Het mijnbouwbedrijf dat sneller wil beginnen met het mijnen in de Stille Oceaan. |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Ruben Brekelmans (minister defensie) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Karremans |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Mijnbouwbedrijf wil eerste diepzeemijn veel sneller leeghalen», waarin wordt beschreven hoe commerciële partijen waaronder het Zwitsers-Nederlandse bedrijf Allseas, plannen versnellen om op korte termijn te starten met grootschalige diepzeemijnbouw in de Clarion Clipperton Zone?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het voornemen om deze diepzee al binnen enkele jaren grootschalig te ontginnen, terwijl wetenschappers waarschuwen dat de ecologische gevolgen voor de oceaanbodem en mariene biodiversiteit mogelijk desastreus zijn en grotendeels onomkeerbaar?
Het kabinet past strikt het voorzorgsbeginsel toe en is op basis daarvan van mening dat de wetenschappelijke kennis met betrekking tot de effecten van diepzeemijnbouwactiviteiten op dit moment niet toereikend is om de stap van exploratie naar exploitatie te maken, zoals ook aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen van lid Postma (NSC).2 Ook is er nog geen overeenstemming over een sterke internationale regeling voor de mogelijke exploitatie van de delfstoffen van de internationale zeebodem (exploitatieregeling). Het kabinet is van mening dat deze exploitatieregeling strikte milieuvoorwaarden moet bevatten en moet voorzien in effectief toezicht op de naleving daarvan. Eventuele exploitatie kan pas van start gaan wanneer aan al deze voorwaarden is voldaan. Voor het kabinet staat voorop dat diepzeemijnbouw alleen zou mogen plaatsvinden indien wetenschappelijk aantoonbaar strikt binnen de draagkracht van het mariene ecosysteem, zoals aangegeven in de Kamerbrief met het kabinetsstandpunt over diepzeemijnbouw3. Nederland zet zich daarom in de internationale onderhandelingen over de exploitatieregeling ook nadrukkelijk in voor het meewegen van de ecologische gevolgen voor de oceaanbodem en de mariene biodiversiteit in het regelgevende kader voor exploitatieactiviteiten. Dit standpunt wordt gedeeld door een grote groep landen binnen de Internationale Zeebodemautoriteit (Autoriteit). Nederland heeft nauw opgetrokken met deze landen en zal dit blijven doen.
Kunt u toelichten in hoeverre Nederlandse bedrijven betrokken zijn bij deze plannen voor diepzeemijnbouw, in het bijzonder Allseas, een Zwitsers-Nederlands bedrijf dat volgens het artikel een cruciale rol speelt bij de technische uitvoering?
Voor zover bekend zijn er geen (andere) Nederlandse bedrijven betrokken. Het kabinet kan verder geen uitspraken doen over individuele bedrijven.
Hoe beoordeelt u de waarschuwingen van wetenschappers dat diepzeemijnbouw leidt tot grootschalige slibwolken die zich jaarlijks over een steeds groter deel van de oceaan kunnen verspreiden, waardoor zee- en bodemdiertjes die voedsel uit het water filteren verstikken en massaal kunnen sterven?
Zoals aangegeven in het kabinetsstandpunt, is het kabinet van mening dat de exploitatieregeling moet voorzien in passende drempelwaarden voor de meest relevante milieueffecten, waarbij specifieke regionale en lokale omstandigheden in acht worden genomen. Hiertoe moeten in ieder geval duidelijke milieukwaliteitsdoelstellingen, evenals indicatoren en drempelwaarden als milieuvoorwaarden worden opgenomen in de exploitatieregeling.4 In 2023 zijn er binnen de Autoriteit expertwerkgroepen ingesteld die momenteel werken aan het ontwikkelen van bindende milieudrempelwaarden op de volgende drie onderwerpen: 1) toxiciteit, 2) troebelheid en bezinking van slibwolken, 3) onderwatergeluid en lichtvervuiling. De waarschuwingen over de mogelijke gevolgen van slibwolken worden dus opgepakt binnen de Autoriteit. De werkgroepen bestaan uit onafhankelijke deskundigen met erkende expertise op deze onderwerpen. Nederland spreekt zich in de Autoriteit nadrukkelijk uit voor het ontwikkelen van deze bindende milieudrempelwaarden en behoort tot een groep landen die zich actief inzet voor het werk van deze deskundigen en de voortgang in de werkgroepen.
Deelt u de mening dat de betrokkenheid van Allseas Nederland medeverantwoordelijk maakt voor de ecologische schade die diepzeemijnbouw met zich meebrengt? Zo nee, waarom niet?
Allereerst staat voor het kabinet voorop dat exploitatie van de diepzeebodem alleen kan plaatsvinden indien wetenschappelijk aantoonbaar strikt binnen de draagkracht van het mariene ecosysteem, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2. Het kabinet zet zich hier ook nadrukkelijk voor in. Verder is ten aanzien van diepzeemijnbouwactiviteiten in internationale wateren in het VN-Zeerechtverdrag geregeld dat elke contractant een zogenaamde Sponsoring State moet hebben, die garant staat voor naleving van de internationale regels voor diepzeemijnbouw onder het VN-Zeerechtverdrag door de contractant, en die de Autoriteit ondersteunt bij toezicht op en handhaving van naleving van de regels door de contractant. Nederland is niet betrokken bij de activiteiten van bedrijven (of andere partijen) in het kader van de Autoriteit, niet als Sponsoring State en niet als vlaggenstaat. Uiteindelijk zijn contractanten zelf verantwoordelijk voor hun diepzeemijnbouwactiviteiten in internationale wateren, en het daarbij voorkomen van schade aan het mariene milieu en ecosysteem.
Hoe verhoudt deze ontwikkeling zich tot de internationale afspraken over biodiversiteit, waaronder de Global Biodiversity Framework-doelen die gericht zijn op het beschermen van oceanen en ecosystemen?
Het kabinet onderschrijft alle doelen van het Kunming-Montreal Biodiversiteitskader, waaronder de doelen die gericht zijn op het beschermen van de zeeën, de oceaan en ecosystemen. Zoals aangegeven in het kabinetsstandpunt over diepzeemijnbouw is het kabinet van mening dat exploitatie van de delfstoffen van de internationale zeebodem aantoonbaar geen significante schade aan het mariene milieu, ecosysteem en biodiversiteit zou mogen aanrichten. Ook zou eventuele exploitatie de klimaat- en ecosysteemfuncties van de oceanen niet mogen verstoren.5 Dat sluit aan bij de afspraken volgend uit de BBNJ-overeenkomst6, het Biodiversiteitsverdrag en het Kunming-Montreal Biodiversiteitskader. In het kader van deze internationale overeenkomsten heeft Nederland, zoals aangegeven in het antwoord op Kamervragen van het lid Postma (NSC),7 tijdens de onderhandelingen over de exploitatieregeling in september 2024 een tekstvoorstel ingediend, waarmee zou worden geregeld dat exploitatie van de internationale zeebodem alleen mag plaatsvinden als dit de effectieve implementatie van andere internationale raamwerken en overeenkomsten niet hindert. Hiermee wordt mede naar de BBNJ-overeenkomst en het Kunming-Montreal Biodiversiteitskader verwezen. Dat voorstel kon tijdens de onderhandelingen in maart 2025 op steun van enkele andere staten rekenen.
Onderschrijft u de conclusies uit het rapport in opdracht van het WWF dat als we grondstoffen recyclen én slimme keuzes maken voor innovatieve accutechnologie (waar minder metalen nodig zijn) kan de toekomstige vraag naar metalen met meer dan de helft worden teruggebracht? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op Kamervragen van de leden Teunissen en Vestering (beiden PvdD)8 deelt het kabinet de conclusie dat grondstoffenefficiëntie en circulariteit essentiële onderdelen zijn van de aanpak voor leveringszekerheid van kritieke grondstoffen. Via de Nationale Grondstoffenstrategie (NGS)9 en het Nationaal Programma Circulaire Economie (NPCE)10 zet het kabinet hier ook op in als handelingsperspectieven om de leveringszekerheid van kritieke grondstoffen te vergroten. Ook Europees wordt nadrukkelijk ingezet op circulariteit van kritieke grondstoffen, via de Europese Critical Raw Materials Act (CRMA)11. Hoe beter we er immers in slagen kritieke materialen te hergebruiken en substitueren, hoe minder we deze in de toekomst primair hoeven te winnen. Tegelijkertijd benadrukt het kabinet, zoals onder andere benoemd in het kabinetsstandpunt over diepzeemijnbouw12, het belang van een voldoende groot aanbod van kritieke grondstoffen met het oog op de huidige geopolitieke verhoudingen rondom deze grondstoffen. De onderzoekers benadrukken in het WWF rapport eveneens dat naast vraagvermindering en circulariteit de komende twee decennia ook opschaling van mijnbouw nodig is om te kunnen voldoen aan de vraag naar kritieke grondstoffen voor de groene transitie.13 De onderzoekers geven daarbij aan dat de bestaande reserves die economisch rendabel zijn, niet voor alle grondstoffen voldoende zijn om in de voorziene vraagtoename naar kritieke grondstoffen voor de groene transitie te voorzien, in het bijzonder niet voor lithium, nikkel en kobalt. Nederland en Europa zijn voor de import van dergelijke mineralen sterk afhankelijk van derde landen, met name China, en dat maakt ons kwetsbaar voor verstoringen in toeleveringsketens. De afgelopen twee jaar stelde China meermaals verschillende exportbeperkende maatregelen in voor kritieke grondstoffen. Dat onderstreept het belang van urgente actie om onze kwetsbaarheid te verminderen. Het kabinet zet daarom zowel in op vraagvermindering en circulariteit, als op primaire winning van kritieke grondstoffen in de EU en nieuwe partnerschappen met bronlanden. Het kabinet deelt daarbij de visie in het rapport dat dit zo duurzaam mogelijk moet plaatsvinden, en gezocht moet worden naar vormen van mijnbouw en bronnen van mineralen met een zo beperkt mogelijke voetafdruk.
Ten aanzien van innovatieve batterijtechnologie, inclusief circulariteit en leveringszekerheid, zet het kabinet onder andere in op de «Routekaart Circulaire en weerbare batterijen» en het Nationaal Groeifondsproject «Material Independence and Circular Batteries». Op Europees niveau is er de Batterijenverordening (EU 2023/1542)14 die hier ook nadrukkelijk op inzet. Op dit moment is niet te voorspellen of deze inzet ertoe zal leiden de toekomstige vraag naar kritieke metalen met meer dan de helft kan worden teruggebracht.
Hoe beoordeelt u de inschatting van experts dat diepzeemijnbouw slechts voor zeer klein deel kan bijdragen aan de vraag naar metalen en dat het waarschijnlijk nog minstens tien jaar voordat de diepzeemetalen op de markt zouden kunnen komen, wat te laat is voor de energietransitie?
Op dit moment is onvoldoende duidelijk hoeveel diepzeemijnbouw zou kunnen bijdragen aan het vergroten van de leveringszekerheid van kritieke metalen, en wanneer diepzeemetalen op de markt zouden kunnen komen. De tijdspaden van de verschillende handelingsperspectieven en de verwachte marktontwikkelingen, waaronder de inzet op een circulaire economie, weegt het kabinet mee in afwegingen over diepzeemijnbouw en over het vergroten van de leveringszekerheid van kritieke grondstoffen.
Kunt u toezeggen dat Nederland op geen enkele manier meewerkt aan en niet akkoord gaat met de vergunningverlening voor The Metal Company (TMC) in de Internationale Zeebodemautoriteit (ISA)? Zo ja, wanneer zult u hier stelling tegen nemen? Zo nee, waarom niet?
The Metals Company heeft geen verzoek voor een exploitatievergunning ingediend bij de Autoriteit. Zoals aangegeven in het kabinetsstandpunt over diepzeemijnbouw is het kabinet van mening dat aanvragen voor exploitatievergunningen die bij de Autoriteit worden ingediend voordat een volledige exploitatieregeling is vastgesteld, moeten worden afgekeurd. Nederland en een meerderheid van de verdragspartijen bij het VN-Zeerechtverdrag hebben dit in de vergaderingen van de Autoriteit uitgedragen. Door de Raad van de Autoriteit (het uitvoerende orgaan) is inmiddels in meerdere besluiten vastgelegd dat commerciële exploitatie niet zou moeten plaatsvinden in afwezigheid van een exploitatieregeling. Tijdens de Raadsvergaderingen van dit jaar (maart en juli 2025) heeft de Nederlandse delegatie ook gewezen op deze besluiten.
Welke sancties heeft u voor ogen voor bedrijven die aan de slag gaan zonder zo’n internationale vergunning?
Zoals aangegeven in het antwoord op de Kamervragen van het lid Postma wil het kabinet ervoor waken om op zaken vooruit te lopen, want veel is nog onzeker.15 Uiteraard zal het kabinet zich, wanneer de ontwikkelingen daar aanleiding toe geven, beraden op eventuele te nemen stappen, binnen de kaders van de Autoriteit. Het kabinet zal zich ervoor blijven inzetten dat diepzeemijnbouwactiviteiten in internationale wateren plaatsvinden in overeenstemming met het VN-Zeerechtverdrag en onder auspiciën van de Autoriteit. Nederland werkt momenteel ook samen met andere staten die actief zijn binnen de Autoriteit om hiervoor zorg te dragen.
Kunt u TMC en Allseas op de hoogte stellen van de sancties die u voor ogen heeft als zij zonder vergunning gaan mijnen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op de voorgaande vraag is veel nog onzeker, en is het op dit moment nog niet duidelijk of er partijen zijn die buiten de Autoriteit om diepzeemijnbouwactiviteiten in internationale wateren zullen opstarten. Nederland zal zich ervoor blijven uitspreken dat deze activiteiten plaatsvinden in overeenstemming met het VN-Zeerechtverdrag, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 10. Ik kan verder geen uitspraken doen over individuele bedrijven. Conform de motie van het lid Postma c.s. van 11 juni 202516 kan ik u wel laten weten dat het kabinet in gesprek is gegaan met Allseas, waarin is toegelicht dat het kabinet staat voor de integriteit van het VN-Zeerechtverdrag en dat diepzeemijnbouwactiviteiten in internationale wateren plaats dienen te vinden in overeenstemming met het VN-Zeerechtverdrag en onder auspiciën van de Autoriteit.
Het bericht dat Nederland moet meewerken aan het overbrengen van ambassadebewakers |
|
Christine Teunissen (PvdD), Derk Boswijk (CDA), Stephan van Baarle (DENK), Laurens Dassen (Volt), Kati Piri (PvdA), Don Ceder (CU) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) , Ruben Brekelmans (minister defensie) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van de kantonrechter in een kort geding dat de Nederlandse Staat transportmiddelen beschikbaar moet stellen voor het overbrengen van 42 Afghaanse bewakers?
Ja. Ik ben bekend met de uitspraak van de kantonrechter in kort geding van 2 september jl.
Wat vindt u van het feit dat de rechter stelt dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld en haar zorgplicht niet heeft nageleefd door de Afghaanse bewakers niet te evacueren?
Het kabinet neemt zijn werkgeversverantwoordelijkheid serieus, ook in het buitenland. In dit geval waren de 42 eisers geen werknemers van de Staat. In deze procedure zijn verschillende redenen om aan te nemen dat artikel 7:658 lid 4 BW, het Nederlandse artikel waaruit de kantonrechter een zorgplicht van de Staat tegenover de 42 eisers heeft afgeleid, niet van toepassing is. Voor de beantwoording van vraag 2 verwijs ik u verder naar de brief1 die aan de Tweede Kamer is verzonden op 5 september jl.
Hoe verklaart u dat Hongaarse beveiligers die via hetzelfde bedrijf (Asman Abi) waren ingeleend wel geëvacueerd zijn, terwijl Afghaanse bewakers die hetzelfde werk verrichtten niet werden geëvacueerd? Hoe is deze afweging tot stand gekomen?
De Hongaarse bewakers zijn door speciale eenheden van een partnerland naar het vliegveld gebracht en uiteindelijk zonder tussenkomst van Nederland gerepatrieerd naar Hongarije. Zij hadden als EU-onderdanen recht op consulaire bijstand en hierover zijn voorafgaand aan de acute evacuatiefase specifieke afspraken gemaakt. Dit is niet vanwege hun werk als extern ingehuurde bewakers bij de Nederlandse ambassade gebeurd, zoals ook gecommuniceerd is in de brief2 die aan de Tweede Kamer is verzonden op 5 september jl.
Hoe ziet u het feit dat de rechter stelt dat de Staat zelfs een bijzondere zorgplicht heeft tegenover deze bewakers, omdat zij ook na de evacuatie en de machtsovername door de Taliban de ambassade nog enige tijd hebben beveiligd onder gevaarlijke omstandigheden? Bent u het hiermee eens? Hoe gaat u deze bijzondere zorgplicht vervullen?
Bewakers in dienst van de externe dienstverlener hebben na de val van Kaboel doorgewerkt op de Nederlandse ambassade-compounds tot aan de afstoting daarvan, waarvan de eerste eind 2021 en de tweede eind 2022 plaatsvond. Er is met enige regelmaat contact geweest met de externe dienstverlener over de veiligheid van de voormalige extern ingehuurde ambassadebewakers. Tot op heden heeft het kabinet geen berichten ontvangen waaruit blijkt dat bewakers die voor de externe dienstverlener werkten gevaar lopen vanwege hun voormalige werkzaamheden voor de Nederlandse ambassade.
De kantonrechter overweegt in het vonnis dat de omstandigheid dat de ambassadebewakers na de evacuatie de toen ontruimde ambassade nog enige tijd hebben beveiligd zou kunnen inhouden dat de Staat zelfs een bijzondere zorgplicht heeft. Wat de kantonrechter daarmee bedoelt, wordt niet verder uitgewerkt en is het kabinet niet duidelijk.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze bewakers met hun gezinnen nu zo snel mogelijk alsnog worden overgebracht?
Het overbrengen van Afghanen is een complex proces. Dat proces bestaat uit verschillende stappen, waaronder verificatie van alle gegevens en documenten. Naar aanleiding van de uitspraak van 2 september jl. heeft de Staat eerste stappen gezet voor het mogelijk maken van deze overbrengingen.
Het gerechtshof heeft op 12 september jl. de verplichting voor de Staat geschorst om per direct uitvoering te geven aan het vonnis totdat het hof in het hoger beroep over deze zaak heeft geoordeeld. Om deze reden onderneemt het kabinet momenteel geen verdere stappen om het vonnis uit te voeren.
Onderschrijft u dat de uitspraak van de kantonrechter bij voorbaat uitvoerbaar is en zo snel mogelijk uitgevoerd moet worden?
De Staat heeft een turbospoedappel ingesteld gezien het kabinet zich niet kan vinden in de uitspraak van de kantonrechter, zoals eerder aangegeven in kabinetsbrief3 van 5 september jl. en de beantwoording van het Schriftelijk Overleg van 19 september jl.4 Hierbij heeft de Staat verzocht om een snelle uitspraak in het schorsingsincident. Op 12 september jl. heeft het gerechtshof in het schorsingsincident de schorsing van de uitvoerbaar bij voorraad verklaring toegekend.
Sommige bewakers van deze groep bevinden zich momenteel in Pakistan en Iran en zouden snel naar Nederland kunnen komen. Gaat u direct dit proces in gang zetten?
Ik verwijs u graag naar de beantwoording van vraag 5.
Gelden voor de overbrenging van gezinsleden dezelfde voorwaarden als voor het recht op gezinshereniging voor asielstatushouders?
In punt 4.45 van het vonnis heeft de kantonrechter ten aanzien van familieleden het volgende gezegd:
«Ter voorkoming van misverstanden daaromtrent zal de kantonrechter bepalen dat als familieleden van Eisers zullen worden aangemerkt hun wettige echtgenoten of partners, die daarmee rechtens kunnen worden gelijkgesteld, en de van hen afhankelijke minderjarige kinderen, die op het moment van vertrek nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt.»
Ook bij gezinshereniging na asiel wordt in beginsel uitgegaan van het kerngezin, zijnde de partner en minderjarige kinderen (paragraaf C2.4.1 Vreemdelingencirculaire). Het door de kantonrechter bepaalde is daarmee in lijn met de gezinshereniging voor asielstatushouders.
Kunt u de Kamer wekelijks (kort) op de hoogte houden van de status van deze overbrengingen?
Op dit moment wacht het kabinet de uitspraak in hoger beroep af.
Kunt u de beantwoording van deze vragen meenemen in de kabinetsbrief die tijdens de procedurevergadering van 4 september jl. is aangevraagd door de commissie Buitenlandse Zaken?
De kabinetsbrief5 is op 5 september jl. verstuurd. Hierin worden veel van de hierboven gestelde vragen beantwoord, zie ook de verwijzingen naar de brief in de beantwoording. Daarnaast is op 19 september jl. de beantwoording van het Schriftelijk Overleg6 naar de Kamer verstuurd.
De opslag van miljoenen door Israël afgeluisterde Palestijnse belgesprekken in Nederland |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Karremans |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel in «A million calls an hour», waaruit blijkt dat de Israëlische militaire inlichtingendienst Unit 8200 duizenden terabytes aan afgeluisterd telefoonverkeer van Palestijnen opslaat in het Microsoft atacenter in Middenmeer, gemeente Hollands Kroon?1
Ja.
Kunt u bevestigen of het Microsoft datacenter in Nederland daadwerkelijk wordt gebruikt voor het opslaan van deze gegevens, waaronder miljoenen opgenomen telefoongesprekken van Palestijnen in Gaza en de illegaal bezette Westelijke Jordaanoever?
Ik kan niet beoordelen of het betreffende Microsoft datacenter al dan niet gebruikt wordt voor het opslaan van deze gegevens. Aanbieders van datacenters zijn niet verplicht melding te maken bij autoriteiten van het type data dat in hun datacenter wordt opgeslagen. Uit navraag bij Microsoft blijkt dat Microsoft niet kan bevestigen of haar datacenters worden gebruikt voor het opslaan van deze gegevens. Microsoft heeft hierbij ook verwezen naar haar persbericht van 15 augustus jl.
Microsoft erkent in dat persbericht dat het recente rapport van The Guardian beschuldigingen aan het licht brengt die een volledig en dringend onderzoek rechtvaardigen. Microsoft heeft daarom een extern advocatenkantoor, Covington & Burlington LLC, met technische ondersteuning van een onafhankelijk adviesbureau, ingeschakeld om te onderzoeken of deze data daadwerkelijk bij Microsoft staat opgeslagen en, als dat het geval is, of dat dan in lijn is met de terms of service van Microsoft. Microsoft heeft ook aangegeven dat het gebruik van Azure voor de opslag van databestanden van telefoongesprekken verkregen via massa surveillance van burgers in Gaza en de West Bank verboden zou zijn volgens de voorwaarden van Azure. Microsoft zal de feitelijke bevindingen die uit dit onderzoek voortvloeien openbaar maken zodra het is afgerond.
Heeft Microsoft Nederland of Microsoft internationaal melding gedaan bij de Nederlandse autoriteiten over het type data dat in Nederlandse datacenters wordt opgeslagen in het kader van deze samenwerking met Unit 8200?
Nee. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, bestaat er geen verplichting voor aanbieders van datacenters om melding te maken bij de Nederlandse autoriteiten van het type data dat in hun datacenter wordt opgeslagen.
Indien u dit niet kunt bevestigen, bent u bereid hier direct onderzoek naar te laten doen, inclusief overleg met Microsoft Nederland?
Zoals in het antwoord op vraag 3 is vermeld, bestaat er geen verplichting voor datacenters om bij de Nederlandse autoriteiten melding te maken van het type data dat in hun datacenter wordt opgeslagen. Microsoft verricht nu zelf onderzoek. Voor het van overheidswege onderzoeken van door derden opgeslagen data in een datacenter is een wettelijke grondslag nodig. Ik beschik daar niet over.
In algemene zin is het aan in Nederland gevestigde datacenters om te zorgen dat zij de toepasselijke wet- en regelgeving naleven. Indien zij dat niet of onvoldoende doen, is het aan de bevoegde (gerechtelijke) autoriteiten om daar een onderzoek naar in te stellen en eventueel sancties op te leggen. Deze autoriteiten zijn onafhankelijk en maken daarbij hun eigen afwegingen.
Hoe beoordeelt u de mogelijke betrokkenheid van in Nederland gevestigde datacenters bij massale, willekeurige en onrechtmatige surveillance die gebruikt wordt bij het plegen van genocide?
Zoals geantwoord op vraag 4, is het in algemene zin aan in Nederland gevestigde datacenters om te zorgen dat zij de toepasselijke wet- en regelgeving naleven. Indien zij dat niet of onvoldoende doen, is het aan de bevoegde (gerechtelijke) autoriteiten om in Nederland gevestigde datacenters daarop aan te spreken en eventueel sancties op te leggen. Deze autoriteiten zijn onafhankelijk en maken daarbij hun eigen afwegingen.
Bent u bereid om, indien bevestigd wordt dat dit datacenter in Nederland en eventueel ook andere datacenters worden gebruikt voor het opslaan of verwerken van op deze wijze verkregen data, op te treden door deze activiteiten te laten beëindigen? Zo nee, waarom niet?
Microsoft doet zelf onderzoek of op basis van de algemene voorwaarden moet worden opgetreden. Op dit moment is er geen aanleiding om aan te nemen dat andere datacenters betrokken zijn. Zie in dit licht ook de antwoorden op de vragen 4 en 5.
Wat kan Nederland doen om in de toekomst dit soort situaties te voorkomen? Zijn er volgens u voldoende wetgeving en beschikbare middelen om hierop toe te zien?
In aanvulling op het antwoord op vraag 5 verwijs ik ook naar de digitaledienstenverordening, die van toepassing is op tussenhandeldiensten die worden aangeboden aan afnemers die gevestigd zijn of zich bevinden in de Europese Unie. Op grond van de digitaledienstenverordening kunnen aanbieders van tussenhandeldiensten, waaronder hostingdiensten, niet worden verplicht om de door hen doorgegeven of opgeslagen informatie vooraf te monitoren of actief onderzoek te doen naar feiten of omstandigheden die duiden op illegale activiteiten. Wel moeten zij, zodra zij kennis of besef krijgen van dergelijke activiteiten (bijvoorbeeld naar aanleiding van een melding) prompt handelen om de illegale inhoud te verwijderen. Doen zij dat niet, dan riskeren zij aansprakelijkheid.
Ook bevat de digitaledienstenverordening verschillende zorgvuldigheidsverplichtingen voor aanbieders van hostingdiensten, waaronder de verplichting om te voorzien in kennisgevings- en actiemechanismen. Toezicht op de naleving van de digitaledienstenverordening geschiedt door de autoriteiten van de lidstaat waar de hoofdvestiging in de Unie van de dienstaanbieder zich bevindt. Dit kan dus een andere lidstaat zijn dan waar een datacenter van die dienstaanbieder zich bevindt.
Indien door middel van servers op Nederlands grondgebied strafbare feiten worden gepleegd, kan de Nederlandse strafwetgeving daarop van toepassing zijn. Het is aan het OM om te bepalen of strafrechtelijk onderzoek wordt ingesteld.
Bent u bereid de Kamer te informeren over eventuele contracten, beveiligingsafspraken en toezichtmechanismen die gelden voor de opslag van buitenlandse militaire en inlichtingengegevens in Nederlandse datacenters?
Ik ben niet bekend met dergelijke contracten, afspraken of mechanismen en kan uw Kamer daar dan ook niet over informeren.
Erkent u dat, indien Nederlandse infrastructuur wordt gebruikt voor militaire doeleinden die kunnen bijdragen aan ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht, Nederland risico loopt op medeplichtigheid aan die schendingen? Zo nee, waarom niet?
Juridisch gezien is medeplichtigheid enkel aan de orde als een derde staat hulp of bijstand verleent aan het land dat een internationaal onrechtmatige daad pleegt. Van een dergelijke medeplichtigheid is naar mening van het kabinet in dit geval geen sprake. Wat betreft de kabinetsvisie op het concept van medeplichtigheid onder het internationaal recht stuurde de Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking uw Kamer een brief op 12 januari 2024.2
De verplichtingen van staten met betrekking tot klimaatverandering |
|
Christine Teunissen (PvdD), Suzanne Kröger (GL), Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Ruben Brekelmans (minister defensie) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het historische advies van het Internationaal Gerechtshof (IGH) van 23 juli 2025 inzake de verplichtingen van staten met betrekking tot klimaatverandering?
Ja.
Bent u ermee bekend dat het advies stelt dat het nalaten van een staat om passende maatregelen te nemen tegen klimaatverandering, onder meer door het verstrekken van subsidies voor fossiele brandstoffen, «een internationale onrechtmatige daad kan vormen die aan die staat kan worden toegerekend»?
Ja.
Erkent u dat elke vorm van staatssteun aan fossiel niet in lijn is met de klimaatdoelen van Parijs en daarmee een schending van internationale afspraken is? Bent u voornemens uw beleid op gebied van fossiele steun te analyseren naar aanleiding van dit advies? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze lezing onderschrijft het kabinet niet. Het kabinet voert klimaatbeleid gericht op de Europese en nationale klimaatdoelen, zodat Nederland zijn bijdrage levert aan het realiseren van de temperatuurdoelstelling van de Overeenkomst van Parijs. Dit beleid is gericht op een effectieve, efficiënte en rechtvaardige transitie naar een klimaatneutraal, Nederland en Europa. In deze transitie zal, mede als gevolg van dit beleid, het gebruik van fossiele energiedragers verminderen. Ook tegen deze achtergrond kan een vorm van staatssteun aan het gebruik van fossiele energiedragers – binnen de toegestane Europese kaders – (tijdelijk) nodig zijn om bijvoorbeeld energiearmoede, leveringszekerheid of verplaatsing van bedrijven en CO2-uitstoot (weglek) naar het buitenland te voorkomen. Daarmee worden in de lezing van het kabinet geen internationale afspraken geschonden. Het kabinet ziet daarom in het advies van het IGH geen aanleiding om een nieuwe analyse te maken van het beleid dat steun geeft aan fossiele energie.
Klopt het dat de Nederlandse staat nog steeds voor rond de 40 miljard aan verschillende vormen van steun aan de fossiele sector geeft? Zo nee, hoeveel steun geeft de Nederlandse overheid op dit moment aan de fossiele sector?
In Nederland wordt jaarlijks in de Miljoenennota inzicht gegeven in fossiele voordelen (ook wel fossiele subsidies). Dit overzicht laat zien in hoeverre de klimaatschade die voortkomt uit het gebruik van fossiele energiedragers direct of indirect beprijsd is. Ook wordt geïnventariseerd welke subsidieregelingen een specifiek (direct of indirect) voordeel geven aan emissie van broeikasgassen als gevolg van het gebruik van fossiele energiedragers. In de Miljoenennota 2026 blijkt uit dit overzicht een klimaatbeprijzingstekort van 18,0 mld. euro voor het jaar 2024 voor emissies die gepaard gaan met het gebruik van fossiele energiedragers (inclusief uitgestelde emissies die worden toegerekend aan niet-energetisch gebruik van fossiele energiedragers). Het opgeteld budgettair belang van subsidieregelingen voor het jaar 2025 bedraagt 29,8 mld. euro. Dit budgettaire belang betreft vooral voordelen die samenhangen met verlaagde tarieven of vrijstellingen in milieuheffingen. Twee kanttekeningen zijn van belang bij deze optellingen: ten eerste worden verlaagde tarieven berekend ten opzichte van het hoogst geldende tarief van een milieuheffing. Een verhoging van de tariefstelling van milieuheffingen verhoogt hiermee dus ook de budgettaire omvang van een vrijstelling of een verlaagd tarief. Daarnaast wordt bij de optelling van het budgettaire belang van regelingen geen rekening gehouden met eventuele alternatieve heffingen voor een gebruikersgroep. Hiermee kan het opgeteld budgettair belang een vertekend beeld geven.
Zijn de juridische risico’s voor het verlenen van die steun toegenomen door het advies van het IGH? Zo ja, waarom en hoe gaat u deze risico’s verkleinen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het advies verduidelijkt de bestaande internationaalrechtelijke verplichtingen van staten op het gebied van klimaat, maar schept geen nieuwe verplichtingen. De uitleg van het IGH over de internationaalrechtelijke verplichting om mitigatiemaatregelen te nemen, sluit aan bij de zienswijze van het Koninkrijk der Nederlanden. De juridische risico’s zijn door het advies dus niet toegenomen, maar een herbevestiging van de verplichting om mitigatiemaatregelen te nemen.
Is het u bekend dat het IGH in paragraaf 252 van haar advies benadrukt dat staten de verplichting hebben om bedrijven zo te reguleren dat 1,5°C niet onmogelijk wordt? Op welke wijze voldoet de Nederlandse staat aan die verplichting?
Ja, dat is het kabinet bekend. Het IGH benadrukt dat staten passende maatregelen moeten treffen om de doelstellingen van hun zogenaamde Nationally Determined Contributions (NDC’s) te verwezenlijken, ook met betrekking tot activiteiten die door private actoren worden uitgevoerd. Deze maatregelen kunnen bestaan uit een regelgevend kader, waaronder de effectieve regulering van private actoren.
Nederland heeft zich in EU-verband met de Overeenkomst van Parijs, de Europese klimaatwet en de nationale Klimaatwet gecommitteerd aan klimaatneutraliteit in 2050 en daarmee aan de doelstelling van 1,5-graad. Nederland beschikt in EU- en nationaal verband over een uitgebreid regelgevend kader en werkt voortdurend aan nieuwe regelgeving, ook gericht op private actoren, ter verwezenlijking van de Europese en nationale klimaatdoelen. Daarmee wordt uitvoering gegeven aan de verplichting om bedrijven zodanig te reguleren dat het behalen van de 1,5 graad-doelstelling niet onmogelijk wordt.
Klopt het dat het recente besluit van de Europese Unie om klimaatplannen niet verplicht te maken en geen resultaatverplichtingen op het gebied van klimaat aan bedrijven te stellen, ingaat tegen deze verplichting? Zo nee, waarom niet?
Waarschijnlijk verwijst de vraagsteller naar het Omnibus I-voorstel van de Europese Commissie, waarmee de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD) wordt aangepast. De onderhandelingen hierover lopen nog en het Europees Parlement heeft nog geen positie bepaald. De onlangs bereikte Raadspositie inzake het Omnibus-I-Voorstel bevat nog steeds een verplichting een klimaattransitieplan vast te stellen. Het kabinet heeft eerder aangegeven eraan te hechten dat deze verplichting behouden blijft.1
Daarnaast zijn de klimaatdoelstellingen van de Unie uitgewerkt in een breed palet aan wetgevingsinstrumenten die alle relevante sectoren bestrijken, waaronder industrie, mobiliteit, gebouwde omgeving, energievoorziening, landbouw en landgebruik. Deze regelgeving bewerkstelligt een afdwingbare en coherente uitvoering van het klimaatbeleid binnen de gehele Unie en bestaat onder andere uit het EU-ETS, ESR, LULUCF, en verplichtingen ten aanzien van hernieuwbare energie en energie-efficiëntie. Hiermee wordt, zoals reeds in het antwoord op vraag 6 is toegelicht, uitvoering gegeven aan de verplichting om bedrijven zodanig te reguleren dat het behalen van de 1,5 graad-doelstelling niet onmogelijk wordt.
Bent u bekend met paragraaf 482 van het advies waarin het IGH staten medeverantwoordelijk houden voor de activiteiten van de in hun land gevestigde bedrijven? Kunt u beiden aangeven hoe dit oordeel zich verhoudt tot de huidige beleidspraktijk van Nederland? Op welke wijze spreekt de Nederlandse overheid bedrijven aan? Welke consequenties verbindt u aan het schenden van internationale afspraken op gebied van klimaat, milieu en mensenrechten door bedrijven?
Ervan uitgaande dat wordt gedoeld op paragraaf 428, is het kabinet bekend met dit deel van het advies. Het oordeel van het IGH sluit aan bij de beleidspraktijk die is beschreven in de antwoorden op vragen 6 en 7. Het is voor Nederland van belang het internationaal recht te respecteren en hiernaar te leven. Nederland beschikt, mede ter uitvoering van Europese regelgeving, over een effectief regelgevend kader om bedrijven te verplichten en te stimuleren de uitstoot van broeikasgassen te reduceren. Effectief toezicht en handhaving vormen het sluitstuk van dit kader. Dit omvat onder meer controles en inspecties, monitoring van emissies en het opleggen van maatregelen en sancties bij overtredingen van wettelijke normen. Bedrijven worden aangesproken via advies, toezicht en, indien nodig, handhavingsmaatregelen.
Verder verwacht het kabinet dat Nederlandse bedrijven die zakendoen in het buitenland, dit maatschappelijk verantwoord doen. De OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen (OESO-richtlijnen) en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) vormen de basis van het Nederlandse IMVO-beleid. Kernonderdeel hiervan is de verwachting dat bedrijven gepaste zorgvuldigheid toepassen. Dat betekent dat zij risico’s voor mens en milieu in hun bedrijfsvoering en waardeketens in kaart brengen en waar nodig aanpakken. Dit wordt een wettelijke verplichting in de CSDDD. Over wijzigingen in deze richtlijn wordt in het kader van het Omnibus I-voorstel momenteel nog onderhandeld.2
De overheid stimuleert IMVO door middel van elkaar versterkende maatregelen. Zo heeft Nederland een onafhankelijk Nationaal Contactpunt (NCP) dat meldingen behandelt van stakeholders die een meningsverschil hebben over de toepassing van de OESO-richtlijnen. Daarnaast kunnen ondernemingen alleen gebruik maken van het BHO handelsinstrumentarium als zij voldoen aan IMVO-voorwaarden. Uiteindelijk is het de eigen verantwoordelijkheid van bedrijven om beslissingen te nemen binnen de grenzen van de wet.
Kent u paragraaf 282 van het advies, waarin het IGH stelt dat adaptatiemaatregelen getoetst moeten worden op de mogelijke schade die ze aanrichten op mens en milieu? Kunt u bevestigen dat de effecten op mens en milieu meegewogen worden bij besluitvorming over adaptatiemaatregelen die Nederland steunt in het buitenland?
Ja, ik ben bekend met paragraaf 282 van het advies. Deze effecten worden meegewogen in de besluitvorming. Nederland draagt via verschillende kanalen bij aan adaptatieactiviteiten in het buitenland. Onder andere via bilaterale en multilaterale ontwikkelingssamenwerking en de FMO. Ook programma’s zoals Partners voor Water en het International Panel on Deltas and Coasts (IPDC) dragen bij aan adaptatie in het buitenland. Alle bijdragen vanuit Nederlands instrumentarium zijn onderworpen aan procedures die de mogelijke nadelige effecten op mens en milieu afwegen (environmental, social and governance due diligence3 en milieueffectrapportage).
Erkent u dat het IGH in paragraaf 449–455 bevestigt dat staten verplicht zijn om schade door klimaatverandering te voorkomen, en dat bij het niet naleven van deze plicht sprake kan zijn van een internationaal onrechtmatige daad die herstel, waaronder compensatie, vereist? Hoe verhoudt dit zich tot het recente Nederlandse besluit om niet meer bij te dragen aan het VN-fonds voor klimaatschade (Fund for Responding to Loss & Damage)? Kan het uitblijven van een dergelijke bijdrage juridische en diplomatieke risico’s met zich meebrengen?
Ja, ik ben bekend met paragraaf 449–455 waarin is opgenomen dat sprake kan zijn van een internationaal onrechtmatige daad en dat een staat de verplichting kan hebben tot rechtsherstel. Rechtsherstel is een onderdeel van het staatsaansprakelijkheidsrecht. De uitspraak van het IGH op dit onderwerp is geheel overeenkomstig het bestaande internationaal gewoonterecht, zoals neergelegd in de Artikelen inzake Staatsaansprakelijkheid. Om te bepalen of en zo ja welke vorm van rechtsherstel geboden moet worden, moet een causaal verband worden vastgesteld tussen de internationaal onrechtmatige daad en bepaalde schade die een andere staat heeft geleden of kan lijden. Compensatie is een vorm van rechtsherstel. De invulling hiervan (hoogte, etc.) is afhankelijk van de specifieke omstandigheden en moet (volgens het IGH) per geval beoordeeld worden.
Het Hof zegt over de relatie tussen aansprakelijkheid en het VN-fonds voor klimaatschade dat deze los staan van elkaar. Zo moet aan het VN-fonds voor klimaatschade worden bijgedragen op een faciliterende basis en in het kader van samenwerking. Dit gebeurt derhalve niet in de context van aansprakelijkheid voor een internationale onrechtmatige daad. Het Hof zegt dat dit wordt bevestigd in paragraaf 51 van het besluit van de Conferentie van de Partijen bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (COP) waarmee de Overeenkomst van Parijs is aangenomen.
Erkent u dat het advies bevestigt dat rijke landen als Nederland volgens het principe van klimaatrechtvaardigheid een extra verantwoordelijkheid hebben voor het terugdringen van klimaatuitstoot en aansprakelijk kunnen worden gesteld als zij niet aan deze afspraken voldoen? Onderschrijft u dat deze invulling van klimaatrechtvaardigheid concrete handelingsperspectieven biedt? Zo nee, waarom niet?
Het IGH legt in zijn advies uit dat «equity» of billijkheid kan dienen als een leidraad voor de interpretatie van de toepasselijke regels van het internationaal recht. Het Koninkrijk heeft hierover in zijn inbreng aangegeven dat billijkheid zich op diverse plaatsen uit in het klimaatrecht, onder andere in de toepassing van common but differentiated responsibilities and respective capabilities (CBDR-RC). Dit betekent dat iedere staat een verantwoordelijkheid heeft, maar dat deze al naar gelang van de omstandigheden verschillen. Dit verschil komt bijvoorbeeld tot uiting in de mate van zorg die een staat moet betrachten om klimaatverandering te mitigeren. Het kabinet onderkent het principe van CBDR-RC als een belangrijke voorwaarde voor een succesvolle klimaattransitie. Over de omstandigheden van staten zegt het Hof dat de kwalificatie als «ontwikkeld land» of «ontwikkelingsland» niet statisch is, maar met de tijd kan veranderen. Daarnaast heeft elke staat de verplichting om samen te werken om klimaatverandering tegen te gaan. Deze verplichting staat los van of een staat meer of minder welvarend is. De invulling van de plicht om samen te werken wordt echter wel ingegeven door de economische draagkracht van een staat.
Volgens het advies gelden de algemene regels van staatsaansprakelijkheid bij een schending van klimaatverplichtingen. De status van een land als ontwikkelingsland of ontwikkeld land is (volgens het Hof) niet van belang voor de toepassing van deze regels, maar bij de vaststelling een schending van een specifieke regel van het internationaal (klimaat)recht, in het bijzonder de zorgplicht, kan het onderscheid wel een rol spelen. Tevens onderstreept het Hof dat het staatsaansprakelijkheidsrecht geen speciale status toekent aan verschillende categorieën van benadeelde staten en dat alle staten een belang hebben bij de bescherming van de verplichtingen in het kader van klimaatverandering, mede omdat klimaatverandering een «common concern of humankind» is.
Voldoet Nederland aan de afspraken onder het Parijs-akkoord voor het terugdringen van de klimaatuitstoot? Zo nee, zijn de juridische risico’s van het niet voldoen aan de internationale afspraken toegenomen door de uitspraken van het IGH?
Als partij bij de Overeenkomst van Parijs levert Nederland zijn bijdrage aan de afspraken onder de Overeenkomst. Dit doet Nederland samen met de andere lidstaten van de EU via de Europese klimaatdoelen die zijn vastgelegd in de Europese Klimaatwet: ten minste 55% emissiereductie in 2030 ten opzichte van 1990, en klimaatneutraliteit in 2050. De Europese klimaatdoelen zijn in lijn met de benodigde EU-inzet om het temperatuurdoel van 1,5°C te halen. Deze doelstellingen worden gerealiseerd via een omvangrijk en bindend wettelijk kader. Nederland implementeert dit kader binnen de nationale rechtsorde en neemt passende maatregelen om bij te dragen aan de verwezenlijking van zowel de EU-doelstellingen als de nationale doelen.
Het EU-klimaatdoel voor 2030 is eveneens gecommuniceerd in de EU NDC voor 2030. Dit document beschrijft de Europese bijdrage aan de doelen van de Overeenkomst van Parijs. Het EU-klimaatdoel voor 2050 vormt het hart van de Europese Langetermijnstrategie. Op dit moment loopt de EU-besluitvorming over een wettelijk bindend tussendoel voor 2040, en over de NDC voor 2035 die daarvan zal worden afgeleid. Uw Kamer is hierover geïnformeerd in het desbetreffende BNC-fiche.4
Heeft dit advies invloed op uw inzet voor de COP30 dit najaar? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Het IGH heeft onder meer naar COP-besluiten gekeken om tot dit advies te komen. Dit bevestigt in de eerste plaats hoe belangrijk het is dat Nederland actief blijft in de multilaterale klimaatonderhandelingen tijdens deze en volgende COPs. De precieze inzet voor COP30 wordt op een later moment dit najaar vastgesteld. Het kabinet zal u daarover via de gebruikelijke wegen informeren.
Erkent u dat Nederland als laaggelegen delta zelf zeer kwetsbaar is voor klimaatverandering en aanzienlijke investeringen in adaptatie moet plegen? Ziet u kansen om landen die hun uitstoot onvoldoende terug te brengen aan te klagen na het advies van het IGH? Zo nee, waarom niet?
Gezien de lage ligging van Nederland is bescherming tegen overstromingen ook zonder klimaatverandering een voortdurende taak die blijvend vraagt om investeringen. Door klimaatverandering en met name zeespiegelstijging en hogere rivierafvoeren, zal de omvang van deze opgave en investeringen in de toekomst toenemen. Dit geldt ook voor het voorkomen van schade door extreme regenval, droogte of hitte.
Het advies van het IGH bevestigt dat staten die hun klimaatverplichtingen onvoldoende naleven daarvoor aansprakelijk gesteld kunnen worden onder het internationaal recht. Dit kan zowel op basis van klimaatverdragen, als op basis van het internationaal gewoonterecht, op grond waarvan staten verplicht zijn zich in te spannen om de uitstoot van broeikasgassen te beperken en daarmee klimaatverandering tegen te gaan en grensoverschrijdende milieuschade te voorkomen. Deze verplichtingen gelden dus voor alle staten, ongeacht of zij partij zijn bij klimaatverdragen. Schending van deze verplichtingen kan leiden tot een internationale onrechtmatige daad met een verplichting tot rechtsherstel, dat kan bestaan uit compensatie, restitutie of genoegdoening. Er zijn wel praktische beperkingen. Zo heeft het IGH bijvoorbeeld benadrukt dat staten alleen rechtsherstel kunnen claimen als er een «voldoende direct en zeker causaal verband» bestaat tussen de internationale onrechtmatige daad en de geleden schade. De wereldwijde en complexe aard van klimaatverandering maakt het lastig om dit causale verband tussen een specifieke schending van een internationale verplichting en elders geleden schade te bewijzen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het commissiedebat Klimaat en Energie op 3 september?
Het advies van het IGH vergt een zorgvuldige juridische analyse, die momenteel plaatsvindt. Daar wil het kabinet voldoende tijd voor nemen. Dat is de reden dat deze Kamervragen niet al voor het Commissiedebat klimaat en energie van 3 september jl. (versneld) zijn beantwoord. Conform de toezegging van de Minister van KGG tijdens het genoemde Commissiedebat, zal het kabinet een reactie op het IGH-advies met de Kamer delen.
Bonaire en klimaatmaatregelen |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Rijkaart |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het krantenartikel over de situatie op Bonaire met betrekking tot de gevolgen van de klimaatcrisis?1
Wat is de laatste stand van zaken wat betreft de maatschappelijke en ecologische impact van de klimaatcrisis op Bonaire?
Welke maatregelen zijn tot nu toe door u genomen om Bonaire te beschermen tegen overstromingen, extreme hitte, schade aan koraalriffen en andere klimaatgerelateerde risico’s?
Bent u bereid concrete extra maatregelen te nemen om Bonaire beter te beschermen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven of en wanneer overleg is gevoerd met het bestuur van Bonaire en relevante maatschappelijke organisaties over klimaatbescherming?
Op welke wijze worden inwoners van Bonaire door u geïnformeerd over en betrokken bij de aanpak van de klimaatcrisis op Bonaire?
Bent u het eens met het Europees Hof voor de Rechten van de Mens dat Nederland een wettelijke zorgplicht heeft Bonaire te beschermen tegen de klimaatcrisis en dat nalaten van actie kan leiden tot schending van grond- en mensenrechten?
Hoe waarborgt u dat het nationale klimaatbeleid integraal rekening houdt met de dringende klimaatuitdagingen in de Caribische delen van het Koninkrijk?
Hoe waarborgt u dat Caribische gemeenten volwaardig worden betrokken in Europese en mondiale klimaatstrategieën?
Kunt u antwoord geven op de vraag die in het artikel wordt gesteld door Angelo Vrolijk, te weten «(w)aarom moeten op Bonaire ziekenhuizen en scholen overstromen als er weer een grote storm is geweest, maar is dat in Europees Nederland onacceptabel?»
Bent u het ermee eens dat Nederland ook zelf aan klimaatdoelen moet voldoen om de uitstoot voldoende terug te dringen en op die manier ook moet bijdragen aan het verminderen van klimaatrisico’s voor Bonaire? Zo ja, op welke manier?
Bent u het eens met de stelling dat zelfs beperkte CO2-reducties essentieel zijn voor het beschermen van kwetsbare gebieden zoals Bonaire tegen de ernstige gevolgen van de klimaatcrisis?
Hoe rechtvaardigt u het feit dat Nederland met fossiele subsidies grote vervuilers hand boven het hoofd houdt terwijl de kwetsbare bevolking van Bonaire nu al lijdt onder de gevolgen van gebrekkig klimaatbeleid?
Zijn er plannen om het klimaatbeleid specifiek te richten op het verminderen van sociale ongelijkheid in de effecten van de klimaatcrisis, bijvoorbeeld voor kwetsbare groepen op Bonaire?
Wilt u toezeggen het klimaatbeleid in Caribisch Nederland hetzelfde gewicht te geven als in Europees Nederland, en met een daadkrachtig actieprogramma voor Bonaire te komen?
De volgende berichten in de uitzending Pauw & De Wit op NPO1 van 6 oktober 2025 |
|
Sarah Dobbe (SP), Christine Teunissen (PvdD), Daniëlle Hirsch (GL), Laurens Dassen (Volt), Kati Piri (PvdA) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met bovenstaande berichten en de inhoud van bovenstaande uitzending?1
Bent u bereid te pleiten voor een onafhankelijk, internationaal onderzoek naar de vermeende mishandelingen van (Nederlandse) opvarenden van de Global Sumud Flotilla door Israël? Zo nee, waarom niet?2
Hoe beoordeelt u het besluit van Spanje om een klacht in te dienen tegen Israël bij het Internationaal Strafhof vanwege de gebeurtenissen omtrent de Global Sumud Flotilla?3
Bent u bereid om, in navolging van Spanje, ook een klacht in te dienen tegen Israël bij het Internationaal Strafhof? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid andere vergelijkbare stappen te ondernemen?
Erkent u dat de onderschepping van de humanitaire vloot, A Thousand Madleens, in internationale wateren strijdig is met het internationaal recht, zoals ook VN-experts oordelen? Zo nee, waarom niet? Kunt u in dat geval de juridische onderbouwing daarvan per ommegaande met ons delen?4
Zo ja, welke actie(s) onderneemt u om het internationaal recht ten uitvoering te brengen?
Klopt het dat de opvarenden van A Thousand Madleens niet onderworpen waren aan Israëlische wet- en regelgeving op het moment van onderschepping door Israël in internationale wateren? Zo ja, welke actie koppelt u aan dit feit? Zo nee, kunt u juridisch onderbouwen waarom dit wel het geval zou zijn?
Bent u bereid om de meest recente onderschepping van de Freedom Flotilla Coalition, The Conscience en A Thousand Madleens door Israël in internationale wateren te veroordelen? Zo nee, waarom niet?
Heeft Nederland contact gehad met de Verenigde Naties of met andere Europese partners over de bescherming van de opvarenden van de flotilla, zoals de VN-experts hebben verzocht?
Bent u bereid voor aankomende humanitaire missies van internationale flotilla’s bescherming te bieden aan de (Nederlandse) opvarenden? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid in EU-verband te pleiten voor gezamenlijke maatregelen om naleving van het internationaal recht af te dwingen, inclusief het waarborgen van veilige doorgang voor toekomstige humanitaire missies?
Bent u bereid om in multinationaal (Europees) verband de aankomende humanitaire missies van de internationale flotilla’s bescherming te bieden?
Erkent u dat het uitblijven van een internationale reactie de kans vergroot dat Israël doorgaat met aanvallen op humanitaire schepen? Welke stappen neemt Nederland om dit te voorkomen?
Kunt u bovenstaande vragen los van elkaar en, gezien de ernst van de situatie, met spoed uiterlijk vóór aanvang van het debat over de Europese top van volgende week donderdag (d.d. 16 oktober) beantwoorden?
De Global Sumud Flotilla |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten dat de Israëlische marine de humanitaire schepen van de Global Sumud Flotilla momenteel enter(t) en dat eerder al in de nacht van 23 september aanvallen met drones en explosieven plaatsvonden, met schade en gewonden tot gevolg?
Erkent u dat het enteren en aanvallen van schepen met burgers en hulpgoederen in internationale wateren een ernstige schending van internationaal recht en van de vrijheid van vreedzaam protest vormt?
Bent u bereid deze aanvallen en het enteren van schepen met burgers en hulpgoederen in internationale wateren krachtig te veroordelen en dit onmiddellijk onder de aandacht te brengen in de EU en de VN? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om sancties tegen Israël in te zetten? Zo ja, welke sancties overweegt u? Zo nee, waarom niet?
Wilt u, gezien het acute gevaar voor de opvarenden, deze vragen binnen 24 uur te beantwoorden?
De beschietingen van humanitaire reddingsschepen door de Libische kustwacht en de Nederlandse/Europese verantwoordelijkheid. |
|
Christine Teunissen (PvdD), Marieke Koekkoek (D66) |
|
Arno Rutte (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Foort van Oosten (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van berichtgeving dat de Libische kustwacht op 24 augustus 2025 in internationale wateren gedurende circa 15–20 minuten met scherp heeft geschoten op het reddingsschip Ocean Viking van SOS Méditerranée, terwijl er tientallen geredde mensen en bemanning aan boord waren, met aanzienlijke schade maar zonder fysieke gewonden?1 Zo ja, hoe duidt u dit incident?
Klopt het dat kort daarna opnieuw een humanitair reddingsschip, de Sea-Watch 5, onder vuur is genomen door een Libische patrouilleboot vlak na een redding, terwijl er tientallen mensen waren gered? Wat is uw reactie hierop?
Wat doet Nederland concreet om het internationaal humanitair recht te beschermen in Europa en langs de Europese buitengrenzen, inclusief – maar niet beperkt tot – de Middellandse Zee, waar dit soort incidenten zich voordoen?
Kunt u bevestigen of er bij deze incidenten Nederlandse burgers aan boord waren (als bemanningslid, vrijwilliger of waarnemer)? Wat heeft de Minister van Buitenlandse Zaken gedaan om hun veiligheid te beschermen, en welk plan ligt er klaar om bescherming te bieden bij eventuele toekomstige situaties of om te voorkomen dat deze zich voordoen?
Hoe beoordeelt u dit soort aanvallen juridisch in het licht van het internationaal zeerecht en de plicht tot redding op zee, mede gezien dat de Ocean Viking in internationale wateren opereerde? Welke (strafrechtelijke of diplomatieke) stappen acht u passend richting betrokken autoriteiten?
Hoe kijkt Nederland naar de financiering voor de Europese Unie (EU) en internationale erkenning van de Libische kustwacht, terwijl die herhaaldelijk heeft gefaald om conform de internationale standaard voor zeeredding te handelen, met verlies van mensenlevens en nu ook een directe aanval op hulpverleners tot gevolg?
Welke informatie heeft Nederland ontvangen via EU-kanalen (Europese Commissie/Frontex) over de toedracht van de beschietingen, en hoe beoordeelt u de reactie van de Europese Commissie dat zij eerst de reactie van de Libische autoriteiten afwacht? Acht u die houding voldoende, gelet op de ernst?
Welke inzet pleit Nederland in de Raad (JBZ/RBZ) voor een onafhankelijk en transparant onderzoek naar beide incidenten (Ocean Viking en Sea-Watch 5), inclusief de keten van verantwoordelijkheid aan Libische en Europese zijde, en voor mogelijke consequenties, zoals herziening van steun, sancties of restricties op overdracht van materieel?
Bent u bereid om – in afwachting van structurele EU-maatregelen – nationaal te bevorderen dat Nederlandse publieke middelen niet bijdragen aan steun die kan leiden tot schendingen van mensenrechten en het zeerecht door actoren in Libië en dit ook actief uit te dragen richting partnerlanden?
Hoe beoordeelt u de operationele gevolgen van deze aanvallen voor de reddingscapaciteit in het centrale Middellandse Zeegebied (zoals schepen die tijdelijk in haven blijven of missies afgelasten)? Welke maatregelen kan Nederland (bilateraal of via EU/International Maritime Organization) ondersteunen om te waarborgen dat levensreddende operaties veilig kunnen doorgaan?
Is Nederland bereid in EU-kader te pleiten voor duidelijke rode lijnen (bijvoorbeeld het verbod op het gebruik van vuurwapens tegen civiele reddingsschepen) met concrete consequenties voor samenwerking met de Libische kustwacht wanneer die lijnen worden overschreden?
Welke stappen zet Nederland, samen met partnerstaten, om de criminalisering en bestuurlijke detentie van NGO-reddingsschepen door nationale autoriteiten (zoals Italië) tegen te gaan en de vrijheid van humanitaire hulp op zee te beschermen conform internationaal recht?
Bent u bereid de Kamer te rapporteren over: (a) eventuele Nederlandse betrokkenheid (burgers/organisaties) bij de getroffen schepen; (b) uw diplomatieke contacten met de Europese Commissie, Italië en de Libische autoriteiten; (c) de stand van juridische stappen (bijvoorbeeld onderzoeken door Italiaanse autoriteiten); en (d) uw inzet voor structurele veiligheidsprotocollen voor civiele reddingsschepen in internationale wateren?
De ratificatie van het VN-oceaanverdrag (BBNJ-overeenkomst) |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Tieman , Rummenie , David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten dat Nederland het VN-Oceaanverdrag, dat in maart 2023 door een historische meerderheid van VN-lidstaten is aangenomen, nog altijd niet heeft geratificeerd, terwijl inmiddels 90 landen dit wel hebben gedaan en nog slechts tien ratificaties ontbreken voor de inwerkingtreding?
Erkent u dat het uitblijven van ratificatie afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van Nederland als voorvechter van biodiversiteit en marien natuurherstel, zeker nu het verdrag de bescherming van 30 procent van de oceanen in 2030 mogelijk moet maken?
Hoe beoordeelt u de constatering van mariene wetenschappers en maatschappelijke organisaties dat vertraging van ratificatie de uitvoering van de afgesproken beschermingsdoelen bemoeilijkt en daarmee het voortbestaan van kwetsbare ecosystemen zoals koraalriffen, walvissen en diepzeenatuur verder in gevaar brengt?
Kunt u aangeven welke stappen Nederland concreet heeft gezet om de eigen mariene bescherming in lijn te brengen met de doelen van het VN-Oceaanverdrag en het Kunming-Montreal Global Biodiversity Framework?
Deelt u de analyse dat het niet geloofwaardig is als Nederland in 2026 deelneemt aan de geplande VN-Oceaantop, terwijl het verdrag nog altijd niet door ons land is geratificeerd? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid het VN-Oceaanverdrag nog dit jaar voor te leggen aan de Tweede Kamer, zodat Nederland uiterlijk begin 2026 de ratificatie heeft voltooid en een geloofwaardige bijdrage levert aan het realiseren van 30 procent oceaanbescherming in 2030? Zo nee, waarom niet?
Kunt u toezeggen dat Nederland, in de tussentijd dat het verdrag nog niet in werking is getreden, geen enkel besluit zal nemen of steunen dat diepzeemijnbouw, grootschalige visserij of andere schadelijke activiteiten in internationale wateren faciliteert?
De laatste stand van zaken Nederlandse inzet op de humanitaire crisis in Soedan. |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Aukje de Vries (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
![]() |
Kunt u toelichten welke stappen Nederland inmiddels heeft gezet om, samen met partnerlanden, de VN Fact Finding Mission voor Soedan te verzoeken zorg te dragen voor een volledige documentatie van alle schendingen van het humanitair oorlogsrecht, zoals verzocht in de aangenomen motie-Bamenga c.s. (29 237, nr. 228)?
Hoe wordt hierbij specifiek gewaarborgd dat aanvallen op internationale en lokale hulpverleners goed worden gedocumenteerd en meegenomen in internationale rapportages?
Welke concrete stappen zijn sinds de aangenomen motie-Dobbe c.s. (21 501-02, nr. 2886) gezet om hulpgoederen via alle mogelijke kanalen aan de bevolking van Soedan te leveren, zolang dit niet voldoende via land kan?
Welke obstakels ondervindt Nederland bij het bereiken van getroffen bevolkingsgroepen en hoe worden deze momenteel aangepakt?
Zijn er afspraken gemaakt met buurlanden of internationale partners om de toegang van hulpgoederen te verbeteren? Zo ja, welke?
Hoe geeft Nederland momenteel invulling aan de aangenomen motie-Dobbe en Van der Burg (21 501-02, nr. 3009) om een leidende rol te spelen in het organiseren van internationale humanitaire hulp aan Soedan?
Wat zijn de uitkomsten geweest van de bijeenkomst in Den Haag met EU-landen en Noorwegen en van de senior-officials missie die in maart heeft plaatsgevonden?
Hoe heeft Nederland zijn rol in het bevorderen van een vredesproces in Soedan, inclusief toepassing van het «women, peace and security»-principe, geconcretiseerd?
Welke vervolgstappen ziet u om internationale druk en betrokkenheid bij het vredesproces te vergroten?
Hoe ziet u de rol van Nederland de komende maanden in relatie tot de Europese Unie, de Verenigde Naties en Afrikaanse regionale organisaties met betrekking tot Soedan?
Bent u bereid de Kamer periodiek te informeren over de voortgang van de Nederlandse inzet op zowel humanitaire hulp als diplomatieke inspanningen richting een vredesproces?
De gelekte brief waarin Tata Steel 685 miljoen euro moet betalen vanwege trage verduurzaming |
|
Christine Teunissen (PvdD), Laurens Dassen (Volt) |
|
Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Eelco Heinen (minister financiën, minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Tata Steel Nederland (TSN) de komende jaren honderden miljoenen extra kwijt zal zijn aan het kopen van emissierechten, in totaal € 685 miljoen in 2030?1
Erkent u dat dit geen onverwachte tegenvaller is, maar een volledig voorzienbare consequentie van de ETS-systematiek waarin de gratis rechten gebaseerd zijn op historische productievolumes? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat het doel van het ETS-systeem is om vervuilers financieel te prikkelen sneller te verduurzamen, en dat het huidige systeem in die zin «werkt» doordat TSN nu met forse kosten wordt geconfronteerd? Hoe rijmt u dit met het beleid om tegelijkertijd via subsidies de financiële prikkels van het ETS-systeem deels teniet te doen?
Hoe beoordeelt u de uitspraak van emeritus hoogleraar Sweder van Wijnbergen in het artikel dat subsidie aan Tata Steel de bedoeling van het ETS-systeem ondermijnt?
Was u voor het verschijnen van dit artikel op de hoogte van deze additionele kosten, waarvan het bedrijf zelf in elk geval sinds februari 2024 weet (de datum van het interne document)? Zo ja, heeft u dit meegewogen in de onderhandelingen over maatwerksubsidie? Zo nee, in hoeverre verandert dit uw inzet bij de onderhandelingen?
Heeft TSN de afgelopen jaren een voorziening aangelegd voor de gratis emissierechten die zij door lagere productie «te veel» ontvingen? Zo ja, wat is de omvang van deze voorziening en hoe wordt deze ingezet? Zo nee, acht u dit prudent ondernemingsbeleid?
Hoe schat u de concurrentiepositie van Tata Steel in nu ze de komende jaren 685 miljoen euro extra kosten kunnen verwachten, zelfs ten opzichte van concurrenten binnen Europa? Ziet u nog een toekomst waarin Tata Steel op eigen kracht kan concurreren, of is dit bedrijf structureel afhankelijk geworden van staatssteun?
Hoe weegt u dat Tata zelf aangeeft dat het «Groen Staal-plan» onder druk komt te staan als er een verbod komt op de verwerking van giftige staalslakken2, terwijl deze ETS rechten financieel een veel grotere tegenvaller kunnen zijn? Wat zegt dit over de kwetsbaarheid van Tata’s plannen?
Kunt u een overzicht geven van de belangrijkste actuele en potentiële financiële risico’s voor TSN, waaronder in elk geval: een mogelijk verbod op de verwerking van staalslakken, het tekort aan gratis ETS-rechten, de invoerheffingen op staal in de VS3 en de werkzaamheden naar aanleiding van de aanzegging tot intrekken van de vergunning van Kooksgasfabriek 2?
Bent u bereid de Kamer te informeren over de wijze waarop deze financiële risico’s worden betrokken in de lopende gesprekken over mogelijke steunmaatregelen of maatwerkafspraken met TSN?
Hoe beoordeelt u of het verstrekken van substantiële subsidies aan Tata Steel in lijn is met prudent financieel bestuur, gezien de vele vooraanstaande economen4 5 die ons waarschuwen dat dit een zeer onverstandige vorm van staatssteun is?
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden, vóór de behandeling van de begroting Klimaat en Groene Groei, zodat de Kamer deze informatie kan betrekken bij de beoordeling van de maatwerkafspraken met Tata Steel?
De Israëlische aanval op de Global Sumud Flotilla |
|
Christine Teunissen (PvdD), Marieke Koekkoek (D66) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) , Aukje de Vries (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() ![]() |
Bent u ermee bekend dat de Global Sumud Flotilla, bestaande uit meerdere schepen met honderden internationale deelnemers, waaronder vijftien Nederlanders, in de nacht van 23 op 24 september meermalen is aangevallen met drones door Israëlische troepen, met aanzienlijke schade aan de schepen en gewonden tot gevolg?1 2
Hoe beoordeelt u de meldingen dat er 13 afzonderlijke aanvallen hebben plaatsgevonden, waarbij onder andere zeilen zijn kapot gereten en een deelnemer een bijtende stof in het gezicht heeft gekregen?
Bent u ermee bekend dat twee van de Nederlandse deelnemers zich aan boord bevonden van schepen die daadwerkelijk aangevallen zijn? Welke maatregelen neemt u om hun veiligheid en die van de overige Nederlanders te garanderen?
Erkent u dat het aanvallen van schepen met internationale burgers op internationale wateren een ernstige schending van het internationaal recht vormt? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid de aanvallen op de Global Sumud Flotilla door Israël krachtig te veroordelen en binnen de EU en de VN te pleiten voor onmiddellijke maatregelen om een veilige doorgang voor de vloot te waarborgen?
Bent u het eens met Italië dat in een democratie protest, mits in lijn met internationaal recht, beschermd moet worden, ook wanneer het via schepen plaatsvindt op zee?
Hoe verhoudt de reactie van Israël zich tot de internationale oproepen, waaronder die van VN-experts, voor een veilige doorgang van humanitaire flotilla’s?
Welke stappen onderneemt Nederland op dit moment, of zal Nederland nemen, om te garanderen dat Nederlandse staatsburgers aan boord van de Global Sumud Flotilla of vergelijkbare initiatieven veilig kunnen opereren?
Bent u bereid om, mede gezien de herhaalde aanvallen, binnen de EU te pleiten voor een structurele VN-gecoördineerde humanitaire zee-corridor naar Gaza, waar ook burgerinitiatieven zoals de Global Sumud Flotilla onder vallen?
Bent u bereid om, mocht blijken dat Israël doelbewust schade heeft toegebracht aan deze schepen met burgers aan boord, op internationaal niveau sancties of juridische stappen te bepleiten?
Bent u bereid deze vragen, gezien de ernst en urgentie van de situatie, voor het commissiedebat Humanitaire hulp d.d. 25 september 2025 te beantwoorden?
Het bericht dat Nederland moet meewerken aan het overbrengen van ambassadebewakers |
|
Christine Teunissen (PvdD), Derk Boswijk (CDA), Stephan van Baarle (DENK), Laurens Dassen (Volt), Kati Piri (PvdA), Don Ceder (CU) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) , Ruben Brekelmans (minister defensie) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van de kantonrechter in een kort geding dat de Nederlandse Staat transportmiddelen beschikbaar moet stellen voor het overbrengen van 42 Afghaanse bewakers?
Ja. Ik ben bekend met de uitspraak van de kantonrechter in kort geding van 2 september jl.
Wat vindt u van het feit dat de rechter stelt dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld en haar zorgplicht niet heeft nageleefd door de Afghaanse bewakers niet te evacueren?
Het kabinet neemt zijn werkgeversverantwoordelijkheid serieus, ook in het buitenland. In dit geval waren de 42 eisers geen werknemers van de Staat. In deze procedure zijn verschillende redenen om aan te nemen dat artikel 7:658 lid 4 BW, het Nederlandse artikel waaruit de kantonrechter een zorgplicht van de Staat tegenover de 42 eisers heeft afgeleid, niet van toepassing is. Voor de beantwoording van vraag 2 verwijs ik u verder naar de brief1 die aan de Tweede Kamer is verzonden op 5 september jl.
Hoe verklaart u dat Hongaarse beveiligers die via hetzelfde bedrijf (Asman Abi) waren ingeleend wel geëvacueerd zijn, terwijl Afghaanse bewakers die hetzelfde werk verrichtten niet werden geëvacueerd? Hoe is deze afweging tot stand gekomen?
De Hongaarse bewakers zijn door speciale eenheden van een partnerland naar het vliegveld gebracht en uiteindelijk zonder tussenkomst van Nederland gerepatrieerd naar Hongarije. Zij hadden als EU-onderdanen recht op consulaire bijstand en hierover zijn voorafgaand aan de acute evacuatiefase specifieke afspraken gemaakt. Dit is niet vanwege hun werk als extern ingehuurde bewakers bij de Nederlandse ambassade gebeurd, zoals ook gecommuniceerd is in de brief2 die aan de Tweede Kamer is verzonden op 5 september jl.
Hoe ziet u het feit dat de rechter stelt dat de Staat zelfs een bijzondere zorgplicht heeft tegenover deze bewakers, omdat zij ook na de evacuatie en de machtsovername door de Taliban de ambassade nog enige tijd hebben beveiligd onder gevaarlijke omstandigheden? Bent u het hiermee eens? Hoe gaat u deze bijzondere zorgplicht vervullen?
Bewakers in dienst van de externe dienstverlener hebben na de val van Kaboel doorgewerkt op de Nederlandse ambassade-compounds tot aan de afstoting daarvan, waarvan de eerste eind 2021 en de tweede eind 2022 plaatsvond. Er is met enige regelmaat contact geweest met de externe dienstverlener over de veiligheid van de voormalige extern ingehuurde ambassadebewakers. Tot op heden heeft het kabinet geen berichten ontvangen waaruit blijkt dat bewakers die voor de externe dienstverlener werkten gevaar lopen vanwege hun voormalige werkzaamheden voor de Nederlandse ambassade.
De kantonrechter overweegt in het vonnis dat de omstandigheid dat de ambassadebewakers na de evacuatie de toen ontruimde ambassade nog enige tijd hebben beveiligd zou kunnen inhouden dat de Staat zelfs een bijzondere zorgplicht heeft. Wat de kantonrechter daarmee bedoelt, wordt niet verder uitgewerkt en is het kabinet niet duidelijk.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze bewakers met hun gezinnen nu zo snel mogelijk alsnog worden overgebracht?
Het overbrengen van Afghanen is een complex proces. Dat proces bestaat uit verschillende stappen, waaronder verificatie van alle gegevens en documenten. Naar aanleiding van de uitspraak van 2 september jl. heeft de Staat eerste stappen gezet voor het mogelijk maken van deze overbrengingen.
Het gerechtshof heeft op 12 september jl. de verplichting voor de Staat geschorst om per direct uitvoering te geven aan het vonnis totdat het hof in het hoger beroep over deze zaak heeft geoordeeld. Om deze reden onderneemt het kabinet momenteel geen verdere stappen om het vonnis uit te voeren.
Onderschrijft u dat de uitspraak van de kantonrechter bij voorbaat uitvoerbaar is en zo snel mogelijk uitgevoerd moet worden?
De Staat heeft een turbospoedappel ingesteld gezien het kabinet zich niet kan vinden in de uitspraak van de kantonrechter, zoals eerder aangegeven in kabinetsbrief3 van 5 september jl. en de beantwoording van het Schriftelijk Overleg van 19 september jl.4 Hierbij heeft de Staat verzocht om een snelle uitspraak in het schorsingsincident. Op 12 september jl. heeft het gerechtshof in het schorsingsincident de schorsing van de uitvoerbaar bij voorraad verklaring toegekend.
Sommige bewakers van deze groep bevinden zich momenteel in Pakistan en Iran en zouden snel naar Nederland kunnen komen. Gaat u direct dit proces in gang zetten?
Ik verwijs u graag naar de beantwoording van vraag 5.
Gelden voor de overbrenging van gezinsleden dezelfde voorwaarden als voor het recht op gezinshereniging voor asielstatushouders?
In punt 4.45 van het vonnis heeft de kantonrechter ten aanzien van familieleden het volgende gezegd:
«Ter voorkoming van misverstanden daaromtrent zal de kantonrechter bepalen dat als familieleden van Eisers zullen worden aangemerkt hun wettige echtgenoten of partners, die daarmee rechtens kunnen worden gelijkgesteld, en de van hen afhankelijke minderjarige kinderen, die op het moment van vertrek nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt.»
Ook bij gezinshereniging na asiel wordt in beginsel uitgegaan van het kerngezin, zijnde de partner en minderjarige kinderen (paragraaf C2.4.1 Vreemdelingencirculaire). Het door de kantonrechter bepaalde is daarmee in lijn met de gezinshereniging voor asielstatushouders.
Kunt u de Kamer wekelijks (kort) op de hoogte houden van de status van deze overbrengingen?
Op dit moment wacht het kabinet de uitspraak in hoger beroep af.
Kunt u de beantwoording van deze vragen meenemen in de kabinetsbrief die tijdens de procedurevergadering van 4 september jl. is aangevraagd door de commissie Buitenlandse Zaken?
De kabinetsbrief5 is op 5 september jl. verstuurd. Hierin worden veel van de hierboven gestelde vragen beantwoord, zie ook de verwijzingen naar de brief in de beantwoording. Daarnaast is op 19 september jl. de beantwoording van het Schriftelijk Overleg6 naar de Kamer verstuurd.
Nieuwe fossiele boringen op de Noordzee en het sectorakkoord gaswinning |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Pompen of Verzuipen: wat te doen met het Noordzeegas?»1
Ja.
Klopt het dat u op 23 april 2025 samen met Energie Beheer Nederland (EBN) en de gassector het Sectorakkoord Gaswinning in de Energietransitie heeft gesloten en bent u het eens met de stelling van Advocates for the Future dat dit sectorakkoord in strijd is met verplichtingen uit het Klimaatakkoord van Parijs?
Het Sectorakkoord Gaswinning in de Energietransitie is op 23 april 2025 door de betrokken partijen gesloten. De Kamer is daarover dezelfde dag geïnformeerd2. Het kabinet is het niet eens met de stelling dat dit akkoord in strijd zou zijn met de verplichtingen uit het Klimaatakkoord van Parijs. Het kabinetsbeleid is gericht op een reductie van broeikasgasemissies van 55% in 2030 ten opzichte van 1990 en een netto nul uitstoot in 2050, passend binnen de afspraken van het Parijsakkoord.
In de overgang naar een klimaatneutraal energiesysteem blijft aardgas voorlopig nog nodig. Hierbij heeft het kabinet een voorkeur voor aardgas met zo min mogelijk klimaatimpact en zo min mogelijk afhankelijkheid van andere landen. Met het Sectorakkoord Gaswinning in de Energietransitie zet het kabinet in op opschaling van gaswinning uit gasvelden op de Noordzee. Voor gaswinning uit de kleine velden op land worden er aanvullende afspraken gemaakt die momenteel worden uitgewerkt. Deze aanvullende afspraken moeten bijdragen aan het vinden van een balans tussen enerzijds de zorgen van inwoners en regionale bestuurders, en anderzijds de belangrijke functie die gaswinning op land nog heeft.
Voor het nastreven van deze klimaatdoelen stuurt het kabinet op het verminderen van het gebruik van fossiele brandstoffen, niet op het verminderen van de productie ervan. Een afname van binnenlandse productie leidt niet automatisch tot een daling van het gebruik en daarmee tot een daling van de emissies. Een afname van binnenlandse productie zal immers vervangen worden door een toename van import, met name van LNG. Daar komt bij dat LNG, vanwege de wijze van productie en het transport naar Nederland, een hogere CO2-uitstoot kent dan gas gewonnen op de Noordzee.
Volgens de jaarlijkse prognose van TNO in het jaarverslag Delfstoffen en Aardwarmte past een opschaling van de gaswinning op de Noordzee, zoals beoogd met het Sectorakkoord Gaswinning in de Energietransitie, binnen het meest progressieve aardgasvraagreductiescenario, waarmee Nederland op koers blijft voor de klimaatdoelen voor 2030 en 2050. Met andere woorden: ook met een tijdelijk hogere gasproductie op de Noordzee blijft dit volume ruim onder wat er binnenlands wordt gebruikt aan aardgas.
Hoe beoordeelt u het sluiten van het Sectorakkoord in het licht van de Advisory Opinion van het Internationaal Gerechtshof van 23 juli 2025, waarin wordt bevestigd dat staten private actoren moeten reguleren om gevaarlijke klimaatverandering te voorkomen?2
Uit de Advisory Opinion volgt dat staten passende maatregelen moeten treffen die redelijkerwijs in staat zijn om klimaatdoelen (NDC’s) te behalen. Deze verplichting omvat het inzetten van wetgevende en bestuurlijke instrumenten, waaronder een effectieve regulering van private actoren die grote emissies veroorzaken.
Nederland en de EU beschikken over een regelgevend kader dat is gericht op het realiseren van de klimaatdoelen voor 2030 en 2050. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 past de opschaling van de gaswinning binnen het meest progressieve aardgasvraagreductiescenario waarmee Nederland de klimaatdoelen voor 2030 en 2050 kan behalen.
Heeft u bij het ontwikkelen van het Sectorakkoord een analyse gemaakt van de juridische risico’s, bijvoorbeeld ten aanzien van mensenrechten, klimaatrecht en mogelijke aansprakelijkheidsclaims en zo ja, kunt u deze delen?
Nee, er is geen verdere analyse gemaakt op de juridische aspecten die u benoemt.
Bent u bekend met de conclusie van het Internationaal Energieagentschap (IEA) dat er in een 1,5°C-scenario geen ruimte meer is voor investeringen in nieuwe olie- en gasvelden en hoe weegt u deze conclusie in relatie tot nieuwe gasprojecten op de Noordzee?3
De scenario’s van het IEA schetsen terecht dat er mondiaal in principe geen verdere exploratie activiteiten van fossiele brandstoffen nodig zijn, omdat alle fossiele projecten die reeds zijn ontdekt en in (verschillende stadia van) ontwikkeling zijn al zouden voorzien in de mondiale vraag die past binnen een 1,5 graad scenario.
Dit veronderstelt wel dat deze voorkomens ook ontwikkeld zullen worden, wat niet altijd het geval zal zijn. Tevens wordt hierbij geen rekenschap genomen van enige mate van voorzieningszekerheid en de wens van dit kabinet om, zolang we nog gebruik maken van fossiele bronnen zoals aardgas, te kiezen voor gaswinning uit kleine velden boven de import van aardgas uit andere delen van de wereld. Dit omdat dergelijke binnenlandse productie bijdraagt aan een zo laag mogelijke emissie-voetafdruk (die veelal lager is dan geïmporteerd aardgas) en daarnaast bijdraagt aan de (West-Europese) importonafhankelijkheid.
Het onlangs gepubliceerde rapport door het IEA, dat gaat over de implicaties van de productiedaling van olie- en gasvelden5, geeft daarbij ook als aanbeveling aan om inzicht in de afnamesnelheden van olie- en gasvelden in de langetermijnplanning van energiesystemen te integreren. Dit heeft onder meer betrekking op de binnenlandse productie en energiezekerheid, de locatie van import- en exportmarkten en de juiste omvang en toekomstbestendigheid van nieuwe en bestaande olie- en gasinfrastructuur.
Erkent u dat investeringen in nieuwe gasprojecten leiden tot lock-in van fossiele infrastructuur, waardoor de transitie vertraagt en de Staat wordt blootgesteld aan extra juridische en financiële risico’s?
Het kabinet richt zich zowel op energiebesparing, de opschaling van duurzame energieproductie, alsmede de afbouw van de vraag naar fossiele brandstoffen en daarmee ook de noodzaak voor de productie daarvan. Bij de actualisatie van winningsplannen en de instemming met nieuwe winningsplannen verleen ik nu instemming tot en met 2045 met het oog op de door TNO gestelde prognoses van zowel de gasvraag als de binnenlandse gasproductie. Deze zullen in de meest progressieve scenario’s van daling van de vraag en nieuwe productie in 2047 met elkaar kruisen. Financiële risico’s in de ontmantelingsfase worden daarnaast middels de Decommissioning Security Agreement (DSA) systematiek zoveel mogelijk gemitigeerd door afspraken tussen alle vergunninghouders over te stellen financiële zekerheden met betrekking tot de ontmanteling van activa en herstel van productielocaties.
Daarnaast streeft het kabinet naar een volledig circulaire en fossielvrije economie. Daartoe worden richting 2050 het gebruik van fossiele brandstoffen zoveel mogelijk geminimaliseerd en is ook middels het Noordzeeakkoord door alle betrokkenen afgesproken dat het niveau van de binnenlandse gasproductie de binnenlandse gasvraag niet zal overstijgen. Er zal echter nog geruime tijd een zekere behoefte aan gas in de energievoorziening zijn. Zo lang we nog gas gebruiken, is het ook voor het klimaat gunstiger om binnenlands geproduceerd gas te gebruiken, omdat dit leidt tot minder broeikasgasemissies dan geïmporteerd gas.
Kunt u toelichten hoe de rol van EBN als mede-investeerder in nieuwe gasprojecten zich verhoudt tot de publieke verantwoordelijkheid van de Staat en acht u het risico op stranded assets en de mogelijke financiële gevolgen voor de belastingbetaler voldoende afgedekt?
Zoals ook uiteengezet in de beantwoording van de vragen 2, 5 en 6 past een tijdelijke opschaling van de gaswinning, zoals is beoogd met het Sectorakkoord Gaswinning in de Energietransitie, binnen het meest progressieve aardgasvraagreductiescenario waarmee Nederland de klimaatdoelen voor 2030 en 2050 kan behalen. Op grond van de Mijnbouwwet participeert EBN in olie- en gasprojecten en is daardoor een belangrijke partij bij de opschaling van de gaswinning.
Bij de actualisatie van winningsplannen en de instemming met nieuwe winningsplannen wordt instemming verleend tot en met 2045, waarbij naast de eerder aangegeven klimaatdoelstellingen en de gasleveringszekerheid ook de investeringszekerheid van dergelijke kapitaalintensieve projecten niet uit het oog moet worden verloren. Het kabinet wil wel ruimte houden voor maatwerk indien dat op een later moment nodig blijkt te zijn, bijvoorbeeld als blijkt dat er na 2045 toch nog gas nodig is voor de binnenlandse vraag én dat passend is binnen de klimaatdoelstellingen. Die afweging zal op dat moment gemaakt moeten worden. Hierdoor is het risico op stranded assets beperkt en mogelijk zelfs omgekeerd: bestaande infrastructuur kan wellicht langer gebruikt worden door aansluiting van nieuwe gaswinning locaties.
Heeft u vernomen dat EBN in jaarverslagen en strategie over haar publieke taak spreekt van maatschappelijke verantwoordelijkheid en bijdrage aan het versnellen van de energietransitie en dat ook in de evaluatie van EBN dit beeld wordt onderschreven? Hoe rijmt u deze duiding met het feit dat EBN als staatsdeelneming actief investeert in nieuwe gasprojecten, die de klimaatcrisis juist verergeren en de transitie vertragen?4
Ja, de bijdrage van EBN aan het versnellen van de energietransitie is bij ons bekend. Het kabinet verschilt met u van mening dat nieuwe investeringen in gasprojecten in Nederland de klimaatcrisis verergeren en de transitie vertragen. De investeringen zijn juist nodig om de transitie door te komen. Deze investeringen dienen daarnaast ook een ander publiek belang, namelijk het borgen van de energiezekerheid. Zie ook de beantwoording van vragen 2, 3 en 5.
Deelt u de opvatting dat het onjuist is dat EBN zichzelf presenteert als uitvoerder van een «publieke taak» en «maatschappelijke verantwoordelijkheid» rond de energietransitie, zolang de wettelijke taak zich beperkt tot opsporing en winning van olie en gas (art. 82 Mijnbouwwet)? Trekt u daaruit de conclusie dat EBN dan of zijn publieke taakomschrijving moet aanpassen, of moet ophouden met deze claims?
Deze opvatting deelt het kabinet niet. Op grond van artikel 82 lid 2 van de Mijnbouwwet richt EBN zich met een wettelijke taak ook op geothermie en op grond van artikel 82 lid 4 van de Mijnbouwwet is instemming verleend aan EBN om onder meer activiteiten te ontwikkelen ten aanzien van CCS en groen gas. Ook worden er door EBN voorbereidingen getroffen om mogelijk aan de slag te gaan als Nationale Deelneming Warmtenetten. Dit zijn activiteiten anders dan de opsporing en winning van olie en gas en ook ter borging van publieke belangen.
Bent u het ermee eens dat effectieve handhaving op de wettelijke energiebesparingsplicht en het kiezen voor een toekomstbestendige industrie op basis van een integrale industrievisie een effectievere bijdrage levert aan leveringszekerheid en economische veerkracht dan het openen van nieuwe gasvelden?
In het kader van zowel de leveringszekerheid als de economische veerkracht zullen zowel een verdere energiebesparing, toekomstperspectief voor de industrie als ook de exploratie van nieuwe gasvelden een belangrijke bijdrage kunnen leveren. Op dit moment wordt reeds ingezet op versterking van toezicht en handhaving van de energiebesparingsplicht, waarvan nu de eerste effecten zichtbaar worden. Hier heeft het kabinet de Kamer met de brief van 25 juni jl. over geïnformeerd.7
Op 5 september jl. is de Kamer per brief geïnformeerd over het toekomstperspectief voor de energie-intensieve industrie.8 In de brief geeft het kabinet aan dat er ook op de lange termijn perspectief is voor de industrie in Nederland. Het kabinet zet daarbij in op drie lijnen: Europees gelijk speelveld, transitiepaden voor de lange termijn en benutting van comparatieve voordelen.
Kunt u deze vragen apart en voor het commissiedebat Klimaat en Energie van 3 september 2025 beantwoorden?
Het is helaas niet gelukt om deze vragen op de door u gewenste termijn te beantwoorden.
Het mijnbouwbedrijf dat sneller wil beginnen met het mijnen in de Stille Oceaan. |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Ruben Brekelmans (minister defensie) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Karremans |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Mijnbouwbedrijf wil eerste diepzeemijn veel sneller leeghalen», waarin wordt beschreven hoe commerciële partijen waaronder het Zwitsers-Nederlandse bedrijf Allseas, plannen versnellen om op korte termijn te starten met grootschalige diepzeemijnbouw in de Clarion Clipperton Zone?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het voornemen om deze diepzee al binnen enkele jaren grootschalig te ontginnen, terwijl wetenschappers waarschuwen dat de ecologische gevolgen voor de oceaanbodem en mariene biodiversiteit mogelijk desastreus zijn en grotendeels onomkeerbaar?
Het kabinet past strikt het voorzorgsbeginsel toe en is op basis daarvan van mening dat de wetenschappelijke kennis met betrekking tot de effecten van diepzeemijnbouwactiviteiten op dit moment niet toereikend is om de stap van exploratie naar exploitatie te maken, zoals ook aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen van lid Postma (NSC).2 Ook is er nog geen overeenstemming over een sterke internationale regeling voor de mogelijke exploitatie van de delfstoffen van de internationale zeebodem (exploitatieregeling). Het kabinet is van mening dat deze exploitatieregeling strikte milieuvoorwaarden moet bevatten en moet voorzien in effectief toezicht op de naleving daarvan. Eventuele exploitatie kan pas van start gaan wanneer aan al deze voorwaarden is voldaan. Voor het kabinet staat voorop dat diepzeemijnbouw alleen zou mogen plaatsvinden indien wetenschappelijk aantoonbaar strikt binnen de draagkracht van het mariene ecosysteem, zoals aangegeven in de Kamerbrief met het kabinetsstandpunt over diepzeemijnbouw3. Nederland zet zich daarom in de internationale onderhandelingen over de exploitatieregeling ook nadrukkelijk in voor het meewegen van de ecologische gevolgen voor de oceaanbodem en de mariene biodiversiteit in het regelgevende kader voor exploitatieactiviteiten. Dit standpunt wordt gedeeld door een grote groep landen binnen de Internationale Zeebodemautoriteit (Autoriteit). Nederland heeft nauw opgetrokken met deze landen en zal dit blijven doen.
Kunt u toelichten in hoeverre Nederlandse bedrijven betrokken zijn bij deze plannen voor diepzeemijnbouw, in het bijzonder Allseas, een Zwitsers-Nederlands bedrijf dat volgens het artikel een cruciale rol speelt bij de technische uitvoering?
Voor zover bekend zijn er geen (andere) Nederlandse bedrijven betrokken. Het kabinet kan verder geen uitspraken doen over individuele bedrijven.
Hoe beoordeelt u de waarschuwingen van wetenschappers dat diepzeemijnbouw leidt tot grootschalige slibwolken die zich jaarlijks over een steeds groter deel van de oceaan kunnen verspreiden, waardoor zee- en bodemdiertjes die voedsel uit het water filteren verstikken en massaal kunnen sterven?
Zoals aangegeven in het kabinetsstandpunt, is het kabinet van mening dat de exploitatieregeling moet voorzien in passende drempelwaarden voor de meest relevante milieueffecten, waarbij specifieke regionale en lokale omstandigheden in acht worden genomen. Hiertoe moeten in ieder geval duidelijke milieukwaliteitsdoelstellingen, evenals indicatoren en drempelwaarden als milieuvoorwaarden worden opgenomen in de exploitatieregeling.4 In 2023 zijn er binnen de Autoriteit expertwerkgroepen ingesteld die momenteel werken aan het ontwikkelen van bindende milieudrempelwaarden op de volgende drie onderwerpen: 1) toxiciteit, 2) troebelheid en bezinking van slibwolken, 3) onderwatergeluid en lichtvervuiling. De waarschuwingen over de mogelijke gevolgen van slibwolken worden dus opgepakt binnen de Autoriteit. De werkgroepen bestaan uit onafhankelijke deskundigen met erkende expertise op deze onderwerpen. Nederland spreekt zich in de Autoriteit nadrukkelijk uit voor het ontwikkelen van deze bindende milieudrempelwaarden en behoort tot een groep landen die zich actief inzet voor het werk van deze deskundigen en de voortgang in de werkgroepen.
Deelt u de mening dat de betrokkenheid van Allseas Nederland medeverantwoordelijk maakt voor de ecologische schade die diepzeemijnbouw met zich meebrengt? Zo nee, waarom niet?
Allereerst staat voor het kabinet voorop dat exploitatie van de diepzeebodem alleen kan plaatsvinden indien wetenschappelijk aantoonbaar strikt binnen de draagkracht van het mariene ecosysteem, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2. Het kabinet zet zich hier ook nadrukkelijk voor in. Verder is ten aanzien van diepzeemijnbouwactiviteiten in internationale wateren in het VN-Zeerechtverdrag geregeld dat elke contractant een zogenaamde Sponsoring State moet hebben, die garant staat voor naleving van de internationale regels voor diepzeemijnbouw onder het VN-Zeerechtverdrag door de contractant, en die de Autoriteit ondersteunt bij toezicht op en handhaving van naleving van de regels door de contractant. Nederland is niet betrokken bij de activiteiten van bedrijven (of andere partijen) in het kader van de Autoriteit, niet als Sponsoring State en niet als vlaggenstaat. Uiteindelijk zijn contractanten zelf verantwoordelijk voor hun diepzeemijnbouwactiviteiten in internationale wateren, en het daarbij voorkomen van schade aan het mariene milieu en ecosysteem.
Hoe verhoudt deze ontwikkeling zich tot de internationale afspraken over biodiversiteit, waaronder de Global Biodiversity Framework-doelen die gericht zijn op het beschermen van oceanen en ecosystemen?
Het kabinet onderschrijft alle doelen van het Kunming-Montreal Biodiversiteitskader, waaronder de doelen die gericht zijn op het beschermen van de zeeën, de oceaan en ecosystemen. Zoals aangegeven in het kabinetsstandpunt over diepzeemijnbouw is het kabinet van mening dat exploitatie van de delfstoffen van de internationale zeebodem aantoonbaar geen significante schade aan het mariene milieu, ecosysteem en biodiversiteit zou mogen aanrichten. Ook zou eventuele exploitatie de klimaat- en ecosysteemfuncties van de oceanen niet mogen verstoren.5 Dat sluit aan bij de afspraken volgend uit de BBNJ-overeenkomst6, het Biodiversiteitsverdrag en het Kunming-Montreal Biodiversiteitskader. In het kader van deze internationale overeenkomsten heeft Nederland, zoals aangegeven in het antwoord op Kamervragen van het lid Postma (NSC),7 tijdens de onderhandelingen over de exploitatieregeling in september 2024 een tekstvoorstel ingediend, waarmee zou worden geregeld dat exploitatie van de internationale zeebodem alleen mag plaatsvinden als dit de effectieve implementatie van andere internationale raamwerken en overeenkomsten niet hindert. Hiermee wordt mede naar de BBNJ-overeenkomst en het Kunming-Montreal Biodiversiteitskader verwezen. Dat voorstel kon tijdens de onderhandelingen in maart 2025 op steun van enkele andere staten rekenen.
Onderschrijft u de conclusies uit het rapport in opdracht van het WWF dat als we grondstoffen recyclen én slimme keuzes maken voor innovatieve accutechnologie (waar minder metalen nodig zijn) kan de toekomstige vraag naar metalen met meer dan de helft worden teruggebracht? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op Kamervragen van de leden Teunissen en Vestering (beiden PvdD)8 deelt het kabinet de conclusie dat grondstoffenefficiëntie en circulariteit essentiële onderdelen zijn van de aanpak voor leveringszekerheid van kritieke grondstoffen. Via de Nationale Grondstoffenstrategie (NGS)9 en het Nationaal Programma Circulaire Economie (NPCE)10 zet het kabinet hier ook op in als handelingsperspectieven om de leveringszekerheid van kritieke grondstoffen te vergroten. Ook Europees wordt nadrukkelijk ingezet op circulariteit van kritieke grondstoffen, via de Europese Critical Raw Materials Act (CRMA)11. Hoe beter we er immers in slagen kritieke materialen te hergebruiken en substitueren, hoe minder we deze in de toekomst primair hoeven te winnen. Tegelijkertijd benadrukt het kabinet, zoals onder andere benoemd in het kabinetsstandpunt over diepzeemijnbouw12, het belang van een voldoende groot aanbod van kritieke grondstoffen met het oog op de huidige geopolitieke verhoudingen rondom deze grondstoffen. De onderzoekers benadrukken in het WWF rapport eveneens dat naast vraagvermindering en circulariteit de komende twee decennia ook opschaling van mijnbouw nodig is om te kunnen voldoen aan de vraag naar kritieke grondstoffen voor de groene transitie.13 De onderzoekers geven daarbij aan dat de bestaande reserves die economisch rendabel zijn, niet voor alle grondstoffen voldoende zijn om in de voorziene vraagtoename naar kritieke grondstoffen voor de groene transitie te voorzien, in het bijzonder niet voor lithium, nikkel en kobalt. Nederland en Europa zijn voor de import van dergelijke mineralen sterk afhankelijk van derde landen, met name China, en dat maakt ons kwetsbaar voor verstoringen in toeleveringsketens. De afgelopen twee jaar stelde China meermaals verschillende exportbeperkende maatregelen in voor kritieke grondstoffen. Dat onderstreept het belang van urgente actie om onze kwetsbaarheid te verminderen. Het kabinet zet daarom zowel in op vraagvermindering en circulariteit, als op primaire winning van kritieke grondstoffen in de EU en nieuwe partnerschappen met bronlanden. Het kabinet deelt daarbij de visie in het rapport dat dit zo duurzaam mogelijk moet plaatsvinden, en gezocht moet worden naar vormen van mijnbouw en bronnen van mineralen met een zo beperkt mogelijke voetafdruk.
Ten aanzien van innovatieve batterijtechnologie, inclusief circulariteit en leveringszekerheid, zet het kabinet onder andere in op de «Routekaart Circulaire en weerbare batterijen» en het Nationaal Groeifondsproject «Material Independence and Circular Batteries». Op Europees niveau is er de Batterijenverordening (EU 2023/1542)14 die hier ook nadrukkelijk op inzet. Op dit moment is niet te voorspellen of deze inzet ertoe zal leiden de toekomstige vraag naar kritieke metalen met meer dan de helft kan worden teruggebracht.
Hoe beoordeelt u de inschatting van experts dat diepzeemijnbouw slechts voor zeer klein deel kan bijdragen aan de vraag naar metalen en dat het waarschijnlijk nog minstens tien jaar voordat de diepzeemetalen op de markt zouden kunnen komen, wat te laat is voor de energietransitie?
Op dit moment is onvoldoende duidelijk hoeveel diepzeemijnbouw zou kunnen bijdragen aan het vergroten van de leveringszekerheid van kritieke metalen, en wanneer diepzeemetalen op de markt zouden kunnen komen. De tijdspaden van de verschillende handelingsperspectieven en de verwachte marktontwikkelingen, waaronder de inzet op een circulaire economie, weegt het kabinet mee in afwegingen over diepzeemijnbouw en over het vergroten van de leveringszekerheid van kritieke grondstoffen.
Kunt u toezeggen dat Nederland op geen enkele manier meewerkt aan en niet akkoord gaat met de vergunningverlening voor The Metal Company (TMC) in de Internationale Zeebodemautoriteit (ISA)? Zo ja, wanneer zult u hier stelling tegen nemen? Zo nee, waarom niet?
The Metals Company heeft geen verzoek voor een exploitatievergunning ingediend bij de Autoriteit. Zoals aangegeven in het kabinetsstandpunt over diepzeemijnbouw is het kabinet van mening dat aanvragen voor exploitatievergunningen die bij de Autoriteit worden ingediend voordat een volledige exploitatieregeling is vastgesteld, moeten worden afgekeurd. Nederland en een meerderheid van de verdragspartijen bij het VN-Zeerechtverdrag hebben dit in de vergaderingen van de Autoriteit uitgedragen. Door de Raad van de Autoriteit (het uitvoerende orgaan) is inmiddels in meerdere besluiten vastgelegd dat commerciële exploitatie niet zou moeten plaatsvinden in afwezigheid van een exploitatieregeling. Tijdens de Raadsvergaderingen van dit jaar (maart en juli 2025) heeft de Nederlandse delegatie ook gewezen op deze besluiten.
Welke sancties heeft u voor ogen voor bedrijven die aan de slag gaan zonder zo’n internationale vergunning?
Zoals aangegeven in het antwoord op de Kamervragen van het lid Postma wil het kabinet ervoor waken om op zaken vooruit te lopen, want veel is nog onzeker.15 Uiteraard zal het kabinet zich, wanneer de ontwikkelingen daar aanleiding toe geven, beraden op eventuele te nemen stappen, binnen de kaders van de Autoriteit. Het kabinet zal zich ervoor blijven inzetten dat diepzeemijnbouwactiviteiten in internationale wateren plaatsvinden in overeenstemming met het VN-Zeerechtverdrag en onder auspiciën van de Autoriteit. Nederland werkt momenteel ook samen met andere staten die actief zijn binnen de Autoriteit om hiervoor zorg te dragen.
Kunt u TMC en Allseas op de hoogte stellen van de sancties die u voor ogen heeft als zij zonder vergunning gaan mijnen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op de voorgaande vraag is veel nog onzeker, en is het op dit moment nog niet duidelijk of er partijen zijn die buiten de Autoriteit om diepzeemijnbouwactiviteiten in internationale wateren zullen opstarten. Nederland zal zich ervoor blijven uitspreken dat deze activiteiten plaatsvinden in overeenstemming met het VN-Zeerechtverdrag, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 10. Ik kan verder geen uitspraken doen over individuele bedrijven. Conform de motie van het lid Postma c.s. van 11 juni 202516 kan ik u wel laten weten dat het kabinet in gesprek is gegaan met Allseas, waarin is toegelicht dat het kabinet staat voor de integriteit van het VN-Zeerechtverdrag en dat diepzeemijnbouwactiviteiten in internationale wateren plaats dienen te vinden in overeenstemming met het VN-Zeerechtverdrag en onder auspiciën van de Autoriteit.
De verplichtingen van staten met betrekking tot klimaatverandering |
|
Christine Teunissen (PvdD), Suzanne Kröger (GL), Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Ruben Brekelmans (minister defensie) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het historische advies van het Internationaal Gerechtshof (IGH) van 23 juli 2025 inzake de verplichtingen van staten met betrekking tot klimaatverandering?
Ja.
Bent u ermee bekend dat het advies stelt dat het nalaten van een staat om passende maatregelen te nemen tegen klimaatverandering, onder meer door het verstrekken van subsidies voor fossiele brandstoffen, «een internationale onrechtmatige daad kan vormen die aan die staat kan worden toegerekend»?
Ja.
Erkent u dat elke vorm van staatssteun aan fossiel niet in lijn is met de klimaatdoelen van Parijs en daarmee een schending van internationale afspraken is? Bent u voornemens uw beleid op gebied van fossiele steun te analyseren naar aanleiding van dit advies? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze lezing onderschrijft het kabinet niet. Het kabinet voert klimaatbeleid gericht op de Europese en nationale klimaatdoelen, zodat Nederland zijn bijdrage levert aan het realiseren van de temperatuurdoelstelling van de Overeenkomst van Parijs. Dit beleid is gericht op een effectieve, efficiënte en rechtvaardige transitie naar een klimaatneutraal, Nederland en Europa. In deze transitie zal, mede als gevolg van dit beleid, het gebruik van fossiele energiedragers verminderen. Ook tegen deze achtergrond kan een vorm van staatssteun aan het gebruik van fossiele energiedragers – binnen de toegestane Europese kaders – (tijdelijk) nodig zijn om bijvoorbeeld energiearmoede, leveringszekerheid of verplaatsing van bedrijven en CO2-uitstoot (weglek) naar het buitenland te voorkomen. Daarmee worden in de lezing van het kabinet geen internationale afspraken geschonden. Het kabinet ziet daarom in het advies van het IGH geen aanleiding om een nieuwe analyse te maken van het beleid dat steun geeft aan fossiele energie.
Klopt het dat de Nederlandse staat nog steeds voor rond de 40 miljard aan verschillende vormen van steun aan de fossiele sector geeft? Zo nee, hoeveel steun geeft de Nederlandse overheid op dit moment aan de fossiele sector?
In Nederland wordt jaarlijks in de Miljoenennota inzicht gegeven in fossiele voordelen (ook wel fossiele subsidies). Dit overzicht laat zien in hoeverre de klimaatschade die voortkomt uit het gebruik van fossiele energiedragers direct of indirect beprijsd is. Ook wordt geïnventariseerd welke subsidieregelingen een specifiek (direct of indirect) voordeel geven aan emissie van broeikasgassen als gevolg van het gebruik van fossiele energiedragers. In de Miljoenennota 2026 blijkt uit dit overzicht een klimaatbeprijzingstekort van 18,0 mld. euro voor het jaar 2024 voor emissies die gepaard gaan met het gebruik van fossiele energiedragers (inclusief uitgestelde emissies die worden toegerekend aan niet-energetisch gebruik van fossiele energiedragers). Het opgeteld budgettair belang van subsidieregelingen voor het jaar 2025 bedraagt 29,8 mld. euro. Dit budgettaire belang betreft vooral voordelen die samenhangen met verlaagde tarieven of vrijstellingen in milieuheffingen. Twee kanttekeningen zijn van belang bij deze optellingen: ten eerste worden verlaagde tarieven berekend ten opzichte van het hoogst geldende tarief van een milieuheffing. Een verhoging van de tariefstelling van milieuheffingen verhoogt hiermee dus ook de budgettaire omvang van een vrijstelling of een verlaagd tarief. Daarnaast wordt bij de optelling van het budgettaire belang van regelingen geen rekening gehouden met eventuele alternatieve heffingen voor een gebruikersgroep. Hiermee kan het opgeteld budgettair belang een vertekend beeld geven.
Zijn de juridische risico’s voor het verlenen van die steun toegenomen door het advies van het IGH? Zo ja, waarom en hoe gaat u deze risico’s verkleinen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het advies verduidelijkt de bestaande internationaalrechtelijke verplichtingen van staten op het gebied van klimaat, maar schept geen nieuwe verplichtingen. De uitleg van het IGH over de internationaalrechtelijke verplichting om mitigatiemaatregelen te nemen, sluit aan bij de zienswijze van het Koninkrijk der Nederlanden. De juridische risico’s zijn door het advies dus niet toegenomen, maar een herbevestiging van de verplichting om mitigatiemaatregelen te nemen.
Is het u bekend dat het IGH in paragraaf 252 van haar advies benadrukt dat staten de verplichting hebben om bedrijven zo te reguleren dat 1,5°C niet onmogelijk wordt? Op welke wijze voldoet de Nederlandse staat aan die verplichting?
Ja, dat is het kabinet bekend. Het IGH benadrukt dat staten passende maatregelen moeten treffen om de doelstellingen van hun zogenaamde Nationally Determined Contributions (NDC’s) te verwezenlijken, ook met betrekking tot activiteiten die door private actoren worden uitgevoerd. Deze maatregelen kunnen bestaan uit een regelgevend kader, waaronder de effectieve regulering van private actoren.
Nederland heeft zich in EU-verband met de Overeenkomst van Parijs, de Europese klimaatwet en de nationale Klimaatwet gecommitteerd aan klimaatneutraliteit in 2050 en daarmee aan de doelstelling van 1,5-graad. Nederland beschikt in EU- en nationaal verband over een uitgebreid regelgevend kader en werkt voortdurend aan nieuwe regelgeving, ook gericht op private actoren, ter verwezenlijking van de Europese en nationale klimaatdoelen. Daarmee wordt uitvoering gegeven aan de verplichting om bedrijven zodanig te reguleren dat het behalen van de 1,5 graad-doelstelling niet onmogelijk wordt.
Klopt het dat het recente besluit van de Europese Unie om klimaatplannen niet verplicht te maken en geen resultaatverplichtingen op het gebied van klimaat aan bedrijven te stellen, ingaat tegen deze verplichting? Zo nee, waarom niet?
Waarschijnlijk verwijst de vraagsteller naar het Omnibus I-voorstel van de Europese Commissie, waarmee de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD) wordt aangepast. De onderhandelingen hierover lopen nog en het Europees Parlement heeft nog geen positie bepaald. De onlangs bereikte Raadspositie inzake het Omnibus-I-Voorstel bevat nog steeds een verplichting een klimaattransitieplan vast te stellen. Het kabinet heeft eerder aangegeven eraan te hechten dat deze verplichting behouden blijft.1
Daarnaast zijn de klimaatdoelstellingen van de Unie uitgewerkt in een breed palet aan wetgevingsinstrumenten die alle relevante sectoren bestrijken, waaronder industrie, mobiliteit, gebouwde omgeving, energievoorziening, landbouw en landgebruik. Deze regelgeving bewerkstelligt een afdwingbare en coherente uitvoering van het klimaatbeleid binnen de gehele Unie en bestaat onder andere uit het EU-ETS, ESR, LULUCF, en verplichtingen ten aanzien van hernieuwbare energie en energie-efficiëntie. Hiermee wordt, zoals reeds in het antwoord op vraag 6 is toegelicht, uitvoering gegeven aan de verplichting om bedrijven zodanig te reguleren dat het behalen van de 1,5 graad-doelstelling niet onmogelijk wordt.
Bent u bekend met paragraaf 482 van het advies waarin het IGH staten medeverantwoordelijk houden voor de activiteiten van de in hun land gevestigde bedrijven? Kunt u beiden aangeven hoe dit oordeel zich verhoudt tot de huidige beleidspraktijk van Nederland? Op welke wijze spreekt de Nederlandse overheid bedrijven aan? Welke consequenties verbindt u aan het schenden van internationale afspraken op gebied van klimaat, milieu en mensenrechten door bedrijven?
Ervan uitgaande dat wordt gedoeld op paragraaf 428, is het kabinet bekend met dit deel van het advies. Het oordeel van het IGH sluit aan bij de beleidspraktijk die is beschreven in de antwoorden op vragen 6 en 7. Het is voor Nederland van belang het internationaal recht te respecteren en hiernaar te leven. Nederland beschikt, mede ter uitvoering van Europese regelgeving, over een effectief regelgevend kader om bedrijven te verplichten en te stimuleren de uitstoot van broeikasgassen te reduceren. Effectief toezicht en handhaving vormen het sluitstuk van dit kader. Dit omvat onder meer controles en inspecties, monitoring van emissies en het opleggen van maatregelen en sancties bij overtredingen van wettelijke normen. Bedrijven worden aangesproken via advies, toezicht en, indien nodig, handhavingsmaatregelen.
Verder verwacht het kabinet dat Nederlandse bedrijven die zakendoen in het buitenland, dit maatschappelijk verantwoord doen. De OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen (OESO-richtlijnen) en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) vormen de basis van het Nederlandse IMVO-beleid. Kernonderdeel hiervan is de verwachting dat bedrijven gepaste zorgvuldigheid toepassen. Dat betekent dat zij risico’s voor mens en milieu in hun bedrijfsvoering en waardeketens in kaart brengen en waar nodig aanpakken. Dit wordt een wettelijke verplichting in de CSDDD. Over wijzigingen in deze richtlijn wordt in het kader van het Omnibus I-voorstel momenteel nog onderhandeld.2
De overheid stimuleert IMVO door middel van elkaar versterkende maatregelen. Zo heeft Nederland een onafhankelijk Nationaal Contactpunt (NCP) dat meldingen behandelt van stakeholders die een meningsverschil hebben over de toepassing van de OESO-richtlijnen. Daarnaast kunnen ondernemingen alleen gebruik maken van het BHO handelsinstrumentarium als zij voldoen aan IMVO-voorwaarden. Uiteindelijk is het de eigen verantwoordelijkheid van bedrijven om beslissingen te nemen binnen de grenzen van de wet.
Kent u paragraaf 282 van het advies, waarin het IGH stelt dat adaptatiemaatregelen getoetst moeten worden op de mogelijke schade die ze aanrichten op mens en milieu? Kunt u bevestigen dat de effecten op mens en milieu meegewogen worden bij besluitvorming over adaptatiemaatregelen die Nederland steunt in het buitenland?
Ja, ik ben bekend met paragraaf 282 van het advies. Deze effecten worden meegewogen in de besluitvorming. Nederland draagt via verschillende kanalen bij aan adaptatieactiviteiten in het buitenland. Onder andere via bilaterale en multilaterale ontwikkelingssamenwerking en de FMO. Ook programma’s zoals Partners voor Water en het International Panel on Deltas and Coasts (IPDC) dragen bij aan adaptatie in het buitenland. Alle bijdragen vanuit Nederlands instrumentarium zijn onderworpen aan procedures die de mogelijke nadelige effecten op mens en milieu afwegen (environmental, social and governance due diligence3 en milieueffectrapportage).
Erkent u dat het IGH in paragraaf 449–455 bevestigt dat staten verplicht zijn om schade door klimaatverandering te voorkomen, en dat bij het niet naleven van deze plicht sprake kan zijn van een internationaal onrechtmatige daad die herstel, waaronder compensatie, vereist? Hoe verhoudt dit zich tot het recente Nederlandse besluit om niet meer bij te dragen aan het VN-fonds voor klimaatschade (Fund for Responding to Loss & Damage)? Kan het uitblijven van een dergelijke bijdrage juridische en diplomatieke risico’s met zich meebrengen?
Ja, ik ben bekend met paragraaf 449–455 waarin is opgenomen dat sprake kan zijn van een internationaal onrechtmatige daad en dat een staat de verplichting kan hebben tot rechtsherstel. Rechtsherstel is een onderdeel van het staatsaansprakelijkheidsrecht. De uitspraak van het IGH op dit onderwerp is geheel overeenkomstig het bestaande internationaal gewoonterecht, zoals neergelegd in de Artikelen inzake Staatsaansprakelijkheid. Om te bepalen of en zo ja welke vorm van rechtsherstel geboden moet worden, moet een causaal verband worden vastgesteld tussen de internationaal onrechtmatige daad en bepaalde schade die een andere staat heeft geleden of kan lijden. Compensatie is een vorm van rechtsherstel. De invulling hiervan (hoogte, etc.) is afhankelijk van de specifieke omstandigheden en moet (volgens het IGH) per geval beoordeeld worden.
Het Hof zegt over de relatie tussen aansprakelijkheid en het VN-fonds voor klimaatschade dat deze los staan van elkaar. Zo moet aan het VN-fonds voor klimaatschade worden bijgedragen op een faciliterende basis en in het kader van samenwerking. Dit gebeurt derhalve niet in de context van aansprakelijkheid voor een internationale onrechtmatige daad. Het Hof zegt dat dit wordt bevestigd in paragraaf 51 van het besluit van de Conferentie van de Partijen bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (COP) waarmee de Overeenkomst van Parijs is aangenomen.
Erkent u dat het advies bevestigt dat rijke landen als Nederland volgens het principe van klimaatrechtvaardigheid een extra verantwoordelijkheid hebben voor het terugdringen van klimaatuitstoot en aansprakelijk kunnen worden gesteld als zij niet aan deze afspraken voldoen? Onderschrijft u dat deze invulling van klimaatrechtvaardigheid concrete handelingsperspectieven biedt? Zo nee, waarom niet?
Het IGH legt in zijn advies uit dat «equity» of billijkheid kan dienen als een leidraad voor de interpretatie van de toepasselijke regels van het internationaal recht. Het Koninkrijk heeft hierover in zijn inbreng aangegeven dat billijkheid zich op diverse plaatsen uit in het klimaatrecht, onder andere in de toepassing van common but differentiated responsibilities and respective capabilities (CBDR-RC). Dit betekent dat iedere staat een verantwoordelijkheid heeft, maar dat deze al naar gelang van de omstandigheden verschillen. Dit verschil komt bijvoorbeeld tot uiting in de mate van zorg die een staat moet betrachten om klimaatverandering te mitigeren. Het kabinet onderkent het principe van CBDR-RC als een belangrijke voorwaarde voor een succesvolle klimaattransitie. Over de omstandigheden van staten zegt het Hof dat de kwalificatie als «ontwikkeld land» of «ontwikkelingsland» niet statisch is, maar met de tijd kan veranderen. Daarnaast heeft elke staat de verplichting om samen te werken om klimaatverandering tegen te gaan. Deze verplichting staat los van of een staat meer of minder welvarend is. De invulling van de plicht om samen te werken wordt echter wel ingegeven door de economische draagkracht van een staat.
Volgens het advies gelden de algemene regels van staatsaansprakelijkheid bij een schending van klimaatverplichtingen. De status van een land als ontwikkelingsland of ontwikkeld land is (volgens het Hof) niet van belang voor de toepassing van deze regels, maar bij de vaststelling een schending van een specifieke regel van het internationaal (klimaat)recht, in het bijzonder de zorgplicht, kan het onderscheid wel een rol spelen. Tevens onderstreept het Hof dat het staatsaansprakelijkheidsrecht geen speciale status toekent aan verschillende categorieën van benadeelde staten en dat alle staten een belang hebben bij de bescherming van de verplichtingen in het kader van klimaatverandering, mede omdat klimaatverandering een «common concern of humankind» is.
Voldoet Nederland aan de afspraken onder het Parijs-akkoord voor het terugdringen van de klimaatuitstoot? Zo nee, zijn de juridische risico’s van het niet voldoen aan de internationale afspraken toegenomen door de uitspraken van het IGH?
Als partij bij de Overeenkomst van Parijs levert Nederland zijn bijdrage aan de afspraken onder de Overeenkomst. Dit doet Nederland samen met de andere lidstaten van de EU via de Europese klimaatdoelen die zijn vastgelegd in de Europese Klimaatwet: ten minste 55% emissiereductie in 2030 ten opzichte van 1990, en klimaatneutraliteit in 2050. De Europese klimaatdoelen zijn in lijn met de benodigde EU-inzet om het temperatuurdoel van 1,5°C te halen. Deze doelstellingen worden gerealiseerd via een omvangrijk en bindend wettelijk kader. Nederland implementeert dit kader binnen de nationale rechtsorde en neemt passende maatregelen om bij te dragen aan de verwezenlijking van zowel de EU-doelstellingen als de nationale doelen.
Het EU-klimaatdoel voor 2030 is eveneens gecommuniceerd in de EU NDC voor 2030. Dit document beschrijft de Europese bijdrage aan de doelen van de Overeenkomst van Parijs. Het EU-klimaatdoel voor 2050 vormt het hart van de Europese Langetermijnstrategie. Op dit moment loopt de EU-besluitvorming over een wettelijk bindend tussendoel voor 2040, en over de NDC voor 2035 die daarvan zal worden afgeleid. Uw Kamer is hierover geïnformeerd in het desbetreffende BNC-fiche.4
Heeft dit advies invloed op uw inzet voor de COP30 dit najaar? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Het IGH heeft onder meer naar COP-besluiten gekeken om tot dit advies te komen. Dit bevestigt in de eerste plaats hoe belangrijk het is dat Nederland actief blijft in de multilaterale klimaatonderhandelingen tijdens deze en volgende COPs. De precieze inzet voor COP30 wordt op een later moment dit najaar vastgesteld. Het kabinet zal u daarover via de gebruikelijke wegen informeren.
Erkent u dat Nederland als laaggelegen delta zelf zeer kwetsbaar is voor klimaatverandering en aanzienlijke investeringen in adaptatie moet plegen? Ziet u kansen om landen die hun uitstoot onvoldoende terug te brengen aan te klagen na het advies van het IGH? Zo nee, waarom niet?
Gezien de lage ligging van Nederland is bescherming tegen overstromingen ook zonder klimaatverandering een voortdurende taak die blijvend vraagt om investeringen. Door klimaatverandering en met name zeespiegelstijging en hogere rivierafvoeren, zal de omvang van deze opgave en investeringen in de toekomst toenemen. Dit geldt ook voor het voorkomen van schade door extreme regenval, droogte of hitte.
Het advies van het IGH bevestigt dat staten die hun klimaatverplichtingen onvoldoende naleven daarvoor aansprakelijk gesteld kunnen worden onder het internationaal recht. Dit kan zowel op basis van klimaatverdragen, als op basis van het internationaal gewoonterecht, op grond waarvan staten verplicht zijn zich in te spannen om de uitstoot van broeikasgassen te beperken en daarmee klimaatverandering tegen te gaan en grensoverschrijdende milieuschade te voorkomen. Deze verplichtingen gelden dus voor alle staten, ongeacht of zij partij zijn bij klimaatverdragen. Schending van deze verplichtingen kan leiden tot een internationale onrechtmatige daad met een verplichting tot rechtsherstel, dat kan bestaan uit compensatie, restitutie of genoegdoening. Er zijn wel praktische beperkingen. Zo heeft het IGH bijvoorbeeld benadrukt dat staten alleen rechtsherstel kunnen claimen als er een «voldoende direct en zeker causaal verband» bestaat tussen de internationale onrechtmatige daad en de geleden schade. De wereldwijde en complexe aard van klimaatverandering maakt het lastig om dit causale verband tussen een specifieke schending van een internationale verplichting en elders geleden schade te bewijzen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het commissiedebat Klimaat en Energie op 3 september?
Het advies van het IGH vergt een zorgvuldige juridische analyse, die momenteel plaatsvindt. Daar wil het kabinet voldoende tijd voor nemen. Dat is de reden dat deze Kamervragen niet al voor het Commissiedebat klimaat en energie van 3 september jl. (versneld) zijn beantwoord. Conform de toezegging van de Minister van KGG tijdens het genoemde Commissiedebat, zal het kabinet een reactie op het IGH-advies met de Kamer delen.
Het bericht 'Nederland schrapt marineleveringen aan Israël, 'risico op ongewenst eindgebruik’ |
|
Christine Teunissen (PvdD), Kati Piri (PvdA), Laurens Dassen (Volt), Sarah Dobbe (SP) |
|
Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met bovenstaand bericht?1
Ja.
Kunt u aangeven welke vergunningen precies zijn ingetrokken? Kunt u daarbij per vergunning aangeven welk nummer de vergunningen hadden, om welke specifieke goederen het ging, wat het eindgebruik was, wat de goederen waard waren, en wat het land van herkomst en eindbestemming van de goederen was?
De ingetrokken vergunningen NL0074CDIU0182267 met een transactiewaarde van € 11.405,–, NL0074CDIU0184525 met een transactiewaarde van € 1.157,– en, NL0074CDIU0185272 met een transactiewaarde van € 7.361,– hebben betrekking op uitvoer van uit Nederland afkomstige reserveonderdelen voor (hangar)deuren/luiken van Israëlische marineschepen.
Op welke exacte datum is het besluit genomen om de vergunningen in te trekken?
Op respectievelijk 23 juni (NL0074CDIU0182267) en 14 juli (NL0074CDIU0184525 en NL0074CDIU0185272) jl. heeft de Staatssecretaris Buitenlandse Handel op buitenlandpolitiek advies van de Minister van Buitenlandse Zaken de intrekkingsbesluiten genomen. Op respectievelijk 27 juni en 1 augustus jl. zijn de beschikkingsbevoegden geïnformeerd dat de eerder afgegeven vergunning per onmiddellijke ingang werd ingetrokken.
Wat is de exacte ingangsdatum van de intrekking van de vergunningen?
Zie antwoord vraag 3.
Indien het besluit reeds voor uw brief van 28 juli jongstleden is genomen, waarom heeft u de intrekking van de vergunningen niet reeds in de desbetreffende brief aan de Kamer gecommuniceerd?
Het kabinet heeft in de brief van 28 juli jl. het actuele aantal afwijzers gecommuniceerd. Daar had bij nader inzien ook de op 27 juni ingetrokken vergunning (NL0074CDIU0182267) bij moeten worden vermeld. Voor de overige twee ingetrokken vergunningen geldt dat bij verzending van de brief van 28 juli de beschikkingsbevoegde nog niet van het besluit op de hoogte was gesteld.
Heeft u zicht op of de militaire goederen die onder de ingetrokken vergunning vallen, reeds (deels) geleverd zijn?
De intrekking van vergunning NL0074CDIU0182267, waaronder nog geen feitelijke uitvoer had plaatsgevonden, heeft tot gevolg dat de geldigheid van de lopende vergunning vanaf het moment van bekendmaking aan de beschikkingsbevoegden per direct (voor de toekomst) stopt en dat deze niet langer op grond van de eerder verleende vergunning goederen mag uitvoeren.
Van de vergunningen NL0074CDIU0184525 en NL0074CDIU0185272 is vóór de intrekking gebruik gemaakt. De goederen in kwestie hebben Nederland verlaten waardoor Nederland feitelijk geen controle meer heeft over deze goederen. Niettemin heeft het kabinet met de intrekking het signaal willen afgeven dat dit type aanvragen momenteel, gelet op de context in de Gazastrook en de Westelijke Jordaanoever, de toets aan de Europese kaders voor wapenexportcontrole niet doorstaat.
Kunt u toelichten wat de intrekking praktisch inhoudt? Betekent de intrekking bijvoorbeeld dat er per direct geen onderdelen meer onder de vergunningen kunnen worden verstrekt aan Israel? En dat Israël de ontvangen militaire goederen aan Nederland heeft teruggegeven/moet teruggeven? Of kan Israël de verkregen onderdelen blijven gebruiken?
Zie antwoord vraag 6.
Indien Israël de reeds verkregen onderdelen onder de ingetrokken vergunningen kan blijven gebruiken, bestaat er dan een risico dat ze zijn/worden ingezet voor (of ter ondersteuning van) aanvallen tegen Palestijnen? Zo ja, hoe reëel is dat risico? Zo nee, waarom bestaat dat risico volgens u niet en waarom heeft u de vergunningen dan alsnog ingetrokken?
Wat is de exacte reden dat de vergunningen juist nu zijn ingetrokken, en waarom werd in een eerder stadium besloten om de vergunningen wél te verstrekken? Welke nieuwe informatie is hierin doorslaggevend geweest?
Kunt u uitleggen of en waarom de gebruiksdoeleinden van de vaartuigen – zoals benoemd in het NRC op 9 augustus jongstleden2 – onderdeel waren van de beslissing om de vergunningen in te trekken? Heeft u hier nieuwe informatie over ontvangen?
Heeft u nieuwe aanwijzingen dat de «delen voor oorlogsschepen» en «delen voor korvetten» gebruikt zijn of gebruikt zouden worden voor of ter ondersteuning van Israëls aanvallen op Palestijnen? Zo ja, wat zijn die aanwijzingen? Zo nee, waarom bent u dan op moment van intrekking tot de conclusie gekomen dat de onderdelen nu wel tot een «risico op ongewenst eindgebruik» leiden?
Als het gebruiksdoel van deze vergunningen geen onderdeel was van de beslissing, kunt u dan uitleggen of en waarom de «verslechterde situatie in Gaza» nu een reden tot intrekking was? Wat is er veranderd in de situatie waardoor er nu tot intrekking is besloten?
Bent u ervan op de hoogte dat op de huidige maandrapportage uitvoer militaire goederen van de rijksoverheid nog altijd lopende exportvergunningen zijn opgenomen die zien op de uitvoer van delen voor oorlogsschepen en korvetten naar Israël? Zo ja, betreft dit de vergunningen die zijn ingetrokken en indien dat het geval is: waarom staan die vergunningen nog op de lijst?
Het kabinet publiceert, via de genoemde historische overzichten, regelmatig kerngegevens over alle afgegeven vergunningen voor de uitvoer van militaire goederen. Dit geldt ook voor deze drie vergunningen die eerder afgegeven en daarna ingetrokken zijn. Deze vergunningen staan nog op de lijst om in het kader van transparantie inzichtelijk te maken dat er eerder wel vergunning is afgegeven voor de betreffende transacties. Het kabinet zal de betreffende vergunningen voorzien van een korte toelichting op de intrekking.
Door zware belasting bij exportcontrole bij Douane en het Ministerie van Buitenlandse Zaken als gevolg van de Ruslandsancties en de oorlog in de Gazastrook wordt de verwerking en publicatie van deze kerngegevens soms vertraagd. Het kabinet doet zijn uiterste best om deze gegevens tijdig te actualiseren. Gelet op de tijd die nodig is voor verwerking van de data zal er echter altijd een vertraging zitten in de rapportage over afgegeven vergunningen.
Kunt u garanderen dat de informatie in de maandelijkse rapportages die de rijksoverheid op de website publiceert daadwerkelijk maandelijks wordt gecontroleerd (en indien nodig onmiddellijk bijgewerkt)? Met andere woorden: geven de rapportages altijd een waarheidsgetrouwe weergave van de verstrekte vergunningen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u precies aangeven welke vergunningen voor de export van militaire goederen naar Israël momenteel nog geldig zijn? Kunt u daarbij per vergunning aangeven welk nummer de vergunningen hebben, om welke goederen het gaat, wat het eindgebruik is, wat de goederen waard zijn, en wat het land van herkomst en eindbestemming van de goederen is?
Op dit moment is er slechts één vergunning (NL0074CDIU0185558) met de Israëlische krijgsmacht als eindgebruiker geldig. Deze betreft de uitvoer via Duitsland van uit Canada afkomstige onderdelen ten behoeve van het Iron Dome-luchtafweersysteem in Israël die het kabinet conform motie Kahraman3 blijft toestaan mits deze de toets aan de Europese criteria voor wapenexportcontrole doorstaan. De transactie heeft een transactiewaarde van € 266.750,-.
Daarnaast zijn er andere vergunningen geldig voor uitvoer naar Israël waarbij eindgebruik niet in Israël plaatsvindt. Het betreft hier (tijdelijke) uitvoer ten behoeve van verdere productontwikkeling of reparatie- en/of onderhoudsdoeleinden in Israël. Voor een deel van deze vergunningen geldt dat de looptijd nog niet is verstreken, maar wel al voor de maximale waarde van de vergunningen is geëxporteerd. Deze vergunningen zijn weliswaar nog wel geldig, maar niet meer bruikbaar. Voor het overzicht en informatie over alle vergunningen zie onderstaande tabel:
NL0074CDIU0185558
Delen voor radarsystemen
Duitsland
Israël
€ 266.750,–
Betreft onderdelen voor het Iron Domesysteem
NL0074CDIU0181334
Delen voor robots
Israël
VS
€ 49.292,–
Vergunningwaarde volledig verbruikt.
NL0074CDIU0181899
Delen, gereedschappen en technologie voor F-16 gevechtsvliegtuigen.
Het gaat hier om bewerking van F-16-onderdelen ten behoeve van productiedoeleinden. Het betreft hier door een Nederlandse partij in Israël uitbesteed werk waarbij er geen sprake is van eindgebruik door de Israëlische krijgsmacht. Na de werkzaamheden in Israël zijn/worden de betreffende onderdelen geretourneerd naar Nederland.
Israël
Israël
€ 1.000.000,–
Betreft geen eindgebruik door Israëlische krijgsmacht en ook geen eindgebruik in Israël.
NL0074CDIU0183046
Delen voor simulatiesystemen
Israël
Nederland
€ 5.000.000,–
NL0074CDIU0184006
Elektronica voor vliegerhelmen
Israël
VS
€ 5.750,–
NL0074CDIU0184345
Elektronica voor vliegerhelmen
Israël
India
€ 115.575,–
NL0074CDIU0183705
Warmtebeeldcamera's.
Deze goederen worden geïntegreerd in systemen die vervolgens worden uitgevoerd naar Europese landen.
Israël
Israël
€ 43.128,–
Vergunningwaarde volledig verbruikt.
Betreft geen eindgebruik door Israëlische krijgsmacht en ook geen eindgebruik in Israël.
NL0074CDIU0186462
Programmatuur voor beveiligde communicatie.
Uitvoer van demonstratiematerieel dat na beursdeelname in Nederland weer is geretourneerd naar Israël waarvan het eindgebruik niet bij de Israëlische krijgsmacht ligt.
Israël
Israël
€ 359,58,–
Vergunningwaarde volledig verbruikt.
Betreft geen eindgebruik door de Israëlische krijgsmacht.
NL0074CDIU0185706
Communicatiesystemen.
De uit te voeren goederen worden voor verdere productontwikkeling naar Israël verzonden en zullen enkel gebruikt worden voor test- en evaluatiedoeleinden. Er is geen sprake van eindgebruik door de Israëlische krijgsmacht.
Israël
Israël (niet de Israëlische krijgsmacht)
€ 5.730,–
Betreft geen eindgebruik door Israëlische krijgsmacht en ook geen eindgebruik in Israël.
NL0074CDIU0187232
Technologie voor radarsystemen.
Dit betreft de uitvoer van minimaal noodzakelijke technologie ter ondersteuning van uit te brengen offertes.
Divers, waaronder Israël
€ 500,–
Betreft geen eindgebruik door de Israëlische krijgsmacht.
NL0074CDIU0187795
Delen voor onbemande voertuigen
Israël
VS
€ 18.502,–
NL0074CDIU0188390
Elektronica voor vliegerhelmen
Israël
VS
€ 12.949,–
NL0074CDIU0187537
Programmatuur voor observatiesystemen.
Ingezet bij integratie van systemen die Europese landen als eindgebruiker hebben.
Israël
Israël
€ 1.000,–
Betreft geen eindgebruik door de Israëlische krijgsmacht.
NL0074CDIU0187335
Delen voor geleide projectielen
Israël
Spanje, Hongarije en Portugal
€ 2.412.128,78,–
Vergunningwaarde volledig verbruikt.
Betreft geen eindgebruik in Israël, maar bewerking van materieel ten behoeve van enkele Europese krijgsmachten.
Kunt u aangeven welke Israëlische vergunningsaanvragen Nederland sinds 7 oktober 2023 heeft afgewezen? Kunt u daarbij per vergunningsaanvraag aangeven om welke goederen het ging, wat het eindgebruik was, wat de goederen waard waren, en wat het land van herkomst en eindbestemming van de goederen was?
Sinds 7 oktober 2023 zijn er elf aanvragen voor uitvoer militaire goederen met eindgebruik in Israël afgewezen. Het kabinet rapporteert publiekelijk over de afgewezen aanvragen via de jaarrapportages en het «Historisch overzicht afgewezen aanvragen voor militaire goederen».4 Onderstaande tabel bevat de informatie uit dit overzicht die betrekking heeft op Israël sinds 7 oktober 2023.
178774
Munitie, kal. 9x19mm
Israël
Particuliere handelaar
7
175816
Beeldversterkers
Israël
IDF
2,4,6,7
175829
Thermische kijkers
Israël
IDF
2,4,6,7
175868
Helmen
Israël
IDF
2,4,6,7
175869
Kogelwerende platen, NIJ level IV
Israël
IDF
2,4,6,7
180863
Beeldversterkers
Israël
Israel Prison Service
2,4,6,7
179643
Technologie voor helikopters
Israël
Israel Ministry of Defence
2,4,6
187112
Technologie voor helikopters
Israël
Israel Ministry of Defence
2,4,6
181008
Onderdelen voor marineschepen
Israël
IDF
2,4,6
181010
Onderdelen voor marineschepen
Israël
IDF
2,4,6
186509
Technologie voor patrouillevaartuigen
Israël
IDF
2,4,6
Kunt u bovenstaande vragen binnen twee weken en los van elkaar beantwoorden?
Er is naar gestreefd de antwoorden binnen de verzochte termijn te beantwoorden. Dit bleek uiteindelijk niet haalbaar. Vervolgens zijn de vragen binnen enkele dagen na de deadline beantwoord.
Het opzeggen van de Culturele Overeenkomst met Israël naar aanleiding van de gerichte moord op journalist Anas al-Sharif in Gaza en vier andere journalisten |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Eppo Bruins (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (NSC) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht van de NOS over de gerichte moord op Anas al-Sharif en vier andere journalisten door het Israëlische leger, van de verklaring van de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ) waarin zij hun afschuw uitspreken en oproepen tot meer maatregelen, en tevens van de verklaring van de internationale journalistenvereniging Reporters Without Borders met eenzelfde boodschap?1 2 3
Ja.
Erkent u dat de structurele moorden door Israël op journalisten in Gaza en ander illegaal bezet gebied een ernstige schending vormen van het oorlogsrecht, de persvrijheid en het recht op informatie in Palestina en Israël? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet maakt zich ernstig zorgen over de oorlog in de Gazastrook en het hoge aantal burgerslachtoffers dat hierbij valt, onder wie journalisten.
Journalisten moeten hun belangrijke werk in vrijheid en veiligheid kunnen uitvoeren. Het kabinet roept op alle mogelijke manieren zowel Hamas als de regering-Netanyahu op om te handelen in overeenstemming met het humanitair oorlogsrecht, waarbinnen aanvallen op burgers een ernstige schending zijn. De toenemende internationale berichtgeving over gerichte aanvallen op journalisten, hetgeen zou neerkomen op schendingen van het humanitair oorlogsrecht, baart het kabinet dan ook ernstige zorgen.
Erkent u dat de structurele moorden door Israël op journalisten passen in een breder patroon van schendingen van het oorlogsrecht en humanitair recht door Israël? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens dat Nederland zo veel mogelijk maatregelen moet instellen richting Israël om genocide te voorkomen en alleen dan haar eigen verplichting onder het genocideverdrag volbrengt? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft de plicht zich in te spannen om genocide te voorkomen op basis van het Genocideverdrag. De manier waarop invulling dient te worden gegeven aan deze inspanningsverplichting is niet eenduidig en hangt van verschillende factoren af. Nederland neemt elk risico op genocide zeer serieus.
Nederland heeft al langere tijd stappen ondernomen om de situatie op de grond naar vermogen te verbeteren. Zoals ook in de Kamerbrieven van 21 januari jl., 18 juni jl., en 28 juli 2025 is omschreven, en in meerdere debatten met uw Kamer uiteengezet, zet het kabinet daarbij in op een combinatie van druk en dialoog.
Bent u bereid om uw verantwoordelijke collega-ministers in Israël die moeten toezien op de persvrijheid openlijk aan te spreken op de aantasting van persvrijheid door Israël en het geweld richting journalisten?
In rechtstreekse contacten met de Israëlische autoriteiten benadrukt het kabinet, in lijn met motie Ceder4, het belang van persvrijheid en de veilige toegang voor (internationale) journalisten tot de Gazastrook. Nederland onderstreept bovendien dat journalisten nooit tot doelwit mogen worden gemaakt. Het kabinet blijft dit doen.
Op welke manier spant u zich ervoor in om de veiligheid en persvrijheid te waarborgen van Nederlandse journalisten die verslag doen van de genocide op de Palestijnen en de illegale bezetting van Palestijns grondgebied?
Persvrijheid, en in ruimere zin vrijheid van meningsuiting, is sinds jaar en dag één van de belangrijkste prioriteiten binnen het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Nederland blijft zich hiervoor hard maken.
Naast dat Nederland dit bilateraal en multilateraal aan de orde stelt, heeft het kabinet het afgelopen jaar onder andere extra middelen (0,5 miljoen euro) vrijgemaakt voor het werk van Free Press Unlimitedin de Gazastrook en de Westelijke Jordaanoever en extra steun voor de onderzoekscapaciteit van het VN Mensenrechtenkantoor in de Palestijnse Gebieden (2 miljoen euro). Nederland heeft er mede voor gezorgd dat er op 21 augustus jl. een gezamenlijke verklaring5 van de Media Freedom Coalition is uitgegaan over het belang mediavrijheid en veiligheid van journalisten in Gaza.
Ten aanzien van de wereldwijd inzet op persvrijheid organiseerde Nederland samen met Free Press Unlimitedtijdens de Mensenrechtenraad in maart jl. een high level evenement over het belang van mediavrijheid en veiligheid van journalisten in conflictsituaties. Daarnaast zijn via het Safety for Voices-programma (10 miljoen euro voor 2023–2027) in 2024 meer dan tweeduizend journalisten in nood geholpen.
Bent u bereid om de Culturele Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Staat Israël op te schorten om zo druk uit te oefenen op Israël en er alles aan te doen om een genocide op de Palestijnen te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet vindt dat de oorlog moet stoppen en dat de regering-Netanyahu van koers moet veranderen. Zoals ook in de Kamerbrieven van 21 januari jl., 18 juni jl., en 28 juli 2025 is omschreven, en in meerdere debatten met uw Kamer gewisseld, zet het kabinet zich daarvoor in door middel van een combinatie van druk en dialoog. Het doorsnijden van culturele banden maakt daarvan geen deel uit.
Bent u bereid om een ministeriële richtlijn op te stellen voor Nederlandse universiteiten, hogescholen en culturele organisaties om samenwerkingen met Israëlische entiteiten niet voort te zetten zolang Israël zich niet terugtrekt uit illegaal bezet gebied en niet uitgesloten kan worden dat Israël bezig is met een genocide op de Palestijnen? Zo nee, waarom niet?
De keuze van Nederlandse hoger onderwijsinstellingen en culturele organisaties om samenwerkingsverbanden aan te gaan en/of op te schorten met buitenlandse instellingen vormt onderdeel van hun institutionele autonomie. Het kabinet laat besluitvorming over samenwerkingen met Israëlische instellingen en organisaties dan ook aan hen.
Binnen de academische gemeenschap en culturele instellingen vindt een open en stevige discussie plaats over op welke terreinen, met welke instellingen en op welke manier internationaal wordt samengewerkt. Daarbij kan een instelling onder meer ethische vraagstukken, kennisveiligheidsoverwegingen en kansen op nieuwe wetenschappelijke inzichten of culturele verrijking meenemen in de besluitvorming. Voor Nederlandse hoger onderwijsinstellingen geldt dat de toenmalige Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in mei 2024 een aantal uitgangspunten heeft meegegeven om mee te nemen in de besluitvorming bij het aangaan van internationale samenwerkingen. Ondertussen hebben veel Nederlandse universiteiten en een aantal hogescholen ethische commissies ingesteld of kaders ontwikkeld die adviseren of een leidraad vormen bij het aangaan, opschorten en/of opzeggen van gevoelige (internationale) samenwerkingen. Besluiten over internationale samenwerkingen en continuering daarvan worden dus zorgvuldig afgewogen.
Bent u bereid deze moord en de bredere trend van aanvallen op media door Israël te agenderen in de eerstvolgende Europese OJCS-raad en te pleiten voor concrete maatregelen die de Europese Unie kan treffen richting Israël, en bent u tevens bereid om in deze raad te pleiten voor het opschorten van het EU-Israël Associatieverdrag? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet volgt de zorgwekkende ontwikkelingen in Israël en de Palestijnse Gebieden nauwgezet en beziet steeds welke stappen het kan zetten om de situatie ten goede te keren. Het kabinet is hierover ook actief in gesprek in EU-verband. Zoals de Kamer reeds is geïnformeerd in de brief van 28 juli jl.,6 zet Nederland zich in de EU in voor een opschorting van het handelsdeel van de Associatieovereenkomst tussen de EU en Israël; steunt Nederland het voorstel dat de Europese Commissie heeft gedaan tot opschorting van de samenwerking tussen Israël en de European Innovation Council (EIC), een onderdeel van Horizon Europe; en blijft Nederland in samenwerking met gelijkgestemde partners aandringen op een voorstel van de Europese Commissie voor handelspolitieke maatregelen ten aanzien van goederenimport uit de Israëlische illegale nederzettingen in bezet gebied, conform de motie Van Campen en Boswijk.7 Om de Nederlandse inzet op EU niveau nogmaals duidelijk te maken, is voorafgaand aan de Raad Buitenlandse Zaken (Gymnich) van 29 en 30 augustus 2025 een gezamenlijke brief met Zweden hierover aan de Hoge Vertegenwoordiger van de EU, Kaja Kallas, gestuurd.
De opslag van miljoenen door Israël afgeluisterde Palestijnse belgesprekken in Nederland |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Karremans |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel in «A million calls an hour», waaruit blijkt dat de Israëlische militaire inlichtingendienst Unit 8200 duizenden terabytes aan afgeluisterd telefoonverkeer van Palestijnen opslaat in het Microsoft atacenter in Middenmeer, gemeente Hollands Kroon?1
Ja.
Kunt u bevestigen of het Microsoft datacenter in Nederland daadwerkelijk wordt gebruikt voor het opslaan van deze gegevens, waaronder miljoenen opgenomen telefoongesprekken van Palestijnen in Gaza en de illegaal bezette Westelijke Jordaanoever?
Ik kan niet beoordelen of het betreffende Microsoft datacenter al dan niet gebruikt wordt voor het opslaan van deze gegevens. Aanbieders van datacenters zijn niet verplicht melding te maken bij autoriteiten van het type data dat in hun datacenter wordt opgeslagen. Uit navraag bij Microsoft blijkt dat Microsoft niet kan bevestigen of haar datacenters worden gebruikt voor het opslaan van deze gegevens. Microsoft heeft hierbij ook verwezen naar haar persbericht van 15 augustus jl.
Microsoft erkent in dat persbericht dat het recente rapport van The Guardian beschuldigingen aan het licht brengt die een volledig en dringend onderzoek rechtvaardigen. Microsoft heeft daarom een extern advocatenkantoor, Covington & Burlington LLC, met technische ondersteuning van een onafhankelijk adviesbureau, ingeschakeld om te onderzoeken of deze data daadwerkelijk bij Microsoft staat opgeslagen en, als dat het geval is, of dat dan in lijn is met de terms of service van Microsoft. Microsoft heeft ook aangegeven dat het gebruik van Azure voor de opslag van databestanden van telefoongesprekken verkregen via massa surveillance van burgers in Gaza en de West Bank verboden zou zijn volgens de voorwaarden van Azure. Microsoft zal de feitelijke bevindingen die uit dit onderzoek voortvloeien openbaar maken zodra het is afgerond.
Heeft Microsoft Nederland of Microsoft internationaal melding gedaan bij de Nederlandse autoriteiten over het type data dat in Nederlandse datacenters wordt opgeslagen in het kader van deze samenwerking met Unit 8200?
Nee. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, bestaat er geen verplichting voor aanbieders van datacenters om melding te maken bij de Nederlandse autoriteiten van het type data dat in hun datacenter wordt opgeslagen.
Indien u dit niet kunt bevestigen, bent u bereid hier direct onderzoek naar te laten doen, inclusief overleg met Microsoft Nederland?
Zoals in het antwoord op vraag 3 is vermeld, bestaat er geen verplichting voor datacenters om bij de Nederlandse autoriteiten melding te maken van het type data dat in hun datacenter wordt opgeslagen. Microsoft verricht nu zelf onderzoek. Voor het van overheidswege onderzoeken van door derden opgeslagen data in een datacenter is een wettelijke grondslag nodig. Ik beschik daar niet over.
In algemene zin is het aan in Nederland gevestigde datacenters om te zorgen dat zij de toepasselijke wet- en regelgeving naleven. Indien zij dat niet of onvoldoende doen, is het aan de bevoegde (gerechtelijke) autoriteiten om daar een onderzoek naar in te stellen en eventueel sancties op te leggen. Deze autoriteiten zijn onafhankelijk en maken daarbij hun eigen afwegingen.
Hoe beoordeelt u de mogelijke betrokkenheid van in Nederland gevestigde datacenters bij massale, willekeurige en onrechtmatige surveillance die gebruikt wordt bij het plegen van genocide?
Zoals geantwoord op vraag 4, is het in algemene zin aan in Nederland gevestigde datacenters om te zorgen dat zij de toepasselijke wet- en regelgeving naleven. Indien zij dat niet of onvoldoende doen, is het aan de bevoegde (gerechtelijke) autoriteiten om in Nederland gevestigde datacenters daarop aan te spreken en eventueel sancties op te leggen. Deze autoriteiten zijn onafhankelijk en maken daarbij hun eigen afwegingen.
Bent u bereid om, indien bevestigd wordt dat dit datacenter in Nederland en eventueel ook andere datacenters worden gebruikt voor het opslaan of verwerken van op deze wijze verkregen data, op te treden door deze activiteiten te laten beëindigen? Zo nee, waarom niet?
Microsoft doet zelf onderzoek of op basis van de algemene voorwaarden moet worden opgetreden. Op dit moment is er geen aanleiding om aan te nemen dat andere datacenters betrokken zijn. Zie in dit licht ook de antwoorden op de vragen 4 en 5.
Wat kan Nederland doen om in de toekomst dit soort situaties te voorkomen? Zijn er volgens u voldoende wetgeving en beschikbare middelen om hierop toe te zien?
In aanvulling op het antwoord op vraag 5 verwijs ik ook naar de digitaledienstenverordening, die van toepassing is op tussenhandeldiensten die worden aangeboden aan afnemers die gevestigd zijn of zich bevinden in de Europese Unie. Op grond van de digitaledienstenverordening kunnen aanbieders van tussenhandeldiensten, waaronder hostingdiensten, niet worden verplicht om de door hen doorgegeven of opgeslagen informatie vooraf te monitoren of actief onderzoek te doen naar feiten of omstandigheden die duiden op illegale activiteiten. Wel moeten zij, zodra zij kennis of besef krijgen van dergelijke activiteiten (bijvoorbeeld naar aanleiding van een melding) prompt handelen om de illegale inhoud te verwijderen. Doen zij dat niet, dan riskeren zij aansprakelijkheid.
Ook bevat de digitaledienstenverordening verschillende zorgvuldigheidsverplichtingen voor aanbieders van hostingdiensten, waaronder de verplichting om te voorzien in kennisgevings- en actiemechanismen. Toezicht op de naleving van de digitaledienstenverordening geschiedt door de autoriteiten van de lidstaat waar de hoofdvestiging in de Unie van de dienstaanbieder zich bevindt. Dit kan dus een andere lidstaat zijn dan waar een datacenter van die dienstaanbieder zich bevindt.
Indien door middel van servers op Nederlands grondgebied strafbare feiten worden gepleegd, kan de Nederlandse strafwetgeving daarop van toepassing zijn. Het is aan het OM om te bepalen of strafrechtelijk onderzoek wordt ingesteld.
Bent u bereid de Kamer te informeren over eventuele contracten, beveiligingsafspraken en toezichtmechanismen die gelden voor de opslag van buitenlandse militaire en inlichtingengegevens in Nederlandse datacenters?
Ik ben niet bekend met dergelijke contracten, afspraken of mechanismen en kan uw Kamer daar dan ook niet over informeren.
Erkent u dat, indien Nederlandse infrastructuur wordt gebruikt voor militaire doeleinden die kunnen bijdragen aan ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht, Nederland risico loopt op medeplichtigheid aan die schendingen? Zo nee, waarom niet?
Juridisch gezien is medeplichtigheid enkel aan de orde als een derde staat hulp of bijstand verleent aan het land dat een internationaal onrechtmatige daad pleegt. Van een dergelijke medeplichtigheid is naar mening van het kabinet in dit geval geen sprake. Wat betreft de kabinetsvisie op het concept van medeplichtigheid onder het internationaal recht stuurde de Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking uw Kamer een brief op 12 januari 2024.2
Het volgen van Duitsland in een wapenexportboycot naar Israël |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht van Tagesschau dat de Duitse regering per direct wapenexporten naar Israël verbiedt, vanwege de door Netanyahu aangekondigde bezetting van Gaza?1
Het kabinet heeft kennis genomen van het besluit van Duitsland om uitvoer naar Israël van militaire goederen die in Gaza kunnen worden ingezet te stoppen.
Het kabinet is, net als Duitsland, van mening dat bij uitvoer naar Israël van militaire goederen die ingezet kunnen worden in de Gazastrook duidelijke risico’s bestaan op mensenrechtenschendingen en ernstige schendingen van het humanitair oorlogsrecht en is bovendien van mening dat die duidelijke risico’s eveneens gelden ten aanzien van mogelijke inzet op de Westelijke Jordaanoever. In dat kader zijn sinds 7 oktober al 11 vergunningen afgewezen.
Zoals de situatie nu is, is het uitgesloten dat Nederland een vergunning verleent voor de uitvoer of doorvoer van Nederland naar Israël van militaire goederen of dual-use goederen met militair eindgebruik die kunnen bijdragen aan de activiteiten van de Israëlische krijgsmacht in de Gazastrook of op de Westelijke Jordaanoever. Nederland gaat daarmee verder dan Duitsland.
Deelt u de analyse dat deze beslissing van Duitsland erkent dat wapenleveranties aan Israël een reëel risico vormen om bij te dragen aan schendingen van het internationaal humanitair recht en genocide? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om het Duitse voorbeeld te volgen en per direct alle Nederlandse wapenexporten of leveringen van militaire goederen en technologie naar Israël stop te zetten die in Gaza kunnen worden gebruikt? Zo nee, waarom wilt u niet alles eraan doen om een genocide te voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uitsluiten dat vanuit Nederland, direct of indirect, militaire goederen of technologie naar Israël worden geleverd die in de Gazastrook kunnen worden ingezet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om in navolging van Duitsland ook de uitvoer van zogenoemde dual-use-goederen naar Israël te beperken of te stoppen, wanneer er een risico bestaat dat deze bijdragen aan militaire operaties in Gaza? Zo nee, waarom wilt u niet alles eraan doen om een genocide te voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft Nederland in de afgelopen twee jaar wapenexporten of leveringen van militaire goederen of technologie naar Israël goedgekeurd die ingezet kunnen worden in Gaza?
Het kabinet heeft de afgelopen jaren geen export goedgekeurd van goederen waarvan werd beoordeeld dat er een duidelijk risico was dat deze zouden worden gebruikt bij het begaan van ernstige schendingen van mensenrechten of het humanitair oorlogsrecht. Daar waar dat risico wel is geconstateerd heeft het kabinet afgifte van vergunningen afgewezen (11 gevallen).
Ook heeft het kabinet onlangs drie reeds verleende vergunningen voor de uitvoer van reserveonderdelen voor marineschepen vanwege de catastrofale situatie in de Gazastrook herbeoordeeld aan de hand van de Europese wapenexportcontrolecriteria. De uitkomst van deze herbeoordeling was dat het risico op ongewenst eindgebruik dermate groot werd geacht dat deze drie vergunningen zijn ingetrokken.
In dezelfde periode werden acht vergunningen toegewezen voor de uitvoer naar Israël van militaire goederen en dual-use goederen met militair eindgebruik. Dit gaat om één vergunning voor de uitvoer van schokdemperonderdelen voor containers op marineschepen, twee vergunningen voor de uitvoer van onderdelen voor het Iron Dome-luchtafweersysteem (conform motie-Kahraman2), één vergunning voor de uitvoer van demonstratiematerieel dat na beursdeelname in Nederland weer is geretourneerd naar Israël waarvan het eindgebruik niet bij de Israëlische krijgsmacht ligt, één vergunning voor de uitvoer van minimaal noodzakelijke technologie ter ondersteuning van uit te brengen offertes naar diverse landen waaronder Israël en drie vergunningen voor de uitvoer van reserveonderdelen voor (hangar)deuren/luiken van Israëlische marineschepen. Bij al deze 8 afgegeven vergunningen werd op moment van toetsing geoordeeld dat er geen sprake was van een duidelijk risico op schendingen van de mensenrechten of het humanitair oorlogsrecht. De laatstgenoemde drie vergunningen met betrekking tot de uitvoer van reserveonderdelen voor Israëlische marineschepen zijn onlangs, na een herbeoordeling aan de Europese kaders voor wapenexportcontrole in het licht van de zorgen over de wijze van inzet van de Israëlische strijdkrachten in en ten aanzien van de Gazastrook en de verslechterende omstandigheden aldaar, ingetrokken.
Tot slot heeft het kabinet sinds 7 oktober 2023 ook vergunningen afgegeven voor de (tijdelijke) uitvoer naar, of doorvoer via, Israël voor ontwikkel-, productie- of onderhoudsdoeleinden. In geen van deze gevallen was sprake van eindgebruik door de Israëlische krijgsmacht. Over dergelijke transacties is de Tweede Kamer meermaals geïnformeerd (zie bijvoorbeeld het antwoord op vragen van de leden Hirsch en Piri over de nieuwe regels en controles op (wapen)export naar Israël, d.d. 6 juni 2025, Kamerstuk 2025D26676).
Herinnert u zich de aangenomen motie van het lid Teunissen c.s. (Kamerstuk 21 501-02, nr. 3120) waarin de regering wordt verzocht om in EU-verband te pleiten voor het toevoegen van honden die als wapen kunnen worden ingezet aan de controlelijst van de EU-verordening voor dual-use, en tevens alle andere opties te verkennen om zo snel mogelijk een einde te maken aan de export van dergelijke vechthonden naar Israël? Herinnert u uw toezegging van 11 juli om binnen een week een brief te sturen naar de kamer hierover?
Over de uitvoering van de motie van het lid Teunissen3 over het toevoegen van honden aan de Dual-Use Verordening heb ik u op 24 juni 2025 bericht. Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik u dan ook naar desbetreffende brief.4
Waarom duurt het zo lang om de in deze motie genoemde mogelijkheden te verkennen?
Zie antwoord vraag 7.
Wat is de huidige status van de uitvoering van deze motie?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven welke concrete stappen de regering sinds de aanneming van deze motie heeft gezet om de export van vechthonden uit Nederland, die als wapen kunnen worden ingezet, te stoppen?
Zie antwoord vraag 7.
Wanneer stopt de export van vechthonden uit Nederland naar Israël, gezien het herhaaldelijk gedocumenteerde gebruik daarvan bij ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘EU-ministers nemen geen maatregelen tegen Israël, houden opties op tafel’ |
|
Christine Teunissen (PvdD), Jan Paternotte (D66), Kati Piri (PvdA), Laurens Dassen (Volt), Sarah Dobbe (SP), Derk Boswijk (CDA) |
|
Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Wat was de inzet van Nederland tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 15 juli? Heeft u voorgesteld sancties in te stellen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Mede indachtig de motie Piri/Paternotte1, heeft Nederland tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 15 juli jl. benadrukt dat moet worden ingezet op implementatie van het akkoord tussen de EU en Israël over de toegang van humanitaire hulp tot de Gazastrook. Nederland kondigde aan bereid te zijn om bij te dragen aan de implementatie van het akkoord, via een extra humanitaire contributie. Het kabinet zag het akkoord als een stap in de goede richting, maar heeft meteen aangegeven dat het zo snel mogelijk zou moeten worden geïmplementeerd en dat het cruciaal is dat Israël de met de EU gemaakte afspraken nakomt. Bovenal zal Israël meer stappen moeten zetten om de hulpverlening te faciliteren, zoals door het openen van alle grensovergangen en het wegnemen van belemmeringen voor distributie van hulp door professionele, gemandateerde hulporganisaties. Mede vanwege inspanningen van Nederland is bedongen dat wekelijks gerapporteerd wordt over de implementatie van het akkoord en dat alle beoogde maatregelen op tafel blijven liggen. Op 23 en 29 juli jl. rapporteerden de Europese Dienst voor Extern Optreden en de Europese Commissie over de voortgang van de implementatie van het akkoord. Hieruit werd geconcludeerd dat Israël de gemaakte afspraken vooralsnog in onvoldoende mate nakomt.
Zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 28 juli jl. heeft het kabinet besloten over te gaan tot concrete maatregelen. Op EU-niveau zet Nederland zich in voor opschorting van het handelsdeel van het Associatieakkoord met Israël en steunt het de voorgestelde opschorting van Israëlische deelname aan het Accelerator programma van de European Innovation Council, als onderdeel van Horizon Europe. Tevens zal het kabinet in samenwerking met gelijkgestemde partners pleiten voor een voorstel van de Europese Commissie voor handelspolitieke maatregelen ten aanzien van goederenimport uit de illegale nederzettingen in bezet gebied, conform de motie Van Campen en Boswijk.2 Nationaal is de Israëlische ambassadeur op 29 juli jl. op ministerieel niveau ontboden, waarbij Nederland met klem heeft aangedrongen op naleving van het internationaal humanitair recht. Tevens heeft het kabinet besloten de Israëlische Ministers Smotrich en Ben-Gvir persona non grata te verklaren en zet het in op hun registratie als ongewenste vreemdelingen in het Schengeninformatiesysteem (SIS), vanwege hun herhaalde aanzetten tot geweld door kolonisten, hun oproepen tot etnische zuivering in Gaza en hun actieve steun voor de uitbreiding van illegale nederzettingen.
Nederland heeft tijdens de Raad Buitenlandse Zaken in juli jl. eveneens het belang van sancties tegen gewelddadige kolonisten en kolonistenorganisaties benadrukt. Desondanks kon wederom geen akkoord worden bereikt over het derde sanctiepakket dat voorligt in de Raad en is opgesteld door Nederland en Frankrijk. Nederland blijft zich samen met Frankrijk onverminderd inzetten voor aanname van dit pakket. Zoals reeds bekend in uw Kamer heeft Nederland het Zweedse initiatief gesteund met betrekking tot het opleggen van sancties tegen extremistische Israëlische Ministers, in lijn met de gewijzigde motie Klaver.3 Nederland benadrukte tevens de aankondiging van Minister Smotrich om de banking waiver in te trekken niet mag worden geformaliseerd en dat Israël de clearance revenues aan de Palestijnse Autoriteit moet overmaken.
Hoe heeft u opvolging gegeven aan uw uitspraken tijdens het commissiedebat over de Raad Buitenlandse Zaken waar u zei dat u bereid was als Nederland zelf stappen te zetten als er op 15 juli nog geen bestand zou zijn en de Europese Unie (EU) geen overeenstemming zou bereiken?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u met de Kamer delen welke afspraken er concreet zijn gemaakt met Israël over het toelaten en distribueren van humanitaire hulp? Aan welke voorwaarden moet Israël bij de eerste deadline over twee weken voldoen?
De gemaakte afspraken tussen de EU en Israël zien onder meer toe op een toename van het aantal vrachtwagens dat dagelijks de Gazastrook binnenkomt; de opening van verschillende andere grensovergangen (zoals de grensovergangen bij Zikim in het noorden van de Gazastrook en Kisuffim in het zuiden); de opschaling van aanvoerroutes over land vanuit Jordanië en Egypte; het mogelijk maken van de distributie van voedselvoorraden via bakkerijen en openbare keukens in de hele Gazastrook; de hervatting van dagelijkse invoer van circa 200.000 liter brandstof voor humanitair gebruik en toegang voor de VN tot deze brandstof; de bescherming van hulpverleners; het verbeteren van procedures voor de registratie van ngo’s; toegang voor vuilniswagens en verruiming van toegang tot vuilstortplaatsen; herstel van essentiële humanitaire infrastructuur; en herstel van toegang tot water.
Welke actie gaat u ondernemen als Israël niét aan deze voorwaarden voldoet?
Zie antwoord vraag 1.
Waarop baseerde u zich bij de uitspraak: «Ik zie bijvoorbeeld dat er gisteren 180 vrachtauto's gingen en eergisteren 160.»?1
Deze uitspraak was gebaseerd op informatie uit diplomatieke contacten.
Zijn er naast afspraken over humanitaire hulp ook afspraken gemaakt over de aanvallen die Israël nog steeds uitvoert, zowel in Gaza als op de Westelijke Jordaanoever? Zo ja, welke afspraken zijn dit?
Het akkoord tussen de EU en Israël ziet niet toe op de gevechtshandelingen in de Gazastrook. Het kabinet onderstreept dat het van belang is dat naast afspraken over toegang voor humanitaire hulp er ook een onmiddellijk staakt-het-vuren komt en dat alle partijen zich aan het internationaal humanitair recht houden. De oorlog moet stoppen.
Wilt u deze vragen vóór woensdag 24 juli om 10.00 uur beantwoorden?
Er is getracht te voldoen aan een zo spoedig mogelijke beantwoording.
De economische belangen met Israël en het uitblijven van actie tegen genocide tegen de Palestijnse bevolking |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van Centre for Research on Multinational Corporations (SOMO) waaruit blijkt dat de Europese Unie (EU) – en vooral Nederland – diep economisch verweven zijn met Israël, en daarmee bijdragen aan het in stand houden van wat Verenigde Naties (VN)-rapporteur Francesca Albanese een «economie van genocide» noemt?1
Ja.
Klopt het dat Nederland met € 50 miljard aan investeringen wereldwijd de grootste investeerder in Israël is, en dat Nederlandse bedrijven ook de meeste Israëlische investeringen ontvangen?
Het is niet zonder meer te zeggen waar Nederland staat op de ranglijst van inkomende en uitgaande investeringen in relatie tot Israël. De uitsplitsing hieronder kan het kabinet niet voor andere landen maken en om goed te kunnen vergelijken is dat wel nodig. Het investeringsaandeel van Nederlandse bedrijven, niet zijnde een doorvoermaatschappij of een onderdeel van een buitenlandse multinational, lag eind 2024 op minder dan 1 miljard euro.
De Nederlandse investeringen in Israël eind 2023 (zogenaamde directionele cijfers, waarbij investeringen tussen moeder- en dochteronderneming binnen hetzelfde concern met elkaar zijn verrekend) worden geraamd op 31,2 miljard euro door de Nederlandsche Bank. De raming voor eind 2024 is 27,3 miljard euro. Van deze investeringen komt meer dan 20% vanuit Special Purpose Entities, ook wel brievenbusfirma’s genoemd, ongeveer 5% vanuit overige doorstroom-vennootschappen en circa 70% vanuit niet-financiële vennootschappen (bedrijven met economische substantie in Nederland in de vorm van productie en werknemers). Van deze niet-financiële vennootschappen is ruim 95% onderdeel van een buitenlandse multinational. Er lopen dus vooral buitenlandse kapitaalstromen via Nederland naar Israël.
Bedrijven in Nederland ontvingen in 2023 en 2024 respectievelijk 42,4 miljard euro en 44,9 miljard euro aan investeringen vanuit Israël. Van dit bedrag ging ongeveer 30% naar brievenbusfirma’s en 2% naar overige doorstroom-vennootschappen. Dit geld blijft dus niet in Nederland. Ongeveer 68% ging naar niet-financiële vennootschappen in Nederland, waarbij bijna 100% onderdeel is van een buitenlandse multinational. Het aandeel dat naar Nederlandse multinationals gaat is dus zeer beperkt.
Ter vergelijking: de Verenigde Staten publiceren op de website van het Bureau of Economic Analysis dat de Amerikaanse investeringspositie in Israël eind 2024 zo’n 52,7 miljard dollar bedroeg en de inkomende investeringspositie vanuit Israël zo’n 12,8 miljard dollar.2
Hoe beoordeelt u de constatering dat Nederland meer profiteert van de Israëlische economie dan welk ander land dan ook, terwijl Israël betrokken is bij genocide en andere grove oorlogsmisdaden?
In het licht van het antwoord op vraag 2 kan het kabinet deze constateringen niet onderschrijven.
Bent u het ermee eens dat het niet uit te leggen is dat Nederland zegt het internationaal recht te respecteren, maar ondertussen miljarden blijft investeren in een land dat verdacht wordt van genocide? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de handel tussen de EU en Israël sinds het begin van de aanvallen op Gaza met een miljard euro is toegenomen, ondanks het escalerende geweld tegen burgers?
Erkent u dat dit betekent dat de EU en Nederland economisch blijven bijdragen aan het vermogen van Israël om deze aanval voort te zetten?
Het advies van het Internationaal Gerechtshof (IGH) van 19 juli 2024 schraagt het huidige Nederlandse beleid.
Het kabinet geeft, onder meer via het actieve ontmoedigingsbeleid ten aanzien van activiteiten die Nederlandse bedrijven ontplooien in of ten behoeve van Israëlische nederzettingen in bezet gebieden, invulling aan de juridische verplichtingen die voortvloeien uit het geldende recht dat aan het IGH-advies ten grondslag ligt.
Daarnaast spant het kabinet zich in EU-verband in voor een opschorting van het handelsdeel van de Associatieovereenkomst tussen de EU en Israël. Tevens zal het kabinet in samenwerking met gelijkgestemde partners aandringen op een voorstel van de Europese Commissie voor handelspolitieke maatregelen ten aanzien van goederenimport uit de door Israël illegale nederzettingen in bezet gebied, conform de motie Van Campen en Boswijk.4
Hoe rijmt u deze praktijk met de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof (ICJ), waarin staat dat staten geen economische banden mogen onderhouden die bijdragen aan Israëls illegale aanwezigheid in bezet Palestijns gebied?
Zie antwoord vraag 6.
Waarom maakt u geen gebruik van de invloed die Nederland kan uitoefenen op Israel als grootste investeerder in dat land? Is Nederland volgens u medeplichtig aan genocide doordat u die invloed niet uitoefent? Zo nee, waarom niet?
Nederland roept Israël consequent in bilateraal en multilateraal verband op om zich te houden aan zijn verplichtingen onder het humanitair oorlogsrecht en die onder het Genocideverdrag. Door middel van druk en dialoog probeert Nederland invloed uit te oefenen op Israëlisch handelen, zoals ook toegelicht in de Kamerbrief van 28 juli 2025. Juridisch gezien is medeplichtigheid enkel aan de orde als een derde staat verleende hulp of bijstand verleent aan het land dat een eventuele genocide pleegt. Daarvan is naar mening van het kabinet geen sprake. Voor de kabinetsvisie op het concept van medeplichtigheid onder het internationaal recht verwijs ik u overigens naar de brief van 12 januari 2024. Voorts verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3 en 4.
Speelt het belang van deze economische banden volgens u een rol in het feit dat Nederland en de EU Israël blijven ontzien, ondanks het grootschalige geweld tegen de Palestijnse bevolking?
Zoals toegelicht in de brief aan uw Kamer over de situatie in de Gazastrook van 28 juli 2025, zet het kabinet zich in om door een combinatie van druk op en dialoog met Israël, bij voorkeur via de Europese Unie, de situatie in zowel de Gazastrook als de Westelijke Jordaanoever te verbeteren. In deze brief heeft het kabinet ook zijn besluit kenbaar gemaakt om zich in Europees verband in te zetten voor een opschorting van het handelsdeel van de Associatieovereenkomst tussen de EU en Israël.
Vindt u dat economische belangen ooit zwaarder mogen wegen dan de plicht om genocide te voorkomen? Zo ja, hoe legt u dat uit aan de mensenrechtenverdedigers, artsen en ouders in Gaza?
Zie de antwoorden op vragen 3, 4 en 8.
Bent u bereid om alle economische banden met Israël te bevriezen zolang de Israëlische regering het internationaal recht schendt? Zo nee, waarom niet? Hoe gaat u anders voldoen aan de plicht van staten die volgt uit het Genocideverdrag om alles te doen wat redelijkerwijs mogelijk is om genocide te voorkomen?
Zoals aangeven in de Kamerbrief van 28 juli 2025, spant het kabinet zich in EU-verband in voor een opschorting van het handelsdeel van de Associatieovereenkomst tussen de EU en Israël. Inmiddels heeft de Europese Commissie een voorstel gedaan tot opschorting van de samenwerking tussen Israël en de European Innovation Council (EIC), een onderdeel van Horizon Europe, het grootste onderzoeks- en innovatieprogramma van de EU. Het kabinet steunt dit voorstel, dat Europese investeringen in mogelijke ontwikkeling van dual use technologie door Israëlische bedrijven nog verder zou beperken.
Tevens zal het kabinet in samenwerking met gelijkgestemde partners aandringen op een voorstel van de Europese Commissie voor handelspolitieke maatregelen ten aanzien van goederenimport uit de door Israël illegale nederzettingen in bezet gebied, conform de motie Van Campen en Boswijk.
Graag verwijs ik u tevens naar mijn antwoord op vraag 8.
Gaat u zich in EU-verband inzetten voor een volledig wapenembargo en een exportverbod op risicovolle technologie en goederen naar Israël? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet toetst de uitvoer van strategische goederen zorgvuldig en per geval.
De toetsing van vergunningaanvragen van strategische goederen (dual-use- en militaire goederen) is in lijn met de bestaande Europese kaders en het kabinet is van mening dat dit kader volstaat om ongewenste transacties te voorkomen. Zoals de situatie nu is in de Gazastrook en de Westelijke Jordaanoever, is het vrijwel uitgesloten dat de Staat vergunningen zou verlenen voor de uitvoer van strategische goederen naar Israël die kunnen bijdragen aan militaire activiteiten van het Israëlische leger in de Gazastrook of op de westelijke Jordaanoever. Sinds 7 oktober 2023 heeft het kabinet elf vergunningaanvragen voor de uitvoer van militaire goederen en dual-use goederen met militair eindgebruik in Israël afgewezen. Ook zijn er aanvragen voor de uitvoer van dual-use goederen afgewezen.
Tegelijkertijd hecht het kabinet grote waarde aan het recht op zelfverdediging van Israël conform het internationaal recht en aan het recht op veiligheid en het voortbestaan van de staat Israël. In dat kader heeft het kabinet sinds 7 oktober 2023 twee vergunningen verleend voor de uitvoer via Duitsland van onderdelen ten behoeve van het Iron Dome-luchtafweersysteem, conform de motie Kahraman5.
Gaat u Nederlandse bedrijven verbieden handel te drijven met Israël en sancties instellen tegen bedrijven die actief bijdragen aan bezetting en geweld? Zo nee, waarom niet?
Zoals toegelicht in de Kamerbrief van 28 juli jl. spant het kabinet zich in EU-verband in voor een opschorting van het handelsdeel van de Associatieovereenkomst tussen de EU en Israël.
Het kabinet ontmoedigt economische relaties met bedrijven in Israëlische illegale nederzettingen in bezet gebied. Zoals recentelijk gecommuniceerd aan uw Kamer in het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 15 juli jl. heeft het kabinet besloten om over te gaan tot het actiever uitdragen van het ontmoedigingsbeleid.
Zoals is vermeld in de Kamerbrief van 28 juli jl. spant het kabinet zich in samenwerking met gelijkgestemde partners in voor handelspolitieke maatregelen ten aanzien van goederenimport uit de illegale nederzettingen, conform de motie van Campen en Boswijk6. Een eventuele maatregel gericht op het weren van producten uit illegale nederzettingen in de Palestijnse Gebieden is inherent effectiever als deze op niveau van de Europese Unie wordt genomen, ook met oog op de eventuele handhaving van een dergelijke maatregel.
Daarnaast verwacht het kabinet van alle Nederlandse bedrijven die internationaal opereren dat zij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights toepassen. Volgens deze kaders dienen bedrijven mensenrechtenrisico’s, in hun waardeketens te identificeren en waar nodig aan te pakken. Het is uiteindelijk de verantwoordelijkheid van Nederlandse private partijen zelf om beslissingen te maken binnen de kaders van de wet.
Welke boodschap denkt u dat Nederland op dit moment afgeeft aan de wereld en de Palestijnse bevolking als gastland van het internationaal recht? Bent u het ermee eens dat Nederland totaal ongeloofwaardig is geworden op dit gebied? Zo nee, waarom niet?
Nederland geeft op verschillende manieren inhoud aan die grondwettelijke taak, die raakt aan vele departementen en beleidsterreinen. Zo roept het kabinet alle partijen op om het humanitair oorlogsrecht na te leven. Ook zet Nederland zich ervoor in dat ernstige en grootschalige mensenrechtenschendingen en internationale misdrijven niet onbestraft blijven. Door de verantwoordelijken voor de meest ernstige schendingen van het internationaal recht ter verantwoording te roepen en straffeloosheid tegen te gaan, draagt Nederland bij aan het effectief functioneren van de internationale rechtsorde, het naleven van de mensenrechten en genoegdoening voor slachtoffers.
Ook in de wijze waarop Israël zich verhoudt tot de Palestijnse Gebieden, waaronder de Gazastrook, roept het kabinet op tot naleving van internationaal recht. Het kabinet staat achter het zelfbeschikkingsrecht van de Palestijnen en spreekt het zich uit tegen uitspraken van Israëlische Ministers die openlijk speculeren over de gedwongen verplaatsing van Palestijnen. In dat licht moet ook de voortrekkersrol van Nederland op gebied van sancties tegen zowel Hamas/ Palestinian Islamic Jihad als gewelddadige kolonisten en kolonistenorganisaties worden beschouwd. Tegelijkertijd spant het kabinet zich in om de situatie in de Gazastrook voor de Palestijnse burgers te verbeteren. De door de Nederland geïnitieerde review van de naleving door Israël van artikel 2 van het EU-Israël Associatieakkoord moet ook in dit licht worden bezien. Zie verder de Kamerbrief van 28 juli 2025.
Kun u deze vragen een voor een en in verband met spoed binnen een week beantwoorden?
Er is getracht om de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
De MER Tata Steel en misleidende communicatie over uitstootcijfers |
|
Christine Teunissen (PvdD), Ines Kostić (PvdD), Natascha Wingelaar (NSC), Marieke Koekkoek (D66), Ilana Rooderkerk (D66), Mpanzu Bamenga (D66), Joris Thijssen (PvdA), Wytske de Pater-Postma (CDA), Geert Gabriëls (GL) |
|
Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Tieman |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het feit dat Tata Steel op 30 juni 2025 het milieueffectrapport (MER) voor het project HeraCless-Groen Staal heeft ingediend bij de provincie Noord-Holland, en dat de MER openbaar is gemaakt op de website van Tata Steel?1
Ja. Het milieueffectrapport (MER) is conform toezegging ook met uw Kamer gedeeld via het de aanbiedingsbrief bij het Schriftelijk overleg van 8 juli jl. (Kamerstuk 28 089, nr. 339). Inmiddels heeft het bedrijf aangegeven wegens een aantal correcties een gereviseerde MER in te zullen dienen bij het bevoegd gezag6.
Bent u bekend met het feit dat volgens het onlangs gepubliceerde MER van Tata Steel de immissie van fijnstof, NOx en dioxines niet daalt, maar zelfs stijgt? Zo ja, hoe beoordeelt u deze uitkomst in het licht van het feit dat het RIVM concludeert dat fijnstof en NOx de grootste boosdoeners zijn voor de gezondheid van omwonenden?
Normaal gesproken wordt een MER pas openbaar wanneer deze door het bevoegd gezag als bijlage ter inzage wordt gelegd bij een ontwerpbesluit in het kader van vergunningverlening. Tata Steel heeft er, mede op verzoek van de omgeving en de Tweede Kamer, voor gekozen het ingediende MER te publiceren zodat eenieder dit stuk nu al kan inzien. Tegelijkertijd moet nog wel gewoon het reguliere proces van advies en verificatie rondom het MER door het bevoegd gezag en de door haar gemandateerde omgevingsdienst plaatsvinden.7 Er zijn door de Rijksoverheid nog geen stellingen in te nemen, omdat het bevoegd gezag de MER nog moet interpreteren en beoordelen. Ik wil hiervoor het reguliere proces afwachten en kan dus niet in alle gevallen ingaan op de door u gestelde vragen.
Vindt u het acceptabel dat de immissie van fijnstof, NOx en dioxines niet daalt, maar zelfs stijgt? Zo ja, waarom en op welke gezondheidsexperts baseert u zich dan?
Zie beantwoording vraag 2. De beoordeling van het MER ligt bij het bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Wat vindt u ervan dat uit het MER blijkt dat ziekmakende stoffen, zoals ultrafijnstof, benzeen, zware metalen en polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s), nauwelijks worden teruggedrongen en dat veel technieken die Tata noemt om emissies te beperken worden afgedaan als «nog in onderzoek», «niet verplicht» of «niet gebruikelijk»? Welke harde reductiedoelen en toetsbare resultaatsverplichtingen zijn er voor deze stoffen dan?
Zie beantwoording vraag 2. De beoordeling van het MER ligt bij het bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Bent u het ermee eens dat dit te veel onzekerheid met zich meebrengt en dat omwonenden – die jarenlang moesten vechten tegen een Tata Steel en een overheid, die lang wegkeken en de ziekmakende effecten van Tata ontkenden – garanties moeten krijgen over de exacte reducties van emissies van zulke ziekmakende stoffen (in absolute cijfers)?
Ik begrijp de zorgen van omwonenden over de onzekerheid die deze fase met zich meebrengt. Het verduurzamingsproject van Tata Steel kent verschillende fases, waarvan het MER één van de eerste stappen is binnen het formele proces van besluitvorming over een projectbesluit en bijbehorende vergunningen. Het is aan het bedrijf om de vergunningen voor hun activiteiten aan te vragen en een MER op te stellen. Het bevoegd gezag zal naar aanleiding van het MER, de daarbij behorende adviezen, en de nog in te dienen vergunningaanvragen de activiteit beoordelen.
Het doel van het MER is om de effecten van het project op het milieu in beeld te brengen. Dit betekent bijvoorbeeld dat de impact van het project op verschillende (lucht)emissies van het bedrijf in kaart moet worden gebracht. Concrete bindende normen of eisen staan niet in het MER, maar worden op een andere manier geregeld. Algemene regels en de vergunningen zullen de Groen Staal-activiteiten van Tata Steel reguleren, waaronder de (lucht)emissies.8 Voordat de vergunning definitief is, zal de ontwerpvergunning openbaar worden gemaakt. Dan bestaat de mogelijkheid voor belanghebbenden om hierop zienswijzen in te dienen.
Bent u het ermee eens dat alle relevante mitigerende maatregelen (oftewel maatregelen die de schadelijke effecten beperken) in het MER moeten worden opgenomen, dus ook de overkappingen en maatregelen die in het buitenland al worden toegepast bij staalfabrieken? Zo nee, waarom niet? Hoe worden dan maatregelen die niet in het MER worden doorgerekend, maar wel worden toegepast via bijvoorbeeld maatwerkafspraken, onderworpen aan een verplichte toets op de effectiviteit en milieugevolgen?
Dit MER is opgesteld voor de vergunningverlening van het project Heracless-Groen Staal zoals dat in maart 2023 is aangekondigd met de notitie voornemen en in november 2023 is aangepast met de gewijzigde notitie voornemen.9 Het MER wordt, zoals ieder ander MER, door het bevoegd gezag getoetst aan de eisen die de wet aan een MER stelt.
Een MER is een middel om in kaart te brengen welke mitigerende maatregelen nodig zijn om negatieve milieueffecten (die een direct gevolg zijn van het project) te beperken. De genoemde overkappingen zijn geen onderdeel van het project en ook geen onderdeel van mitigerende maatregelen voor dit project. Daarom zijn deze niet opgenomen in het MER.
Het ingediende MER heeft een beperktere scope dan de eventuele maatwerkafspraak. Aanvullende (milieu)maatregelen die voortkomen uit de maatwerkafspraken en geen onderdeel zijn van de vergunningenprocedure voor het project Heracless-Groen Staal dat in maart 2023 is gestart, zullen te zijner tijd een eigen vergunningenspoor doorlopen en getoetst worden. Dit is eerder zo gecommuniceerd door het bevoegd gezag met de gewijzigde notitie voornemen in november 202310.
Zijn cruciale technieken voor de overkapping van de schrootverwerking, het slaktransport en de aanvoer en opslag van grondstoffen voor de «direct reduced iron» (DRI) meegenomen in het MER? Zo nee, waarom niet en bent u bereid om uit te spreken dat het nodig is om dit alsnog op te laten nemen in het MER?
De overkappingen en bronmaatregelen bij nieuwe schrootverwerking en bronmaatregelen bij slaktransport maken deels onderdeel uit van het ontwerp van de nieuwe DRP-EAF installaties en zijn dus opgenomen in het MER.11 Eventuele aanvullende milieumaatregelen die voort kunnen komen uit de maatwerkafspraken zijn zoals ook in vraag 6 toegelicht geen onderdeel van het MER.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat Tata met het MER feitelijk een soort vorm van salderen in de tijd toepast: verslechtering van de leefomgeving in de komende jaren wordt goedgepraat met beloften over latere verbetering, maar zonder juridische garanties dat die verbetering er ook daadwerkelijk komt? Zo nee, welke juridische garanties zijn er dan concreet voor reductie van ziekmakende stoffen?
Zie beantwoording vraag 2 en 5. Een MER is een middel om in kaart te brengen welke mitigerende maatregelen nodig zijn om negatieve milieueffecten (die een direct gevolg zijn van het project) te beperken. De beoordeling van het MER (of dit in voldoende mate lukt in lijn met huidige wet- en regelgeving), ligt bij het bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Welke concrete, juridisch bindende normen per stofsoort met resultaatverplichtingen op korte termijn – ook voor de bouw- en transitiefase – worden gehanteerd om gezondheidswinst te garanderen?
Zie de beantwoording van vraag 2 en vraag 5. De beoordeling van het MER ligt bij het bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Erkent u dat in de bouw- en transitiefase, waarin oude vervuilende installaties (zoals kooksgasfabriek 2 en de hoogovens) nog jaren blijven draaien naast nieuwe bronnen als «electric arc furnace» (EAF) en DRI, de uitstoot en hinder toenemen? Kunt u ook aangeven welke maatschappelijke kosten en effecten op de gezondheid dit met zich mee zal brengen? Kunt u een oproep doen om ook de bouw- en transitiefase te laten meenemen in het MER?
Het klopt dat oude en nieuwe installaties enige tijd gelijktijdig actief zullen zijn. Het bevoegd gezag heeft eerder, in reactie op de Notitie Reikwijdte en Detailniveau voor het MER, geadviseerd aan Tata Steel om in het MER expliciet in te gaan op de milieueffecten tijdens de bouw- en transitiefase. Deze zijn dus ook onderdeel van het door Tata Steel ingediende MER. Het bevoegd gezag zal hier dan ook op letten in haar beoordeling van het MER. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Wat is de planning, nu recent een coördinator is aangesteld om een gezondheidseffectrapportage (GER) te (laten) maken, het MER er is en de systematiek van de GER ook is ontwikkeld, om te komen tot een GER en worden omwonenden daar ook bij betrokken?
Zoals toegelicht in de beantwoording van de vragen uit het Schriftelijk Overleg van 8 juli jl12., zullen bij de uitvoering van de Gezondheidseffectrapportage Tata Steel Nederland (hierna: GER-TSN), naast andere betrokkenen, omwonenden worden geconsulteerd.
De GER-TSN wordt gebaseerd op informatie uit het MER en op data voor de milieu en gezondheidsmaatregelen van de eventuele maatwerkafspraak die buiten de scope van het MER vallen. De werkgroep GER-TSN is op basis van de huidige beschikbare versie van de MER gestart met de voorbereidende werkzaamheden van de GER-TSN. Echter moet het oordeel van het bevoegd gezag en het advies van de Commissie mer over het MER worden afgewacht om naar een definitieve GER toe te werken.
Doordat de GER voor het eerst wordt uitgevoerd en de uitvoering afhankelijk is van het proces van de MER, is de exacte duur van de verdere uitvoering niet geheel te voorspellen, maar alle betrokken partijen zijn zich bewust van de wens van de Kamer tot snelheid en zetten zich daarvoor in.
Wanneer verwacht u dat er adviezen van de Expertgroep Gezondheid IJmond voor de omwonenden in IJmond op basis van de GER kunnen liggen? Bent u bereid te wachten met het maken van een maatwerkafspraak met Tata, totdat deze adviezen er zijn, zoals een meerderheid van de Kamer u heeft verzocht? Zo nee, waarom niet?
De gezondheid van omwonenden van Tata Steel zal een prominente plek krijgen in de eventuele maatwerkafspraak met TSN, zoals ook al eerder is aangegeven. In de Voortgangsbrief Milieuproblematiek Tata Steel van 10 april jl. bent u uitgebreid geïnformeerd over de GER -TSN. Tussentijdse inzichten die worden opgedaan bij de uitvoering van de GER-TSN zullen zoveel mogelijk worden betrokken bij de onderhandelingen over de maatwerkafspraak met TSN. In de Kamerbrief Voortgang maatwerkafspraken Tata Steel van 20 februari jl. is toegelicht dat de beoogde volgende stap in het maatwerktraject met Tata Steel een concept-JLoI is. De Adviescommissie Maatwerkafspraken Verduurzaming Industrie (AMVI) zal over de concept-JLoI een advies uitbrengen. Gelet op de bijzondere aandacht voor gezondheidsrisico’s in de maatwerkafspraak met Tata Steel zal de Expertgroep Gezondheid IJmond hierbij worden betrokken. De Expertgroep is immers ingesteld om te adviseren op milieu en leefomgevingsaspecten bij de verduurzaming van Tata Steel en de consequenties daarvan voor de gezondheid van inwoners in de IJmond.13
Door de samenwerking tussen de AMVI en de Expertgroep Gezondheid IJmond bij het adviseren over de concept-JLoI Tata Steel, zal hun advies onder andere zien op gezondheid, de geformuleerde doelstellingen en de haalbaarheid en de doelmatigheid hiervan. Dit geïntegreerde advies zal samen met de definitieve JLOI openbaar worden gemaakt. De JLoI wordt daarna verder uitgewerkt naar een definitieve, bindende maatwerkafspraak.
Als u niet gaat wachten op deze adviezen, hoe weten de omwonenden wat de gezondheidswinst precies zal zijn en hoe gaat u dan de door u in het vooruitzicht gestelde gezondheidswinst voor omwonenden waarmaken? En als u niet bereid bent te wachten op de adviezen van de expertgroep, beseft u dan dat u een meerderheid van de Kamer negeert, terwijl u veel belastinggeld wilt uitgeven aan een Indiaas bedrijf? Waarom doet u dat dan toch?
Het advies van de AMVI en Expertgroep zal samen met de JLoI openbaar worden gemaakt. De JLoI wordt daarna verder uitgewerkt naar een definitieve, bindende maatwerkafspraak (zie ook beantwoording vraag 12). Het advies van de AMVI en Expertgroep worden daarbij ook meegenomen.
Met de maatwerkafspraak wil de Staat groene, schone en circulaire staalproductie in de IJmond helpen realiseren. De aanvullende milieu en gezondheidsmaatregelen die onderdeel zijn van de maatwerkafspraak zijn bovenwettelijk en deze milieu en gezondheidswinst is niet te behalen middels het reguliere VTH-stelsel.
In de brief van 10 april 2025 is uitgebreid ingegaan op de borging van gezondheid in de maatwerkafspraken. Hierin is dus voorzien.
Uiteraard is het uiteindelijk aan TSN om de milieu-impact van hun activiteiten te verminderen.
Bent u bekend met het feit dat volgens het technisch rapport Detailstudie Stikstofdepositie behorend bij het MER van Tata Steel2 (tabel 10.3) er zowel in de aanlegfase, de transitiefase, de operationele fase met aardgas als in de operationele fase met waterstof, sprake is van een toename van de stikstofdepositie in het Natura 2000-gebied Noord-Hollands Duinreservaat? Welke gevolgen heeft dit, ook in het licht van de Greenpeace-uitspraak?
Voor het antwoord op uw vraag over de Greenpeace-uitspraak verwijs ik u naar de aanbiedingsbrief bij deze Kamervragen. Verder geldt dat de beoordeling van het MER bij het bevoegd gezag ligt, de Provincie Noord-Holland. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Klopt het dat dit betekent dat met de aanleg niet kan worden begonnen, totdat de stikstofdepositie op Natura 2000 daalt? Wanneer verwacht u dat dit het geval zal zijn? Zo nee, op welke juridische adviezen baseert u zich daan? Kunt u deze juridische adviezen meesturen?
Dit is aan bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland. Het proces van vergunningverlening moet nog doorlopen worden.
Bent u bekend met het feit dat volgens het technisch rapport Detailstudie Externe Veiligheid – QRA Heracless, behorend bij het MER van Tata Steel3, is aangegeven dat het gifwolkaandachtsgebied van Tata Steel, zowel in de bestaande als nieuwe situatie, zich uitstrekt over diverse gemeentes? Wat gaat u met die informatie doen en welke maatregelen gaat u treffen op korte termijn?
Zie de beantwoording van vraag 2. De beoordeling van het MER ligt bij het bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Klopt het dat in het MER geen absolute emissiecijfers zijn opgenomen voor de belangrijkste schadelijke stoffen, zoals fijnstof, stikstofoxiden en dioxines, maar slechts informatie over toe- of afname ten opzichte van het huidige niveau en acht u een MER zonder absolute emissiegegevens voldoende om de milieueffecten goed te beoordelen? Als dit klopt, hoe rijmt u dit dan met a) het advies van Commissie m.e.r dat er absolute emissiecijfers moeten zijn en b) de expertsessie GER waaruit bleek dat zonder goede cijfers over emissie, depositie en immissie geen GER mogelijk is? Heeft u de Expertgroep Gezondheid hiernaar laten kijken en wat adviseert de Expertgroep precies over de bruikbaarheid van het huidige MER?
Het klopt niet dat in het MER geen absolute emissiecijfers zijn opgenomen. Deze cijfers zijn terug te vinden in de detailstudie luchtkwaliteit.16 De beoordeling van het MER ligt bij het bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland. Voor de beoordeling van het MER vraagt het bevoegd gezag advies aan de Commissie mer.
De Commissie mer geeft, als onafhankelijke organisatie, deskundig advies over de inhoud van milieueffectrapporten.17 De Expertgroep Gezondheid IJmond heeft geen rol in de beoordeling van het MER.
Kent u de door Tata Steel eerder gecommuniceerde en beloofde reductiecijfers?4 Welke absolute uitstootcijfers horen bij de daarin genoemde percentages?
Ja die reductiecijfers ken ik, TSN heeft emissiereductiedoelen voor de emissies van TSN en de energiecentrales van Vattenfall gepresenteerd in de Groen Staal Brief.19Deze brief is begin 2024 ook met de Tweede Kamer gedeeld als bijlage van de kamerbrief van 9 januari 202420.
Het is aan het bedrijf om absolute uitstootcijfers te koppelen aan de eerder gecommuniceerde reductiecijfers. Tata Steel stelt naar aanleiding van deze vraag een memo op over de absolute uitstootcijfers. Deze memo zal door het bedrijf bij de publicatie van de gereviseerde MER worden gepubliceerd.
Hoe verklaart u het grote verschil tussen deze eerder door Tata Steel gecommuniceerde reductiecijfers voor NOx en fijnstof uit puntbronnen5, en de daadwerkelijke cijfers in het MER?
Het door Tata Steel ingediende MER bevat niet het volledige verduurzamingsplan zoals de scope beschreven in de brief van 10 januari 2024. Het MER bevat namelijk niet de bovenwettelijke milieu en gezondheidsmaatregelen die onderdeel zijn van de maatwerkonderhandelingen. Hierdoor zijn de verduurzamingsplannen en bijbehorende ingeschatte reductiecijfers zoals die door Tata Steel zijn ingediend in 2024 in het kader van de maatwerkafspraken in scope en waarde niet gelijk aan de milieueffecten zoals die door Tata Steel zijn onderzocht in het MER voor de vergunningverlening van het project Heracless-Groen Staal.
Het ingediende MER ligt op dit moment ter beoordeling van het bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Hoeveel emissiereductie voor NOx en fijnstof uit puntbronnen is gerealiseerd (in absolute uitstootcijfers) en zal naar verwachting nog worden gerealiseerd met Roadmap Plus, volgens de meest recente cijfers van de omgevingsdienst?
Het is geen taak van de omgevingsdienst om te rapporteren over de effectiviteit van individuele emissiereducerende maatregelen die door Tata Steel worden genomen. De uitstootcijfers van het bedrijf zijn beschikbaar via het openbaar milieujaarverslag (e-MJV) van het bedrijf. Deze gegevens worden gecontroleerd door de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied. Tata Steel publiceert zelf het verslag; ook via emissieregistratie.nl worden de gegevens toegankelijk gemaakt.
Acht u het aannemelijk (en op basis waarvan) dat Tata Steel niet wist dat deze cijfers niet klopten, gezien in het verleden Tata ook cijfers heeft gedeeld die misleidend waren of niet klopten (zie o.a. de uitspraak van Reclame Code Commissie, bevestigd door de omgevingsdienst) en welke consequenties verbindt u hieraan?
Zie ook het antwoord op vraag 19. Ik kan verder niet voor het bedrijf spreken.
Welke stappen onderneemt u om gegarandeerd te voorkomen dat bedrijven als Tata Steel misleidende informatie verspreiden over hun uitstoot en de verwachte effecten van verduurzamingsmaatregelen?
Bedrijven dienen jaarlijks hun emissiegegevens in bij het e-MJV. De gegevens in het e-MJV worden gecontroleerd door het bevoegd gezag. Ook het MER wordt beoordeeld door het bevoegd gezag. Daarbij laat zij zich laten adviseren door de Commissie mer. Er zijn daarnaast verschillende algemene organisaties die de toezicht houden op misleidende communicatie, zoals de Reclame Code Commissie.
Hoe wilt u, gelet op het feit dat Tata door de omgevingsdienst wordt gekwalificeerd als «calculerend en opportunistisch», een stap boven «crimineel», met dit bedrijf afspraken maken die worden nagekomen, waarbij u rekening houdt met de analyse van de Algemene Rekenkamer dat toezicht en handhaving tekortschieten? Welke waarborgen zitten er in de maatwerkafspraken, of welke waarborgen gaat u toevoegen, om ervoor te zorgen dat nauwkeurige onafhankelijke metingen, toezicht en handhaving op orde zijn?
De expertise van de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (OD NZKG) wordt benut bij de totstandkoming van eventuele maatwerkafspraken. Hiermee wordt geborgd dat de afspraken, voor zover relevant, ook uitvoerbaar zijn vanuit vergunningverlening-, toezicht- en handhavingsperspectief.
De maatwerkafspraken zullen bindend en afdwingbaar zijn. Dat betekent dat deze goed en onafhankelijk moeten kunnen worden gemeten en gecontroleerd. De invulling hiervan is afhankelijk van de vormgeving van de precieze afspraken. Op dit moment wordt over de beoogde afspraken en de borging daarvan onderhandeld. Vanwege de mogelijke koersgevoeligheid van de informatie kan ik daar op dit moment niet verder op ingaan.
Vindt u het ook onverstandig om afspraken te maken met bestuurders naar wie het Openbaar Ministerie (OM) strafrechtelijk onderzoek doet en met een bedrijf waar meerdere rechtszaken tegen lopen? Zo nee, waarom vindt u dit dan wel een verstandige keuze en hoe neemt u daar het risico voor de belastingbetaler in mee?
Vooropgesteld staat dat het bedrijf moet voldoen aan de geldige wet- en regelgeving, net als ieder ander bedrijf. Het Openbaar Ministerie is zelfstandig verantwoordelijk en bevoegd tot het doen van onderzoek naar vermeende strafrechtelijke overtredingen en het eventueel instellen van vervolging. De maatwerkafspraak ziet per definitie op bovenwettelijke milieumaatregelen. Dit zijn maatregelen die verder gaan dan wat via bestaande of voorgenomen wetgeving afgedwongen kan worden. Er wordt geen overheidssteun verleend aan maatregelen die met handhaving van bestaande regels kunnen worden afgedwongen. De maatwerkafspraken zullen bindend en afdwingbaar zijn.
De ontwikkelingen van dit strafrechtelijk onderzoek worden uiteraard gevolgd.
Ik wil echter niet nu al vooruitlopen op een mogelijke uitkomst van dit strafrechtelijk onderzoek. Uitstel of afstel van een maatwerkafspraak leidt er enkel toe dat de klimaatwinst, de verbetering van de leefomgeving en de daaruit volgende gezondheidswinst voor omwonenden niet of pas veel later optreedt. De snelste weg om deze doelen te kunnen behalen is via de maatwerkafspraak. Om die reden is er geen sprake van een risico maar heeft de belastingbetaler baat bij voorzetting van de gesprekken met Tata Steel om tot een maatwerkafspraak te komen.
Hoe bent u van plan om te gaan met een eventuele vervolging door het OM en wellicht veroordeling van Tata Steel-bestuurders?
Het Openbaar Ministerie handelt zelfstandig en gaat dus zelf over het doen van strafrechtelijk onderzoek en het eventuele besluit tot vervolging. Het past daarom ook niet in mijn rol als bewindspersoon om vooruit te lopen op een eventuele vervolging door het Openbaar Ministerie en de gevolgen daarvan.
Kunt u bevestigen dat de maatwerkafspraken alleen doorgang vinden als er harde, afdwingbare, concrete prestatieafspraken komen, volledig in lijn met alle adviezen van de Expertgroep Gezondheid IJmond over het minimaliseren van gezondheidsschade en emissies van o.a. kankerverwekkende stoffen zoals PAK's (met concrete reductiedoelen), zoals door de Kamer geëist?
Het kabinet verwacht met de maatwerkafspraak voor 2030 een forse stap te zetten qua gezondheidswinst. Conform motie Olger-van Dijk is het doel om alleen overheidssteun aan Tata Steel te verlenen als er harde afdwingbare prestatieafspraken zijn gemaakt over het minimaliseren van gezondheidsschade en emissies. Zoals ook aangegeven in de beantwoording van de vragen van het Schriftelijk Overleg22, vinden op dit moment onderhandelingen plaats over de maatwerkafspraak met TSN in een vertrouwelijke setting. Gelet op de mogelijke koersgevoeligheid van (de uitkomsten van) deze onderhandelingen, wordt informatie over deze onderhandelingen op dit moment alleen vertrouwelijk met de Tweede Kamer gedeeld.
Zoals ook in eerdere correspondentie met de Tweede Kamer is aangegeven zal de motie Thijssen waar u impliciet in het tweede deel van uw vraag naar verwijst deels opgevolgd worden. De motie verzoekt de regering om het overnemen van de adviezen van de Expertgroep Gezondheid IJmond als harde voorwaarde in de onderhandelingen op te nemen en zodanig de gezondheid van de bevolking van de IJmond een volwaardige plaats te geven in de maatwerkafspraken. Zoals eerder aangegeven worden de adviezen van de Expertgroep zoveel mogelijk meegenomen in de onderhandelingen over de maatwerkafspraak. Het is echter niet mogelijk alle adviezen van de Expertgroep met behulp van de (beoogde) maatwerkafspraak met Tata Steel op te volgen. Het uitvoeren van alle adviezen behoeft meer maatregelen (dan alleen deze maatwerkafspraak), meer middelen en meer tijd. Zie ook de kabinetsreactie op het tweede advies van de Expertgroep Gezondheid IJmond.23
Hoe gaat u, gelet op het feit dat de totale uitstoot – en daarmee de depositie – van NOₓ als gevolg van de cijfers in het MER minder hard zal dalen dan eerder door het PBL werd geraamd, zodat nog méér moet worden gedaan om aan het bevel van de rechtbank in de zaak van Greenpeace te voldoen, hiervoor concreet zorgdragen?
Voor het antwoord op uw vraag over de Greenpeace uitspraak verwijs ik u naar de aanbiedingsbrief bij deze Kamervragen. Verder geldt dat de beoordeling van het MER bij het bevoegd gezag ligt, de Provincie Noord-Holland. Dit proces moet nog doorlopen worden. Ik wil hier daarom niet op vooruitlopen.
Kunt u bevestigen dat de verwachte CO₂-reductie van het Groen Staal-project maximaal 5 megaton per jaar bedraagt, maar dat de werkelijke uitstoot van Tata Steel de afgelopen jaren dusdanig lager lag dan eerder verondersteld, dat de feitelijke reductie dichter bij de 3,5 megaton ligt? Wat wordt de jaarlijkse CO₂-emissie, nadat HeraCless-Groen Staal is uitgevoerd en de hoogoven is gesloten?
In de Expression of Principles is afgesproken dat TSN de jaarlijkse CO2-uitstoot met 35–40% reduceert. Hierbij loopt de reductie op tot maximaal 5 megaton per jaar, gerekend ten opzichte van de bestaande maximale productievermogens van de fabrieken waarbij de uitstoot maximaal 12,6 megaton per jaar is. De uitstoot van maximaal 12,6 megaton per jaar vindt alleen plaats als de fabrieken op volle capaciteit draaien.
Een reductie van maximaal 40% betekent dat de fabrieken nog maximaal 7,6 megaton per jaar mogen uitstoten na de transitie. Deze maximale uitstoot kan in de praktijk lager uitvallen. In jaren waarin om operationele of economische redenen op een lagere productie wordt gedraaid, is de CO2-uitstoot lager. Wanneer na 2030 op lagere doorzet wordt geproduceerd zal dat dus ook betekenen dat de fabrieken van TSN minder dan 7,6 megaton per jaar uitstoten.
Wat is de verwachte chemische samenstelling van de EAF-slakken die vrijkomen bij het elektrisch smelten van staal, en hoe verhoudt deze zich tot de samenstelling van de huidige hoogovenslakken in termen van milieu en gezondheidsrisico’s (graag met bronvermelding)?
Dit heeft Tata Steel onderzocht in het MER, dat momenteel wordt beoordeeld door het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag heeft Tata Steel eerder, in reactie op de Notitie Reikwijdte en Detailniveau, geadviseerd om in het MER expliciet in te gaan op:
Ook het advies van de Commissie mer op de Notitie Reikwijdte en Detailniveau, dat het bevoegd gezag heeft overgenomen richting Tata Steel, schenkt veel aandacht aan de verwerking van staalslakken die ontstaan ten gevolge van het project Heracless-Groen Staal en is onderdeel van de beoordeling van het MER door het bevoegd gezag. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Bent u bekend met het feit dat in het technisch rapport Detailstudie secundaire stromen en afval, behorend bij het MER van Tata Steel6, is aangegeven dat Tata Steel momenteel nog de mogelijkheden onderzoekt voor de nuttige toepassing van EAF-slakken, wat volgens Tata Steel vanwege het zinkgehalte niet intern gerecupereerd kan worden, maar extern verwerkt en gestort moet worden? Hoe beoordeelt u dit?
De beoordeling van het MER ligt bij het bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Waarop is het vertrouwen gebaseerd dat de EAF-slakken toegepast kunnen gaan worden als secundaire bouwstof, gelet op de huidige maatschappelijke zorgen, de aangenomen motie-Teunissen c.s. (Kamerstuk 29 383, nr. 428) om in ieder geval tijdelijk te stoppen met het gebruik van staalslakken en de gebrekkige borging van milieuveiligheid bij bestaande toepassingen van staalslakken?
Met de huidige maatregelen die door de Rijksoverheid25en Provincie Noord-Holland zijn genomen om verdere milieurisico's ten gevolge van onjuiste toepassing van staalslakken te voorkomen, zijn er nog steeds mogelijkheden om staalslakken, indien veilig, toe te passen.
De verantwoordelijkheid voor de beoordeling of een materiaal een bijproduct is of een afvalstof ligt bij de houder van het materiaal. Deze beoordeling vindt van geval tot geval plaats op basis van de bijproductvoorwaarden uit de Wet milieubeheer, die overgenomen zijn uit de Europese Kaderrichtlijn afvalstoffen26.
Bedrijven moeten hun beoordeling altijd onderbouwen aan de hand van de geldende wet- en regelgeving onder toezicht van bevoegde autoriteiten. In Nederland is het bevoegd gezag voor het toezicht hierop gedecentraliseerd en bij de omgevingsdiensten belegd. Het is dus niet aan het ministerie om een beoordeling te maken van de beoordeling van toekomstige EAF-slakken.
TSN gaat bij de productie van EAF-slakken meer schroot gebruiken en volgt een ander proces. Daardoor zal de samenstelling niet gelijk zijn aan die van de huidige staalslakken. TSN kijkt hoe het verwerkingsproces van staalslakken verbeterd kan worden en het bedrijf zoekt naar nieuwe toepassingen voor de slakken, zodat het als reststof hergebruikt kan worden.
Deelt u de opvatting dat een nog niet bestaande of getoetste verwerkingsmethode geen geldige basis mag vormen voor een positief oordeel over de milieueffecten in een MER? Zo nee, op welke experts baseert u zich dan en is hierover advies gegeven door Expertgroep Gezondheid IJmond?
De beoordeling van het MER ligt bij het bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Bent u in het licht van bovenstaande constateringen – toename van schadelijke immissie, het ontbreken van emissiegegevens, onduidelijkheid over staalslakken, mogelijk overschatte CO₂-winst, juridische risico’s en misleidende communicatie – bereid om de onderhandelingen over de maatwerkafspraken te heroverwegen of ten minste aanvullende eisen te stellen, voordat verdere financiële steun aan Tata Steel wordt verstrekt met belastinggeld van Nederlandse burgers?
De onderhandelingen met het bedrijf over de maatwerkafspraken worden voortgezet. Zoals in vraag 24 is beschreven, leidt uitstel of afstel van een maatwerkafspraak er enkel toe dat de klimaatwinst, de verbetering van de leefomgeving en de daaruit volgende gezondheidswinst voor omwonenden niet of pas veel later optreedt. De snelste weg om deze doelen te kunnen behalen is via een maatwerkafspraak. Om die reden is er geen sprake van een risico maar heeft de belastingbetaler baat bij voorzetting van de gesprekken met Tata Steel om tot een maatwerkafspraak te komen.
De afspraken zijn bindend en moeten dus ook worden gehandhaafd. Daarvoor zal adequate monitoring worden ingericht en moet een handhavingsmechanisme worden ontwikkeld. Hierbij kan gedacht worden aan het (gedeeltelijk) terugvorderen of inhouden van de subsidie, als niet voldaan wordt aan de eisen.
Dit soort zaken worden uitwerkt in het kader van de maatwerkonderhandelingen. Gelet op de mogelijke koersgevoeligheid van (de uitkomsten van) deze onderhandelingen, wordt informatie over deze onderhandelingen op dit moment alleen vertrouwelijk met de Kamer gedeeld.
Bent u bekend met het persbericht van Tata Steel Nederland van 9 april jl. waarin wordt aangekondigd dat een op de vijf werknemers zijn of haar baan zal verliezen om het bedrijf toekomstbestendig te maken en dus ook om de groenstaalplannen mogelijk te maken? Wat vindt u van dit persbericht?
Ja, ik ben bekend met dit persbericht. In juli hebben de Minister van Klimaat en Groene Groei, de Minister van Economische Zaken en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat het bedrijf bezocht. Aansluitend aan dit werkbezoek is ook gesproken met een vertegenwoordiging van werknemers over onder andere hun zorgen over de reorganisatie. Ik leef mee met de werknemers, die vaak al decennialang voor het bedrijf werken, en begrijp hun zorgen.
Tata Steel geeft aan dat de reorganisatie nodig is om de winstgevendheid van het bedrijf te herstellen en om de transitie naar schoon en groen staal te kunnen maken. Voor Tata Steel Nederland, het Indiase moederbedrijf Tata Steel Limited én de Nederlandse overheid is het van belang dat het bedrijf een schone en duurzame toekomst heeft en een economisch levensvatbaar bedrijf wordt en blijft. Het is aan het bedrijf om haar eigen bedrijfsvoering vorm te geven richting deze duurzame toekomst.
Vindt u het acceptabel dat dit bedrijf mogelijk miljarden aan subsidie gaat ontvangen en ondertussen een op de vijf werknemers ontslaat? Zo ja, waarom is dit voor u acceptabel? Zo nee, welke voorwaarden omtrent werkgelegenheid en inspraak bent u voornemens af te spreken bij de maatwerkafspraken?
Zoals ook bij vraag 34 aangegeven is het aan het bedrijf om haar eigen bedrijfsvoering vorm te geven richting een duurzame toekomst. Het is in het belang van zowel de Nederlandse overheid als het bedrijf dat het bedrijf een schone en duurzame toekomst heeft en een economisch levensvatbaar bedrijf wordt en blijft.
Het doel van de maatwerkafspraak is schone, groene en economisch levensvatbare staalproductie in de IJmond. Een belangrijke voorwaarde om via een maatwerkafspraak steun te kunnen verlenen is wel dat een bedrijf financieel gezond is. Er mag geen staatsteun worden gegeven om een verlieslatend bedrijf overeind te houden. De Nederlandse staat en ook de Europese Commissie toetst streng op deze voorwaarde. Daarmee wordt geborgd dat eventuele staatssteun daadwerkelijk gebruikt wordt voor verduurzaming en schonere productie en niet voor het overeind houden van een verlieslatend bedrijf.
TSN en de vakbonden hebben eerder al een overeenkomst gesloten in de vorm van het Sociaal Contract Groen Staal. Deze overeenkomst is van toepassing op werknemers van TSN wiens functie door de transitie op termijn wordt uitgefaseerd. Het doel is om werknemers van de fabrieken die op termijn zullen sluiten te behouden door het bieden van baangaranties en begeleiding richting nieuwe functies.
Onderschrijft u dat een belangrijke voorwaarde voor steun vanuit de overheid naast harde garanties voor gezondheid van omwonenden, commitment vanuit de directie voor goede, gezonde en groene werkgelegenheid zou moeten zijn?
Ja, dat onderschrijf ik. Allereerst is goed werkgeverschap in Nederland wettelijk geregeld27 en dus moet ook TSN zich hieraan houden. Steun vanuit de overheid ziet alleen op bovenwettelijke maatregelen die verder gaan dan waar wettelijk al aan voldaan moet worden.
Het is daarnaast primair aan werkgever en vakbonden om verdere afspraken te maken over goed werkgeverschap. Dit gaat bijvoorbeeld over het creëren van goede en gezonde werkomstandigheden. Voor medewerkers van TSN zijn er aanvullende collectieve regelingen ingesteld, zoals de cao en afspraken tussen werkgever en de ondernemingsraden.
Zou het, ondanks de recente uitwisselingen tussen het bedrijf, de medewerkers en vakbonden, die de plannen lijken te hebben afgezwakt, volgens u mogelijk zijn dat volgend jaar (of ergens de komende jaren) alsnog een op de vijf medewerkers ontslagen wordt? Vindt u dit acceptabel?
Ik vind het belangrijk dat het bedrijf een schone en duurzame toekomst heeft en een economisch levensvatbaar bedrijf wordt en blijft. Dat is een prioriteit voor zowel de Nederlandse staat als voor het bedrijf zelf. Het is aan het bedrijf om hier invulling aan te geven.
Bent u bereid om als voorwaarde te bedingen dat de medewerkers betrokken worden en een finale stem krijgen bij het eventueel herstructureren van het bedrijf? Bent u bereid om als voorwaarde te stellen dat kerntaken van het bedrijf niet uitbesteed gaan worden?
Het is de verantwoordelijkheid van het bedrijf zelf om hier invulling aan te geven. Het is de rol van de vakbonden en de ondernemingsraad om de medewerkers te vertegenwoordigen en de betrokkenheid te organiseren. Hierin ligt geen rol voor de Nederlandse staat.
Gaat u er met de maatwerkafspraken ook voor zorgen dat omwonenden en werknemers meer zeggenschap krijgen in het bedrijf? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier gaat u hiervoor zorgen?
Het is aan het bedrijf zelf om hier invulling aan te geven. Dit geldt ook voor het organiseren van inspraak van werknemers, eventueel via de werknemersvertegenwoordiging. De Wet op de Ondernemingsraden bevat voorschriften over het betrekken van de ondernemingsraden. Zowel vakbonden als de ondernemingsraad kunnen vanuit hun eigen rol de belangen van werknemers behartigen. Op dit specifieke punt ligt dus geen rol voor de Nederlandse staat.
Op grond het Verdrag van Aarhus en de Omgevingswet, moeten omwonenden mogelijkheden tot inspraak krijgen bij besluitvorming over milieuaangelegenheden. Dit is aan de betrokken overheidsinstantie.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden en vóór het CD Verduurzaming Industrie dat begin september staat ingepland?
Het versturen van de beantwoording is helaas niet gelukt voor het CD Verduurzaming Industrie.
Israël dat verdere stappen neemt in etnische zuivering |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het Trouw-artikel Israël wil 600.000 Gazanen opsluiten en verdrijven: «Dit is een concentratiekamp»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat Israël van plan is 600.000 Palestijnen in Gaza binnen 60 dagen op te sluiten in een «concentratiekamp»-achtige situatie waarna waarschijnlijk gedwongen uitzetting volgt, zoals gemeld in Trouw?
Het creëren van een door militairen afgesloten gebied zou onacceptabel zijn. Als deze plannen daadwerkelijk worden uitgevoerd, dan zou dat een schending van het internationaal humanitair recht betreffen en hoogstwaarschijnlijk leiden tot gedwongen ontheemding en deportatie. Nederland heeft zijn visie op dit plan vrijwel direct gedeeld met Israel.
Deelt u de analyse dat dit neerkomt op etnische zuivering en een zeer ernstige schending van het internationaal recht? Zo ja, bent u van oordeel dat het kabinet het opzettelijk opsluiten van Palestijnen openlijk en keihard moet veroordelen? Zo nee, hoe verhoudt zich dat tot het Genocideverdrag en andere internationale verdragen en op welke experts baseert u zich dan?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat Israël, met het opzettelijk opsluiten van honderdduizenden mensen in een gebied zonder adequate toegang tot water, voedsel, medische zorg of veiligheid, oorlogsmisdaden pleegt en uithongering van burgers als oorlogswapen inzet?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat het wegkijken van de Nederlandse regering te lang heeft geduurd en dat vooral praten met Israël niet heeft gewerkt, en dat Israël steeds verder escaleert?
Zoals toegelicht in de brief aan uw Kamer over de situatie in de Gazastrook van 28 juli 2025 zet het kabinet zich in om door een combinatie van druk op en dialoog met Israël de situatie in zowel de Gazastrook als de Westelijke Jordaanoever te verbeteren.
Welke spoedacties en sancties gaat u ondernemen om Israël onder druk te zetten om de verdrijving, verdere etnische zuivering en genocide te stoppen, nu het nog kan? Zo nee, waarom negeert u het Genocideverdrag en weigert u de oproep van mensenrechten- en hulporganisaties en experts op te volgen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om actief bij te dragen aan, en op te roepen tot, een internationaal beschermingsmechanisme voor de Palestijnse burgerbevolking, bijvoorbeeld via VN-blauwhelmen, een no-fly zone of veilige doorgang, teneinde verdere etnische zuivering in Gaza te voorkomen? Zo nee, hoe gaat u dan voorkomen dat Israël verdere stappen neemt in etnische zuivering?
Het kabinet roept voortdurend op de burgerbevolking van de Gazastrook te beschermen conform het humanitair oorlogsrecht. De bovenstaande opties vereisen ofwel een resolutie van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, ofwel toestemming van de partijen bij het gewapend conflict. Op dit moment is de kans hierop klein. Bovendien is het de vraag waarnaartoe de burgerbevolking zich zou moeten verplaatsen via de bovenstaande genoemde veilige doorgang.
Overweegt u nu wel een beroep te doen op het Internationaal Gerechtshof en zich aan te sluiten bij de genocidezaak die daar nu tegen Israël loopt? Zo nee, waarom niet?
Op grond van het Statuut van het Internationaal Gerechtshof zijn er twee mogelijkheden voor staten om deel te nemen aan een contentieuze procedure tussen andere staten. Ten eerste is er de mogelijkheid tot het indienen van een interventie door een staat die meent een rechtsbelang te hebben bij de uitkomst van het geschil. Een staat die op deze wijze wil interveniëren moet aantonen dat de beslissing van het Internationaal Gerechtshof in het geschil tussen de twee partijen bij het geschil zulke consequenties heeft dat een interventie nodig is om zijn belangen zeker te stellen. De voorwaarden voor een dergelijke interventie zijn strikt en uit de jurisprudentie van het Internationaal Gerechtshof blijkt dat de drempel voor ontvankelijkheid van een dergelijke interventie hoog is. Tot nu toe heeft het Hof de overgrote meerderheid van de verzoeken om interventie onder deze bepaling afgewezen.
Ten tweede kunnen staten die partij zijn bij het verdrag op grond waarvan het geschil gevoerd wordt een interventie indienen waarbij zij hun visie op de constructie (interpretatie) van dit verdrag geven. Een dergelijke interventie is alleen ontvankelijk indien zij zich beperkt tot de constructie van het verdrag. Zij mag niet ingaan op de feiten van de zaak of het recht toepassen op deze feiten. Dit type interventie wordt over het algemeen toegelaten, maar het Hof past ook hier de beperking strikt toe en zal die (onderdelen van) interventies die verder gaan dan de strikte constructie van het verdrag niet ontvankelijk verklaren.
In beide gevallen is sprake van een interventie en wordt de interveniërende staat geen partij bij het geschil. Dat laatste kan alleen als beide partijen daarmee instemmen. Dit is in de geschiedenis van het Internationaal Gerechtshof nog niet voorgekomen en instemming van beide partijen het voorliggende geschil tussen Zuid-Afrika en Israël is uiterst onwaarschijnlijk. Uit de tekst van een interventie kan allicht blijken dat de interveniërende staat een standpunt van een van de partijen bij het geschil deelt, of zelfs steunt, maar ook dat maakt een interveniërende partij geen mede-eiser. De deelname van de interveniërende staat aan de procedure is beperkt tot de interventie; deze staat mag zich niet uitlaten over andere onderwerpen; en heeft ook geen recht om gehoord te worden op andere onderwerpen dan die die het onderwerp zijn van de interventie. De verbindendheid van de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof is dan ook beperkt tot die onderdelen waarover de interventie zich uitgelaten heeft. Op basis hiervan is «aansluiten» als een partij bij het geschil niet mogelijk.
Bent u het ermee eens dat u op geen enkele manier recht doet aan uw morele en juridische verantwoordelijkheid als Minister van Buitenlandse Zaken van een land dat zich profileert als gastland van de internationale rechtsorde? Zo nee, hoe geeft u dan precies invulling aan die verantwoordelijkheid en op welke experts baseert u zich?
Nee. Zoals toegelicht in de brief aan uw Kamer over de situatie in de Gazastrook van 28 juli jl. 2025, gebruikt het kabinet een combinatie van druk op en dialoog met Israël om de situatie in zowel de Gazastrook als de Westelijke Jordaanoever te verbeteren. Dit alles naar vermogen en binnen de grenzen van ons kunnen.
Nederland neemt de bescherming van de internationale rechtsorde serieus en neemt daarom al langere tijd stappen om de situatie naar vermogen te verbeteren, zoals ook in de Kamerbrieven van 18 juni 2025 en 28 juli 2025 is omschreven. Het kabinet zal naar aanleiding van de ontwikkelingen op de grond steeds haar inzet blijven wegen en bezien welke instrumenten, maatregelen of stappen op het terrein van diplomatie, humanitair veiligheid en bestrijding van straffeloosheid kunnen worden ingezet ten behoeve van verbetering van de situatie in de Palestijnse Gebieden.
Wilt u de bovenstaande vragen gezien de ernst en urgentie van de zaak deze week één voor één beantwoorden?
Er is getracht om de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.