De brief van werkgroep kind in AZC ‘Impact corona op kinderen in AZC’s’ |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de brief «Impact corona op kinderen in AZC’s»?1
Ja.
Is het u bekend dat honderden jongeren in asielzoekerscentra (AZC's) bij het volgen van online onderwijs nog steeds last hebben van slechtwerkend internet?
Zoals ik in mijn brief van juni 2020 met uw Kamer heb gedeeld heeft het COA, ondanks dat het aanbieden van goede wifi voor bewoners geen standaarddienst is, tijdens de eerste lockdown besloten om, met name ten behoeve van het thuisonderwijs, te investeren in uitbreiding van de bandbreedte en de wifi-capaciteit. Daarnaast is er een apart wifi-netwerk ingericht op alle locaties voor scholieren zodat het volgen van thuisonderwijs beter geborgd kan worden. Dit wifi-netwerk «Student» biedt op schooldagen tussen 08.00 en 18.00 uur een hogere prioriteit dan het wifi-netwerk «bewoners», waardoor voor scholieren beter (video)contact met school mogelijk is. Deze uitbreiding is op alle locaties gerealiseerd en heeft geleid tot een aanzienlijke verbetering.
De mate van dekking van wifi is afhankelijk van meerdere factoren, zoals de gebruikte verbinding, lokaal beschikbare bandbreedte, gebouwtype etc. De afgelopen periode is gebleken dat verdere verbetering, met name voor scholieren, nog steeds wenselijk is. In het najaar van 2020 is het COA daarom begonnen om locatie-breed in kaart te brengen welke verdere verbeteringen nodig en mogelijk zijn, zowel voor de korte als de lange termijn. Bepalende factor daarbij is dat het COA op ruim dertig locaties nog gebruik maakt van een netwerk dat is gebaseerd op een verouderde, analoge verbinding. De enorme toename van het dataverbruik heeft de beperkingen van dit netwerk blootgelegd. Sinds januari is het COA daarom aan de slag om, waar mogelijk, op korte termijn verbeteringen aan dit netwerk aan te brengen. De verwachting is dat deze werkzaamheden eind maart worden afgerond. Daarbij moet wel aangetekend worden dat bij investeringen in de wifi ook altijd de afweging gemaakt moet worden of de kosten opwegen tegen de baten, gezien ook de beperkte financiële middelen die hiervoor beschikbaar zijn. Er is dus sprake van maatwerk en gezien eerder genoemde factoren kunnen verschillen in wifi-dekking en kwaliteit blijven bestaan. Scholieren kunnen, wanneer zij onverhoopt slechtwerkend internet ervaren, terecht in de centrale ruimtes en de computerruimtes waar gewerkt kan worden aan schoolopdrachten.
Sinds 8 februari zijn de basisscholen weer volledig open. Middelbare scholen zijn vanaf 1 maart met extra maatregelen weer open. Alle leerlingen gaan minimaal 1 dag per week naar school. Gedurende de scholensluiting waren scholen in staat gesteld om leerlingen in een kwetsbare positie naar school te laten komen. Middelbare scholen zijn gevraagd daarbij bijzondere aandacht te hebben voor nieuwkomers, waaronder leerlingen uit AZC’s. Scholen hebben tevens gebruik kunnen maken van een tijdelijke regeling voor internetconnectiviteit van coöperatie SIVON. SIVON biedt met subsidie van OCW samen met verschillende telecomproviders tijdelijke internetoplossingen aan, zodat leerlingen in staat worden gesteld onderwijs op afstand te kunnen volgen.
Wat gaat u op korte termijn doen om te zorgen dat er wel goede internetverbindingen komen?
Zie antwoord vraag 2.
Is het u bekend dat er nog steeds onvoldoende laptops en tablets aanwezig zijn om schoolgaande AZC-kinderen online onderwijs te laten krijgen? Zo ja, hoe komt dit?
In de brief van de werkgroep Kind in azc heb ik gelezen, dat er niet overal voldoende laptops of tablets aanwezig zijn. Schoolbesturen hebben het beste inzicht in de behoeften van hun leerlingen en kunnen kiezen welke leermiddelen, papier of digitaal, zij voor het afstandsonderwijs inzetten. Zij zijn verantwoordelijk voor het inrichten van onderwijs op afstand. Scholen is gevraagd om hierbij bijzondere aandacht te hebben voor leerlingen in een kwetsbare positie. Leerlingen in een kwetsbare positie kunnen wel naar school komen.
De Minister voor Basis-, Voortgezet Onderwijs en Media acht het van groot belang dat alle leerlingen in deze bijzondere tijd onderwijs op afstand kunnen volgen. Daarom heeft het kabinet in totaal EUR 24 mln. vrijgemaakt voor laptops en tablets om schoolbesturen te ondersteunen bij het organiseren van afstandsonderwijs aan leerlingen die thuis niet over deze devices beschikken. Schoolbesturen hebben via coöperatie SIVON een aanvraag kunnen indienen voor devices. Scholen met leerlingen uit AZC’s hebben ook van deze regeling gebruik gemaakt. Alle aanvragen voor devices zijn gehonoreerd. De laatste tranches hiervan worden in de komende weken zo snel als mogelijk geleverd aan de aanvragende scholen. Daarbij komen de scholen die achterstandsmiddelen ontvangen als eerste aan de beurt.
Wat gaat u op korte termijn doen om te zorgen dat de kinderen in AZC’s wel van voldoende laptops en tablets voorzien worden?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het ermee eens dat het volgen van online onderwijs gevolgen heeft voor de mentale gezondheid van kinderen in AZC’s en hulpverlening en zorgtrajecten van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA), Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) en GezondheidsZorg Asielzoekers (GZA) dus noodzakelijk zijn? Zo ja, kunt u erop toezien dat hulpverlening en zorgtrajecten van COA, GGD en GZA door kunnen blijven gaan ondanks de minimale bezetting op AZC’s als gevolg van corona?
Dat covid-19 en alle beperkingen die daarbij komen kijken invloed hebben op de mentale gezondheid van mensen, dus ook van asielzoekerskinderen is duidelijk. Ik deel dan ook uw zorg dat hier aandacht voor moet zijn.
Daarom gaan, ondanks de geldende beperkingen, de multidisciplinaire overleggen (het overleg tussen COA en (zorg)ketenpartners op AZC’s) in aangepaste vorm onverminderd door. Ook de JeugdGezondheidsZorg (JGZ) vindt doorgang met aangepaste consulten. Kinderen waar zorgen over zijn, krijgen vaker een uitnodiging om langs de jeugdverpleegkundige te komen, en ook COA medewerkers hebben extra aandacht voor deze kinderen. De Praktijkondersteuners GGZ (POH-GGZ) zijn grotendeels fysiek aanwezig geweest in 2020. Alle spreek- en behandelruimtes zijn coronaproof gemaakt, waardoor fysieke consulten aangeboden konden blijven worden. Indien nodig of wenselijk worden consulten ook telefonisch of digitaal aangeboden.
Daarnaast is het gelukt om door de flexibiliteit en inventiviteit van organisaties zoals KunstLab van stichting de Vrolijkheid, TeamUp van Save the Children, Unicef, Warchild en Time4U van Vluchtelingenwerk Nederland, de door hen georganiseerde activiteiten digitaal te laten plaatsvinden. Deze, met Europese en nationale middelen gefinancierde projecten, zijn juist gericht op het psychosociale welzijn van kinderen en jongeren.
Bent u het ermee eens dat kinderen uit AZC’s de mogelijkheid moeten krijgen naar school te komen om daar les te volgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit mogelijk wordt?
Voor kinderen uit AZC’s geldt, net als voor andere kinderen, dat sinds 8 februari 2021 sprake is van een openstelling van de scholen voor basisonderwijs. Middelbare scholen zijn vanaf 1 maart met extra maatregelen weer open. Alle leerlingen gaan minimaal 1 dag per week naar school. Scholen wordt gevraagd hierbij prioriteit te geven aan nieuwkomersleerlingen. Gedurende de scholensluiting waren scholen in staat gesteld om leerlingen in een kwetsbare positie naar school te laten komen.
Het bericht 'Lange rijen bij registratie in Ter Apel' |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere Kamervragen over het bericht «Lange rijen bij registratie in Ter Apel»?1
Ja.
Op welke manier heeft u uitvoering gegeven aan uw opvatting dat het «van groot belang is dat asielzoekers op een humane manier worden opgevangen»? Hoeven asielzoekers die aankomen in Ter Apel inmiddels niet meer op een stoel of op de grond te overnachten als zij na sluitingstijd aankomen?
In de beantwoording van de Kamervragen van de leden Groothuizen (D66) en Van Toorenburg (CDA) over het bericht «Lange rijen bij registratie in Ter Apel»2, heb ik uiteengezet op welke wijze asielzoekers nu tijdens de COVID-19 pandemie worden opgevangen in het aanmeldproces in Ter Apel. Daarbij heb ik aangegeven dat asielzoekers die zich overdag binnen de reguliere openingstijden (dat wil zeggen tussen 08.00 en 17.00 uur) melden in Ter Apel om een asielaanvraag in te dienen, diezelfde dag door de IND worden geregistreerd. Alle inzet is erop gericht dat iedereen vervolgens diezelfde dag nog het Identificatie- en Registratieproces (I&R-proces) bij AVIM doorloopt, waarna men opgevangen wordt in de reguliere opvang van de Centrale Ontvangstlocatie (COL). Hier ontvangen asielzoekers opvang en begeleiding van COA. Dat wil zeggen dat zij naast een bed onder andere maaltijden en verzorgingsproducten ontvangen. Dit lukt doorgaans goed. Echter wanneer het I&R-proces, dat enige tijd in beslag neemt, niet meer op diezelfde dag kan plaatsvinden, zal de asielzoeker de nacht doorbrengen in een van de nieuw in gebruik genomen paviljoens. Er zijn vier paviljoens beschikbaar voor asielzoekers die al wel door GezondsheidsZorg Asielzoekers (GZA) zijn gecontroleerd op verschijnselen van COVID-19 en door de IND zijn geregistreerd. Deze paviljoens zijn verwarmd en er zijn bedden beschikbaar. In principe doorloopt een asielzoeker de volgende dag dan alsnog het I&R-proces.
Asielzoekers die buiten de reguliere openingstijden aankomen – en niet zijn gecontroleerd op verschijnselen van COVID-19 – gaan ongeregistreerd naar een apart, daartoe aangewezen, paviljoen van het COA. Deze vernieuwde «wachtkamer» is verwarmd alwaar men kan plaatsnemen op een stoel, zoals ook voor de COVID-19 pandemie het geval was. Hierbij wordt een uitzondering gemaakt voor gezinnen en kwetsbare asielzoekers (zoals alleenstaande minderjarige vluchtelingen), zij krijgen wel een bed toegewezen in de paviljoens. In de praktijk kan het gebeuren dat ook anderen, bijvoorbeeld vanwege bijzondere omstandigheden, toch een bed krijgen aangeboden in de paviljoens.
Klopt het dat een van de knelpunten in Ter Apel wordt gevormd door de openingstijden van de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM)? Zo nee, hoe zit het wel? Zo ja, wat gaat u daar aan doen?
AVIM voert als onderdeel van het aanmeldproces het I&R-proces uit. Het gehele aanmeldproces kent verschillende stappen die door verschillende ketenorganisaties worden uitgevoerd. Langere openingstijden van het identificatie- en registratieproces vraagt daarom naast verlengde inzet van AVIM ook verlengde inzet van andere ketenpartners die bij het aanmeldproces betrokken zijn. Om helemaal te voorkomen dat asielzoekers een nacht in een paviljoen moeten doorbrengen, zou het aanmeldproces 24 uur per dag zeven dagen per week moeten draaien, aangezien asielzoekers dag en nacht aankomen in Ter Apel. Dit vraagt echter een dusdanig grote inzet van AVIM en andere ketenpartners dat ervoor is gekozen om asielzoekers die gedurende de dag niet het (gehele) aanmeldproces hebben kunnen doorlopen op te vangen in bedden in paviljoens, zoals in het antwoord op vraag 2 is beschreven.
Daarnaast lukt het AVIM over het algemeen om het I&R-proces binnen 24 uur na aankomst van een asielzoeker te starten zoals is afgesproken. AVIM kan op dit moment in Ter Apel en Budel gemiddeld zestig asielzoekers per dag identificeren en registreren. De asielinstroom is echter niet elke dag constant. Hierdoor kan bij een hogere instroom dan gemiddeld zestig een achterstand ontstaan in het I&R-proces, die wordt weggewerkt als de instroom lager is. Gemiddeld genomen is de AVIM-inzet genoeg om de asielinstroom bij te houden. Mocht de AVIM-inzet in de toekomst door een hogere asielinstroom structureel onvoldoende zijn, dan kan de inzet worden verhoogd.
Bovendien doorlopen niet alle asielzoekers die in Ter Apel binnenkomen het I&R-proces. Een deel hoeft dit proces niet te doorlopen, omdat deze asielzoekers een herhaalde aanvraag doen en dus al bekend zijn in Nederland.
Zou het een mogelijkheid zijn om afspraken te maken met de AVIM dat de openingstijden in ieder geval verruimd worden tijdens periodes van verhoogde instroom? Indien het helemaal niet mogelijk blijkt de openingstijden te verruimen, bent u dan bereid ervoor te zorgen dat asielzoekers die buiten openingstijden aankomen in de «wachtkamer» de nacht op een matras met een deken kunnen doorbrengen? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat het bieden van een matras een logisch onderdeel is van «humane opvang bieden»?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer is sprake van een onverwachte piek in het aantal aanmeldingen? Deelt u de mening dat het streven naar een meer robuuste asielketen die beter bestand is tegen schommelingen in de instroom begint in Ter Apel? Welke concrete stappen zijn gezet naar aanleiding van het programma Flexibele Asielketen om het proces in Ter Apel rondom de eerste aanmelding beter bestand te laten zijn tegen onverwachte pieken, met name het afgelopen jaar tijdens de COVID-19 crisis?2
De situatie van het afgelopen jaar rondom de COVID-19 pandemie en het tijdelijk opschorten van het asielproces in het voorjaar was ongekend en was onvoorzien. De pandemie heeft ervoor gezorgd dat het reguliere aanmeldproces moest worden aangepast en dat asielzoekers die nog niet zijn geïdentificeerd en geregistreerd in afzonderlijke paviljoens worden opgevangen. Deze onvoorziene situatie maakte geen deel uit van de opdracht van het programma Flexibilisering Asielketen. Wel heeft dit programma een vernieuwd I&R-proces opgesteld dat ertoe leidt dat er sneller een duidelijker beeld van de asielzoeker ontstaat en resulteert in kwalitatief betere dossiers bij de start van het asielproces. Voor meer informatie over de resultaten van het Programma Flexibilisering Asielketen verwijs ik u naar de voortgangsbrief die ik op 17 december jl. aan uw Kamer heb gestuurd.4
Is de ketenregisseur die aangesteld zou worden om het aanmeldproces te optimaliseren al aangesteld? Zo nee, per wanneer begint deze ketenregisseur? Hoe verhoudt deze ketenregisseur zich tot het programma Flexibele Asielketen?
Op 1 november jl. is een ketenregisseur in Ter Apel van start gegaan. Het aandachtsgebied van de ketenregisseur is de structurele verbetering van de samenwerkingsrelatie in Ter Apel door knelpunten vast te stellen, deze met betrokken ketenpartners op te lossen en verbetervoorstellen te doen voor een beter lopend operationeel ketenproces. Het gaat hierbij met name om het verbeteren van de ketensamenwerking binnen het aanmeldproces.
Het programma Flexibilisering Asielketen is afgelopen zomer afgerond. De verschillende onderdelen die nog verder moeten worden uitgewerkt en geïmplementeerd zijn overgedragen aan verschillende betrokken ketenorganisaties. Het gaat hierbij onder meer om de invoering van een regietafel, een voorportaal en een frontoffice als onderdelen van een vernieuwd I&R proces. De organisaties zijn momenteel bezig om de verschillende onderdelen gefaseerd te implementeren en hebben hiervoor projectleiders aangesteld. De ketenregisseur zal hier vanuit zijn rol uiteraard ook bij betrokken zijn.
Deelt u de mening dat juist in tijden van lage of verminderde instroomde (uitvoerings-)organisaties in de asielketen zich moeten voorbereiden op momenten dat de instroom weer toeneemt? Welke voorbereidende stappen worden er op dit moment gezet om te voorkomen dat er bij hoge pieken in de instroom geen asielzoekers meer zijn die op een stoel of op de grond moeten overnachten?
De hoogte van de asielinstroom is afhankelijk van veel externe factoren en is lastig om te voorspellen. Desalniettemin wordt in de migratieketen ten minste twee keer per jaar ten behoeve van de begrotingscyclus een prognose opgesteld, zodat ketenpartners een gemeenschappelijke verwachting hebben van de toekomst. Dit geeft ketenorganisaties de mogelijkheid om zich, in overleg met mijn departement, voor te bereiden op groei of krimp.
Het uiterste groeiscenario zou grote hoeveelheden reservecapaciteit vragen bij alle betrokken organisaties in het asielproces waarvoor nu geen middelen beschikbaar zijn. Dit neemt niet weg dat ik van ketenorganisaties vraag dat zij proactief en flexibel omgaan met een verhoogde instroom.
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 hebben aangegeven hoeven nu enkel asielzoekers die buiten de reguliere openingstijden aankomen in Ter Apel, met uitzondering van kwetsbare groepen, de nacht op een stoel door te brengen in een verwarmde wachtkamer. Wat betreft eventuele pieken in de aanmeldprocedure verwijs ik u naar de beantwoording van de Kamervragen van de leden Groothuizen (D66) en Van Toorenburg (CDA) over het bericht «Lange rijen bij registratie in Ter Apel»5, waarin ik heb aangegeven dat het uitdrukkelijk niet de bedoeling dat is dat asielzoekers twee nachten doorbrengen op een stoel in de «wachtkamer». Echter bij een onverwacht grote piek in het aantal aanmeldingen, waarbij kwetsbare asielzoekers voorrang krijgen, is dat niet altijd te voorkomen.
Bent u bekend met de uitspraak van het Europees Hof «Alvorens een terugkeerbesluit uit te vaardigen tegen een niet begeleide minderjarige, moet een lidstaat nagaan of er voor de minderjarige adequate opvang beschikbaar is in het land van terugkeer»?1
Ja.
Wat is uw reactie op deze uitspraak? Hoe gaat u het beleid aanpassen om te voldoen aan deze uitspraak?
In de uitspraak stelt het Hof dat een lidstaat zich, reeds voorafgaand aan het nemen van een terugkeerbesluit, ervan dient te vergewissen dat adequate opvang beschikbaar is. In de voorheen geldende uitvoeringspraktijk onderzocht de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) eerst ná het nemen van een terugkeerbesluit of er adequate opvang was om terugkeer te realiseren, onder opschorting van de terugkeer. Voor de goede orde merk ik op dat zowel voor als na de uitspraak, alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s) alleen zijn teruggeleid als er adequate opvang aanwezig was in het land van herkomst. Ik ben op dit moment aan het onderzoeken wat de uitspraak betekent voor de inrichting van het terugkeerproces van amv’s.
Waarom was het beleid zo ingericht dat bij alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s) boven de 15 jaar geen onderzoek werd gedaan naar de beschikbaarheid van adequate opvang in het land van herkomst? Hoe kijkt u daar nu naar, gelet op de uitspraak van het Europese Hof?
Ik wil graag nogmaals benadrukken dat ook bij amv’s vanaf 15 jaar door de DT&V onderzoek werd en wordt gedaan naar de beschikbaarheid van adequate opvang. Amv’s vanaf 15 jaar kunnen alleen niet in aanmerking komen voor de buitenschuldvergunning voor amv’s (zoals omschreven in paragraaf B8/6 van de Vreemdelingencirculaire 2000).
Het buitenschuldbeleid voor amv’s is in juni 2013 aangepast om amv’s die geen recht hebben op bescherming, maar van wie helder is dat zij buiten hun schuld niet kunnen terugkeren naar het land van herkomst, alsnog duidelijkheid te bieden.2 Wanneer uiterlijk drie jaar na de asielaanvraag blijkt dat de amv buiten zijn of haar schuld om niet kan terugkeren en de amv nog steeds minderjarig is, kan hij of zij in aanmerking komen voor een buitenschuldvergunning voor amv’s. Door het stellen van een maximale termijn van maximaal drie jaar wordt de periode waarin een amv in onzekerheid verkeert over zijn of haar verblijfsperspectief begrensd, maar tegelijkertijd rekening gehouden met de tijd die nodig is om op een aanvraag te beslissen en onderzoek te doen naar het bestaan van adequate opvang.
Bij het presenteren van dit nieuwe beleid is destijds verduidelijkt dat het buitenschuldbeleid bedoeld is voor uitzonderlijke gevallen, omdat ook in het geval van een minderjarige geldt dat wie terug wil ook terug kan, zolang er een vorm van adequate opvang bestaat.
Amv’s van vanaf 15 jaar, die buiten hun schuld om niet kunnen terugkeren, kunnen overigens wel in aanmerking komen voor de reguliere buitenschuldvergunning (omschreven in paragraaf B8/4 van de Vreemdelingencirculaire 2000).
Bent u ooit gewezen op het feit dat de huidige uitvoeringspraktijk in strijd is met EU-recht? Zo ja, wat is daar toen mee gedaan? Indien daar toen niets mee is gedaan, waarom niet?
Nee, dit was tot aan de uitspraak niet bekend.
Hoe kunt u in het schriftelijk overleg van 25 januari j.l. stellen dat «in de huidige uitvoeringspraktijk de Dienst Terugkeer en Vertrek eerst na het nemen van een terugkeerbesluit onderzoekt of er adequate opvang is om terugkeer te realiseren» en dat dit «de geldende werkwijze is in alle amv-zaken» terwijl het Europese Hof in een uitspraak op 14 januari j.l. juist heeft geconcludeerd dat dit voor amv-zaken tussen de 15 en 17 jaar niet de geldende praktijk is? Kunt u uw antwoord toelichten?2
In het antwoord van het schriftelijk overleg van 25 januari jl. wordt gedoeld op de uitvoeringspraktijk tot de uitspraak. Inmiddels is begonnen met het intrekken van de terugkeerbesluiten van amv’s in de huidige caseload van de DT&V en vaardigt de IND in nieuwe amv-zaken voorlopig geen terugkeerbesluiten uit, totdat een besluit is genomen over eventuele aanpassingen aan het terugkeerproces voor amv’s.
Kunt u een beeld schetsen om hoeveel zaken het ongeveer gaat waarbij niet in lijn met Europese regelgeving is gehandeld en wat de voornaamste herkomstlanden zijn van de vreemdelingen die het betreft? Zo nee, waarom niet? In hoeveel procent van deze zaken is de betrokkenen ook daadwerkelijk uitgezet na aanvang van het achttiende levensjaar?
Zoals aangegeven in het schriftelijk overleg van 25 januari jl. was het in alle zaken, waaronder die van amv’s, de geldende praktijk om een afwijzende beschikking uit te vaardigen tegelijkertijd met een terugkeerbesluit. De DT&V heeft in alle amv-zaken waarin terugkeer aan de orde was, eerst onderzoek gedaan naar adequate opvang na het uitvaardigen van het terugkeerbesluit. Er was tot aan de uitspraak van het Hof geen aanleiding om te denken dat hiermee niet in lijn met Europese regelgeving werd gehandeld. Voor de goede orde benadruk ik dat dit met name ziet op de volgtijdelijkheid van het proces. Er zijn geen minderjarige vreemdelingen uitgezet zonder dat aan de voorwaarde is voldaan dat er sprake was van adequate opvang in het land van bestemming.
Het is niet mogelijk om vanuit de geautomatiseerde systemen van de migratieketen op te maken in hoeveel procent van de gevallen een betrokkene daadwerkelijk is uitgezet na aanvang van het achttiende levensjaar. Dit zou een complexe analyse vereisen, die binnen de termijn voor beantwoording van deze vragen niet is uit te voeren. Ter beeldvorming kan ik aangeven dat vanaf 2014 tot en met 2020 de jaarlijkse instroom van amv’s in de caseload van de DT&V uit gemiddeld ca. 310 zaken bestond. De voornaamste nationaliteiten over deze periode waren de Afghaanse, Marokkaanse en Eritrese nationaliteit.4
Kunt u toezeggen dat er voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen van 15 tot en met 17 jaar oud die zich nu en in de toekomst in Nederland bevinden, voortaan wel onderzoek wordt gedaan naar de beschikbaarheid van adequate opvang in landen van herkomst voordat een terugkeerbesluit genomen wordt? Zo nee, waarom niet?
De precieze veranderingen aan de uitvoering van het terugkeerproces voor amv’s naar aanleiding van deze uitspraak zijn nog niet uitgekristalliseerd. De uitspraak is echter bindend voor Nederland, dus er zal vanaf nu onderzoek moeten worden gedaan naar de beschikbaarheid van adequate opvang vóórdat een terugkeerbesluit kan worden genomen ten aanzien van een amv.
De rechtsstaat in Polen en de gevolgen voor Nederland |
|
Maarten Groothuizen (D66), Chris van Dam (CDA), Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ankie Broekers-Knol (VVD), Sander Dekker (VVD), Stef Blok (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met de berichten «Pools mediabedrijf overgenomen door oliebedrijf in staatshanden»1 en «Vrije pers in Oost-Europa krijgt nieuwe klap met overname door staatsbedrijf»?2
Ja.
Hoe beoordeelt u de situatie van de media in Polen voor wat betreft pluraliteit en de mogelijkheid voor journalisten om vrij en veilig hun werk te doen? Deelt u de zorgen die in bovengenoemde berichten worden geuit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Polen kent nog altijd vrije media met publieke en commerciële omroepen, en geschreven pers. Wel is er sprake van een sterk gepolariseerd medialandschap en deze tegenstellingen zijn de afgelopen jaren alleen maar versterkt. Met mediawetten heeft de regeringscoalitie meer invloed gekregen op publieke media terwijl commerciële media meestal meer oppositiegezind zijn. In het landenhoofdstuk over Polen in het Rechtsstaatrapport concludeert de Europese Commissie dat er een gebrek is aan wettelijke waarborgen die de politieke invloed op de mediakanalen in Polen beperken. Dergelijke waarborgen hebben betrekking op de regels inzake belangenconflicten tussen de eigenaren van de media en de regerende partijen, partijgebonden groepen of politici.
Op welke wijze monitoren Nederland en de Europese Unie (EU) de toestand van de media in Polen? Heeft de Europese Commissie voldoende middelen om problemen aan te pakken? Zo ja, welke? Welke rol kan het rechtsstaatmechanisme daarbij spelen?
Eén van de vier pijlers van het jaarlijkse Rechtsstaatrapport dat vorig jaar voor het eerst verscheen en waarin alle lidstaten, en dus ook Polen, langs de rechtsstatelijke meetlat worden gelegd, ziet op pluriformiteit en vrijheid van de media. De structurele dialoog hierover in de Raad biedt de mogelijkheid om eventuele ongewenste ontwikkelingen ook op dit terrein te bespreken. Daarnaast is er de zogenaamde Monitor voor mediapluriformiteit, die sinds 2013/2014 op regelmatige basis door het Centrum voor pluralisme van de media en mediavrijheid wordt bijgehouden en wordt medegefinancierd door de Europese Unie.
De nieuwe rechtsstaatconditionaliteit binnen de EU-begroting ziet op kernaspecten van rechtsstatelijkheid die in de verordening worden geëxpliciteerd, waaronder de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht. Mediavrijheid valt daar niet onder. Bovendien moet er in dit instrument een relatie zijn met de financiële belangen van de EU. Daarom is dit niet het geschikte instrument om de situatie van de media in Polen te adresseren.
Bent u bekend met incidenten, zoals rechtszaken tegen journalisten of het weigeren van journalisten bij persconferenties van de overheid? Zo ja, hoe beoordeelt u deze incidenten?
In Polen worden regelmatig zaken aangespannen tegen personen en organisaties op basis van laster. Deze zaken worden geïnitieerd door zowel de regering als oppositiegezinden. In dat verband zijn er ook zaken bekend van vervolging van mediabedrijven of journalisten, specifiek voor laster op basis van artikel 212 van de Poolse strafwet. De internationale journalistenvereniging Reporters without Borders heeft hier zorgen over geuit. Op laster staat een maximale gevangenisstraf van een jaar. Alhoewel rechters in deze zaken voornamelijk oordelen dat rectificatie moet plaatvinden en/of een kleine boete moet worden voldaan, kan de dreiging van vervolging leiden tot zelfcensuur.
Welke (juridische) instrumenten heeft de EU als het gaat om de inrichting van het Poolse medialandschap? Kunt u daarbij ook ingaan op de mogelijkheden die Europese mededingingsregels bieden, bijvoorbeeld op het gebied van markconcentratie? Zijn deze beschikbare juridische middelen afdoende? Zo ja, op welke wijze worden deze ingezet? Zo nee, welke hiaten ziet u en hoe kan daarin worden voorzien?
De EU heeft niet veel rechtstreekse bevoegdheden waar het gaat om media. In de Audiovisuele Mediadienstenrichtlijn is de regelgeving met betrekking tot onafhankelijkheid van nationale mediatoezichthouders versterkt. De EU waakt verder via de Media Pluralisme Monitor over de pluriformiteit van de sector. Mediapluriformiteit is ook één van de vier pijlers in het nieuwe jaarlijkse Rechtsstaatrapport dat vorig jaar september voor het eerst is gepubliceerd. Daarnaast stimuleert de EU de Europese mediasector door middel van financiële programma’s en ondersteuningsprogramma’s voor onder meer digitalisering, zoals blijkt uit het recentelijk gepubliceerde mededeling van de Europese Commissie Europe’s media in the Digital Decade. In de European Regulators Group for Audiovisual Media Services (ERGA) werken nationale mediatoezichthouders samen aan onafhankelijke en effectieve naleving van Europese regelgeving. ERGA heeft in het verleden verklaringen uitgebracht over de situatie in verschillende lidstaten, waaronder ook Polen. Ten aanzien van de Europese mededingingsregels geldt ten slotte dat deze specifiek zijn gericht op bescherming van de eerlijke concurrentie, en niet op andere publieke belangen zoals journalistieke vrijheid.
Klopt het dat er Poolse mediabedrijven zijn die zijn gevestigd in Nederland? Op welke wijze assisteert u deze bedrijven bij de problemen die zij ondervinden in Polen?
Er zijn in Nederland enkele aanbieders gevestigd die op de Poolse markt gerichte kanalen verzorgen en daarvoor een toestemming van het Commissariaat voor de Media hebben verkregen. Daarbij gaat het om Discovery Networks Benelux B.V. en ViacomCBS Networks International Benelux (voormalig Viacom International Media Networks Benelux) die zich op meer landen in de EU richten met gespecialiseerde kanalen. Buiten dergelijke pan-Europese mediabedrijven is het kabinet niet bekend met in Nederland gevestigde Poolse mediabedrijven.
Hoeveel asielaanvragen van Poolse burgers zijn er in 2020 in Nederland ingediend? Zijn daar asielaanvragen bij die verband houden met de zorgelijke ontwikkelingen over de rechtsstaat? Welke trend ziet u daarbij?
In 2020 zijn in totaal 10 aanvragen door vreemdelingen met de Poolse nationaliteit ingediend3. Allereerst is het goed te melden dat de IND niet gestructureerd registreert op het asielmotief in zijn informatiesysteem INDIGO en derhalve hierover geen informatie kan worden gegeneerd uit het informatiesysteem. Voorts kan het kabinet gelet op het zeer beperkte aantal aanvragen niet ingaan op de aard van de zaken omdat die informatie te herleiden zal zijn tot de individuele aanvragen. Ook is het niet mogelijk om daarbij van een specifieke trend te spreken, aangezien het aantal zaken daarvoor te beperkt is.
Hoe wordt momenteel omgegaan met asielaanvragen van Poolse burgers? Kunt u daarbij ingaan op de betekenis van het Aznar-protocol? Hoe weegt u de door de Europese Commissie gestarte inbreukprocedures bij het beoordelen van de vraag of er sprake is van de uitzonderingssituaties die dit protocol noemt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Aanvragen van vreemdelingen uit een EU-lidstaat worden in de regel behandeld in een snelle procedure, aangeduid als spoor 2. De EU-zaken worden behandeld conform het protocol 24 VWEU (Aznar-protocol) inzake asiel voor onderdanen van lidstaten van de Europese Unie. Ingevolge dit protocol beschouwen de EU-lidstaten elkaar als veilige landen van oorsprong. Dat betekent dat aanvragen van EU onderdanen in beginsel niet-ontvankelijk worden verklaard. Ik verwijs hiervoor ook naar de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is vastgesteld4 dat uit het Protocol volgt dat een lidstaat een asielaanvraag van een burger van de Unie uitsluitend inhoudelijk kan behandelen indien een van de daarin genoemde gevallen zich voordoet. Een dergelijk geval is het op gang brengen van de procedure genoemd in artikel 7(1) VEU. Tegen Polen is door de Europese Commissie op 20 december 2017 een dergelijke procedure ingeleid wegens de ernstige zorgen omtrent de onafhankelijkheid van de Poolse rechterlijke macht, maar dit biedt op zichzelf geen aanleiding om vreemdelingen uit dat land internationale bescherming te bieden. Het protocol verplicht immers niet om de aanvraag ontvankelijk te verklaren indien één van de in het Protocol genoemde gevallen zich voordoet, maar biedt enkel de mogelijkheid daartoe. De lidstaten hebben derhalve de ruimte een asielaanvraag ook na aanvang van een artikel 7-procedure niet-ontvankelijk te verklaren. Enkel in uitzonderlijke gevallen kan een lopende artikel 7-procedure aanleiding geven om af te wijken van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Aan de hand van de in die zaak naar voren gebrachte omstandigheden wordt door de IND beoordeeld of sprake is van een dergelijk uitzonderlijk geval. Indien uit de in de zaak naar voren gebrachte feiten en omstandigheden blijkt dat de zaak zich niet leent voor afdoening in spoor 2, dan kan de asielaanvraag verder worden behandeld in spoor 4.
Beschikt de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over voldoende relevante informatie over de situatie in Polen om deze asielaanvragen en eventueel het bestaan van uitzonderingsgronden onder het Aznar-protocol goed te kunnen beoordelen? Zo nee, hoe kunt u daarin voorzien?
Allereerst benadruk ik in algemene zin dat de verklaringen van de vreemdeling de basis vormen voor de beoordeling. Het is niet in alle gevallen noodzakelijk om landeninformatie te gebruiken voor een goede beoordeling. De IND beschikt over voldoende relevante informatie om asielaanvragen van Poolse vreemdelingen te beoordelen. Zo zijn er recente rapporten beschikbaar van bronnen als de Mensenrechtencommissaris van de Raad van Europa en het State Department van de Verenigde Staten. Voorts is ook op de site van de Europese Commissie en het Hof van Justitie informatie te vinden over de inbreukprocedures die zijn gestart door de Europese Commissie.
Tegen welke problemen kunnen Poolse burgers die problemen hebben als gevolg van de rechtsstatelijke problemen in Polen aanlopen, indien zij gebruik maken van het vrij verkeer van Unieburgers om in Nederland te verblijven? Hoe kunt u deze problemen oplossen?
Als Unieburgers hebben Poolse staatsburgers en hun familieleden het recht vrij door de Unie te reizen en in andere lidstaten zoals Nederland te verblijven. Dit recht mag in beginsel niet worden beperkt. Het kabinet is er niet mee bekend dat Poolse burgers momenteel problemen ondervinden bij het uitoefenen van hun recht op vrij verkeer in Nederland.
Hoeveel Poolse verdachten en veroordeelden zitten momenteel in Nederland vast als gevolg van het opschorten van overleveringen door de Amsterdamse rechtshulp? Hoe denkt u hiermee om te gaan, indien de opschorting langer gaat duren of overlevering (helemaal) stil komen te liggen?
Het Europees Hof van Justitie heeft in zijn uitspraak van 17 december 2020 in de zaken C-354/20 en C-412/20 PPU geoordeeld dat door Polen uitgevaardigde EAB’s niet automatisch mogen worden geweigerd. De rechtbank Amsterdam zal zodoende met inachtneming van deze uitspraak in elk individueel geval een uitspraak moeten doen over de overlevering. Er bevinden zich in Nederland geen personen meer in overleveringsdetentie uitsluitend vanwege de omstandigheid dat de overleveringen naar Polen zijn opgeschort in afwachting van de uitspraak van het Hof van Justitie.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en voor 1 februari 2021 beantwoorden?
Recente ontwikkelingen in Polen. |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Stef Blok (VVD), Sander Dekker (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de recente zorgwekkende ontwikkelingen in Polen met betrekking tot de rechterlijke macht1 en de vrijheid van media2?
Hoe beoordeelt u deze ontwikkelingen? Welke consequenties verbindt u hieraan?
Deelt u de mening dat (voorlopig) weinig uit de ingestelde artikel 7-procedures komt?3
Hoe beoordeelt u de stelling dat het rechtsstaatrapport van de Europese Commissie en de discussie daarover in de Raad van Ministers voornamelijk effectief is voor en tussen landen die democratische rechtstaten en te goeder trouw zijn?4 Deelt u de mening dat dit instrument daarmee voor Polen en Hongarije niet zo effectief is? Zo nee, waarom niet? Ziet u mogelijkheden de effectiviteit van dit instrument ook richting deze lidstaten te vergroten?
Bent u van mening dat de inbreukprocedures die op dit moment tegen Polen lopen impact hebben op het gedrag van de Poolse regering? Zo ja, waar blijkt dat dan uit?
Bent u bekend met de brief die 5.231 rechters naar de Europese Commissie hebben gestuurd?5
Bent u bekend met de reactie daarop van de Europese Commissie?6
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de Europese Commissie: «Not all the rule of law concerns can be pursued through infringement actions»? Maakt u daaruit op dat de Europese Unie geen verdere inbreukprocedures tegen Polen aan gaat spannen?
Vindt u dat daarmee voldoende wordt gedaan aan de crisis in Polen? Zo ja, waarom? Zo nee, ziet u mogelijkheden om op andere manieren druk te zetten op de Poolse regering?
Bent u bereid hierover opheldering en waar nodig, om extra actie te vragen aan de Europese Commissie?
Hoe beoordeelt u de passage in dezelfde brief dat «there is no one single person or institution that can address all the concerns about rule of law and judicial independence in Poland»? Maakt u daar ook uit op dat de Europese Commissie naar andere actoren kijkt om de rechterlijke macht in Polen te ondersteunen?7
Zijn de recente ontwikkelingen voldoende aanleiding om alsnog een artikel 259 Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU)-actie te overwegen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke concrete stappen gaat u ondernemen?
Hoe beoordeelt u het idee dat de Europese Commissie gelijk om een voorlopige voorziening vraagt als zij een aan rechtsstatelijke vraagstukken rakende inbreukprocedure aanspant tegen een lidstaat, gezien de gevolgen voor de Europese rechtsorde? Deelt u de mening dat naleving van de uitspraken van het Hof tegen lidstaten automatisch binnen een strikte periode moeten worden afgedwongen met een dwangsom? Bent u bereid zich ervoor in te spannen dat dit vaker gaat gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat de urgentie van de problematiek met de rechtsstaat in Polen een hardere en gedifferentieerde aanpak verdient? Zo nee, waarom niet? Welke mogelijkheden ziet u, zowel in EU-verband als bilateraal? Bent u bereid zich maximaal in te spannen om ervoor te zorgen dat de Europese Commissie onmiddellijk gebruik gaat maken van de Verordening budgettaire rechtsstaatconditionaliteit? Zo nee, waarom niet? Welke voorbereidingen heeft u al getroffen en welke gaat u op korte termijn treffen om dit instrument zo snel mogelijk in te laten zetten?
Deelt u de mening dat het maatschappelijk middenveld in Polen en Hongarije ondersteund dient te worden? Welke mogelijkheden benut u op dit moment om rechtsstaatverdedigers in deze landen te helpen?
Welke mogelijkheden ziet u om geld vanuit het Rights and Values programme naar non-gouvernementele organisaties in Polen en Hongarije te laten gaan? Brengt u dit punt onder de aandacht van de Europese Commissie? Gaat u zich inspannen, om ervoor te zorgen dat non-gouvernementele organisaties in Polen en Hongarije aanspraak kunnen maken op zoveel mogelijk geld uit dat fonds?
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk, maar uiterlijk voor 23 maart 2021, beantwoorden?
Bent u bekend met het bericht «Achterstanden bij IND in behandeling asielaanvragen zijn groter dan gemeld bij de Tweede Kamer»?1
Wat is uw reactie op deze berichtgeving? Klopt het dat het aantal achterstallige asielaanvragen bij de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) groter is dan u eerder aan de Kamer heeft gemeld? Zo ja, hoe komt dit? Zo nee, hoe zit het dan wel?
Waarom worden niet alle herhaalde asielaanvragen van voor 1 april 2020 door de Taskforce behandeld, terwijl eerder is gezegd dat de Taskforce alle aanvragen die voor 1 april 2020 zijn ingediend voor zijn rekening neemt?
Hoeveel herhaalde asielaanvragen van voor 1 april 2020 zijn door de Taskforce behandeld en hoeveel zijn er buiten de Taskforce om door de IND zelf behandeld en waarom? Wie of wat bepaalt of een herhaalde asielaanvraag wel of niet door de Taskforce wordt behandeld?
Herinnert u zich uw antwoorden op Kamervragen van het lid Groothuizen (D66) van 10 februari j.l.?2 Moeten de indieners concluderen uit antwoord 2, waarin staat dat ook zaken uit spoor 1 en 2 van vóór 1 april 2020 niet in de voorraad van de Taskforce vallen, dat de voorraad oude zaken nog groter is?
Hoe komt het volgens u dat continue onduidelijkheid bestaat over de hoeveelheid weg te werken achterstanden bij de IND? Is volgens u op dit moment wel de volledige «restvoorraad» in beeld? Zo ja, hoe groot is die? Zo nee, waarom niet?
Wat zegt de onduidelijkheid over het beeld dat de IND van de achterstandenproblematiek heeft? Deelt u de mening dat de berichtgeving op z’n minst de indruk wekt dat de IND niet precies weet hoe groot de problematiek is? Welke verklaring heeft u hiervoor? Hoe gaat u ervoor zorgen dat de volledige problematiek wel zo snel mogelijk helemaal in beeld is bij de IND?
Hoe is tot nu toe gecommuniceerd aan asielzoekers met een herhaalde aanvraag over wanneer en door wie hun verzoek in behandeling wordt genomen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat er duidelijkheid bestaat onder asielzoekers met een herhaalde aanvraag over wie en wanneer hun aanvraag wordt behandeld?
De brief van werkgroep kind in AZC ‘Impact corona op kinderen in AZC’s’ |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de brief «Impact corona op kinderen in AZC’s»?1
Ja.
Is het u bekend dat honderden jongeren in asielzoekerscentra (AZC's) bij het volgen van online onderwijs nog steeds last hebben van slechtwerkend internet?
Zoals ik in mijn brief van juni 2020 met uw Kamer heb gedeeld heeft het COA, ondanks dat het aanbieden van goede wifi voor bewoners geen standaarddienst is, tijdens de eerste lockdown besloten om, met name ten behoeve van het thuisonderwijs, te investeren in uitbreiding van de bandbreedte en de wifi-capaciteit. Daarnaast is er een apart wifi-netwerk ingericht op alle locaties voor scholieren zodat het volgen van thuisonderwijs beter geborgd kan worden. Dit wifi-netwerk «Student» biedt op schooldagen tussen 08.00 en 18.00 uur een hogere prioriteit dan het wifi-netwerk «bewoners», waardoor voor scholieren beter (video)contact met school mogelijk is. Deze uitbreiding is op alle locaties gerealiseerd en heeft geleid tot een aanzienlijke verbetering.
De mate van dekking van wifi is afhankelijk van meerdere factoren, zoals de gebruikte verbinding, lokaal beschikbare bandbreedte, gebouwtype etc. De afgelopen periode is gebleken dat verdere verbetering, met name voor scholieren, nog steeds wenselijk is. In het najaar van 2020 is het COA daarom begonnen om locatie-breed in kaart te brengen welke verdere verbeteringen nodig en mogelijk zijn, zowel voor de korte als de lange termijn. Bepalende factor daarbij is dat het COA op ruim dertig locaties nog gebruik maakt van een netwerk dat is gebaseerd op een verouderde, analoge verbinding. De enorme toename van het dataverbruik heeft de beperkingen van dit netwerk blootgelegd. Sinds januari is het COA daarom aan de slag om, waar mogelijk, op korte termijn verbeteringen aan dit netwerk aan te brengen. De verwachting is dat deze werkzaamheden eind maart worden afgerond. Daarbij moet wel aangetekend worden dat bij investeringen in de wifi ook altijd de afweging gemaakt moet worden of de kosten opwegen tegen de baten, gezien ook de beperkte financiële middelen die hiervoor beschikbaar zijn. Er is dus sprake van maatwerk en gezien eerder genoemde factoren kunnen verschillen in wifi-dekking en kwaliteit blijven bestaan. Scholieren kunnen, wanneer zij onverhoopt slechtwerkend internet ervaren, terecht in de centrale ruimtes en de computerruimtes waar gewerkt kan worden aan schoolopdrachten.
Sinds 8 februari zijn de basisscholen weer volledig open. Middelbare scholen zijn vanaf 1 maart met extra maatregelen weer open. Alle leerlingen gaan minimaal 1 dag per week naar school. Gedurende de scholensluiting waren scholen in staat gesteld om leerlingen in een kwetsbare positie naar school te laten komen. Middelbare scholen zijn gevraagd daarbij bijzondere aandacht te hebben voor nieuwkomers, waaronder leerlingen uit AZC’s. Scholen hebben tevens gebruik kunnen maken van een tijdelijke regeling voor internetconnectiviteit van coöperatie SIVON. SIVON biedt met subsidie van OCW samen met verschillende telecomproviders tijdelijke internetoplossingen aan, zodat leerlingen in staat worden gesteld onderwijs op afstand te kunnen volgen.
Wat gaat u op korte termijn doen om te zorgen dat er wel goede internetverbindingen komen?
Zie antwoord vraag 2.
Is het u bekend dat er nog steeds onvoldoende laptops en tablets aanwezig zijn om schoolgaande AZC-kinderen online onderwijs te laten krijgen? Zo ja, hoe komt dit?
In de brief van de werkgroep Kind in azc heb ik gelezen, dat er niet overal voldoende laptops of tablets aanwezig zijn. Schoolbesturen hebben het beste inzicht in de behoeften van hun leerlingen en kunnen kiezen welke leermiddelen, papier of digitaal, zij voor het afstandsonderwijs inzetten. Zij zijn verantwoordelijk voor het inrichten van onderwijs op afstand. Scholen is gevraagd om hierbij bijzondere aandacht te hebben voor leerlingen in een kwetsbare positie. Leerlingen in een kwetsbare positie kunnen wel naar school komen.
De Minister voor Basis-, Voortgezet Onderwijs en Media acht het van groot belang dat alle leerlingen in deze bijzondere tijd onderwijs op afstand kunnen volgen. Daarom heeft het kabinet in totaal EUR 24 mln. vrijgemaakt voor laptops en tablets om schoolbesturen te ondersteunen bij het organiseren van afstandsonderwijs aan leerlingen die thuis niet over deze devices beschikken. Schoolbesturen hebben via coöperatie SIVON een aanvraag kunnen indienen voor devices. Scholen met leerlingen uit AZC’s hebben ook van deze regeling gebruik gemaakt. Alle aanvragen voor devices zijn gehonoreerd. De laatste tranches hiervan worden in de komende weken zo snel als mogelijk geleverd aan de aanvragende scholen. Daarbij komen de scholen die achterstandsmiddelen ontvangen als eerste aan de beurt.
Wat gaat u op korte termijn doen om te zorgen dat de kinderen in AZC’s wel van voldoende laptops en tablets voorzien worden?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het ermee eens dat het volgen van online onderwijs gevolgen heeft voor de mentale gezondheid van kinderen in AZC’s en hulpverlening en zorgtrajecten van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA), Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) en GezondheidsZorg Asielzoekers (GZA) dus noodzakelijk zijn? Zo ja, kunt u erop toezien dat hulpverlening en zorgtrajecten van COA, GGD en GZA door kunnen blijven gaan ondanks de minimale bezetting op AZC’s als gevolg van corona?
Dat covid-19 en alle beperkingen die daarbij komen kijken invloed hebben op de mentale gezondheid van mensen, dus ook van asielzoekerskinderen is duidelijk. Ik deel dan ook uw zorg dat hier aandacht voor moet zijn.
Daarom gaan, ondanks de geldende beperkingen, de multidisciplinaire overleggen (het overleg tussen COA en (zorg)ketenpartners op AZC’s) in aangepaste vorm onverminderd door. Ook de JeugdGezondheidsZorg (JGZ) vindt doorgang met aangepaste consulten. Kinderen waar zorgen over zijn, krijgen vaker een uitnodiging om langs de jeugdverpleegkundige te komen, en ook COA medewerkers hebben extra aandacht voor deze kinderen. De Praktijkondersteuners GGZ (POH-GGZ) zijn grotendeels fysiek aanwezig geweest in 2020. Alle spreek- en behandelruimtes zijn coronaproof gemaakt, waardoor fysieke consulten aangeboden konden blijven worden. Indien nodig of wenselijk worden consulten ook telefonisch of digitaal aangeboden.
Daarnaast is het gelukt om door de flexibiliteit en inventiviteit van organisaties zoals KunstLab van stichting de Vrolijkheid, TeamUp van Save the Children, Unicef, Warchild en Time4U van Vluchtelingenwerk Nederland, de door hen georganiseerde activiteiten digitaal te laten plaatsvinden. Deze, met Europese en nationale middelen gefinancierde projecten, zijn juist gericht op het psychosociale welzijn van kinderen en jongeren.
Bent u het ermee eens dat kinderen uit AZC’s de mogelijkheid moeten krijgen naar school te komen om daar les te volgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit mogelijk wordt?
Voor kinderen uit AZC’s geldt, net als voor andere kinderen, dat sinds 8 februari 2021 sprake is van een openstelling van de scholen voor basisonderwijs. Middelbare scholen zijn vanaf 1 maart met extra maatregelen weer open. Alle leerlingen gaan minimaal 1 dag per week naar school. Scholen wordt gevraagd hierbij prioriteit te geven aan nieuwkomersleerlingen. Gedurende de scholensluiting waren scholen in staat gesteld om leerlingen in een kwetsbare positie naar school te laten komen.
Aanwijzing ex artikel 34, eerste lid, Wet publieke gezondheid |
|
Vera Bergkamp (D66), Maarten Groothuizen (D66), Antje Diertens (D66) |
|
Hugo de Jonge (CDA) |
|
![]() |
Waarom heeft u op 25 januari 2021 het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) aangewezen als locatie waar Covid-19-patiënten gedwongen kunnen worden geïsoleerd? Klopt het dat het gaat om de locatie Beatrixoord in Haren? Waarom is deze aanwijzing niet eerder gedaan? Wat was voor u de reden die keuze nu te maken? Waarom is de keuze gevallen op het UMCG? Hoeveel patiënten kan het UMCG maximaal opnemen?
Hoe vaak is er door de voorzitters van de veiligheidsregio’s tot nu toe gebruik gemaakt van artikel 31 van de Wet publieke gezondheid (Wpg) om een Covid-19 patiënt te isoleren? Hoe vaak is door de officier van justitie een verzoek tot machtiging tot voortzetting van de isolatie gedaan? Hoe heeft de rechter daarover beschikt?
Verwacht u dat er in de (nabije) toekomst vaker van deze bevoegdheid gebruik gemaakt zal worden? Zo ja, waarom en wat is uw inschatting over de frequentie waarop van deze maatregel gebruik zal worden gemaakt?
Hoe verhoudt gedwongen isolatie onder de Wet politiegegevens (Wpg) zich tot de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten?
Brengt de gedwongen isolatie extra werk met zich mee voor het medisch personeel in het UMCG? Zo ja, zijn zij hierop voorbereid? Is er genoeg capaciteit in het ziekenhuis om deze extra werklast te kunnen dragen? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgen dat deze extra taak niet ten koste gaat van de reguliere zorg die het ziekenhuis levert?
Hoe gaat de gedwongen isolatie worden gehandhaafd? Zal deze taak bij de politie komen te liggen? Is er genoeg capaciteit voor het handhaven van gedwongen isolatie?
Hoe vaak is door voorzitters van de veiligheidsregio’s gebruik gemaakt van de maatregel van quarantaine als bedoeld in artikel 35 van de Wpg? Hoe vaak is door de officier van justitie een verzoek tot machtiging tot voortzetting van de quarantaine gedaan? Hoe heeft de rechter daarover beschikt?
Herinnert u zich uw brief van 20 januari 2021, waarin u twee opties uiteenzette over een aangepaste quarantaineregeling?1
Wat is de stand van zaken met betrekking tot deze uitwerking? Op welke wijze voorziet u bij de uitwerking van optie 1 (algemene quarantaineplicht) in individuele rechtsbescherming? Op welke wijze geeft u bij de uitwerking van optie 2 (quarantaineplicht bij beschikking) invulling aan de rechtsbescherming? Hoe waarborgt u dat een eventueel bezwaar en/of beroep niet eerst wordt behandeld, nadat de quarantainetijd al is verstreken?
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Bent u bekend met de uitspraak van het Europees Hof «Alvorens een terugkeerbesluit uit te vaardigen tegen een niet begeleide minderjarige, moet een lidstaat nagaan of er voor de minderjarige adequate opvang beschikbaar is in het land van terugkeer»?1
Ja.
Wat is uw reactie op deze uitspraak? Hoe gaat u het beleid aanpassen om te voldoen aan deze uitspraak?
In de uitspraak stelt het Hof dat een lidstaat zich, reeds voorafgaand aan het nemen van een terugkeerbesluit, ervan dient te vergewissen dat adequate opvang beschikbaar is. In de voorheen geldende uitvoeringspraktijk onderzocht de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) eerst ná het nemen van een terugkeerbesluit of er adequate opvang was om terugkeer te realiseren, onder opschorting van de terugkeer. Voor de goede orde merk ik op dat zowel voor als na de uitspraak, alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s) alleen zijn teruggeleid als er adequate opvang aanwezig was in het land van herkomst. Ik ben op dit moment aan het onderzoeken wat de uitspraak betekent voor de inrichting van het terugkeerproces van amv’s.
Waarom was het beleid zo ingericht dat bij alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s) boven de 15 jaar geen onderzoek werd gedaan naar de beschikbaarheid van adequate opvang in het land van herkomst? Hoe kijkt u daar nu naar, gelet op de uitspraak van het Europese Hof?
Ik wil graag nogmaals benadrukken dat ook bij amv’s vanaf 15 jaar door de DT&V onderzoek werd en wordt gedaan naar de beschikbaarheid van adequate opvang. Amv’s vanaf 15 jaar kunnen alleen niet in aanmerking komen voor de buitenschuldvergunning voor amv’s (zoals omschreven in paragraaf B8/6 van de Vreemdelingencirculaire 2000).
Het buitenschuldbeleid voor amv’s is in juni 2013 aangepast om amv’s die geen recht hebben op bescherming, maar van wie helder is dat zij buiten hun schuld niet kunnen terugkeren naar het land van herkomst, alsnog duidelijkheid te bieden.2 Wanneer uiterlijk drie jaar na de asielaanvraag blijkt dat de amv buiten zijn of haar schuld om niet kan terugkeren en de amv nog steeds minderjarig is, kan hij of zij in aanmerking komen voor een buitenschuldvergunning voor amv’s. Door het stellen van een maximale termijn van maximaal drie jaar wordt de periode waarin een amv in onzekerheid verkeert over zijn of haar verblijfsperspectief begrensd, maar tegelijkertijd rekening gehouden met de tijd die nodig is om op een aanvraag te beslissen en onderzoek te doen naar het bestaan van adequate opvang.
Bij het presenteren van dit nieuwe beleid is destijds verduidelijkt dat het buitenschuldbeleid bedoeld is voor uitzonderlijke gevallen, omdat ook in het geval van een minderjarige geldt dat wie terug wil ook terug kan, zolang er een vorm van adequate opvang bestaat.
Amv’s van vanaf 15 jaar, die buiten hun schuld om niet kunnen terugkeren, kunnen overigens wel in aanmerking komen voor de reguliere buitenschuldvergunning (omschreven in paragraaf B8/4 van de Vreemdelingencirculaire 2000).
Bent u ooit gewezen op het feit dat de huidige uitvoeringspraktijk in strijd is met EU-recht? Zo ja, wat is daar toen mee gedaan? Indien daar toen niets mee is gedaan, waarom niet?
Nee, dit was tot aan de uitspraak niet bekend.
Hoe kunt u in het schriftelijk overleg van 25 januari j.l. stellen dat «in de huidige uitvoeringspraktijk de Dienst Terugkeer en Vertrek eerst na het nemen van een terugkeerbesluit onderzoekt of er adequate opvang is om terugkeer te realiseren» en dat dit «de geldende werkwijze is in alle amv-zaken» terwijl het Europese Hof in een uitspraak op 14 januari j.l. juist heeft geconcludeerd dat dit voor amv-zaken tussen de 15 en 17 jaar niet de geldende praktijk is? Kunt u uw antwoord toelichten?2
In het antwoord van het schriftelijk overleg van 25 januari jl. wordt gedoeld op de uitvoeringspraktijk tot de uitspraak. Inmiddels is begonnen met het intrekken van de terugkeerbesluiten van amv’s in de huidige caseload van de DT&V en vaardigt de IND in nieuwe amv-zaken voorlopig geen terugkeerbesluiten uit, totdat een besluit is genomen over eventuele aanpassingen aan het terugkeerproces voor amv’s.
Kunt u een beeld schetsen om hoeveel zaken het ongeveer gaat waarbij niet in lijn met Europese regelgeving is gehandeld en wat de voornaamste herkomstlanden zijn van de vreemdelingen die het betreft? Zo nee, waarom niet? In hoeveel procent van deze zaken is de betrokkenen ook daadwerkelijk uitgezet na aanvang van het achttiende levensjaar?
Zoals aangegeven in het schriftelijk overleg van 25 januari jl. was het in alle zaken, waaronder die van amv’s, de geldende praktijk om een afwijzende beschikking uit te vaardigen tegelijkertijd met een terugkeerbesluit. De DT&V heeft in alle amv-zaken waarin terugkeer aan de orde was, eerst onderzoek gedaan naar adequate opvang na het uitvaardigen van het terugkeerbesluit. Er was tot aan de uitspraak van het Hof geen aanleiding om te denken dat hiermee niet in lijn met Europese regelgeving werd gehandeld. Voor de goede orde benadruk ik dat dit met name ziet op de volgtijdelijkheid van het proces. Er zijn geen minderjarige vreemdelingen uitgezet zonder dat aan de voorwaarde is voldaan dat er sprake was van adequate opvang in het land van bestemming.
Het is niet mogelijk om vanuit de geautomatiseerde systemen van de migratieketen op te maken in hoeveel procent van de gevallen een betrokkene daadwerkelijk is uitgezet na aanvang van het achttiende levensjaar. Dit zou een complexe analyse vereisen, die binnen de termijn voor beantwoording van deze vragen niet is uit te voeren. Ter beeldvorming kan ik aangeven dat vanaf 2014 tot en met 2020 de jaarlijkse instroom van amv’s in de caseload van de DT&V uit gemiddeld ca. 310 zaken bestond. De voornaamste nationaliteiten over deze periode waren de Afghaanse, Marokkaanse en Eritrese nationaliteit.4
Kunt u toezeggen dat er voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen van 15 tot en met 17 jaar oud die zich nu en in de toekomst in Nederland bevinden, voortaan wel onderzoek wordt gedaan naar de beschikbaarheid van adequate opvang in landen van herkomst voordat een terugkeerbesluit genomen wordt? Zo nee, waarom niet?
De precieze veranderingen aan de uitvoering van het terugkeerproces voor amv’s naar aanleiding van deze uitspraak zijn nog niet uitgekristalliseerd. De uitspraak is echter bindend voor Nederland, dus er zal vanaf nu onderzoek moeten worden gedaan naar de beschikbaarheid van adequate opvang vóórdat een terugkeerbesluit kan worden genomen ten aanzien van een amv.
Zorg en begeleiding voor ex-AMV-ers vanaf 18 jaar |
|
Bram van Ojik (GL), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (VVD) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich uw brief van 24 november 2020, in reactie op de moties van de leden Van Ojik en Van Toorenburg?1
Ja.
Deelt u de mening dat verlengde opvang door NIDOS gunstig kan zijn voor de integratie van jonge statushouders? Zo ja, deelt u dan de mening dat het van belang is creatief naar oplossingen te zoeken? Zo nee, waarom niet?
Voor jongeren – dus ook voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s) – kan de overgang naar 18 jaar en de verplichtingen die daarbij komen kijken veel uitdagingen met zich meebrengen. Voor veel jongeren in Nederland geldt dat zij vervolgens kunnen terugvallen op een netwerk, zoals ouders en verzorgers. Voor amv’s geldt dat niet. Op het moment dat zij 18 jaar worden, wordt van hen verwacht dat zij zich zelfstandig staande houden in de Nederlandse samenleving, soms terwijl zij pas recentelijk in Nederland zijn aangekomen. Een langer verblijf bij Nidos zou een deel van de amv’s kunnen helpen bij een betere integratie in de Nederlandse samenleving.
Zoals ik in mijn voornoemde brief van 24 november jl. heb aangegeven, ligt de verantwoordelijkheid voor de huisvesting, begeleiding, participatie en zorg voor amv’s die meerderjarig worden en een verblijfsstatus hebben – net als voor andere statushouders – bij de gemeenten. Indien gemeenten de voorkeur geven aan verlengde opvang door Nidos, dan kunnen zij, zoals door u in de vraag aangegeven, hier nu reeds gebruik van maken. De kosten hiervoor komen dan ten laste van de gemeentelijke begroting.
Bent u ook van mening dat een AMV voor een verantwoorde overgang naar 18 jaar niet afhankelijk dient te zijn van de voor hem gekozen woonplaats en dat een uniforme regeling, die de AMV in staat stelt uit te stromen wanneer deze in staat is zelfstandig te wonen, de voorkeur geniet? Zo nee, waarom niet?
Met de decentralisatie van o.a. jeugdtaken zijn verschillende taken overgedragen aan gemeenten. Via het gemeentefonds ontvangen de gemeenten hier financiële middelen voor. In het verdelingsmechanisme wordt daarbij rekening gehouden met de aard en de omvang van bewoners van de gemeenten. Hoewel ik mij kan voorstellen dat voor een verantwoorde overgang naar 18 jaar voor amv’s een uniforme regeling voordelen heeft, ligt de verantwoordelijkheid bij de individuele gemeenten die hier zelfstandig keuzes in kunnen maken. Daarbij kan zoals in antwoord 2 aangegeven ook nu reeds een beroep worden gedaan op Nidos om de opvang voort te zetten.
Herinnert u zich dat u in de genoemde brief aangeeft dat er geen 10 miljoen euro structureel beschikbaar is binnen uw ministerie? Bent u bereid te bekijken hoeveel geld u incidenteel zou kunnen vrijmaken voor 2021? Zo nee, waarom niet?
In de genoemde brief geef ik aan dat meerderjarige amv’s met een status buiten mijn mandaat en daarmee het financiële kader van het Ministerie van Justitie en Veiligheid vallen. Daarnaast, door afloop van het huidige regeerakkoord, is 2021 een beleidsarm jaar waardoor er geen intensivering plaats kan vinden. Daarbij komt dat het Kabinet momenteel demissionair is en bovendien (beleidswijzigingen van) migratieonderwerpen door uw Kamer controversieel zijn verklaard. In dit licht past het mij niet om dergelijke nieuwe financiële verplichtingen aan te gaan. Bovendien heeft Covid-19 ook impact op de migratieketen en zorgt voor extra uitgaven die niet voorzien waren. Ook dat maakt dat voor incidentele uitgaven zoals door u gevraagd geen budget beschikbaar is.
Bent u bereid vervolgens met andere bewindslieden te overleggen over een structurele oplossing? Zo ja, wat kunt u hierin doen en op welke termijn kunt u de Kamer daarover informeren? Zo nee, waarom niet?
De behoefte om amv’s, waar nodig, langer te begeleiden naar zelfstandigheid na hun 18de jaar is reeds door de VNG en door Nidos aangegeven. Zoals ik in de genoemde brief heb aangegeven, dragen de gemeenten de verantwoordelijkheid voor meerderjarige statushouders en niet het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Ambtelijk is er wel contact met relevante organisaties en departementen en is en wordt gesproken over (on)mogelijkheden ten aanzien van deze groep. Mocht een nieuw kabinet de begeleiding van de door u bedoelde groep structureel en landelijk willen regelen, dan zal gevraagd worden om een ambtelijk voorstel daartoe. Omdat ik geen zicht heb op het moment waarop een nieuw kabinet aantreedt en ik mij bovendien niet kan uitspreken over (beleids)wensen van een volgend kabinet, kan ik u geen tijdspad schetsen.
Het bericht 'Lange rijen bij registratie in Ter Apel' |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere Kamervragen over het bericht «Lange rijen bij registratie in Ter Apel»?1
Ja.
Op welke manier heeft u uitvoering gegeven aan uw opvatting dat het «van groot belang is dat asielzoekers op een humane manier worden opgevangen»? Hoeven asielzoekers die aankomen in Ter Apel inmiddels niet meer op een stoel of op de grond te overnachten als zij na sluitingstijd aankomen?
In de beantwoording van de Kamervragen van de leden Groothuizen (D66) en Van Toorenburg (CDA) over het bericht «Lange rijen bij registratie in Ter Apel»2, heb ik uiteengezet op welke wijze asielzoekers nu tijdens de COVID-19 pandemie worden opgevangen in het aanmeldproces in Ter Apel. Daarbij heb ik aangegeven dat asielzoekers die zich overdag binnen de reguliere openingstijden (dat wil zeggen tussen 08.00 en 17.00 uur) melden in Ter Apel om een asielaanvraag in te dienen, diezelfde dag door de IND worden geregistreerd. Alle inzet is erop gericht dat iedereen vervolgens diezelfde dag nog het Identificatie- en Registratieproces (I&R-proces) bij AVIM doorloopt, waarna men opgevangen wordt in de reguliere opvang van de Centrale Ontvangstlocatie (COL). Hier ontvangen asielzoekers opvang en begeleiding van COA. Dat wil zeggen dat zij naast een bed onder andere maaltijden en verzorgingsproducten ontvangen. Dit lukt doorgaans goed. Echter wanneer het I&R-proces, dat enige tijd in beslag neemt, niet meer op diezelfde dag kan plaatsvinden, zal de asielzoeker de nacht doorbrengen in een van de nieuw in gebruik genomen paviljoens. Er zijn vier paviljoens beschikbaar voor asielzoekers die al wel door GezondsheidsZorg Asielzoekers (GZA) zijn gecontroleerd op verschijnselen van COVID-19 en door de IND zijn geregistreerd. Deze paviljoens zijn verwarmd en er zijn bedden beschikbaar. In principe doorloopt een asielzoeker de volgende dag dan alsnog het I&R-proces.
Asielzoekers die buiten de reguliere openingstijden aankomen – en niet zijn gecontroleerd op verschijnselen van COVID-19 – gaan ongeregistreerd naar een apart, daartoe aangewezen, paviljoen van het COA. Deze vernieuwde «wachtkamer» is verwarmd alwaar men kan plaatsnemen op een stoel, zoals ook voor de COVID-19 pandemie het geval was. Hierbij wordt een uitzondering gemaakt voor gezinnen en kwetsbare asielzoekers (zoals alleenstaande minderjarige vluchtelingen), zij krijgen wel een bed toegewezen in de paviljoens. In de praktijk kan het gebeuren dat ook anderen, bijvoorbeeld vanwege bijzondere omstandigheden, toch een bed krijgen aangeboden in de paviljoens.
Klopt het dat een van de knelpunten in Ter Apel wordt gevormd door de openingstijden van de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM)? Zo nee, hoe zit het wel? Zo ja, wat gaat u daar aan doen?
AVIM voert als onderdeel van het aanmeldproces het I&R-proces uit. Het gehele aanmeldproces kent verschillende stappen die door verschillende ketenorganisaties worden uitgevoerd. Langere openingstijden van het identificatie- en registratieproces vraagt daarom naast verlengde inzet van AVIM ook verlengde inzet van andere ketenpartners die bij het aanmeldproces betrokken zijn. Om helemaal te voorkomen dat asielzoekers een nacht in een paviljoen moeten doorbrengen, zou het aanmeldproces 24 uur per dag zeven dagen per week moeten draaien, aangezien asielzoekers dag en nacht aankomen in Ter Apel. Dit vraagt echter een dusdanig grote inzet van AVIM en andere ketenpartners dat ervoor is gekozen om asielzoekers die gedurende de dag niet het (gehele) aanmeldproces hebben kunnen doorlopen op te vangen in bedden in paviljoens, zoals in het antwoord op vraag 2 is beschreven.
Daarnaast lukt het AVIM over het algemeen om het I&R-proces binnen 24 uur na aankomst van een asielzoeker te starten zoals is afgesproken. AVIM kan op dit moment in Ter Apel en Budel gemiddeld zestig asielzoekers per dag identificeren en registreren. De asielinstroom is echter niet elke dag constant. Hierdoor kan bij een hogere instroom dan gemiddeld zestig een achterstand ontstaan in het I&R-proces, die wordt weggewerkt als de instroom lager is. Gemiddeld genomen is de AVIM-inzet genoeg om de asielinstroom bij te houden. Mocht de AVIM-inzet in de toekomst door een hogere asielinstroom structureel onvoldoende zijn, dan kan de inzet worden verhoogd.
Bovendien doorlopen niet alle asielzoekers die in Ter Apel binnenkomen het I&R-proces. Een deel hoeft dit proces niet te doorlopen, omdat deze asielzoekers een herhaalde aanvraag doen en dus al bekend zijn in Nederland.
Zou het een mogelijkheid zijn om afspraken te maken met de AVIM dat de openingstijden in ieder geval verruimd worden tijdens periodes van verhoogde instroom? Indien het helemaal niet mogelijk blijkt de openingstijden te verruimen, bent u dan bereid ervoor te zorgen dat asielzoekers die buiten openingstijden aankomen in de «wachtkamer» de nacht op een matras met een deken kunnen doorbrengen? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat het bieden van een matras een logisch onderdeel is van «humane opvang bieden»?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer is sprake van een onverwachte piek in het aantal aanmeldingen? Deelt u de mening dat het streven naar een meer robuuste asielketen die beter bestand is tegen schommelingen in de instroom begint in Ter Apel? Welke concrete stappen zijn gezet naar aanleiding van het programma Flexibele Asielketen om het proces in Ter Apel rondom de eerste aanmelding beter bestand te laten zijn tegen onverwachte pieken, met name het afgelopen jaar tijdens de COVID-19 crisis?2
De situatie van het afgelopen jaar rondom de COVID-19 pandemie en het tijdelijk opschorten van het asielproces in het voorjaar was ongekend en was onvoorzien. De pandemie heeft ervoor gezorgd dat het reguliere aanmeldproces moest worden aangepast en dat asielzoekers die nog niet zijn geïdentificeerd en geregistreerd in afzonderlijke paviljoens worden opgevangen. Deze onvoorziene situatie maakte geen deel uit van de opdracht van het programma Flexibilisering Asielketen. Wel heeft dit programma een vernieuwd I&R-proces opgesteld dat ertoe leidt dat er sneller een duidelijker beeld van de asielzoeker ontstaat en resulteert in kwalitatief betere dossiers bij de start van het asielproces. Voor meer informatie over de resultaten van het Programma Flexibilisering Asielketen verwijs ik u naar de voortgangsbrief die ik op 17 december jl. aan uw Kamer heb gestuurd.4
Is de ketenregisseur die aangesteld zou worden om het aanmeldproces te optimaliseren al aangesteld? Zo nee, per wanneer begint deze ketenregisseur? Hoe verhoudt deze ketenregisseur zich tot het programma Flexibele Asielketen?
Op 1 november jl. is een ketenregisseur in Ter Apel van start gegaan. Het aandachtsgebied van de ketenregisseur is de structurele verbetering van de samenwerkingsrelatie in Ter Apel door knelpunten vast te stellen, deze met betrokken ketenpartners op te lossen en verbetervoorstellen te doen voor een beter lopend operationeel ketenproces. Het gaat hierbij met name om het verbeteren van de ketensamenwerking binnen het aanmeldproces.
Het programma Flexibilisering Asielketen is afgelopen zomer afgerond. De verschillende onderdelen die nog verder moeten worden uitgewerkt en geïmplementeerd zijn overgedragen aan verschillende betrokken ketenorganisaties. Het gaat hierbij onder meer om de invoering van een regietafel, een voorportaal en een frontoffice als onderdelen van een vernieuwd I&R proces. De organisaties zijn momenteel bezig om de verschillende onderdelen gefaseerd te implementeren en hebben hiervoor projectleiders aangesteld. De ketenregisseur zal hier vanuit zijn rol uiteraard ook bij betrokken zijn.
Deelt u de mening dat juist in tijden van lage of verminderde instroomde (uitvoerings-)organisaties in de asielketen zich moeten voorbereiden op momenten dat de instroom weer toeneemt? Welke voorbereidende stappen worden er op dit moment gezet om te voorkomen dat er bij hoge pieken in de instroom geen asielzoekers meer zijn die op een stoel of op de grond moeten overnachten?
De hoogte van de asielinstroom is afhankelijk van veel externe factoren en is lastig om te voorspellen. Desalniettemin wordt in de migratieketen ten minste twee keer per jaar ten behoeve van de begrotingscyclus een prognose opgesteld, zodat ketenpartners een gemeenschappelijke verwachting hebben van de toekomst. Dit geeft ketenorganisaties de mogelijkheid om zich, in overleg met mijn departement, voor te bereiden op groei of krimp.
Het uiterste groeiscenario zou grote hoeveelheden reservecapaciteit vragen bij alle betrokken organisaties in het asielproces waarvoor nu geen middelen beschikbaar zijn. Dit neemt niet weg dat ik van ketenorganisaties vraag dat zij proactief en flexibel omgaan met een verhoogde instroom.
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 hebben aangegeven hoeven nu enkel asielzoekers die buiten de reguliere openingstijden aankomen in Ter Apel, met uitzondering van kwetsbare groepen, de nacht op een stoel door te brengen in een verwarmde wachtkamer. Wat betreft eventuele pieken in de aanmeldprocedure verwijs ik u naar de beantwoording van de Kamervragen van de leden Groothuizen (D66) en Van Toorenburg (CDA) over het bericht «Lange rijen bij registratie in Ter Apel»5, waarin ik heb aangegeven dat het uitdrukkelijk niet de bedoeling dat is dat asielzoekers twee nachten doorbrengen op een stoel in de «wachtkamer». Echter bij een onverwacht grote piek in het aantal aanmeldingen, waarbij kwetsbare asielzoekers voorrang krijgen, is dat niet altijd te voorkomen.
De Kamerbrieven 'Voortgang afdoen vertraagde zaken IND' 'Gevolgen van de COVID-19-pandemie voor het migratiebeleid' |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (VVD) |
|
![]() |
Wat is de voorraad nog te beoordelen asielzaken, exclusief de door de Taskforce te beoordelen zaken, op 31 december 2020? Hoe verhoudt deze stand zich tot de eerder gecommuniceerde prognose1 dat er per 1 januari 2021 10.060 zaken open zouden staan? Met hoeveel zaken is deze voorraad sinds 1 april 2020 toe- of afgenomen? Kunt u het maandelijks verloop van de voorraadvorming over 2020 in tabelvorm inzichtelijk maken?
De voorraad nog te beoordelen asielzaken (exclusief de Taskforce zaken) was op 31 december 2020 8.320. Het gaat hier om 5.180 eerste asielaanvragen, 1.100 herhaalde asielaanvragen en 2.040 zij-instroom zaken.
Is het gegeven juist dat over de laatste negen maanden van 2020, 10370 eerste en herhaalde asielvragen zijn ingediend, waarvan 45% is beoordeeld, leidt tot de conclusie dat de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) gemiddeld maandelijks 518 zaken afdoet, los van de zaken van de taskforce? Zo nee, hoe zit het wel?
De medewerkers van de IND hebben het afgelopen jaar een serieuze bijdrage geleverd aan de afhandeling van Taskforce zaken. Ook zijn in 2020 veel zaken afgedaan van voor 1 april 2020 die niet onder de opdracht van de Taskforce vielen, denk hierbij aan herhaalde asielaanvragen en zaken uit spoor 1 en 2. Het daadwerkelijke aantal afgehandelde zaken per maand ligt dan ook structureel hoger dan de genoemde 518 zaken.
Klopt de inschatting dat bij een reguliere instroom van 20 000 tot 22 000 zaken, de IND jaarlijks een achterstand opbouwt van minstens 14.000 asielzaken? Zo nee, hoe zit het wel? Kunt u uw antwoord cijfermatig onderbouwen? Wat is de prognose van het aantal zaken dat nog afgedaan zal moeten op 1 juli 2021 (exclusief de zaken van voor 1 april 2021)?
De beschrijving in de vraag is juist. Wel is het van belang om daarbij in gedachten te houden dat een deel van het IND-personeel in het afgelopen jaar en op dit moment is ingezet bij de Taskforce. Daarnaast is in deze inschatting niet de behandeling van oude herhaalde asielaanvragen, behandeling van zij-instroom zaken en hervestigingsaanvragen meegenomen.
Bent u bereid voortaan maandelijks de voorraadvorming inzichtelijk te maken, in aanvulling op de uitvoering van de motie Moorlag/Van Dijk?2 Zo nee, waarom niet?
In mijn brief aan uw Kamer van 4 januari jl. over de voortgang van de vertraagde zaken bij de IND heb ik uw Kamer toegezegd, in lijn met de door uw Kamer aangenomen motie van de leden Moorlag en van Dijk3, maandelijks informeren over de voortgang van het wegwerken van de achterstanden op eerste asielaanvragen van voor 1 april 2020 bij de IND. De eerste maandelijkse publicatie is heden op de website van de IND gepresenteerd. De IND zal de komende tijd deze cijfers maandelijks rond de 10de van de maand publiceren, tot het moment dat de Taskforce klaar is met het wegwerken van de achterstand op eerste asielaanvragen van voor 1 april 2020.
Indien de voorraad als bedoeld in vraag 1 is toegenomen, hoe verklaart u dit, gelet op het gegeven dat de instroom over in ieder geval een deel van het jaar 2020 lager was dan gebruikelijk? Welke conclusies trekt u uit een eventuele toegenomen voorraad?
Deze tijdelijke toename kan worden verklaard doordat personeel dat normaliter wordt ingezet op zaken van de directie Asiel en Bescherming, in 2020 is ingezet bij de afhandeling van de voorraad zaken van de Taskforce. Het streven is om alle zaken van de Taskforce voor medio 2021 afgehandeld te hebben. Medewerkers kunnen vanaf dat moment weer op hun reguliere taken worden ingezet om zo dit tijdelijk toegenomen aantal zaken af te handelen.
Indien de voorraad toeneemt, deelt u dan de inschatting dat nieuwe achterstanden bij de IND in de maak zijn? Zo nee, waarom niet? Indien u deze inschatting wel deelt, kunt u dan aangeven hoeveel mensen de IND extra nodig heeft om het opbouwen van achterstanden te voorkomen? Kunt u ook aangeven welke stappen u neemt om ervoor te zorgen dat deze extra mensen beschikbaar komen?
Ik deel deze inschatting niet. De extra inzet vanuit de IND om de TF voorraad weg te werken is tijdelijk (voorzien tot medio 2021). Medewerkers kunnen daarna weer op structurele basis op hun reguliere taken worden ingezet om zo de tijdelijke toename aan zaken af te handelen en de instroom bij te houden en binnen de wettelijke termijnen te behandelen.
Wat is uw inschatting over het aantal nareizigers dat als gevolg van het beoordelen van achterstanden door de Taskforce en de IND in de komende tijd naar Nederland zal komen? Hoe verhoudt zich dit tot het totaal aantal aanvragen nareis dat op dit moment door de IND wordt behandeld? In hoeverre is in de planning van de IND rekening gehouden met de aanvraag van deze mensen? Wordt hiertoe extra personeel aangezocht?
In 2021 verwacht de IND ca. 13.200 nareis-aanvragen te zullen ontvangen. Dit aantal is opgebouwd uit ca. 9.200 MVV nareis aanvragen en 4.000 aanvragen voor gezinshereniging op grond van artikel 8EVRM.
Hoe kijkt u terug op de invoering van het aangepaste financieringsmodel van de IND? Over welke onderdelen bent u tevreden? Over welke onderdelen bent u niet tevreden? Welke aanpassingen zijn mogelijk om zo adequaat mogelijk in spelen op een, zowel kwalitatief als kwantitatief veranderende instroom?
Het ingevoerde financieringsmodel voor de IND past beter bij de dynamiek en de ontwikkelingen van de afgelopen jaren waarmee de IND te maken heeft. De ontwikkeling van de instroom laat zien dat een hogere structurele begroting gerechtvaardigd is. Wel past een kanttekening. De stabiele financiering maakt het, binnen een bepaalde bandbreedte, voor de IND mogelijk om te anticiperen op fluctuaties in de asielinstroom. Het zo adequaat mogelijk inspelen op een veranderende instroom is niet hoofdzakelijke geld gedreven. Het absorptievermogen van de IND en de precisie van de ramingen spelen hier ook een voorname rol. Bij het ontwikkelen van het financieringsmodel is uitgegaan van een IND zonder (grote) achterstanden en een IND die de instroom kan bijhouden. Op dit moment is de IND nog niet in de positie dat de bedoelde werking van het model in de praktijk getest is. De werking van het model kan daardoor nog niet beoordeeld worden.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg van 21 januari 2021?
Het algemeen overleg van 21 januari 2021 is komen te vervallen. Ik heb deze vragen zo snel als mogelijk beantwoord.
De dwangsom van de ACM aan commerciële bemiddelingswebsites |
|
Michiel van Nispen (SP), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Sander Dekker (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «ACM legt last onder dwangsom op aan commerciële bemiddelingswebsites» op de website van de Autoriteit Consument en Markt?1
Ja.
Herinnert u zich nog uw antwoorden op eerder schriftelijke Kamervragen over dit verdienmodel, waarin u heeft aangegeven geen problemen te zien in dit soort dienstverlening waardoor mensen soms veel meer betalen voor bijvoorbeeld het verkrijgen van een VOG (Verklaring Omtrent Gedrag) dan nodig is?2
Ja.
Waarom heeft u niet eerder ingegrepen en gewacht tot de ACM oordeelde dat dit niet door de beugel kan?
In mijn antwoorden van 30 oktober jl. op genoemde eerdere schriftelijke Kamervragen heb ik aangegeven nader onderzoek te doen naar mogelijkheden om tegen te gaan dat websites niet (zichtbaar) vermelden dat een meerprijs wordt gerekend voor de service die ze verlenen, of aanvragers anderszins op het verkeerde been zetten.
Justis, de autoriteit die de Verklaringen Omtrent het Gedrag (VOG) afgeeft, heeft verschillende acties ondernomen. De mogelijkheden die Justis heeft, zien voornamelijk op het laten verwijderen van de Rijkshuisstijl en logo’s die suggereren dat de website deel uit maakt van de overheid. Dit heeft Justis reeds met succes gedaan en zal dit ook blijven doen. Daarnaast zet Justis in op het verbeteren van de voorlichting en dienstverlening jegens aanvragers van een VOG. Zo zijn op de website van Justis nieuwsberichten en waarschuwingen over de commerciële bemiddelingsbedrijven geplaatst. Ook informeert het Klantcontactcentrum van Justis de aanvrager over zijn of haar mogelijkheden bij klachten over de aanvraag die via een commerciële partij is ingediend. Daarnaast is gekeken welke gemeenten op hun websites VOG aanvragers doorverwezen naar commerciële partijen. Met deze gemeenten heeft Justis contact opgenomen en die gemeenten hebben de doorverwijzingen verwijderd.
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) is op basis van de Wet handhaving consumentenbescherming de autoriteit die belast is met de bestuursrechtelijke handhaving van consumentenbescherming. Deze heeft de bevoegdheid om in voorkomende gevallen een last onder dwangsom op te leggen. Justis en de ACM hebben contact gehad om te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om op te treden tegen deze vorm van misleiding. Justis is in vervolg daarop ook gestart met het doorgeven aan de ACM van signalen van misleiding. Daarnaast wijst Justis VOG-aanvragers ook op de mogelijkheid om zelf bij de ACM melding te maken van misleiding indien zij aangeven dat ervaren te hebben. Deze meldingen kunnen onder andere (mede) aanleiding geven voor de ACM om nader onderzoek in te stellen naar de betreffende websites. Meldingen van consumenten aan de ACM waren ook aanleiding voor de ACM om een bedrijf dat commerciële bemiddelingswebsites exploiteert een last onder dwangsom op te leggen.3
Bent u bereid om terug te komen op uw eerdere stellingname? Ziet u inmiddels wel reden om de regels aan te scherpen zodat duidelijk wordt wat wel en niet toegestaan is op dit gebied? Bent u inmiddels bereid om hier iets aan te doen, om zoveel mogelijk te voorkomen dat mensen hier onnodig extra voor betalen? Wat zou er voor nodig zijn om dit soort bedrijven te verplichten consumenten te informeren over de mogelijkheid om de VOG bij de eigen gemeente of rechtstreeks bij Justis aan te vragen?
In mijn antwoorden van 30 oktober jl. op eerdere schriftelijke Kamervragen over dit onderwerp heb ik aangegeven geen problemen te zien in websites die werkgevers dienstverlening aanbieden. Als bemiddelingsbedrijven een dienst verlenen in het kader van de aanvraag van een VOG vind ik dat in beginsel niet bezwaarlijk, mits daarbij volledige transparantie bestaat over de geleverde dienst en eventuele additionele bemiddelingskosten duidelijk worden vermeld. Ook gaf ik aan dat ik het wel bezwaarlijk vind als bedrijven de indruk wekken dat zij namens Justis optreden, onder meer door de Rijkslogo’s en de Rijkshuisstijl te gebruiken. Hiertegen heeft Justis dan ook actie ondernomen. Tevens heb ik aangegeven nader onderzoek te doen naar mogelijkheden om tegen te gaan dat websites niet (zichtbaar) vermelden dat een meerprijs wordt gerekend voor de service die ze verlenen, of aanvragers anderszins op het verkeerde been zetten. In het antwoord op vraag 3 heb ik aangegeven wat Justis in dat kader heeft ondernomen.
Bemiddelingsbedrijven kunnen niet worden verplicht om consumenten te informeren over de mogelijkheid om de VOG bij de eigen gemeente of rechtstreeks bij Justis aan te vragen. Wel moeten ze heel duidelijk zijn over de inhoud van hun diensten en de prijs die ze daarvoor rekenen. De ACM kan ondernemers daarop en ook op oneerlijke handelspraktijken jegens consumenten aanspreken, hetgeen de ACM onlangs ook heeft gedaan door het opleggen van lasten onder dwangsom.
Indien u bereid bent om dergelijke praktijken te voorkomen voor de aanvraag van een VOG, kunt u toezeggen om met collega bewindspersonen in overleg te gaan om ook de andere websites, die onderwerp van deze dwangsom zijn, te verplichten consumenten beter voor te laten lichten en de Kamer daarover te informeren?
Misleidende praktijken moeten worden tegengegaan. Justis blijft voor wat betreft de aanvraagprocedure van de VOG dan in de volle breedte inzetten op het tegengaan van misleidende websites en het voorlichten van VOG-aanvragers. Ik heb Justis gevraagd contact op te nemen met collega uitvoeringsorganisaties die ook te maken hebben met misleidende bemiddelingsbedrijven om ervaringen uit te wisselen en de krachten te bundelen.
Zoals hiervoor aangegeven is de ACM wettelijk belast met het toezicht op oneerlijke handelspraktijken. Voor wat betreft de VOG zijn de contacten tussen Justis en de ACM gelegd om de meest actuele signalen van misleiding door te kunnen geven. Het is aan de ACM om te beoordelen of een website misleidend of oneerlijk te werk gaat en daar op te handhaven. Dat de ACM haar taak uitvoert is gebleken uit de besluiten die genomen zijn tegen deze bemiddelingsbedrijven.
Ik blijf de ontwikkelingen rondom de bemiddelingswebsites voor VOG aanvragen volgen.
Het kerkbezoek van de minister van Defensie |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (CDA), Hugo de Jonge (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Critici noemen bezoek Minister Bijleveld aan fysieke kerkdienst «niet handig»«?1
Ja.
Hoe kwalificeert u het bezoek van de Minister van Defensie aan een fysieke kerkdienst in het licht van uw oproep in het Nederlands Dagblad om geen fysieke kerkdiensten te bezoeken?2
Het bezoeken van een fysieke kerkdienst door de Minister van Defensie was een persoonlijke keuze.
Was uw oproep als bedoeld onder vraag 2 een uitdrukking van kabinetsbeleid? Zo nee, wat was het wel?
Vanwege het recht op het vrij belijden van godsdienst of levensovertuiging, zoals verankerd in artikel 6 van de Grondwet, is in de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (Twm) geregeld dat geen groepsverboden of maximum aantallen kunnen gelden voor het gemeenschappelijk belijden van een godsdienst of levensovertuiging (zie art. 58g, lid 2, onder c). Wel geldt in besloten plaatsen, waaronder kerken, de veilige-afstandsnorm van 1,5 m (artikel 58f).
Hoewel de Twm deze ruimte biedt, betekent dit niet dat kerken en andere religieuze organisaties niet kunnen worden opgeroepen om zich vrijwillig aan te sluiten bij de afgekondigde maatregelen vanuit epidemiologisch en maatschappelijk belang. Het Interkerkelijk contact in overheidszaken (CIO) heeft deze oproep eigenstandig ondersteund.
Welke actie heeft u richting uw collega ondernomen in het licht van uw uitspraak dat «wie toch fysiek een kerkdienst bijwoont [...] daarover [...] rekenschap [moet] afleggen»?
Het betreft een door mij geparafraseerde uitspraak. Wezenlijk is dat ik heb gewezen op het rekenschap afleggen tegenover God, hetgeen in de bovenstaande parafrasering ontbreekt. Verder wordt verwezen naar het antwoord op vraag 2.
Past het kerkbezoek van de Minister van Defensie, naar uw mening, in de voorbeeldfunctie van kabinetsleden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, was het kerkbezoek van de Minister van Defensie een persoonlijke keuze.
Welke afspraken zijn er in het kabinet gemaakt over de voorbeeldrol van kabinetsleden? Indien er geen afspraken zijn gemaakt, ziet u reden dit alsnog te doen? Zo nee, waarom niet?
De individuele geloofsbelijdenis van een bewindspersoon is in beginsel – net als voor ieder ander – een persoonlijke aangelegenheid.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Dat heb ik bij deze gedaan.
Het beëindigen van de coulance-regeling |
|
Joël Voordewind (CU), Madeleine van Toorenburg (CDA), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris veiligheid en justitie) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Herinnert u zich het debat van afgelopen dinsdag, 16 december 2020, over de ontwikkelingen rondom het coronavirus?
Ja.
Waarom werd er gedurende de eerste lockdown in het voorjaar wel overgegaan tot een coulanceregeling voor het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) en nu niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Toen dit voorjaar de eerste coronamaatregelen van kracht werden, heb ik besloten tot het invoeren van een coulanceregeling voor onder andere afgewezen asielzoekers. De regeling hield in dat de opvang bij het COA werd gecontinueerd voor asielzoekers die een negatieve beslissing op hun asielaanvraag hadden gekregen, onderdeel uitmaakten van de caseload van de DT&V en waarvan de vertrektermijn van 28 dagen, om zelfstandig te vertrekken, was verstreken. De afbouw van de coulanceregeling hield gelijke tred met de afbouw van de coronamaatregelen in het algemeen en de hervatting van processen in de asielketen in het bijzonder.
Het voornaamste verschil nu ten opzichte van het voorjaar is dat de processen in de asielketen als vitaal zijn bestempeld. Werkzaamheden van bijvoorbeeld het COA en de DT&V vinden, voor zover nodig in aangepaste vorm, doorgang. Uitgangspunt is dat asielzoekers, zoals gebruikelijk, recht op opvang hebben gedurende hun asielprocedure en gedurende de beroepsfase. Verder hebben Dublinclaimanten tot aan hun overdracht in beginsel recht op opvang. Voor afgewezen asielzoekers geldt dat zij kunnen doorstromen naar onderdaklocaties van het COA, te weten de vrijheidsbeperkende locatie (vbl) en de gezinslocaties. Zelfstandig vertrek naar alle landen is in beginsel mogelijk.
Vreemdelingen waarvan de 28-dagen vertrektermijn is verstreken en die moeten terugkeren, kunnen onder voorwaarden in de vbl worden geplaatst. Indien er tijdelijk vertrekbeletselen zijn, zoals beperkt vliegverkeer of het vereiste van een negatieve COVID-test, wordt hier rekening mee gehouden. Voor uitgeprocedeerde gezinnen met minderjarige kinderen geldt dat zij onderdak kunnen krijgen in een gezinslocatie. Aangezien er onderdakvoorzieningen zijn voor afgewezen asielzoekers en de processen in de asielketen operationeel blijven, heb ik besloten de coulanceregeling niet opnieuw in te voeren. Wel betracht het COA de kerstcoulance voor kwetsbare groepen en, indien noodzakelijk, de gebruikelijke vorstcoulance.
Klopt het dat mensen die een beroepsprocedure hebben lopen pas in de vrijheidsbeperkende locatie (VBL) terecht kunnen als zij die procedure intrekken? Waar kunnen deze mensen terecht als zij dat niet doen?
Deze gang van zaken herken ik niet. Vreemdelingen waarvan de asielaanvraag is afgewezen en die tegen een negatieve beslissing een beroepsprocedure hebben lopen, mogen hun beroep in beginsel altijd in Nederland afwachten. Zij hebben hangende de beroepsfase recht op opvang op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers. Indien de rechtbank bekrachtigt dat deze vreemdelingen Nederland moeten verlaten, vangt opnieuw de 28-dagen vertrektermijn aan waarin eveneens recht op opvang bestaat. Pas na het verstrijken van deze termijn is onderdak in de vbl mogelijk aan de orde.
Klopt het dat er ook mensen uit Syrië, Jemen en Eritrea door het COA op straat worden gezet, terwijl zij niet terecht kunnen in gezinslocaties of de VBL en ook niet kunnen terugkeren naar hun land van herkomst? Zo nee, hoe zit het volgens u wel?
Voor vreemdelingen afkomstig uit deze landen is de beantwoording op eerdere vragen gelijkelijk van toepassing. Daar kan ik aan toevoegen dat zij grote kans hebben op inwilliging van hun asielaanvraag en, indien dat het geval is, tot aan het moment van uitplaatsing naar een gemeente bij het COA kunnen verblijven. Het is mogelijk dat de asielaanvragen van deze vreemdelingen niet door Nederland ingewilligd worden, omdat een andere lidstaat krachtens de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Dublinclaimanten hebben tot aan hun overdracht in beginsel recht op opvang. Plaatsing in de vbl of gezinslocaties is derhalve niet aan de orde.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is om gedurende de huidige lockdown asielzoekers, ook als zij geen verblijfsrecht meer hebben, zo maar op straat te zetten? Zo nee, waarom niet?
De vermeende handelingswijze dat vreemdelingen waarvan de asielaanvraag is afgewezen ¨zo maar op straat¨ worden gezet, herken ik geenszins. Een van de redenen dat processen in de asielketen als vitaal zijn bestempeld, is juist omdat het in het kader van de bestrijding van het virus van het grootste belang is dat reguliere werkzaamheden, uiteraard met inachtneming van de RIVM-richtlijnen, zoveel mogelijk doorgang vinden. Om te voorkomen dat ik in herhaling val, verwijs ik wat betreft de mogelijkheid van opvang en onderdak bij het COA graag naar de beantwoording op eerdere vragen. Betreffende vreemdelingen hoeven zich dus niet te beroepen op gemeentelijke opvangvoorzieningen, zoals de indieners lijken te veronderstellen.
Deelt u de mening dat deze handelwijze niet in lijn is met de overheidsrichtlijnen «blijf zoveel mogelijk thuis» om het coronavirus te bestrijden?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat deze handelwijze gemeentes opzadelt met de opvang van op straat gezette mensen en er risico’s ontstaan met het oog op de verspreiding van het coronavirus? Heeft u hierover overleg gepleegd met het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven hoe realistisch het is dat mensen uit Nederland kunnen vertrekken onder de huidige omstandigheden?
Dat is realistisch, aangezien alle DT&V-processen operationeel zijn en zelfstandig vertrek naar alle landen in beginsel mogelijk is. Dit is gelukkig ook zichtbaar in de praktijk; hoewel er tijdelijk vertrekbeletselen kunnen zijn, zoals beperkt vliegverkeer of het vereiste van een negatieve COVID-test, is doorlopend sprake van vertrek. Sinds juli van dit jaar vertrekken wekelijks gemiddeld 80 vreemdelingen zelfstandig dan wel gedwongen. De coronamaatregelen d.d. 14 december jl. hebben naar verwachting beperkte invloed op de mogelijkheden om te vertrekken. Voor zover nodig betracht de DT&V maximale welwillendheid als het gaat om het bieden van vertrek- en herintegratieondersteuning.
Bent u bereid om alsnog gedurende de huidige lockdown een coulanceregeling in te stellen voor het COA, net zoals werd ingesteld tijdens de eerste lockdown in het voorjaar, om te voorkomen dat asielzoekers op straat worden gezet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u de COA’s hier zo snel mogelijk over informeren?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden?
Ja.
De rechtsstaat in Polen en de gevolgen voor Nederland |
|
Maarten Groothuizen (D66), Chris van Dam (CDA), Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ankie Broekers-Knol (VVD), Sander Dekker (VVD), Stef Blok (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met de berichten «Pools mediabedrijf overgenomen door oliebedrijf in staatshanden»1 en «Vrije pers in Oost-Europa krijgt nieuwe klap met overname door staatsbedrijf»?2
Ja.
Hoe beoordeelt u de situatie van de media in Polen voor wat betreft pluraliteit en de mogelijkheid voor journalisten om vrij en veilig hun werk te doen? Deelt u de zorgen die in bovengenoemde berichten worden geuit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Polen kent nog altijd vrije media met publieke en commerciële omroepen, en geschreven pers. Wel is er sprake van een sterk gepolariseerd medialandschap en deze tegenstellingen zijn de afgelopen jaren alleen maar versterkt. Met mediawetten heeft de regeringscoalitie meer invloed gekregen op publieke media terwijl commerciële media meestal meer oppositiegezind zijn. In het landenhoofdstuk over Polen in het Rechtsstaatrapport concludeert de Europese Commissie dat er een gebrek is aan wettelijke waarborgen die de politieke invloed op de mediakanalen in Polen beperken. Dergelijke waarborgen hebben betrekking op de regels inzake belangenconflicten tussen de eigenaren van de media en de regerende partijen, partijgebonden groepen of politici.
Op welke wijze monitoren Nederland en de Europese Unie (EU) de toestand van de media in Polen? Heeft de Europese Commissie voldoende middelen om problemen aan te pakken? Zo ja, welke? Welke rol kan het rechtsstaatmechanisme daarbij spelen?
Eén van de vier pijlers van het jaarlijkse Rechtsstaatrapport dat vorig jaar voor het eerst verscheen en waarin alle lidstaten, en dus ook Polen, langs de rechtsstatelijke meetlat worden gelegd, ziet op pluriformiteit en vrijheid van de media. De structurele dialoog hierover in de Raad biedt de mogelijkheid om eventuele ongewenste ontwikkelingen ook op dit terrein te bespreken. Daarnaast is er de zogenaamde Monitor voor mediapluriformiteit, die sinds 2013/2014 op regelmatige basis door het Centrum voor pluralisme van de media en mediavrijheid wordt bijgehouden en wordt medegefinancierd door de Europese Unie.
De nieuwe rechtsstaatconditionaliteit binnen de EU-begroting ziet op kernaspecten van rechtsstatelijkheid die in de verordening worden geëxpliciteerd, waaronder de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht. Mediavrijheid valt daar niet onder. Bovendien moet er in dit instrument een relatie zijn met de financiële belangen van de EU. Daarom is dit niet het geschikte instrument om de situatie van de media in Polen te adresseren.
Bent u bekend met incidenten, zoals rechtszaken tegen journalisten of het weigeren van journalisten bij persconferenties van de overheid? Zo ja, hoe beoordeelt u deze incidenten?
In Polen worden regelmatig zaken aangespannen tegen personen en organisaties op basis van laster. Deze zaken worden geïnitieerd door zowel de regering als oppositiegezinden. In dat verband zijn er ook zaken bekend van vervolging van mediabedrijven of journalisten, specifiek voor laster op basis van artikel 212 van de Poolse strafwet. De internationale journalistenvereniging Reporters without Borders heeft hier zorgen over geuit. Op laster staat een maximale gevangenisstraf van een jaar. Alhoewel rechters in deze zaken voornamelijk oordelen dat rectificatie moet plaatvinden en/of een kleine boete moet worden voldaan, kan de dreiging van vervolging leiden tot zelfcensuur.
Welke (juridische) instrumenten heeft de EU als het gaat om de inrichting van het Poolse medialandschap? Kunt u daarbij ook ingaan op de mogelijkheden die Europese mededingingsregels bieden, bijvoorbeeld op het gebied van markconcentratie? Zijn deze beschikbare juridische middelen afdoende? Zo ja, op welke wijze worden deze ingezet? Zo nee, welke hiaten ziet u en hoe kan daarin worden voorzien?
De EU heeft niet veel rechtstreekse bevoegdheden waar het gaat om media. In de Audiovisuele Mediadienstenrichtlijn is de regelgeving met betrekking tot onafhankelijkheid van nationale mediatoezichthouders versterkt. De EU waakt verder via de Media Pluralisme Monitor over de pluriformiteit van de sector. Mediapluriformiteit is ook één van de vier pijlers in het nieuwe jaarlijkse Rechtsstaatrapport dat vorig jaar september voor het eerst is gepubliceerd. Daarnaast stimuleert de EU de Europese mediasector door middel van financiële programma’s en ondersteuningsprogramma’s voor onder meer digitalisering, zoals blijkt uit het recentelijk gepubliceerde mededeling van de Europese Commissie Europe’s media in the Digital Decade. In de European Regulators Group for Audiovisual Media Services (ERGA) werken nationale mediatoezichthouders samen aan onafhankelijke en effectieve naleving van Europese regelgeving. ERGA heeft in het verleden verklaringen uitgebracht over de situatie in verschillende lidstaten, waaronder ook Polen. Ten aanzien van de Europese mededingingsregels geldt ten slotte dat deze specifiek zijn gericht op bescherming van de eerlijke concurrentie, en niet op andere publieke belangen zoals journalistieke vrijheid.
Klopt het dat er Poolse mediabedrijven zijn die zijn gevestigd in Nederland? Op welke wijze assisteert u deze bedrijven bij de problemen die zij ondervinden in Polen?
Er zijn in Nederland enkele aanbieders gevestigd die op de Poolse markt gerichte kanalen verzorgen en daarvoor een toestemming van het Commissariaat voor de Media hebben verkregen. Daarbij gaat het om Discovery Networks Benelux B.V. en ViacomCBS Networks International Benelux (voormalig Viacom International Media Networks Benelux) die zich op meer landen in de EU richten met gespecialiseerde kanalen. Buiten dergelijke pan-Europese mediabedrijven is het kabinet niet bekend met in Nederland gevestigde Poolse mediabedrijven.
Hoeveel asielaanvragen van Poolse burgers zijn er in 2020 in Nederland ingediend? Zijn daar asielaanvragen bij die verband houden met de zorgelijke ontwikkelingen over de rechtsstaat? Welke trend ziet u daarbij?
In 2020 zijn in totaal 10 aanvragen door vreemdelingen met de Poolse nationaliteit ingediend3. Allereerst is het goed te melden dat de IND niet gestructureerd registreert op het asielmotief in zijn informatiesysteem INDIGO en derhalve hierover geen informatie kan worden gegeneerd uit het informatiesysteem. Voorts kan het kabinet gelet op het zeer beperkte aantal aanvragen niet ingaan op de aard van de zaken omdat die informatie te herleiden zal zijn tot de individuele aanvragen. Ook is het niet mogelijk om daarbij van een specifieke trend te spreken, aangezien het aantal zaken daarvoor te beperkt is.
Hoe wordt momenteel omgegaan met asielaanvragen van Poolse burgers? Kunt u daarbij ingaan op de betekenis van het Aznar-protocol? Hoe weegt u de door de Europese Commissie gestarte inbreukprocedures bij het beoordelen van de vraag of er sprake is van de uitzonderingssituaties die dit protocol noemt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Aanvragen van vreemdelingen uit een EU-lidstaat worden in de regel behandeld in een snelle procedure, aangeduid als spoor 2. De EU-zaken worden behandeld conform het protocol 24 VWEU (Aznar-protocol) inzake asiel voor onderdanen van lidstaten van de Europese Unie. Ingevolge dit protocol beschouwen de EU-lidstaten elkaar als veilige landen van oorsprong. Dat betekent dat aanvragen van EU onderdanen in beginsel niet-ontvankelijk worden verklaard. Ik verwijs hiervoor ook naar de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is vastgesteld4 dat uit het Protocol volgt dat een lidstaat een asielaanvraag van een burger van de Unie uitsluitend inhoudelijk kan behandelen indien een van de daarin genoemde gevallen zich voordoet. Een dergelijk geval is het op gang brengen van de procedure genoemd in artikel 7(1) VEU. Tegen Polen is door de Europese Commissie op 20 december 2017 een dergelijke procedure ingeleid wegens de ernstige zorgen omtrent de onafhankelijkheid van de Poolse rechterlijke macht, maar dit biedt op zichzelf geen aanleiding om vreemdelingen uit dat land internationale bescherming te bieden. Het protocol verplicht immers niet om de aanvraag ontvankelijk te verklaren indien één van de in het Protocol genoemde gevallen zich voordoet, maar biedt enkel de mogelijkheid daartoe. De lidstaten hebben derhalve de ruimte een asielaanvraag ook na aanvang van een artikel 7-procedure niet-ontvankelijk te verklaren. Enkel in uitzonderlijke gevallen kan een lopende artikel 7-procedure aanleiding geven om af te wijken van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Aan de hand van de in die zaak naar voren gebrachte omstandigheden wordt door de IND beoordeeld of sprake is van een dergelijk uitzonderlijk geval. Indien uit de in de zaak naar voren gebrachte feiten en omstandigheden blijkt dat de zaak zich niet leent voor afdoening in spoor 2, dan kan de asielaanvraag verder worden behandeld in spoor 4.
Beschikt de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over voldoende relevante informatie over de situatie in Polen om deze asielaanvragen en eventueel het bestaan van uitzonderingsgronden onder het Aznar-protocol goed te kunnen beoordelen? Zo nee, hoe kunt u daarin voorzien?
Allereerst benadruk ik in algemene zin dat de verklaringen van de vreemdeling de basis vormen voor de beoordeling. Het is niet in alle gevallen noodzakelijk om landeninformatie te gebruiken voor een goede beoordeling. De IND beschikt over voldoende relevante informatie om asielaanvragen van Poolse vreemdelingen te beoordelen. Zo zijn er recente rapporten beschikbaar van bronnen als de Mensenrechtencommissaris van de Raad van Europa en het State Department van de Verenigde Staten. Voorts is ook op de site van de Europese Commissie en het Hof van Justitie informatie te vinden over de inbreukprocedures die zijn gestart door de Europese Commissie.
Tegen welke problemen kunnen Poolse burgers die problemen hebben als gevolg van de rechtsstatelijke problemen in Polen aanlopen, indien zij gebruik maken van het vrij verkeer van Unieburgers om in Nederland te verblijven? Hoe kunt u deze problemen oplossen?
Als Unieburgers hebben Poolse staatsburgers en hun familieleden het recht vrij door de Unie te reizen en in andere lidstaten zoals Nederland te verblijven. Dit recht mag in beginsel niet worden beperkt. Het kabinet is er niet mee bekend dat Poolse burgers momenteel problemen ondervinden bij het uitoefenen van hun recht op vrij verkeer in Nederland.
Hoeveel Poolse verdachten en veroordeelden zitten momenteel in Nederland vast als gevolg van het opschorten van overleveringen door de Amsterdamse rechtshulp? Hoe denkt u hiermee om te gaan, indien de opschorting langer gaat duren of overlevering (helemaal) stil komen te liggen?
Het Europees Hof van Justitie heeft in zijn uitspraak van 17 december 2020 in de zaken C-354/20 en C-412/20 PPU geoordeeld dat door Polen uitgevaardigde EAB’s niet automatisch mogen worden geweigerd. De rechtbank Amsterdam zal zodoende met inachtneming van deze uitspraak in elk individueel geval een uitspraak moeten doen over de overlevering. Er bevinden zich in Nederland geen personen meer in overleveringsdetentie uitsluitend vanwege de omstandigheid dat de overleveringen naar Polen zijn opgeschort in afwachting van de uitspraak van het Hof van Justitie.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en voor 1 februari 2021 beantwoorden?
Het bericht 'Meerdere OMT-leden bedreigd en thuis opgezocht' |
|
Maarten Groothuizen (D66), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille veiligheid en justitie) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister veiligheid en justitie) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennis genomen van bovengenoemd bericht?1
Ja.
Klopt het dat meerdere leden van het OMT zijn bedreigd? Kunt u aangeven of hiertegen (al) is opgetreden?
De politie heeft mij laten weten op de hoogte te zijn van de bedreigingen en daar waar mogelijk nader onderzoek naar te doen. Zoals uw Kamer weet kan ik over lopende zaken niet verder in detail treden.
Deelt u de mening dat de bedreigingen volstrekt onacceptabel zijn?
Die mening deel ik. Bedreiging of het anderszins overtreden van de wet is in z’n algemeenheid niet toelaatbaar, en is zeker jegens personen met een publieke taak of personen die vanuit hun expertise mij of het kabinet adviseren volstrekt onacceptabel. Kamerleden, leden van het OMT, wetenschappers en ambtenaren moeten zich te allen tijde vrij en veilig kunnen voelen, zowel in hun beroepsuitoefening als privé. Voor Kamerleden en OMT-leden brengt dat ook met zich mee dat zij zich vrij moeten voelen hun standpunten in het openbaar toe te lichten. Voor OMT-leden is dat ook een onderdeel van hun adviserende taak.
Leden van het OMT kunnen bij de politie aangifte doen van bedreiging. In het geval van meldingen of aangiften van bedreiging door Kamerleden is het Team Bedreigde Politici van de politie-eenheid Den Haag en het Openbaar Ministerie aangewezen om dit op te pakken. Het Openbaar Ministerie zal in dit soort zaken gevolg geven aan iedere opsporingsindicatie. Per zaak wordt heel nauwkeurig gekeken wat kan en moet gebeuren om verdachten op te sporen. Daarbij worden alle mogelijkheden benut.
OMT-leden, politici en ambtenaren hebben allen een publieke taak. Indien er sprake is van een strafbare gedraging tegen iemand met een publieke taak dan zullen politie en het Openbaar Ministerie daar streng en snel tegen optreden, conform de opsporings- en vervolgingsafspraken zoals omschreven in de Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA).2
Deelt u de mening dat het thuis opzoeken van wetenschappers, maar ook van politici, ambtenaren en anderen die zich voor de publieke zaak inzetten, niet aanvaardbaar is vanwege de intimiderende werking die hiervan uitgaat? Zo ja, wat kunt u doen om dit verschijnsel tegen te gaan? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u, vanzelfsprekend zonder in details te treden, garanderen dat leden van het OMT adequaat worden beveiligd, indien daar noodzaak toe is? Welke knelpunten ziet u bij het beveiligen van de OMT-leden?
Indien dreiging en risico daartoe aanleiding geven worden door de overheid passende beveiligingsmaatregelen genomen. Deze zijn aanvullend op de maatregelen die personen of hun werkgever zelf kunnen treffen om weerstand te bieden tegen de dreiging. De verantwoordelijkheid voor het treffen van deze aanvullende maatregelen is belegd bij de lokale hoofdofficier van justitie.
In algemene zin kan ik aangeven, zoals ik uw Kamer heb laten weten in mijn brief over het brede offensief tegen georganiseerde criminaliteit3, dat de vraag naar beveiligingsmaatregelen is toegenomen. Daarom heb ik structurele middelen beschikbaar gesteld ter versterking van het stelsel bewaken en beveiligen over de gehele linie. Beveiligingsmaatregelen kunnen hierdoor tijdig, effectief en adequaat ingezet worden wanneer er sprake is van dreiging, risico of de mogelijkheid van geweld.
Is het nog steeds de bedoeling dat het gewijzigde Handelsregisterbesluit per 1 januari 2021 inwerking treedt, zodat de woonadressen van alle natuurlijke personen dan worden afgeschermd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, zijn daarmee dit soort praktijken dan opgelost? Welke gaten blijven er in het systeem, waardoor kwaadwillenden gemakkelijk informatie kunnen opvragen over woonadressen? Hoe kunnen natuurlijke personen in de tussentijd regelen dat hun woonadressen worden afgeschermd?
De Staatsecretaris van EZK heeft u in het schriftelijk overleg over Ondernemen en Bedrijfsfinanciering geïnformeerd dat de Kamer van Koophandel op korte termijn kan overgaan tot het afschermen van woonadresgegevens.4 In het handelsregister zijn woonadressen dan nog altijd wel opgenomen, maar ze zijn niet meer openbaar. Er geldt een uitzondering voor autoriteiten die een gerechtvaardigde grond hebben om ze te raadplegen (bijvoorbeeld deurwaarders). Indien het woonadres van de ondernemer gelijk is aan het vestigingsadres van de onderneming, dan blijft het adres echter zichtbaar in het handelsregister als vestigingsadres. Dit is de strekking van de aanpassing van het Handelsregisterbesluit 2008 die in voorbereiding is. Deze moet nog worden voorgelegd aan de Autoriteit Persoonsgegevens en de Raad van State. Inwerkingtreding van de afscherming van woonadressen wordt voorzien uiterlijk per 1 juli 2021.
Verder wordt door middel van nieuwe gebruiksvoorwaarden voor handelsregisterinformatie ook het gebruik van adresgegevens door derden strikter gereguleerd om de privacy van geregistreerde personen beter te beschermen.
Daarnaast wil ik benadrukken dat als een ondernemer zijn privésfeer sterk wil afschermen hij hier bij de keuze van een vestigingsadres rekening mee kan houden. Veel ondernemers zijn niet afhankelijk van een fysieke of vaste werkplek en werken vanuit huis of op locaties van klanten. Ook als dit het geval is kan de ondernemer de keuze maken voor een ander vestigingsadres dan zijn woonadres. De praktijk biedt hiervoor verschillende oplossingen, zoals een vestiging bij een domicilieverlener. Zo biedt de Nederlandse Vereniging voor Journalisten (NVJ) leden die online of fysiek bedreigd worden de mogelijkheid gebruik te maken van het vestigingsadres van de NVJ. Ik heb uw Kamer bij brief van 17 december jl. over bovenstaande tevens nader geïnformeerd naar aanleiding van de motie van het lid Yesilgöz-Zegerius c.s.5
Bent u bereid uw antwoorden2 op vragen van het lid Groothuizen (D66) over het afschermen van de gegevens van advocaten in het kadaster te herzien en daarbij ook te kijken naar wetenschappers, politici en bestuurders? Zo niet, waarom niet?
Op schriftelijke vragen van het lid Groothuizen (D66) over het afschermen van de gegevens van advocaten in het kadaster heeft de Minister voor Rechtsbescherming bij brief d.d. 20 april 20207 aangegeven dat afscherming van persoonsgegevens in het Kadaster mogelijk is. In artikel 37a van het Kadasterbesluit, dat op 1 juli 2019 in werking is getreden, is geregeld dat persoonsgegevens bij het Kadaster vanwege veiligheidsoverwegingen afgeschermd kunnen worden. Voorwaarde is dat personen zijn opgenomen in het stelsel bewaken en beveiligen. Dit kan gelden voor personen in het zogenoemde rijksdomein die vanwege het nationale belang van het ambt op de limitatieve lijst van het stelsel bewaken en beveiligen staan. Voor personen die vallen binnen het decentrale gedeelte van het stelsel bewaken en beveiligen geldt dat Politie en OM beoordelen of de dreiging aanleiding geeft om een persoon op te nemen in het stelsel bewaken en beveiligen. Deze regeling is niet beperkt tot alleen advocaten, maar kan ook gelden voor andere beroepsgroepen, waaronder OMT-leden.
Hoe staat het met uw onderzoek naar het verschijnsel «doxing» en de manier waarop hiertegen op basis van de Algemene verordening gegevensbescherming kan worden opgetreden, zoals u heeft toegezegd op 24 november jl?
Het verschijnsel «doxing» is het vergaren en eventueel publiceren van (persoonlijke) gegevens van een individu, vaak met de bedoeling om het «slachtoffer» voor schut te zetten. Daarnaast kan het gaan om intimidatie, chantage en te kijk zetten, maar tevens om activisme waarbij misstanden aan de kaak worden gesteld.
Het (her)publiceren van iemands persoonsgegevens is een verwerking van persoonsgegevens, waarop de AVG van toepassing is. Zoals bij elke verwerking van persoonsgegevens, moet degene die die persoonsgegevens (her)publiceert, zich kunnen beroepen op een van de zes grondslagen van de AVG. Dat is bij doxing vaak niet mogelijk, waarmee grofweg gesteld kan worden dat doxing niet is toegestaan volgens de AVG. Dit nog daargelaten dat wanneer bijzondere persoonsgegevens in het spel zijn, de verwerking daarvan verboden is op grond van de AVG, tenzij aan een van de voorwaarden uit artikel 9 AVG wordt voldaan. Ook daar zal bij doxing geen sprake van zijn.
Het heeft de voorkeur van het kabinet om niet op elk fenomeen op internet een separaat beleidskader te ontwikkelen, maar om deze fenomenen steeds te categoriseren en van daaruit een handelingskader aan slachtoffers en aan handhavers te bieden. Ik heb er daarom voor gekozen geen separaat onderzoek te starten naar het fenomeen doxing; het beleidskader rond de aanpak van verschillende vormen van internetpesten, dat op korte termijn aan uw Kamer zal worden aangeboden, zal ook van toepassing zijn op privacyschendingen in de vorm van doxing.
De AP is bekend met «doxing». De AP is als toezichthouder bevoegd om tegen dergelijke inbreuken op de AVG op te treden.
De inzet van diensthonden |
|
Marijke van Beukering-Huijbregts (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister veiligheid en justitie) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending «Bijten als beloning» van Zembla d.d. 19 november jl.?1
Ja.
Wat zijn de richtlijnen voor de inzet van diensthonden als geweldsmiddel?
Voor de inzet van alle geweldsmiddelen, waaronder de inzet van een politiesurveillance-hond of AOT-hond, geldt de geweldsinstructie. Onder de geweldsinstructie wordt verstaan de bij of krachtens de Politiewet 2012 en de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten gegeven algemeen verbindende voorschriften die tot de ambtenaar gerichte instructies bevatten omtrent het gebruik van geweld. Artikel 7 van de Politiewet 2012 bepaalt dat toegepast geweld proportioneel, subsidiair, redelijk en gematigd dient te zijn. Dit betekent in de praktijk dat een hond slechts mag worden ingezet indien dit strikt noodzakelijk is en het doel niet op andere – minder ingrijpende – wijze kan worden bereikt.
Daarbovenop is artikel 15 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren (hierna: Ambtsinstructie) van toepassing. Op basis hiervan is de inzet van een politiesurveillance of AOT-hond slechts geoorloofd onder het direct en voortdurend toezicht van een geleider die in het bezit dient te zijn van een certificaat. Voor specifieke AOT en ME inzet moet voorafgaand aan de inzet toestemming zijn gegeven door het bevoegd gezag. Daarnaast moet de combinatie van geleider en hond in het bezit zijn van een certificaat waaruit blijkt dat is voldaan aan de keuringseisen die op basis van de Regeling politiehonden in een keuringsreglement zijn vastgelegd.3 Voorts worden sinds 2009 de aanbevelingen uit het adviesrapport «De gebeten hond» door de politie en het openbaar ministerie gebruikt als kader voor de inzet en de beoordeling van het geweldmiddel. Voor de inhoud van deze aanbevelingen verwijs ik u naar de bijlage.
Kunt u aangeven op welke wijze de richtlijnen voor de inzet van diensthonden zijn gecodificeerd?2
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven in hoeverre die richtlijnen overeenstemmen met artikel 15a en 15b van uw concept-Besluit tot wijziging van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren?3
De artikelen 15a en 15b van het ontwerpbesluit de wijziging van de Ambtsinstructie tweede tranche5 (hierna: ontwerpbesluit) zijn tot stand gekomen op basis van zowel aanbevelingen van de Nationale ombudsman, als de aanbevelingen van het in het vorige antwoord genoemde adviesrapport. Ik verwijs u in dit verband naar de nota van toelichting en het ontwerpbesluit dat op 20 december 2018 ter kennisneming aan uw Kamer is aangeboden.6 Ook in het ontwerpbesluit is onderscheid gemaakt tussen de inzet in het kader van de openbare orde en de inzet in het kader van de strafrechtelijke handhaving. Het ontwerpbesluit is op een belangrijk punt strenger dan de aanbevelingen.
Zo is op basis van de aanbevelingen de inzet van een surveillancehond geoorloofd om een persoon aan te houden die zich aan zijn aanhouding, voorgeleiding, of andere rechtmatige vrijheidsbeneming tracht te onttrekken en die wordt verdacht van of is veroordeeld voor het plegen van een misdrijf. De aanbeveling in het rapport ziet op alle misdrijven terwijl in het ontwerpbesluit de drempel is verhoogd naar misdrijven waarop een gevangenisstraf van minimaal 4 jaar is gesteld.
Waar het rapport alleen stelt dat inzet van de surveillancehond ten behoeve van de openbare orde aangelijnd geschiedt, is in het ontwerpbesluit een concreter criterium opgenomen. Namelijk dat een surveillancehond, aangelijnd kan worden ingezet ter verspreiding van samenscholingen of volksmenigten die een ernstige en onmiddellijke bedreiging vormen voor de veiligheid van personen of voor zaken.
Daarnaast is in het ontwerpbesluit op een aantal punten een andere keuze gemaakt. Zo zijn de criteria voor de surveillancehond en de AOT-hond samengenomen. Reden hiervoor is dat – hoewel de AOT-hond (net zomin als het aanhoudings- en ondersteuningsteam zelf) niet primair wordt ingezet bij de handhaving van de openbare orde – zich ook bij de inzet van het AOT samenscholingen kunnen voordoen. Zo komt het voor dat bij een aanhouding omstanders zich zodanig bemoeien met die aanhouding dat een dreigende situatie ontstaat. In die situaties is het niet doenlijk om altijd een politie-surveillancehond en geleider paraat te hebben en dus wordt hier de inzet van de AOT-hond ook mogelijk gemaakt.
Een ander verschil is gelegen in de aanlijning van de hond. Omdat het ondoenlijk is om een hond altijd aangelijnd te gebruiken – bijvoorbeeld in bosschages en omgevingen waarin allerlei obstakels zijn – is de aanbeveling om dit te doen niet overgenomen. Hierbij benadruk ik dat dit niet geldt voor de inzet van een hond voor de handhaving van de openbare orde. Dit dient aangelijnd plaats te vinden.
Hoe kan het dat over het op één na zwaarste geweldsmiddel dat de politie heeft, nog niets is opgenomen in de ambtsinstructie, terwijl er sinds 2009 een voorstel ligt om ook de inzet van de diensthond als geweldsmiddel in de Ambtsinstructie af te bakenen?
Het berust op een misverstand dat de geldende Ambtsinstructie geen inzetcriteria bevat voor de inzet van de diensthond ofwel politie-surveillancehond en de AOT-hond (zie artikel 15). In de nota van toelichting bij het in de vraag 4 genoemde ontwerpbesluit is aangegeven dat het er nog niet van gekomen is om de nadere criteria vast te leggen in de Ambtsinstructie en daarom de algehele herziening van de Ambtsinstructie werd aangegrepen om de inzet van honden als geweldsmiddel nader te normeren in de regelgeving.
Herkent de politie het beeld dat in deze uitzending geschetst wordt door politiewetenschapper Jaap Timmer, namelijk dat de circa 400 honden in politiedienst bij veel meer bijtincidenten zijn betrokken dan de 357 bijtincidenten die in 2019 zijn geregistreerd?4 Zo ja, welke maatregelen zijn of worden er dan binnen de politie-organisatie genomen om ervoor te zorgen dat de registratieplicht ten aanzien van bijtincidenten beter wordt nageleefd?
Het aanwenden van geweld, zo ook de inzet van de politiehond, dient op basis van de Ambtsinstructie te worden gemeld en geregistreerd. In 2019 is de politie – vooruitlopend op een wijziging van de Ambtsinstructie van juli dit jaar – overgegaan op een nieuwe meer uitgebreide manier van registreren.8 In dat kader heeft zij de werkwijze rond het vastleggen van toegepast geweld, ook ten aanzien van de diensthonden, aangescherpt. De korpschef heeft bij mij aangegeven nogmaals het belang te benadrukken van het zorgvuldig opvolgen van de geldende voorschriften en de daarbij behorende registratieverplichting.
Wordt de inzet van de diensthond alleen geregistreerd als de diensthond heeft gebeten? Zo nee, is het mogelijk om in de registratie een uitsplitsing te maken van het aantal keren dat de diensthond daadwerkelijk heeft gebeten en hoe de diensthond zich gedroeg c.q. zich aan de commando’s van zijn geleider heeft gehouden?
Iedere geweldsaanwending9 moet bij de politie worden gemeld, dat geldt ook voor het gebruik van een politiehond als geweldsmiddel. Wanneer een hondenbeet letsel heeft veroorzaakt, wordt dit op basis van artikel 17, derde lid, van de Ambtsinstructie vastgelegd in een geweldsregistratie. Wanneer een hondenbeet niet tot letsel heeft geleid, wordt de melding vastgelegd in een geweldsmutatie. Het is niet mogelijk hier een verdere uitsplitsing in te maken, omdat andere gegevens over de inzet van de hond (waaronder het opvolgen van commando’s of het aantal beten) niet worden geregistreerd.
Blijkt uit de registratie van bijtincidenten dat er eenheden zijn waar zich naar verhouding meer bijtincidenten voordoen dan in andere eenheden? Zo ja, hoe is dat te verklaren?
Uit onderstaande tabel blijkt hoe vaak er sprake is geweest van een inzet van de hond als geweldsmiddel. Het aantal inzetten van de hond is afhankelijk van de karakteristiek van het bewakingsgebied, de in het verlengde daarvan te maken operationele keuzes en het type incident waarbij een politiehond wordt ingezet. In de eenheid Rotterdam worden de politie surveillance hondengeleiders bijvoorbeeld als eerste «responder» ingeschakeld bij meldingen met een hoger risico op geweld.
Eenheden
Inzet van de hond als geweldsmiddel
Eenheid Amsterdam
36
Eenheid Den Haag
25
Eenheid Limburg
26
Eenheid Midden-Nederland
29
Eenheid Noord-Holland
8
Eenheid Noord-Nederland
21
Eenheid Oost-Brabant
31
Eenheid Oost-Nederland
45
Eenheid Rotterdam
85
Eenheid Zeeland-West-Brabant
50
Onbekend
1
Eindtotaal
357
In 2020 zijn tot nu toe 308 inzetten van de politiehond geregistreerd.
Kunt u aangeven of er in de afgelopen drie jaar diensthonden zijn afgekeurd, omdat zij de commando’s van hun geleiders niet of onvoldoende opvolgden? Zo ja, om hoeveel diensthonden gaat het?
Bij certificering van de honden toetst de politie per combinatie – dat zijn hondengeleider en hond – op beheersbaarheid, betrouwbaarheid en vakmanschap. Gemiddeld wordt 10% van de combinaties afgekeurd op één of meerdere onderdelen. In 2018 waren dat er vijftien; in 2019 betrof het 26 combinaties en werden in 2020 tot op heden twaalf honden afgekeurd. Alle koppels van hondengeleider en hond worden twee maal per vier weken getraind. Als er signalen zijn dat de reactie van een hond op commando’s te wensen overlaat, wordt dit onmiddellijk in de (eerstvolgende) training aangepakt.
Kunt u aangeven hoeveel klachten er in 2019 bij de politie, het openbaar ministerie en de Nationale ombudsman zijn ingediend naar aanleiding van bijtincidenten met politiehonden? Hoeveel van die klachten zijn gegrond verklaard?
Bij de politie zijn in 2019 twintig klachten ingediend met betrekking tot de inzet van politiehonden. Daarbij dien ik te benadrukken dat dit de registratie is van alle klachten over de inzet van diensthonden, er hoeft daarbij geen sprake te zijn geweest van een bijtincident.
Bij de Nationale ombudsman zijn in 2019 – voor zover dit uit het registratiesysteem is op te halen – 2 klachten ingediend, waarvan er één in behandeling is genomen. Het onderzoek daarnaar loopt nog. Bij het Openbaar Ministerie (OM) zijn hier in 2019 geen klachten over ingediend.
Op welke wijze en op basis van welke informatiebronnen worden bijtincidenten geëvalueerd en getoetst binnen de politie-organisatie?
Iedere geweldsaanwending moet op grond van de Ambtinstructie (artikel 17) worden gemeld en door de hulpofficier van justitie worden getoetst. Een deel van de geweldsaanwendingen10 wordt door de politiechef (namens de korpschef) beoordeeld. Naar aanleiding van een toetsing of beoordeling kan een leercirkel worden ingesteld om op individueel of op team- of eenheid overstijgend niveau te leren van het aangewende geweld. Ook de inzet van de hond als geweldsmiddel wordt op deze wijze gemeld en getoetst/beoordeeld.
Los daarvan worden inzetten van de hond geëvalueerd binnen de teams van hondengeleiders. Ook de herhaaldelijke training, tweemaal per vier weken, draagt in grote mate bij aan het leerproces. Praktijkinzetten vormen input voor deze trainingen.
Het bericht 'Pedojagers slaan weer toe: hoofd tegen de stoeprand'. |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister veiligheid en justitie) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het item «Pedojagers slaan weer toe: hoofd tegen de stoeprand» van 15 november 2020?1
Ja.
Is het u bekend of de politie en het Openbaar Ministerie (OM) dergelijke incidenten als zodanig registreren? Zo nee, waarom niet?
Indien het antwoord op vraag 2 «ja» is, kunt u dan aangeven of er uit die registratie blijkt dat er inderdaad sprake is van een recente toename van dit soort incidenten?
Indien het antwoord op vraag 2 «ja» is, blijkt uit die registratie ook of er een toename is in het gebruik van geweld en het veroorzaken van letsel?
Indien het antwoord op vraag 2 «ja» is, blijkt uit die registratie ook welke gevolgen dergelijke incidenten hebben voor de vervolging van de (vermeende) zedendelinquenten? Blijkt bijvoorbeeld dat de «pedo-jacht» leidt tot vrijspraken, sepots en/of strafvermindering?
Bent u, gezien uw eigen oproep, die van Reclassering Nederland en die van portefeuillehouders burgerparticipatie van het OM de politie om te stoppen met «pedojagen», van mening dat actieve burgerparticipatie een rol zou kunnen of moeten spelen in de opsporing van zedendelicten?2 3
Indien het antwoord op vraag 6 «ja» is, welke rol ziet u dan weggelegd voor burgerparticipatie in dit kader en welke plannen heeft u om daar structureel inhoud, sturing en afbakening aan te geven?
Indien het antwoord op vraag 6 «nee» is, op welke wijze gaat u dan een actief ontmoedigingsbeleid vormgeven om het zogenoemde «pedojagen» te doen stoppen?
Indien het antwoord op vraag 6 «nee» is, bent u dan van mening dat het in het wetsvoorstel Seksuele Misdrijven voorgestelde artikel 248 WvSr aanpassing behoeft, nu in dat artikel (net zoals in het huidige artikel 248e WvSr) «grooming» strafbaar wordt gesteld, ook als het beoogde slachtoffer een «burger-opspoorder» is die zich voordoet als een minderjarige? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke opties ziet u dan om het wetsvoorstel Seksuele Misdrijven (en/of de memorie van toelichting daarop) zodanig aan te passen dat de inzet van «lokpubers» door burgeropspoorders ontmoedigd dan wel uitgesloten wordt?4
Kunt u aangeven of, en zo ja op welke wijze, de politie onderzoek doet naar, of contact heeft met, de «online communities» waarnaar wordt verwezen in het genoemde item en waar de zogenoemde «pedojagers» hun acties voorbereiden?
Hierover kan ik u geen mededelingen doen, omdat dit de opsporingsbelangen kan schaden.
Kunt u aangeven in hoeverre de zedencapaciteit bij het OM toereikend is en zal blijven, nu uit de Rijksbegroting voor het jaar 2021 blijkt dat u structureel 15 miljoen euro beschikbaar heeft gemaakt voor een uitbreiding van de zedencapaciteit bij de politie?5
Bij brief van 20 november inzake de financiën van het Openbaar Ministerie, informeerde ik uw Kamer reeds over de effecten van de structurele uitbreiding van de zedencapaciteit bij de politie.7 De berekening die ik in de brief toelicht, laat zien dat aan de kant van het OM een (lichte) stijging te zien is van de kosten die de extra werkzaamheden van deze uitbreiding meebrengen. Zoals ik uw Kamer in voornoemde brief heb meegedeeld, zijn die kosten niet apart zichtbaar in de begroting, maar integraal onderdeel van de totale PMJ-raming, zoals die is verwerkt in de budgetten van de individuele organisaties. De PMJ-raming wordt jaarlijks herijkt, waardoor de bovengenoemde effecten dus automatisch worden meegenomen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ik heb er, gezien de aard van de vragen, voor gekozen sommige antwoorden te clusteren.
De inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen en de uitvoering van de Wet USB |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille veiligheid en justitie) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen is voorzien voor 1 mei 2021?
Ja. Deze streefdatum is in overleg met de betrokken instanties, inclusief het openbaar ministerie (OM) en het gevangeniswezen, bepaald.
Welke voorbereidingen worden getroffen aan de zijde van uw ministerie, het openbaar ministerie (OM) en het gevangeniswezen om tot inwerkingtreding over te kunnen gaan? Ligt de voorbereiding op schema? Welke gevolgen heeft de coronacrisis op deze voorbereiding?
De keten, inclusief mijn ministerie, het OM en het gevangeniswezen, werkt hard aan de voorbereidingen op de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen (Wet SenB). Belangrijke aspecten van de implementatie zijn het aantrekken van nieuw personeel en het opleiden van bestaand personeel, maar ook de precieze uitwerking van de Wet SenB in bijvoorbeeld lagere regelgeving, werkprocessen en te hanteren informatievoorziening. Om te zorgen dat we op tijd «genoeg gekwalificeerde handen aan het bed» hebben, zijn hiervoor middelen beschikbaar gesteld. De implementatie van de Wet SenB is een forse en zeer uitdagende klus. De huidige coronamaatregelen maken de implementatie bovendien complexer. Zo moet bijvoorbeeld het aantrekken en opleiden van personeel digitaal plaatsvinden. Daar komt bij dat niet valt uit te sluiten dat zwaardere beperkingen volgen of dat personeel – op grote schaal – uitvalt in verband met ziekte. Hier is momenteel evenwel geen sprake van. De inzet is dan ook, voor nu, onverminderd gericht op inwerkingtreding per 1 mei 2021, waarbij aan de hand van een planning scherp aan de wind wordt gezeild. Om de keten te ondersteunen bij het in samenhang verrichten van alle werkzaamheden is een implementatieprogramma ingericht. Dit programma monitort de activiteiten en planning nauw.
Is of wordt er voor de inwerkingtreding van de wet een zogeheten «Gateway Review» of andere analyse uitgevoerd, waarbij gekeken is of wordt voldaan aan alle voorwaarden om de volgende fase te starten? Zo ja, wat is de uitkomst hiervan? Welke risico’s zijn er? Welke stappen onderneemt u naar aanleiding van dit onderzoek? Kunt u dit rapport met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Voor een zo voorspoedig mogelijke implementatie van de Wet SenB is op mijn verzoek in september 2020 een review uitgevoerd door Bureau Gateway, waarbij de implementatieplannen van de betrokken instanties en het ketenbrede implementatieplan zijn beoordeeld. De review betreft een collegiaal advies ten behoeve van het doen welslagen van de implementatie. Uit de review kwam naar voren dat er meerdere noodzakelijke stappen moeten worden gezet om de voorziene inwerkingtredingsdatum van 1 mei 2021 te halen. Zo heeft het reviewteam in dit verband dringend aanbevolen om samen met de betrokken instanties scherper in beeld te brengen en vast te stellen wat er gereed moet zijn om per 1 mei 2021 verantwoord te kunnen starten. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan de nadere uitwerking van verantwoordelijkheden en het daarop voorbereiden van instanties en de – technische – vormgeving van de informatie-uitwisseling tussen betrokkenen. Aanvullend deed het reviewteam enkele aanbevelingen om de ketensamenwerking te verbeteren. De implementatie vergt de komende maanden nog een flinke inspanning, maar het feit dat alle genoemde aanbevelingen zijn opgepakt en het reviewteam heeft bevestigd dat het doel van de wet breed draagvlak geniet in de keten geeft mij vertrouwen.
Indien er geen «review» of analyse wordt gedaan als bedoeld in vraag 3, kunt u toelichten waarom daar niet voor is gekozen? Welke risico’s brengt dat met zich mee?
In september 2020 is, zoals hierboven aangegeven, een review uitgevoerd op de implementatieplannen van de betrokken instanties én het ketenbrede implementatieplan. Begin 2021, naar verwachting in februari, vindt wederom een gateway review plaats. Met deze review wordt vastgesteld of de ketenpartners naar verwachting per 1 mei 2021 gereed zullen zijn om uitvoering te kunnen geven aan de wet SenB, dan wel welke stappen nog moeten worden gezet om dit mogelijk te maken.
Gelet op het feit dat met de Wet USB is beoogd de executietaken en bevoegdheden van het OM over te dragen aan de Minister voor Rechtsbescherming onder regie van het Administratie- en Informatiecentrum voor de Executieketen (AICE), kunt u aangeven welke executietaken en -bevoegdheden op dit moment nog door het OM worden uitgevoerd?
Met de inwerkingtreding van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Wet USB) op 1 januari 2020 is de directe verantwoordelijkheid voor de uitvoering van straffen en maatregelen overgegaan van het OM naar de Minister voor Rechtsbescherming. In de praktijk betekent dit dat de beslissingen die de rechter neemt, onder regie van het Administratie- en Informatiecentrum voor de Executieketen (AICE) van het Centraal justitieel incassobureau (CJIB), worden gerouteerd naar en uitgevoerd door de onder de Minister ressorterende uitvoeringsorganisaties. Het OM kan zich hierdoor weer meer richten op de magistratelijke taken. Het OM heeft ook nog steeds een aantal eigen wettelijke taken en bevoegdheden in de fase van tenuitvoerlegging. Zo is het OM verantwoordelijk voor de verstrekking van de beslissingen aan de Minister. Daarnaast kan het OM de Minister adviseren over de wijze van tenuitvoerlegging en is het OM verantwoordelijk gebleven voor het nemen van vervolgbeslissingen danwel het aanbrengen van zaken waarin de rechter een vervolgbeslissing moet nemen. Verder is de verantwoordelijkheid voor het informeren van slachtoffers over het verloop van de zaak bij het OM gebleven.
In verband met de complexe veranderopgave die er lag voor de uitvoeringsketen en het gegeven dat voor sommige onderwerpen nog verbetertrajecten liepen op het moment dat de Wet USB in werking trad, voert het OM op dit moment bovendien nog een aantal taken uit die horen bij of gelieerd zijn aan de algehele verantwoordelijkheid voor de tenuitvoerlegging. Zo worden beslissingen die de rechter neemt over inbeslaggenomen goederen nu nog onder verantwoordelijkheid van het OM uitgevoerd. Omdat het de bedoeling is dat ook deze taken uiteindelijk onder verantwoordelijkheid van de Minister worden uitgevoerd, zijn met het OM afspraken gemaakt over de termijn en het traject dat nodig is voor een zorgvuldige overdracht.
Kunt u daarnaast aangeven welke executietaken en -bevoegdheden op dit moment door zowel het OM als AICE worden uitgevoerd?
Er worden geen taken of bevoegdheden door zowel het OM als het AICE uitgevoerd. Met de inwerkingtreding van de Wet USB hebben beide organisaties eigen taken en bevoegdheden gekregen en/of behouden. Deze liggen soms in het verlengde van elkaar en soms volgen ze elkaar op. Daar waar de taken elkaar opvolgen en samenwerking noodzakelijk is, zijn afspraken gemaakt die door alle uitvoeringsorganisaties zijn ondertekend.
Kunt u uitleggen waarom de onder vraag 6 bedoelde taken (nog) niet volledig zijn overgedragen? Hoe verhoudt zich dat tot het gegeven dat u verantwoordelijk bent voor de executie? In hoeverre beschikt uw ministerie over voldoende kennis en ervaring om de executietaken goed uit te voeren?
Zoals reeds gemeld in het antwoord op vraag 5 is met het oog op de complexe veranderopgave die er al lag voor de uitvoeringsketen besloten om een aantal taken buiten de implementatieopgave te houden. Juist met het oog op een zorgvuldige overdracht is het van belang dat ook voor deze taken eerst in kaart wordt gebracht welke impact de overdracht heeft op de uitvoeringsketen en welke termijn nodig is voor implementatie. Zoals uw Kamer weet is vóórdat de Wet USB in werking trad een jaar «geoefend» met het nemen van beslissingen in een multidisciplinair team waarin ook het OM vertegenwoordigd was. Op die manier is relevante kennis en ervaring overgedragen en is een zogenoemde warme overdracht van expertise tot stand gebracht. Ook ten aanzien van de nog over te dragen taken is het streven erop gericht om alvast te starten voorafgaand aan de feitelijke overdracht. Op die manier kan op dezelfde manier ervaring worden opgedaan met de nieuwe onderwerpen.
Kunt u aangeven op welke termijn u verwacht dat alle executiebevoegdheden door AICE zullen worden uitgevoerd?
Zoals al gemeld in het antwoord op vraag 5 hebben alle organisaties eigen verantwoordelijkheden en bevoegdheden gekregen in de tenuitvoerlegging. Het CJIB/AICE oefent een aantal belangrijke bevoegdheden uit, maar ook de overige onder de Minister voor Rechtsbescherming ressorterende organisaties hebben eigen executiebevoegdheden en voeren een aantal taken uit. Daarnaast heeft het OM een aantal taken en bevoegdheden behouden. Als het gaat om de taken die eerder buiten de implementatie-opgave zijn gehouden geldt zoals gezegd dat nadere afspraken zijn gemaakt over de termijn en het traject dat nodig is voor een zorgvuldige overdracht. Met de daarvoor benodigde uitvoeringstoetsen zal op korte termijn worden gestart.
Bent u het ermee eens dat, ingevolge artikel 6:3:14, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) het OM (en niet AICE) het primaire en directe aanspreekpunt is voor toezichthouders bij overtredingen van justitiële voorwaarden? Zo nee, waarom niet? Is voldoende gewaarborgd dat het OM over alle relevante informatie beschikt? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waar zitten de problemen en hoe gaat u deze oplossen?
Op basis van de Wet USB blijft het OM verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van voorwaarden. De Minister voor Rechtsbescherming, en namens hem de betreffende toezichthouder, is verantwoordelijk voor het feitelijk toezicht. Het vóór 1 januari 2020 ingerichte contact tussen de toezichthouder en het OM gedurende en over de voortgang van het toezicht heeft met de inwerkingtreding van de Wet USB een andere vorm gekregen. De toezichthouder beoordeelt meer zelfstandig of er aanleiding bestaat om het OM te verzoeken om een vervolgbeslissing te nemen. Indien de toezichthouder besluit de overtreding van de voorwaarde te melden en een verzoek tot het nemen van een vervolgbeslissing in te dienen, stelt de toezichthouder daartoe een reclasseringsadvies op. Het AICE verstrekt het advies aan het OM. Het OM beoordeelt vervolgens of er reden is om tot aanhouding over te gaan of een vordering tot tenuitvoerlegging (TUL) in te dienen bij de rechter. Om de samenwerking op het terrein van het toezicht te versterken is in afspraken neergelegd in welke gevallen de toezichthouder altijd direct in contact treedt met het OM. Het gaat dan onder meer om zaken met een spoedeisend karakter, waarvan het OM moet beoordelen of zij haar opsporingsbevoegdheden dient in te zetten.
Herkent u het beeld dat uit de praktijk naarvoren komt (en door P.M. Schuyt wordt beschreven in vakblad Sancties1), dat AICE als gecentraliseerd ambtelijk orgaan onvoldoende contact en binding heeft met bijvoorbeeld lokale reclasseringsinstanties en dat AICE daardoor onvoldoende maatwerk kan leveren als het gaat om bijvoorbeeld het toezicht op de naleving van bijzondere voorwaarden en de tenuitvoerlegging van voorwaardelijke straffen? Zo ja, acht u dit wenselijk? Zo nee, kunt u dan uiteenzetten hoe dit toezicht thans vormgegeven is en welke rol AICE daarin vervult?
Ik herken dit beeld niet. Versterking van de regie en samenwerking binnen de keten lag ten grondslag aan het centraal beleggen van de regie op de feitelijke tenuitvoerlegging bij het AICE. Dit leidt tot meer uniformiteit en kwaliteit. In de uitvoeringsketen – en in het bijzonder door het AICE – is onderkend dat de samenwerking niet alleen op landelijk, maar ook op lokaal/regionaal niveau solide vorm dient te krijgen en dat maatwerk mogelijk moet zijn. Hiertoe is veel werk verzet door de betrokken organisaties, zowel gedurende de implementatie van de wet USB als structureel. Voorbeelden van maatwerk en lokale binding zijn het ketenbrede Multidisciplinair Executie Overleg – waarin individuele zaken worden besproken die maatwerk vergen – en het inzetten van AICE-specialisten die het CJIB lokaal vertegenwoordigen en fungeren als aanspreekpunt voor de ketenpartners in de regio.
Zoals gezegd heeft de verantwoordelijkheidsverschuiving een nieuwe rolverdeling met zich gebracht waarbij het uitgangspunt is dat de betrokken organisaties zich in hoofdzaak richten op hun eigen verantwoordelijkheid en daaraan zelfstandig uitvoering geven. Dit betekent dat de toezichthouder vanuit eigen professionaliteit beoordeelt of er redenen zijn om het toezicht terug te melden en dat het OM besluit of een vervolgbeslissing nodig is, of dat een vordering moet worden ingediend bij de rechter. In bijzondere gevallen, zoals bij spoedzaken of gevoelige zaakstromen, blijft tussentijds contact tussen de toezichthouder en het OM mogelijk.
Bent u het ermee eens dat een dergelijk gebrek aan lokale contacten zou kunnen leiden tot onwenselijke bureaucratisering en vertraging en daardoor mogelijk zelfs tot frustratie van het toezicht- en executieproces? Zo ja, welke stappen gaat u nemen om dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Gelet op het antwoord op vraag 10 ben ik van mening dat de regionale contacten afdoende zijn geborgd. Aanvullende stappen acht ik daarom niet aangewezen.
Bent u het ermee eens dat de rol, kennis en netwerken van de ketenprocesmedewerkers van de lokale arrondissementsparketten van grote waarde zijn voor het onder vraag 12 genoemde toezicht, alsook voor de bredere doelstelling van optimalisering van voorwaardelijke sancties zoals benoemd in het programma Justitiële Voorwaarden en de Wet voorwaardelijke sancties? Bent u het er dan ook mee eens dat hun positie zoveel mogelijk behouden moet blijven?2 Zo ja, op welke manier faciliteert u het OM daarbij en hoe verhoudt zich dit tot het gegeven dat u verantwoordelijk bent voor executie?
Met de overdracht van de verantwoordelijkheid voor de tenuitvoerlegging naar de Minister is een deel van de taken van de ketenprocesmedewerkers verschoven naar de uitvoeringsorganisaties. Van hen wordt zoals gezegd verwacht dat zij zelf vorm en inhoud geven aan de verantwoordelijkheid van de Minister voor de uitvoering van het toezicht zoals het doen van een verzoek tot een vervolgbeslissing aan het OM. Ook het OM blijft een eigen verantwoordelijkheid houden binnen het toezicht. In dat verband zijn de rol, kennis en netwerken van de ketenprocesmedewerkers van onverminderde waarde. Hoe het OM de kwaliteit van het werk borgt en dit proces inricht is aan het OM zelf.
Kunt u deze vragen één voor één en voor het notaoverleg Gevangeniswezen en tbs op 10 december 2020 beantwoorden?
Ja.
De betrokkenheid van Frontex bij pushbacks. |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris veiligheid en justitie) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het onderzoek van het onderzoekscollectief van onder andere Bellingcat, Der Spiegel en ARD, waarin zij concluderen dat Frontex betrokken is geweest bij het illegaal terugsturen van migranten, zogeheten «pushbacks»?1
Ik heb kennisgenomen van deze berichten. Voor het kabinet staat voorop, dat iedere Europese lidstaat en Europese organisatie de geldende internationale en Europese wet- en regelgeving dient na te leven en de fundamentele rechten dient te respecteren bij het uitvoeren van zijn taken. Dit geldt ook voor Frontex en de Europese lidstaten die deelnemen aan de Frontex operaties.
Deelt u de mening dat pushbacks illegaal en verwerpelijk zijn, en dat het onacceptabel is als een Europese agentschap, dat zich dient te houden aan internationale wet- en regelgeving, zich hieraan schuldig maakt?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat op geen enkele manier Nederlandse medewerkers van Frontex een rol hebben gespeeld bij mogelijke pushbacks?
Ik kan bevestigen dat bij de vermeende incidenten waarover is bericht op 23 oktober jl. geen Nederlandse medewerkers betrokken waren.
Wat vindt u ervan dat Frontex een intern onderzoek gaat doen naar de pushbacks, terwijl de organisatie eerder heeft aangegeven niets van deze pushbacks af te weten?2 Zou het niet beter zijn een onafhankelijk onderzoek te laten plaatsvinden, zeker nu blijkt dat Frontex niet weet hoe ze dit onderzoek willen gaan uitvoeren? Bent u bereid het gesprek hierover aan te gaan bij de eerstvolgende JBZ-raad? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet vindt het belangrijk dat de vermeende incidenten serieus worden onderzocht, de Europese Commissie en de Lidstaten hierover volledig worden geïnformeerd en zo nodig gepaste maatregelen worden genomen. Voor het onderzoek van incidenten zijn speciale procedures ingericht, conform de Europese Grens en Kustwacht (EGKW)-verordening. In het verleden heeft Frontex bij incidenten steeds opvolging gegeven aan deze procedures en zonodig maatregelen genomen. Dit is cruciaal voor het vertrouwen in Frontex en de wijze waarop in Frontex operaties het mandaat wordt uitgevoerd. In het Consultatieve Forum van Frontex, waar NGO’s en internationale organisaties in zijn vertegenwoordigd, kunnen dit soort vraagstukken ook aan de orde worden gesteld. Dit Forum adviseert Frontex over het toepassen en respecteren van fundamentele rechten in al zijn activiteiten.
De Algemeen Directeur van Frontex heeft de leden van de Frontex Management Board een brief gestuurd waarin wordt bevestigd dat een onderzoek naar de vermeende incidenten wordt uitgevoerd. In deze brief onderschrijft hij ook dat schendingen van fundamentele rechten en internationaal recht niet worden geduld.
Daarnaast heeft er begin deze maand een speciaal hiervoor ingelaste Management Board plaatsgevonden waar het incident besproken is. In de Frontex Management Board zijn zowel Europese lidstaten als de Europese Commissie vertegenwoordigd. De leden hebben een controlerende rol ten aanzien van de uitvoering van het mandaat van Frontex. Nederland heeft tijdens de Frontex Management Board nogmaals benadrukt dat een serieus onderzoek noodzakelijk is.
Op basis van het voorgaande acht het kabinet een apart, onafhankelijk onderzoek op dit moment niet nodig. Verder zal Nederland eerst de uitkomsten van het interne onderzoek afwachten, alvorens zonodig het gesprek aan te gaan in de JBZ-raad.
Welke rol en verantwoordelijkheid ziet u voor uzelf bij het verkrijgen van duidelijkheid over wat er precies is gebeurd en wie daarvoor tot verantwoording moet worden geroepen? Welke rol ziet u voor de Europese Commissie?
Zoals ook in de beantwoording van vraag 4 gesteld, vind ik het belangrijk dat de vermeende incidenten serieus worden onderzocht, de Europese Commissie en de Lidstaten hierover volledig worden geïnformeerd en zo nodig gepaste maatregelen worden genomen. Deze lijn is recent ook uitgedragen door Commissaris Johansson in een gesprek met de Algemeen Directeur van Frontex. Zoals in de beantwoording van vraag 4 aangegeven, ligt de verantwoordelijkheid ten aanzien van de controle op Frontex bij de leden van het Management Board, waarin zowel Nederland (en de andere lidstaten) als de Europese Commissie vertegenwoordigd zijn. De resultaten van het onderzoek en de bevindingen hieromtrent moeten eerst worden afgewacht, alvorens gedacht kan worden aan eventuele vervolgstappen door mijzelf en/of de Europese Commissie.
Bent u van mening dat Europese agentschappen voldoende geëquipeerd zijn om eventuele interne misstanden te signaleren en waar nodig maatregelen te nemen? Zijn er bijvoorbeeld klachtenprocedures of klokkenluidersregelingen? Zo nee, welke opties ziet u om dit te verbeteren en kan dit bijvoorbeeld al worden meegenomen bij de nieuwe voorstellen van het migratiepact van de Europese Commissie?
Ik zie geen aanleiding om te stellen dat de Europese migratieagentschappen in het algemeen en Frontex in het bijzonder onvoldoende geëquipeerd zouden zijn om misstanden te signaleren of maatregelen te nemen. Naar aanleiding van eerdere meldingen van incidenten heeft Frontex deze conform de bepalingen in de EGKW-verordening onderzocht en zijn waar nodig maatregelen getroffen. Ook voorziet de EGKW-verordening in een grondrechtenfunctionaris en een klachtenmechanisme om de eerbiediging van de grondrechten bij alle activiteiten van het agentschap te monitoren en te waarborgen. Daarnaast omvat de Schengengrenscode de verplichting om aan internationale en Europese wet- en regelgeving te voldoen en fundamentele rechten te waarborgen, en volgt uit de Terugkeerrichtlijn dat terugkeer en verwijderingshandelingen worden bestreken door het onafhankelijk toezicht krachtens artikel 8, zesde lid van de Terugkeerrichtlijn.
Het bericht 'Ophef over lokale quota voor huisvesting arbeidsmigranten' |
|
Steven van Weyenberg (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ophef over lokale quota voor huisvesting arbeidsmigranten»?1
Ja, het bericht is mij bekend.
Wat vindt u ervan dat gemeenten eigen regels maken, waaronder het instellen van quota, om de huisvesting van arbeidsmigranten te beperken? Wat vindt u van de lezing van jurist en immigratierecht onderzoeker Gerrie Lodder en hoogleraar Europees Migratierecht Tesseltje de Lange van de Radboud Universiteit dat dit in strijd is met Europees recht, omdat volgens de Europese Verordening voor het vrije verkeer van werknemers «alle rechten en voordelen van nationale werknemers inzake huisvesting» voor alle werknemers in de EU gelden», en specifiek beleid gericht op de beperking van huisvesting van arbeidsmigranten daarmee dus in strijd is? Kunt u in uw antwoord toelichten waarom u het hiermee eens of oneens bent? Gaat u de gemeenten aanspreken op hun beleid? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten mogen hun eigen beleid maken en eigen regels formuleren. Vanzelfsprekend moeten ook gemeenten zich houden aan de Europeesrechtelijke kaders. De huisvesting van arbeidsmigranten beperken door middel van het instellen van quota die specifiek op deze groep gericht zijn, staat op gespannen voet met het vrij verkeer van Unieburgers dat geen onderscheid naar nationaliteit toestaat. Daarnaast geniet een werknemer die onderdaan is van een lidstaat en die op het grondgebied van een andere lidstaat is tewerkgesteld, alle rechten en alle voordelen die aan de nationale werknemers inzake huisvesting zijn toegekend2. Vanuit de ministeries van SZW en BZK zal contact opgenomen worden met de VNG.
Hoe verhoudt dit lokale beleid zich in bredere zin tot het Europese recht op gelijke behandeling van alle werknemers en zelfstandigen in de Europese Unie?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de problemen omtrent de huisvesting van arbeidsmigranten die wel degelijk bestaan, op deze manier niet fatsoenlijk worden opgelost en een andere manier hiervoor gevonden moet worden? Wat kan u nog meer doen om bestaande problemen op te lossen, zonder de mogelijkheden voor arbeidsmigranten en hun werkgevers onnodig te beperken wanneer zij zich netjes aan de regels houden?
Ik ben van mening dat de door gemeente gebruikte vorm van een quotum voor arbeidsmigranten niet de oplossing biedt voor de problematiek rondom de huisvesting. Deze aanpak zal een tekort daarin alleen maar in hand werken en kan bovendien ook zorgen voor waterbedeffecten.
Om het tekort in huisvesting aan te pakken, zet de Minister van BZK in op regionale afspraken en regionaal beleid voor de huisvesting van arbeidsmigranten.
Met provincies wordt samen gekeken hoe zij hun coördinerende rol kunnen pakken. Hiernaast zet de Minister van BZK in op het realiseren en stimuleren van meer huisvesting voor arbeidsmigranten via de woondeals en regiodeals, de stimuleringsaanpak flexwonen, korting op de verhuurderheffing voor tijdelijke woningen en de 50 miljoen euro voor de huisvesting van kwetsbare doelgroepen die deze zomer beschikbaar is gesteld in het kader van het doorbouwplan. Voor arbeidsmigranten worden met de 50 miljoen euro ca. 4.700 woningen/woonplekken gerealiseerd.3 Voor 2021 wordt opnieuw 50 miljoen euro vrijgemaakt.4
Welke rol kan de Commissie Roemer, die advies geeft over de werk- en leefomstandigheden van arbeidsmigranten, nog spelen om de bestaande problematiek op een verstandige manier op te lossen, zonder de mensen die zich aan de regels houden te belemmeren?
Het advies van het Aanjaagteam van 30 oktober jl. geeft ook een aantal aanbevelingen voor meer en betere huisvesting voor arbeidsmigranten. Daarbij worden ook een aantal partijen aangesproken. Ook in het eerste advies van het Aanjaagteam zijn op dit punt een aantal aanbevelingen gedaan. Het kabinet is hiermee aan de slag en zal medio december daarover de TK informeren.
Een onderzoek van de Raad voor de rechtshandhaving naar de bejegening van in bewaring gestelde vreemdelingen in Curaçao en het AIV-rapport ‘Veiligheid en rechtsorde in het Caribisch gebied’ |
|
Antje Diertens (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris veiligheid en justitie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek van de Raad voor de rechtshandhaving naar de bejegening van in bewaring gestelde vreemdelingen in Curaçao1 en het AIV-rapport «Veiligheid en rechtsorde in het Caribisch gebied»?2
Ja.
Wat wordt er gedaan met de aanbevelingen van de Raad voor de rechtshandhaving? Worden alle aanbevelingen overgenomen? Zo niet, wilt u per maatregel uiteen zetten waarom deze niet wordt overgenomen? Wilt u van de aanbevelingen die u wel overneemt aangeven wanneer u verwacht dat deze worden uitgevoerd? Welke rol ziet u voor zichzelf bij de opvolging en uitvoering bij deze aanbevelingen?
Op basis van de Rijkswet Raad voor de Rechtshandhaving is het aan de autoriteiten van Curaçao om te bepalen of de aanbevelingen uit het betreffende inspectierapport worden overgenomen. Dit neemt niet weg dat ik bij de autoriteiten van Curaçao blijf aandringen op het doorvoeren van maatregelen om het regime voor de specifieke doelgroepen substantieel te verbeteren. Hierover heb ik uw Kamer meerdere malen geïnformeerd.3 4 5 Naar verwachting besluit Curaçao deze maand over een project- en implementatieplan vreemdelingenbewaring, dat mede op basis van een advies van de Dienst Justitiële Inrichtingen is opgesteld. In dit plan heeft Curaçao een aantal maatregelen opgenomen die in lijn zijn met aanbevelingen van de Raad voor de Rechtshandhaving. Deze maatregelen zien toe op werving en opleiding van personeel, bejegening en medische screening. Daarnaast heeft Nederland aan verschillende ketenpartners van Curaçao, waaronder de Sentro di Detenshon i Korekshon Kòrsou (SDKK), de training hostmanship gegeven. In deze training staat de bejegening en omgang met vreemdelingen centraal. Nadat de Minister van Justitie van Curaçao over het project- implementatieplan een besluit neemt, zal Nederland op verzoek van Curaçao betrokken blijven bij de uitvoering. De Dienst Justitiële Inrichtingen en het Rijksvastgoedbedrijf zullen Curaçao dus blijven adviseren.
Wat is uw reactie op de uitspraken van ombudsman Keursly Concincion dat hij zich niet serieus genomen voelt, onder andere omdat aanbevelingen zelden worden overgenomen?3 Welke oplossingen ziet u hiervoor en hoe ziet u hierin uw eigen verantwoordelijkheid?
Ik ben niet van plan in deze interne aangelegenheid van Curaçao te treden. Het is aan de autoriteiten van Curaçao om te bepalen of aanbevelingen van onafhankelijke instituten zoals de Ombudsman van het land Curaçao worden overgenomen. Zoals de heer Concincion opmerkt, zouden de Staten van Curaçao hierbij een belangrijke rol kunnen vervullen.
Hoe komt het dat 58 Venezolanen die nu in de barakken van SDKK verblijven geen toegang hebben tot sociale hulp of rechtsbijstand? Waarom krijgen NGO’s en juridische experts zoals van Human Rights Defence nog steeds geen toegang tot deze mensen? Kunt u zich inspannen, in samenwerking met de Curaçaose autoriteiten, om te zorgen dat zij deze toegang wel krijgen, en dat vreemdelingen in de barakken altijd toegang hebben tot dergelijke hulp? Zo nee, waarom niet?
Over rechtshulp aan vreemdelingen heb ik uw Kamer meerdere malen geïnformeerd.7 8 9 Het bieden van sociale hulp of rechtshulp aan vreemdelingen of mogelijke hulp van NGO’s is een aangelegenheid van het land Curaçao.
Klopt het dat er momenteel ook twee minderjarigen verblijven in de barakken van de SDKK? Hoe zijn zij er aan toe? Krijgen zij extra bijstand, ondersteuning of bijvoorbeeld psychosociale hulp? Acht u de barakken een geschikte plek voor minderjarigen? Zo nee, wat kunt u er aan doen om hen te helpen? Zo ja, waarom wel?
Ik acht de vreemdelingenbewaring bij de SDKK niet geschikt voor minderjarige vreemdelingen, wanneer zij hier zonder hun ouder(s) zouden moeten verblijven. Curaçao heeft mij laten weten dat het beleid is om alleenstaande minderjarige vreemdelingen niet in bewaring te stellen. Hierop kunnen volgens Curaçao alleenstaande minderjarige vreemdelingen in de leeftijd van 16 tot 18 jaar kortstondig van worden uitgezonderd, indien er een aannemelijk risico is op onttrekking aan uitzetting. Ook hebben de Curaçaose autoriteiten mij laten weten dat er op dit moment geen minderjarigen in de vreemdelingenbewaring bij de SDKK verblijven. De uitleg van Curaçao is als volgt: volgens de betreffende autoriteiten kon één van de twee personen niet meteen worden geïdentificeerd. Bij identificatie bleek deze persoon volgens Curaçao tijdens zijn verblijf in de vreemdelingenbewaring de leeftijd van 18 jaar te hebben bereikt. De minderjarige – de andere persoon – is volgens Curaçao na advies van de Voogdijraad door de kinderrechter onder toezicht van de overheid gesteld en ondergebracht in de Justitiële Jeugd Inrichting Curaçao. De autoriteiten van Curaçao hebben mij verzekerd dat de toestand van beide personen goed is.
Wat vindt u van de aanbeveling van de AIV om een Human Rights Institute in te stellen? Gaat u deze aanbeveling opvolgen? Zo nee, waarom niet?
Begin 2021 zal uw Kamer een kabinetsreactie op het betreffende AIV-advies ontvangen, aangeboden door de ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie. Ik acht het niet opportuun om op deze reactie vooruit te lopen. Daarom zeg ik u namens het kabinet toe dat de beantwoording van vraag 6, 7 en 8 in deze reactie aan de orde komt.
Kunt u concreet ingaan op de constateringen van de AIV dat het Koninkrijk niet voldoet aan internationaal geaccepteerde mensenrechtennormen wat betreft het (toezicht op) de asielprocedures, te lang heeft geaccepteerd dat met name de omstandigheden bij detentie ver onder de maat zijn en er misstanden plaatsvinden bij de repatriëring van Venezolanen? Deelt u de mening, ook van de AIV, dat de waarborgfunctie van het Koninkrijk (artikel 43 lid 2 Statuut) door Nederland te veel als een laatste redmiddel wordt beschouwd en dat dit een te marginale benadering is, en dat de waarborgfunctie zich ook zou moeten uitstrekken tot preventie?4 Zo nee, waarom niet? Welke les trekt u dan uit het AIV-rapport en met name deze specifieke aanbeveling?
Zie antwoord vraag 6.
Gelet op de conclusies van de AIV, de Raad van de rechtshandhaving en de ombudsman over de tekortkomingen rondom het opvolgen van aanbevelingen en de effectiviteit van maatregelen, welke stappen gaat u, samen met de autoriteiten op Curaçao, zetten om het toezicht op de eilanden effectiever te maken en te borgen dat aanbevelingen van instanties daadwerkelijk opgevolgd worden?
Zie antwoord vraag 6.
Wat kunt u zeggen over de recente brand5 in de SDKK? Hoe zijn de vreemdelingen er aan toe? Zijn er gewonden? Wat is de staat van de barakken na de brand? In hoeverre is het nog verantwoord om vreemdelingen te laten verblijven in deze barakken?
De autoriteiten van Curaçao hebben mij laten weten dat er geen gewonden zijn gevallen door de brand. Ook hebben zij mij laten weten dat de schade aan de cellen meeviel, en dat er na een grondige schoonmaak, in nauw overleg met de inrichtingsarts, is besloten om de cellen weer in gebruik te nemen.
Het bericht 'Lange rijen bij registratie in Ter Apel' |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris veiligheid en justitie) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Hoe kan het dat in antwoorden op Kamervragen1 wordt gezegd dat «de opvanglocatie voor asielzoekers die nog niet geregistreerd zijn [is] aangepast, zodat degenen die gedurende de dag niet meer kunnen worden geregistreerd in een bed kunnen slapen», terwijl uit berichtgeving in de Volkskrant2 van diezelfde dag blijkt dat dit in de praktijk niet het geval is?
Waarom is er nog steeds niet voor elke aangekomen asielzoeker een matras beschikbaar, terwijl verwacht kon worden dat met het heropenen van verschillende grenzen binnen de Europese Unie de afgelopen periode de instroom weer zou toenemen?
Hoe komt het dat de asielketen tijdens (licht) verhoogde instroom altijd achter de feiten aan lijkt te lopen? Welke concrete maatregelen neemt u om te zorgen dat de asielketen voortaan wel adequaat kan anticiperen op (licht) verhoogde instroom?
Wilt u ervoor zorgen dat er vanaf nu gewoon altijd een matras beschikbaar is bij het aanmeldcentrum in Ter Apel als er nieuwe asielzoekers arriveren? Zo nee, waarom niet?