Exportkredietverzekeringen |
|
Inge van Dijk (CDA), Chris Stoffer (SGP), Jan Klink (VVD) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Herinnert u zich uw antwoord in uw brief van 23 november 2022 betreffende de schriftelijke antwoorden op vragen gesteld tijdens de eerste termijn van de begrotingsbehandeling van Economische Zaken en Klimaat op 22 november 2022, waarin u stelt dat er maatregelen genomen zijn die groene export stimuleren doordat hogere risico’s, bijvoorbeeld van nieuwere technologie, geaccepteerd worden?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten op welke maatregelen u doelt?
De exportkredietverzekering (hierna: ekv) is de afgelopen jaren ingezet om groene export te stimuleren. Hieronder worden de diverse maatregelen uiteengezet.
In 2019 is gestart met het verzekeren van risicovolle groene exporttransacties die kleiner zijn dan EUR 5 miljoen. Deze maatregel richt zich op het groene midden- en kleinbedrijf, groene startups en groene scale-ups. Dergelijke bedrijven voldoen niet altijd aan de reguliere ekv-voorwaarden, omdat zij over het algemeen beschikken over een korter trackrecord dan grote bedrijven. Voor ekv-dekking op een exporttransactie worden financiële eisen gesteld aan exporteurs en debiteuren, en deze eisen zijn versoepeld voor kleine groene exporttransacties. Daarnaast kunnen voor leningen onder deze maatregel langere looptijden dan gebruikelijk worden geaccepteerd. Op deze manier is de Nederlandse staat bereid een hoger risico te accepteren. Daarbij geldt wel dat de looptijd van de financiering nooit langer mag zijn dan de economische levensduur van het kapitaalgoed, en dat deze moet voldoen aan de internationale afspraken uit de OESO Arrangement.2 Momenteel staan onder deze maatregel vijf groene polissen en drie groene dekkingstoezeggingen (dt’s, voorlopers van verzekeringspolissen), uit met totaal ongeveer EUR 12 miljoen aan obligo.
Daarnaast verzekert de Nederlandse staat sinds 2019 bij groene projectfinancieringen een groter deel van de transactie dan bij reguliere projecten. Ook kan hierbij een lager eigen risico worden gehanteerd. Daarom geldt dat de omvang van de schadevergoeding in het geval van schade hoger is. Verder is het mogelijk om meer flexibiliteit te bieden in de momenten waarop bij groene projectfinancieringen gebruik kan worden gemaakt van de lening. Door verbetering van de financieringsvoorwaarden kan groene export beter worden ondersteund, wat van belang is voor de energietransitie.
In 2021 is verder een nieuw verzekeringsproduct ontwikkeld om groene ontwikkelingen te stimuleren, de zogenaamde «groendekking».3 Met de groendekking worden bedrijven geholpen om financiering aan te trekken voor investeringen en onderzoek die groene export stimuleren. Er hoeft dus nog geen sprake te zijn van een exporttransactie. Sinds 2022 zijn met de groendekking twee groene dekkingstoezeggingen en twee groene polissen verstrekt. Een voorbeeld van een project dat in aanmerking kwam voor groendekking is de ontwikkeling van innovatieve industriële zeilen waarmee vrachtschepen wereldwijd hun CO2-uitstoot kunnen verminderen.
Tot slot biedt ADSB dekking op fondsen met een groene doelstelling, namelijk Climate Investor One, Climate Investor Two en het Green Shipping Fund.
Op welke wijze worden «hogere risico’s' geaccepteerd door deze nieuwe maatregelen?
Zie antwoord 2.
Welke ruimte biedt u Atradius DSB, die namens de Staat exportkredietverzekeringen (ekv) aanbiedt, om groene ekv’s aan te bieden en bent u bereidt deze ruimte te vergroten, bijvoorbeeld door het toestaan van het nemen van meer marktrisico’s?
Het kabinet biedt de maximale ruimte binnen de vastgestelde nationale en internationale kaders zoals de EU-staatssteunkaders en de OESO Arrangement. De huidige internationale regels staan toe dat groene transacties gedekt worden met kredietlooptijden tot achttien jaar, wat al fors hoger is dan reguliere transacties waarbij de maximale looptijden tien jaar zijn. Nederland zet in op nog betere ondersteuning van groene transacties via verdere verruiming van deze regels en een uitbreiding van de in aanmerking komende groene transacties. Dit loopt via onderhandelingen bij de OESO voor de modernisering van de OESO Arrangement on Officially Supported Export Credits. De insteek daarbij is om de regels toekomstbestendiger te maken zodat tevens beter geconcurreerd kan worden met landen die niet onder de afspraken van de «Arrangement» vallen, zoals China en India.
Welke mogelijkheden ziet u om, naast het uitfaseren van ekv’s, gericht op fossiele activiteiten, groene ekv’s te stimuleren?
De maatregelen genoemd in antwoord 2 zijn gericht op het stimuleren van groene export. In de Kamerbrief van november jl.4 zijn verschillende andere innovatieve maatregelen benoemd in het kader van flankerend beleid voor de uitwerking van de COP26-verklaring. Over de stand van zaken van deze maatregelen zal ik u voor het Commissiedebat van 23 februari a.s. een brief sturen.5
De ekv is een vraaggestuurd instrument, waarbij verzekering de laatste schakel vormt in een investerings- of exporttransactie. De ekv dient daarom ook bekeken te worden in het licht van het totale financieringsaanbod, waar zich ook diverse mogelijkheden voor doen. In de beleidsnota voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking «Doen waar Nederlands goed in is»6, zijn deze mogelijkheden verder uitgewerkt.
Het huidige productenaanbod wordt voortdurend getoetst aan de vereisten van deze tijd. Samen met de uitvoerder Atradius Dutch State Business (ADSB) is het kabinet continue op zoek naar manieren om groene export te stimuleren.
Daarnaast zet het kabinet in op het verder verbeteren van de dienstverlening aan bedrijven door intensievere samenwerking tussen ADSB, de ambassades, Invest International, de Rijksdienst voor Ondernemen, Invest NL en de Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen.
Deelt u de mening dat een goede werking van ekv’s essentieel is voor het Nederlandse bedrijfsleven in een vaak concurrerende en internationale markt en, zo ja, hoe komt dat tot uiting in het kabinetsbeleid?
Ja, deze mening deel ik. De ekv is van belang voor het creëren en handhaven van een internationaal gelijkwaardig speelveld voor bedrijven. Met het oog op dit speelveld en de daaraan gerelateerde internationale concurrentiepositie is er vanuit het Nederlandse bedrijfsleven met regelmaat vraag naar nieuwe ekv-maatregelen. Het kabinet komt hieraan tegemoet door de inzet van nieuwe maatregelen ter ondersteuning van groene export, zoals beschreven in de antwoorden op vraag 2 en 3.
Overigens is het aantal door de ekv-verzekerde groene exporttransacties de afgelopen jaren toegenomen, waaruit geconcludeerd kan worden dat de maatregelen om groene export te stimuleren effectief zijn geweest. In 2022 waren 48 groene exporttransacties verzekerd met een ekv. Dit is een forse stijging ten opzichte van 2021 en 2020 waarin respectievelijk 24 en 14 groene transacties waren verzekerd.
Kunt u deze vragen voor 23 februari 2023 beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat de VN nog 38 miljoen dollar tekort komt voor de berging van FSO Safer. |
|
Jan Klink (VVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «VN komen nog 38 miljoen dollar tekort voor berging FSO Safer»?1
Ja.
Vindt u nog steeds dat er reeds voldoende geld is opgehaald, zoals zij in september te kennen heeft gegeven?2
Ja, mede dankzij de Nederlandse inspanningen zijn er op dit moment voldoende financiële middelen beschikbaar om de eerste fase van de reddingsoperatie te starten. Om de reddingsoperatie operatie ook volledig af te kunnen ronden is volgens de begroting van de VN nog 19 mln USD nodig.
Is de 7,5 miljoen euro extra toezegging, die boven op de ten tijde van de toezegging reeds uitgegeven 7,5 miljoen euro, al gealloceerd dan wel uitgegeven aan verschillende posten? Heeft u een overzicht van deze uitgaven?
Het totaal bedrag van 15 mln USD is overgemaakt naar de uitvoerende VN-organisatie UNDP. Het bedrag zal ten goede komen aan de reddingsoperatie als geheel. De uitvoering van het project is nog niet gestart, dus de totale uitgaven tot nu toe zijn beperkt.
Hoe draagt de Jemenitische overheid, als eigenaar van het overgrote deel van de olie in de Safer, bij aan het voorkomen van de ramp?
De Jemenitische overheid is eigenaar van het overgrote deel van de olie in de FSO Safer. Door het conflict in Jemen heeft de Jemenitische overheid in praktijk geen zeggenschap over de olieopslagtanker of de inhoud daarvan. De FSO Safer ligt in een gebied dat door de Houthi’s wordt gecontroleerd. De VN, Nederland en andere betrokken partijen zijn in goed contact met de overheid van Jemen om deze potentiële olieramp te voorkomen. De overheid van Jemen deelt de grote zorgen over de dreigende olieramp, speelt een constructieve rol en heeft toegezegd 5 miljoen USD bij te dragen aan de VN-geleide reddingsoperatie vanuit de Global Environment Facility.
Welke rol speelt Nederland bij het creëren van het contingency plan dat ten doel heeft de impact van de olieramp te beperken? Hoe heeft de VN haar coördinerende rol bij dit proces ingevuld?
Nederland richt zich primair op het voorkomen van de potentiële olieramp maar draagt ook bij aan het contingency plan omdat dat onderdeel uitmaakt van de projectbegroting van de VN.
Wat vindt u van de door de Houthi’s ondertekende overeenkomst met de Verenigde Naties? Verwacht de Minister dat dit de gevaren bij het bergen omtrent de heersende oorlog aldaar wegneemt?
De reddingsoperatie zal in conflictgebied uitgevoerd moeten worden, wat onvermijdelijk risico’s met zich mee brengt. Om deze risico’s zo goed mogelijk te beheersen worden door de VN en uitvoerende partijen mitigerende maatregelen genomen. Het is niet mogelijk om alle risico’s bij een dergelijke operatie in een conflict gebied uit te sluiten. Het op 5 maart 2022 gesloten MoU laat zien dat de Houthi’s achter een door de VN geleide reddingsoperatie staan, wat naar mijn verwachting een positief effect zal hebben op de veiligheidsomstandigheden rondom de operatie. In gesprekken spreken de Houthi’s steevast steun uit aan het project en dringen zij aan op snelle uitvoering.
Deelt u de mening dat het openbreken van de olietanker zowel desastreuze gevolgen voor het milieu heeft als voor de internationale handel en dat hierdoor haast geboden is bij het ruimen van de olietanker? Bent u bereid deze haast kenbaar te maken bij haar collega’s indien zij hiervan niet overtuigd zijn?
Ja, ik deel de zorgen. Nederland speelt daarom ook een actieve aanjagende en ondersteunende rol in het VN-geleide proces om de reddingsoperatie zo spoedig mogelijke te starten. Ik heb onlangs de urgentie van de situatie en mijn grote zorgen over de voortgang ook helder kenbaar gemaakt bij het hoofd van UNDP – verantwoordelijk voor de uitvoering – en er stevig op aangedrongen dat de reddingsoperatie zo snel mogelijk start. Hij heeft mij ervan verzekerd dat hij mijn mening deelt en dat UNDP met grote toewijding werkt aan een oplossing. Daarnaast stellen de Minister van Buitenlandse Zaken en ik de urgentie van de situatie herhaaldelijk aan de orde in gesprekken met collega’s en sporen wij hen aan om bij te dragen aan de reddingsoperatie, financieel of anderszins. Ook onderhoudt Nederland samen met andere donoren nauw contact met de VN om vaart te houden in het uitvoeringsproces. Ik zal mij blijven inzetten om deze olieramp te voorkomen.
Klopt het bericht dat Nederlandse bedrijven de taak hebben gekregen om de olie(tanker) te bergen? Zo ja, hoe assisteert de Nederlandse staat bij het uitvoeren van deze opdracht mede gezien de geopolitieke situatie en de Nederlandse gelden die voor het oplossen van dit probleem zijn gealloceerd?
Het Nederlandse bedrijf Smit Salvage voert momenteel contractonderhandelingen met de VN om de operatie uit te voeren. Nederland ondersteunt de VN en speelt internationaal een aanjagende rol. Daarbij wordt er zorgvuldig rekening gehouden met de geopolitieke situatie en wordt er contact onderhouden met Smit Salvage in deze voorbereidende fase van de reddingsoperatie. De Nederlandse staat zal niet betrokken zijn bij de praktische uitvoering van de opdracht.
De mensenrechtensituatie in Oeganda |
|
Jan Klink (VVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Uganda: Promoting peace and human rights through dialogue»?1
Ja.
Wat vindt u van de mensenrechtensituatie in Oeganda?
Het kabinet blijft bezorgd over de mensenrechtensituatie in Oeganda. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Op welke manieren draagt Nederland bij aan het verbeteren van de mensenrechtensituatie in Oegande?
Het kabinet hecht groot belang aan het naleven van mensenrechten, ook in Oeganda. Het kabinet heeft herhaaldelijk, ook bij inkomende en uitgaande bezoeken, zorgen geuit over de verslechterende situatie. Tijdens mijn bezoek aan Oeganda in februari 2022 heb ik nadrukkelijke aandacht gevraagd voor mensenrechten in gesprek met de Oegandese Minister van Buitenlandse Zaken, en ook tijdens zijn bezoek aan Den Haag in oktober 2022 is hierover uitgebreid gesproken.
Nederland blijft zich inspannen voor het verbeteren van de mensenrechtensituatie door zich in te zetten voor het behoud van ruimte voor het maatschappelijk middenveld. Nederland spreekt publiekelijk en achter gesloten deuren – zowel in EU-verband en samen met andere gelijkgezinde partners als in bilaterale gesprekken – regelmatig met de Oegandese autoriteiten over mensenrechten. Via bijvoorbeeld steun aan DefendDefenders en Power of Voicesondersteunt Nederland ook mensenrechtenverdedigers in Oeganda om hun werk zo goed en veilig mogelijk te kunnen uitvoeren.
Hoe wordt gecontroleerd of de OS-gelden in Oeganda, als land waarmee Nederland een brede OS-relatie heeft, het juiste doel benutten? Hoe effectief acht u deze controle?
De ambassade houdt op verschillende manieren toezicht op de uitvoering van OS-projecten: door het bezoeken van projecten, het beoordelen van inhoudelijke en financiële rapportages en door het uit laten voeren van onafhankelijke audits. Om de effectiviteit, doelmatigheid en doeltreffendheid van de programma’s te beoordelen worden daarnaast ook externe evaluaties uitgevoerd.
Deze instrumenten worden ook in andere landen waarmee Nederland een OS-relatie onderhoudt ingezet en zijn vergelijkbaar met de wijze waarop andere donoren toezicht houden. Het kabinet meent dat deze wijze van controle effectief is.
Welke rol speelt de Nederlandse ambassade in Oeganda bij het controleren van correcte uitgaven van OS-gelden?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn er aanwijzingen dat de OS-gelden voor andere activiteiten wordt ingezet dan waarvoor de steun bedoeld is?
Momenteel zijn er geen aanwijzingen dat er OS-gelden in Oeganda worden ingezet voor andere activiteiten dan bedoeld. Indien er aanwijzingen zijn dat OS-gelden zijn ingezet voor andere activiteiten dan vooraf overeengekomen in projectvoorstellen en jaarlijkse werkplannen, treedt de ambassade in contact met de uitvoerende organisatie om opheldering te vragen. Per geval wordt dan bekeken wat een passende reactie is. Ik verwijs in dit kader ook naar de kamerbrief over de Nederlandse inzet op veiligheid en rechtsorde in Oeganda van 19 oktober 20222 waarin o.a. wordt vermeld hoe er is gereageerd op de inzet van door Nederland gedoneerde politieauto’s.
Welke risico’s ziet u als aanvaardbare risico’s en managebare risico’s die onvermijdelijk zijn om resultaten te bereiken «in fragiele ontwikkelingslanden of landen met zwak bestuur»?2
Het kabinet doet er alles aan om risico’s bij de uitvoering van ontwikkelingssamenwerking te minimaliseren. Zoals uiteengezet in de nota Doen waar Nederland goed in is, is het aanvaarden en managen van risico’s onvermijdelijk om resultaten te bereiken, zeker in fragiele ontwikkelingslanden of landen met zwak bestuur. Voor elke activiteit vindt een risico-inschatting plaats, specifiek voor iedere landencontext. Per activiteit zal worden vastgesteld wat aanvaardbare risico’s zijn. Hierbij wordt volgens het do-no-harm principe ook gekeken naar mogelijk (on)bedoelde effecten, bijvoorbeeld de potentiële schending van mensenrechten.
Het kabinet accepteert dat het niet mogelijk is om volledig risicoloos te werken, maar streeft er wel naar om geen onnodige risico’s te nemen. Nederland werkt daarom in fragiele landen of landen met zwak bestuur adaptief, met inzet gericht op de lange termijn, met uitgebreide due diligence vooraf en actieve monitoring, evaluatie, en zo nodig aanpassing van programma’s tijdens de uitvoering. Zo heeft het kabinet onlangs besloten om voorlopig in Mali en Burkina Faso, gezien de militaire machtsgrepen in die landen, geen ontwikkelingssamenwerkingsprojecten te continueren waarbij sprake is van een directe financiering aan de centrale overheden.
Kunt u een indicatie geven over waar de grenzen van aanvaardbare risico’s liggen?
Zie antwoord vraag 7.
Vallen potentiële schendingen van mensenrechten binnen deze risico’s?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe reflecteert u op uw uitspraak dat «er naar aanleiding van het geweld van november 2020 tot dan 66 agenten veroordeeld zijn en 153 agenten ontslag hebben gekregen» in het licht van de aanblijvende mensenrechtenschendingen in Oeganda?3
Het kabinet is van mening dat de druk van Nederland en gelijkgezinde landen heeft bijgedragen aan een zekere mate van accountability en openheid van de kant van de Oegandese overheid over het geweld van november 2020.
Het kabinet blijft echter ook benadrukken dat de Oegandese autoriteiten meer hadden kunnen en moeten doen. Op hoger niveau is er bij de politie weinig verantwoordelijkheid voor het geweld genomen. Ook zijn er weinig zichtbare stappen gezet om te voorkomen dat dergelijke misstanden in de toekomst minder snel voor zullen komen. Op dit vlak zijn geen nieuwe ontwikkelingen waargenomen.
Nederland en de EU hebben recent – twee jaar na de gebeurtenissen van november 2020 – opnieuw het belang onderstreept van gerechtigheid, compensatie voor nabestaanden en accountability.
Deelt u de mening dat dergelijke bestraffing van individuele uitvoerders geen afdoende impact heeft om structurele verandering te weeg te brengen wanneer deze uitvoerders handelden aan de hand van instructies van hoger af en dat deze veroordelingen dus geen sluitend bewijs bieden dat de mensenrechtensituatie verbetert?
Zie antwoord vraag 10.
Blijft u van mening dat ««de Oegandese overheid onvoldoende stappen heeft gezet op het vlak van accountability ten aanzien van het politiegeweld rond de verkiezingen»? Heeft u op dit gebied nieuwe ontwikkelingen waargenomen?
Zie antwoord vraag 10.
Wordt de niet-uitgevoerde slotbetaling aan Justice Law And Order-sector (JLOS) van € 850.000 alsnog uitgevoerd?
Nee. Zoals vermeld in de Kamerbrief Nederlandse inzet op veiligheid en rechtsorde in Oeganda van 19 oktober 225, heb ik in september 2022 besloten om de slotbetaling van € 850.000 niet uit te voeren omdat op basis van de mij beschikbare informatie de Oegandese overheid onvoldoende stappen heeft gezet op het vlak van accountability ten aanzien van het politiegeweld rond de verkiezingen. Dit was in de zomer van 2021 als voorwaarde gecommuniceerd aan de JLOS autoriteiten voor het doen van de slotbetaling. Het besluit om de slotbetaling van € 850.000 niet over te maken is daarom bedoeld als signaal richting de overheid dat verdere stappen nodig zijn t.a.v. accountability en dat Nederland bereid is om maatregelen te nemen als de situatie daarom vraagt.
Hoe effectief acht u het JLOS-programma, waaraan Nederland al 20 jaar aan bijdraagt, in het licht van de grove mensenrechtenschendingen in Oeganda?
De eindevaluatie van Nederlandse steun aan JLOS6 laat zien dat er de nodige resultaten zijn bereikt. Toegang tot rechtspraak is significant toegenomen, waarbij ook de rechtspositie van kwetsbare groepen, zoals vrouwen en vluchtelingen, nadrukkelijk verbeterd is. Ook het deel van de bevolking dat toegang had tot JLOS-servicepunten nam toe. Het aantal veroordelingen in zaken omtrent seksueel en gender gerelateerd geweld is onder andere door effectievere bewijsvergaring tussen 2016 en 2021 verdubbeld. Ook is door het organiseren van speciale sessies voor seksueel en gender gerelateerd geweld (SGBV) zaken, trainingen en beschikbaarheid van forensische onderzoekkits de duur van het afwikkelen van deze zaken significant afgenomen. De achterstand in het afhandelen van rechtszaken («case backlog») is significant verminderd door o.a. automatisering. Daardoor is ook de gemiddelde duur van de tijd die mensen in voorlopige hechtenis doorbrengen teruggebracht. Ook zijn er concrete resultaten geboekt op het vlak van rechtsbescherming voor vluchtelingen en ten aanzien van commercieel recht.
Het feit dat er binnen het JLOS-programma belangrijke resultaten zijn geboekt neemt echter niet weg dat op het vlak van de mensenrechtensituatie belangrijke uitdagingen blijven bestaan. Zoals vermeld in het antwoord op vraag 3 blijft het kabinet zich inspannen om de mensenrechtensituatie in Oeganda te verbeteren.
Hoe effectief acht u de Nederlandse bijdrage aan de Private Sector Development in Oeganda?
De Nederlandse bijdrage aan Private Sector Development – die overigens financieel beperkt is – richt zich op drie aspecten die een gezonde private sector in de weg staan: het gebrek aan betaalbare bedrijfsfinanciering (ook voor kleine boeren en ondernemers), gebrek aan voldoende vaardigheden en een onvoldoende ontwikkeld ondernemingsklimaat.
Onlangs zijn er meerdere projecten gestart die betaalbare leningen moeten bieden aan kleinschalige (vrouwelijke) boeren en ondernemers in de agrarische sector. Deze leningen worden in combinatie met advisering en capaciteitsopbouw aangeboden. Hoewel de meeste activiteiten kort geleden van start zijn gegaan, zijn er al bescheiden resultaten geboekt en is de verwachting dat er gedurende de projecttermijn nog duizenden boeren en ondernemers tegen betaalbare rentes geld zullen kunnen lenen om hun bedrijf uit te bouwen.
Tevens werkt de Nederlandse overheid samen met multilaterale instellingen, bilaterale partners en de EU om het ondernemingsklimaat in Oeganda te helpen versterken. Zo vindt er samenwerking plaats om sanitaire en fytosanitaire controles op exporten te verbeteren, wordt via Trade Mark East Africa regionale handel bevorderd en financiert Nederland mee aan een groot programma van de Wereldbank om Oegandese bedrijven te ondersteunen bij hun exportactiviteiten.
Bent u bereid om bij misstanden van het gebruik van OS-gelden, de stroom van deze gelden stop te zetten dan wel deze gelden terug te vorderen?
Ja. Indien het kabinet misbruik vaststelt, dan is stopzetten van betalingen en terugvordering een optie.
Bent u bereid om te onderzoeken of de steun aan Oeganda in een andere sector moet worden voortgezet voor de verbetering van het welzijn van de Oegandese bevolking?
Het kabinet heeft in de nota «Doen waar Nederland goed in is» al vastgelegd dat Nederland met Oeganda een brede OS-relatie zal onderhouden. Deze samenwerking is, naast versterking van de rechtstaat en opkomen voor mensenrechten, gericht op het vergroten van voedselzekerheid, het bevorderen van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, private sector ontwikkeling, en de opvang van vluchtelingen in de regio, met daarnaast integrale aandacht voor gendergelijkheid en klimaat. Deze thema’s zullen ook de komende jaren centraal staan binnen de Nederlandse inzet in Oeganda.
Hoe wordt over het algemeen de relatie met landen, waar Nederland een brede BuHaOS-relatie mee heeft, frequent geëvalueerd? Wordt er rekening gehouden met veranderingen in het specifieke land of elders in de wereld?
Nederland beziet, als onderdeel van het reguliere werk van zowel het ministerie als de ambassades, de bilaterale relatie met partnerlanden constant. Relevante ontwikkelingen in het land, de regio, of elders in de wereld worden geanalyseerd en er wordt – uiteraard in nauw overleg met EU- of gelijkgezinde partners – doorlopend bekeken of de aard van de relatie met het land in kwestie al dan niet zou moeten worden herzien. Daarbij is Nederland zich ervan bewust dat ontwikkeling een kwestie van lange adem, en vaak vallen en opstaan, is.
Daarnaast voert de directie Internationaal Onderzoek en Beleidsevaluatie beleidsdoorlichtingen en evaluatie-onderzoeken uit over het Nederlandse ontwikkelingsbeleid in algemene zin, waarvan gebruik wordt gemaakt bij het vormgeven en aanpassen van beleid in en ten aanzien van thema’s en landen.
Het bericht dat Nederlands plan om Jakarta te redden van de zee hapert door ‘stroperig Indonesisch bestuur’. |
|
Jan Klink (VVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Is het kabinet op de hoogte van de berichtgeving «Nederlands plan om Jakarta te redden van de zee hapert door stroperig Indonesisch bestuur»?1
Ja.
Hoe kan het dat door traag Indonesisch bestuur een Nederlands-Koreaans plan om de kust van Jakarta voor de lange termijn beter te beschermen niet wordt opgepakt?
De plannen voor het National Capital Integrated Coastal Development project (NCICD) zijn ontwikkeld onder aansturing van de Indonesische overheid met technische assistentie van experts uit Zuid-Koreaanse en Nederlandse bedrijven. De plannen omvatten zowel korte als lange termijn maatregelen. Het is aan de Indonesische overheid te besluiten of ze de voorgestelde maatregelen willen uitvoeren, hoe ze dat willen doen en wanneer. Zoals het artikel zelf ook aangeeft, vergt dat niet alleen technische en ambtelijke inzet, maar ook eensgezinde en politieke besluitvorming op nationaal en provinciaal niveau.
Klopt de opvatting van het Bandung Institute of Technology dat het Nederlands-Koreaanse plan slechts een kortetermijnoplossing is en te veel geld kost?
Het Bandung Institute of Technology is een van de bij het publieke debat betrokken partijen. De NCICD plannen omvatten aanbevolen maatregelen voor de korte en lange termijn. De benodigde maatregelen op de lange termijn worden mede bepaald door de kwaliteit en effectiviteit van de maatregelen op korte termijn. Voor een goede kustbescherming van Jakarta zijn flinke financiële investeringen nodig. Daarom bevatten de plannen voor NCICD ook een financieringsstrategie.
Is dit project volgens u een langetermijnoplossing voor de wateroverlast voor de kust van Jakarta? Zo nee, waarom participeert Nederland in dit project? Zo ja, waarom stellen de lokale autoriteiten dat het geen langetermijnoplossing is?
Het valt niet binnen mijn mandaat om hierover een oordeel te vellen.
Welke Nederlandse ondernemingen zijn betrokken bij dit project? Heeft de Nederlandse overheid goed contact met Nederlandse ondernemers in Indonesië?
De Nederlandse technische en financiële bijdrage aan het project is in 2020 afgesloten. Witteveen+Bos, Royal Haskoning DHV, Rebel Group, Sweco Nederland, Ecorys en Deltares hebben van 2016–2020 technische assistentie geleverd bij de totstandkoming van de plannen voor NCICD. De Nederlandse overheid onderhoudt actief contact met bedrijven, ngo’s en kennisinstellingen die actief zijn in Indonesië.
Wat zijn de kosten van dit project? Wat is de bijdrage van de Nederlandse overheid en via welke programma’s wordt dit gefinancierd?
De totale kosten voor de uitvoering van de huidige plannen voor NCICD worden geschat op EUR 40–50 miljard. De Nederlandse bijdrage aan dit project bestond uit de financiering van een consortium van Nederlandse partijen die technische assistentie hebben geleverd ten behoeve van het NCICD project. Dit bedroeg tussen 2016 en 2020 ca. EUR 9 miljoen. Met de uitfasering in 2020 van de ontwikkelingssamenwerking met Indonesië is de Nederlandse financiële bijdrage aan NCICD gestopt.
Zijn er meer projecten ter bevordering van de kustbescherming van Indonesië waar Nederlandse bedrijven bij betrokken zijn? Zo ja, welke rol speelt de Nederlandse overheid hierin?
Ja, het Nederlandse bedrijfsleven is bijvoorbeeld ook betrokken bij projecten in en rond Semarang in Centraal Java. De Nederlandse overheid mobiliseert op verzoek van de Indonesische overheid Nederlandse kennis en kunde om bij te dragen aan verbeterde kustbescherming en integraal watermanagement. Deze inzet wordt mede gefinancierd door de Nederlandse overheid, via instrumenten als Partners voor Water, Fonds Duurzaam Water en Develop2Build.
Hoe kan vermeden worden dat er eerst een grote watersnood moet plaatsvinden voordat er grote stappen worden gezet op het gebied van kustbescherming van Jakarta?
Jakarta heeft de afgelopen jaren al regelmatig in mindere of meerdere mate met watersnood te maken gehad. Die problemen hebben wel tot actie geleid, bijvoorbeeld t.a.v. vernieuwing of versterking van de huidige kust- en rivierdijken en verhoging van pompcapaciteit. Nederland heeft via het NCICD project over deze maatregelen advies gegeven. Het is aan de nationale en regionale Indonesische overheid om stappen te zetten richting een meer lange termijn aanpak, zoals dat in de met hulp van Nederlandse bedrijven tot stand gekomen NCICD plannen is voorgesteld.
Bent u bereid om met uw Indonesische collega’s te spreken om de impasse te doorbreken? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de Indonesische overheid om haar prioriteiten te bepalen, tot politieke besluitvorming te komen en vervolgens ook concreet gevolg te geven aan de plannen. Indien de Indonesische overheid de samenwerking op het gebied vanñ watermanagement en kustbescherming wenst te intensiveren en daarin behoefte heeft aan Nederlandse kennis en kunde, dan ben ik graag bereid hierover in gesprek te gaan, bijvoorbeeld tijdens de VN 2023 Water Conferentie.
Het artikel 'Nederland betaalde verdachte stichting in corruptieschandaal Europees Parlement' |
|
Jan Klink (VVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Is het kabinet op de hoogte van de berichtgeving «Nederland betaalde verdachte stichting in corruptieschandaal Europees Parlement»?1
Is het kabinet op de hoogte van de beschuldigingen tegen de stichting «No Peace Without Justice» en haar bestuursleden?
Wanneer is de samenwerking tussen het ministerie en No Peace Without Justice begonnen? Wat is de reden geweest om deze samenwerking te starten?
Voor welke doeleinden is No Peace Without Justice gefinancierd door het ministerie?
Is dit het eerste project van No Peace Without Justice dat gefinancierd is door de Nederlandse regering? Zo nee, hoeveel projecten van No Peace Without Justice zijn er in het verleden gefinancierd? Voor welke doelen dienden deze projecten? Is er een evaluatie geweest nadat deze voorgaande projecten waren afgerond?
Welke eisen zijn er gesteld door het ministerie aan het project van een half miljoen euro waaraan het artikel refereert? Is er tijdens het project controle geweest naar de besteding van de subsidie? Zo nee, kunt u uitleggen waarom dit niet is gebeurd?
Is er een evaluatie geweest van de samenwerking tussen de Nederlandse regering en No Peace Without Justice nadat de pr-manager in mei 2022 in opspraak kwam naar aanleiding van het rapport over de machtige lobby van de Emiraten in Brussel waaraan No Peace Without Justice heeft bijgedragen? Zo nee, waarom is er geen evaluatie gedaan? Zo ja, wat waren de conclusies van deze evaluatie?
Waarom is de samenwerking tussen de Nederlandse regering en No Peace Without Justice opgezegd? Op welke datum is de samenwerking stopgezet?
Bent u van plan te monitoren of andere betrokkenen bij het corruptieschandaal in het Europees Parlement banden hebben met ngo’s of andere organisaties die gefinancierd worden door de Nederlandse regering? Bent u van plan controles uit te voeren bij deze ngo’s of andere organisaties om soortgelijke gevallen als de No Peace No Justice-zaak te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Het bericht ‘Ik wil dat Wim wordt uitgeleverd aan Nederland. Zedenzaken tegen reformatorische hulpverlener staken’ |
|
Jan Klink (VVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ik wil dat Wim wordt uitgeleverd aan Nederland. Zedenzaken tegen reformatorische hulpverlener staken»?1
Bent u bekend met het artikel «Politie ontruimt kindertehuis in Suriname vanwege misstanden»?2
Op welke manier(en) zet de Nederlandse overheid zich in om te voorkomen dat Nederlanders in het buitenland dit soort misdrijven begaan?
Kunt u aangeven welke vorderingen er zijn gemaakt op het weeshuisdossier sinds er een coördinator bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken is aangesteld?
Op welke manier is er vooruitgang geboekt in het aanmoedigen van initiatieven van derde partijen door het Ministerie van Buitenlandse Zaken omtrent de voorlichting over reizen naar buitenlandse weeshuizen?
Bent u bereid om steviger beleid te maken rondom het opzetten en steunen van weeshuizen in het buitenland nu opnieuw blijkt dat kinderen in weeshuizen extra kwetsbaar zijn voor mishandeling? Zo ja, welke invulling gaat u hieraan geven? Zo nee, waarom niet?
Welke mogelijkheden heeft de Nederlandse overheid om te voorkomen dat Nederlanders die betrokken zijn bij misstanden in buitenlandse weeshuizen nieuwe particuliere initiatieven kunnen oprichten?
Bent u van mening dat buitenlandse weeshuizen die betrokken zijn bij Nederlandse organisaties, Nederlandse werknemers moeten verplichten in bezit te zijn van een verklaring omtrent het gedrag (vog)? Zo ja, op wat voor manier gaat u hierover communiceren en hiernaar handelen? Zo nee, waarom niet?
Ziet u in deze recente misstanden aanleiding om alle aanbevelingen uit het Ecorys-rapport uit 2020, waaronder het instellen van een verbod op weeshuistoerisme, opnieuw te onderzoeken?3
De situatie in Turkije en Syrië na de aardbevingen van 5/6 februari jl. |
|
Jan Klink (VVD), Stieneke van der Graaf (CU), Alexander Hammelburg (D66), Tom van der Lee (GL), Joris Thijssen (PvdA), Jasper van Dijk (SP) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Wat is momenteel de stand van zaken bij het verkrijgen van toegang tot Syrië ten behoeve van de internationale hulpverlening? Is hierin verbetering zichtbaar ten opzichte van de situatie zoals u die hebt omschreven in uw brief van 8 februari jl. aan de Tweede Kamer?
In hoeverre lukt het nu om via maatschappelijke organisaties hulp in het getroffen gebied in Syrië te krijgen dat niet onder controle van Assad staat? Wat is er nodig om dit te verbeteren?
Is het kabinet bereid, op basis van de uitkomsten van de aanstaande EU-donorconferentie, een reconstructiefonds onder leiding van een reconstructie taskforce in het leven te roepen?
Heeft u al meer zicht op de directe behoefte aan zorg, onderwijs, opvang van weeskinderen en psychosociale hulp in de getroffen gebieden?
Kunt u al meer zeggen over de stand van zaken rond de veiligheid van hulpverleners in de getroffen gebieden?
Het bericht dat de Oegandese regering het mensenrechtenkantoor van de Verenigde Naties niet zal verlengen. |
|
Jan Klink (VVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Is het kabinet op de hoogte van de berichtgeving «Uganda says it will not renew term of U.N. human rights office»?1
Is het kabinet op de hoogte van de observatie uit november 2022 door de Commissie tegen Marteling van de Verenigde Naties omtrent het gebruik van martelmethodes in Oegandese gevangenissen en ongeautoriseerde gevangenissen?2 Zo ja, wat vindt u van deze observatie?
Is het kabinet bekend met de reden waarom Oeganda stopt met de verlenging van het VN mensenrechtenkantoor? Zo ja, is het kabinet bekend met de reden «progress Uganda had made in developing a domestic capacity to monitor rights»?3 Wat vindt u van dit besluit?
Ontvangt de Oegandese regering, via Nederlandse dan wel Europese gelden voor ontwikkelingssamenwerking, steun voor deze «domestic capacity to monitor rights»? Zo ja, op welke manier en wanneer bent u van plan dit onder de aandacht te brengen bij de collega Ministers in Europa?
Wat gaat er met de gelden voor bekostiging van het VN mensenrechtenkantoor en haar personeel in Oeganda gebeuren, als deze in augustus 2023 zal gaan sluiten?
Is het kabinet op de hoogte van het gebruik van ongeautoriseerde gevangenissen, oftewel de zogenoemde «safe houses»?4 Zo ja, op welke manier steunt het kabinet de oproep van de Commissie tegen Marteling van de Verenigde Naties aan de Oegandese regering om te stoppen met het gebruik van deze gevangenissen wegens mogelijke mensenrechtenschendingen?
Op welke manier denkt u dat het vertrek van het kantoor van de Verenigde Naties verdere ondermijning van mensenrechten en de democratie in Oeganda stimuleert?
Wat zijn de mogelijkheden voor het kabinet om actie te ondernemen in nationaal en internationaal verband met het doel de voortzetting van het VN mensenrechtenkantoor in Oeganda te realiseren?
Op welke manier denkt u dat de «domestic capacity» die Oeganda heeft opgezet, de Oegandese regering de mogelijkheid geeft minder openheid te bieden over de situatie in gevangenissen, ongeautoriseerde gevangenissen en over mensenrechtenschendingen?
Exportkredietverzekeringen |
|
Inge van Dijk (CDA), Chris Stoffer (SGP), Jan Klink (VVD) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Herinnert u zich uw antwoord in uw brief van 23 november 2022 betreffende de schriftelijke antwoorden op vragen gesteld tijdens de eerste termijn van de begrotingsbehandeling van Economische Zaken en Klimaat op 22 november 2022, waarin u stelt dat er maatregelen genomen zijn die groene export stimuleren doordat hogere risico’s, bijvoorbeeld van nieuwere technologie, geaccepteerd worden?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten op welke maatregelen u doelt?
De exportkredietverzekering (hierna: ekv) is de afgelopen jaren ingezet om groene export te stimuleren. Hieronder worden de diverse maatregelen uiteengezet.
In 2019 is gestart met het verzekeren van risicovolle groene exporttransacties die kleiner zijn dan EUR 5 miljoen. Deze maatregel richt zich op het groene midden- en kleinbedrijf, groene startups en groene scale-ups. Dergelijke bedrijven voldoen niet altijd aan de reguliere ekv-voorwaarden, omdat zij over het algemeen beschikken over een korter trackrecord dan grote bedrijven. Voor ekv-dekking op een exporttransactie worden financiële eisen gesteld aan exporteurs en debiteuren, en deze eisen zijn versoepeld voor kleine groene exporttransacties. Daarnaast kunnen voor leningen onder deze maatregel langere looptijden dan gebruikelijk worden geaccepteerd. Op deze manier is de Nederlandse staat bereid een hoger risico te accepteren. Daarbij geldt wel dat de looptijd van de financiering nooit langer mag zijn dan de economische levensduur van het kapitaalgoed, en dat deze moet voldoen aan de internationale afspraken uit de OESO Arrangement.2 Momenteel staan onder deze maatregel vijf groene polissen en drie groene dekkingstoezeggingen (dt’s, voorlopers van verzekeringspolissen), uit met totaal ongeveer EUR 12 miljoen aan obligo.
Daarnaast verzekert de Nederlandse staat sinds 2019 bij groene projectfinancieringen een groter deel van de transactie dan bij reguliere projecten. Ook kan hierbij een lager eigen risico worden gehanteerd. Daarom geldt dat de omvang van de schadevergoeding in het geval van schade hoger is. Verder is het mogelijk om meer flexibiliteit te bieden in de momenten waarop bij groene projectfinancieringen gebruik kan worden gemaakt van de lening. Door verbetering van de financieringsvoorwaarden kan groene export beter worden ondersteund, wat van belang is voor de energietransitie.
In 2021 is verder een nieuw verzekeringsproduct ontwikkeld om groene ontwikkelingen te stimuleren, de zogenaamde «groendekking».3 Met de groendekking worden bedrijven geholpen om financiering aan te trekken voor investeringen en onderzoek die groene export stimuleren. Er hoeft dus nog geen sprake te zijn van een exporttransactie. Sinds 2022 zijn met de groendekking twee groene dekkingstoezeggingen en twee groene polissen verstrekt. Een voorbeeld van een project dat in aanmerking kwam voor groendekking is de ontwikkeling van innovatieve industriële zeilen waarmee vrachtschepen wereldwijd hun CO2-uitstoot kunnen verminderen.
Tot slot biedt ADSB dekking op fondsen met een groene doelstelling, namelijk Climate Investor One, Climate Investor Two en het Green Shipping Fund.
Op welke wijze worden «hogere risico’s' geaccepteerd door deze nieuwe maatregelen?
Zie antwoord 2.
Welke ruimte biedt u Atradius DSB, die namens de Staat exportkredietverzekeringen (ekv) aanbiedt, om groene ekv’s aan te bieden en bent u bereidt deze ruimte te vergroten, bijvoorbeeld door het toestaan van het nemen van meer marktrisico’s?
Het kabinet biedt de maximale ruimte binnen de vastgestelde nationale en internationale kaders zoals de EU-staatssteunkaders en de OESO Arrangement. De huidige internationale regels staan toe dat groene transacties gedekt worden met kredietlooptijden tot achttien jaar, wat al fors hoger is dan reguliere transacties waarbij de maximale looptijden tien jaar zijn. Nederland zet in op nog betere ondersteuning van groene transacties via verdere verruiming van deze regels en een uitbreiding van de in aanmerking komende groene transacties. Dit loopt via onderhandelingen bij de OESO voor de modernisering van de OESO Arrangement on Officially Supported Export Credits. De insteek daarbij is om de regels toekomstbestendiger te maken zodat tevens beter geconcurreerd kan worden met landen die niet onder de afspraken van de «Arrangement» vallen, zoals China en India.
Welke mogelijkheden ziet u om, naast het uitfaseren van ekv’s, gericht op fossiele activiteiten, groene ekv’s te stimuleren?
De maatregelen genoemd in antwoord 2 zijn gericht op het stimuleren van groene export. In de Kamerbrief van november jl.4 zijn verschillende andere innovatieve maatregelen benoemd in het kader van flankerend beleid voor de uitwerking van de COP26-verklaring. Over de stand van zaken van deze maatregelen zal ik u voor het Commissiedebat van 23 februari a.s. een brief sturen.5
De ekv is een vraaggestuurd instrument, waarbij verzekering de laatste schakel vormt in een investerings- of exporttransactie. De ekv dient daarom ook bekeken te worden in het licht van het totale financieringsaanbod, waar zich ook diverse mogelijkheden voor doen. In de beleidsnota voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking «Doen waar Nederlands goed in is»6, zijn deze mogelijkheden verder uitgewerkt.
Het huidige productenaanbod wordt voortdurend getoetst aan de vereisten van deze tijd. Samen met de uitvoerder Atradius Dutch State Business (ADSB) is het kabinet continue op zoek naar manieren om groene export te stimuleren.
Daarnaast zet het kabinet in op het verder verbeteren van de dienstverlening aan bedrijven door intensievere samenwerking tussen ADSB, de ambassades, Invest International, de Rijksdienst voor Ondernemen, Invest NL en de Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen.
Deelt u de mening dat een goede werking van ekv’s essentieel is voor het Nederlandse bedrijfsleven in een vaak concurrerende en internationale markt en, zo ja, hoe komt dat tot uiting in het kabinetsbeleid?
Ja, deze mening deel ik. De ekv is van belang voor het creëren en handhaven van een internationaal gelijkwaardig speelveld voor bedrijven. Met het oog op dit speelveld en de daaraan gerelateerde internationale concurrentiepositie is er vanuit het Nederlandse bedrijfsleven met regelmaat vraag naar nieuwe ekv-maatregelen. Het kabinet komt hieraan tegemoet door de inzet van nieuwe maatregelen ter ondersteuning van groene export, zoals beschreven in de antwoorden op vraag 2 en 3.
Overigens is het aantal door de ekv-verzekerde groene exporttransacties de afgelopen jaren toegenomen, waaruit geconcludeerd kan worden dat de maatregelen om groene export te stimuleren effectief zijn geweest. In 2022 waren 48 groene exporttransacties verzekerd met een ekv. Dit is een forse stijging ten opzichte van 2021 en 2020 waarin respectievelijk 24 en 14 groene transacties waren verzekerd.
Kunt u deze vragen voor 23 februari 2023 beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat de VN nog 38 miljoen dollar tekort komt voor de berging van FSO Safer. |
|
Jan Klink (VVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «VN komen nog 38 miljoen dollar tekort voor berging FSO Safer»?1
Ja.
Vindt u nog steeds dat er reeds voldoende geld is opgehaald, zoals zij in september te kennen heeft gegeven?2
Ja, mede dankzij de Nederlandse inspanningen zijn er op dit moment voldoende financiële middelen beschikbaar om de eerste fase van de reddingsoperatie te starten. Om de reddingsoperatie operatie ook volledig af te kunnen ronden is volgens de begroting van de VN nog 19 mln USD nodig.
Is de 7,5 miljoen euro extra toezegging, die boven op de ten tijde van de toezegging reeds uitgegeven 7,5 miljoen euro, al gealloceerd dan wel uitgegeven aan verschillende posten? Heeft u een overzicht van deze uitgaven?
Het totaal bedrag van 15 mln USD is overgemaakt naar de uitvoerende VN-organisatie UNDP. Het bedrag zal ten goede komen aan de reddingsoperatie als geheel. De uitvoering van het project is nog niet gestart, dus de totale uitgaven tot nu toe zijn beperkt.
Hoe draagt de Jemenitische overheid, als eigenaar van het overgrote deel van de olie in de Safer, bij aan het voorkomen van de ramp?
De Jemenitische overheid is eigenaar van het overgrote deel van de olie in de FSO Safer. Door het conflict in Jemen heeft de Jemenitische overheid in praktijk geen zeggenschap over de olieopslagtanker of de inhoud daarvan. De FSO Safer ligt in een gebied dat door de Houthi’s wordt gecontroleerd. De VN, Nederland en andere betrokken partijen zijn in goed contact met de overheid van Jemen om deze potentiële olieramp te voorkomen. De overheid van Jemen deelt de grote zorgen over de dreigende olieramp, speelt een constructieve rol en heeft toegezegd 5 miljoen USD bij te dragen aan de VN-geleide reddingsoperatie vanuit de Global Environment Facility.
Welke rol speelt Nederland bij het creëren van het contingency plan dat ten doel heeft de impact van de olieramp te beperken? Hoe heeft de VN haar coördinerende rol bij dit proces ingevuld?
Nederland richt zich primair op het voorkomen van de potentiële olieramp maar draagt ook bij aan het contingency plan omdat dat onderdeel uitmaakt van de projectbegroting van de VN.
Wat vindt u van de door de Houthi’s ondertekende overeenkomst met de Verenigde Naties? Verwacht de Minister dat dit de gevaren bij het bergen omtrent de heersende oorlog aldaar wegneemt?
De reddingsoperatie zal in conflictgebied uitgevoerd moeten worden, wat onvermijdelijk risico’s met zich mee brengt. Om deze risico’s zo goed mogelijk te beheersen worden door de VN en uitvoerende partijen mitigerende maatregelen genomen. Het is niet mogelijk om alle risico’s bij een dergelijke operatie in een conflict gebied uit te sluiten. Het op 5 maart 2022 gesloten MoU laat zien dat de Houthi’s achter een door de VN geleide reddingsoperatie staan, wat naar mijn verwachting een positief effect zal hebben op de veiligheidsomstandigheden rondom de operatie. In gesprekken spreken de Houthi’s steevast steun uit aan het project en dringen zij aan op snelle uitvoering.
Deelt u de mening dat het openbreken van de olietanker zowel desastreuze gevolgen voor het milieu heeft als voor de internationale handel en dat hierdoor haast geboden is bij het ruimen van de olietanker? Bent u bereid deze haast kenbaar te maken bij haar collega’s indien zij hiervan niet overtuigd zijn?
Ja, ik deel de zorgen. Nederland speelt daarom ook een actieve aanjagende en ondersteunende rol in het VN-geleide proces om de reddingsoperatie zo spoedig mogelijke te starten. Ik heb onlangs de urgentie van de situatie en mijn grote zorgen over de voortgang ook helder kenbaar gemaakt bij het hoofd van UNDP – verantwoordelijk voor de uitvoering – en er stevig op aangedrongen dat de reddingsoperatie zo snel mogelijk start. Hij heeft mij ervan verzekerd dat hij mijn mening deelt en dat UNDP met grote toewijding werkt aan een oplossing. Daarnaast stellen de Minister van Buitenlandse Zaken en ik de urgentie van de situatie herhaaldelijk aan de orde in gesprekken met collega’s en sporen wij hen aan om bij te dragen aan de reddingsoperatie, financieel of anderszins. Ook onderhoudt Nederland samen met andere donoren nauw contact met de VN om vaart te houden in het uitvoeringsproces. Ik zal mij blijven inzetten om deze olieramp te voorkomen.
Klopt het bericht dat Nederlandse bedrijven de taak hebben gekregen om de olie(tanker) te bergen? Zo ja, hoe assisteert de Nederlandse staat bij het uitvoeren van deze opdracht mede gezien de geopolitieke situatie en de Nederlandse gelden die voor het oplossen van dit probleem zijn gealloceerd?
Het Nederlandse bedrijf Smit Salvage voert momenteel contractonderhandelingen met de VN om de operatie uit te voeren. Nederland ondersteunt de VN en speelt internationaal een aanjagende rol. Daarbij wordt er zorgvuldig rekening gehouden met de geopolitieke situatie en wordt er contact onderhouden met Smit Salvage in deze voorbereidende fase van de reddingsoperatie. De Nederlandse staat zal niet betrokken zijn bij de praktische uitvoering van de opdracht.
De mensenrechtensituatie in Oeganda |
|
Jan Klink (VVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Uganda: Promoting peace and human rights through dialogue»?1
Ja.
Wat vindt u van de mensenrechtensituatie in Oeganda?
Het kabinet blijft bezorgd over de mensenrechtensituatie in Oeganda. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Op welke manieren draagt Nederland bij aan het verbeteren van de mensenrechtensituatie in Oegande?
Het kabinet hecht groot belang aan het naleven van mensenrechten, ook in Oeganda. Het kabinet heeft herhaaldelijk, ook bij inkomende en uitgaande bezoeken, zorgen geuit over de verslechterende situatie. Tijdens mijn bezoek aan Oeganda in februari 2022 heb ik nadrukkelijke aandacht gevraagd voor mensenrechten in gesprek met de Oegandese Minister van Buitenlandse Zaken, en ook tijdens zijn bezoek aan Den Haag in oktober 2022 is hierover uitgebreid gesproken.
Nederland blijft zich inspannen voor het verbeteren van de mensenrechtensituatie door zich in te zetten voor het behoud van ruimte voor het maatschappelijk middenveld. Nederland spreekt publiekelijk en achter gesloten deuren – zowel in EU-verband en samen met andere gelijkgezinde partners als in bilaterale gesprekken – regelmatig met de Oegandese autoriteiten over mensenrechten. Via bijvoorbeeld steun aan DefendDefenders en Power of Voicesondersteunt Nederland ook mensenrechtenverdedigers in Oeganda om hun werk zo goed en veilig mogelijk te kunnen uitvoeren.
Hoe wordt gecontroleerd of de OS-gelden in Oeganda, als land waarmee Nederland een brede OS-relatie heeft, het juiste doel benutten? Hoe effectief acht u deze controle?
De ambassade houdt op verschillende manieren toezicht op de uitvoering van OS-projecten: door het bezoeken van projecten, het beoordelen van inhoudelijke en financiële rapportages en door het uit laten voeren van onafhankelijke audits. Om de effectiviteit, doelmatigheid en doeltreffendheid van de programma’s te beoordelen worden daarnaast ook externe evaluaties uitgevoerd.
Deze instrumenten worden ook in andere landen waarmee Nederland een OS-relatie onderhoudt ingezet en zijn vergelijkbaar met de wijze waarop andere donoren toezicht houden. Het kabinet meent dat deze wijze van controle effectief is.
Welke rol speelt de Nederlandse ambassade in Oeganda bij het controleren van correcte uitgaven van OS-gelden?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn er aanwijzingen dat de OS-gelden voor andere activiteiten wordt ingezet dan waarvoor de steun bedoeld is?
Momenteel zijn er geen aanwijzingen dat er OS-gelden in Oeganda worden ingezet voor andere activiteiten dan bedoeld. Indien er aanwijzingen zijn dat OS-gelden zijn ingezet voor andere activiteiten dan vooraf overeengekomen in projectvoorstellen en jaarlijkse werkplannen, treedt de ambassade in contact met de uitvoerende organisatie om opheldering te vragen. Per geval wordt dan bekeken wat een passende reactie is. Ik verwijs in dit kader ook naar de kamerbrief over de Nederlandse inzet op veiligheid en rechtsorde in Oeganda van 19 oktober 20222 waarin o.a. wordt vermeld hoe er is gereageerd op de inzet van door Nederland gedoneerde politieauto’s.
Welke risico’s ziet u als aanvaardbare risico’s en managebare risico’s die onvermijdelijk zijn om resultaten te bereiken «in fragiele ontwikkelingslanden of landen met zwak bestuur»?2
Het kabinet doet er alles aan om risico’s bij de uitvoering van ontwikkelingssamenwerking te minimaliseren. Zoals uiteengezet in de nota Doen waar Nederland goed in is, is het aanvaarden en managen van risico’s onvermijdelijk om resultaten te bereiken, zeker in fragiele ontwikkelingslanden of landen met zwak bestuur. Voor elke activiteit vindt een risico-inschatting plaats, specifiek voor iedere landencontext. Per activiteit zal worden vastgesteld wat aanvaardbare risico’s zijn. Hierbij wordt volgens het do-no-harm principe ook gekeken naar mogelijk (on)bedoelde effecten, bijvoorbeeld de potentiële schending van mensenrechten.
Het kabinet accepteert dat het niet mogelijk is om volledig risicoloos te werken, maar streeft er wel naar om geen onnodige risico’s te nemen. Nederland werkt daarom in fragiele landen of landen met zwak bestuur adaptief, met inzet gericht op de lange termijn, met uitgebreide due diligence vooraf en actieve monitoring, evaluatie, en zo nodig aanpassing van programma’s tijdens de uitvoering. Zo heeft het kabinet onlangs besloten om voorlopig in Mali en Burkina Faso, gezien de militaire machtsgrepen in die landen, geen ontwikkelingssamenwerkingsprojecten te continueren waarbij sprake is van een directe financiering aan de centrale overheden.
Kunt u een indicatie geven over waar de grenzen van aanvaardbare risico’s liggen?
Zie antwoord vraag 7.
Vallen potentiële schendingen van mensenrechten binnen deze risico’s?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe reflecteert u op uw uitspraak dat «er naar aanleiding van het geweld van november 2020 tot dan 66 agenten veroordeeld zijn en 153 agenten ontslag hebben gekregen» in het licht van de aanblijvende mensenrechtenschendingen in Oeganda?3
Het kabinet is van mening dat de druk van Nederland en gelijkgezinde landen heeft bijgedragen aan een zekere mate van accountability en openheid van de kant van de Oegandese overheid over het geweld van november 2020.
Het kabinet blijft echter ook benadrukken dat de Oegandese autoriteiten meer hadden kunnen en moeten doen. Op hoger niveau is er bij de politie weinig verantwoordelijkheid voor het geweld genomen. Ook zijn er weinig zichtbare stappen gezet om te voorkomen dat dergelijke misstanden in de toekomst minder snel voor zullen komen. Op dit vlak zijn geen nieuwe ontwikkelingen waargenomen.
Nederland en de EU hebben recent – twee jaar na de gebeurtenissen van november 2020 – opnieuw het belang onderstreept van gerechtigheid, compensatie voor nabestaanden en accountability.
Deelt u de mening dat dergelijke bestraffing van individuele uitvoerders geen afdoende impact heeft om structurele verandering te weeg te brengen wanneer deze uitvoerders handelden aan de hand van instructies van hoger af en dat deze veroordelingen dus geen sluitend bewijs bieden dat de mensenrechtensituatie verbetert?
Zie antwoord vraag 10.
Blijft u van mening dat ««de Oegandese overheid onvoldoende stappen heeft gezet op het vlak van accountability ten aanzien van het politiegeweld rond de verkiezingen»? Heeft u op dit gebied nieuwe ontwikkelingen waargenomen?
Zie antwoord vraag 10.
Wordt de niet-uitgevoerde slotbetaling aan Justice Law And Order-sector (JLOS) van € 850.000 alsnog uitgevoerd?
Nee. Zoals vermeld in de Kamerbrief Nederlandse inzet op veiligheid en rechtsorde in Oeganda van 19 oktober 225, heb ik in september 2022 besloten om de slotbetaling van € 850.000 niet uit te voeren omdat op basis van de mij beschikbare informatie de Oegandese overheid onvoldoende stappen heeft gezet op het vlak van accountability ten aanzien van het politiegeweld rond de verkiezingen. Dit was in de zomer van 2021 als voorwaarde gecommuniceerd aan de JLOS autoriteiten voor het doen van de slotbetaling. Het besluit om de slotbetaling van € 850.000 niet over te maken is daarom bedoeld als signaal richting de overheid dat verdere stappen nodig zijn t.a.v. accountability en dat Nederland bereid is om maatregelen te nemen als de situatie daarom vraagt.
Hoe effectief acht u het JLOS-programma, waaraan Nederland al 20 jaar aan bijdraagt, in het licht van de grove mensenrechtenschendingen in Oeganda?
De eindevaluatie van Nederlandse steun aan JLOS6 laat zien dat er de nodige resultaten zijn bereikt. Toegang tot rechtspraak is significant toegenomen, waarbij ook de rechtspositie van kwetsbare groepen, zoals vrouwen en vluchtelingen, nadrukkelijk verbeterd is. Ook het deel van de bevolking dat toegang had tot JLOS-servicepunten nam toe. Het aantal veroordelingen in zaken omtrent seksueel en gender gerelateerd geweld is onder andere door effectievere bewijsvergaring tussen 2016 en 2021 verdubbeld. Ook is door het organiseren van speciale sessies voor seksueel en gender gerelateerd geweld (SGBV) zaken, trainingen en beschikbaarheid van forensische onderzoekkits de duur van het afwikkelen van deze zaken significant afgenomen. De achterstand in het afhandelen van rechtszaken («case backlog») is significant verminderd door o.a. automatisering. Daardoor is ook de gemiddelde duur van de tijd die mensen in voorlopige hechtenis doorbrengen teruggebracht. Ook zijn er concrete resultaten geboekt op het vlak van rechtsbescherming voor vluchtelingen en ten aanzien van commercieel recht.
Het feit dat er binnen het JLOS-programma belangrijke resultaten zijn geboekt neemt echter niet weg dat op het vlak van de mensenrechtensituatie belangrijke uitdagingen blijven bestaan. Zoals vermeld in het antwoord op vraag 3 blijft het kabinet zich inspannen om de mensenrechtensituatie in Oeganda te verbeteren.
Hoe effectief acht u de Nederlandse bijdrage aan de Private Sector Development in Oeganda?
De Nederlandse bijdrage aan Private Sector Development – die overigens financieel beperkt is – richt zich op drie aspecten die een gezonde private sector in de weg staan: het gebrek aan betaalbare bedrijfsfinanciering (ook voor kleine boeren en ondernemers), gebrek aan voldoende vaardigheden en een onvoldoende ontwikkeld ondernemingsklimaat.
Onlangs zijn er meerdere projecten gestart die betaalbare leningen moeten bieden aan kleinschalige (vrouwelijke) boeren en ondernemers in de agrarische sector. Deze leningen worden in combinatie met advisering en capaciteitsopbouw aangeboden. Hoewel de meeste activiteiten kort geleden van start zijn gegaan, zijn er al bescheiden resultaten geboekt en is de verwachting dat er gedurende de projecttermijn nog duizenden boeren en ondernemers tegen betaalbare rentes geld zullen kunnen lenen om hun bedrijf uit te bouwen.
Tevens werkt de Nederlandse overheid samen met multilaterale instellingen, bilaterale partners en de EU om het ondernemingsklimaat in Oeganda te helpen versterken. Zo vindt er samenwerking plaats om sanitaire en fytosanitaire controles op exporten te verbeteren, wordt via Trade Mark East Africa regionale handel bevorderd en financiert Nederland mee aan een groot programma van de Wereldbank om Oegandese bedrijven te ondersteunen bij hun exportactiviteiten.
Bent u bereid om bij misstanden van het gebruik van OS-gelden, de stroom van deze gelden stop te zetten dan wel deze gelden terug te vorderen?
Ja. Indien het kabinet misbruik vaststelt, dan is stopzetten van betalingen en terugvordering een optie.
Bent u bereid om te onderzoeken of de steun aan Oeganda in een andere sector moet worden voortgezet voor de verbetering van het welzijn van de Oegandese bevolking?
Het kabinet heeft in de nota «Doen waar Nederland goed in is» al vastgelegd dat Nederland met Oeganda een brede OS-relatie zal onderhouden. Deze samenwerking is, naast versterking van de rechtstaat en opkomen voor mensenrechten, gericht op het vergroten van voedselzekerheid, het bevorderen van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, private sector ontwikkeling, en de opvang van vluchtelingen in de regio, met daarnaast integrale aandacht voor gendergelijkheid en klimaat. Deze thema’s zullen ook de komende jaren centraal staan binnen de Nederlandse inzet in Oeganda.
Hoe wordt over het algemeen de relatie met landen, waar Nederland een brede BuHaOS-relatie mee heeft, frequent geëvalueerd? Wordt er rekening gehouden met veranderingen in het specifieke land of elders in de wereld?
Nederland beziet, als onderdeel van het reguliere werk van zowel het ministerie als de ambassades, de bilaterale relatie met partnerlanden constant. Relevante ontwikkelingen in het land, de regio, of elders in de wereld worden geanalyseerd en er wordt – uiteraard in nauw overleg met EU- of gelijkgezinde partners – doorlopend bekeken of de aard van de relatie met het land in kwestie al dan niet zou moeten worden herzien. Daarbij is Nederland zich ervan bewust dat ontwikkeling een kwestie van lange adem, en vaak vallen en opstaan, is.
Daarnaast voert de directie Internationaal Onderzoek en Beleidsevaluatie beleidsdoorlichtingen en evaluatie-onderzoeken uit over het Nederlandse ontwikkelingsbeleid in algemene zin, waarvan gebruik wordt gemaakt bij het vormgeven en aanpassen van beleid in en ten aanzien van thema’s en landen.
Het bericht dat Nederlands plan om Jakarta te redden van de zee hapert door ‘stroperig Indonesisch bestuur’. |
|
Jan Klink (VVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Is het kabinet op de hoogte van de berichtgeving «Nederlands plan om Jakarta te redden van de zee hapert door stroperig Indonesisch bestuur»?1
Ja.
Hoe kan het dat door traag Indonesisch bestuur een Nederlands-Koreaans plan om de kust van Jakarta voor de lange termijn beter te beschermen niet wordt opgepakt?
De plannen voor het National Capital Integrated Coastal Development project (NCICD) zijn ontwikkeld onder aansturing van de Indonesische overheid met technische assistentie van experts uit Zuid-Koreaanse en Nederlandse bedrijven. De plannen omvatten zowel korte als lange termijn maatregelen. Het is aan de Indonesische overheid te besluiten of ze de voorgestelde maatregelen willen uitvoeren, hoe ze dat willen doen en wanneer. Zoals het artikel zelf ook aangeeft, vergt dat niet alleen technische en ambtelijke inzet, maar ook eensgezinde en politieke besluitvorming op nationaal en provinciaal niveau.
Klopt de opvatting van het Bandung Institute of Technology dat het Nederlands-Koreaanse plan slechts een kortetermijnoplossing is en te veel geld kost?
Het Bandung Institute of Technology is een van de bij het publieke debat betrokken partijen. De NCICD plannen omvatten aanbevolen maatregelen voor de korte en lange termijn. De benodigde maatregelen op de lange termijn worden mede bepaald door de kwaliteit en effectiviteit van de maatregelen op korte termijn. Voor een goede kustbescherming van Jakarta zijn flinke financiële investeringen nodig. Daarom bevatten de plannen voor NCICD ook een financieringsstrategie.
Is dit project volgens u een langetermijnoplossing voor de wateroverlast voor de kust van Jakarta? Zo nee, waarom participeert Nederland in dit project? Zo ja, waarom stellen de lokale autoriteiten dat het geen langetermijnoplossing is?
Het valt niet binnen mijn mandaat om hierover een oordeel te vellen.
Welke Nederlandse ondernemingen zijn betrokken bij dit project? Heeft de Nederlandse overheid goed contact met Nederlandse ondernemers in Indonesië?
De Nederlandse technische en financiële bijdrage aan het project is in 2020 afgesloten. Witteveen+Bos, Royal Haskoning DHV, Rebel Group, Sweco Nederland, Ecorys en Deltares hebben van 2016–2020 technische assistentie geleverd bij de totstandkoming van de plannen voor NCICD. De Nederlandse overheid onderhoudt actief contact met bedrijven, ngo’s en kennisinstellingen die actief zijn in Indonesië.
Wat zijn de kosten van dit project? Wat is de bijdrage van de Nederlandse overheid en via welke programma’s wordt dit gefinancierd?
De totale kosten voor de uitvoering van de huidige plannen voor NCICD worden geschat op EUR 40–50 miljard. De Nederlandse bijdrage aan dit project bestond uit de financiering van een consortium van Nederlandse partijen die technische assistentie hebben geleverd ten behoeve van het NCICD project. Dit bedroeg tussen 2016 en 2020 ca. EUR 9 miljoen. Met de uitfasering in 2020 van de ontwikkelingssamenwerking met Indonesië is de Nederlandse financiële bijdrage aan NCICD gestopt.
Zijn er meer projecten ter bevordering van de kustbescherming van Indonesië waar Nederlandse bedrijven bij betrokken zijn? Zo ja, welke rol speelt de Nederlandse overheid hierin?
Ja, het Nederlandse bedrijfsleven is bijvoorbeeld ook betrokken bij projecten in en rond Semarang in Centraal Java. De Nederlandse overheid mobiliseert op verzoek van de Indonesische overheid Nederlandse kennis en kunde om bij te dragen aan verbeterde kustbescherming en integraal watermanagement. Deze inzet wordt mede gefinancierd door de Nederlandse overheid, via instrumenten als Partners voor Water, Fonds Duurzaam Water en Develop2Build.
Hoe kan vermeden worden dat er eerst een grote watersnood moet plaatsvinden voordat er grote stappen worden gezet op het gebied van kustbescherming van Jakarta?
Jakarta heeft de afgelopen jaren al regelmatig in mindere of meerdere mate met watersnood te maken gehad. Die problemen hebben wel tot actie geleid, bijvoorbeeld t.a.v. vernieuwing of versterking van de huidige kust- en rivierdijken en verhoging van pompcapaciteit. Nederland heeft via het NCICD project over deze maatregelen advies gegeven. Het is aan de nationale en regionale Indonesische overheid om stappen te zetten richting een meer lange termijn aanpak, zoals dat in de met hulp van Nederlandse bedrijven tot stand gekomen NCICD plannen is voorgesteld.
Bent u bereid om met uw Indonesische collega’s te spreken om de impasse te doorbreken? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de Indonesische overheid om haar prioriteiten te bepalen, tot politieke besluitvorming te komen en vervolgens ook concreet gevolg te geven aan de plannen. Indien de Indonesische overheid de samenwerking op het gebied vanñ watermanagement en kustbescherming wenst te intensiveren en daarin behoefte heeft aan Nederlandse kennis en kunde, dan ben ik graag bereid hierover in gesprek te gaan, bijvoorbeeld tijdens de VN 2023 Water Conferentie.
Het bericht dat Rusland voorlopig niet akkoord gaat met verlenging van de graandeal |
|
Jan Klink (VVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Rusland voorlopig niet akkoord gaat met verlenging van de graandeal?1
Ja
Rusland meent dat toezeggingen over het vereenvoudigen van export uit Rusland en bepalingen uit de overeenkomst niet zouden worden nagekomen. Om welke concrete bepalingen gaat dit en worden deze inderdaad niet nagekomen?
Op 17 november jl. werd bekend dat met dank aan de inzet van de VN en Turkije, de graandeal is verlengd met 4 maanden. Hierdoor kan Oekraïne graan en andere landbouwproducten via zijn havens aan de Zwarte Zee blijven exporteren. Inmiddels is sinds 1 augustus meer dan 11 miljoen ton aan landbouwproducten verscheept vanuit de drie Oekraïense havens op meer dan 400 scheepsbewegingen.
De VN, en namens de VN ook UNCTAD, zijn regelmatig in overleg met de EU en met individuele landen om de uitzonderingen op het sanctieregime voor landbouwproducten en kunstmest ook gestand te doen. Het doel van deze uitzonderingen is expliciet gelegen in het mitigeren van de impact van de oorlog voor de meest kwetsbare landen en meest kwetsbare mensen. In dat kader is ook Nederland door de VN benaderd vanwege een lading kunstmest die eigendom was van een Russisch bedrijf en hier bevroren was onder het EU sanctieregime. Inmiddels is er een overeenkomst tot stand gekomen tussen de Russische eigenaar, het Wereldvoedselprogramma en Malawi over donatie van deze lading kunstmest aan Malawi. De lading is hiertoe inmiddels vrijgegeven.
Hoe verenigbaar acht u deze toezeggingen en bepalingen met het huidige sanctie pakket? Vindt u dat dergelijke vereenvoudiging afdoet aan de effectiviteit van de sancties?
Zie antwoord vraag 2.
Op de dag dat de graandeal gesloten werd (22 juli jl.) gaf u te kennen dat «Nederland bereid is om te helpen waar nodig» met betrekking tot de graandeal en de uitvoering door alle partijen daarvan. Hoe heeft deze Nederlandse inzet vorm gekregen?2
Het kabinet hecht groot belang aan voortzetting van de graandeal en steunt actief inspanningen om dat mogelijk te maken. Op verzoek van de Secretaris-Generaal van de VN Guterres heeft Nederland op 10 november jl. een 2-jarige overeenkomst met UNCTAD getekend voor een financiële bijdrage van 1,9 miljoen dollar. Hiermee ondersteunt Nederland de inspanningen van UNCTAD in de door Guterres opgezette Global Crisis Response Group on Food, Energy and Finance en in de onderhandelingen en monitoring van de uitvoering van de graandeal in de Zwarte Zee. UNCTAD speelt daarnaast ook een belangrijke rol in de contacten met Rusland over de graandeal en de uitvoering van de afspraken rond uitzonderingen op de sancties waarmee Russisch voedsel en kunstmest beschikbaar blijft voor de wereldmarkt.
Het Centre for Humanitarian Dialogue (CHD) speelde een bemiddelende rol bij de totstandkoming van de graandeal (als onderdeel van het VN-team) en is thans betrokken bij de implementatie. CHD zet staf in bij het Joint Coordination Centre (JCC) in Istanbul. Deze personen zien toe op naleving van de deal en het ondersteunen bij de uitvoering, bijvoorbeeld door het bepalen van veilige vaarroutes en het mogelijk maken van certificering en inspectie van schepen. Nederland had al een lopende relatie met CHD, maar heeft voor deze inzet een additionele bijdrage van Euro 250.000 beschikbaar gemaakt. De Nederlandse steun aan CHD blijft ook na verlenging van de graandeal doorlopen.
Via het World Food Program (WFP) draagt Nederland Euro 4 mln. bij aan het door President Zelensky gelanceerde «Grain from Ukraine»-initiatief. Dit initiatief werd genomen in het kader van 90-jaar Holodomor-herdenking door Oekraïne. Het betreft hier twinning programma’s van WFP waarbij door Oekraïne gedoneerd graan wordt verscheept naar Jemen en Soedan met behulp van financiering door donoren als Nederland. Ook andere donoren als VS, VK, Canada en Duitsland namen hieraan deel.
In de kamerbrief «Stand van zaken hulp, herstel en wederopbouw Oekraïne» stelt u dat «Nederland via organisaties die de graandeal uitvoeren, UNCTAD en Centre for Humanitarian Dialogue (CHD) voor het Istanboel Coördinatie Mechanisme, ondersteuning gaat bieden.» Hoe heeft deze samenwerking concreet vorm gekregen? Blijft deze samenwerking in dezelfde vorm bestaan?3
Zie antwoord vraag 4.
Hoe groot acht u de kans dat de graandeal niet voor 19 november wordt verlengd? Welke gevolgen zou dit voor Nederland direct hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Welke stappen onderneemt u zelf, dan wel in VN-verband, om verlenging van de graandeal te realiseren?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht de Europese Unie voornemend is een waterstofbank in het leven te roepen |
|
Jan Klink (VVD), Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat de Europese Commissie voornemens is om een waterstofbank op te richten met drie miljard euro in kas? Wat is daarop de reactie van de Minister?1
Ik ben op de hoogte van het voornemen, zoals verwoord door de voorzitter van de Europese Commissie, tijdens haar Staat van de Unie-toespraak. Inhoudelijk is hierover nog weinig bekend anders dan dat de Europese Commissie heeft aangegeven dat het beschikbare instrumentarium een bedrag van 3 miljard euro omvat. De Commissie is op dit moment bezig met de verdere uitwerking van het concept. Het kabinet volgt dit nauwgezet. De waterstofbank lijkt een instrument te worden dat als doel heeft de Europese en mondiale markt voor (hernieuwbare) waterstof op gang te brengen. Het Duitse initiatief H2Global heeft een vergelijkbaar doel en richt zich specifiek op het opbouwen van importstromen van hernieuwbare waterstof. Gezien het belang van waterstofimport voor onze klimaatambities (Kamerstuk 32 813, nr. 1060) heb ik op 4 oktober jl. bij mijn Duitse collega de intentie geuit om aan te sluiten bij H2Global en onderzoek ik hiertoe de voorwaarden en financiële consequenties. Hierover heb ik uw Kamer geïnformeerd tijdens het Commissiedebat Energieraad van 18 oktober jl. De ontwikkeling van een Europees initiatief kan een extra impuls geven aan de ontwikkeling van de Europese en mondiale waterstofmarkt en in potentie een goede aanvulling bieden.
Wat is er al bekend over deze waterstofbank? Hoe zal de waterstofbank gaan functioneren en hoeveel werkgelegenheid kom hierbij kijken?
Zie het antwoord op de vragen 1 en 3.
Is er al meer bekend over de locatie van de waterstofbank? Welke mogelijkheden ziet de Minister om de waterstofbank in Nederland te vestigen?
Er is nog weinig bekend over de voorgenomen waterstofbank. Vooralsnog lijkt het erop dat dit meer gezien moet worden als financieel instrument dan als fysieke bank in één van de EU-lidstaten.
Deelt u de mening dat het vestigen van de waterstofbank in Nederland een positieve ontwikkeling zou zijn? Bent u bereid om zich hiervoor in te spannen? Welke concrete stappen kunt u ondernemen om dit te realiseren?
Zie ook het antwoord op vraag 3. Ik ondersteun de noodzaak van Europese stimulering van de markt voor hernieuwbare waterstof, waar dat een toevoeging kan zijn op het nationale beleid gericht op productie, import, infrastructuur, opslag en marktordening (Kamerstuk 32 813, nr. 1060 en nr. 1061). Zodra meer bekend is over het concrete voornemen in relatie tot een EU waterstofbank, zal ik hier zorgvuldig en met een constructieve blik naar kijken.
Welke mogelijkheden ziet u omtrent de waterstofbank met betrekking tot het realiseren van de ambities uit het coalitieakkoord en het VVD-D66-plan waterstof?
Zie ook de antwoorden op de vragen 1 en 4. Door gezamenlijk, in EU-verband, te investeren in de opschaling van productie binnen Europa en import van hernieuwbare waterstof kan mogelijk meer schaal en snelheid worden gegenereerd. Een daadwerkelijke beoordeling van de voorgenomen waterstofbank is echter pas mogelijk zodra hierover meer concrete informatie beschikbaar komt van de Europese Commissie en ik zal de Kamer dan ook op de hoogte stellen van de kabinetspositie.
Het bericht dat Nederlandse halfgeleiderproducenten op het boodschappenlijstje van Rusland staan ter bevoorrading van het rakettekort |
|
Jan Klink (VVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat Nederlandse halfgeleiderproducenten terug te vinden zijn op een boodschappenlijst van Rusland ter aanvulling van het aldaar heersende chip tekort?1
Ja.
Is uit te sluiten dat de Chinese overheid (indirect) een (meerderheids)belang heeft in een Nederlandse halfgeleiderproducenten, in het bijzonder van een producent op bovengenoemde boodschappenlijst?
De Nederlandse producent waar u naar refereert is sinds 2019 in handen van een beursgenoteerde Chinese onderneming met vele aandeelhouders. Het kan niet altijd worden uitgesloten dat de Chinese overheid (direct of indirect) een belang heeft in een bedrijf als uit de lijst aandeelhouders blijkt dat een bedrijf (gedeeltelijk) eigendom is van een of meerdere Chinese entiteiten.
Sinds dit jaar beschikt het kabinet over de mogelijkheid om overnames, fusies en investeringen in bedrijven die o.a. halfgeleiders produceren te toetsen op risico’s voor de nationale veiligheid (Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames). Naar verwachting treedt deze wet in de eerste helft van 2023 in werking.
Hoe past dergelijke controle vanuit het buitenland op halfgeleiderproducenten en -ontwikkelaars uit Nederland binnen het beleid van het kabinet om «verspreiding van dergelijke technologie, zowel in fysieke vorm als in de vorm van kennis, actief [te] controleren en waar nodig beheersen?»2
De halfgeleidergoederen waar het in dit geval om gaat, worden – in het licht van hun zeer diverse toepassingen – niet gezien als goederen met een potentieel disruptief karakter. Dat neemt niet weg dat controle door een buitenlandse entiteit er niet toe mag leiden dat componenten worden ingezet in ongewenst eindgebruik, zoals verwerking in Russische wapensystemen. EU wetgeving is onverminderd van kracht op bedrijven die in de EU gevestigd zijn, ongeacht hun eigendomsstructuur.
Wat vindt u ervan dat onderdelen geproduceerd door Nederlandse halfgeleiderproducenten in ten minste veertien wapensystemen van Rusland zijn gevonden?3
Het gebruik van westerse – dus ook Nederlandse – componenten in Russische wapensystemen is hoogst onwenselijk. De componenten waar het hier om gaat zijn echter veelal universeel toepasbaar en worden in bulk (ordegrootte 100 miljard per jaar) over de gehele wereld verscheept. Ook in uw eigen huishouden kunt u veel van deze componenten terugvinden.
Ik heb geen aanwijzingen dat de Nederlandse bedrijven in kwestie direct en/of bewust hebben geleverd aan Russische wapenfabrikanten. Daarnaast hebben deze bedrijven hun handel met Rusland direct na de invasie beëindigd. Vooralsnog is het beeld dat veel van de teruggevonden componenten al vele jaren oud zijn, en voor zo ver traceerbaar via grote omwegen hun weg naar Rusland hebben gevonden.
Bent u ervan op de hoogte dat ingevolge artikel 2 bis lid 1 juncto lid 2 onder a Verordening (EU) 833/2014 van de Raad en artikel 1c Sanctieregeling territoriale integriteit Oekraïne 2014 het handelsverbod ter voorkoming van versterking van de technologische capaciteit van Rusland met betrekking tot militaire doeleinden zich niet louter strekt tot directe handelaren, maar deze ook tussenhandelaren omvat?
Ja.
Op welke manier wordt vanuit de Nederlandse staat de handel van in Nederland geproduceerde halfgeleiders c.q. door Nederlandse bedrijven geproduceerde halfgeleiders gecontroleerd opdat deze niet via tussenhandelaren (bijvoorbeeld China) onverlet op Russische bodem terechtkomen en aldaar teneinde van militaire doeleinden worden aangewend?
De teruggevonden – in Nederland geproduceerde – halfgeleiders vielen tot voor kort niet onder exportcontrole. Mede naar aanleiding van een voorstel van Nederland zijn deze goederen inmiddels toegevoegd aan de Ruslandsancties (Verordening (EU) 833/2014 van de Raad) middels het achtste pakket dat op 5 oktober jl. werd aangenomen. Het is daarmee inmiddels verboden om deze goederen aan Rusland te leveren, inclusief via tussenhandelaren in derde landen.
Hoe effectief acht u het toezicht vanuit de Nederlandse staat op voorkoming van omzeiling van handelsverboden met Rusland via tussenhandelaren zoals China?
Over de Nederlandse informatiepositie omtrent omzeiling van handelsverboden, en uitvoering van het toezicht, doe ik in de openbaarheid geen uitspraken. De overheid zet zich in om exporteurs in te lichten over de risico’s van omzeiling en waar mogelijk informatie hierover te delen met exporteurs.
Hoe kan Nederland er aan bijdragen dat Rusland geen Nederlandse chips bemachtigt voor o.a. raketten (bijvoorbeeld door omzeiling van sancties)?
Zie het antwoord op vraag 6. Nederland heeft zich in EU-verband ingezet voor het opnemen van een breed scala aan semiconductorgoederen in het achtste sanctiepakket, waardoor de export van dergelijke goederen naar Rusland nu officieel verboden is
Op welke manier wordt vanuit Europa de handel van in Nederland geproduceerd halfgeleiders c.q. door Nederlandse bedrijven geproduceerde halfgeleiders gecontroleerd opdat deze niet via tussenhandelaren (bijvoorbeeld China) onverlet op Russische bodem terechtkomen en aldaar teneinde van militaire doeleinden worden aangewend?
Exportcontrole is binnen de EU een nationale competentie. Het is daarom aan individuele lidstaten om erop toe te zien dat hun exporteurs niet bewust of onbewust bijdragen aan sanctieontwijking via derde landen, waarbij het tegengaan van sanctie-ontwijking uiteraard wel in Europees verband besproken wordt. Dit geldt ook voor dual-use goederen, omdat deze onder de EU sanctieverordening vallen.
Hoe effectief acht u het toezicht vanuit Europa op voorkoming van omzeiling van handelsverboden met Rusland via tussenhandelaren zoals China?
Zie mede het antwoord op vraag 7. De EU heeft geen eigenstandige inlichtingendienst en is daarom voor toezicht op omzeiling afhankelijk van inlichtingen van lidstaten en partners.
Hoe zijn de bevindingen en aanbevelingen uit het eindrapport van de Nationaal Coördinator Sanctienaleving en Handhaving van 12 mei jl. toegepast op de huidige strategie omtrent controle van sanctienaleving door Rusland en eventuele tussenhandelaren?4
De Nederlandse overheid ziet niet op sanctienaleving door Rusland. Over sanctienaleving door tussenhandelaren is geen specifieke aanbeveling van de Nationaal Coördinator. Dit laat onverlet dat het kabinet zich actief in zet om sanctie-ontwijking tegen te gaan om sanctienaleving zo effectief mogelijk te maken, zoals in antwoord op vraag 9 en 10 reeds toegelicht.
Het kabinet heeft de Kamer op 4 november geïnformeerd over de stand van zaken van de opvolging van de aanbevelingen uit het eindrapport van de Nationaal Coördinator.
Zijn er bedrijven op de «boodschappenlijst» die gebruik maken van Nederlandse subsidies en andere fiscale instrumenten, in het bijzonder bedrijven wiens hoofdkantoor in Nederland gevestigd is?
In Nederland gevestigde semiconductorbedrijven betalen in Nederland vennootschapsbelasting en maken overeenkomstig gebruik van subsidies en andere fiscale instrumenten.
Vinden door (van origine) Nederlandse bedrijven geproduceerde (micro-)chips, transistoren en/of diodes zich een weg naar Rusland via tussenhandelaren in China? Zo ja, is er zicht op hoe deze onderdelen worden gebruikt en is daarbij uit te sluiten dat deze voor militaire doeleinden worden gebruikt?
Gezien de schaal van de handel in dergelijke componenten is dit risico niet uit te sluiten. Daarbij zijn Russische verwervingstechnieken geavanceerd en uitgebreid. Bedrijven in kwestie zijn zich echter bewust van deze risico’s en weten dat zij alert moeten zijn op grote toename in vraag en/of op nieuwe kopers in landen waarvan we weten dat deze een risico op sanctieomzeiling met zich meebrengen. In het achtste EU sanctiepakket is een nieuw listing-criterium opgenomen, dat het mogelijk maakt om entiteiten die zich bezighouden met sanctieontwijking op te nemen op de sanctielijst.
Worden belastinggelden gebruikt om (micro-)chips, transistoren, diodes en dergelijke onderdelen te ontwikkelen en/of produceren die gebruikt worden voor militaire doeleinden van Rusland?
Zie ook antwoord op vraag 12.
De betrokken soorten componenten van Nederlandse origine zijn noch voor militaire doeleinden ontwikkeld, noch voor militaire doeleinden geproduceerd. Het zijn universeel toepasbare componenten die in een breed scala aan machines en elektronica terug te vinden zijn en op zeer grote schaal geëxporteerd worden.
Het is sinds 2014 verboden om technische bijdragen te leveren aan de productie van militaire goederen in Rusland. Ik beschik niet over aanwijzingen dat Nederlandse semiconductorbedrijven zich hier niet aan gehouden hebben.
Het charmeoffensief van Rusland in Afrikaanse landen |
|
Jan Klink (VVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Rusland op charmeoffensief met tour langs Afrikaanse landen»1?
Ja.
Hoe beoordeelt u het bezoek van Minister Lavrov aan verschillende Afrikaanse landen, zoals Egypte, Ethiopië, Uganda en Congo, afgelopen zomer?
Tussen 24 en 27 juli 2022 bezocht Russische Minister van Buitenlandse Zaken Lavrov Egypte, Congo-Brazzaville, Oeganda en Ethiopië. Tijdens de bezoeken aan Egypte en Ethiopië sprak hij respectievelijk ook met de Arabische Liga en de Afrikaanse Unie. Minister Lavrov leek met deze bezoeken primair de bilaterale banden met deze landen te willen aanhalen, en het Russische narratief te verspreiden over de oorlog in Oekraïne en de gevolgen hiervan.
In hoeverre Lavrov hierin succesvol was zal op termijn moeten blijken. Toch lijkt de impact van dit bezoek beperkt. Lavrov werd niet overal ontvangen op het gewenste hoogste niveau, zoals in Ethiopië en bij de Afrikaanse Unie. Het viel op dat de ontvangende landen tijdens de afsluitende persconferenties geen expliciete steun betuigden voor het Russische narratief. Ondanks sterke bilaterale banden met Rusland, bewaarden landen als Oeganda en Egypte juist expliciet hun neutrale positie. Voor zover bekend zijn er ook geen nieuwe afspraken gemaakt met de bezochte landen. Buiten Egypte was er relatief weinig lokale media-aandacht voor de bezoeken.
Het feit dat Minister Lavrov ondanks de Russische invasie van Oekraïne in ieder land werd ontvangen, laat evenwel zien dat deze landen waarde hechten aan hun relatie met Rusland. Verschillende redenen kunnen hieraan ten grondslag liggen, zoals zorgen over voedselzekerheid, of het bestaan van lange economische en diplomatieke relaties. Het is van belang een goed begrip te krijgen van de posities van Afrikaanse landen, en deze mee te nemen in de dialogen die Nederland en de EU met deze landen voeren.
Welke afspraken zijn er door Rusland met de bezochte Afrikaanse landen gemaakt?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat u om met Afrikaanse landen die onlangs de banden met Rusland hebben aangehaald en in bezit zijn van kritieke grondstoffen?
Nederland spant zich, samen met de EU en EU-lidstaten, in om het Europese narratief over de Russische invasie van Oekraïne en de impact hiervan op het Afrikaanse continent onder de aandacht te brengen bij Afrikaanse landen. De relatie op basis van gelijkwaardigheid die wij met deze landen hebben vormt hierbij het uitgangspunt.
Strategische en binnen de EU afgestemde communicatie is één van de manieren om het Russische narratief te bestrijden. Ook is het belangrijk dat de EU, samen met de lidstaten, goed onder de aandacht brengt dat zij gezamenlijk de grootste handelspartner, de grootste investeerder en de grootste donor voor wat betreft ODA zijn in de meeste Afrikaanse landen. Daarbij moeten ook de resultaten die hiermee behaald worden benadrukt. Hiermee laten we zien dat een hechte relatie met de EU loont en dat het steunen van de internationale rechtsorde en het multilaterale stelsel ook in het directe eigenbelang is van deze landen. Het EU partnerschap met Afrika, dat werd herbevestigd tijdens de EU-AU Top in februari 2022, biedt veel mogelijkheden om deze boodschappen over te brengen en nieuwe samenwerkingen aan te gaan die hier op hun beurt aan bijdragen.
Hoe gaat u om met de (Afrikaanse) landen die de VN-Resolutie «Agressie tegen Oekraïne» niet gesteund hebben?
Tijdens de stemming in de Algemene Vergadering van de VN op 2 maart 2022 over deze resolutie, stemden 29 Afrikaanse landen voor, een tegen, onthielden zestien landen zich van stemming en waren acht landen afwezig. Dit toonde aan dat de verwachte ondersteuning van de Afrikaanse staten van het Westerse standpunt geen gegeven is. Actief tegen een resolutie te stemmen is echter een andere keuze dan een onthouding van stemmen, of afwezigheid tijdens een stemming. Redenen hiervoor kunnen uiteenlopen en verschillen per land. Het is daarom zaak om in gesprek te blijven over de Russische invasie van Oekraïne en de negatieve gevolgen hiervan, Russische desinformatie tegen te gaan, en de politieke dialoog met deze landen te versterken. Nederland heeft hiertoe o.a. opgeroepen tijdens de Raad Buitenlandse Zaken (OS) van 6-7 maart. Daarnaast heeft Nederland, zowel voor als na de stemming over de VN-resolutie, met diverse landen contact gezocht om deze kwestie aan de orde te stellen. Nederland blijft dit onderwerp opbrengen in bilaterale gesprekken en zich hiervoor inspannen, in EU-verband en met andere partners, om de internationale coalitie die de Russische agressie veroordeelt zo breed mogelijk te maken en te houden. Ook tijdens de AVVN is hier door de Nederlandse delegatie veel aandacht aan besteed. De afweging voor vervolgstemmen blijft echter de verantwoordelijkheid van ieder individueel land.
Hoe gaat u om met de landen die de VN-Resolutie «Agressie tegen Oekraïne» niet hebben gesteund of onlangs de banden met Rusland hebben aangehaald (Mali, Ethiopië, Zuid Soedan, Soedan, Burundi, Mozambique, Bangladesh, Egypte, Irak, Senegal, Zuid Afrika, India en Vietnam) en tevens volgens de beleidsnotitie 2022 «Doen waar Nederland goed in is» prioritaire-/focuslanden zijn op het gebied van ontwikkelingssamenwerking? Kunt u per land aangeven of en hoeveel Nederlands belastinggeld de afgelopen jaren naar de overheden van deze landen is gegaan en de komende jaren zal gaan? Welke programma’s lopen er met de overheden van de genoemde landen?
In aanvulling op de beantwoording van vraag 4 en 5, geldt voor alle landen dat er op proactieve wijze en met een overtuigend narratief gecommuniceerd wordt over de gedeelde belangen, onder andere om gezamenlijke ontwikkelingsdoelstellingen te behalen en economische samenwerking te bevorderen, en over de Russische oorlog in Oekraïne en de impact hiervan op andere landen. Hierbij moet ook oog worden gehouden voor de sterk uiteenlopende motivaties van landen die vragen om een gedifferentieerde benadering. Het kabinet hecht daarbij aan een gelijkwaardig partnerschap dat tegemoet komt aan ieders belangen en waarin wederkerigheid centraal staat.
Nederland financiert normaliter geen andere overheden in de uitvoering van ontwikkelingssamenwerking. De Nederlandse steun verloopt vooral via internationale en maatschappelijke organisaties. Binnen de groep genoemde landen zijn er enkele uitzonderingen van projectfinanciering waarvoor het contract werd getekend met een overheidsinstantie. Dit betroffen Bangladesh (twee contracten), Ethiopië (zes contracten), Mali (vier contracten), Mozambique (drie contracten) en Senegal (een contract). De totale uitgaven voor deze projecten in genoemde landen betrof in 2.020 EUR 42,325,771, in 2.021 EUR 9,211,406 en in 2.022 EUR 2,320,773. Met Soedan werd in 2020 een contract afgesloten voor een project met een totaalbudget van USD 198,000, dit project werd echter afgebroken en is om die reden niet meegerekend in het bovenstaande overzicht. In dit overzicht zijn projecten die binnen programma’s voor private sectorontwikkeling vallen, zoals van de RVO, of programma’s waarin met overheden kan worden samengewerkt, zoals via Invest International, niet inbegrepen.
De programma’s in de hierboven genoemde landen lopen uiteen over verschillende thema’s. In Ethiopië werkt Nederland bijvoorbeeld mee aan het overheidsprogramma op het gebied van water, gezondheidszorg, en sanitatie (oneWASH). In dit programma werken ministeries, donoren, het maatschappelijk middenveld en universiteiten samen. Het programma begon in 2013, en in de eerste fase hebben 18,7 miljoen mensen toegang tot schoon water gekregen. Nederland is halverwege de tweede fase ingestapt. Verder droeg Nederland samen met andere donoren bij aan het SDG pooled fund in Ethiopië, waarmee de implementatie van het strategisch plan van het Ministerie van Gezondheid werd gefinancierd. Het SDG pooled fund sluit aan bij de Nederlandse ontwikkelingsdoelstellingen, bijvoorbeeld op bestrijding van gender-based violence en meisjesbesnijdenissen. Voor beide programma’s geldt dat de Nederlandse financiering sinds eind 2021 niet meer via de overheid loopt.
In Mali steunt Nederland bijvoorbeeld projecten op het gebied van water en anti-corruptie. Met het GIRE-programma wordt ingezet op verbetering van waterbeheer ten behoeve van de bevolking, met name die van de rivier Niger in Mali en Guinee. Het LUCCEI-programma ondersteunt het Ministerie van Justitie en het Nationale Bureau tegen Illegale Verrijking (OCLEI) in de preventie en vervolging van corruptie en illegale verrijking in Mali. Dit programma wordt thans vanwege de politieke situatie aangepast, waarbij financiering via het Ministerie van justitie wordt stopgezet (zie ook de beantwoording van vraag 7).
Een voorbeeld van de Nederlandse samenwerking met Mozambique betreft de steun aan het Zambezi Valley Development Agency (ZVDA), dat onder het Mozambikaanse Ministerie van Economie en Financiën valt. In dit project wordt ingezet op verschillende methoden om productiviteit van onder meer de agribusiness en commerciële boerenbedrijven te verhogen, om zodoende bij te dragen aan hogere inkomens en betere werkgelegenheid.
In Bangladesh steunde NL via het Blue Gold Programma de Bangladesh Water Development Board en het Department of Agricultural Extension op het gebied van watermanagement, tuinbouw en visteelt in de kustgebieden. Ook werd met het Bangladesh Deltaplan 2021 met de overheid samenwerkt om een meerjarig plan voor een veilig en duurzaam beheer van de delta op te stellen.
Wat gaat u doen om de door Nederlands belastinggeld gefinancierde programma’s met betrekking tot ontwikkelingssamenwerking met de overheden uit de in vraag 6 genoemde landen, die ook de banden met Rusland onlangs hebben aangehaald, aan te passen?
Gevallen waarin de betrekkingen met een land ingrijpend veranderen, zoals door een staatsgreep of burgeroorlog, geven aanleiding voor een herbeoordeling van de diplomatieke relatie met dat land. Besluiten over de continuering van ontwikkelingssamenwerking maken hier deel vanuit. Om deze reden wordt er thans een herziening uitgevoerd van de Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsprojecten op het gebied van veiligheid en rechtsorde, opdat financiering niet via de centrale overheden van Ethiopië, Mali, en Burkina Faso loopt. Projecten op het gebied van water, landbouw en gezondheidszorg kunnen in deze landen hun doorgang blijven vinden.
Het aanhalen van de banden met Rusland hoeft op zichzelf nog geen reden te zijn om ontwikkelingssamenwerking met een land aan te passen. Het staat ieder land vrij om bilaterale relaties te ontplooien. Bovendien kunnen redenen om banden met Rusland aan te halen uiteen lopen. Nederland blijft, in samenwerking met de EU en andere internationale partners, daarom met landen in gesprek over deze kwestie zodat de Russische invasie internationaal zo breed mogelijk wordt veroordeeld.
OS-samenwerking draagt op de lange termijn bij aan het versterken van de stabiliteit in een land door het werken aan grondoorzaken van armoede, voorkomen van terreur, irreguliere migratie en klimaatverandering, en het bereiken van de duurzame ontwikkelingsdoelen van de Verenigde Naties. Juist in landen waar Nederland een OS-relatie mee heeft, geeft dit extra mogelijkheden om de uitbreiding van Russische invloed en narratief over de invasie van Oekraïne tegen te gaan. In de dialoog met deze landen wordt het Europese narratief over de rol van Rusland in Oekraïne en de gevolgen hiervan onder de aandacht gebracht. In landen die direct worden geraakt door consequenties van de oorlog, draagt ontwikkelingssamenwerking bij aan het opvangen van deze negatieve gevolgen (zoals problemen met voedselzekerheid).
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de behandeling van de beleidsnotitie 2022 «Doen waar Nederland goed in is»?
Ja.
Het bericht dat de Britten een wetsvoorstel hebben ingediend om Brexit-afspraken Noord-Ierland eenzijdig te wijzigen. |
|
Roelien Kamminga (VVD), Jan Klink (VVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving «Brits wetsvoorstel ingediend om Brexit-afspraken Noord-Ierland eenzijdig te wijzigen»?1
Ja.
Was u al eerder op de hoogte over de voornemens van de Britten om een wetsvoorstel in te dienen dat de mogelijkheid geeft Brexit-afspraken tussen de Europese Unie en Noord-Ierland eenzijdig te wijzigen? Zo ja, welke acties heeft u ondernomen en wat is de inzet van de Europese Unie?
Ja, ik was van dit voornemen op de hoogte en ik heb ook actie ondernomen, net als de Europese Commissie. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld2 komt het VK de afspraken in het Protocol Ierland/Noord-Ierland (hierna: Protocol) niet in zijn totaliteit na. Sinds het aflopen van de overgangsperiode per 1 januari 2021 spreken het VK en de Commissie over volledige implementatie van de afspraken in het Protocol, met als doel om praktische oplossingen te vinden voor problemen die bij de implementatie zijn geconstateerd. Helaas hebben deze gesprekken tot dusver niet tot een oplossing geleid. In deze gesprekken werd begin dit jaar duidelijk dat de Britse regering overwoog om unilateraal maatregelen te nemen die de werking van het Protocol zouden kunnen ondermijnen. Aangezien de Commissie deze gesprekken in nauwe samenspraak met de Raad voert, hebben deze signalen mij ook bereikt. Soortgelijke signalen werden bevestigd in gesprekken met het VK, waaronder in mijn gesprekken met de Britse Minister van Buitenlandse Zaken Truss. De mogelijke unilaterale maatregelen van de Britse regering werden concreet via achtereenvolgens de Queen’s Speech (Britse equivalent van de troonrede) op 10 mei jl., de verklaring van de Britse Minister van Buitenlandse Zaken Truss in het Britse parlement met de intentie om met een wetsvoorstel te komen dat wijzigingen kan aanbrengen aan de toepassing van het Protocol op 17 mei jl., en de publicatie en start van de parlementaire behandeling van dit wetsvoorstel op 13 juni jl. De inzet van de Britse regering om het Protocol aan te passen is overigens niet nieuw. In een eerder gepresenteerd beleidsdocument van juli 20213 gaf het VK haar toekomstvisie op het Protocol, waaruit al bleek dat de Britse regering onder meer inzet op het wegnemen van de grenscontroles op de goederenstroom tussen Groot-Brittannië en Noord-Ierland.
Het kabinet heeft de afgelopen periode in de EU en in de contacten met het VK zijn zorgen uitgesproken over iedere vorm van unilaterale actie en de noodzaak om te komen tot een gezamenlijke oplossing duidelijk kenbaar gemaakt. Het kabinet heeft daarbij benadrukt dat het cruciaal is dat het VK zich houdt aan de internationaalrechtelijke verplichtingen die het zelf is aangegaan. Ook heeft het kabinet steun uitgesproken aan de Commissie. Het is van belang dat het VK zo snel mogelijk de gesprekken met de Commissie hierover hervat, temeer omdat de Commissie richting het VK heeft aangegeven dat de mogelijkheden om oplossingen binnen de kaders van het Protocol te vinden nog niet zijn uitgeput. Dit komt overeen met de inzet van de Commissie die gecommitteerd blijft om gezamenlijk aan oplossingen te werken voor de praktische problemen die Noord-Ierse belanghebbenden ervaren. Ik heb er zodoende tevens bij de Britse Minister van Buitenlandse zaken Truss op aangedrongen de gesprekken met de Commissie, die sinds februari jl. stilliggen, zo spoedig mogelijk te hervatten. Deze boodschap is op alle niveaus en in samenspraak met internationale partners kracht bijgezet.
Vorige maand werd al duidelijk dat de Britten de grenscontroles wilde afschaffen op goederen die naar Noord-Ierland worden verscheept, heeft u of de Europese Unie tussentijd actie ondernomen op deze berichtgeving? Zo ja, welke acties heeft u ondernomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat kunnen de gevolgen, met name op het gebied van handel(sbetrekkingen), voor de Europese Unie en voor Nederland zijn als dit Britse wetsvoorstel aangenomen zou worden?
De Britse regering heeft de «Northern Ireland Protocol Bill»4 op 13 juni jl. ingediend bij het Britse Lagerhuis. Het wetsvoorstel is in strijd met een groot aantal onderdelen van het Protocol, waaronder afspraken over naleving van douaneformaliteiten, controles op de goederenstroom tussen Groot-Brittannië en Noord-Ierland, staatssteunregels en de rol van het Europese Hof van Justitie. Het wetsvoorstel zal – indien aangenomen in deze vorm – een aanzienlijk deel van het Protocol buiten toepassing stellen. De parlementaire behandeling van het wetsvoorstel zal naar verwachting een aantal maanden in beslag nemen. Het is op voorhand niet te zeggen of het wetsvoorstel daadwerkelijk wordt omgezet in wetgeving en hoe de finale versie van de wet eruit komt te zien. De exacte implicaties van uiteindelijke wetgeving, onder andere op het gebied van handel, zijn dus momenteel niet in te schatten.
Wel staat vast dat de intentie van de Britse regering om eenzijdig de eigen internationaalrechtelijke verplichtingen niet na te komen tot juridische onzekerheid en onvoorspelbaarheid leiden. Dit is zorgelijk, temeer omdat Noord-Ierse belanghebbenden bij het Protocol juist gebaat zijn bij juridische zekerheid en voorspelbaarheid. Het is daarom van groot belang dat het VK zo snel mogelijk de gesprekken met de Europese Commissie hervat om zo tot een gezamenlijke oplossing binnen de kaders van het Protocol te komen. Het kabinet vindt, zoals de Commissie ook aangeeft, dat de EU zich dient te beraden op nadere stappen richting het VK, indien een gezamenlijke oplossing uitblijft. De EU heeft zich het recht voorbehouden alle beschikbare instrumenten in te zetten om de integriteit van de interne markt van de EU te beschermen en om de naleving van het Terugtrekkingsakkoord door het VK te bewerkstelligen. De Commissie bereidt zich in nauwe samenspraak met de Raad voor op elk mogelijk scenario.
Wat zijn de gevolgen voor Ierland als dit Britse wetvoorstel wordt aangenomen?
Het Protocol is na jaren van intensieve onderhandelingen overeengekomen als oplossing om drie doelen te verenigen: 1) de bescherming van het Goede Vrijdag (Belfast-) akkoord, 2) het voorkomen van een harde grens op het Ierse eiland, en 3) het beschermen van de integriteit van de interne markt van de EU. Het wetsvoorstel van de Britse regering – indien aangenomen in de huidige vorm – druist in tegen de internationaalrechtelijke verplichtingen van het VK en verstoort de balans tussen voornoemde doelen. Dit is niet alleen voor Ierland, als medewaarborger van het Goede Vrijdagakkoord en direct buurland van het VK, maar voor alle lidstaten een groot punt van zorg. De EU zal zich maximaal inspannen om samen met het VK aan oplossingen te werken die de balans tussen de doelen van het Protocol weet te bewaren. Alle lidstaten, inclusief Nederland, steunen de Europe Commissie in haar aanpak en tonen zich solidair met Ierland.
Wat zijn de mogelijkheden voor de Europese Unie om deze inbreuk op de Europese interne markt te voorkomen? Wat kan Nederland doen om de Europese Unie hierin te ondersteunen?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vragen 2 en 3 steunt het kabinet de inzet van de Europese Commissie om de gesprekken met het VK te hervatten om zo een gezamenlijke oplossing te vinden binnen de kaders van het Protocol. Het kabinet vindt het een constructieve stap dat de Commissie de op 13 oktober jl. gepubliceerde non-papers op het gebied van Sanitaire en Fytosanitaire (SPS) goederen en douane in meer detail heeft uitgewerkt5 om richting het VK en Noord-Ierse belanghebbenden te benadrukken dat de mogelijkheden om oplossingen binnen de kaders van het Protocol te vinden nog niet zijn uitgeput en snel gerealiseerd kunnen worden. Het hervatten van de gesprekken ziet het kabinet als meest kansrijke weg om met het VK te komen tot volledige implementatie van het Protocol, waarmee de integriteit van de interne markt van de EU gewaarborgd is. Dit vereist politieke wil en maximale inzet van beide zijden. Het is in dat licht zorgwekkend dat het VK op het moment van schrijven niet bereid is om gesprekken met de Commissie over mogelijke oplossingen te hervatten.
In reactie op de start van de parlementaire behandeling van de «Northern Ireland Protocol Bill» heeft de Commissie aangekondigd om een volgende stap te zetten in de in maart 2021 gestarte inbreukprocedure vanwege het niet-nakomen van het Protocol op het gebied van vrij verkeer van goederen en reizen met gezelschapsdieren. Het gaat om het uitvaardigen van een zogenaamd met redenen omkleed advies (reasoned opinion), een formeel verzoek van de Commissie om voornoemde schendingen van het Protocol op te lossen. Indien het VK hier niet binnen twee maanden op reageert, kan de Commissie besluiten een zaak voor het Europees Hof van Justitie te brengen. Daarnaast heeft de Commissie op dezelfde dag twee nieuwe inbreukprocedures gestart, vanwege schendingen van het Protocol met betrekking tot het aanleveren van handelsdata en het bouwen en bemensen van de faciliteiten voor controles op SPS-goederen en de uitvoering van deze controles.
Het nemen van deze juridische stappen doet recht aan de gebrekkige implementatie van het Protocol door het VK in combinatie met de weigering van het VK om de gesprekken met de Commissie over de implementatie van het Protocol te hervatten. Het kabinet vindt, zoals de Commissie ook aangeeft, dat de EU zich dient te beraden op nadere stappen richting het VK, indien een gezamenlijke oplossing uitblijft. Hierbij kan worden gedacht aan het starten van nieuwe inbreukprocedures, het initiëren van een arbitrageprocedure onder het Terugtrekkingsakkoord, het beperken van beleidsmatige samenwerking met het VK of andere stappen die op basis van de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst en het Terugtrekkingsakkoord mogelijk, proportioneel en effectief worden geacht. De ratificatie en implementatie van het Terugtrekkingsakkoord was immers een noodzakelijke voorwaarde voor het aangaan van een toekomstige relatie met het VK. De EU behoudt zich het recht voor alle beschikbare instrumenten in te zetten om de integriteit van de interne markt van de EU te beschermen en om de naleving van het Terugtrekkingsakkoord te bewerkstelligen.
Ik wens hierbij te benadrukken dat een gezamenlijke oplossing de voorkeur geniet. Het kabinet steunt het hierboven uiteengezette tweesporenbeleid – dialoog en druk – van de Commissie op alle niveaus, in nauwe samenspraak met internationale partners. Het kabinet hanteert daarbij de leidende principes van EU-eenheid, solidariteit, respect voor internationaal recht, zoals het nakomen van afspraken die onderdeel zijn van het Terugtrekkingsakkoord en de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst, en bescherming van de integriteit van de interne markt van de EU, bij de inzet op een positief en stabiel partnerschap met het VK.
Welke mogelijke maatregelen kan de Europese Unie nemen als het Verenigd Koninkrijk de handelsafspraken eenzijdig opzegt? Wat kan Nederland doen om de Europese Unie hierin te ondersteunen?
Zie antwoord vraag 6.
Wat zijn de gevolgen voor de Brits-Nederlandse relatie door dit voorgestelde wetsvoorstel? Bespreekt u deze ontwikkelingen met uw Britse ambtgenoot? Wat zijn de uitkomsten van de bilaterale contacten tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk over deze ontwikkelingen?
Het VK blijft ook na uittreding uit de Europese Unie een belangrijke partner en bondgenoot waarmee op pragmatische wijze wordt samengewerkt, onder andere op het gebied van handel, klimaat, en vrede en veiligheid. Het is van belang dat deze samenwerking past binnen de kaders van het Terugtrekkingsakkoord en de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst als fundament van de bilaterale relatie met het VK na de Brexit. Voor het kabinet blijft het in letter en geest nakomen van beide akkoorden van groot belang. Het wetsvoorstel van de Britse regering waarmee grote delen van het Protocol eenzijdig buiten toepassing kunnen worden gesteld, ondermijnt het wederzijds vertrouwen dat noodzakelijk is om uitdagingen op het wereldtoneel gezamenlijk aan te gaan. Nederland zet het EU-geluid dan ook in alle bilaterale contacten kracht bij door het VK op te roepen zich te houden aan de internationaalrechtelijke verplichtingen die het zelf is aangegaan. Dit doe ik bijvoorbeeld ook in de bilaterale gesprekken die ik voer met de Britse Minister van Buitenlandse Zaken Truss. Een verbetering van de relatie tussen EU en VK, inclusief een oplossing ten aanzien van de problemen met het Protocol, zal meer ruimte bieden om het volledig potentieel van de bilaterale relatie te benutten. Dit vereist politieke wil en maximale inspanning van alle partijen.
Klopt het dat de Britten met dit besluit ook af willen van de jurisdictie van het Europees Hof van Justitie en de betekenis hiervan?
De Britse regering stelt met dit wetsvoorstel een groot aantal aanpassingen aan de toepassing van het Protocol in het VK voor, waaronder het beperken van de rol van het Europees Hof van Justitie (hierna: EU HvJ) bij de implementatie van het Protocol. Bepalingen van het Protocol die rechtsmacht geven aan het EU HvJ in relatie tot het Protocol zouden voor het VK niet meer van toepassing zijn. Het gevolg zou onder andere zijn dat een rechtbank of tribunaal in het VK geen zaak meer aanhangig kan maken bij het EU HvJ en niet gebonden zou zijn aan uitspraken van het EU HvJ die gedaan zijn op, of na, de dag waarop de wet in werking zou treden.
Het eenzijdig wegnemen van de mogelijkheid van het EU HvJ om uitspraak te doen over de interpretatie van deze EU-regelgeving, waaronder EU-regelgeving met betrekking tot de interne markt, zorgt voor juridische onzekerheid en is in strijd met de afspraken in het Protocol. Het voornemen van de Britse regering om de rol van het EU HvJ in te perken zou aanpassing van de juridische kaders van het Protocol vergen. De Europese Commissie sluit heronderhandeling van het Protocol uit, nadrukkelijk ook met betrekking tot de rol van het EU HvJ, aangezien Noord-Ierland via het Protocol gebonden is aan specifieke onderdelen van EU-interne markt regelgeving.
De uitzonderingen op Europese mededingingsregels van containerrederijen en prijsafspraken |
|
Jan Klink (VVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Wacht ons nieuw vrachtinfarct met vertraging in Chinese havens?»1
Ja.
Klopt het dat containerrederijen groeiende winsten maken die wellicht verband houden met hun uitzondering op de Europese mededingingsregels? Zo nee, waarom niet?
Containerrederijen rapporteren momenteel meer winsten vanwege de hoge prijzen voor containervervoer. Vorig jaar heeft de Europese Commissie naar aanleiding van persvragen aangegeven dat zij geen bewijs heeft ontvangen of concurrentieverstorend gedrag heeft vastgesteld van scheepvaartallianties met betrekking tot prijsstijgingen. Wel heeft de Commissie gezegd dat zij de sector zeer nauwlettend zal blijven volgen. Een verband met de groepsvrijstelling voor consortia is niet vastgesteld.
De hoge prijzen voor containertransport zijn een gevolg van verstoringen in de wereldwijde transportketen en daarmee een tekort aan vervoerscapaciteit, mede als gevolg van COVID-19. Vanwege de COVID-crisis zijn soms havens gesloten, is de mondiale containerlogistiek verstoord geraakt en is de online vraag naar producten zeer sterk gestegen. Daarnaast leidt de controle op sancties tegen Rusland sinds de afgelopen maanden tot oponthoud in Europese havens. Dit draagt bij aan de gesignaleerde kostenstijging.
Klopt het dat grote rederijen door deze uitzondering zelf mogen bepalen hoeveel schepen zij inzetten en hierdoor sterke invloed hebben op de prijs van containers? Zo nee, waarom niet?
De scheepvaartmarkt is een vrije markt waarin afzonderlijke rederijen zelf kunnen bepalen hoeveel capaciteit zij inzetten. Op het moment dat rederijen in consortiaverband opereren zijn zij gehouden aan de mededingingsregels. Daarbij is voor consortia een Europese groepsvrijstelling van toepassing die bepaalt dat scheepvaartondernemingen onder voorwaarden mogen samenwerken in consortia. De Europese Commissie houdt toezicht op de Europese mededingingsregels en de groepsvrijstellingsverordening. Zij heeft op basis van onderzoek en evaluatie geconstateerd dat de vrijstelling voor de consortia in het algemeen bijdraagt aan een verbetering van productiviteit en kwaliteit en efficiëntie. De consortia mogen niet samenwerken voor de vaststelling van prijzen of de beperking van scheepscapaciteit, omdat dit de mededinging sterk beperkt. Samenwerking die is toegestaan is gericht op efficiëntieverbetering en doelmatige benutting van de beschikbare capaciteit. Een billijk aandeel in de voordelen daarvan moet voorts worden doorgegeven aan de vervoergebruikers. De consortia mogen niet gebruikt worden ten einde de prijzen van containervervoer te beïnvloeden.
Herkent u de signalen dat de containerprijzen voor onder andere Nederlandse ondernemers torenhoog (tussen de $ 9.000 en $ 14.000 per container) zijn? Wat kunt u in nationaal, Europees en mondiaal verband doen om de transparantie van containervervoer via rederijen te verbeteren?
Ik herken de signalen van hoge dagprijzen op de spotmarkt van containertransport. Onderzoeksbureau Drewry rapporteert bijvoorbeeld dat het vervoer van een grote container van 40 voet eind september 2021 een hoogtepunt bereikte met een gemiddelde prijs van $ 10.377. Inmiddels is deze prijs wel wat gezakt tot $ 7.874 in april 2022.
Het is een taak van de Europese Commissie om toezicht te houden op de mededingingsregels die gelden voor containerrederijen. De Commissie kan in dat verband bijvoorbeeld eisen stellen aan de transparantie van consortia. Zo heeft de Commissie in 2016 veertien containerrederijen gebonden aan een aantal afspraken op het gebied van prijstransparantie. Indien hiervoor concrete aanleiding zou bestaan kan de Nederlandse overheid signalen of zorgen onder de aandacht brengen van de Europese Commissie. Navraag bij de ACM heeft uitgewezen dat er bij ACM recentelijk geen signalen zijn binnengekomen over de ontwikkelingen in het containervervoer over zee of vermeend misbruik van machtspositie.
Wat zijn de uitkomsten van het onderzoek dat de Europese Commissie in 2015 is gestart naar illegale prijsafspraken tussen de rederijen? Indien er geen uitkomsten zijn, waarom is het onderzoek gestaakt? Indien er wel uitkomsten zijn, wat is hiermee gedaan?
De Commissie is in november 2013 een onderzoek gestart naar vermeende illegale prijsafspraken tussen containerrederijen. De Commissie heeft geen overtredingen vastgesteld in dit onderzoek. Wel hebben de scheepvaartondernemingen een aantal toezeggingen gedaan. Deze toezeggingen verminderen de kans dat consortia prijzen kunnen coördineren en verbeteren de prijstransparantie. In 2016 heeft de Commissie deze toezeggingen juridisch bindend gemaakt voor de betreffende scheepvaartondernemingen. Daarmee waren de zorgen van de Commissie weggenomen en is het onderzoek afgedaan. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 heeft de Europese Commissie in 2021 opnieuw aangegeven dat zij geen bewijs heeft gevonden van een schending van de mededingingsregels door containerrederijen die op grond van de groepsvrijstellingsverordening onder voorwaarden allianties mogen vormen om gezamenlijke diensten aan te bieden. Wel heeft de Commissie in september vorig jaar bevestigd dat zij de sector zeer nauwlettend zal blijven volgen.
Waarom heeft de Europese Commissie in maart 2020 een kartelvrijstelling voor containerallianties tot april 2024 goedgekeurd?
De groepsvrijstellingsverordening voor consortia is in 2009 vastgesteld. Doel van de gemeenschappelijke exploitatie van lijnvaartdiensten is een betere en efficiëntere dienstverlening aan handels- en productiebedrijven waarbij meer havens bediend worden en vaardiensten vaker plaatsvinden. In 2018 is de Europese Commissie een consultatie en evaluatie van de vrijstellingsverordening gestart. Daarbij heeft de Commissie onder andere onderzocht of de verordening nog steeds bijdraagt aan deze doelen en of deze passend is onder de huidige marktomstandigheden. De Commissie kwam in november 2019 tot de conclusie dat de verordening bijdraagt aan de doelen en voordelen oplevert voor vervoergebruikers, onder andere in de vorm van lagere prijzen en een stabiele kwaliteit van de dienstverlening. Daarom heeft de Commissie in maart 2020 besloten om de groepsvrijstellingsverordening met vier jaar te verlengen.
Bent u op de hoogte van het onderzoek van International Transport Forum (ITF) van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) waaruit blijkt dat het beoogde doel van de Europese Commissie niet wordt behaald met de uitzondering? Klopt het dat de containerrederijen samenwerken in een wereldwijd consortia en dat de afspraken die binnen dit consortia gemaakt worden geheim zijn? Klopt het dat Nederlandse ondernemers al langer vragen om openbaring? Wat doet u met deze uitkomsten?
Het door u genoemde onderzoek is mij bekend. Containerrederijen mogen nu op grond van de vrijstellingsverordening samenwerken in wereldwijde consortia, zolang het gezamenlijk marktaandeel van alle leden van het consortium niet meer dan 30% bedraagt. Afspraken binnen consortia zijn niet openbaar. Het klopt dat ondernemers (met name verladersorganisaties) bij de Europese Commissie al enige tijd geleden hebben gepleit voor minder geslotenheid en ondoorzichtigheid van containerrederijen. Recenter, in februari 2022, heeft de Europese Assocation for Forwarding, Logistics and Customs Services (CLECAT) bij EU Commissaris Vestager aangedrongen op onderzoek naar de huidige tarieven in deze sector. Omdat het toezicht hierop primair bij de Europese Commissie ligt, zou ik haar bevindingen willen afwachten.
Wat kunt u – in Europees verband – doen om de kartelvrijstelling voor containerallianties zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval per april 2024, te beëindigen?
De groepsvrijstellingsverordening is verlengd tot 25 april 2024. Het is aan de Commissie om voor het einde van deze termijn te onderzoeken of de verordening nog bijdraagt aan een betere kwaliteit en efficiëntie van containertransport. Afhankelijk van de uitkomst van dat onderzoek kan de Commissie besluiten om de verordening te verlengen, stop te zetten of (de voorwaarden voor vrijstelling) aan te passen. Nederland zal bij de eerstvolgende evaluatie door de Commissie bezien of het tegen die tijd een aanleiding ziet om in het kader van de consultatie te reageren.
De handelsmissie van NABC naar Kameroen tussen 21 en 25 maart. |
|
Jan Klink (VVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de mededeling van de Netherlands Africa Business Council (NABC) dat het reisadvies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken niet actueel is in relatie tot de handelsmissie van 21 tot en met 25 maart naar Kameroen?1
Ja.
Klopt het dat het reisadvies niet actueel is, en op welke punten is het achterhaald?
Het reisadvies wordt periodiek aangepast. Onder invloed van snel wijzigende regels, zoals in het geval van de corona pandemie, kan aanpassing van een reisadvies korte tijd vertraging oplopen.
De grenzen van Kameroen waren voorheen gesloten voor niet-Kameroense reizigers, met uitzondering van ingezetenen, diplomaten en NGO-vertegenwoordigers. Inmiddels zijn de grenzen weer open en is het reisadvies aangepast aan de gewijzigde COVID-maatregelen. Het reisadvies verwijst nu naar een lokale site met de actuele eisen.
Welke mogelijkheden voor Nederlandse ondernemers zijn er in de gebieden van Kameroen die volgens het reisadvies wel veilig zijn, bijvoorbeeld op het gebied van landbouw?
Voor Nederlandse ondernemers zijn er kansen in de landbouwsector (onder meer in tuinbouw, koffie en cacao), bosbouw, havenlogistiek, transport en maritiem management, energie en medische systemen. Aan de handelsmissie namen bedrijven deel die werkzaam zijn in de zadensector, koelindustrie, energie, havenfaciliteiten, elektrotechniek en transportinfrastructuur.
Hoe duurzaam is de stabiliteit en veiligheid in dit gebied?
Het is lastig om te voorspellen hoe duurzaam de stabiliteit en veiligheid zullen zijn in de gebieden van Kameroen die nu als relatief veilig zijn aangemerkt in het reisadvies. Stabiliteit en veiligheid zouden in de toekomst kunnen wijzigen onder invloed van veranderende politieke omstandigheden. Op dit moment zijn de conflictgebieden in Kameroen in het uiterste noorden en de noordwestelijke regio.
In hoeverre bent u op de hoogte van de mogelijkheden in andere delen van Kameroen, voor bijvoorbeeld landbouw, ten opzichte van de gebieden waar NABC de focus op legt?
De mogelijkheden voor het bedrijfsleven in Kameroen worden door de ambassade in Benin in beperkte mate verkend. Het kabinet en private partners (inclusief de schrijvers van de private Afrika strategie) zien namelijk acht andere Afrikaanse markten als meer beloftevol voor het mkb. Zodoende richt de publiek-private Taskforce Handelsbevordering NL-Afrika zich vooral op die acht markten.
Op welke manier legt u prioriteit bij duurzame handelsrelaties met Kameroen, bijvoorbeeld door de mogelijkheid van extra afspraken op het gebied van investeringen of vrijhandel?
De bevoegdheid voor het maken van afspraken over markttoegang voor goederen en diensten ligt bij de Europese Unie. In 2019 is het onderhandelingsmandaat op basis waarvan de Europese Commissie met Afrikaanse landen onderhandelt over «Economic Partnership Agreement» gemoderniseerd en uitgebreid met onder andere duurzame ontwikkeling en investeringen. Het uitgangspunt van de handelsafspraken van de EU met Afrikaanse landen is dat zij volledig tariefvrij en quotavrij naar de EU kunnen exporteren.
Welke mogelijkheden biedt het Economic Partnership Agreement tussen de EU en Kameroen voor de uitbouw van duurzame handelsrelaties en investeringen, bijvoorbeeld op het gebied van landbouw? Hoe wordt hier gebruikt van gemaakt en wat is de kabinetsinzet hierop?
De EU heeft in 2009 met de Centraal Afrikaanse landen een EPA afgesloten die in 2014 voor Kameroen voorlopig in werking trad. De EPA is gekoppeld aan de Cotonou overeenkomst. De daarin opgenomen principes op het gebied van onder andere mensenrechten, democratie en duurzaamheid zijn van toepassing. De EPA moet daarom vooral gezien worden als een ontwikkelingsakkoord dat een platform biedt voor Kameroen en de EU voor technische assistentie op het handelsterrein, waaronder landbouw. Het kabinet is voorstander de EPAs op deze wijze te benutten en steunt de inzet van de Europese Commissie hierop.
Welke mogelijkheden biedt het Global Gateway initiatief voor de uitbouw van duurzame handelsrelaties en een beter investeringsklimaat, ook op het gebied van landbouw?
Met de Global Gateway strategie zet de EU zich in voor duurzame en kwalitatief hoogwaardige projecten op het terrein van connectiviteit. Hierbij spelen hoge standaarden een centrale rol en wordt rekening gehouden met de behoeften van de partnerlanden zodat projecten een positieve bijdrage leveren aan de lokale economie en het investeringsklimaat. Naast investeringen bevat de Global Gateway nadrukkelijk ook steun via technische assistentie, waaronder op het gebied van handels- en investeringsovereenkomsten.
De Global Gateway richt zich op een breed aantal sectoren waaronder ook digitale technologieën, klimaat en energie, vervoer, gezondheid, onderwijs en onderzoek. Innovatieve oplossingen van het Nederlandse bedrijfsleven op het gebied van klimaatslimme landbouw en agro-logistiek kunnen hier ook bij aansluiten.
Op welke manier houdt u rekening met het voorkomen van hongersnoden, en de daaruit volgende gevolgen, zoals opkomende migratiestromen, tijdens het leggen van handelsrelaties?
Onze inzet voor gelijkwaardige handels- en investeringsrelaties met (beloftevolle) Afrikaanse markten richt zich als vanouds sterk op kansen in de agrifood sector in die markten, gezien de internationale concurrentiekracht van de Nederlandse oplossingen voor die sector. Deze inzet gaat gepaard met investeringen in private-sectorontwikkeling in een aantal Afrikaanse landen en kan zodoende bijdragen aan een duurzame economische ontwikkeling die ook perspectieven kan bieden voor jongeren.
Bent u zich ervan bewust dat het Afrikaans continent grotendeels afhankelijk is van Oekraïens en Russisch graan en dat de aanhoudende oorlog grote gevolgen heeft voor de voedselvoorziening in onder andere Kameroen? Zo ja, op welke manier ziet u een rol voor Nederlandse bedrijven in de handelsrelaties op het gebied van voedselvoorziening zoals landbouw?
Ja, dat geldt inderdaad voor veel Afrikaanse landen. In mijn brief aan uw Kamer van 18 maart jl2 over de humanitaire inspanningen voor Oekraïne en buurlanden ging ik al kort in op de gevolgen elders in de wereld van de Russische invasie in Oekraïne. Ik noemde daarin ook de Nederlandse ontwikkelingsinspanningen om voedselzekerheid op structurele basis te versterken. Daarbij speelt Nederlandse kennis en kunde al een belangrijke rol, ook via verschillende programma’s van de ambassades. Een voorbeeld hiervan is het publiek-private samenwerkingsverband, SeedNL, dat zich richt op het versterken van zaaizaadketens in een aantal Afrikaanse landen.
Hoe is de ondersteuning vanuit de ambassade in Benin op dit moment geregeld voor Nederlandse ondernemers die in Kameroen actief willen zijn?
De Honorair Consul van Nederland in Kameroen, voormalig uitvoerend secretaris (directeur) van de Kameroense werkgeversorganisatie, biedt ondersteuning aan Nederlandse ondernemers met zijn netwerk en deskundigheid. Zo heeft hij in samenwerking met NABC, en in opdracht van de ambassade in Benin, de handelsmissie naar Kameroen georganiseerd. De economisch medewerker van de ambassade in Benin biedt eveneens ondersteuning aan Nederlandse ondernemers die in Kameroen actief (willen) zijn.
Welke beperkingen geeft het dat Nederland niet met een ambassade aanwezig is in Kameroen?
Nederland is, gezien het beperkt aantal middelen, gedwongen keuzes te maken aangaande aanwezigheid in het buitenland. De afwezigheid van een Nederlandse ambassade in Kameroen brengt uiteraard enkele beperkingen met zich mee. Door een beperkte aanwezigheid is er minder capaciteit om direct in te springen op actuele politieke en economische ontwikkelingen en om bijvoorbeeld mee te doen aan politieke demarches. De afwezigheid van een Nederlandse ambassade in Kameroen wordt echter opgevangen door de aanwezigheid van een Nederlandse Honorair Consul in het land. Deze verleent ondersteuning aan Nederlandse ondernemers die in Kameroen actief zijn (zie ook antwoord vraag 11). Ook organiseert deze Honorair Consul handelsevenementen, samen met de ambassade van Nederland in Benin, waar deze handelsmissie een voorbeeld van is. De Nederlandse ambassadeur in Benin is daarnaast geaccrediteerd voor Kameroen en bezoekt het land op regelmatige basis. Tijdens deze bezoeken zijn, naast gesprekken met de overheid, ontmoetingen met Nederlandse ondernemers en de Nederlandse gemeenschap doorgaans een vast onderdeel van haar programma. Op politiek gebied werkt ze nauw samen met de EU delegatie en ambassadeurs en neemt ze deel aan de jaarlijkse politieke dialoog tussen EU en Kameroen. Zo blijft ze goed op de hoogte en kan ze de EU-positie beïnvloeden.
De nadelige gevolgen van het sluiten van de grenzen in Groot-Brittannië m.b.t. de invoer van aardappelpootgoed uit de EU. |
|
Roelien Kamminga (VVD), Jan Klink (VVD), Thom van Campen (VVD) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Is de Minister bekend met het artikel «Brexit funding should be used for seed potato sector -IFA» waarin genoemd wordt dat de Irish Farmers’ Association (IFA) pleit voor het gebruik van Brexit Adjustment Reserve (BAR)-financiering om de productie van Ierse pootaardappelen te stimuleren?1
Ja.
Is de Minister zich bewust van de handelsproblemen m.b.t. de pootgoedsector, ingezet door Brexit, en daarmee de grote impact voor de Nederlandse markt voor pootgoed- en consumptieaardappelen? Zo ja, erkent de Minister dat de nadelige gevolgen voor deze sector voornamelijk het midden- en kleinbedrijf en kleinere exportbedrijven financieel schaadt? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben bekend met de handelsproblemen met betrekking tot de pootgoedsector als gevolg van Brexit. Brexit stelt in het algemeen het midden- en kleinbedrijven (mkb) voor flinke uitdagingen.2 De rijksoverheid heeft daarom afgelopen jaren communicatie over Brexit specifiek gericht op het mkb.
Is de Minister het eens dat dit voor deze sector niet alleen negatieve effecten heeft voor de export maar ook de doorontwikkeling van deze producten en daarmee de koppositie van Nederland als een van de meest innovatieve landen op dit gebied in gevaar brengt?
Deze ontwikkeling is niet behulpzaam voor de ontwikkeling van pootgoed en de koppositie van de pootaardappelsector. Tegelijkertijd is de Nederlandse pootaardappelsector erg innovatief en sterk aanwezig op de wereldmarkt. Die positie zie ik niet direct in gevaar komen.
Deelt de Minister de zienswijze dat, naast de nadruk van EU wet- en regelgeving op dynamic alignment, een uitzondering geboden zou moeten worden (derogatie) voor pootgoed met het Verenigd Koninkrijk en specifiek tussen Nederland en Schotland (wegens de overeenkomsten tussen Nederland en Schotland i.h.k.v. specifieke rassen en specifieke exportmarkten van pootgoed)? Zo ja, Is de Minister bereid om samen met Schotse regering op korte termijn op zoek te gaan naar samenwerking om middels deze stap impliciet de druk op beleidsmakers in het Verenigd Koninkrijk en de EU te vergroten?
Nee, ik deel deze zienswijze niet.
Kan de Minister specifieke duiding geven over de kansen voor een tijdelijke danwel permanente oplossing voor de export van pootgoed naar het Verenigd Koninkrijk, op een termijn die uitkomst biedt voor het huidige seizoen voor pootgoed (komend voorjaar)?
In overleg met de Europese Commissie, andere-EU lidstaten en de Nederlandse pootgoedsector worden door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) de mogelijkheden voor export van pootgoed naar het Verenigd Koninkrijk verkend. Dit is echter uiterst complex en tijdrovend.
Kan de Minister specificeren welke vooruitgang er is geboekt aangaande de op 24 september 2021 – door voormalig Minister voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit Schouten – genoemde verkenning van mogelijkheden naar het voorzien van een Brexitgerelateerd internationaliseringsprogramma voor getroffen bedrijven vanuit de BAR?
Zoals u in de brief aan uw Kamer over de nationale invulling van de Brexit Adjustment Reserve3 kunt lezen, legt het kabinet op dit moment de laatste hand aan het internationaliseringsprogramma. De verschillende onderdelen en de bijbehorende interventies van het programma beogen een tijdelijke impuls te geven aan de internationale handel vanuit Nederland richting de belangrijkste handelsmarkten in de EU. Daarmee zal het programma de Nederlandse concurrentiepositie binnen post-Brexit Europa versterken. Het programma is gericht op de meest door Brexit geraakte bedrijven en sectoren. Door middel van individuele technische ondersteuning zal het programma maatwerk leveren zodat bedrijven zich aan kunnen passen aan de veranderde handelsstromen. Naast individuele ondersteuning zal ook collectieve ondersteuning geboden worden. Daarbij worden bedrijven uit de meeste getroffen (sub-)sectoren gezamenlijk en gericht ondersteund bij handelsbevorderingsactiviteiten (bijvoorbeeld matchmaking, missies en beurzen) binnen de voor hun sector meest kansrijke alternatieve Europese doelmarkten. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) is in opdracht van de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS) uitvoerder van het programma.
Kan de Minister aangeven welke «voortdurende inzet» er getoond wordt vanuit het Ministerie van LNV op het openen van nieuwe markten en openhouden van bestaande markten door de teams voor fytosanitaire markttoegang derde landen?
Vanuit het Ministerie van LNV wordt door het derdelandenteam voor fytosanitaire markttoegang gewerkt aan het openen van nieuwe markten en het openhouden van bestaande markten voor Nederlandse plantaardige producten. Dit gebeurt in samenwerking met de sector, de NVWA, de keuringsdiensten en landbouwraden. De internationale (beleids-)kaders waarin het derde landen team voor fytosanitaire markttoegang werkt zijn het Sanitaire en Fytosanitaire akkoord van de Wereldhandelsorganisatie (WTO-SPS) en de standaarden van de Internationale Plantenbeschermingsovereenkomst (IPPC). Dit werk vereist bilaterale technische onderhandelingen en afstemming met derde landen en met de Europese Commissie. In de kern is de inzet erop gericht de mogelijkheden van markttoegang in derde landen te versterken door het verspreiden van ziekten en plagen tegen te gaan en het internationale vertrouwen in de Nederlandse fytosanitaire garantiesystemen te helpen vergroten.
Erkent de Minister dat aanspraak maken op de BAR voor de Nederlandse agrarische sector kansen biedt om Nederlandse boeren die zich bezigen met pootgoed financieel te ondersteunen? Zo nee, welke andere kansen voor financiële ondersteuning ziet de Minister aangaande deze kwestie?
De BAR is opgericht om de hardst geraakte sectoren en lidstaten te ondersteunen in hun aanpassing aan de nieuwe situatie als gevolg van Brexit. Zoals in de brief van 11 februari jl. is aangegeven heeft het kabinet middelen ter beschikking gesteld om het bedrijfsleven te faciliteren in de aanpassing van hun operationele bedrijfsprocessen. De middelen komen beschikbaar via een aantal beoogde instrumenten waarvoor nog goedkeuring moet worden gegeven door de Europese Commissie. Zo zijn er regelingen beoogd voor nog te maken en reeds gemaakte eenmalige aanpassingskosten als gevolg van Brexit. Tenslotte is er het beoogde internationaliseringsprogramma, zie daarvoor het antwoord op vraag 6.
Kan de Minister bovenstaande vragen beantwoorden voor het commissiedebat Brexit / nieuwe relatie Verenigd Koninkrijk?
Ja.
Op welke wijze neemt de Nederlandse overheid haar verantwoordelijkheid om de risico’s van weeshuistoerisme te beperken? Welke concrete stappen zijn er gezet binnen EU-verband en vanuit het postennetwerk om de aanbevelingen uit de VN-Resolutie te implementeren en welke concrete stappen zijn er gepland voor de toekomst?
Het kabinet ontmoedigt actief dit soort vrijwilligersreizen door gerichte informatievoorziening, zoals reisadviezen en een specifieke informatiepagina op rijksoverheid.nl over vrijwilligerswerk in het buitenland. In het najaar van 2021 zijn de reisadviezen op dit punt geactualiseerd en uitgebreid naar meer landen.
Op politiek en diplomatiek niveau heeft Nederland zich in EU-verband actief ingezet voor kinderrechten en voor de VN-Resolutie voor de Rechten van het Kind 2019, gericht op kinderen zonder adequate zorg. Nederland steunt de actieve inzet van de EU op dit thema, zoals aangegeven in de beantwoording van Kamervragen door de leden Ceder (CU), Stoffer (SGP), Kuik (CDA) en Van Haga (Groep van Haga) op 19 augustus 2021.
Navraag bij relevante posten3 leverde het volgende algemene beeld op. De posten zijn bekend met de problematiek van weeshuistoerisme en geven daarbij aan dat in de afgelopen twee jaar toerisme in het algemeen sterk is afgenomen door de COVID-19 pandemie. Posten zijn op het thema kinderrechten werkzaam als onderdeel van de brede mensenrechtenagenda. Zo heeft de ambassade in Bangkok samen met de organisatie ECPAT eind 2020 een web-conferentie georganiseerd over «Seksuele uitbuiting van kinderen in Azië in het kader van COVID-19».
Vindt u dat naar aanleiding van de conclusies in het Ecorys onderzoek3 naar de effecten van het opgroeien in tehuizen op kinderen, het thema weeshuizen ook onderwerp moet zijn van de bredere discussie over algemeen nut (ANBI status)? Zo ja, kunt u dit faciliteren en kan de sector aan deze discussie bijdragen? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoeken van de juridische mogelijkheden om in te grijpen bij ANBI’s die in de ogen van het kabinet niet in het algemeen belang handelen ligt primair bij de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingen. Hij heeft in zijn brief van 3 december 2021 aangegeven dat hij een commissie van deskundigen heeft ingesteld met expertise op het gebied van fiscaliteit, grondrechten en filantropie. De opdracht aan deze commissie is om vanuit verschillende visies en deskundigheden te beoordelen welke mogelijkheden er zijn, al dan niet door aanpassing van ANBI-regelgeving, om het begrip van algemeen nut beter tot uitdrukking te laten komen. De bevindingen van de commissie worden naar opgave van het Ministerie van Financien binnenkort verwacht.
Wanneer gaat u in dit kwartaal – zoals aangegeven in de kamerbrief van 14 januari j.l. – informatie verstrekken over de conclusies van het onderzoek naar aanpassing van bestaande regelgeving met betrekking tot vrijwilligerswerk in weeshuizen? Wat gaat u concreet doen? En welke acties gaan door de verschillende ministeries uitgevoerd worden?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zal in de komende periode samen met betrokken ministeries in kaart te brengen welke van de opties tot regulering die zijn genoemd in de Kamerbrief van 14 januari 2021 effectief, haalbaar en wenselijk zijn. Zoals aangegeven in de antwoorden op de schriftelijke vragen over de BHOS-begrotingsbehandeling van 24 november jl. vergt de voortgang op het gebied van aanpassing van wet- en regelgeving helaas meer tijd en interdepartementale afstemming dan aanvankelijk voorzien. Inzet is om de Kamer voor het zomerreces te informeren.
Bent u bereid een portefeuillehouder aan te stellen vanuit bijvoorbeeld de Rijksbrede projectenpool om de aanbevelingen uit het Ecorys onderzoek op een effectieve wijze interdepartementaal op te pakken? Zo nee, waarom niet?
Binnen de Directie Sociale Ontwikkeling zijn een projectleider en dossierbeheerder op het onderwerp werkzaam. Deze pakken de aanbevelingen zoals gesteld in de Kamerbrief op. Ook geven zij op dit onderwerp de interdepartementale samenwerking en -afstemming verder vorm.
Welke andere vormen van informatievoorziening onderneemt u naast de inmiddels gerealiseerde aanpassing van het reisadvies? Zou het gezien de conclusies uit het Ecorys onderzoek niet aan te bevelen zijn vanuit de overheid in de toekomst campagnes op te zetten of te stimuleren?
De sector van (maatschappelijke) organisaties die betrokken zijn bij het aanbieden of tegengaan van vrijwilligersreizen naar semi-residentiële instellingen voor kinderen heeft een eigenstandige functie en verantwoordelijkheid bij het ontwikkelen en uitvoeren van campagnes ter ontmoediging van vrijwilligersreizen naar residentiële zorginstellingen voor kinderen. De overheid is met hen in gesprek en blijft dit stimuleren.
Vanuit de sector zijn de afgelopen jaren meerdere campagnes gevoerd, waarvan recent de #WeesWijs-campagne van Better Care Network Netherlands, die door het ministerie via meerdere sociale mediakanalen is gedeeld. Deze campagne, die ook door brancheorganisatie van particuliere initiatieven Partin werd onderschreven, alsook de media-aandacht die er op volgde, laat zien dat aandacht voor en het gesprek over deze problematiek volop gaande is. Bovendien is het ministerie als netwerkpartner in gesprek met Family Power, een samenwerkingsverband van negen particuliere initiatieven en hun internationale partnerorganisaties die werken met familiegerichte zorg voor kwetsbare kinderen en aan de ontwikkeling van een bewustwordingscampagne.
Bent u bereid om partijen, waaronder de aanbieders van de reizen naar weeshuizen, bij elkaar te roepen en een dialoog te faciliteren over de negatieve aspecten van het faciliteren van vrijwilligersreizen naar weeshuizen? Zo nee, waarom niet?
De sector neemt haar verantwoordelijkheid om door dialoog te komen tot verbetering van informatie-uitwisseling, alsmede door maatregelen te nemen om de rechten van het kind en het kinderwelzijn te beschermen. Een goed voorbeeld van dergelijk dialoog is het samenwerkingsverband van een aantal particuliere initiatieven, Family Power, dat in overleg met netwerkpartners als Wilde Ganzen, Better Care Network Netherlands en Partin werkt aan verdere bewustwording. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken moedigt dergelijke initiatieven tot dialoog vanuit de sector aan en heeft de partners uitgenodigd een volgend overleg te organiseren op het ministerie.
Bent u gezien de conclusies van het Ecorys onderzoek dat wijst op het gevaar van (seksueel) misbruik, bereid om de standaard van een VOG-verklaring ook verplicht te stellen voor vrijwilligers die in het buitenland met kwetsbare kinderen willen gaan werken? En voor bestuursleden van stichtingen die zich in vanuit Nederland inzetten voor deze kwetsbare kinderen? Zo nee, waarom niet?
Inderdaad is (seksueel) misbruik een gevaar in dit soort situaties. Uiteraard wil het kabinet alles doen wat binnen haar mogelijkheden ligt om dit soort misbruik onmogelijk te maken. Op korte termijn zal (interdepartementaal) een beter beeld worden verkregen van de effectiviteit, wenselijkheid en haalbaarheid van het gebruik van de VOG voor vrijwilligers en/of bestuursleden. In aanvulling daarop en zoals door mij is toegezegd in het debat inzake noodhulp op 14 april j.l., zal ik uw Kamer voor de zomer schriftelijk informeren over de inspanningen om seksueel misbruik door hulporganisaties te voorkomen, in het bijzonder de mogelijke introductie van een VOG+ en een humanitair paspoort voor noodhulporganisaties.
Het persbericht van het Duitse ministerie van Buitenlandse Zaken inzake gesprekken in Afghanistan |
|
Jan Klink (VVD), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA), de Th. Bruijn |
|
![]() |
Bent u bekend met het persbericht van het Duitse Ministerie van Buitenlandse Zaken van 18 november 2021 over gesprekken in Afghanistan?1
Ja.
Klopt het dat Nederland bereid is om via internationale organisaties de salarissen van leerkrachten en zorgpersoneel in Afghanistan te financieren?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief «Toekomstige hulp aan en inzet in Afghanistan» van 16 november jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 867) wordt in internationaal verband gesproken over de wenselijkheid en mogelijkheden om bij te dragen aan de verlening van basisdiensten in de onderwijs- en gezondheidssector in Afghanistan.
Zoals in de genoemde Kamerbrief wordt geschetst, staat het kabinet hierbij voor een dilemma. Steun verlenen voor het in stand houden van basisdiensten zou betekenen dat internationale donoren taken financieren die de Taliban, als zelfbenoemde autoriteiten in Afghanistan, zelf zouden moeten uitvoeren. Daarmee kan het beeld ontstaan dat de Taliban als gevolg van deze steun (deels) wordt ontslagen van haar verantwoordelijkheden of dat deze steun zelfs wordt gezien als verkapte begrotingssteun. Het kabinet acht dit onwenselijk.
Tegelijkertijd hebben internationale organisaties zoals de VN herhaaldelijk aangegeven dat de infrastructuur voor het verlenen van basisdiensten in Afghanistan onder grote druk staat en dreigt te bezwijken. Dat scenario is niet in het belang van Nederland aangezien het kan leiden tot verder toenemende humanitaire noden, irreguliere migratiestromen en meer speelruimte voor terroristen.
Daarom spreekt het kabinet met internationale organisaties en gelijkgezinde partners over mogelijkheden om tijdelijk basisdienstverlening te ondersteunen, mits het buiten de Taliban om kan plaatsvinden en mits in de dienstverlening kan worden voldaan aan specifieke voorwaarden. Zo dient steun alleen via multilaterale organisaties of ngo’s te worden verstrekt, niet (direct of indirect) via de Taliban; mag er geen inhoudelijke bemoeienis van de Taliban plaatsvinden m.b.t. beleid, uitvoering en management; en dient gelijke toegang zeker gesteld te zijn voor vrouwen en meisjes. Met deze voorwaarden zoekt het kabinet naar een juiste balans tussen enerzijds voorkomen dat basisdienstverlening instort (met alle gevolgen van dien), en anderzijds steun aan en bemoeienis van de Taliban voorkomen. Als zodanig kunnen deze voorwaarden er ook voor zorgen dat de steun niet wordt aangewend, of gezien wordt, als verkapte begrotingssteun.
Hierbij bepleit het kabinet een gedifferentieerde aanpak van regio’s, waarbij alleen steun wordt verleend in provincies waar de principes worden nageleefd. Deze voorwaarden zijn ook gesteld aan de tijdelijke ondersteuning die vanuit de Europese Commissie wordt verleend ten behoeve van basisdiensten (zie vraag 7) en zullen tevens gelden bij eventuele voortzetting van door Nederland gefinancierde activiteiten van (lokale) partnerorganisaties.
Overigens staat, met uitzondering van humanitaire steun, ontwikkelingssamenwerking voor Afghanistan nog steeds on hold. De Kamer zal schriftelijk worden geïnformeerd als dit verandert.
Deelt u de mening dat verkapte begrotingssteun aan de Taliban onacceptabel is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u dat er met het betalen van salarissen van zorg- en onderwijsmedewerkers sprake is van verkapte begrotingssteun aan de Taliban? En dat de Taliban hiermee worden versterkt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Stelt het kabinet harde voorwaarden aan de Taliban voor het verlenen van tijdelijke humanitaire hulp in Afghanistan, zoals het tegengaan van terrorisme, respect voor mensenrechten, en toegang tot onderwijs voor meisjes?
Op het gebied van humanitaire hulp is, in tegenstelling tot reguliere ontwikkelingssamenwerking, het kabinet terughoudend in het opstellen van harde voorwaarden. Noodhulp dient te worden verleend in lijn met de humanitaire principes (onafhankelijkheid, onpartijdigheid, neutraliteit en menselijkheid), zoals ook vermeld in de Kamerbrief «Toekomstige hulp en inzet in Afghanistan» van 16 november jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 783).
Nederland maakt zich via meerdere fora hard voor onbelemmerde humanitaire toegang en het naleven van het internationaal humanitair oorlogsrecht door alle betrokken partijen in Afghanistan (zie ook Kamerstuk 27 925, nr. 783). Zo heeft Nederland in samenwerking met Zweden het initiatief genomen om gezamenlijke kernboodschappen op het gebied van humanitaire hulpverlening in Afghanistan te formuleren (zie ook Kamerstuk 21 501-04, nr. 241). Deze kernboodschappen, gericht aan alle partijen in Afghanistan, inclusief de Taliban, benadrukken tevens het recht van vrouwelijke hulpverleners om hun werk te mogen doen. De kernboodschappen zijn inmiddels omarmd door de voltallige Europese Unie en andere grote humanitaire donoren (VK, VS, Canada, Noorwegen, Zwitserland, Australië en Japan).
Hoe worden de voorwaarden die Nederland en internationale partners stellen aan tijdelijke humanitaire hulp gehandhaafd? Is hiervoor een diplomatiek kantoor van de EU in Kaboel nodig en de vrijheid om zonder restricties door het land te reizen? Wat doet het kabinet als de Taliban zich niet aan deze voorwaarden houden?
Vooral de VN speelt een belangrijke rol bij het garanderen van respect voor de humanitaire principes. De VN heeft n.a.v. een bezoek van de Emergency Relief Coordinator Martin Griffiths van VN-OCHA in september toezeggingen gekregen van de Taliban op dit gebied (zie ook Schriftelijk Overleg RBZ/OS). Ook deden de Taliban toezeggingen over het recht op onbelemmerde humanitaire hulp. De VN blijft naleving van de principes handhaven en bericht de donoren hierover. De EU speelt daarbij een monitoringsrol: DG ECHO houdt de humanitaire situatie nauwlettend in de gaten middels het eigen kantoor op de VN-compound in Kaboel en brengt regelmatig rapport uit. Het hebben van diplomatieke presentie is daarvoor behulpzaam. Nederland onderhoudt daarnaast nauw contact met andere vertrouwde humanitaire partners die hun presentie in Afghanistan hebben behouden, zoals het Rode Kruis en ngo’s.
Op deze wijze monitort Nederland in samenwerking met gelijkgezinde landen en partners de mate waarin de humanitaire principes gerespecteerd worden door alle relevante partijen binnen Afghanistan, inclusief de Taliban. Ook zet het kabinet zich op diplomatiek terrein in voor de naleving hiervan, voornamelijk via een speciale coördinatiegroep bestaande uit gelijkgezinde donoren. Dit lijkt momenteel afdoende. Humanitaire organisaties melden dat zij relatief onbelemmerd door Afghanistan kunnen reizen en de hulpbehoevenden kunnen bereiken. Mocht hier verandering in komen, dan zal de EU de Taliban hierop aanspreken.
Hoe past dit initiatief van Nederland en Duitsland binnen de strategie om als EU zoveel mogelijk gezamenlijk op te trekken? Hebben andere Europese landen zich ook bereid getoond salarissen van zorg- en onderwijsmedewerkers te financieren?
Zoals aangegeven in het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking van 19 november 2021, heeft de Europese Commissie 300 miljoen euro beschikbaar gesteld voor humanitaire hulp en 250 miljoen euro voor het tijdelijk ondersteunen van basisdiensten in Afghanistan (door de EU «humanitair+» genoemd). Hiermee kunnen ngo’s en internationale organisaties ook salarissen en (dag)vergoedingen betalen van gezondheidswerkers en onderwijspersoneel, wier inzet essentieel is om de levering van basisdiensten overeind te houden. De Commissie heeft hiervoor een eerste programmavoorstel via comitologie aan de lidstaten voorgelegd om hier concreet invulling aan te geven en gaat nu met de uitvoering aan de slag. Dit betreft een herprogrammering van 197 miljoen euro uit stopgezette OS-projecten in Afghanistan. Op aandringen van Nederland zijn hierbij expliciet principes opgenomen die in acht genomen moeten worden, waaronder het garanderen van gelijke toegang voor meisjes, vrouwen en minderheden, het voorkomen van bemoeienis van de Taliban in het management en personeelsbeleid van de activiteiten, en het zorgen dat steun via multilaterale organisaties en ngo’s, en niet (direct of indirect) via de Taliban, wordt verstrekt. Het kabinet zal er nauw op toe blijven zien dat bij de uitwerking en invulling van de steun de genoemde principes zullen worden meegenomen.
Kunt u deze vragen met spoed beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Shell verhuist hoofdkantoor naar Engeland en wordt op papier volledig Brits' |
|
Jan Klink (VVD), Pim van Strien (VVD) |
|
de Th. Bruijn , Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hebben het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, het Ministerie van Buitenlandse Zaken of andere onderdelen van de rijksoverheid eerder signalen ontvangen van het voorgenomen besluit van Royal Dutch Shell om het hoofdkwartier naar Groot-Brittannië te verhuizen?1 Zo ja, wat heeft u met deze signalen gedaan?
Op dit moment heeft Shell een duale aandelenstructuur met aandelen A genoteerd aan de Amsterdamse beurs en aandelen B in Londen. In het voorstel van het bestuur wil Shell dit aanpassen naar één soort aandelen. Het is al langer bekend dat Shell deze duale structuur wil versimpelen, omdat deze versimpeling onder meer het uitgeven en inkopen van aandelen en het doen van overnames vergemakkelijkt. Ook was het kabinet al langer bekend dat deze versimpeling mogelijk gevolgen kan hebben voor de locatie van het hoofdkantoor.2
Vanuit de rijksoverheid wordt op verschillende niveaus regelmatig met Shell gesproken over hun activiteiten in Nederland, net zoals dat met andere bedrijven gebeurt. De inzet van het kabinet is daarbij steeds om activiteiten, investeringen en werkgelegenheid voor nu en op de lange termijn in Nederland te behouden en waar mogelijk uit te breiden, zeker waar deze bijdragen aan de energietransitie. Het is gezien de bedrijfsvertrouwelijkheid niet aan mij om in detail te treden over de inhoud van deze gesprekken. Uiteindelijk is het aan het bedrijf zelf om de voor- en tegens van een besluit af te wegen, tot een besluit te komen en dit vervolgens aan haar aandeelhouders voor te leggen.
Kunt u een inschatting maken van de directe en indirecte gevolgen qua werkgelegenheid, investeringen en innovatiekracht voor Nederland van het voorgenomen vertrek van het hoofdkantoor van Royal Dutch Shell naar Groot-Brittannië?
Het kabinet betreurt het voornemen van Shell om het hoofdkantoor te verplaatsen. Met dit voornemen worden alleen een aantal topfuncties van het hoofdkantoor verplaatst naar Londen. Het gaat op dit moment in totaal om circa tien banen, waaronder de CEO en CFO.
Gezien het belang van Shell voor de Nederlandse economie en haar rol in de energietransitie, is het kabinet na de aankondiging van dit voorstel met Shell in gesprek gegaan. De vraag van het kabinet was hierbij wat de gevolgen zijn voor de activiteiten van Shell in Nederland en hoe het bedrijf naar de toekomst toe actief kan bijdragen aan de energietransitie in Nederland. Het kabinet is positief dat Shell als uitkomst van deze gesprekken haar commitment naar Nederland op papier heeft gezet en openbaar heeft gemaakt. Met de in de brief opgeschreven plannen en toezeggingen, toont Shell aan voort te willen bouwen op de nu al grote aanwezigheid van het bedrijf in Nederland en een bijdrage te willen leveren aan de Nederlandse energietransitie.3
Wat zijn de gevolgen voor het vestigingsklimaat in Nederland, nadat in korte tijd twee van ‘s lands grootste multinationals (naast Royal Dutch Shell ook Unilever) Nederland hebben verlaten?
Blijkens recent onderzoek van Dialogic staat het Nederlandse vestigings- en investeringsklimaat er in algemene zin goed voor.4 Daarbij geeft Dialogic aan dat het onderzoek, omdat het gebruik maakt van internationale ranglijsten, gebaseerd is op metingen uit het verleden en dus per definitie terugkijkt. De impact van recente ontwikkelingen – zoals Brexit, Corona en stikstofproblematiek – is dus geen onderdeel van dit onderzoek. Bij het positieve beeld past daarom de kanttekening dat ik van verschillende partijen uit het veld steeds vaker signalen ontvang dat zij zich zorgen maken over hoe het Nederlandse vestigings- en investeringsklimaat zich ontwikkelt.5
Het is moeilijk te duiden wat het effect is van de verhuizing van het hoofdkantoor van Unilever en de recente aankondiging van Shell. Beide bedrijven hebben aangegeven dat deze verhuizing samenhangt met de wens om de aandelenstructuur te versimpelen en dat dit geen gevolgen heeft voor de activiteiten in Nederland. Nederland blijft volgens Shell en Unilever een aantrekkelijk land om investeringen te doen. Tegelijkertijd heeft het kabinet er oog voor dat hoofdkantoren van internationale bedrijven bijdragen aan een sterke internationale positie van Nederland en daarmee ook aan Nederland als vestigingsland. Het is belangrijk dat Nederland een aantrekkelijke locatie blijft voor hoofdkantoren en aan een volgend kabinet om invulling te geven aan het verdere beleid op vestigings- en investeringsklimaat.
Wat zijn de gevolgen voor het «gewicht» en de uitstraling van Nederland in de wereld en welke uitwerking heeft dit op de handelspositie van Nederland, nu in korte tijd de hoofdkantoren van twee grote multinationals Nederland hebben verlaten? Op welke wijze wilt u deze uitwerking mitigeren? Ziet u bijvoorbeeld dat dit verlies in internationale positie opgevangen kan worden door andere grote multinationals? Zo ja, hoe is dat proces te stimuleren?
De aanwezigheid van grote, innovatieve en internationaal georiënteerde bedrijven in Nederland draagt ontegenzeggelijk bij aan het gewicht van Nederland in het buitenland. Het opent deuren en biedt ook andere Nederlandse bedrijven, groot en klein, betere toegang tot een internationale afzetmarkt. Daarmee dragen deze bedrijven bij aan de internationalisering van het Nederlands bedrijfsleven. Daarnaast zijn hoofdkantoren in de regel goed voor hoogwaardige werkgelegenheid van zowel Nederlands als internationaal talent en leveren ook indirecte werkgelegenheid op. Het feit dat een hoofdkantoor in Nederland is gevestigd, maakt ook de relatieve positie van Nederland in de investeringsafweging van het bedrijf aantrekkelijker, bijvoorbeeld voor investeringen op terrein van innovatie en verduurzaming.
Het kabinet blijft daarom werk maken van een aantrekkelijk Nederlands vestigings- en investeringsklimaat door in de breedte aantrekkelijk te zijn als vestigingslocatie voor bedrijven, inclusief multinationals, en hun hoofdkantoren. Als onderdeel hiervan spreekt het kabinet regelmatig met verschillende bedrijven, zowel Nederlands als buitenlands, over hun activiteiten in Nederland.
Nederland huisvest, ook na het vertrek van Unilever en de aankondiging van Shell, de hoofdkantoren van een aantal significante, gerenommeerde internationale bedrijven met hoogwaardige kennis en kunde. Dit draagt bij aan de versterking van onze economie en een stevige internationale positie voor Nederland. Dankzij het brede aanbod vanuit het Nederlandse bedrijfsleven en de sterke Nederlandse positie en reputatie op het terrein van samenwerking tussen bedrijven, overheden en kennisinstellingen («triple helix»), is de inschatting van het kabinet dat door dit (aanstaande) vertrek het internationale gewicht van Nederland slechts beperkt vermindert.
Wat voor aanpassingen gaat u in het buitenlandse handelsbeleid voeren met Groot-Brittannië, nadat twee Brits-Nederlandse multinationals gekozen hebben om volledig Brits te worden? Hoe komt het dat Groot-Brittannië aantrekkelijker is dan Nederland om daar het hoofdkantoor te vestigen?
Ten aanzien van de aantrekkelijkheid van het Nederlandse vestigingsklimaat wil ik nogmaals benadrukken dat deze twee Brits-Nederlandse bedrijven om specifieke redenen hebben besloten tot verplaatsing van hun hoofdkantoor vanuit Nederland of dat voornemens zijn te doen. Het is algemeen bekend dat bij deze van oudsher Brits-Nederlandse bedrijven, in de besluitvorming over de vereenvoudiging van de structuur de dividendbelasting een specifieke factor is die meeweegt. Deze specifieke casussen rechtvaardigen volgens het kabinet dan ook niet om te stellen dat het Verenigd Koninkrijk in algemene zin aantrekkelijker zou zijn voor hoofdkantoren. In het eerder bij vraag 3 genoemde onderzoeksrapport van Dialogic, met de kanttekening dat recente ontwikkelingen hierin niet zijn meegenomen, werd geconcludeerd dat in generieke zin Nederland met het investeringsklimaat grofweg in de top drie staat ten opzichte van onze tien belangrijkste concurrenten. Het Verenigd Koninkrijk scoort hier aanzienlijk lager.
Deelt u de mening dat de aanwezigheid van multinationals en hun hoofdkantoren een zeer positieve impact heeft op de aantrekkelijkheid van het vestigingsklimaat, op de werkgelegenheid, op investeringen en op de handelsbalans? Deelt u de mening dat de belangen van Nederland bij toekomstige beslissingen door deze bedrijven over investeringen, innovatie, research et cetera daarmee beter geborgd zijn? Deelt u de mening dat Nederland daarmee aantrekkelijker is voor internationaal toptalent en investeringen? Zo ja, wat is uw visie om deze multinationals en hun hoofdkantoren voor Nederland te behouden of zich in Nederland te vestigen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht 'Kabinet maakt reuzendraai: stopt toch met financieren fossiele brandstofprojecten in het buitenland' |
|
Henri Bontenbal (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA), Silvio Erkens (VVD), Jan Klink (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD), de Th. Bruijn |
|
![]() ![]() |
Wat is de geschatte impact van het tekenen van de COP26-verklaring voor het in lijn brengen van internationale overheidssteun met de groene-energietransitie? Waarom is er gekozen voor eind 2022? Wie hebben nog meer getekend? Hebben de Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds (IMF) ook getekend?1
Nederland heeft een relatief groot aandeel aan fossiele energie gerelateerde projecten in de portefeuille van de exportkredietverzekering (ekv). Het is duidelijk dat in de mondiale transitie van fossiele naar duurzame energie, in lijn met de doelen van het Klimaatakkoord van Parijs, deze fossiele activiteiten zullen worden afgebouwd en kansen verschuiven naar duurzame energie. Het ondertekenen van de verklaring betekent een versnelling van deze verschuiving. Het kabinet zal in 2022 werken aan nieuw beleid voor het beëindigen van internationale overheidssteun aan de fossiele energie sector, in het bijzonder voor wat betreft de ekv. De inzet is om dit beleid voor eind 2022 te implementeren.
De COP26-verklaring ziet o.a. toe op het richten van het buitenlandinstrumentarium op schone energie en de rol die de private sector daarin kan spelen, alsmede het beëindigen van nieuwe directe overheidssteun voor de internationale unabated (in het Nederlands «ongemitigeerd») fossiele energie sector voor het einde van 2022, met uitzondering van beperkte en duidelijk gedefinieerde omstandigheden die consistent zijn met 1,5°C opwarming en de doelen van het Klimaatakkoord van Parijs. De opstellers van de verklaring hebben voor een ambitieuze datum gekozen, waarbij er ruim één jaar tijd is voor de implementatie van het nieuwe beleid.
Op dit moment hebben 39 landen en instellingen de verklaring ondertekend.2 Het is mogelijk dat meer landen en organisaties op een later moment alsnog de verklaring zullen ondertekenen. Vanuit het perspectief van een gelijk speelveld wordt hier een goede stap gezet, omdat een aantal concurrerende landen met grote exportkredietportefeuilles getekend heeft, zoals het Verenigd Koninkrijk, Canada, Duitsland, Frankrijk, België, Italië, en de Verenigde Staten. Tegelijkertijd ontbreken belangrijke Aziatische (Japan, Zuid-Korea) en BRIC-landen3 die verantwoordelijk zijn voor een groot deel van de internationale publieke financiering van fossiele projecten. Nederland zet zich in dat zoveel mogelijk landen mee tekenen.
De Wereldbankgroep en het IMF hebben vooralsnog niet getekend, wel hebben andere financiële instellingen zoals de Europese Investeringsbank (EIB), en de Financieringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden N.V. (FMO) getekend.
Hoeveel bedrijven worden hierdoor geraakt en wat betekent dit voor de directe en indirecte werkgelegenheid? Hoe groot is de economische waarde van de geraakte activiteiten voor deze bedrijven? Wat betekent dit besluit voor de reeds lopende exportkredietverzekeringen gerelateerd aan fossiel?
Op basis van de door Atradius Dutch State Business (ADSB) ontwikkelde methodiek fossiel, waarover uw Kamer is geïnformeerd via de Monitor Exportkredietverzekeringen 2020, is inzichtelijk gemaakt welke transacties gerelateerd zijn aan de fossiele waardeketen.4 Uitgangspunt van de analyse is de totale verzekeringsportefeuille (fossiel en niet-fossiele transacties, t/m 31-12-2020) van de ekv met een omvang van 18,8 miljard euro aan netto reëel obligo. Dit betreft lopende polissen en dekkingstoezeggingen op het moment van meten.
Op basis van het obligo (totaal aan uitstaande verplichtingen) per 31-12-2020 is 26% van de portefeuille geclassificeerd als fossiel, met een ekv gedekte-exportwaarde van EUR 4,8 mld. Het CBS berekende in 2021 dat de ekv in de periode 2018–2020 heeft bijgedragen aan 5.900 arbeidsjaren door het verzekeren van fossiele transacties.5 In die periode hebben fossiele transacties via de publieke ekv dus gemiddeld bijgedragen aan 1.967 banen per jaar. Reeds afgegeven polissen en dekkingstoezeggingen gerelateerd aan fossiele projecten worden niet beïnvloed door ondertekening van de COP-26 verklaring.
Wat gaat het kabinet doen om deze bedrijven te ondersteunen in de overgang van fossiele projecten naar nieuwe (duurzame) projecten? Hoe gaat het kabinet waarborgen dat deze bedrijven blijven concurreren op een gelijk speelveld?
Het bedrijfsleven toont zich al langere tijd welwillend om mee te denken over een geleidelijke afbouw van ekv-steun aan fossiele projecten en heeft daarbij gewezen op de rol die aanvullend overheidsbeleid zou kunnen spelen om verlies aan banen en export te mitigeren. De eventuele mogelijkheden en modaliteiten zullen het komend jaar nader onderzocht en uitgewerkt worden in samenwerking met het bedrijfsleven in de betrokken sectoren. Op exportmarkten blijft het belangrijk om het bedrijfsleven in de energietransitie te ondersteunen met economische diplomatie (handelsmissies kabinet, dienstverlening door ambassades en een optimaal instrumentarium van de RVO). Het groene verzekeringsaanbod van ADSB kan een belangrijke rol vervullen bij de stimulering van groene export. Daarnaast biedt Invest International, met een kernkapitaal van EUR 833 mln en een doelstelling om met investeringen bij te dragen aan oplossingen voor wereldwijde maatschappelijke vraagstukken, ook mogelijkheden bij het financieren van duurzame projecten van Nederlandse bedrijven in het buitenland.
Het is van groot belang voor een gelijk speelveld dat zoveel mogelijk andere landen de COP26-verklaring ondertekenen, vooral in Azië waar grote concurrenten van de Nederlandse sectoren zich bevinden. Het kabinet is ervan overtuigd dat de richting onvermijdelijk is, maar het tempo tussen landen nog teveel verschilt. Door een actieve Nederlandse inzet in internationale fora, samen met de COP26-ondertekenaars en de coalitie Export Finance for Future (E3F), zullen we ons inzetten zoveel mogelijk landen te overtuigen van de noodzaak om het tempo van de energietransitie te versnellen en hun publieke exportsteun in lijn te brengen met de klimaatdoelen. In het belang van het gelijk speelveld zet het kabinet zich verder in voor een gelijke interpretatie van de COP26 verklaring. Nu alle landen van E3F-coalitie de verklaring hebben getekend, is het de inzet van het kabinet om E3F mede te benutten als forum voor de implementatie van deze verklaring voor zover het de ekv-gerelateerde aspecten ervan betreft.
Welke kansen ziet het kabinet voor bedrijven die de overstap van fossiele projecten naar duurzame projecten versneld moeten maken? Hoe ziet zij de kans dat de buitenlandse investeringen van Nederlandse bedrijven groeien of in ieder geval gelijk blijven met deze stap?
De transitie naar een klimaatneutrale economie is uitdagend, maar biedt ook veel kansen voor nieuw duurzaam verdienvermogen en werkgelegenheid. Nederland heeft de ambitie en de kans om de (Europese) vestigingsplaats te zijn voor duurzame industrie. Belangrijke randvoorwaarden hiervoor zijn aanwezig: van een hoogopgeleide technische beroepsbevolking tot een gunstige geografische ligging voor verhandeling en transport van industriële grondstoffen en goederen. Dit heeft ook zijn weerslag op internationale verdienkansen, bijvoorbeeld in de aanleg van offshore windparken in het buitenland. In nauw overleg met het bedrijfsleven moet in kaart worden gebracht wat de kansrijke groene groeimarkten zijn en hoe de overheid Nederlandse bedrijven kan ondersteunen om deze exportkansen te verzilveren.
Welke subsidie- en financieringsinstrumenten zijn er beschikbaar om de versnelde transitie naar duurzame energie en innovatieve technologieën te ondersteunen? Zijn de bestaande instrumenten passend of worden deze aangepast? Hoeveel middelen verwacht het kabinet hiervoor nodig te hebben?
Groene export komt mede tot stand door een succesvolle groene transitie in Nederland, waar een goed klimaat heerst voor de ontwikkeling van groene technieken. Om de ontwikkeling van export te stimuleren is een aantal aanpassingen van het ekv-instrumentarium doorgevoerd. Investeringen in vergroening door bijvoorbeeld nieuwe technologieën zijn vaak een stuk risicovoller. Door verruiming van het acceptatiebeleid van risicovolle transacties en dekking van «indirecte» groene transacties wordt het eenvoudiger gemaakt voor exporteurs om een lening te krijgen voor groene investeringen, en daarmee wordt het vergroeningsproces versneld. Ook zal de nieuwe staatsdeelneming Invest International zich sterk richten op stimulering van groene exporttransacties door Nederlandse bedrijven.
Het kabinet blijft werken aan mogelijkheden om bedrijven verder te ondersteunen bij groene exporttransacties. Hierbij zijn ook internationale kaders voor exportkredietverzekeringen relevant, beschreven in het OESO-Arrangement. Zo zijn groene projecten vaak nog duurder, en hebben daarom in de financiering baat bij langere looptijden. Binnen de EU en de OESO spant Nederland zich in voor aanpassingen in het Arrangement om projecten met langere looptijden in verzekering te kunnen nemen.
Deelt het kabinet de mening dat een nationale financieringsstrategie voor internationale klimaatmitigatieprojecten en -adaptatieprojecten moet worden opgezet? Wat is het kabinet van plan om op dit vlak te doen?
Het staande klimaatfinancieringsbeleid van het kabinet is beschreven in de beleidsnota «Investeren in perspectief»6 en diverse aanvullende kamerbrieven, waaronder «financieren in perspectief, kansen pakken, resultaten boeken».7 De kamer wordt jaarlijks geïnformeerd over de planning van klimaatfinanciering middels de nota Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS).
Het kabinet is altijd bereid om met een positieve grondhouding naar voorstellen te kijken die het huidige beleid kunnen versterken.
Hoe ziet het kabinet de vergroening van de exportkredietverzekering voor zich? Hoe kan dit voor bedrijven makkelijker en goedkoper worden gemaakt?
Het kabinet heeft reeds verschillende maatregelen genomen om de ekv te vergroenen. Allereerst, zijn er meetmethodieken ontwikkeld waardoor er beter inzicht is in het aandeel groen en fossiel in de ekv-portefeuille. Daarnaast zijn er ruimere dekkingsmogelijkheden voor groene transacties en is een pilot gestart voor de acceptatie van risicovollere groene transacties (Kamerstuk 26 485, nr. 338, 16 november 2020). Ook is ingezet op het verzekeren van fondsen met een specifieke focus op klimaatgerelateerde projecten zoals Climate Investor One.
Wanneer zullen de gesprekken met betrokken stakeholders, waarmee het kabinet heeft aangegeven in overleg te gaan, plaatsvinden en hoe wordt de Kamer hierin betrokken en over geïnformeerd?
In 2022 zal het kabinet werken aan nieuw beleid voor het beëindigen van internationale overheidssteun aan de fossiele energiesector, in het bijzonder voor wat betreft de exportkredietverzekering. De inzet is om dit beleid voor eind 2022 te implementeren. Het komende jaar zal dus benut worden om met de betrokken sectoren tot een zorgvuldige implementatie te komen. De gesprekken hierover zijn, gezien de ambitieuze deadline van eind 2022, reeds gestart en zullen zo snel mogelijk worden verdiept en voortgezet. De Kamer zal over de uitkomsten hiervan worden geïnformeerd.
Kan het kabinet deze vragen beantwoorden voorafgaand aan de begrotingsbehandeling van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking?
Ja.