De voorgenomen sluiting van het Walaardt Sacré Kamp dat sinds de zomer 2021 fungeert als opvanglocatie voor Afghaanse vluchtelingen |
|
Caspar Veldkamp (NSC), Isa Kahraman (NSC), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de voorgenomen sluiting van het Walaardt Sacré Kamp in Huis ter Heide (gemeente Zeist), dat sinds de zomer 2021 fungeert als opvanglocatie voor Afghaanse vluchtelingen en hun gezinsleden?1
Ja.
Klopt het dat Ministerie van Defensie aan het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) heeft laten weten dat in maart alle vluchtelingen vertrokken moeten zijn?
Defensie ondersteunt al geruime tijd de opvang van ontheemden uit Oekraïne en asielzoekers op verzoek van civiele autoriteiten, zoals COA en gemeenten. In de afgelopen jaren heeft Defensie een helpende hand geboden bij capaciteitstekorten in de opvang. Dit geschiedt altijd met een duidelijke einddatum. Wat betreft het Walaardt Sacré Kamp in Huis ter Heide was deze einddatum voorzien op 31 december 2023. Het COA en het Ministerie van Justitie en Veiligheid zijn met Defensie en in samenspraak met de gemeente Zeist een geleidelijke afbouw richting juli 2024 overeengekomen. Defensie gaat de kazerne in 2024 weer gereed maken voor de groeiende, eigen organisatie, onder andere om operationele eenheden gereed te stellen.
Bent u er van op de hoogte dat het gemeentebestuur en omwonenden achter de locatie als opvangplek voor Afghaanse vluchtelingen staan?
Ja.
Hoe verhoudt de voorgenomen sluiting zich tot uw oproep van 8 december aan gemeenten om vierduizend extra opvangplekken beschikbaar te stellen, waarbij u locaties van defensie expliciet als optie noemde?
Op de locatie in Huis ter Heide worden op dit moment ca. 250 Afghaanse asielzoekers opgevangen. De locatie zou, in verband met renovatiewerkzaamheden, per 1 januari 2024 gesloten worden. De gemeente Zeist alsmede meerdere omwonenden van het Walaardt Sacré Kamp hebben, in verband met het tekort aan opvangplekken, verzocht om de locatie open te houden. Op 21 december jl. is door uw Kamer een motie aangenomen waarin u het kabinet verzoekt om te onderzoeken of er een mogelijkheid is om de locatie langer open te houden, of om het afbouwpad naar sluiting te verlengen.2 In het verlengde van deze motie zijn het COA en het Ministerie van Justitie en Veiligheid met Defensie in samenspraak met de gemeente Zeist een geleidelijke afbouw richting juli 2024 overeengekomen. Defensie gaat de kazerne in 2024 weer gereed maken ten behoeve van de groeiende, eigen organisatie. Defensie houdt met de gemeente Zeist contact over de periode tot aan 1 juli 2024.
Defensie blijft, ook na juli 2024, in nauwe verbinding met het COA en met gemeenten om steeds opnieuw te kijken waar Defensie tijdelijk de opvang van asielzoekers kan ondersteunen.
Bent u bereid om de voorgenomen sluiting te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
In overeenstemming met het COA en in samenspraak met de gemeente Zeist heeft Defensie besloten om de locatie langer beschikbaar te stellen. Tegelijkertijd moet het Walaardt Sacré Kamp in 2024 weer gereed worden gemaakt voor gebruik door de eigen organisatie. Op het naast gelegen Camp New Amsterdam worden de werkzaamheden uitgebreid, hierdoor is het Walaardt Sacré Kamp nodig voor legering, facilitaire en andere ondersteunende functies.
Voor overige informatie wordt u verwezen naar het antwoord op vraag 4.
Kunt u aangeven of er nog meer locaties van het Ministerie van Defensie zijn die worden ingezet voor asielopvang en waarbij de termijn op korte termijn afloopt?
Ja. De overeenkomst voor de opvang van Oekraïense ontheemden op de Generaal Winkelmankazerne in De Harskamp is verlengd. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid en Defensie zijn in samenspraak met de gemeente Zeist overeengekomen dat deze opvang verlengt wordt tot 30 juni 2024, waarbij een afbouwplan van toepassing is vanaf 1 april 2024. Over de periode tot aan 1 juli 2024 houdt Defensie contact met de gemeente Zeist.
In hoeverre wordt door het Ministerie van Defensie actief (mee)gezocht naar tijdelijke opvanglocaties en worden gemeentebesturen actief benaderd met het verzoek om toestemming?
Defensie staat in nauwe verbinding met het COA en met gemeenten om steeds opnieuw te kijken waar Defensie tijdelijk de opvang van asielzoekers kan ondersteunen. Defensie draagt hiermee bij aan de landelijke opvang problematiek, maar dat is geen structurele oplossing. Defensie ondersteunt waar mogelijk. Tegelijkertijd onderstreep ik het belang dat militaire locaties kunnen worden gebruikt om operationele eenheden gereed te stellen.
Welke mogelijkheden bieden het nationaal programma Ruimte voor Defensie en het Strategisch Vastgoedplan (waaronder het afstoten van kazernes) voor de tijdelijke opvang van vluchtelingen?
Het Walaardt Sacre Kamp maakt onderdeel uit van de Transformatie van het Vastgoed van Defensie, het programma dat is opgezet voor de uitvoering van het Strategisch Vastgoedplan (SVP) 2022. Elk verzoek van het COA aan Defensie om tijdelijk locaties beschikbaar te stellen voor asielopvang wordt met het oog op de noodzaak van de resultaten van het SVP bezien op de (on)mogelijkheden.
Het SVP is nauw verweven met het Nationaal Programma Ruimte voor Defensie (NPRD). De groei van Defensie vertaalt zich in meer militairen en burgers, meer en nieuw materieel en meer militaire activiteit. Dat betekent ook meer ruimte voor opleiden, trainen en oefenen. Aan deze concrete (direct en indirect) ruimtelijke behoefte wordt met het NPRD invulling gegeven. Op dit moment ligt de Notitie Reikwijdte en Detailniveau ter inzage, waarin beschreven wordt welke concrete locaties worden onderzocht. Het gaat hierbij om bestaande locaties, die al door de krijgsmacht in gebruik zijn en eventuele nieuwe locaties. Of en zo ja welke consequenties dit heeft voor de tijdelijke opvang van asielzoekers is op dit moment niet te zeggen. Een besluit over deze locaties wordt door een volgend kabinet genomen en op basis daarvan volgt uitwerking in planologisch-juridische besluiten. Gelet op de doorlooptijden worden naar verwachting de huidige, tijdelijke afspraken niet door het NPRD geraakt.
De door de Verenigde Staten geleide aanvallen op Houthi trainings-, lanceer- en opslaglocaties van drones, raketten, kruisvluchtwapens en radarstations |
|
Gijs Tuinman (BBB) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «US Destroyers, IKE Aircraft Shoot Down Houthi-Launched Missiles, Drones over Red Sea», dat een gedetailleerd overzicht geeft van de complexe Houthi-aanval van dinsdag 9 januari 2024 met een mix aan diverse drones, kruisraketten en ballistische anti-schipraketten?1
Ja.
In hoeverre is Nederland als maritieme natie, die de belangen van vrije doorvaart en ongestoorde koopvaardijvaart wereldwijd beschermt, in staat met de huidige middelen van de Koninklijke Marine en de Koninklijke Luchtmacht een vergelijkbare dreiging op zee het hoofd te bieden?
Nederland draagt op verschillende manieren bij aan het tegengaan van de huidige dreiging in de Rode Zee. Dit kunnen we niet alleen. Daarom werkt Nederland samen met bondgenoten om dergelijke dreigingen op zee het hoofd te bieden.
Het kabinet steunt in dat kader diverse initiatieven. Zo draagt Nederland sinds 2009 bij aan de EU-geleide anti-piraterijmissie operatie Atalanta en neemt Nederland sinds 2020 deel aan EMASoH-AGENOR (European-led Maritime Awareness in the Strait of Hormuz), ter bevordering van de vrije doorvaart en de-escalatie in de Golfregio. Ook draagt Nederland met maximaal twee stafofficieren bij aan Operation Prosperity Guardian (OPG), gericht op het waarborgen van vrije en veilige doorvaart in de Rode Zee en de westelijke Golf van Aden. Daarnaast levert Nederland politieke en niet-operationele militaire steun met één stafofficier aan de door de Verenigde Staten geleide kinetische operaties tegen Houthi-systemen (Kamerstuk 2024D01 708, nr. 19 januari 2024).
In EU-verband wordt gewerkt aan de oprichting van een operatie onder EU-vlag voor de begeleiding en bescherming van schepen die door de Rode Zee en de westelijke Golf van Aden varen.
Het kabinet onderzoekt de mogelijkheden om een aanvullende bijdrage te leveren aan het waarborgen van de maritieme veiligheid in het Rode Zee gebied. We kijken hierbij naar mogelijk aanvullende inzet in Operation Prosperity Guardian of een bijdrage aan de EU-operatie die momenteel wordt opgericht. Mogelijk zal het luchtverdedigings- en commandofregat Zr.Ms. Tromp hiervoor worden ingezet (Kenmerk 2024D03 293, nr. 30 januari 2024). Zodra het onderzoek hier aanleiding toe geeft, zal uw Kamer worden geïnformeerd.
Hoe ziet u de mix aan middelen en effecten die in het Defensie Projecten Overzicht (DPO) zijn opgenomen in samenhang met elkaar functioneren bij een vergelijkbare dreiging, zoals die van de Houthi’s in de Rode Zee?
Nederland beschikt over meerdere air and missile defence (AMD) capaciteiten (C2, sensoren, effectoren), zowel airborne als surface based. Deze capaciteiten zijn verdeeld over de Operationele Commando’s van Defensie en kunnen in nationaal verband of onder centrale aansturing van de NAVO worden ingezet.
Gezamenlijke oefeningen en trainingen dragen zorg voor een geïntegreerde en gecoördineerde air and missile defence. Defensie werkt aan het verwerven van systemen om de bestrijding van drones efficiënter te maken en te optimaliseren.
Specifieke projecten aangaande luchtdoelbestrijding opgenomen in het DPO zijn:
Kunt u uitleggen hoe een air and missile defense zone, met de middelen die Defensie nu heeft en de nieuwe en/of vervangingsprojecten uit het DPO, in samenhang functioneren? Kunt u ook aangeven welke materieelprojecten uit het DPO u daarin voorziet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven, op basis van de bovenstaande vraag, welke capaciteiten (sensor, shooterof commandovoering/integratie) Nederland met de uitvoering van het DPO straks niet bezit om air and missile defense in een maritieme omgeving uit te voeren? Kunt u aangeven welke (NAVO-)partners wel over deze capaciteiten beschikken en of daar plannen voor klaarliggen om mee samen te werken?
Nederland beschikt niet over de (shooter) mogelijkheid om in een maritieme omgeving ballistische raketten te onderscheppen buiten de dampkring. Nederland neemt deel aan wapenstudies en ontwikkelingstrajecten in Europese en Amerikaanse samenwerkverbanden voor de ontwikkeling van toekomstige interceptiecapaciteiten tegen hypersone wapensystemen. Nederland doet geen uitspraken over de capaciteiten van NAVO bondgenoten.
Was de beperkte bijdrage van slechts één niet-operationele stafofficier een bewuste strategische keuze van het kabinet? Of, in hoeverre was er sprake van de niet-beschikbaarheid (onderhoud, andere afspraken, etc.) van een waardevolle operationele bijdrage in de zin van een LC-fregat of M-fregat?
Voor zowel Operatie Prosperity Guardian als de inzet in de VS-geleide coalitie zijn alle mogelijke opties bekeken en gewogen. Voor de VS-geleide coalitie geldt dat de niet-operationele bijdrage met één stafofficier aansloot bij het verzoek van onze bondgenoten VS en VK. Met de huidige bijdrage geven we een signaal af richting de scheepvaart, onze bondgenoten en de Houthi’s dat dergelijke illegale aanvallen niet zonder consequenties kunnen en mogen passeren. Naast Nederland hebben ook Denemarken, Nieuw-Zeeland, Canada, Australië en Bahrein niet-operationele steun geleverd aan de meest recente aanvallen (d.d. 4 februari jl.). Italië, Duitsland, Zuid-Korea en sinds 22 januari ook Albanië, Kroatië, Tsjechië, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Polen en Roemenië gaven politieke steun.
Aanvullend onderzoekt het kabinet momenteel de mogelijkheid om een aanvullende bijdrage te leveren aan het waarborgen van de maritieme veiligheid in de Golfregio. Zodra het onderzoek hier aanleiding toe geeft, zal uw Kamer worden geïnformeerd.
Is het kabinet voornemens om de militaire bijdrage aan het beveiligen van scheepvaart in de Rode Zee in de nabije toekomst te vergroten, te handhaven of af te bouwen? En waarom?
Het kabinet onderzoekt momenteel de wenselijkheid en mogelijkheid om een aanvullende bijdrage te leveren aan het waarborgen van de maritieme veiligheid in de Golfregio. Zodra het onderzoek hier aanleiding toe geeft, zal uw Kamer worden geïnformeerd (Kamerstuk 29 521, nr. 465 en kenmerk 2024Z01451).
Klopt het dat Nederlandse LC-fregatten en het M-fregat op dit moment niet beschikken over de mogelijkheid om vanaf zee gronddoelen aan te vallen?
De Nederlandse LC- en M-fregatten beschikken over raket- en kanonsystemen om in kustgebieden gronddoelen aan te grijpen.
Klopt het dat de Maritime Strike Capability pas op zijn vroegst in 2027 operationeel is op de fregatten, in 2029 op de onderzeeërs en de Air Deep Strike(JASM-ER) voor de F-35 ook pas vanaf 2027 operationeel is? (Kamerstuk 27 830, nr. 391)
Middels de D-brief Maritiem Strike Capabilityen de BD- briefDeep Air Precision Strike,beide verwacht in de tweede helft van 2024, wordt uw Kamer nader geïnformeerd over de planning.
Gezien de relevantie en noodzaak tot een volwaardige deep strike capaciteit, zoals bijvoorbeeld in de Rode Zee en Oekraïne, ziet u noodzaak om deze deep strike projecten te versnellen?
Voor het verkrijgen van een Deep Strike Capaciteit voor de Luchtmacht en de Marine wordt het snelst mogelijke tijdspad doorlopen. Het verwerven, produceren, integreren en implementeren van deze capaciteit is een complexe taak en kost daarom tijd. Omdat de productiecapaciteit van deze wapens de vraag nog niet aankan, ontstaat schaarste en moeten beschikbare wapens verdeeld worden over meerdere klanten, waaronder de Amerikaanse krijgsmacht. Defensie rapporteert jaarlijks over alle DMP-plichtige projecten in het DPO en eventueel in gesprek met uw Kamer. De keuzes die ten grondslag liggen aan de materieelverwerving worden daar ook gemeld, zoals het type materieel, de relatie met andere projecten, de maximale kosten en het moment wanneer het instroomt in onze krijgsmacht.
Ziet u noodzaak of mogelijkheden om bijvoorbeeld de raketartilleriesystemen die per 2025 operationeel worden uit te breiden?
Met de Defensienota 2022 heeft Defensie gekozen om te investeren in raketartillerie als nieuwe capaciteit. Zoals in de D-brief raketartillerie vermeld, vindt in 2024 de engineering voor de serieproductieversie plaats (Kamerstuk 27 830, nr. 392 van 3 april 2023). In 2025 en 2026 vindt de serieproductie plaats: de assemblage van PULS lanceersystemen op nieuw te verwerven DVOW-voertuigen met pantsercabine. Defensie heeft vooralsnog geen plannen om het te verwerven aantal PULS raketartilleriesystemen te vergroten.
Ziet u noodzaak en mogelijkheden om de munitievoorraden voor raketartillerie uit te breiden en te bezien of de raketartillerie van de Landmacht ook in andere domeinen kan worden ingezet, bijvoorbeeld vanaf een Landing Dock Platform (LPD) of een ander maritiem platform?
In het project raketartillerie worden ook raketten ten behoeve van de inzetvoorraden verworven. In de vertrouwelijke bijlage bij de D-brief Raketartillerie (Kamerstuk 27 830, nr. 392) is de Kamer geïnformeerd tot welk niveau van de opgedragen NAVO-norm de inzetvoorraad met de beschikbare financiële ruimte aangevuld kan worden.
Defensie beziet in fase 3 van het bovengenoemde project de mogelijkheden voor het verwerven van Europese munitiesoorten. Deze fase omvat ook een verdere integratie met andere wapen-, sensor- en C4I-systemen, waarmee een volgende stap gezet wordt naar informatiegestuurd optreden. De inzet van raketartillerie vanaf maritieme systemen waaronder een LDP is operationeel niet voorzien en technisch niet door Defensie onderzocht.
Welke lessen trekt het kabinet uit de bescherming tegen vliegtuigen, raketten, drones en kruisvluchtwapens in de oorlog in Oekraïne? Over welke capaciteiten (sensor, shooter en commandovoering) vindt u dat een defensieorganisatie, van bijvoorbeeld de NAVO, in samenhang moet beschikken om de vitale componenten uit haar eigen krijgsmacht, maar ook haar steden, industrie, energie en overige kritische infrastructuur te beschermen?
Defensie is voortdurend bezig met het verder ontwikkelen van haar strategie en krijgsmacht gebaseerd op een doorlopende analyse van veranderende dreigingen en geopolitieke ontwikkelingen. Zo leert Defensie ook van de recente ontwikkelingen waaronder de oorlog in Oekraïne om de relevantie en effectiviteit van haar optreden constant te waarborgen. Tegelijkertijd zijn de huidige en toekomstige dreigingen dermate groot, talrijk en diffuus, dat we niet zelfstandig op alles voorbereid kunnen zijn. Onze (inter)nationale partners blijven essentieel bij het gezamenlijk kunnen optreden tegen de veelheid en complexiteit van dreigingen die op ons af komen. Zo doorlopen we samen met onze bondgenoten het NAVO Defensieplanningsproces (NDPP) waarin we gezamenlijk kijken naar de capaciteitendoelstellingen.
Eerder heb ik uw Kamer aangegeven op welke wijze en met welke investeringen wij onze krijgsmacht op dit moment voldoende toerusten om onze veiligheid en vrijheid te beschermen.2 Het is aan het nieuwe kabinet om gelet op internationale afspraken en de huidige en toekomstige dreigingen een nieuwe balans te bepalen tussen ambities en middelen in het (inter)nationale domein voor de komende kabinetsperiode.
Bent u op de hoogte van het artikel «Intensified Russian airstrikes are stretching Ukraine’s air defense resources, officials say» van Associated Press, dat laat zien dat Oekraïne aan het koorddansen is qua aantallen wapensystemen (Patriot, Amraam, etc.), maar nog meer qua kapitale munitievoorraden?2
Ja.
Kunt u in een vertrouwelijk brief aangeven hoe Nederland ervoor staat op het gebied van kapitale munitievoorraden voor lucht- en raketverdediging en in hoeverre we, in een vergelijkbaar conflict als de oorlog in Oekraïne, het zelf en binnen de NAVO vol zouden houden?
De oorlog in Oekraïne laat zien dat munitieverbruik gedurende een grootschalig conflict (high intensity warfare) zeer groot is. Daarom heeft de NAVO besloten tussentijds de normen voor de strategische voorraad munitie te verhogen. De opgedragen voorraadnormen voor luchtverdediging en grondgebonden gevechtssystemen zijn midden-2023 naar boven bijgesteld. Naar verwachting worden de normen voor wapensystemen in het lucht- en maritieme domein ook bijgesteld.
Met de beschikbare financiële middelen van de Defensienota 2022 kan de inzet-voorraad nog niet volledig aangevuld worden tot een eerste hoofdtaak niveau (Kamerstuk 27 830, nr. 395 van 18 april 2023). Uw Kamer is in de vertrouwelijke bijlage bij de brief «Aanvulling munitievoorraden eerste hoofdtaak» geïnformeerd tot welk niveau van de opgedragen NAVO-norm de inzetvoorraad aangevuld kan worden, evenals welk bedrag nodig is voor een vervolgstap.
Welke initiatieven onderneemt Defensie om ons tegen goedkope en in grote aantallen beschikbare drones te verdedigen, zoals bijvoorbeeld gebruikt door de Houthi's, zonder dat de krijgsmacht in de eerste dagen van een gevecht al zonder hoogwaardige munitie komt te staan?
De dreiging van drones neemt toe en er bestaat geen enkelvoudige oplossing die alle vormen van deze dreiging kan pareren. Effectieve bescherming van eenheden en objecten vraagt om een mix van oplossingen, die uiteenloopt van het beperken van de mogelijke effecten van een aanval tot het actief bestrijden van drones en/of drone-bedienaars.
Defensie werkt aan het verwerven van systemen om de bestrijding van drones efficiënter te maken en te optimaliseren, zoals met het project «Initiële Counter-Unmanned Aircraft Systems (C-UAS)» dat is opgenomen in het DPO in september 2023 (kamerstuk 27 830, nr. 417).
Naast het inrichten van specialistische capaciteit is in de Defensienota 2022 ook geld gealloceerd voor de verwerving van middelen ter zelfbescherming tegen kleine UAS. Voor verwerving van deze middelen is een project in voorbereiding.
Ook is in materieelvervangingsprojecten en bij Mid Life Updates aandacht voor het aanbrengen van zelfbeschermingsmogelijkheden tegen kleine drones en wordt naast verwerving van middelen om drones te bestrijden, bijvoorbeeld ook geïnvesteerd in middelen die bijdragen aan camouflage en misleiding. Een drone maakt deel uit van een systeem, waarin bijvoorbeeld ook bedienaar en verbindingen aangegrepen kunnen worden om onszelf te beschermen. Defensie onderneemt diverse initiatieven om ook offensieve en verstoringscapaciteiten te versterken.
Kunt u aangeven of er al dergelijke projecten in het DPO staan of dat er projecten met een kleiner volume lopen? Lopen er reeds onderzoeks- of innovatietrajecten of staan deze klaar om te worden opgestart?
Zie het antwoord op vraag 16. Naast de grotere projecten worden ook op kleinere schaal middelen verworven voor specifieke missie-ondersteuning en voeren we diverse Concept Development & Experimentation(CD&E) projecten uit om beter inzicht te krijgen in de effectiviteit en inpasbaarheid van bepaalde oplossingen zoals jammers, verschietbare netten, richtmiddelen, interceptiedrones en munitiesoorten. Bij de kennisinstituten is een kennisopbouwprogramma ingericht, specifiek ten behoeve van C-UAS (Kamerstuk 34 919, nr. 52).
Kunt u deze vragen een voor een en vóór 29 januari 2024 beantwoorden?
Hoewel de gebruikelijke termijn van drie weken is gehanteerd, is er zorg gedragen u de beantwoording voor de begrotingsbehandeling Defensie te sturen.
De mogelijke oprichting van een eigen tankbataljon |
|
Diederik van Dijk (SGP), Gijs Tuinman (BBB), Derk Boswijk (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met Kamerstuk 27 830, nr. 410 en het nieuwsartikel «Defensie heeft uitgewerkt plan voor terugkeer tanks klaarliggen»?1
Ja
Deelt u de mening dat het van wezenlijk belang is dat Nederland weer de beschikking krijgt over een eigen tankbataljon, eventueel binnen de Duits-Nederlandse samenwerking, voor het landgevecht van nu en de toekomst en om te voldoen aan de NATO Defence Planning Capability Review waarin Nederland tot nog toe in gebreke blijft met betrekking tot de prioriteitsdoelstelling voor het leveren van een zware en een medium infanteriebrigade?
Gezien de verslechterde veiligheidssituatie sinds 2022 is het van wezenlijk belang dat onze krijgsmacht verder wordt versterkt. In de NATO Defence Planning Capability Review (DPCR, Kamerstuk 28 676, nr. 421 van 15 november 2022) oordeelt de NAVO dat de Nederlandse krijgsmacht met de Defensienota ’22 (DN22) over de gehele linie een opwaartse lijn heeft ingezet, maar dat er ook aanhoudende tekortkomingen zijn, met name op het terrein van slagkracht en (operationele) gevechtsondersteuning in het landdomein. Daarbij is de NAVO kritisch over het niet voldoen aan de prioriteitsdoelstelling voor het leveren van een zware en medium infanteriebrigade.
In de Defensienota 2022 is op basis van de beschikbare financiële middelen en het nationale militaire advies besloten de slagkracht gericht te versterken. Daarom is binnen de keuzes van de Defensienota 2022 geen tankbataljon opgericht. Sinds 2022 is de veiligheidssituatie verder verslechterd. Tegen de achtergrond van de aanhoudende Russische aanvalsoorlog in Oekraïne en de sterk toegenomen dreiging richting het NAVO-verdragsgebied, hebben de bondgenoten daarom tijdens de NAVO-top in Vilnius met de Defence Investment Pledgeafgesproken om minimaal 2 procent van het BBP uit te geven aan Defensie (Kamerstuk 28 676, nr. 440). Indien er extra budget voor de Krijgsmacht komt, dan kijken we over de volle breedte naar capaciteiten. Een besluit over een tankbataljon is daarom aan een volgend Kabinet.
Kunt u aangeven hoe Nederland en Duitsland de oprichting van een mogelijk nieuw tankbataljon in gezamenlijkheid gaan organiseren?
Een mogelijk nieuw tankbataljon zou kunnen worden gespiegeld met het huidige Duits-Nederlandse 414 Tankbataljon. De tanks zouden dan volledig Nederlands eigendom zijn en 20% Duits bemenst.
Kunt u aangeven wat de oprichting van een mogelijk nieuw tankbataljon voor de gezamenlijke Duits-Nederlandse gevechtskracht betekent en wat dit voor de Nederlandse gevechtskracht betekent?
Een nieuw tankbataljon zou betekenen dat Nederland extra slagkracht toevoegt aan de gezamenlijke gevechtskracht van NAVO. Hiermee wordt tevens de prioriteitsdoelstelling voor een Heavy Infantry Brigade (HIB) verder ingevuld. Een tankbataljon biedt de HIB versterking in slagkracht, bescherming en genetwerkte sensoren. Dit betekent eveneens een versterking voor het divisie- en legerkorpsniveau waarbij de Nederlandse brigade is ingedeeld. In de Defensienota 2022 zijn al stappen gezet om de slagkracht van de krijgsmacht te vergroten. Keuzes over de verdere versterking van de krijgsmacht zijn aan een volgend kabinet.
Worden er ook verdere vervolgstappen gezet naar aanleiding van de inventarisatie inzake de oprichting van een eigen tankbataljon? Zo ja, welke? Of blijft het vooralsnog bij deze informatiebrief?
Uitbreiding van de krijgsmacht met een tankbataljon is thans niet begroot (Kamerstuk 27 830, nr. 410). Er worden op dit moment dan ook geen verdere vervolgstappen gezet.
Staat u nog steeds achter uw stellingname dat financiën de grote bottleneck is? Hoe verhoudt zich dit tot de onderbesteding van de afgelopen jaren en het feit dat waarschijnlijk ook de komende jaren sprake zal zijn van onderuitputting? In hoeverre is het mogelijk om de aanschaf van tanks te financieren uit de onderuitputting op de begroting van Defensie, inclusief het Defensiematerieelbegrotingsfonds?
Defensie heeft ten opzichte van 2022 in 2023 € 2 miljard meer uitgegeven en is € 5 miljard meer verplichtingen aangegaan. Een tankbataljon kost jaarlijks tussen € 260–315 miljoen. Dit omvat over een planperiode van 15 jaar zowel de investeringskosten, de materiële en personele exploitatiekosten als gerelateerde kosten voor zogeheten «tweede en derde orde effecten». De huidige begroting biedt geen financiële ruimte voor uitbreiding van de krijgsmacht met een tankbataljon. Ook niet vanuit onderbesteding. Er zijn namelijk al verplichtingen aangegaan voor dit budget. Het DMF biedt juist ruimte om budget te schuiven naar jaren dat het budget nodig is voor betalingen. Met incidenteel geld kan daarom geen structurele capaciteit worden gefinancierd. Een besluit over een tankbataljon is daarom aan een volgend Kabinet.
Wat zijn volgens u de consequenties op het gebied van personele en materiele gereedheid en geoefendheid van het eventueel stationeren van een op te richten tankbataljon in Nederland (Havelte bijvoorbeeld)?
De samenwerking met Duitsland levert diverse (schaal)voordelen op. Zo bieden de oefen- en schietterreinen bij de Nederlandse kazernes onvoldoende ruimte om realistisch met een tankbataljon te kunnen trainen of schieten; biedt stationering op Bergen-Hohne voordelen voor opleiden & trainen; legt het geen beslag op schaarse bouw-, stikstof- en geluidsruimte in Nederland; biedt het instandhoudingsvoordelen vanwege geografische nabijheid van de industrie en opleidingsvoordelen vanwege nabijheid van het tankopleidingscentrum. Daarnaast is in Duitsland de meeste infrastructuur, zoals legering, les- en kantoorgebouwen, logistieke magazijnen en technische ruimtes al beschikbaar.
Kunt u nader toelichten hoe de observatie over technologische ontwikkelingen en wenselijkheid van geïntegreerde bemande en onbemande systemen mee zijn genomen in de analyse over het oprichten van een eigen tankbataljon?
Technologische ontwikkelingen en voortschrijdend inzicht maken het mogelijk en wenselijk dat een eventueel tankbataljon in de toekomst 2/3 bemand en 1/3 onbemand wordt. Nederland werkt nationaal aan de ontwikkeling van Future Ground Combat Systems, o.a. door de Robotics & Autonomous Systems (RAS) eenheid en het kennisproject Combat Unmanned Ground Systems (CUGS). Met het project CUGS werkt Defensie toe naar oplossingen, die op de middellange termijn invulling kunnen geven aan de eerste onbemenste operationele capaciteit. Nederland zoekt daarbij, zoals in de motie-Stoffer (Kamerstuk 35 570 X, nr. 53) opgeroepen, internationale aansluiting bij het Frans-Duitse project Main Ground Combat System (MGCS). MGCS voorziet vanaf 2040 de eerste Europese next generation combat systems te leveren, waaronder de integratie met volledig onbemenste gevechtssystemen.
Kunt u de Kamer een nadere kostenspecificering toedoen hoe de jaarlijks terugkerende kosten (geraamd op € 260–315 miljoen) zijn opgebouwd? Welke schaalwinsten zijn daarin opgenomen, daar gezamenlijk in te kopen met Duitsland en gezamenlijk ketens te gebruiken op het gebied van voorraad, onderhoud, herstel en kennismanagement?
Deze kostenspecificatie bevat commercieel vertrouwelijke elementen. Derhalve is de specificering in de bijgaande vertrouwelijke bijlage opgenomen. Het Europese Leopard 2A8 Procurement Initiative biedt schaalvoordelen op het gebied van levertijd, prijs en Europese interoperabiliteit. Deze effecten op het benodigde budget voor de gevechtstanks en het bijbehorende pakket reservedelen zijn in het investeringsbedrag in de vertrouwelijke bijlage verwerkt. Daarnaast is voor alle afnemende landen de tank identiek, dus zonder land-specifieke eisen, met als enige uitzondering de voorzieningen voor nationale command & control middelen. Dit levert binnen de gehele Europese gebruikersgroep voordelen op voor kennismanagement,instandhouding, standaardisatie en interoperabiliteit.
Klopt het dat de Duitsers Nederland hebben gevraagd of wij mee willen doen aan een Duits-Europees initiatief om nieuwe Leopard 2A8-tanks te bestellen? Klopt het dat u Duitsland in augustus heeft laten weten dat Nederland meer tijd nodig heeft om een besluit te nemen?
Ja, Nederland is door de Duitse regering uitgenodigd om aan het vraagbundelingsinitiatief voor de Leopard-2A8 gevechtstanks deel te nemen. De Staatssecretaris heeft, mede vanwege de demissionaire status van het kabinet, in de zomer van 2023 uitstel-van-opgave aan zijn Duitse ambtsgenoot gevraagd en gekregen.
Hoeveel tijd heeft Nederland nog om tot een besluit tot deelname te komen?
Er is met Duitsland geen nadere datum voor opgave afgesproken. Keuzes voor de verdere versterking van de krijgsmacht zijn aan een nieuw kabinet.
Kunt u deze vragen ruim voor de begrotingsbehandeling Defensie beantwoorden?
Ja
Het artikel 'Extra munitie voor Oekraïne vergt enorme investeringen' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Extra munitie voor Oekraïne vergt enorme investeringen»?1
Ja.
Hoe kan het kabinet beter samenwerken met andere Europese landen om de productie van Defensiematerieel, zoals de gangbare kalibers artilleriegranaten en klein kaliber munitie, op korte termijn te stimuleren? Welke rol ziet u hier voor Nederland?
Het kabinet zet in op samenwerking met onze NAVO-bondgenoten en Europese partners om de productie van defensiematerieel te stimuleren. Vraagbundeling draagt bij aan het vergroten van deze productiecapaciteit, omdat dit producenten de benodigde zekerheid op afname van grote hoeveelheden biedt. Dit is recent en in lijn met motie-Dassen over meer gezamenlijke Europese inkoop van munitie (Kamerstuk 36 124, nr. 20) gebeurd door Roemenië, Spanje, Duitsland en Nederland, onder coördinatie van de NAVO Supply and Procurement Agency (NSPA) voor de nieuwe productielijn van Patriot luchtverdedigingsraketten in Europa. Een ander voorbeeld is het contract voor levering van deze Very Short Range Anti-Tank (VSRAT) systemen dat midden-2022 namens 13 NAVO-bondgenoten door de NSPA is getekend. Door schaalvoordelen zijn de eerste raketten een jaar eerder dan voorzien aan de eenheden geleverd.2
Nederland heeft sinds begin deze eeuw3 geen nationale munitieproducerende industrie meer. Daarom hanteert Defensie langlopende raamcontracten, bijvoorbeeld voor klein kaliber munitie (KKM) voor geweren en mitrailleurs. Circa 80% van de klein- en middenkaliber munitie wordt door Nederland in Europa besteld. In lijn met de motie-Tuinman en van Campen over het plaatsen van orders voor gangbare munitiesoorten (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1978) treft Defensie voorbereidingen om voor de korte termijn binnen de Defensiebegroting versneld aanvullend munitie te bestellen. Wij zullen uw Kamer door middel van een DMP-brief zo spoedig mogelijk informeren over de invulling hiervan en de daarbij behorende consequenties. Daarnaast speelt Nederland een actieve rol bij mogelijkheden tot vraagbundeling zoals hierboven beschreven. We zoeken samen met het Ministerie van EZK actief naar mogelijkheden om de Nederlandse Defensie industrie te betrekken bij de productie van Battle Decisive Munitions (BDM) en klein kaliber munitie (KKM), onder meer door licentieproductie in Europa, consortiumvorming en afspraken m.b.t. industriële participatie.
In hoeverre zouden belastingkortingen een rol moeten spelen in het bevorderen van investeringen in de Europese wapenindustrie ten opzichte van subsidies en directe investeringen vanuit de overheid zelf?
Wat het effect zou zijn van een belastingkorting op investering in de wapenindustrie wordt momenteel op Europees en nationaal niveau onderzocht. Anticiperend op een mogelijk voorstel van de Europese Commissie (EC) gaan wij met Financiën in gesprek over de positieve of negatieve gevolgen van zo’n maatregel. In deze analyse worden ook naar alternatieve beleidsopties gekeken ter bevordering van investeringen in de defensie-industrie. De uitkomsten van de studie door de EC van 11 januari naar de financieringsproblemen van MKB in de defensie-industrie zijn hier behulpzaam. Tenslotte wordt gekeken hoe een dergelijke maatregelen samenhangen met bestaande nationale en Europese initiatieven in deze richting, zoals Defence Equity Facility(€ 175 miljoen) specifiek gericht op MKB in de defensie-industrie.4
Kunt u een overzicht geven van de stappen die worden genomen om pensioenfondsen en banken aan te moedigen om te investeren in de Europese Defensie-industrie? Kunt u hierbij specifiek aangeven wat u heeft gedaan sinds de motie Valstar aangenomen is bij de begrotingsbehandeling van 2023? Met welke partijen heeft u wanneer gesproken? Welke acties heeft u uitgezet?
Tijdens de Bestuursraad van het Europees Defensie Agentschap (EDA) op 14 november 2023 namen de Ministers van Defensie een gezamenlijke verklaring aan. Hierin zijn de financiële instellingen aangespoord om hun investeringsbeleid aan te passen en daarbij meer oog te hebben voor het maatschappelijk belang van de defensie-industrie. Nationaal verkent het Ministerie van EZK samen met Defensie, ook in gesprekken met pensioenfondsen en banken, de mogelijkheden voor verbetering van de financiering voor de defensie-industrie. In 2024 zetten we onze verkennende gesprekken met vermogensbeheerders voort, met als doel om de financieringspositie van de defensie-industrie structureel te verbeteren.
Wat zijn de belemmeringen voor Europese landen om vrijwillig gezamenlijk Defensiematerieel in te kopen en hoe kan dit proces worden verbeterd? Hoe beoordeelt u de rol van de Europese Vredesfaciliteit bij het ondersteunen van gezamenlijke inkoopinitiatieven voor Defensiematerieel?
Het gezamenlijk inkopen van defensiematerieel kan worden belemmerd doordat partners elkaar onvoldoende informeren over de nationale planning of te weinig concessies doen aan hun nationale eisen waardoor ze niet goed met elkaar kunnen samenwerken aan geharmoniseerde behoeftestellingen. Ook zijn de leveringsketens in de defensiemarkt vaak nationaal georiënteerd en is dat moeilijk te doorbreken. Samen met onze NAVO-bondgenoten en Europese partners zet Nederland zich er daarom voor in om aanknopingspunten en genoemde sleutelelementen voor samenwerking te verbeteren, bijvoorbeeld via het EDA en de NAVO Defence Industrial Production Board(DIPB). Hiermee willen wij de interoperabiliteit, en daarmee de slagkracht van de Europese landen, vergroten.
Wij verwelkomen de rol van de Europese Vredesfaciliteit bij het ondersteunen van gezamenlijke inkoopinitiatieven voor defensiematerieel. Vorig jaar werd € 1 miljard uit de Europese Vredesfaciliteit ingezet voor de gezamenlijke aanschaf van munitie, als onderdeel van de EU munitie-initiatieven ten behoeve van leveringen aan Oekraïne. In dat kader heeft het kabinet vorig jaar via twee sporen meegedaan aan gezamenlijke aanschaf van 155mm munitie: voor € 130 miljoen aan het inkoopproject van het EDA en voor € 130 miljoen aan het door Duitsland geleide inkoopproject.
Welke maatregelen overweegt het kabinet om de Nederlandse Defensie-industrie op lange termijn te versterken?
De «Defensie Industrie Strategie in een nieuwe geopolitieke context»5 omschrijft welke maatregelen het kabinet hanteert om dat te realiseren. Het kabinet zet daarbij in op de versterking, bescherming en (internationale) positionering van de Nederlandse Defensie Technologische & Industriële Basis (NLDTIB).
In de veranderende veiligheidscontext is er geen enkel Europees land dat geheel zelfstandig voor zijn eigen veiligheid kan zorgen. Nederland wil daarom met vertrouwde partners en in samenspraak met vertegenwoordigers van de NLDTIB en Europese Defensie Technologische en Industriële Basis (EDTIB), een voorstrekkersrol spelen in gemeenschappelijke verwerving, waarbij de weerbaarheid en voortzettingsvermogen van de toeleveranciersketens cruciaal is. De inzet is onder andere gericht op het verstevigen van Nederlandse industriële sterktes. Een voorbeeld daarvan is de inzet op de maritieme maakindustrie, waarover de Kamer onlangs is geïnformeerd6.
Voor de leveringszekerheid geldt dat in een markt die door opgelopen geopolitieke spanningen, een snel groeiende vraag en een achterblijvend aanbod meer onder druk komt te staan, Nederland de strategische nationale belangen sterker borgt. Naast product, levertijd en prijs zal Defensie in het vervolg ook, productiezekerheid, leveringszekerheid en strategische autonomie sterker meewegen. Dit kan betekenen dat Defensie een hogere prijs moet betalen voor Defensiematerieel omdat het bijvoorbeeld in Nederland of een ander Europees land wordt geproduceerd in plaats van daar buiten.
Zijn er plannen om de Nederlandse Defensie-industrie ook meer te richten op nieuwe technologieën zoals drones?
Defensie gaat extra investeren in samenwerkingen met de Nederlandse defensie-industrie om zo de innovatiekracht te verhogen zoals gemeld in de «Uitvoeringsagenda onderzoek en innovatie»7. Drones en dronetechnologie maken deel uit van de technologiegebieden in deze uitvoeringsagenda. Hierbij zetten we ook in op samenwerking met Europese ecosystemen en initiatieven zoals het Europees Defensiefonds. Wij informeren de Kamer uiterlijk Q2 2024 met een uitgebreidere brief over de voortgang van deze agenda en de concrete vervolgstappen.
Op welke manier wordt met industrieën buiten Europa samengewerkt om tekorten aan Defensiematerieel aan te vullen?
Nederland werkt bij voorkeur samen met NAVO-bondgenoten en Europese partners. Met de Verenigde Staten wordt voor de aanschaf van bijvoorbeeld bepaalde typen BDM samengewerkt via het Amerikaanse Foreign Miltary Sales-proces. Voor specifieke types defensie-materieel werkt Nederland ook samen met gelegenheidspartners. Zo is er bijvoorbeeld in juni 2023 met Zuid-Korea een Memorandum of Understanding afgesloten voor versterkte internationale materieelsamenwerking.
Een ander voorbeeld van internationale industriesamenwerking is de Europese productielijn van F35 jachtvliegtuigen. Defensie heeft recent een zestal F-35’s en een viertal MQ-9’s versneld besteld8. De assemblage van de F-35’s, die door een Amerikaans bedrijf worden geleverd, vindt plaats bij de productielijn in Italië. Uw Kamer ontvangt dit kwartaal een brief over de doorontwikkeling van het F-35 programma.
Hoe kan de Europese Defensie-industrie worden gestimuleerd om flexibeler om te gaan met langlopende contracten buiten Europa en zo beter in te spelen op urgente behoeften?
Het kabinet is in gesprek met de defensie-industrie over hoe we in nauwere samenwerking beter kunnen inspelen op de urgente behoeften van Defensie. Defensie kiest ervoor om de ruimte in de bestaande (raam)contracten maximaal uit te nutten zodat we onze munitievoorraden laten doorgroeien richting de geldende NAVO-normen9. De Kamer zal nader geïnformeerd worden over plannen om de productie- en leveringszekerheid in Nederland en Europa te verhogen, zodat de urgente behoeften snel kunnen worden ingevuld.
Wat is de laatste stand van zaken van de gesprekken om aan te sluiten bij het Frans-Duits-Spaanse wapenexportverdrag om zo de industrie meer zekerheid te verlenen?
De Tweede Kamer is op 14 juli 2023 per brief geïnformeerd over het kabinetsvoornemen van Nederlandse toetreding tot het verdrag inzake exportcontrole in het defensiedomein waar op het moment Duitsland, Frankrijk en Spanje bij zijn aangesloten. Na verzending van deze brief zijn de Ministers van Buitenlandse Zaken van de drie huidige verdragspartijen formeel per brief geïnformeerd over de Nederlandse wens tot toetreding waarbij zij zijn verzocht de Nederlandse wens tot toetreding onderling te bespreken.
De verdragspartijen hebben de ontvangst van deze brief bevestigd en toegezegd de Nederlandse wens tot toetreden te bespreken. Het kabinet is in afwachting van de uitkomst van deze besprekingen. Indien de andere verdragspartijen instemmen met de Nederlandse toetreding zal het kabinet toetreding tot het verdrag ter goedkeuring aan het parlement voorleggen.
Kunt u deze vragen uiterlijk op 5 februari 2024 beantwoorden, zodat deze betrokken kunnen worden bij de begrotingsbehandeling?
Ja.
De voorbereidingen voor opschaling van het dienjaar |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat een goed functionerend dienjaar belangrijk is voor de opschaling van de instroom bij Defensie en dat dit uitgebreide voorbereidingen vergt?
Hoe wordt gegarandeerd dat er voldoende ruimte is voor training, huisvesting, eetfaciliteiten en opslag? Wat zijn de plannen om deze aspecten te regelen vóór de opschaling plaatsvindt? Zijn de plannen in het nationaal programma Ruimte voor Defensie afdoende voor onze grotere ambities? Hoe sluiten de tijdslijnen op elkaar aan?
Kunt u beschrijven welke voorbereidingen worden getroffen met betrekking tot het opleiden en/of inhuren van meer militaire instructeurs? Hoe sluiten deze aan bij de grotere ambities op het gebied van het dienjaar?
Hoe wordt de prioriteit voor het opleiden van extra militaire instructeurs bepaald binnen het personeelsbestand, en zijn er capaciteitsknelpunten die moeten worden aangepakt?
Verwacht u mogelijke gevolgen voor de opschaling van het dienjaar naar aanleiding van de vertraging bij de ontwikkeling van het programma Grensverleggende IT (GrIT)?
Kunt u aangeven welke overleggen er plaatsvinden met sociale partners over het dienjaar en de geplande opschaling en hoe zij kunnen helpen bij het versneld opschalen van het programma?
Welke voordelen brengt het organiseren van meerdere instroommomenten per jaar met zich mee? Draagt een periodieke instroom bij aan een grotere aantrekkingskracht voor deelname aan het dienjaar?
Hoe beschouwt u de bijdrage van degenen die een dienjaar vervullen met betrekking tot inzet? Bestaat er ook een optie voor deelnemers om vrijwillig te kiezen voor een actieve militaire status in plaats van die van reservist?
Hoe wordt gewaarborgd dat deelnemers van het dienjaar kunnen opereren in een eenheid met dezelfde kwalitatieve vaardigheden, bij bijvoorbeeld een uitzending of bij het vervullen van andere functies, zodat militair personeel vrijgespeeld kan worden? Hoe vrijblijvend is dit? Wat acht u wenselijk?
Kunt u beschrijven hoe de pilot van het specialistisch dienjaar verloopt? Is hier mogelijkheid tot opschaling? Hoeveel capaciteit verwacht u in het specialistisch dienjaar?
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Vrouwen in de krijgsmacht |
|
Jimme Nordkamp (PvdA), Tjebbe van Oostenbruggen (NSC), Anne-Marijke Podt (D66), Gijs Tuinman (BBB), Derk Boswijk (CDA), Laurens Dassen (Volt), Sarah Dobbe (SP) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Wat ziet u als de grootstebottlenecks bij de verschillende krijgsmachtdelen ten aanzien van het doorgroeien van vrouwen naar leidinggevende posities?
Klopt het dat voor bepaalde rangen in bepaalde krijgsmachtdelen het deelnemen aan uitzendingen voorwaardelijk is? Kunt u zich voorstellen dat vrouwen en mannen er hierdoor vaker voor kiezen de krijgsmacht te verlaten, omdat dit niet (meer) past bij hun levensfase? Wat wordt hier op dit moment aan gedaan?
Wat wordt op dit moment verder gedaan om doorstroming van vrouwen naar leidinggevende posities in de krijgsmacht te bevorderen?
Op welke wijze wordt de mogelijkheid tot meer parttime werken door de krijgsmacht gefaciliteerd? Klopt het dat dit bij sommige krijgsmachtdelen of in sommige functies alleen kan als militairen zelf zorgen voor iemand die bereid is een functie gezamenlijk fulltime te vervullen? Zo ja: wat kan er vanuit Defensie worden gedaan om dit eenvoudiger te maken?
Op welke wijze wordt op dit moment kinderopvang voor kinderen van medewerkers van Defensie gefaciliteerd – op dagelijkse basis, maar ook waar het gaat om opvang gerelateerd aan de unieke uitdagingen van defensiepersoneel, zoals tijdens uitzendingen? Wat kan er op dit vlak meer worden gedaan?
Wordt er binnen Defensie actief gekeken op welke wijze de balans tussen werk en privé kan worden verbeterd – met inachtneming van het unieke werk van Defensie? Op welke wijze worden hierover gesprekken met vrouwen en mannen in de krijgsmacht gevoerd, wordt maatwerk mogelijk gemaakt en hoe worden goede voorbeelden gedeeld en breder toegepast?
Bent u bereid de Kamer periodiek (bijvoorbeeld in de staat van Defensie) te informeren over de voortgang ten aanzien van de aanpassing van uniformen, materieel en uitrusting welke deze meer geschikt moet maken voor vrouwen in de krijgsmacht, zodat zij hun werk effectiever, veiliger (bij voorbeeld in relatie tot ballistiek en vesten) en met meer trots (pasvorm) kunnen vervullen?
Kunt u de Kamer informeren over de maatregelen die u reeds genomen heeft ten aanzien van seksueel grensoverschrijdend gedrag binnen Defensie? Kunt u de Kamer informeren over de aantallen en aard van de klachten? Welke mogelijkheden ziet u om de situatie van vrouwen, met name die in lagere rangen, te verbeteren daar waar het gaat om (seksueel) grensoverschrijdend gedrag?
Kunt u specifiek ingaan op de wijze waarop het ministerie omgaat met de bijzondere rol van vrouwen in de frontlinie en de impact die dat kan hebben op enerzijds militaire gevechtseenheden en anderzijds de dynamiek van vrouwen in de frontlinie op het conflict, de-escalatie en representatie van vrouwen in de lokale bevolking in een conflictgebied?
Herkent u het beeld uit Brits onderzoek, waarin wordt geschetst dat vrouwen zich over het algemeen minder herkennen in het beeld van «de veteraan», dat zij zich minder herkend en erkend voelen als veteraan en dat zij gemiddeld minder gebruik maken van dienstverlening (nazorg) gericht op veteranen? Bent u bereid in samenwerking met het veteraneninstituut onderzoek te doen naar de Nederlandse situatie en wat er gedaan kan worden om dit te verbeteren?
Maakt Defensie gebruik vanbest practices uit andere landen ten aanzien van de positie van vrouwen in de krijgsmacht? Zo ja, kunt u aangeven wat hiervan wordt geleerd en geïmplementeerd in de Nederlandse krijgsmacht?
De door de Verenigde Staten geleide aanvallen op Houthi trainings-, lanceer- en opslaglocaties van drones, raketten, kruisvluchtwapens en radarstations |
|
Gijs Tuinman (BBB) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «US Destroyers, IKE Aircraft Shoot Down Houthi-Launched Missiles, Drones over Red Sea», dat een gedetailleerd overzicht geeft van de complexe Houthi-aanval van dinsdag 9 januari 2024 met een mix aan diverse drones, kruisraketten en ballistische anti-schipraketten?1
Ja.
In hoeverre is Nederland als maritieme natie, die de belangen van vrije doorvaart en ongestoorde koopvaardijvaart wereldwijd beschermt, in staat met de huidige middelen van de Koninklijke Marine en de Koninklijke Luchtmacht een vergelijkbare dreiging op zee het hoofd te bieden?
Nederland draagt op verschillende manieren bij aan het tegengaan van de huidige dreiging in de Rode Zee. Dit kunnen we niet alleen. Daarom werkt Nederland samen met bondgenoten om dergelijke dreigingen op zee het hoofd te bieden.
Het kabinet steunt in dat kader diverse initiatieven. Zo draagt Nederland sinds 2009 bij aan de EU-geleide anti-piraterijmissie operatie Atalanta en neemt Nederland sinds 2020 deel aan EMASoH-AGENOR (European-led Maritime Awareness in the Strait of Hormuz), ter bevordering van de vrije doorvaart en de-escalatie in de Golfregio. Ook draagt Nederland met maximaal twee stafofficieren bij aan Operation Prosperity Guardian (OPG), gericht op het waarborgen van vrije en veilige doorvaart in de Rode Zee en de westelijke Golf van Aden. Daarnaast levert Nederland politieke en niet-operationele militaire steun met één stafofficier aan de door de Verenigde Staten geleide kinetische operaties tegen Houthi-systemen (Kamerstuk 2024D01 708, nr. 19 januari 2024).
In EU-verband wordt gewerkt aan de oprichting van een operatie onder EU-vlag voor de begeleiding en bescherming van schepen die door de Rode Zee en de westelijke Golf van Aden varen.
Het kabinet onderzoekt de mogelijkheden om een aanvullende bijdrage te leveren aan het waarborgen van de maritieme veiligheid in het Rode Zee gebied. We kijken hierbij naar mogelijk aanvullende inzet in Operation Prosperity Guardian of een bijdrage aan de EU-operatie die momenteel wordt opgericht. Mogelijk zal het luchtverdedigings- en commandofregat Zr.Ms. Tromp hiervoor worden ingezet (Kenmerk 2024D03 293, nr. 30 januari 2024). Zodra het onderzoek hier aanleiding toe geeft, zal uw Kamer worden geïnformeerd.
Hoe ziet u de mix aan middelen en effecten die in het Defensie Projecten Overzicht (DPO) zijn opgenomen in samenhang met elkaar functioneren bij een vergelijkbare dreiging, zoals die van de Houthi’s in de Rode Zee?
Nederland beschikt over meerdere air and missile defence (AMD) capaciteiten (C2, sensoren, effectoren), zowel airborne als surface based. Deze capaciteiten zijn verdeeld over de Operationele Commando’s van Defensie en kunnen in nationaal verband of onder centrale aansturing van de NAVO worden ingezet.
Gezamenlijke oefeningen en trainingen dragen zorg voor een geïntegreerde en gecoördineerde air and missile defence. Defensie werkt aan het verwerven van systemen om de bestrijding van drones efficiënter te maken en te optimaliseren.
Specifieke projecten aangaande luchtdoelbestrijding opgenomen in het DPO zijn:
Kunt u uitleggen hoe een air and missile defense zone, met de middelen die Defensie nu heeft en de nieuwe en/of vervangingsprojecten uit het DPO, in samenhang functioneren? Kunt u ook aangeven welke materieelprojecten uit het DPO u daarin voorziet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven, op basis van de bovenstaande vraag, welke capaciteiten (sensor, shooterof commandovoering/integratie) Nederland met de uitvoering van het DPO straks niet bezit om air and missile defense in een maritieme omgeving uit te voeren? Kunt u aangeven welke (NAVO-)partners wel over deze capaciteiten beschikken en of daar plannen voor klaarliggen om mee samen te werken?
Nederland beschikt niet over de (shooter) mogelijkheid om in een maritieme omgeving ballistische raketten te onderscheppen buiten de dampkring. Nederland neemt deel aan wapenstudies en ontwikkelingstrajecten in Europese en Amerikaanse samenwerkverbanden voor de ontwikkeling van toekomstige interceptiecapaciteiten tegen hypersone wapensystemen. Nederland doet geen uitspraken over de capaciteiten van NAVO bondgenoten.
Was de beperkte bijdrage van slechts één niet-operationele stafofficier een bewuste strategische keuze van het kabinet? Of, in hoeverre was er sprake van de niet-beschikbaarheid (onderhoud, andere afspraken, etc.) van een waardevolle operationele bijdrage in de zin van een LC-fregat of M-fregat?
Voor zowel Operatie Prosperity Guardian als de inzet in de VS-geleide coalitie zijn alle mogelijke opties bekeken en gewogen. Voor de VS-geleide coalitie geldt dat de niet-operationele bijdrage met één stafofficier aansloot bij het verzoek van onze bondgenoten VS en VK. Met de huidige bijdrage geven we een signaal af richting de scheepvaart, onze bondgenoten en de Houthi’s dat dergelijke illegale aanvallen niet zonder consequenties kunnen en mogen passeren. Naast Nederland hebben ook Denemarken, Nieuw-Zeeland, Canada, Australië en Bahrein niet-operationele steun geleverd aan de meest recente aanvallen (d.d. 4 februari jl.). Italië, Duitsland, Zuid-Korea en sinds 22 januari ook Albanië, Kroatië, Tsjechië, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Polen en Roemenië gaven politieke steun.
Aanvullend onderzoekt het kabinet momenteel de mogelijkheid om een aanvullende bijdrage te leveren aan het waarborgen van de maritieme veiligheid in de Golfregio. Zodra het onderzoek hier aanleiding toe geeft, zal uw Kamer worden geïnformeerd.
Is het kabinet voornemens om de militaire bijdrage aan het beveiligen van scheepvaart in de Rode Zee in de nabije toekomst te vergroten, te handhaven of af te bouwen? En waarom?
Het kabinet onderzoekt momenteel de wenselijkheid en mogelijkheid om een aanvullende bijdrage te leveren aan het waarborgen van de maritieme veiligheid in de Golfregio. Zodra het onderzoek hier aanleiding toe geeft, zal uw Kamer worden geïnformeerd (Kamerstuk 29 521, nr. 465 en kenmerk 2024Z01451).
Klopt het dat Nederlandse LC-fregatten en het M-fregat op dit moment niet beschikken over de mogelijkheid om vanaf zee gronddoelen aan te vallen?
De Nederlandse LC- en M-fregatten beschikken over raket- en kanonsystemen om in kustgebieden gronddoelen aan te grijpen.
Klopt het dat de Maritime Strike Capability pas op zijn vroegst in 2027 operationeel is op de fregatten, in 2029 op de onderzeeërs en de Air Deep Strike(JASM-ER) voor de F-35 ook pas vanaf 2027 operationeel is? (Kamerstuk 27 830, nr. 391)
Middels de D-brief Maritiem Strike Capabilityen de BD- briefDeep Air Precision Strike,beide verwacht in de tweede helft van 2024, wordt uw Kamer nader geïnformeerd over de planning.
Gezien de relevantie en noodzaak tot een volwaardige deep strike capaciteit, zoals bijvoorbeeld in de Rode Zee en Oekraïne, ziet u noodzaak om deze deep strike projecten te versnellen?
Voor het verkrijgen van een Deep Strike Capaciteit voor de Luchtmacht en de Marine wordt het snelst mogelijke tijdspad doorlopen. Het verwerven, produceren, integreren en implementeren van deze capaciteit is een complexe taak en kost daarom tijd. Omdat de productiecapaciteit van deze wapens de vraag nog niet aankan, ontstaat schaarste en moeten beschikbare wapens verdeeld worden over meerdere klanten, waaronder de Amerikaanse krijgsmacht. Defensie rapporteert jaarlijks over alle DMP-plichtige projecten in het DPO en eventueel in gesprek met uw Kamer. De keuzes die ten grondslag liggen aan de materieelverwerving worden daar ook gemeld, zoals het type materieel, de relatie met andere projecten, de maximale kosten en het moment wanneer het instroomt in onze krijgsmacht.
Ziet u noodzaak of mogelijkheden om bijvoorbeeld de raketartilleriesystemen die per 2025 operationeel worden uit te breiden?
Met de Defensienota 2022 heeft Defensie gekozen om te investeren in raketartillerie als nieuwe capaciteit. Zoals in de D-brief raketartillerie vermeld, vindt in 2024 de engineering voor de serieproductieversie plaats (Kamerstuk 27 830, nr. 392 van 3 april 2023). In 2025 en 2026 vindt de serieproductie plaats: de assemblage van PULS lanceersystemen op nieuw te verwerven DVOW-voertuigen met pantsercabine. Defensie heeft vooralsnog geen plannen om het te verwerven aantal PULS raketartilleriesystemen te vergroten.
Ziet u noodzaak en mogelijkheden om de munitievoorraden voor raketartillerie uit te breiden en te bezien of de raketartillerie van de Landmacht ook in andere domeinen kan worden ingezet, bijvoorbeeld vanaf een Landing Dock Platform (LPD) of een ander maritiem platform?
In het project raketartillerie worden ook raketten ten behoeve van de inzetvoorraden verworven. In de vertrouwelijke bijlage bij de D-brief Raketartillerie (Kamerstuk 27 830, nr. 392) is de Kamer geïnformeerd tot welk niveau van de opgedragen NAVO-norm de inzetvoorraad met de beschikbare financiële ruimte aangevuld kan worden.
Defensie beziet in fase 3 van het bovengenoemde project de mogelijkheden voor het verwerven van Europese munitiesoorten. Deze fase omvat ook een verdere integratie met andere wapen-, sensor- en C4I-systemen, waarmee een volgende stap gezet wordt naar informatiegestuurd optreden. De inzet van raketartillerie vanaf maritieme systemen waaronder een LDP is operationeel niet voorzien en technisch niet door Defensie onderzocht.
Welke lessen trekt het kabinet uit de bescherming tegen vliegtuigen, raketten, drones en kruisvluchtwapens in de oorlog in Oekraïne? Over welke capaciteiten (sensor, shooter en commandovoering) vindt u dat een defensieorganisatie, van bijvoorbeeld de NAVO, in samenhang moet beschikken om de vitale componenten uit haar eigen krijgsmacht, maar ook haar steden, industrie, energie en overige kritische infrastructuur te beschermen?
Defensie is voortdurend bezig met het verder ontwikkelen van haar strategie en krijgsmacht gebaseerd op een doorlopende analyse van veranderende dreigingen en geopolitieke ontwikkelingen. Zo leert Defensie ook van de recente ontwikkelingen waaronder de oorlog in Oekraïne om de relevantie en effectiviteit van haar optreden constant te waarborgen. Tegelijkertijd zijn de huidige en toekomstige dreigingen dermate groot, talrijk en diffuus, dat we niet zelfstandig op alles voorbereid kunnen zijn. Onze (inter)nationale partners blijven essentieel bij het gezamenlijk kunnen optreden tegen de veelheid en complexiteit van dreigingen die op ons af komen. Zo doorlopen we samen met onze bondgenoten het NAVO Defensieplanningsproces (NDPP) waarin we gezamenlijk kijken naar de capaciteitendoelstellingen.
Eerder heb ik uw Kamer aangegeven op welke wijze en met welke investeringen wij onze krijgsmacht op dit moment voldoende toerusten om onze veiligheid en vrijheid te beschermen.2 Het is aan het nieuwe kabinet om gelet op internationale afspraken en de huidige en toekomstige dreigingen een nieuwe balans te bepalen tussen ambities en middelen in het (inter)nationale domein voor de komende kabinetsperiode.
Bent u op de hoogte van het artikel «Intensified Russian airstrikes are stretching Ukraine’s air defense resources, officials say» van Associated Press, dat laat zien dat Oekraïne aan het koorddansen is qua aantallen wapensystemen (Patriot, Amraam, etc.), maar nog meer qua kapitale munitievoorraden?2
Ja.
Kunt u in een vertrouwelijk brief aangeven hoe Nederland ervoor staat op het gebied van kapitale munitievoorraden voor lucht- en raketverdediging en in hoeverre we, in een vergelijkbaar conflict als de oorlog in Oekraïne, het zelf en binnen de NAVO vol zouden houden?
De oorlog in Oekraïne laat zien dat munitieverbruik gedurende een grootschalig conflict (high intensity warfare) zeer groot is. Daarom heeft de NAVO besloten tussentijds de normen voor de strategische voorraad munitie te verhogen. De opgedragen voorraadnormen voor luchtverdediging en grondgebonden gevechtssystemen zijn midden-2023 naar boven bijgesteld. Naar verwachting worden de normen voor wapensystemen in het lucht- en maritieme domein ook bijgesteld.
Met de beschikbare financiële middelen van de Defensienota 2022 kan de inzet-voorraad nog niet volledig aangevuld worden tot een eerste hoofdtaak niveau (Kamerstuk 27 830, nr. 395 van 18 april 2023). Uw Kamer is in de vertrouwelijke bijlage bij de brief «Aanvulling munitievoorraden eerste hoofdtaak» geïnformeerd tot welk niveau van de opgedragen NAVO-norm de inzetvoorraad aangevuld kan worden, evenals welk bedrag nodig is voor een vervolgstap.
Welke initiatieven onderneemt Defensie om ons tegen goedkope en in grote aantallen beschikbare drones te verdedigen, zoals bijvoorbeeld gebruikt door de Houthi's, zonder dat de krijgsmacht in de eerste dagen van een gevecht al zonder hoogwaardige munitie komt te staan?
De dreiging van drones neemt toe en er bestaat geen enkelvoudige oplossing die alle vormen van deze dreiging kan pareren. Effectieve bescherming van eenheden en objecten vraagt om een mix van oplossingen, die uiteenloopt van het beperken van de mogelijke effecten van een aanval tot het actief bestrijden van drones en/of drone-bedienaars.
Defensie werkt aan het verwerven van systemen om de bestrijding van drones efficiënter te maken en te optimaliseren, zoals met het project «Initiële Counter-Unmanned Aircraft Systems (C-UAS)» dat is opgenomen in het DPO in september 2023 (kamerstuk 27 830, nr. 417).
Naast het inrichten van specialistische capaciteit is in de Defensienota 2022 ook geld gealloceerd voor de verwerving van middelen ter zelfbescherming tegen kleine UAS. Voor verwerving van deze middelen is een project in voorbereiding.
Ook is in materieelvervangingsprojecten en bij Mid Life Updates aandacht voor het aanbrengen van zelfbeschermingsmogelijkheden tegen kleine drones en wordt naast verwerving van middelen om drones te bestrijden, bijvoorbeeld ook geïnvesteerd in middelen die bijdragen aan camouflage en misleiding. Een drone maakt deel uit van een systeem, waarin bijvoorbeeld ook bedienaar en verbindingen aangegrepen kunnen worden om onszelf te beschermen. Defensie onderneemt diverse initiatieven om ook offensieve en verstoringscapaciteiten te versterken.
Kunt u aangeven of er al dergelijke projecten in het DPO staan of dat er projecten met een kleiner volume lopen? Lopen er reeds onderzoeks- of innovatietrajecten of staan deze klaar om te worden opgestart?
Zie het antwoord op vraag 16. Naast de grotere projecten worden ook op kleinere schaal middelen verworven voor specifieke missie-ondersteuning en voeren we diverse Concept Development & Experimentation(CD&E) projecten uit om beter inzicht te krijgen in de effectiviteit en inpasbaarheid van bepaalde oplossingen zoals jammers, verschietbare netten, richtmiddelen, interceptiedrones en munitiesoorten. Bij de kennisinstituten is een kennisopbouwprogramma ingericht, specifiek ten behoeve van C-UAS (Kamerstuk 34 919, nr. 52).
Kunt u deze vragen een voor een en vóór 29 januari 2024 beantwoorden?
Hoewel de gebruikelijke termijn van drie weken is gehanteerd, is er zorg gedragen u de beantwoording voor de begrotingsbehandeling Defensie te sturen.
Het artikel 'Extra munitie voor Oekraïne vergt enorme investeringen' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Extra munitie voor Oekraïne vergt enorme investeringen»?1
Ja.
Hoe kan het kabinet beter samenwerken met andere Europese landen om de productie van Defensiematerieel, zoals de gangbare kalibers artilleriegranaten en klein kaliber munitie, op korte termijn te stimuleren? Welke rol ziet u hier voor Nederland?
Het kabinet zet in op samenwerking met onze NAVO-bondgenoten en Europese partners om de productie van defensiematerieel te stimuleren. Vraagbundeling draagt bij aan het vergroten van deze productiecapaciteit, omdat dit producenten de benodigde zekerheid op afname van grote hoeveelheden biedt. Dit is recent en in lijn met motie-Dassen over meer gezamenlijke Europese inkoop van munitie (Kamerstuk 36 124, nr. 20) gebeurd door Roemenië, Spanje, Duitsland en Nederland, onder coördinatie van de NAVO Supply and Procurement Agency (NSPA) voor de nieuwe productielijn van Patriot luchtverdedigingsraketten in Europa. Een ander voorbeeld is het contract voor levering van deze Very Short Range Anti-Tank (VSRAT) systemen dat midden-2022 namens 13 NAVO-bondgenoten door de NSPA is getekend. Door schaalvoordelen zijn de eerste raketten een jaar eerder dan voorzien aan de eenheden geleverd.2
Nederland heeft sinds begin deze eeuw3 geen nationale munitieproducerende industrie meer. Daarom hanteert Defensie langlopende raamcontracten, bijvoorbeeld voor klein kaliber munitie (KKM) voor geweren en mitrailleurs. Circa 80% van de klein- en middenkaliber munitie wordt door Nederland in Europa besteld. In lijn met de motie-Tuinman en van Campen over het plaatsen van orders voor gangbare munitiesoorten (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1978) treft Defensie voorbereidingen om voor de korte termijn binnen de Defensiebegroting versneld aanvullend munitie te bestellen. Wij zullen uw Kamer door middel van een DMP-brief zo spoedig mogelijk informeren over de invulling hiervan en de daarbij behorende consequenties. Daarnaast speelt Nederland een actieve rol bij mogelijkheden tot vraagbundeling zoals hierboven beschreven. We zoeken samen met het Ministerie van EZK actief naar mogelijkheden om de Nederlandse Defensie industrie te betrekken bij de productie van Battle Decisive Munitions (BDM) en klein kaliber munitie (KKM), onder meer door licentieproductie in Europa, consortiumvorming en afspraken m.b.t. industriële participatie.
In hoeverre zouden belastingkortingen een rol moeten spelen in het bevorderen van investeringen in de Europese wapenindustrie ten opzichte van subsidies en directe investeringen vanuit de overheid zelf?
Wat het effect zou zijn van een belastingkorting op investering in de wapenindustrie wordt momenteel op Europees en nationaal niveau onderzocht. Anticiperend op een mogelijk voorstel van de Europese Commissie (EC) gaan wij met Financiën in gesprek over de positieve of negatieve gevolgen van zo’n maatregel. In deze analyse worden ook naar alternatieve beleidsopties gekeken ter bevordering van investeringen in de defensie-industrie. De uitkomsten van de studie door de EC van 11 januari naar de financieringsproblemen van MKB in de defensie-industrie zijn hier behulpzaam. Tenslotte wordt gekeken hoe een dergelijke maatregelen samenhangen met bestaande nationale en Europese initiatieven in deze richting, zoals Defence Equity Facility(€ 175 miljoen) specifiek gericht op MKB in de defensie-industrie.4
Kunt u een overzicht geven van de stappen die worden genomen om pensioenfondsen en banken aan te moedigen om te investeren in de Europese Defensie-industrie? Kunt u hierbij specifiek aangeven wat u heeft gedaan sinds de motie Valstar aangenomen is bij de begrotingsbehandeling van 2023? Met welke partijen heeft u wanneer gesproken? Welke acties heeft u uitgezet?
Tijdens de Bestuursraad van het Europees Defensie Agentschap (EDA) op 14 november 2023 namen de Ministers van Defensie een gezamenlijke verklaring aan. Hierin zijn de financiële instellingen aangespoord om hun investeringsbeleid aan te passen en daarbij meer oog te hebben voor het maatschappelijk belang van de defensie-industrie. Nationaal verkent het Ministerie van EZK samen met Defensie, ook in gesprekken met pensioenfondsen en banken, de mogelijkheden voor verbetering van de financiering voor de defensie-industrie. In 2024 zetten we onze verkennende gesprekken met vermogensbeheerders voort, met als doel om de financieringspositie van de defensie-industrie structureel te verbeteren.
Wat zijn de belemmeringen voor Europese landen om vrijwillig gezamenlijk Defensiematerieel in te kopen en hoe kan dit proces worden verbeterd? Hoe beoordeelt u de rol van de Europese Vredesfaciliteit bij het ondersteunen van gezamenlijke inkoopinitiatieven voor Defensiematerieel?
Het gezamenlijk inkopen van defensiematerieel kan worden belemmerd doordat partners elkaar onvoldoende informeren over de nationale planning of te weinig concessies doen aan hun nationale eisen waardoor ze niet goed met elkaar kunnen samenwerken aan geharmoniseerde behoeftestellingen. Ook zijn de leveringsketens in de defensiemarkt vaak nationaal georiënteerd en is dat moeilijk te doorbreken. Samen met onze NAVO-bondgenoten en Europese partners zet Nederland zich er daarom voor in om aanknopingspunten en genoemde sleutelelementen voor samenwerking te verbeteren, bijvoorbeeld via het EDA en de NAVO Defence Industrial Production Board(DIPB). Hiermee willen wij de interoperabiliteit, en daarmee de slagkracht van de Europese landen, vergroten.
Wij verwelkomen de rol van de Europese Vredesfaciliteit bij het ondersteunen van gezamenlijke inkoopinitiatieven voor defensiematerieel. Vorig jaar werd € 1 miljard uit de Europese Vredesfaciliteit ingezet voor de gezamenlijke aanschaf van munitie, als onderdeel van de EU munitie-initiatieven ten behoeve van leveringen aan Oekraïne. In dat kader heeft het kabinet vorig jaar via twee sporen meegedaan aan gezamenlijke aanschaf van 155mm munitie: voor € 130 miljoen aan het inkoopproject van het EDA en voor € 130 miljoen aan het door Duitsland geleide inkoopproject.
Welke maatregelen overweegt het kabinet om de Nederlandse Defensie-industrie op lange termijn te versterken?
De «Defensie Industrie Strategie in een nieuwe geopolitieke context»5 omschrijft welke maatregelen het kabinet hanteert om dat te realiseren. Het kabinet zet daarbij in op de versterking, bescherming en (internationale) positionering van de Nederlandse Defensie Technologische & Industriële Basis (NLDTIB).
In de veranderende veiligheidscontext is er geen enkel Europees land dat geheel zelfstandig voor zijn eigen veiligheid kan zorgen. Nederland wil daarom met vertrouwde partners en in samenspraak met vertegenwoordigers van de NLDTIB en Europese Defensie Technologische en Industriële Basis (EDTIB), een voorstrekkersrol spelen in gemeenschappelijke verwerving, waarbij de weerbaarheid en voortzettingsvermogen van de toeleveranciersketens cruciaal is. De inzet is onder andere gericht op het verstevigen van Nederlandse industriële sterktes. Een voorbeeld daarvan is de inzet op de maritieme maakindustrie, waarover de Kamer onlangs is geïnformeerd6.
Voor de leveringszekerheid geldt dat in een markt die door opgelopen geopolitieke spanningen, een snel groeiende vraag en een achterblijvend aanbod meer onder druk komt te staan, Nederland de strategische nationale belangen sterker borgt. Naast product, levertijd en prijs zal Defensie in het vervolg ook, productiezekerheid, leveringszekerheid en strategische autonomie sterker meewegen. Dit kan betekenen dat Defensie een hogere prijs moet betalen voor Defensiematerieel omdat het bijvoorbeeld in Nederland of een ander Europees land wordt geproduceerd in plaats van daar buiten.
Zijn er plannen om de Nederlandse Defensie-industrie ook meer te richten op nieuwe technologieën zoals drones?
Defensie gaat extra investeren in samenwerkingen met de Nederlandse defensie-industrie om zo de innovatiekracht te verhogen zoals gemeld in de «Uitvoeringsagenda onderzoek en innovatie»7. Drones en dronetechnologie maken deel uit van de technologiegebieden in deze uitvoeringsagenda. Hierbij zetten we ook in op samenwerking met Europese ecosystemen en initiatieven zoals het Europees Defensiefonds. Wij informeren de Kamer uiterlijk Q2 2024 met een uitgebreidere brief over de voortgang van deze agenda en de concrete vervolgstappen.
Op welke manier wordt met industrieën buiten Europa samengewerkt om tekorten aan Defensiematerieel aan te vullen?
Nederland werkt bij voorkeur samen met NAVO-bondgenoten en Europese partners. Met de Verenigde Staten wordt voor de aanschaf van bijvoorbeeld bepaalde typen BDM samengewerkt via het Amerikaanse Foreign Miltary Sales-proces. Voor specifieke types defensie-materieel werkt Nederland ook samen met gelegenheidspartners. Zo is er bijvoorbeeld in juni 2023 met Zuid-Korea een Memorandum of Understanding afgesloten voor versterkte internationale materieelsamenwerking.
Een ander voorbeeld van internationale industriesamenwerking is de Europese productielijn van F35 jachtvliegtuigen. Defensie heeft recent een zestal F-35’s en een viertal MQ-9’s versneld besteld8. De assemblage van de F-35’s, die door een Amerikaans bedrijf worden geleverd, vindt plaats bij de productielijn in Italië. Uw Kamer ontvangt dit kwartaal een brief over de doorontwikkeling van het F-35 programma.
Hoe kan de Europese Defensie-industrie worden gestimuleerd om flexibeler om te gaan met langlopende contracten buiten Europa en zo beter in te spelen op urgente behoeften?
Het kabinet is in gesprek met de defensie-industrie over hoe we in nauwere samenwerking beter kunnen inspelen op de urgente behoeften van Defensie. Defensie kiest ervoor om de ruimte in de bestaande (raam)contracten maximaal uit te nutten zodat we onze munitievoorraden laten doorgroeien richting de geldende NAVO-normen9. De Kamer zal nader geïnformeerd worden over plannen om de productie- en leveringszekerheid in Nederland en Europa te verhogen, zodat de urgente behoeften snel kunnen worden ingevuld.
Wat is de laatste stand van zaken van de gesprekken om aan te sluiten bij het Frans-Duits-Spaanse wapenexportverdrag om zo de industrie meer zekerheid te verlenen?
De Tweede Kamer is op 14 juli 2023 per brief geïnformeerd over het kabinetsvoornemen van Nederlandse toetreding tot het verdrag inzake exportcontrole in het defensiedomein waar op het moment Duitsland, Frankrijk en Spanje bij zijn aangesloten. Na verzending van deze brief zijn de Ministers van Buitenlandse Zaken van de drie huidige verdragspartijen formeel per brief geïnformeerd over de Nederlandse wens tot toetreding waarbij zij zijn verzocht de Nederlandse wens tot toetreding onderling te bespreken.
De verdragspartijen hebben de ontvangst van deze brief bevestigd en toegezegd de Nederlandse wens tot toetreden te bespreken. Het kabinet is in afwachting van de uitkomst van deze besprekingen. Indien de andere verdragspartijen instemmen met de Nederlandse toetreding zal het kabinet toetreding tot het verdrag ter goedkeuring aan het parlement voorleggen.
Kunt u deze vragen uiterlijk op 5 februari 2024 beantwoorden, zodat deze betrokken kunnen worden bij de begrotingsbehandeling?
Ja.
Het artikel ‘NATO’s Vilnius summit: the consequences for the Allies’ |
|
Derk Boswijk (CDA), Gijs Tuinman (BBB), Silvio Erkens (VVD) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Deelt u de zorgen van de heer Zandee dat het NATO New Force Model qua personele vulling vooral voor kleine NAVO lidstaten, waaronder Nederland, uitdagend gaat worden, zoals geuit in het artikel «NATO’s Vilnius summit: the consequences for the Allies»?1
De implementatie van het NATO Force Model (NFM) heeft verstrekkende gevolgen voor alle bondgenoten. Het vraagt onder andere om investeringen in en verdere adaptatie en versterking van onze krijgsmachten. Een voorwaarde voor groei zijn mensen en materieel. Een belangrijke afspraak is dat bondgenoten structureel minimaal 2% van het bbp aan Defensie besteden, conform de Defence Investment Pledge (DIP) van vorig jaar.
Bondgenoten zullen gezamenlijk voldoende eenheden met voldoende personeel beschikbaar moeten stellen voor de vulling van het NFM. Dat is nodig om de nieuwe militaire plannen voor afschrikking en verdediging van het bondgenootschap uit te voeren. Het kabinet investeert dan ook fors in het versterken en toekomstbestendig maken van de krijgsmacht, zoals beschreven in de Defensienota 2022. Dat zal komende periode de hoogste prioriteit moeten blijven. Gezien de omvang van deze uitdaging heeft Nederland binnen de NAVO aangedrongen op een realistische vulling van de plannen en een gefaseerde implementatie, omdat sommige benodigde militaire capaciteiten – inclusief benodigd personeel – pas in de komende jaren gereed en inzetbaar zijn.
Wat is de totale nationale behoefte aan personeel voor het invullen van de Nederlandse bijdragen aan regionale plannen zoals de NAVO heeft besloten in Vilnius vorig jaar?
De gevolgen voor de Nederlandse krijgsmacht en daarbij behorende personele behoefte worden volledig inzichtelijk zodra de NAVO de totale invulling van het NFM in detail heeft uitgewerkt. Bovendien zal het NATO Defence Planning Process (NDPP) de capaciteitsdoelstellingen voor bondgenoten herzien en de operationele behoefte voor de nieuwe plannen die voortvloeit uit het NFM mede bepalen (Force Structure Requirements). Zoals aangegeven in de beantwoording van schriftelijke vragen naar aanleiding van de geannoteerde agenda (Kamerstuk 28 676, nr. 444 van 17 oktober 2023) informeert het kabinet uw Kamer, zo nodig vertrouwelijk, zodra meer bekend is over de implicaties voor Nederland.
Wat is de personele behoefte voor de territoriale verdediging en de bescherming van het Nederlandse grondgebied?
Collectieve verdediging en de afschrikking van agressie tegen het NAVO verdragsgebied is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle NAVO bondgenoten. De militaire verdedigingsplannen van NAVO voorzien in deze kerntaak. Nederland levert een militaire bijdrage via het NFM.
Zoals beschreven in de brief «Stand van zaken maatregelen «Behouden, binden, inspireren»» van 27 september jl. (Kamerstuk 36 410 X, nr. 7) is het binden en behouden van personeel één van de grootste uitdagingen voor Defensie. De vulling van de krijgsmacht moet worden verbeterd om de uitvoering van de grondwettelijke taken te kunnen garanderen. De voorgenomen investeringen en ontwikkelingen op het gebied van personeel blijven derhalve hard nodig. In de Kamerbrief «Contouren behouden, binden en inspireren» van 1 september 2022 (Kamerstuk 36 200 X, nr. 8) zijn onze plannen uiteen gezet om de personele gereedheid te verbeteren. In de eerder genoemde brief «Stand van zaken maatregelen «Behouden, binden, inspireren»» is uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken. Defensie zal aanvullende maatregelen moeten blijven nemen om de personele gereedheid te verbeteren.
Zijn de personele tekorten van dien aard dat de grondwettelijke taken niet kunnen worden nagekomen?
Zie antwoord vraag 3.
Gezien het feit dat Het Multi Domain Optreden (MDO) het nieuwe operationeel concept van de NAVO vormt: in hoeverre stelt het MDO andere eisen aan personeel, materieel en commandovoering dan het New Force Model dat niet alleen gaat over meer mensen en middelen, maar ook over een andere manier van eenheden inzetten?
Het op 19 mei 2023 vastgestelde Alliance Concept for Multi Domain Operations (NATO MDO-concept) vormt samen met andere (deel)concepten het conceptuele kader voor de wijze van inzet van militaire capaciteiten van de NAVO binnen het Concept for the Deterrence and Defence of the Euro-Atlantic Area (DDA-concept) en de onderliggende Regional Plans (RPs). Dit concept richt zich op het orkestreren van militaire activiteiten binnen de vijf militaire domeinen, gesynchroniseerd met niet-militaire activiteiten. De krijgsmacht hanteert het NAVO MDO-concept als centraal gedachtegoed voor concept- en capaciteitsontwikkeling. De implicaties voor personeel, materieel en commandovoering worden op dit moment in kaart gebracht. Het MDO-concept en het NFM zijn complementair aan elkaar en stellen in die zin geen aanvullende eisen aan personeel, materieel en commandovering.
Draagt Nederland actief bij aan het observeren, identificeren, analyseren en definiëren van lessen die Nederland en de NAVO mee moeten nemen in de ontwikkeling van de Nederlandse / NAVO krijgsmacht op de korte en lange termijn? Zo ja, welke elementen in uw organisaties doen dat (wetenschappelijk, strategisch, operationeel en tactisch)?
Nederland en de NAVO werken doorlopend aan het observeren, identificeren, analyseren en definiëren van lessen voor de ontwikkeling van de Nederlandse krijgsmacht en de NAVO op zowel de korte en lange termijn. Nederland speelt een voortrekkersrol bij het versterken van de samenwerking met bondgenoten, het tegengaan van strategische tekortkomingen en capaciteiten, het opschalen van de defensie-industrie en het versterken van (kennis)specialisaties, waaronder onderwerpen zoals kritieke infrastructuur op de Noordzee. Het ontwikkelen van de krijgsmacht is een kernonderdeel van het werken bij de Nederlandse krijgsmacht en de NAVO.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het WGO Personeel/Materieel van maandag 29 januari 2024?
Ja.
De zorgen van Commandant der Strijdkrachten Onno Eichelsheim over de capaciteit van de Defensieindustrie |
|
Gijs Tuinman (BBB) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het interview dat NRC heeft afgenomen met de Commandant der Strijdkrachten (CDS) Onno Eichelsheim?1
Het interview dat NRC heeft afgenomen met de CDS is bekend.
Op welke datum verwacht u dat de eerste granaat op Nederlandse bodem zal worden geproduceerd?
Het kabinet onderkent dat de munitie-producerende industrie moet opschalen, zowel binnen het NAVO bondgenootschap voor de noodzakelijke afschrikking en verdediging, als binnen Europa voor het verminderen van afhankelijkheden. Defensie zet nu stappen, zoals vraagbundeling, om het effect van vergroting van de productiezekerheid en leverings-zekerheid op de middellange termijn te bereiken.
Specifiek voor 155mm artilleriegranaten voor de Pantserhouwitser, maar ook voor 35mm granaten voor het CV90 infanteriegevechtsvoertuig beschikt Defensie over langlopende raamcontracten met de Europese industrie. Een eerste marktanalyse wijst uit dat deze bestaande Europese fabrikanten voldoende opschaalvermogen hebben om de Nederlandse meerbehoefte aan granaten voor de inzetvoorraad binnen vier jaar te kunnen vervullen. Daarom kiest Defensie er voor om de ruimte in de bestaande raamcontracten nog verder uit te nutten zodat we onze munitievoorraden – sneller dan in de Defensienota 2022 aangegeven – laten doorgroeien richting de geldende NAVO-normen.
Specifiek voor battle decisive munitions kijken we, samen met het Ministerie van EZK, naar een betekenisvolle bijdrage op munitiesoorten waar nog geen of nauwelijks Europese opschaling plaatsvindt. Bijvoorbeeld luchtverdedigingsraketten die nu nog van een Amerikaanse productielijn komen. Voor Patriot raketten wordt een Europese productielijn geopend in Duitsland, dit biedt een handelingsperspectief voor andere raketten.
Gezien het feit dat 30% van alle moderne wapensystemen onbemand zijn en de Landmacht een testeenheid Robots and Autonomous Systems heeft opgericht, hebben de Luchtmacht, Marine en Koninklijke Marechaussee (KMAR) plannen voor vergelijkbare eenheden?
De Koninklijke Marine heeft vooralsnog geen plan voor het oprichten van een aparte eenheid voor onbemande systemen. Deze systemen zullen organiek ondergebracht worden bij bestaande en toekomstige (bemande) eenheden. Voorbeelden zijn de onbemande systemen voor het bestrijden van zeemijnen die aan boord van de vervangende capaciteit voor de huidige mijnenjagers worden geplaatst en de nieuwe Anti Submarine Warfare-fregatten die met onbemande systemen zullen worden uitgerust. Daarnaast werkt de Koninklijke Marine al decennia met (deels) onbemande wapensystemen zoals de luchtverdedigingssystemen.
De Luchtmacht beschikt over een afdeling die werkt aan onbemande systemen. In 2024 wordt bij kennisinstituten onderzoek uitgevoerd naar potentiële toekomstige concepten. Dit onderzoek is een opstap naar een eventueel toekomstig Concept Development en Experimentation traject (net als de RAS eenheid nu voor het land domein uitvoert), afhankelijk van de uitkomsten van het genoemde onderzoek.
De Koninklijke Marechaussee (KMar) heeft vooralsnog geen plannen voor de oprichting van een aparte eenheid voor onbemande systemen. De onbemande systemen worden op het moment getest en zijn organiek ondergebracht bij bestaande eenheden. Deze systemen zijn onbemand, maar niet autonoom. De KMar werkt wel samen met de RAS eenheid bij gezamenlijke onderzoeksprojecten. Bovendien heeft de KMar op het gebied van robotica een formele samenwerking met het Ministerie van Justitie en Veiligheid, Politie, Dienst Justitiële Inrichtingen en TNO.
Zo niet, bent u bereid om de oprichting van zulke eenheden te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 3.
Gezien het feit dat de Koninklijke Luchtmacht acht drones ter waarde van 400.000.000 euro in gebruik heeft en de ervaring in Oekraïne leert dat dit type drones een beperkte overlevingstijd heeft waardoor de Verenigde Staten deze niet meer aan Oekraïne leveren, kunt u aangeven of dit het type «drones van de toekomst' is waar de CDS het over heeft in het NRC-artikel?
In het NRC-artikel wordt gedoeld op andere type drone of onbemande (wapen)systemen dan de MQ-9 Reaper. Niettemin is en blijft de MQ-9 onderdeel van een toekomstige krijgsmacht die steeds meer zal bestaan uit onbemande sensor- en wapensystemen in het land, zee- en luchtdomein.
Defensie beschikt met de MQ-9 over een Airborne Intelligence, Surveillance and Reconnaissance (ISR) capaciteit die in staat is gelijktijdig op twee assen, boven land en boven zee, hoogwaardige informatie te verzamelen. De MQ-9 maakt deel uit van een breder bereik aan toekomstige onbemande (airborne) systemen met onder andere de kleinere onbemande systemen zoals de Raven, Puma en X-300 integrator. Uitbreiding van dit bereik met ISR-platformen en wapendragers, die een hogere overlevingskans hebben, worden onderzocht binnen EU- en NAVO-verband. Daarnaast zal naar verwachting het aantal lichte relatief goedkope onbemande systemen, die als verbruiksartikel worden ingezet, toenemen.
Zo niet, welk type dan wel?
Zie antwoord op vraag 5.
Is de Defensievisie 2035 nog steeds actueel in verband met toegenomen dreigingen en de lessen geleerd uit de oorlog in Oekraïne?
Nee. De Defensievisie 2035 is gepubliceerd in 2020 en keek vijftien jaar vooruit. De analyse en richting zijn nog steeds valide. Tegelijkertijd is Defensie voortdurend bezig met het verder ontwikkelen van haar strategie en krijgsmacht gebaseerd op een doorlopende analyse van veranderende dreigingen en geopolitieke ontwikkelingen. De recente ontwikkelingen waaronder de oorlog in Oekraïne en dreigingen elders in de wereld nopen voortdurend tot adaptatie om de relevantie en effectiviteit van het optreden van de krijgsmacht constant te waarborgen. Ook de NAVO (New Force Model) en EU (Strategisch Kompas) werken voortdurend aan hun voorbereiding voor de langere termijn.
Zou u deze vragen een voor een willen beantwoorden?
Ja.
Zou u deze vragen zo snel mogelijk kunnen beantwoorden?
Ja.
De mogelijke oprichting van een eigen tankbataljon |
|
Diederik van Dijk (SGP), Gijs Tuinman (BBB), Derk Boswijk (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met Kamerstuk 27 830, nr. 410 en het nieuwsartikel «Defensie heeft uitgewerkt plan voor terugkeer tanks klaarliggen»?1
Ja
Deelt u de mening dat het van wezenlijk belang is dat Nederland weer de beschikking krijgt over een eigen tankbataljon, eventueel binnen de Duits-Nederlandse samenwerking, voor het landgevecht van nu en de toekomst en om te voldoen aan de NATO Defence Planning Capability Review waarin Nederland tot nog toe in gebreke blijft met betrekking tot de prioriteitsdoelstelling voor het leveren van een zware en een medium infanteriebrigade?
Gezien de verslechterde veiligheidssituatie sinds 2022 is het van wezenlijk belang dat onze krijgsmacht verder wordt versterkt. In de NATO Defence Planning Capability Review (DPCR, Kamerstuk 28 676, nr. 421 van 15 november 2022) oordeelt de NAVO dat de Nederlandse krijgsmacht met de Defensienota ’22 (DN22) over de gehele linie een opwaartse lijn heeft ingezet, maar dat er ook aanhoudende tekortkomingen zijn, met name op het terrein van slagkracht en (operationele) gevechtsondersteuning in het landdomein. Daarbij is de NAVO kritisch over het niet voldoen aan de prioriteitsdoelstelling voor het leveren van een zware en medium infanteriebrigade.
In de Defensienota 2022 is op basis van de beschikbare financiële middelen en het nationale militaire advies besloten de slagkracht gericht te versterken. Daarom is binnen de keuzes van de Defensienota 2022 geen tankbataljon opgericht. Sinds 2022 is de veiligheidssituatie verder verslechterd. Tegen de achtergrond van de aanhoudende Russische aanvalsoorlog in Oekraïne en de sterk toegenomen dreiging richting het NAVO-verdragsgebied, hebben de bondgenoten daarom tijdens de NAVO-top in Vilnius met de Defence Investment Pledgeafgesproken om minimaal 2 procent van het BBP uit te geven aan Defensie (Kamerstuk 28 676, nr. 440). Indien er extra budget voor de Krijgsmacht komt, dan kijken we over de volle breedte naar capaciteiten. Een besluit over een tankbataljon is daarom aan een volgend Kabinet.
Kunt u aangeven hoe Nederland en Duitsland de oprichting van een mogelijk nieuw tankbataljon in gezamenlijkheid gaan organiseren?
Een mogelijk nieuw tankbataljon zou kunnen worden gespiegeld met het huidige Duits-Nederlandse 414 Tankbataljon. De tanks zouden dan volledig Nederlands eigendom zijn en 20% Duits bemenst.
Kunt u aangeven wat de oprichting van een mogelijk nieuw tankbataljon voor de gezamenlijke Duits-Nederlandse gevechtskracht betekent en wat dit voor de Nederlandse gevechtskracht betekent?
Een nieuw tankbataljon zou betekenen dat Nederland extra slagkracht toevoegt aan de gezamenlijke gevechtskracht van NAVO. Hiermee wordt tevens de prioriteitsdoelstelling voor een Heavy Infantry Brigade (HIB) verder ingevuld. Een tankbataljon biedt de HIB versterking in slagkracht, bescherming en genetwerkte sensoren. Dit betekent eveneens een versterking voor het divisie- en legerkorpsniveau waarbij de Nederlandse brigade is ingedeeld. In de Defensienota 2022 zijn al stappen gezet om de slagkracht van de krijgsmacht te vergroten. Keuzes over de verdere versterking van de krijgsmacht zijn aan een volgend kabinet.
Worden er ook verdere vervolgstappen gezet naar aanleiding van de inventarisatie inzake de oprichting van een eigen tankbataljon? Zo ja, welke? Of blijft het vooralsnog bij deze informatiebrief?
Uitbreiding van de krijgsmacht met een tankbataljon is thans niet begroot (Kamerstuk 27 830, nr. 410). Er worden op dit moment dan ook geen verdere vervolgstappen gezet.
Staat u nog steeds achter uw stellingname dat financiën de grote bottleneck is? Hoe verhoudt zich dit tot de onderbesteding van de afgelopen jaren en het feit dat waarschijnlijk ook de komende jaren sprake zal zijn van onderuitputting? In hoeverre is het mogelijk om de aanschaf van tanks te financieren uit de onderuitputting op de begroting van Defensie, inclusief het Defensiematerieelbegrotingsfonds?
Defensie heeft ten opzichte van 2022 in 2023 € 2 miljard meer uitgegeven en is € 5 miljard meer verplichtingen aangegaan. Een tankbataljon kost jaarlijks tussen € 260–315 miljoen. Dit omvat over een planperiode van 15 jaar zowel de investeringskosten, de materiële en personele exploitatiekosten als gerelateerde kosten voor zogeheten «tweede en derde orde effecten». De huidige begroting biedt geen financiële ruimte voor uitbreiding van de krijgsmacht met een tankbataljon. Ook niet vanuit onderbesteding. Er zijn namelijk al verplichtingen aangegaan voor dit budget. Het DMF biedt juist ruimte om budget te schuiven naar jaren dat het budget nodig is voor betalingen. Met incidenteel geld kan daarom geen structurele capaciteit worden gefinancierd. Een besluit over een tankbataljon is daarom aan een volgend Kabinet.
Wat zijn volgens u de consequenties op het gebied van personele en materiele gereedheid en geoefendheid van het eventueel stationeren van een op te richten tankbataljon in Nederland (Havelte bijvoorbeeld)?
De samenwerking met Duitsland levert diverse (schaal)voordelen op. Zo bieden de oefen- en schietterreinen bij de Nederlandse kazernes onvoldoende ruimte om realistisch met een tankbataljon te kunnen trainen of schieten; biedt stationering op Bergen-Hohne voordelen voor opleiden & trainen; legt het geen beslag op schaarse bouw-, stikstof- en geluidsruimte in Nederland; biedt het instandhoudingsvoordelen vanwege geografische nabijheid van de industrie en opleidingsvoordelen vanwege nabijheid van het tankopleidingscentrum. Daarnaast is in Duitsland de meeste infrastructuur, zoals legering, les- en kantoorgebouwen, logistieke magazijnen en technische ruimtes al beschikbaar.
Kunt u nader toelichten hoe de observatie over technologische ontwikkelingen en wenselijkheid van geïntegreerde bemande en onbemande systemen mee zijn genomen in de analyse over het oprichten van een eigen tankbataljon?
Technologische ontwikkelingen en voortschrijdend inzicht maken het mogelijk en wenselijk dat een eventueel tankbataljon in de toekomst 2/3 bemand en 1/3 onbemand wordt. Nederland werkt nationaal aan de ontwikkeling van Future Ground Combat Systems, o.a. door de Robotics & Autonomous Systems (RAS) eenheid en het kennisproject Combat Unmanned Ground Systems (CUGS). Met het project CUGS werkt Defensie toe naar oplossingen, die op de middellange termijn invulling kunnen geven aan de eerste onbemenste operationele capaciteit. Nederland zoekt daarbij, zoals in de motie-Stoffer (Kamerstuk 35 570 X, nr. 53) opgeroepen, internationale aansluiting bij het Frans-Duitse project Main Ground Combat System (MGCS). MGCS voorziet vanaf 2040 de eerste Europese next generation combat systems te leveren, waaronder de integratie met volledig onbemenste gevechtssystemen.
Kunt u de Kamer een nadere kostenspecificering toedoen hoe de jaarlijks terugkerende kosten (geraamd op € 260–315 miljoen) zijn opgebouwd? Welke schaalwinsten zijn daarin opgenomen, daar gezamenlijk in te kopen met Duitsland en gezamenlijk ketens te gebruiken op het gebied van voorraad, onderhoud, herstel en kennismanagement?
Deze kostenspecificatie bevat commercieel vertrouwelijke elementen. Derhalve is de specificering in de bijgaande vertrouwelijke bijlage opgenomen. Het Europese Leopard 2A8 Procurement Initiative biedt schaalvoordelen op het gebied van levertijd, prijs en Europese interoperabiliteit. Deze effecten op het benodigde budget voor de gevechtstanks en het bijbehorende pakket reservedelen zijn in het investeringsbedrag in de vertrouwelijke bijlage verwerkt. Daarnaast is voor alle afnemende landen de tank identiek, dus zonder land-specifieke eisen, met als enige uitzondering de voorzieningen voor nationale command & control middelen. Dit levert binnen de gehele Europese gebruikersgroep voordelen op voor kennismanagement,instandhouding, standaardisatie en interoperabiliteit.
Klopt het dat de Duitsers Nederland hebben gevraagd of wij mee willen doen aan een Duits-Europees initiatief om nieuwe Leopard 2A8-tanks te bestellen? Klopt het dat u Duitsland in augustus heeft laten weten dat Nederland meer tijd nodig heeft om een besluit te nemen?
Ja, Nederland is door de Duitse regering uitgenodigd om aan het vraagbundelingsinitiatief voor de Leopard-2A8 gevechtstanks deel te nemen. De Staatssecretaris heeft, mede vanwege de demissionaire status van het kabinet, in de zomer van 2023 uitstel-van-opgave aan zijn Duitse ambtsgenoot gevraagd en gekregen.
Hoeveel tijd heeft Nederland nog om tot een besluit tot deelname te komen?
Er is met Duitsland geen nadere datum voor opgave afgesproken. Keuzes voor de verdere versterking van de krijgsmacht zijn aan een nieuw kabinet.
Kunt u deze vragen ruim voor de begrotingsbehandeling Defensie beantwoorden?
Ja
De voortgang van het dienjaar |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Hoe staat het met de opschaling van het dienjaar bij Defensie? Ligt alles op schema om in 2024 met 625 deelnemers aan de slag te gaan?
De opschaling van het dienjaar ligt op schema. In 2023 is het dienjaar van start gegaan met 132 dienjaarmilitairen. De eerste lichting van 2024 bestaat uit circa 190 mensen. De verwachting is dat de doelstelling van 625 deelnemers in 2024, verspreid over drie lichtingen, zal worden behaald.
Is het primaire doel van het dienjaar het structureel ophogen van de vulling van militaire functies doordat deelnemers vaker kiezen voor een carrière bij Defensie? Zo nee, zou dit niet het doel moeten zijn?
Ja, in de Kamerbrief Dienjaar Defensie van 1 november 2022 (Kamerstuk, 36 200 X, nr. 16) wordt de verhoging van de instroom in de krijgsmacht en de directe bijdrage aan de personele gereedheid als belangrijke doelstelling van het dienjaar genoemd. De verwachting is dat een substantieel aantal deelnemers na het dienjaar kiest voor een carrière bij Defensie, als beroepsmilitair, reservist of burger, en zo bijdraagt aan de verhoging van de personele gereedheid.
Waarom is gekozen voor een doel van 1.000 deelnemers in 2025? Is dat niet te beperkt om de vullingspercentages van de militaire functies snel en substantieel te verhogen? Hoe verdeelt u de 1.000 deelnemers over verschillende krijgsmachtonderdelen?
Bij de vaststelling van het doel van 1.000 deelnemers in 2025 is rekening gehouden met het absorptievermogen van de verschillende krijgsmachtdelen. Gelet op het animo voor het dienjaar onderzoekt Defensie de mogelijkheden om sneller op te schalen.
Gedurende de eerste lichtingen zal ongeveer de helft van de dienjaarmilitairen bij de Landmacht worden ingezet en de rest worden verdeeld over de andere krijgsmachtdelen.
Heeft u al onderzocht wat noodzakelijke aantallen deelnemers zijn voor het dienjaar om daarmee binnen 5 jaar de vullingspercentages van militaire functies naar het gewenste niveau te krijgen? Wat is dit gewenste niveau indien het niet 100% is? Als dit niet onderzocht is, zou u dit niet moeten onderzoeken en gaat u dit nu doen?
Voor het op sterkte krijgen van de krijgsmacht is vanaf 2028 een instroom van 3.000 à 4.000 dienjaarmilitairen per jaar nodig, naast de reguliere instroom van 4.500 beroepsmilitairen per jaar. Daarnaast zet Defensie actief in op meer samenwerking met overheden en het bedrijfsleven om te kunnen beschikken over noodzakelijke capaciteiten bij dreigingssituaties. Onze veiligheid is niet alleen een verantwoordelijkheid van Defensie, maar van de gehele samenleving. Ten slotte wordt de reservisten-capaciteit verder versterkt. Het resultaat van deze inspanningen is een schaalbare krijgsmacht waarbij Defensie in crisistijd kan beschikken over capaciteiten die buiten crisistijd niet voortdurend benodigd zijn.
Hoe krijgt u het dienjaar onder de aandacht van de te bereiken doelgroep? Heeft u al gekeken naar de optie een verplichte enquête te koppelen aan de dienstplichtbrief? Zo nee, bent u bereid deze optie uit te werken?
Het dienjaar wordt onder meer via sociale media onder de aandacht gebracht bij jongeren. Het dienjaar moet gezien worden als een zinvolle en waardevolle invulling van bijvoorbeeld een tussenjaar.
Mede als gevolg van mijn werkbezoek aan Zweden heb ik opdracht gegeven in kaart te brengen hoe een verplichte enquête voor alle 17-jarigen in Nederland vorm zou kunnen krijgen. Met zo’n enquête wordt jongeren gevraagd na te denken over de vraag of ze een vrijwillige bijdrage willen leveren aan de krijgsmacht. Hoewel het aan een nieuw Kabinet is om hierin verdere keuzes te maken, worden verschillende mogelijkheden hiervoor alvast verkend.
Hoe ziet de selectie en/of keuring van deelnemers aan het dienjaar eruit in 2024? Ziet u daar nog ruimte voor verbetering?
De dienjaarmilitairen worden regulier gekeurd als militair. Er wordt gewerkt aan een andere inrichting van het selectie- en keuringsproces die beter aansluit bij de doelgroep van het dienjaar.
Bent u in contact met uw collega’s in Scandinavië over hun varianten van het dienjaar en wat we van hen kunnen leren op dit vlak? Ziet u dat in deze landen de vulgraad van militaire functies hoger is doordat men een variant op het dienjaar heeft? Wat doen ze daar goed waar wij nu van kunnen leren? Hoe zorgen zij voor een permanente binding met de krijgsmacht in hun programma?
In mei vorig jaar heb ik een bezoek gebracht aan mijn Zweedse ambtgenoot en uitvoerig gesproken over het Zweedse dienstplichtmodel. Elk jaar ontvangen ruim 100.000 Zweedse 18-jarigen een verplichte vragenlijst. Op grond van de ingevulde vragenlijsten worden circa 25.000 jongeren opgeroepen voor selectie en keuring. Circa 40% van de jongeren blijkt geschikt om de militaire dienstplicht te vervullen. De selectie van dienstplichtigen vindt plaats op grond van competenties, motivatie en cijferlijst middelbare school. Uiteindelijk worden 6.000 jongeren per jaar opgeroepen voor de militaire dienstplicht. In Zweden is nog discussie over de haalbaarheid van het verder opschalen naar 10.000 jongeren per jaar. Er is nu nog sprake van onvoldoende instructeurs voor dienstplichtigen, problemen met de levering van kleding en persoonsgebonden uitrusting, en onvoldoende legering en oefenterreinen.
De interesse onder Zweedse dienstplichtigen om door te stromen binnen de krijgsmacht na voltooiing van de dienstplicht is 50%: voltijds beroepsmilitair niet zijnde officier (27%), reservist/deeltijd (10%), home guard (4%), officier (3%), reserveofficier (2%), burger (2%). Na voltooiing van de dienstplicht beveelt 82% de dienstplicht aan bij vrienden en/of familie.
Hoe bent u voornemens de opleidingscapaciteit de komende jaren te vergroten om meer deelnemers aan het dienjaar te faciliteren?
De krijgsmacht versterkt de opleidingscapaciteit en innoveert opleidings- en trainingsconcepten vanwege de toename van de instroom van dienjaarmilitairen. Daarbij moet rekening worden gehouden met een goede balans tussen direct beschikbare operationele capaciteit en capaciteit voor opleiding en training. De benodigde opleidings- en trainingscapaciteit zal geleidelijk worden vergroot om meer deelnemers aan het dienjaar te kunnen faciliteren.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat zoveel mogelijk deelnemers aan het dienjaar na afloop kiezen voor een carrière bij Defensie? Hoe gaat u ervoor zorgen dat deelnemers die niet besluiten te gaan voor een carrière bij Defensie wel kiezen voor de rol van reservist?
Het is cruciaal dat dienjaarmilitairen hun tijd bij Defensie als waardevol ervaren. Dienjaarmilitairen worden intensief begeleid en doen ervaring op met de operationele aspecten van het militaire beroep. Defensie blijft gedurende het dienjaar met de militairen in gesprek over hun ervaringen en de mogelijkheden van doorstroom naar een functie als militair, reservist of burger.
Welke vergoedingen krijgen deelnemers aan het dienjaar? Zijn deelnemers hier tevreden over? Bent u voornemens dit de komende jaren nog aan te passen?
Dienjaarmilitairen ontvangen hetzelfde salaris als beroepsmilitairen in dezelfde rang, inclusief vaartoelage en oefentoelage. Tot dusver zijn de dienjaarmilitairen hier positief over.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden voorafgaand het Wetgevingsoverleg personeel & materieel dat gepland staat op 29 januari?
Ja.
De Maatschappelijke Diensttijd |
|
Tjebbe van Oostenbruggen (NSC), Isa Kahraman (NSC) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Pleidooi voor een dienjaar»?1
Ja.
Deelt u de mening van scheidend commandant Landstrijdkrachten Martin Wijnen dat een dienjaar bijdraagt aan de weerbaarheid van de krijgsmacht en de Nederlandse maatschappij als geheel?
Ja. Het dienjaar heeft, zoals aangegeven in de Kamerbrief Dienjaar Defensie van 1 november 2022 (Kamerstuk, 36 200 X, nr. 16, de volgende doelstellingen:
Heeft u in uw beantwoording van feitelijke vragen eerder aangegeven dat in 2023 er 2 lichtingen waren, en dat dit in 2024 wordt opgeschaald naar 3 lichtingen, terwijl de heer Wijnen het getal 600 ingestroomde vrijwilligers voor 2023 noemt? Is hieruit op te maken dat de ambitie van Defensie voor 2024 op 3x300 = 900 vrijwilligers ligt?
Defensie kiest voor het geleidelijk opschalen van het aantal deelnemers aan het Dienjaar Defensie, rekening houdend met het absorptievermogen van de krijgsmacht. In 2023 is het dienjaar van start gegaan met 132 dienjaarmilitairen, verdeeld over de vier krijgsmachtdelen. In 2024 zijn drie lichtingen gepland met in totaal circa 625 deelnemers. In 2025 staat een opschaling naar 1.000 deelnemers per jaar gepland.
Indien ja, vindt u deze ambitie dan in lijn liggen met de breed gedragen wens om de krijgsmacht na jaren van bezuinigen weer op sterkte te krijgen?
Voor het op sterkte krijgen van de krijgsmacht is vanaf 2028 een instroom van 3.000 à 4.000 dienjaarmilitairen per jaar nodig, naast de reguliere instroom van 4.500 beroepsmilitairen per jaar. Daarnaast zet Defensie actief in op meer samenwerking met overheden en het bedrijfsleven om te kunnen beschikken over noodzakelijke capaciteiten bij dreigingssituaties. Onze veiligheid is niet alleen een verantwoordelijkheid van Defensie, maar van de gehele samenleving. Ten slotte wordt de reservisten-capaciteit verder versterkt. Het resultaat van deze inspanningen is een schaalbare krijgsmacht waarbij Defensie in crisistijd kan beschikken over capaciteiten die buiten crisistijd niet voortdurend benodigd zijn.
Deelt u de mening van de heer Wijnen dat er idealiter structureel 2000–3000 vrijwilligers gevonden moeten worden om het personeelstekort bij Defensie (deels) op te lossen en op lange termijn de reservisten-capaciteit op peil te brengen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om de capaciteit structureel op 3000, ofwel 10 lichtingen, te begroten?
Defensie zal aanvullende maatregelen moeten nemen om de personele gereedheid te verbeteren. Er wordt geïnvesteerd in verantwoorde opschaling van het dienjaar. We schalen het dienjaar zo snel als mogelijk op naar 1.000 deelnemers in 2025. Ook bij de verdere uitbreiding na 2025 wordt rekening gehouden met het absorptievermogen van de organisatie, de belangstelling vanuit de doelgroep, de financiering en de borging van de kwaliteit. Het vergroten van de ambitie met betrekking tot het dienjaar betekent overigens niet automatisch een verhoging van het aantal lichtingen.
De forse uitbreiding van de formatie van Defensie vraagt ook andere maatregelen om de vulling te verbeteren. Daarom onderzoekt Defensie initiatieven om invulling te geven aan een schaalbare krijgsmacht.
Zo ja, welke maatregelen gaat u dan nemen om op zo kort mogelijke termijn de opleidings- en kazerneruimte op orde te brengen?
Zie antwoord vraag 6.
Indien ja op vraag 6, welke randvoorwaarden gaat u nog meer op orde brengen? Wat is uw beeld bij de salariëring, opleidingsaanbod en wervingscampagnes die benodigd zijn voor het werven van 3000 vrijwilligers?
Zie antwoord vraag 6.
Acht de heer Wijnen het van groot belang dat het bedrijfsleven wordt betrokken bij de weerbaarheid van ons land? Zo ja, kunt u aangeven hoe het staat met de initiatieven die momenteel op dit punt worden ontplooid?
Ja. Onze weerbaarheid is niet alleen een verantwoordelijkheid van Defensie, maar van de gehele samenleving. Daarom zet Defensie actief in op meer samenwerking met het bedrijfsleven om te kunnen beschikken over noodzakelijke capaciteiten bij dreigingssituaties. Zo heeft Defensie recentelijk twee overeenkomsten gesloten met Thales en Jan de Rijk Logistics over de uitwisseling van HR-ecoreservisten met het Vuursteun Commando (Vustco) respectievelijk het Bevoorrading- en transportcommando (B&Tco) van de Landmacht. De HR-ecoreservist heeft niet langer twee werkgevers, maar alleen een dienstverband bij de civiele werkgever. Defensie vergoedt het bedrijf voor het aantal uren inzet van de reservist. Over die inzet worden goede afspraken gemaakt tussen het bedrijf en Defensie. Thales gaat een aantal reservisten leveren die gaan werken met producten die zij zelf ontwikkelen. Jan de Rijk levert een chauffeur aan Defensie en naar verwachting zullen andere chauffeurs volgen, die als reservist worden ingezet.
Defensie versterkt met deze nieuwe constructie de positie van de reservist en verwacht ook met andere civiele werkgevers vergelijkbare overeenkomsten te kunnen sluiten.
Vindt u de initiatieven die reeds worden ontplooid voldoende om aan het ambitieniveau te komen dat de heer Wijnen schetst in zijn interview? Zo nee, welke initiatieven gaat u dan nog extra ontplooien in 2024?
Nee, de stappen die Defensie de afgelopen periode heeft gezet om de instroom te verhogen, de uitstroom te beperken en schaalbaarheid te introduceren om zo te groeien en te transformeren naar een toekomstbestendige krijgsmacht zijn vooralsnog onvoldoende. In de Kamerbrief stand van zaken BBI (Kamerstuk 36 410 X, nr. 7) en de Stand van Defensie najaar 2023 (Kamerstuk 36 410 X, nr. 5 is gesteld dat de BBI-maatregelen de kans moet krijgen om effect te sorteren, maar dat er tegelijkertijd meer nodig is om de personele gereedheid te verbeteren. Mede als gevolg van mijn werkbezoek aan Zweden heb ik opdracht gegeven in kaart te brengen hoe een verplichte enquête voor alle 17-jarigen in Nederland vorm zou kunnen krijgen. Met zo’n enquête wordt jongeren gevraagd na te denken over de vraag of ze een vrijwillige bijdrage willen leveren aan de krijgsmacht. Hoewel het aan een nieuw Kabinet is om hierin verdere keuzes te maken, worden verschillende mogelijkheden hiervoor alvast verkend.
De voorgenomen sluiting van het Walaardt Sacré Kamp dat sinds de zomer 2021 fungeert als opvanglocatie voor Afghaanse vluchtelingen |
|
Caspar Veldkamp (NSC), Isa Kahraman (NSC), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de voorgenomen sluiting van het Walaardt Sacré Kamp in Huis ter Heide (gemeente Zeist), dat sinds de zomer 2021 fungeert als opvanglocatie voor Afghaanse vluchtelingen en hun gezinsleden?1
Ja.
Klopt het dat Ministerie van Defensie aan het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) heeft laten weten dat in maart alle vluchtelingen vertrokken moeten zijn?
Defensie ondersteunt al geruime tijd de opvang van ontheemden uit Oekraïne en asielzoekers op verzoek van civiele autoriteiten, zoals COA en gemeenten. In de afgelopen jaren heeft Defensie een helpende hand geboden bij capaciteitstekorten in de opvang. Dit geschiedt altijd met een duidelijke einddatum. Wat betreft het Walaardt Sacré Kamp in Huis ter Heide was deze einddatum voorzien op 31 december 2023. Het COA en het Ministerie van Justitie en Veiligheid zijn met Defensie en in samenspraak met de gemeente Zeist een geleidelijke afbouw richting juli 2024 overeengekomen. Defensie gaat de kazerne in 2024 weer gereed maken voor de groeiende, eigen organisatie, onder andere om operationele eenheden gereed te stellen.
Bent u er van op de hoogte dat het gemeentebestuur en omwonenden achter de locatie als opvangplek voor Afghaanse vluchtelingen staan?
Ja.
Hoe verhoudt de voorgenomen sluiting zich tot uw oproep van 8 december aan gemeenten om vierduizend extra opvangplekken beschikbaar te stellen, waarbij u locaties van defensie expliciet als optie noemde?
Op de locatie in Huis ter Heide worden op dit moment ca. 250 Afghaanse asielzoekers opgevangen. De locatie zou, in verband met renovatiewerkzaamheden, per 1 januari 2024 gesloten worden. De gemeente Zeist alsmede meerdere omwonenden van het Walaardt Sacré Kamp hebben, in verband met het tekort aan opvangplekken, verzocht om de locatie open te houden. Op 21 december jl. is door uw Kamer een motie aangenomen waarin u het kabinet verzoekt om te onderzoeken of er een mogelijkheid is om de locatie langer open te houden, of om het afbouwpad naar sluiting te verlengen.2 In het verlengde van deze motie zijn het COA en het Ministerie van Justitie en Veiligheid met Defensie in samenspraak met de gemeente Zeist een geleidelijke afbouw richting juli 2024 overeengekomen. Defensie gaat de kazerne in 2024 weer gereed maken ten behoeve van de groeiende, eigen organisatie. Defensie houdt met de gemeente Zeist contact over de periode tot aan 1 juli 2024.
Defensie blijft, ook na juli 2024, in nauwe verbinding met het COA en met gemeenten om steeds opnieuw te kijken waar Defensie tijdelijk de opvang van asielzoekers kan ondersteunen.
Bent u bereid om de voorgenomen sluiting te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
In overeenstemming met het COA en in samenspraak met de gemeente Zeist heeft Defensie besloten om de locatie langer beschikbaar te stellen. Tegelijkertijd moet het Walaardt Sacré Kamp in 2024 weer gereed worden gemaakt voor gebruik door de eigen organisatie. Op het naast gelegen Camp New Amsterdam worden de werkzaamheden uitgebreid, hierdoor is het Walaardt Sacré Kamp nodig voor legering, facilitaire en andere ondersteunende functies.
Voor overige informatie wordt u verwezen naar het antwoord op vraag 4.
Kunt u aangeven of er nog meer locaties van het Ministerie van Defensie zijn die worden ingezet voor asielopvang en waarbij de termijn op korte termijn afloopt?
Ja. De overeenkomst voor de opvang van Oekraïense ontheemden op de Generaal Winkelmankazerne in De Harskamp is verlengd. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid en Defensie zijn in samenspraak met de gemeente Zeist overeengekomen dat deze opvang verlengt wordt tot 30 juni 2024, waarbij een afbouwplan van toepassing is vanaf 1 april 2024. Over de periode tot aan 1 juli 2024 houdt Defensie contact met de gemeente Zeist.
In hoeverre wordt door het Ministerie van Defensie actief (mee)gezocht naar tijdelijke opvanglocaties en worden gemeentebesturen actief benaderd met het verzoek om toestemming?
Defensie staat in nauwe verbinding met het COA en met gemeenten om steeds opnieuw te kijken waar Defensie tijdelijk de opvang van asielzoekers kan ondersteunen. Defensie draagt hiermee bij aan de landelijke opvang problematiek, maar dat is geen structurele oplossing. Defensie ondersteunt waar mogelijk. Tegelijkertijd onderstreep ik het belang dat militaire locaties kunnen worden gebruikt om operationele eenheden gereed te stellen.
Welke mogelijkheden bieden het nationaal programma Ruimte voor Defensie en het Strategisch Vastgoedplan (waaronder het afstoten van kazernes) voor de tijdelijke opvang van vluchtelingen?
Het Walaardt Sacre Kamp maakt onderdeel uit van de Transformatie van het Vastgoed van Defensie, het programma dat is opgezet voor de uitvoering van het Strategisch Vastgoedplan (SVP) 2022. Elk verzoek van het COA aan Defensie om tijdelijk locaties beschikbaar te stellen voor asielopvang wordt met het oog op de noodzaak van de resultaten van het SVP bezien op de (on)mogelijkheden.
Het SVP is nauw verweven met het Nationaal Programma Ruimte voor Defensie (NPRD). De groei van Defensie vertaalt zich in meer militairen en burgers, meer en nieuw materieel en meer militaire activiteit. Dat betekent ook meer ruimte voor opleiden, trainen en oefenen. Aan deze concrete (direct en indirect) ruimtelijke behoefte wordt met het NPRD invulling gegeven. Op dit moment ligt de Notitie Reikwijdte en Detailniveau ter inzage, waarin beschreven wordt welke concrete locaties worden onderzocht. Het gaat hierbij om bestaande locaties, die al door de krijgsmacht in gebruik zijn en eventuele nieuwe locaties. Of en zo ja welke consequenties dit heeft voor de tijdelijke opvang van asielzoekers is op dit moment niet te zeggen. Een besluit over deze locaties wordt door een volgend kabinet genomen en op basis daarvan volgt uitwerking in planologisch-juridische besluiten. Gelet op de doorlooptijden worden naar verwachting de huidige, tijdelijke afspraken niet door het NPRD geraakt.
Begeleiding van probleemjongeren door de krijgsmacht. |
|
Harmen Krul (CDA), Anne Kuik (CDA) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over probleemjongeren die bij Defensie een tweede kans hebben gekregen?1
Ja.
Klopt het dat in de voorgaande twee jaar 240 probleemjongeren, veelal met een strafblad, de kans hebben gekregen een opleiding te volgen bij de Landmacht om zo hun leven weer op de rit te krijgen, van wie 31 jongeren daadwerkelijk militair zijn geworden?
Van de 240 deelnemende jongeren in de periode januari 2020 tot december 2022 zijn 136 jongeren weer succesvol naar school of aan het werk gegaan. Van deze 240 deelnemers zijn 28 jongeren militair geworden.
Klopt het dat nog eens 136 probleemjongeren op het rechte pad zijn gebleven door hen structuur, regelmaat en duidelijkheid te bieden en terug zijn gegaan naar school of aan het werk zijn gegaan?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt dit zich tot de uitspraken van de Minister voor Rechtsbescherming dat de proef van de Landmacht met probleemjongeren «weinig succesvol» was, omdat er maar één jongere gekozen zou hebben voor een militaire carrière en de rest uitgevallen zou zijn? (Kamerstuk 28 741, nr. 105, blz. 38)
Wat de Minister voor Rechtsbescherming met zijn antwoord tijdens het commissiedebat bedoelde te zeggen was dat het Bijzonder Begeleidingstraject Jongeren-Koninklijke Landmacht (BBJ-KL) voor een deel van de doelgroep, namelijk jongeren met justitiële antecedenten, minder geschikt is. Dit is gelegen in het feit dat veel van de jongeren met justitiële antecedenten die worden aangemeld via een professionele hulpverlener of instantie een te zwaar strafblad hebben. Te zware justitiële antecedenten (waaronder gewapende straatroof, handel in harddrugs, heling, pinpas fraude, afpersing, witwassen) en veroordelingen tot meer dan 40 uur taakstraf of vrijheidsstraffen worden genoemd als de belangrijkste reden voor het niet opnemen in het BBJ-KL. Ook een gebrek aan intrinsieke motivatie was regelmatig een reden om iemand niet op te nemen in het traject. Van de 319 jongeren die via een professionele hulpverlener of instantie zijn aangemeld bij BBJ-KL in de periode januari 2020 – december 2022 zijn 79 kandidaten niet opgenomen in het traject. Het aantal kandidaten hiervan dat specifiek vanwege hun justitiële antecedenten is afgevallen is niet bekend. De uitspraak dat slechts één jongere gekozen zou hebben voor een militaire carrière was inderdaad onjuist, zoals blijkt uit het antwoord op vraag 2.
Acht u het Bijzonder Begeleidingstraject Jongeren-Koninklijke Landmacht (BBJ-KL) succesvol? Bent u bereid de resultaten onder de aandacht te brengen bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid?
Het begeleiden van jongeren is geen primaire taak van Defensie. Met het BBJ-KL wil Defensie in verbinding staan met de samenleving en binnen de afgesproken kaders een bijdrage leveren aan het verminderen van de jongerenproblematiek in Nederland. Het succes van dit project is tweeledig: 136 deelnemers zijn weer succesvol naar school of aan het werk gegaan waarvan 28 militair zijn geworden. De Minister voor Rechtsbescherming is op de hoogte van het traject en er wordt gekeken hoe het Ministerie van Justitie en Veiligheid in de toekomst betrokken kan worden bij het BBJ-KL.
Deelt u het standpunt van toenmalig Minister van Defensie Kamp «De opvang en behandeling van probleemjongeren valt niet onder de taken en verantwoordelijkheden van Defensie» of deelt u de mening dat Defensie een belangrijke vormende, maatschappelijke rol kan vervullen om jongeren discipline en normbesef bij te brengen en uit de handen van de criminaliteit te houden?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid de mogelijkheden te onderzoeken om het project BBJ-KL te verbeteren en uit te breiden?
De Landmacht beschikt over een klein projectteam BBJ KL. Uitbreiding van deze capaciteit is niet aan de orde. Defensie moet haar schaarse (instructie)capaciteit immers primair inzetten voor haar kerntaken. Wel is er nog ruimte om binnen de bestaande capaciteit het aantal deelnemers uit te breiden tot maximaal 200 jongeren per jaar.
Gemeenten kunnen jongeren voordragen voor dit begeleidingstraject. Maar niet alle gemeenten weten de Landmacht te vinden. Daarom spant het projectteam BBJ-KL, dat overigens volledig is samengesteld uit veteranen, zich in om haar netwerk in gemeenten verder uit te breiden via onder meer jeugdzorg, HALT, jongerenloketten en jeugdhulporganisaties.
Welke lering kan er getrokken worden uit het project «Een Nieuw Begin» van het Korps Mariniers op Curaçao om jongeren uit de handen van de criminaliteit te houden? Klopt het dat 75 procent van de jongeren het traject succesvol afrondt?
Het project «Een nieuw begin» beoogt jongeren op Curaçao en Aruba perspectief op werk te bieden en is geïnitieerd door het landsbestuur op deze eilanden. Het project bestaat uit vijf fasen: werving en selectie, sociaal vormingstraject, leer-werktraject, stageperiode, overgang naar werk. Het Korps Mariniers is verantwoordelijk voor het sociaal vormingstraject. Dit traject wordt in samenspraak met het landsbestuur op Curaçao en Aruba uitgevoerd.
Het succes van dit project op de eilanden − 75 procent van de jongeren rondt het traject succesvol af − hangt samen met de fasering, de continue begeleiding van de jongeren door maatschappelijk werkers en een passende onkostenvergoeding. De positieve mond-tot-mondreclame zorgt voor aanwas van gemotiveerde jongeren. Initieel werd het project opgezet voor alleen mannen, sinds vorig jaar draait er op Curaçao en Aruba ook een pilot voor vrouwen.
Is het succes hiervan te verklaren doordat de jongeren naast disciplinering en teambuilding ook een leer-werk traject krijgen aangeboden met een baangarantie en gedurende het hele traject worden begeleid door maatschappelijk werkers?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid de begeleiding van probleemjongeren door Defensie te betrekken bij het programma Preventie met Gezag van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, dat erop gericht is om te voorkomen dat jongeren zich op het criminele pad begeven, en om criminele carrières van jongeren in de kiem te smoren?
Preventie met Gezag, de brede preventie-aanpak van (georganiseerde en ondermijnende) jeugdcriminaliteit, wordt ingericht bij en door de deelnemende gemeenten met inzet van de (lokale) justitiële partners. Het is dan ook aan hen om interventies gericht op de lokale problematiek en doelgroep in te zetten.
Kunnen gemeenten kansarme jongeren voordragen bij de Landmacht voor het BBJ-KL? Welke mogelijkheden ziet u om bij gemeenten uit te vragen wat hun behoeften zijn en welke rol Defensie kan vervullen, bijvoorbeeld ook met inzet van veteranen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid overheidsbreed de samenwerkingsmogelijkheden te versterken om de projecten bij Defensie voor probleemjongeren te combineren met toekomstmogelijkheden, werk en opleiding?
De kracht van het project BBJ-KL zit in de kleinschaligheid en het intensieve persoonlijke contact. Verbreding van de doelstelling van het project naar werk- en opleidingsmogelijkheden voor jongeren draagt niet bij aan de doelstelling van het traject.
Chroom-6 zaken |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Bent u ermee bekend dat al in de jaren tachtig bij de Prepositioned Organizational Materiel Storage (POMS) locaties het middel chroom-6 werd gebruikt? Zo ja, kunt u een kopie van de toen aanwezige veiligheidsblad of -bladen zoals door de fabrikant opgesteld aan de Kamer doen toekomen?
Ja. Met de brief van 4 juni 2018 (Kamerstuk 34 775 X, nr. 126) is uw Kamer geïnformeerd over de bevindingen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) naar aanleiding van het onderzoek naar de mogelijke effecten voor de gezondheid voor (ex-)medewerkers van de Prepositioned Organizational Materiel Storage van de NAVO (POMS-locaties) als gevolg van blootstelling aan chroom-6 tijdens hun werkzaamheden. Uit het rapport van het RIVM blijkt dat tussen 1984 en 2006 op de vijf POMS-locaties chroom-6-houdende verf is gebruikt en dat Defensiemedewerkers op de vijf POMS-locaties hieraan kunnen zijn blootgesteld (RIVM rapport 2018-0016).
Een Veiligheidsinformatieblad (VIB) – of in het Engels: Material Safety Data Sheet (MSDS) – wordt door de fabrikant opgesteld voor een bedrijfsstof (middel). Chroom-6 kan een van de bestanddelen van een middel zijn maar is geen middel op zich. De beschikbare VIB’s zijn in 2018 openbaar gemaakt, ook die uit de jaren tachtig.1
Deelt u de mening dat in de Material Safety Data Sheets (MSDS) een aantal risico’s stond vermeld, waaronder een aantal voor de mens gevaarlijke ziektes, onder andere het gevaar op darmkanker?
Op een VIB staan de risico’s vermeld die op het moment van uitgifte bekend zijn. Op een VIB hoeft, indien relevant, alleen te staan dat een bepaalde stof kanker kan veroorzaken. De specifieke soort van kanker, bijvoorbeeld darmkanker, wordt daarbij niet genoemd.
Kunt u verklaren waarom juist deze dodelijke aandoening, darmkanker, door het RIVM van de lijst is geschrapt van mogelijke gevolgen van het gebruik van chroom-6 terwijl de fabrikant deze ziekte wel als risico heeft benoemd?
Van chroom-6 is bekend dat blootstelling daaraan het risico op het krijgen van een aandoening, waaronder kanker, kan verhogen. De mate waarin bewijs is voor een oorzakelijk verband tussen een aandoening en chroom-6, verschilt echter per aandoening. De manier van blootstelling (blootstellingsroute) bepaalt mede het risico op het krijgen van een aandoening.
Darmkanker heeft nooit op de RIVM-lijst gestaan. Het RIVM is in 2015 gestart met het onderzoek naar mogelijke blootstelling aan chroom-6 bij het werken op de POMS-locaties van Defensie.
In afwachting van de resultaten van dit langlopende onderzoek, is door Defensie met de Centrales voor Overheidspersoneel de Tijdelijke regeling tegemoetkoming en ondersteuning slachtoffers blootstelling chroom VI houdende stoffen defensie (Tijdelijke Coulanceregeling) ingesteld. Zo kon, vooruitlopend op de uitkomsten van het RIVM-onderzoek, hulp worden geboden aan de (oud-)medewerkers die ziek zijn en in een schrijnende situatie zitten en hoefden zij niet te lang te wachten om toch een tegemoetkoming te krijgen. Hiervoor heeft Defensie een lijst met mogelijke aandoeningen laten opstellen. Het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB) heeft in december 2014 daarvoor een oriënterend literatuuronderzoek uitgevoerd waarin is gekeken welke chronische aandoeningen verband kunnen houden met blootstelling aan chroom-6 op de werkplek. Uit dit onderzoek kwamen beperkte aanwijzingen voor een verband tussen blootstelling aan chroom-6 en kanker in het maag-darmkanaal.
Het RIVM heeft parallel aan het uitvoeren van de onderzoeken naar blootstelling en manier van werken bij de POMS, in 2018 de chroom-6 «ziektelijst» opgeleverd (RIVM-rapport 2018-0166). Voor het bepalen van de waarschijnlijkheid dat een ziekte kan worden veroorzaakt door blootstelling aan chroom-6, gebruikt het RIVM de standaard wetenschappelijke benadering, zie ook de brief aan uw Kamer van 15 mei 2020 (Kamerstuk 35 300 X). Dit onderzoek was diepgaander en ook werd, specifieker dan bij het opstellen van de lijst voor de Tijdelijke Coulanceregeling, gekeken naar de relevante blootstellingsroutes bij mensen in de werksituatie. Er werd gebruik gemaakt van de op dat moment beschikbare literatuur en een beoordeling door experts van buiten en binnen het RIVM. De aandoeningen werden ingedeeld in vier categorieën, op basis van de mate van waarschijnlijkheid van een oorzakelijk verband met blootstelling aan chroom-6.
In tegenstelling tot het NCvB heeft het RIVM bovendien alle kankers van het maagdarmkanaal apart beoordeeld. Voor maagkanker werd geconcludeerd dat chroom-6 ervan wordt verdacht deze aandoening te kunnen veroorzaken (categorie 2). Voor dunnedarmkanker werd geconcludeerd dat onvoldoende duidelijk is of chroom-6 deze ziekte kan veroorzaken bij mensen (categorie 3). Andere aandoeningen van het maag-darmkanaal vallen in categorie 4; er zijn geen, of geen overtuigende aanwijzingen, dat blootstelling aan chroom-6 deze aandoeningen kan veroorzaken bij mensen.
Specifiek voor dikkedarmkanker bleek uit de beschikbare studies bij mensen geen bewijs voor een verhoogd risico bij mensen. Alleen uit dierstudies kwam een aanwijzing voor een verband uit een studie met hoge blootstelling via chroom-6-houdend drinkwater.
De Tijdelijke Coulanceregeling is op deze uitkomsten aangepast.
Op basis van het volledige onderzoek van het RIVM, is een definitieve Regeling uitkering chroom-6 Defensie (Uitkeringsregeling) vastgesteld in 2018. Hierbij zijn niet alleen aandoeningen die in categorie 1 waren ingedeeld opgenomen maar ook die in categorie 2, waarbij er slechts een verdenking is. Dit betekent dat aandoeningen in categorie 3, waarvoor onvoldoende duidelijk is dat blootstelling aan chroom-6 deze kan veroorzaken, of categorie 4, waarvoor geen (overtuigende) aanwijzing is dat blootstelling aan chroom-6 deze kan veroorzaken, niet opgenomen zijn in de Uitkeringsregeling. Dit is in lijn met andere soortgelijke schadevergoedingsregelingen, zoals de asbestregeling en de regeling Tegemoetkoming Stoffengerelateerde Beroepsziekten.
Dit onderzoek naar de gezondheidsrisico’s wordt op verzoek van Defensie elke twee jaar geactualiseerd (RIVM-briefrapport 2020-0019 en 2021-0176). Op dit moment loopt de derde actualisatie, waarin opnieuw gekeken wordt naar nieuwe wetenschappelijke inzichten en of dit mogelijk een aanpassing van de ziektelijst noodzakelijk maakt.
Kunt u verklaren waarom darmkanker oorspronkelijk wel op de RIVM-lijst van mogelijke ziektes ten gevolge van chroom-6 gebruik stond en later van die lijst is verwijderd, in tegenspraak met de mening daarover van de fabrikant en de risicolijsten van de Amerikaanse Defensie?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom schrapt het RIVM gevaren van de lijst die de fabrikant juist wel als gevaarlijke risico’s aanmerkt?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u ervan op de hoogte dat de aan het personeel verstrekte persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM’s) in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw van inferieure kwaliteit waren en aan geen enkele norm voldeden, waardoor Defensiemedewerkers ondanks dat er PBM’s gebruikt werden toch onnodig aan de gevaarlijke risico’s van chroom-6 werden blootgesteld?
In de brief aan uw Kamer van 4 juni 2018 (Kamerstuk 34 775 X, nr. 126) werd geschreven dat het tot medio jaren negentig ontbrak aan tijdige aandacht voor beheersmaatregelen, zorgvuldige registratie van het gebruik van gevaarlijk stoffen, voldoende kwaliteit en beschikbaarheid van persoonlijke beschermingsmiddelen, effectief toezicht op naleving van de gebruiksvoorschriften en periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek voor medewerkers die risico’s liepen in hun werk. De zorg voor een veilige werkplek voldeed bij Defensie destijds niet aan de wettelijke verplichtingen. Daarbij is Defensie tekortgeschoten en heeft Defensie als werkgever toen niet voldaan aan haar zorgplicht. Daarvoor heeft de toenmalig Staatssecretaris haar excuses aangeboden.
Bent u ervan op de hoogte dat medewerkers van Defensie die in de jaren tachtig en negentig bij POMS-faciliteiten werkten en uiteindelijk aan darmkanker zijn overleden tot op heden geen cent schadevergoeding, noch smartengeld hebben ontvangen?
Defensie baseert zich op de uitkomsten van de onderzoeken van het RIVM naar de gezondheidsrisico’s van werken met chroom-6 op de POMS-locaties. Om een uitkering te kunnen krijgen, is het nodig dat het werken met chroom-6 de ziekte kan veroorzaken bij mensen (er is voldoende bewijs; categorie 1) of dat chroom-6 ervan wordt verdacht deze te kunnen veroorzaken (er is beperkt bewijs; categorie 2). Nu er onvoldoende bewijs is dat dunnedarmkanker (categorie 3) en dikkedarmkanker (categorie 4) kunnen worden veroorzaakt door chroom-6, wordt hiervoor geen uitkering (waaronder smartengeld) verstrekt.
Bent u ermee bekend dat er door het werken met chroom-6 op enige termijn daarna psychische problemen dan wel hersenschade kan optreden?
Het RIVM is niet bekend met studies naar psychische effecten van chroom-6 blootstelling.
In het onderzoek naar gezondheidsrisico’s zijn geen, of geen overtuigende aanwijzingen gevonden in de huidige wetenschappelijke studies bij mensen en proefdieren dat blootstelling aan chroom-6 onomkeerbare aandoeningen van het centrale zenuwstelsel kan veroorzaken.
Als u met psychische problemen doelt op angstklachten, dan verwijs ik u naar mijn brief van 31 maart 2023 (Kamerstuk 36 200 X, nr. 71). Claims in verband met angstschade worden op individuele basis beoordeeld. Daarbij moet de (angst)schade gemotiveerd worden. In situaties waarin de (oud-)medewerker aantoonbaar schade lijdt door angst voor de blootstelling aan chroom-6, of een andere gevaarlijke stof, wordt de schade vergoed.
Ik begrijp dat (oud-)medewerkers die blootgesteld zijn aan chroom-6 en als gevolg daarvan tot een risicogroep behoren, zorgen kunnen hebben over hun gezondheid. Aan deze (oud-)medewerkers biedt Defensie het Persoonlijk Gezondheidskundig Consult aan dat door de Polikliniek Mens & Arbeid van het Amsterdam Medisch Centrum wordt uitgevoerd. Indien uit het consult volgt dat nader medisch chroom-6 gerelateerd onderzoek wenselijk is, kan de Polikliniek Mens & Arbeid hiervoor doorverwijzen. De eventuele kosten van het verplicht eigen risico voor de ziektekostenverzekering worden in dit geval door Defensie vergoed.
Bent u ermee bekend dat in de POMS-werkplaatsen tot wel 500 keer hogere concentraties van onder andere chroom-6 voorkwamen dan bij andere locaties waar met chroom-6 werd gewerkt?
Daarmee ben ik niet bekend. Meetgegevens die deze uitspraak onderbouwen heeft het RIVM gedurende het onderzoek niet aangetroffen. Wel wordt in het rapport over blootstelling bij de POMS-locaties (Universiteit Utrecht – Eindrapport WP4 Blootstelling, van 26 januari 2018) in paragraaf 4.4 een vergelijking gemaakt tussen de beschikbare meetgegevens bij de POMS-locaties en andere Defensieonderdelen. Hierin wordt geconcludeerd dat de uitkomsten van de metingen naar chroomverbindingen op POMS-locaties (Tabel 12) en de Koninklijke Landmacht (Tabel 15) vergelijkbaar zijn.
Bent u ermee bekend dat de NS, waar ook werknemers schade leden door het gebruik van chroom-6, tot bedragen van 42.000 euro zijn gecompenseerd voor de zware ziektegevallen?
Ik ben er van op de hoogte dat de Regeling uitkering chroom-6 Nederlandse Spoorwegen in 2022 in werking is getreden.
Waarom wordt door Defensie zonder verder voorbehoud vastgehouden aan het rapport «Begrensde Ruimhartigheid' van de commissie Uitkeringsregeling chroom-6 vastgehouden, terwijl daar aantoonbaar onjuiste zaken in staan?
De Commissie heeft haar onderzoek zorgvuldig en volledig uitgevoerd en met haar analyse en antwoorden de gevraagde duidelijkheid verschaft. Daarmee heeft zij bijgedragen aan de verbetering van de Uitkeringsregeling chroom-6 en de uitvoering daarvan. Ik ben niet bekend met onjuiste zaken in het rapport.
Bent u ermee bekend dat een voorman van Defensie, werkzaam bij POMS in de jaren tachtig, die bij zijn superieur vroeg om betere beschermingsmiddelen te horen kreeg dat er voor hem tien anderen op een baan stonden te wachten en hij daarom tevergeefs om betere bescherming vroeg?
Ja. In de rapportage van het RIVM-onderzoek Arbeidsbescherming en veiligheid bij de POMS (RIVM rapport 2018-0052) wordt deze specifieke situatie beschreven, namelijk in paragraaf 3.3.5.2.1.
Waarom houdt u vast aan het adagium dat de compensatie voor ex-chroom-6-gebruikers niet mag afwijken van ex-werknemers die met andere gevaarlijke stoffen werkten? Ontkent u dat niet alle toxische stoffen dezelfde gevaren en risico’s hebben en dat juist chroom-6, zoals ruimschoots aangetoond, zijn eigen bijzondere risico’s kent en daarom niet vergelijkbaar is met andere toxische middelen?
Verschillende gevaarlijke stoffen brengen verschillende gezondheidsrisico’s met zich mee. Wat chroom-6 onderscheidt van andere stoffen is dat naar chroom-6 relatief veel onderzoek is gedaan wereldwijd. Dit betekent echter niet dat dit een ander (aansprakelijkheids)regime met zich mee brengt. De hoogte van de schade die door Defensie als (oud-)werkgever moet worden vergoed, hangt voornamelijk af van de aard en de ernst van de (letsel)schade.
Kunt u uitleggen waarom een weduwe van een chroom-6 slachtoffer, overleden aan darmkanker ten gevolge van zijn werk bij POMS in de jaren tachtig en negentig en overleden in 2009, tot op de dag van vandaag nul euro compensatie heeft ontvangen?
Vanwege privacy redenen kan ik niet in gaan op individuele dossiers. Wel wijs ik u op het antwoord op vraag 7. Om in aanmerking te kunnen komen voor compensatie, moet aannemelijk gemaakt worden dat de ziekte is ontstaan door de blootstelling tijdens de werkzaamheden.
Is het juist dat er aan sommige ex-werknemers van POMS wel grote compensatiebedragen zijn betaald maar dan slechts onder voorwaarde van het akkoord moeten gaan met een zwijgplicht? Zo ja, hoeveel ex-werknemers betrof dit en welke bedragen zijn aan deze ex-werknemers als compensatie betaald?
Nee, dit is niet juist. Nadat een regeling is getroffen in een letselschadezaak, stelt Defensie een vaststellingsovereenkomst op die door beide partijen wordt ondertekend. In deze overeenkomst wordt vastgelegd welk bedrag aan schadevergoeding wordt betaald en waarvoor deze schadevergoeding wordt betaald. In de vaststellingsovereenkomst staat niets over een geheimhoudingsplicht. Dit is geen voorwaarde voor het treffen van een regeling.
Bent u ermee bekend dat slachtoffers van chroom-6 persoonlijk moesten tekenen om in aanmerking te kunnen komen voor compensatie en dat inmiddels overleden slachtoffers dat uiteraard niet konden en dat daarom hun nabestaanden geen enkele compensatie ontvingen?
Ook als de (oud-)medewerker was overleden voordat de Tijdelijke regeling tegemoetkoming en ondersteuning slachtoffers blootstelling chroom VI houdende stoffen defensie (Tijdelijke regeling) in werking trad, kunnen nabestaanden op grond van de Uitkeringsregeling chroom-6 in aanmerking komen voor het materiële deel van de uitkering van € 4.374,22 (prijspeil 2023) waar de (oud-)medewerker voor in aanmerking zou zijn gekomen. Daarbij krijgt de nabestaande dan ook het materiële deel voor de nabestaande. Dit bedrag is ook € 4.374,22 (voor bijvoorbeeld begrafeniskosten). Dit komt neer op in totaal € 8.748,44. Hierover informeerde ik uw Kamer in mijn brief van 31 maart 2023 (Kamerstuk 36 200 X, nr. 52). Daarin informeerde ik u ook over de verhoging van het nabestaandenuitkering en over de verruiming van de mogelijkheid op het recht op een uitkering. Het gaat dan om de situatie waarin de (oud-)medewerker concreet kenbaar heeft gemaakt dat hij of zij een aanvraag wil indienen, maar dat nog niet had gedaan. Het moet duidelijk (objectiveerbaar) zijn dat de (oud-)medewerker de intentie had een aanvraag in te dienen. Over beide wijzigingen vindt thans overleg plaats met de Centrales voor Overheidspersoneel.
Daarnaast kan de nabestaande – naast de uitkeringen uit de Uitkeringsregeling – een claim indienen bij Defensie voor de overlijdensschade die ontstaat door het overlijden van de (oud-)medewerker. Overlijdensschade is de materiële schade die ontstaat doordat de overleden (oud-)medewerker de nabestaande niet meer kan onderhouden of verzorgen. Hieronder vallen ook de kosten van de begrafenis en de kosten van gederfd levensonderhoud.
Bent u ermee bekend dat er in de jaren tachtig geen PBM’s werden verstrekt als die niet door de Amerikanen werden betaald en dat terwijl er door Defensie mensen ter beschikking werden gesteld om voor de Amerikanen werkzaamheden uit te voeren waarbij er met ondere andere chroom-6 werd gewerkt?
Ja. Het Nederlandse Ministerie van Defensie was als werkgever verantwoordelijk voor het arbobeleid op de POMS-locaties. De verantwoordelijkheid voor het inrichten van de POMS-locaties, inclusief de veiligheidsvoorzieningen voor het gebruik van verf, lag bij het Amerikaanse Ministerie van Defensie. De Amerikaanse veiligheidsvoorschriften voor deze voorzieningen waren leidend, tenzij de Nederlandse wet- en regelgeving strenger was – dan moest deze laatste worden gevolgd. Nederland moest in voorkomende gevallen een verzoek voor de financiering van extra maatregelen bij de Amerikanen indienen, onderbouwd met de Nederlandse wet- en regelgeving.
Kunt u aangeven hoe vaak (middels onderhoudslogs of anderszins) in die tijd de filters van de afzuiging werd vervangen of gereinigd? Is het uit te sluiten dat door te weinig vervanging er vrijwel constant te hoge concentraties chroom-6 stof in de lucht hingen die door de werknemers werd ingeademd?
Op de vijf POMS-locaties waren op verschillende afdelingen verschillende soorten afzuigingen met filters operationeel. Het RIVM-onderzoek, gebaseerd op zowel documenten als gesprekken met medewerkers en leidinggevenden uit die tijd, stelt dat een aantal van de filters op specifieke locaties één à twee keer per jaar werden vervangen. Bij het beoordelen van de blootstelling aan chroom-6 per functie (en daarmee de risicobeoordeling) is rekening gehouden met de taken vervanging en reiniging van verschillende soorten filters. Er is echter geen compleet beeld verkregen van het regime van vervanging en/of reiniging van alle typen filters. Een uitspraak over mogelijk verhoogde concentraties chroom-6 in de lucht als gevolg hiervan is niet te geven.
Bent u ermee bekend dat er ten tijde van de Golfoorlog een enorme toename was in de werkzaamheden met chroom-6 omdat alles op dat moment in zandkleur moest worden gespoten en geverfd? Is het niet zo dat juist in die tijd er wederom een hele groep werknemers onnodig en te vaak aan hoge concentraties chroom-6 werd blootgesteld?
De tijdsdruk van de werkzaamheden rond verschillende buitenlandse missies is in het RIVM-onderzoek naar voren gekomen (zie rapport WP4, o.a. op pagina 60 e.v.).
De bijdragen aan missies vanaf 1990 (Golfoorlog, Balkanoorlog) vereisten aanmerkelijk meer (over)verfactiviteiten, waarbij honderden voertuigen in enkele weken op de POMS-locaties moesten worden overgespoten in andere kleuren. Dit gebeurde echter met niet-chroom-6- houdende verf en het schuren gebeurde oppervlakkig. De toename van werk bracht met zich mee dat werkzaamheden die tevoren in daarvoor geschikte ruimtes werden uitgevoerd, nu ook buiten die ruimtes werden gedaan. Uit het onderzoek onder leiding van het RIVM is niet gebleken dat als gevolg daarvan meer medewerkers aan hogere niveaus chroom-6 zijn blootgesteld.
Deelt u de mening dat vanwege alle tekortkomingen in de bedrijfsvoering, waardoor veel werknemers ten onrechte bloot zijn gesteld aan hoge concentraties chroom-6, Defensie een ereschuld heeft aan de slachtoffers van chroom-6, ongeacht of ze inmiddels aan de gevolgen ervan zijn overleden of nog in leven zijn maar dagelijks de gevolgen van een of meerdere ziektes ten gevolge van blootstelling aan chroom-6 aan den lijve ervaren?
Het welzijn van (oud-)medewerkers gaat mij zeer aan het hart. Toen er in 2014 veel meldingen kwamen van gezondheidsklachten van onder andere oud-medewerkers van de POMS is het RIVM door Defensie gevraagd hiernaar een onafhankelijk onderzoek uit te voeren. In mijn antwoord op vragen drie, vier en vijf informeerde ik u over de Uitkeringsregeling die naar aanleiding van de onderzoeksresultaten is opgesteld. Deze Uitkeringsregeling is laagdrempelig en maakt het mogelijk om op snelle en relatief eenvoudige wijze een vergoeding te kunnen krijgen. Daarnaast blijft de mogelijkheid tot het indienen van een individuele letselschadeclaim bestaan.
Mocht u doelen op een vergoeding voor medewerkers die zijn blootgesteld, ongeacht of zij ziek zijn geworden, het volgende. Dit aspect is op verzoek van uw Kamer ook voorgelegd aan de Commissie Uitkeringsregeling chroom-6 Defensie, voorgezeten door prof. mr. G.J.J. Heerma van Voss (Commissie). Ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd in mijn brief van 31 maart 2023 (Kamerstuk 36 200 X, nr. 52). De Commissie constateert dat uitbreiding van de Uitkeringsregeling door het loslaten van de eis van een causaal verband tussen aandoening en blootstelling aan chroom-6 tot onrechtvaardigheden zou leiden, los van de mogelijk onoverzienbare omvang van de financiële gevolgen. Het ontbreekt hiervoor aan voldoende duidelijke criteria. Dit betekent dat ik het vereiste van een causaal verband tussen de ziekte en de blootstelling aan chroom-6 blijf hanteren.
De Nedcar-fabriek in Born helpen omschakelen naar een fabriek voor militaire voertuigen |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch), Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Bent u er bekend mee dat BMW de productie van auto’s («Mini’s») bij de Limburgse autobouwer VDL Nedcar vanaf 1 maart 2024 gaat stoppen en deze productie gaat verplaatsen naar China?1
Ja.
Ziet u het verdwijnen van werkgelegenheid voor ruim 3.500 mensen in de regio Born ook als een significant probleem?2
VDL Nedcar telt momenteel circa 3.800 werknemers, waarvan het overgrote deel afkomstig is uit Limburg. Bovendien leidt de aanwezigheid van de fabriek tot een significant aantal (exacte cijfers zijn niet voorhanden) indirecte banen in de regio, onder meer bij toeleverende industrie, de diensten- en transportsector en de lokale en regionale detailhandel. VDL Nedcar is daarmee een van de grootste werkgevers in Zuid-Limburg en een belangrijke factor in de Limburgse economie. Het kabinet acht de werkgelegenheid bij VDL Nedcar van groot belang voor de regionale arbeidsmarkt en de leefbaarheid van het gebied en heeft dan ook haar medewerking toegezegd om oplossingen te vinden voor het behoud ervan.
Ziet u het ook als een probleem dat onze militaire pantservoertuigen door een Chinees staatsbedrijf gebouwd worden?3
Zou u kunnen overwegen om hulp te bieden om de autofabriek van Nedcar na 2024 om te schakelen naar een fabriek waar militaire voertuigen kunnen worden gebouwd? Zo nee, laat Nederland dan niet een enorme kans schieten om een stap te maken richting een autonomere defensie-industrie, innovatie binnen onze maakindustrie te bevorderen en de baanzekerheid van mogelijk duizenden banen in de provincie Limburg te behouden?
De huidige faciliteiten op het VDL Nedcar terrein zijn gericht op vergaand geautomatiseerde serieproductie van personenvoertuigen in grote volumes (capaciteit 200.000 auto’s per jaar). De fabriek leent zich daarmee niet voor de productie of assemblage van militaire voertuigen, waar het vaak om kleine series met veel maatwerk gaat en de vraag niet constant is. Daarnaast wijken de specificaties voor militaire voertuigen significant af van personenvoertuigen.
Mochten marktpartijen echter kansen zien om zo’n faciliteit voor deze doeleinden rendabel te maken dan is het in eerste instantie aan deze partijen om hierover in contact te treden met VDL Groep en VDL Nedcar om de mogelijkheden te bespreken. Als ik een rol kan spelen om partijen met elkaar in contact te brengen dan pak ik die graag op. Ook kunnen we dan als overheid bezien hoe we dat binnen onze mogelijkheden kunnen faciliteren en succesvol ondersteunen.
Ziet u andere mogelijkheden om de kennis en vaardigheid die mogelijk verloren gaat na 2024 in te zetten voor de militaire maakindustrie van voertuigen?
Het initiatief ligt bij de directie van de fabriek en bij eigenaar VDL Groep om nieuwe klanten te vinden voor grootschalige voertuigproductie en om de geplande verbreding van activiteiten op het fabrieksterrein in te vullen. En daarmee zoveel als mogelijk de werkgelegenheid, kennis en vaardigheden te behouden. Ik ben daarover geïnformeerd en daarom weet ik dat hier hard aan gewerkt wordt. Waar dat mogelijk is, krijgt VDL Nedcar daarbij ondersteuning van het kabinet. In hoeverre productie voor de militaire maakindustrie van voertuigen een passende invulling kan zijn binnen de beoogde verbreding van activiteiten bij VDL Nedcar kan ik niet inschatten. Zusterbedrijven binnen VDL Groep zijn in het verleden betrokken geweest bij opdrachten voor militaire voertuigen en zullen waarschijnlijk ook bij nieuwe tenders kansen willen pakken. Denkbaar is ook dat andere ondernemingen met opdrachten binnen dit domein, die gebrek aan ruimte en personeel ervaren, de faciliteiten bij VDL Nedcar zouden kunnen benutten. Mochten hier kansen liggen om de kennis en vaardigheid bij Nedcar te behouden, dan geldt ook voor dergelijke scenario’s dat het kabinet bereid is om te bezien of en hoe we dit kunnen ondersteunen.
Bent u bereid zich publiekelijk uit te spreken voor een militaire maakindustrie in Born en mogelijk investeerders en bedrijven bij elkaar te brengen om van de huidige situatie alsnog een succes te maken en in te zetten op een pad waarin Nedcar-werknemers weer toekomst kunnen zien?
Zie antwoord vraag 4.
Ziet u het ook als een doel om zo veel mogelijk van ons militaire materieel in de eigen industrie te kunnen investeren?
Op basis van de Defensie Industrie Strategie (DIS) en het Industrieel Participatiebeleid, waarover de Minister van Economische zaken uw kamer tweejaarlijks rapporteert (Kamerstuk 26 231), spant de overheid zich actief in om de Nederlandse industrie optimaal te betrekken in de productie en toeleveringsketens van de grote eindproducenten van militair materieel (de zogenaamde Original Equipment Manufacturer [OEM]).
Het bericht dat militairen zelf moeten boeten voor de misstanden die ze melden |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Militairen die misstanden melden moeten daar vaak zelf voor boeten. «Ik moest naar de ggz. Maar ik ben niet gek»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van de berichtgeving in NRC. In mijn antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Futselaar (SP) die de Kamer ontving op 17 mei 2023, heb ik aangegeven dat Defensie doorlopend werkt aan een veilige werkomgeving voor alle medewerkers waarin iedereen zich veilig voelt om meldingen te doen (Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2022–2023, nr. 2644). Defensie probeert dan ook het melden van vermoedens van integriteitsschendingen en misstanden zo makkelijk mogelijk te maken. Een positieve meldcultuur waarbij medewerkers zich durven te melden is hier onderdeel van. Ik betreur het dan ook dat de (oud-)medewerkers die in NRC aan het woord komen geen positieve ervaringen hebben.
Voorafgaand aan het verder beantwoorden van de door het lid Piri (PvdA) gestelde vragen is het belangrijk te benoemen dat er een onderscheid bestaat tussen een integriteitsschending en een vermoedelijke misstand. Voor een toelichting hierop verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 1 van de schriftelijke vragen Futselaar (SP).
Op welke manier worden melders actief ondersteund in het melden van een misstand bij Defensie? Hoe worden zij na de melding ondersteund?
Het beleid rondom meldingen en de stappen die horen bij het doen en behandelen van meldingen zijn voor alle medewerkers benaderbaar via het interne publicatieportaal. Deze meldingen kunnen onder meer gedaan worden bij de direct of hogere leidinggevende, de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID) en het extern bemenste Meldpunt Integriteit Defensie (MID), of direct extern bij bijvoorbeeld het Huis voor Klokkenluiders. Defensie biedt melders de mogelijkheid om bijgestaan te worden door deskundige ondersteuners, zoals een vertrouwenspersoon of een integriteitsadviseur. Wanneer een melder een vermoeden van een misstand wil melden maar niet wil dat zijn identiteit kenbaar wordt binnen de organisatie, kan een coördinator vertrouwenspersoon als tussenpersoon optreden.
Tijdens en na afloop van het meldproces wordt (na)zorg aan de melder geboden. Dit is altijd maatwerk en hier wordt in voorzien op basis van de behoeften van de melder. Defensie blijft dan ook (na)zorg verbeteren. Recent is bijvoorbeeld in de interne procesbeschrijving voor het melden van misstanden opgenomen dat het meldproces standaard met melders geëvalueerd gaat worden.
Wat zijn de gevolgen voor de verdere carrière van een militair wanneer deze een melding doet over een misstand? Op welke manier wordt erop toegezien dat er geen consequenties zijn voor diens carrière?
Defensie werkt doorlopend aan een positieve en veilige meldcultuur, waarin medewerkers zich veilig voelen om een melding te doen. Aangiftes, andere vormen van straffen of dreigingen met straffen tegen melders vanwege het feit dat zij een melding hebben gedaan, passen hier niet in. Dit geldt ook voor het ondervinden van negatieve gevolgen voor de carrière.
Defensie wil niet dat medewerkers worden benadeeld vanwege het feit dat zij een melding doen. Melders van een vermoeden van een misstand (zowel burgermedewerkers als militairen) hebben recht op wettelijke bescherming en mogen tijdens en na de behandeling van een vermoeden van een misstand niet worden benadeeld. Het ondervinden van negatieve gevolgen voor de carrière en het doen van aangiftes of dreigen met straffen vanwege het feit dat iemand een melding heeft gedaan, zijn vormen van benadeling. Defensie accepteert het dan ook niet wanneer commandanten of leidinggevenden melders hiermee confronteren. Indien dit wel gebeurt wordt met hen in gesprek gegaan en worden, afhankelijk van de situatie, passende maatregelen genomen.
Indien een melder zich benadeeld voelt, wil Defensie graag dat de melder dit kenbaar maakt, zodat dit kan worden onderzocht en hiertegen kan worden opgetreden. Melders kunnen zich wenden tot hun vertrouwenspersoon, een leidinggevende, een integriteitsadviseur of het bevoegd gezag. Ook kunnen deze functionarissen proactief met de melder bespreken of de melder deze benadeling ervaart. Afhankelijk van de situatie wordt in overleg met de melder bezien hoe de ervaren benadeling moet worden behandeld.
Hoe wordt er opgetreden tegen het (dreigen met) doen van aangifte en andere vormen van «straffen» zoals het afnemen van de vaste slaapplek van een militair die een melding doet van een misstand of een andere militair daarin ondersteunt?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u dat de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID) een melder advies heeft gegeven over het doorzetten van een melding in relatie tot diens ontslagregeling? Is het COID voldoende onafhankelijk in haar rol als integriteitsorgaan?
Integriteitadviseurs van de COID informeren melders over het gehele meldproces. Onderdeel hiervan is het schetsen van de verschillende mogelijkheden van het behandelen van een melding. Het is hierbij nadrukkelijk niet de bedoeling om het doorzetten van meldingen te ontmoedigen, integendeel. Indien melders toch het gevoel hebben dat het doen van een melding ontmoedigd wordt, wil Defensie graag dat een melder dit kenbaar maakt. Dit kan bij een vertrouwenspersoon, een leidinggevende, de behandelaar van de melding of het MID. Verder verwijs ik u naar mijn antwoorden op vraag 9, 10 en 11 van de schriftelijke vragen Futselaar (SP) (Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2022–2023, nr. 2644).
Hoe verklaart u dat er uit het jaarverslag van de COID uit 2021 blijkt dat slechts bij 11 van de 216 gemaakte meldingen van vermoedelijke integriteitsschendingen onderzoek werd gedaan?
Ons integriteitsbeleid is erop gericht dat de betrokken personen met elkaar in gesprek gaan om de situatie te bespreken en te verbeteren. In overleg met de melder en een integriteitsadviseur wordt bekeken wat, gegeven de omstandigheden, de meest passende manier is om op een situatie te reageren, tot een oplossing te komen en recht te doen aan de behoeften van betrokkenen.
Concrete voorbeelden zijn bemiddeling en mediation. Deze interventies worden begeleid door mediators van Defensie, welke zijn aangesloten bij het landelijke kwaliteitsregister. Betrokkenen kunnen bij dit soort gesprekken ondersteund worden door een vertrouwenspersoon of een integriteitsadviseur.
In de meeste gevallen zijn de gesprekken effectief en zijn de betrokkenen het erover eens dat de situatie zonder onderzoek kan worden afgerond. Daardoor is voor de meeste meldingen van een vermoedelijke integriteitsschending geen onderzoek nodig of gewenst.
Waarom wordt er in beginsel voorkeur gegeven aan minder ingrijpende maatregelen dan een onderzoek, zoals blijkt uit het jaarverslag van de COID uit 2021? Doet dit recht aan de gemaakte meldingen?
Zie antwoord vraag 6.
Is het feit dat een behandelaar van de COID dezelfde baas heeft als de melder wiens casus wordt behandeld wat u betreft in alle gevallen een onzuiverheid van de behandeling? Maakt het deel uit van het reglement van de COID dat de behandelaar niet dezelfde baas mag hebben als de melder?
De behandelaar van een melding is het bevoegd gezag van degene over wie gemeld is. Vaak is dit de direct leidinggevende. Deze persoon is namelijk verantwoordelijk voor een veilige werkomgeving en in staat de situatie waar nodig te verbeteren. De behandeling kan belegd worden bij het naasthogere bevoegd gezag, bijvoorbeeld wanneer het primaire bevoegd gezag niet op voldoende afstand staat van de te onderzoeken kwestie of personen. Het bevoegd gezag kan hiertoe besluiten. Ook kan de melder zelf de melding bij het naasthogere niveau neerleggen. De integriteitsadviseur kan hierbij ondersteunen. Bovengenoemde procedure geldt ook voor meldingen binnen de COID.
Wat is er gedaan met de aanbevelingen van commissie-Giebels? Op welke manier wordt het effect van de maatregelen gemonitord?
Naar aanleiding van de aanbevelingen van de commissie-Giebels is het plan van aanpak ter versterking van de sociale veiligheid opgesteld. Dit plan is in 2022 verankerd in het verbeterde integriteitsbeleid (Kamerstuk 36 124, nr. 8). Zoals de commissie-Giebels heeft aanbevolen, richt het beleid voor het herkennen en behandelen van signalen en meldingen zich in eerste instantie op het bespreken van de situatie met alle betrokkenen. Het doel hierbij is om met een mensgerichte aanpak de onderlinge relaties te herstellen en de situatie te verbeteren.
De effecten van de maatregelen worden op verschillende manieren gemonitord. Onder andere door evaluatieonderzoek – zoals de evaluatie van het MID en de COID (Kamerstuk 35 000-X, nr. 97) – peilingen onder medewerkers, doorlopend Just-cultureactie-onderzoek en onderzoek naar specifieke onderwerpen, zoals het onderzoek naar het stelsel van vertrouwenspersonen.
Hoe gaat de procedure van een melding bij het externe meldpunt op dit moment in zijn werk? Worden meldingen die bij het externe meldpunt gemaakt worden ook extern onderzocht? Kunnen meldingen net zo makkelijk bij het externe meldpunt gedaan worden als bij de COID? Hoe kunnen militairen het externe meldpunt vinden?
Alle medewerkers van Defensie (militairen en burgers) en externen kunnen een melding doen van een vermoedelijke integriteitsschending of misstand bij het extern bemenste MID. Dit kan telefonisch, via e-mail, of via een webformulier. De contactgegevens van het MID zijn te vinden op www.defensie.nl, op het intranet van Defensie en in de «Mijn Defensie»-app.
Het MID is niet bevoegd om meldingen te onderzoeken. Het MID zet de melding, alleen met instemming van de melder, binnen 24 uur door aan de COID. Een integriteitsadviseur adviseert de melder en het bevoegd gezag over de verdere behandeling van de melding. Als het bevoegd gezag vaststelt dat er sprake is van een vermoeden van een misstand, wordt altijd een onderzoek ingesteld. Zoals genoteerd in het antwoord op vraag 12 kan dit een intern of extern onderzoek zijn.
Wanneer het een melding van een (vermoedelijke) integriteitsschending betreft, wordt in samenspraak met de melder en andere betrokkenen bepaald op welke wijze met de situatie wordt omgegaan. Zoals aangegeven is niet voor elke melding van een integriteitsschending een onderzoek nodig. Wanneer er wel een onderzoek wordt uitgevoerd, is dit in de regel een intern onderzoek.
Waarom wordt er niet voor alle meldingen gebruikgemaakt van het externe meldpunt? Wat is de meerwaarde van een interne integriteitsorganisatie zoals de COID?
Als uitgangspunt geldt dat klachten en meldingen binnen Defensie zelf worden behandeld. Ten eerste omdat dit bijdraagt aan het veranderen van de cultuur waarbij de organisatie kan leren van klachten en leidinggevenden hierop sneller kunnen acteren, maar juist ook aangesproken kunnen worden. Ten tweede heeft Defensie een wettelijke verplichting om zelf klachten in behandeling te kunnen nemen. Zo stelt de algemene wet bestuursrecht dat het aan een bestuursorgaan is om klachten zelf in behandeling te nemen. Ook heeft Defensie een wettelijke verplichting om een procedure voor de behandeling van meldingen van integriteitsschendingen en vermoedens van misstanden intern te borgen. Ik acht het daarmee vanuit de zorg voor het personeel van belang dat Defensie zelf verantwoordelijkheid draagt voor de afhandeling van klachten, integriteitsmeldingen en meldingen van vermoedens van misstanden.
Defensie beschikt over een onafhankelijk meldpunt, het MID. Dit meldpunt is extern bemenst, valt organiek rechtstreeks onder de secretaris-generaal en staat los van de COID (Kamerstuk 35 000-X nr. 86). De positionering van het MID is in lijn met de bevindingen van de Commissie-Giebels. Zij prefereert een intern meldpunt boven een extern meldpunt vanwege de acceptatie (Kamerstuk 34 775-X nr. 130).
Een medewerker die een vermoeden van een misstand wil melden kan zich ook richten tot het Huis voor Klokkenluiders.
Tot in hoeverre zijn de onderzoekscommissies die meldingen onderzoeken onafhankelijk? Wat zijn hier de vereisten voor?
Het bevoegd gezag kan een interne commissie van onderzoek instellen. Een vermoeden van een misstand kan het bevoegd gezag ook door een externe onderzoekscommissie laten onderzoeken. In alle gevallen mogen de leden van de commissie niet betrokken zijn of zijn geweest bij het voorval en moeten zij op voldoende afstand staan van de te onderzoeken kwestie of personen. De melder heeft de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen de samenstelling van de commissie.
Hoe verklaart u dat er de afgelopen vijf jaarverslagen van de COID 1224 meldingen zijn gedaan bij het meldpunt, en er slechts zeven militairen zijn erkend als klokkenluider?
In de praktijk is een (melding van een vermoeden van een) misstand niet vaak aan de orde. Vaker gaat het om een (melding van een vermoeden van een) integriteitsschending in meer algemene zin. In het antwoord op vraag 1 van de schriftelijke vragen Futselaar (SP) heb ik toegelicht wanneer sprake is van een (vermoeden van een) integriteitsschending en een (vermoeden van een) misstand (Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2022–2023, nr. 2644).
Wat zijn de vereisten om officieel aangemerkt te worden als klokkenluider, en zijn deze vereisten in verhouding met een realistisch profiel van een klokkenluider? Waarin wijken de vereisten van Defensie af van de vereisten die het Huis voor Klokkenluiders hanteert?
Zoals genoteerd in het antwoord op vraag 1 van de schriftelijke vragen Futselaar (SP) is in de Wet bescherming klokkenluiders gedefinieerd wanneer sprake is van een melder van een vermoeden van een misstand, ook wel een «klokkenluider» (Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2022–2023, nr. 2644). Zowel Defensie als het Huis voor Klokkenluiders toetsen bij het toekennen van de status van klokkenluider aan deze definitie.
Hoe beoordeelt u de beschreven situatie dat klokkenluiders van Defensie een schadevergoeding krijgen in ruil voor een verdere zwijgplicht (ook als de casus niet wordt opgelost)? Wanneer is de laatste vaststellingsovereenkomst met daarin een geheimhoudingsclausule gesloten?
Zoals aangegeven in het antwoord op vragen 7 en 8 van de schriftelijke vragen Futselaar (SP), is voor Defensie het uitgangspunt dat in een vaststellingsovereenkomst geen afspraak wordt gemaakt die de (voormalig) medewerker belet om te spreken over het gemelde vermoeden van een misstand. Mocht een dergelijk afspraak toch in een vaststellingsovereenkomst zijn opgenomen, dan zal Defensie de melder hier niet aan houden (afgezien van wettelijke en op andere (interne)regelgeving gebaseerde geheimhoudingsverplichtingen).
Wat is de standaardprocedure als er melding wordt gemaakt over een fysieke veiligheidssituatie door een militair?
Medewerkers kunnen een onveilige situatie in alle gevallen met hun leidinggevende bespreken. Daarnaast moeten onveilige situaties (ook) gemeld worden. Meldingen over een fysieke veiligheidssituatie worden gedaan in het centrale interne systeem «PeopleSoft Melden Voorvallen» (PSMV). De meldingen worden afhankelijk van de ernst van de schade en/of het letsel gecategoriseerd in vier «ernstcategorieën». Hierbij is categorie 1 de laagste en categorie 4 de zwaarste. De procedure voor het melden via PSMV is uniform voor alle typen meldingen.
De verantwoordelijkheden voor het onderzoeken en afdoen van een melding voor categorieën 1 en 2 ligt bij de commandant van de zelfstandige eenheid en voor categorie 3 bij de commandant van het defensieonderdeel. De Inspecteur-Generaal Veiligheid (IGV) doet in beginsel onderzoek naar meldingen die vallen in categorie 4, maar is daartoe niet beperkt. De verantwoordelijkheid voor het initiëren van acties, zoals het treffen van maatregelen, ligt primair bij de verantwoordelijke commandanten.
Worden leidinggevenden geïnstrueerd over de te hanteren procedure bij een melding? Op welke manier wordt erop toegezien dat deze wordt gevolgd?
Leidinggevenden worden geïnstrueerd over de te hanteren procedure bij een melding. Indien de melding een (vermoedelijke) integriteitsschending betreft wordt de leidinggevende geïnstrueerd en geadviseerd door een integriteitsadviseur. De integriteitsadviseur begeleidt het proces en ziet erop toe dat deze zoals voorgeschreven wordt gevolgd.
Wanneer het een melding gaat over een fysieke veiligheidssituatie worden leidinggevenden geïnstrueerd door de veiligheidsadviseur van de eenheid. Deze adviseurs bewaken dat de standaardprocedure wordt gevolgd. Ook is een instructiekaart beschikbaar en biedt het PSMV-systeem de mogelijkheid om aanvullende informatie over de meldprocedure weer te geven.
Wordt er zorgvuldig omgegaan met de vertrouwelijkheid van een melding? Hoe kunt u ervoor zorgen dat militairen er zeker van kunnen zijn dat een melding in alle vertrouwelijkheid gedaan kan worden?
De regelgeving bij Defensie is als volgt. Bij de behandeling van meldingen van een vermoeden van een misstand wordt informatie over de melding en de melder alleen gedeeld met functionarissen die noodzakelijkerwijs bij de melding betrokken zijn. Het is niet de bedoeling dat buiten deze groep informatie wordt gedeeld die herleidbaar is tot de identiteit van de melder.
In de praktijk komt het voor dat binnen delen van de organisatie bekend wordt wie een melding heeft gedaan, bijvoorbeeld omdat dit door collega’s kan worden afgeleid uit veranderde omstandigheden, het onderzoeken van de melding, of zelf door de melder wordt gedeeld. Mocht dit gebeuren dan wordt afhankelijk van de situatie samen met de relevante betrokkenen bepaald hoe hier op moet worden gereageerd. Hierbij adviseert de integriteitsadviseur het bevoegd gezag.
Wordt er na het doen van een melding (over veiligheid) ook op geacteerd als dit het nadrukkelijke verzoek van de melder is? Hoe wordt een melding vervolgens (anoniem) besproken door leidinggevenden?
Defensie neemt elke melding serieus en bekijkt in overleg met de melder en overige betrokkenen wat de meest passende manier van behandeling is. Dit geldt voor alle soorten meldingen, zowel voor (vermoedelijke) integriteitsschendingen als voor fysieke veiligheidssituaties.
Ons beleid omtrent integriteitsschendingen is erop gericht om met alle betrokkenen te bespreken wat er nodig is om met de situatie om te gaan. Hierbij wordt er rekening gehouden met de rechten, belangen, en wensen van alle betrokkenen. Integriteitsschendingen kunnen anoniem gemeld worden bij het MID. Een melding vervolgens volledig anoniem bespreken is in de praktijk lastig. Informatie moet namelijk gedeeld worden en deze is mogelijk herleidbaar naar de melder. Wel kan een (coördinator) vertrouwenspersoon als tussenpersoon optreden, zodat de melding zo vertrouwelijk mogelijk wordt besproken en de melder zelf hier niet direct betrokken hoeft te zijn. Meldingen omtrent fysieke veiligheidssituaties kunnen in het PSMV-systeem niet anoniem worden gemeld.
Wordt er pas iets met een melding gedaan wanneer de misstand iets illegaals betreft (zie de uitspraak van de commandant in het genoemde NRC-artikel)? Wordt de veiligheid van militairen op die manier voldoende gewaarborgd volgens u?
Defensie neemt elke melding in behandeling. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 en 7 wordt altijd bekeken wat de meest passende manier is om op een situatie te reageren en tot een oplossing te komen. Ik heb er dan ook vertrouwen in dat de veiligheid zoals bedoeld in de vraag voldoende gewaarborgd is, doordat ons beleid en procedures met zorg zijn ontwikkeld en de medewerkers betrokken bij het proces voldoende zijn gekwalificeerd.
De uitvoering van het meldproces blijft mensenwerk, waarbij het een uitdaging kan zijn om aan alle belangen en partijen evenredig recht te doen. Daarom bespreken medewerkers betrokken bij het meldproces regelmatig met elkaar over de uitvoering hiervan. Tevens voert Defensie regelmatig onderzoek uit omtrent meldingen en hoe het meldproces verloopt en ervaren wordt door medewerkers. De komende periode gaat het hierbij onder meer om een validatie naar de uitvoering van de Wet bescherming Klokkenluiders, een onderzoek naar het stelsel van vertrouwenspersonen en een peiling naar de ervaren meldingsbereidheid.
Is het actief ophalen van feedback van militairen over de veiligheid van hun werk standaard deel van het plan van aanpak voor (sociale) veiligheid bij Defensie? Zo nee, waarom niet?
Ja. Bij alle eenheden worden structureel werkbelevingsonderzoeken uitgevoerd, geregeld wordt de mening van medewerkers over veiligheid gepeild, waaronder over sociale veiligheid en commandanten lopen safety walks -veiligheidsrondes om met hun medewerkers op de werkvloer te spreken over veiligheid.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het doen van een melding bij Defensie in de toekomst wel veilig is voor de melder?
Verwijzend naar mijn antwoorden op vragen 2, 4, 12 en 18 ben ik van mening dat binnen Defensie veilig een melding kan worden gedaan. Defensie werkt doorlopend aan een veilige werkomgeving voor alle medewerkers waarin iedereen zich veilig voelt om meldingen te doen. Defensie probeert dan ook het melden van vermoedens van integriteitsschendingen en misstanden zo makkelijk mogelijk te maken. Een positieve meldcultuur waarbij medewerkers zich durven te melden is hier onderdeel van. Met de resultaten van frequente evaluaties, onderzoeken en peilingen blijft Defensie werken aan het verder verbeteren van de veiligheidscultuur en het verder vergroten van de meldingsbereidheid. Ook laat ik in de procedure voor het melden van misstanden opnemen dat het meldproces met de melders wordt geëvalueerd, zodat Defensie met de resultaten hiervan de uitvoering van het proces kan blijven verbeteren.
Zoals benoemd in mijn antwoord op vraag 5 van het lid Futselaar (SP) onderken ik dat sommige, reeds ingezette, verbetermaatregelen nog niet (volledig) het gewenste effect hebben bereikt. Dit geldt voornamelijk voor de ingezette cultuurverandering en voor de rol en het voorbeeldgedrag van leidinggevenden. Daarom blijf ik hier de komende jaren op investeren, met als doel een veilige werkomgeving te garanderen en melden zo veilig mogelijk te maken.
Een hardnekkige misstandencultuur bij Defensie. |
|
Frank Futselaar (SP) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Deelt u de conclusie van het artikel «Die melding van jou... daar doen we niks mee» dat het (nog steeds) zeer moeilijk is een misstand bij Defensie aan te kaarten? Zo nee, waarom niet?1
Ik heb kennisgenomen van de berichtgeving in NRC. Defensie werkt doorlopend aan een veilige werkomgeving voor alle medewerkers waarin iedereen zich veilig voelt om meldingen te doen. Defensie probeert dan ook het melden van vermoedens van integriteitsschendingen en vermoedelijke misstanden zo makkelijk mogelijk te maken. Op dit moment kunnen deze meldingen onder meer gedaan worden bij de direct of hogere leidinggevende, de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID), het extern bemenste Meldpunt Integriteit Defensie (MID) of bij een vertrouwenspersoon integriteit. Daarnaast kan een medewerker die een vermoeden van een misstand wil melden zich ook richten tot het onafhankelijke Huis voor Klokkenluiders. Hiermee bestaan voor melders van misstanden verschillende mogelijkheden om een misstand aan te kaarten.
Ik betreur het dan ook dat de (oud-)medewerkers die in NRC aan het woord komen geen positieve ervaringen hebben. Dit laat zien dat sociale veiligheid en integriteit onze blijvende aandacht verdienen en Defensie zich moet blijven verbeteren.
Naar aanleiding van de berichtgeving in NRC vind ik het belangrijk toe te lichten wanneer sprake is van een (melding van een vermoeden van een) integriteitsschending en een (melding van een vermoeden van een) misstand.
Een integriteitsschending is een ruim begrip. Het kan daarbij bijvoorbeeld gaan om ongewenst gedrag (onder andere (seksuele) intimidatie, discriminatie, agressie en pesten), fraude, corruptie of misbruik van bevoegdheid. Een bijzondere categorie binnen de integriteitsschendingen is de zogenaamde «misstand». In de Wet bescherming klokkenluiders wordt beschreven wanneer hiervan sprake is. Dat is in de eerste plaats het geval bij een schending (of een gevaar voor een schending) van het Unierecht. Bijvoorbeeld bij een inbreuk op een verordening of richtlijn van de Europese Unie. In de tweede plaats is sprake van een misstand bij een handeling of nalatigheid waarbij het maatschappelijk belang in het geding is en – kort samengevat – sprake is van (i) een schending van een wettelijk voorschrift of interne regels of (ii) een gevaar voor de volksgezondheid, de veiligheid van personen, de aantasting van het milieu of het goed functioneren van de openbare dienst als gevolg van een onbehoorlijke wijze van handelen of nalaten. In de praktijk is een (melding van een vermoeden van een) misstand niet vaak aan de orde. Vaker gaat het om een (melding van een vermoeden van een) integriteitsschending in meer algemene zin.
Kunt u bevestigen dat er intimiderende acties plaats hebben gevonden, zoals het losdraaien van autowielbouten? Zo ja, bent u bereid dat strafrechtelijk te laten onderzoeken en zo nodig vervolging in te stellen tegen de daders?
Ik stel voorop dat ik intimiderende acties afkeur. Een medewerker die een mogelijk strafbaar feit wil aankaarten, kan dit doen door bij zijn commandant dan wel leidinggevende een melding te maken en door aangifte te doen bij de Koninklijke Marechaussee of de Nationale Politie, zodat hiernaar onderzoek verricht kan worden. Het Openbaar Ministerie beslist over het instellen van strafrechtelijke vervolging.
Er zijn verschillende situaties onder de aandacht gebracht waarbij mogelijk sprake was van het losdraaien van autowielbouten. De Koninklijke Marechaussee heeft hiernaar uitgebreid en langdurig onderzoek gedaan. Dit onderzoek heeft niet geleid tot een verdachte en er is niet vastgesteld met welke reden de autowielbouten zijn losgekomen. Op basis van dit resultaat en vanwege onvoldoende nadere opsporingsindicaties is het onderzoek gestopt.
Passen deze ervaringen in de conclusie van de Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht dat een op de drie respondenten in de afgelopen drie jaar grensoverschrijdende opmerkingen heeft ervaren tijdens het werken bij Defensie, of zijn ze afwijkend? Kunt u uw antwoord toelichten?2
De Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht (IGK) tekende in zijn themarapport ervaringen met grensoverschrijdende opmerkingen op. Signalen zoals opgetekend door de IGK en NRC worden binnen Defensie gezien als (vermoedens van) integriteitschendingen.
Is het juist te constateren dat «toepassing naar letter en geest van de Europese richtlijn voor klokkenluiders» vooral een mentale of culturele kwestie is? Zo nee, waarom niet?3
Zoals ik uw Kamer op 3 februari 2023 berichtte vind ik het belangrijk dat Defensie de Europese richtlijn en de daarop gebaseerde nationale wetgeving «naar de letter en de geest» uitvoert. Ik schreef nog een aantal actiepunten te onderkennen nu de Wet bescherming klokkenluiders is ingevoerd. Dit betreffen aanpassingen doorvoeren in het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) en het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie (BARD), medewerkers die betrokken zijn bij het behandelen van meldingen bijscholen op het toepassen van de uitgebreide definitie van een misstand en de procesbeschrijving inzake misstanden op enkele punten tekstueel in overeenstemming brengen met de nieuwe wet (Kamerstuk 36 200 X, nr. 66). Verder gaf ik in mijn brief van 3 februari aan de uitvoering van de Europese richtlijn en de daarop gebaseerde nationale wetgeving extern te laten valideren. De uitkomsten daarvan worden vervolgens gebruikt om beleid en regelgeving ten aanzien van de sociale veiligheid en integriteit bij Defensie verder te verbeteren.
Deelt u tevens de conclusie dat Defensie er niet in slaagt een cultuur door te voeren waarin zaken bespreekbaar zijn en ook fouten gemaakt kunnen worden, een die beter wordt door dingen die fout lopen op een goede manier op te lossen? Zo ja, wat zijn uw vervolgmaatregelen? Zo nee, waarom niet?4
Ik deel deze conclusie niet, in zoverre dat Defensie er nog niet is, maar goede stappen maakt. We zien signalen dat de maatregelen binnen de organisatie een positieve invloed hebben. Een voorbeeld hiervan is de toename in het aantal meldingen van vermoedelijke integriteitsschendingen de afgelopen jaren.
Ik wil benadrukken dat Defensie doorlopend werkt aan een cultuur waarin we elkaar aanspreken op ongewenst gedrag, we het maken van fouten bespreekbaar maken en het leren van en met elkaar de norm is. Een positieve meldcultuur waarbij medewerkers zich durven te melden is hier onderdeel van.
Sinds het uitkomen van het rapport van de Commissie-Giebels in oktober 2018 hebben wij op basis van het plan van aanpak sociale veiligheid verschillende verbetermaatregelen getroffen, zoals het verbeteren van het integriteitsbeleid en het verder professionaliseren en vereenvoudigen van het meldproces. Een belangrijk onderdeel van het verbeterde meldproces is het voorzien in (na)zorg voor melders. Onderdeel hiervan is met de melder bespreken hoe het meldproces is ervaren.
Ik onderken dat sommige verbetermaatregelen nog niet (volledig) het gewenste effect hebben bereikt. Dit geldt voornamelijk voor de ingezette cultuurverandering en voor de rol en het voorbeeldgedrag van leidinggevenden.
Deelt u de conclusie van Giebels dat het monitoringsbeleid op misstanden niet van de grond is gekomen? Zo nee, waarom niet?
NRC meldt dat de Commissie-Giebels twee jaar nadat zij haar rapport had opgeleverd, werd uitgenodigd door Defensie om te horen welke maatregelen naar aanleiding van het rapport waren genomen. NRC schrijft dat de Commissie positief verrast was, maar geen antwoord kreeg op de vraag hoe Defensie monitort of de maatregelen effect hebben.
Op verschillende momenten zijn de maatregelen die getroffen zijn op het gebied van sociale veiligheid en integriteit getoetst op effectiviteit. Doorlopend evalueert Defensie bestaand beleid. Zo is recent het integriteitsbeleid herzien en vastgesteld (Kamerstuk 36 124, nr. 8). Daarnaast heeft een evaluatie plaatsgevonden van het MID en de COID, conform de motie van de leden Belhaj en Kerstens (Kamerstuk 35 000 X, nr. 97). Hierover heb ik uw Kamer op 5 juli 2022 geïnformeerd (Kamerstuk 35 925 X, nr. 88).
Verder heeft de Visitatiecommissie zich onder andere gebogen over de effectiviteit van maatregelen op het gebied van sociale veiligheid. De Visitatiecommissie heeft op grond van door Defensie aangeleverde documenten en eigen bezoeken, zich een beeld gevormd van de kwaliteit van de professionals en de organisatorische eenheid. Hieruit kwam naar voren dat Defensie stappen gemaakt heeft en aan het zetten is ter verbetering van de sociale veiligheid. Ook werd geconcludeerd dat een aantal aspecten nog verdere aandacht nodig hebben, zoals het realiseren van een registratiesysteem voor integriteitsschendingen, meldingen en klachten. Defensie werkt naar dit systeem toe. Hier zijn al stappen in gezet. De voortgang verloopt echter traag door prioritering in ICT-projecten en beperkte beschikbare capaciteit voor deze projecten.
Voorts heeft Defensie in 2018 de Inspectie Veiligheid Defensie (IVD) opgericht om toezicht te houden op de kwaliteit van de taakuitvoering en de naleving van wet- en regelgeving op het gebied van fysieke en sociale veiligheid. Zo voert de IVD bijvoorbeeld een themaonderzoek uit naar sociale veiligheid (Kamerstuk 36 200 X, nr. 55).
Hoeveel vaststellingsovereenkomsten zijn er sinds publicatie van het rapport van de commissie-Giebels in 2018 gesloten met personeel dat een misstand in de Defensieorganisatie had aangekaart? Wat was het laagst toegekende bedrag en wat het hoogste? Wat is het totale bedrag dat daarmee gemoeid was?
Een vaststellingsovereenkomst is een overeenkomst die in de wet is geregeld (artikel 7:900 BW). Het is een overeenkomst waarbij partijen afspraken maken ter beëindiging of ter voorkoming van onzekerheid of geschil omtrent hetgeen tussen partijen rechtens geldt. Vaststellingsovereenkomsten worden bijvoorbeeld gesloten om een schadeclaim af te wikkelen of om een arbeidsovereenkomst of aanstelling te beëindigen. Omdat het onderwerp van vaststellingsovereenkomsten sterk uiteen kan lopen, is niet een specifieke post op de balans van Defensie aan te wijzen waar overeenkomsten waarbij financiële afspraken zijn gemaakt onder vallen.
Het komt voor dat Defensie een vaststellingsovereenkomst sluit met een (voormalig) medewerker. Bijvoorbeeld om afspraken te maken over een verzoek tot schadevergoeding van een (voormalig) medewerker met bijvoorbeeld een posttraumatische stressstoornis (PTSS) of om een aanstelling met wederzijds goedvinden te beëindigen. Van belang is dat er in het algemeen geen verplichting bestaat om een vaststellingsovereenkomst te sluiten. Een vaststellingsovereenkomst komt alleen tot stand met instemming van de (voormalig) medewerker.
Defensie heeft vaststellingsovereenkomsten gesloten met (voormalig) medewerkers die een vermoeden van een misstand hebben gemeld. Dit is, voor zover wij thans kunnen nagaan, sinds de publicatie van het rapport van de Commissie-Giebels zeven keer voorgekomen. In al deze gevallen is de (voormalig) medewerker daarbij bijgestaan door een jurist. Overigens is in al deze gevallen de melding van het vermoeden van een misstand gedaan vóór publicatie van het rapport van de Commissie-Giebels en hielden vijf van deze meldingen verband met één casus. In deze zeven vaststellingsovereenkomsten zijn geen afspraken gemaakt die de melders beletten om te spreken over het gemelde vermoeden van een misstand.
Onder mijn verantwoordelijkheid is het uitgangspunt dat in een vaststellingsovereenkomst geen afspraak wordt gemaakt die een melder belet om te spreken over het gemelde vermoeden van een misstand. Mocht een dergelijk afspraak toch in een vaststellingsovereenkomst zijn opgenomen, dan zal Defensie de melder hier niet aan houden (afgezien van wettelijke en op andere (interne)regelgeving gebaseerde geheimhoudingsverplichtingen).
Ik wil graag benadrukken dat Defensie geen vaststellingsovereenkomsten sluit met het doel om een melding van het vermoeden van een misstand toe te dekken. Indien financiële afspraken worden gemaakt, is van een afkoopsom dan ook geen sprake. Defensie doet geen mededelingen over de inhoud van financiële afspraken die door Defensie en melders van een vermoeden van een misstand zijn gemaakt en vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst. In de gevallen waarin als onderdeel van de vaststellingsovereenkomst door partijen financiële afspraken zijn gemaakt, geldt in algemene zin dat de inhoud van deze afspraken afhankelijk is van de specifieke omstandigheden van het geval. Hierbij wordt recht gedaan aan de in dat specifieke geval geldende belangen en omstandigheden.
Onder welke post zijn uitbetalingen aan (oud-)werknemers in verband met vaststellingsovereenkomsten te vinden in de jaarverslagen van Defensie?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de analyse dat naar aanleiding van interne klachten over de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID) de positie van de COID verzwakt was? Zo nee, waarom niet?
Deze analyse deel ik niet. Ik informeerde uw Kamer op 4 oktober 2022 en 3 februari 2023 over de Commissie van Onderzoek en Advies die is ingesteld naar aanleiding van meldingen van het vermoeden van misstanden bij de afdeling onderzoek van de COID (Kamerstukken 36 200 X, nr. 50 en 66). Zoals ik aangaf voert de Commissie nu een cultuur- en leeronderzoek uit. Nadat de Commissie het onderzoek heeft voltooid, zal ik uw Kamer berichten over de resultaten van dit onderzoek. Daarbij zal uiteraard rekening worden gehouden met de privacy van alle betrokkenen.
De Commissie heeft onlangs bij de secretaris-generaal aangegeven meer tijd nodig te hebben om tot een goede afronding van het onderzoek te komen. Daarop heeft de secretaris-generaal de termijn voor de Commissie verlengd tot in juni 2023.
Deelt u de analyse dat de COID niet echt onafhankelijk is? Zo nee, waarom niet?
Ik herken mij niet in het predicaat dat er een repressieve groepscultuur bij Defensie zou heersen. Defensie werkt doorlopend aan een cultuur waarin we elkaar aanspreken op ongewenst gedrag, we het maken van fouten bespreekbaar maken en leren van elkaar de norm is. Een positieve meldcultuur is hier onderdeel van; wij stimuleren medewerkers juist om meldingen te doen.
Verder deel ik niet de analyse dat de COID onvoldoende onafhankelijk is. Om de onafhankelijkheid van de COID te waarborgen is deze direct onder de secretaris-generaal en daarmee buiten de commandantenlijn gepositioneerd. Verder verricht de COID zelfstandig en onafhankelijk onderzoek. Voorts heeft de COID sturende bevoegdheden op het proces richting commandanten ten aanzien van onderzoeken naar klachten, integriteitsmeldingen en meldingen van vermoedelijke misstanden (Kamerstuk 35 000 X, nr. 13). Hierdoor heeft de COID de positie en bevoegdheden om haar taken onafhankelijk uit te voeren. Op dit moment zie ik dan ook geen reden om de COID op te heffen.
Hoe staat u tegenover het idee om de COID op te heffen omdat het er niet effectief in slaagt opvolging te geven aan een acceptabele afhandeling van klachten en aan het opheffen van de repressieve groepscultuur? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid een extern, onafhankelijk meldpunt mogelijk te maken met niet van Defensie afhankelijke mensen die een bindend advies kunnen geven? Zo nee, waarom niet?
Defensie beschikt reeds over een onafhankelijk meldpunt, namelijk het MID. Zoals mijn ambtsvoorganger uw Kamer in 2019 liet weten, is dit meldpunt extern bemenst, valt dit organiek rechtstreeks onder de secretaris-generaal en staat dit los van de COID (Kamerstuk 35 000 X nr. 86).
Als uitgangspunt geldt dat klachten en meldingen binnen Defensie zelf worden behandeld. Ten eerste omdat dit bijdraagt aan het veranderen van de cultuur waarbij de organisatie kan leren van klachten en leidinggevenden hierop sneller kunnen acteren, maar juist ook aangesproken kunnen worden. Ten tweede heeft Defensie een wettelijke verplichting om zelf klachten in behandeling te kunnen nemen. Zo stelt de algemene wet bestuursrecht dat het aan een bestuursorgaan is om klachten zelf in behandeling te nemen. Ook heeft Defensie een wettelijke verplichting om een procedure voor de behandeling van meldingen van integriteitsschendingen en vermoedens van misstanden intern te borgen. Ik acht het daarmee vanuit de zorg voor het personeel van belang dat Defensie zelf verantwoordelijkheid draagt voor de afhandeling van klachten, integriteitsmeldingen en meldingen van vermoedens van misstanden (Kamerstuk 35 000 X, nr. 86). Verder is de positionering van het MID in lijn met de bevindingen van de Commissie-Giebels. Zij prefereert een intern meldpunt boven een extern meldpunt vanwege de acceptatie (Kamerstuk 34 775 X, nr. 130).
Verder kan een medewerker die een vermoeden van een misstand wil melden zich richten tot het onafhankelijke Huis voor Klokkenluiders.
Het bericht 'Meer ambitie bij het opleiden van militairen' |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Deelt u de opvatting dat er met bijna 9.000 militaire vacatures en een benodigde instroom van gemiddeld 6.800 militairen per jaar een enorme opgave ligt om personeel bij Defensie te binden, boeien en professioneel voor te bereiden op ernstinzet?
Ja.
Wat gaat u doen om de huidige opleidingsachterstanden weg te werken, de reeds grote druk op de opleidingscapaciteit te verminderen en invulling te geven aan de forse uitdaging om grote aantallen nieuwe militairen te trainen en op te leiden?
De beleidskaders Opleiden & Individueel Trainen zijn recent geactualiseerd. Meer dan voorheen geldt bij opleidingen het uitgangspunt «Dat wat nodig is, precies genoeg, precies op tijd». Dat betekent dat de opleidingsinspanningen zich richten op de kwalificaties die daadwerkelijk nodig zijn voor de individuele functievervulling. Daarnaast komt er meer nadruk op flexibel en doelmatig opleiden met meerdere opkomstmomenten, kleinere klassen en een betere aansluiting op vervolgopleidingen. Opschaling van opleidingscapaciteit via de inhuur of inkoop van externe opleidingscapaciteit is ook een optie. Ten slotte zal het opleiden op de werkplek steeds belangrijker worden, waardoor reguliere opleidingen kunnen worden verkort.
Is de druk nog steeds zo groot dat militaire instructeurs uit de operationele onderdelen ten gunste van de opleidingseenheden worden ingezet?
Ja.
Herinnert u zich het antwoord dat Defensie de druk op de opleidingscapaciteit vermindert via maatregelen als uitbesteding aan civiele opleidingsinstanties?1
Ja. Een belangrijk uitgangspunt in het opleidingsdomein is dat waar mogelijk civiel wordt samengewerkt. Voorbeelden zijn de mbo-opleiding voor marine technicus door een samenwerkingsverband van verschillende zeevaartscholen en het opleidingscentrum van de Koninklijke marine, samenwerkingsverbanden van de landmacht met regionale ROC’s voor de genie, de verbindingsdienst en het vuursteuncommando, en samenwerking van de luchtmacht met het MBO en commerciële opleiders voor technici en militaire beveiligers. Een ander voorbeeld is de insourcing van externe rij-instructeurs bij het Opleidings- en Trainingscentrum Rijden.
Tenslotte wordt bij initiële militaire opleidingen kritisch gekeken naar wat essentieel is om zelf te doen en wat in samenwerking met civiele opleidingsaanbieders kan worden aangeboden.
Klopt het dat er door Defensie slechts kleinschalig ingekocht wordt als het gaat om outsourcing van militaire functieopleidingen en trainingen, vaak enkelvoudig onderhands (tot €50.000) of meervoudig onderhands (tot €750.000)? Zo ja, waarom gebeurt dit, in het licht van de grote opleidingsachterstanden bij Defensie, niet op grotere schaal?
Ja. Veel functie-opleidingen lenen zich niet voor uitbesteding vanwege het defensiespecifieke karakter of vanwege veiligheidsaspecten. Daar waar uitbesteding wel mogelijk is, wordt steeds meer de samenwerking opgezocht. Voorbeelden hiervan zijn de samenwerking met het MBO in het kader van in- door- en uitstroomopleidingen, waarvoor binnenkort een nieuw convenant wordt getekend, en de inkoop van leiderschapstrainingen en assessments bij externe marktpartijen.
Overigens wordt er niet alleen kleinschalig ingekocht. Bij grote materieelprojecten zit de inkoop van bijvoorbeeld monteurs- en bedrijfsopleidingen dikwijls in de aankoop besloten. Daarnaast worden veel opgeleide specialisten zoals artsen rechtstreeks van de arbeidsmarkt geworven en worden zij slechts kort militair opgeleid.
Is het waar dat een deel van deze aanbestedingen, zoals de retentietraining bij het Commando Landstrijdkrachten, beperkt is in de tijd en wordt afgebouwd, omdat Defensie deze zelf intern weer wil gaan verzorgen?
Nee. Het Commando Landstrijdkrachten streeft juist naar een strategisch partnerschap met civiele partijen om verzekerd te zijn van aanvullende capaciteit wanneer de omstandigheden dat vereisen.
In hoeverre beperkt dit de mogelijkheden voor bedrijven om hun opleiderspoule maximaal in te zetten, voldoende continuïteit te bieden aan de opleiders om ze te binden, om zo Defensie optimaal te kunnen ondersteunen in het verkleinen van opleidingsachterstanden en het vergroten van de personele gereedheid?
In de brief «Vrijwillig, maar niet vrijblijvend», een visie op reservisten (Kamerstuk 36 200-X, nr. 72) heb ik aangekondigd de samenwerking met civiele werkgevers en externe opleidingsinstituten te intensiveren. Hoe die samenwerking vorm krijgt en bijdraagt aan het verkleinen van opleidingsachterstanden zal in de komende periode meer in detail worden uitgewerkt.
Zie ook het antwoord op vraag 4.
Kunt u nader ingaan op de door u voorgestane wijze waarop opleidingen voor het Dienjaar Defensie worden georganiseerd, waarbij op korte termijn gebruik wordt gemaakt van beschikbare interne opleidingscapaciteit, maar bij toekomstige groei van het aantal deelnemers de opleidingen steeds vaker worden uitbesteed onder toezicht van Defensie?
Op korte termijn maakt het Dienjaar Defensie gebruik van de intern beschikbare opleidingscapaciteit, waaronder ook reservisten, om zo snel mogelijk te kunnen starten. Het Dienjaar is een iteratief ontwikkeltraject waarbij voor elke stap van de instroom- en opleidingsketen wordt bezien hoe dit op een schaalbare manier vorm gegeven kan worden. Samenwerking met externe partners is voorzien opdat zo min mogelijk een beroep wordt gedaan op schaarse opleidingscapaciteit bij Defensie.
Het Dienjaar is een pilotproject dat zoveel mogelijk parallel aan bestaande defensie-opleidingen ontwikkeld wordt. Dit maakt dat het Dienjaar ook een geschikte proeftuin is voor innovatie binnen het opleidingsdomein. Als innovatieve maatregelen voor opleidingen blijken te werken binnen het Dienjaar, bezien we of en zo ja hoe we deze breder in het opleidingsdomein kunnen toepassen. Daarnaast voert TNO op dit moment in opdracht van Defensie een onderzoek uit naar arbeidsextensief werken en opleiden.
Waarom is het bij het Dienjaar kennelijk wel mogelijk om de opleidingsketen te innoveren en waar nodig uit te besteden om zo de impact op de bestaande opleidingscapaciteit te minimaliseren, maar blijft dit tot dusver bij de krijgsmacht zelf zeer beperkt?
Zie antwoord vraag 8.
Herinnert u zich de oproep van de Commandant der Strijdkrachten om hulp van ondernemers, omdat Defensie het bedrijfsleven nodig heeft voor slimme samenwerkingen en ecosystemen?2
Ja. In de brief «Vrijwillig, maar niet vrijblijvend», een visie op reservisten heb ik de ambitie opgenomen om in 2024 een relatienetwerk van minimaal 150 werkgevers en brancheorganisaties te hebben waarbinnen het mogelijk is personeel uit te wisselen. Defensie werkt samen met onder andere de Algemene Werkgeversvereniging Nederland en het Platform Defensie Bedrijfsleven aan het uitbouwen van dit relatienetwerk. Een ander voorbeeld is de samenwerking tussen de Nederlandse Defensie Academie en civiele kennis- en onderwijsinstellingen, onder meer inzake nieuwe technologieën zoals data science en artificial intelligence.
Herinnert u zich uw uitspraak «Alle goede ideeën om daar nog meer verbinding te kunnen maken met de opleidingen en met het bedrijfsleven, neem ik natuurlijk met twee handen tegelijk aan»?3
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid, naast het vergroten van de eigen opleidingscapaciteit bij Defensie, de mogelijkheden te onderzoeken om groter te durven denken als het gaat om samenwerking, outsourcen en insourcen van complete opleidingen en trainingen waarbij bedrijven de ruimte hebben om hun eigen curriculum en (internationale) teamleden te gebruiken waardoor vernieuwing en relevante kennis en ervaring nog beter beschikbaar zijn voor Defensie in plaats van detacheringsconstructies die nu vaak worden ingezet?
Ja, ik ben bereid de geschetste mogelijkheden nader te onderzoeken. Er zijn bijvoorbeeld al verkenningen uitgevoerd om opleidingen ten behoeve van persoonlijke ontwikkeling geheel door een externe partner te laten verzorgen. Het is echter nog te vroeg om hierover conclusies te trekken. Defensie onderzoekt daarnaast de mogelijkheden om nauwer samen te werken met bedrijven voor de opleiding en training van defensiepersoneel. Voor wapensystemen worden veelal fabrieksopleidingen ingekocht. Deze opleidingen zijn vooral gericht op de beheersing van technische aspecten rondom een wapensysteem (bediening en onderhoud). Voor de toepassing van wapensystemen in de operatie is outsourcing of detachering meestal geen optie aangezien het hierbij vaak om tactieken gaat die minimaal als departementaal vertrouwelijk of hoger gerubriceerd zijn.
Ook wordt ingezet op meer samenwerking met het MBO en met partners in het veiligheidsdomein (Defensie, Nationale Politie, Douane en Dienst Justitiële Inrichtingen). Defensie kent meer dan 1.800 eigen opleidingen waarvan een deel op termijn kan worden uitbesteed.
Zie ook het antwoord op de vragen 5, 8 en 9.
Bent u bereid daarbij meer langetermijnmogelijkheden te onderzoeken, zoals een consortium van een aantal bedrijven, alsmede vermindering van bureaucratische aanbestedingsprocedures en samenwerking in plaats van detachering, waarbij bedrijven als complete dienstverlener in het leveren van complete opleidingen en trainingen Defensie volledig ontzorgen?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u bevestigen dat het Dienjaar Defensie zo populair is onder jongeren dat er na de eerste ronde ook in de tweede ronde veel meer aanmeldingen (meer dan 500) waren dan het aantal beschikbare plaatsen (125)?
Ja. Eind maart 2023 is de aanmelding voor de tweede lichting van het Dienjaar Defensie gestart. Inmiddels hebben zich ruim 900 mensen aangemeld voor de (verplichte) voorlichting voor deze opkomst en zijn ruim 300 sollicitaties ontvangen. Dit aantal groeit nog met de dag.
Bent u bereid het programma van het Dienjaar in het licht van de groeiende belangstelling sneller op te schalen, waarbij waar nodig opleidingen onder toezicht van Defensie kunnen worden uitbesteed? Zo nee, waarom niet?
Het Dienjaar kent een ambitieus groeipad naar 1.000 deelnemers per jaar in 2025. Gelet op het animo voor het Dienjaar onderzoekt Defensie al de mogelijkheden om sneller op te schalen. Deze groei moet wel rekening houden met het absorptievermogen van de krijgsmacht. Zo moet er voldoende begeleiding zijn voor de Dienjaarmilitairen. Daarnaast moeten er voldoende werkplekken worden geïdentificeerd waar Dienjaarmilitairen met een relatief korte opleiding kunnen worden ingezet. Samenwerking met externe partners is voorzien, waaronder de inhuur van instructiecapaciteit, opdat zo min mogelijk een beroep wordt gedaan op schaarse opleidingscapaciteit bij Defensie.
De erkenning voor een zieke militair na het gebruik van PX10 |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Erkenning voor zieke militair na gebruik PX10» over een militair die jarenlang met het giftige reinigingsmiddel PX10 moest werken?1
Ik ben bekend met het bericht. Ik betreur dat deze oud-medewerker is getroffen door een verschrikkelijke ziekte. Dat medewerkers ziek kunnen zijn geworden door het werk bij Defensie, raakt me. Om zo goed en transparant mogelijk te kunnen beoordelen of er een causaal verband is, is het belangrijk dat Defensie zich baseert op wetenschappelijke inzichten over de mogelijke gezondheidseffecten van het gebruik van het wapenreinigingsmiddel PX-10. Deze inzichten staan in het onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) van 2011.
Ik moet constateren dat er in het bericht van EenVandaag waar u naar verwijst onjuiste stellingen worden herhaald over het onderzoek. Dat creëert een onjuist beeld van het onderzoek van het RIVM. Zoals het RIVM schreef, wordt ten onrechte gesteld dat er 1,7 miljoen mensen met PX-10 zouden hebben gewerkt. Het misverstand over het grote aantal mensen dat volgens EenVandaag met PX-10 heeft gewerkt, komt mogelijk doordat EenVandaag uitgegaan is van een ander product. In de berichtgeving worden namelijk blikken wapenolie getoond; dat is een ander product, waar geen PX-10 of benzeen in zit. Verder is onjuist dat in het onderzoek zogenoemde «piekbelastingen» genegeerd zijn en dat het RIVM geen benzeen zou hebben onderzocht.
De oud-medewerker waaraan wordt gerefereerd in het bericht, heeft een Militair Invaliditeitspensioen (MIP) aangevraagd in verband met zijn ziekte. Bij de beoordeling van die aanvraag is ten onrechte het oude toetsingskader gebruikt. Dit licht ik toe in het antwoord op vraag 2 en 4. Ik benadruk daarbij dat ik in een brief aan uw Kamer liever niet inga op individuele zaken. Toch ontkom ik daar in dit geval niet aan. Ik hecht eraan u te laten weten dat wat ik u schrijf, door de Centrale Raad van Beroep (CRvB) reeds openbaar is gemaakt met het publiceren van de uitspraak.
Deelt u de mening dat in deze zaak eindelijk wordt vastgesteld dat er wel degelijk een causaal verband is tussen PX10 en de ziekte van de militair?
Ik deel de mening niet dat in deze zaak is vastgesteld dat er een causaal verband is tussen PX-10 en de ziekte van de betrokken (oud-)medewerker. Ook blijf ik bij mijn standpunt dat niet het juiste toetsingskader is gebruikt. Bij de beoordeling van de aanvraag is namelijk abusievelijk het toetsingskader van vóór 2011 gebruikt. Dit toetsingskader was gebaseerd op de resultaten van het eerste (interne) deelonderzoek naar de samenstelling en het gebruik van PX-10 en de potentiële gezondheidsrisico’s van PX-10. Deze resultaten gaven aanleiding om, vooruitlopend op de definitieve uitkomsten van het externe wetenschappelijk onderzoek, een causaal verband te veronderstellen als sprake was van a) een ziekte van de ziektelijst, b) een risicoberoep, c) blootstelling vóór 1985 en d) ziek worden uiterlijk 25 jaar na de laatste blootstelling.
In 2011 werd een tweede (extern) deelonderzoek naar blootstelling en mogelijke gezondheidseffecten van het gebruik van PX-10 door het RIVM afgerond. Daaruit bleek dat het praktisch uitgesloten is dat acute myeloïde leukemie (AML) of aanverwante vormen van kanker ontstaat door blootstelling aan PX-10. In de Kamerbrief die u op 11 november 2011 is gestuurd, is aangegeven dat daarom geen causaal verband meer zal worden aangenomen voor claims die worden ingediend na 11 november 2011 (Kamerstuk 33 000 X, nr. 27). Dit laat onverlet dat het mogelijk is om in individueel verband te beoordelen of er causaal verband is tussen de ziekte en de blootstelling aan PX-10, maar dan wordt wel gekeken naar alle relevante individuele factoren, zoals leefstijl en de mate en duur van de blootstelling. Daarbij wegen de resultaten van het rapport van het RIVM ook mee.
In deze zaak werd de aanvraag ruim na 11 november 2011 gedaan maar is bij de beoordeling abusievelijk uitgegaan van het oude toetsingskader van voor 2011, dat was gebaseerd op inmiddels achterhaalde onderzoeksresultaten. Er heeft weliswaar een medische beoordeling plaatsgevonden, maar voor de uiteindelijke toekenning van het MIP zijn alleen de vier hierboven genoemde vereisten (a t/m d) van vóór 2011 meegewogen. Daarmee werd bij het oude toetsingskader causaal verband verondersteld.Zoals gezegd, is uit het RIVM-onderzoek echter gebleken dat het praktisch uitgesloten is dat defensiepersoneel leukemie of aanverwante vormen van kanker heeft gekregen door blootstelling aan PX-10. Bij de uiteindelijke beoordeling van de MIP-aanvraag is die conclusie niet meegewogen. Hetzelfde geldt voor het beoordelen van individuele factoren, dit is nodig voor het aannemen van een causaal verband. Deze specifieke zaak verandert de resultaten en de conclusies van het RIVM-onderzoek niet; hetzelfde geldt voor het daarop gebaseerde beleid zoals dat sinds 2011 geldt.
Deze casus staat daarmee op zichzelf en heeft geen gevolgen voor de beoordeling in andere dossiers. Die zullen worden afgehandeld conform de in de Kamerbrief van 11 november 2011 gegeven uitleg. Het is vaste jurisprudentie dat een in het verleden gemaakte fout niet door een bestuursorgaan hoeft te worden herhaald.
Het voorgaande laat onverlet dat Defensie de toekenning van het MIP voor de oud-medewerker niet zal terugdraaien.
Bent u bereid om alle militairen die met PX10 hebben gewerkt medisch te onderzoeken in plaats van standaard af te wijzen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik zie daartoe geen aanleiding gezien de resultaten van het RIVM-onderzoek van 2011. In de beantwoording op schriftelijke vragen van het lid Jasper van Dijk van 19 februari 2016 (Kamerstuk 34 300 X, nr. 82) is eerder aan de Kamer gemeld dat de door het RIVM gehanteerde onderzoeksmethode op groepsniveau ook wordt gebruikt door gezaghebbende internationale organisaties omdat er geen betere methode is om deze vraag te beantwoorden.
Wel staat het eenieder vrij om een claim in te dienen. In de behandeling van de claim wordt, als hier aanleiding voor is, een op het individu gerichte benadering gekozen waarbij alle relevante factoren, alsmede het RIVM-onderzoek, worden betrokken. Ik hecht aan dergelijk maatwerk. Defensie voert hierover overleg met het ABP, dat verantwoordelijk is voor de uitvoering van de Kaderwet militaire pensioenen.
Blijft u bij uw standpunt dat pensioenfonds ABP een fout heeft gemaakt omdat de regelgeving van vóór 2011 zou zijn gebruikt? Kunt u uw standpunt toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat de rechtbank en de Centrale Raad van Beroep daar helemaal niets over zeggen, maar dat zij alleen aansturen «op een toetsing op de individuele medische casus in plaats van op basis van het RIVM-rapport»?
In mijn eerste reactie aan EenVandaag verwees ik per abuis naar de rechter. De Rechtbank en de CRvB laten zich niet uit over het toepassen van een verkeerd toetsingskader. De bestuursrechter onderzoekt niet uit zichzelf of het bestuursorgaan het juiste beleid heeft toegepast, maar alleen of het beleid dat aan de beslissing ten grondslag is gelegd, correct is toegepast. Bij de rechter lag dus niet de vraag voor welk toetsingskader gebruikt had moeten worden, maar is bezien of het gebruikte toetsingskader juist is toegepast. Daarom is in de uitspraak ook niets gezegd over de vraag welk toetsingskader had moeten worden toegepast.
In verband met de privacy kan ik niet nader ingaan op de inhoud van deze specifieke zaak. Wel kan ik opmerken dat de CRvB geen volledige medische beoordeling van het causaal verband heeft opgedragen. De CRvB heeft in plaats daarvan opgedragen nader te onderzoeken wanneer de ziekte van de betreffende oud-medewerker precies was ontstaan en of dit viel binnen de risicoperiode van 25 jaar. Dat laatste was immers van belang op grond van het oude toetsingskader en daarover bestond in deze zaak discussie. De CRvB oordeelde dat er, om deze discussie te beslechten, een verzekeringsgeneeskundig onderzoek moest plaatsvinden naar wanneer de ziekte zich voor het eerst heeft geopenbaard.
De CRvB heeft niet geoordeeld dat het RIVM-rapport daarbij buiten beschouwing moet blijven. De CRvB heeft zich over dit rapport ook niet uitgesproken. Aan de orde was immers het oude beleid zoals dat werd toegepast voordat de resultaten van het RIVM-onderzoek in 2011 bekend werden.
Bent u bereid het RIVM-rapport uit 2011 te laten beoordelen door onafhankelijke deskundigen? Zo nee, waarom niet?
Dit is al gebeurd. Juist vanwege het belang van de onderzochte vragen heeft het RIVM het rapport vooraf laten beoordelen door onafhankelijke buitenlandse deskundige wetenschappers. Bij brieven van 23 oktober 2014 (Kamerstuk 34 000 X, nr. 13) en 10 november 2014 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 516) heeft de toenmalig Minister laten weten dat het RIVM twee gerenommeerde en internationaal hoog aangeschreven onderzoeksinstituten bij het onderzoek betrokken heeft. Ook zijn de onderzoeksresultaten onderworpen aan een externe review door twee internationale experts. Naar aanleiding van de kritiek op het onderzoek, heeft het RIVM de toxicoloog die in de diverse uitzendingen van EenVandaag het woord voerde, uitgenodigd voor een gesprek. Dit zodat er geen invalshoeken zouden worden uitgesloten en actief overleg wordt gepleegd met partijen die kritiek hebben op haar onderzoek. Het gesprek heeft plaatsgevonden en u bent over de uitkomsten geïnformeerd (Kamerstuk 34 000 X, nr. 71). Het RIVM heeft Defensie laten weten dat de inhoudelijke bespreking van de kritieken geen aanleiding geeft om de PX-10 beoordeling te herzien.
Deelt u de mening dat u als bewindspersoon alles moet doen om het Defensiepersoneel te beschermen en te voorkomen dat zij met giftige (kankerverwekkende) stoffen moeten werken? Zo ja, stelt u alles in het werk om datzelfde personeel te ondersteunen – bijvoorbeeld door middel van een schadefonds – indien zij alsnog ziek zijn geworden als gevolg van het werk binnen uw organisatie?2
Ja, ik deel uw mening dat ik al het mogelijke moet doen om Defensiepersoneel te beschermen en te voorkomen dat zij worden blootgesteld aan gevaarlijke stoffen. Daarom voert Defensie een actief beleid om de risico’s van het werken met gevaarlijke stoffen te beheersen. Hierbij wordt het zogenoemde S-T-O-P-principe toegepast zoals bedoeld met de arbeidshygiënische strategie: Substitutie (vervanging) van de meest gevaarlijke stoffen, Technische maatregelen zoals het vervangen van spuitcabines en verbeteren van gereedschappen, Organisatorische maatregelen, zoals het opleiden en het houden van toezicht en tenslotte het zorgen voor Persoonlijke beschermingsmiddelen. Aan de hand van deze stappen worden steeds meer verbeteringen doorgevoerd (Kamerstuk nr. 35 000 X, nr. 147). Ik blijf deze ontwikkelingen volgen en laat actief monitoren of bij Defensie veilig gewerkt blijft worden.
Voor (oud-)medewerkers die ziek zijn geworden bij werkzaamheden voor Defensie staan rechtspositionele voorzieningen open, zoals het aanvragen van een MIP of de Regeling uitkering chroom-6 Defensie. Daarnaast kan een letselschadeclaim worden ingediend. In mijn beleidsreactie naar aanleiding van het eindrapport van de Commissie onder leiding van prof. mr. Heerma van Voss (Kamerstuk 2023Z05766 van 31 maart 2023), heb ik aangegeven op welke wijze (oud-)medewerkers door Defensie worden ondersteund als zij een letselschadeclaim indienen als ze menen ziek te zijn geworden door blootstelling aan gevaarlijke stoffen bij Defensie.
De financiering voor de (rechtspositionele) vergoedingen is geborgd in de reguliere Defensiebegroting. Hier is voldoende budget voor beschikbaar. Een speciaal fonds hiervoor zou daarom geen toegevoegde waarde hebben. De voorwaarden voor de toekenning van een claim of rechtspositionele regeling, blijven immers hetzelfde.
Het artikel ‘Chinees staatsbedrijf bouwt onze pantservoertuigen: 'Kwalijk en naïef'’ |
|
Peter Valstar (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Chinees staatsbedrijf bouwt onze pantservoertuigen: «Kwalijk en naïef'»»?1
Ja.
Aan welke voertuigen in welke configuraties van de landmacht werkt het bedrijf Visser of heeft het bedrijf gewerkt?
Het bedrijf Visser B.V. heeft diverse werkzaamheden voor Defensie uitgevoerd aan verschillende typen voertuigen, waaronder de Bushmaster. De werkzaamheden betroffen interieurbouw, het ontwikkelen van een prototype interieurinrichtingen, de leveringen van componenten en het opleveren van tekeningen. Visser B.V. voert nog steeds opdrachten voor Defensie uit.
Zoals met uw Kamer gedeeld2, moet voor gerubriceerde opdrachten aan de Algemene Beveiligingseisen Defensie Opdrachten (ABDO) worden voldaan. Per opdracht wordt gekeken of een opdracht gerubriceerd is en dus of er een ABDO-autorisatie nodig is.
Voor de werkzaamheden die Visser B.V. gedurende de periode van 2003 tot en met 2012 uitvoerde, is destijds vastgesteld dat een ABDO-autorisatie noodzakelijk was. Voor die betreffende (gerubriceerde) opdracht is ook een ABDO-autorisatie verstrekt door Defensie.
Klopt het dat er na de overname van Visser door een Chinese eigenaar geen nieuwe veiligheidscheck heeft plaatsgevonden?
Een bedrijf dat een opdracht uitvoert waarop op dat moment een ABDO-autorisatie van toepassing is, dient een voorgenomen wijziging in zeggenschap, eigendom of bedrijfsstructuur conform ABDO 2019 bijlage 5 schriftelijk te melden. Gezien het feit dat Visser B.V. vanaf 2013 geen als gerubriceerd beoordeelde opdrachten uitvoerde waarvoor een ABDO-autorisatie benodigd was, was bij de overname in hetzelfde jaar meldplicht niet aan de orde. Derhalve was er ook geen reden om de daarbij behorende controles bij het bedrijf uit te voeren.
In 2022 is er wel een ABDO-autorisatie afgegeven. Dit betrof een Facility Security Clearance3 ten behoeve van een ongerubriceerde opdracht die Visser B.V. uitvoert in opdracht van een buitenlandse opdrachtgever. Ondanks dat het een ongerubriceerde opdracht betrof, geldt volgens internationale afspraak dan wel het ABDO-regime. Op basis van deze ABDO-autorisatie had Visser B.V. daarom de in november 2022 opgetreden wijziging in zeggenschap moeten melden bij Defensie. Visser BV heeft dit niet gedaan; Defensie is hierover met het bedrijf in gesprek en beziet welke consequenties daaraan verbonden worden.
Daarnaast was er in november 2022 intern Defensie een nieuw ABDO-aanvraagtraject gestart voor een opdracht vanuit Defensie. Deze autorisatieaanvraag is ingetrokken omdat de opdracht na controle uit de al eerder genoemde ongerubriceerde werkzaamheden bleek te bestaan.
Hoort een bedrijf een dergelijke overname te melden bij het Ministerie van Defensie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Aan welke voertuigen in welke configuraties is gewerkt in de periode na de Chinese overname waarin geen veiligheidscheck heeft plaatsgevonden?
Op basis van met Defensie afgesloten contracten heeft Visser B.V. gewerkt aan interieurbouw en componenten ten behoeve van de Bushmaster. Dit betreft bijvoorbeeld het produceren van draagsteunen, het leveren van plaatmateriaal en het aanbrengen van isolatiemateriaal. Ook levert het bedrijf wapenrekken. Daarnaast heeft Visser B.V. opdrachten uitgevoerd als onderleverancier voor contracten met binnenlandse en buitenlandse partijen voor onder andere de Manticore4. Tevens heeft Defensie Visser B.V. opdracht gegeven voor het leveren van documentatie en inbouwinstructie om diverse inbouw door Defensie zelf te kunnen uitvoeren.
De opdrachten die Visser B.V. van 2013 tot 2022 uitvoerde zijn als ongerubriceerd beoordeeld. Voor deze opdrachten zijn, wanneer nodig, voertuigen zonder gerubriceerde onderdelen aangeboden aan het bedrijf en waar nodig voorzien van dummies5. Er is geen apparatuur of informatie ten aanzien van elektronische oorlogvoering gedeeld. Ook technische tekeningen zoals bijvoorbeeld tekeningen van zogenoemde housings voor schroeven, ophangbeugels en c-profielen van het dak die gedeeld zijn met het bedrijf bevatten geen gerubriceerde informatie.
Gelet op de veranderende geopolitieke situatie worden richtlijnen voor het vaststellen van het niveau van rubricering momenteel binnen Defensie herzien en deze zullen binnenkort formeel in het Defensie Beveiligingsbeleid worden vastgesteld. Vooruitlopend daarop, voert Defensie in de praktijk al een kritischere toetsing uit op opdrachten die bedrijven uitvoeren, en of die gerubriceerd zijn of niet. Ook op basis van deze toetsing zouden de opdrachten in de periode van 2013 tot 2022 als ongerubriceerd beoordeeld worden.
Hoe beoordeelt u de gevoeligheden van het werken aan deze systemen, zoals diegene die betrekking hebben op elektronische oorlogvoering?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe beoordeelt u het risico van het feit dat Visser in handen is van een Chinees staatsbedrijf?
Het is bekend dat buitenlandse mogendheden, waaronder China, en ook niet-statelijke actoren, zich actief inzetten om in Nederland technologische kennis te verwerven. Het voorkomen van ongewenste toegang tot gerubriceerde informatie of wapensystemen is van groot belang voor de nationale veiligheid. Het beleid is gericht op een zorgvuldige afweging van belangen en risico’s. Defensie stelt daarom eisen aan bedrijven waarmee Defensie relaties aangaat en bij gerubriceerde opdrachten moet aan de ABDO worden voldaan.
De geopolitieke situatie is snel veranderd6. Nieuwe opdrachten worden in het licht van deze veranderde situatie getoetst. Ook ongerubriceerde opdrachten worden in het kader van deze veranderingen getoetst aan de hand van een risicoanalyse, waarbij een oordeel wordt gevormd over de kwetsbaarheden ten aanzien van producent, product, productie en life cycle. Daarnaast werkt het kabinet aan een wet op de sectorale investeringstoets voor de defensie-industrie. Het accent bij het wetsvoorstel sectorale investeringstoets defensie-industrie ligt sterk op het waarborgen van strategische autonomie en bevoorradings- en leveringszekerheid (ook voor toekomstige behoeften en nieuwe technologische ontwikkelingen).
Zie ook het antwoord op vraag 11.
Zijn er nog meer Algemene Beveiligingseisen voor Defensieopdrachten (ABDO)-gecertificeerde bedrijven waarbij een meerderheid van het eigendom in handen van Chinese entiteiten of personen ligt?
Zoals ook gemeld in antwoord op de vragen 3 en 4, wordt conform het Defensie Beveiligingsbeleid (DBB) en de ABDO-regeling per opdracht geautoriseerd. Er is dus geen sprake van certificering van een geheel bedrijf; dit om niet onnodig zware maatregelen toe te passen op een bedrijf als geheel.
Als het betreffende bedrijf een ABDO-autorisatie heeft voor een gerubriceerde opdracht, dan dient het bedrijf op basis van de ABDO een voorgenomen wijziging in eigendom of aandeelhouderschap terstond schriftelijk te melden. Over (lopende) autorisatietrajecten of -autorisaties kan Defensie geen inhoudelijke mededelingen doen.
Hoe beoordeelt u de risico’s van dergelijke structuren in het licht van de verplichting die er op Chinese bedrijven en staatsburgers rust om desgevraagd mee te werken met de eigen inlichtingendiensten, zoals wordt geconcludeerd in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7, is de geopolitieke situatie veranderd en houdt Defensie daar rekening mee met de aanbesteding van materieel.
Aan de hand van een risicoanalyse wordt per opdracht door de behoeftesteller kritisch beoordeeld wat mogelijke kwetsbaarheden zijn in het licht van huidige dreigingen. Daarnaast investeert Defensie verder in de bewustwording van behoeftestellers en inkopers bij de naleving en de uitvoering van het beleid.
Wanneer verwacht u de investeringstoets Defensie-industrie naar de Kamer te sturen?
De internetconsultatie van deze wet is voorzien in het tweede kwartaal en de toezending naar de Tweede Kamer in het vierde kwartaal van 2023.
Hoe bent u van plan daarnaast om te gaan met bestaande gevallen waarin een toeleverancier van Defensie in handen is van entiteiten of personen uit een land dat een offensief cyberprogramma tegen Nederland uitvoert?
Een bedrijf dat een opdracht uitvoert waarop een ABDO-autorisatie van toepassing is, dient een voorgenomen wijziging in eigendom of aandeelhouderschap terstond schriftelijk aan de MIVD te melden.
Het Bureau Industrieveiligheid (BIV) van de MIVD voert toezichtbezoeken uit bij bedrijven. Hierbij wordt door BIV getoetst of nog aan de ABDO-eisen wordt voldaan.
Ook worden behoeftestellers en inkopers binnen Defensie in het licht van de gewijzigde geopolitieke omstandigheden opnieuw voorgelicht. Centraal thema is het vergroten van kennis en bewustzijn hoe opdrachten worden gerubriceerd of gemerkt.
Daarnaast is ook internationale eenduidigheid van het grootste belang. Bij Europese samenwerking is het noodzakelijk om door middel van de onderling erkende Facility Security Clearances (FSC) op eenduidige manier de veiligheidsbeoordeling te blijven continueren en dat de beveiligingseisen worden besproken met bedrijven in het buitenland.
Tot slot zal de Wet Veiligheidstoets Investeringen Fusies en Overnames (Wet vifo) later dit jaar in werking treden. De wet zal dienen als een vangnet om middels een ex ante investeringstoets risico’s voor de nationale veiligheid te mitigeren ten aanzien van bepaalde investeringen in bedrijven die actief zijn op sensitieve technologie, zoals dual-use goederen en/of militaire goederen.
Wat zijn de gevolgen voor het desbetreffende bedrijf en de lopende projecten?
Er zijn geen aanwijzingen dat er informatie of materiaal bij het bedrijf Visser B.V. onjuist is behandeld. Visser B.V. voert momenteel alleen ongerubriceerde opdrachten uit. Deze opdrachten vinden doorgang.
Een klokkenluiderszaak bij de Centrale Organisatie Integriteit Defensie |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt), Jasper van Dijk (SP) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Wat is de status van het onderzoek naar de misstanden bij de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID), zoals aangekondigd in uw brief van 4 oktober?1
Het onderzoek is op 2 februari 2023 met gewijzigde opdracht weer van start gegaan. In reactie op deze vraag verwijs ik graag naar mijn brief over de wijziging van de reikwijdte van het onderzoek bij de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID) en de interne klokkenluidersprocedure die u vandaag is toegekomen2, waarin dit verder wordt toegelicht.
Hoe ziet de samenstelling van de Commissie van Onderzoek eruit?
De Commissie staat onder leiding van een externe voorzitter en bestaat uit leden met afstand tot de COID. De samenstelling van de Commissie is als volgt:
Voor de goede orde merk ik op dat één lid van de Commissie zich op eigen verzoek om agenda-technische redenen heeft teruggetrokken. Op verzoek van de Commissie is een externe adviseur, dhr. dr. ir. H. Paul, aan de Commissie toegevoegd.
Kunt u aangeven wat de onderzoeksmethodiek van de commissie behelst?
In reactie op deze vraag verwijs ik graag naar mijn brief van 3 februari 2023 over de wijziging van de reikwijdte van het onderzoek bij de COID. In aanvulling daarop merk ik nog het volgende op.
De Commissie voert in opdracht van de secretaris-generaal in onafhankelijkheid een onderzoek uit naar het vermoeden van misstanden. Het gaat om een zogenaamd cultuur- en leeronderzoek. De Commissie stelt haar eigen werkwijze vast, waarbij zij de binnen Defensie vigerende regelgeving voor het doen van onderzoek in acht neemt.
Wat was de initiële onderzoeksopdracht van de commissie en klopt het dat deze lopende het onderzoek is gewijzigd?
Uw Kamer is op 4 oktober 2022 geïnformeerd over de initiële onderzoeksopdracht van de Commissie (Kamerstuk 36 200-X nr. 50). De reikwijdte van dit onderzoek is sindsdien inderdaad gewijzigd. Uw Kamer is daarover nader geïnformeerd in mijn brief van 3 februari 2023 over de wijziging van de reikwijdte van het onderzoek bij de COID.
Wilt u de Kamer de initiële onderzoeksopdracht sturen, alsmede een gewijzigde versie, indien die bestaat?
Gelet op het belang van het lopende onderzoek en het personeelsvertrouwelijke karakter daarvan acht ik het niet opportuun de onderzoeksopdracht openbaar te maken.
Zijn er persoonsgerichte onderzoeken uitgevoerd naar aanleiding van de klachten? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet?
In reactie op deze vraag verwijs ik graag naar mijn brief van 3 februari 2023 over de wijziging van de reikwijdte van het onderzoek bij de COID.
Wanneer zijn de klachten voor het eerst gemeld en hoe zijn ze toen opgepakt?
Zoals vermeld in mijn brief van 4 oktober 2022 maakten in november 2021 twee medewerkers van de COID melding bij de directeur COID van mogelijk niet-integere en sociaal onveilige gedragingen binnen de afdeling onderzoek van de COID. Naar aanleiding hiervan heeft de directeur COID twee adviseurs, werkzaam buiten de COID, verzocht om een inventarisatie van de bestaande situatie te doen uitvoeren, met als oogmerk om vervolgens als «lerende organisatie» verbeteringen door te kunnen voeren. De inventarisatie was in april 2022 gereed en resulteerde in meerdere aanbevelingen op diverse terreinen, zoals in het antwoord op vraag 9 en 10 nader uiteengezet. De uitkomsten en aanbevelingen van de inventarisatie zijn op 18 mei 2022 aan de afdeling onderzoek gepresenteerd. Op basis hiervan heeft de directeur COID een aantal verbetermaatregelen in gang gezet. Zo heeft de directeur COID onder andere een projectdirecteur professionele ontwikkeling aan de COID toegevoegd. Deze projectdirecteur is afkomstig van buiten Defensie en heeft als taak de verder professionele ontwikkeling bij de gehele COID – waaronder implementatie van de bevindingen uit de inventarisatie – aan te sturen.
Zoals eveneens vermeld in mijn brief van 4 oktober 2022 hebben de melders zich eind mei 2022 tot de secretaris-generaal gewend. Op 7 juli 2022 heeft een gesprek plaatsgevonden met de melders, waarna de secretaris-generaal hen op 18 juli 2022 heeft aangemerkt als klokkenluiders. Hierdoor maken zij aanspraak op de daarbij behorende bescherming.
Bij besluit van 3 oktober 2022 heeft de secretaris-generaal de Commissie opdracht gegeven om onderzoek te doen naar meldingen van het vermoeden van misstanden bij de afdeling onderzoek van de COID.
Klopt het dat de klokkenluiders in januari 2022 al uitvoerig zijn gehoord in het zogenoemde «inventarisatie-onderzoek» binnen de COID en zij de commissie misstanden hebben voorgelegd en daartoe de nodige bewijzen hebben aangeleverd?
De doelstelling van de inventarisatie binnen de afdeling onderzoek van de COID was om duidelijk te krijgen of er binnen die afdeling vanuit een organisatorisch en een individueel perspectief voldoende ruimte was om een «lerende organisatie» te zijn, binnen een sociaal veilige werk- en leeromgeving. Daarnaast is geïnventariseerd welke vakinhoudelijke aspecten van integriteitsonderzoeken aandacht behoefden. In het kader van de inventarisatie hebben de twee externe onderzoekers, elk voor zich, alle betrokken medewerkers, waaronder ook de twee melders, gehoord. De inventarisatie was derhalve geen onderzoek naar «misstanden» of vermoedens daaromtrent. Evenmin was er sprake van een commissie.
Wat is er met de informatie die door de klokkenluiders is aangedragen gebeurd binnen die commissie?
De twee externe onderzoekers hebben op basis van gesprekken met alle betrokken individuele medewerkers meerdere aanbevelingen gedaan. De eerste aanbeveling strekt er toe sociale veiligheid tot speerpunt van de cultuurverandering te maken. Daarnaast richten de aanbevelingen zich op het investeren in een «lerende cultuur», op het structureel verbeteren van kennisoverdracht door coachend leiderschap, op ontwikkeling en vernieuwing van het leiderschap en op het versterken van de interactie door professionele en betrokken communicatie. Een afzonderlijk deel van de aanbevelingen heeft betrekking op noodzakelijke verbeteringen in de procedurele aanpak van onderzoeken en op verbetermaatregelen gericht op de kwaliteit, de scholing en de training van de onderzoekers. Zoals in het antwoord op vraag 8 reeds vermeld was de hier beschreven inventarisatie geen onderzoek naar «misstanden» of vermoedens daaromtrent.
De uitkomst van het onderzoek was dat zowel in de interne aansturing en de samenwerking als in het uitvoeren van onderzoeken verbeteringen nodig waren. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7, heeft de directeur COID op basis hiervan een aantal verbetermaatregelen in gang gezet.
Wat zijn de aanbevelingen die die commissie toen gedaan heeft en wat is er concreet met de aanbevelingen vanuit dit inventarisatie-onderzoek gedaan?
Zie antwoord vraag 9.
Waarin verschilt het in uw brief van 4 oktober 2022 aangekondigde onderzoek met dit eerder uitgevoerde onderzoek?
Ik verwijs voor de doelstelling en de uitkomsten van de inventarisatie naar de antwoorden bij de vragen 8, 9 en 10. De doelstelling van het onderzoek van de Commissie is, zoals beschreven in de Kamerbrief van 3 februari 2023 over de wijziging van de reikwijdte van het onderzoek bij de COID, onderzoek te doen naar meldingen van het vermoeden van misstanden bij de afdeling onderzoek van de COID. Zoals in het antwoord op vraag 8 beschreven benadruk ik dat de inventarisatie niet de aard had van een onderzoek naar «misstanden» of vermoedens daaromtrent.
Klopt het dat één van de klokkenluiders op eigen verzoek is overgeplaatst, omdat deze zich niet meer veilig voelde na het bekend worden van de melding binnen de COID?
In het belang van de privacy van individuele medewerkers doe ik over de beide melders geen uitspraak.
Klopt het dat de andere klokkenluider na de melding geen onderzoeken meer mocht doen en vervolgens niet-vrijwillig is overgeplaatst binnen de COID?
Zie antwoord vraag 12.
Hoe gaat het met beide klokkenluiders?
Zie antwoord vraag 12.
Welke bijstand hebben de klokkenluiders gehad sinds de melding? Hebben zij juridische bijstand gekregen?
Omwille van de privacy van betrokkenen kan ik geen mededelingen doen over of individuele medewerkers (juridische) bijstand hebben gekregen. In het algemeen kan ik hierover zeggen dat een melder die een gerechtelijke procedure instelt of bezwaar maakt, aanspraak kan maken op een tegemoetkoming in de kosten van die procedure indien de procedure gericht is tegen een gestelde benadeling als gevolg van die melding. Daarnaast geldt dat melders zich tot de vertrouwenspersonen kunnen richten voor hulp en advies.
Zou de informatie die de klokkenluiders aan de commissie zouden overhandigen op hun verzoek ook vertrouwelijk behandeld worden?
De Commissie behandelt alle verzamelde informatie als personeelsvertrouwelijk. De leden van de Commissie zijn gehouden tot geheimhouding ten aanzien van de inhoud van dit onderzoek.
Welke interne richtlijnen en protocollen zijn van toepassing op deze klokkenluidersmelding? Kunt u die aan de Kamer doen toekomen en aangeven of die ook zijn nageleefd?
Op voorliggende meldingen is hoofdstuk 7c («Het melden van een misstand») van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie (BARD) van toepassing. Het BARD kan online worden geraadpleegd.3
Ik heb geen aanleiding om aan te nemen dat de in het BARD beschreven voorschriften niet zijn nageleefd.
Is het onderzoek reeds afgerond, aangezien u op 4 oktober schreef 12 weken nodig te hebben? Zo nee, wanneer komt het onderzoek naar buiten?
In reactie op deze vraag verwijs ik graag naar mijn brief van 3 februari 2023 over de wijziging van de reikwijdte van het onderzoek bij de COID.
Wilt u het onderzoek per ommegaande aan de Kamer sturen?
Nadat de Commissie het onderzoek heeft voltooid, zal ik uw Kamer berichten over de resultaten van dit onderzoek. Daarbij zal uiteraard rekening worden gehouden met de privacy van alle betrokkenen.
De komst van een grote militaire kazerne in Zeewolde |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Kunt u exact aangeven in welke fase de besluitvorming over de komst van een grote militaire kazerne naar Zeewolde zich bevindt en welke stappen nog genomen moeten worden vooraleer er sprake is van een definitief besluit?
Defensie heeft het onderzoek naar en de besluitvorming over de realisatie van een nieuwe kazerne onderverdeeld in fases, zoals omschreven in de Kamerbrief «Strategisch Vastgoedplan 2022» van 2 december jl. (Kamerstuk 36 124, nr. 12). Met de Kamerbrief «Contouren Strategisch Vastgoedplan 2022» van 13 mei jl. (Kamerstuk 34 919, nr. 91) heb ik het bestuurlijk voornemen geuit voor een nieuwe kazerne in het midden van het land. Met dit bestuurlijk voornemen (fase 2), die volgt op de ambtelijke verkenningsfase, gaat Defensie in gesprek met de provincie Flevoland en de provincie Gelderland en de betreffende gemeenten over de inpasbaarheid van de kazerne om zo mogelijk tot een gezamenlijk bestuurlijk voornemen te komen. Het kabinet streeft ernaar om medio 2023 tot een definitieve locatiekeuze voor de kazerne te komen en de benodigde planologische procedure op te starten.
Wat is uw reactie op de uitspraken van de commissaris van de Koning (CdK) van Flevoland in zijn nieuwjaarstoespraak over deze kazerne, waarin hij onder andere spreekt over 7.000 arbeidsplaatsen en 1.300 opleidingsplaatsen?
Ik heb geen behoefte om te reageren op uitspraken van de commissaris van de Koning.
Kloppen deze cijfers? Zo nee of indien nog niet bekend, waarom vermeldt de CdK deze dan publiekelijk en wat is uw reactie daarop?
Defensie heeft haar onderzoek naar het verbeteren van de huisvesting uitgevoerd aan de hand van de criteria zoals in de Kamerbrief Strategisch Vastgoedplan 2022 van 2 december jl. is toegelicht. Het Strategisch Vastgoedplan 2022 heeft daarbij een vierledige doelstelling: ondersteuning van de operationele gereedstelling, werving en behoud van personeel, verduurzaming en het herstellen van de financiële balans. De bouw van de nieuwe kazerne is een strategische stap met het oog op de krijgsmacht van de toekomst in een samenleving waar de ruimte schaars is.
Op de nieuwe kazerne worden ondersteunende eenheden gehuisvest uit meerdere Defensieonderdelen, welke dat zijn en om hoeveel arbeidsplaatsen dat precies gaat is op dit moment nog niet concreet te zeggen. Deze ondersteunende eenheden, die een belangrijke schakel vormen in de operationele gereedheid, zijn nu nog verspreid gehuisvest over diverse locaties. Het maken van een realistische inschatting over aantallen vanuit bestaande eenheden en nieuwe functies is onderdeel van de verdere uitwerking.
Concentratie op één nieuwe locatie leidt operationeel tot synergie tussen verschillende soorten ondersteunende eenheden. Door daarbij opleidingen en operationele eenheden bij elkaar te brengen worden nieuwe militairen opgeleid in de omgeving waar ze later gaan werken, wat naar verwachting een gunstige invloed heeft op werving en behoud. Dit maakt het mogelijk voor medewerkers om een loopbaan bij Defensie op te bouwen zonder veel verplaatsingen met vaak bijbehorende verhuizingen. Daarnaast zijn duurzaamheidsdoelstellingen waar Defensie aan moet voldoen naar verwachting eenvoudiger op een nieuwe locatie te realiseren en leidt de beoogde schaalgrootte tot een hogere financiële doelmatigheid.
Defensie heeft een verkenning gedaan waarbij meerdere locaties in en buiten Flevoland zijn beoordeeld. Op basis van het onderzoek is er een selectie gemaakt van vier mogelijke locaties, drie locaties in Flevoland en een locatie in Gelderland. Daaruit is de locatie brug bij Nijkerk in de gemeente Zeewolde als voorlopige voorkeurslocatie van het kabinet naar voren gekomen. Deze locatie voldoet aan de eisen van Defensie en heeft naar verwachting relatief beperkte negatieve effecten op de omgeving. Daarnaast draagt een nieuwe kazerne op de voorkeurslocatie in Flevoland, waar Defensie nu nog geen kazerne heeft, bij aan de gewenste spreiding van onze aanwezigheid over het land. De impact op het huidige personeel lijkt beperkt doordat een kazerne in Flevoland relatief dicht bij de mogelijk bestaande locaties met ondersteunende eenheden ligt. Een nieuwe kazerne in het midden van het land ligt dichterbij de Randstad en daarmee dichterbij potentieel personeel. De locatie van de nieuwe kazerne is nog niet definitief.
Indien deze cijfers kloppen, hoe bent u tot de conclusie gekomen dat u de taken en rollen van deze 7.000 arbeidsplaatsen en 1.300 opleidingsplaatsen het beste op één locatie zou kunnen concentreren, in plaats van een verspreiding over meerdere regio’s, ook gelet op de sociale gevolgen voor (gezinnen van) defensiepersoneel en de mogelijke gevolgen voor rekrutering?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is de meest realistische huidige schatting voor wat betreft het aantal banen en opleidingsplaatsen? Om hoeveel reeds bestaande banen gaat dit? Welke concrete werkgelegenheid zou deze nieuwe kazerne Flevoland opleveren en om hoeveel banen gaat dat?
Het betreft grotendeels het verplaatsen van bestaande eenheden en geplande uitbreidingen in het kader van de Defensienota 2022, waarbij de impact op de werkgelegenheid voor de regio nog niet bekend is. Het maken van een realistische inschatting over aantallen vanuit bestaande eenheden en nieuwe functies is onderdeel van de verdere uitwerking.
Kunt u helder en concreet uiteenzetten welke afwegingen ten grondslag hebben gelegen aan de voorgenomen vestiging van de kazerne in Zeewolde, door u eerder als «ideale locatie» aangemerkt? Kunt u hierin onderscheid maken tussen afwegingen die bedoeld zijn om ons defensieapparaat te versterken, afwegingen m.b.t. inzet en verdere ontwikkeling van ons defensiepersoneel, en afwegingen die geen of weinig relatie hebben met defensietaken? Kunt u daarnaast ook aangeven hoe alternatieve locaties scoorden op deze afwegingen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven in hoeverre het lobbywerk waarover de CdK van Flevoland spreekt hierin een rol heeft gespeeld? Indien het geen rol heeft gespeeld, wat is dan uw reactie op het feit dat de CdK nadrukkelijk suggereert dat dit wel het geval is? Indien het wel een rol heeft gespeeld, houdt dat dan in dat de voorgenomen keuze op meer is gebaseerd dan louter op inhoudelijke afwegingen?
In aanloop naar de kamerbrief «Strategisch Vastgoedplan 2022» van 2 december jl. is op enkele momenten zowel ambtelijk als bestuurlijk contact gezocht met de provincie om hen te informeren over het lopende proces. De afweging om te komen tot de voorlopige voorkeurslocatie is gebaseerd op de onder vraag 4 en 6 genoemde overwegingen. Ik heb geen behoefte om te reageren op uitspraken van de commissaris van de Koning.
Kunt u een meest recente stand van zaken geven met betrekking tot de beoogde vorm van financiering van de kazerne? Kunt u daarbij tevens aangeven welke lering is getrokken uit de eerdere moeizame publiek-private samenwerkingsconstructies op dit vlak?
De vorm van financiering maakt op dit moment nog geen onderdeel uit van het proces. Conform de gebruikelijke systematiek wordt in de voorbereiding van grote (her)huisvestings- en infrastructurele projecten een «publiek-private comparator» uitgevoerd, waarmee wordt beoordeeld op welke manier het project het beste kan worden aanbesteed: niet-geïntegreerd (met afzonderlijke aanbestedingen voor het ontwerp, de bouw en de facilitaire ondersteuning) of geïntegreerd (waarbij één partner wordt gezocht voor het ontwerp, de bouw, het onderhoud en/of de facilitaire ondersteuning van de kazerne). Daarnaast onderzoekt Defensie op dit moment hoe het vastgoed ondergebracht kan worden in een rijkshuisvestingsstelsel bij het Rijksvastgoedbedrijf. Alle aspecten die betrekking hebben op de vorm van financiering worden in de besluitvorming meegewogen, maar zijn nu nog niet aan de orde.
Wat is uw reactie op het feit dat de burgemeester van Zeewolde aangeeft verrast te zijn door de woorden van de CdK en dat een grote kazerne «nooit de ambitie» van de gemeente is geweest? Wat zegt dit volgens u over het mandaat waarmee de CdK op pad is gegaan?
Ik heb geen behoefte om hierop te reageren.
Kunt u zich voorstellen dat agrariërs met bedrijven op de beoogde locatie zich overvallen voelen door dit proces, dat door de woorden van de CdK in een stroomversnelling geraakt lijkt te zijn?
Ik realiseer mij dat de inhoud van de boodschap en de potentiële gevolgen op het leven van de betrokken agrariërs hard aan kan komen. Om die reden hebben we de betrokkenen in december persoonlijk en direct geïnformeerd en hebben we hen in een informatiebijeenkomst meegenomen in de wensen van Defensie en het verdere (bestuurlijk) proces. Ook blijven we de komende periode met de betrokkenen in gesprek. Er is echter geen sprake van een stroomversnelling van het proces om zo mogelijk te komen tot een gezamenlijk bestuurlijk voornemen.
Deelt u de zorgen over het verdwijnen van boerenbedrijven en zeer vruchtbare landbouwgrond? Zo nee, waarom niet?
Ik kan mij voorstellen dat de ondernemers zorgen hebben over de toekomst van hun bedrijf. Defensie en het Rijksvastgoedbedrijf gaan met betrokken agrariërs verder in gesprek om hen perspectief te bieden zoals ik in mijn Kamerbrief van 2 december jl. heb aangegeven. Tegelijkertijd staat Defensie voor een uitdagende opgave en kijken we waar we die opgave in Nederland kunnen invullen. Daarbij biedt Flevoland kansen en hebben we – indachtig de ruimtelijke puzzel die ook Flevoland te leggen heeft – deze stap gezet en een voorlopige voorkeurslocatie van het Kabinet aangewezen. De locatie van de nieuwe kazerne is nog niet definitief en de inpassing wordt meegenomen in de bredere puzzel van het NOVEX-gebiedsproces, waarin we samen met de provincies en gemeenten de afwegingen bij elkaar kunnen brengen.
Deelt u de vaststelling dat zich in Flevoland geschiktere locaties voor een dergelijke kazerne bevinden, bijvoorbeeld in de Noordoostpolder waar de vestiging niet ten koste zou gaan van landbouwgrond en bovendien goed zouden passen bij de ontwikkeling van het openbaar vervoer (snellere verbinding Hanzelijn en mogelijke komst van de Lelylijn)?
Defensie heeft een verkenning gedaan waarbij meerdere locaties in en buiten Flevoland zijn beoordeeld. Op basis van het onderzoek is er een selectie gemaakt van vier mogelijke locaties, drie locaties in Flevoland en een locatie in Gelderland. Daaruit is de locatie brug bij Nijkerk in de gemeente Zeewolde als voorlopige voorkeurslocatie van het kabinet naar voren gekomen. De locatie van de nieuwe kazerne is nog niet definitief. Samen met de provincies en gemeenten wordt opnieuw naar de vier mogelijke locaties gekeken. Het delen van de mogelijke locaties in Flevoland komt het proces op dit moment niet ten goede omdat de gesprekken met de provincies en gemeenten gevoerd worden. Daarnaast kan ik in dit stadium niet uitsluiten dat op basis van de resultaten van die gesprekken en verdieping van de verkenningen uiteindelijk een andere afweging wordt gemaakt. Zodra er een definitieve locatiekeuze is wordt u daarover geïnformeerd.
Kunt u een overzicht geven van alle mogelijke locaties in Flevoland die in dit proces de revue zijn gepasseerd en in overweging zijn genomen en daarbij uiteenzetten waarom die locaties minder geschikt zouden zijn dan de beoogde locatie ten oosten van Zeewolde? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u aangeven op welke wijze en wanneer u de Kamer heeft geïnformeerd over de grote meningsverschillen in dit dossier, los van het «Projectenoverzicht uitwerking Strategisch Vastgoedplan najaar 2022» dat u op 2 december vorig jaar met de Kamer deelde en waarin u onder andere niet ingaat op het standpunt van de gemeente Zeewolde?
Ik heb uw Kamer over het proces en de resultaten daarvan tot nu toe achtereenvolgens geïnformeerd met de Kamerbrief Contouren Strategisch Vastgoedplan 2022 van 13 mei jl. (Kamerstuk 34 919, nr. 91) en de Kamerbrief Strategisch Vastgoedplan 2022 van 2 december jl. Ook over het vervolg zal ik uw Kamer blijven informeren. De komende periode zet Defensie de constructieve gesprekken die met provincies en gemeenten zijn gevoerd voort.