Signalen vanuit de Industriecoalitie m.b.t. de regelingen Leven Lang Ontwikkelen (LLO). |
|
Hilde Palland (CDA), Eppo Bruins (CU), Judith Tielen (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() |
Klopt het dat de «industriecoalitie» (Bouwend Nederland, FME, Koninklijke Metaalunie en Techniek Nederland) bij uw beide ministeries heeft aangeklopt voor verbeteringen in de LLO-regelingen? Zo ja, in hoeverre bent u op de hoogte van de signalen en oplossingsrichtingen?
De samenwerkende ministeries op het terrein van LLO – de ministeries van SZW, EZK en OCW – zijn in gesprek met sociale partners, O&O-fondsen en sectoren waaronder Bouwend Nederland, FME, Koninklijke Metaalunie en Techniek Nederland, over de invulling van de crisismaatregelen op het gebied van van-werk-naar-werk en leven lang ontwikkelen (LLO).
Herkent u de signalen dat relevante regelingen (sectorale maatwerk, stimulering praktijkleren en intersectorale omscholingsregelingen) nogal versnipperd zijn georganiseerd? Herkent u ook dat deze regelingen vooral opgezet zijn ten behoeve van overschotsectoren, terwijl juist de tekortsectoren behoefte hebben aan toegankelijke van-werk-naar-werkregelingen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat de bestaande LLO-regelingen beter aansluiten op de tekortsectoren?
Zoals is toegelicht in de Kamerbrief van 23 september 20201 zet het kabinet in op de ondersteuning bij het behoud en vinden van nieuw werk via verschillende regelingen. Het uitgangspunt is dat mensen, afhankelijk van hun positie en behoefte, ondersteuning kunnen krijgen. Een gebundelde regeling zou onvoldoende tegemoetkomen aan de verschillende omstandigheden waarmee mensen op dit moment op de arbeidsmarkt worden geconfronteerd. De regelingen uit het derde steunpakket zijn grotendeels complementair aan elkaar. Om de bekendheid van de regelingen te vergroten wordt er een informatieportaal ingericht waarbij de informatie over de regelingen wordt toegespitst op het individu, de werkgever en vertegenwoordigers binnen sectoren.
NL leert door met inzet van sectoraal maatwerk van SZW (€ 71,5 miljoen) is met name gericht op sectoren die grote gevolgen ondervinden van de huidige crisis op de arbeidsmarkt en grote aantallen werkenden moeten ondersteunen en begeleiden bij bij- en omscholing en bij het vinden van ander werk. De regeling biedt de mogelijkheid aan overschotsectoren om samen met tekortsectoren een subsidieaanvraag in te dienen om mensen te begeleiden naar sectoren waar werkgelegenheid is.
Voor sectoren met een tekort aan technisch- en ICT-personeel is een andere regeling beschikbaar die aansluit op NL leert door met inzet van sectoraal maatwerk. De regeling Omscholing naar krapteberoepen van EZK (€ 37,5 miljoen) voorziet in een tegemoetkoming van omscholingstrajecten voor nieuwe instroom in de techniek en ICT. Bij omscholing richting techniek en ICT zijn veelal omvangrijkere scholingstrajecten nodig. Om die reden voorziet deze regeling in een hogere subsidie dan NL leert door met inzet van sectoraal maatwerk, namelijk maximaal € 3.750 subsidie bij een traject van minimaal € 7.500. De regeling van EZK is door individuele werkgevers aan te vragen.
Naast de twee genoemde regelingen voor sectoren en werkgevers zitten er in het steunpakket verschillende maatregelen gericht op de ondersteuning van het individu. Via NL leert door met inzet van ontwikkeladvies zijn sinds afgelopen zomer 70.000 ontwikkeladviezen beschikbaar gesteld, aanvullend aan ontwikkeladviezen die vanuit werkgevers en sectoren beschikbaar worden gesteld. Via NL leert door met inzet van scholing worden in 2020 en 2021 tussen de 120.000 en 160.000 kosteloze scholingsactiviteiten aangeboden via opleiders. Daarnaast worden het budget van de regeling Tel mee met taal, gericht op basisvaardigheden, en het scholingsbudget WW verhoogd.
Mensen die met werkloosheid bedreigd worden of recent werkloos zijn geraakt en onvoldoende geholpen zijn met beschikbare dienstverlening kunnen terecht bij de regionale mobiliteitsteams. Door samenwerking tussen sociale partners, UWV en de gemeenten wordt de verbinding gelegd tussen de relevante regelingen op sectoraal en individueel niveau, en aanvullende individuele ondersteuning geboden bij het vinden van nieuw werk.
Heeft u overwogen om voor de sector techniek-bouw een specifiek (sector)plan te laten maken, gebaseerd op de positieve leerpunten uit de vorige crisis? Zo ja, wat is daarvan de status? Zo nee, waarom niet?
Via NL leert door met inzet van sectoraal maatwerk kunnen sectoren vanaf maart 2021 een aanvraag indienen voor subsidie van ondersteuning, begeleiding en scholing. Het is aan sectoren zelf om plannen te maken en een aanvraag in te dienen.
Op welke manier sluiten de opleidingsbehoeften en het -aanbod van techniek en bouw aan het een-loket-principe, ofwel hét regionale loket (de regionale mobiliteitsteams)? Hoe zorgt u ervoor dat deze aansluiting efficiënt en effectief is?
De scholingsbehoefte bij de overstap naar ander werk is afhankelijk van de individuele situatie waarin de aard van eerdere werkervaring en eerder genoten scholing van bepalende invloed zijn. Bekend is dat bij een overstap tussen beroepsgroepen omvangrijke scholingstrajecten nodig kunnen zijn. De regeling Omscholing naar krapteberoepen van EZK voorziet in een aanzienlijke tegemoetkoming van de scholingskosten bij omscholing naar techniek- en ICT-beroepen.
Momenteel wordt er met een aantal tekortsectoren verkend op welke manier de rijksoverheid een bijdrage kan leveren bij het optimaliseren van de toeleiding en instroom naar tekortsectoren.
Vanuit de samenwerking tussen onder andere werkgevers- en werknemersorganisaties in de regionale mobiliteitsteams kunnen overschot- en tekortsectoren op elkaar aansluiten. Om de overgang naar een tekortsector te ondersteunen voorzien de regeling NL leert door met inzet van sectoraal maatwerk en de aanvullende dienstverlening door regionale mobiliteitsteams in begeleiding en scholing. Daarnaast voorzien de regeling omscholing naar krapteberoepen van EZK en verschillende sectorale regelingen voor bijvoorbeeld de zorg of het onderwijs in subsidie van omscholingskosten en begeleiding op de werkvloer. Om de overgang van overschot- naar tekortsectoren nog verder te ondersteunen, lopen er gesprekken of en hoe de infrastructuur kan worden gefaciliteerd om begeleiding aan de instroom in tekortsectoren te bieden. Bijvoorbeeld via de ontwikkeling van loopbaanpaden kan de overgang naar tekortsectoren worden vergemakkelijkt.
Herkent u de signalen dat opschaling van regionale leerloopbaanpaden moeilijk te realiseren is, onder andere doordat sectoren niet kunnen inschatten voor hoeveel en welke ontwikkelpaden geld nodig is terwijl, ze dat wel moeten doen om gebruik te kunnen maken van de regelingen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat opschaling makkelijker wordt?
Zie antwoord vraag 4.
Herkent u de signalen dat sommige individuele deelnemers meerdere (overlappende) trajecten achter elkaar moeten doen voor ze aan het werk kunnen? Bent u bereid om matching eerder in de trajecten te laten realiseren om dit te voorkomen?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat vernieuwende (modulaire) opleidingsmogelijkheden geen gebruik kunnen maken van de subsidieregeling NL leert door? Wat is de reden om die van deze subsidie uit te sluiten? Bent u bereid te kijken hoe vernieuwende opleidingsmodules wel aansluiting kunnen vinden bij NL leert door, juist om de aansluiting tussen scholing en behoeften in de arbeidsmarkt te verbeteren?
Het klopt niet dat vernieuwende opleidingsmogelijkheden per definitie niet in aanmerking komen voor NL leert door. Het kan wel zo zijn dat specifieke scholingsactiviteiten niet in aanmerking komen. De twee regelingen NL leert door gericht op scholing (NL leert door met inzet van scholing en NL leert door met inzet van sectoraal maatwerk) bieden ruime mogelijkheden voor het volgen van scholing, waaronder modulair onderwijs. Wel zijn er in beide regelingen voorwaarden opgenomen om de kwaliteit en arbeidsmarktrelevantie te kunnen garanderen. Het hangt af van het soort scholing of deze in aanmerking komt voor subsidie via de genoemde regelingen. Vooralsnog zijn er geen signalen bekend dat relevante vernieuwende scholingsactiviteiten niet in aanmerking komen voor financiering vanuit NL leert door.
Hoe is de verhouding mbo-hbo in van-werk-naar-werktrajecten in de verschillende regio’s? Klopt het dat (potentiële) werkgevers huiverig zijn voor omscholers op hbo-niveau omdat deze naar verhouding te veel tijd en budget kosten en de regelingen daar onvoldoende in voorzien? Zo ja, hoe zorgt u ervoor dat werklozen in overschotsectoren alsnog gestimuleerd worden zich om te scholen naar een tekortsector?
Uit onderzoek blijkt dat de bereidheid onder werkgevers om in scholing te investeren maar beperkt verschilt tussen opleidingsniveaus.2 Er is een lichte voorkeur om in middelbaar opgeleiden te investeren in verhouding tot laag- en hoogopgeleiden. Waarschijnlijk speelt hierin mee dat een aanzienlijk deel van de middelen die bij werkgevers en O&O-fondsen beschikbaar zijn voor scholing en ontwikkeling bestemd zijn voor functiegerichte scholing, terwijl scholing voor hoger opgeleiden vaker gericht is op generieke ontwikkeling van vaardigheden. In aanvulling op de private financiering van scholing en ontwikkeling worden er via het derde steunpakket publieke middelen beschikbaar gesteld die door zowel laag-, middelbaar als hoogopgeleiden zijn te gebruiken voor passende scholing. Door middel van evaluatie zal worden gevolgd in hoeverre verschillende groepen van de regelingen gebruik maken.
Deelt u de mening dat er te weinig modulair opleidingsaanbod beschikbaar is dat aansluit bij enerzijds grote groepen mensen met een overschotberoep en anderzijds bij de behoeften uit de tekortsectoren? Wat gaat u doen om te zorgen dat meer mensen gebruik gaan maken van van-werk-naar-werk-trajecten en zich naar tekortberoepen laten omscholen?
Er bestaan ruimschoots (korte) scholingsmogelijkheden die leren combineren met werken in de praktijk, zoals bbl of de mkb-route in het hbo. Zo is er veel mogelijk als het gaat om scholing naar tekortberoepen en worden diverse scholingstrajecten door meerdere opleiders aangeboden. Wel zien we inderdaad dat formele opleidingen voor volwassenen nog niet altijd flexibel genoeg zijn doordat ze onvoldoende rekening houden met vaardigheden en kennis die je al hebt en vaak minder goed te combineren zijn met werk en bijvoorbeeld zorgtaken doordat opleidingen niet tijd- en plaats-onafhankelijk kunnen worden gevolgd.
We stimuleren zowel in het hoger onderwijs (via de zogenoemde experimenten leeruitkomsten) als in het middelbaar beroepsonderwijs (via het flexibel beroepsonderwijs in de derde leerweg) publieke bekostigde en niet publiek bekostigde instellingen om (al dan niet gezamenlijk in samenwerkingsverbanden) flexibele scholingstrajecten voor formele opleidingen te ontwikkelen. De extra ruimte voor flexibilisering die in het experiment leeruitkomsten wordt geboden in het hoger onderwijs zal worden verankerd in de wet. Na verankering in de wet kunnen alle instellingen een flexibele invulling van hun leertrajecten aanbieden waarbij leeruitkomsten centraal staan en de student in samenspraak met de opleiding bepaalt hoe hij of zij werkt aan de leeruitkomsten en die vervolgens aantoont.
Daarnaast wordt gewerkt aan het mogelijk maken van flexibele deelname aan ho-opleidingen in het experiment flexstuderen en vervolgens structureel. Dit is ook voor werkenden van belang, om studie, werk en privéleven goed om elkaar af te kunnen stemmen.
In het middelbaar beroepsonderwijs zijn mbo-certificaten (met civiel effect) geïntroduceerd, gekoppeld aan keuzedelen en onderdelen van opleidingen met een zelfstandige betekenis op de arbeidsmarkt. In het hoger onderwijs zijn certificaten ook mogelijk, maar zonder civiel effect.
Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag twee, is er een breed pakket aan complementaire maatregelen om mensen te stimuleren en financieel te ondersteunen gebruik te maken van-werk-naar-werk-trajecten en omscholingstrajecten naar tekortberoepen.
Deelt u de mening dat stimulering van LLO en van-werk-naar-werk van cruciaal belang zijn, zeker nu, en dat we zoveel mogelijk mensen uit overschotsectoren moeten stimuleren en faciliteren om aan het werk te gaan in tekortsectoren? Zo ja, op welke manier gaat u de genoemde drempels wegnemen?
In reactie op de huidige crisis op de arbeidsmarkt ziet het kabinet een belangrijke rol weggelegd voor scholing, ontwikkeling en van-werk-naar-werk om de overgang van overschot- naar tekortsectoren te bevorderen. Met de onder vraag 1 genoemde regelingen wordt hieraan bijgedragen. Zoals onder vraag 6 geschreven wordt met een aantal overschotsectoren verkend hoe de instroom van werkzoekenden in goede banen kan worden geleid.
Problemen die ondernemers ervaren bij het lopende steun- en herstelpakket. |
|
Judith Tielen (VVD), Thierry Aartsen (VVD), Chantal Nijkerken-de Haan (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de diverse klachten van ondernemers uit branches zoals de beautysector, de kappersbranche, de retailsector, de evenementensector en de horeca over knelpunten in de uitvoering van diverse regelingen?
Het kabinet is zich ervan bewust dat de bestaande regelingen niet voor alle ondernemingen een goede uitkomst bieden. Met de recent aangekondigde uitbreiding van het steun- en herstelpakket1 wil het kabinet zoveel mogelijk in de kern gezonde ondernemers door de crisis heen helpen en banen en bedrijvigheid behouden. Het kabinet verwacht met de aangekondigde extra steunmaatregelen een aantal knelpunten voor diverse branches te kunnen wegnemen2 3.
Met welke sectoren heeft u ter voorbereiding op de uitvoering van de regelingen gesproken? Welke knelpunten zijn hieruit naar voren gekomen en welke daarvan zijn er opgelost?
Ter voorbereiding en ook tijdens de uitvoering van de regelingen is zowel ambtelijk als politiek met een groot aantal branches gesproken. Dit betreft een breed spectrum, waarbij onder meer gesproken is met de reisbranche, retailsector en detailhandel, transportsector en de kappersbranche. Daarnaast vindt er regulier overleg plaats met de sociale partners. Op basis van de vele gesprekken gecombineerd met de afwegingen vanuit het kabinet zelf zijn de regelingen vormgegeven. Hierbij zijn vanuit veel sectoren signalen afgegeven dat regelingen niet altijd aansloten op de behoefte van een sector of individueel bedrijf. Het kabinet neemt deze signalen altijd mee, maar komt uiteindelijk tot een eigen afweging bij het vormgeven van de regelingen.
Zo heeft het kabinet diverse gesprekken gevoerd met sectoren over uitgesloten sbi-codes in de TOGS, waarna diverse codes zijn toegevoegd4. Ook is naar aanleiding van signalen uit de horecasector de lijst met uitgesloten sbi-codes aangepast, zodat ook ondernemers met een financiële holding en beleggingsinstelling met beperkte toetreding toegelaten kunnen worden tot de TVL5.
Ten behoeve van de derde openstelling (kwartaal 1, 2021) zijn wederom naar aanleiding van gesprekken en andere signalen uit verschillende sectoren wijzigingen in het steun- en herstelpakket gerealiseerd, zoals te lezen in de brief «Aanpassingen in het economische steun- en herstelpakket als gevolg van de ontwikkeling in de bestrijding van het coronavirus aan uw Kamer over het steun en herstelpakket» dd. 9 december 20206.
Ook in de uitvoering heeft RVO.nl met werkgeversorganisaties en praktijktests met ondernemers regelmatig de uitvoering verbeterd. Op deze manier wordt geprobeerd het invullen van een aanvraag zo goed mogelijk te laten aansluiten op de praktijk en daardoor bijvoorbeeld de tijd die nodig is om een aanvraag te doen te verminderen en mogelijke fouten die kunnen worden gemaakt te beperken.
Wat betreft de NOW geldt dat deze steunmaatregel een generieke regeling betreft. Dat betekent dat er geen sector- of branche-specifieke benadering is. Uiteraard zijn wel verschillende signalen van bedrijven en branches ontvangen met betrekking tot knelpunten als gevolg van de pandemie in algemene zin of de gekozen vormgeving van specifiek de NOW. Naar aanleiding van dergelijke signalen is een aantal aanpassingen gedaan, zoals de aanpassing t.a.v. de werkmaatschappijregeling, het verhogen van de factor voor compensatie van de werkgeverslasten van 1,3 (30% opslag) naar 1,4 (40% opslag) of de aanpassing ten behoeve van de seizoenbedrijven in de NOW1. Het betekent uiteraard niet dat met deze aanpassingen de bedrijven en branches die knelpunten hebben gemeld hiermee 100% zijn geholpen. Gelet op het generieke karakter van de NOW-regeling en de noodzaak om werkgevers zo snel mogelijk te kunnen voorzien in hun tegemoetkoming, is maatwerk binnen de regeling niet mogelijk.
Bent u bekend met het feit dat omdat zowel de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) als de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW) per kwartaal worden berekend en de huidige lockdown van vijf weken precies op de grens tussen twee kwartalen valt? Bent u bekend met het feit dat heel veel ondernemers die momenteel van overheidswege zijn gesloten geen steun ontvangen omdat zij niet aan de criteria van de uitvoering voldoen? Heeft u deze groep in beeld en zo ja, hoe groot is deze groep?
Het kabinet is bekend met het feit dat de lockdown in meerdere kwartalen valt en dat een groep ondernemingen mogelijk niet voldoende omzetverlies in deze kwartalen zal hebben om in aanmerking te komen voor steunmaatregelen. Op dit moment heeft het kabinet geen zicht op de grootte van deze groep en welke bedrijven hier precies onder vallen. Wel is het aannemelijk dat dit met name ondernemingen betreft die van overheidswege zijn gesloten, zoals de niet-noodzakelijke winkels, en ondernemingen die toeleveren aan ondernemingen die vanuit overheidswege zijn gesloten.
Voor de NOW geldt dat het omzetverlies niet per definitie per kwartaal hoeft te worden berekend. Een ondernemer die geen aanspraak heeft gemaakt op voorgaand NOW-tijdvak, kan zelf beslissen over welke maanden hij zijn omzetverlies wil laten berekenen. Als voorbeeld: een ondernemer moest per halverwege december zijn deuren sluiten en had nog geen aanspraak gemaakt op de NOW. Hij heeft toen een aanvraag ingediend voor de NOW3, eerste tranche. Hij krijgt hiermee een tegemoetkoming voor de loonkosten in oktober, november en december. De periode van omzetverlies kan beginnen op 1 oktober, 1 november of 1 december. In het geval van deze ondernemer is het daarmee voordelig om de periode te starten op 1 december. Het omzetverlies wordt daarmee berekend over de maanden december, januari en februari. Als een werkgever aanspraak heeft gemaakt op de voorgaande NOW, is de periode niet zelf te kiezen, maar moet de periode aansluiten op de voorgaande omzetperiode.
Heeft u overwogen om de TVL en de NOW per maand te berekenen in plaats van per kwartaal? Zo ja, wat waren hier de voor- en nadelen van en waarom heeft u besloten om de regelingen toch per kwartaal te blijven berekenen? Zo nee, waarom niet?
Het overstappen van en kwartaalberekening naar een berekening op maandbasis is niet mogelijk. Zo’n overstap levert grote complicaties en grote druk in de uitvoering op.
Voor de TVL is de belangrijkste reden dat de meeste ondernemingen per kwartaal Btw-aangifte doen bij de Belastingdienst. RVO.nl gebruikt deze gegevens om het omzetverlies te kunnen vaststellen waardoor aanvragen sneller afgehandeld kunnen worden, ondernemers minder gegevens hoeven aan te leveren en sneller steun krijgen. Het merendeel van de aanvragen wordt door RVO.nl binnen enkele werkdagen geautomatiseerd verwerkt. De omzet per maand is voor RVO.nl niet verifieerbaar en leidt los van de extra werkzaamheden tot een onaanvaardbaar risico op misbruik en oneigenlijk gebruik.
Ook bij de NOW is een regeling op maandbasis nagenoeg onmogelijk. Dit legt een te grote druk op de uitvoering. Dit zou betekenen dat de huidige processen die nu per kwartaal plaatsvinden, op maandelijkse basis plaats moeten gaan vinden. Dit is een te grote belasting voor UWV. Ook de druk op de vaststellingsprocedures zou te groot worden, waarbij risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik ook nog zouden toenemen. Bij de NOW is bewust gekozen om te rekenen met een meetperiode per kwartaal. Op deze manier wordt voorkomen dat een vrij beperkte en kortdurende daling van de omzet ervoor zorgt dat een bedrijf meteen in aanmerking komt voor subsidie. Binnen de huidige vormgeving van NOW3 is het zo dat er bij een omzetdaling van 20% in één maand7, terwijl in de maanden daaromheen wel een normale omzet wordt behaald, geen recht op een NOW-subsidie bestaat.
Gemiddeld over drie maanden daalt de omzet in dat geval met 6,7%. Verwacht mag worden dat een werkgever voldoende voorbereid is om een dergelijke situatie het hoofd te bieden, ook als die zich ten gevolge van buitengewone omstandigheden voordoet. Daalt de omzet in een maand tijd met 60%, dan is dat, met de huidige vormgeving van de NOW3, derde en vierde tranche, gemiddeld over drie maanden 20% en bestaat wel recht op een subsidie.
Kunt u aangeven hoe vaak de Voorraad Gesloten Detailhandel (VGD) is toegekend aan ondernemers? Kunt u aangeven hoe groot het percentage ondernemers is dat de VGD heeft ontvangen, afgezet tegenover het aantal bedrijven in de detailhandel die gedwongen gesloten zijn?
De opslag Voorraad Gesloten Detailhandel (VGD) zal met de wijziging van de TVL die op 15 februari 2021 in werking treedt in de TVL worden opgenomen. Dit betekent dat er nu nog geen beeld is van het aantal ondernemingen dat een aanvraag heeft ingediend én in aanmerking komt voor de VGD. Dit betekent ook dat er nog geen ondernemers zijn die de VGD hebben ontvangen.
De opslag zal bij de vaststelling van TVL Q4 aan de betreffende ondernemingen worden uitgekeerd, die een TVL Q4 aanvraag hebben toegekend gekregen. Omdat de VGD als opslag op toegekende TVL aanvragen wordt uitgevoerd hoeven ondernemers geen afzonderlijke VGD aanvraag in te dienen. Ondernemingen die niet in aanmerking komen voor de TVL komen ook niet in aanmerking voor de VGD.
Kunt u reflecteren op het functioneren van de evenementenmodule in de TVL? Heeft u bij het ontwerp van deze module de betreffende brancheverenigingen van de evenementensector en hun toeleveranciers betrokken? Zo ja, welke input hebben zij gegeven en welke onderdelen hiervan zijn er wel en niet overgenomen? Hoe vaak is momenteel gebruik gemaakt van de evenementenmodule en hoe staat dat in verhouding met het totaal aantal bedrijven in de evenementensector en de toeleveranciers?
De evenementenmodule voor het vierde kwartaal zal op 18 februari (12.00u) opengaan. Daarom kan het kabinet op dit moment nog niet reflecteren op het functioneren ervan en ook niet aangeven hoe vaak de module is gebruikt. De openstelling wacht op goedkeuring van de Europese Commissie van de regeling en uitbreiding van het steunpakket zoals net voor de kerst is vastgesteld.
Met de evenementensector is regelmatig overleg geweest over diverse onderwerpen waaronder het garantiefonds en de financiële regelingen, specifiek de evenementenmodule. Belangrijk aandachtspunt was dat meerdere ondernemingen uit de evenementindustrie te maken hadden met een seizoeneffect. Daardoor komen ondernemers niet in alle kwartalen in aanmerking voor de TVL. Het kabinet heeft er om die reden voor gekozen om evenementondernemingen die niet in aanmerking komen voor de TVL Q4 en de TVL Q1 in aanmerking te laten komen voor de evenementenmodule om deze ondernemers in de winterperiode te kunnen ondersteunen. Dit is een afweging tussen passende bijdrage aan de sector en onder meer de uitvoerbaarheid van de evenementenmodule naast de reguliere TVL-regeling, waarbij interferentie tussen twee regelingen zoveel mogelijk moet worden voorkomen. De evenementenmodule zou in eerste instantie alleen voor zeer beperkte doelgroep gelden. Mede naar aanleiding van signalen uit de branche is de module verbreed naar de evenementensector in den brede De voorwaarde dat een bedrijf geleverd heeft aan een evenement of deze zelf heeft georganiseerd volstaat, naast de voorwaarde dat een bedrijf vanwege de seizoensproblematiek niet in aanmerking komt voor TVL Q4 2020 vanwege te lage referentieomzet, maar wel TVL Q3 2020 heeft ontvangen. Dit is in de brief aan uw Kamer van 27 oktober 2020 aangegeven8. Daarnaast is in december besloten de evenementenmodule door te trekken naar het eerste kwartaal van 20219, waarvoor dezelfde voorwaarden gelden als in het vierde kwartaal van 2020.
Uit gesprekken met de sector is tot slot ook gebleken dat de veelheid aan verschillende type bedrijven in de evenementensector baat hebben bij de uitbreiding naar alle sbi-codes en verhoging van de subsidiepercentages en de maximumsubsidie in de TVL voor het vierde kwartaal van 2020. In TVL Q1 2021 en Q2 zullen de percentages en deze cap, zoals aangekondigd in de Kamerbrief over het steun- en herstelpakket10, verder worden opgehoogd.
Kunt u uitsplitsen welke oplossingen u bij het samenstellen van de verschillende regelingen heeft onderzocht om de groep «startende ondernemers» (die voor 15 maart 2020 ingeschreven stonden bij de Kamer van Koophandel maar geen of onvoldoende omzet hebben gedraaid om in aanmerking te komen voor TVL) toch te ondersteunen binnen de TVL? Kunt u alle relevante informatie over wat deze opties waren en waarom deze wel of niet mogelijk waren met de Kamer delen?
Het kabinet heeft een aantal alternatieven onderzocht voor situaties waarin de referentieomzet van een startende onderneming onbekend is. Belangrijk uitgangspunt voor het kabinet was daarbij om de steun zo goed mogelijk te laten aansluiten op de situatie van de individuele ondernemer.
Daarom kiest het kabinet ervoor om in de aparte regeling Tegemoetkoming Starters -onderdeel van het recent uitgebreide steun- en herstelpakket-, voor bedrijven gestart vanaf 1 oktober 2019 tot en met 30 juni 2020, het derde kwartaal van 2020 als referentiekwartaal te hanteren11 12. Daarmee komt er voor een groot aantal startende ondernemingen een meer passende tegemoetkoming in de vaste lasten. Op dit moment ontvangen veel van deze ondernemers weinig of geen tegemoetkoming.
Er zijn naast de aangekondigde Tegemoetkoming Starters twee alternatieven onderzocht.
Het eerste alternatief was om de referentieomzet te construeren op basis van de gemiddelde referentieomzet van vergelijkbare ondernemingen. Door het omzetverlies te construeren ontstaan er situaties van onder- en oversubsidiëring. Er kan immers niet gerekend worden met het werkelijke omzetverlies van de onderneming. Daarmee komt de doelmatigheid van de regelingen en gelijke behandeling van aanvragers in het geding.
Het tweede alternatief was het uitkeren van een forfaitair bedrag aan startende ondernemingen. Dit zou betekenen dat alle startende ondernemingen, eventueel tot een bepaalde peildatum, een vast bedrag zouden ontvangen. Dit is een zeer ongerichte maatregel, waarmee enerzijds ondernemingen zouden worden gesubsidieerd die geen significante negatieve gevolgen van de coronamaatregelen ondervinden en anderzijds ondernemingen te weinig subsidie zouden ontvangen ten opzichte van hun omzetverlies en vaste lasten.
Naast de Tegemoetkoming Starters zal ook de leningfaciliteit voor starters via Qredits worden uitgebreid. Hiermee geeft het kabinet uitvoering aan de motie Dijkhoff13 14.
Welke oplossingen zijn verkend en verworpen als het gaat om de NOW? Wat is nu het antwoord dat startende ondernemers ontvangen van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) als zij een aanvraag doen ter ondersteuning van het doorbetalen van personeel?
Als een werkgever die gestart is na 1 februari 2020 een aanvraag indient voor de NOW, ontvangt hij een afwijzing van UWV, omdat er niet aan de voorwaarden wordt voldaan.
De mogelijkheden voor starters binnen de NOW zijn onderzocht. Vooropgesteld moet worden dat de meeste startende ondernemers vooral gebaat zijn bij een tegemoetkoming in de vaste lasten. De Regeling Tegemoetkoming Starters sluit hierdoor beter aan bij startende ondernemingen dan de NOW.
Onderzocht is of het binnen NOW3 mogelijk is om met Q3 2020 als referentieomzet te werken voor startende ondernemers die zijn gestart na 2 februari 2020. Starters onderbrengen binnen de bestaande regeling vanaf de vierde aanvraagperiode (jan t/m maart) zou in verband met de geplande openstelling van het loket van de vierde aanvraagperiode (15 februari) enkel mogelijk zijn onder zo eenduidig mogelijke voorwaarden, terwijl het op dit moment nog onduidelijk is hoe starters precies ondergebracht zouden kunnen worden in deze regeling. Dit zou de openstelling en tijdige uitbetaling van de NOW voor het eerste kwartaal van 2021 vertragen, en ook zouden andere lopende processen binnen de NOW vertraging oplopen. Tevens zou dit leiden tot veel hogere M&O-risico’s. Het kabinet acht deze gevolgen zeer onwenselijk.
Gelet op het voorgaande heeft het kabinet besloten om starters tegemoet te komen door middel van een aparte Regeling Tegemoetkoming Starters die zo veel mogelijk is gebaseerd op de TVL.
Kunt u aangeven hoeveel capaciteit nodig is om de groep «startende ondernemers wel te ondersteunen, gezien het feit dat in het debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus van 15 december 2020 het kabinet aangaf te concluderen dat het niet uitvoerbaar is om de groep «startende ondernemers» te ondersteunen? Hoe groot is het beslag van de uitvoering van de regelingen momenteel op de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)? Hoeveel is dit bij het UWV? Hoeveel capaciteit is er sinds het begin van de coronacrisis extra aangetrokken en welke acties zijn er ondernomen om de uitvoeringscapaciteit te vergroten?
Gegeven de huidige capaciteitsvraag zal de Tegemoetkoming Starters pas in april of mei kunnen worden opengesteld15. Dit komt onder meer door de stapeling van de uitbreiding van de TVL met de opslag Horeca Voorraad en Aanpassingskosten (HVA), de opslag Voorraad Gesloten Detailhandel (VGD), de evenementenmodule, wijzigingen door het aangepaste steun- en herstelpakket, de vaststelling van TVL 1 (juni – september 2020) en kwartaal 4 (2020) en het inregelen van de «basis» TVL voor kwartaal 1 en kwartaal 2 (2021).
Het beslag dat de TVL legt op de uitvoering van de regelingen door RVO.nl is zeer groot. Om het in perspectief te plaatsen: het totale aantal aanvragen voor de TVL is ongeveer gelijk aan de helft van alle andere regelingen die RVO.n; in een jaar uitvoert. RVO.nl voert doorgaans geen zeer grootschalige regelingen zoals de TVL en TOGS uit. Daarbij zijn de openstellingen van de TVL telkens maar voor enkele weken en zijn er continu aanpassingen in maatwerk systemen nodig, zoals voor de HVA en VGD opslag. Dat RVO.nl in staat is geweest om de TOGS, TVL en vele andere corona subsidiemaatregelen succesvol uit te voeren, is in de ogen van het kabinet een enorme prestatie. Omdat de TVL sterk leunt op geautomatiseerde uitvoering is de mogelijkheid om door werving snel de capaciteit te vergroten beperkt. Daarnaast is de hoeveelheid wijzigingen die tegelijkertijd op de relevante IT-systemen kan worden doorgevoerd ook beperkt, de samenhang tussen wijzigingen groot en het belang van zorgvuldig testen zeer wezenlijk. Desalniettemin heeft RVO.nl in de afgelopen maanden waar mogelijk nagenoeg continu de systeem- en organisatiecapaciteit aangepast aan de gevraagde uitvoering. Op dit moment is ongeveer 80fte extra aangetrokken voor de uitvoering van TVL. Deze fte’s zijn aangetrokken naast personeel dat al in dienst was bij RVO.nl en aan de TVL werkt.
Zoals ook in het antwoord op vraag 8 is aangegeven, ligt er een aanzienlijke druk op de huidige belasting bij UWV. UWV loopt tegen de grenzen van de uitvoerbaarheid aan, en de primaire processen staan onder druk als er extra voorwaarden, maatregelen of nieuwe regelingen worden toegevoegd aan de reeds lopende werkzaamheden. Een extra regeling is dus niet alleen een kwestie van extra budget.
Voor de uitvoering van de NOW zijn extra krachten aangetrokken. Voor de daadwerkelijke uitvoering ziet dit met name op de onderdelen Uitkeren, Bezwaar en Beroep en het Klant contactcentrum. Daarnaast zijn er ook vanuit het UWV-Hoofdkantoor veel mensen betrokken bij de NOW, dit is niet direct uit te drukken in aantallen.
Door UWV is er ontzettend veel werk verricht om de NOW in de huidige vorm vanaf het voorjaar van 2020 binnen afzienbare tijd uit te kunnen voeren. Daar is dit kabinet de medewerkers van UWV dan ook zeer dankbaar voor.
Hoe ver bent u met de uitwerking van de Tijdelijke Ondersteuning Noodzakelijke Kosten (TONK)? Wanneer is daarover nadere informatie beschikbaar?
Er wordt hard gewerkt aan de uitwerking van de TONK. Hiervoor is recent een handreiking gepubliceerd. Deze is opgesteld door Divosa om de uitvoeringslast voor gemeenten te verlichten.
Deze handreiking is te vinden op: https://www.divosa.nl/onderwerpen/tijdelijke-ondersteuning-noodzakelijke-kosten-tonk#handreiking
Bent u van mening dat de uitwerking van de TONK zo snel mogelijk gereed moet zijn zodat ondernemers die tussen wal en schip vallen zo snel mogelijk in beeld zijn en geholpen kunnen worden zodat de problemen niet groter worden voor deze huishoudens?
Het is van groot belang dat huishoudens die door de onvoorziene omstandigheden met hun rekeningen voor noodzakelijke kosten in de knel zitten zo snel mogelijk geholpen worden. Daar wordt door alle partijen hard aan gewerkt. Maar het zorgvuldig uitwerken en het inregelen in de uitvoering bij 352 gemeenten die ook in het kader van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) al een aanzienlijke inspanning verrichten vraagt enige tijd.
Kunt u aangeven bij hoeveel gemeenten reeds sprake is van het afhandelen van aanvragen voor ondersteuning, gezien het feit dat u in uw brief van 9 december 2020 over de aanpassingen in het steun- en herstelpakket aangeeft dat, voor zover de gemeentelijke beleidsregels reeds voldoende ruimte bieden, zij aanvragen voor ondersteuning al kunnen afhandelen? Kunt u aangeven bij hoeveel gemeenten dit het geval is? Kunnen andere gemeenten vooruitlopend op het gereedkomen van de uitwerking van de TONK ook al anticiperen hierop en huishoudens van ondernemers al hulp bieden als deze ondernemers zich melden bij hun gemeente? Zo ja, zijn alle gemeenten hiervan op de hoogte gesteld en ook bereid hieraan mee te werken?
Het is niet mogelijk cijfermatig aan te geven bij hoeveel gemeenten dit het geval is. Het is wel zo dat gemeenten die hier beleidsmatig op voorbereid zijn vooruit kunnen lopen op het gereedkomen van de TONK. Als zij dit kunnen mogen ze al hulp bieden aan huishoudens die zich melden bij hun gemeente.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat vooral ondernemers geïnformeerd worden over de ondersteuningsmogelijkheden die gemeenten hebben?
De ontwikkeling van de TONK is mede tot stand gekomen door de inzet van de sociale partners. Met hen wordt ook gesproken over de voortgang van de TONK. De verwachting is dat deze partijen ook een rol kunnen spelen bij het bereiken van hun achterban met informatie over TONK. Daarnaast zal uiteraard via de reguliere kanalen van gemeenten en Rijk aandacht aan TONK worden besteed.
Bent u bereid op korte termijn, actief brede bekendheid te geven aan zowel de TONK als de overige ondersteuningsmogelijkheden die gemeenten hebben om ondernemers die tussen wal en schip vallen te helpen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
De arbeidsmarkt in Limburg |
|
Judith Tielen (VVD), Chantal Nijkerken-de Haan (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe klap voor VDL Nedcar: ontslag voor 750 medewerkers»?1
Ja.
Op welke wijze doet VDL er «alles aan om de gedupeerde mensen van werk naar werk te begeleiden»? Is bekend in hoeverre de arbeidsmarktregio’s betrokken zijn en welke rol zij daarin spelen?
Het gaat in totaal om ongeveer 750 mensen, waarvan ongeveer 160 mensen in dienst bij VDL. De overige medewerkers huurt VDL in via uitzendbureaus, zoals Adecco en Randstad. Voor de eerste groep ontplooit VDL een scala aan activiteiten om ze binnen of buiten VDL aan het werk te houden. Zo worden interne en externe vacatures gedeeld via de Arbeidsmarktplaats, die in samenwerking met de partijen in de arbeidsmarktregio is opgericht. De uitzendkrachten die bij VDL werken, kunnen bij hun uitzendbureau terecht dat ze naar ander werk begeleidt. UWV werkt intensief samen met de betrokken uitzendbureaus. Zo verstrekt UWV informatie over de arbeidsmarktontwikkelingen, over kanssectoren, beschikbare vacatures en specifieke arbeidsmarktprojecten. Uitzendkrachten kunnen ook gebruik maken van de Arbeidsmarktplaats. Tegelijk informeert UWV de medewerkers over de mogelijkheden van een uitkering en de rechten bij een eventuele ontslagaanvraag.
De drie arbeidsmarktregio’s in de provincie zijn betrokken. Dat is niet nieuw, want er is al jarenlang structureel overleg tussen VDL en de betrokken partijen. De situatie van Nedcar verschilt door de jaren heen: in tijden van voorspoed heeft VDL veel extra personeel nodig, als het minder gaat, is er sprake van krimp. In de huidige situatie werken de partijen in de arbeidsmarktregio’s samen met Nedcar in het ondersteunen van personeel van VDL met van-werk-naar-werk dienstverlening, onder andere via de Arbeidsmarktplaats. Met deze samenwerking op het gebied van werk en scholing lopen partijen vooruit op de vormgeving van een regionaal mobiliteitsteam in de eerste maanden van 2021, wat een onderdeel is van de aangekondigde crisisdienstverlening van werk(loosheid) naar werk2.
Welke stappen zijn ondernomen en worden nog ondernomen om de werkgelegenheid in Limburg te versterken, bij bedrijven zoals Nedcar en andere (clusters van) bedrijven?
VDL Nedcar is van groot belang voor de regionale arbeidsmarkt. De Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft op 15 december, in reactie op vragen van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat, schriftelijk aangegeven dat het kabinet toegezegd heeft zich actief in te zetten voor het behoud van de fabriek en de werkgelegenheid.3 Een integraal plan van aanpak is in ontwikkeling. Op basis daarvan werken VDL Nedcar, centrale- en decentrale overheden, en andere relevante partijen verder.
Een ander voorbeeld waarbij er nauw samen wordt gewerkt ten behoeve van de werkgelegenheid in Limburg is de transitie van het chemisch complex Chemelot naar circulariteit: de Chemelot Circular Hub. Bedrijfsleven, overheden, kennisinstellingen en andere relevante partijen werken hier samen om deze transitie van het ecosysteem Chemelot verder vorm te geven.
Daarnaast zet het kabinet ook algemeen beleid in om de economie en de werkgelegenheid in heel Nederland te versterken. Met het steun- en herstelpakket zet het kabinet in op het behoud van werkgelegenheid in Nederland tijdens de coronacrisis4. Waar nodig worden mensen geholpen richting nieuw werk. Deze steun komt ook ten goede aan de werkgelegenheid in de provincie Limburg.
Bent u bereid om arbeidsmarktregio’s waar het verlies van werkgelegenheid bovengemiddeld groot is, zoals in Limburg, te prioriteren bij het verdelen van extra (corona-)gelden voor arbeidsmarktregio’s?
Dat gebeurt op dit moment al. Bij het toekennen van de financiële middelen voor crisisdienstverlening naar werk hanteer ik een verdeelsleutel die is gebaseerd op de instroom in de NOW 2.0. Daar waar de verwachte impact op de regionale arbeidsmarkt groter is, stel ik meer geld beschikbaar voor crisisdienstverlening naar werk.
Wat kunnen de betrokken arbeidsmarktregio’s in Limburg leren van andere arbeidsmarktregio’s, welke effectieve voorbeelden van gelijksoortige situaties zijn beschikbaar?
De arbeidsmarktregio Zuid-Limburg heeft zelf ruime ervaring met mobiliteitsdienstverlening. Ook is er eerdere ervaring met ontslagen bij VDL. De afgelopen decennia zijn publieke en private partners gezamenlijk met elkaar opgetrokken bij de begeleiding van personele vraagstukken van diverse ondernemingen. Voorbeelden in andere arbeidsmarktregio’s zijn de mobiliteitsdienstverlening aan personeel van Philip Morris in Bergen op Zoom en, meer recent, de dienstverlening die UWV uitvoert in het kader van de motie Asscher5.
Klopt het dat een groot deel van de ontslagen medewerkers opgeleid zijn in de techniek, wat een tekortsector is? Wat is de verhouding tussen de aantallen ontslagen medewerkers en de openstaande vacatures in de techniek?
Het merendeel van de VDL-medewerkers die in deze fase moeten afvloeien, zijn productiemedewerkers. Door «training on the job» heeft VDL veel geïnvesteerd in hun competenties en vaardigheden. Los van de bedrijfsspecifieke situatie zijn de «skills» (zoals accuratesse en het onder tijdsdruk uitvoeren van hoogwaardige, technische handelingen) van deze medewerkers ook waardevol in relatie tot andersoortige productie- of logistieke taken. VDL ondersteunt deze groep met een terugkeervoucher gekoppeld aan de getoonde competenties en vaardigheden. Deze vervult twee functies. Voor werk elders is het een positieve referentie en het zorgt ervoor dat mensen bij mogelijke toekomstig werk bij VDL eerder in beeld zijn.
In Limburg zijn er in totaal ongeveer 11.000 openstaande vacatures waarvan 4.300 in technische beroepen en 1.400 in logistieke- en transportberoepen. De verwachting is dat een deel van het de voormalig VDL-medewerkers in een functie in de techniek of logistiek aan de slag kan. Hiervoor is zo nodig extra ondersteuning beschikbaar via de middelen voor crisisdienstverlening naar werk. Niet alle openstaande functies zijn echter naar verwachting geschikt.
In hoeverre zijn werkgevers in de techniek met langdurig openstaande vacatures betrokken om deze ontslagen medewerkers vanaf nu te kunnen werven, selecteren en waar nodig extra op te leiden? Wat staat deze werkgevers in de weg om in contact te treden met deze ontslagen medewerkers en hoe kan dat worden opgelost?
Niets staat werkgevers in de weg vacatures kenbaar te maken en in contact te komen met de ontslagen VDL-medewerkers. Dat kan via het werkgeversservicepunt (WSP). Het in kaart brengen van vacatures en zoeken van geschikte kandidaten hoort tot de kerntaken van het WSP. Ook kunnen werkgevers vacatures aanmelden voor plaatsing bij de Arbeidsmarktplaats. Vacatures die via de uitzendbureaus worden aangeboden komen automatisch bij de oud-medewerkers terecht. Verder verwijs ik naar het antwoord op vraag 10 en 11.
Kunnen de ontslagen VDL-werknemers voor eventuele aanvullende scholing terecht bij het deze week gelanceerde initiatief Limburgleert.nl?2 Deelt u de mening dat juist dit soort door de overheid gefinancierde initiatieven opleidingen moeten bieden voor tekortsectoren zoals techniek, in plaats van «soft skills» zoals in het artikel genoemde stressmanagement en werkgeluk?
Het platform Limburgleert.nl is een samenwerking tussen overheid (de drie Limburgse arbeidsmarktregio’s en Provincie), onderwijs, bedrijfsleven en vakbonden. Dit platform is een portal dat het regionaal scholingsaanbod voor de beroepsbevolking ontsluit. Werkenden en werkzoekenden kunnen op elk moment gebruik maken van Limburgleert.nl. Medewerkers van VDL kunnen hier ook terecht voor advies over scholing.
Via deze «portal» is ook het Limburgse initiatief van Leo Loopbaan en de dienstverlening van het Leerwerkloket toegankelijk. De Arbeidsmarktplaats wordt gekoppeld aan Limburgleert.nl. Zo wordt voor werkzoekenden een breed palet ontsloten aan ondersteuning, competentietesten, advies en oriëntatie op scholingsarrangementen. Het aangeboden opleidingsaanbod bestaat voornamelijk uit opleidingen die gericht zijn op de tekortsectoren. Daarnaast kunnen de ontslagen VDL-medewerkers ook gebruik maken van landelijke regelingen.
In het kader van het derde steun- en herstelpakket komen er in de arbeidsmarktregio’s regionale mobiliteitsteams die zich richten op mensen die extra ondersteuning nodig hebben om weer aan het werk te komen. Deze mobiliteitsteams pakken de opgave samen met de samenwerkende partners (sociale partners, gemeenten, UWV en onderwijsveld) op. Daarnaast kunnen mensen gebruik maken van kosteloze scholing via de regeling NL leert door met inzet van scholing. In 2020 en 2021 wordt via die regeling € 64 miljoen beschikbaar gesteld voor gratis scholingstrajecten voor werkenden en werkzoekenden. Het eerste deel van het aanbod is beschikbaar via https://vindjeupdate.hoewerktnederland.nl/, vanaf begin februari komt een tweede deel beschikbaar en rond de zomer een derde deel. Het gaat om arbeidsmarktrelevant scholingsaanbod. Afhankelijk van iemands arbeidsmarktpositie en werkzaamheden kunnen investeringen in betere soft skills van wezenlijk belang zijn voor iemands duurzame inzetbaarheid. Dat laat onverlet dat daarnaast meer omvangrijke scholing nodig is om mensen aan het werk te helpen in sectoren en beroepen waar vraag is zoals de techniek. Voor dat doel ontwikkelt het kabinet de omscholingsregeling. Met deze regeling kunnen werkgevers subsidie aanvragen voor de omscholingskosten van een nieuwe werknemer die werkzaam wordt in een krapteberoep, zoals een beroep in de techniek.
Deelt u de mening dat in deze situatie de arbeidsmarktregio’s, regionale mobiliteitsteams en leerwerkloketten zich nu moeten bewijzen in het effectief zijn in het van werk naar werk begeleiden van mensen die hun baan verliezen? Zo ja, wat is uw verwachting van de inzet, maar vooral van het resultaat hiervan? Op welke wijze wordt de effectiviteit van de inzet gemonitord? Bent u bereid bij te sturen op het moment dat de monitoring daar aanleiding toe geeft?
De aangekondigde aanpak van de crisisdienstverlening naar werk wordt uitgevoerd in de arbeidsmarktregio’s. Het kabinet heeft extra budget vrijgemaakt om de regionale mobiliteitsteams mogelijk te maken. Met de regionale mobiliteitsteams wil het kabinet met alle samenwerkende partners (sociale partners, gemeenten, UWV en onderwijsveld) bereiken dat er aanvullende dienstverlening wordt ingezet voor mensen die meer ondersteuning nodig hebben om aan het werk te komen. Het gaat om vroegtijdige en ontschotte dienstverlening. Deze dienstverlening is nieuw en zal vanaf de aanvang nauwlettend worden gemonitord. Er wordt bijgestuurd als de monitoring daar aanleiding toe geeft. De effectiviteit van de regionale mobiliteitsteams is uiteraard ook afhankelijk van externe factoren als de economische situatie en het herstel van de werkgelegenheid.
Herkent u de signalen dat organisaties in de arbeidsmarktregio’s vooral veel overleggen in plaats van tijd steken in het daadwerkelijk verbinden van mensen met potentieel nieuwe werkgevers (in tekortsectoren)?
De regionale mobiliteitsteams bieden in aanvulling op de dienstverlening vanuit de regionale werkgeversservicepunten en de regionale leerwerkloketten een nieuwe aanpak door de brede samenwerking en het gebruik van ontschot instrumentarium. Om effectieve dienstverlening op maat te organiseren, zijn overleg en het maken van praktische afspraken nodig. Alle partijen zijn vooruitlopend aan de start van de mobiliteitsteams reeds aan de slag met het matchen van vraag en aanbod. De samenwerkende partners en het kabinet hebben zich met een Intentieverklaring gecommitteerd om uitvoering te geven aan deze vorm van van-werk-naar-werk bemiddeling7.
Bent u bereid arbeidsmarktregio’s op te dragen om hun energie te steken in het daadwerkelijk maken van verbinding met werkgevers zodat vraag en aanbod bij elkaar gebracht kunnen worden?
Zie antwoord vraag 10.
NL Leert Door |
|
Judith Tielen (VVD), Paul Smeulders (GL) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() ![]() |
Herkent u de signalen dat het maximum aantal inschrijvingen voor een ontwikkeladviestraject voor de regeling NL Leert Door, die sinds vandaag (1 december 2020) weer is opengesteld, al weer bijna bereikt dreigt te worden?
Ja.
Hoe kan het dat er in een dag tijd al bijna 50.000 aanvragen zijn gedaan? Hoe duidt u deze ontwikkeling? Bent u het met de mening eens dat dit aantal betekent dat er bij veel mensen grote behoefte is aan professionele loopbaanondersteuning?
Tijdens het debat over het aanvullend sociaal pakket dat ik op 24 september met uw Kamer gevoerd heb is door het lid Smeulders een motie ingediend om het aantal beschikbare ontwikkeladviezen in het aanvullend sociaal pakket op te hogen naar 50.000 trajecten en deze naar voren te halen, zodat mensen zich vanaf 1 december weer zouden kunnen aanmelden voor het volgen van ene ontwikkeladvies. Nadien is nog een aantal keer gecommuniceerd dat het ontwikkeladviesportaal vanaf 1 december weer opengesteld zou worden voor de registratie van nieuwe adviestrajecten. We hebben gezien en gehoord dat de afgelopen maanden veel loopbaanadviseurs en loopbaanadvieskantoren hier op ingespeeld hebben door al in aanloop naar 1 december deelnemers te werven, zodat deze meteen op 1 december geregistreerd konden worden.
De snelle volloop van het ontwikkeladviesportaal laat zien dat met ontwikkeladviestrajecten wordt voorzien in een grote behoefte. Veel mensen hebben behoefte aan een adviesgesprek met een professional, waarin zij handvatten krijgen om aan de slag te gaan met de eigen ontwikkeling en zicht krijgen op kansen op de arbeidsmarkt. Het is mooi dat met de regeling «NL leert door met inzet van ontwikkeladvies» zo veel mensen hierbij kunnen helpen, aanvullend aan wat er op het gebied van ontwikkeladvies en loopbaanondersteuning privaat al beschikbaar is.
Welke criteria gebruikt u om te beoordelen of de ontwikkeladviezen een succesvolle bijdrage zijn aan het arbeidsmarktbeleid?
In de loop van 2021 zal er een effectevaluatie worden gestart om in beeld te brengen wat de effecten, doelmatigheid en doeltreffendheid van de verschillende maatregelen uit het pakket NL leert door zijn. Daarbij wordt dus niet alleen gekeken naar de ontwikkeladviezen, maar ook naar online scholing. De exacte invulling van de effectevaluatie wordt op dit moment nog uitgewerkt. In ieder geval zal bij de evaluatie worden gekeken naar welke deelnemers nu bereikt worden. Onlangs heeft Regioplan in opdracht van mijn ministerie al een monitor uitgevoerd om de eerste inzichten in beeld te brengen. Het rapport hiervan heb ik onlangs met uw Kamer gedeeld. Daarnaast zal de evaluatie in ieder geval inzicht moeten geven in het effect dat de ingezette maatregelen hebben op de houding, kennis, gedrag, zelfvertrouwen en inzetbaarheid van de deelnemers. Ook zal in beeld worden gebracht of en wat het effect is op de loopbaan van de deelnemers en of er nog verschillen zijn tussen verschillende groepen deelnemers. De uitkomsten van de effectevaluatie zal ik delen met uw Kamer.
Wat is bekend over de vervolgstappen die gebruikers nemen na afloop van het ontwikkeladviestraject? Sluiten deze resultaten aan bij de verwachtingen van NL Leert Door?
Op dit moment is nog niet inzichtelijk welke vervolgstappen deelnemers aan een ontwikkeladviestraject nemen na afloop van dat traject en of deze verwachtingen aansluiten bij de verwachtingen van NL leert door. De ontwikkeladviestrajecten zijn op dit moment nog vol in uitvoering. Tot op heden zijn er ongeveer 10.000 adviestrajecten, die in augustus geregistreerd zijn, afgerond en gedeclareerd bij de uitvoerder van deze regeling. Dit betekent dat de meerderheid van de trajecten uit augustus nog gegeven en afgerond moet worden. Dat geldt uiteraard ook voor de trajecten die sinds 1 december geregistreerd zijn.
Dat de grote meerderheid van de ontwikkeladviestrajecten nog loopt betekent dat er nu nog geen beeld is van de vervolgstappen die deelnemers zetten. In de loop van 2021 wordt gestart met een effectevaluatie van het volledige crisispakket NL leert door. In die evaluatie zal de doelmatigheid en doeltreffendheid van de ingezette maatregelen worden onderzocht. Het eindrapport van de evaluatie deel ik te zijner tijd met uw Kamer.
Bent u bereid erop in te zetten om juist meer mensen zonder startkwalificatie of met een middelbare opleiding te wijzen op de mogelijkheden van NL Leert Door?
Ja ik ben daartoe bereid. Rondom NL leert door is er een communicatiecampagne ingericht om de regelingen vanuit NL leert door kenbaar te maken bij een breed publiek maar in het bijzonder bij hen die het hardst geraakt zijn door de coronacrisis. Gebruik makend van onder meer radio, sociale media, online video’s en hoewerktnederland.nl wordt geprobeerd deze doelgroep zo goed mogelijk te bereiken.
Daarnaast werk ik samen met een breed netwerk van stakeholders, die dichtbij de doelgroep staat en zicht heeft op belanghebbende van de regeling. Denk hierbij aan vakbonden, werkgeversorganisaties, O&O-fondsen, leerwerklokketen, UWV, branches en sectoren.
In hoeverre kunnen mensen die dat nodig hebben in deze coronacrisis (kosteloos) gebruik maken van een ontwikkeladviestraject? Voor hoeveel ontwikkeladviezen is nu budget beschikbaar?
Vanuit de regeling NL leert door is er nu budget beschikbaar voor 77.000 ontwikkeladviestrajecten, waarvoor de deelnemers zich in augustus en begin december hebben aangemeld. Naast de ontwikkeladviestrajecten uit NL leert door zijn er nog tal van andere mogelijkheden voor mensen om hulp te krijgen bij vragen over hun loopbaan en ontwikkeling. In eerste instantie is er vanuit private investeringen veel mogelijk. Zo zijn er werkgevers die werkenden in hun organisatie een ontwikkel- of loopbaanadviestraject kunnen bieden en ook O&O-fondsen hebben hier vaak een bepaalde regeling voor. Verder bieden vakbonden vaak de mogelijkheid om een ontwikkeladvies te volgen. Daarnaast kunnen mensen die vragen hebben over ontwikkeling en hun loopbaan ook terecht bij leerwerkloketten in hun gemeente.
Daarnaast blijft het kabinet ook de komende periode nog investeren in mensen die met ontwikkeling aan de slag willen, aanvullend op wat er privaat al gebeurt. Zo zal er in de nieuwe subsidieregeling voor sectorale maatwerktrajecten ook ruimte zijn voor het subsidiëren van ontwikkeladviestrajecten door loopbaanadviseurs. Vanaf 1 maart 2021 opent er bovendien een nieuw tijdvak van de SLIM-regeling, waarmee mkb-werkgevers subsidie kunnen aanvragen voor ontwikkeladviestrajecten voor werkenden in hun organisatie. Met deze regelingen kunnen we de ontwikkeladviestrajecten meer gericht inzetten. Tot slot wordt er gewerkt aan een structurele regeling voor ontwikkeladviestrajecten flankerend aan het STAP-budget. De bedoeling is om deze ontwikkeladviestrajecten te richten op specifieke groepen die weinig investeren in de eigen ontwikkeling en duurzame inzetbaarheid.
Vindt u het ook een positieve ontwikkeling dat zoveel mensen bezig zijn met hun loopbaanontwikkeling? Wat is nodig om dit blijvend onderdeel te maken van arbeidsmarktbeleid?
Ja, ik vind het een positieve ontwikkeling dat zo veel mensen bezig zijn met het investeren in leren en ontwikkelen. Investeren in leren en ontwikkeling is belangrijk, omdat het bijdraagt aan duurzame inzetbaarheid van mensen. De coronacrisis heeft laten zien hoe snel de arbeidsmarkt en het werk kunnen veranderen. Om deze uitdagingen het hoofd te kunnen bieden is het belangrijk dat mensen investeren in de eigen ontwikkeling en daarmee werken aan hun duurzame inzetbaarheid. Ik ben blij dat we met NL leert door zo veel mensen kunnen helpen met het zetten van stappen in hun ontwikkeling.
Hoe kunnen we voorkomen dat er weer een gat ontstaat in de tijd en we mensen weer in de wacht moeten zetten, aangezien deze mogelijkheid een paar maanden stil lag en er een reservoir aan aanvragen is ontstaan?
Dat het maximale aantal registraties voor deelname aan een ontwikkeladviestraject bereikt is, betekent niet dat er de komende tijd een gat zal vallen. In de eerste plaats zullen veel van de ontwikkeladviestrajecten die via de regeling «NL leert door met inzet van ontwikkeladvies» beschikbaar zijn gesteld de komende maanden nog plaatsvinden. Zoals bij vraag 4 al vermeld zijn er op dit moment ongeveer 10.000 trajecten, die in augustus zijn geregistreerd, daadwerkelijk afgerond en bij de uitvoerder gedeclareerd. Dit betekent dat er de komende tijd nog ongeveer 67.000 trajecten gegeven zullen worden.
Bovendien zijn er ook voor mensen die nu niet op tijd waren om gebruik te maken van de regeling «NL leert door met inzet van ontwikkeladvies» ook de komende maanden zijn er nog voldoende andere wegen via welke men in gesprek kan gaan met een professional over ontwikkel- en loopbaanvragen. Zoals bij vraag 6 aangegeven zijn er vele wegen voor mensen om alsnog een ontwikkeladviesgesprek te volgen. Zo bieden werkgevers vaak een vorm van een ontwikkel- of loopbaanadviesgesprek en zijn er ook O&O-fondsen die hier een regeling voor hebben in hun sector. Daarnaast zijn er vakbonden die ontwikkeladviestrajecten bieden en kunnen mensen met vragen over ontwikkeling en de loopbaan terecht bij leerwerkloketten in de eigen gemeente.
Daar bovenop zal begin 2021 de subsidieregeling voor maatwerktrajecten in sectoren beschikbaar komen, via welke regeling ook subsidie aangevraagd kan worden voor ontwikkel- en loopbaanadviestrajecten. vanaf 1 maart 2021 wordt weer een tijdvak van de SLIM-regeling geopend waarmee mkb-werkgevers subsidie kunnen aanvragen voor ontwikkeladviestrajecten voor werkenden in hun organisatie. De inschatting is nu dat het uitvoeringstechnisch niet mogelijk is om een eventuele nieuwe tranche van NL Leert Door – ontwikkeladviezen open te stellen vóórdat de hierboven genoemde regelingen opengesteld worden. De hierboven genoemde verschillende routes bieden allemaal op korte termijn de mogelijkheid voor mensen om met een professional in gesprek te gaan over vragen rondom de eigen ontwikkeling en loopbaan. Daarnaast wordt er, zoals ook eerder aan uw Kamer is toegezegd, gewerkt aan een structurele regeling voor ontwikkeladviestrajecten voor doelgroepen die uit zichzelf minder geneigd zijn om te investeren in leren en ontwikkelen. Deze regeling zal in 2022 in werking treden.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg Arbeidsmarkt van maandag 7 december?
Ja.
Het bericht ‘NBBU en SoloPartners dringen er bij zorginstellingen op aan de zorgbonus voor uitzendkrachten en zzp’ers alsnog ter beschikking te stellen' |
|
Kelly Regterschot (VVD), Judith Tielen (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van de Nederlandse Bond van Bemiddelings- en Uitzendondernemingen (NBBU) over de zorgbonus voor zzp’ers en flexwerkers?1
Ja.
Klopt het dat GGZ Nederland «een richtlijn voor zijn leden heeft geschreven waarin staat dat de zorgbonus niet aan uitzendpersoneel en zzp’ers in de zorg zal worden uitbetaald»? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Naar aanleiding van een technisch advies van de Nederlandse ggz aan haar leden was de indruk ontstaan dat de Nederlandse ggz tegen een zorgbonus voor zzp’ers en uitzendkrachten zou zijn. Dat was echter niet de bedoeling van de Nederlandse ggz.
De Nederlandse ggz heeft grote waardering voor iedere professional die zich in corona-tijd heeft ingezet, ongeacht of het een vaste medewerker, een uitzendkracht of een zzp’er is. Zij vindt het dan ook spijtig en onnodig dat dit beeld ontstaan is. Vanaf het begin heeft de Nederlandse ggz gepleit voor een ruimhartige toekenning van de bonus. De Nederlandse ggz heeft haar leden daarop ook expliciet nog geadviseerd om, voor zover zij dat niet al hadden gedaan, alsnog aanvragen te doen voor zzp’ers en uitzendkrachten.
De grote waardering voor iedere professional die zich in corona-tijd heeft ingezet in de zorg sluit aan bij mijn insteek van de subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID-19. Deze is erop gericht om alle zorgprofessionals die in verband met COVID-19 een uitzonderlijke prestatie hebben geleverd, ongeacht hun contractvorm, in aanmerking te laten komen voor een bonus.
Bent u het ermee eens dat het voor het ontvangen van de zorgbonus niet uit zou moeten maken via welk type contract of opdracht zorgmedewerkers hebben gewerkt?
Ja. Daartoe is het in de subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID-19 ook nadrukkelijk mogelijk gemaakt dat er door zorgaanbieders ook voor mensen op een deeltijdcontract of voor derden, zoals zzp’ers en uitzendkrachten, een bonus kan worden aangevraagd. Het gaat immers niet om de contractvorm, maar om een extra waardering van zorgprofessionals in verband met uitzonderlijke inzet tijdens de eerste uitbraak van COVID-19.
Kunt u zich herinneren dat u in debatten2 heeft toegezegd dat de zorgbonus ook beschikbaar is voor medewerkers in de zorg die tijdens de coronacrisis hard gewerkt hebben, maar niet in dienst zijn van een zorginstelling?
Ja.
Hoe expliciet heeft u bij zorginstellingen en -werkgevers aangegeven dat zij ook voor zorgmedewerkers die niet via een dienstverband bij hen werken een zorgbonus aan kunnen vragen?
Zowel in de toelichting op de subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID-19, als in de met sociale partners besproken «Handreiking Bonus zorgprofessionals COVID-19» staat nadrukkelijk dat ook derden zoals uitzendkrachten en zzp’ers in aanmerking kunnen komen voor een bonus. Ook op de website van de organisatie Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen van het Ministerie van VWS – die de subsidieregeling uitvoert – staat bij de vragen en antwoorden expliciet opgenomen dat ook derden tot de groep zorgprofessionals behoren waarvoor zorgaanbieders een bonus kunnen aanvragen.
Ook tijdens het invullen van de aanvraag, hebben zorgaanbieders gezien dat ze ook voor de voor hen werkende zorgprofessionals die niet in loondienst waren, een bonus aan kunnen vragen.
Hoeveel zorginstellingen hebben zorgbonussen aangevraagd voor medewerkers die niet op hun loonlijst staan?
De afhandeling van de subsidieaanvragen voor de bonusregeling draait op volle toeren. Inmiddels is meer dan driekwart van de aanvragen afgehandeld.
In de «stand van zakenbrief COVID-19»3 van 8 december 2020 bent u door het kabinet over de cijfers na driekwart afgehandelde aanvragen geïnformeerd.
Uit extrapolatie van de cijfers bij ruim driekwart afgehandelde aanvragen, volgt dat ongeveer een derde van het totale aantal zorgaanbieders dat een aanvraag heeft gedaan, dat ook voor derden heeft gedaan. Tezamen hebben deze ongeveer 3.500 aanbieders voor een kleine 100.000 derden een subsidieaanvraag gedaan, om ook deze groep een netto zorgbonus van 1.000 euro te kunnen uitkeren.
De definitieve cijfers worden de komende weken opgemaakt.
Voor hoeveel zorgmedewerkers is de zorgbonus aangevraagd? Hoeveel van deze medewerkers zijn in dienst van een zorginstelling en hoeveel werken als uitzendkracht, als zzp’er of met een andere vorm van contract of opdracht?
Zoals ik hierboven al aangaf, draait de afhandeling van de subsidieaanvragen voor de bonusregeling op volle toeren. Inmiddels is dus meer dan driekwart van de aanvragen afgehandeld; in de «stand van zakenbrief COVID-19»4 van 8 december 2020 bent u door het kabinet over de cijfers na driekwart afgehandelde aanvragen geïnformeerd.
Op basis van extrapolatie van de op peildatum 30 november jl. afgehandelde ruim driekwart van de aanvragen, zien we dat er subsidie is aangevraagd voor circa 1,1 miljoen werknemers en voor bijna 0,1 miljoen derden. De definitieve cijfers worden de komende weken opgemaakt.
Bent u bereid er bij zorgaanbieders stevig op aan te dringen dat zij voor al die zorgmedewerkers die niet op hun loonlijst staan, maar wel hard hebben gewerkt tijdens de eerste golf van de coronacrisis, alsnog de toegezegde zorgbonus aanvragen?
Het aanvraagloket voor de subsidieregeling is inmiddels gesloten. Voor die tijd heb ik zorgaanbieders meermaals opgeroepen om vooral een aanvraag in te dienen en daarbij ook de zorgprofessionals die niet op de loonlijst staan mee te nemen.
Ziet u, binnen de huidige regeling – die bijna afloopt – nog mogelijkheden om te voorkomen dat deze flexwerkende en zelfstandige zorgmedewerkers geen bonus krijgen? Zo nee, kunt u aangeven op welke manier flexwerkenden en zzp'ers alsnog voor deze bonus in aanmerking komen bij de tranche van 2020?
Met het oog op berichtgeving over instellingen die meer tijd nodig hadden om hun aanvraag voor derden af te ronden, heb ik het loket langer opengesteld. Daarmee hebben zorgaanbieders voldoende tijd gekregen om ook voor derden een aanvraag in te dienen en te zorgen dat ook voor flexwerkenden en zzp’ers die aan de voorwaarden uit de subsidieregeling voldoen een bonus kon worden aangevraagd.
Het bericht dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de bestuurlijke afspraken over laaggeletterdheid heeft opgezegd |
|
Judith Tielen (VVD), Peter Kwint (SP) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() ![]() |
Kunt u het budget voor de aanpak van laaggeletterdheid onderbouwen in het licht van de toename van het aantal laaggeletterden?1 Is het budget voldoende om laaggeletterdheid effectief aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Naast het structurele budget voor volwasseneneducatie dat gemeenten ontvangen (€ 62,2 miljoen per jaar) investeert het Kabinet de komende 5 jaar met het programma «Tel mee met Taal» bijna € 125 miljoen in aanvullende maatregelen voor de aanpak van laaggeletterdheid bij volwassenen en leesbevordering en taalstimulering bij kinderen. In mijn Kamerbrief over de vervolgaanpak van laaggeletterdheid heb ik aangegeven hoe deze middelen de komende jaren worden ingezet.2 Volgend jaar maakt het Kabinet bovendien als onderdeel van het steun,- en herstelpakket om sterker uit de Coronacrisis te komen eenmalig € 6 miljoen extra vrij voor het verbeteren van de basisvaardigheden van laaggeletterde werknemers.3 De resultaten van al deze investeringen en activiteiten worden de komende jaren geëvalueerd. In 2023 verschijnt bovendien een update van het internationaal vergelijkende PIAAC onderzoek naar de geletterdheid van volwassenen in Nederland. Daarmee krijgen we een betrouwbare indicatie van de mate waarin de geletterdheid in ons land zich heeft ontwikkeld sinds de vorige meting in 2012/2013.
In hoeverre hebben de bestuurlijke afspraken bijgedragen aan het terugdringen van laaggeletterdheid?
De bestuurlijke afspraken zijn in september 2019 gesloten en hebben betrekking op de periode 2020–2024. Gezien het feit dat de afspraken pas kort geleden zijn gemaakt, is het nog te vroeg om te beoordelen wat de resultaten zijn geweest. Ik ben er echter van overtuigd dat de afspraken een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het realiseren van mijn ambitie om de komende jaren méér cursisten te bereiken en beter zicht te krijgen op de kwaliteit en effectiviteit van het cursusaanbod. Daarom ben ik, ter uitvoering van de motie Tielen-Kwint, in gesprek met gemeenten om tot nieuwe afspraken te komen.4 Daarbij blijft mijn streven om de voortgang van de uitvoering van de gemaakte afspraken te monitoren en uw Kamer hierover periodiek te informeren.
Kunt u wat dieper ingaan op de door u genoemde «beperkte gevolgen» van het opzeggen van de bestuurlijke afspraken? Zo nee, waarom niet?
Omdat de bestuurlijke afspraken pas kort geleden zijn opgezegd, en ik op korte termijn met gemeenten tot nieuwe afspraken hoop te komen, zijn de gevolgen van het opzeggen van de afspraken door de VNG op korte termijn nog beperkt. Ik zou het echter een gemiste kans vinden als we de komende jaren geen stappen zouden kunnen zetten op het gebied van monitoring, kwaliteitsbevordering en het vergroten van het bereik, vooral onder laaggeletterden met Nederlands als eerste taal. De bestuurlijke afspraken vormden een goede basis om hier resultaat op te boeken. Daarom hoop ik op korte termijn tot nieuwe afspraken te komen.
Hoe verhouden zich de VNG-uitspraken over een «toenemende bureaucratie» zich met antwoorden op vragen van de leden van de VVD- en SP-fractie uit het schriftelijk overleg «Meerjarenplan Alfabetisering» dat u zoveel mogelijk aansluiting zoekt bij bestaande kaders?2
Bij de uitwerking van de bestuurlijke afspraken heb ik inderdaad zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij bestaande kaders, zoals het Inspectiekader, Blik op Werk, het certificeringssysteem voor de taalhuizen en instrumenten die worden gebruikt door bijvoorbeeld vrijwilligersorganisaties. De OESO heeft in dit verband een vergelijking gemaakt van 11 verschillende kaders die nu in gebruik zijn in Nederland. Deze kaders verschillen onderling flink. De wens van uw Kamer om tot nieuwe landelijke kwaliteitsnormen te komen, verhoudt zich soms moeilijk tot de grote diversiteit aan cursusaanbieders en de grote diversiteit tussen bestaande kwaliteitssystemen. Landelijke kwaliteitsnormen betekenen namelijk, ook als deze zijn gebaseerd op bestaande systemen, dat een zekere mate van harmonisering nodig is om bestaande kaders onderling vergelijkbaar te maken, en om een minimale kwaliteitsstandaard te garanderen. Dit heeft ontegenzeggelijk gevolgen voor de werkwijze van sommige gemeenten en cursusaanbieders. Ik kan me indenken dat sommige gemeenten dit ervaren als onnodige bureaucratie. Conform de oproep die Uw Kamer heeft gedaan met de motie Tielen-Kwint is mijn inzet om samen met gemeenten nogmaals goed te kijken welke instrumenten en welke aanpak het best werkbaar zijn, en hoe toenemende bureaucratie zoveel mogelijk kan worden vermeden.
Wat betekent het opzeggen van de bestuurlijke afspraken voor de voortgang van een kwaliteitslabel?
Gemeenten hebben aangeven dat het kwaliteitslabel zoals dat door de OESO was voorgesteld in de uitvoering voor problemen zou zorgen, bijvoorbeeld omdat sommige cursusaanbieders al werken met een ander label of omdat een kwaliteitslabel voor sommige vrijwilligersorganisaties een te hoge administratieve belasting zou vormen. Daarom is mijn inzet om samen met gemeenten nogmaals goed te kijken welk instrument en welke aanpak het best werkbaar is. Of dat een kwaliteitslabel,- of keurmerk is, of ook op een andere manier vorm kan krijgen, hoop ik voor het eind van het jaar aan uw Kamer te kunnen laten weten.
Wat betekent het opzeggen van de bestuurlijke afspraken voor de toetsing van regionale plannen?
In de bestuurlijke afspraken ben ik met gemeenten overeengekomen dat elke regio een regionaal programma oplevert. De inhoud van de programma’s zou onderling gedeeld worden, en de uitvoering van de plannen zou worden gemonitord, zodat regio’s van elkaar kunnen leren. Ik zou het een gemiste kans vinden als gemeenten geen regionaal programma zouden opstellen. Daarom hoop ik dat gemeenten hun regionale plannen zoals afgesproken dit jaar opleveren, zodat een onafhankelijk bureau deze kan vergelijken en de uitvoering kan helpen monitoren. Stichting Lezen en Schrijven ondersteunt gemeenten hierbij. Van de 35 WEB-regio’s heeft ongeveer een kwart inmiddels het regionale (concept) plan ingediend.
Wat betekent het opzeggen van de bestuurlijke afspraken voor de rol van digitalisering binnen de regionale plannen?
In de bestuurlijke afspraken ben ik met gemeenten overeengekomen dat zij in in hun regionale programma’s aandacht besteden aan alle basisvaardigheden, inclusief digitale vaardigheden. Afhankelijk van de regionale uitdagingen en behoeften van doelgroepen, kunnen gemeenten beleid maken op het verbeteren van digitale vaardigheden, en hun regionale plannen daarop toespitsen. Het opzeggen van de bestuurlijke afspraken zou geen impact moeten hebben op deze specifieke regionale aanpak op digitale vaardigheden bij gemeenten.
Wat is, volgens u, de meerwaarde van bestuurlijke afspraken wanneer u zelf aangeeft dat er niet of nauwelijks gevolgen zijn bij het opzeggen ervan?
Ik verwijs voor het antwoord op deze vraag naar mijn antwoord op vraag 2 en 3.
Klopt het dat er begin september een bijeenkomst is tussen de VNG en het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de bestuurlijke afspraken laaggeletterdheid? Wat zijn hier de voornaamste uitkomsten van?
Op 23 september jl. heeft een bijeenkomst plaatsgevonden tussen vertegenwoordigers van de 35 WEB-regio’s en medewerkers van de ministeries die het programma Tel mee met Taal uitvoeren (OCW, SZW, VWS en BZK). Tijdens deze bijeenkomst bleek brede bereidheid onder gemeenten om samen met het Rijk te onderzoeken hoe op een voor gemeenten en cursusaanbieders minder belastende wijze uitvoering gegeven kan worden aan de bestuurlijke afspraken. Ik streef ernaar om uw Kamer voor het eind van het jaar nader te kunnen informeren over de concrete vervolgstappen en afspraken met gemeenten, waarmee ik uitvoering zal geven aan de motie Tielen-Kwint.6
Wat is de huidige stand van zaken bij de uitwerking van het Leesoffensief?
U ontvangt deze maand van mij een aparte brief over de stand van zaken bij de uitwerking van het Leesoffensief.
Het bericht dat de scholingspot van ‘NL leert door’ leeg is |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Klopt de in het artikel genoemde constatering dat 22.000 mensen via het loket «Nederland leert door» een aanvraag hebben gedaan voor gratis scholing en advies? Klopt het ook dat het loket «Nederland leert door» sinds 1 september jongstleden gesloten is en mensen geen aanvragen meer kunnen doen?1
Ja, het klopt dat sinds 1 augustus dit jaar 22.000 mensen zich via een loopbaanadviseur hebben aangemeld voor een kosteloos ontwikkeladvies en dat het ontwikkeladviesportaal, waar deze trajecten werden geregistreerd, op 1 september jl. gesloten is. NL Leert Door bestaat uit twee regelingen, naast de regeling voor ontwikkeladvies is er ook een regeling voor scholing die recent op 5 september jl. in werking is getreden.
In hoeverre hebben werknemers, ondernemers of werkzoekenden gedurende de afgelopen maanden via andere loketten, fondsen of subsidiepotten gebruik gemaakt van scholing en advies?
Er zijn verschillende mogelijkheden voor werknemers, ondernemers of werkzoekenden om een ontwikkel- of loopbaanadvies te kunnen krijgen of aan scholing deel te nemen. Zo bieden werkgevers en O&O-fondsen vaak mogelijkheden om loopbaanadviestrajecten of scholing te volgen en kunnen werkenden ook via vakbonden adviestrajecten volgen. Ik heb geen informatie over hoeveel er door private partijen de afgelopen maanden is geïnvesteerd in scholing en ontwikkeling.
Naast private investeringen zijn er ook verschillende publieke regelingen voor advies en scholing. Zo kunnen mensen bijvoorbeeld bij regionale leerwerkloketten terecht voor vragen over ontwikkeling en kunnen mkb-ondernemingen via de SLIM-regeling onder meer subsidie aanvragen voor ontwikkel- en loopbaanadviestrajecten voor werkenden in hun organisatie en voor het opzetten van bedrijfsscholen. Ook in de SLIM-regeling blijken ontwikkel- en loopbaanadviezen populair. In het eerste aanvraagtijdvak voor individuele ondernemingen – dat in maart dit jaar open stond – is door 1100 mkb-ondernemingen subsidie aangevraagd voor (onder meer) ontwikkel- en loopbaanadviezen. In hoeverre deze adviezen ook hebben plaatsgevonden kan ik nog niet zeggen, omdat de projecten nog lopen.
Voor de zomer heb ik aan uw Kamer toegezegd dat ik na de zomer een brief stuur met een routekaart voor LLO. Daarin zal ik meer uitgebreid terug- en vooruitblikken op het LLO-beleid en zal ik ook ingaan op wat we op dat moment weten over het gebruik van verschillende regelingen met betrekking tot advies en scholing.
Is bekend hoeveel geld er vanuit werkgevers, opleidings- en ontwikkelingsfondsen (O&O-fondsen) en mensen zelf is besteed aan scholing en advies gedurende de afgelopen maanden? Zo ja, kunt u deze gegevens met ons delen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat loopbaanadvies en na-, om- en bijscholing een gedeelde verantwoordelijkheid is van werkgevers, de overheid en mensen zelf? Hoe zorgt u ervoor dat de in het tweede steunpakket beschikbaar gestelde vijftig miljoen euro aangevuld wordt met geld van werkgevers en sectoren?
Ja die mening deel ik, met de kanttekening dat primair sociale partners en mensen zelf aan zet zijn en de overheid een faciliterende rol heeft. En we zien ook dat sociale partners, veel werkgevers en mensen zelf hun verantwoordelijkheid pakken. De investeringen van de overheid zijn er vooral op gericht om mensen die moeilijk hun weg kunnen vinden te ondersteunen en te stimuleren met scholing en ontwikkeling aan de slag te gaan. Of om in bijzondere gevallen, zoals in de huidige crisis, als vliegwiel te fungeren voor meer private investeringen. Zo wordt in de regeling NL leert door met inzet van scholing cofinanciering gevraagd van O&O-fondsen, juist om ook grotere en zwaardere (om)scholingstrajecten te kunnen realiseren.
Wat is het beroepsniveau van de mensen die een aanvraag hebben gedaan? In welke sectoren zijn/waren deze mensen werkzaam?
Op dit moment is er nog geen inzicht in beroepsniveau van de deelnemers of de sectoren waarin zij werken. Bij de registratie van ontwikkeladviestrajecten moesten de loopbaanadviseurs slechts een beperkt aantal gegevens van deelnemers doorgeven om vast te kunnen stellen dat het gaat om echte mensen en unieke deelnemers. Er komt een monitor waarin meer uitgebreid gekeken wordt naar de deelnemers aan het ontwikkeladvies. Daarin wordt ook meegenomen wat hun opleidingsniveau is en in welke sector zij werken. De eerste resultaten van deze monitor zullen naar verwachting in het vierde kwartaal beschikbaar zijn.
Deelt u de mening dat advies en scholing vooral voor laag- en middelbaaropgeleiden (meer) waarde heeft? Hoe zorgt u ervoor dat juist zij van de mogelijkheden gebruik maken?
Nee die mening deel ik niet. Het is zeker niet vanzelfsprekend dat hoger opgeleiden wel eenvoudig zelf de weg kunnen vinden op de arbeidsmarkt of dat scholing voor hen geen waarde heeft. Dat geldt temeer voor de crisis waar wij ons nu in bevinden. Deze crisis stelt ons voor uitdagingen waar wij niet eerder mee te maken hebben gehad. En dit zorgt ervoor dat ook voor hoger opgeleiden van ontwikkeladvies en scholing van groot belang kunnen zijn om inzetbaar te blijven op de arbeidsmarkt. Wel is het zo dat laag- en middelbaaropgeleiden meer moeite kunnen hebben met het vinden van hun weg op de arbeidsmarkt en het inschatten van hun kansen en mogelijkheden, en minder vaak van (na-, om- en bij-)scholing gebruik maken. Om hen te stimuleren de ontwikkeladviezen te gebruiken, zijn voor de communicatie over de regeling stakeholders, zoals de vakbonden, actief betrokken om deze groepen gericht te benaderen.
Deelt u de mening dat scholingsbudgetten vooral gericht zouden moeten zijn op het scholen in en naar tekortsectoren, zoals zorg, informatietechnologie en onderwijs? Hoe zorgt u ervoor dat «NL leert door» voorrang verleent aan scholing in en naar tekortsectoren?
Ja die mening deel ik, met de kanttekening dat scholing voor iedereen op elk moment van grote waarde kan zijn. Het crisispakket NL Leert Door richt zich op iedereen met een band met de Nederlandse arbeidsmarkt, omdat de coronacrisis ons allemaal kan raken. Daarom is het van belang dat iedereen zijn arbeidsmarktpositie blijft versterken door te leren en ontwikkelen. Scholing die wordt aangevraagd met de regeling uit NL Leert Door moet arbeidsmarktrelevant zijn, ofwel bijdragen aan een betere en duurzame arbeidsmarktpositie. Dat kan in een tekortsector zijn, maar bijvoorbeeld ook in kansberoepen. Om dit verder te stimuleren is een deel van het budget beschikbaar exclusief voor samenwerkingsverbanden (een samenwerking tussen een opleider enerzijds en bijvoorbeeld een O&O-fonds of branchevereniging anderzijds), zodat zij scholingsactiviteiten (waaronder ook omscholing) voor een bepaalde sector kunnen realiseren. Zo kunnen ook de tekortsectoren een aanvraag indienen en zo ondersteuning krijgen in het scholen in en naar hun sector.
Per wanneer komen de op 28 augustus jongstleden door u aangekondigde budgetten voor dienstverlening, scholing en ontwikkeling beschikbaar? Is het mogelijk om deze versneld in te zetten ten behoeve van advies en scholing?
In de brief van 28 augustus jl. is uw kamer geïnformeerd over het steun- en herstelpakket. In dat pakket zijn middelen beschikbaar voor dienstverlening, scholing en ontwikkeling. Voor de ontwikkeladviezen zal er in 2021 € 37 miljoen beschikbaar worden gesteld, waarmee ruim 50.000 mensen een ontwikkeladvies kunnen volgen. Tijdens het debat over deze steunmaatregelen van 24 september jl. heb ik aangegeven dat de middelen voor ontwikkeladviestrajecten vanaf 1 december 2020 beschikbaar komen. Het ontwikkeladviesportaal kan vanaf die datum weer opengesteld worden, zodat mensen zich weer via een loopbaanadviseur kunnen registreren voor een ontwikkeladviestraject.
Wat is uw ambitie ten aanzien van het aantal mensen dat gedurende deze coronacrisis gebruik maakt van loopbaanadvies en na-, om- en bijscholing? Welke kwantitatieve verwachtingen zijn gebruikt voor het bepalen van de budgetten en zijn hierbij specifieke doelen gesteld met betrekking tot opleidingsniveau en/of tekortsectoren? Welke financieringsbronnen naast «NL leert door» verwacht u dat daarbij worden gebruikt en in welke mate?
Met het pakket aan maatregelen in NL leert door wordt – ter overbrugging van de periode tot wanneer STAP beschikbaar is – scholing aangeboden via opleiders en geïnvesteerd in ontwikkeladvies. Hiermee krijgen mensen handvatten om in deze uitdagende tijd op de arbeidsmarkt aan de slag te gaan met ontwikkeling en scholing. In 2020 is er € 50 miljoen beschikbaar voor ontwikkeladviezen en (online) scholing. Hiermee worden 22.000 ontwikkeladviezen gefinancierd, waarmee een bedrag van ruim € 14 miljoen gemoeid is. Dit aantal was gebaseerd op een inschatting van het aantal trajecten dat de uitvoerder in de periode van augustus tot december 2020 zou kunnen afhandelen en de ervaringen bij de regeling Ontwikkeladvies 45+. Voor die regeling was in eerste instantie weinig animo, waarna uiteindelijk in het laatste jaar in totaal 30.000 ontwikkeladviezen zijn uitgevoerd.
Voor (online) scholing verwacht ik 50.000 tot 80.000 scholingstrajecten te kunnen financieren, hiervoor is in totaal € 34 miljoen beschikbaar. De reden voor deze verdeling heeft er in de eerste plaats mee te maken dat de middelen voor dit jaar bedoeld zijn en we de scholing ook dit jaar willen kunnen aanbieden. Bovendien is de regeling voor (online) scholing een nieuw soort regeling, waarvan we nog niet goed weten hoe deze zal werken en in hoeverre deze vorm aanslaat bij en bruikbaar is voor mensen die scholing willen volgen. We zullen daarom ook een effectevaluatie inzetten om te onderzoeken hoe de regelingen zijn verlopen en of de regelingen effectief en doelmatig zijn.
Voor 2021 worden er door het kabinet extra middelen beschikbaar gesteld voor deze vormen van ondersteuning. Zo komt er € 37 miljoen beschikbaar, waarmee nog eens 50.000 mensen een ontwikkeladviestraject kunnen volgen. Het portaal voor registratie van deze trajecten kan op 1 december aanstaande reeds geopend worden. Verder wordt er nog eens € 30 miljoen beschikbaar gesteld voor een tweede tranche online scholing. Hiermee kunnen ongeveer 80.000 extra scholingstrajecten worden gefinancierd. Er is voorzien in een effectevaluatie om te onderzoeken hoe de regelingen zijn verlopen en of deze effectief en doelmatig zijn geweest.
Bovendien wordt er in 2021 ook geïnvesteerd in maatwerktrajecten met doelgerichte ondersteuning, scholing en begeleiding naar ander werk. Er wordt € 72 miljoen beschikbaar gesteld voor subsidie aan samenwerkingsverbanden van sectoren, sociale partners, O&O-fondsen en andere betrokkenen om werkenden die hun baan dreigen te verliezen met cofinanciering maatwerktrajecten aan te kunnen bieden. De maatwerktrajecten kunnen voorzien in scholing, maar ook in bredere arrangementen gericht op ondersteuning van werkenden. Hierbij kan gedacht worden aan ontwikkeladvies, EVC en begeleiding naar ander werk in beroepen en sectoren waar kansen liggen. Naar verwachting kunnen ca 70.000 mensen hiervan gebruik maken.
De coronacrisis kan ons allemaal raken. Hoewel van sommige sectoren duidelijk is dat ze hard geraakt worden door de coronacrisis, blijft heel moeilijk te voorspellen waar, wanneer en bij wie de klappen precies zullen gaan vallen. Dat maakt het ook lastig om regelingen te richten op bijvoorbeeld opleidingsniveau of sector waarin iemand werkzaam is. Daar komt bij dat het op die manier richten van de regelingen uitvoeringstechnisch complex is en meer tijd vergt, terwijl het tegelijkertijd zaak is om de ondersteuning in de vorm van ontwikkeladvies en scholing in zeer korte tijd beschikbaar te kunnen stellen. Daarom zijn er tot op heden geen specifieke doelen gesteld met betrekking tot het opleidingsniveau en of/tekortsector. Wel proberen wij via communicatie bepaalde doelgroepen, die een grotere kans lopen om bijvoorbeeld het werk te verliezen, te bereiken. Bovendien komt er een monitor voor beide regelingen die onder andere inzicht moet geven in de eigenschappen en kenmerken van deelnemers.
Hoe zorgt u ervoor dat werkzoekenden, werkenden, ondernemers en zelfstandigen geïnformeerd worden over alle beschikbare en financiële mogelijkheden voor om- en bijscholing naar een tekortberoep?
Informatie over mogelijkheden voor om- en bijscholing in brede zin zal onder meer worden gedeeld via hoewerktnederland.nl en slimwerkgeven.nl. Daarnaast is er rondom NL leert door een communicatiecampagne ingericht die er op gericht is om de regelingen vanuit NL leert door kenbaar te maken. Die campagne zal, gelet op de uitbreiding van de beschikbare middelen in 2021, worden gecontinueerd. Daarbij zal er ook aandacht komen voor communicatie over de nieuwe subsidie voor samenwerkingsverbanden voor het aanbieden van maatwerktrajecten.
Als het gaat om communicatie over regelingen vanuit de overheid zal aan de hand van het doel en de doelgroep van de regeling boven dien worden bezien of en in hoeverre het nodig is om de regeling specifiek onder de aandacht te brengen bij deze doelgroep. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van bijvoorbeeld radio, online advertenties en de inzet van sociale media. Bij de inkoop kan rekening worden gehouden met waar bepaalde doelgroepen het beste vertegenwoordigd zijn.
Daarnaast kan informatie verspreid via een netwerk van stakeholders, die dichtbij de doelgroep staat en zicht heeft op belanghebbende van de regeling, zoals ook is gebeurd bij NL leert door. Denk hierbij aan vakbonden, werkgeversorganisaties, leerwerklokketen, UWV, branches en sectoren.
Terugvordering door het UWV |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in Trouw met de titel «Brief van het UWV: 27.000 euro terugbetalen, binnen zes weken»?1
Ja.
Hoe vaak komt het voor dat mensen een (substantiële) terugvordering ontvangen van UWV?
Over de periode januari 2020 t/m augustus 2020 zijn er 88.431 nieuwe terugvorderingen ontstaan. Daarvan zijn er 374 terugvorderingen met een bedrag van meer dan € 20.000 (0,42%) en 95,68% betreft een terugvordering van minder dan € 5.000.
Welke ruimte biedt de wet aan UWV om bij een dergelijke forse terugvordering (enkele tienduizenden euro’s) een betalingsregeling te treffen die voorkomt dat mensen verder in de problemen komen?
Een terugvordering is in alle gevallen voor de betrokkene een vervelende situatie, maar onvermijdelijk en wettelijk verplicht wanneer is gebleken dat er onterecht geld is uitgekeerd. Indien er sprake is van een terugvordering, wijst UWV in alle gevallen op de mogelijkheid van een betalingsregeling. Dit is altijd maatwerk (gebaseerd op de Regeling tenuitvoerlegging). UWV hanteert hierbij een standaardtermijn van zes weken, gebaseerd op de Algemene wet bestuursrecht. De standaardtermijn van zes weken is nodig om betrokkene uit te nodigen om een betalingsregeling te treffen. De maximale wettelijke termijn is afhankelijk van de reden van de terugvordering. De terugbetalingstermijn is normaliter maximaal drie jaar, maar bij het schenden van de inlichtingenplicht2 maximaal een jaar. Deze terugbetalingstermijn van een jaar is kort. Zeker als het gaat om een dergelijke hoge terugvordering van enkele tienduizenden euro’s. Ik ben daarom bereid te bezien of het opportuun is deze termijn te verlengen.
Hoe kan het dat UWV gedurende drie jaar lang elke maand 500 euro teveel uitkeert aan een uitkeringsgerechtigde? Waarom duurt het daarna nog drie jaar voor UWV dit ontdekt? Wat doet UWV om dergelijke vergissingen zo snel mogelijk boven water te krijgen?
In het algemeen kan worden gesteld dat UWV uitkeringen vaststelt op basis van inkomensgegevens in de polisadministratie. Echter het komt voor dat (nog) niet alle informatie beschikbaar is in systemen voor vaststelling van de uitkering. Bijvoorbeeld wanneer de te verrekenen inkomsten pas na afloop van de maand beschikbaar zijn. In die gevallen kan het UWV pas achteraf vaststellen tot welk bedrag er recht op uitkering bestond. Dat kan soms leiden tot terugvordering van hetgeen te veel is betaald. Het is een wettelijke plicht om terug te vorderen, wanneer achteraf blijkt dat te veel is uitgekeerd. Wanneer er informatie is verzwegen kan het voorkomen dat er een langere tijd voorbij gaat voordat UWV over de juiste informatie beschikt.
UWV brengt het belang van het tijdig doorgeven van de juiste informatie die van invloed kan zijn op de uitkering en de eventuele nadelige gevolgen van het te laat of onjuist doorgeven, op diverse manieren onder de aandacht bij de klant. Bijvoorbeeld tijdens telefonisch contact, in brieven en op de site. Ook loopt er momenteel een pilot om te kijken op welke manier UWV geautomatiseerd informatie kan krijgen over wijziging van inkomsten. In sommige gevallen is deze informatie echter niet automatisch aanwezig en is UWV afhankelijk van de informatie die de klant verstrekt.
Wat is de reden dat de terugbetalingstermijn in eerste instantie op zes weken is gezet, terwijl er een periode van zes jaren zit tussen de start van de te hoge uitkering en de ontdekking daarvan?
De termijn van zes weken is een standaard termijn uit de Algemene wet bestuursrecht die in de besluiten is opgenomen. Het is een vereiste om een betaaltermijn vast te stellen. UWV stelt iedere betrokkene in de gelegenheid om een betalingsregeling af te spreken. Dit is maatwerk (gebaseerd op de Regeling tenuitvoerlegging). De termijnen voor het terugbetalen zijn niet gekoppeld aan de termijnen waarin de vordering is ontstaan en ook niet aan de hoogte van de vordering.
Welke protocollen worden gebruikt bij het vaststellen, het terugvorderen en het communiceren hierover met betrokkenen? Zijn deze protocollen in dit geval goed toegepast? Zo nee, hoe kan dit dan gebeuren? Zo ja, hoe zorgt UWV ervoor dat protocollen worden verbeterd als blijkt dat ze in de praktijk niet werken?
Het terugvorderen van bedragen die door het UWV teveel zijn betaald is wettelijk geregeld in de socialezekerheidswetten. Het UWV heeft geen beleidsruimte om hiervan af te wijken. Wettelijk gezien is het invorderen van geldschulden (met ingang van 1 juli 2009) geregeld in de Algemene wet bestuursrecht. Hier is ook geregeld dat de betalingstermijn standaard zes weken is. Tevens is in de Algemene wet bestuursrecht de mogelijkheid van uitstel van betaling opgenomen. Het UWV biedt deze mogelijkheid standaard aan bij alle betrokkenen, in de vorm van het treffen van een betalingsregeling. De ruimte voor het treffen van een betalingsregeling is nader ingevuld in de ministeriële regeling «Regeling tenuitvoerlegging bestuurlijke boeten en terugvordering onverschuldigde betalingen». In de Beleidsregel Terug- en invordering van het UWV worden nog enkele details uitgewerkt. Vanwege het ontbreken van beleidsruimte om af te wijken van de wettelijke bepalingen zijn er geen protocollen voor UWV, behalve voor de wijze van communiceren. Hiervoor geldt dat de klant normaliter standaard gebeld wordt bij een ingrijpende beslissing, zoals bijvoorbeeld bij een hoge terugvordering. De algemene communicatie vindt plaats via de website en in de brieven die het UWV stuurt over de vordering. In de brief die wordt gestuurd over de vordering wordt betrokkene al uitgenodigd om contact op te nemen met het UWV om een betalingsregeling af te spreken.
Hoe informeert UWV mensen zoals Willem op het moment dat er langere tijd onterecht een uitkering is verstrekt? Op welke (juridische) mogelijkheden worden mensen in dat geval gewezen?
Besluiten worden per brief aan betrokkene bekend gemaakt. De betrokkene wordt bij besluitvorming altijd gewezen op de mogelijkheid contact op te nemen met het UWV en de mogelijkheid om bezwaar te maken en de wijze waarop dat kan.
Bij ingrijpende beslissingen of als vanuit professioneel inzicht verwacht wordt dat de klant vragen heeft bij de beslissing, wordt de klant standaard gebeld. Een ingrijpende beslissing wordt gedefinieerd als een beslissing die een behoorlijke impact heeft op de uitkering van de klant, met positief of negatief financieel gevolg voor de klant, zoals schorsingen, afwijzingen en terugvorderingen etc.
Bij hoeveel mensen heeft UWV op dit moment een terugvordering uitstaan? Hoeveel waren dit er de afgelopen vijf jaar?
De stand van zaken in augustus 2020 is dat UWV bij 90.265 natuurlijke personen een terugvordering open heeft staan.
Het aantal verzekerden waarbij UWV een terugvordering had openstaan in de voorgaande jaren bedroeg:
2016: 101.278
2017: 98.601
2018: 90.339
2019: 85.386.
Hoe groot zijn de terugvorderingen die UWV gemiddeld heeft uitstaan bij mensen? Wat zijn de kleinste en grootste terugvorderingen? Wat zijn daarbij de initieel gehanteerde terugbetalingstermijnen?
In augustus 2020 was het gemiddelde bedrag dat UWV open had staan bruto € 4.361,93 per verzekerde. De kleinste terugvorderingen (onder de 11 euro) worden in principe niet teruggevorderd.
De grootste uitstaande terugvordering is een bedrag van 317.745,27 euro, bij een zaak waarbij fraude is geconstateerd. Er kan uiteraard niet worden ingaan op een individuele casus, maar wel kan worden aangegeven dat terugvorderingen van deze omvang zeer uitzonderlijk zijn en in de meeste gevallen fraude betreffen.
Daarnaast geldt dat een groot deel van de vorderingen wordt verrekend met de doorlopende uitkering die UWV aan de klant uitkeert. De verrekening vindt plaats op basis van bruto bedragen, zodat de betrokkene geen last heeft van inhoudingen voor de Belastingdienst. Wanneer verrekening niet mogelijk is, wordt initieel de standaardtermijn van zes weken uit de Algemene wet bestuursrecht gehanteerd. Binnen deze termijn kan de betrokkene de vordering voldoen, maar wordt betrokkene ook uitgenodigd om contact met het UWV op te nemen zodat er een betalingsregeling afgesproken kan worden. De betalingsregeling wordt vastgesteld met inachtneming van de termijnen uit de Regeling tenuitvoerlegging; dit is maatwerk.
Voor welke regelingen komen het vaakst terugvorderingen voor in zowel absolute aantallen als relatief (ten opzichte van het aantal uitkeringen)?
Over de periode januari 2020 t/m augustus 2020 is het aantal vorderingen per wetgroep als volgt:
Vorderingen Werkloosheidswet: 39.877 (45%)
Vorderingen Arbeidsongeschiktheid: 27.613 (31%)
Vorderingen Ziektewet: 16.824 (19%)
Aantal boetes: 2.807 (3%)
Overige vorderingen: 1.310 (2%)
Totaal aantal vorderingen: 88.431
Invordertrajecten ontstaan in de meeste gevallen wanneer er geen lopende uitkering meer is bij UWV, aangezien bij een lopende uitkering de vordering wordt verrekend. Het aantal terugvorderingen per regeling is daarom niet afgezet tegen het totale aantal lopende uitkeringen per regeling, maar wel ten opzichte van het totaal aantal vorderingen.
Welke stappen neemt u om terugvorderingen te voorkomen en te voorkomen dat mensen die te goeder trouw handelden verder in de problemen komen door het tempo van een terugvordering?
UWV licht mensen zo goed mogelijk voor over rechten en plichten die bij de betreffende uitkering horen, om op die manier terugvorderingen te voorkomen.
Daarnaast wordt binnen de overheid informatie die reeds bekend is zo veel mogelijk hergebruikt. Met dit doel zijn de afgelopen jaren basisregistraties ingericht en is wet- en regelgeving aangepast. Voor het UWV is concreet per 1 juli 2015 geregeld dat het SV-loon bepalend is voor het uitkeringsrecht, zodat gebruik gemaakt kan worden van de inkomensgegevens in de polisadministratie. Hierdoor is de uitkeringsverstrekking minder foutgevoelig geworden en worden steeds meer terugvorderingen voorkomen ten opzichte van het verleden.
Om te voorkomen dat mensen in financiële nood komen, wijst UWV in de brief waarin de terugvordering wordt aangekondigd altijd op de mogelijkheid van een terugbetalingsregeling. Naast de terugbetalingsregeling kan UWV eventueel afwijken van de beslagvrije voet ten voordele van de debiteur, door de berekende aflossingscapaciteit te halveren als de vordering hiermee binnen 3 jaar kan worden betaald. Dit is alleen mogelijk indien er geen sprake is van een overtreding van de inlichtingenplicht.
Daarnaast wordt de kwijtscheldingstermijn (uiteraard binnen de juridische spelregels) in de gaten gehouden en daar waar klanten in aanmerking komen voor kwijtschelding worden vorderingen kwijtgescholden.
Tot slot heeft het afgelopen jaar een pilot plaatsgevonden om klanten pro actief te benaderen, wanneer zij het openstaande bedrag niet binnen 10 weken hadden betaald. Deze klanten werden gebeld en er werd opnieuw het aanbod van een betalingsregeling gedaan. Er wordt nu gekeken naar de voortzetting van deze pilot. Ook worden klanten gewezen op de mogelijkheid van schuldhulpverlening door de gemeente.
Deelt u de mening dat uitvoeringsinstanties als het UWV een belangrijke bijdrage leveren aan de geloofwaardigheid en de betrouwbaarheid van de overheid in het algemeen? Zo ja, op welke manier is die bijdrage onderwerp van gesprek tussen u en het UWV?
Ja, hieraan kan UWV inderdaad een belangrijke bijdrage leveren. Vanuit dit departement vindt op reguliere basis intensief overleg plaats met UWV over de gang van zaken in de uitvoeringspraktijk. Goede dienstverlening door de overheid is niet alleen een aangelegenheid van uitvoeringsinstanties zoals UWV; ook het kabinet is hiervoor verantwoordelijk. In de Stand van de uitvoering3 wordt gewezen op recente brieven waarin uw Kamer is geïnformeerd over de activiteiten die het kabinet onderneemt om de uitvoering, die te ingewikkeld is geworden en veel uitdagingen kent, te verbeteren. Via een Ministeriële Commissie Uitvoering (MCU) en de daarbij behorende «Werkagenda voor de uitvoering» levert het kabinet een bijdrage om de uitdagingen waar de uitvoering zich voor gesteld ziet het hoofd te bieden. Wij zullen uw Kamer in de komende Stand van de uitvoering nader informeren over de onderzoeken en activiteiten die plaatsvinden om de toekomstbestendigheid, wendbaarheid en dienstverlening van de uitvoering te versterken.
Het bericht dat een camping 20.000 UWV-brieven voor onbekende Polen ontvangen heeft. |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Camping kreeg al 20.000 UWV-brieven voor onbekende Polen: «Dit is gewoon uitkeringsfraude»» en «Massale uitkeringsfraude op camping»?1
Ja.
Komt het vaker voor dat er duizenden brieven naar één adres gestuurd worden, zoals in dit bericht in zeven jaar tijd circa 20.000 brieven? Zo ja, hoe vaak komt dit voor en wat is daarvoor de verklaring? Zo nee, waarom is dit niet eerder opgemerkt bij het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (UWV)?
Nee, dat is niet gebruikelijk In dit geval was er geen sprake van één adres, maar van een recreatiepark met 350 huisjes, met allemaal een huisnummertoevoeging en dus een eigen (post)adres. Een deel van de poststukken is verkeerd bezorgd doordat bij een deel van de adressen een huisnummertoevoeging ontbrak en door fouten in de adressering van de post. Hoeveel dit er zijn is niet meer precies te achterhalen UWV heeft in totaal circa 10.000 poststukken verstuurd aan de verschillende adressen op dit recreatiepark in de afgelopen vijf jaar. Het overgrote deel van deze poststukken is geadresseerd aan de individuele huisjes, maar een ruwe schatting wijst op circa 400 brieven waarbij de huisnummertoevoeging niet bekend was. Deze zijn in de centrale postbus van de camping beland. De grote hoeveelheid huisjes, die alleen door een huisnummertoevoeging te onderscheiden zijn, maakt de postbezorging kwetsbaar.
Klopt het dat door bestuursleden van camping De Kanthoeve meermaals melding is gemaakt bij het UWV dat er een grote hoeveelheid brieven aan voor hun onbekende personen binnenkwam? Hoe vaak is een dergelijke melding bij het UWV binnengekomen?
Zie antwoord vraag 4
Welke actie heeft het UWV ondernomen naar aanleiding van de meldingen van camping De Kanthoeve dat er grote hoeveelheden brieven voor onbekende personen binnenkwamen? Hoe kan het dat er na zeven jaar nog steeds brieven blijven binnenkomen?
Er zijn in de afgelopen jaren meerdere poststukken retour gemeld voor een adres op het recreatiepark De Kanthoeve. Deze zijn volgens de reguliere route door UWV opgepakt. Dit heeft bij UWV echter niet geleid tot de constatering dat er sprake was van onderliggende problematiek.
Het bestuur heeft aangegeven telefonisch contact te hebben gezocht en ongeveer een jaar geleden brieven te hebben afgegeven bij UWV WERKbedrijf in Helmond. UWV geeft aan dat het niet meer te achterhalen is welke opvolging aan de telefonische meldingen en het bezoek is gegeven.
Inmiddels is UWV in overleg getreden met het bestuur van het recreatiepark. UWV heeft op 10 augustus jl. een bezoek gebracht om de problematiek te bespreken. In de afgelopen periode heeft UW geregeld contact gehad met het bestuur over retourpost.
Zoals toegelicht bij vraag 2, is er sprake van een recreatiepark met 350 huisjes c.q. adressen. Hier wonen meerdere uitkeringsgerechtigden. Het verzenden van post naar deze uitkeringsgerechtigden zal nodig blijven. Het is zodoende niet volledig uit te sluiten dat post centraal binnen zal blijven komen als de huisnummertoevoeging ontbreekt of een fout in de adressering wordt gemaakt.
Staan de geadresseerde Polen en andere Oost-Europeanen ingeschreven in de basisregistratie personen (BRP) op het adres van deze camping? Zo ja, wanneer is gecontroleerd of deze personen ook daadwerkelijk op dat adres wonen? Zo nee, waarom gebruikt het UWV niet de gegevens uit de BRP bij het toekennen van uitkeringen?
In eerste aanleg gaat UWV altijd uit van de gegevens in de BRP. Op dit moment is het overgrote deel van de uitkeringsgerechtigden van UWV op dit recreatiepark ingeschreven als ingezetene in de registratie van de BRP. Dit houdt in dat van hen het adres van het recreatiepark in de BRP als Nederlands woonadres geregistreerd staat. De BRP kent echter een registratie ingezetenen en een registratie niet-ingezetenen (RNI). Een klein deel van de klanten is geregistreerd als niet-ingezetene. Van hen is alleen een buitenlands woon of verblijfadres in de BRP opgenomen. Daarom registreert UWV voor deze groep het verblijfadres zoals opgegeven door de uitkeringsgerechtigde. In het geval van verblijf op het recreatiepark is het dan de verantwoordelijkheid van de uitkeringsgerechtigde om ook de huisnummertoevoeging op te geven.
Controle op de juistheid van de adresregistratie in de BRP is de verantwoordelijkheid van gemeenten. Via de centrale terugmeldvoorziening BRP of risico-adressen van de Landelijke Aanpak Adreskwaliteit (LAA) ontvangen gemeenten signalen over mogelijke onjuiste adresregistraties. Het is vervolgens aan de gemeente om een controle ter plaatse te doen. UWV meldt adressen waar gerede twijfel over bestaat via de centrale terugmeldvoorziening BRP aan de desbetreffende gemeente en neemt actief deel aan LAA. Over de maatregelen die genomen zijn om het adressenbeleid van UWV strakker in te richten heb ik uw Kamer op 1 oktober 2018 geïnformeerd2. In het antwoord op vraag 12 ga ik hier uitgebreider op in.
Heeft het UWV de gemeente Gemert-Bakel op de hoogte gesteld van mogelijke fraude via valse inschrijvingen in de BRP? Zo ja, wanneer heeft het UWV dit gedaan?
Zoals bij antwoord 5 is aangegeven meldt UWV normaliter bij twijfel over een adres dit aan de gemeenten via de centrale terugmeldvoorziening van de BRP.
In dit geval was er geen twijfel over de juistheid van de adressen van de ingezetenen, maar is er wel in informerende zin contact geweest met de gemeente Gemert-Bakel naar aanleiding van de berichtgeving in de media.
Zijn er uitkeringen verstrekt aan buitenlandse personen die deden voorkomen op het adres van deze camping te wonen? Zo ja, om hoeveel personen en hoeveel uitkeringen gaat het en wat is het totale bedrag hiervan? Welke uitkeringen (Werkloosheidswet, Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, et cetera.) betreft dit precies?
Heeft het UWV geconstateerd dat in deze gevallen sprake is van oneigenlijk gebruik en/of misbruik? Zo ja, hoeveel of weinig tijd heeft het gekost om dat te kunnen constateren? Zo nee, wat is dan de conclusie van deze vreemde gang van zaken?
In hoeveel gevallen zijn uitkeringen aan buitenlandse personen die op het adres van deze camping (zeggen te) wonen stopgezet?
Bij hoeveel buitenlandse personen die op het adres van deze camping (zeggen te) te wonen is een uitkering teruggevorderd? Hoeveel van het uitgekeerde bedrag is inmiddels daadwerkelijk teruggevorderd?
Zijn er boetes geheven en is aangifte gedaan in de gevallen waar oneigenlijk gebruik en/of misbruik is geconstateerd? Wat is de status hiervan?
Zijn er meer campings of andere adressen, waarop meerdere mensen een uitkering aangevraagd hebben? Wat doet het UWV om te voorkomen dat via zo’n adres uitkeringsfraude wordt gepleegd?
Sinds eind 2018 heeft UWV een reeks maatregelen in gang gezet om uitkeringsfraude tegen te gaan, waaronder fraude gerelateerd aan adressen. Zo heeft UWV vanaf eind 2018 tot april 2020 onderzoek verricht naar meerdere uitkeringen op één adres. Ook heeft UWV risicomodellen ontwikkeld waarmee intensiever gehandhaafd kan worden op een aantal fraudefenomenen, waaronder ongeoorloofd verblijf buiten Nederland tijdens een uitkering. Ik heb u over de ontwikkeling en voortgang van deze risicomodellen geregeld geïnformeerd3. Het risicomodel «Verblijf buiten Nederland» stelt UWV in staat om mogelijke regelovertredingen te detecteren en laat in de ontwikkelfase goede resultaten zien. Verder zijn er meerdere maatregelen genomen om het adressenbeleid te verbeteren, zoals ik in mijn brief van 11 februari 20194 ook aan uw Kamer heb gemeld. Onderdeel daarvan waren het opschonen van de adresregistratie, het terugmelden van adressen bij gerede twijfel, het uitsluiten van de registratie van meerdere adressen, deelname aan LAA en de transitie van inschrijving als niet-ingezetene naar ingezetene bevorderen.
Daarnaast heeft UWV meerdere maatregelen ingezet om de fraudealertheid te vergroten. Dat het strafrechtelijk onderzoek van de Inspectie SZW in dit specifieke geval is voortgekomen uit de melding van oplettende medewerkers is een positief voorbeeld hiervan.
Ten slotte zijn SZW en UWV in gesprek over verruiming van schorsingsmogelijkheden, zoals ook aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 28 juni jl.5, waarbij er ook gekeken wordt naar de situatie dat uitkeringsgerechtigden ondanks meerdere oproepen onbereikbaar blijven voor vragen in het kader van handhavingsonderzoek.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is als mensen jarenlang kunnen frauderen met uitkeringen, zonder dat het wordt opgemerkt? Bent u het ook met de VVD eens dat door dit soort praktijken het maatschappelijk draagvlak voor uitkeringen voor arbeidsmigranten nog sterker onder druk komt te staan?
Fraude met uitkeringen is onacceptabel. Het ondermijnt het draagvlak van ons sociale zekerheidstelsel. Om die reden heeft UWV in samenwerking met mijn ministerie de afgelopen jaren meerdere maatregelen opgezet om fraude aan te pakken. In mijn antwoord op vraag 12 ga ik in op enkele van deze maatregelen. De aanpak is intensief, maar levert goede resultaten op. Eén van de maatregelen die hieraan heeft bijgedragen is het verhogen van de fraude alertheid bij medewerkers. Deze alertheid was dan ook de aanleiding voor de Inspectie SZW om een strafrechtelijk onderzoek op te zetten.
Deelt u de mening dat het UWV veel alerter zou moeten zijn op signalen van (grootschalige) fraude, zoals die van camping De Kanthoeve? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat het UWV dergelijke signalen actief zoekt en/of opvolgt?
Zie antwoord vraag 13.
Welke maatregelen neemt u naar aanleiding van de geconstateerde problemen op deze camping?
In de antwoorden op de vragen 12, 13 en 14 heb ik aangegeven welke maatregelen zijn genomen, waarmee al de juiste weg is ingeslagen. Hoewel de situatie op dit specifieke park een andere is, geldt dit in het algemeen ook voor het handhavingsonderzoek Meerdere uitkeringen op één adres. Dat laten de resultaten tot nog toe zien. Er is een inventarisatie gemaakt van alle adressen met drie of meer lopende WW-uitkeringen in combinatie met een RNI-registratie. Op basis van deze inventarisatie zijn in vier opeenvolgende tranches alle uitkeringen op in totaal 104 adressen onderzocht. Aan de 104 adressen kunnen 920 klanten worden gekoppeld, waarvan er 820 in aanmerking zijn gekomen voor nader onderzoek. Resultaat van het totale onderzoek is dat bij 30% van de onderzochte klanten regelovertreding is geconstateerd, met een totaalbedrag van € 1,5 miljoen aan boetes en terugvorderingen6.
Wat de adressering en retourpost betreft, is duidelijk dat het bestuur van De Kanthoeve zich onvoldoende gehoord voelde. UWV betreurt dat en heeft inmiddels concrete afspraken gemaakt om het probleem naar tevredenheid op te lossen. Zo zal UWV zorgdragen dat als er post voor een uitkeringsgerechtigde retour wordt gestuurd, onderzoek volgt. De komende periode heeft UWV wekelijks contact met het bestuur.
In het algemeen ben ik tevreden met de wijze waarop UWV retourpost afhandelt. In verreweg de meeste gevallen betreft het één adres met één huisnummer. In dit geval betrof het echter een adres van een recreatiepark dat onderverdeeld is in 350 adressen door middel van een huisnummertoevoeging. Dat valt echter niet op in het proces van de retourpost. Ik zal zodoende UWV vragen hier scherp op te zijn.
Het artikel ‘Zzp’er in de zorg niet duurder dan medewerker in loondienst’ |
|
Judith Tielen (VVD), Kelly Regterschot (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Zzp’er in de zorg niet duurder dan medewerker in loondienst»?1
Ja, ik ben bekend met het artikel.
Deelt u de strekking van het artikel, dat de verschillende werknemers in de zorg (vast dienstverband of werkend als zzp’er) voor de instelling waarvoor zij werken uiteindelijk evenveel kosten? Zo nee, kunt u uitgebreid toelichten waarom dit dan niet het geval is?
Voor de kwaliteit en continuïteit van zorg is een goede balans in omvang tussen vaste en flexibele zorgmedewerkers2 belangrijk. Vaste medewerkers hebben meer binding met de organisatie en met hen zijn makkelijker afspraken te maken over een eerlijkere verdeling van taken.
In de berekening zoals die in het artikel geschetst is, lijken de fictieve werknemer en zzp’er gelijke kosten op te leveren voor de werkgever/opdrachtgever. Hier is nog wel een aantal kanttekeningen bij te plaatsen die ik kort wil benoemen. Zo wordt er een aantal niet onderbouwde percentages en aannames genoemd waardoor een oordeel lastig is.
Een belangrijke aanname in de berekening is het percentage indirecte uren dat een medewerker meer kwijt is, zoals in het artikel beschreven, bijvoorbeeld door artsenvisite, studie-uren, overleg met familie of teamoverleg.
In de brief Flexibilisering arbeidsmarkt in de zorg van 10 februari is het in de berekening gehanteerde uurtarief van € 39 aangehaald3. In de brief zijn verschillende aspecten benoemd die gezien kunnen worden als directe en indirecte kanttekening bij de berekening.
Er heerst onvrede over het werken in loondienst onder andere vanwege de uren die direct aan zorg besteed kunnen worden. Een belangrijk element hierbij is dat zzp’ers vanwege hun beperktere binding met de organisatie minder indirecte uren hebben. Bij een groter aantal zzp’ers zou het aantal indirecte uren bij werknemers procentueel verder oplopen, hetgeen in de berekeningswijze inherent tot een hoger gerechtvaardigd tarief voor zzp’ers leidt. Hiermee wordt de al bestaande vicieuze cirkel van uitstroom naar zzp-schap verder versterkt.
De berekening is gebaseerd op een vergelijking met een gemiddeld uurtarief voor de zzp’er. De gemiddelde flexwerker bestaat niet, noch in ervaring, noch in «contractsvorm» noch in geleverde kwaliteit. Bij het inhuren van flexwerkers bestaat een behoefte om meer zicht te krijgen op de concrete ervaring en te verwachten kwaliteit.
De berekening houdt geen rekening met bemiddelingskosten. Veelal gaat de inhuur van flexwerkers, in combinatie met mogelijke onzekerheid over de ervaring en kwaliteit van de flexwerkers, gepaard met dergelijke bijkomende kosten. Vaak zien we ook dat zowel de inhurende organisatie als de flexwerker zelf bemiddelingskosten moeten betalen. Dit laatste is in strijd met de Wet Allocatie Arbeidskrachten Door Intermediairs (Waadi).
Zoals in de brief beschreven heeft slechts 17,8% van de flexwerkers in de zorg een arbeidsongeschiktheidsverzekering. Deze kostenpost dient de werkgever voor zijn werknemer verplicht te maken. Het is dan ook redelijk dat de zzp’er een dergelijke kostenpost opneemt in het tarief richting de opdrachtgever. Door vervolgens geen arbeidsongeschiktheidsverzekering af te sluiten, loopt de zzp’er bewust een risico op inkomensverlies.
Overigens zijn ingevolge het Nederlandse arbeidsrechtelijke systeem de criteria arbeid, loon en gezag leidend voor de beslissing om te werken met een zelfstandige of een werknemer. Dat wil zeggen dat feitelijke invulling van zaken als zelfstandigheid en het bestaan van een gezagsverhouding hier in meegewogen moeten worden.
Nu blijkt dat zzp’ers in de zorg de kosten in de zorg niet nadelig beïnvloeden, wat zijn dan uw voornaamste redenen om zich negatief uit te spreken over zzp’ers in de zorg, zoals u deed in de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 10 februari 2020 inzake de flexibilisering van de arbeidsmarkt in de zorg?2
Om nu en in de toekomst goede zorg te kunnen leveren is het belangrijk dat de zorgsector voor alle zorgmedewerkers aantrekkelijk is om in te werken. Voor de kwaliteit en continuïteit van zorg is een goede balans in omvang tussen vaste en flexibele zorgmedewerkers belangrijk. Het is dus niet een kwestie van positieve of negatieve gevoelens over flexwerkers, maar een kwestie van balans tussen flex en vast. Naar mijn mening is deze balans er momenteel onvoldoende. We zien dat zorgprofessionals vertrekken uit loondienst, omdat ze het gevoel hebben als flexwerker prettiger te kunnen werken, met minder werkdruk en minder regels. We willen niet dat mensen om deze redenen het loondienstverband verlaten. We gaan daarom goed werkgeverschap stimuleren en nieuwe vormen van flexwerken verkennen. We hebben immers iedereen nodig die in de zorg wil werken.
Een flexibele schil bij een zorginstelling richt zich op het opvangen van «piek en ziek» daar waar dat niet lukt met interne flexibel inzetbare medewerkers en voor het redelijkerwijs opvangen van specialistische kennis («uniek»). Hierdoor blijft de werkdruk voor alle zorgmedewerkers te doen en blijft de geboden zorgkwaliteit gegarandeerd.
Inhuur van flexwerkers gebeurt tegen een tarief (inclusief bemiddelingskosten) dat in een redelijke verhouding staat tot de loonkosten van een vergelijkbare medewerker.
Het kabinet geeft ruimte aan ondernemende zelfstandigen, ook binnen de zorg. Wel wil het kabinet onbedoelde concurrentie op arbeidsvoorwaarden tussen flexwerkers en werknemers, en tussen flexwerkers onderling voorkomen. Het kabinet start, als onderdeel van het brede maatschappelijke gesprek over werken als zelfstandige, met het gesprek met de zorgsector.5 Dit gesprek gaat onder andere over de vraag wanneer zelfstandigen daadwerkelijk buiten dienstbetrekking werken.
Deelt u de mening dat zzp’ers op dit moment vooral een oplossing zijn voor het grote personeelstekort in de zorg? Deelt u de mening dat zonder deze zzp’ers het tekort nog omvangrijker zou zijn, en de oplossing nog verder weg? Zo niet, kunt u daar uitgebreid op reageren?
Zoals bij antwoord 2 ook aangegeven moet de keuze voor een werknemer of zelfstandige gemaakt worden op basis van de arbeidsrechtelijke criteria. Overige criteria, waaronder kosten en personeelstekorten, zijn hierbij minder relevant.
Zorginstellingen hebben, net als ondernemingen in andere sectoren, een reguliere behoefte aan een flexibele schil voor hun interne wendbaarheid. Met deze flexibel in te zetten medewerkers kan de extra werkdruk door «piek en ziek» worden opgevangen. Organisaties kunnen er voor kiezen om deze flexibele schil in te vullen met eigen interne medewerkers of door flexwerkers. Ook op de momenten dat tijdelijk behoefte is aan specialistische kennis («uniek») wordt veelal gebruikt gemaakt van inhuur van flexwerkers.
De extra inhuur van flexwerkers is momenteel mede ingegeven door de bestaande tekorten in de zorg. Het verzuim en verloop is immers gestegen. Zorginstellingen voelen zich – ook bij de momenteel slechtere onderhandelingspositie – gezien de vereiste bezetting en ervaren werkdruk van het personeel in loondienst meer en eerder genoodzaakt om extra flexwerkers in te huren; het werk moet wel worden gedaan. Soms is het zelfs zo dat medewerkers eerst uit dienst gaan om vervolgens weer als flexwerker te worden ingehuurd door dezelfde zorginstelling.
Deelt u de mening dat goed werkgeverschap en vernieuwende vormen van overeenkomsten in de zorg de banen in de zorg weer aantrekkelijker moeten maken? Zo ja, hoe relateert u dit dan aan uw uitspraak uit uw brief van 10 februari 2020 waarbij u zich negatief uitliet over zzp’ers in de zorg? Zo niet, kunt u daar dan uitgebreid op reageren?
Zie antwoord op vraag 3
Bent u bereid om, eventueel samen met de beroepsvereniging(-en), onderzoek te doen naar de relatie tussen goed werkgeverschap, uitstroom van medewerkers uit de organisatie en het ontstaan van zzp-schap? Zo ja, kunt u aangeven op welke termijn u dit van plan bent te doen en daar de Kamer over informeren? Zo nee, kunt u uitgebreid motiveren waarom u hiertoe niet bereid bent?
Het door u bedoelde onderzoek maakt deel uit van de in de Flexibiliseringsbrief omschreven acties in paragraaf 5. Deze acties worden met relevante externe partijen uitgewerkt. We zullen u voor het AO Arbeidsmarkt in de zorg van medio november informeren over de stand van zaken.
Deelt u de mening dat deeltijdwerkenden meer uren moeten kunnen (en willen) maken? Zo ja, hoe gaat u daar voor zorgen? Zo nee, kunt u dat uitgebreid toelichten?
De aanpak van de personeelstekorten in de zorg is één van de belangrijkste uitdagingen waar we nu voor staan. Het verhogen van de deeltijdfactor is één van de oplossingsrichtingen is voor het arbeidsmarktvraagstuk. Het thema «meer uren werken» is daarom ook onderdeel van het Actieprogramma Werken in de zorg.
Zo ondersteun ik de Stichting Het Potentieel Pakken (HPP) financieel. HPP is opgericht met als missie het vrouwelijk potentieel op de Nederlandse arbeidsmarkt optimaal te benutten. De stichting ontwikkelt een aanpak om de deeltijdfactor te verhogen. Deze aanpak bevat 14 concrete oplossingsrichtingen zoals: een pilot vraag en aanbod matching voor meer uren, infopakketten en dialoogsessies met medewerkers. HR personeel en managers. De komende tijd gaat de stichting verder met het testen, aanscherpen en schaalbaar maken van deze aanpak, zodat deze niet alleen binnen de proeftuinen gebruikt kan worden maar ook voor breder gebruik in de zorgsector beschikbaar komt.
Bent u het ermee eens dat het coronavirus duidelijk maakt dat het arbeidsmarkttekort in de zorg niet minder, maar alleen maar meer aandacht en actie verdient? Wanneer kan de Kamer de in het algemeen overleg Arbeidsmarktbeleid in de zorg van 13 februari jl. toegezegde voortgangsrapportage Werken in de Zorg tegemoet zien, waarin dit onderwerp dan ook aan de orde komt?
Het arbeidsmarkttekort in zorg en welzijn verdient zeker aandacht en actie. Eind september verwacht ik de volgende voortgangsrapportage van het actieprogramma Werken in de Zorg aan uw Kamer te kunnen toezenden.
Kunt u toelichten wat de stand van zaken is betreffende de met algemene stemmen aangenomen motie Regterschot?3
Het betrekken van de medewerkers is een van de focuspunten in onze aanpak van het arbeidsmarkttekort, i.c. het behoud van medewerkers. We willen zorginstellingen stimuleren goed gebruik te maken van de ervaringen en kennis van hun medewerkers. Dit komt aan de orde in onze gesprekken met verschillende partijen over goed werkgeverschap in brede zin. Ook steunen we het project «Merkbaar Beter» van CNV Zorg & Welzijn, V&VN en Stichting IZZ dat als doel heeft zorgorganisaties te helpen hun medewerkers actief te betrekken bij de analyse en oplossing van knelpunten die het behoud van personeel in de weg staan. Er is in de afgelopen periode gebouwd aan een portfolio met bewezen effectieve interventies op het gebied van zeggenschap, werkplezier en gezond werken.
Kunt u vervolgens ook toelichten wat de stand van zaken is ten aanzien van de uitvoering van de ontraden, maar met meerderheid van stemmen aangenomen motie Van Beukering-Huijbregts/Regterschot?4
Bij de uitvoering van de branchespecifieke werkafspraken zullen zzp-organisaties, dan wel vertegenwoordigers van zzp’ers worden betrokken. Voor het overige zie het antwoord op vraag 6.
Bent u het ermee eens dat het belangrijk is dat het misverstand onder medewerkers en zzp’ers in de zorg over de verschillen in beloning uit de wereld geholpen moet worden? Zo ja, wat gaat u doen om dat misverstand op te lossen? Zo nee, wat vindt u ervan?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 6.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitkering van € 1.000,– bonus voor zzp’ers die in coronatijd keihard meegewerkt hebben mede naar aanleiding van de aangenomen motie Raemakers c.s.?5
Tijdens de afgelopen maanden is tijdens de corona-pandemie een uitzonderlijke prestatie geleverd door de mensen in de zorg. Ook de zzp’ers hebben zich ingezet voor patiënten en cliënten met COVID-19 of hebben bijgedragen aan de strijd tegen het coronavirus. Daarom kunnen zorgaanbieders vanuit de verschillende zorgsectoren een aanvraag indienen voor een bonus voor zowel hun werknemers als voor de door hen ingehuurde zzp’ers. Er wordt nu gewerkt aan een zorgvuldige uitwerking van de regeling. Alles is erop gericht om het aanvraagloket voor zorgaanbieders op 1 oktober 2020 open te stellen.
Signalen van bedrijven die vastlopen in de NOW (Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid)-procedure), terwijl de regeling wel voor hun bedoeld lijkt te zijn |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Krijgt u ook signalen dat er ook nu in juli nog, ondernemers vastlopen in de procedure met betrekking tot NOW-1, waarvan de aanvraagtermijnen formeel in juni zijn gesloten, maar waar Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) nog wel mee in contact is?
Nee, mij hebben geen nieuwe signalen bereikt over ondernemers die knel raken vanwege nog niet geïdentificeerde problemen in de NOW-1. Wel heb ik signalen ontvangen dat ondernemingen die een NOW-1 aanvraag hebben gedaan voor 5 mei en zich niet bewust waren van het feit dat dit een aanvraag op concernniveau was, op basis van de regeling niet in aanmerking komen voor subsidie op werkmaatschappijniveau. Ik ben voornemens de regeling zo aan te passen dat er geen (administratieve) belemmeringen meer zijn om in een dergelijke situatie de subsidie vast te stellen op werkmaatschappijniveau.
Herkent u het signaal van een bedrijf dat in februari 2020 de eerste omzet draaide en btw-aangifte deed, toch niet als nieuw wordt aangemerkt en de tegemoetkoming voor startende ondernemingen moet terugbetalen omdat de Kamer van Koophandelinschrijving eind 2018 plaatsvond en daarmee volgens de regeling geen startend bedrijf is? Hoeveel van dergelijke situaties maken deel uit van de NOW-afwijzingen?
Binnen de NOW-1 wordt, om een relevante referentieperiode te hebben voor zowel loonsom als omzet, uitgegaan van een referentie voorafgaand aan de maatregelen om Corona tegen te gaan en de effecten daarvan. Voor de loonsom wordt in de NOW-1 gekeken naar de loonsom in januari 2020 dan wel november 2019. Voor de omzet geldt dat, bij een onderneming die voor 2019 al bestond, de omzet in 2019 (gedeeld door 4) als referentieomzet wordt gehanteerd. Voor nieuwe ondernemingen – gestart in 2019 of 2020 – geldt dat minimaal een maand referentieomzet beschikbaar moet zijn. Omdat over maart tegemoetkoming voor de loonkosten kan worden ontvangen, moet een werkgever ultimo per 1 februari gestart zijn.
Het bovenstaande betekent inderdaad dat een werkgever die al wel werknemers in dienst heeft per januari 2020 en derhalve een loonsom heeft, maar nog geen omzet heeft gemaakt in 2019, tussen wal en schip kan vallen. Waar de generieke regeling zo goed mogelijk onderscheid probeert te maken tussen bestaande en nieuw gestarte ondernemingen blijkt het criterium van moment van inschrijving in de Kamer van Koophandel niet in alle gevallen ook het moment te zijn waarop (op afzienbare tijd daarna) omzet gemaakt zal gaan worden. Het is evenwel niet mogelijk dergelijke problematiek te voorkomen omdat het voor UWV niet mogelijk is om voor elke werkgever na te gaan vanaf welk moment daadwerkelijk omzet is gegenereerd. Het is eveneens niet mogelijk om na te gaan voor UWV hoeveel van dergelijke situaties hebben geleid tot een afwijzing op grond van de NOW.
Herkent u het signaal dat een bedrijf dat in januari nog geen loonaangifte deed, maar in februari en maart wel, een afwijzing kreeg over de toekenning NOW en nu, na bezwaar, tot oktober moet wachten op uitsluitsel? Hoeveel van dergelijke situaties maken deel uit van de huidige NOW-bezwaren?
Dit signaal ken ik inderdaad. Omdat de NOW uitgaat van de referentiemaand januari voor de loonsom, wordt er geen voorschot verstrekt als er in die maand geen loon is uitbetaald. Enige tijd na de start van de regeling bleek dit voor startende werkgevers of werkgevers met een wisselende loonsom bijv. vanwege seizoensinvloeden tot knelpunten te leiden. In de derde wijziging van de NOW-1, heb ik daarom de mogelijkheid geboden om bij een hogere loonsom in maart–mei 2020 dan in januari 2020 alsnog uit te gaan van de loonsom in eerstgenoemde periode. Ook werkgevers die in januari (nog) geen loonsom hadden, kunnen derhalve bij de subsidievaststelling (vanaf 7 oktober opent het loket hiervoor) definitief duidelijkheid krijgen over een evt. NOW-subsidie.
Toen deze aanpassing van de NOW werd ingevoerd, was het echter niet meer mogelijk nog voorschotten te verstrekken aan diegenen met een 0-loonsom in januari 2020.
Herkent u het signaal dat een bedrijf dat al dertien jaar succesvol is, in maart een nieuwe eigenaar krijgt die het bedrijf omzet van besloten vennootschap (bv) naar vennootschap onder firma (vof), geen aanspraak blijkt te kunnen maken op de NOW, omdat het volgens de regeling een startend bedrijf is terwijl medewerkers die al vele jaren in dienst waren van de bv (en sinds maart van de vof) bij ontslag wel aanspraak maken op een transitievergoeding passend bij die vele dienstjaren? Bent u het ermee eens dat dit lijkt op meten met twee maten?
Deze situatie kan inderdaad voorkomen. Vanwege het beoogde doel van de NOW – de betaling van NOW-gelden voor zoveel mogelijk werkgevers zo snel mogelijk regelen – is maatwerk in het primaire proces niet mogelijk; dit deel verloopt ook geheel geautomatiseerd.
Een werkgever die deze uitkomst als onrechtvaardig ervaart kan, net als iedere werkgever die het niet eens is met de beslissing van UWV, uiteraard in bezwaar gaan. In bezwaar wordt altijd een beoordeling gedaan van de individuele casus, waarbij UWV naast de letter van de regeling ook nadrukkelijk het doel van de regeling in ogenschouw neemt. Dat betekent dat in bezwaar alsnog tot toekenning van de NOW gekomen kan worden ook in casussen waarin puur administratieve belemmeringen in eerste instantie aan toekenning van NOW in de weg stonden (zoals een rechtsvormwissel zonder dat de bedrijfsvoering is gewijzigd). Het UWV zal dit per geval beoordelen in de bezwaarprocedure.
Deelt u de mening dat puur administratieve wijzigingen, zoals verandering van loonaangiftenummer of overname, geen obstakel moeten zijn voor aanspraak op de NOW-1, mits herleidbaar is wat de loonkosten in januari of maart 2020 waren en wat de omzetcijfers over 2019 waren? Welke oplossingen zijn tot op heden door UWV ingezet om bedrijven die hier tegenaan lopen toch te kunnen helpen?
Ik wil eerst in algemene zin benadrukken dat ik het liefst alle werkgevers maatwerk zou willen bieden zodat er geen administratieve obstakels in de weg zouden staan aan een recht op NOW. Dit kan echter niet; daarvoor is de NOW teveel gericht op snelheid en eenvoud in de uitvoering, zodat de bulk van alle aanvragen snel verwerkt kan worden en tot uitbetaling kan komen. Maatwerk verlenen binnen de NOW-regeling is dan ook niet mogelijk (zie ook antwoord op vraag 4).
Specifiek ten aanzien van bedrijven die door puur administratieve wijzigingen in de knel komen en waar de onderliggende bedrijfsvoering, zoals in de genoemde voorbeelden, 100% hetzelfde is gebleven wil ik opmerken dat dit soort aanvragen primair worden afgewezen («uitvallen in het reguliere proces»). Ondernemingen die menen ten onrechte een afwijzing op hun aanvraag te hebben ontvangen, kunnen daartegen – net als bij iedere andere afwijzende beschikking – bezwaar maken. Wanneer in bezwaar wordt gegaan, zal het UWV de individuele casus van een werkgever (nogmaals) in ogenschouw nemen. Ik weet dat het UWV zoveel mogelijk probeert recht te doen aan het doel van de regeling juist ook in (schrijnende) gevallen van puur administratieve belemmeringen voor het recht op NOW.
Binnen welke termijn moet het UWV normaal op een bezwaarschrift reageren? Klopt het dat bedrijven die bezwaar aan hebben getekend jegens de afwijzing van NOW-1 nu van het UWV horen dat ze pas na 6 oktober 2020 antwoord krijgen op hun aanvraag en bezwaar?
Deze termijn is 6 weken en kan eenmaal eenzijdig door UWV worden verlengd met 6 weken. Daarna kan alleen nog worden verlengd met toestemming van betrokkene zelf. Het klopt niet dat bedrijven die bezwaar hebben aangetekend jegens de afwijzing van NOW-1 pas in oktober antwoord krijgen op hun bezwaar. De beslissingen op de voorschot aanvragen zijn allemaal genomen.
Het is wel zo dat, zoals hierboven uiteengezet, in de derde wijziging van de NOW-11 werkgevers die in januari (nog) geen loonsom hadden alsnog een aanvraag om subsidievaststelling kunnen doen en een ingediende aanvraag van deze werkgevers is toegewezen. Toen deze aanpassing van de NOW werd ingevoerd, was het echter niet meer mogelijk nog voorschotten te verstrekken aan diegenen met een 0-loonsom in januari 2020. Dat betekent inderdaad dat zij pas na indiening van de aanvraag om vaststelling definitief duidelijkheid krijgen over een evt. NOW-subsidie.
Worden bezwaarschriften voor de NOW met spoed behandeld door UWV, gezien de enorme onzekerheid waar bedrijven die zwaar geraakt zijn nu in verkeren? Zo ja, welke maatregelen zijn genomen om bedrijven zo snel mogelijk duidelijkheid te geven? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze zaken worden niet met voorrang behandeld. Voor alle werkgevers en werknemers die een bezwaarschrift bij UWV indienen, geldt dat behandeling daarvan voor hen belangrijk en urgent is. Prioritering op basis van het onderwerp van het bezwaarschrift wordt dan ook niet wenselijk geacht.
Wat is de instructie van het ministerie aan het UWV is over afwijzingen om administratieve redenen, zoals verandering van loonaangiftenummer of een overname?
Er zijn geen generieke instructies gegeven over deze onderwerpen aan het UWV. Wel heeft het UWV uiteraard haar werkwijze kenbaar gemaakt. Die werkwijze is hierboven onder antwoord 5 beschreven.
Deelt u de mening dat er bij het UWV dan wel bij het ministerie een loket moet zijn dat zich kan buigen over administratief schrijnende gevallen en een definitief besluit kan nemen over een NOW-aanvraag van een onderneming die wel past bij de bedoeling van de NOW, maar waar meer administratieve bewijzen voor nodig zijn dan die de huidige ongerichte procedure kan verwerken? Zo ja, op welke wijze gaat u daar invulling aan geven en wanneer? Zo nee, waarom niet?
Wanneer werkgevers het niet eens zijn met de beslissing van UWV staat er altijd de mogelijkheid van bezwaar open. Er is dus een loket waar deze gevallen terecht kunnen; een apart loket hiervoor is niet nodig en acht ik daarnaast onwenselijk omdat dan discussie zal gaan ontstaan in welk geval een onderneming bij dit specifieke loket mag aankloppen.
Op welke wijze bent u van plan de aangenomen motie-Tielen uit te voeren?1
De motie ziet erop om te identificeren of er nog resterende knelpunten in de NOW zijn die ervoor zorgen dat er afwijzingen op de aanvraag om NOW plaatsvinden vanwege administratieve redenen. Zoals ik ook in de monitoringsbrief voor de NOW van september heb aangegeven, ben ik het er graag mee eens dat schrijnende gevallen in kaart gebracht worden. UWV monitort dan ook de binnengekomen klachten en vragen over de NOW (via het klantcontactcentrum) en de ingediende bezwaarschriften. UWV gaat daarbij na of er patronen en rode draden te ontwaren zijn in casussen die daar aan de orde zijn die blijk geven van administratieve knelpunten in regeling. Eventuele structurele tekortkomingen in de NOW die aanleiding geven tot schrijnende gevallen worden op die manier door UWV aan het Ministerie van SZW gemeld. Zoals ik in voornoemde monitoringsbrief ook heb aangekondigd, is een aanpassing die tegen deze achtergrond al wordt voorbereid het introduceren van een herstelmogelijkheid om bij het indienen van het verzoek om vaststelling alsnog aan te geven dat een aanvraag op werkmaatschappijniveau wordt gedaan.
Intensivecare-verpleegkundigen (ic) naar aanleiding van het artikel in de Gelderlander van 18 juli 2020: ‘Ruim 10 procent ic-verpleegkundigen Radboudumc Nijmegen vertrekt’ |
|
Kelly Regterschot (VVD), Judith Tielen (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ruim 10 procent ic-verpleegkundigen Radboudumc Nijmegen vertrekt»?1
Ja, ik ben bekend met het artikel.
Is de relatief hoge uitstroom van (ic-)verpleegkundigen uit het Radboud MC een uitzondering of zijn de cijfers vergelijkbaar met andere regio’s in Nederland? In hoeverre wijken deze uitstroomcijfers af van de trend dat de uitstroom voorzichtig begon te dalen, zoals de Commissie Werken in de Zorg eind 2019 rapporteerde?2
Op basis van het Capaciteitsplan FZO 2018 van het Capaciteitsorgaan kan geconcludeerd worden dat een uitstroom van 10% (10% verlaat zijn/haar werkgever) vrij normaal is onder gespecialiseerde verpleegkundigen en dat dit een landelijk beeld is. Dit wil echter niet zeggen dat elke verpleegkundige die bij zijn/haar werkgever vertrekt ook het beroep verlaat. In de uitstroom in het Capaciteitsplan FZO 2018 worden namelijk ook verpleegkundigen meegerekend die in hetzelfde beroep aan de slag gaan bij een andere zorginstelling. Daarnaast bestaat de beroepsgroep van gespecialiseerde verpleegkundige uit een grote groep van 60 jaar of ouder, zo’n 9 à 10% van de beroepsgroep. Een deel zal dus ook uitstroom zijn als gevolg van pensionering.
De uitstroomcijfers waarover wij u informeerden met de Voortgangsrapportage Werken in de Zorg van 20 december 20193 hebben niet alleen betrekking op gespecialiseerd verpleegkundigen maar op alle werknemers uit de sectoren zorg en welzijn die gaan werken in een andere sector en mensen die niet meer actief zijn als werknemer (door o.a. pensioen, uitkering, zelfstandige). Werknemers die van werkgever wisselen en aan de slag gaan bij een andere zorg- of welzijnsinstelling worden niet gerekend tot deze uitstroom; zij blijven immers behouden voor de sector zorg en welzijn. Daarmee zijn de uitstroomcijfers uit onze voortgangsrapportage – die we inderdaad in de eerste twee kwartalen van 2019 voorzichtig zagen afnemen – niet vergelijkbaar met de cijfers die genoemd worden in het artikel.
Kunt u een overzicht geven van de verwachte uitstroom van verpleegkundigen in 2020–2025 in Nederland, uitgesplitst naar niveau en specialisatie?
Hiervoor verwijs ik u graag naar het Capaciteitsplan FZO 2018 van het Capaciteitsorgaan dat ik uw Kamer in november 2018 heb toegestuurd (kamerstuk 29 282, nr. 341).
Deelt u de mening dat werkgevers in de zorg een grote rol spelen in de aantrekkingskracht van het werken als verpleegkundige? Wat verwacht u van deze werkgevers als het gaat om behoud, opleiding en specialisatie van verpleegkundigen? Wat zijn voor u de belangrijkste onderdelen van de invulling van goed werkgeverschap waar nu concreet aandacht naar uit moet gaan, om een nog hogere uitstroom tegen te gaan?
Ja, ik deel de mening dat werkgevers een grote rol spelen in de aantrekkingskracht van het werken in de zorg. Dat geldt voor alle professionals die werken in de zorg en dus ook voor verpleegkundigen.
Goed werkgeverschap is essentieel voor het behoud van zorgprofessionals. Hierbij gaat het in essentie om oog voor de wensen en het welzijn van de werknemer en een goede dialoog tussen werkgever en werknemer over hoe dit ingevuld moet worden. Daar zien we in de regio’s en binnen zorgorganisaties nog wel de nodige verbeterpunten.
Het landelijke uitstroomonderzoek van RegioPlus laat zien dat de meest voorkomende vertrekredenen te maken hebben met loopbaanmogelijkheden, uitdaging in werkzaamheden, manier van werken en aansturing. Ik verwacht van werkgevers dat ze in samenspraak met werknemers hiermee aan de slag gaan om concrete activiteiten te ontplooien die gericht zijn op goed werkgeverschap. Denk bijvoorbeeld aan het organiseren van een strategische personeelsplanning, bieden van voldoende loopbaanperspectief, actief beleid om nieuwe mensen binnen te houden (onboarding) en om -wie wil- meer uren aan te bieden, tegengaan van regeldruk en het verminderen van psychosociale arbeidsbelasting zoals werkdruk en agressie.
Ik ondersteun werkgevers daar graag in. Goed werkgeverschap en behoud zijn onderdeel van het actieprogramma Werken in de zorg. Het afgelopen jaar is hier stevig op in gezet. Zo heb ik in het vierde tijdvak van de subsidieregeling SectorplanPlus € 50 mln. extra (op een totaal van € 420 mln) beschikbaar gesteld voor activiteiten gericht op behoud van medewerkers, onder aanvullende voorwaarde dat aanvragers ook laten zien wat de aanpak op behoud is geweest, zodat anderen hiervan kunnen leren Dit gebeurt onder andere middels het Actie Leer Netwerk.
Als het gaat om de opleiding en specialisatie van verpleegkundigen verwacht ik van werkgevers dat zij zich maximaal inzetten om voldoende gespecialiseerde verpleegkundigen op te leiden en hierbij het advies van het Capaciteitsorgaan opvolgen om grotere tekorten te voorkomen. Ik stel al jaren kostendekkende financiering beschikbaar voor ziekenhuizen om gespecialiseerde verpleegkundigen op te leiden en zal dat ook blijven doen.
Kunt u een overzicht geven van het aantal verpleegkundigen, uitgesplitst naar niveau en naar specialisatie, dat in de periode 2020–2025 wordt opgeleid en/of zich specialiseert?
Jaarlijks ontvang ik de instroomcijfers van het voorgaande jaar. In onderstaand tabel zijn de instroomcijfers per specialisatie opgenomen van verpleegkundigen die in 2018 en 2019 zijn gestart aan de opleiding en die in 2020 en 2021 hun diploma zullen halen. Helaas is niet bekend wat de opleidingsplannen zijn van ziekenhuizen in de toekomst.
Opleiding
Instroom 2018
instroom 2019
Advies capaciteits-orgaan 2018 instroom per jaar
Dialyseverpleegkundigen
126
171
371
IC-kinderverpleegkundigen
34
46
144
IC-neonatologieverpleegkundigen
48
58
175
IC-verpleegkundigen
432
429
796
Kinderverpleegkundigen
313
350
510
Obstetrieverpleegkundigen
199
236
369
Oncologieverpleegkundigen
425
477
397
SEH-verpleegkundigen
399
382
545
Totaal gespecialiseerde verpleegkundigen
1.976
2.149
3.307
Herinnert u zich dat ten tijde van de coronacrisis voormalig zorgmedewerkers opgeroepen en aan het werk zijn gegaan om de totale zorg te ondersteunen? Wat is bekend over het aantal en de verwachtingen van medewerkers die graag in de zorg willen blijven werken? Op welke manier, met wat voor soort afspraken, kunnen zij terugkeren en hun bevoegd- en bekwaamheden bijwerken zodat zij snel weer inzetbaar zijn? Wat gaat u doen om hen dat makkelijk te maken?
Enkele weken nadat duidelijk was dat sprake was van een crisis als gevolg van het coronavirus, is het initiatief www.extrahandennvoordezorg.nl van start gegaan. Hier konden (en kunnen) professionals die niet meer in de zorg werken zich aanmelden om tijdelijk terug te keren. Ook zorg- en welzijnsorganisaties die extra medewerkers nodig hebben kunnen hier terecht. Het platform is een samenwerkingsverband van brancheorganisaties, vakbonden, regionale werkgeversorganisaties, beroepsverenigingen, private initiatieven en het Ministerie van VWS. In korte tijd meldden zich rond de 20.000 mensen aan om te helpen. 404 zorgorganisaties hebben via het initiatief ondersteuning gevraagd, voor in totaal 4.828 fte. In totaal zijn ca. 8.000 personen voorgesteld aan organisaties.
De meeste mensen die via Extra Handen voor de Zorg aan de slag zijn (gegaan); deden dat naast hun reguliere baan voor bepaalde periode (in de meeste gevallen een aantal weken) en een beperkt aantal dagdelen per week. Het komt mogelijk ook voor dat men het werken in de zorg zo leuk vindt dat ze van baan wisselen en weer volledig in de zorg gaan werken. Om die mensen te behouden is er een uitvraag gedaan onder de mensen die zich hebben aangemeld, met de vraag of ze in de toekomst weer bereid zijn tijdelijk bij te springen indien de nood hoog is.
Daarnaast is het mogelijk gemaakt dat voormalig zorgpersoneel met een vanaf 1 januari 2018 verlopen BIG-registratie in noodsituaties, onder voorwaarden, weer zelfstandig aan het werk konden in de zorg. Indien voormalig zorgpersoneel weer graag BIG-geregistreerd wenst te worden, kunnen zij hiertoe een aanvraag indienen bij het BIG-register. In de hoofdregel zullen zij een aanvraag tot registratie in moeten dienen op basis van scholing. Zij dienen dan een zogenaamd Periodiek Registratie Certificaat te overleggen. Dit is het bewijs dat een zorgverlener met goed gevolg het scholingsprogramma herregistratie voor het betreffende beroep heeft afgerond. Met dit bewijs kunnen zij zich opnieuw registreren in het BIG-register. Meer informatie over deze scholingsprogramma’s is te vinden op de website www.bigregister.nl/herregistratie/criteria-per-beroep. Specifiek voor het scholingsprogramma van verpleegkundigen geldt nog dat dat programma op dit moment wordt aangepast, met onder meer als doel om vanaf eind 2020 beter aan te sluiten op het kennisniveau van herintreders.
In hoeverre verwacht u dat het aantal zij-instromers zal stijgen, nu door de coronacrisis veel mensen zonder werk zitten in bepaalde sectoren?
Zij-instromers zijn een belangrijke doelgroep die kunnen kiezen om in zorg en welzijn te werken. In 2019 telde het CBS 42.230 zij-instromers in zorg en welzijn. Als de werkloosheid stijgt zal het makkelijker worden om hen aan te trekken.
Wat gaat u doen om te zorgen dat mensen die niet eerder in de zorg gewerkt hebben, die (door de coronacrisis) geen werk hebben, in willen en kunnen stromen in (praktijk-)opleidingen in de gezondheidszorg om zo het personeelstekort (dat er al was voor de crisis) aan te pakken?
Een van de pijlers van het Actieprogramma Werken in de zorg dat zich richt op het verminderen van het personeelstekort in zorg en welzijn is het bevorderen van de instroom in (zorg)opleidingen en werk. Dit gebeurt in de eerste plaats als onderdeel van de regionale aanpakken die in het kader van dit actieprogramma zijn ontwikkeld. Bijvoorbeeld met initiatieven zoals het transferpunt Zorg en Welzijn in Amsterdam. Hierin werken zorginstellingen, vakbond, UWV, gemeente en TNO samen om meer zij-instromers aan te trekken en op te leiden voor een baan in zorg en welzijn. Ik ondersteun dergelijke initiatieven via de campagne IkZorg en de subsidie Sectorplan Plus (totaal 420 mln.) voor het bieden van extra scholing om ten tijde van de coronacrisis eraan bij te dragen dat mensen, met affiniteit voor de zorg maar zonder zorgachtergrond, snel aan de slag konden (en kunnen) steunen we het initiatief van de Nationale Zorgklas. Dit is een volledig online modulaire leeromgeving waar grote groepen mensen in korte tijd kunnen worden opgeleid voor ondersteunende en niet complexe zorgtaken.
Deelt u de mening dat anesthesiemedewerkers een onmisbaar onderdeel in de opschaling en verbreding van de acute/ic-zorg zijn en dat zonder inzet van deze medewerkers de gestelde doelen niet behaald kunnen worden? Kunt u aangeven of u de mogelijkheden nader onderzoekt om anesthesiemedewerkers breder in te kunnen zetten (in en buiten crisistijd) op de werkvloer, door hen uiteindelijk van een BIG-registratie te voorzien? Bent u bereid op korte termijn daarover het gesprek aan te gaan met de Nederlandse Vereniging van Anesthesiemedewerkers (NVAM) en de mogelijkheden te verkennen?
Anesthesiemedewerkers hebben de afgelopen tijd en nog steeds, net zoals ander zorgpersoneel, een belangrijke bijdrage geleverd aan de bestrijding van de coronacrisis. Die waardering daarvoor staat los van de vraag of zij een BIG-registratie dienen te krijgen. Een BIG-registratie betekent namelijk niet dat een medewerker breder kan worden ingezet dan thans het geval is. Ten aanzien van een BIG-registratie voor de anesthesiemedewerker heeft VWS meerdere gesprekken met de NVAM gevoerd. De aanvraag tot regulering van de anesthesiemedewerker in de Wet BIG is ter advisering aan het Zorginstituut voorgelegd. Dit advies heb ik reeds ontvangen en ik zal mijn reactie hierop aan u en de NVAM deze zomer toesturen.
In het kader van het project CZO Flex Level (van NFU en NVZ) heb ik een onderzoek uitgezet om te kijken wat logische opleidingsroutes zijn voor gespecialiseerde verpleegkundigen en medisch ondersteuners. Daarbij wordt ook gekeken welke behoefte er leeft bij anesthesiemedewerkers om breder ingezet te worden en wat de opleidingsbehoefte is. De resultaten van het onderzoek verwacht ik eind van dit jaar.
Klopt het dat het aantal specialisatieplaatsen per ziekenhuis wordt vastgesteld en afhankelijk is van het aantal vacatures dat het ziekenhuis stelt? Wie bepaalt het aantal specialisatieplaatsen?
Ziekenhuizen bepalen zelf hoeveel gespecialiseerde verpleegkundigen zij opleiden. Om het voor ziekenhuizen mogelijk te maken om boven formatief op te leiden stel ik al jaren kostendekkende financiering beschikbaar voor het opleiden van gespecialiseerde verpleegkundigen.
Krijgt u ook signalen dat de koppeling tussen vacatures en opleidingsplaatsen blijkt te leiden tot tekorten?
Deze signalen ken ik niet. Om het tekort aan gespecialiseerde verpleegkundigen tegen te gaan, blijft het belangrijk dat ziekenhuizen het opleidingsadvies van het Capaciteitsorgaan opvolgen.
In hoeverre wordt bij het bepalen van het aantal opleidings- en specialisatieplaatsen voor verpleegkundigen rekening gehouden met de constatering dat een behoorlijk groot deel van de opgeleide en/of gespecialiseerde verpleegkundigen in deeltijd werken?
Het Capaciteitsorgaan houdt in haar advies rekening met het gegeven dat er in deeltijd gewerkt wordt. Ik roep ziekenhuizen dan ook op om het advies van het Capaciteitsorgaan te volgen en voldoende op te leiden om de tekorten weg te werken.
Het Capaciteitsorgaan houdt in haar advies rekening met het gegeven dat er in deeltijd wordt gewerkt. Ik roep ziekenhuizen dan ook op om het advies van het Capaciteitsorgaan te volgen en voldoende op te leiden om de tekorten weg te werken. Overigens blijkt uit onderzoek onder een grote vertegenwoordiging van zorgmedewerkers dat 1 op de 4 vrouwelijke zorgmedewerkers graag meer uren wil werken4. Daarom zijn we – zoals ik ook meldde in de Voortgangsrapportage Werken in de Zorg van 20 december 20195 – in gesprek met werkgevers in de zorg en ondersteunen de stichting Het Potentieel Pakken die organisaties concreet helpt in het verhogen van de deeltijdfactor in de zorg voor hen die dat willen.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat verpleegkundigen na hun opleiding of specialisatie meer uren (willen) gaan werken?
Het bericht ‘Utrechtse arbeidsmarkt minder hard geraakt dan andere regio’s’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met bovenstaand bericht van RTV Utrecht en de cijfers van het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (UWV) waarnaar verwezen wordt?1
Ja.
Kunt u de cijfers van het UWV over de arbeidsmarktregio’s, waarnaar verwezen wordt, op korte termijn naar de Kamer sturen?
Deze informatie is openbaar te vinden op de website van www.uwv.nl. Het stuk is gepubliceerd op 4 juni 2020 genaamd: «Coronacrisis: regionale verschillen in impact op werkgelegenheid». Ik heb de publicatie van UWV meegezonden als bijlage bij deze brief.
Wat is het verschil tussen de ergst getroffen en de minst erg getroffen arbeidsmarktregio en hoe is dit verschil te verklaren? Welke kenmerken, naast de in het artikel benoemde sectoren, zijn van invloed op de mate van impact van de crisis?
Het verschil zit onder andere in een aantal sectoren dat in sommige regio’s meer vertegenwoordigd zijn. De sectoren die het meest getroffen worden zijn onder andere de horeca, cultuur, metaal en technologische industrie. Zo werkt in regio Groot Amsterdam bijvoorbeeld 34% in een sector waar een (zeer) grote krimp verwacht wordt, terwijl dit percentage in regio Midden-Utrecht op 28% ligt2.
Andere kenmerken die een invloed hebben zijn onder andere: het aantal flexibele contracten, het aantal zzp’ers en het aantal jongeren. Deze groepen werkenden worden relatief hard getroffen door de coronacrisis en de contact beperkende maatregelen. Als een regio relatief veel van deze groepen heeft, wordt de regio ook harder getroffen door de coronacrisis.
Is er na de vorige crisis onderzoek gedaan naar de verschillen tussen de arbeidsmarktregio’s als het gaat om de impact van de crisis en de mate en snelheid van herstel? Welke conclusies en aanbevelingen hebben deze onderzoeken opgeleverd?
Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) heeft in 2013 een studie verricht naar de veerkracht van regionale arbeidsmarkten. Een van de conclusies was dat werknemers na ontslag nauwelijks naar een andere regio verhuizen voor een nieuwe baan. Werknemers die hun baan verliezen hebben echter niet overal in Nederland dezelfde mogelijkheden voor het vinden van een nieuwe baan. De samenhang tussen sectoren in de regio speelt daarbij een belangrijke rol. Een van de conclusies/aanbevelingen die werd gedaan is om een brug te slaan tussen het arbeidsmarktbeleid, het werkgelegenheidsbeleid en het onderwijs. In de kamerbrief van 5 juli 2019 «Arbeidsmarktbeleid in crisistijd» is ingegaan op de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt tijdens de Grote Recessie. Elke crisis is uniek. Op basis van de ontwikkelingen tijdens de vorige crisis kunnen we wel een aantal algemene lessen trekken:
Is het mogelijk het gebruik van de NOW en de Tozo per arbeidsmarktregio in kaart te brengen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn is een dergelijk overzicht beschikbaar te maken en naar de Kamer te sturen?
Het overzicht van de NOW is inmiddels als bijlage bij de Kamerbrief «Monitoring Arbeidsmarkt en Beroep Noodpakket» verzonden naar uw Kamer3.
Het gebruik van de Tozo is op dit moment nog niet regionaal inzichtelijk te maken. Dit hangt samen met de decentrale uitvoering van deze regeling. Gegevens over het gebruik van Tozo worden door het CBS in de bijstandsstatistiek verzameld. Het streven is in het vierde kwartaal 2020 een betrouwbaar beeld te hebben van het totale aantal toegekende Tozo-uitkeringen en verstrekkingen bedrijfskapitaal en de regionale verdeling ervan.
Op welke wijze worden arbeidsmarktregio’s betrokken bij de opzet en invulling van andere steun- en herstelmaatregelen, zoals het platform Nederlandwerktdoor.nl en het beoogde platform nlleertdoor.nl? In hoeverre is daarbij een arbeidsmarktregiospecifieke invulling?
NLWerktDoor is opgezet door werkgevers, VNO-NCW, MKB Nederland, LTO, UWV, VNG, gemeenten, vakbonden, private intermediairs, SBB, MBO-raad en de ministeries van SZW en OCW. Het platform kent veel enthousiasme binnen de arbeidsmarktregio’s. Zij geven aan dat dit goed aansluit op hun werkgeversdienstverlening en aandacht genereert voor de regionale werkgeversservicepunten.
Het platform «NLWerktDoor» wil vraag en aanbod op de arbeidsmarkt bij elkaar brengen. Werkgevers kunnen met hun vraag naar personeel naar het platform www.NLwerktdoor.nl gaan. Het platform geleidt de vraag van werkgevers door naar het relevante werkgeversservicepunt (WSP) in een van de 35 arbeidsmarktregio’s. In de arbeidsmarktregio wordt vervolgens de match gemaakt. Daarnaast verbindt het platform bestaande platforms en initiatieven, waaronder de van werk naar werk platforms in de arbeidsmarktregio’s zoals Rijnmond werkt door en Werk Samen Midden Brabant.
Voor NL Leert Door wordt op dit moment een subsidieregeling uitgewerkt voor ontwikkeladviezen en online-scholing. De Kamer wordt hierover binnenkort nader geïnformeerd. De bedoeling van de regeling is dat mensen kosteloos ontwikkeladvies kunnen krijgen en/of online-scholing kunnen volgen. Via de begeleidende campagne worden stakeholders, waaronder partijen in arbeidsmarktregio’s, gevraagd potentiële deelnemers die baat kunnen hebben bij ontwikkeladvies of online-scholing, te benaderen en erop te wijzen dat deze mogelijkheden er zijn. Ook kunnen zij hen eventueel ondersteunen om een geschikte loopbaanadviseur of scholingsactiviteit te vinden.
Het bericht ‘Piek ziekteverzuim zet ondernemers voor het blok’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Piek ziekteverzuim zet ondernemers voor het blok» en de onderliggende rapportages van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)?1 2
Ja.
Wat is (voor zover bekend) het aantal of percentage ziekmeldingen dat niet is gedaan om ziekte, maar om andere redenen?
Omdat ziekteverzuim grotendeels een private aangelegenheid is, zijn er geen centrale cijfers beschikbaar over de achtergrond van het (langdurig) ziekteverzuim. Wel bevat de laatste Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) door werknemers zelf gerapporteerde gegevens over ziekteverzuim uit 2019. Er is momenteel echter geen cijfermateriaal beschikbaar van het aantal ziekmeldingen en andere redenen voor het niet kunnen werken als gevolg van de coronacrisis. Dat inzicht is echter wel belangrijk. Daarom heb ik TNO verzocht om hierover een uitvraag op te nemen in de herbenadering van de NEA. Deze resultaten worden in het najaar 2020 verwacht.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat werkgevers, bedrijfsartsen en werknemers heldere afspraken maken over alternatieve oplossingen voor het niet kunnen werken in deze coronatijd, als er geen ziekte is? En vindt u ook dat het risico en de verantwoordelijkheid daarvoor niet alleen bij de werkgevers gelegd kan worden, zeker niet in deze crisis?
Ja, ik deel de mening dat het aan werkgever en werknemer(s) is om samen te kijken naar alternatieve oplossingen, zodat werknemers zoveel als mogelijk vanuit huis kunnen werken. Ik besef me dat de huidige situatie lastig is. Soms kan het daarom nuttig zijn om advies te vragen van een bedrijfsarts of arbodienst over de uitvoerbaarheid en omstandigheden waaronder het werk kan worden uitgevoerd. Ook de ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging kan hierbij meedenken. Voor uw vraag over de risico’s en verantwoordelijkheden verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 7.
In hoeverre zijn er afspraken met sociale partners en de verzekeraars om tot heldere richtlijnen – met betrekking tot werken en gezondheid in relatie tot corona – te komen? Vindt u ook dat het risico en de verantwoordelijkheid daarvoor niet alleen bij de werkgevers gelegd kan worden, zeker niet in deze crisis?
Voorlopig moet iedereen zich instellen op werken binnen een anderhalvemetersamenleving. Bedrijven maken concrete plannen over veilig werken voor de anderhalvemetersamenleving op de werkvloer (protocollen). In een protocol worden de algemene richtlijnen van het RIVM op maat gemaakt naar de praktijk op de werkvloer, zodat werkgevers en werknemers veilig kunnen werken. Protocollen zijn van en voor sectoren, en worden veelal opgesteld door de brancheorganisatie horend bij de sector. Daarbij worden zij in veel gevallen ondersteund door de werkgeverskoepels VNO-NCW en MKB Nederland. Ook de werknemers in de sector moeten worden betrokken, bijvoorbeeld via de vakbond(en).
De sector is zelf verantwoordelijk voor de naleving van het protocol. Conform de Arbeidsomstandighedenwet draagt de werkgever immers zorg voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers. De werknemer heeft eveneens een eigen verantwoordelijkheid om zorg te dragen voor zijn/haar eigen gezondheid en die van anderen. Dat betekent dat werknemers de plicht hebben om alle veiligheidsmaatregelen in acht te nemen en bijvoorbeeld ook zelf moeten inschatten of het medisch verantwoord is om naar werk te komen.
Een door sectoren vastgesteld protocol is geen vervanging van de geldende wet- en regelgeving, zoals de Arbowetgeving; die blijft onverminderd geldig. Sectoren worden aanbevolen om na vaststelling van het protocol de arboonderdelen uit het protocol te laten doorwerken in de bestaande arbosystematiek. Concreet betekent dit de Arbocatalogus op branche- of sectorniveau en de risico- inventarisatie- en evaluatie (RI&E) op bedrijfsniveau. De arboonderdelen uit het protocol kunnen als addendum op de Arbocatalogus ter toetsing worden ingediend bij de Inspectie-SZW. I-SZW hanteert hiervoor een versnelde procedure.
Bij welke werkgeverspremies heeft het ziekteverzuim invloed op de premiehoogte? Deelt u de mening dat het onwenselijk is als mogelijke premieverhogingen «preventief thuisblijven bij verkoudheid en koorts» ontmoedigen?
De mate waarin ziekteverzuim invloed heeft op de premiehoogte hangt af van de specifieke situatie. Op macroniveau geldt dat hoger ziekteverzuim tot hogere lasten voor werkgevers leidt. Ik zal dit uitgebreider toelichten.
In algemene zin betaalt de werkgever het loon door van het zieke personeel dat bij hem in dienst is. Mogelijk heeft deze hiervoor een private verzuimverzekering afgesloten. In dat geval kan het zijn dat hij de ziekteperiode op een later moment in de verzekeringspremie terugziet. Dat is afhankelijk van de voorwaarden van de verzekering. Werkgevers die voor de Ziektewetuitkeringen voor hun ex-werknemers bij het UWV verzekerd zijn, zien het hogere verzuim niet direct terug in de premies, maar mogelijk wel één jaar of twee jaar later. De premie wordt voor kleine bedrijven geheel en voor middelgrote bedrijven gedeeltelijk bepaald op basis van het gemiddeld ziekteverzuim in de sector. Voor grote bedrijven wordt de premie bepaald op basis van het gemiddeld ziekteverzuim van het eigen bedrijf.
Het is uiteraard niet de bedoeling dat werkgevers preventief thuisblijven ontmoedigen. We verwachten van werkgevers dat zij in overleg met werknemers en eventueel de bedrijfsarts bezien in hoeverre werknemers, die relatief lichte klachten hebben en normaliter prima hadden kunnen werken, alsnog vanuit huis kunnen werken.
Bent u op de hoogte van de grote (financiële) last die ziekteverzuim altijd al is voor werkgevers, zeker als het om het midden- en kleinbedrijf (mkb) gaat? Wat is (voor zover bekend) de financiële lastenstijging voor het mkb als gevolg van het gestegen ziekteverzuim in het eerste kwartaal?
Ik ben me ervan bewust dat ziekteverzuim, zeker voor kleinere werkgevers, een last is. Niet alleen vanwege de financiële lasten, maar bijvoorbeeld ook vanwege de re-integratieverplichtingen waarmee werkgevers dan te maken krijgen. Tegelijkertijd hebben de meeste (kleine) werkgevers zich verzekerd voor het ziekteverzuim. De verzekeraar ondersteunt hen dus bij hun verplichtingen.
Omdat het ziekteverzuim grotendeels een private aangelegenheid is, zijn er geen centrale cijfers over (langdurig) ziekteverzuim en de daarbij behorende lasten beschikbaar.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de premies voor ziektekosten stijgen, terwijl werkgevers nauwelijks invloed hebben op de gebleken stijging van het ziekteverzuim? Zo ja, bent u bereid met verzekeraars en werkgeversorganisaties in gesprek te gaan om hier een oplossing voor te vinden?
Ik herken dat de huidige situatie een grote druk legt op de samenleving en ook op werkgevers. Tegelijkertijd hebben we als Kabinet verschillende maatregelen genomen om werkgevers te ondersteunen en te compenseren voor de risico’s die zij lopen. Denk bijvoorbeeld aan de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW).
Daarnaast vind ik het belangrijk om te benoemen dat niet iedereen die vanwege de RIVM-richtlijnen thuis moet blijven daadwerkelijk ziek is en daardoor niet kan werken. Ik hoop dat werkgevers en werknemers daar samen afspraken over maken zodat werknemers zoveel als mogelijk vanuit huis kunnen werken.
De toepassing van de NOW bij payrollbedrijven |
|
Steven van Weyenberg (D66), Judith Tielen (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() ![]() |
Klopt het dat voor werknemers die in dienst zijn voor een payroll- of uitzendbedrijf en die normaal werkzaam zijn in bijvoorbeeld de horeca, het payroll- of uitzendbedrijf zelf in aanmerking kan komen voor de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW)?
Dat klopt. De uitzend- of payrollwerkgever kan voor hun eigen werknemers zelf een beroep doen op de NOW, zodat zij deze kunnen doorbetalen. Voor uitzend- en payrollwerkgevers gelden dezelfde voorwaarden als voor reguliere werkgevers. Payroll- en uitzendkrachten tellen niet mee in de loonsom van het bedrijf waar ze de werkzaamheden verrichten. De NOW-subsidie is hierbij afhankelijk van het omzetverlies van de werkgever, dus van het payrollbedrijf zelf en niet van de inlener.
Hoeveel payroll- en uitzendbedrijven hebben tot nu toe NOW aangevraagd? Hoeveel van de werknemers die bij hen in dienst zijn kunnen nu hun normale werkzaamheden uitvoeren?
Stand per vrijdag 1 mei is dat 1.450 uitzendbedrijven een goedgekeurde aanvraag hebben ingediend. Door de sectorindeling die in de loonaangifte geldt is het niet mogelijk om na te gaan hoeveel payrollbedrijven een NOW-subsidie hebben aangevraagd. Payrollbedrijven maken sinds 1 januari 2020 geen onderdeel meer uit van de sector waarin de uitzendbedrijven zijn ingedeeld (sector 52), maar zijn ingedeeld in sector 45 (Zakelijke dienstverlening III), waar ook andere bedrijven onder vallen, zoals effectenhandelaren en nieuws- en persbureaus.
Hoeveel payroll- en uitzendbedrijven hebben wel mensen in dienst die door de maatregelen om het coronavirus te bestrijden niet meer kunnen werken, maar hebben in totaal minder dan 20% omzetdaling, waardoor ze niet in aanmerking komen voor de NOW?
Wanneer een bedrijf minder dan 20% omzetverlies heeft, bestaat in beginsel (zie ook antwoord op vraag 4) geen recht op NOW. Deze bedrijven zullen naar verwachting geen aanvraag doen om een tegemoetkoming op grond van deze regeling. Dat betekent dat ik geen zicht heb op de hoeveelheid payroll- en uitzendbedrijven die minder dan 20% omzetdaling hebben, maar wel mensen in dienst hebben die niet meer kunnen werken.
Wat betekent de uitbreiding van de concernregeling in de NOW, waarbij werkmaatschappijen met veel omzetverlies toch de NOW kunnen aanvragen als het concern niet genoeg omzetdaling heeft, voor de payroll- en uitzendbranche?
Mochten payroll- of uitzendbedrijven zo zijn vormgegeven dat er sprake is van een concern en op concernniveau de drempel van 20% omzetverlies niet wordt gehaald maar op werkmaatschappij wel, dan kunnen zij – mits ze aan de aanvullende voorwaarden hiervoor voldoen – een NOW-subsidie aanvragen voor die werkmaatschappij(en) waarvoor geldt dat sprake is van 20% of meer omzetverlies.
Klopt het dat op het moment dat een payrollbedrijf toch geen aanspraak kan maken op de NOW en werknemers niet meer in kan zetten, het bedrijf bedrijfseconomisch ontslag zal moeten aanvragen voor deze werknemers? Is het juist dat deze verantwoordelijkheid niet bij de inlener ligt?
Het payrollbedrijf is juridisch werkgever, voor de werknemers die ter beschikking worden gesteld aan een inlener. Wanneer het payrollbedrijf zijn werknemers niet meer kan inzetten zal er sprake zijn omzetverlies. In dat geval kan het payrollbedrijf een NOW uitkering aanvragen als er sprake is van een omzetverlies van meer dan 20%. De payrollwerkgever is juridisch werkgever, niet de inlener. De payrollwerkgever is dan ook degene die, wanneer de werknemers niet meer kunnen worden ingezet bij de inlener, ontslag moeten aanvragen. De beoordeling van een dergelijke ontslagaanvraag vindt vervolgens plaats om grond van de omstandigheden zoals die zich bij de inlener voordoen.
Wordt dit bedrijfseconomisch ontslag op dit moment verleend als deze werknemers gewoonlijk in een van de sectoren werken die dicht zijn (zoals de horeca)?
Een payrollwerkgever kan ontslag aanvragen als verval van arbeidsplaatsen noodzakelijk is als gevolg van bedrijfseconomische omstandigheden. UWV toetst een ontslagaanvraag van de payrollwerkgever, op grond van de bedrijfseconomische omstandigheden zoals die zich bij de inlener voordoen. De payrollwerkgever dient de ontslagaanvraag te onderbouwen met informatie over de bedrijfseconomische omstandigheden bij de inlener (deze informatie dient hij van de inlener te verkrijgen). UWV neemt in deze beoordeling tevens mee of de payrollwerkgever mogelijkheden heeft de werknemers elders (bij een andere inlener) te plaatsen.
Bent u bekend met de signalen dat een aantal payroll- en uitzendbedrijven facturen blijven sturen naar bijvoorbeeld horecaondernemers, terwijl de betrokken werknemers niet kunnen werken? Wat vindt u daarvan?
Ik heb die signalen gezien. Gelet op de overeenkomsten van payroll- en uitzendbedrijven is een dergelijke handelwijze, afhankelijk van de precieze vormgeving en inhoud ervan, mogelijk en soms ook begrijpelijk vanuit de positie van het payrollbedrijf. Dit is afhankelijk van het contract tussen de payrollbedrijven en de inleners. Inleners zijn in dat geval gebonden aan de afspraken die zij met het payrollbedrijf hebben gemaakt. Tegelijkertijd geldt dat de werking van de NOW, die gericht is op behoud van werkgelegenheid, het best tot zijn recht komt wanneer payroll- en uitzendbedrijven een beroep doen op de NOW voor de loonkosten van werknemers die niet ingezet kunnen worden door de inlener indien zij aan de voorwaarden voldoen. Ik roep inleners en uitzend- en payrollbedrijven dan ook op om hierover in gesprek te gaan.
Deelt u de mening dat dit als ongewenst effect heeft dat de ondernemers bij wie de payroll-werknemers gewoonlijk hun werkzaamheden verrichten, nu eerst failliet moeten gaan én dat de werknemers daarna pas in aanmerking kunnen komen voor een uitkering?
Zoals hierboven uiteengezet is het doel van de NOW zoveel mogelijk behoud van werkgelegenheid realiseren. Daarom acht ik het wenselijk dat – waar nodig voor werkbehoud – een beroep gedaan wordt op de NOW. Wanneer het faillissement van inleners en daarmee werkbehoud voor de payrollwerknemer voorkomen kan worden door een beroep op de NOW door een payrollbedrijf heeft dat uiteraard de voorkeur.
Zijn er afspraken gemaakt tussen u en de brancheorganisaties over contracten en facturen tussen payrollbedrijven en inleners in de sectoren waar niet tot nauwelijks gewerkt wordt, zoals de horeca? Zo ja, wat is de bedoeling van deze afspraken en kunt u deze delen?
Nee. Dit is afhankelijk van de individuele contracten tussen de payrollbedrijven en hun inleners.
Is het mogelijk om contracten te ontbinden aangezien er sprake is van overmacht en de dienst waarvoor moet worden betaald niet meer wordt geleverd, omdat een aantal sectoren verplicht gesloten is?
Overeenkomsten moeten worden nagekomen, dat is de kern van ons rechtssysteem in een normale situatie. Een beroep op overmacht wordt niet snel aangenomen. Of er sprake is van overmacht hangt af van het contract dat is opgesteld. Daarin is vastgelegd in welke omstandigheden sprake is van overmacht, en wat de gevolgen zijn als dit aan de orde is. In andere gevallen moet worden gekeken naar de wettelijke mogelijkheden voor een inlener om zich op overmacht te beroepen (geregeld in Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek). Of in dit geval een beroep kan worden gedaan op overmacht is afhankelijk van de individuele situatie van de inlener en de contractuele afspraken.
Klopt het dat als deze payrollbedrijven niet meer zouden factureren, dit als omzetdaling voor de NOW kan worden gezien?
Dat klopt. Het payrollbedrijf zal dan ook afspraken moeten maken over deze facturen en de onderliggende contractuele verplichtingen op basis waarvan de facturen gestuurd worden. Het slechts niet meer innen van de facturen is op zichzelf niet voldoende. Er wordt voor de omzetbepaling in de NOW geen rekening gehouden met een eventuele betalingstermijn van een factuur of met problemen met het innen van deze facturen.
Bent u bereid nader in gesprek te gaan met bedrijven in de payrollbranche om af te stemmen hoe met deze situatie kan worden omgegaan?
Zoals aangegeven is dit afhankelijk van de individuele contracten tussen de payrollbedrijven en hun inleners. Ik roep inleners en uitzend- en payrollbedrijven dan ook op om hier zelf over in gesprek te gaan. Het is zeer lastig, zo niet onmogelijk om hier een «one-size-fits all»-benadering af te spreken. Wanneer het gesprek door marktpartijen zelf (inleners en payrollbedrijven) kan de gekozen oplossing het beste aansluiten bij de individuele situatie van het payrollbedrijf en de inlener.
Het bericht dat keuringen voor de WIA en Wajong telefonisch worden afgehandeld. |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Via de telefoon bepalen of iemand wel of niet kan werken, niet mogelijk zeggen UWV-artsen?1
Ja.
Hoeveel medische keuringen ten bate van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) worden maandelijks door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) gedaan en afgehandeld? Voor hoeveel van deze keuringen is normaal gesproken een fysiek gesprek onderdeel van de keuringsprocedure?
In 2019 bedroeg het gemiddelde aantal WIA-claimbeoordelingen 4.962 per maand, het aantal WIA-herbeoordelingen 2.489 per maand en het gemiddelde aantal Wajong-beoordelingen 725 per maand.
Een fysiek spreekuur is normaal gesproken een onderdeel van nagenoeg alle WIA-claimbeoordelingen en Wajong-beoordelingen. Ernstig zieke cliënten die niet in staat zijn om naar het spreekuur te komen vormen hierop een uitzondering. WIA-herbeoordelingen worden in tien tot vijftien procent van de gevallen uitgevoerd zonder fysiek spreekuur, dus op basis van beschikbare informatie en eventueel telefonisch contact.
Op basis van welke criteria wordt normaliter bepaald of een medische keuring plaats kan vinden zonder fysieke afspraak? Hoe vaak worden deze criteria van toepassing verklaard?
Het gaat bij WIA-claimbeoordelingen, WIA-herbeoordelingen en Wajong-beoordelingen om een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek. De verzekeringsarts voert het verzekeringsgeneeskundig onderzoek uit op basis van de standaard «Onderzoeksmethoden». Hij of zij bepaalt – afhankelijk van de plausibiliteit en consistentie van verkregen informatie en indrukken – per casus de uitgebreidheid van het onderzoek en de manier waarop hij of zij informatie inwint: dit kan schriftelijk, telefonisch en/of in een persoonlijk gesprek. Zie voor het overige het antwoord op vraag 2.
Wat is nu de precieze instructie aan verzekeringsartsen rondom het opvragen van medische informatie? Hoe wordt daarbij geborgd dat alle relevante informatie beschikbaar is om een beslissing op te baseren?
UWV werkt op basis van de standaard «Communicatie met behandelaars». Verzekeringsartsen vragen medische informatie op indien deze onmisbaar is voor de beoordeling of als een betrokkene daarop aandringt. Zij houden daarbij rekening met de omstandigheid dat bepaalde curatieve artsen op dit moment mogelijk belast zijn met de zorg voor Covid-19 patiënten. Een groot deel van de huisartsen en specialisten heeft naar verwachting op dit moment wel de tijd en de mogelijkheid om antwoord te geven op gerichte vragen. De verzekeringsarts maakt zelf de afweging of hij of zij over voldoende informatie beschikt om een beoordeling te verrichten.
Welke mogelijkheden heeft UWV om bij telefonische keuringen alleen tijdelijke uitkeringen toe te kennen? En welke mogelijkheden heeft UWV om in de totale werkvoorraad alleen zaken te behandelen waarbij überhaupt sprake zou zijn van een tijdelijke uitkering? In hoeverre worden die mogelijkheden daadwerkelijk toegepast?
Om continuïteit en inkomenszekerheid te garanderen kiest UWV er voor om waar mogelijk inhoudelijke besluiten af te geven. Lukt dit niet, dan stelt UWV de beoordeling uit tot het moment dat een fysiek spreekuur weer mogelijk is. UWV volgt daarbij ook in de crisisperiode regulier beleid als het gaat om het verstrekken van voorschotten. Dat betekent dat UWV bij uitstel van een WIA-claimbeoordeling een voorschot verstrekt tot het moment dat de beoordeling plaats kan vinden. Voor de WIA-herbeoordeling geldt dit niet, omdat de bestaande uitkering in dat geval doorloopt.
Ook bij uitstel van een Wajong-beoordeling verstrekt UWV conform bestaand beleid geen voorschot, omdat uitstel – in tegenstelling tot bij de WIA-claimbeoordeling – meestal geen inkomensdaling voor de aanvrager met zich meebrengt. Daarnaast is de ervaring dat een ruime meerderheid van de aanvragers na beoordeling geen recht krijgt op een Wajong-uitkering. Als de betrokkene aan de voorwaarden voldoet, kan hij of zij bij uitstel van een Wajong-beoordeling in aanmerking komen voor een bijstandsuitkering. UWV adviseert de betrokkene in dat geval daarom om met de gemeente de mogelijkheden te bespreken. Als UWV op een later moment een Wajong-uitkering toekent, ontvangt de betrokkene deze uitkering met terugwerkende kracht vanaf het moment dat hij of zij de oorspronkelijke aanvraag indiende.
Klopt het dat UWV een intern coronacrisisplan heeft waarin het volgende staat: «Gedurende de crisis worden in beginsel geen voorschotten WIA verstrekt» en dat het niet de bedoeling is «dat we beoordelingen doorschuiven naar een later tijdstip. Dat zou ons op een grote achterstand zetten», zoals dagblad Trouw bericht? Zo nee, wat staat er dan wel?
De genoemde passages waren inderdaad onderdeel van interne UWV-communicatie. Zie het antwoord op vraag 5 voor een nadere toelichting.
Wat betekent het «in beginsel niet verstrekken van voorschotten»? Zou dit ertoe kunnen leiden dat mensen die om goede redenen een WIA- of Wajonguitkering aanvragen zonder inkomen komen te zitten? Waar worden deze mensen naartoe verwezen?
Zie het antwoord op vraag 5.
Herinnert u zich de problemen bij het experiment in Groningen, waarbij dossiers op afstand gecontroleerd werden en 30% van de toekenningen achteraf onterecht bleek? Hoe verschilt de huidige beoordeling van de beoordelingswijze bij het experiment in Groningen?2
Bij het genoemde experiment vond in beginsel geen contact plaats met de betrokken uitkeringsgerechtigde en werd de beoordeling enkel gebaseerd op de in het dossier aanwezige informatie. Bovendien was de op kantoor Groningen toegepaste werkwijze in operationele en juridische zin niet juist. In de huidige crisissituatie wordt in beginsel wel gesproken met de cliënt en vinden de beoordelingen plaats door of onder de verantwoordelijkheid van geregistreerde verzekeringsartsen.
Welke maatregelen heeft UWV genomen om te voorkomen dat onterecht uitkeringen worden verstrekt op basis van telefonische keuringen?
De sociaal-medische beoordelingen vinden plaats door of onder de verantwoordelijkheid van opgeleide en geregistreerde verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Op districtsniveau en op het hoofdkantoor houdt UWV zicht op hun betrokkenheid, zowel door datamonitoring als door persoonlijk contact. Adviserend verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen zijn bovendien beschikbaar voor inhoudelijke afstemming.
Een uitspraak van de hoogste Franse rechter over platformorganisatie Uber |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Hoogste rechtscollege Frankrijk ziet chauffeurs van digitale taxidienst Uber als werknemers»?1
Ja
Wat is in uw ogen de kern van het arrest op basis waarvan de Franse rechter afweegt dat sprake is van een gezagsrelatie en de chauffeurs ondergeschikt zijn aan Uber?
Het Franse Hof van Cassatie heeft in haar arrest geoordeeld dat wanneer een chauffeur contact maakt met het digitale platform van Uber, dat er sprake is van een relatie van ondergeschiktheid. De chauffeur wordt in dat geval aangemerkt als werknemer. Voor zelfstandig ondernemerschap gaat op dat er een mogelijkheid moet zijn op een eigen klantenkring op te bouwen, dat er vrijheid moet zijn om eigen tarieven te bepalen en dat er vrijheid moet zijn om de voorwaarden te bepalen voor het verrichten van de diensten. Bij Uber-chauffeurs in Frankrijk is hiervan geen sprake. Daarmee heeft dit arrest gelijkenissen met het Nederlandse stelsel en de elementen die Nederlandse rechters meewegen bij de beoordeling van de arbeidsrelatie. Hetzelfde geldt voor wetgeving in andere lidstaten. Toch kennen de wettelijke stelsels verschillen. Op grond van het Franse arbeidsrecht geldt bijvoorbeeld het rechtsvermoeden van zelfstandig ondernemerschap als de werkende in het Handelsregister staat ingeschreven, waar in het arrest ook naar verwezen wordt. En geldt in Frankrijk een verplichting voor zelfstandigen om zich te verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid. In het Verenigd Koninkrijk is naast werknemers en zelfstandigen, sprake van een derde categorie «workers». Deze verschillen maken het zeer lastig om Franse jurisprudentie en wetgeving in algemene zin te analyseren en meer specifiek in relatie tot EU-recht.
Daarnaast gaat op dat, zoals ook in mijn brief van d.d. 21 juni 20194 staat beschreven, dat verschillende rechters uiteenlopende uitspraken hebben gedaan, afhankelijk van de verschillende nationale omstandigheden en criteria. Ook de Sociaal-Economische Raad heeft geconstateerd dat de vraag of bestaande nationale arbeidswetgeving op platformwerkers van toepassing is, verschillend wordt beantwoord door rechters in verschillende EU-lidstaten.5 De ontwikkelingen in Frankrijk, in andere lidstaten, en op EU-niveau, zullen wij ten aanzien van de afbakening uiteraard blijven volgen. Bovendien gaat op dat de door uw benoemde uitspraak in relatie tot de Nederlandse situatie, ziet op individuele gevallen. Hierover kan in algemene zin geen uitspraak worden gedaan.
Ik deel de belangstelling van het lid Tielen voor Franse jurisprudentie en de ontwikkelingen omtrent de uitleg van het werknemersbegrip. De afbakening tussen werknemers en zelfstandigen heeft namelijk prioriteit voor het kabinet. Deze prioriteit wordt bovendien bevestigd door het advies van de Commissie Regulering van werk waarin verschillende maatregelen worden voorgesteld voor een hanteerbare en eigentijdse afbakening. Het kabinet acht het van belang dat zzp-ers om de juiste redenen kiezen voor het zzp-schap en dat er niet eigenlijk sprake is van een arbeidsrelatie. De Coronacrisis maakt extra duidelijk dat een groot deel van de zelfstandigen zich in een uiterst kwetsbare positie bevindt. Gebrekkige bescherming, onduidelijkheid over de kwalificatie van de arbeidsrelatie en onwenselijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden vragen onverminderd om een antwoord. Daarom werkt het kabinet op nationaal niveau aan maatregelen ten aanzien van het werken als zelfstandige, waarover de Kamer via de brief van 15 juni jl. is geïnformeerd, en zal na de zomer een kabinetsreactie volgen op het advies van de Commissie Regulering van werk.
Wat is in uw ogen de verhouding tussen enerzijds het Franse arrest en het eerdere arrest van het Hof van Jusititie van de Europese Unie (HvJ-EU) over Uber2 en een andere uitspraak van het HvJ-EU waarbij het platform AirBNB als informatiedienstverlener werd gekwalificeerd?3
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre is de uitspraak van de Franse rechter gestoeld op uitsluitend Franse wetgeving en/of is hierbij ook de rechtspraktijk in andere (Europese) landen betrokken?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre is de werkwijze van Uber onder Frans recht – waar de hoogste Franse rechter een uitspraak over gedaan heeft – vergelijkbaar met de situatie onder Nederlands recht? Kunt u hierbij aangeven welke relevante verschillen hiertussen zitten? Wat voor gevolgen kan deze uitspraak in Frankrijk hebben voor de Nederlandse Uber-chauffeurs?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze wordt jurisprudentie van nationale rechters en van het HvJ-EU meegenomen in gesprekken over Europese initiatieven op het gebied van platformwerk die in voorbereiding zijn?
In de op 14 januari 2020 uitgebrachte roadmap «Een sterk sociaal Europa voor rechtvaardige transities» kondigt de Europese Commissie aan om een top te organiseren over platformwerk. Doel is om prioritaire kwesties en mogelijke oplossingen te bespreken, waaronder bijvoorbeeld arbeidsstatus, arbeidsvoorwaarden en toegang tot sociale bescherming van platformwerkers. Naar verwachting zal er tijdens deze top ook aandacht worden besteed aan jurisprudentie van nationale rechters en het Hvj-EU.
Heeft u gesprekken met platformorganisaties over de wijze waarop zij in Nederland ruimte bieden aan onder andere chauffeurs om echt als zelfstandige te kunnen werken? Zo ja, wat is de uitkomst van die besprekingen? Zo nee, wat bent u wel van plan te doen voor meer duidelijkheid over de vrijheden en rechten van zelfstandige chauffeurs?
In algemene zin ervaren opdrachtgevers en hun opdrachtnemers op dit moment onvoldoende duidelijkheid in welke gevallen er sprake is van een dienstbetrekking. Het kabinet acht het van belang dat deze partijen, waaronder dus ook platformorganisaties en chauffeurs, meer duidelijkheid krijgen over de status van hun arbeidsrelatie. Daarom voert het kabinet – zoals eerder aangegeven6 – een breed gesprek met relevante veldpartijen over de wijze waarop wordt gewerkt en in hoeverre bepaalde werkwijzen zich al dan niet lenen om buiten dienstbetrekking te werken.
Daarnaast wordt op dit moment de webmodule verder uitgewerkt. Dit is een extra hulpmiddel om duidelijkheid te geven over de kwalificatie van de arbeidsrelatie voor de loonheffingen, zoals ook beschreven in mijn brief aan uw Kamer7. Over de webmodule is op 2 maart jl. een stakeholdersbijeenkomst geweest waarbij eenieder de gelegenheid heeft gekregen input te geven op dit instrument. Voorts is van belang dat een opdrachtgever nu al duidelijkheid kan hebben over de aard van de arbeidsrelatie, omdat bijvoorbeeld naar tevredenheid wordt gewerkt op
basis van een gepubliceerde (branche)modelovereenkomst. Naast het voorleggen van een overeenkomst kunnen partijen zich tevens tot de Belastingdienst wenden voor het reguliere vooroverleg. Voorts heeft de Belastingdienst zijn toezichtplan gepubliceerd waarin de sectorspecifieke benadering wordt toegelicht.8 Ik hoop u komende periode – middels een brief aan uw Kamer – verder te kunnen informeren over de uitwerking van de maatregelen die zien op het werken als zelfstandige.
Het bericht ‘Vrouwen willen wél meer werken in de zorg: oplossing voor personeelstekort?’ |
|
Judith Tielen (VVD), Kelly Regterschot (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vrouwen willen wél meer werken in de zorg: oplossing voor personeelstekort?»1 en de inhoud van het onderliggende onderzoek van de stichting Het Potentieel Pakken, dat uitgevoerd is onder 17.500 zorgmedewerkers?2
Ja.
Bent u het met de uitspraken in het artikel eens dat er, ondanks de aandacht voor vacatures en tekorten, veel te weinig aandacht is voor het potentieel aan deeltijdwerkende professionals die nu al werkzaam zijn in de zorg? Zo nee, kunt u aangeven hoe u hiernaar kijkt?
Het verhogen van de deeltijdfactor vormt één van de oplossingsrichtingen voor het arbeidsmarktvraagstuk. Het gesprek over de wens om meer uren te werken kan hier een belangrijke rol in spelen. Dit gesprek moet meer worden gevoerd.
Vindt u het ook een probleem dat zorgprofessionals die deeltijd werken, maar meer uren willen werken, daarvoor blijkbaar niet de kans krijgen? Zo ja, op welke manier wilt u dit probleem bespreekbaar maken en oplossen? Zo nee, hoe kwalificeert u deze bevinding?
Het verhogen van de deeltijdfactor vormt één van de oplossingsrichtingen voor het arbeidsmarktvraagstuk. Het kabinet plaatst dit thema graag hoger op de agenda. Daarbij wil ik benadrukken dat de wens tot meer óf minder werken altijd een persoonlijke afweging is. Het gesprek over de wens om meer te werken wordt nog onvoldoende gevoerd binnen zorgorganisaties. Ik heb dit dan ook besproken met werkgevers en werknemers aan de Landelijke Actietafel, in het kader van het Actieprogramma Werken in de Zorg. Het belang van dit thema wordt breed gedeeld.
Verder ondersteunt het kabinet de stichting Het Potentieel Pakken (financieel) in hun werkwijze. De stichting ondersteunt zorgorganisaties in het verkrijgen van inzicht en de mogelijkheden voor personeel om meer uren te werken. De grootste belemmeringen voor zorgorganisaties om meer uren aan te bieden kunnen met hun aanpak worden weggenomen, zoals een goed plan- en roosterbeleid. De bewezen inzichten en aanpak worden verwerkt in een draaiboek. Hierdoor kan de aanpak gemakkelijk worden opgeschaald. Uit een inventarisatie onder de leden van ActiZ blijkt dat er veel interesse is in de aanpak van de stichting Het Potentieel Pakken. De voorzitter en oprichter van de stichting is daarnaast ook aangesteld als ambassadeur van het Actie Leer Netwerk voor het thema «meer uren werken».
De sector gaat er ook zelf mee aan de slag. Op initiatief van de Brancheorganisaties Zorg4 wordt er een gezamenlijke inspiratiebijeenkomst georganiseerd, samen met de stichting Het Potentieel Pakken, met ondersteuning van het Actie Leer Netwerk. Naar aanleiding van deze inspiratiebijeenkomst faciliteert het Actie Leer Netwerk vervolgens leerbijeenkomsten. Deze leerbijeenkomsten zijn bedoeld voor HR professionals van verschillende branches om in hun organisatie daadwerkelijk met het thema «meer uren werken» aan de slag te gaan en om leerervaringen uit te wisselen.
Tenslotte noem ik het Interdepartementale Beleidsonderzoek (IBO) Deeltijdwerk waarin onder andere zal worden geanalyseerd welke belemmeringen werknemers nu ervaren als het gaat om meer uren werken. Dit onderzoek en de kabinetsreactie wordt deze winter aan de Kamer toegezonden.
Op welke manier bent u van plan uitvoering te geven aan de oplossingen die aangedragen worden in het rapport?3
Zie antwoord vraag 3.
Op welke manier bent u bezig uitvoering te geven aan de aangenomen motie van de leden Tielen en Van Weyenberg over het mogelijk maken van tijdelijke uitbreiding van contracturen en het stimuleren van werkgevers om extra uren aan te bieden aan deeltijdwerkenden?4
Een reactie op de motie van de leden Tielen en Van Weyenberg zal volgen in de kabinetsreactie op het IBO Deeltijdwerk. Zoals benoemd in het antwoord op vragen 4, 5 en 6 wordt dit deze winter verwacht.
Bent u het eens met de stelling dat de werkgevers in de zorgsector zelf meer eigenaarschap kunnen nemen bij het oplossen van de personeelstekorten door beter in te spelen op de mogelijkheden van de al in de sector werkzame zorgprofessionals? Zo ja, hoe wilt u dat stimuleren? Zo nee, hoe kijkt u hier dan wel tegenaan?
Zie antwoord vraag 3.
Verwacht u dat de in de zorg geconstateerde bevindingen met betrekking tot deeltijdwerkenden, vergelijkbaar zijn met deeltijdwerkenden in andere sectoren zoals de onderwijssector? Zo ja, op welke manier wilt u ervoor zorgen dat er meer afstemming komt tussen de betrokken vakministers over tekorten en oplossingen met betrekking tot de uitbreiding van deeltijdwerk? Zo nee, waarom niet?
Om te monitoren of de inspanningen in de aanpak van krapte op de arbeidsmarkt voldoende zijn houdt het kabinet een vinger aan de pols in sectoren waar de overheid zelf werkgever is of de randvoorwaarden voor werkgevers sterk beïnvloedt. Begin 2018 leidde dit tot het vormgeven van een gezamenlijke aanpak van krapte op de arbeidsmarkt.6 Zoals eerder toegelicht in de reactie op moties en toezeggingen, ingediend en gedaan tijdens het debat over het tekort aan arbeidskrachten van 12 september jl.7, zijn veel van de uitdagingen waar de verschillende sectoren mee te maken hebben zeer divers en vaak regioafhankelijk. Daarom is gekozen om binnen de overkoepelende aanpak sectorspecifiek beleid te voeren in de aanpak van arbeidsmarktkrapte.
Regelmatig wordt bezien waar de aanpakken in de publieke sectoren elkaar kunnen versterken. Recent vond hierover opnieuw een gesprek plaats, waarbij de Ministeries van VWS, OCW, Defensie, J&V, SZW en de VNG aanwezig waren. Het delen van ervaringen en leren van elkaars aanpak stond hierbij centraal. Dit voorjaar wordt uw Kamer geïnformeerd over de gedeelde ervaringen. Overigens is het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ook partner van de stichting het Potentieel Pakken en tevens op deze wijze nauw betrokken bij de initiatieven.
Bent u het eens met de stelling dat het waarschijnlijk (kosten-)effectiever is om het huidige personeel te stimuleren om meer uren te werken en hen te binden aan de sector dan te investeren in werving? Zo ja, hoe verwerkt u dat in de verschillende programma’s ten behoeve van de arbeidsmarkt? Zo nee, kunt u uitleggen waarom niet?
Nee, hier ben ik het niet mee eens. Het gaat om én én. Het actieprogramma Werken in de Zorg wordt gericht op drie actielijnen: 1) Meer werken in de zorg; 2) beter leren; en 3) anders werken in de zorg. Het stimuleren om meer uren te werken is hierbinnen één van de oplossingsrichtingen. Voor een uitgebreide stand van zaken verwijs ik u naar de meest recente voortgangsrapportage8.
Uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie m.b.t. grensarbeid |
|
Chantal Nijkerken-de Haan (VVD), Judith Tielen (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met een aantal uitspraken die het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hv-JEU) het afgelopen jaar heeft gedaan ten aanzien van de werking van de coördinatieverordening sociale zekerheid?1
Ja
Wat is in uw ogen de implicatie van het arrest van het Hv-JEU in de casus Vesters, ten aanzien van aanspraken op arbeidsongeschiktheidsuitkeringen voor Nederlanders die over de grens in Duitsland of België werken?2
Onderstaand sta ik allereerst kort stil bij de hoofdlijnen van Verordening (EG) 883/2004 (hierna: de coördinatieverordening) voor arbeidsongeschiktheidsuitkeringen waarna ik in zal gaan op het arrest Vester en de voorgenomen wijziging naar aanleiding van deze uitspraak.
Het arrest Vester heeft betrekking op de Europese coördinatieregels in de coördinatieverordening voor uitkeringen bij arbeidsongeschiktheid. Deze coördinatieregels zijn van belang voor de uitvoering van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (hierna: WIA) in grensoverschrijdende situaties.
De coördinatieverordening maakt het voor burgers eenvoudiger om hun recht op vrij verkeer in de EU uit te oefenen, door middel van de coördinatie van socialezekerheidsstelsels. Zo regelt de coördinatieverordening onder andere in welke lidstaat of lidstaten een werknemer een beroep kan doen op een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen zogenoemde A-stelsels en B-stelsels. De A-stelsels zijn de risicostelsels die opgenomen zijn in Bijlage VI bij de coördinatieverordening. Bij een risicostelsel heeft iemand recht op een uitkering als hij verzekerd is op het moment dat hij arbeidsongeschikt raakt en voldoet aan de overige voorwaarden voor uitkering. Het bedrag van de uitkering is niet afhankelijk van de duur van verzekering. De B-stelsels zijn de opbouwstelsels en de risico-stelsels die niet opgenomen zijn in Bijlage VI. Bij een opbouwstelsel bouwt iemand rechten op die hij krijgt uitgekeerd als hij arbeidsongeschikt raakt en voldoet aan de overige voorwaarden voor uitkering. Betrokkene hoeft niet verzekerd te zijn op het moment dat hij arbeidsongeschiktheid raakt. Bij een opbouwstelsel is de hoogte van de uitkering wel afhankelijk van de duur van verzekering. Voor toepassing van de coördinatieverordening geldt de Nederlandse WIA als een B-stelsel.3
Afhankelijk van de toepasselijke wetgeving – een A-stelsel, een B-stelsel of een combinatie van de twee – bevat de coördinatieverordening verschillende coördinatiebepalingen voor arbeidsongeschiktheidsuitkeringen. Is betrokkene uitsluitend aan B-stelsels of aan een combinatie van A- en B-stelsels onderworpen geweest, dan kan hij mogelijk aanspraak maken op een uitkering in alle lidstaten waar hij verzekerd is (geweest) naar rato van het arbeidsverleden in die lidstaat. Een werknemer die in het verleden in Nederland gewerkt heeft en arbeidsongeschikt raakt tijdens verzekering in een andere lidstaat, kan dus aanspraak maken op een pro rata WIA-uitkering.
Uit vaste rechtspraak van het Europese Hof van Justitie (hierna: het Hof) volgt dat de coördinatieverordening de socialezekerheidsstelsels van de lidstaten coördineert. Er is geen sprake van harmonisatie. Lidstaten zijn dus vrij om hun socialezekerheidsstelsels naar eigen inzicht in te richten. De nationale wetgeving van de lidstaten met betrekking tot recht, duur en hoogte van de uitkering blijft ook in grensoverschrijdende gevallen van toepassing. Zo gelden voor de WIA de wachttijd van 104 weken en de overige toegangsvoorwaarden voor het recht op uitkering.
Het verschil in nationale voorwaarden is op zichzelf niet in strijd met de coördinatieverordening. Toch kan het voorkomen dat het onverkort toepassen van de wachttijd leidt tot een inkomenshiaat dat strijdig is met het Unierecht.
Mevrouw Vester, een Nederlands onderdaan, woont in België en heeft lange tijd in Nederland gewerkt. Zij raakt volledig werkloos en ontvangt een Belgische werkloosheidsuitkering. Na vijf dagen meldt zij zich arbeidsongeschikt. Net als in Nederland, heeft een arbeidsongeschikte in België eerst recht op een ziekte-uitkering en volgt daarna een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Mevrouw Vester ontvangt daarom gedurende een jaar een Belgische ziekte-uitkering. Na dit jaar eindigt de ziekte-uitkering en wordt mevrouw Vester op basis van de Belgische wetgeving arbeidsongeschikt verklaard. Zij heeft echter geen recht op een Belgische arbeidsongeschiktheidsuitkering omdat zij korter dan een jaar in België verzekerd was.4
Omdat mevrouw Vester een arbeidsverleden in Nederland heeft, heeft zij recht op een pro rata WIA-uitkering indien zij aan de nationale vereisten voor de WIA voldoet. De WIA-uitkering gaat dan in na 104 weken wachttijd. Tussen het einde van haar Belgische ziekte-uitkering en de Nederlandse WIA-uitkering moet zij hierdoor nog een jaar wachten voordat de WIA-uitkering ingaat. Hierdoor wordt zij dus geconfronteerd met een periode van 52 weken zonder recht op een uitkering.
Het Hof oordeelt dat de artikelen 45 en 48 VWEU zo moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een dergelijke situatie zoals die van mevrouw Vester waarin een werknemer na een periode gedurende welke hij een ziekte-uitkering uit de bevoegde lidstaat heeft, maar geen recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering uit deze lidstaat, vervolgens nog een extra jaar moet wachten voordat de arbeidsongeschiktheidsuitkering ingaat van de andere lidstaat waarin tijdvakken van verzekering zijn vervuld, zonder dat de werknemer gedurende die periode een ziekte-uitkering krijgt. In de praktijk betekent dit volgens het Hof dat migrerende werknemers die zich in een situatie als die van mevrouw Vester bevinden, gedurende het tweede jaar van hun arbeidsongeschiktheid worden benadeeld ten opzichte van niet-migrerende werknemers in Nederland en een voordeel van sociale zekerheid verliezen.
UWV past sinds 2008 in individuele gevallen reeds het volgende toe ten aanzien van het hierboven genoemde inkomenshiaat:5
Het arrest Vester geeft aanleiding om dit te wijzigen. In overleg met UWV zal het voorgenomen nieuwe beleid als volgt vormgegeven worden: wanneer er in de lidstaat van laatste verzekering geen recht op een volledige arbeidsongeschiktheidsuitkering bestaat kan er door een verschil in wachttijd tussen de lidstaat van laatste verzekering en Nederland een ongeoorloofd inkomenshiaat ontstaan. In dat geval sluit de wachttijd van de WIA aan bij het einde van de wachttijd van de lidstaat van laatste verzekering. Het beleid is niet beperkt tot mensen die in Nederland wonen.
Door het verkorten van de WIA-wachttijd wordt het beste aangesloten bij de systematiek van de coördinatieverordening. Betrokkene heeft op basis van de coördinatieverordening al een recht op een pro rata WIA-uitkering, de uitkering gaat nu enkel eerder in.6
De toepassing van het gewijzigde beleid zal ook gevolgen hebben op het terrein van de zorg. Wanneer mensen in een situatie als mevrouw Vester eerder recht hebben op een WIA-uitkering, ontstaat daarmee ook eerder de situatie dat de zorgkosten door Nederland worden vergoed. Voor dit recht op zorg betalen mensen in Nederland een «verdragsbijdrage».
Ik heb het UWV verzocht om mij nader te informeren over de wijze waarop de beleidswijziging wordt gerealiseerd en de gevolgen hiervan voor de uitvoering. Op dit moment is de werkdruk binnen UWV hoog als gevolg van de coronacrisis. Bij de uitwerking van de beleidswijziging zal hier rekening mee gehouden worden. Tevens wordt een wetswijziging ter vastlegging van dit beleid voorbereid.
Hoeveel in Nederland woonachtige Nederlanders werken in omringende landen als grensarbeider?
Naar schatting werken er ruim 12.800 in Nederland woonachtige werknemers in België; hiervan hebben 6.600 de Nederlandse nationaliteit. In Duitsland zijn naar schatting bijna 11.000 in Nederland woonachtige werknemers actief; waarvan 6.200 de Nederlandse nationaliteit hebben.7
Wat zijn de meest voorkomende hiaten die kunnen ontstaan in sociale zekerheids- en pensioenaanspraken wanneer mensen in het buitenland werken en in Nederland blijven wonen? Hoe vaak komen die voor en hoe groot zijn die hiaten financieel voor de betreffende mensen?
Zoals opgemerkt in het antwoord op vraag 2 coördineert de coördinatieverordening de socialezekerheidsstelsels van de lidstaten. Er is geen sprake van harmonisatie. Hoewel de Verordening beoogt belemmeringen zoveel mogelijk weg te nemen, kunnen zich – door de verschillen in wetgeving tussen de lidstaten – inkomenshiaten voordoen. Volgens het Hof kan een werknemer er niet vanuit gaan dat een verplaatsing naar een andere lidstaat, wat de sociale zekerheid betreft, neutraal uitpakt. Gelet op de verschillen tussen de socialezekerheidsregelingen van de lidstaten kan tewerkstelling in of verhuizing naar een andere lidstaat soms voordelig en soms nadelig uitpakken.
Onder vraag 2 ben ik ingegaan op het inkomenshiaat dat kan ontstaan door het verschil in wachttijd bij arbeidsongeschiktheidsuitkeringen. Naast dit inkomenshiaat ben ik ermee bekend dat zich inkomenshiaten kunnen voordoen als gevolg van de verschillen in pensioenleeftijden tussen de lidstaten. Een Belgische of Duitse arbeidsovereenkomst eindigt doorgaans op het moment dat men de aldaar geldende (lagere) pensioengerechtigde leeftijd bereikt. Buitenlandse uitkeringen stoppen vaak ook bij de nationaal geldende pensioenleeftijd. Indien deze pensioengerechtigde leeftijd lager is dan de Nederlandse, kan zich een inkomenshiaat voordoen. Een dergelijk hiaat kan zich niet alleen voordoen bij mensen die in het buitenland werken en in Nederland blijven wonen, maar ook bij grensarbeiders die gaan werken in Nederland en in een buurland blijven wonen.
Eerder heb ik met uw kamer van gedachten gewisseld over een inkomenshiaat dat kan ontstaan als een in België woonachtige en in Nederland werkzame grensarbeider werkloos is of wordt na zijn 65ste (de huidige Belgische pensioengerechtigde leeftijd).8 Deze persoon krijgt dan nog geen Nederlandse AOW-uitkering, maar heeft ook geen recht meer op een Belgische werkloosheidsuitkering.
De Belgische regering heeft een vangnetregeling gemaakt waardoor de eerder beschreven groep grensarbeiders onder bepaalde voorwaarden toch een beroep op de Belgische werkloosheidsuitkering kunnen blijven doen. Tijdens overleg hierover met de Belgische autoriteiten bleek dat er maar een zeer kleine groep van tien tot vijftien personen is die een beroep op de Belgische vangnetregeling doet. Op basis hiervan was de inschatting dat de groep die een substantieel inkomenshiaat ervaart als gevolg van het uiteenlopen van de pensioenleeftijden tussen België en Nederland zeer beperkt is.
Sinds dit overleg heb ik echter ook signalen gekregen dat zich soortgelijke situaties kunnen voordoen met Duitsland en dat het zich niet alleen kan voordoen bij werkloosheid, maar ook bijvoorbeeld bij ziekte. Ook kan het dus niet alleen om grensarbeiders gaan die in Nederland werken en in een buurland wonen, maar ook om de omgekeerde situatie waarbij mensen in het buitenland werken en in Nederland blijven wonen. Hoewel deze situaties dus andere karakteristieken kennen, hebben zij als gemene deler dat er sprake is van een inkomenshiaat dat valt te herleiden tot het verschil in de pensioengerechtigde leeftijd tussen twee lidstaten. Zoals ik eerder aangaf laat de coördinatieverordening de bevoegdheid voor de inrichting van het socialezekerheidsstelsel bij de lidstaten. Dit geldt zeker voor zulke fundamentele keuzes als het vaststellen van de pensioengerechtigde leeftijd. Ik zou hier niet aan willen tornen. Ik wil mijn ogen echter ook niet sluiten voor problemen waarmee grensarbeiders worden geconfronteerd als gevolg van de beslissing om over de grens te gaan werken.
Zoals er eerder met het Belgische ministerie is gesproken over deze problematiek, zullen mijn medewerkers daarom tevens in overleg treden met het Duitse ministerie. Aangezien deze problematiek zich in heel de EU kan voordoen, zal ik daarna ook bezien of het in Brussel dient te worden geagendeerd.
Er zijn geen cijfers beschikbaar betreffende het aantal in Nederland woonachtige grensarbeiders dat geconfronteerd wordt met een van de voormelde inkomenshiaten of de (gemiddelde) grote van de financiële gevolgen hiervan. De financiële gevolgen verschillen daarnaast per individu. Daarom kan ik geen uitspraak doen over de omvang van de inkomenshiaten. Het inkomenshiaat zal groter zijn naarmate er meer AOW is opgebouwd in Nederland en naarmate de buitenlandse pensioengerechtigde leeftijd meer afwijkt van de Nederlandse pensioengerechtigde leeftijd.
Hoe en door wie worden grensarbeiders (vooraf) op de hoogte gesteld van de mogelijke hiaten die zij kunnen gaan ervaren als het gaat om sociale zekerheid en/of pensioen?
Grensarbeiders kunnen via verschillende kanalen informatie verkrijgen over de aandachtspunten bij grensoverschrijdend werken. Het gaat hierbij om de Rijksoverheidswebsite www.grensinfo.nl, de deels door de rijksoverheid gefinancierde Grensinfopunten (met website www.grenzinfo.eu/nl) en de SVB-bureaus voor Belgische en Duitse zaken (www.svb.nl/nl/bbz-bdz). Zowel de SVB-bureaus voor Belgische en Duitse zaken als de Grensinfopunten zijn goed op hoogte van de wetgeving in Nederland, België en Duitsland en kennen de problematiek waar grensarbeiders mee te maken kunnen krijgen.
Welke mogelijkheden hebben grensarbeiders om zich bij te verzekeren tegen eventuele hiaten in sociale zekerheid? En hoe vaak maken grensarbeiders gebruik van deze mogelijkheden om zich bij te verzekeren?
Het Nederlandse socialezekerheidsstelsel biedt geen mogelijkheid waarbij grensarbeiders zich aanvullend kunnen verzekeren tegen deze inkomenshiaten. Voor zover mij bekend, bestaan er ook geen private verzekeringsmogelijkheden die een dergelijk risico dekken.
De brief getiteld ‘Kamervragen van het lid Van Kent (SP), het lid Gijs van Dijk (PvdA) en het lid Van Weyenberg (D66) over het bericht dat het concurrentiebeding vaak oneigenlijk wordt gebruikt’ van 18 december 2019 (referentie 2019-0000183382) |
|
Judith Tielen (VVD), Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich het debat over de begroting Sociale Zaken en Werkgelegenheid en hetgeen daar gewisseld en toegezegd is over het onderzoek op welke manier het gebruik van het concurrentiebeding tot het strikt noodzakelijke kan worden beperkt?
Ja.
Hoe gaat de toezegging dat er goede redenen kunnen zijn om een concurrentiebeding op te nemen, bijvoorbeeld omdat het gaat over intellectueel eigendom, netwerk, contacten of sales, meegenomen worden in het onderzoek?
Ik heb uw Kamer toegezegd niet alleen te onderzoeken of er meer voorwaarden kunnen worden verbonden aan het concurrentiebeding, maar ook hoe omvangrijk de problematiek rondom het concurrentiebeding is. Inherent daaraan is dat de afweging die gemaakt wordt tussen het gerechtvaardigde belang van de werkgever om bijvoorbeeld diens informatie en klantgegevens te beschermen versus het recht op vrijheid van arbeidskeuze van de werknemer wordt meegenomen in het onderzoek. Beide perspectieven zullen aan bod komen in het onderzoek.
Op dit moment wordt nagedacht over de concrete invulling van het onderzoek naar de werking van het concurrentiebeding. Hierover wordt ook in gesprek gegaan met werkgevers- en werknemersorganisaties. De vraag van de leden Wörsdörfer en Tielen over kleine ondernemers vind ik heel begrijpelijk. In principe geldt voor kleine ondernemers eenzelfde afweging tussen het belang van de werkgever en de werknemer als hierboven omschreven. Of bedrijfsgrootte een rol speelt in deze afweging kan worden meegenomen in de onderzoeksopzet.
Hoe gaat in het onderzoek ook rekening gehouden worden met de positie van kleine (innovatieve) ondernemers, zoals in het debat aan de orde is gesteld als onderdeel van de uitleg van de motie?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u het onderzoek zo inrichten dat specifiek voor alle sectoren, per sector en per type functie in kaart wordt gebracht hoe vaak concurrentiebedingen voorkomen?
Ik deel uw interesse in een nadere uitsplitsing naar sectoren om volledig inzicht te krijgen in (de omvang van) eventuele problemen rondom het gebruik van het concurrentiebeding. In dit stadium is de concrete invulling van het onderzoek nog niet bekend. Ik zal verzoeken waar mogelijk een uitsplitsing te maken naar het gebruik van het concurrentiebeding per sector en per functie.
Kunt ook kwalitatief onderzoeken wat de waarde is van het concurrentiebeding voor werkgevers/ondernemers in die sectoren?
Zoals aangegeven in de beantwoording op vraag 2 en 3 wordt er momenteel nagedacht over de concrete invulling van het onderzoek naar de werking van het concurrentiebeding. Voor een gebalanceerd onderzoek is het belangrijk dat ervaringen vanuit zowel het perspectief van de werkgevers als van de werknemer wordt meegenomen. Bij de opzet van het onderzoek wordt bekeken met welke onderzoeksmethoden dit het beste in beeld kan worden gebracht.