Nederlandse bilaterale investeringsakkoorden |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de conclusies en aanbevelingen van het onderzoek «Dutch Bilateral Investment Treaties» van SOMO, TNI en Both ENDS dat op 23 mei is gepubliceerd?1
De conclusie van het rapport, te weten dat Nederland de bestaande investeringsbeschermingsovereenkomsten (hierna: IBO(s)) zo snel mogelijk moet beëindigen, deelt het kabinet niet. Het is belangrijk om zorgen over het oude investeringsbeschermingssysteem te adresseren (zie ook het antwoord op vraag 2 hieronder). Dat laat onverlet dat blijft gelden dat IBOs een belangrijke rol spelen bij de bescherming van grensoverschrijdende investeringen, inclusief duurzame investeringen. IBOs kunnen bijdragen aan een aantrekkelijk investeringsklimaat, juist in landen die investeringen hard nodig hebben. Voldoende rechtszekerheid is een belangrijke voorwaarde voor het scheppen van een aantrekkelijk vestigingsklimaat en het aantrekken van buitenlandse investeringen.
Bovendien beziet Nederland de IBO heronderhandelingen ook in het licht van het versterken van de banden met landen buiten de EU. Het eenzijdig opzeggen van bestaande IBOs past niet bij een inzet gericht op het versterken van de bilaterale relaties.
Bent u van plan om een einde te maken aan de doorgeslagen investeringsbescherming, waaronder toegang voor brievenbusmaatschappijen en zo goed als geen bescherming van publieke belangen, zoals nu nog vastgelegd in 75 bilaterale investeringsverdragen? Binnen hoeveel jaar denkt u afscheid te kunnen nemen van het laatste achterhaalde akkoord, hetzij door te heronderhandelen op basis van de nieuwe modeltekst, hetzij door akkoorden op te zeggen?
Het kabinet zet in op hervorming van het investeringsbeschermingssysteem. Dit gebeurt zowel op internationaal niveau, in multilaterale fora zoals de United Nations Commission on International Trade Law (UNCITRAL) en de OESO, als op EU niveau, bij de inzet voor moderne en ambitieuze EU handels- en investeringsakkoorden met derde landen.
Op bilateraal niveau zet het kabinet in op de heronderhandeling van de bestaande IBOs. De vernieuwde IBO inzet bestaat uit een aantal pijlers. Eén van de belangrijkste pijlers van de IBO heronderhandelingsinzet van het kabinet is het tegengaan van misbruik van de Nederlandse IBOs. In de modeltekst van 2019 zijn daarom bepalingen opgenomen die brievenbusmaatschappijen de toegang tot de IBO bescherming ontzeggen. Een andere belangrijke pijler van de inzet is het blijven waarborgen van het evenwicht tussen enerzijds investeringsbescherming en anderzijds het behoud van beleidsruimte van overheden. Daarnaast zijn de hervormingen gericht op een transparant en onafhankelijk geschillenbeslechtingsmechanisme.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat oude investeringsakkoorden blijven bestaan, gezien de risico’s voor regelgeving in het publieke belang, voor zowel Nederland als de 75 landen die tegenpartij zijn bij de akkoorden?
Zoals aangegeven in de antwoorden op vraag 1 en 2 is het kabinet van mening dat het belangrijk is dat de oude investeringsakkoorden vervangen worden door gemoderniseerde IBOs. Daarom zet het kabinet in op het heronderhandelen van IBOs.
Het kabinet deelt niet de inschatting dat de bestaande IBOs een negatief effect hebben of kunnen hebben op de beleidsruimte van Nederlandse overheden om te reguleren in het publiek belang.
Hoe kan het dat er sinds het vaststellen van de nieuwe modeltekst voor investeringsakkoorden in 2019, nog geen enkel investeringsakkoord op basis van dat model is aangepast? Wat is de reden voor de stilstand, nu in de meeste landen geen coronareisbeperkingen meer gelden, wat volgens de NOS in maart 2021 nog de oorzaak was?2
Na de vaststelling van de nieuwe modeltekst zijn in 2019 verkennende gesprekken gevoerd met een aantal landen over de heronderhandeling van bestaande IBOs. Deze initiatieven zijn inderdaad door de covid-crisis stil komen te liggen. Inmiddels is het heronderhandelingsproces weer hervat, en voert Nederland gesprekken met Ghana en Nigeria, met het doel om daarna ook met andere verdragspartners het heronderhandelingsproces te starten dan wel voort te zetten.
Deelt u de mening dat het sneller is om alle bilaterale investeringsakkoorden op te zeggen, al dan niet met een afspraak met de tegenpartij om desunset clause buiten werking te stellen, dan om alle 75 akkoorden te heronderhandelen?
Het kabinet is niet voornemens om de bestaande IBOs op te zeggen, zoals ook toegelicht in antwoord 1 hierboven. IBOs zijn één van de instrumenten voor een actief en ambitieus internationaal handelsbeleid. IBOs bieden meer rechtszekerheid en dragen bij aan de bescherming en bevordering van grensoverschrijdende investeringen, en daarmee aan een aantrekkelijker investeringsklimaat. Dit is voor bepaalde (ontwikkelings)landen essentieel voor het aantrekken van de benodigde investeringen. Bovendien bieden IBOs een platform voor het versterken van de dialoog en de band met landen buiten de EU.
Welke akkoorden zijn op de oude leest verlengd, al dan niet stilzwijgend, sinds de nieuwe modeltekst is vastgesteld?
Het is gebruikelijk dat IBOs conform de bepalingen van het verdrag automatisch stilzwijgend verlengd worden. Op 19 oktober 2018 heeft de Rijksministerraad de nieuwe modeltekst vastgesteld. Sinds deze datum zijn 39 IBOs automatisch verlengd. Een overzicht van de IBOs die automatisch zijn verlengd vindt u in bijlage 1
Welke landen hebben sinds 2019 gevraagd om heronderhandeling of beëindiging van hun verdrag met Nederland te bespreken? Hoe heeft u gereageerd op die verzoeken?
Sinds 2019 heeft Nederland van enkele landen een verzoek ontvangen om bestaande IBOs te heronderhandelen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 is Nederland momenteel met twee landen – Ghana en Nigeria – actief in gesprek. Sinds 2019 zijn drie IBOs buiten werking getreden die door partnerlanden eenzijdig zijn opgezegd, namelijk de IBOs met Burkina Faso, Ecuador en Tanzania. Daarnaast is ook een aantal IBOs met EU-lidstaten beëindigd, zowel bilateraal als via de Overeenkomst tot beëindiging van bilaterale investeringsverdragen tussen de lidstaten van de Europese Unie 3.
Klopt het dat Oeganda het akkoord met Nederland wilde opzeggen? Hoe heeft Nederland daarop gereageerd? Wat is de status van dat akkoord?
Het is mij niet bekend dat Oeganda het akkoord met Nederland zou willen opzeggen.
Wat is het nut van investeringsakkoorden met landen met een degelijk rechtssysteem, zoals de landen die goed scoren op de Bertelmann Transformation Index of andere landen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), als u tegelijkertijd stelt dat investeringsakkoorden geen ruimere bescherming bieden dan degelijk nationaal recht zoals in Nederland?
Investeringsakkoorden in bredere zin zien op het scheppen, bevestigen en waarborgen van de voorwaarden voor wederzijdse private investeringen, waaronder investeringsbescherming. Afspraken specifiek over investeringsbescherming, zoals de Nederlandse IBOs, zijn belangrijk om een veilig investeringsklimaat voor investeerders te waarborgen. In landen met een degelijk rechtssysteem zijn deze afspraken inderdaad meer een bevestiging van de stand van zaken en een garantie dat het rechtssysteem ook in de toekomst degelijk blijft. Voor het aantrekken en behouden van wederzijdse investeringen is het van belang om de beginselen van rechtsbescherming in een bilateraal akkoord te hebben vastgelegd.
Wegen de onzekere en hooguit beperkte effecten op investeringsstromen op tegen de risico’s van miljardenclaims ter beoordeling van ad hoc arbiters in een systeem zonder goedechecks and balances?
IBOs zijn voor het kabinet één van de instrumenten voor een actief en ambitieus internationaal handelsbeleid. Zij kunnen bijdragen aan een aantrekkelijker en veiliger investeringsklimaat. Zowel in Nederland, als in ontwikkelingslanden, waar grote behoefte is aan omvangrijke investeringen die nodig zijn voor het behalen van de Sustainable Development Goals. Hoewel de effecten op investeringsstromen moeilijk te kwantificeren zijn, zijn er onderzoeken die concluderen dat IBOs kunnen leiden tot significante stijgingen in de directe investeringsstromen tussen verdragspartijen.4
Onder IBOs kunnen claims worden gehonoreerd wanneer sprake is van schending van de beginselen van behoorlijk bestuur. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 deelt het kabinet niet de inschatting dat de bestaande IBOs een risico vormen voor de beleidsruimte van de Nederlandse overheid om te reguleren in het publiek belang.
Welke reden kan er zijn om investeringsakkoorden te behouden met landen met een degelijk rechtsysteem, of met OESO-landen als Zuid Korea, Costa Rica en Mexico?
Zie antwoord vraag 9.
Heeft Nederland inmiddels kenbaar gemaakt aan het secretariaat van het Energy Charter Treaty dat het zich terugtrekt uit het verdrag? Zo ja, op welke datum is die notificatie gegeven?
Nederland heeft de notificatie ter uittreding nog niet bij de depositaris van het Energiehandvestverdrag (Portugal) kenbaar kunnen maken. Reden hiervoor is dat de nationale procedure ten aanzien van de opzegging nog niet is voltooid. Het voornemen tot opzegging van het Energiehandvestverdrag is inmiddels ter advies aanhangig gemaakt bij de Afdeling advisering van de Raad van State.
Na het afronden van de goedkeuringsprocedure zal een brief naar de depositaris van het Energiehandvestverdrag worden verstuurd met het verzoek om het Nederlandse lidmaatschap te beëindigen. Vanaf dat moment treedt de opzegging een jaar later in werking. Afhankelijk van hoe de procedure en termijnen worden doorlopen, is het de verwachting dat het Nederlandse lidmaatschap bij het Energy Charter Treaty (ECT) eind 2024 kan worden beëindigd.
Klopt het dat Nederland zich uit het Energy Charter Treaty terugtrekt, omdat lidmaatschap de energietransitie kan hinderen?
De toelichting voor het opzeggen van het ECT door Nederland is aan uw Kamer gegeven middels de Kamerbrief Appreciatie Energy Charter Treaty (22518683) van 22 november 2022. Nederland heeft niet besloten tot uittreding omdat het lidmaatschap bij het ECT de Nederlandse energietransitie zou hinderen. Nederland voert haar beleid voor de energietransitie uit, het ECT (en andere investeringsbeschermingsakkoorden) staat daar niet aan in de weg.
Deelt u de mening dat ook de 75 bilaterale investeringsakkoorden risico’s met zich mee brengen voor de energietransitie in Nederland en voor de 75 landen die tegenpartij zijn bij deze akkoorden? Waarom wel of niet?
Nederland treft de maatregelen die zij nodig acht om de klimaatdoelen te behalen, ongeacht het risico op eventuele claims onder ISDS. De zaken die door UNIPER en RWE onder het ECT zijn aangespannen vanwege de Wet verbod op kolen bij elektriciteitsproductie zijn voor het kabinet geen reden om bepaalde beslissingen uit of af te stellen. Het indienen van claims betekent niet per definitie dat deze ook worden toegewezen. Er moet daarvoor sprake zijn van een schending door een verdragspartij van de investeringsbeschermingsafspraken zoals neergelegd in het desbetreffende investeringsverdrag, zoals bijvoorbeeld onrechtmatige onteigening.
Wat vindt u van de waarschuwing in het zesde IPCC-rapport van werkgroep 3 dat investeringsakkoorden ertoe kunnen leiden dat landen van klimaatbeleid, zoals het uitfaseren van fossiele brandstoffen, afzien of het vooruitschuiven?3
Het zesde IPCC-rapport geeft onder andere aan dat het doel van moderne IBOs is om de regelgevende ruimte van verdragspartijen nog beter te waarborgen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 zet het kabinet in op het moderniseren van bestaande IBOs, waarin het herbevestigen en duidelijk expliciteren van het «right to regulate» een van de belangrijkste pijlers is. Nederland treft de maatregelen die zij nodig acht om de klimaatdoelen te behalen en de aanwezigheid van investeringsbeschermingsakkoorden zijn voor het kabinet geen reden om bepaalde beslissingen uit of af te stellen.
Bent u bereidt om net als Denemarken, Nieuw Zeeland en Frankrijk toe te geven dat het risico op claims onder Investor State Dispute Settlement (ISDS) beslissingen over het te voeren klimaatbeleid in Nederland hebben beïnvloed, bijvoorbeeld bij de kolenexit, of in de toekomst kunnen beïnvloeden? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 14.
Deelt u de mening dat het negatieve effect op de energietransitie genoeg reden is om deze 75 akkoorden zo snel mogelijk te beëindigen?
Zoals uiteengezet in de antwoorden op de vragen 1 en 2 is het kabinet niet voornemens de IBOs te beëindigen.
Kunt u een overzicht geven van investeringen in Nederlandse fossiele bedrijvigheid afkomstig uit de 75 landen met wie wij een investeringsakkoord hebben?
De rijksoverheid en de Nederlandsche Bank (DNB) publiceren geen cijfers over binnenkomende en uitgaande investeringen uitgesplitst naar zowel land als sector. DNB rapporteert wel data over investeringstransacties aan Eurostat, die deze online publiceert.6 Wat betreft aan fossiele brandstof gerelateerde bedrijfsactiviteiten is alleen data beschikbaar over netto investeringsstromen voor een beperkt aantal landen.
Kunt u een overzicht geven van investeringen in fossiele bedrijvigheid in de 75 landen die tegenpartij zijn (direct of via een brievenbusmaatschappij), afkomstig uit Nederland?
Zie antwoord vraag 18.
Kunt u uitsluiten dat het Nederlandse klimaatbeleid in de toekomst wordt gehinderd of vertraagd als gevolg van de investeringsakkoorden of handelsverdragen met investeringsbescherming waar Nederland partij bij is?
Ja, dit kan het kabinet uitsluiten.
Het bericht ‘Eindhovense toeleverancier van Philips en ASML opent vestiging in China’ |
|
Ruben Brekelmans (VVD), Jan Klink (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Eindhovense toeleverancier van Philips en ASML opent vestiging in China»?1
Ja.
Klopt het dat een Nederlands bedrijf door een vestiging in China te openen Amerikaanse restricties op de Chinese chipsector kan omzeilen en, zo ja, welke maas in de Nederlandse, Europese of Amerikaanse regelgeving maakt dit mogelijk?
Nee. In algemene zin is productie op grondgebied van het ene land niet gebonden aan regelgeving van een ander land. Wel kan het in het eigen belang van een bedrijf zijn om regelgeving uit een ander land, in dit geval de VS, te volgen terwijl hier geen plicht toe is. Verder kan de export van goederen, technologie of kennis uit de EU, bijvoorbeeld ten bate van lokale productie wel vergunningplichtig zijn, wanneer het om dual use- of sanctiegoederen gaat.
Vallen de goederen die het bedrijf KMWE in China wil gaan produceren onder (dual-use) exportrestricties wanneer deze vanuit Nederland uitgevoerd worden?
Het is de verantwoordelijkheid van bedrijven om vergunningen aan te vragen voor de export van goederen die onder exportcontrole vallen. Daar ziet de Douane in opdracht van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking scherp op toe. Het kabinet doet geen uitspraken over individuele gevallen.
Hoe verhoudt de verplaatsing van productie vanuit Nederland naar China zich tot de doelstelling van de EU Chips Act om Europees technologisch leiderschap juist te versterken en tot de kabinetsdoelstelling van het behoud van Nederlands technologisch leiderschap rond halfgeleidertechnologie? (Kamerstuk 22 054, nr. 384)
Zoals ook toegelicht in de Beantwoording Schriftelijk Overleg Raad voor Concurrentievermogen2 van 17 mei 2023 zetten de EU en Nederland met de Europese Chips Act in op het versterken van het Europees technologisch leiderschap op het gebied van halfgeleidertechnologie. De Europese Chips Act zorgt voor het stimuleren van innovatie, het aantrekken van investeringen en de voorbereiding van de EU op mogelijke verstoringen in de halfgeleiderwaardeketen. De Europese Chips Act heeft zo tot doel de Europese halfgeleiderindustrie te versterken. De Europese Chips Act bevat geen bepalingen die tegenhouden dat bedrijven niet-gecontroleerde technologie bedoeld voor de afzetmarkt in betreffende derde land, produceren. Daarbij valt op te merken dat het openhouden van wereldwijde waardeketens ook van groot belang is voor de financiering van (toekomstige) innovaties en daarmee ons technologisch leiderschap.
Hoe verhoudt de verplaatsing van productie vanuit Nederland naar China zich tot de doelstelling van het kabinet om te «voorkomen dat Nederlandse goederen bijdragen aan ongewenst eindgebruik, zoals militaire inzet» (Kamerstuk 22 054, nr. 384)?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 en 3 is de export van machines, technologie of kennis vanuit Nederland naar China vergunningplichtig, indien het om dual-usegoederen gaat. Er zal in dat geval een toetsing plaats vinden of er een risico is op ongewenst eindgebruik.
Is het mogelijk dat productie door KMWE in China uiteindelijk bijdraagt aan de ontwikkelingen van capaciteiten in dat land, waarvan de VS en Nederland nu juist via uitvoerbeperkingen rond de chipsector proberen te voorkomen dat China hier de beschikking over krijgt?
De aanvullende Nederlandse exportcontrolemaatregelen richten zich op geavanceerde productie apparatuur voor halfgeleiders, omdat daar risico’s voor de (inter)nationale veiligheid bestaan. Deze maatregelen zijn heel gericht. De productie van KMWE valt heden niet binnen de scope van deze maatregelen.3 Indien het bedrijf zich op dit specifieke segment richt, zal het te maken krijgen met exportcontrole-maatregelen.
Hoe verhoudt de investering van KMWE in China zich tot het criterium uit de EU Chips Act dat een ontvanger van eventuele subsidie een plan moet hebben om de diefstal van intellectueel eigendom te voorkomen, gezien de Chinese bereidheid om deze technologie langs alle mogelijke wegen te bemachtigen?
Ondernemingen die binnen de EU Chips Act staatssteun willen ontvangen voor de opzet van productiefaciliteiten zullen voor het voldoen aan de Geïntegreerde productiefaciliteitof Open EU Foundry-criteria, en zo voor het ontvangen van staatssteun door de lidstaat bij de Europese Commissie, moeten aantonen dat zij gedegen beleid hebben om intellectueel eigendom te beschermen. Het is in het kader van de EU Chips Act aan de Europese Commissie om te toetsen of een onderneming voldoet aan deze eis. Nederland heeft in aanvulling daarop eveneens wet- en regelgeving om intellectueel eigendom en octrooien te beschermen, bijv. via de Wet bescherming bedrijfsgeheimen.
Welke mogelijkheden heeft het kabinet nu om de opening van productiefaciliteiten in China door KMWE te screenen en eventueel op gronden van nationale veiligheid of behoud van cruciale kennis te verhinderen?
Er is alleen sprake van screening van bedrijven die in Nederland willen investeren. Indien er geen regels worden overtreden bij de transactie, zijn er geen instrumenten om een opening van productiefaciliteit door een Nederlands bedrijf in het buitenland te verhinderen. De export van machines, technologie of kennis vanuit Nederland naar China, bijvoorbeeld ten bate van lokale productie kan wel vergunningplichtig zijn, indien het om dual-usegoederen gaat.
Vindt u ook dat bovenstaande de noodzaak van een screening op uitgaande investeringen aantoont, als aanvulling op de screening van inkomende investeringen en exportcontroles? Hoe gaat u zich hiervoor inzetten?
Het kabinet heeft kennisgenomen van het voornemen van de Europese Commissie om de risico’s die mogelijk voortkomen uit uitgaande investeringen te gaan onderzoeken. De Europese Commissie heeft aangegeven op basis van de resultaten van deze analyse te bepalen of een aanvullend instrument voor uitgaande investeringen nodig is. Het kabinet wacht deze resultaten af.
Welke andere instrumenten of drukmiddelen staan er tot de beschikking van Nederland, de EU en/of de VS om op basis van deze stap van KMWE de activiteiten of handel van KMWE in respectievelijk Nederland, de EU en/of de VS te beperken of sanctioneren?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 is het de verantwoordelijkheid van het individuele bedrijf om eventuele vergunningen aan te vragen voor de export van dual-usegoederen of sanctiegoederen. Indien er geen sprake is van zulke vergunningplichtige goederen of technologie is er geen reden om de handel te beperken of te sanctioneren.
Ziet u aanleiding om op basis van deze stap van KMWE de activiteiten of handel van KMWE in Nederland te beperken of te sanctioneren?
Zie antwoord vraag 10.
Is de toename van activiteiten van de Nederlandse chipsector in China, en specifieker de stap van KMWE, besproken tijdens het bezoek van de Chinese vicepresident Han Zheng aan Nederland?
Nee, deze specifieke onderwerpen zijn niet besproken tijdens het bezoek van de Chinese Vice-President.
Het mislukken van het textielconvenant |
|
Stieneke van der Graaf (CU), Alexander Hammelburg (D66), Kiki Hagen (D66) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Hoe duidt u het klappen van het overleg om te komen tot een opvolger voor het Nederlandse akkoord voor Duurzame Kleding en Textiel1? Kunt u daarin meenemen wat het effect van het ontbreken van de overheid als partij is geweest?
Het kabinet ziet sectorale samenwerking als belangrijk element binnen de doordachte IMVO-beleidsmix, het is daarom jammer dat de onderhandelingen tussen het bedrijfsleven, vakbonden en ngo's over een nieuwe sectorale overeenkomst voor verantwoorde toeleveringsketens in de kleding- en textielsector zijn beëindigd. In het nieuwsbericht van de Sociaal Economische Raad (SER), die het proces heeft begeleid, staat aangegeven dat partijen het niet eens konden worden over de scope van de mogelijke overeenkomst.2 In het nieuwsbericht waar in de vraag naar wordt verwezen, wordt aangegeven dat de ambitie van Solidaridad om een flinke stap te zetten in het verduurzamen van de textielsector, niet wordt gedragen door de bedrijven.
Bent u bereid de deelname van de overheid als partij bij convenanten voor Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) en specifiek het textielconvenant te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
In de Kamerbrief van 28 februari 2023 (Kamerstuk 26 485, nr. 408) heb ik aangegeven dat ik bij het aflopen van de eerste openstelling van de subsidieregeling voor sectorale samenwerking in september 2023, de balans zal opmaken om te beoordelen of de regeling de juiste vorm heeft of dat een aangepaste vorm hiervoor in de plaats moet komen. Daarbij zal ik uiteraard de rol van de overheid evalueren, ook in relatie tot inwerking treden van wetgeving in de toekomst. Bij dit onderzoek worden in ieder geval (de leden van) VNO-NCW, waaronder de kleding- en textielsector, (de leden van) MVO-Platform, MVO Nederland, de vakbonden en de SER geconsulteerd. Ik zal de Tweede Kamer informeren over de uitkomsten van het onderzoek en betrekken bij het voorziene weegmoment.
Welke gevolgen heeft het uitblijven van een vrijwillig initiatief om te komen tot een eerlijkere en betere kledingindustrie voor mensen in kleding producerende landen?
Zoals aangegeven bij het beantwoorden van vraag 1, ziet het kabinet sectorale samenwerking als belangrijk element binnen de doordachte IMVO-beleidsmix. Sectorale samenwerking beoogt het toepassen van IMVO in sectoren te vergemakkelijken en de invloed van deelnemers te vergroten om risico’s in productielanden aan te pakken. Als de kleding- en textielsector geen sectoraal samenwerkingsverband ontwikkelt, missen bedrijven in de sector een mogelijkheid om met elkaar en met maatschappelijke organisaties samen te werken bij het toepassen van gepaste zorgvuldigheid.
Het kabinet blijft daarom sectorale samenwerking faciliteren, en kijken waar verbetering van dit beleidsinstrument mogelijk is. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2 heb ik in de Kamerbrief van 28 februari 2023 (Kamerstuk 26 485, nr. 408) aangekondigd om de balans op te maken om te beoordelen of de huidige regeling voor sectorale samenwerking de juiste vorm heeft of dat aanpassingen nodig zijn. Dit zodat de kleding- en textielsector evenals andere sectoren nog beter gebruik kunnen maken van het beleidsinstrument sectorale samenwerking.
Deelt u de mening dat de werkomstandigheden in de producerende landen (zowel op de werkvloer als op het gebied van vervuiling) vragen om daadkrachtig optreden door landen als Nederland? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven?
Nederland onderschrijft de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UN Guiding Principles) en de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen). Het kabinet vindt het dan ook van groot belang dat Nederlandse bedrijven in lijn met deze principes en richtlijnen risico’s in hun internationale ketens in kaart brengen, deze risico’s voorkomen, aanpakken of stoppen en hierover communiceren. Daarom heeft het kabinet gekozen voor een mix van elkaar versterkende maatregelen die moet leiden tot een effectieve gedragsverandering bij koplopers, achterblijvers en bedrijven in het peloton. Naast een gepaste zorgvuldigheidverplichting zijn daarin ook maatschappelijk verantwoord inkopen, het steunpunt voor bedrijven en sectorale samenwerking van belang.
Complementair aan de IMVO-beleidsmix helpt de Nederlandse OS-inzet producenten en stakeholders in textielproducerende landen bij het verduurzamen van de textielindustrie. Deze inzet bestaat uit verschillende programma’s. De belangrijkste is het Power of Voices programma Sustainable Textile Initiative: Together for Change (STITCH). STITCH is een samenwerking tussen verschillende organisaties die zich richten op het verbeteren van de arbeidsomstandigheden en mensenrechten in de textielindustrie in landen als Bangladesh en India. Daarnaast zijn ook andere door Nederland gefinancierde organisaties en programma’s zoals IDH, Solidaridad en het Vakbondsmedefinancieringsprogramma (FNV, CNV) actief op het gebied van verduurzaming van de textielsector. Verder werkt Nederland o.a. samen met de International Labour Organisation, International Finance Corporation en andere gelijkgestemde donoren aan het Better Work programma. Dit programma werkt wereldwijd om de arbeidsomstandigheden en -rechten van fabrieksarbeiders te verbeteren, met name in de kleding- en textielindustrie.
Deelt u de mening dat bedrijven duidelijkheid verdienen over de toekomstige regelgeving op het gebied van IMVO-wetgeving? Zo ja, hoe bent u van plan deze duidelijkheid te bieden?
Ik deel deze mening. Voor het kabinet staat voorop dat Nederland in de EU IMVO-wetgeving bevordert en nationale IMVO-wetgeving invoert die rekening houdt met een gelijk speelveld met de omringende landen en implementatie van mogelijke EU-regelgeving. Op dit moment zijn de onderhandelingen over een EU-richtlijn in volle gang.3 Op nationaal vlak ben ik in gesprek met de initiatiefnemers van het wetsvoorstel «Verantwoord en duurzaam internationaal ondernemen» om de mogelijkheden voor een gedragen voorstel te verkennen. Informatie over IMVO-wetgeving en hoe deze zich ontwikkelt, wordt onder andere gedeeld via het IMVO-steunpunt.4 Op deze manier helpt het steunpunt bedrijven om te voldoen aan toekomstige wetgeving. Ook is in de Kamerbrief van 22 mei 2023 een overzicht gedeeld van IMVO-wetgeving.5
Deelt u de mening dat als de textielsector niet zelf tot verbetering komt, alleen IMVO-wetgeving de broodnodige verbetering kan brengen?
De bovengenoemde IMVO-beleidsmix is ontwikkeld om te bevorderen dat bedrijven maatschappelijk verantwoord ondernemen. Zoals afgesproken in het coalitieakkoord zet ik mij daarom in voor de bevordering van Europese IMVO-wetgeving en de invoering van nationale IMVO-wetgeving die rekening houdt met een gelijk speelveld met de omringende landen en implementatie van mogelijke EU-regelgeving.
Het bericht 'OESO tikt Just Eat Takeaway op de vingers om tegenwerking vakbondsvorming' |
|
Joris Thijssen (PvdA), Tom van der Lee (GL) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het berichtOESO tikt Just Eat Takeaway op de vingers om tegenwerking vakbondsvormingvan NRC1 en de uitspraak van het Nationaal Contactpunt OESO-richtlijnen (NCP)?2
Ja.
Wat zouden volgens u logische vervolgstappen zijn van Just Eat Takeaway naar aanleiding van de conclusies van het NCP onderzoek?
Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven dat zij gepaste zorgvuldigheid in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen toepassen. Dit wordt dus ook van Just Eat Takeaway verwacht. Vervolgstappen dienen bij voorkeur aan te sluiten op de aanbevelingen die het NCP in zijn eindverklaring aan het bedrijf doet.3
Hoe beoordeelt u het feit dat hoewel het NCP concludeert dat het Nederlandse bedrijf Just Eat Takeaway vakbondsrechten schendt en de OESO-richtlijnen niet naleeft, het bedrijf zegt de uitspraak van het NCP naast zich neer te leggen?
Hoewel het kabinet verwacht dat bedrijven de OESO-richtlijnen toepassen, vormen deze richtlijnen een vrijwillig normenkader. Naleving is niet juridisch afdwingbaar. Het NCP is een niet-juridisch klachtenmechanisme. Medewerking door een bedrijf aan de behandeling van een melding gebeurt op vrijwillige basis. maar is niet vrijblijvend. De overheid verbindt hier wel consequenties aan, zie het antwoord op vraag 6 en 7.
Vindt u dat Nederlandse bedrijven die opereren in het buitenland zich aan de OESO-richtlijnen dienen te houden wat betreft vakbondsrechten? Zo ja, wat doet u er nu aan om ervoor te zorgen dat bedrijven zoals Just Eat Takeaway zich hieraan houden?
Nederland onderschrijft de OESO-richtlijnen. Het kabinet verwacht dat bedrijven de OESO-richtlijnen toepassen en stimuleert bedrijven om dit te doen door middel van zijn IMVO-beleid. Dit beleid is vastgelegd in de beleidsnota «Van voorlichten tot verplichten»4 en bestaat uit een mix van elkaar versterkende maatregelen die verplichten, voorwaarden stellen, verleiden, vergemakkelijken en voorlichten (het zogenaamde 5V-model). Kernelement van de doordachte mix is een brede due diligence verplichting. Daarom wordt ingezet op IMVO-wetgeving binnen de EU en voert het kabinet nationale IMVO-wetgeving in die rekening houdt met een gelijk speelveld met de omringende landen en implementatie van mogelijke EU-regelgeving. Binnen de mix van maatregelen heeft ook sectorale samenwerking een prominente plaats. De overheid blijft sectorale samenwerking tussen het bedrijfsleven en maatschappelijk middenveld ondersteunen. Samen kunnen zij meer invloed aanwenden in het voorkomen en aanpakken van risico’s voor mens en milieu.
Heeft u reeds contact opgenomen met het Amsterdamse hoofdkantoor van Just Eat Takeaway? Zo nee – bent u voornemens dit te doen? Zo nee – waarom niet?
Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat heeft hierover (ambtelijk) een gesprek geïnitieerd met Just Eat Takeaway. Mijn ambtenaren zijn hierbij eveneens vertegenwoordigd.
Welke consequenties verbindt de overheid aan het negeren van de NCP-uitspraak?
Om te kunnen deelnemen aan handelsmissies en/ of gebruik te maken van andere BHOS-handelsinstrumenten worden bedrijven getoetst aan de hand van een IMVO-toetsingskader. Het uitgangspunt bij de toepassing van de IMVO-eisen is dat deze gericht zijn op verbetering en proportioneel worden toegepast naar gelang de omvang van het bedrijf en de aard van het de ondersteuning waarop een beroep wordt gedaan. Naleving van de OESO-richtlijnen is een voorwaarde voor het verkrijgen van subsidies en (financiële) overheidsondersteuning bij internationale handels- en investeringsactiviteiten (inclusief deelname aan handelsmissies). In alle gevallen geldt: als blijkt dat een bedrijf zich niet aan de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen houdt of een verbetertraject onvoldoende uitvoert, dan kan dit tot gevolg hebben dat ondersteuning wordt onthouden, beëindigd, en/of teruggevorderd.
Daarnaast zet het Rijk ook Rijksinkoop in als instrument om de naleving van de OESO-richtlijnen door bedrijven te bevorderen. Onderdeel van de rijksinkoopstrategie Inkopen met Impact is dat in alle contracten (boven een drempelwaarde) binnen acht risicovolle rijksinkoopcategorieën het beleidskader voor Internationale Sociale Voorwaarden (ISV) van toepassing is. Dat betekent dat voor bedrijven die aan het rijk leveren in een van deze risicocategorieën een contractuele verplichting geldt om de IMVO-kaders toe te passen gedurende de uitvoering van het contract.
De aanbestedingsregelgeving biedt ook ruimte om op andere manieren te sturen op de naleving van internationale normen op het gebied van milieu en mensenrechten. Zo geldt een verplichte uitsluitingsgrond bij een onherroepelijke gerechtelijke veroordeling voor kinderarbeid en andere vormen van mensenhandel en is er een aantal facultatieve uitsluitingsgronden op gebied van mensenrechten en milieu die de mogelijkheid bieden om bij een zwaar vermoeden van mensenrechten- en of milieunormenschendingen bepaalde bedrijven uit te sluiten van deelname aan een aanbesteding. Een NCP-uitspraak is geen verplichte uitsluitingsgrond voor aanbestedingen, maar kan wel een rol spelen in de monitoring van het toepassen door de leverancier van de IMVO-kaders.
Heeft een NCP-uitspraak dat een bedrijf de OESO-richtlijnen niet naleeft of niet wil meewerken aan een klacht, consequenties voor overheidssteun, rijksinkopen, deelname aan handelsmissies en exportkredietverzekeringen? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe ziet de overheid toe op remedie voor slachtoffers, ook in de geest van het Nationaal Actieplan bedrijfsleven en mensenrechten – derde pijler?
Nederland heeft zich in VN-verband gecommitteerd aan de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s). Dit kader zet de principes uiteen voor staten en bedrijven om zich in te spannen voor mensenrechten en bedrijfsleven. Voor de implementatie van de UNGP’s stelde Nederland in 2014 voor het eerst een Nationaal Actieplan (NAP) op. In 2022 is het herziene NAP gepubliceerd (Kamerstuk 32 735, nr 344). Pijler 3, «het bieden van effectieve remedie» voor slachtoffers, is in dit herziene NAP concreter uitgewerkt, met aandacht voor verschillende vormen van toegang tot remedie en het verband daartussen. Zo zet de Nederlandse overheid in op:
Bovendien heeft Nederland tijdens de EU-onderhandelingen van de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD) met succes ingezet op het opnemen van alle zes stappen uit OESO-richtlijnen in wetgeving, waaronder het verstevigen van klachten- en geschillenmechanismen.
Welke wegen kunnen de Israëlische fietskoeriers die zich proberen te verenigen bewandelen om alsnog tot een constructieve, effectieve sociale dialoog te komen? Hoe gaat u daar actief in ondersteunen?
Israël is een land met een grote vakbondstraditie. De NCP uitspraak is een belangrijke steun in de rug voor hen in hun onderhandelingen met de betrokken werkgevers. De fietskoeriers hebben binnen Israël voldoende mogelijkheden om voor hun rechten op te komen, hier is geen rol voor Nederland weggelegd.
Overigens zijn in de aangepaste OESO-richtlijnen, die naar verwacht in juni worden vastgesteld, de arbeidsrisico’s voorkomend uit de platformeconomie, waar fietskoeriers deel van uitmaken, beter verankerd. Het hoofdstuk Werkgelegenheid en arbeidsverhoudingen is ook bijgewerkt om het belang van het recht op vrijheid van vereniging en collectief onderhandelen beter weer te geven. De OESO RL gelden als «soft law». Nederland heeft zich ingezet voor de herziening van de OESO-richtlijnen.
Gerechtigheid voor de Yezidi-gemeenschap |
|
Hanneke van der Werf (D66), Alexander Hammelburg (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de petitie «Gerechtigheid voor de Yezidi's, uw bijdrage daaraan»? (Kamerstuk 2023D14987)
Ja.
Bent u het eens met de stelling dat Nederland een morele verantwoordelijkheid heeft de Yezidi-gemeenschap te helpen, gegeven de gruweldaden die hen door IS zijn aangedaan en het grote deel Nederlandse uitreizigers dat daar onderdeel van uitmaakte?
Het kabinet veroordeelt de gruwelijke wandaden die door IS tegen hen zijn gepleegd. Etnische en religieuze minderheden, waaronder Yezidi’s, hebben zwaar geleden in de door IS gecontroleerde gebieden. Het leed van de slachtoffers is immens en de slachtoffers verdienen onze volledige steun.1 Om deze reden zet het kabinet zich in om de Yezidi-gemeenschap te ondersteunen en te helpen met het streven naar gerechtigheid, het overkomen van hun trauma en rehabilitatie en re-integratie. In de verdere beantwoording van deze vragen kunt u lezen op welke manieren Nederland hieraan bijdraagt. Ook wordt verwezen naar recente Kamerbrieven die ingaan op de Nederlandse inzet op dit terrein.2
Kunt u aangeven op welke manieren Nederland hulp biedt aan Yezidi’s die op dit moment in vluchtelingenkampen verblijven? Levert Nederland een bijdrage aan hulp in de kampen Mam Rashan en Isyan, waar een deel van de vrouwen die deze petitie heeft aangeboden nu leeft?
Zowel direct als indirect ondersteunt Nederland projecten en programma’s om de situatie van de Yezidi-gemeenschap te verbeteren. Nederland heeft verschillende programma’s gefinancierd die daaraan op directe wijze bijdragen, waaronder programma’s die gericht zijn op Yezidi’s die op dit moment in vluchtelingenkampen verblijven. De meeste hiervan worden ook genoemd in de Kamerbrief van 2 juni jl. waarin wordt gereageerd een petitie van Yezidi-vrouwen3, maar in het kader van de beantwoording van deze vraag worden ze hierna uitgebreider beschreven.
In de eerste plaats draagt Nederland bij aan het meerjarige Yezidi Resilience-programma van Norwegian People’s Aid, dat zich richt op verbeterde dienstverlening op het gebied van seksueel en gender gerelateerd geweld, psychosociale hulp, bevordering van rechtsbewustzijn en economische re-integratie en actieve deelname van vrouwen in de publieke sfeer. Een meerderheid van de deelnemers bevindt zich in vluchtelingenkampen. Het gaat hierbij om vrouwen en kinderen die slachtoffer zijn geworden van IS, in het bijzonder Yezidi’s.
Daarnaast levert Nederland sinds 2021 een meerjarige bijdrage aan de Nonviolent Peaceforce voor community security activiteiten in Sinjar. Dit project richt zich onder andere op lokale verzoening en integratie van Yezidi-vrouwen. Sinds 2022 steunt Nederland de Internationale Organisatie voor Migratie met een programma dat zich richt op de implementatie van de Yezidi Survivors Law. Steun wordt onder meer geleverd aan het lokale kantoor van de Directeur-Generaal voor Yezidi Affairs van het Ministerie van Migratie en Ontheemding in Sinjar en aan Yezidi-organisaties die zich bezig houden met capaciteitsopbouw.
Als donor van de Funding Facility for Stabilization van het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties (UNDP) is Nederland verder ook nauw betrokken bij de wederopbouw van basisvoorzieningen, zoals ziekenhuizen, scholen, wegen en huizen in de meest getroffen gebieden in de strijd tegen IS, waaronder Sinjar (de regio waar veel Yezidi’s zich bevinden).
Ook steunt het kabinet het United Nations Investigative Team to Promote Accountability for Crimes Committed by Da’esh/ISIL (UNITAD).4 Dit VN-bewijsvergaringsmechanisme werkt volgens internationale standaarden en verzamelt bewijsmateriaal van internationale misdrijven begaan door IS, wat vervolgens beschikbaar kan worden gesteld aan nationale en internationale gerechten. Met de steun aan UNITAD levert Nederland daarom een belangrijke bijdrage aan het bewerkstelligen van gerechtigheid voor IS-misdrijven begaan tegen een breed scala aan slachtoffergroepen, waaronder tegen de Yezidi-gemeenschap. Tijdens de reis van de Minister van Justitie en Veiligheid naar Irak in mei 2022 heeft zij een additionele bijdrage van 250.000 euro toegezegd ten behoeve van bewijsvergaring en psychologische ondersteuning aan de Yezidi-gemeenschap; deze is in november 2022 overgemaakt.
Tot slot is Nederland momenteel niet actief binnen de kampen Mam Rashan en Isyan, maar levert het zoals eerder beschreven via Norwegian People’s Aid en andere partners wel een bijdrage aan hulp in de kampen Chammishko, Bajd Kandala, Shariya, Khanke, Darkar en Qadia.
Wat is toe nu toe het resultaat geweest van de inzet van dit kabinet internationaal en binnen de Verenigde Naties (VN) voor de voortzetting en opschaling van psychosociale hulp aan Yezidi vrouwen en kinderen?1
Zoals hierboven beschreven bij het antwoord op vraag 3 zet het kabinet via verschillende wegen in op het bieden van ondersteuning, inclusief psychosociale hulp, aan Yezidi-vrouwen en kinderen. Zo steunt het kabinet het Yezidi Resilience-programma van Norwegian People’s Aid met financiële middelen. Door dit programma is reeds aan 619 vrouwen en tienermeisjes psychosociale hulp en activiteiten geleverd.
Daarnaast ligt de focus van de Nederlandse steun aan UNITAD op slachtofferondersteuning en getuigenbescherming.6 Hierdoor kon de Witness Protection and Support Unit worden opgericht, die binnen UNITAD psychologische hulp biedt aan slachtoffers en getuigen van IS-misdrijven. Ook steunt het kabinet de NonViolent PeaceForce, die zich inzet om de veiligheid van burgers te bevorderen in Ba’aj en Sinjar, en de Internationale Organisatie voor Migratie voor de implementatie van de Yezidi Survivors Law. Mede hierdoor zijn op grond van deze wet eerder dit jaar de eerste 24 herstelbetalingen uitbetaald door de Iraakse overheid aan overlevenden van IS. Met Nederlandse financiering heeft de Internationale Organisatie voor Migratie een netwerk kunnen opzetten ten behoeve van dienstverlening op het gebied van mentale gezondheid en psychosociale steun in Sinjar en de omliggende regio.
Zoals ook toegezegd door de Minister van Buitenlandse Zaken in het gesprek met de groep Yezidi-vrouwen op 1 april jl. in De Balie7, blijft Nederland in nationale en internationale fora – onder andere in de Raad Buitenlandse Zaken – pleiten voor gerechtigheid voor de Yezidi-gemeenschap, en voor het belang van socio-economische ontwikkeling voor deze specifieke groep.
Hoeveel Yezidi’s verblijven er op dit moment in kamp Al Hol?
Het is voor het kabinet niet mogelijk om vast te stellen hoeveel Yezidi’s verblijven in kamp Al Hol. Het kabinet heeft geen eigenstandige informatie over aantallen.
Zijn er signalen bekend dat er Yezidi’s worden vastgehouden en misbruikt als sekslaven door IS’ers in Al Hol en andere opvangkampen waar IS-strijders worden vastgehouden? Zo ja, wat kan Nederland doen om deze wanpraktijken, veroorzaakt door voornamelijk Nederlandse en andere West-Europese uitreizigers, tegen te gaan?
De humanitaire en veiligheidssituatie in Al Hol baart grote zorgen. Het is bekend dat mensenrechtenschendingen, voornamelijk gepleegd door IS-aanhangers, met regelmaat voorkomen. Het is voor het kabinet niet mogelijk vast te stellen of er momenteel Yezidi’s worden vastgehouden en misbruikt in Al Hol of andere opvangkampen waar IS-strijders worden vastgehouden.
Meer in algemene zin kan worden aangegeven dat tegen iedere onderkende uitreiziger uit Nederland strafrechtelijk onderzoek is of wordt gedaan. Daarbij wordt steeds scherp gekeken of er – naast lidmaatschap van een terroristische organisatie en het plegen van terroristische misdrijven – ook signalen zijn voor individuele strafrechtelijke betrokkenheid bij internationale misdrijven. Van IS heeft de rechter immers reeds eerder vastgesteld dat het (ook) een organisatie betreft met het oogmerk tot het plegen van deze ernstige internationale misdrijven.8
De slachtoffers van deze misdrijven, waaronder de Yezidi’s, verdienen onze volledige steun. Hier wordt vanuit Nederland op verschillende manieren op ingezet, zowel nationaal als internationaal. Ook steunt Nederland bewijsvergaringsmechanismen zoals UNITAD en IIIM (voluit het International, Impartial and Independent Mechanism, dat zich richt op internationale misdrijven gepleegd in de Syrische burgeroorlog).9
Kunt u bevestigen dat er nog ongeveer 2.700 Yezidi’s worden vermist en mogelijk gevangengehouden in IS-gezinnen?
Uit verschillende openbare bronnen, waaronder verklaringen van Yezidi-overlevenden van de gruweldaden van IS, is bekend dat er nog veel Yezidi’s vermist zijn. Er is geen zicht op exacte aantallen, maar naar schatting gaat het inderdaad om ongeveer 2.700 personen.
Wat doet u om ontvoerde Yezidi’s met hun familie te herenigen? Herinnert u zich de toezegging, gedaan tijdens het debat over het terug naar Nederland halen van IS-vrouwen, om steun aan het kantoor voor de redding van de ontvoerde Yezidi’s te verkennen? Hoe is daar uitvoering aan gegeven?
Wat betreft de inspanningen ten aanzien van Yezidi’s die nog gevangen worden gehouden in gebieden onder controle van IS, is bij het commissiedebat van 15 december 2022 in antwoord op een vraag van het lid Van der Lee aangegeven dat Nederland probeert bij te dragen aan versterking van de Iraakse veiligheidssector en daarmee indirect aan operaties tegen IS.10
Daarnaast voert Nederland een specifiek landgebonden asielbeleid voor Irak, waarbij Yezidi’s zijn aangemerkt als een kwetsbare minderheidsgroep, zoals ook al wordt beschreven in de Kamerbrief van 2 juni jl.
Yezidi’s die in Nederland als vluchteling zijn erkend kunnen in het kader van gezinshereniging een beroep doen op het nareisbeleid. Nederland erkent het belang van gezinshereniging van gezinsleden die, al dan niet door de vlucht, van elkaar zijn gescheiden en stelt zich daarbij zo flexibel mogelijk op. Bij de behandeling van de nareisaanvraag wordt bijvoorbeeld rekening gehouden met de situatie waarin gezinsleden verkeren en daarmee ook wat redelijkerwijs van hen verwacht kan worden bij het aannemelijk maken van de identiteit en gezinsband.
Tegen welke belemmeringen loopt Nederland nog aan in de bewijsvergaring voor de misdaden die tegen de Yezidi-gemeenschap zijn begaan? Welke belemmeringen ondervindt het Team Internationale Misdrijven van de politie? Zijn alle functies die erbij zijn gekomen met de uitbreiding van 32 fte tot 43 fte naar aanleiding van de motie-Sjoerdsma c.s., nu ook daadwerkelijk vervuld? (Kamerstuk 29 754, nr. 514) (Kamerstuk 29 628, nr. 1071)
Een belangrijke uitdaging voor het vergaren van bewijs in deze onderzoeken is dat het Nederlandse Openbaar Ministerie en het Team Internationale Misdrijven van de politie in de regel niet zelf ter plaatse onderzoek kunnen doen; daarvoor zijn zij veelal afhankelijk van internationale bewijsvergaringsmechanismes als UNITAD (zie hieromtrent ook het antwoord op vraag 11).
Voor wat betreft de onderzoekscapaciteit wordt in de Kamerbrief van 2 juni jl. ook al aangegeven dat de uitbreiding van het Team Internationale Misdrijven van 32 tot 43 fte daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Medio 2023 lijkt deze capaciteit nog altijd toereikend. Uiteraard kan dat anders worden bij toekomstige ontwikkelingen. Dit wordt dan zo nodig via de geëigende wegen aangekaart.
Op welke manier zorgt u ervoor dat slachtoffers meer proactief worden benaderd, om zo meer bewijs te vergaren en daarmee meer succesvolle rechtszaken te realiseren?
In de brief van 26 januari 2022 van de Ministers van Buitenlandse Zaken en Justitie en Veiligheid gezamenlijk wordt ook reeds aangegeven dat politie en Openbaar Ministerie in Nederland ernaar streven dat slachtoffers en getuigen van Nederlandse IS-strijders hun weg naar het gespecialiseerde Team Internationale Misdrijven van de politie goed weten te vinden. Zij zijn daarom al langere tijd bezig om bekendheid, begrip en vertrouwen op te bouwen binnen de Yezidi-gemeenschap, onder meer via het bestaande netwerk van ngo’s.11
Welke mogelijkheden biedt het Memorandum of Understanding (MoU) dat u heeft getekend met UNITAD (Investigative team to promote accountability for crimes committed by Da’Esh/ISIL in Iraq and Syria) voor de (vergemakkelijking) van het verstrekken van politiegegevens en justitiële gegevens? Kunt u toelichten wat het Verdrag dat u voornemens bent te sluiten om de samenwerkingsmogelijkheden met UNITAD nog meer te benutten inhoudt?2
In de Kamerbrief van 2 juni jl. evenals de rapportagebrief Internationale Misdrijven13 wordt aangegeven dat het Memorandum of Understanding deling van (politiële) informatie ten behoeve van strafrechtelijk onderzoek vergemakkelijkt. Als het gemakkelijker is om informatie uit te wisselen in het kader van onderzoeken naar internationale misdrijven, wordt daarmee de kans op opsporing en vervolging van deze misdrijven vergroot. De volgende stap is het toewerken naar de sluiting van verdragen met bewijsvergaringsmechanismen zodat ook de justitiële samenwerking kan worden uitgebreid. Dit proces loopt en de werkzaamheden gericht op de totstandkoming hiervan zijn aangevangen. Te zijner tijd wordt u hieromtrent nader geïnformeerd.
Hoe staat het met het overleg tussen het Ministerie van Buitenlandse Zaken, het Openbaar Ministerie en UNITAD om te bezien of Nederland expertise aan UNITAD kan leveren? Is Nederland in staat forensische experts te leveren voor het zoeken naar massagraven en de identificatie van gevonden lichamen? (Kamerstuk 29 754, nr. 649)
Dit proces is nog gaande en op dit moment wordt nog onderzocht of en hoe Nederland expertise aan UNITAD kan leveren. Te zijner tijd zal u hieromtrent nader geïnformeerd worden.
Kunt u toelichten hoe het staat met het Joint Investigation Team (JIT) dat zich richt op misdrijven gepleegd tegen de Yezidi’s door Europese uitreizigers? (Kamerstuk 27 925 nr. 886)
Er vindt al geruime tijd nauwe samenwerking plaats tussen het JIT enerzijds en het Nederlandse Openbaar Ministerie en het Team Internationale Misdrijven anderzijds. Momenteel wordt gewerkt aan een intensivering van deze samenwerking.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat terrorisme/extremisme op 24 mei?
Het commissiedebat is zoals bekend verplaatst naar 7 juni a.s., vandaar dat is gestreefd naar tijdige beantwoording voor de nieuwe datum.
Het opstappen van Speciaal Oekraïne-gezant |
|
Alexander Hammelburg (D66) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kunt u bevestigen dat de Speciaal Oekraïne-gezant, die op 20 april 2023 is teruggetreden, pro-Russische uitspraken heeft gedaan, en uitspraken over Oekraïne en Oekraïners heeft gedaan die zeer kwetsend zijn?
De uitspraken van de voormalige Speciaal Gezant voor Bedrijfsleven en Wederopbouw in Oekraïne waarnaar u verwijst, zijn gedaan in de tijd voordat betrokkene die functie vervulde. Hij heeft deze uitspraken niet publiekelijk gedaan, maar in het kader van een interview dat zag op andere thema’s. Het moge duidelijk zijn dat de uitspraken niet de zienswijze van het kabinet weerspiegelen. Die zienswijze stelt nadrukkelijk de soevereiniteit, culturele identiteit en territoriale integriteit van Oekraïne centraal.
Deelt u dat de uitspraken van de Speciaal Oekraïne-gezant, vertegenwoordiger van Nederland, niet alleen een smet zijn op onze steun voor onafhankelijkheid van Oekraïne, maar ook ondermijnend voor het draagvlak van deze nodige steun in tijden waarin de Russische propaganda welig tiert?
Zie het antwoord op vraag 1.
Welke acties gaat u ondernemen om deze schade te herstellen? Neemt u publiekelijk afstand van deze uitspraken?
Zie het antwoord op vraag 1.
Kunt u aangeven hoe het heeft kunnen gebeuren dat deze oud-ambassadeur is aangesteld als speciaal gezant, nadat hij deze uitspraken heeft gedaan?
De voormalige Speciaal Gezant is aangesteld vanwege zijn uitgebreide kennis van de regio, het Nederlandse bedrijfsleven en de werkwijze van Internationale Financiële Instellingen. De antecedenten van de voormalige gezant tot aan het moment van pensionering waren bij het ministerie goed bekend en waren positief. Betrokkene heeft in de benoemingsprocedure zelf te kennen gegeven na zijn pensionering geen publieke functies of optredens te hebben gehad of nagestreefd, maar heeft daarbij geen melding gemaakt van de gesprekken die hebben geleid tot de citaten die hem aanleiding hebben gegeven terug te treden. Op het moment van aanstelling was voorgenoemde publicatie nog niet verschenen en bij het ministerie niet bekend.
Klopt de aanname dat bij dergelijke aanstellingen van oud-medewerkers geen screening wordt gedaan?
Kandidaten voor dergelijke functies worden zorgvuldig beoordeeld op aansluiting van hun persoonsprofiel op het functieprofiel en hun antecedenten, inclusief activiteiten in het publieke domein. Bij functies die als vertrouwensfuncties worden geïdentificeerd is een veiligheidsscreening bovendien standaard onderdeel van de procedure. Daarvan is voor deze functie geen sprake.
Kunt u aangeven hoe een dergelijke pijnlijke en gênante fout in de toekomst voorkomen gaat worden?
Het ministerie zal ook in de toekomst bij de aanstelling van gezanten een zorgvuldig proces doorlopen om te komen tot een goede match tussen het functieprofiel en het persoonsprofiel van kandidaten. Daarbij zal het ministerie kandidaten nadrukkelijk bevragen op mogelijke gevoeligheden.
Het terugtrekken door Nederlandse Ontwikkelingsbank FMO van Plantations et Huileries du Congo (PHC). |
|
Frank Futselaar |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de brief van 24 februari 2023 «Undermined by violence, a development bank mediation process in the DR Congo requires immediate government action» onder andere verstuurd naar het Ministerie van Buitenlandse Zaken door verschillende NGO’s? Herkent u het geschetste beeld?
Ja, ik heb kennisgenomen van de brief. De specifieke situatie ter plaatse is moeilijk te beoordelen. Gedurende het hele project heeft FMO er bewust op gelet dat de mensenrechten en de rechten van de bevolking worden gerespecteerd, ook in samenspraak met onze ambassade in de DRC. De geografische ligging van de plantagegebieden en hun moeilijke bereikbaarheid vormden daarbij een uitdaging. Feronia/PHC werd actief in een moeilijk toegankelijk gebied waar de bevolking jarenlang door de overheid van het land was verwaarloosd. Naast de uitdagingen om het bedrijf levensvatbaar te maken, heeft Feronia/PHC ook het hoofd geboden aan lokale uitdagingen die groter zijn dan de eigen bevoegdheden, zoals het ondersteunen van gezondheidszorg voor de bevolking en het opzetten van een onderwijssysteem.
Heeft u contact gehad met FMO over deze brief, en zo ja, wat was FMO’s reactie?
Er is doorlopend overleg met FMO over bepaalde investeringen, waarbij FMO ons informeert over relevante ontwikkelingen. De brief is in deze context voorgelegd aan FMO. Ik heb van FMO vernomen dat ze kennis hebben genomen van de brief en dat FMO veel waarde hecht aan het goed afhandelen van het mediatietraject, waarbij FMO benadrukt dat er al belangrijke stappen zijn gezet tussen de gemeenschappen en PHC voor verdere samenwerking, communicatie en bespreking van standpunten.
Bent u het ermee eens dat – ondanks dat FMO geen geld meer in PHC investeert – zij van haar vertrek uit dit project een «verantwoordelijke exit» moet maken, waarbij getroffen gemeenschappen recht wordt gedaan door negatieve impacten van het project te repareren, mitigeren of compenseren?
Ik heb van FMO begrepen dat er progressie is gemaakt met het implementeren van het milieu en sociaalactieplan, maar dat deze nog niet volledig is uitgevoerd.
Er is echter begin 2021 een aandeelhoudersconflict ontstaan omtrent PHC. Als onderdeel van de oplossing van dit conflict is door de ontwikkelingsbanken besloten om de leningen van hen, waaronder die van FMO, te verkopen aan een dochteronderneming van mede-eigenaar Kuramo Capital Management. De leningen zijn daarmee niet kwijtgescholden, maar door de verkoop is het afschrijven van de leningen niet meer van toepassing. De ontwikkelingsbanken zullen onderzoeken of de opbrengsten van de verkoop kunnen worden gebruikt ten behoeve van de plaatselijke gemeenschappen in regio’s waar PHC actief is.
Verder heb ik van FMO vernomen dat Kuramo Capital Management en haar dochteronderneming hebben toegezegd het mediatietraject tussen PHC en de lokale bevolking, gefaciliteerd door het onafhankelijk klachtenmechanisme (hierna: ICM2), te steunen. PHC geeft aan gecommitteerd te blijven aan de afspraken uit het milieu en sociaalactieplan en het mediatietraject. Dit commitment van PHC is positief. Tegelijkertijd hebben de ontwikkelingsbanken door de verkoop van de leningen geen juridische basis meer om het milieu en sociaalactieplan af te dwingen. Ik vertrouw er op dat het mediatietraject leidt tot een zo goed mogelijke uitkomst voor alle partijen.
Zijn er inmiddels bepaalde mijlpalen bij het implementeren van de ESAP gehaald, waarvan u in 2021 aangaf dat het een voorwaarde was voor leningafschrijving, en hoe is dit bevestigd1? Heeft FMO inmiddels al een deel van de verstrekte lening aan PHC vergeven/afgeschreven? Zo ja, hoeveel?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre heeft FMO nog invloed op het bedrijf door deze financiële constructie? Op welke manier gebruikt FMO deze invloed in relatie tot de gerapporteerde mensenrechtenschendingen die blijven plaatsvinden? Zijn er nog andere manieren waarop FMO momenteel nog invloed heeft op het bedrijf, bijvoorbeeld via het Bestuur?
FMO heeft na de verkoop van de leningen geen juridische relatie meer heeft met het bedrijf, maar enkel een indirecte relatie. Er zijn afspraken gemaakt met betrekking tot het milieu en sociaalactieplan (zoals in het antwoord op vragen 3 en 4 staat beschreven), maar deze zijn juridisch niet afdwingbaar. Ook nu er geen juridische relatie meer is met het bedrijf, is het voor FMO van belang dat het mediatietraject wordt voortgezet en daarom betalen FMO en de Deutsche Investitions- und Entwicklungsgesellschaft (hierna: DEG) onder meer de kosten van het faciliteren van de mediatie van het ICM. DEG had het voortouw bij de investering in PHC, o.a. bij het vooronderzoek, en bij DEG is de klacht ingediend.
Hoe is het mogelijk dat gemeenschapsleden die in een klachtenprocedure van het mechanisme van FMO zitten niet beschermd zijn tegen geweld? Wat doen FMO en het ICM om deze mensen te beschermen?
Het kerndoel van het ICM is om indieners van een klacht een onafhankelijk platform te bieden wanneer er geschillen zijn met betrekking tot FMO-, DEG en Proparco-gefinancierde projecten. De bescherming van de indieners van een klacht vormt daarbij een belangrijke voorwaarde voor het ICM. Ik heb van FMO en het ICM vernomen dat zij daarom uiterste zorg dragen om het risico op vergelding zo veel mogelijk te mitigeren. FMO en het ICM hebben een non-retaliation principe dat is vastgelegd in FMO’s Speak Up Policy 3 en in de ICM’s Non-Retaliation Statement. 4
Het ICM gebruikt richtlijnen om het risico op vergelding te beoordelen en aan te pakken op basis van best practices, geïdentificeerd door vergelijkbare mechanismen van bijvoorbeeld de International Finance Corporation (IFC) en de Inter-American Development Bank (IDB).5 Deze richtlijnen zijn gericht op preventie, risicobeoordeling en samenwerking tussen FMO, het ICM en externe organisaties (op lokaal niveau) bij dreigingen of incidenten van vergelding. Zo kan het ICM er voor kiezen om de identiteit van indieners van een klacht geheim te houden, veilige en externe locaties te gebruiken om met indieners van een klacht af te spreken en hen de (financiële) middelen te geven om deze locaties te bereiken. Deze voorbeelden zijn ook toegepast inzake PHC. Gedurende de gehele klachtenprocedure wordt het vergeldingsrisico gemonitord en wanneer nodig wordt de aanpak bijgesteld.
Er is continu dialoog met FMO over het (IMVO) beleid, zodat hun beleid wordt gevoed en aangepast op basis van nieuwe informatie, ontwikkelingen en ervaringen die beschikbaar komt. Ook het ICM hanteert een aanpak van continue verbetering, dit komt onder andere naar voren in het ICM-jaarverslag.6 Zo worden peer-klachtenmechanismen en best practices gevolgd, met als doel om het mechanisme te blijven verbeteren, inclusief de bescherming van indieners van klachten. Op basis hiervan worden procedures uitgewerkt en/of aangepast. Ook heeft FMO mij laten weten dat het ICM en het desbetreffende beleid periodiek, tenminste elke vier jaar, geëvalueerd dienen te worden. Er heeft recent een uitgebreide ICM-beleidsreview plaatsgevonden. Het ministerie is geen partij bij deze evaluatie. Als blijkt dat beleidswijzigingen nodig zijn, dan zal er een publieke consultatie plaatsvinden.
Heeft FMO een «zero tolerance» beleid voor vergelding (reprisals), hoe wordt het risico op vergelding beheerst en beleid op dit vlak precies geoperationaliseerd in de projecten waar FMO investeert?
Zie antwoord vraag 6.
Vindt u, na aanleiding van deze casus, dat het klachtenmechanisme ICM een beschermingsmechanisme moet ontwikkelen en aanbieden voor klagers (complainants) die mogelijk risico lopen in de context van hun beroep op het mechanisme?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het eens met de oproep tot onafhankelijk onderzoek naar de gerapporteerde mensenrechten schendingen die aan PHC gerelateerd zijn, waaronder bijvoorbeeld de repressie jegens de lokale gemeenschappen, het geweld en de verkrachting van gemeenschapsleden door politie, leger en PHC-security guards, arbitraire arrestaties, de nog altijd onbestraft gebleven moord op activist Joël Imbangola in juli 2019 en de mogelijke rol die de diverse ontwikkelingsbanken hebben gehad bij het financieren van gewelddadige PHC-security guards? Wat doen de Nederlandse overheid en FMO om dergelijk onderzoek tot stand te brengen?
Vanwege de beschuldigingen tegen PHC, hebben lokale inwoners een klacht ingediend bij het ICM. Deze klacht is ingediend bij de Duitse ontwikkelingsbank DEG. De klacht heeft betrekking op (i) de legitimiteit van landrechten en vermeende ontneming van het gebruik van land, (ii) fysieke en mensenrechtenschendingen door PHC-veiligheidsagenten en de politie en (iii) het gebrek aan informatie en juridische ondersteuning van de gemeenschappen bij de onderhandelingen met PHC. De indieners van de klacht gaven bij het indienen aan dat ze ICM-ondersteuning willen bij dispuutresolutie.
Het ICM heeft naar aanleiding van de klacht een onafhankelijk onderzoek gedaan naar de situatie, zie het Preliminary Review Report 7 uit 2019 en het interim- Report 8 uit 2021. Tijdens de bezoeken van het ICM, hebben de indieners van de klacht en PHC overeenstemming bereikt om een mediatietraject te starten om zo tot een duurzame oplossing te komen tussen de lokale bevolking en PHC. Na het vervallen van de reisbeperkingen in verband met COVID-19 zijn de indieners van de klacht en PHC onder leiding van een lokale mediator, aangesteld via het ICM, aan het mediatietraject begonnen. De facilitatie hiervan wordt betaald door DEG en FMO.
In de complexe lokale situatie van PHC spelen niet alleen het ICM en PHC een rol, maar ook de lokale overheid en de politie. De Nederlandse overheid kan zich niet mengen in de rechtsgang van een ander land. De ambassade heeft de situatie omtrent mensenrechtenschendingen desondanks weten te adresseren. De Nederlandse ambassadeur heeft in maart 2021 samen met Duitsland, België en het Verenigd Koninkrijk een brief gestuurd aan de gouverneur van de provincie Tshopo. Deze brief volgde op incidenten op de PHC-plantages in Lokutu tussen leden van lokale organisaties en het bedrijf PHC/Feronia.
Is het u in de PHC-casus duidelijk waarvoor de door FMO verstrekte lening door PHC precies is aangewend? Kunt u vertellen op welke manier FMO heeft gemonitord hoe haar geld werd uitgegeven door PHC?
Ik heb van FMO begrepen dat de financiering aan PHC was bedoeld voor de rehabilitatie van de verwaarloosde plantages (onder andere voor de herbeplanting van palmbomen en de aanschaf van gereedschappen, machines en kunstmest) en voor het uitvoeren van het milieu en sociaalactieplan. Uit de financiële monitoring die FMO samen met de andere ontwikkelingsbanken heeft uitgevoerd komt naar voren dat de leningen zijn aangewend voor deze doelen. Deze financiële monitoring is uitgevoerd op basis van onder andere PHC-interne documenten, bedrijfsbezoeken en gesprekken met PHC.
Bent u het ermee eens dat als het klachtenmechanisme functioneel zou zijn, mensen die hier gebruik van maken daar ondersteuning voor zouden moeten kunnen krijgen, zoals u in 2021 ook aan ons schreef2? Hoe komt het dat het in dit geval niet gebeurd is? Kunt u bevestigen dat betrokken gemeenschappen voldoende op de hoogte waren gesteld van de mogelijkheid tot financiële ondersteuning?
Het klachtenmechanisme moet voorzien in het onpartijdig beslechten van een geschil. Ik heb van FMO begrepen dat het ICM de middelen heeft die nodig zijn om ter plekke geschillen te beslechten (al dan niet via een gefaciliteerd mediatietraject) en een nalevingsbeoordeling («compliance review») uit te voeren. Het doel van een nalevingsbeoordeling is om de naleving van FMO’s milieu en sociaalbeleid te toetsen. Ook in het geval van PHC zijn er middelen gereserveerd. Deze zijn ingezet om de deelname en zinvolle betrokkenheid van de indieners van de klachten en hun vertegenwoordigers te ondersteunen. Zo zijn de middelen gebruikt voor vervoerskosten, hotelkosten en dagvergoedingen voor alle deelnemers aan het mediatietraject en voor het organiseren van eigen bijeenkomsten van de lokale gemeenschappen met betrekking tot het mediatietraject. Gezien het feit dat de gemeenschappen en hun vertegenwoordigers gebruik hebben gemaakt van financiële ondersteuning, kan geconcludeerd worden dat zij op de hoogte zijn geweest van deze ondersteuning.
Hoe zorgen FMO en de Nederlandse overheid ervoor dat PHC de voorwaarden van het bemiddelingsproces naleeft? Kunnen de Nederlandse overheid en FMO, PHC ertoe bewegen zich hier publiekelijk aan te committeren?
Ik heb van FMO vernomen dat het een voorwaarde voor het mediatietraject is dat partijen op vrijwillige basis deelnemen. Dit wordt bekrachtigd via een overeenkomst tussen de betrokken partijen (in dit geval tussen PHC en de indieners van de klacht). Na afloop van dit traject bestaat er de mogelijkheid om een monitoringsplan op te stellen. Dit stelt het ICM in staat om de naleving van de afspraken te monitoren. Deze monitoringsrapporten worden publiekelijk gedeeld. Als het mediatietraject mislukt, heeft het ICM de mogelijkheid om een nalevingsbeoordeling («compliance review») uit te voeren, waarbij het ICM onderzoekt of FMO haar beleid heeft nageleefd op het moment van investeren.
Zoals aangegeven in de beantwoording van vragen 4 en 5 is er geen juridische relatie meer tussen FMO en PHC, met als gevolg dat invloed beperkt is en zo ook de mogelijkheid om de door PHC gemaakte afspraken af te dwingen.
Is het kabinet voornemens om de brief van 24 februari 2023 ook te bespreken met de verantwoordelijke ministeries in Duitsland, België, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk? Wat denkt u dat er in samenwerking met deze ministeries bereikt zou kunnen worden om PHC een halt toe te roepen die tot de deëscalatie van het geweld en onderdrukking kan leiden?
Er worden gesprekken gevoerd met ministeries van de genoemde landen. Een gezamenlijke benadering, in de vorm van een demarche, van de Congolese autoriteiten voor een onderzoek naar vermeende mensenrechtenschendingen in deze zaak zou een mogelijkheid zijn. De verwachting is echter dat de betrokken centrale Congolese autoriteiten deze zaak geen prioriteit geven, onder andere gezien de ernstige veiligheidscrisis in Oost-Congo en de voorbereidingen voor de verkiezingen die gepland staan eind dit jaar.
Hoeveel klachten zijn er sinds de oprichting van het ICM ingediend en welke andere klachten bij het ICM zijn er momenteel aanhangig? Kunt u een voorbeeld geven van de afhandeling van een klacht bij het ICM die tot een verantwoordelijke exit heeft geleid?
Ik heb van het ICM contactpunt bij FMO vernomen dat er 22 klachten zijn ingediend sinds de oprichting van het ICM in 2014. Het ICM heeft zeven klachten in behandeling genomen, waarvan vijf klachten FMO betreffen.10 Van deze vijf klachten is Barro Blanco de enige afgeronde zaak. Dit was een langlopende zaak, waarbij de lening voortijdig is terugbetaald op initiatief van het bedrijf achter Barro Blanco. Na terugbetaling van een lening vervalt de contractuele relatie en daarmee het fundament om invloed uit te oefenen. De beperkte mate waarin invloed uitgeoefend kan worden na het wegvallen van de contractuele relatie, is een inherent risico voor de werking van een klachtenmechanisme en de betrokken partijen.
In hoeverre kan het ICM zelfstandig en onafhankelijk van FMO opereren? Ziet u hier problemen? Kunt u uw antwoord uitleggen?
Het ICM is in 2020 geëvalueerd als onderdeel van de onafhankelijke FMO-A evaluatie, uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De uitkomst hiervan was positief, waarbij de onafhankelijke evaluator concludeerde dat het ICM een lerende organisatie is die klachten op een professionele en serieuze manier benadert. Tegelijkertijd werden een aantal mogelijke verbeteringen geïdentificeerd. Dit betrof verbetering van de bekendheid en toegankelijkheid van het ICM voor lokale gemeenschappen. Onder andere zijn de volgende verbeteringen doorgevoerd: i) De website van het ICM, het beleid en ondersteunende documentatie zijn vertaald en beschikbaar gesteld in Arabisch, Portugees en Russisch (naast Engels, Spaans en Frans) en ii) klanten moeten op hun website een verwijzing opnemen naar de website van het ICM, afhankelijk van het type klant en product. Verder heeft FMO mij laten weten, zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 6, 7 en 8, dat het ICM recent onderwerp is geweest van een beleidsreview, waar het ministerie verder geen partij bij is.
Bent u het ermee eens dat het functioneren van het ICM geëvalueerd dient te worden, en zo nodig er een herziening van de structuur en het mandaat van het ICM dient te komen? Zo ja, bent u bereid om deze evaluatie aan te moedigen bij FMO?
Zie antwoord vraag 15.
Welke andere wegen staan er voor slachtoffers van door FMO gefinancierde projecten open indien het ICM niet naar behoren blijkt te werken?
Het ICM voorziet erin dat slachtoffers een klacht kunnen indienen bij een onafhankelijk mechanisme, waarna gezocht wordt naar een oplossing. Tegelijkertijd is het ICM geen alternatief voor het nationale rechtssysteem. Slachtoffers kunnen daarom altijd de gang naar de lokale rechter overwegen indien zij van mening zijn dat het ICM niet naar behoren werkt.
Klopt het dat FMO en de andere buitenlands investeringsbanken hun aandelen hebben overgedragen aan een private equity fonds dat zetelt in Mauritius? In hoeverre valt dit te rijmen met het staande beleid van FMO om weg te blijven van financiering als een land dreigt belastingen mis te lopen als gevolg van winstverschuivingsconstructies3? Betekent deze verkoop aan een private equity fonds in Mauritius -een notoir belastingparadijs, naar alle waarschijnlijkheid verlies aan belastinginkomsten voor de Democratische republiek Congo?
FMO heeft mij laten weten dat alle ontwikkelingsbanken hun lening hebben verkocht aan een dochteronderneming van Kuramo Capital Management. Kuramo Capital Management is gevestigd in Mauritius. De verkoop van de leningen heeft geen directe invloed op de belastingverplichtingen van PHC in Congo.
Het begrip huwelijkse gevangenschap |
|
Jan Klink (VVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het begrip huwelijkse gevangenschap zoals die afgelopen jaar in wetgeving is aangenomen door de Tweede Kamer?1
Ja.
Deelt u de mening dat huwelijkse gevangenschap in strijd is met de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG’s) en het VN-Vrouwenverdrag?
Ja.
Kunt u een overzicht geven in welke landen Nederlandse vrouwen met een migratie-achtergrond getroffen kunnen worden door de mannelijke voogdijschap indien zij zich in het land van oorsprong begeven? Kunt u een overzicht geven van alle landen waar vrouwen met huwelijkse gevangenschap te maken kunnen krijgen?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ) heeft geen overzicht van landen waar Nederlandse vrouwen met een migratieachtergrond getroffen kunnen worden door mannelijke voogdijschap indien zij zich in het land van oorsprong begeven. Wel wordt op de site www.nederlandwereldwijd.nl informatie gegeven over trouwen en scheiden in het buitenland en de geldende wetten en gebruiken in andere landen omtrent het huwelijk. Het ministerie werkt continu aan het verbeteren en het actualiseren van de informatievoorziening en onderzoekt op basis van informatievergaring of de bestaande informatievoorziening genoeg ingaat op de mogelijke risico’s voor Nederlandse vrouwen met een migratie-achtergrond indien zij zich in het land van oorsprong begeven.
Op welke manier zet u de ontwikkelingsamenwerkings-middelen in om Nederlandse vrouwen die in huwelijkse gevangenschap verkeren in het buitenland te ondersteunen in het ondernemen van een scheiding? Op welke manieren steunt u buitenlandse organisaties die opstaan tegen huwelijkse gevangenschap en gelijkheid binnen het familierecht?
Het Nederlandse SDG5 Fonds – dat onder het subsidiebeleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld valt en wordt gefinancierd vanuit ODA-middelen – richt zich op de bevordering van gelijke rechten van vrouwen en meisjes in al hun diversiteit, gendergelijkheid en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten. Dit Fonds bevat in totaal bijna € 500 miljoen voor de periode 2021–2025. Nederland steunt via dit fonds maatschappelijke organisaties die zich inzetten voor het aanpakken van de grondoorzaken van genderongelijkheid en het versterken van de positie van vrouwen wereldwijd. Hiermee wordt ook bijgedragen aan het tegengaan van huwelijkse gevangenschap. Immers, binnen een aantal van de SDG5 programma’s is er via lobby en advocacy aandacht voor het aanpassen en verbeteren van familierecht en de toegang tot recht voor vrouwen en meisjes.
Daarnaast levert BZ een financiële bijdrage aan het noodfonds van het Landelijk Knooppunt voor Huwelijkse Dwang en Achterlating (LKHA) dat bedoeld is om de terugkeer naar Nederland van slachtoffers van huwelijksdwang en achterlating te bekostigen. Buitenlandse Zaken verleent consulaire bijstand aan Nederlanders in nood, waaronder slachtoffers van huwelijkse gevangenschap, huwelijksdwang en achterlating. Bij een melding van huwelijkse gevangenschap in het buitenland beoordelen BZ en het LKHA de hulpvraag. Vanuit consulaire dienstverlening is het handelingsperspectief bij huwelijkse gevangenschap in het buitenland beperkt. Als er sprake is van een strafbaar feit valt dit onder de jurisdictie van het land in kwestie. De Nederlandse overheid kan daar niet in treden. In veel gevallen adviseren BZ en LKHA om in het land zelf juridische bijstand te zoeken.
In hoeverre ziet u de verslechtering van de positie van vrouwen in verschillende landen wereldwijd leiden tot een toename van huwelijkse gevangenschap in betreffende landen? Bent u het eens dat de handelingsonbekwaamheid van vrouwen en inperking van vrouwenrechten in andere landen niet alleen voor de vrouwen in vrouwonvriendelijke landen een realiteit is, maar ook impact heeft op vrouwen in Nederland met wortels in die landen wanneer zij zich in die land(en) bevinden?
Het kabinet is bezorgd over de toenemende druk op vrouwenrechten en gendergelijkheid wereldwijd. Het is inderdaad mogelijk dat de door de lokale wetgeving toegekende handelingsonbekwaamheid van vrouwen en inperking van vrouwenrechten in andere landen ook een impact heeft op vrouwen in Nederland met wortels in die landen wanneer zij zich daar bevinden. Zoals vermeld in de Kamerbrief van 8 november 2022 over de inzet van het kabinet op feministisch buitenlands beleid2 is door de coronapandemie, wereldwijde conflicten, de klimaatcrisis en restrictieve wetgeving in steeds meer landen de eerder geboekte vooruitgang op het gebied van vrouwenrechten en gendergelijkheid veelal ongedaan is gemaakt. Dit kan ook leiden tot een toename van huwelijkse gevangenschap. Nederland maakt zich sterk om deze rechten te beschermen en te bevorderen en om weerstand te bieden aan antidemocratische trends, inclusief de «pushback» tegen vrouwenrechten en gendergelijkheid.
Kunt u een overzicht geven van de concrete acties die namens het kabinet zijn uitgevoerd om invulling te geven aan de motie van de leden Jasper van Dijk en Valstar?2 Zo ja, zou u specifiek voor de motie van de leden Jasper van Dijk en Valstar kunnen aangeven welke stappen er reeds zijn gezet door het kabinet met betrekking tot het opnemen van huwelijkse gevangenschappen in het mensenrechtenbeleid?
Nederland zet zich in en blijft zich mondiaal inzetten voor vrouwenrechten en gendergelijkheid. Zoals toegezegd tijdens het Notaoverleg Mensenrechtenbeleid4 op 20 oktober 2022 zal, waar dat past, het onderwerp huwelijkse gevangenschap ook onderdeel uitmaken van de bilaterale dialoog.
BZ beziet per individueel geval in samenwerking met LKHA de mogelijkheden om het slachtoffer zo goed mogelijk bij te staan. BZ werkt continu aan het verbeteren van de voorlichting over het trouwen in het buitenland en verkent als onderdeel van het feministisch buitenlands beleid in het consulaire domein de mogelijkheden om specifieke communicatiecampagne preventief in te zetten voor het bereiken van deze doelgroep.
Bent u van mening dat huwelijkse gevangenschap voor vrouwen onderdeel uitmaakt van het feministisch buitenlandbeleid? Zo ja, op welke manier zet u zich in om huwelijkse gevangenschap actief mee te nemen onder de pilaar «rights» van het feministisch buitenlandbeleid en de daarbij behorende doelen en acties? Bent u het ermee eens dat het bereiken van gelijke rechten binnen het familierecht in andere landen ook impact heeft op vrouwen in Nederland die oorspronkelijk daar vandaan komen, in dat land getrouwd zijn en of de nationaliteit van een ander land bezitten?
Het Nederlandse feministisch buitenlands beleid richt zich op het versterken van vrouwenrechten, het vergroten van gendergelijkheid, ook door het aanpakken van onderliggende machtsstructuren en ongelijkheden en draagt op deze manier direct of indirect ook bij aan het verminderen van huwelijkse gevangenschap.
Het bereiken van gelijke rechten binnen het familierecht in andere landen kan een impact hebben op vrouwen in Nederland die oorspronkelijk daar vandaan komen, in dat land getrouwd zijn en/of de nationaliteit van een ander land bezitten.
Bent u van mening dat door de verslechtering van de positie van de vrouw in lage- en middeninkomenslanden er wereldwijd meer aandacht nodig is voor vrouwen in huwelijkse gevangenschappen?
Door de toenemende druk op vrouwenrechten en gendergelijkheid wereldwijd is er meer aandacht nodig voor de positie van vrouwen waar ook ter wereld. Aandacht voor vrouwen in huwelijkse gevangenschap maakt hier onderdeel van uit. Door middel van o.a. agendering en financiering werkt BZ aan verbetering van de positie van vrouwen wereldwijd en het realiseren van emancipatie, gelijke kansen en vrije keuzemogelijkheden voor iedereen. Wat betreft huwelijkse gevangenschap van Nederlandse vrouwen levert BZ (beperkte) consulaire bijstand zoals hierboven vermeld.
Op welke manieren ondersteunt u organisaties zoals FemmesForFreedom die zich internationaal inzetten voor vrouwen in huwelijkse gevangenschap? Bent u van plan samenwerking met dit soort organisaties uit te breiden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Van 2019 tot 2022 heeft Buitenlandse Zaken een subsidie verstrekt aan de organisatie Femmes for Freedom voor het project Freedom is our Right. Zoals vermeld in het antwoord op vraag 5 steunt Nederland middels het SDG 5 Fonds maatschappelijke organisaties die zich inzetten voor het aanpakken van de grondoorzaken van gender ongelijkheid en het versterken van de positie van vrouwen wereldwijd. Hiermee wordt ook bijgedragen aan het tegengaan van huwelijkse gevangenschap. Het SDG5 Fonds is per 2021 voor 5 jaar gecommitteerd en en bevat geen vrije financiële ruimte.
Bent u van plan met gelijkgezinde landen op het gebied van internationaal samenwerking aandacht te vragen voor huwelijkse gevangenschap? Zo ja, op welke manier zult u in EU-kader proberen waar mogelijk coalities te vormen om een aanjagende rol te kunnen spelen om huwelijkse gevangenschap onder de aandacht te brengen?
Het onderwerp huwelijkse dwang en achterlating is eind vorig jaar mede op initiatief van Nederland besproken in de EU raadswerkgroep voor consulaire zaken. Nederland heeft hier opvolging aan gegeven door samen met Ierland een tweede bijeenkomst te organiseren. We hebben met andere lidstaten onderzocht en afspraken gemaakt, hoe we intensiever gaan samenwerken door informatie en ervaringen onderling te delen. Nederland heeft in dat kader ook aandacht gevraagd voor het onderwerp huwelijkse gevangenschap.
Hoe onderneemt u internationaal actie om huwelijkse gevangenschap meer te agenderen? Bent u van plan in de toekomst dit onderwerp meer te gaan agenderen tijdens internationale conferenties zoals The Commission on the Status of Women (CSW) en de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN)? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet staat pal voor de rechten van vrouwen en meisjes wereldwijd. Het zet zich ook in multilateraal verband actief in voor het beschermen en versterken van de internationale kaders voor deze rechten, waaronder bij de VN Commissie voor de Status van Vrouwen (CSW), de Derde Commissie van de Algemene Vergadering van de VN (AVVN) en de VN Mensenrechtenraad (MRR). Hiermee draagt Nederland bij aan het versterken van de kaders om huwelijkse gevangenschap te voorkomen en grondoorzaken ervan tegen te gaan. Een voorbeeld hiervan is de voortrekkers rol die Nederland speelt in de resolutie gericht op het tegengaan van kind- en gedwongen huwelijken bij de MRR; Nederland zal zich ervoor inzetten een specifieke verwijzing naar huwelijkse gevangenschap in de tekst op te nemen. Tijdens de CSW in maart 2023 heeft Nederland namens de EU aandacht gevraagd voor geweld tegen vrouwen en meisjes, inclusief kind- en gedwongen huwelijken. Mede hierdoor is dit onderwerp vier keer in de CSW67 eindtekst vermeld.
De levering van chipmachines aan China |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Wat is de reden dat u in uw brief aan de Kamer van 8 maart 2023 specifiek niet «China» benoemde met betrekking tot de uitgebreide exportcontrole van halfgeleiders?
Het Nederlands exportcontrolebeleid is landenneutraal. Bij de beoordeling van een exportvergunningaanvraag wordt per geval een afweging gemaakt en getoetst op het aanvullend strategisch kader voor exportcontrole (Kamerstuk 22 054, nr. 376), waarbij gekeken wordt naar onder meer de eigenschappen van het te exporteren product, de toepasbaarheid van het product, de eindgebruiker en het land van bestemming.
Is er een mogelijkheid dat Nederlandse productieapparatuur van halfgeleiders via tussenhandelaren en tussenlanden alsnog in handen kan komen van China? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het risico op doorgeleiding naar een andere eindgebruiker is onderdeel van de beoordeling voor een vergunningaanvraag. Als hierover gerede twijfels zijn, kan de aanvraag worden afgekeurd. Bovendien geldt bij geavanceerde productieapparatuur voor halfgeleidertechnologie dat gebruikers deze systemen niet zomaar op een andere plek kunnen installeren. Dit is onder meer vanwege de omvang en complexiteit van de systemen en de technische vereisten voor de installatielocatie. Ook zullen er te allen tijde medewerkers uit Nederland betrokken zijn om de machine in te regelen en te laten werken. Daar zijn exportvergunningen voor benodigd.
Hoe gaat u voorkomen en controleren dat Nederlandse chipmachines niet via-via alsnog in handen komen van China, bijvoorbeeld via andere landen en bedrijven waarmee China een vriendschappelijke band heeft?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u voorstander van het opzetten van een internationale samenwerking tussen gelijksoortige landen die chipmachines produceren, bijvoorbeeld gelijkvormig aan de Organization of the Petroleum Exporting Countries (OPEC)? Zo nee, waarom niet?
Er is reeds een internationaal forum voor het bespreken van exportcontrole op (opkomende) technologie in multilateraal verband: het Wassenaar Arrangement. Nederland is hier lid van. Daarnaast spreekt Nederland uitvoerig met diverse landen die een sterke positie hebben in de halfgeleiderwaardeketen en/of specifieke productieapparatuur hiervoor, zoals de Verenigde Staten, Japan, Zuid-Korea en EU-lidstaten.
Lopen andere chipproducerende landen zoals Duitsland gelijk met Nederland wat betreft exportbeperking van chiptechnologie aan China?
De Nederlandse industrie maakt unieke producten in de halfgeleiderwaardeketen en daarom speelt Nederland hier een leidende rol. De exportcontrolemaatregel die Nederland op 8 maart aan uw Kamer heeft aangekondigd, ziet alleen op Nederlandse technologieën. Daarbij streeft Nederland, zoals ook in de brief genoemd, naar Europese inbedding van nationale besluiten, dus er is intensief contact met Europese partners. Conform artikel 9 en 10 van de Dual Use Verordening zal Nederland de Europese Commissie en de lidstaten over de nationale controlemaatregel informeren, waarna andere lidstaten deze kunnen overnemen.
Waarom gaat Nederland «per geval» exportvergunningaanvragen beoordelen? Creëert een heldere scheidslijn niet meer duidelijkheid en zorgt een beoordeling «per geval» niet juist voor veel grijze gebieden waardoor Nederlandse chiptechnologie uiteindelijk op onwenselijke plekken kan eindigen?
Het Nederlandse exportcontrolebeleid is erop gericht om (inter)nationale veiligheid te waarborgen, maar de risico’s op ongewenst eindgebruik zijn niet gelijk bij elke transactie naar hetzelfde land. Daarom maakt de overheid altijd en voor iedere vergunningaanvraag een zorgvuldige afweging voorafgaand aan elke individuele uitvoer.
Betekent uw uitspraak dat u exportvergunningen «per geval» gaat verlenen dat elke vergunning een soort «internationale koehandel» wordt waarin ook per geval onderhandeld moet worden?
Nee. Elke aanvraag voor een exportvergunningaanvraag wordt op eigen merites en in nationaal verband beoordeeld.
Voor hoelang geldt deze exportbeperking?
Bij de aankomende ministeriële regeling is geen einddatum voorzien. In algemene zin kan worden gesteld dat het altijd mogelijk is om een ministeriële regeling in te trekken, indien de noodzaak voor de regeling is komen te vervallen.
Welke andere stappen kan Nederland nog nemen om de exportbeperking te verbreden, bijvoorbeeld door niet alleen geavanceerde chiptechnologie in te perken maar ook de meer gangbare technologie?
Bij exportcontrole van geavanceerde productieapparatuur voor halfgeleidertechnologie is het voor Nederland van belang dat onnodige verstoringen in de waardeketens voor gangbare technologie worden voorkomen. De keuze voor additionele controlemaatregelen wordt zo zorgvuldig en precies mogelijk (chirurgisch) gemaakt en is daarom gericht op specifieke apparatuur. Wanneer blijkt dat de export van meer gangbare technologieën mogelijk een negatieve impact heeft op (inter)nationale veiligheid, zal het kabinet overwegen om aanvullende maatregelen te nemen. Daarbij houdt Nederland wel rekening met een internationaal gelijk speelveld.
Kunt u deze vragen beantwoorden alvorens 4 april 17:00 (vanwege het ingeplande commissiedebat China op 5 april)?
De vragen zijn zo spoedig als mogelijk beantwoord.
De aangenomen anti-LHBTI-wet in Oeganda |
|
Alexander Hammelburg (D66) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat het parlement in Oeganda een nieuwe anti-LHBTI-wet heeft aangenomen die naast al bestaande zware straffen op homoseksualiteit nu ook de doodstraf toevoegt voor homoseksualiteit?
Ja, het kabinet heeft met grote zorgen kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel dat op 21 maart in de derde lezing door het Oegandese parlement is aangenomen.
Welke mogelijkheden ziet u om in navolging op de oproep van de Verenigde Naties (VN) Hoge Commissaris voor de Mensenrechten en de veroordeling van de Nederlandse mensenrechtenambassadeur, druk uit te oefenen op de president van Oeganda om deze wet niet te ondertekenen vanuit het do-no-harm-principe?
De Minister voor Buitenlandse handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft zich, na de goedkeuring van het wetsvoorstel door de Oegandese parlementsleden, direct publiekelijk uitgesproken en de president van Oeganda opgeroepen de wet niet te ondertekenen en aangekondigd dat ondertekening gevolgen zal hebben voor Nederlandse (steun aan) rechtshandhavingsprogramma’s. Verder heeft de Nederlandse Mensenrechtenambassadeur, samen met Duitsland, Oeganda geagendeerd voor de reguliere vergadering van de EU-Mensenrechtenambassadeurs.
Nederland zet zich tevens in met stille diplomatie richting de Oegandese autoriteiten en werkt daarbij samen met het (Oegandese) maatschappelijk middenveld en gelijkgezinde partners, waaronder de Equal Rights Coalition, om het inwerking treden van de nieuwe wet te voorkomen en verdere criminalisering van lhbtiq+ personen te beperken.
Nederland staat in nauw contact met partners en gelijkgezinden in Kampala en in hoofdsteden om verdere diplomatieke, bilaterale en multilaterale handelingsopties te verkennen en onderling af te stemmen.
Bent u daarin bereid om het principe van «do no harm» te garanderen en samen op te trekken met niet-Westerse landen, bijvoorbeeld via de Equal Rights Coalition? Bent u bereid de te nemen stappen in overleg met community-based organisaties vorm te geven?
Gezamenlijk optrekken, bij voorkeur met een groep landen uit verschillende regio’s, is vele malen effectiever dan wanneer een land dat alleen doet. Nederland heeft als co-voorzitter van de internationale diplomatiewerkgroep binnen de Equal Rights Coalition, de situatie in Oeganda het afgelopen jaar tweemaal geagendeerd om de situatie onder de aandacht van andere landen te brengen: in augustus 2022 en op 20 maart jl.1 Tijdens deze bijeenkomsten hebben Oegandese lhbtiq+ organisaties de Equal Rights Coalition-leden geïnformeerd over de ontwikkelingen op het gebied van wetgeving, discriminatie en geweld tegen lhbtiq+ personen in Oeganda en hun aanbevelingen aan de internationale gemeenschap toegelicht. Hier komt ook duidelijk het door Nederland reeds gehanteerde principe «nothing about them, without them» naar voren: diplomatieke acties op mensenrechtengebied dienen altijd te gebeuren in consultatie met de lokale gemeenschappen die het betreft, in dit geval lhbtiq+ organisaties en personen. Binnen deze dialoog met lokale partners wordt ook stilgestaan bij mogelijke risico’s voor personen en organisaties, alsook bij mogelijkheden voor stille diplomatie.
Bent u bereid daarbij voor te leggen: de mogelijkheden van persoonsgerichte sancties, een visum-ban voor de verantwoordelijke leiders en organisatoren achter deze wetgeving, en het stopzetten van handelsbevordingsinstrumenten die Nederland nu inzet voor handel tussen Nederland en Oeganda?
Nederland zoekt in samenspraak met partners, inclusief in EU-verband, naar de meest effectieve internationale reactie. Hierbij komt een breed spectrum aan instrumenten aan bod. Mede gezien de situatie nog in ontwikkeling is, is het niet in het belang van de zaak om publieke mededelingen te doen over welke maatregelen concreet in beeld zijn als de wetgeving definitief wordt aangenomen.
Bent u, als Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, het eens dat het stopzetten van ontwikkelingssamenwerking met het Oegandese maatschappelijk middenveld en algehele sancties hoogstwaarschijnlijk zullen leiden tot een backlash, zoals dat in het verleden ook is gebeurd en waarbij vele slachtoffers zijn gevallen?
Ja, juist in een tijd van grote druk op mensenrechten en de positie van lhbtiq+ personen moeten we het maatschappelijk middenveld dat zich inzet voor deze rechten blijven ondersteunen zolang deze organisaties hun werk kunnen en willen uitoefenen. Stopzetting van de Nederlandse steun aan het maatschappelijk middenveld in Oeganda is daarom in principe niet aan de orde. We staan momenteel in contact met onze uitvoeringspartners partners in Oeganda om passende oplossingen te zoeken voor verdere ondersteuning van de LHBTI+-gemeenschap mocht deze wetgeving in werking treden. Wel wordt steun aan andere vormen van ontwikkelingshulp, zoals het Justice, Law and Order Sector (JLOS)-programma kritisch bekeken.
Bent u voornemens, in samenwerkingsverband met Aziatische, Afrikaanse en Latijns-Amerikaanse landen tot een krachtige gezamenlijke veroordeling en acties te komen, en bent u bereid daarin het voortouw te nemen?
De ontwikkelingen hieromtrent volgen elkaar snel op. Op het moment van schrijven werkt Nederland samen met gelijkgezinde landen uit verschillende regio’s aan gezamenlijke veroordeling en acties. Het primair samenwerkingsverband hiervoor is de Equal Rights Coalition. Nederland neemt hierin een leidende rol, maar kan niet garanderen wat het resultaat van deze gezamenlijke inspanningen gaat zijn. Zie tevens het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid lokale organisaties/slachtoffers te ondersteunen met safe spaces en herlocaties, en wat nog meer nodig is om de persoonlijke veiligheid van vervolgden te bevorderen?
De ambassade in Kampala werkt direct samen met mensenrechtenorganisaties die zich inzetten voor het beschermen van mensenrechtenverdedigers. Hierbij wordt nadrukkelijk ook ingezet op de opvang van mensenrechtenverdedigers die gevaar lopen in shelters in het land zelf, en waar nodig ook opvang in andere landen in de regio. Verder staat het Ministerie in Den Haag in overleg met partners die in de Oegandese context werken om te kijken naar passende oplossingen voor de situatie.
Gezien de ernst en urgentie, bent u bereid deze vragen binnen een week te beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig als mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Oeganda scherpt anti-homowetten nog verder aan, jezelf lhbti+ noemen al strafbaar’ |
|
Jan Klink (VVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Oeganda scherpt anti-homowetten nog verder aan, jezelf lhbti+ noemen al strafbaar»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat het Oegandese parlement, naast alle andere strenge anti-homowetten in Oeganda, nu met een overweldigende meerderheid een wet heeft aangenomen die het illegaal maakt voor mensen om te verklaren dat ze lhbti+'er zijn?
De aanname van de zogenaamde anti-homowet door het parlement van Oeganda is zeer teleurstellend. Hoewel de exacte inhoud van de wet vooralsnog niet bekend is, is het duidelijk dat deze ingaat tegen de fundamentele mensenrechten. De wet is overigens nog niet van kracht zolang deze niet is getekend door de president.
Wat vindt u van het toenemende anti-homosentiment onder veel Oegandezen, die vinden dat lhbti+'ers de traditionele waarden van het land bedreigen? Wat vindt u ervan dat op sociale media complottheorieën worden verspreid die internationale krachten ervan beschuldigen homoseksualiteit in Oeganda te promoten?
Het kabinet is bezorgd dat het debat over de anti- lhbtiq+ wet heeft geleid tot toenemende dreiging voor de lhbtiq+ gemeenschap. Hierbij is sprake van veel desinformatie, waarbij bijvoorbeeld homoseksualiteit en pedofilie met elkaar vermengd worden, of dat er sprake zou zijn van «recruitment», met buitenlandse steun. Deze desinformatie creëert een sfeer waarin emoties hoog oplopen en de dreiging voor de lhbtiq+ gemeenschap, maar ook organisaties die zich inzetten voor betere seksuele voorlichting en preventie en behandelen van hiv, toeneemt. Door een gebrek aan feiten in de discussie worden dat soort activiteiten bestempeld als promotie van homoseksualiteit.
Welke acties heeft het kabinet ondernomen om de mensenrechtensituatie in Oeganda, waaronder de fundamentele rechten van lhbti+'ers, te verbeteren sinds de beantwoording van de vragen van het lid Klink (VVD) op 22 december 2022?2
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft publiekelijk de zorgen uitgesproken over deze wet en de president opgeroepen de wet niet te ondertekenen. Daarnaast heeft de Nederlandse ambassade in Kampala bij vertegenwoordigers van de Oegandese overheid voor en na aanname van de wet door het parlement zorgen overgebracht over het wetsvoorstel.
Nederland heeft als co-voorzitter van de internationale diplomatiewerkgroep binnen de Equal Rights Coalition, de ontwikkelingen in Oeganda het afgelopen jaar tweemaal geagendeerd om de situatie onder de aandacht van andere landen te brengen: in augustus 2022 en op 20 maart jl. Tijdens deze bijeenkomsten hebben Oegandese lhbtiq+ organisaties de Equal Rights Coalition-leden gebriefd over de ontwikkelingen t.a.v. wetgeving, discriminatie en geweld tegen lhbtiq+ personen in Oeganda en wat hun aanbevelingen aan de internationale gemeenschap waren. Hier komt ook duidelijk het door Nederland gehanteerde principe «nothing about them, without them» naar voren: diplomatieke acties op mensenrechtengebied dienen altijd te gebeuren in consultatie met de lokale gemeenschappen die het betreft, in dit geval lhbtiq+ organisaties en personen.
Het Nederlandse kabinet heeft binnen de EU aangedrongen op gezamenlijke druk op de Oegandese regering om niet in te stemmen met deze wet, onder andere via de Mensenrechtenambassadeur die de situatie in Oeganda samen met Duitsland heeft geagendeerd bij haar Europese collega’s. Ook heeft de Mensenrechtenambassadeur zich in lijn met de verklaring van de VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechten uitgesproken over de voorgenomen wetgeving. Tevens is er sprake van een gecoördineerde aanpak met gelijkgezinde partners en de VN (UNAIDS) in Oeganda voor het monitoren van zorgwekkende situatie van oplaaiend geweld en toenemende angst; de steun aan de lhbtiq+ gemeenschap; het zorgdragen voor gelijke toegang tot gezondheidszorg en SRGR; en outreach naar Afrikaanse politieke leiders en instituten zoals de Afrikaanse Unie.
Hierbij hield Nederland rekening met de voorkeur van de lhbtiq+ gemeenschap in Uganda voor stille diplomatie. Daarnaast houdt de Nederlandse ambassade in Kampala nauw contact met de lhbtiq+ gemeenschap en mensenrechtenorganisaties, luistert naar hun zorgen, nodigt hen uit voor relevante publieke evenementen en ondersteunt hen diplomatiek waar mogelijk. Helaas hebben deze inspanningen uiteindelijk niet kunnen voorkomen dat het Oegandese parlement deze wet toch aannam.
Ontvangt de Oegandese regering, via Nederlandse dan wel Europese gelden voor ontwikkelingssamenwerking, steun voor lhbti+'ers in Oeganda? Zo ja, op welke manier en wanneer bent u van plan dit onder de aandacht te brengen bij uw collega Ministers in Europa?
Nee. De steun voor de positie van lhbtiq+ wordt gekanaliseerd via het maatschappelijk middenveld en multilaterale instellingen. Er is dus geen directe financiering van de Oegandese overheid omtrent de steun voor de lhbtiq+ -gemeenschap.
Heeft u in uw bezoek aan Oeganda in februari 2022 ook nadrukkelijk aandacht gevraagd voor het recht van Oegandezen om je te identificeren als lhbti+'er in het gesprek met de Oegandese Minister van Buitenlandse Zaken en/of in het gesprek tijdens zijn bezoek aan Den Haag in oktober 2022? Zo ja, wat was de reactie van de Oegandese Minister?
De krimpende maatschappelijke ruimte, en toenemende druk op mensenrechtenverdedigers waren onderwerpen die geagendeerd zijn tijdens het bezoek van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking tijdens haar bezoek aan Oeganda. Bijvoorbeeld in ontmoetingen met mensenrechtenverdedigers en in de gesprekken met de premier Nabbanja en de Minister van Buitenlandse Zaken Odongo. Dit ging niet specifiek over één thema, omdat een brede groep van organisaties, actief op een breed scala aan onderwerpen, hiermee te maken had.
Is het kabinet dan wel de ambassade in contact getreden met de Oegandese regering naar aanleiding van deze aangenomen wet? Zo ja, wat is er uit dit contact voortgekomen? Zo nee, bent u bereid dit zo snel mogelijk te doen?
Ja. Zie antwoord op vraag 4.
Wat zijn de mogelijkheden voor het kabinet om actie te ondernemen in nationaal en internationaal verband, met als doel de fundamentele rechten van lhbti+'ers in Oeganda te beschermen? Welk signaal kunt u afgeven in internationaal verband en/of op bilateraal niveau om dit beleid te ontmoedigen?
Gezamenlijk optrekken, bij voorkeur met een groep landen die samen verschillende regio’s in de wereld vertegenwoordigen, is vele malen effectiever dan wanneer een land dat alleen doet. Nederland heeft als co-voorzitter van de internationale diplomatiewerkgroep binnen de Equal Rights Coalition, de situatie in Oeganda actief gevolgd en ziet deze coalitie en de Europese Unie als de primaire samenwerkingsverbanden om tot gezamenlijke diplomatieke acties te komen. Zie tevens het antwoord op vraag 4.
In nationaal verband volgt de Nederlandse ambassade in Kampala de kwestie nauwgezet, onderhoudt contact met verschillende relevante Oegandese ngo’s en ondersteunt hen financieel en politiek in hun strijd voor gelijke rechten voor homoseksuelen. Daarnaast heeft de Nederlandse ambassade in Kampala nauw contact met de lhbtiq+-gemeenschap zelf, luistert naar hun zorgen en overlegt met hen over de aanpak die volgens hen het beste werkt.
Ook zal de Nederlandse steun aan rechtshandhavingsprogramma’s in Oeganda worden heroverwogen.
Hoe verhouden de overige activiteiten, naast de reguliere felicitaties, die het Ministerie van Buitenlandse Zaken onderneemt in het kader van het 30 jarig bestaan van de ambassade in Kampala zich tot deze schending van fundamentele mensenrechten? Bent u bereid deze acties niet (meer) te ondernemen of hier een wezenlijk andere invulling aan te geven, waarbij de fundamentele mensenrechten in Oeganda centraal staan?
Er zijn geen specifieke activiteiten voorzien rond het 30 jarig bestaan van de ambassade in Kampala. Aandacht geven aan mensenrechten is iets wat de ambassade doorlopend blijft doen.
Hebben vertegenwoordigers namens de Nederlandse overheid contacten met de Oegandese regering en/of parlementsleden die dit beleid hebben geïntroduceerd? Zo ja, bent u het eens dat deze relaties per direct verbroken moeten worden?
De wet is het initiatief van een vertegenwoordiger van de oppositie, Asuman Basalirwa van de JEEMA partij. De ambassade heeft geen contacten met hem. De ambassade zal doorgaan met het onderhouden van contacten met de regering over een veelvoud aan onderwerpen, waaronder de zorgen over de nieuwe anti-lhbtiq+ wet.
Bent u naar aanleiding van deze berichtgeving bereid OS-gelden aan Oeganda stop te zetten? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is de wet nog niet bekrachtigd door de president. Indien de wet ondertekend wordt, dan zal dat naar alle waarschijnlijkheid consequenties hebben, onder andere voor onze inzet op de rechtstaatontwikkeling. Volledig stoppen met OS zou ongewenste consequenties hebben. Het zou bijvoorbeeld ook een einde betekenen aan de steun aan maatschappelijke organisaties die mede opkomen voor lhbtiq+ rechten.
De samenwerking tussen Japan en Zuid-Korea als reactie op de Amerikaanse CHIPS-Act |
|
Ernst Boutkan (Volt) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kunt u reflecteren op het artikel «Rapidus Official Calls US Semiconductor Regulations Too Aggressive, Calls for Cooperation between Korea, Japan» van Business Korea van 10 maart 2023?1
Dit Koreaanse krantenartikel betreft de halfgeleidermarkt in Azië. Mede gezien de geringe link met het Nederlandse beleid terzake, vind ik het niet op mijn pad liggen op dit Koreaanse krantenartikel te reageren.
Wat is uw reactie op de uitspraak van Yasumitsu Orii, senior bestuurslid van Rapidus (een joint venture dat vorig jaar is opgericht door acht Japanse conglomeraten, waaronder Toyota, Sony, Softbank, Kioxia en NTT, om een sterke lokale industrie voor geavanceerde halfgeleiders op te zetten gesteund door de Japanse overheid) dat «Amerikaanse regelgeving eerder de Japanse semiconductor-industrie heeft verzwakt. Maar nu de Verenigde Staten weer via regelgeving proberen om wereldwijd dominant in halfgeleiders te worden, moeten Korea en Japan wel samenwerken om te reageren op deze stappen van de VS»?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe plaatst u deze opmerking in het licht van de onderhandelingen tussen de VS, Japan en Nederland over maatregelen om de export van geavanceerde chiptechnologie naar China te beperken?
Op 8 december 2022 en 8 maart 2023 heeft u vertrouwelijke briefings gehad met ambtenaren over dit onderwerp. Zoals ook gemeld in het antwoord van 8 november 2022 op Kamervragen van VOLT, kan ik niet in details treden over gesprekken over dit onderwerp met partnerlanden. Voor het overige verwijs ik graag naar mijn brieven aan uw Kamer op 8 maart jl. en 1 december 2022.
Welke garantie heeft u dat Japan meedoet met de maatregelen die de VS, Japan en Nederland hebben afgesproken?
Net als Nederland gaat Japan over zijn eigen beleid. Op 31 maart jl. heeft het Ministry of Economy, Trade and Industry (METI) een lijst van items gepubliceerd die het onder exportcontrole wil laten brengen. Het gaat hier om geavanceerde productieapparatuur voor halfgeleiders.
Inhoudelijk is er veel gelijkgezindheid tussen Europa, VS en partnerlanden in de Indo-Pacific wat betreft het belang dat we onze nationale veiligheid schragen met passende maatregelen op halfgeleiderterrein. Tijdens mijn recente ontmoeting met Minister Nishimura in Japan heb ik het belang van samenwerking op het gebied van exportcontrole benoemd. Maar ook Japan maakt hier uiteindelijk een eigen afweging.
Eerder stond Japan achter de maatregel om de export van EUV-machines naar China te verbieden, omdat deze maatregel enkel ASML trof, de grote concurrent van Japanse lithografiebedrijven. Hoe treffen de nieuwe maatregelen Japanse bedrijven?
Door Nederland ingestelde exportcontrolemaatregelen zijn alleen gericht op export vanuit Nederland. Over de Nederlandse maatregelen bent u in de brief van 8 maart jl. geïnformeerd.
Is het mogelijk dat Japan enkel akkoord gaat met de maatregelen die haar Nederlandse concurrenten treffen en de maatregelen die Japanse bedrijven hard treffen, negeert?
Zie antwoord op vraag 4.
Welke gevolgen heeft dat voor de concurrentiepositie van de Nederlandse chiptechnologiebedrijven?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid de exportmaatregelen voor Nederlandse chiptechnologiebedrijven in te trekken als de Japanse regering enkel de maatregelen invoert die de Japanse bedrijven nauwelijks raken?
Nee. Het kabinet maakt hierin een eigen afweging van belangen en in de Kamerbrief van 8 maart is deze afweging met uw Kamer gedeeld.
Het bericht dat de Europese Commissie parlementen buitenspel wil zetten inzake het Mercosur verdrag |
|
Christine Teunissen (PvdD), Jasper van Dijk (SP) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het artikel «Europese Commissie wil parlementen buitenspel zetten om export te beschermen»?1
Het artikel bevat een aantal verkeerde voorstellingen van zaken, in het bijzonder wat betreft besluitvorming over akkoorden waarbij alleen de EU partij wordt (zogenaamde EU-only akkoorden), zoals handelsakkoorden die enkel onderwerpen bevatten die tot de exclusieve bevoegdheid van de Unie behoren; de relatie tussen het advies van het EU-Hof van Justitie van 16 mei 2017 over het handelsakkoord met Singapore (Advies 2/152) en het onderhandelaarsakkoord EU-Mercosur; en de bevoegdheden van comités onder handels- en associatieakkoorden.
Ten eerste wordt in het artikel gesteld dat in geval van «splitsing», een handtekening van alleen de Commissie volstaat voor goedkeuring. Dat is niet juist. Wanneer de EU partij wenst te worden bij een akkoord, ook als dat een EU-only akkoord is, dient de Raad op voorstel van de Commissie een besluit tot ondertekening vast te stellen. Vervolgens dient de Raad op voorstel van de Commissie een besluit tot sluiting vast te stellen, en daar is vrijwel altijd ook de goedkeuring van het Europees Parlement voor vereist.3 Besluitvorming vindt dus plaats in overeenstemming met het Verdrag van Lissabon, waarbij het de Raad is die via Raadsbesluiten instemt met zowel ondertekening van een akkoord, als sluiting ervan. Ook uw Kamer wordt betrokken in het geval van EU-only akkoorden. Het kabinet legt verantwoording af aan de Kamer over de positie die wordt ingenomen in de Raad. Dat geldt zowel voor de fase van besluitvorming als de daaraan vooraf gaande onderhandelingen, waarover uw Kamer onder andere via de reguliere voortgangsrapportage handelsakkoorden op de hoogte wordt gehouden.
Voor wat betreft het tweede punt geldt dat het advies van het EU-Hof specifiek zag op de bevoegdheidsverdeling tussen de EU en de lidstaten in relatie tot het handelsakkoord met Singapore (na het Verdrag van Lissabon). Het EU-Hof bepaalde dat slechts enkele onderwerpen van dat handelsakkoord – portfolio investeringen en het geschillenbeslechtingsmechanisme tussen investeerders en staten – niet onder de exclusieve EU-bevoegdheden vallen. De inhoud van het akkoord met Singapore zoals destijds voorgelegd aan de Raad door de Commissie is niet gelijk aan de inhoud van het EU-Mercosur onderhandelaarsakkoord, dat de twee hierboven genoemde onderwerpen niet bevat. Conclusies van het EU-Hof over de aard van het handelsakkoord met Singapore kunnen dan ook niet zonder meer worden doorgetrokken naar het EU-Mercosur onderhandelaarsakkoord. Verder ontneemt het advies van het EU-Hof de Commissie als onderhandelaar niet de mogelijkheid om voorstellen te doen (waar nodig gezamenlijk met de Hoge Vertegenwoordiger) voor de architectuur van akkoorden, bijvoorbeeld door een voorstel te doen om een onderhandelingsresultaat in meerdere akkoorden voor te leggen aan de Raad.
Voor wat betreft het derde punt wordt in het artikel gesteld dat uit door Greenpeace gelekte teksten zou blijken dat een Associatieraad bindende aanbevelingen zou mogen doen aan lidstaten, en dat zulke aanbevelingen politiek vergaande voorstellen zijn waarover de Commissie niet in haar eentje mag beslissen. Een door een internationale overeenkomst van de Unie ingesteld lichaam, zoals een Associatieraad, kan besluiten en aanbevelingen aan de verdragspartijen vaststellen in onderlinge overeenstemming. Aan EU-zijde stelt de Raad voorafgaand aan die besluitvorming, op voorstel van de Europese Commissie, het namens de Unie in te nemen standpunt vast. Nederland heeft als lid van de Raad ook een stem in de besluitvorming hierover. Het Europees Parlement wordt geïnformeerd over het standpunt dat namens de EU wordt ingenomen. Er is dus geen sprake van besluitvorming waarbij de Commissie zonder voorafgaande interne besluitvorming in de EU een positie in kan nemen namens de EU.
Klopt het dat de Europese Commissie voornemens is het Mercosur verdrag te splitsen in een politiek gedeelte en een handelsgedeelte om de nationale parlementen (gedeeltelijk) te omzeilen? Zo ja, deelt u de mening dat dit onaanvaardbaar zou zijn?
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld is op dit moment niet bekend in welke vorm de Europese Commissie een mogelijk EU-Mercosur akkoord zal aanbieden aan de Raad ter besluitvorming. Op dit moment wordt nog onderhandeld tussen de Europese Commissie en de Mercosurlanden over een aanvullend instrument bij het in 2019 uit onderhandelde handelsdeel van een mogelijk EU-Mercosur akkoord. De Europese Commissie heeft aangegeven geen besluitvorming over dit akkoord te voorzien vóór 2024. Ik verwijs u verder naar de kabinetsreactie op de gewijzigde motie 34 682, nr. 125 van het lid Ouwehand c.s. en de gewijzigde motie 21 501–02, nr. 2618 van het lid Teunissen c.s (Kamerstuk 21501–02, nr. 2636).
Deelt u de mening dat nationale parlementen het laatste woord moeten krijgen in de ratificatie van volledige handelsverdragen, conform de aangenomen motie Teunissen (Kamerstuk 21501-02, nr. 2618)? Zo ja, gaat u dit standpunt binnen EU verband uitdragen? Zo nee, waarom niet?
De bevoegdheidsverdeling tussen de Europese Unie en de lidstaten is vastgelegd in het Verdrag van Lissabon. Voor wat betreft een mogelijk EU-Mercosur akkoord zal het kabinet binnen de EU bepleiten dat dit een integraal associatieakkoord blijft, zoals verzocht in de motie Teunissen c.s. Het kabinet zal dit actief uitdragen richting de Europese Commissie en de andere lidstaten van de EU. Ik verwijs u verder naar de kabinetsreactie op de gewijzigde motie 34 682, nr. 125 van het lid Ouwehand c.s. en de gewijzigde motie 21 501-02, nr. 2618 van het lid Teunissen c.s (Kamerstuk 21501-02, nr. 2636).
Klopt het dat de regering nog steeds geen standpunt over het Mercosur-verdrag heeft ingenomen? Zo ja, waar komen uw uitspraak uit juni 2022 vandaan dat de commissie zo snel mogelijk moet overgaan tot het «voltooien en implementeren van de onderhandelde handelsovereenkomsten met Chili, Mexico en Mercosur»? Zo nee, wat is het standpunt van de regering?
Zoals bij ieder verdrag, zal het kabinet pas een positie bepalen ten aanzien van een mogelijk akkoord tussen de Europese Unie en de Mercosurlanden op het moment dat alle daartoe noodzakelijke stukken door de Commissie ter besluitvorming aan de Raad worden aangeboden. Het kabinet heeft eerder toegezegd uw Kamer nauwgezet te betrekken bij deze standpuntbepaling. Ten behoeve hiervan zal een integrale weging worden gemaakt waarbij alle voor- en nadelen, waaronder ook de in de motie Ouwehand c.s. genoemde zorgpunten, worden betrokken.
Het kabinet zal in de tussentijd binnen de EU bepleiten dat een mogelijk EU-Mercosur akkoord een integraal associatieakkoord blijft, zoals verzocht in de motie Teunissen c.s. Het kabinet zal dit actief uitdragen richting de Europese Commissie en de andere lidstaten van de EU.
Hoe verhouden deze ontwikkelingen zich tot de aangenomen motie Teunissen over het tegengaan van het splitsen van het Mercosur-verdrag (Kamerstuk 21501-02, nr. 2618)? Hoe gaat u deze motie uitvoeren?
Zie antwoord vraag 4.
Gaat u de motie Ouwehand (Kamerstuk 34 682, nr. 125) uitvoeren, in die zin dat de Kamer niet wil dat het Mercosur verdrag in zijn huidige vorm wordt overgenomen? Zo nee, waarom negeert u de democratie?
Zie antwoord vraag 4.
De Nederlandse steun voor het project van Boskalis in Manila |
|
Joris Thijssen (PvdA), Tom van der Lee (GL) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Frontlinie over de Nederlandse betrokkenheid bij milieu,- en mensenrechtenschendingen bij de aanleg van een internationaal vliegveld in Filipijnen1, die ook worden benoemd in het Global Witness rapport «Runaway Risk»?2
Ja.
Hoe beoordeelt u, in het licht van de OESO- en VN-richtlijnen, de weigering van ADSB en Boskalis om, ondanks verzoeken, informatie met stakeholders te delen met betrekking tot hun human rights due diligence?
Het kabinet is van mening dat de wijze waarop ADSB en Boskalis hun rol met betrekking tot transparantie bij dit project vervullen in lijn is met de internationale OESO- en VN richtlijnen. Deze richtlijnen vereisen onder meer publicatie van het beleid voor het uitvoeren van due diligence, maar stellen geen eisen ten aanzien van het openbaarmaking van specifieke projectinformatie.
Wel publiceert ADSB sinds 1 januari jl. de hoofdlijnen van de milieu en sociale beoordeling van categorie A en B projecten binnen dertig dagen na afgifte van de polis.
Bij dit project zet ADSB in op maximale transparantie. ADSB kan echter niet zelfstandig overgaan tot openbaarmaking van documenten die eigendom zijn van de projecteigenaar en bedrijfsgevoelige informatie bevatten. Verder hebben ADSB en Boskalis meerdere malen gesproken met (vertegenwoordigers van) lokale belanghebbenden en is er in deze dialoog, binnen de kaders van de OESO-richtlijnen en de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s), informatie met hen gedeeld.
Welke maatregelen gaat u naar aanleiding van het rapport van Global Witness nemen om te zorgen dat betrokken Nederlandse (of in Nederland gevestigde) bedrijven mensenrechten respecteren en due diligence uitvoeren en daarover rapporteren zoals voorgeschreven in de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen?
Het kabinet hecht belang aan het respecteren van mensenrechten en committeert zich aan VN-richtlijnen zoals de UNGP’s. ADSB onderschrijft de OESO-richtlijnen en werkt volgens deze richtlijnen, ook in het project waar deze Kamervragen over gaan. Daarbij beoordeelt ADSB of betrokken Nederlandse bedrijven mensenrechten respecteren, due diligence uitvoeren en transparant zijn conform de OESO richtlijnen. Voor Boskalis is geconcludeerd dat zij hieraan voldoen en hierop wordt tijdens de uitvoering van het project gemonitord door ADSB. Aangezien het beleid in lijn is met de OESO-richtlijnen, ziet het kabinet geen aanleiding om aanvullende maatregelen te nemen.
In de reactie van het Ministerie van Financiën op de Frontlinie aflevering «De baggerbaai op de Filipijnen» van 9 februari3, wordt gesteld dat de aanbevelingen uit het Manila Bay Sustainable Development Masterplan (MBSDMP) met betrekking tot «mitigatie, preventie en compensatie van de nadelige effecten» zijn meegenomen in de milieu en sociale beoordelingen van ADSB4; kunt u concreet per aanbeveling aangeven hoe deze zijn meegenomen in deze beoordelingen?
Het MBSDMP is een advies aan de overheid van de Filipijnen. Het is een masterplan voor de duurzame ontwikkeling van de baai van Manilla. De ontwikkeling van de luchthaven maakt hier geen onderdeel van uit. In het masterplan wordt wel een aantal aanbevelingen gedaan gericht op mitigatie, preventie en compensatie van nadelige effecten in de baai van Manilla voor het geval dat de Filipijnse overheid besluit op deze locatie een vliegveld te realiseren.
Zo beveelt het MBSDMP aan om maatregelen te nemen ter preventie van overstromingen, aandacht te hebben voor de watervoorziening van de omliggende gemeenschappen en zou hierop langdurige monitoring moeten plaatsvinden. Deze aspecten zijn meegenomen in de milieu en sociale beoordeling van de ekv-aanvraag. Voor de preventie van overstromingen zullen baggerwerkzaamheden in de rivieren rond het projectgebied plaatsvinden. De waterhuishouding in en rond het projectgebied wordt gemonitord zodat de watervoorziening voor omliggende gemeenschappen niet in gevaar komt. Hierop wordt gedurende de looptijd van de polis gemonitord door ADSB en de onafhankelijke consultants MFC en Earth Active.
Bent u bekend met het feit dat het MBSDMP afraadt om het project in de betreffende locatie te ontwikkelen en aanbeveelt om, indien het project toch doorgaat, natuurcompensatie te plegen met een omvang die gelijkstaat aan tenminste tienmaal de oppervlakte van het projectgebied (2.565 hectare)?5 Kunt u concreet aangeven hoe de betreffende aanbeveling uit het MBSDMP over de omvang van natuurherstel alsnog uitgevoerd zal worden nu San Miguel slechts uitgaat van een compensatie van 1.000–1.700 hectare?6
Ja, daar is het kabinet bekend mee. De in het masterplan voorgestelde compensatie van tenminste tien maal de oppervlakte van het projectgebied is echter niet overgenomen door het project of de Filipijnse overheid is ook geen vereiste om te voldoen met wat de internationale mvo-standaarden op het gebied van natuurcompensatie voorschrijven. De verloren natuurwaarden worden door het project gecompenseerd volgens het in de internationale standaarden voorgeschreven «no net-loss» principe, waarbij minimaal evenveel waarde dient te worden gecompenseerd als er verloren gaat. Dit is als vereiste opgenomen in het Environmental Social Action Plan (ESAP) en op de uitvoering hiervan wordt toegezien door ADSB en onafhankelijke consultants.
Bent u bekend met de aantijgingen uit het Global Witness rapport, dat het eerste Environmental Compliance Certificate (ECC) van projecteigenaar San Miguel onrechtmatig verkregen is? Hoe beoordeelt u de due diligence van Boskalis, gezien zij het New Manila International Airport (NMIA) project hebben aangenomen op basis van deze onrechtmatig verkregen ECC?
Ja. Het kabinet herkent dit beeld niet. Het ECC is volgens het kabinet rechtmatig verkregen op basis van nationale wet- en regelgeving. Dit beeld wordt bevestigd door ADSB die een onafhankelijke consultant onderzoek heeft laten doen naar dit aspect.
Bent u bekend met het persbericht van 24 mei 2022 van Boskalis over de toekenning van de exportkredietverzekering (EKV) aan dit project waarin ADSB stelt dat zij met de toekenning van de EKV «ook echt samen het verschil gemaakt voor de lokale gemeenschappen en de natuur»?7 Hoe ziet u dit in het licht van het interview met Boskalis waarin de CEO stelt dat de getroffen vissers ruim twee jaar na dato nog steeds niet gecompenseerd zijn?
Ja, het kabinet is bekend met dit persbericht.
De Nederlandse Staat verstrekt een exportkredietverzekering alleen als de negatieve effecten volgens de internationale standaarden gemitigeerd en zo nodig gecompenseerd worden. Het project is opgestart volgens Filipijnse wet- en regelgeving en kende tekortkomingen op dit punt, hetgeen ook door de heer Berdowski in het interview benoemd wordt. Op aandringen van ADSB en met behulp van consultants is in reactie hierop een plan opgesteld om het gat tussen de Filipijnse en de internationale standaarden te repareren. Dit heeft ertoe geleid dat de groep formele landeigenaren inmiddels volledig is geïdentificeerd en gecompenseerd. Daarnaast moesten de lokale bewoners zonder formele eigendomspapieren en vissers die niet, of niet voldoende gecompenseerd zijn, worden geïdentificeerd en gecompenseerd. Compensatie van deze groep is inmiddels bijna afgerond. Onafhankelijke consultants zien toe op de uitvoering en rapporteren ieder kwartaal over de voortgang. Vissers die niet gecompenseerd zijn maar menen hier wel recht op te hebben kunnen gebruik maken van een klachtenmechanisme. Ook op de afhandeling van binnengekomen klachten wordt toegezien door de onafhankelijke consultants.
Hoe beoordeelt u de uiting van de CEO van Boskalis in het interview met Frontlinie dat hij de vissers graag eerder had gecompenseerd, maar dat de verantwoordelijkheid hiervoor bij San Miguel ligt, in het licht van afspraken voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) zoals de OESO-richtlijnen, gezien deze effecten het directe gevolg zijn van de werkzaamheden van Boskalis?
Ook voor het kabinet is het belangrijk dat compensatie van betrokken partijen plaatsvindt conform internationale mvo-standaarden. Zoals in het antwoord op vraag 7 beschreven wordt op de uitvoering van de compensatie toegezien door ADSB en onafhankelijke consultants.
Bent u bekend met Flaviano Villanueva en het PAGHILOM project, dat in de Filipijnen in 2021 van de Nederlandse regering de Mensenrechtentulp ontving voor hun werk in het bijstaan van slachtoffers van buitengerechtelijke executies door de Filipijnse politie? Hoe kijkt u aan tegen het feit dat dezelfde organisatie die van Nederland een mensenrechtenprijs ontvangt op dit moment ondersteuning biedt aan Filipijnen die door Nederlandse betrokkenheid bij de bouw van Manila Airport geforceerd hun huis moeten verlaten en hun levensonderhoud verliezen?
Ja. De heer Villanueva verricht waardevol werk voor kwetsbare groepen mensen die door de brede stadsvernieuwing van de stad Manilla, inclusief de bouw van de nieuwe luchthaven, geraakt worden.
Wat is uw reactie op het statement van de Mensenrechtentulpwinnaar die zich afvraagt «waarom [hij] een award zou ontvangen die [hem] gegeven wordt in ruil voor bloedvergieten»?
Zie het antwoord op vraag 9. Het kabinet verwelkomt de inzet van de heer Villanueva voor kwetsbare groepen ook in het kader van de bouw van de nieuwe luchthaven.
Welke rol speelt de Nederlandse ambassade in het project? Is er momenteel contact en steun voor mensenrechtenverdedigers en vertegenwoordigers van slachtoffers van de zandwinning (de vissersfamilies die visgronden kwijtraken)? Waarom wel of niet?
De Nederlandse ambassade onderhoudt contacten met maatschappelijke partijen die opkomen voor de belangen van groepen die geconfronteerd worden met de stadsuitbreiding van Manilla. Deze stadsuitbreiding beslaat talloze projecten die voor het grootste gedeelte door niet-Nederlandse aannemers worden uitgevoerd. De Nederlandse ambassade is geen onderdeel van dit project in Manila Bay.
Op regelmatige basis spreekt de ambassade met de verschillende betrokkenen, zowel met de projecteigenaar en -uitvoerder als met vertegenwoordigers van lokale inwoners in en rond het projectgebied.
Hoe verklaart u deze incoherentie van Nederlands handelen in de Baai van Manila, waarbij aan de ene kant Boskalis een EKV krijgt om dit project te doen en aan de andere kant Nederland een organisatie die slachtoffers bijstaat een award uitreikt? Welke concrete acties gaat u op de korte termijn ondernemen om te zorgen dat de slachtoffers van dit project op korte termijn op een rechtvaardige wijze gecompenseerd gaan worden?
Het kabinet is niet van mening dat er sprake is van incoherentie. De mensenrechtentulp is uitgereikt aan de heer Villanueva voor het waardevolle werk voor kwetsbare groepen mensen die door de brede stadsvernieuwing van de stad Manilla, inclusief de bouw van de nieuwe luchthaven, geraakt worden.
De inzet van het kabinet is primair gericht op correcte uitvoering van de punten in het ESAP, inclusief compensatie, zodat het project aan internationale standaarden voor mvo voldoet. Bij uitblijven van concrete acties van de projecteigenaar ter verbetering van de situatie, kan als ultiem drukmiddel besloten worden om de trekking uit de lening te stoppen tot de afgesproken maatregel is uitgevoerd. Het kabinet zal dit instrument inzetten wanneer dat nodig is.
Bent u bereid om naast het publiceren van de second opinion als het gaat om de monitoring van het project, ook opdracht te geven voor een onafhankelijk onderzoek naar de besluitvormingsproces en naleving van IMVO-standaarden rondom de toekenning van een EKV voor het New Manila International Airport project van Boskalis aangezien dit twee aparte vraagstukken zijn?
Het gehele mvo-beleid voor de ekv is onlangs door een externe partij geëvalueerd.8 Uit deze evaluatie, die in december 2021 met uw Kamer is gedeeld, blijkt dat het beleid effectief is in het voorkomen van het verzekeren van transacties met onaanvaardbare risico’s voor mens en milieu.
Aan de besluitvorming over de ekv voor dit project is een zorgvuldige milieu- en sociale beoordeling voorafgegaan, welke bijna twee jaar in beslag heeft genomen. Als extra waarborg dat de monitoring naar behoren functioneert en in staat is om vertragingen en misstanden tijdig en toereikend te adresseren, heeft het kabinet de externe consultant Steward Redqueen ingehuurd om het monitoringsproces te beoordelen. Voor dit onderzoek heeft Steward Redqueen toegang tot alle relevante documenten. Een niet-bedrijfsgevoelige samenvatting van de conclusies zal met de Kamer worden gedeeld.
Alles in overweging nemende ziet het kabinet geen aanleiding om nog een extra onafhankelijk onderzoek naar deze transactie in te stellen.
Wilt u daarbij ingaan op 1) de betrokkenheid en verantwoordelijkheid van ADSB en Boskalis m.b.t. de effecten op mens en milieu en 2) wat er gedaan moet worden volgens IMVO-standaarden om negatieve effecten voor de gemeenschappen en de natuur te herstellen?
Zie antwoord vraag 13.
Het artikel 'Nederland betaalde verdachte stichting in corruptieschandaal Europees Parlement' |
|
Jan Klink (VVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Is het kabinet op de hoogte van de berichtgeving «Nederland betaalde verdachte stichting in corruptieschandaal Europees Parlement»?1
Ja.
Is het kabinet op de hoogte van de beschuldigingen tegen de stichting «No Peace Without Justice» en haar bestuursleden?
Ja.
Wanneer is de samenwerking tussen het ministerie en No Peace Without Justice begonnen? Wat is de reden geweest om deze samenwerking te starten?
Het ministerie heeft in 2013 een bijdrage van EUR 50.000 aan No Peace Without Justice geleverd voor het organiseren van drie workshops voor jongeren op het onderwerp Transitional Justice.
In 2018 is er uit het mensenrechtenbudget via de Permanente Vertegenwoordiging in Geneve EUR 1.754 bijgedragen aan een evenement tijdens de Mensenrechtenraad gericht op Syrië. Gezien de veiligheid van betrokken deelnemers was het evenement vertrouwelijk.
Conform geldende procedures heeft financiële rapportage en monitoring plaatsgevonden voor deze voorgaande projecten. Op basis daarvan heeft het ministerie geconcludeerd dat de activiteit naar tevredenheid is uitgevoerd.
In 2022 heeft het ministerie twee activiteiten van No Peace Without Justice met betrekking tot Afghanistan gefinancierd. Voor beide projecten geldt dat de fondsen direct ten goede kwamen aan actoren die zich inzetten voor mensenrechten in Afghanistan, waarop No Peace Without Justice naar gemaakte afspraken heeft geleverd. Op de specifieke doeleinden kan het kabinet niet ingaan gezien de kwetsbare situatie van de actoren en hun families in Afghanistan.
Voor welke doeleinden is No Peace Without Justice gefinancierd door het ministerie?
Zie antwoord vraag 3.
Is dit het eerste project van No Peace Without Justice dat gefinancierd is door de Nederlandse regering? Zo nee, hoeveel projecten van No Peace Without Justice zijn er in het verleden gefinancierd? Voor welke doelen dienden deze projecten? Is er een evaluatie geweest nadat deze voorgaande projecten waren afgerond?
Zie antwoord vraag 3.
Welke eisen zijn er gesteld door het ministerie aan het project van een half miljoen euro waaraan het artikel refereert? Is er tijdens het project controle geweest naar de besteding van de subsidie? Zo nee, kunt u uitleggen waarom dit niet is gebeurd?
De twee activiteiten op het gebied van mensenrechten in Afghanistan waren, net als alle steun aan het Afghaanse maatschappelijk middenveld vanuit het ministerie, sinds de machtsovername van de Taliban aan specifieke voorwaarden verbonden.2 Deze voorwaarden zijn:
Daarnaast zijn alle subsidies die Nederland biedt, gebonden aan overkoepelende voorwaarden. Zo moet een subsidie bijvoorbeeld bijdragen aan de Nederlandse beleidsdoelen, en er moet een inhoudelijk en budgettair voorstel worden overlegd en goedgekeurd. Daarnaast is gekeken naar de uitvoeringscapaciteit van de organisatie.
De besteding van middelen wordt gecontroleerd volgens de verantwoordingsregels voor subsidies van het ministerie. Gezien de subsidie in twee delen is toegekend, is voor het eerste deel van de subsidie aan No Peace Without Justice inmiddels een inhoudelijke en financiële rapportage ontvangen en goedgekeurd, waarbij de financiële rapportage is voorzien van een goedkeurende accountantsverklaring. Eenzelfde rapportage over het tweede deel volgt nog.
Is er een evaluatie geweest van de samenwerking tussen de Nederlandse regering en No Peace Without Justice nadat de pr-manager in mei 2022 in opspraak kwam naar aanleiding van het rapport over de machtige lobby van de Emiraten in Brussel waaraan No Peace Without Justice heeft bijgedragen? Zo nee, waarom is er geen evaluatie gedaan? Zo ja, wat waren de conclusies van deze evaluatie?
Nee, er was geen aanleiding om een evaluatie uit te voeren. No Peace Without Justice heeft als fondsbeheerder een beperkte rol in de daadwerkelijke uitvoering van de activiteiten en heeft tot dusverre geleverd.
Waarom is de samenwerking tussen de Nederlandse regering en No Peace Without Justice opgezegd? Op welke datum is de samenwerking stopgezet?
De subsidie aan No Peace Without Justice liep af op 31 december 2022. De subsidie is niet verlengd vanwege de berichten over mogelijke betrokkenheid van No Peace Without Justice bij het corruptieschandaal in het Europees Parlement in december 2022. Zo lang het onderzoek van Belgische justitie loopt, wordt geen nieuwe subsidie overwogen.
Bent u van plan te monitoren of andere betrokkenen bij het corruptieschandaal in het Europees Parlement banden hebben met ngo’s of andere organisaties die gefinancierd worden door de Nederlandse regering? Bent u van plan controles uit te voeren bij deze ngo’s of andere organisaties om soortgelijke gevallen als de No Peace No Justice-zaak te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Het ministerie zal de ontwikkelingen rondom dit dossier nauwgezet blijven volgen. Voor zover bekend hebben andere organisaties die mogelijk in verband staan met het corruptieschandaal in het Europees Parlement geen financiering vanuit het Ministerie van Buitenlandse Zaken ontvangen.
Indien de uitkomsten van het onderzoek daar echter wel aanleiding toe geven, zal het ministerie uiteraard vervolgstappen nemen.
Het bericht dat teakhout uit Myanmar illegaal bij Nederlandse superjachtbouwers belandt |
|
Tom van der Lee (GL), Joris Thijssen (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Hoe teakhout uit Myanmar illegaal bij Nederlandse superjachtbouwers belandt»?1
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat ondanks de Europese sancties tegen het bedrijf Myanmar Timber Enterprise (MTE) houthandelaren nog altijd voor miljoenen euro’s per jaar aan teakhout uit Myanmar importeren in de Europese Unie, en dat dit hout ook specifiek in Nederland terechtkomt voor de bouw van superjachten?2
De EU-sancties tegen Myanmar Timber Enterprise (MTE) verbieden het direct of indirect aangaan van transacties met dit bedrijf, omdat het aanzienlijke inkomsten genereert voor de Myanmarese Junta. MTE heeft een monopolie op de productie en export van hout uit Myanmar. De import van alle soorten hout uit Myanmar is de afgelopen jaren drastisch teruggedrongen, zoals ook uit het door u genoemde artikel blijkt. Er zijn verschillen in handhaving, dit is iets waar de Europese Commissie actief naar kijkt.
Hoe kan het dat deze sancties verschillend worden geïnterpreteerd en gehandhaafd in verschillende Europese landen, waardoor bijvoorbeeld via Italië, Polen en Tsjechië nog steeds voor miljoenen aan teakhout wordt geïmporteerd? Wat bent u van plan om daaraan te doen? Bent u bereid om deze landen daar bilateraal op aan te spreken en tegelijkertijd ook op EU-niveau te pleiten voor het dichten van de gaten in de EU-sanctiewetgeving?
Het kabinet is doorlopend in gesprek op EU-niveau om verschillen in interpretatie van sanctieregels te bespreken en waar mogelijk weg te nemen. Zo zijn bijvoorbeeld begrippen uit sanctieverordeningen als «indirect», «eigendom» en «zeggenschap» niet gedefinieerd, wat zou kunnen leiden tot verschillen in interpretatie. Het kabinet is hierover in gesprek in de Raad. Daarnaast kunnen uitzonderingen voor bijvoorbeeld bestaande contracten soms ook de indruk wekken dat sancties niet gelijkluidend zijn geïmplementeerd terwijl dat wel het geval is.
De Europese Commissie heeft een duidelijke rol om met informele guidance meer duidelijkheid te scheppen over een uniforme interpretatie van sanctiemaatregelen. De Europese Commissie houdt daarnaast toezicht op de implementatie van sancties door de lidstaten, heeft hierin een coördinerende rol en dringt hierbij aan op strikte toepassing van sancties.
Wat bent u bereid te ondernemen op EU-niveau om te voorkomen dat Nederlandse handelaren de lidstaat opzoeken die de Europese regels het soepelst interpreteert en het minste handhaaft?
Nederland interpreteert en implementeert EU-sancties op een strikte manier. Handhaving van sancties is een nationale competentie. Bedrijven zijn zelf verantwoordelijk voor het naleven van sanctiemaatregelen. Indien er aanwijzingen zijn dat sancties worden overtreden door Nederlandse bedrijven wordt er altijd door de douane onderzoek gedaan en waar nodig handhavend opgetreden, ook indien Nederlandse bedrijven in andere lidstaten sanctieregels overtreden.
Bent u bereid ervoor te pleiten dat het Hof van Justitie een duidelijke uitspraak doet over de reikwijdte van deze sancties, waardoor het voor alle Europese landen duidelijk is hoe de sancties geïmplementeerd moeten worden?
Momenteel ligt er geen rechtstreeks beroep of een verzoek om een prejudiciële verwijzing met betrekking tot deze sancties bij het Hof voor. De mogelijkheid het Hof enkel om een algemeen advies te verzoeken staat alleen open voor lidstaten bij vragen omtrent de uitlegging van het Unierecht over de vraag of een voorgenomen internationale overeenkomst verenigbaar is met de EU-verdragen.
Wat zijn de mogelijkheden om ook sanctieontwijking via derde landen, bijvoorbeeld via India, tegen te gaan, waar het hout uit Myanmar verkocht wordt als «Indiaase teak»?
Naleving van sancties begint binnen de EU-lidstaten zelf. Het kabinet zet, naast strikte nationale naleving, in op een brede internationale anti-omzeilingsagenda. Dit begint met een grotere gezamenlijke analysecapaciteit op EU-niveau en kan uitmonden in opvolging d.m.v. diplomatieke outreach, nieuwe sancties of andere maatregelen. Uw Kamer is hierover nader geïnformeerd in de Kamerbrief «Terug- en vooruitblik na een jaar Russische oorlog in Oekraïne» d.d. 20 februari jl.3
Hoe bent u van plan om de Nederlandse jachtbouwers die tot nu toe gevrijwaard worden van iedere verantwoordelijkheid voor de import van illegale teak uit Myanmar aan te spreken op het in stand houden van deze illegale handel en smokkel?
De Nederlandse overheid verwacht van alle Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen dat zij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de United Nations Guiding Principles (UNGP’s) naleven. Concreet betekent dit dat (ondernemers in) internationaal opererende bedrijven rekening moeten houden met potentiële en daadwerkelijke negatieve gevolgen van hun eigen activiteiten, diensten of producten, en die van hun zakelijke relaties (zoals toeleveranciers). Van bedrijven wordt verwacht dat zij gepaste zorgvuldigheid betrachten («due diligence»). Zij moeten de risico’s op negatieve gevolgen identificeren, voorkomen of mitigeren en rekenschap afleggen over dit proces, zoals beschreven in de OESO-richtlijnen en in de UNGP’s. Ook wanneer het (risico’s op) negatieve gevolgen door toedoen van zakelijke relaties betreft, dienen bedrijven zich in te spannen om deze gevolgen te voorkomen of mitigeren.
Hoe kijkt u aan tegen de uitspraak van de genoemde Enno P. in het artikel, dat als er een duidelijk verbod was op het importeren van hout uit Myanmar, hij dit nooit had gedaan?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid in EU-verband te pleiten voor een totaalverbod op het importeren van hout uit Myanmar?
De EU heeft in juni 2021 de Myanmar Timber Enterprise (MTE) op de sanctielijst gezet. Aangezien de enige legale bron van hout uit Myanmar het staatsbedrijf MTE is, komt het sanctioneren van deze entiteit neer op een de facto verbod op het importeren van hout uit Myanmar.
Deelt u de mening dat nationale IMVO-wetgeving bij zou dragen aan het stoppen van dergelijke praktijken in Nederland?
Zoals uit het NRC-artikel blijkt, is Nederland in vergelijking met andere Europese landen zeer actief in het opsporen van illegaal geïmporteerd hout. Als het vermoeden bestaat dat Nederlandse entiteiten zich schuldig hebben gemaakt aan de illegale import van hardhout dan zal hier onderzoek naar worden ingesteld. Er mag verwacht worden dat dit een afschrikkende werking heeft voor pogingen de Houtverordening te omzeilen. De nieuwe EU-verordening betreffende ontbossingsvrije producten, die de Houtverordening zal vervangen, bevat ten opzichte van de Houtverordening aanvullende bepalingen om een gelijk handhavingsniveau in alle lidstaten te bevorderen. Ook due diligence wetgeving zal eraan bijdragen dat bedrijven maatschappelijk verantwoord ondernemen, waarbij EU wetgeving dit afdwingt in de hele EU.
Bent u bekend met het feit dat 17,6 miljoen mensen volgens de VN humanitaire hulp nodig hebben in Myanmar? Welke hulp kan Nederland hierin extra bieden, boven op de reeds bestaande initiatieven? En hoe kan Nederland de maatschappelijke organisaties die onder moeilijke omstandigheden werken in Myanmar beter ondersteunen?3
Ja. Als Nederland blijven wij daar aandacht voor hebben door humanitaire partners te ondersteunen middels meerjarige, flexibele en ongeoormerkte financiering, zoals WFP, UNHCR, UNICEF, ICRC en het VN-noodfonds CERF, die allemaal levensreddende hulp bieden in Myanmar. In 2022 is via het VN-noodhulpfonds CERF bijvoorbeeld USD 22 miljoen vrijgemaakt voor de respons in Myanmar.
Tevens ondersteunt Nederland met het beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld via strategische partnerschappen en het Civic Space Fund maatschappelijke organisaties die actief zijn in Myanmar, ondanks dat daar nu beperkte ruimte voor is. In deze samenwerkingen stelt het kabinet zich flexibel op om deze organisaties te kunnen blijven ondersteunen in veranderlijke en restrictieve omstandigheden.
Bent u bereid om als Nederland, of in EU-verband, op te roepen tot een internationaleemergency summitover Myanmar, zoals ook de VN Special Rapporteur voor Myanmar voorstelt?
Zoals in het antwoord d.d. 14 maart jl. op Kamervragen van de leden Sjoerdsma en Hammelburg gesteld, is er internationaal een gedeelde realisatie dat de noden in Myanmar zeer hoog zijn en een aanzienlijke mate van welwillendheid om humanitaire hulp te verlenen. Het probleem is echter niet de bereidheid van andere landen om te helpen, maar het feit dat het Myanmarese leger weigert toegang te verlenen tot de gebieden waar de noden het hoogst zijn. Een emergency summit lost dat probleem niet op.
Nederland spant zich in samenwerking met de EU en internationale partners, zoals Canada, de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en ASEAN, onverminderd in om de druk op het Myanmarese leger te vergroten en tegelijkertijd de bevolking van Myanmar te blijven steunen via steun aan maatschappelijke organisaties en bijdragen aan de humanitaire respons. Verder blijft Nederland de inzet van ASEAN steunen, onder andere op het gebied van de Five Point Consensus. Deze inzet sluit aan bij de activiteiten die VN Speciaal Rapporteur Andrews voor de mensenrechten in Myanmar voorstelt om via een emergency summit te starten.
Het bericht ‘Ik wil dat Wim wordt uitgeleverd aan Nederland. Zedenzaken tegen reformatorische hulpverlener staken’ |
|
Jan Klink (VVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Ik wil dat Wim wordt uitgeleverd aan Nederland. Zedenzaken tegen reformatorische hulpverlener staken»?1
Ja.
Op welke manier(en) zet de Nederlandse overheid zich in om te voorkomen dat Nederlanders in het buitenland dit soort misdrijven begaan?
Het kabinet werkt aan structurele, duurzame oplossingen voor het aanpakken van grondoorzaken van armoede, in brede zin. Armoede en de daarmee vaak gepaard gaande verschillen in welzijn en machtsverhoudingen zijn vaak oorzaak van dit soort misdrijven. De Nederlandse overheid kan niet voorkomen dat Nederlanders, ook in het buitenland, dit soort misdrijven begaan en/of dat dit soort misdrijven niet voorkomt.
Naar aanleiding van onder meer #MeToo en het seksueel grensoverschrijdend gedrag in Haïti zijn uitvoerders aangesproken en is bewustwording in het BHOS-beleid inzake machtsmisbruik aangescherpt, onder andere door aangescherpte gedragsregels inzake Sexual Exploitation, Abuse and Harassment (SEAH) en screening van medewerkers.
Kunt u aangeven welke vorderingen er zijn gemaakt op het weeshuisdossier sinds er een coördinator bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken is aangesteld?
Sinds het aanstellen van een coördinator bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken zijn op het dossier «kind en welzijn» (weeshuistoerisme) de volgende activiteiten uitgevoerd.
In maart 2022 is er een uitvraag gedaan bij posten om te onderzoeken in hoeverre de problematiek rondom weeshuistoerisme speelt in het betreffende land. Deze exercitie is ook benoemd in de Kamerbrief van 6 mei 2022 (35 069 nr. 15). Daarnaast heeft het ministerie de reisadviezen aangepast voor landen waar weeshuistoerisme voorkomt. Op de website van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is in najaar 2022 informatie over vrijwilligerswerk in weeshuizen toegevoegd en geüpdatet.
Ook zijn de handelsperspectieven genoemd in het Ecorys-rapport onderzocht. Samen met de Ministeries van Justitie en Veiligheid, Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Financiën is besproken welke daarvan realistisch, wenselijk en haalbaar zijn en welke concrete acties hieraan verbonden kunnen worden.
Zo is de ANBI-status, het invoeren van een VOG-vereiste en actieve communicatie om reizen van vrijwilligers naar zorginstellingen tegen te gaan onderzocht.
Voor een ANBI-status kan niet specifiek worden gekeken naar particuliere instellingen die vrijwilligerswerk aan weeshuizen aanbieden, waardoor het via de ANBI-status niet mogelijk bleek om deze instellingen voor de ANBI-status uit te sluiten.
Ook is de effectiviteit, wenselijkheid en haalbaarheid van het gebruik van de verklaring omtrent gedrag (VOG) voor vrijwilligers die naar weeshuizen uitreizen onderzocht en lijkt voorafgaande screening van personeel van instellingen op dit vlak wenselijk. Dezelfde discussie speelt met relevante organisaties v.a.v. humanitaire hulpverleners met als doel een zo goed mogelijke screening in te regelen. Nederlandse organisaties kunnen voor deze screening de VOG gebruiken.
Een eerste sectorbijeenkomst «Kind en Welzijn» heeft op het Ministerie van Buitenlandse Zaken plaatsgevonden. Hieruit is de denktank «Kind en Welzijn» ontstaan, waar maatschappelijk middenveld en particuliere initiatieven samen komen om onderlinge samenwerking te versterken en gedeelde uitgangspunten te formuleren om de rechten van het kind en kinderwelzijn te beschermen. Het Ministerie van Buitenlandse zaken is hierbij betrokken en neemt hieraan deel.
Op welke manier is er vooruitgang geboekt in het aanmoedigen van initiatieven van derde partijen door het Ministerie van Buitenlandse Zaken omtrent de voorlichting over reizen naar buitenlandse weeshuizen?
Voorlichting is een effectief instrument voor ontmoediging gebleken zo stelt het Ecorys-rapport. De sector is daarmee verder aan de slag gegaan via een mediacampagne, met name gericht op jongeren die vanuit goede intenties op pad gaan. Het ministerie staat in contact met onder andere Better Care Network Nederland (BCNN) met betrekking tot de campagne #stopweeshuistoerisme. Het ministerie moedigt de sector aan om campagnes voor bewustwording over de schadelijke gevolgen van weeshuistoerisme voort te zetten.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken onderzoekt op dit moment ook zelf in hoeverre voorlichting vanuit de rijksoverheid voor jongeren en hun ouders over de negatieve gevolgen van -veelal goedbedoelde- vrijwilligersreizen naar residentiele zorginstellingen voor kinderen/weeshuistoerisme meerwaarde zou kunnen hebben.
Bent u bereid om steviger beleid te maken rondom het opzetten en steunen van weeshuizen in het buitenland nu opnieuw blijkt dat kinderen in weeshuizen extra kwetsbaar zijn voor mishandeling? Zo ja, welke invulling gaat u hieraan geven? Zo nee, waarom niet?
Naast de in de antwoorden op de vragen 3 en 4 genoemde inspanningen ten aanzien van het tegengaan van weeshuistoerisme moedigt het ministerie de sector aan om zelf het vereisen van een verklaring omtrent gedrag (VOG) verplicht te stellen.
Daarnaast zal het Ministerie van Buitenlandse Zaken zelf in haar financieringsafspraken meer eisen stellen op het gebied van het screenen van personeel met organisaties die zij financiert. De VOG kan in deze screening gebruikt worden voor Nederlandse organisaties. Ik teken daarbij wel aan dat ook in geval van (extra) screening, individuele excessen niet kunnen worden voorkomen.
Wellicht ter overvloede, het Ministerie van Buitenlandse Zaken financiert geen instellingen die zich inzetten voor weeshuistoerisme.
Welke mogelijkheden heeft de Nederlandse overheid om te voorkomen dat Nederlanders die betrokken zijn bij misstanden in buitenlandse weeshuizen nieuwe particuliere initiatieven kunnen oprichten?
Die mogelijkheden zijn er niet. Onderzocht is of er mogelijkheden zijn om te voorkomen dat Nederlanders die betrokken zijn bij misstanden in buitenlandse weeshuizen nieuwe particuliere initiatieven kunnen oprichten bijvoorbeeld ten aanzien van de ANBI-status.
Kenmerkend voor de ANBI-regeling is dat deze is gericht op generieke, landelijke erkenning van doelen die niet op het eigenbelang of privébelang zijn gericht. ANBI’s hebben binnen de grenzen van de ANBI-regelgeving vrijheid in het nastreven van hun doelstelling. De grens van de ANBI-regeling ligt bij overtreding van de wet (of daar waar toepassing van de integriteitstoets in beeld komt) of waar een instelling door de rechter verboden wordt. De voorwaarden waarop door de Belastingdienst wordt getoetst, bieden geen ruimte om organisaties alleen vanwege het mogelijk aanbieden van weeshuistoerisme extra te controleren of om die reden de ANBI-status te ontnemen. In overleg met het Ministerie van Financiën is er geconcludeerd dat er middels de ANBI-regeling niet specifiek kan worden gekeken naar particuliere instellingen die werk in weeshuizen aanbieden. De ANBI is vooral een technische toets en geen inhoudelijke toets.
Bent u van mening dat buitenlandse weeshuizen die betrokken zijn bij Nederlandse organisaties, Nederlandse werknemers moeten verplichten in bezit te zijn van een verklaring omtrent het gedrag (vog)? Zo ja, op wat voor manier gaat u hierover communiceren en hiernaar handelen? Zo nee, waarom niet?
Ja, Nederlandse organisaties betrokken bij (de financiering van) buitenlandse weeshuizen zouden, als onderdeel van hun screenings beleid, Nederlandse werknemers moeten kunnen verplichten in het bezit te zijn van een verklaring omtrent gedrag (VOG). Het is aan de organisaties dan wel de sector zelf om de VOG verplicht te stellen.
Op dit moment onderzoekt het Ministerie van Buitenlandse Zaken in samenwerking met het Ministerie van Justitie en Veiligheid de mogelijkheden om het gebruik van de VOG te faciliteren voor Nederlandse hulporganisaties. Inzet is om gezamenlijk met uitvoeringsinstantie COVOG van JenV functieprofielen te maken ten behoeve van screening van werknemers en vrijwilligers waarbij SEAH een risico is.
Ziet u in deze recente misstanden aanleiding om alle aanbevelingen uit het Ecorys-rapport uit 2020, waaronder het instellen van een verbod op weeshuistoerisme, opnieuw te onderzoeken?2
De aanbevelingen uit het Ecorys-rapport uit 2020 zijn onderzocht en waar mogelijk opgevolgd. Er is in samenwerking met het Ministerie van Justitie en Veiligheid, het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het Ministerie van Financiën onderzocht welke van de genoemde handelingsperspectieven realistisch, wenselijk en haalbaar zijn en welke concrete acties hieraan verbonden kunnen worden. Er is geen aanleiding voor nieuw onderzoek.
Berichten over export van goedkoop vlees en melkpoeder naar Ghana en Kenia |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de verschillende berichten over vlees en melkpoeder export die deze maand naar buiten kwamen: «Goedkoop Europees vlees houdt ondermaatse slachtpraktijken in Ghana in stand», «Melkhandel: met de ene hand geven, met de andere nemen?» en «De melkwetcontroverse»?1, 2, 3
Ja.
Kunt u verklaren dat melk- en vleesproducten uit Nederland, geproduceerd met voedsel dat veelal wordt geïmporteerd uit Zuid-Amerikaanse landen, op de Ghanese en Keniaanse markt terechtkomt voor een lagere prijs dan lokale productie?
In landen als Ghana en Kenia stijgt de vraag naar dierlijke eiwitten, terwijl het lokale aanbod kampt met minder efficiënt werkende markten, minder gunstige productieomstandigheden en onvoldoende beschikbaarheid van diervoeder. Deze landen vangen dit op met import van melk- en vleesproducten. Europa kent een efficiënte voedselproductie en voedselprijzen in de EU zijn relatief laag.
Kunt u schetsen in welke mate de export van vlees en melkpoeder in de laatste jaren is toegenomen? Gaat deze toename zich in de komende jaren voortzetten in uw beleid?
Afgelopen jaren lijkt er in de export van vlees- en vleesproducten geen toename te zijn, en in de export van melkpoeder in geringe mate. Op basis van cijfers van de Europese Commissie4 is aan te geven dat de export van de hoeveelheid vlees en vleesproducten in 2021 naar Kenia met bijna 99% is afgenomen ten opzichte 2020. De export van de hoeveelheid vlees en vleesproducten uit Nederland naar Ghana is in dezelfde periode licht afgenomen met ca. 8%.
Voor niet-gezoete melkpoeders is de export in 2021 naar Kenia met ca. 17% afgenomen ten opzichte 2020. De export hiervan vanuit Nederland naar Ghana is in dezelfde periode met ca. 120% gestegen. Hierbij dient opgemerkt te worden dat het ondanks deze toename nog altijd om relatief zeer kleine hoeveelheden melkpoeder gaat ten opzichte van de lokale consumptie.
Het kabinet heeft geen beleidsvoornemen om de export van vlees en melkpoeder naar ontwikkelingslanden de komende jaren actief te stimuleren. De omvang van de export van deze producten zal louter afhankelijk zijn van marktontwikkelingen en de keuzes van het Nederlandse bedrijfsleven zelf.
Bent u het ermee eens dat, gezien de toenemende hongersnoden, droogte en voedseltekorten mede door de oorlog in Oekraïne, voedselzekerheid een van de kernprincipes dient te zijn van ontwikkelingsbeleid?
Ja. Het kabinet heeft daarom het budget van het voedselzekerheidsprogramma, van jaarlijks circa EUR 330 miljoen, voor de komende 5 jaar verhoogd met in totaal EUR 450 miljoen. Recent heb ik uw kamer geïnformeerd over de inzet van het kabinet op wereldwijde voedselzekerheid5, inclusief de rol van internationale handel.
Bent u het ermee eens dat lokale voedselproductie belangrijk is voor de voedselzekerheid en economie in Ghana en Kenia, en dat de voedselzekerheid en lokale economie door Nederlandse export ondermijnd wordt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit beleid aanpassen?
Ja, respectievelijk nee. In de onder het antwoord op vraag 4 genoemde brief onderschrijft het kabinet het belang van versterking van lokale voedselsystemen voor het vergroten van de voedselzekerheid, zoals in landen als Ghana en Kenia. De huidige voedselcrisis laat echter ook zien dat de voedselvoorziening kwetsbaar is voor verstoringen. Regionale en mondiale handel, ook vanuit Nederland, blijven van wezenlijk belang voor het weerbaarder maken van voedselketens vanwege verschillen in klimaat, groeiseizoenen, beschikbaar landbouwareaal, bodemgesteldheid en ter mitigatie van het risico op lokale misoogsten en incidentele rampen.
Hoe rijmt u bovengenoemd exportbeleid met de ambitie van de beleidsnotitie voor wat betreft het richten op «duurzame lokale kleinschalige voedsellandbouw» en «kleinschalige voedselproducten»?4
In lijn met het antwoord op vraag 5, ziet het kabinet geen inherente tegenstelling tussen (het faciliteren van) internationale handel en de versterking van lokale landbouw en voedselproductie.
Hoe zorgt u ervoor dat handel een middel is om kleinschalige voedselproducenten te versterken, de mondiale voetafdruk te verkleinen en gelijkwaardige handelsverdragen te sluiten – allemaal ambities uit uw beleidsnota?
Ketenontwikkeling en toegang tot markten is onderdeel van de inzet op versterking van kleinschalige voedselproductiesystemen. Door teelten te verduurzamen, water en bodem efficiënter te gebruiken, voedselverliezen terug te dringen en uitstoot van CO2 te verminderen wordt de ecologische voetafdruk (zoals met betrekking tot klimaat, biodiversiteit, bodemgezondheid) van de productie en handel in voedsel verkleind. Een voorbeeld is het programma van het One Acre Fund, dat boerencoöperaties in Kenya en Rwanda die groenten, noten en avocado’s exporteren ondersteunt bij duurzame teelt, efficiënte verwerking met zo min mogelijk afval en klimaatvriendelijk transport over zee.
Gelijkwaardigheid in handelsbetrekkingen is onderdeel van de inzet van het kabinet in de onderhandelingen over Economische Partnerschapsakkoorden. Uw Kamer wordt regulier over de voortgang van de onderhandelingen geïnformeerd via de voortgangsrapportage handelsakkoorden7.
In hoeverre is het exportbeleid coherent met Nederlandse projecten in de Afrikaanse melkveesector?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 en 6 zijn de Nederlandse handelsbevordering en handelspolitiek niet in tegenspraak met door Nederland gesteunde projecten die bijdragen aan de ontwikkeling van lokale voedselproductiesystemen in Afrika, inclusief in de melkveesector. In bijvoorbeeld Nigeria heeft Nederlandse technologie bijgedragen aan een veilige verwerking van lokaal geproduceerde zuivel. De invoer van zuivelcomponenten in Nigeria wordt voornamelijk gedreven doordat de lokale melkproductie per seizoen per koe enorm kan verschillen, oplopend tot 80% per dier.
In hoeverre komt het geld dat u vrijmaakt en besteedt aan de lokale melkveesector volgens het stappenplan terecht bij lokale, kleinschalige boeren en met name bij vrouwen? In hoeverre hebben zij zelf zeggenschap over financiële middelen en andere productiemiddelen?
De BHOS-inzet op voedselzekerheid is gericht op lokale voedselproducenten, voor het overgrote deel huishoudens met kleinschalige gemengde bedrijven (akkerbouw en kleinvee) die primair gericht zijn op de lokale voedselvoorziening. Bereiken van vrouwen wordt daarbij maximaal nagestreefd, met als doel het vergroten van hun toegang tot, en zeggenschap over, productiemiddelen (land, inputs, kennis, financiering).
Bent u het ermee eens dat dit exportbeleid (voedselimport uit Zuid Amerika, melk- en vee-export naar Ghana en Kenia) een onnodig grote negatieve impact heeft op milieu en klimaat, in vergelijking met de lokale productie van voedsel in Ghana en Kenia? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe rijmt u dit met de ambitie voor het «terugbrengen van de mondiale klimaat-, land- en watervoetafdruk»?5
Nee. In het bepalen van de duurzaamheid van de productie van en handel in bepaalde goederen en diensten, is transport slechts één van de vele factoren. Lokale voedselproductie is niet per definitie duurzamer dan import van voedsel, noch is zelfvoorziening de enige weg naar voedselzekerheid.
Welk effect zal het vervallen van de tariefmuur naar aanleiding van het sluiten van het Economisch Partnerschapsakkoord tussen de EU en het Oost-Afrikaanse handelsblok hebben voor de concurrentiepositie van lokale Afrikaanse boeren?
De Oost-Afrikaanse Gemeenschap (EAC) heeft in 2014 de onderhandelingen over een Economisch Partnerschapsakkoord (EPA) afgerond met de Europese Unie (EU).9 Kenia en Rwanda hebben de EPA in september 2016 ondertekend, de andere EAC leden hebben de EPA nog niet ondertekend. Aangezien niet alle verdragspartijen de EPA ondertekend hebben, wordt het akkoord op dit moment niet toegepast.
Het akkoord geeft – wanneer dit in werking treedt of voorlopig toegepast gaat worden – onmiddellijk 100% tarief- en quotavrije toegang tot de Europese markt. De EAC committeert zich in deze overeenkomst eraan tarieven op 82,6% van de waarde van de import uit de EU te liberaliseren. Dit gebeurt over lange aanpassingsperiodes, of betreft het handhaven van het bestaande nultarief, zoals al op melkmachines geldt. Onder de EAC-douane-unie is al meer dan de helft van de importen tariefvrij, niet alleen uit de EU maar ook uit andere derde landen. Een groot deel van de liberalisering zal getrapt gebeuren over 15 jaar vanaf het moment van toepassing van het akkoord. 2,9% van de waarde van de liberalisering zal over een periode van 25 jaar gebeuren.
17,4% van de waarde van de import uit de EU is uitgesloten van liberalisering, waaronder melkproducten, zoals is aangegeven in de lijst met uitgesloten producten annex IId van het akkoord.10
De vaststelling in het artikel van ViceVersa dat «de huidige tariefmuur van zestig procent zou komen te vervallen als [de EPA] in werking treedt» is onjuist. De eventuele inwerkingtreding van de EPA zal geen effect hebben op het inkomend tarief op melkproducten en daarmee op de concurrentiepositie van lokale Afrikaanse melkveehouders.
Hoe wordt het Nederlandse landbouwakkoord getoetst op de impact op lokale voedselzekerheid en lokale voedselproductiesystemen in Afrika?
Het Landbouwakkoord heeft tot doel om te komen tot een duurzame en toekomstbestendige landbouw. Het beleid en de regelgeving die voortkomen uit de implementatie van het landbouwakkoord zullen, conform het huidige Integraal Afwegingskader, worden getoetst op mogelijke negatieve effecten op ontwikkelingslanden.
Staatsrechtelijke opstelling kabinet nieuwe wetgeving |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel van RTL Nieuws met de kop «Kabinet blokkeert omstreden wet voor maatschappelijk verantwoord ondernemen»?1
Ja.
Herkent u zichzelf in de zin «Het kabinet gaat de initiatiefwet in de huidige vorm niet uitvoeren, luidde de boodschap van de verantwoordelijke Ministers»?
Nee. Wij zijn in gesprek met de initiatiefnemers om te verkennen of wij samen tot een gedragen wetsvoorstel voor IMVO kunnen komen; in die gesprekken gaat het uiteraard over het initiatiefvoorstel Wet Verantwoord en Duurzaam Internationaal Ondernemen (WVDIO). De afspraken uit het coalitieakkoord zijn leidend voor onze inbreng in deze gesprekken. Die vragen dat we in nationale IMVO-wetgeving rekening houden met een gelijk speelveld met de ons omringende landen en de implementatie van mogelijke EU-regelgeving. Wij hebben de initiatiefnemers dan ook gevraagd om door de bril van effectiviteit en een gelijk speelveld in de EU hun wetsvoorstel te bekijken. De gesprekken met de initiatiefnemers lopen nog.
Het initiatiefvoorstel zelf volgt de gebruikelijke parlementaire procedure. Hier hoort te zijner tijd een kabinetsreactie bij.
Welke woorden heeft u exact gebruikt om dit over te brengen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Staat u nog steeds achter deze opstelling en waarom heeft u dit gezegd?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u gedetailleerd uitleggen hoe u deze opstelling rijmt met de staatsrechtelijke verhoudingen tussen de Staten-Generaal en de regering?
Zoals in vraag 2 toegelicht, had onze inzet betrekking op de gesprekken met de initiatiefnemers. Voor wat betreft de verhouding tussen Staten-Generaal en de regering inzake het initiatiefvoorstel geldt het volgende:
Het initiatiefvoorstel WVDIO is bij uw Kamer aanhangig gemaakt op 11 maart 2021. Het initiatiefvoorstel is na verwerking van het advies van de Raad van State door uw Kamer op 1 november 2022 in behandeling genomen.
Inmiddels zijn nadere stappen gezet in de parlementaire voorbereiding van de plenaire behandeling van het initiatiefvoorstel in de Tweede Kamer, onder meer door de vaststelling van de inbreng van het verslag. Wanneer het initiatiefvoorstel voor de plenaire behandeling in de Tweede Kamer wordt geagendeerd, zal het kabinet een reactie geven op het initiatiefvoorstel.
Nadat over het initiatiefvoorstel een plenaire beraadslaging heeft plaatsgevonden, gaat de Tweede Kamer over tot het nemen van een besluit over het initiatiefvoorstel en de eventuele (sub)amendementen. Als de Tweede Kamer het initiatiefvoorstel aanvaardt, wordt het daarmee een voorstel van de Tweede Kamer, dat daarna wordt ingediend bij de Eerste Kamer. Wanneer het initiatiefvoorstel in beide Kamers is aangenomen, neemt de ministerraad een besluit over de (voordracht voor) bekrachtiging. Na bekrachtiging door de Koning wordt het initiatiefvoorstel wet en zal na de daaropvolgende contrasignering worden gepubliceerd in het Staatsblad.
Bent u van mening dat de regering zelf kan kiezen welke wetten zij uitvoert en welke niet?
Het recht van initiatief van uw Kamer is grondwettelijk geborgd. Wanneer een initiatiefvoorstel in beide Kamers is aangenomen, neemt de ministerraad een besluit over de bekrachtiging, alvorens een initiatiefvoorstel wet wordt. In de praktijk kan het voorkomen dat de bekrachtiging pas op een later moment plaatsvindt, bijvoorbeeld als het noodzakelijk is andere wetgeving aan te passen of uitvoeringswetgeving tot stand te brengen.
Bent u zich ervan bewust dat een wet vastgesteld door de Staten-Generaal geen advies is, maar een dwingend karakter heeft en gelegitimeerd wordt door een meerderheid van volksvertegenwoordigers die namens de Nederlandse kiezer spreken?
Zie antwoord vraag 6.
Begrijpt u dat u hiermee de Staten-Generaal en de mensen die zij vertegenwoordigen minacht?
Zie ook het antwoord op vraag 2. Wij hebben met onze toelichting op onze inzet in de gesprekken met de initiatiefnemers, om te bezien of wij samen tot een gedragen voorstel kunnen komen, niet de intentie gehad om de Staten-Generaal en de mensen die zij vertegenwoordigen te minachten of op het verkeerde been te zetten.
Bent u zich ervan bewust dat u met dergelijke uitspraken het vertrouwen in de overheid en de democratie ondermijnd?
Wij delen uw visie niet dat wij het vertrouwen in de democratie hebben ondermijnd door het geven van een toelichting op onze inzet in de gesprekken met de initiatiefnemers.
Begrijpt u dat burgers zich afvragen waarom zij zich aan de wet moeten houden als de regering deze actief negeert?
Zoals moge blijken uit de beantwoording van voorgaande vragen, delen wij uw visie dat de regering de wet negeert, niet.
Vindt u dat een Minister zich aan de wet moet houden?
Ja.
Kan u de gespreksverslagen van het gesprek met de Kamer delen?
Deze verkennende gesprekken lopen nog. Wij zeggen toe uw Kamer op de hoogte te brengen van de einduitkomst van deze gesprekken.
Kunt u de Tweede Kamer inzage geven in de beleidsadviezen die u verkreeg na aanleiding van het initiatiefwetsvoorstel internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen?
Er zijn reeds meerdere beslisnota’s inzake IMVO openbaar gemaakt.2 Zodra we de Kamer op de hoogte brengen van de uitkomsten van de gesprekken met de initiatiefnemers, zullen we ook de gebruikelijke procedures volgen.3
Mocht deze door beide Kamers der Staten-Generaal worden aangenomen, zal u de wet dan uitvoeren?
Als het initiatiefvoorstel wordt aangenomen door beide Kamers, neemt de ministerraad een besluit over de (voordracht voor) bekrachtiging. Na bekrachtiging door de Koning wordt het initiatiefvoorstel wet en zal na de daaropvolgende contrasignering worden gepubliceerd in het Staatsblad. De regering neemt dan de uitvoering van de wet ter hand.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk, zonder bundeling, en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
De vragen zijn zoveel mogelijk separaat beantwoord. Voor vragen die (geheel of gedeeltelijk) teruggrijpen op de stelling in vraag 2, wordt (ook) verwezen naar het antwoord op vraag 2. Voor de leesbaarheid zijn de vragen 6 en 7 (die in elkaars verlengde liggen) tezamen beantwoord.
Het bericht dat geld voor ontwikkelingshulp in belastingparadijzen belandt |
|
Jasper van Dijk (SP), Mahir Alkaya (SP) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Klopt het dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken in enkele jaren een bedrag van 178 miljoen dollar heeft bijgedragen aan Private Investment Development Group (PIDG), een organisatie die tot doel heeft infrastructurele projecten toot stand te brengen in arme landen? Zo nee, kunt u aangeven om welk bedrag het dan gaat?1
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft tot en met 2021 een totaalbedrag van 176,2 miljoen US dollar aan Private Infrastructure Development Group (hierna: PIDG) bijgedragen. Zie ook pagina 88 van de PIDG Annual Review.2 Het betreft de totale Nederlandse bijdrage aan PIDG in de periode 2002–2021.
Wat is uw oordeel over het feit dat deze organisatie, PIDG, in handen is van een trustbedrijf dat is gevestigd op Mauritius, een land dat tot voor kort op de Europese grijze lijst stond van belastingparadijzen?
Het trustbedrijf van PIDG, PIDG trust, heeft als functie om de donorgelden van de verschillende landen en organisaties bij elkaar te brengen en bevat geen private gelden. Hoewel PIDG formeel is gevestigd in Mauritius, wordt bij belastingheffing gekeken naar andere elementen, zoals de plaats waarvandaan de feitelijke leiding wordt uitgeoefend over de vennootschap. Op basis van dergelijke criteria is de PIDG trust fiscaal gezien gevestigd in het Verenigd Koninkrijk, zie ook pagina 100 van de PIDG Annual Review.
Aangezien de uiteindelijke gerechtigdheid tot de inkomsten van de trust bij de donorregeringen ligt, is PIDG trust in het Verenigd Koninkrijk vrijgesteld van belastingen. De PIDG-dochterbedrijven, zoals EAIF, die wel private financieringen aantrekken, vallen niet onder deze afspraak en zijn dus ook niet vrijgesteld van belastingen.
Is het waar dat er ook Nederlands geld gaat naar een dochteronderneming van PIDG, te weten Emerging Africa Infrastructure Fund (EAIF)? Zo ja, om hoeveel geld gaat het in totaal?
Van het totaalbedrag van 176,2 miljoen US dollar (zie antwoord op vraag 1) is 30 miljoen US dollar in het Emerging Africa Infrastructure Fund (EAIF) geïnvesteerd. Zie ook pagina 88 van de PIDG Annual Review.
Bent u ervan op de hoogte dat de gelden van EAIF worden beheerd door het op Guernsey gevestigde Ninety One Guernsey Limited? Zo nee, waarom is dit niet onderzocht?
Ja. In 2016 heeft PIDG via een uitgebreide aanbestedingsprocedure Ninety One als fondsmanager voor EAIF geselecteerd. Ninety One heeft naast een vestiging in Guernsey, ook vestigingen in het Verenigd Koninkrijk en Zuid-Afrika.
Kunt u toelichten hoe Nederlands belastinggeld terecht kan komen op een notoir belastingparadijs, dat nota bene op de Nederlandse zwarte lijst van belastingparadijzen staat?
Zoals aangegeven is Ninety One in 2016 door PIDG (EAIF) als fondsmanager geselecteerd, omdat destijds is beoordeeld dat zij onder de beste voorwaarden konden bijdragen aan het bereiken van de ontwikkelingsdoeleinden van PIDG. In die periode hanteerde PIDG nog niet het huidige strikte beleid rondom belastingen.
Het huidige PIDG-beleid op gebied van verantwoorde belastingpraktijken is gebaseerd op de «Principles for Responsible Tax in Developing Countries» van de European Development Finance Institutions (EDFI). PIDG heeft deze principes mede op verzoek van de donoren vastgesteld en past deze nu toe in haar eigen bedrijfsvoering en bij de investeringen die PIDG doet.
PIDG heeft aangeven dat zodra het contract tussen EAIF en Ninety One afloopt en PIDG een nieuw aanbestedingsproces start, de «Principles for Responsible Tax in Developing Countries» van EDFI op elke bieder van toepassing zullen zijn, dat wil zeggen: op Ninety One en op elke andere partij die een bieding wil doen.
Overigens vindt het merendeel van de activiteiten die Ninety One voor EAIF uitvoert vanuit het Verenigd Koninkrijk en Zuid-Afrika plaats. De meeste inkomsten van Ninety One uit het contract met EAIF worden in het Verenigd Koninkrijk en Zuid-Afrika belast. Dit omdat het vermogensbeheer van EAIF voornamelijk daar plaatsvindt. Over deze vergoeding is dus de Britse en Zuid-Afrikaanse winstbelasting van toepassing.
Kunt u uitleggen hoe het besluit om al dan niet leningen te verstrekken of anderszins bij te dragen aan organisaties tot stand komt? Wordt hierbij ook nagegaan of moeder- of dochterondernemingen zijn gevestigd op belastingparadijzen?
Het besluit om financiële steun te verstrekken (of niet te verstrekken) wordt genomen in de beleidsuitvoeringsfase van de «beleidscyclus». Het verrichten van een Organisational Risk and Integrity Assessment (ORIA) is hier onderdeel van. Deze assessment toetst onder andere op governance structuren en de integriteit van de organisatie. In deze assessment wordt specifiek nagegaan wat de vestigingsplaats van de organisatie is.
Hoewel in de ORIA niet expliciet wordt getoetst of entiteiten in de structuur of onderaannemers gevestigd zijn in belastingparadijzen, voert het ministerie in deze fase wel actief het gesprek met uitvoeringspartners over het door hen gevoerde belastingbeleid en stuurt daarbij aan op een zo ambitieus mogelijk belastingbeleid.
Wordt in het effectenonderzoek naar PIDG dat in 2023 wordt afgerond ook onderzocht welk deel van de gelden daadwerkelijk wordt besteed aan de doelstellingen van PIDG en hoeveel er achterblijft in de genoemde belastingparadijzen?
Volgens de planning wordt in 2023 een impactevaluatie afgerond. Dit betreft een impactevaluatie op basis van de OECD-DAC criteria: relevantie, coherentie, effectiviteit, efficiëntie, impact en duurzaamheid. Binnen het criterium efficiëntie wordt onder andere gekeken naar de doelmatigheid van de bestedingen. Er wordt niet specifiek onderzoek gedaan naar belastingafdrachten van PIDG.
Is de constructie, zoals beschreven in het artikel, in lijn met het kabinetsbeleid tegen belastingontwijking? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet vindt belastingontwijking ongewenst. De aanpak van belastingontwijking is daarom een speerpunt van dit kabinet. Het kabinet heeft de laatste jaren al veel maatregelen genomen of aangekondigd om belastingontwijking tegen te gaan, waarbij ook bijzondere aandacht is voor de positie van ontwikkelingslanden. Nederland zet, bijvoorbeeld, in op het opnemen van effectieve antimisbruikbepalingen in belastingverdragen, bilateraal dan wel via het Multilateraal Instrument, om oneigenlijk gebruik van de belastingverdragen tegen te gaan. Daarnaast zijn er maatregelen genomen die bedrijven verhinderen om (bijvoorbeeld) vanuit ontwikkelingslanden, via Nederland, geldstromen onbelast te laten neerslaan in laagbelastende jurisdicties.
Het is van belang om te vermelden dat de structurering van de PIDG-fondsen heeft plaatsgevonden voordat het kabinet deze maatregelen had genomen en voordat het eigen belastingbeleid is opgesteld.
In 2016 heeft PIDG een uitgebreid eigen belastingbeleid opgesteld, dat niet in tegenspraak is met het kabinetsbeleid om belastingontwijking tegen te gaan.3 Ik zal met de PIDG-donoren en met PIDG de mogelijkheden bespreken om een analyse te doen van de mate waarin de huidige structurering van PIDG voldoet aan het eigen belastingbeleid.
Kunt u uitsluiten dat er mogelijk geld is misgelopen door arme landen door de beschreven constructie? Indien u dit niet kunt uitsluiten, wilt u dan onderzoeken of dit mogelijk het geval is geweest?
PIDG, en de donorlanden die PIDG hebben opgericht, hebben destijds niet om fiscale redenen voor vestiging in Mauritius gekozen, maar vanwege de goede wet- en regelgeving van het land. Die wet- en regelgeving biedt helderheid en zekerheid aan de verschillende donorlanden (en investeerders) over de juridische positie ten opzichte van mede-investeerders en ten opzichte van de fondsbeheerder. Mauritius kan daarmee in het algemeen betere rechtszekerheid bieden dan het ontwikkelingsland waarin wordt geïnvesteerd.
De vraag of uitgesloten kan worden dat landen geld mislopen doordat belastingplichtigen hun activiteiten op een bepaalde manier structureren is niet te beantwoorden. Daarvoor spelen te veel, ook niet fiscale factoren, een rol. Het is bijvoorbeeld niet duidelijk met welke alternatieve structurering vergeleken moet worden en of de financieringen überhaupt hadden plaatsgevonden zonder de structurering via Mauritius. Projecten die PIDG financiert en/of garandeert vinden plaats in ontwikkelingslanden en winst die hieruit voortkomt mag in deze landen worden belast. Ook leidt de mobilisering van privaat kapitaal voor infrastructuurontwikkeling doorgaans tot een toename van bedrijvigheid in ontwikkelingslanden waardoor meer belasting kan worden geheven.
Welke acties gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat Nederlands belastinggeld dat is bestemd voor infrastructurele projecten in de armste landen ook daadwerkelijk wordt besteed aan dit doel en niet terechtkomt bij fondsbeheerders in belastingparadijzen?
Aan het ministerie worden jaarlijks middels de begroting middelen toegekend om beleidsresultaten te realiseren, waaronder voor de realisatie van infrastructurele projecten in de armste landen. Om deze beleidsresultaten te realiseren zoekt het ministerie volgens een gestandaardiseerd beleidsuitvoeringsproces hiervoor een geschikte partnerorganisatie. Hierbij vindt een beoordeling van een voorstel en budget plaats en wordt tevens vastgesteld of deze organisatie een geschikte partner is om de activiteit tot uitvoering te brengen. Van belang is dat de middelen rechtmatig en doelmatig worden besteed en daarop toetst het ministerie om zo te komen tot de realisatie van beleidsresultaten waarover verantwoording plaatsvindt in het jaarverslag.
Zoals aangegeven hanteren ontwikkelingsfondsen doorgaans uitgebreide regels met betrekking tot belastingbeleid. Ik ben aan het bezien wat de mogelijkheden zijn om vanuit het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Financiën een richtlijn hiervoor op te stellen en hoe het Ministerie van Buitenlandse Zaken bij de risico- en integriteitsbeoordeling van projecten belastingbeleid systematisch mee kan nemen als criterium.