Het bericht dat ambtenaren regels omzeilden om PFAS-grond van Schiphol weg te werken |
|
Habtamu de Hoop (PvdA), Geert Gabriëls (GL) |
|
Tieman , Thierry Aartsen (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Ambtenaren «omzeilden» de regels om pfas-grond van Schiphol weg te werken»1?
Ja.
Klopt het dat miljoenen kilo’s zwaar vervuilde PFAS-grond van Schiphol is gebruikt bij de Aalsmeerderbrug?
Dit klopt niet.
De gemeente Haarlemmermeer was destijds het bevoegd gezag voor bodemtaken vanuit het Besluit bodemkwaliteit in de gemeente en de provincie vanuit de Wet bodembescherming2. De hieruit volgende taken, waaronder het toezicht, worden uitgevoerd door de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (ODNZKG). Om die reden verwijs ik voor verdere inhoudelijke vragen over de gang van zaken graag naar het bevoegde gezag. In overleg met de ODNZKG beantwoord ik deze vragen zo goed mogelijk.
Uit de gegevens die aan mij zijn verstrekt door ODNZKG volgt dat de opgeslagen en toegepaste grond valt onder de categorie licht verontreinigde grond en voldoet aan het op dat moment geldende beleid in het betreffende gebied3, zie de tabel hieronder. Tevens zou de grond die hier is toegepast ook vallen binnen de toepassingswaarden van de huidige landelijke richtlijn, het Handelingskader PFAS.4
Depot
Gemeten gehalte PFOS (in µg/kg droge stof (ds))
Toepassingsnorm
Gekeurd
1
0,4
Achtergrondwaarde / Altijd toepasbaar
januari 2019
2a
0,63
Achtergrondwaarde / Altijd toepasbaar
januari 2019
2b
0,1
Achtergrondwaarde / Altijd toepasbaar
januari 2019
3
1,55
Klasse Wonen/Industrie
januari 2019
4
< 0,1
Niet verontreinigd
januari 2019
5
0,45
Achtergrondwaarde / Altijd toepasbaar
januari 2019
6
2,05
Klasse Wonen/Industrie
maart 2021
7
0,27
Achtergrondwaarde / Altijd toepasbaar
februari 2017
8
0,255
Achtergrondwaarde / Altijd toepasbaar
maart 2021
Toelichting: Meetgegevens verzameld door ODNZKG voor de partijen grond
De grond is, naar wat ik heb vernomen, verplaatst naar een terrein aan de Aalsmeerderweg in Rozenburg ten bate van de aanleg van een Hoogwaardige Openbaar Vervoerverbinding naar Schiphol en niet naar Aalsmeerderbrug, al liggen beide plaatsen in de gemeente Haarlemmermeer.
Klopt het dat de grond daar is toegepast door dit in eerste instantie als tijdelijk voor zes maanden toe te staan en later tijdelijk voor drie jaar, terwijl het van meet af aan de bedoeling was om de grond daar permanent toe te passen?
Ja, dat klopt. Uit informatie van ODNZKG blijkt dat het van meet af aan de bedoeling was om de grond permanent toe te passen. Volgens het toen geldende Besluit bodemkwaliteit (artikel 42, lid 4) mocht de grond vooruitlopend op de definitieve toepassing tijdelijk worden opgeslagen voor een periode van 3 jaar, mits binnen 6 maanden na opslag de definitieve bestemming wordt gemeld.
ODNZKG geeft aan dat de grond aanvankelijk is opgeslagen op basis van de indicatieve kwaliteit en later is onderzocht via een gerichte partijkeuring. Toen de termijn van zes maanden afliep, is een zogenoemd gedoogverzoek voor tijdelijke opslag ingediend. Dit bleek uiteindelijk niet nodig, omdat de opgeslagen partijen grond voldeden aan de voorwaarden voor definitieve toepassing. Dat houdt in dat er bij toepassing geen verslechtering van de bodem optreedt.
Tijdens de opslagperiode werden namelijk de lokaal afgeleide toepassingswaarden aangepast, in samenhang met het inwerking treden van het tijdelijk handelingskader PFAS in 2019.5 Destijds was er nog weinig bekend over PFAS en waren de advieswaarden voor toepassen nog in ontwikkeling. Met de nieuwe toepassingswaarden voldeden de partijen aan de eisen, waardoor tijdelijke opslag niet langer nodig was. Na afronding van alle definitieve partijkeuringen kon de grond daarom definitief worden toegepast conform het Besluit bodemkwaliteit.
Klopt het dat de concentratie PFAS in deze grond de normen met een factor 1500 overschrijdt?
Zie het antwoord op vraag 2 voor de gemeten concentraties PFOS. Uit de informatie blijkt dat de gemeten concentraties voldeden aan de regelgeving van de gemeente Haarlemmermeer in zowel 2017 als 2023 en dat ze ook vallen binnen de landelijk geldende advieswaarden uit het Handelingskader PFAS.
Komt het vaker voor dat vervuilde grond «tijdelijk» wordt verplaatst, maar in de praktijk wordt toegepast voor een permanent project? Kunt u hier voorbeelden van geven?
Het komt regelmatig voor dat grond wordt opgeslagen in afwachting van toepassing, of om nader onderzoek uit te voeren naar de kwaliteit. In een aantal gevallen gebeurt dat ook op of nabij de plaats van definitief toepassen van de grond.
Wat zijn de bestuurlijke en strafrechtelijke gevolgen van het op deze manier storten van vervuilde grond? Gaat u hier actie op ondernemen?
Uit de antwoorden op vraag 2 blijkt dat er geen sprake was van zwaar vervuilde grond, maar van toepasbare grond. Er was hier geen sprake van storting. Storten en toepassen van grond zijn in de wet afzonderlijke begrippen waarvoor verschillende criteria gelden. Voor een verder antwoord op deze vraag verwijs ik naar het toenmalige bevoegd gezag.
Klopt het dat een ambtenaar ernstig en minder ernstig vervuilde grond administratief heeft gemiddeld en zo gelegaliseerd? Mag dit?
Uit de informatie van ODNZKG blijkt dat alle partijen individueel voldeden aan de «dubbele toets» voor toepassing. Deze houdt in dat de toegepaste grond niet slechter van kwaliteit mag zijn dan de bestaande kwaliteit van de ontvangende bodem en moet passen bij de bestaande bodemfunctie. Dat wijst erop dat er niks is gemiddeld.
Bestaat door het storten van de vervuilde grond gevaar voor de volksgezondheid?
Zoals uitgelegd bij vraag 6 was hier geen sprake van storten. Om te bepalen of er gevaar is voor de volksgezondheid, gelden als eerste indicatie de zogenoemde Indicatieve Niveaus voor Ernstige Verontreiniging (INEV’s), vastgesteld door het RIVM. Deze waarden zijn voor PFOS 59 µg/kg ds. De gemeten concentraties zoals vermeld bij het antwoord op vraag 2 liggen daar ruim onder.
Kunt u reflecteren op de uitspraak van dr. ir. Jonker dat de stoffen zeker zullen uitspoelen en in het water terecht zullen komen waarmee boeren hun akkers besproeien of in de Noordzee in de vissen die we eten?
Het is bekend dat diffuse belasting kan leiden tot uitspoeling van PFAS naar het grondwater. Het beleid van het kabinet is daarom gericht op het zorgen dat er zo weinig mogelijk PFAS in het milieu terechtkomt. Dat doen we door in te zetten op een bronaanpak via een Europese restrictie op PFAS, en het beperken van emissies, bijvoorbeeld door het herzien van lozingsvergunningen. Daarnaast ondersteunen we gemeenten en provincies, als bevoegde overheden voor bodemsanering, financieel bij ernstige verontreinigingen met PFAS via de SPUK bodem. Feit blijft dat deze stoffen nog lang in onze leefomgeving zullen blijven, omdat PFAS nog lastig te verwijderen of te zuiveren zijn en een persistent karakter hebben. Daarom bestaat het Handelingskader PFAS, dat advies geeft aan bevoegd gezagen over hoe zorgvuldig om te gaan met grondstromen met een diffuse PFAS-belasting.
Kunt u reflecteren op de uitspraak van prof. dr. Timmermans dat ambtenaren meteen in de houding springen als Schiphol in het geding is? En dat er sprake is van een «beleidsmonopolie»?
Dit beeld herken ik niet.
Wat gaat u of de provincie doen om de grond bij de Aalsmeerderbrug weer schoon te maken en zo te voorkomen dat de vervuiling in de voedselketen terechtkomt?
Er is door de toepassing van de grond aan de Aalsmeerderweg in Rozenburg geen verslechtering van de bodem opgetreden, zie ook het antwoord op vraag 3. De toegepaste grond voldeed aan de toepassingswaarden. Eventuele maatregelen zijn aan het bevoegd gezag, in dit geval de gemeente.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Leefomgeving en Externe veiligheid van 30 september?
Tot mijn spijt is dit niet gelukt.
De brug bij Urmond |
|
Habtamu de Hoop (PvdA), Geert Gabriëls (GL) |
|
Tieman |
|
|
|
|
Klopt het dat er geen alternatieve oeververbinding voor fietsers en voetgangers wordt gerealiseerd als de brug bij Urmond voor anderhalf jaar wordt gesloten voor renovatie?
Rijkswaterstaat zal geen alternatieve oeververbinding realiseren tijdens de renovatiewerkzaamheden aan brug Urmond. De renovatie van brug Urmond maakt onderdeel uit van de grote instandhoudingsopgave van Rijkswaterstaat en zorgt ervoor dat de brug na renovatie weer decennia mee kan. Hinder is daarbij helaas niet te voorkomen binnen de technische, financiële, juridische en ruimtelijke randvoorwaarden.
Is onderzocht hoeveel fietsers en voetgangers dagelijks gebruik maken van de brug?
De gemeente Stein heeft, als wegbeheerder, een onderzoeksbureau ingeschakeld om de verkeersintensiteit op en rondom de tijdelijke sluiting van de brug in kaart te brengen. Hierbij wordt ook het gebruik door fietsers en voetgangers betrokken. In het kader van dit onderzoek wordt in werkgroep B, onderdeel van de bredere klankbordgroep, samen met de gemeente, omwonenden en Rijkswaterstaat gewerkt aan het opstellen van passende verkeersmaatregelen.
Welke diensten en voorzieningen in Urmond zijn slechts «aan de andere kant van de brug» beschikbaar, en door de renovatie dus minder goed bereikbaar?
Alle voorzieningen en diensten blijven bereikbaar door via brug Berg naar de andere kant van Urmond te gaan, hetzij met een extra reistijd van circa 6 minuten voor autoverkeer, 10 minuten voor fietsers en 40 minuten voor voetgangers.
Welke andere opties zijn er om ouderen, mensen die minder ver kunnen fietsen en mensen die geen auto hebben tegemoet te komen?
Tijdens de renovatie van brug Urmond past Arriva de dienstregeling aan door een andere route via brug Berg te rijden. De capaciteit van de bussen wordt ook uitgebreid om de omleiding te kunnen faciliteren. Binnen de gemeente Stein rijdt momenteel een wensauto. Samen met de leden van werkgroep B en de gemeente Stein wordt onderzocht of deze dienstverlening kan worden uitgebreid. In werkgroep B worden ook andere maatregelen onderzocht die de meer kwetsbare groepen betrokkenen kunnen faciliteren.
Als een tijdelijke brug geen optie is, waarom dan geen fietspont? Wat zou een tijdelijke pont voor fietsers en voetgangers kosten, als deze bijvoorbeeld 12 uur per dag in bedrijf is?
De mogelijkheden die een oversteek over water kan bieden worden op dit moment nader onderzocht door de klankbordgroep. Daarbij spelen factoren als veiligheid, technische uitvoerbaarheid, kosten en regelgeving een bepalende rol. Mocht daaruit een haalbaar alternatief naar voren komen, dan blijft de vraag in hoeverre dit alternatief daadwerkelijk bijdraagt aan het oplossen van de bereikbaarheidsproblemen die worden voorzien tijdens de sluiting van de brug.
Op dit moment zijn de kosten nog niet bekend.
Het bericht dat wetenschappers twijfelen aan de ICL-maatregelen tegen stank en zoutzuur |
|
Suzanne Kröger (GL), Geert Gabriëls (GL) |
|
Thierry Aartsen (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Wetenschappers twijfelen aan ICL-maatregelen tegen stank en zoutzuur?»1
Ja. Ik ben hierover in contact getreden met de provincie Noord-Holland, die voor de Amsterdamse vestiging van ICL het bevoegd gezag is. De provincie heeft de uitvoering van de bijbehorende taken op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) gemandateerd aan de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (OD NZKG).
Vindt u het ook zorgelijk dat veel bewoners van de wijk Tuindorp Oostzaan al decennialang last hebben van brandende ogen, geïrriteerde luchtwegen en een vreemde geur door de uitstoot van zoutzuur door de kunstmestfabriek ICL in het Westelijk Havengebied van Amsterdam? Zo nee, waarom niet?
Ik vind dat de zorgen van bewoners van Tuindorp Oostzaan, die last hebben van de emissies van de kunstmestfabriek van ICL, serieus genomen moeten worden. Het gaat hier om emissies van verschillende stoffen, waaronder zoutzuur, dat brandende ogen en geïrriteerde luchtwegen veroorzaakt, en zwavelverbindingen die zorgen voor geuroverlast. Ik vind dat gezondheidsschade voorkomen moet worden. ICL heeft de verantwoordelijkheid om alles te doen om uitstoot en overlast te beperken en te voldoen aan de regels, wil het met draagvlak blijven opereren in een dichtbevolkte omgeving.
Waarom zijn de oorzaken van de resultaten van de kankeratlas (waaruit bleek dat er in westelijk Amsterdam Noord meer longkanker voorkomt dan gemiddeld) nog niet onderzocht, ondanks grote zorgen van omwonenden over de rol van ICL? Kan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) onderzoek doen naar de oorzaken?
Het is zeer moeilijk om de oorzaak van een verhoogde incidentie van bepaalde soorten kanker in een bepaald gebied te kunnen achterhalen. Er zijn immers vele omgevingsfactoren die de kans op kanker kunnen verhogen. Ook factoren als bevolkingssamenstelling, leefstijl en de blootstelling in het verleden spelen een rol. De invloed van een enkel bedrijf in een geïndustrialiseerde en dichtbevolkte omgeving als Amsterdam-Noord op het ontstaan van kanker is daarmee moeilijk, zo niet onmogelijk om te bepalen.
ICL stoot met name zoutzuur (HCL) uit. Emissies van andere stoffen uit de schoorsteen zijn te klein om een rol te kunnen spelen. De International Agency for Research on Cancer (IARC), het in kanker gespecialiseerde onderdeel van de Wereldgezondheidsorganisatie WHO geeft aan dat er geen significant bewijs is dat deze stof kanker veroorzaakt bij mensen. Een extra onderzoek heeft daarom geen meerwaarde. Mijn inzet blijft onverminderd gericht op het zoveel als mogelijk beperken van gezondheidsschade door industriële installaties, onder meer via de Actieagenda Industrie en Omwonenden.
Wat vindt u ervan dat ICL de wettelijke grenswaarden voor zoutzuur meermaals heeft overschreden binnen de huidige verouderde vergunning, tot wel 46 keer? Vindt u het acceptabel dat deze door wetenschappers als ongezond beoordeelde situatie maar blijft voortbestaan?
Ik vind het onacceptabel dat de emissies van een bedrijf de wettelijke grenswaarden overschrijden en dat daarmee een ongezonde situatie bestaat voor omwonenden.
De provincie Noord-Holland is voor ICL het bevoegd gezag. De provincie heeft de uitvoering van de bijbehorende taken op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) gemandateerd aan de OD NZKG. De OD NZKG heeft laten weten het getal 46 overigens niet te herkennen. Wel constateert de OD NZKG dat ICL 76,9 kg zoutzuur per uur uitstoot, terwijl de grenswaarde ligt op 4,2 kg per uur. Volgens de omgevingsdienst stoot het bedrijf dus circa 16 keer zo veel uit als toegestaan. Omdat de toegestane emissievracht voor zoutzuur in de huidige vergunning wordt overschreden, heeft de OD NZKG een Last Onder Dwangsom (LOD) opgelegd aan het bedrijf, waarbij bovenstaande getallen zijn meegenomen in het vaststellen van de hoogte daarvan. ICL moet er aantoonbaar alles aan doen om de overschrijding van de emissiegrenswaarden in de vergunning zo snel mogelijk ongedaan te maken. Indien de huidige LOD niet leidt tot verbetering bij ICL, neemt de OD NZKG een volgende handhavingstap. Ook bij deze stap worden weer de gezondheidseffecten meegewogen. De GGD adviseert de OD NZKG hierover.
Herkent u de zorgen van wetenschappers dat de aangekondigde maatregelen (de overstap naar gezuiverd water in de gaswasser en speciale sponzen die een deel van het zoutzuur afvangen) onvoldoende zijn om de uitstoot substantieel terug te dringen? Deelt u de opvatting dat de maatregelen de uitstoot zeker niet met bijna 50 keer zullen terugdringen?
De OD NZKG heeft mij desgevraagd laten weten ervan op de hoogte te zijn dat het bedrijf onderzoek doet naar maatregelen. Vooralsnog zijn de resultaten van deze maatregelen nog niet ter beoordeling met de OD NZKG gedeeld. Of deze zorgen terecht zijn, kan de OD NZKG daarom nog niet beoordelen. Het is aan het bedrijf om te zorgen dat de zij de juiste maatregelen neemt om aan de emissiegrenswaarden te voldoen.
Kan in deze situatie gesproken worden van het gebruik van best beschikbarre technieken? Zo nee, wat zijn dan de consequenties daarvan?
De OD NZKG heeft mij laten weten dat ICL op de zogenaamde drooginstallatie een techniek toepast (cyclonen en gaswasser) die als Beste Beschikbare Techniek voor een kunstmest producerend bedrijf als ICL wordt beschouwd. Voor de betreffende installatie en de emissie van zoutzuur zijn de beste beschikbare technieken en de hierbij behorende emissieniveaus opgenomen in de BREF2 anorganische bulkchemie (BREF Large Volume Inorganic Chemicals LVIC, 2017).
De emissiegrenswaarden in de vergunning sluiten aan bij deze BREF en de bijbehorende grenswaarden. ICL moet aan de in de vergunning gestelde emissiegrenswaarden voldoen. Daar houdt de OD NZKG vervolgens toezicht op. Wanneer het bedrijf niet aan deze emissiegrenswaarden voldoet, wordt het – zoals dat nu gebeurt – via handhaving door de omgevingsdienst gedwongen deze overtreding ongedaan te maken.
Wat vindt u ervan dat andere kunstmestfabrieken de normen wél halen? Spreekt u ICL erop aan dat het bedrijf onvoldoende doet om aan haar zorgplicht te voldoen en om zoutzuuruitstoot terug te dringen?
ICL moet aan de emissiegrenswaarden voldoen die in de vergunning staan, en die ook gelden voor andere fabrieken die dergelijke installaties hebben. De OD NZKG laat weten dat ICL op sommige punten niet voldoet aan die grenswaarden. Conform de Landelijke Handhavingstrategie Omgevingsrecht3 treedt de OD NZKG dan handhavend op. Ook wijst de OD NZKG het bedrijf op de maatschappelijke verantwoordelijkheid om maatregelen te nemen om de overlast zo snel mogelijk te reduceren. Ik sluit mij bij die oproep aan.
Hoe kijkt u ernaar dat ICL de gaswasser pas in 2027 wil vervangen, terwijl wetenschappers aangeven dat die maatregel het echte verschil kan maken? Welke druk kunt u als stelselverantwoordelijke – eventueel samen met bevoegde gezagen – uitoefenen op ICL om deze maatregel naar voren te halen?
De OD NZKG handhaaft op de huidige emissienormen uit de vergunning. Daarnaast wordt momenteel op initiatief van het bevoegd gezag de vergunning geactualiseerd, wat leidt tot aangescherpte emissiegrenswaarden. Het bedrijf wil graag zekerheid over de vergunning en de daarin op te nemen normen ten aanzien van de emissies, voordat het de investering doet. Het is aan ICL om de juiste best beschikbare techniek toe te passen om aan deze normen te kunnen voldoen. De OD NZKG laat weten de bijbehorende aanvragen zo snel mogelijk te beoordelen, waarbij ICL een zo kort mogelijk implementatietermijn krijgt.
Wat vindt u ervan dat ICL kan blijven door produceren op basis van een verouderde vergunning met een maximumconcentratie van 30 mg/nm3, terwijl er in het Besluit activiteiten leefomgeving (BAL) al sprake is van een veel strengere emissienorm van maximaal 3 mg/nm3?
De algemene emissiegrenswaarde voor zoutzuur uit het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) is voor deze installatie niet van toepassing. Voor de betreffende installatie en de emissie van zoutzuur zijn de Best Beschikbare Technieken en het daarbij behorende emissieniveau opgenomen in de eerdergenoemde BREF anorganische bulkchemie (BREF LVIC, 2017). Bij het opstellen van een vergunning moet dit emissieniveau specifiek voor het desbetreffende bedrijf als emissiegrenswaarde worden vertaald. Hierbij hanteert de OD NZKG het uitgangspunt om een zo scherp mogelijke grenswaarde op te nemen. Welke waarde dit wordt is op dit moment nog niet bekend. Op dinsdag 14 oktober 2025 organiseert de OD NZKG een bewonersbijeenkomst4 waar de belangrijkste nieuwe eisen uit het conceptbesluit voor de vergunning gepresenteerd worden. Het gaat hierbij vooral om de thema’s geur en zoutzuur, omdat daar de meeste meldingen van overlast over gaan.
Heeft u gesprekken met de provincie Noord-Holland en de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied over de nieuwe, strengere normen die de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied aan ICL wil gaan opleggen? Wordt de emissienorm uit het BAL in de nieuwe vergunning opgenomen?
Het ministerie is in gesprek gegaan met de provincie, die bevoegd gezag is voor ICL. Aan welke eisen bedrijven moeten voldoen is vastgelegd in wetgeving. Voor dit soort grote industriële bedrijven zijn de algemene emissiegrenswaarden in het Bal niet zonder meer van toepassing. Hiervoor gelden Europese BREF-documenten, die Europees worden afgestemd. In de vergunning worden emissiegrenswaarden vastgelegd die kunnen worden gehaald met de toepassing van de daarin omschreven best beschikbare technieken. Het bedrijf moet aantoonbaar voldoen aan de genoemde waarden in de vergunning, bevoegd gezag heeft een verantwoordelijkheid hier op toe te zien.
Waarom is het überhaupt mogelijk dat vergunningen afwijken van de normen die in het BAL worden gesteld? Gaat u ervoor zorgen dat alle milieuvergunningen aan de normen uit het BAL voldoen?
Zie het antwoord op vraag 10.
Op welke wijze kunt u zich als stelselverantwoordelijke nog meer inzetten om de overlast terug te dringen?
Het is allereerst aan het bedrijf om zich te houden aan de wettelijke eisen binnen het stelsel, en de verantwoordelijkheid van bevoegd gezag en de betreffende omgevingsdienst om de situatie te bezien en waar nodig passende maatregelen te nemen. Dat gebeurt hier ook door de provincie en de OD NZKG. Wat ik doe is onder andere via Europese wetgeving blijven werken aan een gezonde leefomgeving. Ook zet ik mij in voor acties uit de Actieagenda Industrie en Omwonenden, die allemaal tot doel hebben om gezondheid en het belang van omwonenden beter mee te wegen in beleid en vergunningverlening ten aanzien van industriële bedrijven.
Zijn er mogelijkheden om het bedrijf stil te leggen totdat de problemen zijn opgelost?
De provincie Noord-Holland en OD NZKG hebben laten weten dat er is geconstateerd dat ICL meer zoutzuur uitstoot dan is toegestaan op basis van de emissiegrenswaarden in de vergunning. Om ICL te bewegen deze uitstoot zo snel mogelijk terug te dringen is er een Last Onder Dwangsom (LOD) opgelegd van 500.000 euro. De OD NZKG past hierbij de Landelijke Handhavingsstrategie Omgevingsrecht toe.
De OD NZKG beschouwt de LOD als een passende maatregel. Daarbij is onder andere meegewogen dat ICL gelegenheid moet krijgen om de uitstoot binnen een redelijke termijn terug te dringen.
Als de uitstoot na invordering van de opgelegde LOD nog niet is teruggedrongen naar toegestane niveaus, zal de OD NZKG overwegen andere bestuursrechtelijke maatregelen op te leggen.
Het stilleggen van een bedrijf door bevoegd gezag is alleen mogelijk onder strenge voorwaarden en als uiterste middel5. Het is aan het bevoegd gezag om dit te beoordelen.
Op welke wijze kunt u zich als stelselverantwoordelijke inzetten om overlast terug te dringen?
Zie antwoord op vraag 12.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat leefomgeving en externe veiligheid op 30 september 2025?
Ja
Wanneer komt de toegezegde tijdlijn van het interne onderzoek naar aanleiding van de reportage van Nieuwsuur?1
Naar aanleiding van de berichtgeving van NOS en Nieuwsuur op 16 mei jl. is grondig uitgezocht wat er in het verleden heeft plaatsgevonden. De tijdlijn wordt gelijktijdig met het antwoord op deze Kamervragen per brief aan de Kamer toegestuurd.
Waarom schrijft u in uw beantwoording van eerdere schriftelijke vragen met betrekking tot staalslakken van 16 mei jl.2 dat de regelgeving het bevoegd gezag voldoende instrumentarium biedt om preventief te handhaven, terwijl de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) dit bestrijdt?
Mijn voorganger beschreef dat de regelgeving op dit moment voldoende instrumentarium biedt aan het bevoegde gezag om preventief te handhaven. Hij gaf daarbij aan dat het probleem is dat bevoegd gezag niet altijd vooraf op de hoogte is van voorgenomen toepassingen. Ook schreef hij dat toepassingen van staalslakken als bouwstof primaire bouwstoffen kunnen vervangen en dat stort kan worden voorkomen. Hij gaf aan dat dit niet ten koste mag gaan van de bodem- en waterkwaliteit en dat dit wordt geborgd in de desbetreffende regelgeving.
Dit standpunt is niet gewijzigd. De specifieke eigenschappen van staalslak zijn bekend, de leverancier moet hierover informeren, en bij toepassing is de toepasser verplicht hiermee rekening te houden. Dit geeft invulling aan de zorgplicht, en hierop kan toezicht en handhaving plaatsvinden. Desalniettemin blijken er toch te vaak toepassingen van staalslak plaats te vinden waar onvoldoende rekening is gehouden met de specifieke eigenschappen van staalslak, wat heeft geleid tot risico’s voor mens en milieu. Dat onjuiste toepassingen te vaak plaatsvinden wordt bevestigd door ILT.
Waarom schrijft u in diezelfde beantwoording dat in de huidige regelgeving wordt geborgd dat het toepassen van staalslakken niet ten koste gaat van de bodem- en waterkwaliteit, terwijl de ILT stelt dat de regelgeving niét kan borgen dat milieuschade wordt voorkomen? Hoe verklaart u het verschil met uw voorstelling van zaken?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft de directeur-generaal van Rijkswaterstaat (RWS) in de hoorzitting met Rijkswaterstaat en de ILT over de besluitvorming rond het gebruik van vervuilende staalslakken d.d. 3 juli jl. aangegeven dat milieuproblemen géén redenen zijn geweest om een besluit te nemen over het aanpassen van het eisenpakket voor aannemers in 2009 (met als gevolg dat er geen staalslakken meer gebruikt werden voor projecten van RWS op land), terwijl uit eigen antwoorden van RWS op vragen van de NOS wordt gezegd: «Eerder waren er in andere situaties al verhogingen van de zuurgraad (pH) geconstateerd in het oppervlakte- of grondwater na het toepassen van staalslakken. Dit is al te lezen in de circulaire van VROM.»? Kunt u hierover een feitelijke en een gevoelsmatige reflectie geven, gezien blijkt dat er wel degelijk gevallen van milieuschade bekend waren?
In 2005 heeft de Staatssecretaris van VROM de «Circulaire Toepassing van staalslak en hoogovenslak(zand) in aanvullingen en ophogingen» gepubliceerd. Aanleiding voor deze circulaire was dat er in een aantal situaties negatieve milieueffecten waren opgetreden, doordat onvoldoende rekening werd gehouden met de specifieke eigenschappen van deze bouwstoffen.
De circulaire gaf aanwijzingen hoe milieu-hygiënisch verantwoord kon worden omgegaan met deze bouwstoffen, ter invulling van de wettelijke zorgplicht. De aanleiding en inhoud van deze circulaire was in de gehele keten bekend; bij (overheids-)opdrachtgevers, aannemers, leveranciers en bevoegde gezagen.
De technische kaders oftewel eisen-sets van Rijkswaterstaat, zoals die voor rijkswegen, geven de ontwerpuitgangspunten voor civieltechnische constructies. Deze hebben een geheel ander doel dan de genoemde circulaire of de wettelijke eisen (inclusief de zorgplicht) voor het vanuit milieu-hygiënisch oogpunt zorgvuldig toepassen van bouwstoffen. Doel is om binnen Rijkswaterstaat (voor de eigen werken) landelijke uniformiteit aan te brengen in de eisen op het gebied van onder meer de geometrie, zettingen, stabiliteit en materiaalkeuze.
Tijdens de hoorzitting heeft de directeur-generaal Rijkswaterstaat uitgelegd dat er onderscheid bestaat tussen de technische kaders of eisen-sets voor de bovenbouw (de asfaltverhardingslagen) en onderbouw (de ondergrond) van wegen. In 2009 is er door Rijkswaterstaat geen besluit genomen om staalslakken bij projecten op land niet meer toe te (laten) passen. Wel gold vanaf 2009 dat Rijkswaterstaat voor de bovenbouw van wegen mengsels met een relatief hoog percentage aan staalslakken en/of hoogovenslakken niet langer als standaard funderingsmateriaal beschouwde. Vanaf dat moment moest er voorafgaand aan eventuele toepassing een validatietraject worden doorlopen om de civieltechnische geschiktheid voor de beoogde toepassing aan te tonen. In de eisen-set van 2011 is expliciet aangegeven dat funderingen van deze mengsels helemaal niet meer konden worden toegepast in verband met de onderhoudsgevoeligheid op langere termijn ten gevolge van onder andere scheurvorming in het asfalt. Vanaf 2017 is in de eisen-set voor de onderbouw van wegen aangegeven dat Rijkswaterstaat geen materiaal-specifieke toepassingsverklaring afgeeft voor staalslakken. Daarmee werd toepassing in de onderbouw van wegen uitgesloten.
Waren er in 2009 bij RWS voorbeelden van milieuschade als gevolg van toepassing van staalslakken bekend (zoals hierboven schuingedrukt beschreven als antwoord van RWS aan de NOS)? Zo nee, waarom staat dit dan letterlijk in een door RWS opgesteld antwoord op vragen van de NOS?
Voor 2009 waren er voor zover bekend geen voorbeelden bij werken van Rijkswaterstaat waar toepassing van staalslakken heeft geleid tot langdurige of ernstige milieueffecten. Met het schuingedrukte tekstdeel is bedoeld dat deze effecten in het algemeen bekend waren, niet zozeer dat het werken van Rijkswaterstaat betrof. Zie ook het antwoord op vraag 4 met betrekking tot de (aanleiding voor de) circulaire uit 2005.
Als er wel gevallen van milieuschade bekend waren, hoe kan het dan dat het voorkomen van milieuschade niet als argument is meegenomen in het aanpassen van het eisenpakket voor aannemers?
Zie het antwoord op de vragen 4 en 5.
Deelt u de opvatting dat het van belang is om RWS aan te sporen tot verdere actualisering van het eisenpakket op basis van milieuschade? Welke toezegging kunt u hierover doen?
Zoals in het antwoord op vraag 4 aangegeven, hebben de betreffende eisen-sets bovendien een ander doel. Gelet op de aanpassingen van de eisen-sets van Rijkswaterstaat voor de bovenbouw (sinds 2011) en de onderbouw (sinds 2017) van rijkswegen, is hier geen aanleiding voor.
Hoe kan het dat RWS bij consultatie bij het opstellen van een rechtsoordeel in 2017 niet heeft geadviseerd staalslakken als «afval» te bestempelen, terwijl RWS bekend was met milieuschade én afzetproblematiek uit het verleden (beide behorend tot de criteria waar geen sprake van mag zijn om een product als «bijproduct» te classificeren en niet als «afvalproduct»)?
Staalslakken zijn een residu dat ontstaat bij de productie van staal. Voor productieresiduen is het wettelijk kader om te beoordelen of er sprake is van een afvalstof of niet-afvalstof artikel 1.1 lid 4 Wet milieubeheer (Wm), waarin de bijproductvoorwaarden staan. Het advies uit 2017 of er sprake is van een bijproduct of een afvalstof is geschreven op basis van de feiten en omstandigheden van dat moment en mede op basis van de gegevens die door de verzoeker worden ingediend (in het geval van het rechtsoordeel Tata Steel IJmuiden BV).
Er zijn vier voorwaarden voor de kwalificatie van een bijproduct. Voorwaarde (a) gaat om de vraag of het zeker is dat het materiaal gebruikt gaat worden. Uit gegevens die de verzoeker ter beschikking stelde, bleek dat over meerdere jaren de hoeveelheid staalslakken die vrijkwam en werd afgezet aan elkaar gelijk was. Dat geeft aan dat er een markt is voor het materiaal, wat gezien kan worden als argument dat het zeker is dat het materiaal gebruikt gaat worden.
Voor voorwaarde (b) moet beoordeeld worden dat de staalslakken onmiddellijk gebruikt kunnen worden zonder enige verder behandeling anders dan die welke bij normale productie gangbaar is. De beschreven stappen die de staalslakken in kwestie in 2017 ondergingen, konden geschaard worden onder de noemer «bij normale productie gangbaar». Voorwaarde (c) gaat erom dat de staalslakken geproduceerd worden als integraal onderdeel van het productieproces. Dat was in 2017 het geval, aangezien staalslakken altijd ontstaan bij de productie van staal.
Voorwaarde (d) stelt dat het gebruik rechtmatig is, waarbij onder meer beoordeeld wordt of er over het geheel genomen geen ongunstige effecten voor het milieu of de menselijke gezondheid zijn. Dit betekent dat de mogelijke risico’s van de toepassing aanvaardbaar moeten zijn. In de eerste plaats moet er voldaan worden aan de voor de toepassing geldende wetgeving, in dit geval de Wet Bodembescherming en Besluit bodemkwaliteit (Bbk). In het Bbk zijn kwaliteitseisen voor de toepassing in de bodem opgenomen. In het bovengenoemde geval is hieraan door Rijkswaterstaat getoetst in 2017 en geconcludeerd dat werd voldaan aan de kwaliteitseisen uit het Bbk. Echter, niet alle stoffen en effecten zijn gedekt door de kwaliteitseisen van het Bbk. Daarom heeft RWS ook advies gegeven over de zorgplicht zoals benoemd in art 13 Wet bodembescherming (Wbb) en art 7 Bbk. Op het moment van opstellen van het advies was alleen algemeen bekend dat pH een effect kan hebben dat niet genormeerd was in de kwaliteitseisen van het Bbk. Om pH-effecten te ondervangen was er door de verzoeker een werkinstructie opgesteld en werd informatie verstrekt aan de afnemer. Op basis van de beschikbare informatie is beoordeeld dat er werd voldaan aan de wettelijke genormeerde eisen en zorgplicht uit het Bbk, de Wet bodembescherming en REACH. Daarmee adviseerde RWS dat het residu als bijproduct kon worden gekwalificeerd.
Hoe kan het Ministerie van IenW tot het rechtsoordeel «bijproduct» gekomen zijn, terwijl voorbeelden van afzetproblematiek én milieuschade bekend waren?
Zie het antwoord op vraag 8.
Bent u bereid dit rechtsoordeel uit 2017 in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook in de Kamerbrief van 21 juli jl. staat aangegeven, is er geen sprake van het intrekken van het rechtsoordeel omdat het advies is gegeven op basis van de specifieke feiten, omstandigheden en kennis van toen en het advies niet algemeen geldend is. Een rechtsoordeel heeft geen juridische status. Het zijn niet-bindende adviezen over de vraag of iets een afvalstof is in een specifieke situatie. Of iets afval is of niet moet altijd per geval worden beoordeeld. Er kunnen geen algemene uitspraken worden gedaan op basis van een rechtsoordeel. Aangezien het een advies ten aanzien van een specifieke situatie betreft, kan dat dus betekenen dat veranderende omstandigheden ertoe leiden dat het advies over de afvalstatus niet meer geldt. Alle rechtsoordelen zijn offline gehaald om verwarring rondom, en het onterecht gebruik van, de adviezen te voorkomen. Met het offline halen van de rechtsoordelen doet het ministerie geen uitspraak over de inhoud daarvan.
Bestaat er een relatie tussen de afzetproblematiek van Tata Steel/ Pelt & Hooykaas met het opnieuw starten van een proefproject waarbij staalslakken gebruikt werden in de Haak om Leeuwarden?
Dat er sprake zou zijn van het «een proefproject» berust naar alle waarschijnlijkheid op een misverstand. Het is gebaseerd op tekstpassages uit 2021 die zijn aangeleverd door één (helaas inmiddels overleden) oud-medewerker van Rijkswaterstaat. Waar de passage op is gebaseerd is dus niet meer te achterhalen. Er is tijdens het interne onderzoek geen aanwijzing gevonden dat deze passages op feiten zijn gebaseerd.
Zoals is aangegeven in het antwoord op vraag 4 geldt pas sinds 2017 dat Rijkswaterstaat geen materiaal-specifieke toepassingsverklaring afgeeft voor staalslakken in de onderbouw. De keuze om staalslakken te gebruiken bij het project Haak om Leeuwarden is in 2012 gemaakt door de aannemerscombinatie CDHS. Het is niet uit te sluiten dat het voor de betreffende aannemerscombinatie financieel aantrekkelijk was om de keuze voor dit materiaal te maken.
Waarom konden staalslakken bij het bovengenoemde project plots wel weer onderdeel zijn van het eisenpakket? Waarom konden staalslakken destijds wel weer toegepast worden op land? Wat is er destijds veranderd ten opzichte van een eerder besluit van RWS om het eisenpakket aan te passen?
Zie de antwoorden op de vragen 4 en 11.
Was er in Leeuwarden sprake van ondiepe toepassing van staalslakken? Zo ja, waarom is men dan daar wel doorgegaan met de toepassing, terwijl de directeur-generaal van RWS in de hoorzitting aangaf gestopt te zijn met ondiepe toepassing van staalsakken?
Met de ondiepe toepassing in de vraagstelling wordt waarschijnlijk toepassing in de bovenbouw bedoeld. Bij het project Haak om Leeuwarden betreft het een toepassing in de onderbouw (als zandvervanger). Zoals is aangegeven in het antwoord op vraag 4, geldt pas sinds 2017 dat Rijkswaterstaat geen materiaal-specifieke toepassingsverklaring afgeeft voor staalslakken in de onderbouw.
Klopt het dat het mogelijk is geweest dat de provincie Friesland al zand had besteld of gekocht voor het infrastructurele project Haak om Leeuwarden, zoals blijkt uit de gegevens van de Wet open overheid (Woo) (Modeldocument M000397)?
Het project «Haak om Leeuwarden» bestaat uit twee delen, Zuid en Noord. De verantwoordelijkheid voor de realisatie van het deelproject Zuid lag bij het Rijk (Rijkswaterstaat), die voor het deelproject Noord bij de provincie Fryslân.
Voor de aanleg van het deelproject Zuid, heeft de aannemerscombinatie CDHS ervoor gekozen om staalslakken als zandvervanger te gebruiken in de onderbouw van de weg. Omdat hetzelfde Programma van Eisen gold voor het noordelijke deel, heeft de aannemer daarna aan de provincie als opdrachtgever voorgesteld om ook bij de realisatie van het noordelijke deel staalslakken toe te passen.
Door provincie Fryslân was geen zand gekocht. Er lag zand gereed in het provinciale depot Idskenhuizen dat voor hergebruik kon worden ingezet vanuit het programma «Grip op Grond» (hergebruik van grond en secundaire bouwstoffen in het kader van de publieke taak). Een deel van dit zand is gebruikt in de Haak om Leeuwarden Noord.
Is er enige vorm van contact of druk geweest vanuit RWS of het Ministerie van IenW om staalslakken te gebruiken bij het project Haak om Leeuwarden?
De keuze om staalslakken te gebruiken bij het project Haak om Leeuwarden is in 2012 gemaakt door de aannemerscombinatie CDHS. Bij het interne onderzoek zijn geen aanwijzingen gevonden dat er druk is uitgeoefend vanuit RWS of het Ministerie van IenW om staalslakken te gebruiken.
Waarom gaf de directeur-generaal van RWS in de hoorzitting aan dat er geen relatie bestaat tussen de afzetproblematiek van staalslakken en het opnieuw starten van een proefproject waarbij staalslakken wél gebruikt mochten worden, terwijl die suggestie wel gewekt wordt in het Woo-stuk van RWS (Pagina 10 van «Aanpak Staalslak Haak van Leeuwarden» 29 november 2021)?
Zie het antwoord op vraag 11.
Hoe zou u het onderstaande citaat doorgaans interpreteren als u inhoudelijk zou moeten aangeven wat in deze zin de aanleiding is en wat het gevolg? Was er sprake van een oorzaak-gevolgrelatie (oorzaak: Tata/Pelt & Hooykaas deden een melding – gevolg: Rijkswaterstaat kreeg de opdracht)? «Omstreeks 2009 deed Tata/Pelt & Hooykaas een melding vanuit de Crisis en herstelwet bij het ministerie i.v.m. afzetproblemen van staalslakken. Hierop kreeg RWS de opdracht om te onderzoeken of droge toepassingen in het Hoofdwegennet een optie was. Hierop werden de eisen voor deze pilot (Haak van Leeuwarden, zuid) op een rijtje gezet.»
De in de schuingedrukte tekst gesuggereerde oorzaak-gevolg relaties lijken te berusten op een misverstand. Deze tekstpassages uit 2021 zijn aangeleverd door één (helaas inmiddels overleden) oud-medewerker van Rijkswaterstaat. Waar de passage op is gebaseerd is dus niet meer te achterhalen. Er is tijdens het interne onderzoek geen aanwijzing gevonden dat deze passages op feiten zijn gebaseerd.
Wat is er waar van het volgende antwoord van RWS op een vraag van de NOS/Nieuwsuur? «Omstreeks 2010/2011 kwam er een verzoek binnen vanuit Pelt & Hooykaas om te bekijken vanuit de Crisis- en herstelwet of er andere toepassingsmogelijkheden in de netwerken van RWS waren voor staalslakken, dan wel gebruikelijke toepassingen in de waterbouw. Hierop heeft destijds – bij wijze van proef – een alternatieve toepassing in de «Haak om Leeuwarden» plaatsgevonden, waarbij staalslakken als constructieve zandvervanger zijn gebruikt in de onderbouw».
Er is tijdens het interne onderzoek geen aanwijzing gevonden dat deze passages op feiten zijn gebaseerd. Ik betreur daarom dat deze passages eerder gebruikt zijn om vragen vanuit de media te beantwoorden. Zie ook de antwoorden op de vragen 11 en 17.
Waarom zijn eerdere negatieve ervaringen ten aanzien van het gebruik van staalslakken niet gedeeld met de provincie Friesland?
Het is niet meer te achterhalen wat destijds (omstreeks 2012) wel of niet door Rijkswaterstaat is gedeeld met de provincie Friesland ten aanzien van civieltechnische of milieu-hygiënische ervaringen. De aanleiding en inhoud van de «Circulaire Toepassing van staalslak en hoogovenslak(zand) in aanvullingen en ophogingen» uit 2005 was in de gehele keten bekend; bij (overheids-)opdrachtgevers, aannemers, leveranciers en bevoegde gezagen. De gemeente Leeuwarden heeft als bevoegd gezag in 2012 ingestemd met gebruik door aannemerscombinatie CDHS van LD-staalslakken ter vervanging van zand.
Is er aan de provincie Friesland gemeld dat het om een pilot ging? Waarom wel of niet?
Nee, het betrof een regulier project van Rijkswaterstaat. Zie verder het antwoord op vraag 11.
Waarom is er door het Ministerie van IenW nooit breed gecommuniceerd over de milieuschade en de afzetproblematiek van staalslakken?
De afzet van staalslakken is afhankelijk van het functioneren van de markt en gaat uit van het principe van vraag en aanbod. Het inzicht in de ontwikkeling in de markt van vraag en aanbod bevindt zich in de eerste plaats bij de marktpartijen zelf. Het is ook de eigen verantwoordelijkheid van marktpartijen om binnen de wettelijke kaders voldoende geschikte afzetkanalen en toepassingsmogelijkheden te vinden. Dit kan zowel in binnen- als buitenland. Het ligt niet in de lijn van mijn verantwoordelijkheden om voldoende marktvraag te garanderen of over commerciële informatie van marktvraag en -aanbod te communiceren.
Door het Ministerie van IenW is de afgelopen jaren in diverse uitingen van de Staatssecretaris herhaald dat de toepassing van bouwstoffen, waaronder staalslakken, moet voldoen aan de daarvoor geldende wettelijke kaders om te waarborgen dat de toepassing niet leidt tot schadelijke effecten voor mens en milieu. Ook is herhaaldelijk gecommuniceerd dat er risico’s zijn als bij toepassing van staalslak onvoldoende rekening wordt gehouden met de eigenschappen van het materiaal.
Waarom is er door RWS nooit gecommuniceerd over de milieuschade en de afzetproblematiek van staalslakken?
Er was en is geen aanleiding of reden voor Rijkswaterstaat om te communiceren over de afzetproblematiek van producten of materialen van commerciële bedrijven. Of, wanneer, met wie en op welke wijze er destijds gecommuniceerd is door Rijkswaterstaat over de (mogelijke) milieuschade van staalslakken, is niet meer te achterhalen.
Bent u bereid om breed te communiceren dat het gebruik van staalslakken tot milieuschade kan leiden? Waarom wel of niet?
Ja. De risico’s van het gebruik van staalslak in of op de landbodem worden beschreven in de toelichting bij de Tijdelijke regeling verbod en vergunningplicht toepassing LD- en ELO-staalslak. Een overzicht van veel gestelde vragen en antwoorden staat op de website van het Informatiepunt Leefomgeving.
Wat vindt u van het feit dat Tata Steel op zijn website in 2021 schermt met het rechtsoordeel (bijproduct) en het gegeven dat RWS staalslakken gewoon gebruikt? Vindt u dat misleidend? Vindt u bij nader inzien dat het ministerie en RWS beter hadden moeten communiceren over de eventuele gevolgen van het gebruik van staalslakken?
Zoals ook bij de beantwoording van vraag 10 te lezen is, is het rechtsoordeel niet algemeen geldend. Deze informatie is ook in het rechtsoordeel opgenomen. Het is dus onjuist om zonder verdere onderbouwing het rechtsoordeel als argument te gebruiken voor de bijproductstatus van staalslakken in nieuwe/andere situaties dan de beschreven situatie uit 2017. Dus is het ook onjuist om het te gebruiken zonder na te gaan of de feiten en omstandigheden veranderd zijn ten opzichte van 2017.
Ziet u de noodzaak, zoals ILT aankaart, dat er geen informatie is over hoeveel staalslakken naar Nederland geïmporteerd worden, om dit beter te registreren? Zo ja, welke actie gaat u ondernemen?
Internationaal transport van staalslakken met een afvalstatus valt onder de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA). De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) kan als toezichthouder informatie opvragen over deze transporten. Met ingang van 21 mei 2026 stelt de EVOA het digitaal aanleveren van gegevens over alle internationale afvaltransporten binnen de EU verplicht en wel voordat het transport daadwerkelijk mag starten.
Staalslakken zonder afvalstatus mogen vrij bewegen binnen de Europese Unie onder de product- en stoffenwetgeving. Er kan steekproefsgewijs gecontroleerd worden op materialen die zich over landsgrenzen bewegen.
Bent u van mening dat het «toeleggen van geld» (een aannemer krijgt geld mee bij het gebruik van staalslakken vanwege de negatieve waarde) zorgt voor een ongelijk speelveld met echte bouwstoffen? Zo ja, in hoeverre gaat u dat veranderen?
Er zijn diverse factoren die de markt en het speelveld beïnvloeden, zoals bijvoorbeeld prijs, kwaliteit en beschikbaarheid. Een lage of negatieve prijs kan bijdragen aan extra vraag en extra afzet. Dit hoeft in principe geen probleem te zijn zolang de staalslakken conform de geldende wet- en regelgeving correct worden toegepast. Zo mag een toepassing niet dikker dan noodzakelijk en moet deze functioneel zijn. Met de tijdelijke regeling is een aantal toepassingsmogelijkheden verboden of onderworpen aan een vergunningplicht. Feit blijft dat secundaire bouwstoffen, mits goed toegepast, een goede vervanging zijn voor primaire grondstoffen. Zoals in de Verzamelbrief Bodem en ondergrond van 17 april 2025 benoemd3, wordt bekeken of er prikkels zijn die een negatieve invloed hebben op het toepassen van te veel staalslak en welke maatregelen passend zijn voor aanpak van deze negatieve prikkels.
Zijn staalslakken of producten die staalslakken bevatten voor particulieren beschikbaar in de vorm van het product duomix via Pelt & Hooykaas? Hoe wordt hierop toegezien?
Pelt & Hooykaas zegt niet aan particulieren te verkopen. Wel helpen zij desgevraagd particulieren aan een adres waar producten van Pelt & Hooykaas, zoals Duomix, te verkrijgen zijn.
In het rapport «Onderzoek naar toepassing van Duomix» dat op 17 april 2025 met de Kamer is gedeeld4, staat het volgende in paragraaf 2.2: «Pelt & Hooykaas levert Duomix aan aannemers en bouwgrondstoffenhandelaars.» [...] «Pelt & Hooykaas levert niet direct aan particulieren. Bouwgrondstoffenhandelaars bedienen veelal de plaatselijke markt. Ze leveren aan aannemers die het in gemeentelijke projecten toepassen, maar ook aan hoveniers die het toepassen in hun projecten. De handelaars geven in interviews aan niet of nauwelijks particuliere afnemers te hebben.»
De ILT heeft geen informatie die iets anders doet vermoeden dan wat in het rapport wordt beschreven. De ILT houdt sinds 1 januari 2024 toezicht op de juistheid van de milieuverklaring bodemkwaliteit en bijbehorende afleverbon die door de leverancier bij bouwstoffen moet worden meegeleverd. Ten aanzien van staalslakken ligt hierbij de focus op de milieuverklaring bodemkwaliteit die door Pelt & Hooykaas wordt opgesteld. Onderzoek hiernaar is op dit moment nog in uitvoering. Daarnaast dient deze milieuverklaring beschikbaar te zijn bij de toepassing van bouwstoffen en het is primair aan de gemeenten (en namens deze de omgevingsdiensten) om onder andere te controleren of de toegepaste bouwstof is voorzien van een milieuverklaring bodemkwaliteit. Zoals eerder ook door ILT aangegeven dient hierbij wel te worden aangemerkt dat door het (op dit moment nog) ontbreken van een meldplicht dit toezicht lastig is voor de omgevingsdiensten.
Als u zich zorgen maakt over de milieu en gezondheidsschade door staalslakken, waarom heeft het kabinet dan tot aan april 2025 álle moties ontraden, die over aanscherping van toezicht en regels voor gebruik van staalslakken gingen?
Zoals eerder gemeld zijn de eigenschappen van staalslak bekend, en moet hier bij toepassing rekening mee worden gehouden. Dit betreft de invulling van de zorgplicht, zoals ook bij het antwoord op vragen 2 en 3 toegelicht. Dit is onder meer ook beschreven in de «Circulaire Toepassing van staalslak en hoogovenslak(zand) als bouwstof in een werk» die dateert uit 2005 en die in 2024 is herzien. Helaas blijkt er in de praktijk niet in alle gevallen voldoende rekening te worden gehouden met de juiste invulling van de zorgplicht en daarop toezicht en handhaving plaats te vinden.
In de Kamerbrief van 12 november 20245 bent u geïnformeerd over aanstaande verbeteringen binnen de herijking van de bodemregelgeving zoals het verduidelijken van toepassingseisen en toetsingsvoorwaarden/criteria in regelgeving, het bieden van handvatten om nader invulling te geven aan de zorgplicht en de verkenning of het zinvol en haalbaar is om de kwaliteit te waarborgen van het toepassen van bepaalde secundaire bouwstoffen binnen het publieke private stelsel van kwaliteitsborging bodembeheer (Kwalibo).
De ILT heeft een inventarisatie uitgevoerd waarbij is gekeken naar grootschalige toepassingen waarin staalslak wordt gebruikt als zandvervanger. Uit het daaruit volgend signaal van februari 2025 van de ILT blijkt dat de risico’s optreden bij LD-staalslak die is gebruikt als zandvervanger in toepassingen dikker dan een halve meter. Mijn voorganger heeft daarop aangekondigd te onderzoeken of het wenselijk, effectief en mogelijk is om het gebruik van dit type LD-staalslak in dergelijke toepassingen uit te sluiten. Uiteindelijk heeft dit geleid tot het instellen van de tijdelijke regeling.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden voor het plenaire debat na de zomer?
Om herhaling van antwoorden te voorkomen, heb ik enkele vragen gezamenlijk beantwoord.
De Joint Letter of Intent met Tata Steel, de fors hogere uitstoot van Tata Steel, staalslakken en de forse salarisverhogingen van directieleden bij Tata Steel |
|
Ines Kostić (PvdD), Geert Gabriëls (GL), Christine Teunissen (PvdD), Joris Thijssen (PvdA), Suzanne Kröger (GL) |
|
Thierry Aartsen (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Omgevingsdienst ziet fors hogere uitstoot Tata Steel in 2024»1?
Wat vindt u ervan dat Tata Steel Nederland (TSN) vorig jaar van meerdere stoffen significant meer heeft uitgestoten dan de jaren ervoor? Wat verklaart exact de toename van de uitstoot van benzeen, lood, nikkel en zink?
In hoeverre is deze hogere uitstoot te wijten aan het feit dat de uitstootmeting van beide kooksgasfabrieken is meegenomen in 2024?
Wat betekenen deze resultaten voor de aanzeggingsprocedure van de provincie? Klopt de aanname dat de overtredingen bij de Kooksgasfabriek 2 niet zijn beëindigd en dat intrekking van de vergunning een stap dichterbij is gekomen?
Wat betekent de grotere uitstoot van grotendeels zeer zorgwekkende stoffen voor de gezondheid van omwonenden?
Waren deze cijfers al bekend toen de Joint Letter of Intent (JLoI) met TSN werd ondertekend?
Wat is er met het advies «Geef meer duidelijkheid over de effecten van de transitie op emissie van de zeer zorgwekkende stoffen en neem de doelstellingen in het advies van de Expertgroep over» van de Expertgroep Gezondheid IJmond gedaan?
Waarom is het advies van de Expertgroep Gezondheid IJmond om een reductie van 90% voor Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen (PAK’s), benzeen en een selectie aan metalen op te nemen niet opgenomen in de JLoI, terwijl dit volgens de expertgroep zorgt voor een grote verlaging van gezondheidsrisico’s? Kunt u deze keuze onderbouwen zonder dat de gezondheidseffectrapportage is afgerond?
Bent u bekend met het artikel «Salaris van Tata-directie verdubbeld, terwijl medewerkers geen kerstpakket meer krijgen?»2
Wat vindt u van dit nieuws?
Vindt u het eerlijk dat de salarissen van de directie van TSN omhoog zijn gegaan terwijl er op de werkvloer op kerstpakketten, overwerkmaaltijden en koffie wordt bezuinigd?
Wat vindt u ervan dat de directie hogere salarissen krijgen, terwijl eerder dit jaar diezelfde directieplannen bekend maakte om één op de vijf werknemers te ontslaan?
Wat ziet u als een gepaste beloning voor de bedijfsleiding, zoals dat in de JLoI is geformuleerd, en vallen de huidige bonussen in die range?
Bent u bekend met het bericht «Staalslakken op veel meer plekken gevonden: aantal locaties bijna verdubbeld»3?
Klopt het dat op zeker 216 plekken in Nederland staalslakken zijn gebruikt? Was u bekend met elk van deze gevallen? Hoeveel locaties verwacht u dat er nog meer boven water komen? Bent u dit volledig in kaart aan het brengen?
Wat vindt u ervan dat sommige gemeenten, zoals Muiden, Amstelveen, Texel, Den Haag en Heusden, al proactief staalslakken hebben verwijderd, bijvoorbeeld bij paden of hofjes in woonwijken of in de buurt van speelplaatsen en scholen? Stimuleert u andere gemeenten om in dergelijke gevallen hetzelfde te doen? Hoe moeten gemeenten dit bekostigen?
Bent u voornemens om een saneringsplan op te stellen voor de plaatsen waar staalslakken het meest acute gevaar vormen? Bent u in gesprek met provincies en gemeenten die al maatregelen aan het nemen zijn?
Wanneer is het onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) naar de veilige toepassingen van staalslakken afgerond? Deelt u de opvatting dat, gezien de schaal van dit probleem, er eerst onomstotelijk moet zijn vastgesteld dat de toepassingen veilig zijn en dat daarom een tijdelijk totaalverbod vanuit het voorzorgsprincipe de juiste weg is?
Wat gebeurt er met de staalslakken die naar de Baltische Staten geëxporteerd worden? Hoe worden ze daar toegepast?
Bent u bekend met het artikel «Waar komen verwijderde staalslakken terecht? Geen zicht op»4?
Klopt het dat er geen zicht op is waar verwijderde staalslakken terechtkomen?
Gaat u dit inzichtelijk brengen om te voorkomen dat de problemen steeds verplaatst worden?
Kunt u nogmaals uiteenzetten hoe het precies zit met de ontbindende voorwaarden die in de JLoI over staalslakken zijn opgenomen? Waarom zei u tijdens het commissiedebat Leefomgeving en externe veiligheid dat deze voorwaarden er niet toe leidt het kabinet zich terughoudend zal opstellen ten opzichte van staalslakken?
Kunt u toelichten wat artikel 15, vierde lid, van de JLoI over de CO2-heffing en staalslakken precies betekent voor toekomstig beleid op deze terreinen? Wat zou een verhoging van de CO2-heffing (juridisch) betekenen voor de maatwerkafspraken? Wat zou een totaalverbod op staalslakken betekenen voor de maatwerkafspraken?
Klopt het dat er met artikel 15, vierde lid 4, feitelijk afspraken gemaakt worden die gaan gelden voor alle bedrijven in Nederland? Waarom levert u op deze aspecten geen maatwerkmaatregelen, bijvoorbeeld op de manier zoals beschreven in de aangenomen motie-Thijssen (Kamerstuk 29 826, nr. 236)? Bent u het ermee eens dat deze bepaling in artikel 15, vierde lid, betekent dat bedrijven die bij u hebben aangegeven niet verder te willen praten over verduurzaming wel dit belastingvoordeel (het afschaffen van de CO2-heffing) krijgen?
Kunt u exact uiteenzetten welke maatregelen u aanvullend heeft genomen na het advies van Arbeid, Mens, Verzuim en Inzetbaarheid (AMVI) in samenwerking met de Expertgroep Gezondheid IJmond en welke adviezen u specifiek niet heeft overgenomen? Kunt u in een overzicht ingaan op wat u met elk van de adviezen en aanbevelingen uit het AMVI-advies heeft gedaan?
Wat betekent het maximum subsidiebedrag van twee miljard euro door de Rijksoverheid? Betekent dit dat de eventuele meerkosten van de uitvoering van de adviezen van de gezondheidseffectrapportage (GER) per definitie voor de rekening van TSN zijn?
Waarom is het doel voor TSN om over te zijn op groene waterstof en biomethaan pas gesteld in 2047? Hoe verhoudt dit zich tot de deadline van de uitgifte van ETS-rechten die is gesteld in 2040? Hoe verhoudt zich dit tot aangenomen moties (Kamerstukken 29 826, nrs. 186 en 187)?
Welke juridische waarborgen zitten er in de maatwerkafspraken om er zeker van te zijn dat TSN van aardgas over gaat op groene waterstof? Hoe wordt lock-in voorkomen?
Waarom wordt er ook ingezet op Carbon Capture & Storage (CCS), naast de overgang van aardgas op groene waterstof? Is CCS nog nuttig als de fabriek overgaat op groene waterstof? Zo nee, betekent CCS dan niet een lock-in voor het maken van staal met aardgas?
Wat zijn de totale kosten om eerst 15 jaar lang staal te maken met aardgas en CCS en daarna 15 jaar groen staal te gaan maken (met groene waterstof) in vergelijking met 30 jaar lang groen staal maken (met groene waterstof)? Kunt u bij dit antwoord werken met verschillende IEA en PBL-scenario’s voor de CO2-prijs, aardgasprijs, prijs van groene waterstof en prijs van CCS?
Waarom heeft u de aangenomen motie-Thijssen c.s. over de adviezen van de Expertgroep Gezondheid IJmond (Kamerstuk 28 089, nr. 307) niet als harde voorwaarde opgenomen in de JLoI? Heeft u dit wel besproken met Tata? Wat was het antwoord van TSN? Wat zijn de kosten om deze adviezen wel op te volgen?
Wat is de uitstoot van alle schadelijke stoffen op dit moment en op basis van welke gegevens zijn de afspraken over emissiereductie in 2030 gemaakt? Zijn de metingen van deze emissies onafhankelijk gedaan? Kan het zijn, zoals in het eerdergenoemde artikel, dat later blijkt dat emissies toch weer hoger zijn? Zijn de door het RIVM gemeten deposities buiten het TSN-terrein verklaarbaar met de op dit moment bekende emissies? Zo nee, waar komt het verschil door?
Is er in de afspraken ook rekening gehouden met de waarschuwing van de Expertgroep Gezondheid IJmond dat de emissies in de bouwfase kunnen toenemen? Kunt u in een tabel aangeven wat de emissies en andere overlast jaarlijks gaat zijn van nu tot 2032?
Waarom gaat TSN verder onderzoek doen naar ultrafijnstof? Waarom is niet afgesproken dat het RIVM verder onderzoek gaat doen naar de uitstoot van ultrafijnstof? Waarom wordt de Expertgroep Gezondheid IJmond niet gevraagd om op basis van een eventueel RIVM-onderzoek naar fijnstof advies te geven over de gezondheidseffecten van fijnstof en hoe deze effecten te verminderen? Wordt fijnstof meegenomen in de GER?
Wat zijn de gezondheidseffecten van de schadelijke stoffen die nog wel uitgestoten mogen gaan worden? Wat is het cumulatieve gezondheidseffect van deze emissies? Kunt u dit weergeven in DALY’s (Disability Adjusted Life Years), zoals ook de Expertgroep Gezondheid IJmond doet? Hoe vergelijkt dit gezondheidseffect zich met een gemiddelde stad in Nederland?
Wanneer verwacht u dat de GER af zal zijn? Waarom vraagt u geen advies van de Expertgroep Gezondheid IJmond naar aanleiding van de GER? Hoe gaat de GER invloed hebben op de bindende afspraken die u wilt maken met TSN? Wanneer vindt u de uitkomsten van de GER op de maatwerkafspraken voldoende?
Wat zegt u tegen omwonenden die de afgelopen jaren meerdere RIVM-rapporten hebben gelezen over hun leefomgeving die stellen dat de lucht rond TSN ongezond is? Welke concrete gezondheidswinst kunt u garanderen aan de omwonenden?
Is de toename van het hergebruik van staal tot 30% in 2030 in lijn met de aangenomen motie-Kröger/Thijssen over de circulariteitsdoelen (Kamerstuk 29 826, nr. 186)?
Is in de JLoI afgesproken dat alle grondstofvelden worden verkapt?
Onderschrijft u dat de passage in de JLoI "TSN to do its utmost to ensure that TSN will continue to generate the cash flow needed to complete the Projects" een financiële prikkel geeft aan TSN om kosten te reduceren waardoor mogelijk arbeidsvoorwaarden kunnen verschralen en maatregelen ter bescherming van de omgeving en omwonenden kunnen verminderen? Als TSde aangekondigde reorganisatie van afgelopen april niet doorzet, vindt u dan dat TSN voldoet aan dit stuk van de JLoI? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Hoe groot vindt u dat de «final instalment» minimaal moet zijn, die wordt overmaakt als de CGP2 en BF7 gesloten zijn? Wat is de rationale achter dit bedrag?
Wat is de rekensom achter de 200 miljoen euro die de Staat bereid is te lenen om de overstap naar biomethaan of groene waterstof mogelijk te maken? Hoe waarschijnlijk is het dat dit bedrag voldoende is om de lock-in van aardgas te voorkomen? Als TSN geen gebruik maakt van de lening en niet overgaat op biomethaan of groene waterstof, wat gebeurt er dan?
Onderschrijft u dat, om eventueel gebruik te maken van het genoemde clawback mechanisme, het nodig is dat de Staat inzicht heeft in de rendementen die gemaakt worden en dus ook in de geldstromen tussen TSN en Tata Steel Limited (TSL)? Heeft u dit ook besproken met TSN en TSL? Hoe gaan zijn inzicht geven in de bedrijfsvoering?
Hoe is de 600 miljoen euro berekend voor additionele maatregelen voor gezondheids- en milieuwinst?
Welke scenario’s heeft u gezien die aantonen dat met de voorgenomen investeringen TSN tot de meest concurrerende Europese staalproducenten zal behoren? Welke aannames zijn daarbij gedaan voor de prijzen van CO2, kolen, ijzererts, gas, wind op zee, groene waterstof, etc.? Hoe verhoudt dit zich tot de prijs van zonne-energie in Zuid-Europa en Noord-Afrika ofwel kan TSN concurreren met dergelijke locaties gezien de lage kosten van zonne-energie?
Wat wordt bedoeld met de potentiële «coal ban»?
Kan het huidige stikstofslot ervoor zorgen dat TSN niet kan gaan bouwen aan de nieuwe fabrieken?
De staalslakkenkwesties |
|
Geert Gabriëls (GL), Ines Kostić (PvdD) |
|
Thierry Aartsen (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Wanneer wordt de bodemregelgeving aangepast en worden er in de nieuwe bodemregelgeving ook eisen toegevoegd over uitloging van niet genormeerde relevante stoffen, zoals natrium (Na), calcium (Ca), aluminium (Al), strontium (Sr), titanium (Ti), beryllium (Be) en boor (B) en beïnvloeding van de pH? Zo ja, geldt dat dan voor álle secundaire bouwstoffen?
Waarom is de bodemregelgeving al zo lang niet meer aangepast, terwijl de omgevingsdiensten aangeven dat de bodemregelgeving hun geen handvatten bood en geboden heeft om goed toezicht te kunnen houden op bijvoorbeeld het gebruik van staalslakken?
Is er ooit eerder overwogen om de «vrije toepasbaarheid» van staalslakken in te binden en het gebruik aan een meld- of vergunningsplicht te laten voldoen? Waarom wel/niet?
Bent u bereid een wijziging van bijlage A van de Regeling Bodemkwaliteit 2022 door te voeren en daarbij alle relevante factoren voor gezondheid en milieu toe te voegen, waaronder de pH-waarde van uitloogwater?
Waarom is de terugvaloptie bij het eventueel vervallen van het tijdelijke gedeeltelijke verbod op het gebruik van staalslakken een invoering van een meldplicht en niet een invoering van een vergunningsplicht vanaf 1 januari 2026?
Bent u bereid om terug te vallen op een totale vergunningsplicht vanaf 1 januari 2026 voor het gebruik van staalslakken?
Waarom is er sinds in de circulaire van VROM in 2005 staat dat er milieuschade kan optreden bij het gebruik van staalslakken, niet verder ingegrepen om de bodemregelgeving ten aanzien van uitloging van zware metalen en ongeblust kalk aan te scherpen?
Wat vindt u van het feit dat Tata Steel niet eerder zijn risicodocumenten/gevarenclassificatie ten aanzien van het gebruik van staalslakken heeft aangepast en daarmee niet eerlijk is geweest over de impact die staalslakken kunnen hebben op de gezondheid van mens en dier?
Kan Tata Steel aansprakelijk gehouden worden voor verwijderingskosten, omdat de gevarenclassificatie niet op orde was en er gezondheidsrisico’s zijn weggelaten?
Waarom geeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat in zijn communicatie op schrift en via een technische briefing telkens aan dat het niet veel uitmaakt of restproducten van staalproductie de classificatie «afval» of «bijproduct» krijgen, terwijl het hoofd van OmgevingsdienstNL in het rondetafelgesprek van 25 september 2025 aangaf dat het wel degelijk relevant is of een product geclassificeerd wordt als «afval» of als «bijproduct»?
Is het juist dat er bij de classificatie van het restproduct van staalproductie als «afval» sprake is van het moeten betalen van afvalstoffenbelasting? Zo ja, heeft dit meegespeeld in de beoordeling bij het vormgeven van het rechtsoordeel?
Klopt het dat er bij het opruimen een verschil zit in verantwoordelijkheid wanneer het staalslakkenspul geclassificeerd is als «afval» of als «bijproduct»? Zo ja, wat zijn de verschillen?
Klopt het dat Tata Steel verantwoordelijk is voor alle verwijderings- en saneringskosten in situaties waar de staalslakken toch als afvalproduct moeten worden geclassificeerd?
Waarom is er in de technische briefing van dinsdag 23 september 2025 aangegeven dat het voorleggen van een totaalverbod aan «Europa» juridisch moeilijk te onderbouwen is, terwijl er een onderzoek uit 2007 ligt van dhr. Van der Sloot, waarin staat dat milieuschade niet direct afhangt van de dikte van de laag en er dus ook juridische onderbouwing is voor optreden van milieuschade bij gebruik van pakketten staalslakken onder de 50 cm dikte?
Waarom is ervoor gekozen om enkel het gevaar van gebruik van staalslakken in pakketten dikker dan 50 cm te onderbouwen, terwijl uit het rapport van Van der Sloot blijkt dat milieuschade niet van de dikte van het verticale pakket afhangt maar onder andere van het horizontale gebruik, de oppervlakte, van het pakket?
Wordt op dit moment onderzocht of een verbod op basis van artikel 128 lid 2 REACH tot de mogelijkheden behoort, omdat het hier gaat om permanente beperkende maatregelen in situaties dat REACH zelf geen aanvullende regels bevat over de toepassing van een chemische stof?
Klopt het dat er geen aanvullende voorschriften over bijvoorbeeld gebruik vanuit REACH zijn voorgeschreven voor staalslakken, omdat staalslakken niet in bijlagen XVII van REACH genoemd staan?
Kunt u uitsluiten dat er een significante invloed is van het gebruik van staalslakken op het Natura 2000-gebied de Westerschelde?
Wat is het gevolg als een rechter toch oordeelt dat niet vaststaat dat staalslakkengebruik in grote wateren geen significant effect heeft op Natura 2000-gebieden, zoals de Scheldes?
Wat gaat u doen met alle staalslakken die nu al in Nederland liggen in pakketten groter dan 50 cm, nu erkend wordt dat het gebruik van die dikke pakketten staalslakken (boven de 50cm) tot milieuschade kunnen leiden?
Klopt het dat hydraulisch menggranulaat door elke particulier nu gekocht kan worden en gebruikt kan worden voor bijvoorbeeld de tuin of oprit?
Kunt u uitsluiten dat het gebruik van staalslakken in een percentage lager dan 20 procent in menggranulaat niet schadelijk is voor de gezondheid? Zo nee, waarom valt hydraulisch menggranulaat met staalslak dan niet onder het verbod?
Bent u bereid alsnog uitvoering te geven aan de vraag van de Kamer om een totaalverbod, door in aanbestedingen bij weg- en waterbouwwerken als criterium te stellen dat er geen gebruik gemaakt wordt van staalslakken? Waarom wel/niet?
Wat vindt u ervan dat Tata Steel Nederland aangeeft dat ze nog net zoveel staalslakken afzet als vóór het tijdelijke verbod en dat deze nu worden ingezet in pakketten van kleiner dan 50cm, die niet onder het verbod vallen en waarvan is aangetoond dat deze óók milieuschade opleveren?1
De brug bij Urmond |
|
Habtamu de Hoop (PvdA), Geert Gabriëls (GL) |
|
Tieman |
|
|
|
|
Klopt het dat er geen alternatieve oeververbinding voor fietsers en voetgangers wordt gerealiseerd als de brug bij Urmond voor anderhalf jaar wordt gesloten voor renovatie?
Rijkswaterstaat zal geen alternatieve oeververbinding realiseren tijdens de renovatiewerkzaamheden aan brug Urmond. De renovatie van brug Urmond maakt onderdeel uit van de grote instandhoudingsopgave van Rijkswaterstaat en zorgt ervoor dat de brug na renovatie weer decennia mee kan. Hinder is daarbij helaas niet te voorkomen binnen de technische, financiële, juridische en ruimtelijke randvoorwaarden.
Is onderzocht hoeveel fietsers en voetgangers dagelijks gebruik maken van de brug?
De gemeente Stein heeft, als wegbeheerder, een onderzoeksbureau ingeschakeld om de verkeersintensiteit op en rondom de tijdelijke sluiting van de brug in kaart te brengen. Hierbij wordt ook het gebruik door fietsers en voetgangers betrokken. In het kader van dit onderzoek wordt in werkgroep B, onderdeel van de bredere klankbordgroep, samen met de gemeente, omwonenden en Rijkswaterstaat gewerkt aan het opstellen van passende verkeersmaatregelen.
Welke diensten en voorzieningen in Urmond zijn slechts «aan de andere kant van de brug» beschikbaar, en door de renovatie dus minder goed bereikbaar?
Alle voorzieningen en diensten blijven bereikbaar door via brug Berg naar de andere kant van Urmond te gaan, hetzij met een extra reistijd van circa 6 minuten voor autoverkeer, 10 minuten voor fietsers en 40 minuten voor voetgangers.
Welke andere opties zijn er om ouderen, mensen die minder ver kunnen fietsen en mensen die geen auto hebben tegemoet te komen?
Tijdens de renovatie van brug Urmond past Arriva de dienstregeling aan door een andere route via brug Berg te rijden. De capaciteit van de bussen wordt ook uitgebreid om de omleiding te kunnen faciliteren. Binnen de gemeente Stein rijdt momenteel een wensauto. Samen met de leden van werkgroep B en de gemeente Stein wordt onderzocht of deze dienstverlening kan worden uitgebreid. In werkgroep B worden ook andere maatregelen onderzocht die de meer kwetsbare groepen betrokkenen kunnen faciliteren.
Als een tijdelijke brug geen optie is, waarom dan geen fietspont? Wat zou een tijdelijke pont voor fietsers en voetgangers kosten, als deze bijvoorbeeld 12 uur per dag in bedrijf is?
De mogelijkheden die een oversteek over water kan bieden worden op dit moment nader onderzocht door de klankbordgroep. Daarbij spelen factoren als veiligheid, technische uitvoerbaarheid, kosten en regelgeving een bepalende rol. Mocht daaruit een haalbaar alternatief naar voren komen, dan blijft de vraag in hoeverre dit alternatief daadwerkelijk bijdraagt aan het oplossen van de bereikbaarheidsproblemen die worden voorzien tijdens de sluiting van de brug.
Op dit moment zijn de kosten nog niet bekend.
Het bericht dat gemeenten een landelijke aanpak voor bestrijdingsmiddelen willen |
|
Laura Bromet (GL), Geert Gabriëls (GL), Elke Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA) |
|
Judith Tielen (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Gemeenten willen landelijke aanpak voor bestrijdingsmiddelen»?1
Bent u op de hoogte dat gemeenten zich geen raad weten met het gebruik van bestrijdingsmiddelen in de lelieteelt, omdat landelijk beleid ontbreekt? Hoe lang ontvangt u deze signalen al? Kunt u hier een reflectie op geven?
Bent u op de hoogte dat het gebrek aan daadkracht leidt tot zowel verontruste inwoners als onzekerheid bij boeren? Kunt u ook hier een reflectie op geven?
Wat gaat u doen qua aanpak lelieteelt en bestrijdingsmiddelen om deze ontstane situatie, welke leidt tot polarisatie, in vele gemeenten te verbeteren?
Deelt u de mening van de burgemeester van Westerveld dat de huidige aanpak leidt tot toegenomen spanning in plaats van het dalen van spanning? Kunt u dit nader toelichten?
Bent u het eens met de gemeente Midden-Drenthe dat dit vraagstuk een complex samenspel van regelgeving, jurisprudentie, technische innovaties en uiteenlopende verwachtingen is? Deelt u de mening dat daarbij dit vraagstuk gemeente-overstijgend landelijke helderheid en beleid vraagt?
Waarom bent u nog steeds niet bereid om te werken met een wettelijke spuitvrije zone bij lelieteelt?
Waarom verwerkt u de herhaalde uitspraken van de Raad van State in het afgelope decennium, dat een spuitvrije zone van 50 meter bij woningbouw bij het gebruik van bestrijdingsmiddelen niet onredelijk is, niet in landelijke wetgeving?
Wat gaat u doen met de dringende oproep van gemeenten om met landelijke wet- en regelgeving te komen? Op welke termijn kunnen deze gemeenten duidelijke regelgeving van u verwachten?
Deelt u de mening dat sierteelt niet onder het beleid van voedselzekerheid valt? Zo nee, waarom niet?
Wat gaat u verbeteren aan de kabinetsaanpak «gezondheid in alle beleidsterreinen»? Gaat u daarin ook ambities beschrijven om inwoners en boeren beter te beschermen tegen de schadelijke gezondheidseffecten van bestrijdingsmiddelen?
Het bericht dat wetenschappers twijfelen aan de ICL-maatregelen tegen stank en zoutzuur |
|
Suzanne Kröger (GL), Geert Gabriëls (GL) |
|
Thierry Aartsen (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Wetenschappers twijfelen aan ICL-maatregelen tegen stank en zoutzuur?»1
Ja. Ik ben hierover in contact getreden met de provincie Noord-Holland, die voor de Amsterdamse vestiging van ICL het bevoegd gezag is. De provincie heeft de uitvoering van de bijbehorende taken op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) gemandateerd aan de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (OD NZKG).
Vindt u het ook zorgelijk dat veel bewoners van de wijk Tuindorp Oostzaan al decennialang last hebben van brandende ogen, geïrriteerde luchtwegen en een vreemde geur door de uitstoot van zoutzuur door de kunstmestfabriek ICL in het Westelijk Havengebied van Amsterdam? Zo nee, waarom niet?
Ik vind dat de zorgen van bewoners van Tuindorp Oostzaan, die last hebben van de emissies van de kunstmestfabriek van ICL, serieus genomen moeten worden. Het gaat hier om emissies van verschillende stoffen, waaronder zoutzuur, dat brandende ogen en geïrriteerde luchtwegen veroorzaakt, en zwavelverbindingen die zorgen voor geuroverlast. Ik vind dat gezondheidsschade voorkomen moet worden. ICL heeft de verantwoordelijkheid om alles te doen om uitstoot en overlast te beperken en te voldoen aan de regels, wil het met draagvlak blijven opereren in een dichtbevolkte omgeving.
Waarom zijn de oorzaken van de resultaten van de kankeratlas (waaruit bleek dat er in westelijk Amsterdam Noord meer longkanker voorkomt dan gemiddeld) nog niet onderzocht, ondanks grote zorgen van omwonenden over de rol van ICL? Kan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) onderzoek doen naar de oorzaken?
Het is zeer moeilijk om de oorzaak van een verhoogde incidentie van bepaalde soorten kanker in een bepaald gebied te kunnen achterhalen. Er zijn immers vele omgevingsfactoren die de kans op kanker kunnen verhogen. Ook factoren als bevolkingssamenstelling, leefstijl en de blootstelling in het verleden spelen een rol. De invloed van een enkel bedrijf in een geïndustrialiseerde en dichtbevolkte omgeving als Amsterdam-Noord op het ontstaan van kanker is daarmee moeilijk, zo niet onmogelijk om te bepalen.
ICL stoot met name zoutzuur (HCL) uit. Emissies van andere stoffen uit de schoorsteen zijn te klein om een rol te kunnen spelen. De International Agency for Research on Cancer (IARC), het in kanker gespecialiseerde onderdeel van de Wereldgezondheidsorganisatie WHO geeft aan dat er geen significant bewijs is dat deze stof kanker veroorzaakt bij mensen. Een extra onderzoek heeft daarom geen meerwaarde. Mijn inzet blijft onverminderd gericht op het zoveel als mogelijk beperken van gezondheidsschade door industriële installaties, onder meer via de Actieagenda Industrie en Omwonenden.
Wat vindt u ervan dat ICL de wettelijke grenswaarden voor zoutzuur meermaals heeft overschreden binnen de huidige verouderde vergunning, tot wel 46 keer? Vindt u het acceptabel dat deze door wetenschappers als ongezond beoordeelde situatie maar blijft voortbestaan?
Ik vind het onacceptabel dat de emissies van een bedrijf de wettelijke grenswaarden overschrijden en dat daarmee een ongezonde situatie bestaat voor omwonenden.
De provincie Noord-Holland is voor ICL het bevoegd gezag. De provincie heeft de uitvoering van de bijbehorende taken op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) gemandateerd aan de OD NZKG. De OD NZKG heeft laten weten het getal 46 overigens niet te herkennen. Wel constateert de OD NZKG dat ICL 76,9 kg zoutzuur per uur uitstoot, terwijl de grenswaarde ligt op 4,2 kg per uur. Volgens de omgevingsdienst stoot het bedrijf dus circa 16 keer zo veel uit als toegestaan. Omdat de toegestane emissievracht voor zoutzuur in de huidige vergunning wordt overschreden, heeft de OD NZKG een Last Onder Dwangsom (LOD) opgelegd aan het bedrijf, waarbij bovenstaande getallen zijn meegenomen in het vaststellen van de hoogte daarvan. ICL moet er aantoonbaar alles aan doen om de overschrijding van de emissiegrenswaarden in de vergunning zo snel mogelijk ongedaan te maken. Indien de huidige LOD niet leidt tot verbetering bij ICL, neemt de OD NZKG een volgende handhavingstap. Ook bij deze stap worden weer de gezondheidseffecten meegewogen. De GGD adviseert de OD NZKG hierover.
Herkent u de zorgen van wetenschappers dat de aangekondigde maatregelen (de overstap naar gezuiverd water in de gaswasser en speciale sponzen die een deel van het zoutzuur afvangen) onvoldoende zijn om de uitstoot substantieel terug te dringen? Deelt u de opvatting dat de maatregelen de uitstoot zeker niet met bijna 50 keer zullen terugdringen?
De OD NZKG heeft mij desgevraagd laten weten ervan op de hoogte te zijn dat het bedrijf onderzoek doet naar maatregelen. Vooralsnog zijn de resultaten van deze maatregelen nog niet ter beoordeling met de OD NZKG gedeeld. Of deze zorgen terecht zijn, kan de OD NZKG daarom nog niet beoordelen. Het is aan het bedrijf om te zorgen dat de zij de juiste maatregelen neemt om aan de emissiegrenswaarden te voldoen.
Kan in deze situatie gesproken worden van het gebruik van best beschikbarre technieken? Zo nee, wat zijn dan de consequenties daarvan?
De OD NZKG heeft mij laten weten dat ICL op de zogenaamde drooginstallatie een techniek toepast (cyclonen en gaswasser) die als Beste Beschikbare Techniek voor een kunstmest producerend bedrijf als ICL wordt beschouwd. Voor de betreffende installatie en de emissie van zoutzuur zijn de beste beschikbare technieken en de hierbij behorende emissieniveaus opgenomen in de BREF2 anorganische bulkchemie (BREF Large Volume Inorganic Chemicals LVIC, 2017).
De emissiegrenswaarden in de vergunning sluiten aan bij deze BREF en de bijbehorende grenswaarden. ICL moet aan de in de vergunning gestelde emissiegrenswaarden voldoen. Daar houdt de OD NZKG vervolgens toezicht op. Wanneer het bedrijf niet aan deze emissiegrenswaarden voldoet, wordt het – zoals dat nu gebeurt – via handhaving door de omgevingsdienst gedwongen deze overtreding ongedaan te maken.
Wat vindt u ervan dat andere kunstmestfabrieken de normen wél halen? Spreekt u ICL erop aan dat het bedrijf onvoldoende doet om aan haar zorgplicht te voldoen en om zoutzuuruitstoot terug te dringen?
ICL moet aan de emissiegrenswaarden voldoen die in de vergunning staan, en die ook gelden voor andere fabrieken die dergelijke installaties hebben. De OD NZKG laat weten dat ICL op sommige punten niet voldoet aan die grenswaarden. Conform de Landelijke Handhavingstrategie Omgevingsrecht3 treedt de OD NZKG dan handhavend op. Ook wijst de OD NZKG het bedrijf op de maatschappelijke verantwoordelijkheid om maatregelen te nemen om de overlast zo snel mogelijk te reduceren. Ik sluit mij bij die oproep aan.
Hoe kijkt u ernaar dat ICL de gaswasser pas in 2027 wil vervangen, terwijl wetenschappers aangeven dat die maatregel het echte verschil kan maken? Welke druk kunt u als stelselverantwoordelijke – eventueel samen met bevoegde gezagen – uitoefenen op ICL om deze maatregel naar voren te halen?
De OD NZKG handhaaft op de huidige emissienormen uit de vergunning. Daarnaast wordt momenteel op initiatief van het bevoegd gezag de vergunning geactualiseerd, wat leidt tot aangescherpte emissiegrenswaarden. Het bedrijf wil graag zekerheid over de vergunning en de daarin op te nemen normen ten aanzien van de emissies, voordat het de investering doet. Het is aan ICL om de juiste best beschikbare techniek toe te passen om aan deze normen te kunnen voldoen. De OD NZKG laat weten de bijbehorende aanvragen zo snel mogelijk te beoordelen, waarbij ICL een zo kort mogelijk implementatietermijn krijgt.
Wat vindt u ervan dat ICL kan blijven door produceren op basis van een verouderde vergunning met een maximumconcentratie van 30 mg/nm3, terwijl er in het Besluit activiteiten leefomgeving (BAL) al sprake is van een veel strengere emissienorm van maximaal 3 mg/nm3?
De algemene emissiegrenswaarde voor zoutzuur uit het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) is voor deze installatie niet van toepassing. Voor de betreffende installatie en de emissie van zoutzuur zijn de Best Beschikbare Technieken en het daarbij behorende emissieniveau opgenomen in de eerdergenoemde BREF anorganische bulkchemie (BREF LVIC, 2017). Bij het opstellen van een vergunning moet dit emissieniveau specifiek voor het desbetreffende bedrijf als emissiegrenswaarde worden vertaald. Hierbij hanteert de OD NZKG het uitgangspunt om een zo scherp mogelijke grenswaarde op te nemen. Welke waarde dit wordt is op dit moment nog niet bekend. Op dinsdag 14 oktober 2025 organiseert de OD NZKG een bewonersbijeenkomst4 waar de belangrijkste nieuwe eisen uit het conceptbesluit voor de vergunning gepresenteerd worden. Het gaat hierbij vooral om de thema’s geur en zoutzuur, omdat daar de meeste meldingen van overlast over gaan.
Heeft u gesprekken met de provincie Noord-Holland en de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied over de nieuwe, strengere normen die de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied aan ICL wil gaan opleggen? Wordt de emissienorm uit het BAL in de nieuwe vergunning opgenomen?
Het ministerie is in gesprek gegaan met de provincie, die bevoegd gezag is voor ICL. Aan welke eisen bedrijven moeten voldoen is vastgelegd in wetgeving. Voor dit soort grote industriële bedrijven zijn de algemene emissiegrenswaarden in het Bal niet zonder meer van toepassing. Hiervoor gelden Europese BREF-documenten, die Europees worden afgestemd. In de vergunning worden emissiegrenswaarden vastgelegd die kunnen worden gehaald met de toepassing van de daarin omschreven best beschikbare technieken. Het bedrijf moet aantoonbaar voldoen aan de genoemde waarden in de vergunning, bevoegd gezag heeft een verantwoordelijkheid hier op toe te zien.
Waarom is het überhaupt mogelijk dat vergunningen afwijken van de normen die in het BAL worden gesteld? Gaat u ervoor zorgen dat alle milieuvergunningen aan de normen uit het BAL voldoen?
Zie het antwoord op vraag 10.
Op welke wijze kunt u zich als stelselverantwoordelijke nog meer inzetten om de overlast terug te dringen?
Het is allereerst aan het bedrijf om zich te houden aan de wettelijke eisen binnen het stelsel, en de verantwoordelijkheid van bevoegd gezag en de betreffende omgevingsdienst om de situatie te bezien en waar nodig passende maatregelen te nemen. Dat gebeurt hier ook door de provincie en de OD NZKG. Wat ik doe is onder andere via Europese wetgeving blijven werken aan een gezonde leefomgeving. Ook zet ik mij in voor acties uit de Actieagenda Industrie en Omwonenden, die allemaal tot doel hebben om gezondheid en het belang van omwonenden beter mee te wegen in beleid en vergunningverlening ten aanzien van industriële bedrijven.
Zijn er mogelijkheden om het bedrijf stil te leggen totdat de problemen zijn opgelost?
De provincie Noord-Holland en OD NZKG hebben laten weten dat er is geconstateerd dat ICL meer zoutzuur uitstoot dan is toegestaan op basis van de emissiegrenswaarden in de vergunning. Om ICL te bewegen deze uitstoot zo snel mogelijk terug te dringen is er een Last Onder Dwangsom (LOD) opgelegd van 500.000 euro. De OD NZKG past hierbij de Landelijke Handhavingsstrategie Omgevingsrecht toe.
De OD NZKG beschouwt de LOD als een passende maatregel. Daarbij is onder andere meegewogen dat ICL gelegenheid moet krijgen om de uitstoot binnen een redelijke termijn terug te dringen.
Als de uitstoot na invordering van de opgelegde LOD nog niet is teruggedrongen naar toegestane niveaus, zal de OD NZKG overwegen andere bestuursrechtelijke maatregelen op te leggen.
Het stilleggen van een bedrijf door bevoegd gezag is alleen mogelijk onder strenge voorwaarden en als uiterste middel5. Het is aan het bevoegd gezag om dit te beoordelen.
Op welke wijze kunt u zich als stelselverantwoordelijke inzetten om overlast terug te dringen?
Zie antwoord op vraag 12.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat leefomgeving en externe veiligheid op 30 september 2025?
Ja
Het bericht 'Plasticgigant zweeg decennialang over PFAS-lozingen' |
|
Geert Gabriëls (GL) |
|
Thierry Aartsen (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Tieman |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Plasticgigant zweeg decennialang over PFAS-lozingen»?1
Klopt de stelling uit het bericht dat Sabic meer dan 25 jaar lang PFAS loosde in de Westerschelde zonder toezichthouders te informeren?
Als dit klopt, wat zijn dan de straffen die opgelegd kunnen worden aan Sabic?
Klopt het dat dit bedrijf eerder ook al waarschuwingen ontving voor drie overtredingen, waaronder het niet melden van een lekkage van PFBS?
Hoe groot acht u de kans dat Sabic daadwerkelijk een sanctie opgelegd krijgt voor de lozing van PFAS in de Westerschelde?
Welke sancties kunnen aan een bedrijf worden opgelegd als dat bedrijf langdurig de milieuregels niet heeft opgevolgd en het toezichthouders onmogelijk heeft gemaakt hun taak naar behoren uit te voeren?
Waar ligt de drempel om een dossier voor beoordeling door te sturen naar het Openbaar Ministerie?
Acht u het wenselijk dat er een evaluatie plaatsvindt van ernstige situaties als deze en, zo ja, wie zouden hierbij betrokken moeten zijn? Bestaan hier (ad hoc) voorschriften of structuren voor?
Gaat u het bevoegd gezag helpen bij het opleggen van straffen en eventuele rechtszaken die volgen? Waarom wel/niet?
Wat kunt u nog meer doen om ervoor te zorgen dat de veroorzakers van deze milieuovertredingen daadwerkelijk bestraft worden?
Wanneer worden de nieuwe Europese regels (sancties en straffen voor milieucriminaliteit) van kracht in Nederland?
Hoe beoordeelt u het feit dat provincie Brabant pas in 2022 ontdekte dat er PFAS geloosd werd?
Hoe kan het dat het bedrijf het lozen van PFBS niet gemeld heeft aan de bevoegde instanties en hoe beoordeelt u dat gegeven?
Hoe beoordeelt u het gegeven dat Sabic aangeeft de lozing van PFBS ontdekt te hebben in 2019, terwijl provincie Brabant pas in 2022 werd geïnformeerd?
Wat kunt u doen om decentrale overheden en omgevingsdiensten beter te equiperen om milieuovertredingen als deze te voorkomen?
Wat kunt u doen om decentrale overheden en omgevingsdiensten beter te equiperen om milieuovertredingen als deze te bestraffen?
Wat vindt u van het gegeven dat PFBS pas sinds 2020 op de lijst van zeer zorgwekkende stoffen staat en hoe gaat u voorkomen dat andere PFAS-soorten «over het hoofd gezien worden» door bedrijven?
Welke rol pakt u als stelselverantwoordelijke om situaties als deze te voorkomen én deze situatie op te lossen?
Vindt u ook dat verwijzen naar het bevoegde gezag niet een oplossing biedt voor de ontstane situatie? Waarom wel/niet?
Hoe kan de landelijke handhavingsstrategie aangescherpt worden, zodat in situaties als deze de vervuiler bestraft wordt en de vervuiling opgeruimd wordt door de vervuiler?
Zou u het ook onbevredigend vinden als het handhavingstraject hier niet leidt tot een straf?
Bestaat er een landelijke dataset waar waterschappen hun eigen PFAS-metingen kunnen laten registreren om zo op landelijk niveau een beter zicht te krijgen op mogelijke bronnen?
Wanneer kunt u meer uitsluitsel geven over concrete acties die u gaat uitvoeren naar aanleiding van de aangenomen motie om te komen tot een nationaal PFAS-lozingsverbod?2
Kunt u deze vragen één voor éen beantwoorden?
Het bericht dat ambtenaren regels omzeilden om PFAS-grond van Schiphol weg te werken |
|
Habtamu de Hoop (PvdA), Geert Gabriëls (GL) |
|
Tieman , Thierry Aartsen (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Ambtenaren «omzeilden» de regels om pfas-grond van Schiphol weg te werken»1?
Ja.
Klopt het dat miljoenen kilo’s zwaar vervuilde PFAS-grond van Schiphol is gebruikt bij de Aalsmeerderbrug?
Dit klopt niet.
De gemeente Haarlemmermeer was destijds het bevoegd gezag voor bodemtaken vanuit het Besluit bodemkwaliteit in de gemeente en de provincie vanuit de Wet bodembescherming2. De hieruit volgende taken, waaronder het toezicht, worden uitgevoerd door de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (ODNZKG). Om die reden verwijs ik voor verdere inhoudelijke vragen over de gang van zaken graag naar het bevoegde gezag. In overleg met de ODNZKG beantwoord ik deze vragen zo goed mogelijk.
Uit de gegevens die aan mij zijn verstrekt door ODNZKG volgt dat de opgeslagen en toegepaste grond valt onder de categorie licht verontreinigde grond en voldoet aan het op dat moment geldende beleid in het betreffende gebied3, zie de tabel hieronder. Tevens zou de grond die hier is toegepast ook vallen binnen de toepassingswaarden van de huidige landelijke richtlijn, het Handelingskader PFAS.4
Depot
Gemeten gehalte PFOS (in µg/kg droge stof (ds))
Toepassingsnorm
Gekeurd
1
0,4
Achtergrondwaarde / Altijd toepasbaar
januari 2019
2a
0,63
Achtergrondwaarde / Altijd toepasbaar
januari 2019
2b
0,1
Achtergrondwaarde / Altijd toepasbaar
januari 2019
3
1,55
Klasse Wonen/Industrie
januari 2019
4
< 0,1
Niet verontreinigd
januari 2019
5
0,45
Achtergrondwaarde / Altijd toepasbaar
januari 2019
6
2,05
Klasse Wonen/Industrie
maart 2021
7
0,27
Achtergrondwaarde / Altijd toepasbaar
februari 2017
8
0,255
Achtergrondwaarde / Altijd toepasbaar
maart 2021
Toelichting: Meetgegevens verzameld door ODNZKG voor de partijen grond
De grond is, naar wat ik heb vernomen, verplaatst naar een terrein aan de Aalsmeerderweg in Rozenburg ten bate van de aanleg van een Hoogwaardige Openbaar Vervoerverbinding naar Schiphol en niet naar Aalsmeerderbrug, al liggen beide plaatsen in de gemeente Haarlemmermeer.
Klopt het dat de grond daar is toegepast door dit in eerste instantie als tijdelijk voor zes maanden toe te staan en later tijdelijk voor drie jaar, terwijl het van meet af aan de bedoeling was om de grond daar permanent toe te passen?
Ja, dat klopt. Uit informatie van ODNZKG blijkt dat het van meet af aan de bedoeling was om de grond permanent toe te passen. Volgens het toen geldende Besluit bodemkwaliteit (artikel 42, lid 4) mocht de grond vooruitlopend op de definitieve toepassing tijdelijk worden opgeslagen voor een periode van 3 jaar, mits binnen 6 maanden na opslag de definitieve bestemming wordt gemeld.
ODNZKG geeft aan dat de grond aanvankelijk is opgeslagen op basis van de indicatieve kwaliteit en later is onderzocht via een gerichte partijkeuring. Toen de termijn van zes maanden afliep, is een zogenoemd gedoogverzoek voor tijdelijke opslag ingediend. Dit bleek uiteindelijk niet nodig, omdat de opgeslagen partijen grond voldeden aan de voorwaarden voor definitieve toepassing. Dat houdt in dat er bij toepassing geen verslechtering van de bodem optreedt.
Tijdens de opslagperiode werden namelijk de lokaal afgeleide toepassingswaarden aangepast, in samenhang met het inwerking treden van het tijdelijk handelingskader PFAS in 2019.5 Destijds was er nog weinig bekend over PFAS en waren de advieswaarden voor toepassen nog in ontwikkeling. Met de nieuwe toepassingswaarden voldeden de partijen aan de eisen, waardoor tijdelijke opslag niet langer nodig was. Na afronding van alle definitieve partijkeuringen kon de grond daarom definitief worden toegepast conform het Besluit bodemkwaliteit.
Klopt het dat de concentratie PFAS in deze grond de normen met een factor 1500 overschrijdt?
Zie het antwoord op vraag 2 voor de gemeten concentraties PFOS. Uit de informatie blijkt dat de gemeten concentraties voldeden aan de regelgeving van de gemeente Haarlemmermeer in zowel 2017 als 2023 en dat ze ook vallen binnen de landelijk geldende advieswaarden uit het Handelingskader PFAS.
Komt het vaker voor dat vervuilde grond «tijdelijk» wordt verplaatst, maar in de praktijk wordt toegepast voor een permanent project? Kunt u hier voorbeelden van geven?
Het komt regelmatig voor dat grond wordt opgeslagen in afwachting van toepassing, of om nader onderzoek uit te voeren naar de kwaliteit. In een aantal gevallen gebeurt dat ook op of nabij de plaats van definitief toepassen van de grond.
Wat zijn de bestuurlijke en strafrechtelijke gevolgen van het op deze manier storten van vervuilde grond? Gaat u hier actie op ondernemen?
Uit de antwoorden op vraag 2 blijkt dat er geen sprake was van zwaar vervuilde grond, maar van toepasbare grond. Er was hier geen sprake van storting. Storten en toepassen van grond zijn in de wet afzonderlijke begrippen waarvoor verschillende criteria gelden. Voor een verder antwoord op deze vraag verwijs ik naar het toenmalige bevoegd gezag.
Klopt het dat een ambtenaar ernstig en minder ernstig vervuilde grond administratief heeft gemiddeld en zo gelegaliseerd? Mag dit?
Uit de informatie van ODNZKG blijkt dat alle partijen individueel voldeden aan de «dubbele toets» voor toepassing. Deze houdt in dat de toegepaste grond niet slechter van kwaliteit mag zijn dan de bestaande kwaliteit van de ontvangende bodem en moet passen bij de bestaande bodemfunctie. Dat wijst erop dat er niks is gemiddeld.
Bestaat door het storten van de vervuilde grond gevaar voor de volksgezondheid?
Zoals uitgelegd bij vraag 6 was hier geen sprake van storten. Om te bepalen of er gevaar is voor de volksgezondheid, gelden als eerste indicatie de zogenoemde Indicatieve Niveaus voor Ernstige Verontreiniging (INEV’s), vastgesteld door het RIVM. Deze waarden zijn voor PFOS 59 µg/kg ds. De gemeten concentraties zoals vermeld bij het antwoord op vraag 2 liggen daar ruim onder.
Kunt u reflecteren op de uitspraak van dr. ir. Jonker dat de stoffen zeker zullen uitspoelen en in het water terecht zullen komen waarmee boeren hun akkers besproeien of in de Noordzee in de vissen die we eten?
Het is bekend dat diffuse belasting kan leiden tot uitspoeling van PFAS naar het grondwater. Het beleid van het kabinet is daarom gericht op het zorgen dat er zo weinig mogelijk PFAS in het milieu terechtkomt. Dat doen we door in te zetten op een bronaanpak via een Europese restrictie op PFAS, en het beperken van emissies, bijvoorbeeld door het herzien van lozingsvergunningen. Daarnaast ondersteunen we gemeenten en provincies, als bevoegde overheden voor bodemsanering, financieel bij ernstige verontreinigingen met PFAS via de SPUK bodem. Feit blijft dat deze stoffen nog lang in onze leefomgeving zullen blijven, omdat PFAS nog lastig te verwijderen of te zuiveren zijn en een persistent karakter hebben. Daarom bestaat het Handelingskader PFAS, dat advies geeft aan bevoegd gezagen over hoe zorgvuldig om te gaan met grondstromen met een diffuse PFAS-belasting.
Kunt u reflecteren op de uitspraak van prof. dr. Timmermans dat ambtenaren meteen in de houding springen als Schiphol in het geding is? En dat er sprake is van een «beleidsmonopolie»?
Dit beeld herken ik niet.
Wat gaat u of de provincie doen om de grond bij de Aalsmeerderbrug weer schoon te maken en zo te voorkomen dat de vervuiling in de voedselketen terechtkomt?
Er is door de toepassing van de grond aan de Aalsmeerderweg in Rozenburg geen verslechtering van de bodem opgetreden, zie ook het antwoord op vraag 3. De toegepaste grond voldeed aan de toepassingswaarden. Eventuele maatregelen zijn aan het bevoegd gezag, in dit geval de gemeente.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Leefomgeving en Externe veiligheid van 30 september?
Tot mijn spijt is dit niet gelukt.
Het bericht 'Provincie wil PFAS-lozing op riolering Weert tegen adviezen in, toestaan: “Grote impact op het milieu”' |
|
Geert Gabriëls (GL) |
|
Thierry Aartsen (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het genoemde bericht in dagblad De Limburger van 31 juli jongstleden?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat de Provincie Limburg voornemens is deze vergunning te verlenen, terwijl de Rijksinspectie (Inspectie Leefomgeving en Transport – ILT), het Waterschap Limburg en een drinkwaterbedrijf stroomafwaarts hier fel op tegen zijn?
De provincie Limburg is bevoegd gezag voor de beoordeling van de aanvraag van het bedrijf CFS, dat industriële afvalwaters van derden verwerkt. Zij is van mening dat binnen de huidige kaders een vergunning kan worden afgegeven.
Bent u van mening dat ook de Provincie Brabant iets van deze vergunning moet vinden in verband met het feit dat het vervuilde water via de rioolwaterzuivering en de Zuid-Willemsvaart uiteindelijk ook in deze provincie zal belanden?
De provincie Limburg is in dit geval het bevoegd gezag en is daarmee ook verantwoordelijk voor het beoordelen van de vergunningsaanvraag. Zij neemt in deze beoordeling de impact mee die een emissie kan hebben op gebieden buiten de eigen provincie. De provincie kan de vergunning alleen verlenen als deze verenigbaar is met onder andere het beschermen van de chemische waterkwaliteit en het beschermen van de doelmatige werking van de RWZI.
Hoe verhoudt zich deze situatie tot het besluit dat er een minimalisatieplicht geldt voor Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS) zoals PFAS?
Het beleid voor Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS) waar PFAS onder vallen kenmerkt zich enerzijds door het opleggen van emissiebeperkende voorzieningen via een vergunning (toepassing van best beschikbare technieken (BBT)) en anderzijds door een beleid dat is gericht op continu verbeteren (de minimalisatieverplichting).
De minimalisatieverplichting verplicht de vergunninghouder om te beoordelen of er nieuwe, innovatieve mogelijkheden zijn om vergunde emissies verder te reduceren. Over de voortgang van het verbeterproces wordt het bevoegd gezag eens in de vijf jaar geïnformeerd aan de hand van een vermijdings- en reductieprogramma (VRP). Beide instrumenten bestaan naast elkaar, een minimalisatieplicht verzet zich niet tegen het vergunnen van ZZS-emissies.
Wat vindt u ervan dat PFAS zoals GenX, PFOS en PFOA via het riool bij de rioolwaterzuivering (RWZI) terecht zullen komen, wetende dat de RWZI niet volledig toegerust is om deze stoffen uit het verontreinigde water te halen (en deze dus in het milieu zullen belanden)?
Voor PFAS geldt, net als voor andere ZZS, een minimalisatieverplichting. Zie ook het antwoord op vraag 4. Daarom wordt bij het beoordelen van vergunningen nadrukkelijk gekeken naar het minimaliseren van emissies aan de bron en het toepassen van de best beschikbare technieken om de emissies te beperken. De zuivering door een rioolwaterzuivering (RWZI) kan niet worden gezien als invulling van de minimalisatieverplichting of BBT. Bij de beoordeling van de vergunningaanvraag van CFS moet ook rekening worden gehouden met de uiteindelijke gevolgen voor oppervlaktewater en grondwater.
Vindt u het in dit geval een taak van het bedrijf CFS of van de RWZI (het Waterschap) om verontreiniging van het milieu/water met PFAS te voorkomen?
Het is primair de verantwoordelijkheid van het bedrijf CFS om lozingen van PFAS zoveel mogelijk aan de bron te voorkomen, conform de minimalisatieverplichting voor Zeer Zorgwekkende Stoffen. Tegelijkertijd is het waterschap als beheerder van de rioolwaterzuiveringsinstallatie verantwoordelijk voor de lozing vanuit de RWZI op het oppervlaktewater. Beide partijen hebben dus een verantwoordelijkheid: CFS voor het beperken van de lozing van PFAS in het riool, en het waterschap voor de zorgvuldige behandeling en uiteindelijke lozing van het afvalwater op oppervlaktewater.
Hoe denkt u over bronzuivering («wat er niet in komt hoeft er ook niet uit»)?
Bronaanpak is het meest effectieve en gewenste manier om impact op de leefomgeving te voorkomen. Door verontreiniging zoveel mogelijk aan de bron te voorkomen, wordt voorkomen dat restemissies van schadelijke stoffen zoals PFAS via complexe zuiveringsprocessen alsnog in het milieu terechtkomen. Dit sluit aan bij het nationale beleid gericht op minimalisatie van emissies van Zeer Zorgwekkende Stoffen.
Bent u bereid om bronzuivering zo veel als mogelijk te gaan verplichten? Zo niet, waarom niet?
Bronaanpak, waaronder bronzuivering, is al verplicht. Vergunningverleners toetsen of het bedrijf alle technisch en economisch haalbare maatregelen neemt om emissies aan de bron te voorkomen of te beperken. Dit principe wordt dus al toegepast binnen het huidige wettelijke kader.
Wat vindt u ervan dat het bedrijf heeft aangegeven dat het niet kan garanderen dat er naast GenX, PFOS en PFOA ook nog andere, niet-vergunde PFAS-soorten geloosd gaan worden op het riool?
CFS verwerkt diverse afvalwaterstromen van derden, waardoor het complex is een uitputtend overzicht te hebben van alle op enig moment aanwezige stoffen. Desondanks is het belangrijk dat CFS samen met haar leveranciers streeft naar maximale transparantie en zo veel mogelijk maatregelen neemt om lozingen van PFAS-soorten waarvan nu nog niet bekend is dat deze aanwezig kunnen zijn te identificeren en daarna de emissies te beperken. Het bevoegd gezag weegt deze situatie zorgvuldig mee bij de vergunningverlening en toetst of aan de wettelijke verplichtingen voor bronaanpak en minimale emissies van Zeer Zorgwekkende Stoffen wordt voldaan. Op basis hiervan wordt door het bevoegd gezag besloten of en onder welke voorwaarden de lozing kan worden toegestaan. De minimalisatieverplichting en eventueel andere opgenomen vergunningvoorschriften ten aanzien van monitoring en informatie blijven gelden nadat de vergunning is verleend.
Hoe kunnen we in Nederland voorkomen dat er naast de bekende PFAS ook andere niet-vergunde PFAS-typen geloosd worden met het argument «een algemeen verbod voor andere PFAS is niet naleefbaar omdat er steeds nieuwe PFAS ontdekt worden»?
Door nieuwe, verbeterde meetmethodes kunnen we steeds meer dan voorheen onbekende PFAS herkennen. Hierdoor kan het bevoegd gezag gerichter optreden tegen lozingen van deze stoffen. Tegelijkertijd zijn PFAS inmiddels wijdverspreid in het milieu waardoor het voorkomen van alle emissies, zeker van nog niet geïdentificeerde PFAS-typen, praktisch gezien vrijwel onmogelijk is. Daarom ligt de nadruk op het zoveel mogelijk beperken van emissies via bronaanpak en minimalisatie, met als doel de milieubelasting en risico’s zo laag mogelijk te houden.
De specifieke zorgplicht is een vangnet voor gevallen waarbij tijdens de vergunningverlening nog geen rekening mee kan worden gehouden, zoals onbekende stoffen, onbekende nadelige gevolgen van stoffen, of toekomstige technische ontwikkelingen. Deze blijft altijd gelden en verplicht de initiatiefnemer het milieu naar de laatste inzichten zo goed als mogelijk te beschermen.
Is het dus in het algemeen in Nederland zo dat er onbekende PFAS-soorten geloosd (mogen) worden buiten vergunningen omdat «dat onvermijdelijk is»? Zo ja, wat vindt u daarvan en hoe gaat u dat probleem oplossen?
De aanwezigheid van PFAS in industriële afvalstromen vraagt om voortdurende aandacht, zeker gezien de ontwikkeling van nieuwe stoffen en verbeterde detectiemethoden. Het Nederlandse vergunningenstelsel werkt met het principe van verbodsbepalingen en een minimalisatieverplichting voor Zeer Zorgwekkende Stoffen, waaronder PFAS, die steeds blijft gelden ook als een vergunning is verleend. Hierdoor moeten emissies zoveel als mogelijk beperkt worden, ook van onbekende PFAS.
Het probleem wordt aangepakt door voortdurende verbetering van meetmethoden, bezien en herzien van vergunningen, versterkte bronaanpak en het updaten van regelgeving om nieuwe inzichten te integreren. Zo wordt de emissie van PFAS, bekend of onbekend, steeds beter beheerst.
Hoe verhoudt het lozen van bekende en nog onbekende typen PFAS zich tot het behalen van de doelen van de Kaderrichtlijn Water?
In de Kaderrichtlijn Water (KRW) is alleen PFOS benoemd als prioritaire stof vanwege de schadelijke eigenschappen. Een lozing van PFOS moet daarom altijd getoetst worden aan de KRW-doelen. Voor andere, bekende en onbekende PFAS-typen geldt dat deze (nog) niet in de KRW zijn opgenomen.
Hoe verhoudt het lozen van bekende en nog onbekende typen PFAS zich tot de Kaderrichtlijn Afvalstoffen?
De Kaderrichtlijn Afvalstoffen (2008/98/EG) ziet niet op afvalwater, voor zover reeds vallend onder andere communautaire regelgeving (zie artikel 2, tweede lid, onder a, van de Kaderrichtlijn Afvalstoffen). De Richtlijn Stedelijk Afvalwater (2024/3019) ziet toe op indirecte lozingen.
Hoe verhoudt zich deze situatie tot de door de Kamer aangenomen motie-Gabriëls2 die oproept tot een algemeen PFAS-lozingsverbod?
De motie verzoekt het kabinet een plan op te stellen voor een algemeen nationaal verbod op PFAS-lozingen. In de Kamerbrief van 21 juli 20253 is uiteengezet hoe het kabinet een dergelijk plan beschouwt, met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen. De belangrijkste conclusie die daaruit volgde is dat een volledig lozingsverbod geen realistisch scenario is.
Wel zijn er mogelijkheden voor een gedeeltelijk lozingsverbod voor bijvoorbeeld specifieke sectoren of activiteiten met een hoge PFAS-uitstoot. Een verdere uitwerking van deze optie is nodig om te zien of een gedeeltelijk verbod juridisch en uitvoerbaar vorm kan krijgen.
Hoe verhoudt zich deze situatie (lozing verschillende typen niet-vergunde PFAS naast GenX, PFOS en PFOA) tot het door u aangekondigde onderzoek tot het gericht gaan verbieden van lozingen van PFAS?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 21 juli jl., start het kabinet een juridisch en beleidsmatig onderzoek naar de mogelijkheden om met een gerichte aanpak bepaalde lozingen van PFAS te verbieden. De situatie waarin naast vergunde stoffen als GenX, PFOS en PFOA ook andere PFAS worden geloosd, onderstreept het belang van dit onderzoek. Daarbij is het van belang om eerst zorgvuldig te analyseren in hoeverre het huidige beleid en instrumentarium toereikend zijn. Op de uitkomsten van dit onderzoek kan nog niet worden vooruitgelopen.
Is deze vergunning op basis van een toekomstig gericht lozingsverbod te weigeren?
Bij vergunningverlening wordt uitgegaan van de geldende wet- en regelgeving.
Een vergunning kan niet worden geweigerd op basis van beleid of regels die nog niet zijn behandeld via het parlementaire proces en nog niet zijn vastgesteld.
Is deze vergunning te weigeren op basis van het voorzorgsprincipe? Waarom wel/niet?
Het voorzorgsprincipe houdt in dat de overheid maatregelen moet nemen als er gegronde redenen zijn dat een activiteit ernstige schade zal opleveren voor mens of milieu. Het beoordelingskader voor vergunningverlening geeft uitvoering aan het voorzorgprincipe. Het bevoegd gezag moet een vergunning weigeren wanneer er sprake is van een reëel, ernstig en onvoldoende beheersbaar risico voor mens en milieu. Dit principe wordt toegepast op basis van beschikbare kennis over stoffen, emissies en effecten. Als risico’s kunnen worden beperkt met passende maatregelen, wordt een vergunning met voorwaarden verleend.
In dit geval is de provincie Limburg het bevoegd gezag en zij is voornemens de vergunning te verlenen. De provincie is van mening dat de risico’s zorgvuldig beoordeeld zijn en heeft vastgesteld dat deze beheersbaar en acceptabel zijn binnen het beoordelingskader.
Wat vindt u van het voornemen van de Provincie Limburg om deze vergunning voor onbepaalde tijd te verstrekken?
Het is aan het bevoegd gezag om te bepalen of een vergunning voor bepaalde of onbepaalde tijd wordt verleend. Het verlenen van een vergunning voor onbepaalde tijd betekent echter niet dat de lozing voor altijd op dezelfde manier is toegestaan. Zowel in het geval van een vergunning voor bepaalde tijd als een vergunning voor onbepaalde tijd geldt de wettelijke verplichting dat de vergunning periodiek wordt bezien. Ook aanpassing van Europese en nationale regels werken in deze vergunningen door.
Kan het zijn dat er sneller betere technieken verschijnen die ervoor zorgen dat er sneller en beter PFAS verwijderd kan worden vóór lozing? Vindt u dan ook dat vergunningen als deze niet voor onbepaalde tijd verstrekt moeten worden maar veel sneller herzien moeten kunnen worden?
De ontwikkeling van technieken om PFAS uit afvalstromen of afvalwater te verwijderen staat niet stil. Nieuwe of verbeterde technieken kunnen in de toekomst leiden tot effectievere verwijdering van PFAS voorafgaand aan lozing. Zie ook de beantwoording op vraag 27 hoe het Rijk hieraan bijdraagt. De regelgeving voorziet er daarom in dat vergunningen periodiek worden bezien. Daarbij kan worden getoetst of, mede gezien de stand van de techniek, strengere eisen mogelijk zijn. Dit geldt zowel voor vergunningen die voor bepaalde als voor onbepaalde tijd zijn verleend.
Eerder heeft het lid Gabriëls gevraagd de Kamer te informeren over de mogelijkheden voor het aanpassen van de huidige termijn voor het bezien en indien nodig herzien van vergunningen voor lozingen4. De Kamer is op 18 juli 2025 geïnformeerd over de stand van zaken en de hieraan gerelateerde Europese inbreukprocedure5.
Hebben het bedrijf CFS en de Provincie Limburg of de omgevingsdienst Zuid-Limburg al deelgenomen aan de zogenaamde «Tafel Uitvoering ZZS» in het kader van het impulsprogramma Chemische stoffen? Waarom wel/niet?
Nee, deze partijen hebben niet individueel deelgenomen aan deze tafel. Deze tafel is ingericht met vertegenwoordigers/afgevaardigden van bedrijfsleven (o.a. VNO, VNCI), omgevingsdiensten (OD-NL), en provincies (IPLO). Deze vertegenwoordigers en afgevaardigden kunnen vragen of casussen inbrengen die spelen bij hun achterban.
Is het een idee om deelname aan deze tafel te verplichten in deze casus? Waarom wel/ niet?
Nee. De Uitvoeringstafels onder het Impulsprogramma zijn bedoeld om in gezamenlijkheid producten op te leveren. Zo voorziet de Uitvoeringstafel «PFAS als ZZS» in het opleveren van een wegwijzer voor het omgaan met PFAS als ZZS. Deze wegwijzer kan gebruikt worden door individuele bedrijven en bevoegde gezagen. Hiermee wordt de uitvoering en beoordeling geüniformeerd.
Wat is de rol van het Rijk in deze situatie op het moment dat een decentrale overheid bevoegd gezag is maar er risico’s ontstaan voor milieu, (drink)water en gezondheid door lozingen van verschillende soorten PFAS in een groter gebied?
Zie het antwoord bij vraag 30.
Als deze vergunning verleend wordt, gaat er dan precedentwerking van uit en mogen dan ook op andere plekken PFAS-typen geloosd worden buiten de vergunde PFAS-typen?
Nee, er is geen sprake van precedentwerking. Een vergunning vereist een beoordeling in een individueel geval. Het hangt af van de omstandigheden van het geval of de vergunning kan worden verleend. Denk daarbij aan de toestand van het ontvangende waterlichaam, de stoffen of de hoeveelheden.
Wat vindt u ervan dat het bedrijf CFS niet de best beschikbare technieken gebruikt om PFAS te verwijderen vóór lozing op het riool, zoals ook de ILT aangeeft?
Het is aan de provincie Limburg om te beoordelen of BBT wordt toegepast. Het staat de ILT vrij om net als andere partijen een zienswijze in te dienen. We gaan ervanuit en hebben er vertrouwen in dat het bevoegd gezag deze adviezen meeweegt in haar besluit.
Bent u van mening dat deze vergunning niet verleend kan worden als de best beschikbare technieken voor PFAS-verwijdering NIET gebruikt worden? Waarom wel/niet?
Deze vergunning (voor een milieubelastende activiteit) kan alleen worden verleend als de BBT wordt toegepast. Het is aan het bevoegd gezag om te beoordelen of deze inderdaad worden toegepast.
Hoe wordt precies bepaald wanneer een bedrijf de best beschikbare technieken heeft gebruikt als een bedrijf zelf aangeeft dat het onvermijdelijk is dat er ook onbekende PFAS-typen geloosd zullen gaan worden?
Bij de beoordeling of een bedrijf BBT toepast, geldt dat de initiatiefnemer in alle gevallen verplicht is om de technisch en economisch haalbare maatregelen toe te passen die het meest doeltreffend zijn om emissies, waaronder bijvoorbeeld PFAS, te beperken.
BBT zijn methoden die als effectief en haalbaar worden beschouwd binnen de sector en praktijk, gelet op onder andere de aard van de emissie, de beschikbare technologie en de economische haalbaarheid. Hoe schadelijker de betrokken stoffen, des te zwaarder de eisen die het bevoegd gezag zal stellen aan de inspanningen van de initiatiefnemer. Dit geldt ook wanneer (deels) onbekende PFAS worden geloosd: ook dan moet de initiatiefnemer aantonen dat alle economisch redelijke maatregelen zijn genomen om de emissie zoveel mogelijk te beperken.
Na toepassing van BBT wordt via een immissietoets beoordeeld of de resterende emissie leidt tot overschrijding van milieukwaliteitsnormen, bijvoorbeeld voor de ecologische toestand of de kwaliteit van drinkwaterbronnen. Als op basis van die toets blijkt dat de normen worden overschreden, moet de emissie verder worden beperkt voordat lozing kan worden toegestaan.
Schematische weergave van de beoordelingssystematiek
Bent u bereid bij te dragen aan onderzoek en gebruik van innovaties om wél zoveel mogelijk PFAS verwijderd te krijgen?
Ja, vanuit het Nationaal Groeifonds is er € 135 mln. beschikbaar gesteld om een impuls te geven aan de innovatiekracht, groei en het exportvolume van de Nederlandse watertechnologiesector. Het Uppwater-project richt zich op het hele innovatietraject (onderzoeksfase, pilotfase, demonstratiefase en marktontwikkeling). Binnen Uppwater zijn er vijf focusgebieden gedefinieerd. Een van de focusgebieden is Waterbehandeling 4.0. Binnen dit focusgebied staat kennis en innovatie op het gebied van microverontreiniging (waaronder PFAS) centraal.
Welke rol kunt u pakken, wilt u pakken en gaat u pakken om het milieu gezond te houden en de onrust in het gebied tegen te gaan?
De provincie is als bevoegd gezag verantwoordelijk voor de vergunningverlening en het stellen van voorwaarden aan lozingen. Zij is daarmee primair aan zet bij de bescherming van het milieu en het afwegen van belangen. Dat is ook het geval bij de aanvraag van CFS.
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat heeft de systeemverantwoordelijkheid voor het nationale beleid. Het Rijk ondersteunt bevoegde gezagen in hun taak door het bieden van kaders, kennis en samenwerking via onder andere het impulsprogramma Chemische stoffen en de aanpak van Zeer Zorgwekkende Stoffen.
Als het noodzakelijk is, met het oog op een samenhangend en doelmatig waterbeheer, kan de Minister van IenW, met inachtneming van de grenzen van artikel 2.3, derde lid, van de Omgevingswet in het uiterste geval gebruik maken van de instructiebevoegdheid over de uitoefening van een taak of bevoegdheid op het gebied van het beheer van watersystemen of het waterketenbeheer op grond van artikel 2.34 van de Omgevingswet. Dat is echter geen instrument dat lichtvaardig wordt ingezet.
Het ministerie is in nauw contact met de betrokken partijen in de regio en zet zich in om de kennis over de situatie te verzamelen, bij te dragen aan transparantie, en waar nodig te ondersteunen bij het maken van zorgvuldige afwegingen in het belang van een gezonde leefomgeving.
Bent u bereid om contact op te nemen met het Waterschap Limburg, drinkwaterbedrijf Evides, de Provincie Limburg en de gemeente Weert?
Ja, er contact geweest met bovenstaande organisaties ter voorbereiding op de beantwoording van deze Kamervragen.
Gaat u een zienswijze indienen namens het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat vóór 26 augustus? Waarom wel/niet?
Nee, het ministerie vervult een adviserende rol bij het wettelijke kader rond vergunningverlening door medeoverheden, die als bevoegd gezag zelfstandig besluiten nemen binnen het wettelijke kader.
De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) heeft wel de taak om toe te zien op correcte toepassing van BBT bij vergunningen door bevoegde gezagen. Dit is vastgelegd in artikel 4.34 van het Omgevingsbesluit. De ILT is onafhankelijk in haar oordeel over bij welke vergunningen een advies ingediend wordt. In dit geval is door de ILT gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot een advies. Het is aan het bevoegd gezag om dit advies te betrekken bij de besluitvorming.
Kunt u deze vragen één voor één en met spoed, vóór 26 augustus, beantwoorden?
Ja.
De MER Tata Steel en misleidende communicatie over uitstootcijfers |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA), Joris Thijssen (PvdA), Ines Kostić (PvdD), Christine Teunissen (PvdD), Mpanzu Bamenga (D66), Natascha Wingelaar (NSC), Ilana Rooderkerk (D66), Marieke Koekkoek (D66), Geert Gabriëls (GL) |
|
Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Tieman |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat Tata Steel op 30 juni 2025 het milieueffectrapport (MER) voor het project HeraCless-Groen Staal heeft ingediend bij de provincie Noord-Holland, en dat de MER openbaar is gemaakt op de website van Tata Steel?1
Ja. Het milieueffectrapport (MER) is conform toezegging ook met uw Kamer gedeeld via het de aanbiedingsbrief bij het Schriftelijk overleg van 8 juli jl. (Kamerstuk 28 089, nr. 339). Inmiddels heeft het bedrijf aangegeven wegens een aantal correcties een gereviseerde MER in te zullen dienen bij het bevoegd gezag6.
Bent u bekend met het feit dat volgens het onlangs gepubliceerde MER van Tata Steel de immissie van fijnstof, NOx en dioxines niet daalt, maar zelfs stijgt? Zo ja, hoe beoordeelt u deze uitkomst in het licht van het feit dat het RIVM concludeert dat fijnstof en NOx de grootste boosdoeners zijn voor de gezondheid van omwonenden?
Normaal gesproken wordt een MER pas openbaar wanneer deze door het bevoegd gezag als bijlage ter inzage wordt gelegd bij een ontwerpbesluit in het kader van vergunningverlening. Tata Steel heeft er, mede op verzoek van de omgeving en de Tweede Kamer, voor gekozen het ingediende MER te publiceren zodat eenieder dit stuk nu al kan inzien. Tegelijkertijd moet nog wel gewoon het reguliere proces van advies en verificatie rondom het MER door het bevoegd gezag en de door haar gemandateerde omgevingsdienst plaatsvinden.7 Er zijn door de Rijksoverheid nog geen stellingen in te nemen, omdat het bevoegd gezag de MER nog moet interpreteren en beoordelen. Ik wil hiervoor het reguliere proces afwachten en kan dus niet in alle gevallen ingaan op de door u gestelde vragen.
Vindt u het acceptabel dat de immissie van fijnstof, NOx en dioxines niet daalt, maar zelfs stijgt? Zo ja, waarom en op welke gezondheidsexperts baseert u zich dan?
Zie beantwoording vraag 2. De beoordeling van het MER ligt bij het bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Wat vindt u ervan dat uit het MER blijkt dat ziekmakende stoffen, zoals ultrafijnstof, benzeen, zware metalen en polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s), nauwelijks worden teruggedrongen en dat veel technieken die Tata noemt om emissies te beperken worden afgedaan als «nog in onderzoek», «niet verplicht» of «niet gebruikelijk»? Welke harde reductiedoelen en toetsbare resultaatsverplichtingen zijn er voor deze stoffen dan?
Zie beantwoording vraag 2. De beoordeling van het MER ligt bij het bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Bent u het ermee eens dat dit te veel onzekerheid met zich meebrengt en dat omwonenden – die jarenlang moesten vechten tegen een Tata Steel en een overheid, die lang wegkeken en de ziekmakende effecten van Tata ontkenden – garanties moeten krijgen over de exacte reducties van emissies van zulke ziekmakende stoffen (in absolute cijfers)?
Ik begrijp de zorgen van omwonenden over de onzekerheid die deze fase met zich meebrengt. Het verduurzamingsproject van Tata Steel kent verschillende fases, waarvan het MER één van de eerste stappen is binnen het formele proces van besluitvorming over een projectbesluit en bijbehorende vergunningen. Het is aan het bedrijf om de vergunningen voor hun activiteiten aan te vragen en een MER op te stellen. Het bevoegd gezag zal naar aanleiding van het MER, de daarbij behorende adviezen, en de nog in te dienen vergunningaanvragen de activiteit beoordelen.
Het doel van het MER is om de effecten van het project op het milieu in beeld te brengen. Dit betekent bijvoorbeeld dat de impact van het project op verschillende (lucht)emissies van het bedrijf in kaart moet worden gebracht. Concrete bindende normen of eisen staan niet in het MER, maar worden op een andere manier geregeld. Algemene regels en de vergunningen zullen de Groen Staal-activiteiten van Tata Steel reguleren, waaronder de (lucht)emissies.8 Voordat de vergunning definitief is, zal de ontwerpvergunning openbaar worden gemaakt. Dan bestaat de mogelijkheid voor belanghebbenden om hierop zienswijzen in te dienen.
Bent u het ermee eens dat alle relevante mitigerende maatregelen (oftewel maatregelen die de schadelijke effecten beperken) in het MER moeten worden opgenomen, dus ook de overkappingen en maatregelen die in het buitenland al worden toegepast bij staalfabrieken? Zo nee, waarom niet? Hoe worden dan maatregelen die niet in het MER worden doorgerekend, maar wel worden toegepast via bijvoorbeeld maatwerkafspraken, onderworpen aan een verplichte toets op de effectiviteit en milieugevolgen?
Dit MER is opgesteld voor de vergunningverlening van het project Heracless-Groen Staal zoals dat in maart 2023 is aangekondigd met de notitie voornemen en in november 2023 is aangepast met de gewijzigde notitie voornemen.9 Het MER wordt, zoals ieder ander MER, door het bevoegd gezag getoetst aan de eisen die de wet aan een MER stelt.
Een MER is een middel om in kaart te brengen welke mitigerende maatregelen nodig zijn om negatieve milieueffecten (die een direct gevolg zijn van het project) te beperken. De genoemde overkappingen zijn geen onderdeel van het project en ook geen onderdeel van mitigerende maatregelen voor dit project. Daarom zijn deze niet opgenomen in het MER.
Het ingediende MER heeft een beperktere scope dan de eventuele maatwerkafspraak. Aanvullende (milieu)maatregelen die voortkomen uit de maatwerkafspraken en geen onderdeel zijn van de vergunningenprocedure voor het project Heracless-Groen Staal dat in maart 2023 is gestart, zullen te zijner tijd een eigen vergunningenspoor doorlopen en getoetst worden. Dit is eerder zo gecommuniceerd door het bevoegd gezag met de gewijzigde notitie voornemen in november 202310.
Zijn cruciale technieken voor de overkapping van de schrootverwerking, het slaktransport en de aanvoer en opslag van grondstoffen voor de «direct reduced iron» (DRI) meegenomen in het MER? Zo nee, waarom niet en bent u bereid om uit te spreken dat het nodig is om dit alsnog op te laten nemen in het MER?
De overkappingen en bronmaatregelen bij nieuwe schrootverwerking en bronmaatregelen bij slaktransport maken deels onderdeel uit van het ontwerp van de nieuwe DRP-EAF installaties en zijn dus opgenomen in het MER.11 Eventuele aanvullende milieumaatregelen die voort kunnen komen uit de maatwerkafspraken zijn zoals ook in vraag 6 toegelicht geen onderdeel van het MER.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat Tata met het MER feitelijk een soort vorm van salderen in de tijd toepast: verslechtering van de leefomgeving in de komende jaren wordt goedgepraat met beloften over latere verbetering, maar zonder juridische garanties dat die verbetering er ook daadwerkelijk komt? Zo nee, welke juridische garanties zijn er dan concreet voor reductie van ziekmakende stoffen?
Zie beantwoording vraag 2 en 5. Een MER is een middel om in kaart te brengen welke mitigerende maatregelen nodig zijn om negatieve milieueffecten (die een direct gevolg zijn van het project) te beperken. De beoordeling van het MER (of dit in voldoende mate lukt in lijn met huidige wet- en regelgeving), ligt bij het bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Welke concrete, juridisch bindende normen per stofsoort met resultaatverplichtingen op korte termijn – ook voor de bouw- en transitiefase – worden gehanteerd om gezondheidswinst te garanderen?
Zie de beantwoording van vraag 2 en vraag 5. De beoordeling van het MER ligt bij het bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Erkent u dat in de bouw- en transitiefase, waarin oude vervuilende installaties (zoals kooksgasfabriek 2 en de hoogovens) nog jaren blijven draaien naast nieuwe bronnen als «electric arc furnace» (EAF) en DRI, de uitstoot en hinder toenemen? Kunt u ook aangeven welke maatschappelijke kosten en effecten op de gezondheid dit met zich mee zal brengen? Kunt u een oproep doen om ook de bouw- en transitiefase te laten meenemen in het MER?
Het klopt dat oude en nieuwe installaties enige tijd gelijktijdig actief zullen zijn. Het bevoegd gezag heeft eerder, in reactie op de Notitie Reikwijdte en Detailniveau voor het MER, geadviseerd aan Tata Steel om in het MER expliciet in te gaan op de milieueffecten tijdens de bouw- en transitiefase. Deze zijn dus ook onderdeel van het door Tata Steel ingediende MER. Het bevoegd gezag zal hier dan ook op letten in haar beoordeling van het MER. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Wat is de planning, nu recent een coördinator is aangesteld om een gezondheidseffectrapportage (GER) te (laten) maken, het MER er is en de systematiek van de GER ook is ontwikkeld, om te komen tot een GER en worden omwonenden daar ook bij betrokken?
Zoals toegelicht in de beantwoording van de vragen uit het Schriftelijk Overleg van 8 juli jl12., zullen bij de uitvoering van de Gezondheidseffectrapportage Tata Steel Nederland (hierna: GER-TSN), naast andere betrokkenen, omwonenden worden geconsulteerd.
De GER-TSN wordt gebaseerd op informatie uit het MER en op data voor de milieu en gezondheidsmaatregelen van de eventuele maatwerkafspraak die buiten de scope van het MER vallen. De werkgroep GER-TSN is op basis van de huidige beschikbare versie van de MER gestart met de voorbereidende werkzaamheden van de GER-TSN. Echter moet het oordeel van het bevoegd gezag en het advies van de Commissie mer over het MER worden afgewacht om naar een definitieve GER toe te werken.
Doordat de GER voor het eerst wordt uitgevoerd en de uitvoering afhankelijk is van het proces van de MER, is de exacte duur van de verdere uitvoering niet geheel te voorspellen, maar alle betrokken partijen zijn zich bewust van de wens van de Kamer tot snelheid en zetten zich daarvoor in.
Wanneer verwacht u dat er adviezen van de Expertgroep Gezondheid IJmond voor de omwonenden in IJmond op basis van de GER kunnen liggen? Bent u bereid te wachten met het maken van een maatwerkafspraak met Tata, totdat deze adviezen er zijn, zoals een meerderheid van de Kamer u heeft verzocht? Zo nee, waarom niet?
De gezondheid van omwonenden van Tata Steel zal een prominente plek krijgen in de eventuele maatwerkafspraak met TSN, zoals ook al eerder is aangegeven. In de Voortgangsbrief Milieuproblematiek Tata Steel van 10 april jl. bent u uitgebreid geïnformeerd over de GER -TSN. Tussentijdse inzichten die worden opgedaan bij de uitvoering van de GER-TSN zullen zoveel mogelijk worden betrokken bij de onderhandelingen over de maatwerkafspraak met TSN. In de Kamerbrief Voortgang maatwerkafspraken Tata Steel van 20 februari jl. is toegelicht dat de beoogde volgende stap in het maatwerktraject met Tata Steel een concept-JLoI is. De Adviescommissie Maatwerkafspraken Verduurzaming Industrie (AMVI) zal over de concept-JLoI een advies uitbrengen. Gelet op de bijzondere aandacht voor gezondheidsrisico’s in de maatwerkafspraak met Tata Steel zal de Expertgroep Gezondheid IJmond hierbij worden betrokken. De Expertgroep is immers ingesteld om te adviseren op milieu en leefomgevingsaspecten bij de verduurzaming van Tata Steel en de consequenties daarvan voor de gezondheid van inwoners in de IJmond.13
Door de samenwerking tussen de AMVI en de Expertgroep Gezondheid IJmond bij het adviseren over de concept-JLoI Tata Steel, zal hun advies onder andere zien op gezondheid, de geformuleerde doelstellingen en de haalbaarheid en de doelmatigheid hiervan. Dit geïntegreerde advies zal samen met de definitieve JLOI openbaar worden gemaakt. De JLoI wordt daarna verder uitgewerkt naar een definitieve, bindende maatwerkafspraak.
Als u niet gaat wachten op deze adviezen, hoe weten de omwonenden wat de gezondheidswinst precies zal zijn en hoe gaat u dan de door u in het vooruitzicht gestelde gezondheidswinst voor omwonenden waarmaken? En als u niet bereid bent te wachten op de adviezen van de expertgroep, beseft u dan dat u een meerderheid van de Kamer negeert, terwijl u veel belastinggeld wilt uitgeven aan een Indiaas bedrijf? Waarom doet u dat dan toch?
Het advies van de AMVI en Expertgroep zal samen met de JLoI openbaar worden gemaakt. De JLoI wordt daarna verder uitgewerkt naar een definitieve, bindende maatwerkafspraak (zie ook beantwoording vraag 12). Het advies van de AMVI en Expertgroep worden daarbij ook meegenomen.
Met de maatwerkafspraak wil de Staat groene, schone en circulaire staalproductie in de IJmond helpen realiseren. De aanvullende milieu en gezondheidsmaatregelen die onderdeel zijn van de maatwerkafspraak zijn bovenwettelijk en deze milieu en gezondheidswinst is niet te behalen middels het reguliere VTH-stelsel.
In de brief van 10 april 2025 is uitgebreid ingegaan op de borging van gezondheid in de maatwerkafspraken. Hierin is dus voorzien.
Uiteraard is het uiteindelijk aan TSN om de milieu-impact van hun activiteiten te verminderen.
Bent u bekend met het feit dat volgens het technisch rapport Detailstudie Stikstofdepositie behorend bij het MER van Tata Steel2 (tabel 10.3) er zowel in de aanlegfase, de transitiefase, de operationele fase met aardgas als in de operationele fase met waterstof, sprake is van een toename van de stikstofdepositie in het Natura 2000-gebied Noord-Hollands Duinreservaat? Welke gevolgen heeft dit, ook in het licht van de Greenpeace-uitspraak?
Voor het antwoord op uw vraag over de Greenpeace-uitspraak verwijs ik u naar de aanbiedingsbrief bij deze Kamervragen. Verder geldt dat de beoordeling van het MER bij het bevoegd gezag ligt, de Provincie Noord-Holland. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Klopt het dat dit betekent dat met de aanleg niet kan worden begonnen, totdat de stikstofdepositie op Natura 2000 daalt? Wanneer verwacht u dat dit het geval zal zijn? Zo nee, op welke juridische adviezen baseert u zich daan? Kunt u deze juridische adviezen meesturen?
Dit is aan bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland. Het proces van vergunningverlening moet nog doorlopen worden.
Bent u bekend met het feit dat volgens het technisch rapport Detailstudie Externe Veiligheid – QRA Heracless, behorend bij het MER van Tata Steel3, is aangegeven dat het gifwolkaandachtsgebied van Tata Steel, zowel in de bestaande als nieuwe situatie, zich uitstrekt over diverse gemeentes? Wat gaat u met die informatie doen en welke maatregelen gaat u treffen op korte termijn?
Zie de beantwoording van vraag 2. De beoordeling van het MER ligt bij het bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Klopt het dat in het MER geen absolute emissiecijfers zijn opgenomen voor de belangrijkste schadelijke stoffen, zoals fijnstof, stikstofoxiden en dioxines, maar slechts informatie over toe- of afname ten opzichte van het huidige niveau en acht u een MER zonder absolute emissiegegevens voldoende om de milieueffecten goed te beoordelen? Als dit klopt, hoe rijmt u dit dan met a) het advies van Commissie m.e.r dat er absolute emissiecijfers moeten zijn en b) de expertsessie GER waaruit bleek dat zonder goede cijfers over emissie, depositie en immissie geen GER mogelijk is? Heeft u de Expertgroep Gezondheid hiernaar laten kijken en wat adviseert de Expertgroep precies over de bruikbaarheid van het huidige MER?
Het klopt niet dat in het MER geen absolute emissiecijfers zijn opgenomen. Deze cijfers zijn terug te vinden in de detailstudie luchtkwaliteit.16 De beoordeling van het MER ligt bij het bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland. Voor de beoordeling van het MER vraagt het bevoegd gezag advies aan de Commissie mer.
De Commissie mer geeft, als onafhankelijke organisatie, deskundig advies over de inhoud van milieueffectrapporten.17 De Expertgroep Gezondheid IJmond heeft geen rol in de beoordeling van het MER.
Kent u de door Tata Steel eerder gecommuniceerde en beloofde reductiecijfers?4 Welke absolute uitstootcijfers horen bij de daarin genoemde percentages?
Ja die reductiecijfers ken ik, TSN heeft emissiereductiedoelen voor de emissies van TSN en de energiecentrales van Vattenfall gepresenteerd in de Groen Staal Brief.19Deze brief is begin 2024 ook met de Tweede Kamer gedeeld als bijlage van de kamerbrief van 9 januari 202420.
Het is aan het bedrijf om absolute uitstootcijfers te koppelen aan de eerder gecommuniceerde reductiecijfers. Tata Steel stelt naar aanleiding van deze vraag een memo op over de absolute uitstootcijfers. Deze memo zal door het bedrijf bij de publicatie van de gereviseerde MER worden gepubliceerd.
Hoe verklaart u het grote verschil tussen deze eerder door Tata Steel gecommuniceerde reductiecijfers voor NOx en fijnstof uit puntbronnen5, en de daadwerkelijke cijfers in het MER?
Het door Tata Steel ingediende MER bevat niet het volledige verduurzamingsplan zoals de scope beschreven in de brief van 10 januari 2024. Het MER bevat namelijk niet de bovenwettelijke milieu en gezondheidsmaatregelen die onderdeel zijn van de maatwerkonderhandelingen. Hierdoor zijn de verduurzamingsplannen en bijbehorende ingeschatte reductiecijfers zoals die door Tata Steel zijn ingediend in 2024 in het kader van de maatwerkafspraken in scope en waarde niet gelijk aan de milieueffecten zoals die door Tata Steel zijn onderzocht in het MER voor de vergunningverlening van het project Heracless-Groen Staal.
Het ingediende MER ligt op dit moment ter beoordeling van het bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Hoeveel emissiereductie voor NOx en fijnstof uit puntbronnen is gerealiseerd (in absolute uitstootcijfers) en zal naar verwachting nog worden gerealiseerd met Roadmap Plus, volgens de meest recente cijfers van de omgevingsdienst?
Het is geen taak van de omgevingsdienst om te rapporteren over de effectiviteit van individuele emissiereducerende maatregelen die door Tata Steel worden genomen. De uitstootcijfers van het bedrijf zijn beschikbaar via het openbaar milieujaarverslag (e-MJV) van het bedrijf. Deze gegevens worden gecontroleerd door de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied. Tata Steel publiceert zelf het verslag; ook via emissieregistratie.nl worden de gegevens toegankelijk gemaakt.
Acht u het aannemelijk (en op basis waarvan) dat Tata Steel niet wist dat deze cijfers niet klopten, gezien in het verleden Tata ook cijfers heeft gedeeld die misleidend waren of niet klopten (zie o.a. de uitspraak van Reclame Code Commissie, bevestigd door de omgevingsdienst) en welke consequenties verbindt u hieraan?
Zie ook het antwoord op vraag 19. Ik kan verder niet voor het bedrijf spreken.
Welke stappen onderneemt u om gegarandeerd te voorkomen dat bedrijven als Tata Steel misleidende informatie verspreiden over hun uitstoot en de verwachte effecten van verduurzamingsmaatregelen?
Bedrijven dienen jaarlijks hun emissiegegevens in bij het e-MJV. De gegevens in het e-MJV worden gecontroleerd door het bevoegd gezag. Ook het MER wordt beoordeeld door het bevoegd gezag. Daarbij laat zij zich laten adviseren door de Commissie mer. Er zijn daarnaast verschillende algemene organisaties die de toezicht houden op misleidende communicatie, zoals de Reclame Code Commissie.
Hoe wilt u, gelet op het feit dat Tata door de omgevingsdienst wordt gekwalificeerd als «calculerend en opportunistisch», een stap boven «crimineel», met dit bedrijf afspraken maken die worden nagekomen, waarbij u rekening houdt met de analyse van de Algemene Rekenkamer dat toezicht en handhaving tekortschieten? Welke waarborgen zitten er in de maatwerkafspraken, of welke waarborgen gaat u toevoegen, om ervoor te zorgen dat nauwkeurige onafhankelijke metingen, toezicht en handhaving op orde zijn?
De expertise van de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (OD NZKG) wordt benut bij de totstandkoming van eventuele maatwerkafspraken. Hiermee wordt geborgd dat de afspraken, voor zover relevant, ook uitvoerbaar zijn vanuit vergunningverlening-, toezicht- en handhavingsperspectief.
De maatwerkafspraken zullen bindend en afdwingbaar zijn. Dat betekent dat deze goed en onafhankelijk moeten kunnen worden gemeten en gecontroleerd. De invulling hiervan is afhankelijk van de vormgeving van de precieze afspraken. Op dit moment wordt over de beoogde afspraken en de borging daarvan onderhandeld. Vanwege de mogelijke koersgevoeligheid van de informatie kan ik daar op dit moment niet verder op ingaan.
Vindt u het ook onverstandig om afspraken te maken met bestuurders naar wie het Openbaar Ministerie (OM) strafrechtelijk onderzoek doet en met een bedrijf waar meerdere rechtszaken tegen lopen? Zo nee, waarom vindt u dit dan wel een verstandige keuze en hoe neemt u daar het risico voor de belastingbetaler in mee?
Vooropgesteld staat dat het bedrijf moet voldoen aan de geldige wet- en regelgeving, net als ieder ander bedrijf. Het Openbaar Ministerie is zelfstandig verantwoordelijk en bevoegd tot het doen van onderzoek naar vermeende strafrechtelijke overtredingen en het eventueel instellen van vervolging. De maatwerkafspraak ziet per definitie op bovenwettelijke milieumaatregelen. Dit zijn maatregelen die verder gaan dan wat via bestaande of voorgenomen wetgeving afgedwongen kan worden. Er wordt geen overheidssteun verleend aan maatregelen die met handhaving van bestaande regels kunnen worden afgedwongen. De maatwerkafspraken zullen bindend en afdwingbaar zijn.
De ontwikkelingen van dit strafrechtelijk onderzoek worden uiteraard gevolgd.
Ik wil echter niet nu al vooruitlopen op een mogelijke uitkomst van dit strafrechtelijk onderzoek. Uitstel of afstel van een maatwerkafspraak leidt er enkel toe dat de klimaatwinst, de verbetering van de leefomgeving en de daaruit volgende gezondheidswinst voor omwonenden niet of pas veel later optreedt. De snelste weg om deze doelen te kunnen behalen is via de maatwerkafspraak. Om die reden is er geen sprake van een risico maar heeft de belastingbetaler baat bij voorzetting van de gesprekken met Tata Steel om tot een maatwerkafspraak te komen.
Hoe bent u van plan om te gaan met een eventuele vervolging door het OM en wellicht veroordeling van Tata Steel-bestuurders?
Het Openbaar Ministerie handelt zelfstandig en gaat dus zelf over het doen van strafrechtelijk onderzoek en het eventuele besluit tot vervolging. Het past daarom ook niet in mijn rol als bewindspersoon om vooruit te lopen op een eventuele vervolging door het Openbaar Ministerie en de gevolgen daarvan.
Kunt u bevestigen dat de maatwerkafspraken alleen doorgang vinden als er harde, afdwingbare, concrete prestatieafspraken komen, volledig in lijn met alle adviezen van de Expertgroep Gezondheid IJmond over het minimaliseren van gezondheidsschade en emissies van o.a. kankerverwekkende stoffen zoals PAK's (met concrete reductiedoelen), zoals door de Kamer geëist?
Het kabinet verwacht met de maatwerkafspraak voor 2030 een forse stap te zetten qua gezondheidswinst. Conform motie Olger-van Dijk is het doel om alleen overheidssteun aan Tata Steel te verlenen als er harde afdwingbare prestatieafspraken zijn gemaakt over het minimaliseren van gezondheidsschade en emissies. Zoals ook aangegeven in de beantwoording van de vragen van het Schriftelijk Overleg22, vinden op dit moment onderhandelingen plaats over de maatwerkafspraak met TSN in een vertrouwelijke setting. Gelet op de mogelijke koersgevoeligheid van (de uitkomsten van) deze onderhandelingen, wordt informatie over deze onderhandelingen op dit moment alleen vertrouwelijk met de Tweede Kamer gedeeld.
Zoals ook in eerdere correspondentie met de Tweede Kamer is aangegeven zal de motie Thijssen waar u impliciet in het tweede deel van uw vraag naar verwijst deels opgevolgd worden. De motie verzoekt de regering om het overnemen van de adviezen van de Expertgroep Gezondheid IJmond als harde voorwaarde in de onderhandelingen op te nemen en zodanig de gezondheid van de bevolking van de IJmond een volwaardige plaats te geven in de maatwerkafspraken. Zoals eerder aangegeven worden de adviezen van de Expertgroep zoveel mogelijk meegenomen in de onderhandelingen over de maatwerkafspraak. Het is echter niet mogelijk alle adviezen van de Expertgroep met behulp van de (beoogde) maatwerkafspraak met Tata Steel op te volgen. Het uitvoeren van alle adviezen behoeft meer maatregelen (dan alleen deze maatwerkafspraak), meer middelen en meer tijd. Zie ook de kabinetsreactie op het tweede advies van de Expertgroep Gezondheid IJmond.23
Hoe gaat u, gelet op het feit dat de totale uitstoot – en daarmee de depositie – van NOₓ als gevolg van de cijfers in het MER minder hard zal dalen dan eerder door het PBL werd geraamd, zodat nog méér moet worden gedaan om aan het bevel van de rechtbank in de zaak van Greenpeace te voldoen, hiervoor concreet zorgdragen?
Voor het antwoord op uw vraag over de Greenpeace uitspraak verwijs ik u naar de aanbiedingsbrief bij deze Kamervragen. Verder geldt dat de beoordeling van het MER bij het bevoegd gezag ligt, de Provincie Noord-Holland. Dit proces moet nog doorlopen worden. Ik wil hier daarom niet op vooruitlopen.
Kunt u bevestigen dat de verwachte CO₂-reductie van het Groen Staal-project maximaal 5 megaton per jaar bedraagt, maar dat de werkelijke uitstoot van Tata Steel de afgelopen jaren dusdanig lager lag dan eerder verondersteld, dat de feitelijke reductie dichter bij de 3,5 megaton ligt? Wat wordt de jaarlijkse CO₂-emissie, nadat HeraCless-Groen Staal is uitgevoerd en de hoogoven is gesloten?
In de Expression of Principles is afgesproken dat TSN de jaarlijkse CO2-uitstoot met 35–40% reduceert. Hierbij loopt de reductie op tot maximaal 5 megaton per jaar, gerekend ten opzichte van de bestaande maximale productievermogens van de fabrieken waarbij de uitstoot maximaal 12,6 megaton per jaar is. De uitstoot van maximaal 12,6 megaton per jaar vindt alleen plaats als de fabrieken op volle capaciteit draaien.
Een reductie van maximaal 40% betekent dat de fabrieken nog maximaal 7,6 megaton per jaar mogen uitstoten na de transitie. Deze maximale uitstoot kan in de praktijk lager uitvallen. In jaren waarin om operationele of economische redenen op een lagere productie wordt gedraaid, is de CO2-uitstoot lager. Wanneer na 2030 op lagere doorzet wordt geproduceerd zal dat dus ook betekenen dat de fabrieken van TSN minder dan 7,6 megaton per jaar uitstoten.
Wat is de verwachte chemische samenstelling van de EAF-slakken die vrijkomen bij het elektrisch smelten van staal, en hoe verhoudt deze zich tot de samenstelling van de huidige hoogovenslakken in termen van milieu en gezondheidsrisico’s (graag met bronvermelding)?
Dit heeft Tata Steel onderzocht in het MER, dat momenteel wordt beoordeeld door het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag heeft Tata Steel eerder, in reactie op de Notitie Reikwijdte en Detailniveau, geadviseerd om in het MER expliciet in te gaan op:
Ook het advies van de Commissie mer op de Notitie Reikwijdte en Detailniveau, dat het bevoegd gezag heeft overgenomen richting Tata Steel, schenkt veel aandacht aan de verwerking van staalslakken die ontstaan ten gevolge van het project Heracless-Groen Staal en is onderdeel van de beoordeling van het MER door het bevoegd gezag. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Bent u bekend met het feit dat in het technisch rapport Detailstudie secundaire stromen en afval, behorend bij het MER van Tata Steel6, is aangegeven dat Tata Steel momenteel nog de mogelijkheden onderzoekt voor de nuttige toepassing van EAF-slakken, wat volgens Tata Steel vanwege het zinkgehalte niet intern gerecupereerd kan worden, maar extern verwerkt en gestort moet worden? Hoe beoordeelt u dit?
De beoordeling van het MER ligt bij het bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Waarop is het vertrouwen gebaseerd dat de EAF-slakken toegepast kunnen gaan worden als secundaire bouwstof, gelet op de huidige maatschappelijke zorgen, de aangenomen motie-Teunissen c.s. (Kamerstuk 29 383, nr. 428) om in ieder geval tijdelijk te stoppen met het gebruik van staalslakken en de gebrekkige borging van milieuveiligheid bij bestaande toepassingen van staalslakken?
Met de huidige maatregelen die door de Rijksoverheid25en Provincie Noord-Holland zijn genomen om verdere milieurisico's ten gevolge van onjuiste toepassing van staalslakken te voorkomen, zijn er nog steeds mogelijkheden om staalslakken, indien veilig, toe te passen.
De verantwoordelijkheid voor de beoordeling of een materiaal een bijproduct is of een afvalstof ligt bij de houder van het materiaal. Deze beoordeling vindt van geval tot geval plaats op basis van de bijproductvoorwaarden uit de Wet milieubeheer, die overgenomen zijn uit de Europese Kaderrichtlijn afvalstoffen26.
Bedrijven moeten hun beoordeling altijd onderbouwen aan de hand van de geldende wet- en regelgeving onder toezicht van bevoegde autoriteiten. In Nederland is het bevoegd gezag voor het toezicht hierop gedecentraliseerd en bij de omgevingsdiensten belegd. Het is dus niet aan het ministerie om een beoordeling te maken van de beoordeling van toekomstige EAF-slakken.
TSN gaat bij de productie van EAF-slakken meer schroot gebruiken en volgt een ander proces. Daardoor zal de samenstelling niet gelijk zijn aan die van de huidige staalslakken. TSN kijkt hoe het verwerkingsproces van staalslakken verbeterd kan worden en het bedrijf zoekt naar nieuwe toepassingen voor de slakken, zodat het als reststof hergebruikt kan worden.
Deelt u de opvatting dat een nog niet bestaande of getoetste verwerkingsmethode geen geldige basis mag vormen voor een positief oordeel over de milieueffecten in een MER? Zo nee, op welke experts baseert u zich dan en is hierover advies gegeven door Expertgroep Gezondheid IJmond?
De beoordeling van het MER ligt bij het bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Bent u in het licht van bovenstaande constateringen – toename van schadelijke immissie, het ontbreken van emissiegegevens, onduidelijkheid over staalslakken, mogelijk overschatte CO₂-winst, juridische risico’s en misleidende communicatie – bereid om de onderhandelingen over de maatwerkafspraken te heroverwegen of ten minste aanvullende eisen te stellen, voordat verdere financiële steun aan Tata Steel wordt verstrekt met belastinggeld van Nederlandse burgers?
De onderhandelingen met het bedrijf over de maatwerkafspraken worden voortgezet. Zoals in vraag 24 is beschreven, leidt uitstel of afstel van een maatwerkafspraak er enkel toe dat de klimaatwinst, de verbetering van de leefomgeving en de daaruit volgende gezondheidswinst voor omwonenden niet of pas veel later optreedt. De snelste weg om deze doelen te kunnen behalen is via een maatwerkafspraak. Om die reden is er geen sprake van een risico maar heeft de belastingbetaler baat bij voorzetting van de gesprekken met Tata Steel om tot een maatwerkafspraak te komen.
De afspraken zijn bindend en moeten dus ook worden gehandhaafd. Daarvoor zal adequate monitoring worden ingericht en moet een handhavingsmechanisme worden ontwikkeld. Hierbij kan gedacht worden aan het (gedeeltelijk) terugvorderen of inhouden van de subsidie, als niet voldaan wordt aan de eisen.
Dit soort zaken worden uitwerkt in het kader van de maatwerkonderhandelingen. Gelet op de mogelijke koersgevoeligheid van (de uitkomsten van) deze onderhandelingen, wordt informatie over deze onderhandelingen op dit moment alleen vertrouwelijk met de Kamer gedeeld.
Bent u bekend met het persbericht van Tata Steel Nederland van 9 april jl. waarin wordt aangekondigd dat een op de vijf werknemers zijn of haar baan zal verliezen om het bedrijf toekomstbestendig te maken en dus ook om de groenstaalplannen mogelijk te maken? Wat vindt u van dit persbericht?
Ja, ik ben bekend met dit persbericht. In juli hebben de Minister van Klimaat en Groene Groei, de Minister van Economische Zaken en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat het bedrijf bezocht. Aansluitend aan dit werkbezoek is ook gesproken met een vertegenwoordiging van werknemers over onder andere hun zorgen over de reorganisatie. Ik leef mee met de werknemers, die vaak al decennialang voor het bedrijf werken, en begrijp hun zorgen.
Tata Steel geeft aan dat de reorganisatie nodig is om de winstgevendheid van het bedrijf te herstellen en om de transitie naar schoon en groen staal te kunnen maken. Voor Tata Steel Nederland, het Indiase moederbedrijf Tata Steel Limited én de Nederlandse overheid is het van belang dat het bedrijf een schone en duurzame toekomst heeft en een economisch levensvatbaar bedrijf wordt en blijft. Het is aan het bedrijf om haar eigen bedrijfsvoering vorm te geven richting deze duurzame toekomst.
Vindt u het acceptabel dat dit bedrijf mogelijk miljarden aan subsidie gaat ontvangen en ondertussen een op de vijf werknemers ontslaat? Zo ja, waarom is dit voor u acceptabel? Zo nee, welke voorwaarden omtrent werkgelegenheid en inspraak bent u voornemens af te spreken bij de maatwerkafspraken?
Zoals ook bij vraag 34 aangegeven is het aan het bedrijf om haar eigen bedrijfsvoering vorm te geven richting een duurzame toekomst. Het is in het belang van zowel de Nederlandse overheid als het bedrijf dat het bedrijf een schone en duurzame toekomst heeft en een economisch levensvatbaar bedrijf wordt en blijft.
Het doel van de maatwerkafspraak is schone, groene en economisch levensvatbare staalproductie in de IJmond. Een belangrijke voorwaarde om via een maatwerkafspraak steun te kunnen verlenen is wel dat een bedrijf financieel gezond is. Er mag geen staatsteun worden gegeven om een verlieslatend bedrijf overeind te houden. De Nederlandse staat en ook de Europese Commissie toetst streng op deze voorwaarde. Daarmee wordt geborgd dat eventuele staatssteun daadwerkelijk gebruikt wordt voor verduurzaming en schonere productie en niet voor het overeind houden van een verlieslatend bedrijf.
TSN en de vakbonden hebben eerder al een overeenkomst gesloten in de vorm van het Sociaal Contract Groen Staal. Deze overeenkomst is van toepassing op werknemers van TSN wiens functie door de transitie op termijn wordt uitgefaseerd. Het doel is om werknemers van de fabrieken die op termijn zullen sluiten te behouden door het bieden van baangaranties en begeleiding richting nieuwe functies.
Onderschrijft u dat een belangrijke voorwaarde voor steun vanuit de overheid naast harde garanties voor gezondheid van omwonenden, commitment vanuit de directie voor goede, gezonde en groene werkgelegenheid zou moeten zijn?
Ja, dat onderschrijf ik. Allereerst is goed werkgeverschap in Nederland wettelijk geregeld27 en dus moet ook TSN zich hieraan houden. Steun vanuit de overheid ziet alleen op bovenwettelijke maatregelen die verder gaan dan waar wettelijk al aan voldaan moet worden.
Het is daarnaast primair aan werkgever en vakbonden om verdere afspraken te maken over goed werkgeverschap. Dit gaat bijvoorbeeld over het creëren van goede en gezonde werkomstandigheden. Voor medewerkers van TSN zijn er aanvullende collectieve regelingen ingesteld, zoals de cao en afspraken tussen werkgever en de ondernemingsraden.
Zou het, ondanks de recente uitwisselingen tussen het bedrijf, de medewerkers en vakbonden, die de plannen lijken te hebben afgezwakt, volgens u mogelijk zijn dat volgend jaar (of ergens de komende jaren) alsnog een op de vijf medewerkers ontslagen wordt? Vindt u dit acceptabel?
Ik vind het belangrijk dat het bedrijf een schone en duurzame toekomst heeft en een economisch levensvatbaar bedrijf wordt en blijft. Dat is een prioriteit voor zowel de Nederlandse staat als voor het bedrijf zelf. Het is aan het bedrijf om hier invulling aan te geven.
Bent u bereid om als voorwaarde te bedingen dat de medewerkers betrokken worden en een finale stem krijgen bij het eventueel herstructureren van het bedrijf? Bent u bereid om als voorwaarde te stellen dat kerntaken van het bedrijf niet uitbesteed gaan worden?
Het is de verantwoordelijkheid van het bedrijf zelf om hier invulling aan te geven. Het is de rol van de vakbonden en de ondernemingsraad om de medewerkers te vertegenwoordigen en de betrokkenheid te organiseren. Hierin ligt geen rol voor de Nederlandse staat.
Gaat u er met de maatwerkafspraken ook voor zorgen dat omwonenden en werknemers meer zeggenschap krijgen in het bedrijf? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier gaat u hiervoor zorgen?
Het is aan het bedrijf zelf om hier invulling aan te geven. Dit geldt ook voor het organiseren van inspraak van werknemers, eventueel via de werknemersvertegenwoordiging. De Wet op de Ondernemingsraden bevat voorschriften over het betrekken van de ondernemingsraden. Zowel vakbonden als de ondernemingsraad kunnen vanuit hun eigen rol de belangen van werknemers behartigen. Op dit specifieke punt ligt dus geen rol voor de Nederlandse staat.
Op grond het Verdrag van Aarhus en de Omgevingswet, moeten omwonenden mogelijkheden tot inspraak krijgen bij besluitvorming over milieuaangelegenheden. Dit is aan de betrokken overheidsinstantie.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden en vóór het CD Verduurzaming Industrie dat begin september staat ingepland?
Het versturen van de beantwoording is helaas niet gelukt voor het CD Verduurzaming Industrie.
Wanneer komt de toegezegde tijdlijn van het interne onderzoek naar aanleiding van de reportage van Nieuwsuur?1
Naar aanleiding van de berichtgeving van NOS en Nieuwsuur op 16 mei jl. is grondig uitgezocht wat er in het verleden heeft plaatsgevonden. De tijdlijn wordt gelijktijdig met het antwoord op deze Kamervragen per brief aan de Kamer toegestuurd.
Waarom schrijft u in uw beantwoording van eerdere schriftelijke vragen met betrekking tot staalslakken van 16 mei jl.2 dat de regelgeving het bevoegd gezag voldoende instrumentarium biedt om preventief te handhaven, terwijl de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) dit bestrijdt?
Mijn voorganger beschreef dat de regelgeving op dit moment voldoende instrumentarium biedt aan het bevoegde gezag om preventief te handhaven. Hij gaf daarbij aan dat het probleem is dat bevoegd gezag niet altijd vooraf op de hoogte is van voorgenomen toepassingen. Ook schreef hij dat toepassingen van staalslakken als bouwstof primaire bouwstoffen kunnen vervangen en dat stort kan worden voorkomen. Hij gaf aan dat dit niet ten koste mag gaan van de bodem- en waterkwaliteit en dat dit wordt geborgd in de desbetreffende regelgeving.
Dit standpunt is niet gewijzigd. De specifieke eigenschappen van staalslak zijn bekend, de leverancier moet hierover informeren, en bij toepassing is de toepasser verplicht hiermee rekening te houden. Dit geeft invulling aan de zorgplicht, en hierop kan toezicht en handhaving plaatsvinden. Desalniettemin blijken er toch te vaak toepassingen van staalslak plaats te vinden waar onvoldoende rekening is gehouden met de specifieke eigenschappen van staalslak, wat heeft geleid tot risico’s voor mens en milieu. Dat onjuiste toepassingen te vaak plaatsvinden wordt bevestigd door ILT.
Waarom schrijft u in diezelfde beantwoording dat in de huidige regelgeving wordt geborgd dat het toepassen van staalslakken niet ten koste gaat van de bodem- en waterkwaliteit, terwijl de ILT stelt dat de regelgeving niét kan borgen dat milieuschade wordt voorkomen? Hoe verklaart u het verschil met uw voorstelling van zaken?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft de directeur-generaal van Rijkswaterstaat (RWS) in de hoorzitting met Rijkswaterstaat en de ILT over de besluitvorming rond het gebruik van vervuilende staalslakken d.d. 3 juli jl. aangegeven dat milieuproblemen géén redenen zijn geweest om een besluit te nemen over het aanpassen van het eisenpakket voor aannemers in 2009 (met als gevolg dat er geen staalslakken meer gebruikt werden voor projecten van RWS op land), terwijl uit eigen antwoorden van RWS op vragen van de NOS wordt gezegd: «Eerder waren er in andere situaties al verhogingen van de zuurgraad (pH) geconstateerd in het oppervlakte- of grondwater na het toepassen van staalslakken. Dit is al te lezen in de circulaire van VROM.»? Kunt u hierover een feitelijke en een gevoelsmatige reflectie geven, gezien blijkt dat er wel degelijk gevallen van milieuschade bekend waren?
In 2005 heeft de Staatssecretaris van VROM de «Circulaire Toepassing van staalslak en hoogovenslak(zand) in aanvullingen en ophogingen» gepubliceerd. Aanleiding voor deze circulaire was dat er in een aantal situaties negatieve milieueffecten waren opgetreden, doordat onvoldoende rekening werd gehouden met de specifieke eigenschappen van deze bouwstoffen.
De circulaire gaf aanwijzingen hoe milieu-hygiënisch verantwoord kon worden omgegaan met deze bouwstoffen, ter invulling van de wettelijke zorgplicht. De aanleiding en inhoud van deze circulaire was in de gehele keten bekend; bij (overheids-)opdrachtgevers, aannemers, leveranciers en bevoegde gezagen.
De technische kaders oftewel eisen-sets van Rijkswaterstaat, zoals die voor rijkswegen, geven de ontwerpuitgangspunten voor civieltechnische constructies. Deze hebben een geheel ander doel dan de genoemde circulaire of de wettelijke eisen (inclusief de zorgplicht) voor het vanuit milieu-hygiënisch oogpunt zorgvuldig toepassen van bouwstoffen. Doel is om binnen Rijkswaterstaat (voor de eigen werken) landelijke uniformiteit aan te brengen in de eisen op het gebied van onder meer de geometrie, zettingen, stabiliteit en materiaalkeuze.
Tijdens de hoorzitting heeft de directeur-generaal Rijkswaterstaat uitgelegd dat er onderscheid bestaat tussen de technische kaders of eisen-sets voor de bovenbouw (de asfaltverhardingslagen) en onderbouw (de ondergrond) van wegen. In 2009 is er door Rijkswaterstaat geen besluit genomen om staalslakken bij projecten op land niet meer toe te (laten) passen. Wel gold vanaf 2009 dat Rijkswaterstaat voor de bovenbouw van wegen mengsels met een relatief hoog percentage aan staalslakken en/of hoogovenslakken niet langer als standaard funderingsmateriaal beschouwde. Vanaf dat moment moest er voorafgaand aan eventuele toepassing een validatietraject worden doorlopen om de civieltechnische geschiktheid voor de beoogde toepassing aan te tonen. In de eisen-set van 2011 is expliciet aangegeven dat funderingen van deze mengsels helemaal niet meer konden worden toegepast in verband met de onderhoudsgevoeligheid op langere termijn ten gevolge van onder andere scheurvorming in het asfalt. Vanaf 2017 is in de eisen-set voor de onderbouw van wegen aangegeven dat Rijkswaterstaat geen materiaal-specifieke toepassingsverklaring afgeeft voor staalslakken. Daarmee werd toepassing in de onderbouw van wegen uitgesloten.
Waren er in 2009 bij RWS voorbeelden van milieuschade als gevolg van toepassing van staalslakken bekend (zoals hierboven schuingedrukt beschreven als antwoord van RWS aan de NOS)? Zo nee, waarom staat dit dan letterlijk in een door RWS opgesteld antwoord op vragen van de NOS?
Voor 2009 waren er voor zover bekend geen voorbeelden bij werken van Rijkswaterstaat waar toepassing van staalslakken heeft geleid tot langdurige of ernstige milieueffecten. Met het schuingedrukte tekstdeel is bedoeld dat deze effecten in het algemeen bekend waren, niet zozeer dat het werken van Rijkswaterstaat betrof. Zie ook het antwoord op vraag 4 met betrekking tot de (aanleiding voor de) circulaire uit 2005.
Als er wel gevallen van milieuschade bekend waren, hoe kan het dan dat het voorkomen van milieuschade niet als argument is meegenomen in het aanpassen van het eisenpakket voor aannemers?
Zie het antwoord op de vragen 4 en 5.
Deelt u de opvatting dat het van belang is om RWS aan te sporen tot verdere actualisering van het eisenpakket op basis van milieuschade? Welke toezegging kunt u hierover doen?
Zoals in het antwoord op vraag 4 aangegeven, hebben de betreffende eisen-sets bovendien een ander doel. Gelet op de aanpassingen van de eisen-sets van Rijkswaterstaat voor de bovenbouw (sinds 2011) en de onderbouw (sinds 2017) van rijkswegen, is hier geen aanleiding voor.
Hoe kan het dat RWS bij consultatie bij het opstellen van een rechtsoordeel in 2017 niet heeft geadviseerd staalslakken als «afval» te bestempelen, terwijl RWS bekend was met milieuschade én afzetproblematiek uit het verleden (beide behorend tot de criteria waar geen sprake van mag zijn om een product als «bijproduct» te classificeren en niet als «afvalproduct»)?
Staalslakken zijn een residu dat ontstaat bij de productie van staal. Voor productieresiduen is het wettelijk kader om te beoordelen of er sprake is van een afvalstof of niet-afvalstof artikel 1.1 lid 4 Wet milieubeheer (Wm), waarin de bijproductvoorwaarden staan. Het advies uit 2017 of er sprake is van een bijproduct of een afvalstof is geschreven op basis van de feiten en omstandigheden van dat moment en mede op basis van de gegevens die door de verzoeker worden ingediend (in het geval van het rechtsoordeel Tata Steel IJmuiden BV).
Er zijn vier voorwaarden voor de kwalificatie van een bijproduct. Voorwaarde (a) gaat om de vraag of het zeker is dat het materiaal gebruikt gaat worden. Uit gegevens die de verzoeker ter beschikking stelde, bleek dat over meerdere jaren de hoeveelheid staalslakken die vrijkwam en werd afgezet aan elkaar gelijk was. Dat geeft aan dat er een markt is voor het materiaal, wat gezien kan worden als argument dat het zeker is dat het materiaal gebruikt gaat worden.
Voor voorwaarde (b) moet beoordeeld worden dat de staalslakken onmiddellijk gebruikt kunnen worden zonder enige verder behandeling anders dan die welke bij normale productie gangbaar is. De beschreven stappen die de staalslakken in kwestie in 2017 ondergingen, konden geschaard worden onder de noemer «bij normale productie gangbaar». Voorwaarde (c) gaat erom dat de staalslakken geproduceerd worden als integraal onderdeel van het productieproces. Dat was in 2017 het geval, aangezien staalslakken altijd ontstaan bij de productie van staal.
Voorwaarde (d) stelt dat het gebruik rechtmatig is, waarbij onder meer beoordeeld wordt of er over het geheel genomen geen ongunstige effecten voor het milieu of de menselijke gezondheid zijn. Dit betekent dat de mogelijke risico’s van de toepassing aanvaardbaar moeten zijn. In de eerste plaats moet er voldaan worden aan de voor de toepassing geldende wetgeving, in dit geval de Wet Bodembescherming en Besluit bodemkwaliteit (Bbk). In het Bbk zijn kwaliteitseisen voor de toepassing in de bodem opgenomen. In het bovengenoemde geval is hieraan door Rijkswaterstaat getoetst in 2017 en geconcludeerd dat werd voldaan aan de kwaliteitseisen uit het Bbk. Echter, niet alle stoffen en effecten zijn gedekt door de kwaliteitseisen van het Bbk. Daarom heeft RWS ook advies gegeven over de zorgplicht zoals benoemd in art 13 Wet bodembescherming (Wbb) en art 7 Bbk. Op het moment van opstellen van het advies was alleen algemeen bekend dat pH een effect kan hebben dat niet genormeerd was in de kwaliteitseisen van het Bbk. Om pH-effecten te ondervangen was er door de verzoeker een werkinstructie opgesteld en werd informatie verstrekt aan de afnemer. Op basis van de beschikbare informatie is beoordeeld dat er werd voldaan aan de wettelijke genormeerde eisen en zorgplicht uit het Bbk, de Wet bodembescherming en REACH. Daarmee adviseerde RWS dat het residu als bijproduct kon worden gekwalificeerd.
Hoe kan het Ministerie van IenW tot het rechtsoordeel «bijproduct» gekomen zijn, terwijl voorbeelden van afzetproblematiek én milieuschade bekend waren?
Zie het antwoord op vraag 8.
Bent u bereid dit rechtsoordeel uit 2017 in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook in de Kamerbrief van 21 juli jl. staat aangegeven, is er geen sprake van het intrekken van het rechtsoordeel omdat het advies is gegeven op basis van de specifieke feiten, omstandigheden en kennis van toen en het advies niet algemeen geldend is. Een rechtsoordeel heeft geen juridische status. Het zijn niet-bindende adviezen over de vraag of iets een afvalstof is in een specifieke situatie. Of iets afval is of niet moet altijd per geval worden beoordeeld. Er kunnen geen algemene uitspraken worden gedaan op basis van een rechtsoordeel. Aangezien het een advies ten aanzien van een specifieke situatie betreft, kan dat dus betekenen dat veranderende omstandigheden ertoe leiden dat het advies over de afvalstatus niet meer geldt. Alle rechtsoordelen zijn offline gehaald om verwarring rondom, en het onterecht gebruik van, de adviezen te voorkomen. Met het offline halen van de rechtsoordelen doet het ministerie geen uitspraak over de inhoud daarvan.
Bestaat er een relatie tussen de afzetproblematiek van Tata Steel/ Pelt & Hooykaas met het opnieuw starten van een proefproject waarbij staalslakken gebruikt werden in de Haak om Leeuwarden?
Dat er sprake zou zijn van het «een proefproject» berust naar alle waarschijnlijkheid op een misverstand. Het is gebaseerd op tekstpassages uit 2021 die zijn aangeleverd door één (helaas inmiddels overleden) oud-medewerker van Rijkswaterstaat. Waar de passage op is gebaseerd is dus niet meer te achterhalen. Er is tijdens het interne onderzoek geen aanwijzing gevonden dat deze passages op feiten zijn gebaseerd.
Zoals is aangegeven in het antwoord op vraag 4 geldt pas sinds 2017 dat Rijkswaterstaat geen materiaal-specifieke toepassingsverklaring afgeeft voor staalslakken in de onderbouw. De keuze om staalslakken te gebruiken bij het project Haak om Leeuwarden is in 2012 gemaakt door de aannemerscombinatie CDHS. Het is niet uit te sluiten dat het voor de betreffende aannemerscombinatie financieel aantrekkelijk was om de keuze voor dit materiaal te maken.
Waarom konden staalslakken bij het bovengenoemde project plots wel weer onderdeel zijn van het eisenpakket? Waarom konden staalslakken destijds wel weer toegepast worden op land? Wat is er destijds veranderd ten opzichte van een eerder besluit van RWS om het eisenpakket aan te passen?
Zie de antwoorden op de vragen 4 en 11.
Was er in Leeuwarden sprake van ondiepe toepassing van staalslakken? Zo ja, waarom is men dan daar wel doorgegaan met de toepassing, terwijl de directeur-generaal van RWS in de hoorzitting aangaf gestopt te zijn met ondiepe toepassing van staalsakken?
Met de ondiepe toepassing in de vraagstelling wordt waarschijnlijk toepassing in de bovenbouw bedoeld. Bij het project Haak om Leeuwarden betreft het een toepassing in de onderbouw (als zandvervanger). Zoals is aangegeven in het antwoord op vraag 4, geldt pas sinds 2017 dat Rijkswaterstaat geen materiaal-specifieke toepassingsverklaring afgeeft voor staalslakken in de onderbouw.
Klopt het dat het mogelijk is geweest dat de provincie Friesland al zand had besteld of gekocht voor het infrastructurele project Haak om Leeuwarden, zoals blijkt uit de gegevens van de Wet open overheid (Woo) (Modeldocument M000397)?
Het project «Haak om Leeuwarden» bestaat uit twee delen, Zuid en Noord. De verantwoordelijkheid voor de realisatie van het deelproject Zuid lag bij het Rijk (Rijkswaterstaat), die voor het deelproject Noord bij de provincie Fryslân.
Voor de aanleg van het deelproject Zuid, heeft de aannemerscombinatie CDHS ervoor gekozen om staalslakken als zandvervanger te gebruiken in de onderbouw van de weg. Omdat hetzelfde Programma van Eisen gold voor het noordelijke deel, heeft de aannemer daarna aan de provincie als opdrachtgever voorgesteld om ook bij de realisatie van het noordelijke deel staalslakken toe te passen.
Door provincie Fryslân was geen zand gekocht. Er lag zand gereed in het provinciale depot Idskenhuizen dat voor hergebruik kon worden ingezet vanuit het programma «Grip op Grond» (hergebruik van grond en secundaire bouwstoffen in het kader van de publieke taak). Een deel van dit zand is gebruikt in de Haak om Leeuwarden Noord.
Is er enige vorm van contact of druk geweest vanuit RWS of het Ministerie van IenW om staalslakken te gebruiken bij het project Haak om Leeuwarden?
De keuze om staalslakken te gebruiken bij het project Haak om Leeuwarden is in 2012 gemaakt door de aannemerscombinatie CDHS. Bij het interne onderzoek zijn geen aanwijzingen gevonden dat er druk is uitgeoefend vanuit RWS of het Ministerie van IenW om staalslakken te gebruiken.
Waarom gaf de directeur-generaal van RWS in de hoorzitting aan dat er geen relatie bestaat tussen de afzetproblematiek van staalslakken en het opnieuw starten van een proefproject waarbij staalslakken wél gebruikt mochten worden, terwijl die suggestie wel gewekt wordt in het Woo-stuk van RWS (Pagina 10 van «Aanpak Staalslak Haak van Leeuwarden» 29 november 2021)?
Zie het antwoord op vraag 11.
Hoe zou u het onderstaande citaat doorgaans interpreteren als u inhoudelijk zou moeten aangeven wat in deze zin de aanleiding is en wat het gevolg? Was er sprake van een oorzaak-gevolgrelatie (oorzaak: Tata/Pelt & Hooykaas deden een melding – gevolg: Rijkswaterstaat kreeg de opdracht)? «Omstreeks 2009 deed Tata/Pelt & Hooykaas een melding vanuit de Crisis en herstelwet bij het ministerie i.v.m. afzetproblemen van staalslakken. Hierop kreeg RWS de opdracht om te onderzoeken of droge toepassingen in het Hoofdwegennet een optie was. Hierop werden de eisen voor deze pilot (Haak van Leeuwarden, zuid) op een rijtje gezet.»
De in de schuingedrukte tekst gesuggereerde oorzaak-gevolg relaties lijken te berusten op een misverstand. Deze tekstpassages uit 2021 zijn aangeleverd door één (helaas inmiddels overleden) oud-medewerker van Rijkswaterstaat. Waar de passage op is gebaseerd is dus niet meer te achterhalen. Er is tijdens het interne onderzoek geen aanwijzing gevonden dat deze passages op feiten zijn gebaseerd.
Wat is er waar van het volgende antwoord van RWS op een vraag van de NOS/Nieuwsuur? «Omstreeks 2010/2011 kwam er een verzoek binnen vanuit Pelt & Hooykaas om te bekijken vanuit de Crisis- en herstelwet of er andere toepassingsmogelijkheden in de netwerken van RWS waren voor staalslakken, dan wel gebruikelijke toepassingen in de waterbouw. Hierop heeft destijds – bij wijze van proef – een alternatieve toepassing in de «Haak om Leeuwarden» plaatsgevonden, waarbij staalslakken als constructieve zandvervanger zijn gebruikt in de onderbouw».
Er is tijdens het interne onderzoek geen aanwijzing gevonden dat deze passages op feiten zijn gebaseerd. Ik betreur daarom dat deze passages eerder gebruikt zijn om vragen vanuit de media te beantwoorden. Zie ook de antwoorden op de vragen 11 en 17.
Waarom zijn eerdere negatieve ervaringen ten aanzien van het gebruik van staalslakken niet gedeeld met de provincie Friesland?
Het is niet meer te achterhalen wat destijds (omstreeks 2012) wel of niet door Rijkswaterstaat is gedeeld met de provincie Friesland ten aanzien van civieltechnische of milieu-hygiënische ervaringen. De aanleiding en inhoud van de «Circulaire Toepassing van staalslak en hoogovenslak(zand) in aanvullingen en ophogingen» uit 2005 was in de gehele keten bekend; bij (overheids-)opdrachtgevers, aannemers, leveranciers en bevoegde gezagen. De gemeente Leeuwarden heeft als bevoegd gezag in 2012 ingestemd met gebruik door aannemerscombinatie CDHS van LD-staalslakken ter vervanging van zand.
Is er aan de provincie Friesland gemeld dat het om een pilot ging? Waarom wel of niet?
Nee, het betrof een regulier project van Rijkswaterstaat. Zie verder het antwoord op vraag 11.
Waarom is er door het Ministerie van IenW nooit breed gecommuniceerd over de milieuschade en de afzetproblematiek van staalslakken?
De afzet van staalslakken is afhankelijk van het functioneren van de markt en gaat uit van het principe van vraag en aanbod. Het inzicht in de ontwikkeling in de markt van vraag en aanbod bevindt zich in de eerste plaats bij de marktpartijen zelf. Het is ook de eigen verantwoordelijkheid van marktpartijen om binnen de wettelijke kaders voldoende geschikte afzetkanalen en toepassingsmogelijkheden te vinden. Dit kan zowel in binnen- als buitenland. Het ligt niet in de lijn van mijn verantwoordelijkheden om voldoende marktvraag te garanderen of over commerciële informatie van marktvraag en -aanbod te communiceren.
Door het Ministerie van IenW is de afgelopen jaren in diverse uitingen van de Staatssecretaris herhaald dat de toepassing van bouwstoffen, waaronder staalslakken, moet voldoen aan de daarvoor geldende wettelijke kaders om te waarborgen dat de toepassing niet leidt tot schadelijke effecten voor mens en milieu. Ook is herhaaldelijk gecommuniceerd dat er risico’s zijn als bij toepassing van staalslak onvoldoende rekening wordt gehouden met de eigenschappen van het materiaal.
Waarom is er door RWS nooit gecommuniceerd over de milieuschade en de afzetproblematiek van staalslakken?
Er was en is geen aanleiding of reden voor Rijkswaterstaat om te communiceren over de afzetproblematiek van producten of materialen van commerciële bedrijven. Of, wanneer, met wie en op welke wijze er destijds gecommuniceerd is door Rijkswaterstaat over de (mogelijke) milieuschade van staalslakken, is niet meer te achterhalen.
Bent u bereid om breed te communiceren dat het gebruik van staalslakken tot milieuschade kan leiden? Waarom wel of niet?
Ja. De risico’s van het gebruik van staalslak in of op de landbodem worden beschreven in de toelichting bij de Tijdelijke regeling verbod en vergunningplicht toepassing LD- en ELO-staalslak. Een overzicht van veel gestelde vragen en antwoorden staat op de website van het Informatiepunt Leefomgeving.
Wat vindt u van het feit dat Tata Steel op zijn website in 2021 schermt met het rechtsoordeel (bijproduct) en het gegeven dat RWS staalslakken gewoon gebruikt? Vindt u dat misleidend? Vindt u bij nader inzien dat het ministerie en RWS beter hadden moeten communiceren over de eventuele gevolgen van het gebruik van staalslakken?
Zoals ook bij de beantwoording van vraag 10 te lezen is, is het rechtsoordeel niet algemeen geldend. Deze informatie is ook in het rechtsoordeel opgenomen. Het is dus onjuist om zonder verdere onderbouwing het rechtsoordeel als argument te gebruiken voor de bijproductstatus van staalslakken in nieuwe/andere situaties dan de beschreven situatie uit 2017. Dus is het ook onjuist om het te gebruiken zonder na te gaan of de feiten en omstandigheden veranderd zijn ten opzichte van 2017.
Ziet u de noodzaak, zoals ILT aankaart, dat er geen informatie is over hoeveel staalslakken naar Nederland geïmporteerd worden, om dit beter te registreren? Zo ja, welke actie gaat u ondernemen?
Internationaal transport van staalslakken met een afvalstatus valt onder de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA). De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) kan als toezichthouder informatie opvragen over deze transporten. Met ingang van 21 mei 2026 stelt de EVOA het digitaal aanleveren van gegevens over alle internationale afvaltransporten binnen de EU verplicht en wel voordat het transport daadwerkelijk mag starten.
Staalslakken zonder afvalstatus mogen vrij bewegen binnen de Europese Unie onder de product- en stoffenwetgeving. Er kan steekproefsgewijs gecontroleerd worden op materialen die zich over landsgrenzen bewegen.
Bent u van mening dat het «toeleggen van geld» (een aannemer krijgt geld mee bij het gebruik van staalslakken vanwege de negatieve waarde) zorgt voor een ongelijk speelveld met echte bouwstoffen? Zo ja, in hoeverre gaat u dat veranderen?
Er zijn diverse factoren die de markt en het speelveld beïnvloeden, zoals bijvoorbeeld prijs, kwaliteit en beschikbaarheid. Een lage of negatieve prijs kan bijdragen aan extra vraag en extra afzet. Dit hoeft in principe geen probleem te zijn zolang de staalslakken conform de geldende wet- en regelgeving correct worden toegepast. Zo mag een toepassing niet dikker dan noodzakelijk en moet deze functioneel zijn. Met de tijdelijke regeling is een aantal toepassingsmogelijkheden verboden of onderworpen aan een vergunningplicht. Feit blijft dat secundaire bouwstoffen, mits goed toegepast, een goede vervanging zijn voor primaire grondstoffen. Zoals in de Verzamelbrief Bodem en ondergrond van 17 april 2025 benoemd3, wordt bekeken of er prikkels zijn die een negatieve invloed hebben op het toepassen van te veel staalslak en welke maatregelen passend zijn voor aanpak van deze negatieve prikkels.
Zijn staalslakken of producten die staalslakken bevatten voor particulieren beschikbaar in de vorm van het product duomix via Pelt & Hooykaas? Hoe wordt hierop toegezien?
Pelt & Hooykaas zegt niet aan particulieren te verkopen. Wel helpen zij desgevraagd particulieren aan een adres waar producten van Pelt & Hooykaas, zoals Duomix, te verkrijgen zijn.
In het rapport «Onderzoek naar toepassing van Duomix» dat op 17 april 2025 met de Kamer is gedeeld4, staat het volgende in paragraaf 2.2: «Pelt & Hooykaas levert Duomix aan aannemers en bouwgrondstoffenhandelaars.» [...] «Pelt & Hooykaas levert niet direct aan particulieren. Bouwgrondstoffenhandelaars bedienen veelal de plaatselijke markt. Ze leveren aan aannemers die het in gemeentelijke projecten toepassen, maar ook aan hoveniers die het toepassen in hun projecten. De handelaars geven in interviews aan niet of nauwelijks particuliere afnemers te hebben.»
De ILT heeft geen informatie die iets anders doet vermoeden dan wat in het rapport wordt beschreven. De ILT houdt sinds 1 januari 2024 toezicht op de juistheid van de milieuverklaring bodemkwaliteit en bijbehorende afleverbon die door de leverancier bij bouwstoffen moet worden meegeleverd. Ten aanzien van staalslakken ligt hierbij de focus op de milieuverklaring bodemkwaliteit die door Pelt & Hooykaas wordt opgesteld. Onderzoek hiernaar is op dit moment nog in uitvoering. Daarnaast dient deze milieuverklaring beschikbaar te zijn bij de toepassing van bouwstoffen en het is primair aan de gemeenten (en namens deze de omgevingsdiensten) om onder andere te controleren of de toegepaste bouwstof is voorzien van een milieuverklaring bodemkwaliteit. Zoals eerder ook door ILT aangegeven dient hierbij wel te worden aangemerkt dat door het (op dit moment nog) ontbreken van een meldplicht dit toezicht lastig is voor de omgevingsdiensten.
Als u zich zorgen maakt over de milieu en gezondheidsschade door staalslakken, waarom heeft het kabinet dan tot aan april 2025 álle moties ontraden, die over aanscherping van toezicht en regels voor gebruik van staalslakken gingen?
Zoals eerder gemeld zijn de eigenschappen van staalslak bekend, en moet hier bij toepassing rekening mee worden gehouden. Dit betreft de invulling van de zorgplicht, zoals ook bij het antwoord op vragen 2 en 3 toegelicht. Dit is onder meer ook beschreven in de «Circulaire Toepassing van staalslak en hoogovenslak(zand) als bouwstof in een werk» die dateert uit 2005 en die in 2024 is herzien. Helaas blijkt er in de praktijk niet in alle gevallen voldoende rekening te worden gehouden met de juiste invulling van de zorgplicht en daarop toezicht en handhaving plaats te vinden.
In de Kamerbrief van 12 november 20245 bent u geïnformeerd over aanstaande verbeteringen binnen de herijking van de bodemregelgeving zoals het verduidelijken van toepassingseisen en toetsingsvoorwaarden/criteria in regelgeving, het bieden van handvatten om nader invulling te geven aan de zorgplicht en de verkenning of het zinvol en haalbaar is om de kwaliteit te waarborgen van het toepassen van bepaalde secundaire bouwstoffen binnen het publieke private stelsel van kwaliteitsborging bodembeheer (Kwalibo).
De ILT heeft een inventarisatie uitgevoerd waarbij is gekeken naar grootschalige toepassingen waarin staalslak wordt gebruikt als zandvervanger. Uit het daaruit volgend signaal van februari 2025 van de ILT blijkt dat de risico’s optreden bij LD-staalslak die is gebruikt als zandvervanger in toepassingen dikker dan een halve meter. Mijn voorganger heeft daarop aangekondigd te onderzoeken of het wenselijk, effectief en mogelijk is om het gebruik van dit type LD-staalslak in dergelijke toepassingen uit te sluiten. Uiteindelijk heeft dit geleid tot het instellen van de tijdelijke regeling.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden voor het plenaire debat na de zomer?
Om herhaling van antwoorden te voorkomen, heb ik enkele vragen gezamenlijk beantwoord.
Het bericht 'Uitvoering reorganisatie Aardwetenschappen halfjaar uitgesteld' |
|
Sandra Beckerman , Geert Gabriëls (GL) |
|
Eppo Bruins (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (NSC) |
|
|
|
|
Deelt u de indruk dat de reorganisatie van de afdeling Aardwetenschappen aan de Vrije Universiteit (VU) mede voortkomt uit de landelijke bezuinigingen op onderwijs en onderzoek? En zo ja, hoe reflecteert u op het feit dat deze bezuinigingen nu al leiden tot verlies van vitale wetenschappelijke capaciteit?1
De Vrije Universiteit (VU) heeft het voornemen om de afdeling Aardwetenschappen te reorganiseren. De VU geeft op haar website2 aan dat het gaat om een voornemen en dat een combinatie van factoren hiertoe leidt. Dit zijn onder meer de langdurige structurele financiële tekorten, toegenomen kosten door stijgende personele lasten, inflatie, huisvestingskosten, een terugloop van het aantal studenten en de overheidsbezuinigingen. De bezuinigingen spelen een rol bij dit voornemen van de VU, maar er zijn dus meerdere factoren. Dit voornemen is niet één-op-één te herleiden tot de bezuinigingen.
Herkent u dat het schrappen van een opleiding als aardwetenschappen, ondanks het formeel instellingsautonome karakter, in de praktijk wél gevolgen heeft voor nationale kennis- en beleidsdoelstellingen?
Als stelselverantwoordelijke kan ik niet overzien wat de precieze gevolgen zijn van een voornemen om een specifieke opleiding te beëindigen. Wel vind ik het belangrijk dat bij dusdanige voornemens er vooraf goed gezamenlijk overleg is tussen de instellingen en zij samen reflecteren op de impact van het besluit op het landelijke onderwijsaanbod. De VU maakt in dit geval de keuze om zich sterker te profileren op een aantal thema’s in de Aardwetenschappen dat aansluit bij het instellingsprofiel van de VU en hierover heeft zij ook contact gehad met de zusterinstellingen. Daarbij heeft de VU recent bekend gemaakt dat zij in gesprek is met verschillende organisaties uit het aardwetenschappelijke veld over hun voornemen tot reorganisatie.3 Ze laten een onderzoek uitvoeren door een externe en onafhankelijke partij om te bekijken hoe moet worden omgegaan met onderdelen van het huidige aanbod, het onderwijs, onderzoek en infrastructuur. Voor de zomer verwacht de VU meer duidelijkheid te kunnen geven over wat de mogelijkheden zijn. Ik vind het goed om te horen dat de VU in gesprek is met de organisaties en een zo zorgvuldig mogelijke weging maakt van haar besluit en de impact daarvan.
In het verleden zijn, onder andere via sectorplannen en bestuurlijke akkoorden, afspraken gemaakt om bepaalde opleidingen van strategisch belang te behouden; bent u bereid te verkennen of een vergelijkbare afspraak noodzakelijk is om de aardwetenschappen als discipline structureel te behouden?
Instellingen hebben autonomie over het starten, stoppen en het vormgeven van hun onderwijs en onderzoek. Het onderwijs en onderzoek is daarbij altijd in beweging. Ik acht het daarom niet passend om als Minister uitspraken te doen of afspraken te maken over welke individuele opleiding behouden moet blijven. Ik zie hierin echter wel een verantwoordelijkheid voor de instellingen als geheel, door middel van onder andere profilering, gezamenlijke afstemming en samenwerking. Met het aangekondigde beleid uit mijn beleidsbrief4 wil ik bewerkstelligen dat universiteiten en hogescholen hun gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het opleidingsaanbod uitdragen en in samenhang keuzes maken. Als Minister draag ik er zorg voor dat het stelsel als geheel toekomstbestendig blijft.
De opleidingen aardwetenschappen aan de VU, Technische Universiteit Delft (TU Delft) en Universiteit Utrecht zijn complementair, met elk hun eigen specialisaties; acht u het verantwoord dat dit landelijke ecosysteem nu uit balans dreigt te raken en wat zijn de gevolgen daarvan voor de spreiding en samenwerking binnen deze sector?
Door profilering, goed overleg en samenwerking tussen de instellingen kan er worden gezocht naar een manier om de voor Nederland belangrijke speerpunten binnen het onderwijs en onderzoek te behouden, zonder dat dit het landelijk ecosysteem uit balans brengt. Zie daarbij ook het antwoord op vraag 2.
Kan u aangeven hoe het verdwijnen van deze afdeling zich verhoudt tot de grote maatschappelijke en geopolitieke opgaven waarvoor Nederland staat, zoals:
Nee, dat kan ik niet aangeven. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is de VU in gesprek met verschillende organisaties uit het aardwetenschappelijke veld over het voornemen tot reorganisatie.5 Ze laat een onderzoek uitvoeren door een externe en onafhankelijke partij om te bekijken hoe moet worden omgegaan met onderdelen van het huidige aanbod, het onderwijs, onderzoek en infrastructuur. Ik vind het goed om te horen dat de VU in gesprek is met de organisaties en een zo zorgvuldig mogelijke weging maakt van haar besluit en de impact daarvan.
Acht u het risico niet groot dat het huidige besluit om deze opleiding af te bouwen op korte termijn budgettaire ruimte oplevert, maar op middellange termijn leidt tot een kennistekort dat politieke en beleidsdoelen op het gebied van klimaat, energie, infrastructuur en veiligheid ondermijnt?
Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 2, 3, 4 en 5. Daarbij is de relatie tussen een individuele opleiding en de opbrengst van kennis voor politieke en beleidsdoeleinden in een specifiek thema lastig exact te bepalen. Onderwijs kan namelijk geborgd worden in verschillende vormen; dit hoeft niet enkel binnen de BSc Aardwetenschappen van de VU te zijn. Hetzelfde geldt voor onderzoek. Het is belangrijk dat we in Nederland een stevig stelsel voor onderzoek hebben, maar we kunnen niet overal alles doen. Dus de profilering en onderlinge afstemming zal moeten leiden tot afspraken waardoor het onderzoek passend en doelmatig is.
Bent u bereid om samen met sectorpartijen en relevante ministeries (zoals het Ministerie van Economische Zaken, het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties en het Ministerie van Defensie) in kaart te brengen waar de kenniscapaciteit op het gebied van aardwetenschappen essentieel is voor rijksbeleid en hoe deze behouden kan worden?
Hogescholen en universiteiten gaan zelf over de inhoud en vormgeving van hun onderwijs en onderzoek. Wel is het belangrijk dat de VU niet in isolement besluiten neemt, maar oog heeft voor de impact van een besluit op de sector. Zoals gezegd is de VU in gesprek met de organisaties in het veld en maakt zij een zo zorgvuldig mogelijke weging van haar besluit en de impact daarvan.
Wat is de appreciatie van u op het feit dat maar liefst zeventien promovendi hun begeleiding verliezen, 42 medewerkers hun positie dreigen te verliezen, zo’n 150 studenten worden geraak, en dat specialistische laboratoria – ook in gebruik door ministeries – dreigen te verdwijnen?
Het verlies van posities is altijd spijtig en voor de getroffen personen erg vervelend. Het is de verantwoordelijkheid van de werkgever om voor de betreffende werknemers een zo goed mogelijke regeling te treffen. Bij het voornemen om een opleiding te beëindigen dient de instelling de in die opleiding ingeschreven studenten de mogelijkheid te bieden om in de nominale studieduur + 1 jaar de opleiding af te ronden.
Kan u reageren op het signaal dat het reorganisatieplan van de VU mogelijk gebaseerd is op een onvolledig financieel beeld en dat een realistisch alternatief dat is aangedragen door de afdeling zelf onvoldoende serieus is gewogen?
Dit betreft de interne besluitvormingsprocessen bij de VU. Het past niet bij mijn rol als stelselverantwoordelijke om hierop te reageren.
Bent u bereid u in te spannen voor een pauze in het besluitvormingsproces totdat u en de Kamer zicht hebben op de nationale gevolgen van het verdwijnen van deze discipline en de mogelijkheden voor borging van strategische opleidingen in kaart zijn gebracht?
Nee, het past niet bij mijn rol als stelselverantwoordelijke en bij de autonomie van de instelling om in te grijpen in een besluitvormingsproces op een instelling. Het college van bestuur van een instelling verantwoordt zich richting de medezeggenschap en de raad van toezicht. Ik heb er op basis van deze interne waarborgen en in de wetenschap dat de VU het gesprek voert met verschillende organisaties uit het aardwetenschappelijke veld over het voornemen tot reorganisatie, vertrouwen in dat instellingen zorgvuldige keuzes maken.
Wat is uw inzet om te voorkomen dat Nederland blijvend kennis en expertise verliest op het gebied van geologie, klimaatonderzoek en energietransitie, zeker in een tijd waarin juist wordt gepleit voor het versterken van deze capaciteit?
Zoals aangegeven in vraag 9 en 10, hebben hogescholen en universiteiten een hoge mate van autonomie. Zij gaan over de inhoud van onderwijs en onderzoek. Instellingen bepalen zelf hoe ze de middelen voor onderwijs en onderzoek inzetten; ze hebben bestedingsvrijheid. Ik kan en wil hier niet op ingrijpen. Inhoudelijke inzet op specifieke deeldomeinen is dan ook niet aan het Ministerie van OCW. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 werk ik aan een stelsel waarin instellingen in gezamenlijkheid keuzes maken en verantwoordelijk worden voor het opleidingsaanbod.
De verwerking van ingezamelde kleding door modeketens |
|
Daniëlle Hirsch (GL), Geert Gabriëls (GL) |
|
Reinette Klever (PVV), Chris Jansen (PVV) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het onderzoek van Radar, dat twaalf kledingstukken met gps-trackers heeft gevolgd, waaruit blijkt dat een groot deel van door consumenten ingeleverde kleding via modeketens niet wordt hergebruikt of gerecycled, maar wordt geëxporteerd naar ontwikkelingslanden?
Ja.
Hoeveel afval, inclusief kleding, wordt vanuit Nederland geëxporteerd naar buiten de EU? Hoe verhoudt dit zich tot andere EU-landen? Hoe verhoudt zich dit tot de ambitie van Nederland om in 2050 circulair te zijn?
De uitzending van Radar gaat over tweedehands kleding die na afdanking en inzameling in winkels geëxporteerd wordt voor hergebruik. Kleding die na inzameling en sortering is beoordeeld als geschikt voor hergebruik, verliest zijn afvalstatus en is geen afval meer. De cijfers over de hoeveelheid textielafval die geëxporteerd wordt, is dus exclusief de hoeveelheid export van herbruikbaar (tweedehands) textiel.
Over de export van textielafval zijn de volgende cijfers bekend. In 2023 werd volgens de database Statline van het CBS voor 52 kiloton aan (on)gesorteerde lompen en vodden uitgevoerd. Dit zijn voorlopige cijfers. Van de 52 kiloton werd ongeveer 32 kiloton uitgevoerd naar EU-landen, 6 kiloton naar Europese niet-EU-landen, 12 kiloton naar Azië, 1 kiloton naar Noord- en Zuid-Amerika en minder dan 1 kiloton naar Afrika en Oceanië. We beschikken niet over cijfers van de hoeveelheid textielafval die andere Europese landen exporteren naar niet-EU landen.
Een groot gedeelte van het in Nederland gescheiden ingezameld textiel wordt afgezet in het buitenland. Het is belangrijk om hierbij onderscheid te maken tussen enerzijds textiel geschikt voor hergebruik en anderzijds textielafval. Onder het textielafval valt ook textiel dat nog kan worden gerecycled.
Uit de Massabalans van 2018 blijkt dat er in totaal 136,1 kton gescheiden textiel is ingezameld. 110,4 kton van het gescheiden ingezamelde textiel kwam buiten Nederland terecht.1 Dit bestond uit 56,7 kton herdraagbaar textiel, 42,1 kton textiel geschikt voor recycling en 5,4 kton reststromen. In 2022 werd 108,5 kt gescheiden textiel ingezameld. Hiervan kwam 86,9 kton buiten Nederland terecht.2 Dit bestond uit 51,5 kton herdraagbaar textiel, 25,5 kton textiel geschikt voor recycling en 1,9 kton reststromen.
Op basis van bovenstaande cijfers is de conclusie dat veel van het in Nederland ingezamelde textiel in het buitenland terecht komt. Er is op dit moment weinig transparantie over wat er met de kleding gebeurt nadat het is ingezameld. Na aankoop door de consument kan een kledingstuk op uiteenlopende manieren eindigen, zonder dat duidelijk is waar het precies belandt. Tegelijkertijd neemt de verkoop van kleding toe, gaat de gemiddelde kwaliteit achteruit en dragen mensen hun kleding steeds korter. Deze ontwikkelingen dragen direct bij aan de groei van de wereldwijde textielafvalberg. Met het beleidsprogramma circulair textiel werkt IenW aan verschillende maatregelen om te zorgen dat mensen langer met hun kleding doen en er meer textiel wordt hergebruikt en gerecycled.
Hoe beoordeelt u de bevinding dat modeketens geen zicht hebben op wat er met deze kleding in ontwikkelingslanden gebeurt? Deelt u de analyse dat de kans aannemelijk is dat deze kleding vaak alsnog op de vuilnisbelt terechtkomt of wordt verbrand, met schadelijke gevolgen voor mens en milieu in de ontvangende landen?
Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven, waaronder modeketens die internationaal zaken doen, dat zij de OESO-richtlijnen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen toepassen. Volgens dit kader dienen bedrijven zicht te hebben op hun waardeketen, inclusief export, en daarmee risico’s voor mens en milieu te identificeren en waar nodig aan te pakken. Voor de hele textielsector geldt dat er momenteel weinig transparantie is over wat er met ingezameld textiel gebeurt, zowel in Nederland als daarbuiten. Voor het beleidsprogramma circulair textiel hebben we onderzoek laten doen om in kaart te brengen wat er gebeurt met het textiel dat in Nederland wordt ingezameld.3 Een groot deel van het ingezamelde textiel wordt na inzameling geëxporteerd in plaats van in Nederland hergebruikt of gerecycled. Het textiel komt vaak in landen terecht waar geen goed systeem is om het afval te verwerken en dat leidt bijvoorbeeld tot stort en verbranding. Het gaat hierbij om producten die als gebruikt textiel geëxporteerd zijn. De Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA) verbiedt de export van afval uit de EU, als dat geëxporteerde afval vervolgens wordt «verwijderd», bijvoorbeeld in de vorm van verbranding of storten.
Hoe beziet u deze bevindingen in het licht van het doel in de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV) Textiel dat de export van textielafval beperkt moet worden, zeker naar landen buiten de Europese Unie?
Het doel van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid is ervoor te zorgen dat er meer textiel wordt ingezameld, hergebruikt en (vezel-tot-vezel) gerecycled. De UPV regelt niet dat de export van het textielafval wordt beperkt. De UPV kan er wel aan bijdragen dat er minder gebruikt textiel wordt geëxporteerd. Enerzijds omdat er een specifieke doelstelling voor hergebruik geldt binnen Nederland, en anderzijds omdat er meer textielafval moet worden gerecycled. Tegelijkertijd is de verwachting dat de export van gebruikt textiel blijft toenemen de komende jaren. Er wordt namelijk steeds meer kleding gekocht en sneller afgedankt. Daarnaast is het ook hier van belang om onderscheid te maken tussen gebruikt textiel en textielafval. Gebruikt textiel mag, nadat het gesorteerd is, geëxporteerd worden voor hergebruik (tweedehands textiel). Nederland pleit er in Europa voor dat er verplichte sorteercriteria komen voor hergebruik om te zorgen dat er betere eisen gesteld worden aan wanneer iets geschikt is voor hergebruik. Voor de export van textielafval gelden andere regels, namelijk de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA). Bij het antwoord op vraag 9 wordt verder ingegaan op de EVOA.
Vindt u dat modeketens als H&M, Primark, Zara en C&A consumenten voldoende duidelijkheid geven over wat er gebeurt met ingeleverde kleding met slogans als «Lets Close the Loop»? Zo ja, waarom?
Op basis van recente inzichten uit de Radar-uitzending over textielinzameling blijkt dat modeketens zoals H&M, Primark, Zara en C&A consumenten niet voldoende duidelijkheid bieden over wat er gebeurt met ingeleverde kleding. Hoewel deze ketens campagnes voeren en klanten aanmoedigen om oude kleding in te leveren, blijkt uit onderzoek dat slechts een klein percentage van de ingeleverde kleding daadwerkelijk wordt gerecycled of hergebruikt.4
Acht u het wenselijk dat deze ketens consumenten een duurzaam alternatief suggereren, terwijl een groot deel van de kleding niet duurzaam wordt verwerkt? Is dat geen misleiding?
Dat bedrijven recycling van kleding actief stimuleren en faciliteren in winkels is een positieve ontwikkeling. Hergebruik en recycling dragen bij aan het verkleinen van de milieu-impact van de textielketen. Bedrijven die hierover communiceren, moeten dit op een eerlijke, duidelijke en transparante manier doen. Anders bestaat het risico op misleiding. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) ziet toe op misleidende duurzaamheidsclaims. Of een duurzaamheidsclaim misleidend is, hangt af van veel factoren. In de uitzending van Radar worden enkele claims getoond die bij het aanbieden van opties voor het inleveren van gebruikte kleding worden gemaakt. De ACM heeft een Leidraad Duurzaamheidsclaims opgesteld waarin strenge eisen worden gesteld aan het gebruik van duurzaamheidsclaims.5 Een belangrijk startpunt is dat de claims die gedaan worden feitelijk juist moeten zijn. Voor de verdere beoordeling of hierbij sprake is van wettelijke misleiding is een inhoudelijke toets nodig waarbij ook de context waarbinnen de claim wordt gedaan belangrijk is. Op basis van de uitzending van Radar alleen valt hier geen eenduidige conclusie over te trekken.
Wordt er binnen de huidige regelgeving gecontroleerd of deze inzamelpraktijken overeenkomen met de duurzaamheidsclaims van de betreffende bedrijven? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
De ACM houdt gericht toezicht in specifieke sectoren (onder meer de kleding6-, energie-, levensmiddelen-, en vervoersbranche) op misleidende duurzaamheidsclaims en ziet daarnaast actief toe op actuele duurzaamheidscampagnes van bedrijven en daarbij gebruikte claims. Ook kan de ACM een onderzoek starten naar duurzaamheidsclaims naar aanleiding van signalen uit de maatschappij, zoals meldingen van consumenten of publicaties van journalisten. De wettelijke grondslag om op te treden tegen mogelijk misleidende duurzaamheidsclaims vereist wel dat de duurzaamheidsclaim wordt gedaan in relatie tot de verkoop van producten. Hiervan zal mogelijk niet altijd sprake zijn bij uitingen die uitsluitend gericht zijn op het inzamelen van kleding en niet de verkoop hiervan.
Wat vindt u ervan dat 86% van de Nederlanders niet op de hoogte is van de mogelijkheid om gedragen kleding in te leveren bij kledingwinkels? Bent u voornemens om producenten erop te wijzen dat zij consumenten beter moeten informeren hierover?
Producenten zijn wettelijk verplicht om consumenten goed te informeren over waar en hoe zij hun textiel op een verantwoorde manier kunnen inleveren. Het belangrijkste uitgangspunt is dat kleding zo lang mogelijk gedragen wordt. Als iemand een kledingstuk niet meer wil houden, zijn er verschillende opties: ruilen, weggeven aan familie of vrienden of verkopen via een tweedehands platform. Als deze opties niet mogelijk zijn, moet het textiel gescheiden van het restafval worden ingeleverd bij een inzamelpunt. Dit kan bijvoorbeeld bij de winkel waar het is gekocht, een kringloopwinkel of een gemeentelijke textielbak. Met de invoering van de UPV Textiel zijn producenten verplicht om deze informatie actief en duidelijk met consumenten te delen.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat Europese textielbedrijven hun verantwoordelijkheid voor afgedankte kleding feitelijk afschuiven op landen die niet over voldoende verwerkingscapaciteit beschikken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Het is onwenselijk dat er in het huidige systeem nog veel textiel bij het afval terechtkomt, zowel binnen als buiten Nederland. Met het beleidsprogramma circulair textiel neemt het kabinet verschillende maatregelen om de textielafvalberg te verminderen. De meest directe manier om de hoeveelheid afval te verminderen, is om te voorkomen dat textiel wordt afgedankt. Daarom is er in het beleidsprogramma aandacht voor bewuster consumeren, het verbeteren van de kwaliteit van kleding en het verlengen van het gebruik door reparatie en tweedehands. Wanneer textiel uiteindelijk wordt afgedankt, is het uitgangspunt dat het zo veel mogelijk (lokaal) wordt hergebruikt of gerecycled. Daarom is in Nederland in 2023 een UPV voor textiel ingevoerd inclusief doelstellingen voor hergebruik binnen Nederland.
Het kabinet wil de export van onze milieuproblemen voorkomen en heeft daarom actief gepleit voor strengere regels voor de export van afval. Vanaf 21 mei 2027 staat de herziene Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA) export van afval uit de EU uitsluitend nog toe naar verwerkers, waarvan in een onafhankelijke audit is aangetoond dat die verwerkers het afval op een manier verwerken, vergelijkbaar met een verwerking die binnen de EU is toegestaan. De export van afval uit de EU naar niet-OESO landen is vanaf 21 mei 2027 uitsluitend toegestaan nadat die landen bij de Europese Commissie hebben aangetoond dat ze de import van dit afval goed kunnen beheren. Dat is inclusief de daarbij horende handhaving.
Dankzij de herziening van de Kaderrichtlijn Afvalstoffen (KRA) wordt het binnenkort voor alle Europese lidstaten verplicht om een UPV voor textiel in te voeren. Producenten moeten daarbij rapporteren over de hoeveelheid herbruikbaar textiel en textielafval die ze exporteren. Bij de export van het herbruikbare textiel moeten producenten informatie aanleveren waaruit blijkt dat de producten geschikt zijn voor hergebruik. Ook moeten ze aangeven welk bedrijf verantwoordelijk is geweest voor de sortering of voorbereiding voor hergebruik om transparantie en verantwoordingsplicht te vergroten. Daarnaast regelt de herziening van de KRA dat al het gescheiden ingezamelde textiel als afval wordt beschouwd. Het overbrengen van dit afval moet voldoen aan de hierboven genoemde strenge regels voor export. Het wordt verplicht om het ingezamelde textiel eerst te sorteren voordat het uitgevoerd mag worden. Pas na een professionele beoordeling kan het textielafval beoordeeld worden als geschikt voor (direct) hergebruik. Dit «tweedehands» textiel valt niet onder de afvalregelgeving, en dus ook niet langer onder de EVOA, en mag vrij worden verhandeld.
In aanvulling op de EVOA en de KRA, werkt de Europese Commissie in samenwerking met de lidstaten aan uniforme criteria om gebruikt textiel niet (meer) als afval maar als tweedehands product aan te merken en aan criteria om gebruikt textiel als secundaire grondstof weer in de (textiel)industrie in te zetten. Aan dit eerste aspect gaat de ILT in haar toezicht op de EVOA meer prioriteit geven.
Wanneer bedrijven aan het begin van de keten hun maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen door zorgvuldig te handelen («due diligence»), vermindert dit de problemen aan het einde van de keten. Voor een duurzame en eerlijke handelsketen is het essentieel dat negatieve effecten niet alleen tijdens de productie, maar ook in de latere fasen worden voorkomen. Het kabinet verwacht bovendien van alle Nederlandse bedrijven dat zij internationaal maatschappelijk verantwoord opereren door invulling te geven aan internationale normen zoals vastgelegd in de OESO-richtlijnen. Daarvoor ondersteunt het kabinet verschillende manieren voor bedrijven om maatschappelijk verantwoord te ondernemen. Zo steunt het kabinet het MVO-steunpunt bij RVO, waar alle bedrijven kunnen aankloppen met vragen over gepaste zorgvuldigheid. Ook biedt het ondersteuning aan vier tot vijf sectorovereenkomsten om IMVO-risico’s te identificeren, voorkomen en beperken. Voor de sectorovereenkomst voor kleding, schoenen en textiel (Textielverbond) worden momenteel bedrijven geworven om te gaan starten.
Hoe wordt toezicht gehouden op de naleving van de UPV Textiel, die sinds 1 juli 2023 van kracht is?
Sinds het Besluit UPV textiel van kracht is geworden, geldt er een meldplicht voor producenten (inclusief importeurs). In het kader van de meldplicht moeten producenten zich, al dan niet via een producentenorganisatie, melden bij Rijkswaterstaat. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) ziet toe op de naleving van de meldplicht. Wanneer producenten zich niet melden bij Rijkswaterstaat, neemt de ILT contact met hen op. Producenten die niet geregistreerd zijn bij Rijkswaterstaat of een producentenorganisatie ontvangen een waarschuwing, waarna de ILT zo nodig verdere maatregelen treft.
Vanaf 2025 gelden de doelstellingen uit het Besluit UPV textiel op het gebied van voorbereiding voor hergebruik en recycling. Producenten zijn verplicht om voor augustus 2026 verslag uit te brengen over het behalen van deze doelstellingen.
De ILT houdt toezicht op het voldoen aan de verplichtingen, waaronder het behalen van de doelstellingen en zal controles uitvoeren op de dan ingediende rapportages. Op dit moment voert de ILT al gesprekken met de verschillende producentenorganisaties.
Hoeveel procent van de producenten heeft tot nu toe rapportages ingediend over de verwerking van ingezameld textiel? Wordt hierbij gecontroleerd of daadwerkelijk sprake is van recycling of hergebruik binnen Europa, zoals beoogd in de UPV textiel?
Producenten zijn verplicht elk jaar verslag uit te brengen over het voorafgaande jaar. Volgens het Besluit UPV Textiel kan in het verslag over de jaren 2023 en 2024 worden volstaan met vermelding van de hoeveelheid in de handel gebrachte textielproducten. In 2024 hebben de producenten, al dan niet via een producentenorganisatie, verslag over 2023 uitgebracht bij Rijkswaterstaat over de hoeveelheid in Nederland in de handel gebrachte textielproducten. Producenten die geen verslag hebben uitgebracht zijn aangesproken door de ILT. Over het jaar 2024 geldt de verplichting om voor augustus 2025 bij Rijkswaterstaat verslag uit te brengen over de hoeveelheid in Nederland in de handel gebrachte textielproducten. Hierop wordt teruggekomen in de voortgangsbrief Textiel die in het najaar 2025 naar de Kamer wordt gestuurd.
Vanaf 2025 gelden er volgens het Besluit UPV Textiel voor producenten bovendien doelstellingen op het gebied van voorbereiding voor hergebruik en recycling van textiel. De producenten zijn daarbij verplicht ook verslag uit te brengen over het nakomen van deze doelstellingen. Het verslag over 2025 moet uiterlijk 1 augustus 2026 bij Rijkswaterstaat worden ingediend. Het is daarom nog te vroeg om te beoordelen of de doelstellingen zijn behaald. De UPV textiel is van toepassing op de Nederlandse situatie. Binnen de doelstellingen van de UPV textiel wordt onderscheid gemaakt in voorbereiding voor hergebruik, voorbereiding voor hergebruik in Nederland, recycling en vezel-tot-vezel recycling.
Welke sancties staan er op het niet-naleven van de verplichtingen onder de UPV Textiel? Is er sinds de invoering al handhavend opgetreden? Zo ja, hoe vaak en tegen wie?
Als blijkt dat er niet wordt voldaan aan de verplichtingen handhaaft de ILT volgens de Landelijke Handhavingsstrategie Omgevingsrecht (LHSO). Op basis van de overtreding wordt een passende interventie ingezet. Voor wat betreft de doelstellingen met betrekking tot hergebruik en recycling van textiel is het te vroeg om te beoordelen of de doelstellingen worden behaald, zie daarvoor vraag 11. De ILT ziet sinds 2023 toe op de meldplicht die geldt sinds de inwerkingtreding van het Besluit UPV textiel (zie het antwoord op vraag 10). Producenten die zich nog niet hadden gemeld bij Rijkswaterstaat, rechtstreeks of via een producentenorganisatie, zijn door de ILT gewaarschuwd. De ILT heeft daarnaast producenten gewaarschuwd die geen verslag hadden uitgebracht over 2023 met betrekking tot de hoeveelheid in Nederland in de handel gebrachte textielproducten.
In hoeverre is er zicht op de milieueffecten en sociaaleconomische schade in de ontvangende landen, zoals Nigeria of Togo, als gevolg van deze exportstromen?
Voor het beleidsprogramma circulair textiel heeft IenW onderzoek laten doen naar de export van textiel uit Nederland.7 Hierbij is gekeken naar de vijf grootste bestemmingslanden van gebruikt textiel uit Nederland: Ghana, India, Kenia, Polen en Pakistan. Aan de export van gebruikt textiel zitten voor- en nadelen. Na afdanking, inzameling en sortering verplaatst gebruikt textiel zich uit landen met een hoog inkomen en een uitgebreide afvalverwerking infrastructuur – zoals Nederland – naar landen met lagere inkomens die vaak minder capaciteit en systemen hebben om het geïmporteerde textiel te verwerken. Aan de ene kant levert dit zowel exporterende als importerende landen veel werkgelegenheid op. Daar tegenover staan ook negatieve effecten op mens en milieu. Het textiel komt vaak in landen terecht waar geen goed systeem is om het afval te verwerken; dat leidt bijvoorbeeld tot microplasticvervuiling in water en bodem, en vervuiling door stort en verbranding. Zowel in Europese landen als in bestemmingslanden wordt textielafval formeel en informeel verhandeld en verwerkt. Het informele werk is vaak gekoppeld aan een minder veilige werkomgeving, ontbreken van minimum of leefbaar loon en machtsongelijkheid.
Welke stappen gaat u in Nederland zetten om te zorgen dat ingezamelde kleding daadwerkelijk bijdraagt aan circulaire doelen en niet eindigt als problematisch afval elders?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 9.
Bent u bekend met het bericht «Bedrijven als IKEA, Bol, Strukton en Zeeman waarschuwen: overheid is te passief, de circulaire economie staat stil»1 en «Circulaire economie heeft impuls nodig, helpt het om de btw te schrappen»2?
Ja, het kabinet is bekend met deze berichten. De zorgen van het bedrijfsleven over het huidige tempo van de circulaire transitie zijn bekend en worden serieus genomen.
Hoe kijkt u naar de noodkreet van een deel van het bedrijfsleven dat er momenteel sprake is van een «circulaire impasse»?
De signalen onderstrepen de urgentie om de transitie naar een circulaire economie te versnellen. De recente Integrale Circulaire Economie Rapportage (ICER) van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) bevestigt dat de voortgang onvoldoende is om de doelen voor 2030 te behalen en dat dit vraagt om aanvullende maatregelen en intensievere samenwerking tussen overheid en bedrijfsleven. Tegelijkertijd zijn de beschikbare middelen beperkt, dus moeten er slimme keuzes worden gemaakt. In de actualisatie van het Nationaal Programma Circulaire Economie, die na de zomer aan de Kamer zal worden verzonden, worden deze keuzes opgenomen.
Hoe kijkt u naar de oproep van onder andere de bovengenoemde bedrijven om dringend maatregelen te nemen ter versnelling van de transitie naar de circulaire economie?
Het kabinet waardeert de betrokkenheid van het bedrijfsleven en ziet hun oproep als een ondersteuning van de conclusies van het PBL en een onderbouwing van de noodzaak om in te zetten op een circulaire economie. Het kabinet werkt intensief samen met het bedrijfsleven en gaat graag in gesprek met de opstellers van het manifest over hun oproep om de circulaire transitie te versnellen.
Beaamt u dat schaalvergroting lastig te realiseren is zolang bedrijven slechts een samenwerkingsnetwerk of een losse tool aangeboden krijgen vanuit het kabinet ter invulling van circulair beleid? Deelt u de opvatting dat het voor bedrijven vaak moeilijk is om te concurreren tegen lineaire businesscases?
Het kabinet erkent dat het lastig is voor bedrijven met een circulaire businessmodel. Het is daarom noodzakelijk om circulaire businesscases economisch aantrekkelijker te maken. Het kabinet doet dat onder meer door samen te werken met de financiële sector, waarbij Invest-NL een belangrijk rol speelt.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de bedrijven onder het manifest om van hen rechtstreeks input te krijgen over wat zij nodig achten om op grotere schaal in circulaire businesscases te investeren?
Ja, het kabinet gaat graag in gesprek met de opstellers van het manifest.
Bent u van mening dat de overheid een voorbeeldfunctie heeft bij het aanjagen van de circulaire economie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gaat u zich inzetten voor een circulair inkoop- en aanbestedingsbeleid?
Het kabinet ziet inkopen en aanbesteden door de Rijkoverheid en medeoverheden als een belangrijke stimulans voor het bereiken van een circulaire economie. De overheid heeft een belangrijke voorbeeldrol en gebruikt haar inkoopkracht om de markt te helpen versnellen naar een circulaire economie. Circulair inkopen is onderdeel van het Nationaal Plan Maatschappelijk Verantwoordelijk Inkopen, dat dit jaar wordt herzien, zoals uiteengezet in de Voortgangsbrief Nationaal Plan Maatschappelijk Verantwoord Inkopen 2021–2025. Specifiek ten aanzien van Rijksinkoop, zal het Ministerie van BZK dit jaar de actualisatie van de Rijksinkoopstrategie «Inkopen met Impact» starten. Met deze acties worden de kansen voor hogere ambities ten aanzien van circulariteit onderzocht en meegenomen. Verder hebben het Rijk en de koepels van de medeoverheden op 20 maart jl. de overeenkomst Krachtenbundeling Circulaire Economie ondertekend3. Eén van de afspraken is dat alle overheidslagen zich inspannen om hun capaciteit, kennis en netwerken over circulair inkopen te delen en circulair inkopen op uniforme wijze toe te passen.
Wat is uw reactie op de zes actiepunten3 gepresenteerd door de coalitie van de betreffende acht bedrijven? Kunt u op alle zes de punten individueel reflecteren?
Voor een inhoudelijke reactie op de zes actiepunten wordt verwezen naar de gelijktijdig aangeboden Kamerbrief die is opgesteld naar aanleiding van het verzoek om reactie op het Manifest door het lid Kostic.
Hoe verklaart u het dat het grondstoffengebruik alleen maar toeneemt ondanks het feit dat het kabinet tot doel heeft dat het aandeel abiotische grondstoffen dat jaarlijks wordt gebruikt in Nederland gehalveerd moet zijn in 2030 ten opzichte van het jaar 2019?
Het PBL concludeert in de ICER dat het grondstoffengebruik van de Nederlandse economie tussen 2020 en 2022 (de meest actuele cijfers) met 3 procent gestegen is. Dit wordt verklaard doordat de aanschaf van consumentengoederen is toegenomen en doordat het realiseren van extra woningen en de verduurzaming van bestaande woningen veel extra grondstoffen vragen.
Over een langere termijn terugkijkend, tussen 2016 en 2022, is het grondstoffengebruik wel afgenomen, met 10 procent. Deze daling is volgens de ICER echter waarschijnlijk niet snel genoeg om het doel van 2030 te halen.
Overigens betreft de 2030 doelstelling een halvering van het primair abiotische grondstoffengebruik, de specificering primair zorgt voor onderscheid met secundair (gerecycled) materiaal. Voor de volledigheid, het referentiejaar is 2016 en niet 2019.
Hoe staat het met de uitvoering van de aangenomen motie van het lid Gabriëls4 die de regering verzoekt om op korte termijn met aanvullende maatregelen te komen om op koers te raken richting de circulaire-economiedoelen voor 2030?
De uitvoering van de motie is in gang gezet. Er is gestart met het ontwikkelen van aanvullende maatregelen. De Kamer wordt hierover geïnformeerd via de actualisatie van het Nationaal Programma Circulaire Economie, die na de zomer aan de Kamer zal worden verzonden.
Hoe kijkt u naar de conclusies onder hoofdstuk 2.5 in het rapport van CE Delft5 over circulaire beleidsinstrumenten en de te verwachten effecten? Hoe staat het specifiek met de verkenning, zoals genoemd in het tweede punt uit de conclusies? En wat gaat u doen met de aanbevelingen in hoofdstuk 6.1 uit het rapport?
Het betreffende CE-rapport is opgesteld in opdracht van het PBL. Het PBL heeft de conclusies en aanbevelingen meegenomen bij het opstellen van de eerder genoemde ICER. De in de ICER opgenomen aanbevelingen worden zoals eerder gesteld, meegenomen in de actualisatie van het Nationaal Programma Circulaire Economie, die na de zomer aan de Kamer zal worden gestuurd.
Onderschrijft u dat het noodzakelijk is dat de economie circulair en daarmee toekomstbestendig wordt? Zo nee, kunt u dan uiteenzetten op welke manier de economie toekomstbestendig gemaakt kan worden, gegeven het feit dat veel grondstoffen die nu gebruikt worden niet oneindig voorradig zijn? Hoe verhoudt uw antwoord zich tot de in het Hoofdlijnenakkoord opgenomen stellingname dat het noodzakelijk is dat de economie gezond is en dat bedrijven kunnen floreren om een welvarend Nederland te waarborgen?
Ja, het kabinet onderschrijft dat een circulaire economie essentieel is voor toekomstbestendigheid. Het huidige gebruik van grondstoffen is niet houdbaar op de lange termijn. Circulaire economie biedt kansen voor ons toekomstig verdienvermogen, onze strategische autonomie en de bescherming van onze leefomgeving. Daarmee is de ambitie om te komen tot een circulaire economie goed verenigbaar met de inzet van het kabinet dat bedrijven in Nederland kunnen verduurzamen, een toekomst kunnen hebben en concurrerend kunnen zijn.
Hoe gaat u eraan bijdragen dat de circulaire-economiedoelen wél gehaald gaan worden? Bent u bereid het fiscale beleid hierop aan te passen door effectiever te beprijzen?
In het Nationaal Programma Circulaire Economie (NPCE) staat een veelheid aan maatregelen die bijdragen aan de transitie. Naast stimuleren en normeren vormt beprijzen een onderdeel van de instrumentenmix. Het fiscale beleid wordt jaarlijks aangepast, rekening houdend met belangrijke maatschappelijke opgaven zoals de circulaire economie. Het kabinet benadrukt dat normering en beprijzing bij voorkeur op Europees niveau moeten worden ingevoerd om een gelijk speelveld te waarborgen voor bedrijven binnen de EU. Dit voorkomt marktverstoring en versterkt de concurrentiepositie van Nederlandse circulaire bedrijven. Daar waar nationale maatregelen worden getroffen is het van belang om deze zo goed mogelijk te laten aansluiten bij Europese wetgeving om een gelijk speelveld zo goed mogelijk te borgen. Op concrete maatregelen wordt ingegaan bij vraag 13.
Welke fiscale maatregelen worden er al getroffen om de circulaire economie te bevorderen? Welke fiscale maatregelen bent u nog van plan om te treffen?
In het hoofdlijnenakkoord is afgesproken om per 2028 een circulaire polymerenheffing in te voeren. In het Regeerprogramma is afgesproken om deze heffing bij de Voorjaarsnota 2025 te wegen in samenhang met de circulaire plasticnorm, met oog voor economische effecten. De circulaireplasticnorm gaat niet door in de huidige vorm. De voorziene polymerenheffing gaat ook niet door. Omdat dit leidt tot een budgettaire derving van 567 mln. vanaf 2028 (prijspeil 2025) neemt het kabinet de volgende alternatieve maatregelen:
Met Prinsjesdag geeft het kabinet een uitgebreidere reflectie over de wijze waarin de circulaire economie met fiscale prikkels kan worden ondersteund. De inzichten van de Plastictafel neemt het kabinet hierin mee.
Welke concrete beleidsmaatregelen overweegt u om de circulaire economie te stimuleren?
De beleidsmaatregelen die het kabinet zal nemen zullen worden opgenomen in de eerder genoemde actualisatie van het NPCE. De Kamer ontvangt deze na de zomer.
Het bericht dat er meer ‘zombiebranden’ zijn door klimaatverandering |
|
Geert Gabriëls (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Barry Madlener (minister infrastructuur en waterstaat) (PVV) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Meer «zombiebranden» door klimaatverandering, maar herstel blijkt beter en uitstoot lager»?1
Ja
Hoe apprecieert u dit bericht?
Het artikel heeft betrekking op natuurbranden die plaatsvinden in Noord-Amerika, meer specifiek natuurbranden die schijnbaar overwinteren onder de sneeuw en in de lente weer actief worden. Er zijn geen voorbeelden bekend dat zulke natuurbranden zich voordoen in Nederland. Het is verder goed om te zien dat wetenschappers het fenomeen en de werking van natuurbranden beter proberen te begrijpen. Het is ook positief dat het herstel van de natuurgebieden beter was dan eerder gedacht en de uitstoot van koolstof lager is dan eerder ingeschat door de wetenschappers.
Onderschrijft u, zoals ook aangegeven in de Rijksbrede Risicoanalyse Nationale Veiligheid, dat de kans op natuurbranden in Nederland «zeer waarschijnlijk» is en dat de gevolgen hiervan «ernstig» kunnen zijn?
Natuurbranden zijn van alle tijden, ook in Nederland. Doordat Nederland steeds meer brandgevoelige dagen ziet, heeft het versterken van natuurbrandbeheersing een hoge prioriteit. Onder coördinatie van het Ministerie van LVVN wordt er dan ook hard gewerkt aan een integrale aanpak van natuurbrandbeheersing. Het beschermen van mens en natuur tegen natuurbranden staat daarbij centraal.
We blijven stappen zetten om een veilige omgeving te creëren en het bewustzijn van het risico van natuurbranden te vergroten. Zo heeft het kabinet afgelopen jaar € 11,5 miljoen geïnvesteerd in de samenwerking tussen provincies, natuurorganisaties en veiligheidsregio’s op het gebied van het voorkomen en beperken van natuurbranden. De komende jaren wordt verder ingezet op het versterken van de weerbaarheid van de samenleving en het risicobewust inrichten van de fysieke leefomgeving2.
Wat doet u om natuurrampen en andere gevolgen van klimaatverandering in Nederland tegen te gaan? Wat doet u om Nederland te beschermen tegen de gevolgen van klimaatverandering?
Voor het tegengaan van de gevolgen van weersextremen komt het kabinet, zoals aangekondigd in het regeerprogramma, in 2026 met een nieuwe Nationale Klimaatadaptatiestrategie.
Voor watergerelateerde vraagstukken en voor de aanpak van hittestress werkt het Rijk aan oplossingen samen met de medeoverheden in het Deltaprogramma. In het deelprogramma Ruimtelijke Adaptatie voeren deelnemende organisaties stresstesten uit, onder andere om na te gaan wat de kwetsbaarheden zijn in de ruimtelijke inrichting voor extreme wateroverlast en droogte. Er wordt stapsgewijs gewerkt naar een balans tussen mogelijkheden om risico’s proberen te voorkomen, risicobewustzijn te vergroten en beter te reageren als het risico zich voordoet.
Deelt u de mening dat er (zowel in Europees Nederland als in de rest van het in Koninkrijk) meer moet gebeuren op het gebied van klimaatadaptatie?
In 2022 is de Nationale Klimaatadaptatiestrategie van 2016 geëvalueerd3. Daaruit blijkt dat het beleid inderdaad moet worden geïntensiveerd om goed om te kunnen gaan met het veranderende weer. Daarnaast adviseerde het Planbureau voor de Leefomgeving vorig jaar in haar rapport Klimaatrisico’s in Nederland4 om adaptatiebeleid te versnellen en keuzes en uitvoering naar voren te halen. Dit geldt met name voor maatregelen met lange beslis- en realisatietijden, waarbij een mismatch tussen het tempo van klimaatverandering en de adaptatiesnelheid zou kunnen ontstaan. Daarom is in het Regeerprogramma afgesproken dat het kabinet in 2026 een nieuwe Nationale Klimaatadaptatiestrategie presenteert met doelen voor infrastructuur, zoetwaterbeschikbaarheid, gezondheid, wonen, cultureel erfgoed, landbouw en natuur.
Ook Caribisch Nederland wordt meegenomen in de Nationale Adaptatiestrategie. Op dit moment wordt in Caribisch Nederland gewerkt aan het opstellen van klimaatplannen per eiland. In reactie5 op het rapport «Het is nooit te laat» van de heer Nijpels is toegezegd de Openbare Lichamen van de BES-eilanden te ondersteunen bij het opstellen van klimaatplannen, dit kabinet zet dat beleid voort. Ook wordt er ondersteuning geboden aan de overige landen binnen het Koninkrijk voor het opstellen van klimaatadaptatiestrategieën via het International Panel on Deltas and Coastal Areas (IPDC).
In hoeverre leidt verdroging door klimaatverandering, peilverlaging en watergebruik tot een groter risico voor natuurbranden?
Als er te weinig grondwater aanwezig is in de natuurgebieden zal de bodem uitdrogen en neemt het risico op natuurbranden toe. Gelukkig is de natuur veerkrachtig en korte periodes van verminderde waterbeschikbaarheid kan de natuur meestal goed overbruggen. Uit de KNMI-klimaatscenario’s blijkt dat we in de toekomst vaker te maken krijgen met droge zomers en hogere temperaturen. Daardoor neemt het risico op natuurbranden toe. Ook de structurele verdroging van natuurgebieden leidt tot een groter risico op natuurbranden. Hydrologisch herstel in en rondom natuurgebieden door verhoging van grondwaterpeilen, verminderen van ontwatering en onttrekkingen kan het risico op bosbranden sterk reduceren en maakt natuurgebieden minder kwetsbaar voor droogte. Dit heeft de aandacht van de Ministeriele Commissie Economie en Natuur (MCEN).
Hoe wordt nu geanticipeerd op droogteperiodes, om lage waterstanden te voorkomen en zo het risico op natuurbranden te verkleinen?
Het Ministerie van LVVN faciliteert en ondersteunt medeoverheden en terreinverantwoordelijken bij het bevorderen van een robuuste natuur en het verbeteren van (hydrologische) condities om zo onder andere te anticiperen op droogteperiodes en het risico op natuurbranden te verkleinen. Dit gebeurt bijvoorbeeld door middel van kennisontwikkeling. Zo voert Wageningen University & Research in opdracht van LVVN een trendonderzoek uit naar impact van droogte op natuur op de hoge zandgronden. Hierin is in beeld gebracht wat het handelingsperspectief is voor terreinbeherende organisaties en medeoverheden om de impact van droogte te beperken.6
Welke samenhang ziet u tussen klimaatadaptatie en het sturend maken van water en bodem bij ruimtelijke keuzes? Neemt u het bodem- en watersysteem in een gebied als basis van uw ruimtelijke beleid?
Er is een duidelijke samenhang tussen rekening houden met water en bodem en klimaatadaptatie. In het regeerprogramma staat dat we toekomstbestendig bouwen. Om dit te doen wordt, conform de Kamerbrief van oktober 20247, rekening gehouden met het onderliggende water- en bodemsysteem en de extra weersextremen die we in de toekomst kunnen verwachten. Tegelijkertijd betekent «rekening houden met» ook dat we meebewegen met water en bodem en soms bijvoorbeeld accepteren dat er wateroverlast of -tekort is.
«Rekening houden met» werkt dus twee kanten op. We houden aan de voorkant rekening met water en bodem bij de te maken afwegingen voor een robuuste ruimtelijke ordening en inrichting. Daarbij kijken we naar wat wél kan, door zoveel mogelijk te kiezen voor multifunctioneel ruimtegebruik en creatieve oplossingen.
Hoe staat het met het Breed Beraad Nota Ruimte waarin onafhankelijke wetenschappers, planbureaus, het College van Rijksbouwmeester en Rijksadviseurs (CRa) en vertegenwoordigers van kennisinstellingen reflecteren op de (klimaatbestendige) toekomst van de ruimte in Nederland? Is dit beraad nog actief en zo niet, waarom niet?
De reflecties van het Breed Beraad waren gericht op de Contourennotie Nota Ruimte en het Voorontwerp Nota Ruimte. Het kabinet gaat onverkort door met de Nota Ruimte en bouwt hierbij onder andere voort op het in juni 2024 gepubliceerde Voorontwerp Nota Ruimte, de diverse inzichten die er ook zijn opgedaan met de ruimtelijke voorstellen van de provincies en de formele rapporten en adviezen van planbureaus en kennisinstellingen. Tevens wordt een aantal onderwerpen uit de Nota Ruimte conform regeerprogramma op dit moment herijkt. Voor deze nieuwe fase van de Nota Ruimte is geen Breed Beraad meer georganiseerd. Er is langs diverse trajecten al ontzettend veel kennis en adviezen aangereikt. Zo geven de planbureaus via de formele onderraden advies over de Nota Ruimte. Ook zijn er regelmatig ambtelijke en bestuurlijke overleggen met de planbureaus en kennisinstellingen over de diverse onderwerpen in de Nota Ruimte.
Vindt u dat vraagstukken met betrekking tot klimaatmitigatie en klimaatadaptie op dit moment voldoende worden geborgd in het beleid rondom ruimtelijke ordening, woningbouw en de fysieke leefomgeving? Op welke manieren doet u dit?
In het antwoord op vraag 8 is de samenhang tussen rekening houden met het water- en bodemsysteem en klimaatadaptatie toegelicht. Voor het ruimtelijk beleid wordt er rekening gehouden met het water- en bodemsysteem, omdat dit nodig is voor een robuuste ruimtelijke ordening en inrichting. Bij de te maken keuzes in de Nota Ruimte wordt, conform de eerder aangehaalde Kamerbrief van oktober 2024, rekening gehouden met water en bodem en daarmee dus ook klimaatadaptatie geborgd in ruimtelijk beleid. De Ministeries van VRO en IenW ondersteunen gemeenten met het klimaatadaptief ontwikkelen van woningen met instrumenten zoals het Ruimtelijk afwegingskader voor de locatiekeuze en de Landelijke maatlat klimaatadaptatie die definieert hoe klimaatadaptief te ontwikkelen. De inzet hiervan is toegelicht in de Kamerbrief van 7 april.8 Daarnaast kan ook gedacht worden aan diverse regelgeving zoals de energieprestatie-eisen voor gebouwen (BENG-eisen). Ook via de Woontopafspraken wordt gekeken of uniforme kaders voor klimaatadaptatie kunnen helpen om dit te borgen, en tegelijkertijd de woningbouwopgave te versnellen. In de Nota Ruimte worden de grote ruimtelijke opgaven waaronder energie, wonen en water en bodem samengebracht in een overkoepelende ruimtelijke visie.
Hoe staat het met de in het regeerprogramma aangekondigde Nationale Klimaatadaptatie Strategie (NAS)?
Hier wordt nu aan gewerkt door de Ministeries van IenW, VRO, VWS, OCW, JenV, LVVN en KGG. Momenteel worden de beleidsopties verkend. Volgens planning is de Ontwerp-NAS eind dit jaar gereed.
Wanneer kunt u de eerste contouren van de nieuwe klimaatadaptatiestrategie met de Kamer delen?
Volgens de huidige planning zal de ontwerpNAS eind dit jaar opengesteld worden voor publieke consultatie. Die versie zal ik ook met uw Kamer delen.
Kunt u deze vragen voor het debat over het Klimaatplan op 10 april 2025 beantwoorden?
Gezien de benodigde afstemming tussen departementen was dit niet mogelijk. De Kamer heeft hiervoor een uitstelbrief ontvangen.
Bent u bekend met de berichten «Inspectie wilde strengere regels voor omstreden staalslak»1 en «800.000 ton staalslakken»2?
Ja, ik ben bekend met deze berichten.
Deelt u de mening dat milieu- en gezondheidsschade ten gevolge van opslag van staalslakken én het gebruik ervan als bouwstof, zoals in het Gelderse Eerbeek, te allen tijde voorkomen zouden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat milieu en gezondheidsschade ten gevolge van de opslag van staalslakken en ten gevolge van de toepassing ervan als bouwstof, voorkomen moeten worden.
Om welke reden is het advies van de ILT voor strengere regelgeving over staalslakken genegeerd?
Het advies van de ILT om de opgeslagen staalslakken bij Tata Steel als afvalstof aan te merken, was opgesteld met het oog op een nieuwe vergunningaanvraag van Tata Steel voor de opslag van grotere hoeveelheden staalslakken. Deze vergunningaanvraag is uiteindelijk niet gedaan omdat grote hoeveelheden staalslakken zijn afgevoerd. Het advies heeft geen formele status gekregen vanwege het ontbreken van een aanvraag voor een vergunning.
Waarom heeft u ervoor gekozen om het advies niet te delen met de Kamer ondanks de groeiende zorgen bij meerdere partijen?
Het advies dat, zoals aangegeven in de beantwoording bij vraag 3 er uiteindelijk nooit is gekomen, was gericht aan het bevoegd gezag ter plaatse en zag toe op de kwalificatie van de opgeslagen staalslakken op het terrein van Tata Steel. Het had daarmee geen betrekking op regelgeving in algemene zin over de toepassing van staalslakken.
Deelt u de mening dat ter waarborging van een transparante overheid adviezen van toezichthouders als de ILT nooit genegeerd zouden mogen worden om redenen als imagoschade, zoals aangekaart in het advies? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel deze mening. Daar was hier overigens ook geen sprake van.
Deelt u de mening dat het hergebruiken van secundaire materialen waarmee bodem en water vervuild raken juist een negatief effect heeft op de circulaire economie, omdat de grond en het water daardoor niet meer hergebruikt kan worden? Zo nee, waarop baseert u zich?
Het (her)gebruiken van secundaire materialen, zoals staalslakken, kan bijdragen aan de doelen van een circulaire economie. Toepassingen van staalslakken als bouwstof kunnen primaire bouwstoffen vervangen en stort kan worden voorkomen. Dit mag niet ten koste gaan van de bodem- en waterkwaliteit. Dit wordt geborgd in de desbetreffende regelgeving.
Bent u nog steeds van mening dat het gebruik van staalslakken als bouwstof veilig is en dat zij zonder al te veel problemen verhandeld moeten kunnen worden? Zo ja, wat beschouwt u precies onder zonder al te veel problemen?
De bodemregelgeving biedt een voldoende juridische basis voor een verantwoorde toepassing van staalslakken als bouwstof. In de praktijk blijkt het lastig hier invulling aan te geven. Daarom is reeds een aantal stappen gezet.
Zo is het sinds 2024 verplicht dat op de milieuverklaring bodemkwaliteit wordt aangegeven met welke voorwaarden en beperkingen een toepasser rekening moet houden en heeft de Circulaire toepassing van staalslak in mei 2024 een update gehad. Bovendien wordt de aangekondigde informatieplicht voor staalslakken omgezet in een meldplicht (zie de beantwoording van vraag3. Naar verwachting treedt deze begin 2026 in werking. Daarnaast wordt er in het kader van de herijking van de bodemregelgeving bekeken wat er nog meer nodig is om een verantwoorde toepassing beter te borgen. Zolang het past binnen de wet en regelgeving, moeten staalslakken verhandeld kunnen worden,.
Uit een recent signaal van de ILT over staalslakken dat op 17 april aan uw Kamer is aangeboden4 wordt geconcludeerd dat het gebruik van LD-staalslak als zandvervanger in toepassingen dikker dan een halve meter te risicovol is. In reactie op dit signaal, onderzoek ik of het wenselijk, effectief en mogelijk is om het gebruik van dit type LD-staalslak in dergelijke toepassingen uit te sluiten. Daarbij wordt onder meer gekeken welke aanpassingen in het opwerkproces mogelijk en nodig zijn om het product niet meer op de markt te brengen. Ook zal de producent worden verzocht inzicht te geven en/of een onderzoek uit te voeren naar alternatieve toepassingsmogelijkheden voor staalslak.
Bent u van mening dat na aantoning van het RIVM3 in 2023 – een onderzoek uitgevoerd in opdracht van de ILT – dat het gebruik van staalslakken als bouwstof tot milieuschade kan leiden, het gebruik hiervan strenger gereguleerd had moeten worden?
De kaders van de bodemregelgeving bieden een voldoende juridisch kader voor een verantwoorde toepassing. Deze kaders bestaan uit algemene regels en de zorgplicht. Dat het, ondanks deze kaders, in de praktijk toch mis kan gaan, was aanleiding voor het invoeren van een informatieplicht voor toepassing van staalslakken6. Op 22 april 2025 heeft uw Kamer een motie aangenomen waarin wordt opgeroepen tot de invoering van een meldplicht voor staalslakken. Hier zal invulling aan worden gegeven (zie antwoord op vraag7. Ook is het genoemde onderzoek van RIVM input geweest voor de evaluatie door RIVM van het normenkader voor secundaire bouwstoffen8 die u is aangeboden op 9 september 2024. Deze evaluatie vormt belangrijke input voor de herijking van de bodemregelgeving in het kader waarvan bekeken wordt wat nog meer nodig is om het veilig toepassen van secundaire bouwstoffen beter te borgen.
Daarnaast onderneem ik voor de LD staalslak die wordt gebruikt als zandvervanger in toepassingen van meer dan een halve meter dik aanvullende actie, zoals beschreven in het antwoord bij vraag 7.
Hoe verklaart u dat waar de Omgevingsdienst NL opmerkt dat bij het instellen van een informatieplicht niet voldoende toezicht kan worden gehouden op het gebruik van staalslakken door bedrijven die deze toepassen, het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat verkondigt geen aanleiding te zien om te denken dat toepassende bedrijven de omgevingsdiensten niet zullen informeren? Waar is deze aanname van het ministerie op gebaseerd?
Zowel met een informatieplicht als met een meldplicht wordt voorzien in de behoefte van het bevoegd gezag om vooraf op de hoogte te worden gesteld van een toepassing. Vervolgens kan het bevoegd gezag, indien dat nodig wordt geacht, ingrijpen op basis van de huidige wettelijke kaders. In die zin bestaat er dus geen verschil tussen een informatieplicht en een meldplicht. Alleen wanneer een toepasser verzaakt heeft om het bevoegd gezag vooraf op de hoogte te stellen van een toepassing, speelt het verschil tussen een informatieplicht en een meldplicht een rol. In dat geval kan het bevoegd gezag bij een meldplicht de activiteit stil leggen puur op basis van het niet-melden van de activiteit. Bij een informatieplicht kan dat niet; daar kan in geval van het niet informeren van het bevoegd gezag op reguliere wijze worden gehandhaafd, bijvoorbeeld door het opleggen van een boete.
Deelt u de mening dat bij het instellen van een informatieplicht voorbij wordt gegaan aan de grip op handhaving? Hoe kijkt u naar het advies van de werkgroep – die bestaat uit vertegenwoordigers van omgevingsdiensten, waterschappen, Rijkswaterstaat, politie en ILT – dat er met een meldplicht veel beter kan worden gereguleerd dan bij een informatieplicht, omdat ze dan bouwprojecten kunnen stilleggen wanneer die meldplicht genegeerd wordt?
Voor wat betreft de mogelijkheden tot regulering is het verschil tussen een informatieplicht en een meldplicht klein (zie het antwoord op vraag 9). De regelgeving biedt bevoegde gezagen op dit moment voldoende instrumentarium om preventief te handhaven. Het probleem is dat bevoegd gezag niet altijd vooraf op de hoogte is van voorgenomen toepassingen en daarin voorziet zowel een informatieplicht als een meldplicht.
Bent u alsnog bereid een meldplicht in te voeren? Zo ja, binnen welk termijn verwacht u dit te kunnen doen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben bereid om uitvoering te geven aan de aangenomen motie9 voor een meldplicht voor staalslakken. Er is op dit moment een Verzamelbesluit (een AMvB) dat op korte termijn aan uw Kamer zal worden aangeboden middels de voorhangprocedure (het Verzamelbesluit Omgevingswet IenW Bodem en Water 2026). In dit ontwerpbesluit staat nu nog een informatieplicht voor staalslakken. Dit voorstel zal moeten worden aangepast en daarvoor – om geen tijd te verliezen – zal de periode van voorhang worden benut. U zult in de versie van de voorhang dus nog een informatieplicht zien staan. Deze zal worden omgezet in een meldplicht. Dit is de snelste manier. Het streven is inwerkingtreding in het eerste kwartaal van 2026.
Staat u nog steeds achter uw eerdere beantwoording dat de risico’s bij de toepassing van staalslakken als bouwstof bekend zijn en hier op grond van de zorgplicht rekening mee wordt gehouden? Hoe staat dat antwoord in relatie tot het advies van de ILT waarin staat dat staalslakken vervuilender zijn dan eerder gedacht? Vindt u nog steeds dat u de zorgplicht adequaat naleeft?
De risico’s bij de toepassing van staalslakken als bouwstof zijn bekend, en toepassers dienen hiermee op basis van de zorgplicht rekening te houden. Tegelijkertijd blijkt dit in de praktijk lastig, wat aanleiding is geweest tot onder meer de herijking van de bodemregelgeving.
In het antwoord op vraag 7 staat een overzicht van maatregelen om milieuschade in de toekomst beter te voorkomen, waaronder het voorgenomen onderzoek naar uitsluiting van LD-staalslak als zandvervanger in toepassingen dikker dan een halve meter.
Hoe verhoudt de reactie van de voormalig staatsecretaris, waarin wordt gesteld dat het advies van de ILT aansluit bij de lijn van het ministerie om scherp te zijn op mogelijk risico’s, zich tot het nalaten van uitvoering van het betreffende advies?
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 4.
Bent u bereid, op basis van het genegeerde voornoemde advies van de ILT, staalslakken voortaan als «afval» aan te merken? Zo nee, bent u dan wel bereid om strengere regelgeving te maken voor de toepassing van staalslakken als bouwstof? Zo ja, kunt u schetsen waaruit deze regelgeving bestaat en hoe u waarborgt toekomstig milieu- en gezondheidsschade te voorkomen bij het gebruik van staalslakken als bouwstof?
Het is juridisch niet mogelijk om staalslakken generiek als afval aan te merken, omdat de beoordeling van de afvalstatus per geval moet plaatsvinden. De bodemregelgeving maakt bovendien geen onderscheid tussen materialen met of zonder afvalstatus bij toepassing als bouwstof, zolang aan de voorwaarden wordt voldaan.
Zoals aangegeven in mijn antwoorden op de vragen 7 en 8, zijn en worden diverse aanvullende maatregelen getroffen om een veilige toepassing beter te borgen, waaronder herijking van de regelgeving, invoering van een meldplicht en onderzoek naar het uitsluiten van bepaalde toepassingen van LD-staalslakken.
De scheepsramp voor de kust van Hull |
|
Geert Gabriëls (GL), Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Barry Madlener (minister infrastructuur en waterstaat) (PVV) |
|
|
|
|
Welke schadelijke effecten op natuur en milieu in de Noordzee moeten we vrezen van de scheepsramp voor de kust van Hull (Groot-Brittanië)? Zijn er effecten voor het Nederlandse of internationale deel van de Noordzee te verwachten?
Inschatten van milieueffecten voor mens en dier is complex. Elk organisme heeft een andere reactie op verontreinigingen, het risico op effecten is afhankelijk van de blootstelling en karaktereigenschappen van een bepaalde stof. Het is dus nog niet bekend wat de milieueffecten van dit incident zijn. In deze beantwoording wordt niet vooruitgelopen op het onderzoek door de Britse autoriteiten, waarbij ze ook de milieueffecten van het incident onderzoeken.
Er is echter vooralsnog geen reden om aan te nemen dat er grote effecten voor het Nederlandse deel van de Noordzee zullen zijn. Er zijn inmiddels specialistische vaartuigen ingezet om vervuiling door het incident te bestrijden.
De aangevaren tanker Stena Immaculate vervoerde vliegtuigbrandstof, waarvan zo’n 2.300 ton, ruwweg 8% van de totale lading, is uitgestroomd. Een deel van deze lading is verbrand. De Britse Kustwacht heeft bovendien bekend gemaakt dat er plastic pellets in het zeewater en aan de kust zijn aangetroffen, deze worden nu opgeruimd. Hoeveel pellets in het water terecht zijn gekomen is onbekend.
Kunt u de Kamer informeren over de oorzaak van het ongeluk?
De oorzaak van het ongeval is nog niet bekend. Daarvoor moet eerst het lopende onderzoek van de betrokken (buitenlandse) autoriteiten worden afgewacht. Mocht het onderzoek van de betrokken autoriteiten aanleiding geven om (een deel van) het Nederlandse veiligheidsbeleid op de Noordzee te heroverwegen, zal de Kamer hierover worden geïnformeerd.
Gelden er voor het Britse deel van de Noordzee andere regels voor de scheepvaartveiligheid dan voor het Nederlandse of internationale deel?
Voor de scheepvaart gelden buiten de territoriale zone1 overal dezelfde regels en voorschriften. Deze zijn internationaal geharmoniseerd in het Aanvaringsverdrag, beter bekend als COLREGS. Binnen de territoriale zone kan een land aanvullende eisen stellen en maatregelen treffen, zoals in Nederlandse wateren bijvoorbeeld loodsplicht of Vessel Traffic Services (verkeersbegeleiding) in de aanloopgebieden van grote havens gelden. Schepen dienen zich in dergelijke gebieden te melden, een specifiek marifoonkanaal af te luisteren en dienen eventuele verkeersaanwijzingen op te volgen.
De ruimtelijke ordening van de Noordzee voor de Britse kust is echter veel minder uitgebreid dan in Nederlandse wateren. Voor de Britse oostkust, waar veel minder scheepvaartverkeer plaatsvindt dan voor de Nederlandse kust, bevindt zich geen afgebakend verkeersscheidingsstelsel («vaarbanen») voor schepen, waardoor schepen daar vrijer zijn om een eigen route te kiezen. De Stena Immaculate lag bovendien niet in een afgebakend ankergebied.
Kan een dergelijk ongeluk redelijkerwijs ook voor de Nederlandse kust plaatsvinden? Of zijn er hier maatregelen van kracht die dat onwaarschijnlijk maken of uitsluiten?
Een incident is nooit helemaal uit te sluiten, maar er zijn voor de Nederlandse kust wel meer maatregelen van kracht om een dergelijk ongeluk te voorkomen dan voor de Britse oostkust. Vanwege de grote verkeersdrukte en de vele overige activiteiten in het Nederlandse deel van de Noordzee heeft Nederland een strak afgebakend routeringssysteem vastgesteld dat, samen met andere maatregelen zoals verkeersbegeleiding en ERTV’s (noodsleepboten), het risico dat schepen onverhoopt een ankergebied, windmolenpark of ander onveilig gebied invaren zoveel mogelijk beperkt. In de aanloopgebieden van onze zeehavens hebben we Vessel Traffic Service (VTS) die scheepvaart coördineert. Ook zijn ankergebieden duidelijk afgebakend.
Vanaf oktober 2025 start de Nederlandse Kustwacht met Vessel Traffic Monitoring (VTMon), voornamelijk in en om gebieden met windparken op de Noordzee. Dit is een vorm van verkeersbegeleiding waarbij een operator op het Kustwachtcentrum, op basis van verkeersbeelden en meteorologische informatie, mogelijk risicovolle scheepsbewegingen waarneemt. De operator kan als de situatie kritiek dreigt te worden, de betreffende schepen via de marifoon attenderen op het risico. De kans op een aanvaring wordt daarmee kleiner.
Hoe verhoudt deze scheepsramp zich tot de door de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) geconstateerde risico’s? Moet deze ramp gevolgen hebben voor het opvolgen van de aanbevelingen uit het OVV-rapport over de scheepvaartveiligheid op de Noordzee? Is uw brief van 17 februari in die zin nog actueel?1
Zolang de oorzaak van het incident onbekend is, is nog weinig te zeggen over hoe de ramp zich verhoudt tot de door de OvV geconstateerde risico’s. Het ministerie staat in contact met de Britse collega’s, ook via de North Sea Shipping Group, dus de lessen die van dit incident geleerd kunnen worden, zullen worden gedeeld met Nederland en andere Noordzeelanden.
In de brief van 17 februari (kst 31 409, nr. 478) licht het ministerie toe dat het de beheersing van scheepvaartveiligheidsrisico’s op de Noordzee gaat verbeteren door onder andere periodieke integrale veiligheidsanalyses uit te voeren, middels scenario-denken te anticiperen op mogelijke toekomstige ontwikkelingen en de risico’s van verschillende scenario’s beter te begrijpen door verbeterde modellering en simulatie van de scheepvaart op de Noordzee. Deze scheepsramp sterkt het ministerie in haar overtuiging dat deze proactieve benadering om tot een toekomstbestendige risicobeheersing te komen actueel en noodzakelijk is.
Welke maatregelen neemt u om de scheepvaartveiligheid te verbeteren en risico’s zoals deze aanvaring te verkleinen?
Door de uitgebreide ruimtelijke ordening van het Nederlandse deel van de Noordzee reduceren wij de kans op aanvaringen. De eerder genoemde routering van het scheepvaartverkeer, de monitoring van het verkeer, de aanwezigheid van noodsleepboten en het duidelijk afbakenen van ankergebieden dragen in hoge mate bij aan het beperken van de kans op een aanvaring met een schip dat voor anker ligt. Het bij vraag 4 genoemde VTMon is een belangrijke nieuwe maatregel om de kans op incidenten te verkleinen.
De in de Kamerbrief van 17 februari (kst 31 409, nr. 478) geschetste aanpak van de aanbevelingen uit het OvV-rapport «Schipperen met Ruimte» (zie ook vragen 5 en 10) stelt het ministerie bovendien in staat om ook in de toekomst de juiste maatregelen te treffen om de scheepvaartveiligheid te verbeteren.
Welke maatregelen neemt u om de gevolgen van aanvaringen te bestrijden?
Rijkswaterstaat en de Kustwacht werken bij rampen en incidenten op de Noordzee nauw samen, gecoördineerd door de Kustwacht. Beide hebben hierin een eigen specifieke taak. De Kustwacht draagt zorg voor Search & Rescue (SAR) en de nautische veiligheid van de scheepvaart, terwijl Rijkswaterstaat regie heeft over onder meer de oliebestrijding op zee. Ter plaatse van het incident kunnen noodsleepboten en vaartuigen om olie- of andere vervuiling op te ruimen worden ingezet. Hulpteams kunnen snel ter plaatse worden gebracht met helikopters die stand-by staan.
Als we bij elk incident met een containerschip moeten vrezen voor ernstige gevolgen voor de Noordzeenatuur door vervuiling met zeer gevaarlijke en giftige stoffen, moeten we dan niet het vervoer van deze stoffen anders regelen? Bijvoorbeeld met strengere eisen aan containers of schepen, apart vervoer of andere maatregelen?
Het vervoer van gevaarlijke en milieuverontreinigende stoffen over zee is reeds aan strenge eisen gebonden. Deze eisen worden mede door inzet vanuit Nederland, nog verder aangescherpt. Zo zet Nederland zich binnen IMO (De International Maritime Organization) actief in voor het aanscherpen van de vervoerseisen voor het vervoer van plastic pellets op zeeschepen. Nederland is in IMO-verband bovendien zeer actief in het aanscherpen van de veiligheid van containervervoer op zee, dit ook na aanleiding van het containerverlies van de MSC Zoe. Voor de maatregelen die daartoe worden genomen verwijs ik u naar de laatste voortgangsrapportage MSC Zoe (Kst 31 409, nr. 469).
Hoe kan de natuur tijdens of na een scheepsramp waarbij gevaarlijke stoffen vrijkomen worden beschermd? Zijn er ook gespecialiseerde schepen of andere apparatuur beschikbaar voor andere lekkages dan alleen olie? Is er iets dat gedaan kan worden als schadelijke, in water oplosbare, stoffen vrij komen?
De mogelijkheid om een stof op te ruimen wanneer die in het water terecht komt hangt sterk samen met de eigenschappen van die stoffen. Olie kan met gespecialiseerde schepen zoals het Nederlandse oliebestrijdingsvaartuig Arca worden opgeruimd. Als een wateroplosbare stof eenmaal in het water zit, is het bijna niet mogelijk deze er nog uit te halen of te voorkomen dat ze verspreiden. De belangrijkste stap is om voorkomen dat de stoffen in eerste instantie in het water terecht komen.
Via de Bonn Overeenkomst werkt Nederland al sinds 1984 samen met 10 Noordzeelanden en EU aan de opsporing, melding en bestrijding van verontreiniging van de Noordzee door olie en andere schadelijke stoffen. Tevens wordt er dit verband gewerkt aan het optimaliseren van opruimtechnieken.
Acht u de huidige aanpak van risicobeheersing op de Noordzee voldoende in lijn met de snelle ontwikkelingen in het gebied, zoals de groei van de scheepvaartindustrie en de uitrol van windparken? In hoeverre houdt de in de Kamerbrief van 17 februari geschetste aanpak gelijke tred met deze ontwikkelingen? Acht u aanvullende maatregelen noodzakelijk om de scheepvaartveiligheid en ecologische bescherming op de Noordzee toekomstbestendig te maken?
Het incident voor de kust van Hull vond plaats op een relatief weinig bevaren stuk van de Noordzee en is vooralsnog niet te koppelen aan de groei van de scheepvaartindustrie en de uitrol van windparken.
De aanpak die geschetst wordt in de Kamerbrief van 17 februari (kamerstuk 31 409, nr. 478) houdt niet slechts gelijke tred met de snelle ontwikkelingen op de Noordzee, maar is juist nadrukkelijk bedoeld om vroegtijdig meer zicht te krijgen op de risico’s van diverse toekomstscenario’s met een nog veel drukkere en vollere Noordzee. De in de brief benoemde inzet op verbetering van de modellering van verkeerssituaties en simulatie van specifieke situaties zijn daarbij belangrijke gereedschappen. Hierdoor kan onder andere vroegtijdig worden ingeschat welke aanvullende maatregelen noodzakelijk zullen zijn om ook in de toekomst de Noordzee veilig te houden en de ecologie te beschermen.
Strengere regels voor het gebruik van Beaumix |
|
Geert Gabriëls (GL), Natascha Wingelaar (NSC) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Politie eist rapport over omstreden Beaumix op»?1
Ja, daarmee ben ik bekend.
Hoe beoordeelt u de recente waarschuwingen van het RIVM en de Algemene Rekenkamer over de toepassing van stoffen, zoals Beaumix, waaraan in het artikel gerefereerd wordt?
In het artikel wordt waarschijnlijk gedoeld op uitingen van het RIVM in het verslag «Evaluatie normeringskader(her)gebruik secundaire bouwstoffen», uit september 20242 en op uitingen van de Algemene Rekenkamer in het verslag «Resultaten verantwoordingsonderzoek 2023 Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat», uit mei 2024.3De onderzoeken van het RIVM en het verslag van de Algemene Rekenkamer bieden waardevolle inzichten die betrokken worden bij de herijking van de bodemregelgeving. In de Verzamelbrief bodem en ondergrond van 12 november 20244 heb ik toegelicht welke aandachtspunten voor verbetering van het huidig wettelijk kader en van aanvullende instrumenten ik zie. Deze worden omgezet in concrete voorstellen. In de zomer van 2025 wordt de Kamer over deze specifieke voorstellen geïnformeerd.
Kunt u een stand van zaken geven van de uitvoering van de motie van de leden Wingelaar en Gabriëls over bezien of bodemregelgeving aangescherpt moet worden ten aanzien van het gebruik van Beaumix?2
Binnen de herijking van de bodemregelgeving worden de regels van het toepassen van secundaire bouwstoffen, waaronder Beaumix, onder de loep genomen. Ter ondersteuning daarvan bekijkt het RIVM welke consequenties de pH in bepaalde bouwstoffen heeft en wat dit betekent voor de toepassing. Van het onderzoek van het RIVM moeten de uitkomsten worden afgewacht. Zodra de uitkomsten van dit onderzoek bekend zijn wordt uw Kamer hierover geïnformeerd.
Gaat uw reactie richting de provincie Limburg, waarin u aangeeft dat Beaumix «nu en in de toekomst kan worden toegepast met de huidige kwaliteitseisen, onder de voorwaarde dat er op de juiste wijze wordt toegepast», niet voorbij aan de uitvoering van de bovengenoemde motie?
Nee, mijn reactie aan de provincie Limburg d.d. 19 december 2024 gaat daaraan niet voorbij. Mijn reactie bevat naast het door u geciteerde deel ook dat het op basis van de huidige inzichten in de lijn der verwachting ligt dat vrij toepasbare bodemas zoals Beaumix nu en in de toekomst kan worden toegepast met de huidige kwaliteitseisen, onder de voorwaarde dat het op de juiste wijze wordt toegepast. Mocht uit onderzoek blijken dat deze kwaliteitseisen moeten worden aangescherpt, dan zal ik dat vanzelfsprekend meewegen in de uitvoering van bovengenoemde motie.
Bent u voornemens om ook de laboratoriumuitslag van enkele monsters die zijn genomen van een berg Beaumix in de haven van Stein, waar in het bovengenoemde artikel aan gerefereerd wordt te betrekken bij de uitvoering van de bovengenoemde motie?
Indien uit deze laboratoriumuitslagen aanvullende, representatieve en bruikbare informatie blijkt, verkregen overeenkomstig de hiervoor gestelde eisen in de Regeling bodemkwaliteit 2022, zal deze informatie worden meegewogen in de herijking van de bodemregelgeving. Daarmee wordt deze in dat geval betrokken bij de uitvoering van bovengenoemde motie.
Kunt u aangeven welke alternatieve bouwstoffen er voorhanden zijn en wat hiervan de voor- en nadelen zijn bij gebruik?
Ik kan geen uitputtende lijst van alle voorhanden zijnde alternatieve bouwstoffen inclusief voor- en nadelen aan u voorleggen. Of een bouwstof geschikt is voor een beoogd gebruik is altijd afhankelijk van de specifieke eigenschappen.
Bij het kiezen van een bouwstof voor bijvoorbeeld de verbreding van een rijksweg wordt de geschiktheid bepaald door verschillende aspecten, zoals:
Chemours |
|
Ines Kostić (PvdD), Geert Gabriëls (GL), Marieke Koekkoek (D66), Mpanzu Bamenga (D66) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
|
|
|
Vindt u dat Chemours onder extra toezicht moet komen gezien de recente lek, de eerdere ongelukken en het consequente gevaar voor omwonenden?
Ik interpreteer uw vraag zo dat deze betrekking heeft op toezicht met betrekking tot de risico’s voor zware ongevallen. Ik ga daar niet over. Chemours is een zogenaamde Seveso-inrichting. In de regelgeving gelden voor deze bedrijven extra eisen waaronder het moeten hebben van een preventiebeleid met betrekking tot zware ongevallen. Toezicht op de Seveso-inrichting Chemours vindt plaats door samenwerkende inspectiepartners zoals DCMR Milieudienst Rijnmond (DCMR), Nederlandse Arbeidsinspectie, de Veiligheidsregio en het bevoegde gezag voor de waterlozingen. De samenwerkende inspectiepartners werken met een landelijke strategie voor de beoordeling van de Seveso-inrichting, ook ten aanzien van de noodzaak of toezicht verscherpt moet worden. De resultaten van deze periodieke gezamenlijke Inspecties zijn openbaar en te vinden op www.seveso-plus.nl.
Met betrekking tot het toezicht op de emissies naar water en lucht van PFAS is de frequentie van toezicht al opgeschaald.
Neemt de kostenpost rond het schoonmaken van de vervuiling toe? Zo ja, met hoeveel en vindt u dat een wenselijke ontwikkeling? Zo nee, wat gaat u daaraan doen?
Bij het recente lek zijn stoffen in de lucht vrijgekomen die zich diffuus hebben verspreid. Er is geen sprake geweest van verontreiniging van bodem of water. Als gevolg van die incidenten zijn er dus geen extra kosten ontstaan.
Wat is het effect van het lozen en lekken op de beschikbaarheid van drinkwater?
Er is geen effect op de beschikbaarheid van drinkwater.
Hoe reageert u op het nieuws dat Chemours in Europa vooroploopt in de lobby tegen het pfas-verbod?1
Het is de keuze van een bedrijf zelf hoe het zijn belangen wil behartigen en waar het tijd en geld aan besteedt. Het is aan de Europese Commissie hoe wordt omgegaan met belanghebbenden gedurende een restrictieproces.
Bent u het met de indieners eens dat Chemours zijn geld beter kan besteden aan onderzoek naar alternatieven voor pfas dan aan het verdubbelen van hun lobbybudget in Europa?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kan het dat Chemours de meest frequente bezoeker bij de Europese Commissie is omtrent pfas?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het kwalijk dat van de 17 «high-level meetings», er maar 2 afspraken waren met ngo’s en 12 met de industrie?
Nee.
Denkt u dat de Europese Commissie met deze scheefgegroeide lobby een weloverwogen afweging kan maken bij het opstellen van het pfas-verbod?
Ja. Zie de toelichting op antwoord 9.
Bent u in gesprek met de Europese Commissie, en bent u van mening dat zij de volksgezondheid en het milieu te zwaarte geven die het verdient?
Ja. Het voorstel voor de restrictie ligt nu bij het Europese agentschap voor chemische stoffen, ECHA. De lidstaten én de Europese Commissie hebben geen invloed op de beoordeling die daar plaatsvindt. Die procedure kent wel twee inspraakrondes, één aan het begin die heeft gelopen van maart tot in september 2023, met ruim 5600 reacties, en één over de sociaaleconomische opinie aan het eind van de beoordeling door ECHA. Voor zover er bij het ministerie verzoeken komen om te spreken over het restrictievoorstel, worden betreffende bedrijven of andere stakeholders naar deze inspraakprocedures verwezen.
Als vervolgens de Europese Commissie op basis van het restrictievoorstel en de ECHA-opinies een voorstel voorlegt aan de lidstaten, dan zal inspraak van zowel bedrijven als belanghebbenden en ngo’s worden georganiseerd door het ministerie. Dan beginnen ook de gesprekken met de Commissie over de belangenafweging in het voorgelegde voorstel.
Bent u het eens met pfas-expert Emil Damgaard-Møller dat bij heel veel producten pfas eenvoudig te vervangen is ondanks de claim van 500 bedrijven dat dit niet zo is?[2] Zo nee, op welke wetenschappelijke bronnen baseert u zich?
Bij het restrictievoorstel gaat het over veel stoffen en veel verschillende toepassingen. Het is belangrijk dat de weging van belangen en aanwezigheid van geschikte alternatieven zorgvuldig is. Die weging vindt plaats en aan de hand van de uitkomst daarvan zal duidelijk worden welke toepassingen eenvoudig te vervangen zijn.
Bent u het met dezelfde expert eens dat veel producten «overengineered» zijn? Ze nee, waar baseert u zich op?
Het is niet aan mij om te oordelen over hoe producten worden gefabriceerd. Wel is het belangrijk dat stoffen die op de markt worden gebracht, veilig kunnen worden gebruikt. Daar kunt u mij op aanspreken. Voor zover het gaat om consumentenproducten ziet de Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport op de veiligheid.
Erkent u dat het onderzoek naar alternatieven voor pfas al zestig jaar stilstaat?
Vanuit de overheid heb ik geen direct zicht op onderzoeksprogramma’s binnen de chemische industrie. Wel constateer ik dat er gelukkig steeds meer PFAS-vrije consumentenproducten op de markt komen zoals PFAS-vrije pannen en regenjassen.
Bent u het met de indieners eens dat uitzonderingen op het pfas-verbod voor industriële applicaties de zoektocht naar meer en goedkopere alternatieven remt? Zo ja, wat bent u van plan hiertegen te doen?
Op dit moment is er geen sprake van een generieke uitzondering voor gebruik van PFAS door de industrie. Wel zal voor specifieke industriële toepassingen worden onderzocht of de doelstelling van de restrictie, het fors verminderen van emissies van PFAS naar het milieu, ook kan worden bereikt met andere middelen. Het zal dan gaan om strenge emissie-eisen tijdens productie, gebruik én in het afvalstadium. Er zal een kostenplaatje zitten aan deze eisen waardoor de zoektocht naar veiliger alternatieven ongetwijfeld doorgaat. Sowieso zal de industrie altijd open staan voor goedkopere alternatieven, zelfs zonder restrictievoorstel.
Hoe reageert u op het bericht dat Chemours en de industrie verwijzen naar twee onderzoeken over de veiligheid van fluorpolymeren, terwijl 23 van de 24 auteurs van die onderzoeken zelf in de industrie werken?2
Het restrictievoorstel wordt nu beoordeeld door onafhankelijke experts in de betreffende ECHA-comités die kijken naar respectievelijk het risico van de stof als de sociaaleconomische aspecten. Ik zal mijn standpunt over de veiligheid van de stof bepalen op basis van hun opinie.
Wat doet het met het vertrouwen in Chemours en de industrie dat zij fluorpolymeren «polymers of low concern» noemen terwijl daar geen definitie van is en daarmee onterecht impliceren dat deze stoffen veilig(er) zouden zijn?
Het is helder dat sommige PFAS gevaarlijker zijn dan andere. Gelijktijdig is het van belang om niet alleen te kijken naar de PFAS-stof in kwestie zelf maar ook naar de emissies tijdens productie, gebruik en in het afvalstadium. Dat gebeurt in de beoordeling van het restrictievoorstel.
Hoe verhoudt de agressieve lobby van Chemours zich tot de gesprekken die u voert met hen over het afbouwen van het pfas-gebruik?
Er is geen invloed van de lobby van Chemours op de gesprekken over het afbouwen van PFAS-gebruik of emissies.
Zal u pleiten voor de huidige, zeer redelijke, uitzondering op het verbod, waarin bedrijven zelf moeten aantonen dat er nog geen alternatief voor pfas is waarna ze 12 jaar de tijd hebben een alternatief te creëren? Zo nee, waar baseert u zich op?
Het restrictievoorstel zoals ingediend kent voor bepaalde toepassingen een overgangstermijn van 5 of 12 jaar. Dit voorstel wordt nu beoordeeld door ECHA en zal samen met de opinies van ECHA de basis zijn voor het voorstel dat de Europese Commissie gaat voorleggen aan de lidstaten. Zo gauw dat voorstel er is, zal ik daar een standpunt over innemen.
Hoe gaat u zich in Europa inzetten om te zorgen dat de volksgezondheid beschermd wordt?
Ik zet me dagelijks in voor het zorgen voor een goede bescherming van de volksgezondheid en het milieu aangaande chemische stoffen, zowel nationaal als in Europa.
De erkenning van het recht op een gezonde leefomgeving in het Europese Verdrag van de Rechten van de Mens |
|
Geert Gabriëls (GL), Kati Piri (PvdA) |
|
Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC), Chris Jansen (PVV) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Actiegroep pleit voor wettelijk recht op gezond milieu: Nederland blijft achter»?1
Ja.
Bent u het eens met de stelling van het artikel, dat Nederland achterloopt op andere EU-landen als het gaat om het wettelijk verankeren van het recht op een gezond milieu, gezien landen zoals Duitsland, België en Frankrijk dit recht al grondwettelijk hebben vastgelegd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u voornemens dit recht ook in Nederlandse wetgeving op te nemen?
Het klopt dat er een aantal EU-lidstaten zijn die expliciet een vorm van het recht op een schoon, gezond en duurzaam leefmilieu erkennen in hun Grondwet of in nationale wetten. Echter, evenals Duitsland en diverse andere EU-lidstaten, waaronder Denemarken en Zweden,2 heeft Nederland dit recht niet expliciet in de Grondwet verankerd. In lijn met artikel 37 van het Handvest van grondrechten van de Europese Unie en het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak in besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden (het Verdrag van Aarhus) biedt het Nederlandse rechtssysteem een hoog niveau van milieubescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu, waarmee invulling wordt gegeven aan mogelijke componenten van het recht. Zie in dat kader bijvoorbeeld artikel 21 van de Grondwet, de Omgevingswet, de Wet milieubeheer (en de bijbehorende besluiten), de Wet bodembescherming en de Klimaatwet, in combinatie met de directe doorwerking van de mensenrechtenverdragen waar Nederland partij bij is.
De inspanningsverplichting van artikel 21 van de Grondwet is in de Omgevingswet uitgewerkt. De Omgevingswet heeft namelijk tot doel de bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van het leefmilieu te waarborgen. Daartoe verplicht de wet een ieder tot het voldoende zorg dragen voor de fysieke leefomgeving en moet voorkomen dat door zijn handelen nadelige gevolgen voor het milieu optreden. De wet en de bijbehorende algemene maatregelen van bestuur stellen verder brede sets concrete eisen die deze zorg borgen. Verder is het recht vertaald in diverse sectorale wetten, zoals de Wet milieubeheer en de Kernenergiewet. Daarin is opgenomen dat een ieder voldoende zorg voor het milieu in acht moet nemen en moet voorkomen dat door zijn handelen nadelige gevolgen voor het milieu optreden.
Er is op dit moment geen eenduidige uitleg of interpretatie van het recht op een schoon, gezond en duurzaam leefmilieu of een eenduidige toepassing van het recht door de verschillende lidstaten van de EU en de Raad van Europa (RvE). Op dit moment bestudeert Nederland de erkenning van dit recht nader in de context van de RvE. Het Stuurcomité mensenrechten van de RvE (CDDH), heeft een rapport opgesteld over mogelijke juridisch bindende en niet-juridisch bindende instrumenten op het gebied van mensenrechten en milieu. Uw Kamer wordt over deze inzet t.z.t. geïnformeerd per Kamerbrief conform motie 32 735 nr. 373.
Is het standpunt van het kabinet nog steeds dat Nederland het werk van de Raad van Europa zal versterken in lijn met de VN-resoluties waarin het recht op een schoon, gezond en duurzaam leefmilieu wordt erkend, zoals eerder is beantwoord in reactie op Kamervragen door het Eerste Kamerlid De Boer? Zo nee, waarom niet?2
In de reactie op de Kamervragen gesteld door het Eerste Kamerlid De Boer, waarnaar in de vraag wordt verwezen, is aangegeven dat Nederland in de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties (MRR) en de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) vóór resoluties heeft gestemd waarin het recht op een schoon, gezond en duurzaam leefmilieu wordt erkend. In diezelfde beantwoording van deze Kamervragen is tevens aangegeven dat Nederland tijdens de Top van 2023 in Reykjavik, tezamen met alle andere RvE-lidstaten, heeft ingestemd om in lijn met deze resoluties het werk van de RvE ten aanzien van de mensenrechtenaspecten hiervan te versterken.
Deze inzet is conform de Beleidsnota Mensenrechten, Democratie en Internationale Rechtsorde, waarin is opgenomen dat Nederland zich inzet voor een eerlijke en inclusieve transitie en vermindering van klimaatkwetsbaarheid door ondersteuning van het recht op een schoon, gezond en duurzaam leefmilieu.4
Gaat Nederland de erkenning van het recht op een gezond leefmilieu in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens ondersteunen tijdens de vergaderingen van het Committee of Ministers op 23 januari en 25 februari 2025, in navolging van de VN-resoluties?
De resoluties van de AVVN en MRR waarin het recht op een schoon, gezond en duurzaam leefmilieu wordt erkend, zijn niet bindende instrumenten. Een equivalent hiervan zou een erkenning van het recht zijn in een niet-bindende aanbeveling van het Comité van Ministers. Dat is echter niet hetzelfde als de erkenning van het recht op een schoon, gezond en duurzaam leefmilieu in het systeem van het Europees verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), bijvoorbeeld in een additioneel protocol bij het EVRM.
Het CDDH, waarin alle 46 RvE-lidstaten zijn vertegenwoordigd, heeft recentelijk een rapport aangenomen waarin de noodzaak en haalbaarheid wordt onderzocht van een eventueel nader bindend of niet-bindend instrument op het gebied van mensenrechten en milieu. In het rapport wordt het huidige beschermingsniveau op het gebied van milieu en mensenrechten beschreven en zijn op een neutrale wijze diverse mogelijkheden uiteengezet voor wat betreft juridisch bindende en niet-juridisch bindende instrumenten op het gebied van mensenrechten en milieu. Het CDDH heeft op basis van de inhoud van het rapport een tweetal conclusies aangenomen, die ter bespreking zullen worden voorgelegd aan het Comité van Ministers van de RvE. Deze conclusies lopen overigens niet vooruit op een eventuele keuze voor een aanvullend instrument, en geven de volgende overwegingen mee aan het Comité van Ministers van de RvE (vertaald naar het Nederlands):5
De in deze Kamervragen genoemde data betreffen vergaderingen van de Rapporteurgroep Mensenrechten (GR-H). In dit gremium zal geen politieke beslissing worden genomen. De precieze datum van agendering in het Comité van Ministers is vooralsnog niet bekend. Het rapport is online raadpleegbaar.6
Nederland heeft enkel vanuit een technisch-juridische invalshoek aan de discussie binnen het CDDH deelgenomen zonder zich te verbinden aan vervolgstappen. Nederland heeft derhalve geen positie ingenomen voor wat betreft de keuze van een nader instrument in het kader van de RvE. Momenteel wordt een Kamerbrief voorbereid met een appreciatie van het CDDH rapport, met inbegrip van een exercitie van de verschillende opties en welke implicaties die opties hebben voor Nederland, alsook de voorgestelde nationale positie. Uw Kamer wordt t.z.t. over deze inzet geïnformeerd per Kamerbrief conform motie 32 735 nr. 373.
Gaat Nederland zich daarbij aansluiten bij de negen landen, waaronder Frankrijk, Spanje, Portugal en IJsland, die hun steun al hebben uitgesproken voor de erkenning van dit recht? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment wordt een Kamerbrief voorbereid met een appreciatie van het CDDH rapport. Op basis hiervan zal een nationale positie worden voorgesteld. Uw Kamer wordt t.z.t. over deze inzet geïnformeerd per Kamerbrief conform motie 32 735 nr. 373.
Welke afgevaardigden zullen namens Nederland de vergaderingen gaan bijwonen?
Alvorens documenten worden voorgelegd aan het Comité van Ministers van de RvE, zijn er diverse voorportalen binnen de RvE waarin de documenten zullen worden besproken. In dit geval zal het gaan om de Rapporteurgroep Mensenrechten (GR-H). Afgevaardigden van de Permanente Vertegenwoordiging van het Koninkrijk der Nederlanden bij de RvE nemen deel aan de GR-H en het Comité van Ministers.
Deelt u de mening dat door de oplopende milieuproblemen en de verergerende klimaatcrisis in Europa en de rest van de wereld, de erkenning van het recht op een gezonde leefomgeving in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens een dringende noodzaak is? Zo nee, waarom niet?
Op 16 en 17 mei 2024 vond de vierde Top van de RvE plaats in Reykjavik, IJsland. Tijdens de Top werd de urgentie van gecoördineerde actie om het milieu te beschermen middels het tegengaan van de triple planetary crises van vervuiling, klimaatverandering en biodiversiteitsverlies benadrukt. Daarom is besloten dat de RvE het werk met betrekking tot mensenrechten en het milieu zal gaan versterken en dat milieu meer een prioriteit moet worden voor de RvE. Dit is opgenomen in Appendix V van de Reykjavik Verklaring. De Verklaring is gebaseerd op de politieke erkenning van het recht op een schoon, gezond en duurzaam leefmilieu, overeenkomstig AVVN Resolutie 76/300 (Appendix V, politieke eindverklaring). De Verklaring is door alle RvE-lidstaten gesteund, ook door Nederland.7
De Verklaring ging tevens in op het werk van het CDDH en dringt erop aan dat het rapport over de noodzaak en haalbaarheid van een eventueel aanvullend instrument op het gebied van mensenrechten en milieu zo snel mogelijk moest worden afgerond door de CDDH. In het CDDH rapport zijn op een neutrale wijze diverse opties uiteengezet voor juridisch bindende en niet-juridisch bindende instrumenten. Deze opties, inclusief de implicaties en gevolgen van de opties, worden momenteel onderzocht. Uw Kamer wordt t.z.t. over deze inzet geïnformeerd per Kamerbrief conform motie 32 735 nr. 373.
Erkent u dat de vervuiling van het milieu, zoals blijkt uit de vele milieu-incidenten in het hele land, het gevolg is van het ontbreken van een stevige juridische basis voor de bescherming van het recht op een gezond leefmilieu? Zo ja, deelt u dan niet de mening dat de erkenning van dit recht op zowel nationaal als Europees niveau cruciaal is om vervuiling van het milieu zo veel als mogelijk te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Nederland is gebonden aan diverse internationale en Europeesrechtelijke instrumenten op het gebied van milieu. Deze instrumenten zien op de bescherming van het milieu en het tegengaan van milieuvervuiling en milieuschade.
Wat de erkenning van een eventueel recht op een schoon, gezond en duurzaam leefmilieu zou kunnen betekenen (en in welke vorm) wordt momenteel onderzocht door het kabinet. Dit wordt mede op basis van het openbare CDDH-rapport gedaan. Uw Kamer wordt t.z.t. over deze inzet geïnformeerd per Kamerbrief conform motie 32 735 nr. 373.
Deelt u de mening dat het opnemen van het recht op een gezond leefmilieu zou bijdragen aan zowel de bescherming van de mens en natuur, maar ook een belangrijke stimulans is voor het ontwikkelen van krachtig beleid op het gebied van milieu en klimaat? Zo nee, waarom niet?
Wat een eventueel recht op een schoon, gezond en duurzaam leefmilieu zou kunnen betekenen (en in welke vorm) wordt momenteel onderzocht. Dit wordt mede op basis van het openbare CDDH-rapport gedaan. Daarbij wordt ook gekeken naar de verhouding van zo’n recht tot milieu- en klimaatbeleid. Uw Kamer wordt t.z.t. over deze inzet geïnformeerd per Kamerbrief conform motie 32 735 nr. 373.
Deelt u de overtuiging dat de erkenning van dit recht kan bijdragen aan meer rechtszekerheid en samenhang waarmee er een gelijker speelveld komt in Europa? Zo nee, waarom niet?
Wat een eventueel recht op een schoon, gezond en duurzaam leefmilieu zou kunnen betekenen (en in welke vorm) wordt momenteel door het kabinet onderzocht. Dit wordt mede op basis van het openbare CDDH-rapport gedaan. Daarbij wordt ook gekeken naar wat zo’n recht zou kunnen bijdragen aan het bestaande nationale recht en welke mogelijke gevolgen zo’n recht kan hebben. Uw Kamer wordt t.z.t. over deze exercitie en voorgestelde inzet geïnformeerd per Kamerbrief conform motie 32 735 nr. 373.
Klopt het dat u op 14 mei 2025 een beslissing moet nemen over de positie van Nederland met betrekking tot de erkenning van het recht op een gezond leefmilieu in Europa tijdens de 134ste sessie van het Committee of Ministers? Bent u bereid om tijdens die sessie alles in het werk te stellen om te zorgen dat het recht op een schoon leefmilieu erkend wordt in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, om zodoende het werk van de Raad van Europa te versterken? Zo niet, waarom niet?
Op 13 en 14 mei 2025 zal de jaarlijkse ministeriële vergadering van de RvE plaatsvinden. De agenda van deze vergadering is nog niet vastgesteld. Ook staat nog niet vast dat het rapport van het CDDH waarin de noodzaak en haalbaarheid wordt onderzocht van een eventueel nader bindend of niet-bindend instrument op het gebied van mensenrechten en milieu ook daadwerkelijk op de agenda staat.
Ik kan op dit moment geen uitspraken doen over een nationale positie aangaande dit recht, omdat op dit moment nog onderzoek wordt gedaan ter voorbereiding van een voor te stellen nationale positie. Uw Kamer wordt t.z.t. hierover geïnformeerd per Kamerbrief conform motie 32 735 nr. 373.
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De kosten voor kwaliteitsborging van verplaatsbare tiny houses |
|
Geert Gabriëls (GL) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de mogelijk grote financiële consequenties van de nieuwe Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb) voor eigenaren van verplaatsbare tiny houses?
Ja.
Klopt het dat de toetsing van je bouwplan aan het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) met de nieuwe Omgevingswet is verlegd van de gemeente naar onafhankelijke kwaliteitsborgers?
Dit is het geval voor een aantal bouwwerken, vallend onder gevolgklasse 1. Gevolgklasse 1 bestaat uit eenvoudige bouwwerken, zoals grondgebonden woningen en bedrijfshallen.
Hoe groot kunnen de verschillen in kosten voor kwaliteitsborging zijn tussen private kwaliteitsborgers en gemeenten?
Kwaliteitsborgers brengen de daadwerkelijke kosten voor kwaliteitsborging bij hun opdrachtgever in rekening. De kosten hangen daarmee af van de omvang en complexiteit van het bouwplan. Gemeenten brengen leges in rekening voor het in behandeling nemen van een vergunningaanvraag. De totale inkomsten in termen van leges mogen niet hoger zijn dan de totale toerekenbare kosten, die het bevoegd gezag maakt in het kader van de taken voortkomend uit de Omgevingswet. Dus ook gemeenten brengen over het totaal van alle bouwplannen die ze in behandeling nemen grofweg de daadwerkelijke kosten in rekening.
De verschillen tussen de leges die gemeenten in rekening brengen en de kosten van kwaliteitsborging per project, ontstaan door kruissubsidiëring binnen het totaal van de bouwplannen. Gemeenten brengen veelal een percentage van de bouwsom als leges in rekening. De feitelijke leges voor kleine bouwprojecten zijn hierdoor vaak lager dan de daadwerkelijke kosten die een gemeenten voor dergelijke projecten maakt. Bij grote projecten is dat andersom en zijn de kosten lager dan leges die in rekening worden gebracht.
Bij een enkel, klein bouwproject onder gevolgklasse 1 kan het tarief van de kwaliteitsborger relatief hoog zijn ten opzichte van de leges (in de situatie zoals die voorheen was). Bij grote projecten in de seriematige bouw vallen de kosten van de kwaliteitsborger (veel) lager uit.
Klopt het dat de kosten van deze private kwaliteitsborgers onder deze nieuwe wet soms vier keer zo hoog zijn als de kosten voor controle door gemeenten?
Dit beeld heb ik op basis van mij beschikbare informatie niet. Onderdeel van de monitoring en evaluatie van de Wkb is monitoring van de leges, inclusief een vergelijking tussen de hoogte van de leges voor en na invoering van de Wkb. rapportage van deze vergelijking door COELO1 is in december 2024 met de Eerste Kamer gedeeld. Eerder zijn de kosten van kwaliteitsborging voor de activiteiten in gevolgklasse 1 door Nieman Raadgevende Ingenieurs in kaart gebracht2. Uit de vergelijking blijkt dat de leges voor een grondgebonden woning onder kwaliteitsborging, gemiddeld dalen met 43,5% (–€ 4.046). Voor een grondgebonden woning zijn de kosten voor de kwaliteitsborger door Nieman ingeschat op minimaal € 3.415 en maximaal € 4.740. De kosten van de kwaliteitsborger bij een gemiddeld bouwproject hebben daarmee een zelfde orde van grootte als de daling van de leges. Vanaf meerdere woningen binnen één project zijn de kosten voor kwaliteitsborging zelfs lager dan de leges.
Bij kleine projecten, zoals tiny houses, zullen de kosten voor kwaliteitsborging als gevolg van kruissubsidiering hoger zijn dan de legesdaling. Dit wordt nog versterkt doordat gemeenten zelf de hoogte van hun leges bepalen en dus ook de mate van kruissubsidiëring in het voordeel van kleine projecten. Een factor vier verschil in kosten is naar mijn informatie echter niet aan de orde.
De bedoelde categorie verplaatsbare tiny houses kunnen niet permanent op een plek staan waardoor deze kosten bij elke contractueel verplicht gestelde verplaatsing steeds opnieuw (vaak meerdere malen) betaald moeten worden, dit zou op kunnen lopen tot wel zes keer gedurende de levensduur van zo’n huis. Wat vindt u ervan dat bezitters van verplaatsbare tiny houses daardoor duizenden euro’s meer kwijt zijn voor dezelfde controle?
Waarom moeten tiny houses vaker worden gekeurd op kwaliteit dan grondgebonden woningen?
Bent u het met ons eens dat het niet nodig is om een reeds goedgekeurde woning weer opnieuw te controleren op kwaliteit wanneer deze verplaatst wordt?
Welke stappen gaat u ondernemen om deze problematiek van tiny house-bezitters te voorkomen?
Bent u bereid te onderzoeken of de controledruk op reeds goedgekeurde tiny houses kan worden verlaagd, bijvoorbeeld door vrijwaring van controle bij herplaatsing?
Bent u bereid om te onderzoeken of er een maximumgrens kan komen voor de kosten van kwaliteitscontroles die private kwaliteitsborgers mogen rekenen aan hun klanten?
Zoals hiervoor aangegeven zal ik laten onderzoeken op welke wijze de kosten voor kwaliteitsborging voor tiny houses en andere vergelijkbare kleine bouwactiviteiten beperkt kunnen worden met onder andere meer standaardisatie in de beoordelingsprocessen. Het stelsel van kwaliteitsborging is nog volop in ontwikkeling. Onderdeel hiervan is de doorontwikkeling van de werkwijzen van kwaliteitsborgers en daarmee gepaard gaan de prijzen. Ik acht een maximumprijs op dit moment dan ook niet opportuun.