Het rapport ‘Geen afgesloten hoofdstuk’ van ACOI over het openbaar maken van de archieven van de Bijlmervliegramp. |
|
Caroline van der Plas (BBB), Raoul White (GroenLinks-PvdA), Pieter Omtzigt (NSC), Martine van der Velde (PVV), Michiel van Nispen (SP), Mpanzu Bamenga (D66), Eline Vedder (CDA), Sandra Palmen (NSC), Pepijn van Houwelingen (FVD), Don Ceder (CU), Marieke Koekkoek (D66), Joost Eerdmans (EénNL), Chris Stoffer (SGP), Doğukan Ergin (DENK), Claire Martens-America (VVD) |
|
Gräper-van Koolwijk , Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Herinnert u zich de Kamerbreed ondertekende en aangenomen motie-Omtzigt c.s. die vroeg om een advies over de openbaarheid van het archief van de Bijlmervliegramp?1
Heeft u kennisgenomen van het advies van het Adviescollege Openbaarheid en Informatiehuishouding (ACOI), «Geen afgesloten hoofdstuk» dat op 19 april 2024 verschenen is?
Wilt u per aanbeveling zeggen hoe u dit gaat opvolgen?
Bent u bereid de voorgestelde commissie zo spoedig mogelijk in te stellen, zodat binnen een paar maanden beoordeeld kan worden wat openbaar kan worden gemaakt? Bent u bereid opdracht te geven om vooral naar openbaarheid te streven wanneer dat kan en dat ook in de opdracht mee te geven?
Kunt u aangeven hoe de Flight Data Recorder en het Data Recording System, die volgens pagina 28 niet onder annex 13 artikel 15 (mogelijke geheimhouding) vallen, openbaar gemaakt zullen worden?
Deelt u de mening dat de openbaarmaking veel te lang geduurd heeft en dat het ongewenst was dat alle stukken voor 75 jaar geheim verklaard waren? Kunt u dat toelichten?
Bent u bereid om samen met het Nationaal Archief ervoor te zorgen dat er een laagdrempelige manier komt om het archief in te zien voor mensen die ooggetuige waren, familieleden en vrienden verloren hebben en vragen hebben en voor andere geïnteresseerden?
Op welke termijn is het dossier voor hen op gepaste wijze toegankelijk?
Zou openbaarmaking en archivering niet belegd moeten worden bij een bewindspersoon?
Wat zijn de voors en tegens om, met het oog op de Wet open overheid en de democratische rechtsstaat, deze verantwoordelijkheid en bevoegdheid bij het Ministerie van Algemene Zaken of bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties te beleggen?
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Toegenomen Nederlandse importen uit de Chinese provincie Xinjiang |
|
Mpanzu Bamenga (D66), Chris Stoffer (SGP), Daniëlle Hirsch (GL), Don Ceder (CU) |
|
Gerrit van Leeuwen |
|
Klopt het dat de Chinese handelscijfers over de eerste maanden van dit jaar laten zien dat de export vanuit de provincie Xinjiang naar de EU sterk is toegenomen, zoals gesteld in hetNederlands Dagbladvan 25 maart jl.?1 Klopt het dat Nederland op de derde plaats staat?
Bent u bekend met het onderzoek van Adrian Zenz dat in het artikel genoemd wordt en deelt u zijn conclusie dat de inzet van Oeigoeren in sectoren die bekend zijn vanwege dwangarbeid sterk is toegenomen?
Welke verantwoordelijkheid hebben bedrijven om zeker te stellen dat de producten die zij importeren uit Xinjiang niet met behulp van dwangarbeid geproduceerd zijn?
Kunnen Nederlandse consumenten ervan uitgaan dat zij geen producten kopen die gemaakt zijn met behulp van dwangarbeid wanneer zij bijvoorbeeld Chinese zonnepanelen of andere Chinese producten aanschaffen? Zo nee, acht u dat een aanvaardbare situatie?
Ziet u een verband tussen de stijging van deze importen uit Xinjiang en de aanstaande inwerkingtreding van de dwangarbeidverordening? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wanneer verwacht u dat de dwangarbeidverordening effect zal gaan hebben?
Welk effect verwacht u op de importen uit Xinjiang wanneer ook deCorporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD) in werking zal treden?
Deelt u de mening dat de dwangarbeidverordening en de CSDDD eraan kunnen bijdragen dat Europa de afhankelijkheid van Chinese producten en grondstoffen sneller zal verminderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Is de reikwijdte van de CSDDD volgens u voldoende om de import van producten die gemaakt zijn met behulp van dwangarbeid, of gepaard gaande met andere mensenrechtenschendingen of milieuschade, substantieel te verminderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op welke manier verwacht u dat deCorporate Social Responsibility Directive (CSRD) zal bijdragen aan meer transparantie over importen uit Xinjiang?
Kunt u garanderen dat bedrijven die nog steeds handelen in goederen vanuit Xinjiang waarvoor het risico bestaat dat ze geproduceerd zijn met gebruikmaking van dwangarbeid, geen steun van de Nederlandse staat ontvangen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) in de agrarische sector. |
|
André Flach (SGP), Chris Stoffer (SGP) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het feit dat er in de agrarische sector veelvuldig gebruik wordt gemaakt van het ruilen van gronden, bijvoorbeeld in het kader van vruchtwisseling en bodemkwaliteit?
Klopt het dat de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) ook van toepassing is op onroerende zaken (in casu los land), indien sprake is van een teeltpachtovereenkomst en dus uit gebruik is gegeven?
Klopt het dat de Grondkamer beoordeelt of sprake is van een teelt waarvoor teeltwisseling vereist is?
Hoe wordt beoordeeld of er sprake is van een teeltpachtovereenkomst die is aangegaan voor teelten waarvoor vruchtwisseling noodzakelijk is?
Voor welke gewassen geldt dat vruchtwisseling noodzakelijk is, om in aanmerking te komen voor artikel 7:396 lid 1 sub c Burgerlijk Wetboek (BW)?
Klopt het dat grassen en maïs hier niet voor in aanmerking komen?
In hoeverre is de gemaakte uitzondering, op de hoofdregel dat alles wat uit gebruik wordt gegeven niet kwalificeert voor de BOR, dan toereikend voor diegenen die bodemkwaliteit en milieubeheer als onderdeel van hun bedrijfsexploitatie meewegen, indien voor bijvoorbeeld gras en maïs geen rechtsgeldige teeltpachtovereenkomst kan worden gesloten?
Bent u bereid om, voor teeltpachtovereenkomsten waarbij voor één partij sprake is van een teelt waarvoor teeltwisseling noodzakelijk is en bij de andere partij niet, de teeltpachtovereenkomst bij beide partijen te laten kwalificeren voor de BOR?
Indien u hiertoe niet bereid bent, welke oplossing voorziet u voor het probleem dat de eigenaar van de grond (de verpachter) de BOR niet kan toepassen op een deel van zijn vermogen en dientengevolge in mindere mate bereid zijn om grond uit gebruik te geven aan een pachter?
Meldingen in het veiligheidssysteem Eccairs over het luchtruim boven Oekraïne voor 17 juli 2014, de datum waarop vlucht MH17/KL4103 werd neergeschoten |
|
Gijs Tuinman (BBB), Raymond de Roon (PVV), Chris Stoffer (SGP), Pieter Omtzigt (NSC), Olger van Dijk (NSC) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat u in het Wob-verzoek van RTL Nieuws aangaf dat er in 2014 drie meldingen in Eccairs gedaan zijn over Oekraïne? (bron brief J&V 2209023)
Kunt u per melding aangeven wanneer de melding gedaan is (wanneer het opgenomen is in Eccairs), wanneer het voorval plaatsvond waarop de melding betrekking had, wanneer de melding internationaal gedeeld is en wat de inhoud van de melding was?
Kunt u de drie Eccairs-meldingen (die door Nederland gedaan zijn) ter inzage leggen bij de Kamer, desnoods vertrouwelijk?
Waarom heeft u de informatie geweigerd onder verordening EU 376/2014, die pas in 2015 in werking getreden is, terwijl de meldingen betrekking hebben op 2014?
Indien u ze niet ter inzage kunt leggen bij de Tweede Kamer, kunt u dan aangeven welk belang van de Staat (de enige uitzonderingsgrond van artikel 68 Grondwet) zich daartegen verzet?
Indien u het belang van de Staat inroept, wilt u dan aan de ministerrraad voorleggen of dat terecht gebeurt en de redenen geven waarom het in belang van de Staat is om hier geen mededelingen over te doen?
Indien Kamerleden geen inzage krijgen in de Eccairs-meldingen en hoe de meldingen gegaan zijn, hoe kunnen zij dan vaststellen of het Eccairs-systeem naar behoren werkt en of zij er bijvoorbeeld op zouden moeten aandringen om de regels te veranderen?
Bent u ervan de hoogte dat uw ambtsvoorgangers het volgende hebben meegedeeld aan de Kamer: «Er is door de ILT opnieuw gekeken of Eccairs in het voorjaar van 2014 meldingen bevatte van Oekraïne. Eccairs bevatte in die periode ook meldingen van Oekraïne, maar die betreffen normale operationele voorvallen (birdstrikes, lasers, procedurefouten, klemmende koffers, e.d.) zonder verband met de situatie rond het neerhalen van vlucht MH17»? (Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2597)
Kunt u een overzicht geven van welke meldingen er voor 17 juli 2014 waren in het Eccairs-systeem, waarop dit antwoord gebaseerd is?
Kunt u de ILT opnieuw laten kijken in Eccairs en kijken welke meldingen er tussen 1 januari 2014 en 15 augustus 2014 in Eccairs gedaan zijn over Oekraine en aangeven welke meldingen betrekking hebben op de veiligheid van het luchtruim boven Oekraïne? Kunt u een lijst geven met die meldingen (waarbij de melder geanonimiseerd is)?
Waren/zijn er meer meldingen over de veiligheid van het luchtruim van Oekraïne, die in 2014 wel in Eccairs gezet zijn? Zo ja, welke zijn dat dan?
Kunt u ervoor zorgen dat alle meldingen die hierboven gevraagd zijn, opgenomen worden in het MH17-archief (hotspot)?
Kunt u de brief die op 28 september 2022 bij de regeling van werkzaamheden gevraagd is over MH17 aan de Kamer doen toekomen met een precies antwoord op elke vraag?
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
De interactieve tablettour van het Nationaal Holocaustmuseum voor groepen leerlingen uit het voortgezet onderwijs |
|
Jimmy Dijk (SP), Chris Stoffer (SGP), Diederik van Dijk (SGP) |
|
Gräper-van Koolwijk , Mariëlle Paul (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de interactieve tablettour van het Nationaal Holocaustmuseum voor groepen leerlingen uit het voortgezet onderwijs?1
Ja, hier zijn we mee bekend.
Deelt u de opvatting dat het onmisbaar is dat leerlingen inzicht krijgen in de Holocaust? Onderkent u dat een bezoek aan het Holocaustmuseum voor scholen een waardevol hulpmiddel kan zijn om, zoals verplicht in de kerndoelen, de Holocaust aan de orde te stellen?
Ja, die opvatting delen wij. Het is noodzakelijk dat in het onderwijs actief aandacht is en blijft voor de verschrikkingen van de Holocaust. We moeten ons als samenleving realiseren wat er is gebeurd en we moeten zorgen dat de verschrikkingen van de Holocaust nooit vergeten worden. Het onderwijs speelt daar een belangrijke rol in door aandacht te besteden aan de Holocaust. Specifieke kennisoverdracht, bijvoorbeeld tijdens de geschiedenisles en de onderlinge gesprekken tussen docenten en leerlingen, is essentieel. Ook activiteiten die buiten de interactie tussen docent-leerling plaatsvinden, zoals de inzet van gastsprekers of het bezoeken van historische plekken, dragen bij aan waardevolle en belangrijke inzichten. Daar valt een bezoek aan het Holocaustmuseum of een andere plek waar de Holocaust zichtbaar en tastbaar wordt, zeker onder.
Deelt u de opvatting dat een bezoek aan het Holocaustmuseum voor iedereen van belang is om te leren over onze gedeelde geschiedenis en de oorzaken en gevolgen van de Tweede Wereldoorlog?
Ja. Ook buiten het regulier onderwijs is het voor iedereen van belang om kennis te nemen van de verschrikkingen van de Holocaust en van de ontwikkelingen die hebben geleid tot de Holocaust.
Wat vindt u van de ambitie dat ten minste alle middelbare scholieren in de komende jaren het Holocaustmuseum bezoeken? Welke plannen heeft u om dit te bereiken?
Het is zeer waardevol als middelbare scholieren een bezoek brengen aan het Holocaustmuseum of aan herinneringscentra zoals Herinneringscentrum Kamp Westerbork. Deze instellingen kunnen in belangrijke mate bijdragen aan kennis over de Holocaust. Het is echter aan scholen zelf om hier initiatief toe te nemen en te kijken welke activiteit past bij de school en doelgroep.
Aan scholen in het primair onderwijs is structureel 4,5 miljoen euro (prijspeil 2018) beschikbaar gesteld voor het bezoeken van musea en historische plaatsen. Scholen kunnen deze middelen ook gebruiken voor een bezoek aan het Holocaustmuseum of een andere instelling, waar het verhaal van de Holocaust wordt verteld. Vanuit de Minister voor Primair en Voortgezet onderwijs is het initiatief genomen om een bezoek aan het Holocaustmuseum en aan andere instellingen, waar het verhaal van de Holocaust verteld wordt, onder de aandacht te brengen bij scholen.
Er is nu geen totaaloverzicht beschikbaar van het aantal bezoekers, waaronder scholieren, aan een herinneringslocatie. De Staatssecretaris van VWS heeft de stichting WO2NET gevraagd periodiek een zo scherp mogelijk inzicht te verschaffen van het publieksbereik van WO2-musea en herinneringscentra, zodat gericht aan een versterking hiervan gewerkt kan worden.
De Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding (NCAB) heeft daarnaast het initiatief genomen tot overleg met betrokken organisaties om te komen tot een Nationaal Plan Holocausteducatie in afstemming met de betrokken bewindspersonen van SZW en VWS en met ons. In beeld wordt gebracht op welke onderdelen de (informele) educatie over de Holocaust versterkt zou moeten worden. Er wordt naar effectieve manieren gezocht om docenten en herinneringsorganisaties hierin te ondersteunen.
Naast de ambities rondom Holocausteducatie wil de Minister voor Primair en Voortgezet onderwijs, de komende tijd ook extra inzetten op de veiligheid van Joodse leerlingen op niet-Joodse scholen. Volgens de zeer recente CIDI Monitor vinden scholen het lastig om een antisemitisch incident aan te pakken.2 Daarom werk ik momenteel met het CIDI, en andere Joodse organisaties, aan het ontwikkelen van een handreiking. Deze handreiking moet scholen helpen bij het omgaan met en het melden van antisemitische incidenten, zodat er daadkrachtig opgetreden kan worden wanneer antisemitisme op school zich voordoet. Mijn streven is om deze handreiking eind april te publiceren.
Vindt u ook dat het kennis hebben van de Holocaust een plaats verdient in het burgerschapsonderwijs? Op welke wijze betrekt u dit bij de ontwikkeling van de nieuwe kerndoelen?
De Minister voor Primair en Voortgezet onderwijs deelt zeker de mening dat de Holocaust een structurele plaats moet hebben in het funderend onderwijs. De invulling van Holocausteducatie kan op meerdere plekken binnen het curriculum plaatsvinden.
Kennis van de Holocaust komt niet specifiek terug in de algemene wettelijke burgerschapsopdracht aan scholen en de kerndoelen voor burgerschap, omdat de kennisoverdracht van de Holocaust al een andere plek heeft binnen het curriculum. In het primair onderwijs is kennis over de Holocaust verwerkt in de kerndoelen 52 en 53, vallend onder het domein Oriëntatie op jezelf en de wereld – tijd. In de onderbouw van het voortgezet onderwijs is kennisoverdracht van de Holocaust verwerkt in kerndoel 37, vallend onder onderdeel Mens en maatschappij. Voor kennisoverdracht van de Holocaust is de context (omvang en tijdspad) van de Tweede Wereldoorlog essentieel. Daarom vind ik dat specifieke kennisoverdracht passend is bij bijvoorbeeld de geschiedenisles.
Het voeren van schurende gesprekken over het conflict Midden-Oosten is een belangrijk onderdeel van het burgerschapsonderwijs. Daarom vind ik het goed dat vanuit het Expertisepunt Burgerschap handvatten geboden worden aan docenten in het po, vo en mbo om deze schurende gesprekken op een goede, respectvolle manier te stimuleren tussen leerlingen. Ik blijf mij inzetten voor versterking van beide beleidsaspecten: enerzijds holocausteducatie, anderzijds het voeren van het schurende gesprek.
Kunt u aangeven welke plaats het Holocaustmuseum heeft in het beleid om antisemitisme te bestrijden? Hoe werkt u aan de verdere bekendheid van het museum? Bent u hierover in gesprek met de vertegenwoordigende organisaties uit het onderwijsveld?
Het organiseren van bekendheid van het Holocaustmuseum is aan de organisatie zelf. Zij slagen daar goed in. In de eerste week na de opening was het museum al uitverkocht.3
Ook heeft de NCAB, zoals al geantwoord op vraag 5, het initiatief genomen tot overleg met betrokken organisaties om te komen tot een Nationaal Plan Holocausteducatie. Ook vertegenwoordigende organisaties uit het onderwijsveld worden hierbij betrokken. Een van de doelstellingen van dit plan is om scholieren (en anderen) buiten de klas kennis te laten nemen van de Holocaust. Een bezoek aan het Holocaustmuseum is daar een voorbeeld van.
Vanuit de Minister voor Primair en Voortgezet onderwijs is, zoals aangegeven, het initiatief genomen om een bezoek aan het Holocaustmuseum en aan andere instellingen, waar het verhaal van de Holocaust verteld wordt, onder de aandacht te brengen bij scholen.
Bent u bereid om samen met het Holocaustmuseum te verkennen hoe een gratis bezoek aan het museum voor alle Nederlanders mogelijk gemaakt kan worden? En bent u bereid om te onderzoeken hoe de Rijksoverheid dit het beste financieel mogelijk kan maken?
Het is van groot belang dat veel Nederlanders en anderen kennisnemen van het Holocaustmuseum en van herinneringscentra in Nederland. Het Ministerie van VWS draagt structureel bij aan de exploitatie van de herinneringscentra en zal ook structureel bijdragen aan het Nationaal Holocaustmuseum. Zoals hierboven benoemd is er budget beschikbaar voor scholen in het primair onderwijs voor museumbezoek. Op basis van het eerdergenoemde Nationaal Plan Holocausteducatie wordt bekeken of extra investeringen (in den brede) nodig zijn om de kennis over de Holocaust te vergroten. Het beleid van musea met betrekking tot de prijs en de toegankelijkheid is uiteindelijk aan musea zelf.
De verhouding tussen artikel 6 van de Kaderrichtlijn afvalstoffen en de EVOA-verordening |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Is de veronderstelling juist dat wanneer afvalstoffen op basis van de criteria in artikel 6 van de Kaderrichtlijn afvalstoffen (Richtlijn 2008/98/EG), niet langer als afvalstof aangemerkt worden deze onder de EVOA-verordening (Verordening 1013/2006) niet langer als afvalstof behandeld hoeven te worden? Kunt u zo nodig aangeven wanneer wel of niet?
Materialen die voldoen aan de criteria in artikel 6 van de Kaderrichtlijn afvalstoffen, hebben de einde-afvalstatus. Zij vallen daarmee niet meer onder de afvalstoffenwetgeving. De EVOA is alleen van toepassing op afvalstoffen en dus niet op materialen met de status einde-afval. Bij een verschil van inzicht tussen bevoegde gezagen voor internationale afvaltransporten schrijft artikel 28 van Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA) voor dat de strengste indeling moet worden gevolgd. Dit geldt ook voor het onderscheid tussen afval of niet-afval.
Vereist artikel 6 van de Kaderrichtlijn afvalstoffen dat bij het hanteren van de genoemde criteria verschil gemaakt wordt tussen stoffen die geëxporteerd zullen worden of niet? Zo ja, op welke wijze?
Er is geen vereiste in artikel 6 van de Kaderrichtlijn afvalstoffen op basis waarvan onderscheid gemaakt wordt tussen stoffen die geëxporteerd worden en stoffen die binnen Nederland blijven.
Is het op basis van artikel 6 van de Kaderrichtlijn afvalstoffen vereist dat afvalstoffen pas als niet-afvalstof aangemerkt mogen worden als ontvangende landen expliciet toestemming geven om het als niet-afvalstof aan te merken?
Dit vereiste volgt niet uit artikel 6 van de Kaderrichtlijn afvalstoffen, maar uit artikel 28 van de EVOA.
Kunt u aangeven welke Europese jurisprudentie hierover beschikbaar is en hoe andere lidstaten hiermee omgaan?
De wijze waarop EU-lidstaten met deze vraag moeten omgaan is vastgelegd in artikel 28 «Geschillen over de indeling» van de EVOA-verordening. EVOA artikel 28 bepaalt dat bij verschil van inzicht over de status afval of niet-afval, het transport wordt behandeld als zijnde afval. Jurisprudentie over de toepassing van de Kaderrichtlijn afvalstoffen is beschikbaar via het Hof van Justitie van de Europese Unie.
Het bericht ‘Geen straf voor mannen die zich vastlijmden bij 'Meisje met de parel' |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Gräper-van Koolwijk , Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Geen straf voor mannen die zich vastlijmden bij «Meisje met de parel»»1 , «Kunstbekladders vrijuit: goed nieuws voor andere klimaatactivisten?»2 en «Activist vernielt portret van voorvechter Joodse staat aan de Universiteit van Cambridge»?3
Ja.
Wat vindt u ervan dat deze cultuurbarbaren door het Hof strafverlichting hebben gekregen ten opzichte van het vonnis van de politierechter?4 Bent u van mening dat sprake was van vreedzaam demonstreren nu het Hof duidelijk heeft vastgesteld dat sprake is geweest van vernielingen en het nemen van onaanvaardbare risico’s?
De rechtspraak is onafhankelijk. Ik acht het niet verstandig om vanuit mijn positie rechterlijke uitspraken te becommentariëren. Wel hecht ik eraan te benadrukken dat ik elke vorm van vernieling verwerp en onacceptabel vind. Ik constateer dat het Hof het toebrengen van schade aan cultureel erfgoed in dit geval strafbaar heeft geacht.
Hoeveel kosten heeft het Mauritshuis moeten maken als gevolg van deze actie, waaronder in ieder geval begrepen herstelkosten, gederfde inkomsten en compensatie van bezoekers? Vindt u ook dat de kosten van deze onrechtmatige daad op de daders verhaald zouden moeten worden en bent u bereid het museum hierbij te ondersteunen?
Het Mauritshuis heeft laten weten dat geen sprake was van gederfde inkomsten omdat het museum ondanks de actie gewoon open bleef. Er is wel restitutiegeld uitgekeerd aan bezoekers die speciaal voor het Meisje met de Parel naar het Mauritshuis waren gekomen, maar de dag na de actie nog niet te zien was.
Erfgoedwetmusea als het Mauritshuis zijn onafhankelijke privaatrechtelijke instellingen aan wie het beheer en behoud van de rijkscollectie is toevertrouwd. Veiligheidszorg is daar ook onderdeel van. Ik heb er vertrouwen in dat het museum zelf een weloverwogen afweging maakt in het al dan niet verhalen van de herstelkosten op de daders.
Deelt u de zorg dat de uitspraak van het Hof als aanmoediging kan worden opgevat om tot goed georganiseerd wangedrag en vernielingen over te gaan, zoals blijkt uit de opgetogen reactie van Just Stop Oil?5 Welke inzet pleegt u om verdere misstanden te voorkomen?
Nee. Het Hof heeft de actie strafbaar geacht en de actievoerders hebben 23 dagen vastgezeten in voorarrest. Hiermee is een duidelijk signaal gegeven dat vernielingen (ook onder het mom van een demonstratie) niet zonder gevolg zullen blijven.
Naar aanleiding van het incident met het Meisje met de Parel zijn er in de sector gesprekken geweest. De Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed organiseerde daarnaast samen met het Vlaams steunpunt voor cultureel erfgoed FARO twee bijeenkomsten over collectieveiligheid en protestacties. Mij is bekend dat naar aanleiding van het incident veiligheidsprotocollen zijn aangescherpt.
Elk geregistreerd museum heeft bovendien een individueel beveiligingsplan. Erfgoedwetmusea stellen bijvoorbeeld integrale veiligheidsplannen op conform de Erfgoedwet en de Regeling beheer rijkscollectie en subsidiëring museale instellingen. Musea maken de veiligheidsmaatregelen die zij treffen om veiligheidsredenen echter niet openbaar. Ik kan daar dan ook niet verder op ingaan. De Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed houdt toezicht op de kwaliteit van deze plannen en heeft contact met de musea in Nederland. De musea hebben hun beveiliging over het algemeen gelukkig goed op orde.
Herkent u het signaal dat musea zwijgen uit vrees om niet het volgende doelwit te zijn? Wat kunt u doen om een klimaat van angst te helpen doorbreken?
Dat herken ik niet. Musea maken vanuit hun verantwoordelijkheid voor de collectie en de veiligheid daarvan zelf continue een inschatting. Zie hier ook mijn antwoord op vraag 4.
Heeft u, in samenwerking met de Museumvereniging, de politie en andere overheidsdiensten, een verkenning gedaan welke kunstwerken een verhoogd risico op aantasting lopen? Zijn voldoende beschermingsmaatregelen getroffen?
Dat heb ik niet. Zoals genoemd in mijn antwoord op vraag 5, hebben musea hun beveiliging over het algemeen goed op orde.
Ja. Zie daarvoor het antwoord op vraag 5.
Wat is het beleid van de Rijksmusea om te voorkomen dat bezoekers zich herhaaldelijk kunnen misdragen? In hoeverre kan aan bezoekers een museumverbod worden opgelegd indien zij zich hebben misdragen?
Musea geven begrijpelijkerwijs niet gedetailleerd prijs hoe ze hun collectie beveiligen. Musea hanteren over het algemeen huisregels en het is aan hen om actie te ondernemen als deze niet worden nageleefd.
Vindt u ook dat het fysiek aangrijpen van een kwetsbaar cultuurgoed in geen geval een toelaatbaar middel van demonstratie kan zijn, ook omdat onvermijdelijk risico’s op beschadiging ontstaan?6 Bent u bereid te verkennen of een bijzondere strafbaarstelling nodig is en meerwaarde kan bieden om deze misstanden adequaat aan te pakken?
Het vernielen of bekladden van nationaal erfgoed is niet toelaatbaar en onacceptabel.
Nee. Op grond van bestaande wetgeving heeft het Hof de actie strafbaar geacht. Ik zie geen aanleiding voor een verkenning.
De Turkse drone-aanslagen op christelijke leden van Noord-Syrische militie en berichten over Turkse betrokkenheid bij misdrijven in door Turkije bezette gebieden |
|
Don Ceder (CU), Chris Stoffer (SGP) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de Turkse drone-aanval in Noord-Syrië op voertuigen met daarin leden van Noord-Syrische veiligheidstroepen afkomstig uit de christelijke minderheid?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de reden van deze aanval door Turkije?
Turkije beroept zich op het recht van zelfverdediging en stelt dat de operaties gericht zijn op het tegengaan van aanvallen van PKK en YPG op Turks grondgebied.
Op welke manier vormen deze militieleden een bedreiging voor Turkije? Wat zegt Turkije hier zelf over?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van plan opheldering te vragen bij de Turkse autoriteiten over de voortdurende aanvallen op Noord-Syrië?
Zoals ook aangegeven in de beantwoording op de schriftelijke vragen van NSC dd. 4 januari erkent het kabinet de veiligheidszorgen van Turkije in de grensregio met Syrië en Irak en bespreekt deze operaties bilateraal met de Turkse autoriteiten. In deze gesprekken stelt het kabinet voorop dat Turkije moet handelen conform het internationaal recht, zodoende met de aantoonbare inachtneming van de eisen van noodzakelijkheid en proportionaliteit, als ook het vermijden van burgerslachtoffers en verdere regionale instabiliteit. Dit zal het kabinet blijven doen.
Zijn deze aanvallen door Turkije in Noord-Syrië ooit onderwerp van gesprek binnen de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO)? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid dit aan de orde te stellen?
De situatie in Noord-Syrië en Irak en de gevolgen daarvan zijn regelmatig onderwerp van gesprek binnen andere internationale fora, waaronder de EU en de anti-ISIS coalitie. Het kabinet ziet geen aanleiding om deze operaties ook in NAVO-verband aan de orde te stellen. Het kabinet is van mening dat een betekenisvolle dialoog over verschillen van inzicht meer gediend is door een gesprek binnenskamers dan door uitspraken in een plenaire vergadering. Zorgen over de mogelijke gevolgen van de militaire operaties worden langs de lijnen van het antwoord op vraag 4 in deze fora besproken.
Bent u van mening dat de Turkse acties de veiligheid in Noord-Syrië en Turkije verbeteren? Bent u het eens dat Turkije ertoe opgeroepen zou moeten worden aanvallen in Noord-Syrië te staken en/of bewijs te leveren dat de aangevallen doelen kwaad in de zin hadden tegen Turkije? Zo nee, waarom niet?
De situatie in Noord-Syrië blijft volatiel en complex. Diverse actoren en factoren, waaronder de Turkse activiteiten, komen in deze regio samen en kunnen invloed hebben op de veiligheidssituatie. Zoals gesteld in antwoorden 3 en 4 beroept Turkije zich op het recht op zelfverdediging. Het kabinet roept op tot proportionaliteit en noodzakelijkheid, alsook het vermijden van burgerslachtoffers en bewaken van regionale stabiliteit en blijft dit uitdragen in de contacten met Turkije.
Is bekend hoeveel inwoners van het gebied als gevolg van de Turkse aanvallen op de vlucht geslagen zijn? Weet u waar deze mensen naartoe gaan?
Nee, het valt niet vast te stellen wat de exacte impact van de Turkse militaire operaties in Noord-Irak en Syrië is op ontheemding van inwoners.
Acht u de bevindingen van het Human Rights Watch rapport betrouwbaar, dat stelt dat er wetteloosheid heerst in de door Turkije bezette gebieden in Noord-Syrië? Kunt u toelichten waarom wel of niet?2
De bevindingen van het Human Rights Watch rapport zijn zorgelijk. Het rapport spreekt over uiteenlopende mensenrechtenschendingen door verschillende actoren in Noord-Syrië. Zoals gesteld in antwoord op vraag 6 dragen diverse actoren (waaronder Turkije) en factoren bij aan de aanhoudende complexiteit en volatiliteit in Noord-Syrië. Het kabinet volgt het aanhoudende geweldsconflict in Noord-Syrië en de weerslag daarvan op de burgerbevolking nauwlettend. De situatie in Noord-Syrië is regelmatig onderwerp van gesprek in bilaterale gesprekken en in verschillende internationale fora, waaronder de EU en de anti-ISIS coalitie.
Hoeveel vluchtelingen uit deze gebieden komen in Europa dan wel Nederland terecht?
Het is niet duidelijk wat de impact van het aanhoudende conflict in Noord-Syrië is op de omvang van de vluchtelingenstroom naar Europa en/of Nederland. De asielinstroom van personen met de Syrische nationaliteit in de afgelopen jaren is vanwege de complexe situatie niet direct te relateren aan specifieke geweldsincidenten in Noord-Syrië.
Indien u deze berichten betrouwbaar acht, bent u van plan Turkije hier op aan te spreken? Bent u bereid dit ook in Europees verband te doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Het Open Doors rapport 2024 en het rapport “Freedom of Thought” van het humanistisch verbond |
|
Derk Boswijk (CDA), Chris Stoffer (SGP), Don Ceder (CU), Isa Kahraman (NSC) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het Open Doors rapport 20241 en het rapport «Freedom of Thought» van het humanistisch verbond2?
Ja. De Speciaal Gezant voor Religie en Levensovertuiging heeft beide rapporten op woensdag 17 januari jl. persoonlijk in ontvangst genomen tijdens een symposium georganiseerd door Open Doors en het Humanistisch Verbond.
Hoe duidt u de trends ten opzichte van vorig jaar? Is dit nog aanleiding om ergens het beleid of de diplomatieke inzet van Nederland aan te scherpen?
De ranglijst schetst een zorgelijk beeld van vervolging van mensen omwille van hun religie of levensovertuiging. Dit komt ook naar voren uit het Freedom of Thoughtrapport van het Humanistisch Verbond. Het kabinet herkent trends zoals genoemd in het Open Doors rapport, waaronder toename van religieus gemotiveerd geweld in de Sahelregio en onderdrukking van mensen vanwege hun religie of levensovertuiging in onder andere Nicaragua, China en India. Dit is overal en altijd een kwalijke zaak.
De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens stipuleert dat een ieder het recht heeft op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst. Dit omvat ook de vrijheid om van religie of levensovertuiging te veranderen en de vrijheid om zowel in het openbaar als privé een godsdienst of levensovertuiging – alleen of met anderen – te belijden. Dit is en blijft een prioriteit voor het Nederlands mensenrechtenbeleid. Helaas zien we dat schendingen van dit universele recht vaak niet alleen staan en meestal samengaan met de schending van de andere fundamentele rechten zoals vrijheid van meningsuiting en gelijke rechten voor vrouwen en meisjes en voor lhbtiq+-personen.
Nederland vraagt, zowel publiek als achter de schermen, aandacht voor het belang van het beschermen van mensenrechten voor iedereen en heeft daarbij speciale aandacht voor religieuze en andersdenkende minderheden. Nederland doet dit via bilaterale en multilaterale kanalen, de intergouvernementele International Freedom of Religion or Belief Alliance (IRFBA), de International Contact Group on Freedom of Religion and Belief van de VS en de EU, onze ambassades in het buitenland, de mensenrechtenambassadeur en de speciaal gezant voor religie en levensovertuiging.
Kunt u aangeven welke programma’s Nederland in de verschillende genoemde landen steunt om eenheid tussen religieuze groepen te bevorderen?
Nederland ondersteunt in een vijftal landen uit de ranglijst christenvervolging 2024 programma’s specifiek gericht op de bevordering van eenheid tussen religieuze groepen. Dit zijn Ethiopië, Indonesië, Irak, Mali en Nigeria. Deze ondersteuning loopt via het JISRA-partnerschap programma (Joint Initiative for Strategic Religious Action) met consortiumleider Mensen met een Missie.
Met dit project worden via intra-, inter- en extrareligieuze programma’s de samenwerking en dialoog bevorderd binnen religieuze gemeenschappen in deze landen, evenals tussen de geloofsgemeenschappen zoals christenen en moslims. Daarbij wordt met name de rol van vrouwen en jongeren onder de aandacht gebracht. Ook wordt ingezet op dialoog met en lobby bij de overheden om gelijke rechten voor religieuze groepen te bevorderen. Zo hebben christelijke en moslimjongeren in Ethiopië gezamenlijk de beperkte toegang tot elektriciteit in christelijke wijken in een dorp bij de lokale autoriteiten weten te regelen. In Nigeria hebben christelijke en moslimvrouwen gezamenlijk initiatieven genomen om religieuze dorpsconflicten in het noorden van het land te beslechten. De lessen die in de projecten in Kenia en Indonesië over versterking van de positie van vrouwen binnen religies zijn geleerd, werden vorig jaar uitgewisseld door de betrokken deelnemers in een bijeenkomst in Jakarta.
Hoe reageert u specifiek op de explosieve groei van geweld tegen christenen? Hoe zet Nederland zich daartegenin?
Zie het antwoord op vraag 2 en vraag 3.
Wat is de inzet van het kabinet in de Universal Periodic Review van Nigeria nu Nederland in de Verenigde Naties (VN) Mensenrechtenraad is vertegenwoordigd? Bent u bereid om geweld tegen christenen daar aan te dragen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?
Nederland brengt via verschillende kanalen zijn zorgen over de mensenrechtensituatie en vrijheid van religie en geloofsovertuiging in Nigeria over. In de Nederlandse UPR-verklaring die op 23 januari 2024 tijdens het zogenaamde «mensenrechtenexamen van de VN» is aangedragen ten aanzien van Nigeria en online terug te vinden is, roept Nederland Nigeria op de inspanningen te verhogen om de verantwoordingsplicht te versterken en de veiligheid te vergroten om het genot van de rechten op vrijheid van religie en levensovertuiging in alle regio’s van Nigeria te garanderen. Tevens is het onderwerp van vrijheid van religie en levensovertuiging voor iedereen, zo ook christenen en niet-gelovigen, een onderdeel van de bilaterale gesprekken die Nederland en Nigeria voeren.
Kunt u zich inzake Nigeria, en waar het ook optreedt, inzetten voor christenen en andere groepen onder intern verdreven personen, gezien er vaak hele dorpen en regio’s ook samen christelijk zijn?
Het geweld dat door het gehele land woedt, waarbij burgerslachtoffers vallen met verschillende etniciteiten en religies wordt veroorzaakt door een mix van factoren die in de verschillende gebieden een meer of minder belangrijke rol spelen. Religie wordt in sommige gevallen gebruikt als aansporende reden voor dit geweld, maar het is niet de grondoorzaak van het geweld. Zo zijn bijvoorbeeld de schaarse grond, verminderde toegang tot sociaal-economische mogelijkheden, geringe mogelijkheid tot effectieve politieke participatie en het landbeheerstelsel grondoorzaken van dit geweld. Factoren als klimaatverandering, vermeende marginalisering van bevolkingsgroepen en de verslechterende economische situatie verergeren de strijd om schaarse middelen. Zowel de beleidsnota «Doen waar Nederland goed in is» als de Afrikastrategie benadrukken dat Nederland zich inzet voor het aanpakken van grondoorzaken van armoede, terreur, irreguliere migratie en klimaatverandering om stabiliteit, vrede en veiligheid voor o.a. Afrikaanse landen en burgers na te streven. Dit doet Nederland ongeacht hun geslacht, achtergrond, religie of geloofsovertuiging.
Daarnaast heeft Nederland programma’s die toezien op de bevordering van eenheid tussen religieuze groepen (zie antwoord op vraag 3). Ook brengt Nederland geregeld het belang van objectieve gerechtigheid op, mede om politisering van religie tegen te gaan.
De voorzitter van de humanisten in Nigeria, Mubarak Bala, is in 2020 in een oneerlijk proces veroordeeld tot een lange gevangenisstraf; wat kunt u in deze casussen doen? En hoe treedt een ambassade dan op als er een specifieke rechtszaak of casus is die christenvervolging raakt?
Daar waar mogelijk verzoeken medewerkers van de ambassade toestemming aan de autoriteiten in het betrokken land om een rechtszaak bij te wonen die gericht is tegen mensenrechtenverdedigers dan wel tegen personen tegen wie een rechtszaak is aangespannen in strijd met de universele verklaring van de rechten van de mens. Zo kan de post door aanwezigheid uiting geven aan bestaande zorgen. Ook kan de ambassade specifieke zaken bespreken met de autoriteiten, bilateraal of bijvoorbeeld in EU-verband. Ook worden met ambassades van gelijkgezinde landen afspraken gemaakt over het bijwonen van mensrechtszaken in andere landen.
Kunt u inzichtelijk maken wat u onderneemt in het kader van wetten die afvallen van de Islam en bekering naar het christendom strafbaar stellen?
Onder de vrijheid van religie en levensovertuiging valt ook het recht zich te allen tijde van een religie of levensovertuiging af te keren, te veranderen van religie of levensovertuiging of om er geen aan te hangen. We zien, ook door dit rapport bevestigd, de druk op afvalligheid en bekering in brede zin toenemen. Nederland zet zich via multilaterale kanalen als de VN en de EU in om strafbaarstelling van apostasie en blasfemie tegen te gaan, en benoemt waar opportuun en mogelijk ook de rechten van bekeerlingen in bilateraal contact met landen waar dit als problematisch wordt ervaren. Ook heeft Nederland zich in de Mensenrechtenraad (MRR) met succes ingespannen voor een oproep tot een moratorium op de doodstraf op blasfemie en afvalligheid in de tweejaarlijkse anti-doodstrafresolutie van de Mensenrechtenraad.
Vanaf 2024 is Nederland weer actiever in Irak, welke kansen biedt dit om middels soft power meer invloed op het gebied van mensenrechten en specifiek geloofsvrijheid meer ruimte te bewerkstelligen?
Het kabinet zet zich ook in 2024 in voor kwetsbare (religieuze) minderheden in Irak, waaronder christenen en Jezidi’s. In lijn met motie lid Mulder c.s. van 22 december 2022 vraagt het kabinet in de beleidsdialoog met de Iraakse overheid op alle niveaus steevast aandacht voor de situatie van de christelijke gemeenschap in Irak. Nederland financiert verschillende projecten en programma’s ter bevordering van de vrijheid van religie en levensovertuiging in Irak. Een voorbeeld hiervan is het Joint Initiative for Strategic Religious Action (JISRA-partnerschap) zoals genoemd in het antwoord op vraag 2. Dit JISRA-partnerschap heeft mede als doel interreligieuze dialoog in o.a. Ninewa in Noord-Irak te bevorderen. Ook in multilateraal verband vraagt Nederland aandacht voor mensenrechten bij de uitvoering van de mandaten van verschillende missies in Irak, waaronder binnen de NATO Mission in Irak (NMI) en de EU Advisory Mission (EUAM). Zowel binnen NMI als EUAM zijn adviseurs opgenomen om in overleg met Iraakse counterparts te werken aan het verbeteren van mensenrechten. Momenteel levert NL twee mensenrechtenadviseurs aan de missies in Irak.
Hoe gaat Nederland om met straffeloosheid als er een grote meerderheidsreligie is en schendingen van religieuze minderheden worden gedoogd? Welke middelen zijn alsnog effectief bij politieke en justitiële autoriteiten om ze tot vervolging van geweldplegers te bewegen?
Daar waar de mogelijkheid zich voordoet brengt Nederland, al-dan-niet in samenwerking met andere partners, schendingen van mensenrechten via dialogen en bij ontmoetingen met de autoriteiten aan de orde. Dit kan bijvoorbeeld via de posten, de mensenrechtenambassadeur of de speciaal gezant voor religie en levensovertuiging. Een voorbeeld van de Nederlandse inzet is accountability voor misdrijven begaan door IS jegens o.a. de Yezidi-gemeenschap. Zo verleent Nederland financiële steun aan het United Nations Investigative Team to Promote Accountability for Crimes Committed by Da’esh/ISIL (UNITAD), dat samenwerkt met Iraakse autoriteiten aan wetgeving om geweldsplegers van internationale misdrijven te vervolgen.
In China zijn buitengewoon veel kerken gesloten of afgezwakt en gedwongen meer naar de regeringslijn te gedragen, welke gevolgen heeft dit voor de Nederlandse relatie met China en onze bredere Europese inzet met betrekking tot China?
Nederland spreekt zich zowel in bilateraal en multilateraal verband uit tegen repressie van vrijheid van religie en levensovertuiging, ook wat betreft de rechten van religieuze minderheden in China. Zo stelde Nederland bij de recente Universal Periodic Review van China de schriftelijke vraag om de naleving van internationaal erkende normen en de Chinese Grondwet inzake de bescherming van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging te overwegen en zich te onthouden van inmenging in de uitoefening van dit recht. Verder sprak ook de EU tijdens de meest recente VN Mensenrechtenraad ernstige zorgen uit over o.a. de vrijheid van religie en levensovertuiging in China.
Welk gebruik van surveillancetechnologie heeft het kabinet waargenomen nu Chinese en Russische invloeden in Afrika toenemen? Wat zijn de effecten daarvan op christenen? Wat kan het kabinet hier tegen doen?
Het kabinet heeft geen kennis van of zicht op het gebruik van surveillance technologie in Afrika en de invloed daarvan op christenen.
Bent u bereid China aan te spreken op het misbruiken van coronamaatregelen als dekmantel voor andere autoritaire doeleinden?
Het kabinet blijft China zowel bilateraal als in EU- of VN-verband aanspreken zolang de mensenrechtensituatie daar om vraagt. Het voornaamste doel is het verbeteren van de situatie middels het aankaarten van schendingen. Of coronamaatregelen al-dan-niet als «dekmantel» zijn gebruikt is evenwel een discussie die met China niet tot enig verwachtbaar resultaat zal leiden.
Rechtstaat en handhaving doet ertoe om christenvervolging tegen te gaan, in hoeverre wordt christenvervolging en geloofsvrijheid meegenomen in rechtstatelijke programma’s die Nederland en de Europese Unie (EU) aanbieden aan ontwikkelingslanden?
De Nederlandse en Europese programmering ter bevordering van de rechtstaat en het versterken van toegang tot recht draagt er toe bij dat mensen in staat zijn om hun rechten te realiseren. Daaronder vallen ook de internationaal erkende mensenrechten, inclusief de vrijheid van religie en levensovertuiging. Toegang tot recht is des te belangrijker in die gevallen waar de rechten van (minderheids)groepen worden geschonden, door bijvoorbeeld discriminatie, uitsluiting of uitbuiting. Door inzet op rechtsstatelijkheid en toegang tot recht wordt mede bijgedragen aan vrijheid van religie en levensovertuiging inclusief het tegengaan van vervolging van christenen.
Heeft het kabinet een strategie om haar mensenrechtenbeleid te verwezenlijken en christenvervolging te adresseren bij landen waar geen centrale regering bestaat waar men mee kan samenwerken, zoals in Libië en andere landen?
De Nederlandse strategie om de mensenrechtendoelstellingen te realiseren is vastgelegd in de nota «Mensenrechten, Democratie en Internationale Rechtsorde (MDIR)». In landen waar geen centrale regering bestaat, zet Nederland zich daar waar mogelijk in via multilaterale organisaties als de VN en met partners uit het maatschappelijk middenveld.
In Libië werkt Nederland aan bevordering van de mensenrechten, waaronder vrijheid van religie en de rechten van minderheden, onder meer via het co-voorzitterschap van de werkgroep internationaal humanitair recht en de werkgroep voor internationaal humanitair recht en mensenrechten van het Berlijnproces.
Worden de rapporten van Open Doors en het Humanistisch Verbond nog meegenomen in de landeninformatie die het Ministerie van Buitenlandse Zaken doorgeeft aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)?
Ja, waar relevant worden rapporten en berichten, zoals die van Open Doors en van andere organisaties die zich inzetten voor de belangen van (vervolgde) religieuze groepen, gebruikt en aangehaald bij de ambtsberichten (landeninformatie) die het Ministerie van Buitenlandse Zaken opstelt ten behoeve van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de IND.
In de regeringsinzet voor de Sahellanden wordt Jihadistisch geweld genoemd, maar niet specifiek wie het raakt, beseft u dat dit buitengewoon vaak tegen christenen is gericht?
Het kabinet maakt zich grote zorgen over de toename van conflict en jihadistisch geweld in de Sahel. Het jihadisme en de strijd tegen terrorisme veroorzaakt een stijgend aantal dodelijke slachtoffers, vluchtelingen en intern ontheemden, onder wie christenen. Het kabinet betreurt al deze slachtoffers.
Bieden de landenhoofdstukken van het Open Doors rapport nog aanleidingen om opnieuw naar de regeringsinzet in de Sahellanden of de Afrikastrategie te kijken?
Voor effectieve implementatie van de Afrikastategie en het beleid in de Sahel is de input van en dialoog met maatschappelijke organisaties, zowel in Nederland als zeker ook in Afrikaanse landen, van groot belang. Dit geldt ook voor de landenhoofdstukken van het Open Doors rapport. Zoals gesteld in de Afrikastrategie zet Nederland in op investeren van de bilaterale samenwerking op burgerveiligheid, toegang tot recht, vredesopbouw en inclusief bestuur in de landen Burkina Faso, Mali en Niger in de Sahel. Tevens legt het kabinet met de inzet in de Sahel nadruk op de bescherming van mensenrechten en de positie van minderheden. Het kabinet heeft de Kamer hierover onlangs geïnformeerd.3
In veel landen raakt christenvervolging meisjes en vrouwen anders vanwege hun sociale status, hoe kan het kabinet zich hier in het bijzonder voor inzetten?
Genderstereotypes staan gelijke rechten en kansen voor vrouwen en meisjes wereldwijd in de weg. Deze obstakels zijn vaak hoger wanneer bezien door intersectionele lens, namelijk behalve gender ook religie, afkomst, seksuele voorkeur, sociale klasse etc. Via verschillende strategische partnerschappen binnen het SDG5 fonds onder het subsidiekader Versterking Maatschappelijk Middenveld en in lijn met het Feministisch Buitenland Beleid zet het kabinet zich in ten behoeve van de bescherming en bevordering van de rechten van vrouwen en meisjes. Dit betreft politieke participatie, economische versterking, bestrijding van geweld tegen vrouwen en meisjes en de Vrouwen, Vrede & Veiligheid-agenda. Daarnaast is Nederland actief in de multilaterale fora op het vlak van het beschermen en bevorderen van de rechten van vrouwen en meisjes.
Verder zet het kabinet zich ook via het strategische partnerschap met JISRA, zoals genoemd in het antwoord op vraag 3, in voor samenwerking en dialoog op het gebied van religie met speciale aandacht voor vrouwen en meisjes.
Welke mogelijkheden ziet u om in handelsbetrekkingen specifiek christenvervolging aan te kaarten en de situatie voor christenen te verbeteren? Kunt u er ook op toezien dat de EU dit zwaarder mee gaat nemen in haar handelsakkoorden?
In handelsakkoorden komt steeds meer aandacht voor duurzame ontwikkeling, waarvan ook het respecteren van mensenrechten deel uit maakt. Zo wordt bijvoorbeeld in de preambules verwezen naar de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, waarin de vrijheid van religie en levensovertuiging beschermd wordt. Bovendien zijn er specifieke hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling waarin ook de verplichtingen vanuit de VN richtlijnen voor Business and Human Rights opgenomen zijn, welke toezien op mensenrechten in de brede zin en dus ook op vrijheid van religie en levensovertuiging. Voor de herziening van de Commissie aanpak van handel en duurzame ontwikkeling heeft het kabinet ingezet op meer aandacht van implementatie en naleving van afspraken in handelsakkoorden, waaronder die over mensenrechten. Het doel van de Commissie is sindsdien dat in nieuwe akkoorden schendingen van het handels- en duurzaamheidshoofdstuk kunnen leiden tot het nemen van handelssancties, als dialoog niet voldoende effect heeft. Het kabinet steunt deze inzet.
In het Algemeen Preferentieel Stelsel, waarmee tariefpreferenties door de EU aangeboden worden aan bepaalde ontwikkelingslanden, is een verwijzing opgenomen naar het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten. Schendingen van dit verdrag, waarin ook vrijheid van religie en levensovertuiging is opgenomen, kunnen mogelijk leiden tot intrekken van de preferenties. Dit geldt onder andere voor Nigeria, maar ook voor een aantal landen in de Sahel. Voor bepaalde landen die meedoen aan APS+, waarmee zij extra preferenties kunnen krijgen, is effectieve implementatie van onder andere dit verdrag en dus bescherming van vrijheid van religie een voorwaarde tot toetreding.
Uitingen van UNRWA medewerkers rond 7 oktober en de oorlog in Israël en Gaza |
|
Chris Stoffer (SGP), Don Ceder (CU) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Gerrit van Leeuwen |
|
Bent u bekend met de berichten van UN Watch1 en Jerusalem Post2 en het rapport van de NGO IMPACT-se3 over uitingen van Organisatie van de Verenigde Naties voor hulpverlening aan Palestijnse vluchtelingen in het Nabije Oosten (UNRWA)-medewerkers rond 7 oktober jongstleden en de oorlog in Israël en Gaza?
Ja.
Veroordeelt u ook de uitspraken van UNRWA-medewerkers die het geweld van Hamas verheerlijken?
Ja. Het kabinet is van mening dat het aanzetten tot haat en geweld in alle gevallen onacceptabel is. Indien werknemers van UNRWA de gedragscode niet volgen, inclusief zero tolerance ten aanzien van discriminatie en het aanzetten tot haat en geweld, dan is het aan UNRWA om daar ondubbelzinnig tegen op te treden.
Deelt u de mening dat het verhinderen van vrijwillige verplaatsingen van Palestijnen na Israëlische voorzorg en waarschuwingen verwerpelijk is en bijdraagt aan het aantal burgerdoden?
Het kabinet is bekend met zorgelijke berichten dat Hamas controleposten zou hebben opgericht om te voorkomen dat mensen vanuit het noorden van Gaza naar het zuiden zouden vluchten. Deze berichten zijn evenwel niet onafhankelijk bevestigd.
U hebt in de decemberbrief nog 10 miljoen euro vrijgemaakt voor noodhulp aan Palestijnen om via het UNRWA te besteden; was u destijds ook al op de hoogte van het IMPACT-se rapport uit november 2023 waarin voorbeelden van geweldsverheerlijking naar aanleiding van 7 oktober jongstleden werden uitgelicht?
In reactie op de aantijgingen genoemd onder vraag 1 heeft UNRWA een onderzoek ingesteld en de donoren geïnformeerd. Er zijn disciplinaire maatregelen genomen waaronder ontslag. Aantijgingen tegen een aantal (ex)stafleden bleek ongegrond. De extra financiële middelen zijn destijds via zorgvuldig gekozen kanalen gedistribueerd om zodoende mensen in de hoogste nood te kunnen helpen. Zie verder het antwoord op vraag 5.
In 2019 werd na verschillende schandalen bij de UNRWA financiering opgeschort4, bent u bereid dat weer te doen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het kabinet heeft naar aanleiding van de berichten dat een aantal UNRWA-medewerkers betrokken zou zijn bij de schokkende aanvallen op 7 oktober, besloten eventuele additionele financiële bijdragen aan UNRWA tot nader orde op te schorten, zoals ook besproken met de Kamer tijdens de begrotingsbehandeling Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op 30 en 31 januari jl.
Mocht u weer bereid zijn om de financiering van UNRWA op te schorten, welke hervormingen zou u dan willen zien worden doorgevoerd bij de UNRWA om financiering weer op te starten?
Eventuele Nederlandse aanvullende financiering aan UNRWA is tot nader orde opgeschort. Op initiatief van de Secretaris Generaal van de VN (SGVN) en met steun van UNRWA-donoren, waaronder Nederland, zijn inmiddels twee onderzoeken gestart. Allereerst wordt een onderzoek uitgevoerd door het onafhankelijke onderzoeksorgaan van de VN, de Office of Investigation and Oversight (OIOS), naar de aantijgingen over betrokkenheid van UNRWA-medewerkers bij de aanvallen van 7 oktober. Een eerste tussentijdsrapport wordt begin maart verwacht.
Daarnaast heeft de SGVN opdracht gegeven tot een onderzoek door een panel van onafhankelijke experts, waarbij het integriteitsbeleid en risicomanagement van UNRWA tegen het licht wordt gehouden in de context waarin het opereert. Deze review zal helderheid moeten scheppen over de adequaatheid van de maatregelen die UNRWA neemt bij de diverse aantijgingen die regelmatig tegen hen worden gedaan. Het onderzoek wordt uitgevoerd onder leiding van voormalige Franse Minister van Buitenlandse zaken, Catherine Colonna, en wordt verder uitgevoerd door drie instituten, namelijk Raoul Wallenberg Institute (Zweden), Chr. Michelsen Institute (Noorwegen) en het Danish Institute for Human Rights (Denemarken). Een eerste tussentijdsrapport wordt rond 20 maart met de SGVN gedeeld en het eindrapport is voorzien voor 20 april.
Het kabinet is tevens geschrokken van de informatie van Israël over tunnels onder het hoofdkantoor van UNRWA en ziet graag een gedetailleerde toelichting van UNRWA tegemoet. Het kabinet dringt erop aan om deze informatie mee te nemen in het lopende onderzoek naar het integriteitsbeleid en risicomanagement van UNRWA.
In algemene zin maken Nederland en andere donoren zich er hard voor dat de voorlopige resultaten van de onderzoeken zo snel als mogelijk beschikbaar zijn. Nederland zal de ontwikkelingen rondom de onderzoeken nauwlettend volgen. Het is van belang dat de onderzoeken snel helderheid scheppen om vertrouwen in UNRWA te kunnen herstellen.
Kunt u de meerwaarde schetsen van het hebben van een aparte hulporganisatie voor specifiek Palestijnse vluchtelingen? Welke cruciale functies kunnen niet door de UNHCR, WFP, het internationale Rode Kruis en de Rode Halve Maan worden ondervangen?
Na de Palestijnse vluchtelingenstroom in 1948, is UNRWA in 1949 door de Algemene Vergadering (AVVN resolutie 302) in het leven geroepen om hulp aan Palestijnse vluchtelingen te bieden. Het wereldwijde mandaat van UNHCR (opgericht door de AVVN in 1950) kent een expliciete uitzondering met betrekking tot Palestijnse vluchtelingen.
Inmiddels voorziet UNRWA meer dan 6 miljoen Palestijnse vluchtelingen van basisdiensten op het gebied van gezondheidszorg, onderwijs en sociale dienstverlening en vervult daarmee een stabiliserende factor in de regio. Ook speelt het een rol als pleitbezorger voor de basisrechten van Palestijnse vluchtelingen, en heeft het belangrijke infrastructuur ter plekke die in de huidige situatie in Gaza van groot belang zijn voor het kunnen verstrekken van humanitaire hulp.
Het sluiten van de nautische verkeerspost Ouddorp en het niet langer inzetten van vuurtorenwachters op vuurtoren Westhoofd |
|
Pieter Grinwis (CU), Eline Vedder (CDA), Chris Stoffer (SGP) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de zorgen over de sluiting van de nautische verkeerspost bij Ouddorp?1
Ja.
Kunt u aangegeven waarom is besloten om de genoemde verkeerspost te sluiten, ondanks het belang voor de scheepvaart?
Het gebied nabij de vuurtoren betreft het aanloopgebied naar de Goereese Sluis (Slijkgat richting Haringvliet) en een deel van de binnenwateren (Haringvliet). Dit is geen «Vessel Traffic Service-gebied» (VTS-gebied). Een VTS-gebied wordt o.a. bepaald door criteria zoals vaargeuldynamiek, aanwezigheid van goederenvervoer, hoeveelheid aan scheepspassages en kruisend scheepsverkeer. Op korte termijn zou een kostbare vervanging van de systemen voor het continueren van de dienstverlening vanaf vuurtoren Ouddorp noodzakelijk zijn. Aangezien het hier geen VTS-gebied betreft, is de keuze gemaakt hier niet in te investeren, waardoor het verstrekken van verkeersinformatie vanaf de vuurtoren beëindigd moest worden.
Het al dan niet continueren van de bemensing op vuurtoren Ouddorp staat al langer ter discussie, in 2015 is reeds afgeschaald van 24/7 bemensing naar gedeeltelijke bezetting. De functionaliteit van het vuurtorenlicht, alsook de instandhouding van het gebouw als Rijksmonument staan hiermee niet ter discussie.
Wat is het afwegingskader voor het opzetten dan wel sluiten van nautische verkeersposten?
Zie ook het antwoord bij vraag 2.
Rijkswaterstaat houdt alle nautische verkeersposten binnen de VTS-gebieden in stand. Deze vallen binnen de kerntaken van Rijkswaterstaat. Wat een VTS-gebied is, wordt zoals gezegd o.a. bepaald door criteria zoals vaargeul dynamiek, aanwezigheid van goederenvervoer, hoeveelheid aan scheepspassages en kruisend scheepsverkeer.
Is de veronderstelling juist dat er ter hoogte van het Slijkgat een gat ontstaat in de Schelde Radar Keten?
Nee, de Schelde Radarketen faciliteert het VTS gebied vanaf de aanloop vanaf de Noordzee boven de Kop van Schouwen-Duiveland tot de Belgische grens bij Antwerpen. Het beheergebied dat binnen Vuurtoren Ouddorp valt, is geen onderdeel van de Schelde Radarketen.
Hoe waardeert u het belang van actuele scheepvaartinformatie voor de scheepvaart door het Slijkgat, zowel wat betreft veiligheid als doorvaart?
Ik hecht in het algemeen veel belang aan actuele scheepvaartinformatie. Rijkswaterstaat is verantwoordelijk voor een veilige en vlotte doorstroming voor het scheepvaartverkeer binnen een VTS-gebied. Hierbij hoort het tijdig informeren van schippers over stremmingen, werkzaamheden en andere variabelen die effect hebben op een reis- of routeplanning. Voor een goede doorvaart en veiligheid blijft Rijkswaterstaat metingen uitvoeren en baggerwerkzaamheden verrichten in het Slijkgat. Metingen vinden standaard elke drie maanden plaats, plus na elke storm en bij signalen vanuit de scheepvaart. Indien nodig wordt er opdracht gegeven tot baggeren, dat afhankelijk van de weersomstandigheden, zo snel mogelijk wordt uitgevoerd. Actuele informatie wordt ten behoeve van de veiligheid verspreid via BAS-berichten (bericht aan de scheepvaart), gepubliceerd op de website van het Havenbedrijf Rotterdam en op vaarweginformatie.nl. Ook via de infolijn van RWS (0800-8002) kan informatie worden opgevraagd.
Als extra service werd tot nu toe op aanvraag ook informatie verstrekt vanuit de Vuurtoren Ouddorp middels een uurbericht. Rijkswaterstaat is zich er van bewust dat met het sluiten van de verkeerspost Ouddorp, deze bron van informatie wegvalt. Het gaat hierbij om niet-gevalideerde informatie van vaarweggebruikers die via de vuurtoren met andere gebruikers werd gedeeld. Er wordt verder overlegd met partijen over de informatiebehoefte van de gebruikers en hoe daar nog beter in kan worden voorzien.
Bent u bekend met het feit dat er in de eerste week van het nieuwe jaar al twee kotters vast zijn komen te zitten? Wat betekent deze situatie voor de nautische veiligheid en hoe hangt deze situatie samen met het niet afdoende baggeren én het niet langer bemannen van de Nautische Informatie Post Vuurtoren Westhoofd?
Ja, ik ben hiermee bekend.
Door middel van metingen, baggeren en betonning wordt het Slijkgat begaanbaar gehouden. De twee kotters zijn vastgelopen in een periode waarin er niet gebaggerd en gemeten kon worden vanwege de arbeidsveiligheid (20 december–4 januari). Extreme weersomstandigheden veroorzaakten een onacceptabele situatie voor het uitvoeren van deze baggerwerkzaamheden. Binnen deze periode is vanuit Rijkswaterstaat en de Kustwacht meervoudig en via diverse kanalen een waarschuwing aan de scheepsvaart uitgegaan met betrekking tot het bevaren van het Slijkgat. Hierin werd het bevaren van het Slijkgat sterk afgeraden. De vuurtoren van Ouddorp had geen extra gevalideerde informatie voor de scheepvaart over het Slijkgat dan werd verstrekt in de publieke berichtgeving.
Waarom weegt volgens u een beroep op het niet aanwezig zijn van een Vessel Traffic Service-gebied (VTS) in de buurt van vuurtoren Westhoofd, en het geven van scheepvaartverkeersbegeleiding geen kerntaak van Rijkswaterstaat zou zijn in een dergelijk gebied, op tegen de praktijk van de verstrekking van actuele scheepvaartverkeersinformatie en in voorkomende gevallen actieve scheepvaartverkeersbegeleiding door de vuurtorenwachter in het telkens veranderende ondiepe Slijkgat?
Het is niet zo dat er geen informatie wordt verstrekt, alleen moet de schipper deze zelf actief opvragen via openbaar toegankelijke kanalen zoals https://www.vaarweginformatie.nl, https://waterinfo.rws.nl/, www.knmi.nlen https://waterberichtgeving.rws.nl. Het vooraf inwinnen van benodigde informatie maakt onderdeel uit van de reisvoorbereidingen van de vaarweggebruiker. De veiligheid van de vaarweg is daarnaast geborgd via markering van de vaarweg met behulp van betonning.
Waarom is het radarsysteem op Vuurtoren Westhoofd niet meegenomen in de «Landelijk en Uniform Vervangen van Vessel Traffic Services» (LUV-VTS-vernieuwing)? Wat zouden de meerkosten op jaarbasis daarvan zijn geweest, rekening houdend met de levensduur van het nieuwe radarsysteem? Bent u alsnog bereid het radarsysteem op vuurtoren Westhoofd te vervangen? Zo nee, waarom niet?
De meerkosten voor de vervanging van het radarsysteem bedragen eenmalig ca. 2 à 3 miljoen euro en deze investering dient eens per 10 jaar te worden gedaan. Daarnaast zijn er jaarlijkse kosten voor o.a. klein onderhoud, licenties en wettelijke keuringen en upgrades, die worden geschat op 0,4 à 0,5 miljoen euro per jaar. Daarbij komen nog jaarlijks personeelskosten van ca. 0,2 miljoen euro.
Gezien de kosten, het feit dat het gebied geen VTS gebied is en de gevalideerde informatie ook op andere manieren beschikbaar is voor de scheepvaart, zal het radarsysteem niet vervangen worden. Zie voor verdere uitleg de voorgaande antwoorden op vraag 2, 5 en 7.
Wat zijn de kosten die op jaarbasis worden bespaard met het niet langer bemannen van vuurtoren Westhoofd? Waarom wegen de maatschappelijke baten van het niet langer inzetten van vuurtorenwachters alhier volgens u op tegen de maatschappelijke kosten? Kunt u in het antwoord op deze vraag in brede zin ingaan op de voordelen van een vuurtorenwachter op het toezicht, van scheepvaartveiligheid incl. recreatievaart tot het bijdragen aan het onderscheppen van drugstransporten over zee, al dan niet door het Slijkgat, de enige vaarweg via welke ongezien drugs gesmokkeld kan worden in de richting van Rotterdam?
Met betrekking tot de kosten verwijs ik naar antwoord op vraag 8. Met betrekking tot de scheepvaartbegeleiding verwijs ik u naar antwoord op vragen 2, 5 en 7. In brede zin draagt verkeersbegeleiding bij aan scheepvaartveiligheid. De aanwezigheid van verkeersbegeleiding op een vaarweg kan mogelijk leiden tot het signaleren van verdachte situaties. Verkeersbegeleiding vanaf een verkeerspost is echter een kostbare maatregel die alleen in een VTS-gebied wordt ingezet. Op andere vaarwegen worden andere middelen ingezet zoals patrouilles met vaartuigen.
Welke eenmalige investeringsuitgaven en hoeveel financiële middelen zijn er jaarlijks nodig om het besluit om de informatievoorziening vanuit de vuurtoren Ouddorp per 1 januari 2024 terug te draaien? Klopt het dat de besparing op de investeringsuitgave inzake de te vernieuwen radarapparatuur € 1 à 2 miljoen is en de jaarlijks uitgespaarde kosten slechts € 4 ton betreffen (licentie, servicedesk, onderhoud, radar, marifooninstallatie, noodstroomaggregaat en personeelskosten)?
Zie hiervoor de beantwoording bij vraag 8.
Klopt het dat regionale partijen pas geïnformeerd zijn nadat u al had besloten tot sluiting van de verkeerspost bij Ouddorp? Zo ja, waarom zijn regionale partijen, zoals de gemeente Goeree-Overflakkee, niet proactief betrokken bij de besluitvorming?
De besluitvorming vloeit voort uit het gegeven dat de verkeerspost niet werd meegenomen binnen LUV-VTS. Met het oog op de forse onderhoudsopgave van Rijkswaterstaat is de afweging gemaakt niet te investeren in de noodzakelijke systemen voor het continueren.
Rijkswaterstaat heeft regulier overleg met omgevingspartners. Stellingname en zorgen van regionale partijen waren in dit proces reeds bekend en zijn daarom meegewogen in de besluitvorming. Na de besluitvorming is een omgevingsproces gestart, waarbij de omgevingspartijen zijn geïnformeerd over het besluit zowel op ambtelijk als op bestuurlijk niveau. Daarnaast wordt er met relevante partijen (gemeente, visserij en watersportvereniging) overlegd en bekeken hoe en waar de beschikbare informatie nog beter zichtbaar kan worden gemaakt.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat ook in de toekomst een veilige doorvaart van het Slijkgat mogelijk blijft? Worden hierover afspraken gemaakt met regionale partijen en Rijkswaterstaat alvorens de verkeerspost onomkeerbaar ontmanteld wordt? Kunt u garanderen dat het Slijkgat tot in lengte van jaren op een minimale diepte van 4 meter respectievelijk 5,5 meter wordt gehouden, ook na stormachtig weer, zoals in de afgelopen periode, en in tijden van hoge rivierafvoer?
Zie voor de werkwijze omtrent het verstrekken van scheepvaartinformatie de antwoorden op vraag 5 en 7.
Over de doorvaart van het Slijkgat zijn in de loop der tijd diverse afspraken gemaakt. Door de deltawerken en de hier relevante afsluiting van het Haringvliet veranderde het getij, waardoor de haventoegang naar Stellendam meer en vaker gebaggerd moet worden. In de Deltaschadewet werd vastgelegd dat het Rijk de toegangsgeul naar de haven op een diepte van 4,0m -NAP met een breedte van 200m moet onderhouden. Later zijn bij de aanleg van Maasvlakte 2, door de gemeente Rotterdam met diverse regionale stakeholders aanvullende afspraken gemaakt (o.a. via het zogenaamde Aldersakkoord). Het Havenbedrijf Rotterdam houdt de vaargeul van het Slijkgat over een lengte van 1.800 meter en een breedte van 100 meter op een diepte van 5,5m -NAP.
Zoals in het antwoord op vraag 6 is aangegeven, kan het voorkomen dat de vaargeul van het Slijkgat direct na specifieke weersomstandigheden als storm en hoge rivierafvoer gedurende een korte periode niet de overeengekomen diepte heeft.
Kunt u deze vragen voor de plenair behandeling van de begroting van Infrastructuur en Waterstaat door de Tweede Kamer op 23 januari a.s. beantwoorden?
Er was tijd nodig voor het verzamelen van de benodigde informatie waardoor de beantwoording voorafgaand aan de eerste termijn van de Kamer nog niet lukte, maar wel voorafgaand aan de tweede termijn.
De reeks (Islamitische) aanvallen op Christenen in Nigeria rond kerst |
|
Diederik van Dijk (SGP), Chris Stoffer (SGP) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Ruim honderd doden door bendegeweld in Christelijke regio Nigeria1» en «Kerstterreur in Nigeria: Minstens 160 doden bij aanvallen op christelijke dorpen2»? Hoe duidt u deze aanvallen?
Ja, ik heb kennis van de genoemde berichten. Het hoge aantal doden eind december 2023 duidt op een escalatie van geweld binnen een langlopende strijd over schaarse middelen als grond en water, het is één van de dodelijkste aanvallen in de afgelopen vijf jaar. Ook hebben zich meer recent nieuwe aanvallen voorgedaan.
Bent u van mening, mede gelet op de feiten van de «goed gecoördineerde aanval» en de Christelijke dorpen rond kerst, dat dit een doelgerichte aanval tegen Christenen is? Welke trend ziet u hier in de afgelopen tien jaar?
De deelstaat Plateau, waar de aanvallen plaatsvonden, wordt al jaren geteisterd door geweld. Groeperingen zijn verwikkeld in een gewelddadige competitie over land, verschillende manieren van leven (nomadisch versus gevestigd) en water. De gevolgen van klimaatverandering, de hoge bevolkingsgroei en economische achteruitgang in Nigeria van de afgelopen tien jaar dragen bij aan de verslechterde situatie. Ook is er sprake van een hoge mate van straffeloosheid, een gebrek aan gerechtigheid en percepties van marginalisatie van bepaalde gemeenschappen, wat het conflict verder heeft versterkt. Er is derhalve sprake van een bredere problematiek die niet louter gericht is tegen een bepaalde bevolkingsgroep.
Aangezien er in Nigeria al veel langer religieus en sektarisch geweld speelt, zijn er aanwijzingen dat Jihadistische of radicaal-Islamitische groeperingen vanuit het buitenland gefinancierd, aangestuurd of anderszins geholpen worden? Zo ja, hoe en welke aandacht heeft dit van de internationale gemeenschap?
Nigeriaanse burgers met een Christelijke of Moslim geloofsovertuiging zijn al jaren slachtoffers van interreligieus en intra-religieus geweld, voornamelijk in het midden en noorden van het land. Hoewel niet kan worden ontkend dat er financiering van buiten het land komt zoals tijdens de begindagen van Islamic State in West Africa Province, wordt het overgrote deel van het fundamentalistische religieuze geweld – dat een nationaal probleem is – lokaal gefinancierd. Dit gebeurt via ontvoeringen om losgeld, illegale belastingen, veediefstal, drugshandel en illegale mijnbouw. Door de grotendeels informele economie van Nigeria ontsnappen deze geldstromen aan de aandacht van de autoriteiten. De internationale gemeenschap helpt de Nigeriaanse autoriteiten (met name de Nigerian Financial Intelligence Unit) om het witwassen van geld en de financiering van terrorisme te bestrijden.
Hoe beoordeelt u de inzet van de Nigeriaanse autoriteiten in het bestrijden van genoemd geweld en de bescherming van Christenen in dit land? Heeft dit voor hen prioriteit? Waar en wanneer is dit onderwerp van indringend gesprek met Nigeria?
In Nigeria vinden verschillende gewelddadige conflicten plaats verspreid over het gehele land. De veiligheidsdiensten kampen met structureel tekort aan capaciteit. Ook heeft het juridische stelsel onvoldoende capaciteit om de rechtsgang vlot te laten verlopen. De Nigeriaanse autoriteiten zijn momenteel onvoldoende in staat de veiligheid van alle burgers te garanderen. In Nigeria, waar de bevolking nagenoeg gelijk verdeeld is tussen Christenen en Moslims (met een kleine meerderheid van de Islam), vallen er burgerslachtoffers onder verschillende gemeenschappen, zo ook van Christelijke en Islamitische afkomst.
President Tinubu, die in 2023 aan de macht kwam, heeft aangegeven dat veiligheid een van zijn prioriteiten is. Nederland brengt de onveiligheid, alsmede het gebrek aan gerechtigheid geregeld op in bilaterale gesprekken met de Nigeriaanse autoriteiten. De Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking uitte zijn zorgen over de aanvallen in de deelstaat Plateau aan het Nigeriaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken tijdens zijn bezoek aan Nigeria op 5 en 6 februari. Verder uitte Nederland zijn zorgen over het gebrek aan verantwoordelijkheid voor religieus geïnspireerd geweld tijdens de EU-Nigeria Mensenrechtendialoog (februari 2023). Ook werkt Nederland samen met maatschappelijke organisaties voor het verbeteren van de bescherming van mensenrechten. Hiernaast is Nigeria dit jaar onderdeel van de Universal Periodic Review (UPR) van de Verenigde Naties. Tijdens de UPR moet de overheid aan de VN-Mensenrechtenraad verantwoording afleggen over de mensenrechtensituatie in het betreffende land. Nederland vraagt in zijn verklaring dit jaar aandacht voor verhoogde inspanningen om de verantwoordingsplicht te versterken en de veiligheid te vergroten om de beleving van de rechten op vrijheid van godsdienst en levensovertuiging in alle regio's van Nigeria te garanderen.
Aangezien Nigeria een combinatieland is, waarmee Nederland gecombineerd handel en ontwikkelingssamenwerking bevordert, welke rol spelen het bevorderen van geloofsvrijheid en het tegengaan van Christenvervolging in die aanpak? Met welke resultaten? Welke aanscherping is hier mogelijk?
Er is in geheel Nigeria sprake van een verslechterende veiligheidssituatie, waarbij slachtoffers vallen uit verschillende religieuze groepen. De toename van geweld gericht op christelijke gemeenschappen in Nigeria maakt deel uit van een grotere toename van geweld gericht op burgers in zijn algemeenheid. Door de brede relatie die Nederland met Nigeria onderhoudt en de verschillende momenten van bilateraal en multilateraal overleg zoals beschreven in vragen 4, 9 en 10 is het voor Nederland mogelijk het belang van vrijheid van religie en levensovertuiging te bespreken.
Van de in hoofdstuk 3 van de beleidsnota «Doen waar Nederland goed in is» omschreven «werkwijzen» van het combinatiebeleid, richt geen zich direct of indirect op het bevorderen van geloofsvrijheid en het tegengaan van Christenvervolging. Het bevorderen van stabiliteit en het beschermen van mensenrechten is wel één van de doelen van zowel het Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsbeleid als het buitenlands mensenrechtenbeleid. Hier vallen het beschermen van religie, vrijheid van religie en levensovertuiging ook onder.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de daders vermoedelijk Boko Haram en lokale Fulani-herders in samenwerking zijn?
Deze vermoedelijke samenwerking is mij niet bekend en kan ik niet op basis van eigen informatie bevestigen. Nigeria kampt met verschillende gewelddadige conflicten waarbij criminele groeperingen en netwerken fluïde zijn. In sommige gevallen wordt door verschillende groeperingen samengewerkt.
Welke gevolgen heeft de betrokkenheid van deze herders voor de ontwikkelingssamenwerking in Nigeria? Ziet u reden om die door te lichten met als doel misbruik voor terreurdoeleinden te vermijden?
Zoals in de beleidsnota «Doen waar Nederland goed in is» als in de Afrikastrategie is benadrukt, zet Nederland zich in voor het aanpakken van grondoorzaken van armoede, terreur, irreguliere migratie en klimaatverandering om stabiliteit, vrede en veiligheid voor Afrikaanse landen en burgers na te streven, wat ook in het belang is van Nederland zelf.
Nederland geeft geen begrotingssteun, ook niet aan Nigeria, en heeft geen informatie die erop duidt dat Nederland organisaties financiert die banden hebben met terreurorganisaties. Bovendien wordt voor OS-partners een zorgvuldigheidstoets uitgevoerd voor het voorkomen van oneigenlijk gebruik van gelden voor ontwikkelingssamenwerking.
Hoe kunt u uw bijdrage aan terreurbestrijding in Nigeria en de Sahel voortzetten en opschroeven om Boko Haram te kunnen bestrijden? Welke mogelijkheden ziet u hiertoe binnen de gespannen relaties met Sahellanden?
De veiligheidssituatie in delen van Nigeria en de Sahelregio is de afgelopen jaren verder verslechterd. Het toenemende geweld in de Sahelregio is een gevolg van een aantal dieperliggende, structurele problemen, waaronder conflicten tussen verschillende bevolkingsgroepen, de afwezigheid van effectief functionerende centrale overheden en het gebrek aan goed en inclusief bestuur. Ondanks de complexe sociale en politieke situatie zal Nederland een bijdrage leveren aan het adresseren van deze grondoorzaken in de Sahellanden, zoals uiteengezet in de Kamerbrief «Nederlandse inzet in de Sahelregio» van 1 december 2023. Het kabinet werkt op deze onderwerpen nauw samen met andere landen en organisaties, zoals de EU en de VN.
In Nigeria heeft Nederland bijgedragen aan het bevorderen van een civiele aanpak bij het bestrijden van terrorisme door de veiligheidsdiensten, in plaats van een puur militaire aanpak.
Samen met internationale partners dragen we bij aan de terugkeer van politie en justitie en het herstel van infrastructuur en basisvoorzieningen in gemeenschappen die door Boko Haram zijn verwoest, zodat de veiligheid toeneemt, ontheemden kunnen terugkeren en de voedingsbodem voor (hernieuwd) extremisme wordt weggenomen.
Kunt u de inzet van de Nederlandse gezant en de EU-gezant voor geloofsvrijheid met betrekking tot specifiek Nigeria uiteenzetten of een inhoudelijke brief hierover naar de Kamer sturen? Welke inzet is door hen gepleegd en met welke effecten?
De Nederlandse Speciale Gezant voor Religie en Levensovertuiging zet de situatie in Nigeria regelmatig op de agenda in de intergouvernementele Freedom of Religion or Belief (FoRB)-fora waar Nederland lid van is, zoals de International Religious Freedom or Belief Alliance en de International Contact Group on FoRB. De gezant zal de Nederlandse zorgen blijven delen.
Nigeria is voor de EU-gezant voor gelijkheid van religie en levensovertuiging een prioriteit. De EU-gezant is voornemens een bezoek te brengen aan Nigeria.
Welke mogelijkheden ziet u om de inzet van de EU, en meer specifiek de EU-gezant voor geloofsvrijheid, te intensiveren met betrekking tot het tegengaan van voortdurend terugkerend geweld jegens Christenen in Nigeria?
Zie antwoord vraag 9.
Het artikel 'Rijksambtenaren Buitenlandse Zaken demonstreren tegen Nederlands Israëlbeleid' |
|
Gijs Tuinman (BBB), Don Ceder (CU), Chris Stoffer (SGP) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Rijksambtenaren Buitenlandse Zaken demonstreren tegen Nederlands Israëlbeleid»?1
Ja.
Hoe taxeert u de deelname van uw ambtenaren aan deze demonstratie tijdens werktijd?
De wekelijkse demonstraties vinden plaats tussen 12:00 uur en 12:30 uur en vallen dus in de lunchpauze van de ambtenaren.
Klopt het dat de eis van de ambtenaren voor een staakt-het-vuren strijdig is met kabinetsbeleid?
Nederland maakt zich zeer ernstige zorgen over de schrijnende humanitaire situatie in Gaza en roept op tot snelle en ongehinderde toegang voor humanitaire hulp. Voor structurele humanitaire hulp zijn direct maatregelen nodig, zoals een onmiddellijk tijdelijk humanitair staakt-het-vuren. Het door een groep ambtenaren ingenomen standpunt voor een permanent staakt-het-vuren vormt geen kabinetsbeleid.
Klopt het dat de genoemde eenstaatsoplossing van de initiatiefneemster voor de demonstratie strijdig is met het kabinetsbeleid?
Nederland blijft inzetten op een tweestatenoplossing, waarbij een veilig Israël en een levensvatbare Palestijnse staat in vrede naast elkaar bestaan. Dit standpunt staat los van de ingenomen standpunten van de initiatiefneemster van de demonstraties.
Erkent u dat in de staat Israël al Joden en Arabieren samen wonen, en Israël juist uit Gaza haar eigen burgers en militairen heeft teruggetrokken in 2005?
Het klopt dat er in Israël zowel een Joodse als Arabische bevolking woonachtig is. In augustus 2005 heeft Israël zich teruggetrokken uit de Gazastrook, daarbij werden ook Israëlische kolonisten uit de Gazastrook geëvacueerd.
Schuurt de werkwijze van deze ambtenaren dan niet met artikel 10.1 van de Ambtenarenwet 2017? Zo ja, wat wil u eraan doen om dit in het vervolg te voorkomen en welke consequenties heeft deze demonstratie?
Ambtenaren kennen net als alle andere burgers de vrijheid van meningsuiting. Artikel 10 van de Ambtenarenwet 2017 stelt hieraan de beperking dat ambtenaren zich dienen te onthouden van het openbaren van gedachten of gevoelens of van de uitoefening van het recht tot vereniging, tot vergadering en tot betoging, indien door de uitoefening van deze rechten de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd.
Of hiervan sprake is, kan per situatie verschillen. Allerlei factoren kunnen meespelen, zoals maatschappelijke gevoeligheid van het onderwerp, de betrokkenheid van de ambtenaar bij het onderwerp, en het moment en de manier waarop ambtenaren opvattingen kenbaar maken.
Het is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de ambtenaar zelf om hierin een afweging te maken. Achteraf zal de ambtenaar zich jegens de werkgever moeten kunnen verantwoorden. Vervolgens is het aan de werkgever om, gelet op alle omstandigheden, zorgvuldig te beoordelen of in een concreet geval door de ambtenaar een grens is overschreden. Dit is afhankelijk van de concrete omstandigheden van de individuele handeling.
Beaamt u dat het aan parlementariërs en kabinetsleden is om openlijk politieke uitspraken te doen over politiek gevoelige zaken?
Zoals is aangegeven in de beantwoording van de vragen van het lid Stoffer (kenmerk 2023Z18329), onderschrijft het kabinet dat het staatsrechtelijk gezien aan parlementariërs en leden van het kabinet is om openlijk politieke uitspraken te doen. Dit laat onverlet dat ambtenaren persoonlijke meningen en voorkeuren kunnen hebben en daar, binnen de in wet- en regelgeving gestelde grenzen, uiting aan kunnen geven.
Kent u andere voorbeelden waar er door ambtenaren van een departement werd gedemonstreerd tegen het beleid van het eigen ministerie? Zo ja, hoe werd daarna gehandeld?
Het ministerie heeft geen weet van demonstraties door ambtenaren bij andere ministeries. De rijksoverheid registreert het gedrag van ambtenaren ook niet als dusdanig.
Bent u het eens dat ambtenaren op persoonlijke titel mogen demonstreren maar dat dit onder werktijd, net buiten hun werkplaats en met beroep op de leus «civil servants demand ceasefire» onwenselijk is?
Zie het antwoord op vraag 2 en vraag 6.
Welke acties en gesprekken zijn er geweest op het departement van Buitenlandse Zaken na de petitie van 25 oktober die door diverse ambtenaren in functie werd ondertekend?
Sinds de aanval van Hamas op Israël op 7 oktober 2023 en het daarop volgende conflict tussen Israël en Hamas zijn er binnen de organisatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken meerdere acties ontvouwd. Zo is de thematiek meermaals besproken in de bestuursraad en in verschillende bijeenkomsten met afdelingsdirecteuren. Daarbij is opgeroepen om binnen de afdelingen en teams gesprekken te voeren, eventueel met gespreksbegeleiding vanuit het team voor organisatieontwikkeling.
De centrale lijn daarbij is altijd geweest om enerzijds te normeren dat verschillen in opvatting niet ten koste moesten gaan van de ambtelijke professionaliteit en een respectvolle omgang met collega’s. Anderzijds zijn er meerdere interne mogelijkheden gecreëerd om met elkaar van gedachten te wisselen en verschillende perspectieven in te brengen. Vanuit bestuurlijk niveau wordt de boodschap uitgedragen dat er binnen het departement altijd ruimte is voor andere inzichten en interne tegenspraak. De Gids ambtelijk vakmanschap en de Handreiking Ambtenaar en grondrechten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn actief onder ieders aandacht gebracht.
Houden ambtenaren die nu bij de demonstratie betrokken zijn zich aan de geest en de conclusies van gesprekken die na 25 oktober gevoerd zijn?
Net als iedereen heeft een ambtenaar grondrechten als vrijheid van meningsuiting en recht op demonstratie. De demonstraties zijn niet direct een uitkomst van de binnen Buitenlandse Zaken intern gevoerde dialoog. Die dialoog is permanent en het overgrote deel van de medewerkers maakt gebruik van de geboden mogelijkheden om hun zorgen bespreekbaar te maken.
Het bericht ‘Paarse Vrijdag? ‘Ongewenste gekkigheid uit de Randstad’ |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Paarse Vrijdag? «Ongewenste gekkigheid uit de Randstad»»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat de zorgen van leerlingen en ouders over de manier waarop Paarse vrijdag wordt ingezet, groeien? Wat is uw reactie daarop?
Het kabinet vindt het belangrijk dat iedere leerling zichzelf kan zijn en zich veilig voelt, ook op school. Scholen in het funderend onderwijs hebben een zorgplicht voor een (sociaal) veilig schoolklimaat. Tevens hebben scholen de verplichting, in het kader van burgerschapsonderwijs, leerlingen te leren respectvol om te gaan met (seksuele) diversiteit binnen de samenleving. Scholen bepalen zelf hoe zij invulling geven aan dat onderwijs. Ook beslissen scholen zelf welke lespakketten het beste passen bij de school en de leerlingen. Paarse Vrijdag is één van de manieren waarop scholen aandacht kunnen besteden aan diversiteit en gelijkheid. Scholen die deelnemen aan Paarse Vrijdag kiezen daar zelf voor en geven zelf invulling aan de dag. Ze kunnen daarbij gebruik maken van de lespakketten van het COC, maar kunnen ook voor andere lesmethodes kiezen. De lespakketten die door het COC beschikbaar worden gesteld, zijn ontwikkeld met leraren en afgestemd op leeftijden van leerlingen. Naast materiaal voor leerlingen, stelt het COC ook informatie voor ouders beschikbaar (zoals FAQ’s).
Uit de Veiligheidsmonitor 2021–2022 van het funderend onderwijs blijkt dat lhbt-leerlingen vaker worden gepest dan niet-lhbt leerlingen, vaker slachtoffer zijn van incidenten, minder vaak melding durven te maken en dat hun meldingen minder vaak worden opgevolgd. Ook de monitor integrale veiligheid in het mbo laat zien dat lhb-studenten zich minder vaak veilig voelen dan niet-lhb studenten.2 Om dit tegen te gaan is het belangrijk om aandacht te blijven besteden aan de acceptatie van lhbtiq+ leerlingen. Uit onderzoek blijkt dat het bespreekbaar maken van diversiteit bijdraagt aan een veiliger schoolklimaat: leerlingen voelen zich veiliger, zitten beter in hun vel en kunnen beter omgaan met negatieve reacties.3
De afgelopen jaren is het aantal scholen dat deelneemt aan Paarse Vrijdag flink gestegen4. Hieruit blijkt een behoefte van scholen. COC Nederland evalueert de ervaringen met Paarse Vrijdag van (lhbtiq+)leerlingen, scholen en ouders. De uitvraag onder (lhbtiq+)leerlingen vindt momenteel plaats. De uitvraag onder scholen en ouders laat zien dat zowel scholen als ouders overwegend positief reageren. Dat is in lijn met eerdere evaluaties. Met vragen of zorgen kunnen ouders en leerlingen terecht bij de docent, leerkracht of het schoolbestuur. Ik ga ervanuit dat zij de vragen en zorgen van ouders en leerlingen serieus nemen. Ook vertrouw ik erop dat scholen een goede afweging kunnen maken in de keuze voor deelname aan Paarse Vrijdag, het gebruik van lespakketten en dat leraren goed weten wat past bij de leeftijd, ontwikkeling en belevingswereld van leerlingen.
De constatering van het lid Stoffer (SGP) dat de inzet voor sociale acceptatie kan doorschieten en tot beperking kan leiden van de vrijheden van anderen, deel ik niet. Voor alle leerlingen is het belangrijk dat ze leren dat iedereen zichzelf mag zijn en leren omgaan met elkaars verschillen. Mij hebben geen signalen bereikt dat scholen excuses hebben gemaakt voor de uitvoering van Paarse Vrijdag.
Hoe beoordeelt u het feit dat inmiddels meerdere scholen excuses hebben aangeboden voor het feit dat de uitvoering van Paars vrijdag te ver ging en onvoldoende getuigde van respect voor de positie van leerlingen? Is dit voor u een indicatie dat de inzet voor sociale acceptatie kan doorschieten en tot beperking van de vrijheden van anderen kan leiden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat in meerdere gevallen voorstellingen en beelden zijn vertoond die door leerlingen en ouders als te confronterend zijn ervaren, wat zelfs leidt tot afwezigheid van leerlingen of de noodzaak van alternatieve lessen? Hoe zet u zich ook in dit opzicht in voor de sociale veiligheid van alle leerlingen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat het het goed recht is van leerlingen, ouders en personeel om niet actief mee te doen aan Paarse vrijdag? Hoe draagt u eraan bij dat zij zich voldoende gesteund kunnen weten en bent u bereid hierover het gesprek aan te gaan met de sectorraden?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2, 3 en 4, zijn scholen verplicht om voor een (sociaal) veilig schoolklimaat te zorgen en hebben scholen de verplichting om leerlingen te leren over diversiteit, waaronder seksuele diversiteit. Het staat scholen en leerkrachten vrij om zelf de methode en het moment te kiezen die het beste passen bij de school en de leerlingen. Paarse Vrijdag kan daar onderdeel van zijn, maar dat hoeft niet. Leerlingen worden niet vrijgesteld van lessen die gaan over diversiteit, zoals seksuele en genderdiversiteit. Leerlingen, ouders, verzorgers en personeel kunnen in eerste instantie bij de school zelf terecht met vragen en zorgen over de inhoud van de lessen. Ik vertrouw erop dat scholen, zoals het COC ook adviseert, ouders tijdig informeren over eventuele deelname aan Paarse Vrijdag en de inhoud van de lessen. Het COC heeft dit jaar nadrukkelijk aandacht besteed aan het betrekken van leraren en ouders door bijeenkomsten over Paarse Vrijdag te organiseren en een FAQ op te stellen voor mensen die vragen hebben over Paarse Vrijdag. Ik zie op dit moment geen aanleiding om hierover in gesprek te gaan met de sectorraden.
Vindt u dat sprake is van een veilig schoolklimaat als kinderen niet op school durven komen zonder paarse trui vanwege de druk die zij voelen of zelfs omdat zij daarover ter verantwoording worden geroepen?
Paarse Vrijdag is een dag waarop scholen die dat willen paars kleuren, om te laten zien dat iedereen zichzelf mag zijn en dat je respectvol omgaat met elkaar. Daar hoort uiteraard ook bij de vrijheid om géén paarse trui te dragen – en het respect voor die keuze. Verschillende meningen zijn een groot goed en horen bij het voeren van een respectvol gesprek.
Bent u ook van mening dat straatmeubilair niet primair bedoeld is om een LHBTI-campagne mee te voeren en dat de functionaliteit en esthetiek voorop moeten staan?
Het selecteren en plaatsen van voorzieningen in de openbare ruimte, zoals regenboogbanken, is aan gemeenten en niet aan mij. Gemeenten zijn vrij om daarin een eigen keuze te maken.
Het achterwege blijven van afspraken met de industrie over reductie van de stikstofuitstoot |
|
Roelof Bisschop (SGP), Chris Stoffer (SGP) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat nog nauwelijks met industriële piekbelasters is gesproken over reductie van de stikstofuitstoot, terwijl bedrijven wel aangeven dat er mogelijkheden zijn?1
Ja. Het bewuste artikel wekt ten onrechte de indruk dat de industrie vrijelijk stikstof mag uitstoten in afwezigheid van afspraken met de overheid hierover. Het maken van afspraken met industriële piekbelasters stikstof is een sluitstuk op een uitgebreide wet- en regelgeving waar de industrie zich aan heeft te houden. Sinds de jaren ’90 vallen industriebedrijven onder wet- en regelgeving die emissiegrenswaarden voorschrijven die gekoppeld zijn aan de beste beschikbare technieken (BBT). De Europese emissiegrenswaarden worden geregeld aangescherpt. Mede door deze harde wet- en regelgeving is de NOx-uitstoot van de industrie en energiesector sinds 1990 met 79% gedaald; over 2022 bedroeg de daling zelfs 10%.2 Daarnaast is in 2022 de generieke grens voor ammoniakemissies met een wijzigingsbesluit aangescherpt.3 De bijdrage die de industrie en energiesector tezamen leveren aan de depositie van stikstof in Nederland bedraagt 1,7%.4 Dit wordt beïnvloed door de ongelijke relatie tussen uitstoot en depositie en de wisselende nabijheid van overbelast Natura 2000-areaal.
Uit de Emissieramingen van het PBL blijkt dat de NOx-emissies vanuit de industrie verder zullen dalen aan de hand van het klimaatbeleid, het Schone Luchtakkoord en de maatregelen die bij Tata Steel en in de chemie en raffinagesector genomen worden.5 Zo worden via het spoor van de reguliere vergunningverlening of een provinciale aanpak reducties bewerkstelligd.6 Daarnaast worden er in het kader van de maatwerkaanpak verduurzaming industrie onder meer bovenwettelijke afspraken gemaakt op het gebied van NOx-reductie met de twintig grootste industriële CO2-uitstoters. Hieronder valt ook een klein aantal piekbelasters en valt een groot aantal bedrijven in de Top100 van grootste stikstofoxiden-bronnen. Op dit moment zijn reeds met elf bedrijven intentieverklaringen (Expression of Principles) getekend die ook NOx-reductie omvatten. De uiteindelijke afspraken zullen ook leiden tot een vermindering van de stikstofdepositie door de industrie op stikstofgevoelige natuur. De aanpak piekbelasters industrie7 vormt dus het sluitstuk op al het nationale en Europese beleid dat al tot reductie van stikstofemissies in de industrie en energiesector heeft geleid en nog tot verdere reductie zal leiden.
Kunt u precies aangeven met welke industriële piekbelasters inmiddels wel of niet is gesproken en welke afspraken al zijn gemaakt?
In zijn rapport Bepalen drempelwaarde piekbelastersaanpak8 heeft het RIVM een overzicht opgenomen van bedrijven uit de industrie en energiesector die in 2019 en 2020 tot de piekbelasters behoorden. Daarbij is piekbelaster gedefinieerd als een bedrijf dat behoort tot de 3000 bedrijven die de meeste depositie veroorzaken op stikstofgevoelig en overbelast Natura 2000-areal dat binnen een straal van 25 km van het bedrijf ligt. In die twee jaren behoorden 19 industriebedrijven, vier afvalcentrales (AVI’s) en vijf energiebedrijven tot de piekbelasters. De aanpak piekbelasters industrie richt zicht op de 19 industriebedrijven. De AVI’s vallen onder een sectorale aanpak van het Ministerie van IenW die naar de emissies in bredere zin kijkt. De energiecentrales vallen onder het klimaat- en energiebeleid van de Minister voor K&E.
Van de 19 industriebedrijven vallen er drie onder de CO2-maatwerkaanpak: Tata Steel, BP en, Chemelot (vanwege de koepelvergunning gecategoriseerd als één piekbelaster). Met alle bedrijven is inmiddels gesproken. De status van de aanpak piekbelasters industrie is als volgt9:
1
Tata Steel Nederland
EoP: 30% NOx-reductie in 2025 (Roadmap+ programma), plannen voor 2030 in voorbereiding.
2
Chemelot
AnQore
EoP: 50% NOx-reductie in 2030
Fibrant
Vervolggesprekken over bovenwettelijke ammoniakreductie
OCI
EoP: 30% NOx-reductie in 2030 + onderzoek.
SABIC
Gesprekken over EoP incl. NOx reductie
3
Rockwool
Vervolggesprekken over bovenwettelijke ammoniakreductie lopen
4
OFI/Olam Cacao
Aangescherpte vergunning mbt ammoniakuitstoot: 95% reductie per Q4 2024 tov 2020.
5
Cargill Aurora
Procedure aanscherping vergunning met OD gaande
6
Parenco
In gesprek/gezamenlijk onderzoek naar mogelijkheden
7
DS Smith de Hoop
Bedrijfssluiting
8
BP
EoP: 20–30% NOx-reductie van alles wat onder project H-Vision valt
9
Sappi Maastricht
In gesprek/gezamenlijk onderzoek naar mogelijkheden
10
OI-Manufacturing Maastricht
In gesprek/gezamenlijk onderzoek naar mogelijkheden
11
Rodruza
In gesprek/gezamenlijk onderzoek naar mogelijkheden
12
Nyrstar
In gesprek/gezamenlijk onderzoek naar mogelijkheden
13
Suiker Unie – Cosun Beet company
In gesprek/gezamenlijk onderzoek naar mogelijkheden
14
Ardagh Glas Dongen
In gesprek/gezamenlijk onderzoek naar mogelijkheden
15
Folding Boxboard Eerbeek
In gesprek/gezamenlijk onderzoek naar mogelijkheden
16
Crown van Gelder
In gesprek/gezamenlijk onderzoek naar mogelijkheden
17
Saint Gobain Construction Products
In gesprek/gezamenlijk onderzoek naar mogelijkheden
18
Wienerberger Steenfabriek Heteren
In gesprek/gezamenlijk onderzoek naar mogelijkheden
19
OI-Manufacturing Leerdam
In gesprek/gezamenlijk onderzoek naar mogelijkheden
Ook in de CO2-maatwerkaanpak van bedrijven die niet als piekbelaster kwalificeren wordt stikstof meegenomen in de onderhandelingen, als onderdeel van het streven naar het gelijktijdig verminderen van de impact op de leefomgeving. In de Expressions of Principles (EoP’s) die met de CO2-maatwerkbedrijven zijn overeengekomen die niet hierboven al genoemd zijn is het volgende opgenomen:
Dow Chemicals
10% NOx-reductie en onderzoek naar meer (5–25%) in 2030
LyondellBasell
Vergunning van emissies cf BBT en zo laag mogelijke NOx-emissiewaarden.
Nobian
500 ton NOx-reductie in 2030 (betekent vrijwel geen NOx-uitstoot in 2030)
Shell
In Moerdijk en Pernis: 10% NOx-reductie in 2030 + onderzoek naar meer
Yara Sluiskil
20% NOx-reductie en 20% NH3-reductie in 2030 +onderzoek naar meer
Zeeland Refineries
Minstens 10% NOx-reductie + onderzoek naar meer, mogelijk 50%.
Het beeld dat er mogelijkheden zijn bij de bedrijven die kwalificeren als piekbelaster om hun stikstofuitstoot nog verder bovenwettelijk te reduceren herken ik. Maar dat iets technisch gezien mogelijk is, betekent niet dat iets direct praktisch uitvoerbaar is. Voordat een bedrijf een beslissing neemt over een nieuwe investering wordt doorgaans onder andere onderzoek gedaan naar de technische, financiële en juridische risico’s en mogelijkheden, ontwerp, de milieueffecten en de gevolgen voor de bedrijfsvoering. Daarnaast moeten bedrijven rekening houden met doorlooptijden bij vergunningverlening, mogelijke netcongestie en een planning van de ombouw die normaliter samen valt met een onderhoudsstop. De aanpak piekbelasters industrie heeft om deze redenen niet binnen het tijdsbestek van één jaar kunnen leiden tot (bindende) afspraken met alle industriële piekbelasters, bovenop de vergunningsplichten. Mijn ministerie werkt sinds het afgelopen voorjaar nauw samen met de Ministeries van IenW en LNV, de provincies, de omgevingsdiensten en de bewuste bedrijven om de reductiemogelijkheden in kaart te brengen en een inschatting van de technische, juridische en financiële haalbaarheid te maken.
Waarom is alleen met de zeven grootste uitstoters inhoudelijk gesproken en nog niet met andere industriële piekbelasters?
Zoals hierboven aangegeven is met alle (19) industriële piekbelasters gesproken. Bij deze aanpak is een begin gemaakt met de piekbelasters met de grootste impact op nabijgelegen natuurgebieden. De groep van 19 is in subgroepen ingedeeld om ruimte te bieden om de aanpak gaandeweg aan te passen aan de hand van de ervaringen met de eerste gesprekken om zo te komen tot de meest effectieve aanpak. De zeven grootste piekbelasters zijn overigens niet noodzakelijkerwijs de grootste uitstoters vanwege de ongelijke relatie tussen uitstoot en depositie en de wisselende nabijheid van overbelast Natura2000-areaal.
Hoe kan het dat de gesprekken tot nu toe nog niet tot concrete resultaten hebben geleid?
Allereerst dient zicht verkregen te worden op de reductiemogelijkheden bij de bedrijven; daarna kan pas selectie van projecten plaatsvinden. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 1 is het lastig om binnen enkele maanden helder te hebben wat de mogelijkheden zijn, inclusief kosten en termijnen waarbinnen maatregelen gerealiseerd kunnen zijn. Daarnaast is het van belang om zorgvuldig te beoordelen of sprake is van een doelmatige besteding van publiek geld aan bovenwettelijke stikstofreductie, waarbij zulke maatregelen algauw (tientallen) miljoenen euro’s kunnen kosten. Daar komt bij dat – in tegenstelling tot de afweging bij vergunningverlening bij activiteiten waarbij NOx wordt uitgestoten – er geen kosteneffectiviteitsrange bestaat voor reductie van ammoniakemissies. Het ligt ook niet voor de hand deze op te stellen, omdat het aantal industriële uitstoters van ammoniak beperkt is. Voor het bepalen van de kosteneffectiviteit van een maatregel in het licht van depositiereductie bestaan evenmin getallen. Dat maakt het selecteren van doelmatige en doeltreffende reductieprojecten bij de industriële piekbelasters extra lastig. Het ontbreken van heldere indicatoren vergt een vergaring van mogelijkheden bij de verschillende industriebedrijven zodat zij met elkaar vergeleken kunnen worden. Het lijkt daarbij het meest effectief om projecten die leiden tot significante reductie van ammoniakuitstoot te prioriteren.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat de stikstofuitstoot van in ieder geval de industriële piekbelasters op korte termijn verlaagd wordt?
Zoals aangegeven is de stikstof-uitstoot van de industrie al zeer fors afgenomen en zal de uitstoot door de reguliere toepassing en aanpassingen van wet- en regelgeving verder afnemen. De aanpak piekbelasters komt hier bovenop. Ik zal met niet aflatende inzet doorgaan met de aanpak van de industriële piekbelasters en de industriebedrijven die onder de CO2-maatwerkaanpak vallen om tot doelmatige en doeltreffende maatregelen te komen die tot verlaging van hun luchtverontreinigende emissies zullen leiden. Wel is het op voorhand onzeker of voldoende middelen beschikbaar zijn voor stikstofafspraken met alle piekbelasters in de industrie waar maatwerk een adequate aanpak zou kunnen zijn. Ik zal uw Kamer via de reguliere maatwerkbrieven van de voortgang op de hoogte houden.
De afwezigheid van de NOS bij vertoning beelden van de aanval op 7 oktober 2023 op de Israëlische ambassade |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB), Chris Stoffer (SGP) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het initiatief van de Israëlische ambassade om aan een selecte groep journalisten beelden te tonen van de brute aanval op Israëlische burgers op 7 en 8 oktober 2023?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de NOS ondanks een ontvangen uitnodiging daarbij niet aanwezig was?
Ja.
Bent u van mening dat de NOS een sleutelrol zou moeten spelen in een neutrale en evenwichtige nieuwsvoorziening gezien haar positie in het publieke bestel?
Ja, de NOS is als taakomroep van de landelijke publieke omroep verantwoordelijk voor de dagelijkse nieuwsvoorziening en verslaggeving van actuele gebeurtenissen. De NOS is in Nederland de grootste onafhankelijke nieuwsorganisatie en is, samen met andere nieuwsorganisaties, van groot belang voor de nieuws- en informatievoorziening in ons land. Het publiek moet er dan ook op kunnen vertrouwen dat de NOS op onafhankelijke wijze zijn werk doet en de hoogste journalistieke en professionele kwaliteitseisen hanteert zoals die in de journalistieke sector aanvaard en vastgelegd zijn. De NOS is in zijn taakuitoefening onafhankelijk en zelf verantwoordelijkheid voor de keuzes die in dat kader gemaakt worden. De onafhankelijkheid van media en journalistieke organisaties – zowel publieke als commerciële – is in ons land een grondwettelijk vastgelegd grondbeginsel van onze democratische rechtsstaat.
Bent u van mening dat een vertoning van ongecensureerde en onbewerkte beelden een belangrijke bijdrage kan leveren aan een neutrale informatievoorziening en derhalve van belang is voor het werk van (publieke) media en journalistiek?
De NOS is in zijn taakuitoefening onafhankelijk en zelf verantwoordelijkheid voor de keuzes die in dat kader gemaakt worden. De NOS legt verantwoording af over de wijze waarop men verslag doet over de oorlog in Israël en Gaza2 en is hierop aanspreekbaar via onder meer de ombudsman van de NPO.
Bent u op de hoogte van de reden van afwezigheid van de NOS?
Ik ben niet door de NOS op de hoogte gesteld van de reden van afwezigheid. De NOS is onafhankelijk in zijn taakuitvoering. De NOS is op hun werkwijze aanspreekbaar via onder meer de ombudsman van de NPO. Het past mij niet om de werkwijze van de NOS te beoordelen of om de NOS aan te sturen. Om deze reden zal ik dan ook niet over dit onderwerp met de NOS in gesprek gaan.
Zo ja, wat was de reden van afwezigheid?
Zie antwoord vraag 5.
Zo nee, bent u bereid om naar de reden te vragen en die met de Kamer te delen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om de NOS te vragen om de videovoorstelling alsnog bij te wonen, uiteraard in overleg met de ambassade?
Zie antwoord vraag 5.
Past het volgens u bij de verantwoordelijkheid van een nationale omroep om, gezien de gebeurtenissen op 7 en 8 oktober 2023, niet deel te nemen aan een dergelijke ontmoeting die van groot belang is om te begrijpen wat er gebeurt tijdens deze terroristische aanvallen?
Zie antwoord vraag 5.
Staat daarmee wat u betreft de neutraliteit van de NOS ter discussie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De oproep van een groep rijksambtenaren aan het kabinet inzake de oorlog tussen Israël en Hamas |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Noodkreet rijksambtenaren aan kabinet: laat Israël stoppen met geweld»?1
Ja.
Beaamt u dat het staatsrechtelijk gezien aan parlementariërs en leden van het kabinet is om openlijk politieke uitspraken te doen over een complex en politiek gevoelig onderwerp als de oorlog tussen Israël en Hamas, en dat rijksambtenaren de taak en verantwoordelijkheid hebben om de politieke keuzes en besluiten in dezen naar behoren uit te voeren? Vindt u deze verklaring in dat licht gepast?
Het kabinet onderschrijft dat het staatsrechtelijk gezien aan parlementariërs en leden van het kabinet is om openlijk politieke uitspraken te doen over een complex en politiek gevoelig onderwerp als de oorlog tussen Israël en Hamas. De bewindspersonen zijn verantwoordelijk voor een politiek besluit, zij leggen hierover verantwoording af aan het parlement, en het is aan hen om daarover te communiceren. Ambtenaren hebben hierbij een ondersteunende, adviserende en uitvoerende rol, waarin zij op basis van professionaliteit worden geacht om objectief te adviseren, en alle inzichten en opties aan bewindspersonen voor te leggen. Het is de taak van ambtenaren om te zorgen voor een transparant en goed besluitvormingsproces. Vervolgens voeren ambtenaren uit wat politiek is besloten, ook als de politieke weging tot een ander besluit heeft geleid dan werd geadviseerd. Als de uitvoering van een politiek besluit onbedoelde gevolgen heeft, is het de taak van ambtenaren om die signalen terug te leggen bij de verantwoordelijk bewindspersoon zodat die het besluit kan heroverwegen.
Dit brengt grote verantwoordelijkheden met zich mee en vraagt een grote betrokkenheid naar onze maatschappij. Die betrokkenheid bij de samenleving uit zich soms ook buiten het eigen dossier of buiten het werk. Dit mag ook. Ambtenaren hebben, zoals iedereen, het recht van vrijheid van meningsuiting en het recht op vergadering en betoging. Juist vanwege de unieke rol en positie tussen maatschappij en politiek zijn daar wel regels aan verbonden, die zijn neergelegd in artikel 10 van de Ambtenarenwet 2017. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Overigens was de brief volgens de initiatiefnemers niet opgesteld met het doel om openbaar gemaakt te worden. De brief was bedoeld om samen met gelijkgestemden hun indringende persoonlijke vragen en zorgen onder de aandacht te brengen van leden van het kabinet.
Hoe verhoudt deze verklaring zich tot artikel 10 van de Ambtenarenwet 2017, die stelt dat de ambtenaar zich «onthoudt van het openbaren van gedachten of gevoelens (...) indien door de uitoefening van deze rechten de goede vervulling van zijn functie (...) niet in redelijkheid zou zijn verzekerd»? In hoeverre is er reden om aan te nemen dat deze verklaring leidt, of kan leiden, tot een «minder goede» invulling van de functie van rijksambtenaar? Zo nee, waarom niet?
Artikel 10 van de Ambtenarenwet 2017 stelt dat de ambtenaar zich dient te onthouden van het openbaren van gedachten of gevoelens of van de uitoefening van het recht tot vereniging, tot vergadering en tot betoging, indien door de uitoefening van deze rechten de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd. Het is niet mogelijk om in algemene zin vast te stellen in hoeverre de goede vervulling van de functie van een ambtenaar in het geding is door de uiting van iemands mening, gevoelens of gedachten. Daarbij moet gekeken worden naar de specifieke situatie. Daarin worden zaken zoals de functie, taak, het onderwerp, afstand tot het onderwerp, (maatschappelijke) context, oogmerk en informatiepositie van de betrokkene ook in overweging genomen. Die concrete afweging verschilt per individu. Het intern uiten van zorgen, of het uiten van zorgen in gerichte (niet openbare) communicatie, vormt op zichzelf geen aanleiding om te veronderstellen dat een goede vervulling van een functie in redelijkheid niet zou zijn verzekerd.
Kunt u zich voorstellen dat parlementariërs die van mening zijn dat het kabinet zich inzake de oorlog tussen Hamas en Israël zeer genuanceerd opstelt, dat wil zeggen: aantoonbaar met oog voor de belangen van beide zijden, het als ongemakkelijk en ook ongepast ervaren dat rijksambtenaren met deze verklaring komen?
Het kabinet kan zich voorstellen dat ambtenaren zich geroepen voelen om zich uit te spreken over hun gevoelens bij een groot en intens onderwerp als dit. Dat mag ook binnen de grenzen zoals hierboven uiteengezet. Het kabinet kan zich niettemin ook verplaatsen in het ongemak dat dat met zich meebrengt. Dat is soms ook inherent aan het uitoefenen van grondrechten, zoals het recht op vrijheid van meningsuiting. Beleidsvorming binnen de openbare dienst is geen spanningsloos en homogeen proces. De openbare dienst in een democratische samenleving en de concrete onderdelen daarvan moeten zekere spanningen en complicaties ten gevolge van de uitoefening van grondrechten door ambtenaren kunnen verdragen.2Tegelijkertijd is het uiteindelijk aan het kabinet om politieke besluiten te nemen en hierover verantwoording af te leggen aan het parlement. Zie verder ook het antwoord op vraag 3.
Deelt u de opvatting van de verklaring dat de Gazastrook als bezet gebied geldt, in het licht van de Israëlische terugtrekking in 2005? Zo nee, kunt u dit dan weerspreken?
Gezien de controle die Israël heeft over de Gazastrook gelden volgens het kabinet nog steeds verplichtingen voor Israël op basis van het bezettingsrecht.
Wat waren in grote lijnen de uitkomsten van de «open gesprekken» die hierover kennelijk hebben plaatsgevonden op de werkvloer? Heeft u daarbij aandacht gevraagd voor hetgeen in de voorgaande vragen naar voren is gebracht, waaronder het vanuit het parlement ervaren ongemak (vraag 4)?
Sinds de aanval van Hamas op Israël op 7 oktober 2023 en het daarop volgende conflict in Gaza zijn er binnen de organisatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken meerdere interne mogelijkheden gecreëerd om met elkaar van gedachten te wisselen en verschillende perspectieven in te brengen. Vanuit bestuurlijk niveau wordt de boodschap uitgedragen dat er binnen het departement altijd ruimte is voor andere inzichten en interne tegenspraak. In dat kader zijn gesprekken met een brede selectie van medewerkers geïnitieerd, directeuren en andere leidinggevenden faciliteren dergelijk gesprekken met hun teams en kunnen daarbij ondersteund worden met gespreksbegeleiding.
De situatie van Nederlanders en van gegijzelde Israëliërs in de Gazastrook |
|
Chris Stoffer (SGP), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Hamas hostages: Who are the people taken from Israel?»1
Ja. Het kabinet is uiterst bezorgd over de door Hamas gegijzelde mensen die zich momenteel in de Gazastrook bevinden. De situatie en onzekerheid waar zij in zitten is verschrikkelijk moeilijk. Dat geldt voor henzelf, maar ook voor hun geliefden thuis die zich grote zorgen maken. Nederland blijft in diplomatieke contacten steevast aandacht voor hen vragen.
Kunt u een toelichting geven op de situatie en verblijfplaats van de Israëlische gijzelaars?
Verschillende groepen in Gaza, waaronder Hamas en de Palestinian Islamic Jihad, hebben Israëlische alsook buitenlandse burgers en militairen gegijzeld en houden hen in Gaza gevangen. Inmiddels zijn vier gegijzelden vrijgelaten, en is bevestigd dat enkele gegijzelden zijn omgekomen. Op 22 november 2023 werd bekend dat een akkoord is bereikt over een tijdelijke gevechtspauze tussen Israël en Hamas, en de vrijlating van een groep gegijzelde vrouwen en kinderen in Gaza. Verder is helaas weinig bekend over de situatie en verblijfplaats van de gegijzelden.
Wilt u er bij uw collega’s in Europese Unie (EU)-verband op aandringen dat de Europese Unie alles in het werk stelt om Israëlische gijzelaars te helpen bevrijden? Welke mogelijkheden ziet u om vanuit de EU maximale druk uit te oefenen op degenen die hiervoor verantwoordelijk zijn?
Nederland roept op tot de onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van alle gegijzelden en leeft mee met de familieleden en naasten van de gegijzelden in deze enorm moeilijke en onzekere tijden. In de verklaring van de EU27 op 15 oktober, in de conclusies van de Europese Raad van 26-27 oktober en in de verklaring van de hoge vertegenwoordiger op 12 november heeft de EU Hamas opgeroepen om alle gegijzelden onmiddellijk en onvoorwaardelijk vrij te laten (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1975). Nederland staat in contact met verschillende landen (onder andere Israël, Qatar en Egypte) en de Palestijnse Autoriteit over de situatie van gegijzelden, waaronder specifiek de gijzeling van Ofir Engel. Op 8 november 2023 bezocht de Minister-President Qatar en Israël om onder andere te spreken over het belang van de vrijlating van de gegijzelden. De Minister van Buitenlandse Zaken bezocht Israël en de Palestijnse gebieden op 20 en 21 november en sprak hier ook over met haar gesprekspartners. In het belang van de zaak kan het kabinet verder geen uitspraken doen over de Nederlandse inzet. De Nederlandse ambassade in Tel Aviv staat in nauw contact met de familie van de gegijzelde Nederlandse jongen. De Minister-President en vicepremier Van Gennip spraken afzonderlijk op 24 en 31 oktober 2023 met familieleden en vrienden van gegijzelden, waaronder ook familieleden van de Nederlandse jongen. Ook spraken zowel de Minister-President als de Minister van Buitenlandse Zaken op respectievelijk 23 oktober 2023 en 21 november 2023 met familieleden van Ofir Engel tijdens hun bezoeken aan Israël.
Heeft u proactief gepolst bij de Israëlische regering aan welke diplomatieke, humanitaire, medische en/of andere vorm(en) van steun aan Israëlische zijde behoefte bestaat?
Het kabinet staat in nauw contact met de Israëlische regering en heeft gevraagd hoe Nederland Israël kan ondersteunen. Het kabinet toetst binnenkomende steunverzoeken zorgvuldig en op hun eigen merites.
Kunt u een toelichting geven op de situatie en verblijfplaats van Nederlandse burgers in Gaza, en op de wijze waarop zij ondersteund en/of geëvacueerd (kunnen) worden?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken, onder andere via de Nederlandse vertegenwoordiging in Ramallah, houdt zo goed als mogelijk contact met de Nederlanders in Gaza. Op 30 oktober sprak de Minister-President op het Catshuis verschillende familieleden van Nederlandse burgers die vastzitten in de Gazastrook.
Op 1 november zijn de eerste personen met een buitenlands paspoort die zich na het uitbreken van de oorlog in de Gazastrook bevonden de Rafah-grensovergang met Egypte gepasseerd. Onder de personen die de grens passeerden op 1 november waren voor zover bekend geen Nederlanders. Op 2 november zijn 16 personen in de Gazastrook die een Nederlands paspoort hebben, beschikken over een verblijfsvergunning voor Nederland, of behoren tot het kerngezin van deze mensen via Rafah veilig aangekomen in Egypte. Aan de Egyptische kant van de grens zijn deze personen opgevangen en bijgestaan door een gezamenlijk team van medewerkers van de Nederlandse ambassade in Caïro en het Ministerie van Defensie. De groep werd onder begeleiding van deze medewerkers veilig naar Caïro gebracht. De Kamer is hier op 2 november 2023 over geïnformeerd (Kamerstuk 23 432, nr. 499). Op 4 november zijn vijftien personen uit deze groep met de repatriëringvlucht uit Caïro naar Eindhoven gekomen, waar de Minister van Buitenlandse Zaken op vliegbasis Eindhoven met hen heeft gesproken. Een Nederlander is een dag eerder met een lijnvlucht teruggekeerd naar Nederland.
Op 12 november is de tweede groep van 6 personen en op 13 november de derde groep van 4 personen met de Nederlandse nationaliteit of verblijfsstatus vanuit Gaza via Rafah aangekomen in Egypte. Zij zijn door het ambassadeteam vanaf de grens naar Caïro begeleid. In Caïro was er medische en psychosociale hulp beschikbaar van gespecialiseerd personeel van het Ministerie van Defensie. Deze groep van 10 personen is op 15 november overgebracht naar Nederland.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Nederlandse ambassades en vertegenwoordigingen in de regio blijven zich er via alle beschikbare diplomatieke kanalen voor inzetten dat alle overige bij ons bekende Nederlanders en verblijfsvergunninghouders, inclusief kerngezinsleden zo snel mogelijk de Gazastrook kunnen verlaten. De Nederlandse vertegenwoordiging in Ramallah en het consulaire belteam van het Ministerie van Buitenlandse Zaken onderhouden actief contact met hen. Wanneer de overige Nederlanders kunnen vertrekken, is nog niet duidelijk. Samen met andere EU-lidstaten en landen in de regio wordt alles op alles gezet opdat alle buitenlanders zo snel mogelijk de Gazastrook veilig kunnen verlaten. Mede om deze mensen te beschermen dringt Nederland, ook in EU-verband, bij Israël aan op directe en onmiddellijke humanitaire gevechtspauzes en mogelijkheden voor mensen om te vertrekken.
Hoe beoordeelt u de houding van Egypte inzake het openen van een grensovergang, onder meer ten behoeve van het mogelijk maken van humanitaire steun aan de Palestijnse burgers die Hamas niet steunen en onschuldig zijn?2 Is de EU hierover met Egypte in gesprek?
Nederland onderhoudt nauwe diplomatieke contacten, waaronder met Egypte, over de actuele ontwikkelingen in Israël en de Palestijnse Gebieden. Het eerste hulpkonvooi sinds de gebeurtenissen op 7 oktober 2023 bereikte de Gazastrook op zaterdag 21 oktober. Alhoewel het aantal vrachtwagens dat onderdeel uitmaakt van hulpkonvooien sindsdien mondjesmaat is toegenomen is het duidelijk dat massief meer hulp nodig is om in de noden van de ruim twee miljoen inwoners van Gaza te voorzien. Daarnaast bestaan er grote zorgen over het feit dat hulp slechts mensen in een beperkt gedeelte van de Gazastrook bereikt. Om die reden dringt het kabinet in contacten met Israël en in EU-verband voortdurend aan op snelle, veilige en ongehinderde humanitaire toegang en hulp, en het openen van de verschillende grensovergangen. Het kabinet zet zich in om de gevolgen van het conflict voor de burgerbevolking van Gaza zoveel mogelijk te beperken, door aan te dringen op toegang voor humanitaire hulp en het openen van de verschillende grensovergangen. Om meer gewicht in de schaal te kunnen leggen zet Nederland zich er bovendien in EU-verband voor in zoveel mogelijk eensgezind op te trekken, hetgeen onder meer leidde tot een gezamenlijke verklaring op 12 november.3 Met de EU bepleit Nederland de noodzaak van directe, onmiddellijke humanitaire gevechtspauzes, en doorlopende humanitaire corridors voor de noodlijdende bevolking in Gaza en het veilig kunnen repatriëren van EU-burgers. Nederland verwelkomt in dat licht resolutie 2712 die de VN-Veiligheidsraad op 15 november heeft aangenomen.
Nederland verleent humanitaire steun waar dit kan en verkent samen met internationale partners de inzet voor het versnellen van de aanvoer van humanitaire goederen. Nederland maakte 25 miljoen euro extra vrij voor humanitaire hulp. Naast transport over land worden ook de opties voor aanvoer over zee en door de lucht onderzocht. Nederland heeft daarnaast scan-capaciteit aangeboden opdat meer humanitaire goederen sneller na een noodzakelijke check Gaza in kunnen. Ook gaat Nederland helpen bij medische hulp aan patiënten uit Gaza die in Egypte worden opgevangen door onder andere medische apparatuur en hulpmiddelen te leveren.
Beaamt u dat naast Egypte ook andere landen in de regio, denk aan Libanon, Jordanië en Syrië, een bijzondere verantwoordelijkheid hebben ten aanzien van het bevorderen van vrede en het respecteren van de veiligheidsbelangen van Israël?
Het voorkomen van regionale escalatie van het conflict is essentieel en heeft daarom ook de volle aandacht van het kabinet. Zowel bilateraal als in EU-verband spreekt het kabinet hierover. Er is op politiek niveau contact met onder andere Egypte, Jordanië, Libanon, Irak, Saoedi-Arabië, de Verenigde Arabische Emiraten, Oman, Koeweit en Qatar, de secretaris-generaal van de VN Guterres, de Hoge Vertegenwoordiger van de EU Borrell, Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Deze gesprekken tonen grote gedeelde zorgen over de ontwikkelingen, de humanitaire situatie in Gaza, evenals het belang om burgerslachtoffers te voorkomen en regionale uitbreiding van het conflict tegen te gaan. Deze zorgen werden tevens gereflecteerd in de Verklaring van de Europese lidstaten van 15 oktober 2023, die werd omarmd tijdens de informele bijeenkomst van de Europese Raad per videoverbinding op 17 oktober 2023, en de conclusies van de Europese Raad van 26-27 oktober 2023 (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1975). Bovendien dragen Nederlandse militairen bij aan de VN-missies UNIFIL en UNTSO, waarvoor zij in de grensgebieden van Libanon en Israël en in het geval van UNTSO ook op de Golanhoogten patrouilleren en de ontwikkelingen monitoren. Deze missies hebben als doel toe te zien op naleving van bestaande vredesakkoorden en proberen op dit moment verdere geweldstoename tegen te gaan door middel van hun internationale presentie.
Is Nederland, al dan niet in EU-verband, hierover in gesprek met bovengenoemde landen? Zo ja, wat is hiervan de uitkomst? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat de Palestijnse Autoriteit (PA) de aanval van Hamas nog niet duidelijk heeft veroordeeld; en zo ja, bent u bereid om bij de Palestijnse Autoriteit aan te dringen om deze aanval alsnog duidelijk te veroordelen?
Nederland onderhoudt betrekkingen met de Palestijnse Autoriteit (PA), die de Palestijnse Gebieden vertegenwoordigt. De PA staat los van Hamas. Nederland heeft teleurstelling bij de Palestijnse Autoriteit overgebracht dat niet direct publiekelijk afstand is genomen van de terroristische aanval door Hamas, dit is ook aan de orde gekomen tijdens gesprekken tussen Minister-President Rutte en President Abbas.
De PA ontvangt geen begrotingssteun van de Nederlandse overheid. Wel zet Nederland zich via de VN en partnerorganisaties in om de Palestijnse rechtsorde te versterken, toegang tot water en land te vergroten, en voor de economische ontwikkeling van de Palestijnse Gebieden. De EU verleent daarentegen wel begrotingssteun aan de PA als deel van de bredere ontwikkelingssamenwerking. Het kabinet is voorstander van het zo snel mogelijk voortzetten van EU-ontwikkelingssamenwerking voor de Palestijnse gebieden, nu dat de herziening van EU-steun is afgerond en hieruit is gebleken dat geld niet (in)direct ten goede komt van terroristische organisaties of is gebruikt voor onbedoelde doeleinden.
Een onderbreking van de hulp zal ernstige gevolgen hebben voor het Palestijnse volk en zal de instabiliteit in een reeds zeer onstabiele situatie vergroten, met name op de Westelijke Jordaanoever.
Het huidige conflict heeft eens te meer duidelijk gemaakt dat een duurzame oplossing onontbeerlijk is. Het proces om te komen tot een tweestatenoplossing, waarbij een veilig Israël en een levensvatbare Palestijnse staat in vrede naast elkaar kunnen bestaan, moet met voortvarendheid nieuw leven worden ingeblazen.
Wanneer de Palestijnse Autoriteit de aanval van Hamas weigert te veroordelen, vindt u het dan niet passend om de financiële ondersteuning aan de PA op te schorten?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u deze vragen voor aanvang van de Raad Buitenlandse Zaken van 23 oktober 2023 beantwoorden?
Helaas is dit niet gelukt. Er is getracht zo spoedig mogelijk in de beantwoording te voorzien.
De brandbrief van de provincie Overijssel inzake de onverwachtse bijstelling van SDE++-basistarieven voor monomestvergisting |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de brandbrief van de provincie Overijssel en betrokken gemeenten over de gevolgen van neerwaartse bijstelling van de SDE++-tarieven voor monomestvergistingsprojecten?1
Ja.
Klopt het dat door een rekenfout de basistarieven voor monomestvergisting in de SDE++-regeling onverwachts met 20 tot 25% naar beneden zijn bijgesteld? Zo ja, kunt u dit nader toelichten?
Ja, dit is gebeurd naar aanleiding van een Erratum dat PBL heeft uitgebracht over de basisbedragen in de SDE++ 2023 voor deze categorieën. In het Erratum geeft PBL aan dat de elektriciteitskosten voor groengasopwaarderings-installaties verkeerd zijn verwerkt, waardoor er een significante afwijking zit in de basisbedragen bij 4 categorieën monomestvergisting.
Hoe waardeert u deze bijstelling in het licht van het risico dat ondernemers afhaken, omdat hun businesscase niet meer klopt, terwijl monomestvergistingsprojecten juist nodig zijn met het oog op de beoogde verplichte bijmenging van groen gas en de bijdrage aan reductie van methaan- en ammoniakemissies?
Ik was genoodzaakt om in een laat stadium de basisbedragen in de SDE++-regeling aan te passen. Ik begrijp volledig de teleurstelling en zorgen die binnen de sector zijn ontstaan.
De aanpassing was onvermijdelijk, mede vanwege de staatssteunafspraken in Europa, die bedoeld zijn om overstimulering te voorkomen. Het hanteren van te hoge basisbedragen kan leiden tot terugvordering. Ik kan dan ook niet meegaan in het voorstel om de te hoge bedragen te hanteren. De basisbedragen zijn wel hoger dan voorgaande jaren, ook na de aanpassing.
Bovendien staat de SDE++ 2023-ronde al open. De regeling nu nog aanpassen of zelfs stilleggen heeft grote consequenties voor alle partijen (in eerdere jaren enkele duizenden) die in deze ronde in aanmerking willen komen voor SDE++-subsidie.
Ik heb het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) specifiek advies gevraagd met betrekking tot kleinschalige monomestvergisters voor de SDE++ van 2024. Hierdoor kan ik volgend jaar hopelijk een passende stimulering bieden aan dit type projecten. Ik zal begin 2024 een besluit nemen op basis van dit advies.
In mijn reactie richting de provincie Overijssel heb ik laten weten dat ik graag in nauw contact blijf met de sector om te bespreken hoe de overheid de juiste financiële prikkels voor groen gas kan blijven bieden. Daarbij heb ik de provincie uitgenodigd om met ons in gesprek te gaan.
Deelt u de mening dat deze onverwachtse bijstelling van basistarieven in de SDE++ ongewenst is?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u voornemens op kortst mogelijke termijn de door de provincie genoemde oplossingsrichtingen in overweging te nemen en de regeling hierop aan te passen?
Zie antwoord vraag 3.
Het opschorten van de export van pvc-recyclaat |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de huidige juridische problemen bij de export van pvc-recyclaat na jarenlang toegestane export1?
Ja.
Hoe waardeert u de handelwijze van de Inspectie Leefomgeving en Transport in het licht van het Nationaal Programma Circulaire Economie en de ambities voor hergebruik van plastics en kunststof?
Nederlands, maar ook Europees, beleid voor een circulaire economie is erop gericht dat hergebruik van materialen veilig moet zijn voor mens en milieu. De handelwijze van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) is eveneens hierop gericht. Een bedrijf dat afvalstoffen recyclet, moet voldoende duidelijk maken dat het gerecyclede materiaal geen stoffen bevat waardoor het materiaal schadelijk kan zijn voor mens of milieu. Ook moet kunnen worden uitgesloten dat er andere afval-gerelateerde risico’s aan het materiaal verbonden zijn.
Hoe kan het dat na jarenlange probleemloze export van pvc-recyclaat deze export nu opgeschort wordt?
Als we kijken naar de afvalstoffenwetgeving, dan volgt vanuit Europese wetgeving dat beoordelingen voor de einde-afvalstatus per geval dienen plaats te vinden. Er moet namelijk gekeken worden naar alle feiten en omstandigheden. Onder feiten en omstandigheden vallen onder andere het materiaal, de bewerking en toepassing, maar ook geldende wet- en regelgeving, beleid, jurisprudentie en de stand van wetenschappelijke kennis. Elke omstandigheid die afwijkt, hoe klein ook, kan een andere beoordeling opleveren. Wanneer een bepaalde afvalstof niet de status einde-afval bereikt, dan blijft dit materiaal een afvalstof. Op afvalstoffen is de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA) van toepassing. Op 1 januari 2021 is de EVOA aangepast voor kunststofafval. Eén van de eisen waaraan voldaan moet worden is dat kunststofafval bestemd moet zijn voor milieuverantwoorde recycling. De ILT heeft onder andere naar aanleiding van deze wijziging de aandacht voor de export van pvc voor milieuverantwoorde recycling verscherpt.
Hoe gaat u voorkomen dat sprake blijft van onduidelijkheid rond de interpretatie van de criteria om stoffen als grondstof aan te merken?
Er zijn verschillende instrumenten om producenten te ondersteunen bij de vraag of een bepaald materiaal de afvalstatus heeft of niet. Zo is er onder andere een helpdesk bij Rijkswaterstaat WVL, is er uitgebreide schriftelijke uitleg over belangrijke begrippen en organiseert Rijkswaterstaat WVL informatiebijeenkomsten voor bevoegd gezag over dit thema. Bovendien is er de Leidraad Afvalstof of Product2 die zowel bedrijven als bevoegde gezagen ondersteunt in de beoordeling of een materiaal een afvalstof is of een niet-afvalstof. Deze wordt regelmatig herzien, om aan te sluiten bij actuele vragen en ontwikkelingen. Ook ben ik bezig met het opstellen van nationale einde-afvalcriteria, en handreikingen waarin uitleg over de afvalwet- en regelgeving wordt gegeven voor bepaalde materialen, denk aan cellulose uit afvalwater. Daarnaast wordt er onder leiding van ODNL gewerkt aan het oprichten van een Kennisplatform «Afval of niet». Dit platform is naar verwachting in 2024 operationeel. In het platform kunnen omgevingsdiensten overleggen over de afvalstatus van materialen in concrete gevallen en ze kunnen elkaars oordelen op vrijwillige basis overnemen. Dit om meer uniformiteit te krijgen in de oordelen en om het beoordelingsproces in het geval van meerdere bevoegde gezagen te versnellen. Tevens zal er een procedurebeschrijving komen die duidelijkheid verschaft over de verschillende stappen, rollen en verantwoordelijkheden ten aanzien van de beoordeling.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat pvc-recycling en bijbehorende export gefaciliteerd in plaats van opgeschort wordt?
Beleid op het gebied van circulaire economie is gericht op het hergebruik van materialen, maar zoals ook te lezen is bij de beantwoording van vraag 2, staat bescherming van mens en milieu hierin centraal. Dus ook gerecycled materiaal moet veilig toe te passen zijn. Het internationale afvaltransport is gebonden aan de regels van de EVOA en daarmee ook aan de beoordeling van de afvalstatus van een materiaal. Ik vind het belangrijk dat de ondersteuning en verduidelijking van de regels op orde is. In de beantwoording van vraag 4 heb ik u laten weten wat mijn inzet daarbij is.