Milieu- en gezondheidsschade industriële emissies |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de Nederlandse industrie jaarlijks voor minstens 7 miljard euro aan milieu en gezondheidsschade veroorzaakt, en met de oproep van gezondheidsorganisaties, bezorgde omwonenden en milieuorganisaties om Nederlanders hier beter tegen te beschermen?1 2
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Wat vindt u van het feit dat Nederlanders dubbel de dupe zijn; ze worden ziek en betalen daarnaast de rekening door onder meer zorguitgaven, kosten voor bodemsanering, verminderde arbeidsproductiviteit en stijgende waterzuiveringskosten?
Nederlanders profiteren van de aanwezigheid van industrie in ons land. Zo zorgen bedrijven voor werkgelegenheid en maken bedrijven ook de spullen die Nederlanders iedere dag gebruiken. Dit neemt niet weg dat het signaal dat de aangehaalde artikelen afgeven serieus wordt genomen. Naar aanleiding van het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) over Industrie en Omwonenden zijn inmiddels diverse vervolgacties ingezet. Zo wordt er een methode ontwikkeld om zorgkosten veroorzaakt door industrie te berekenen3.
Voor bodemsanering geldt dat de kosten daarvan zoveel mogelijk op de veroorzaker worden verhaald (principe «de vervuiler betaalt»). Pas als die niet meer aansprakelijk is, er ook geen andere aansprakelijke partijen zijn en er wegens onaanvaardbare risico’s door de bodemverontreiniging maatregelen moeten worden genomen, komen de kosten voor rekening van overheden. Uiteraard is het doel om dat zoveel mogelijk te voorkomen.
Aan waterzuivering wordt gewerkt door inzet op de bouw van vergaande zuiveringsmethoden op rioolwaterzuiveringsinstallaties waarmee microverontreinigingen kunnen worden verwijderd. Daarnaast start naar verwachting eind 2025 een vervolgtraject van de ontwikkeling van het waterschapsbelastingstelsel waarbij ook gekeken wordt naar het nog beter toepassen van het profijtbeginsel en «de vervuiler betaalt» principe bij de zuivering van stedelijk afvalwater, zoals ook verzocht in motie Grinwis4.
Bent u het ermee eens dat door het feit dat er vanaf 2026 op het thema gezonde lucht en tegengaan van geluidshinder wordt bezuinigd, de kans ook stijgt dat dit leidt tot o.a. hogere zorguitgaven, uitgaven voor bodemsanering, waardeverlies van woningen, ziekteverzuim én extra kosten voor waterzuivering? Zo ja, bent u het er dan mee eens dat dit niet alleen maatschappelijk, maar ook economisch onwenselijk is? Zo nee, op basis van welke onafhankelijke onderzoeken onderbouwt u dat?
Het belang van een gezonde leefomgeving, waaronder schone lucht, wordt onderkend. De beschikbare middelen voor luchtkwaliteit en geluid nemen de komende jaren af doordat de incidentele middelen voor het Schone Lucht Akkoord aflopen. Tevens zijn er nog geen middelen toebedeeld voor het voldoen aan de herziene EU-richtlijn Luchtkwaliteit. Het RIVM onderzoekt momenteel de gevolgen van de invoering van de nieuwe Europese richtlijn Luchtkwaliteit met nieuwe normen. Op basis van de uitkomsten in deze studie zal worden bezien in hoeverre aanvullende middelen noodzakelijk zijn om eventuele knelpunten op te lossen.
Bent u bereid om, voordat de definitieve keuzes vallen rond Prinsjesdag, in de afwegingen over de begroting vanaf 2026, ook mee te nemen welke sociale, milieu en gezondheidskosten (in euro's) kunnen worden voorkomen als er meer wordt geïnvesteerd in gezonde leefomgeving en versterking van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH), en deze informatie ook voor Prinsjesdag te delen met de Tweede Kamer? Zo nee, waarom weigert u de Kamer volledig te informeren?
Het klopt dat het verminderen van bijvoorbeeld emissies van verkeer, landbouw, huishoudens en industrie leidt tot maatschappelijke baten. Het staand beleid van het Ministerie van IenW is erop gericht om dit soort emissies te verlagen, bijvoorbeeld via de versterking van het VTH-stelsel en het stapsgewijs aanscherpen van Europese normen. Als het beleid verder zou worden aangescherpt, zou dit kunnen leiden tot extra emissiewinst en daarmee tot extra baten. De omvang daarvan is op dit moment nog niet bekend, ik kan dit dus niet delen met uw Kamer. Daarvoor is bovendien aanvullend beleid nodig, dat breed moet worden afgewogen (onder andere in het kader van gelijk speelveld en andere belangen). Afwegingen hierover zijn aan een nieuw kabinet.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat er structureel geld beschikbaar blijft voor het versterken van het VTH-stelsel en daarmee het verbeteren van onze leefomgeving?
Er is structureel 18 miljoen euro beschikbaar voor het versterken van het stelsel van vergunningsverlening, toezicht en handhaving (VTH). Met het Interbestuurlijk Programma VTH is inhoudelijk gewerkt aan de versterking van het VTH-stelsel, waar deze middelen ook zijn ingezet5. Over de implementatie en het gebruik van de opgeleverde producten zijn samenwerkingsafspraken gemaakt met alle partijen. Mede op basis van deze afspraken zal, na overleg met de betreffende partijen, bepaald worden waar de beschikbare financiële middelen aan worden besteed.
Wat gaat u tot het einde van het jaar concreet doen om Nederlanders beter te beschermen tegen de schadelijke effecten van industriële emissies (graag een schets van concrete acties, afgezien van nog meer onderzoeken en deadlines)?
Op dit moment wordt de herziene Richtlijn Industriële Emissies (RIE) geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. Een van de uitgangspunten voor vergunningverlening van de grote industriële installaties die onder de herziene RIE vallen, wordt het vergunnen aan de onderkant (strengste kant) van de bandbreedte van Best Beschikbare Technieken (BBT). Daarmee zorgt de RIE ervoor dat emissies van grote industriële installaties voorkomen en verminderd worden, ten behoeve van de bescherming van mensen, het milieu en de leefomgeving. De wetgeving als gevolg van de herziene richtlijn dient op 1 juli 2026 in werking te treden.
Daarnaast wordt gewerkt aan het uitvoeren van het Impulsprogramma Chemische Stoffen.
Ook wordt in het kader van de maatwerkaanpak gesproken met energie-intensieve industriebedrijven, om gericht hun uitstoot van broeikasgassen en effect op de leefomgeving te verkleinen.
Zoals aangegeven in de voortgangsbrief Industrie en Omwonenden volgt daarnaast een uitwerking van de acties uit de Actieagenda Industrie en Omwonenden in december 20256. Aangezien het kabinet demissionair is, ga ik hier nu niet op vooruit lopen.
Hoe ziet u het feit dat sommige energie-intensieve sectoren, zoals de basismetaalindustrie, per euro toegevoegde waarde tot wel 37 eurocent schade veroorzaken? Hoe verhoudt zich dit tot het «de vervuiler betaalt»-principe?
Het klopt dat industriële activiteiten maatschappelijke schade veroorzaken, in de vorm van schade aan onder andere de gezondheid van mensen en de natuur. Deze industriële activiteiten kennen echter ook baten in de vorm van diensten en producten die we dagelijks gebruiken en voor werkgelegenheid.
Het principe «de vervuiler betaalt» is een belangrijke leidraad in het milieubeleid, zowel nationaal als op EU-niveau. Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven, geldt bijvoorbeeld voor bodemsanering dat de kosten daarvan zoveel mogelijk op de veroorzaker worden verhaald en wordt er ook voor waterzuivering gekeken hoe dit principe beter toegepast kan worden.
Daarnaast worden schadelijke emissies steeds strenger genormeerd en/of beprijsd via wet- en regelgeving. Voorbeelden hiervan zijn het Europese emissiehandelssysteem voor broeikasgassen en het systeem van de Richtlijn Industriële Emissies (RIE), op grond waarvan best beschikbare technieken verplicht worden gesteld voor de industrie. Dit soort normering gebeurt bij voorkeur in Europese en internationale afstemming, ten behoeve van een gelijk speelveld en voor het voorkomen van weglekeffecten. Op deze manier komt de situatie waarin milieuschade in de prijs van producten is verdisconteerd en de vervuiler betaalt stapsgewijs dichterbij.
Wat is uw reactie op het feit dat slechts 10% van de bedrijven verantwoordelijk is voor 75% van de schade aan onze leefomgeving en welke concrete stappen gaat u wanneer nemen om dit aan te pakken?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 werk ik op verschillende manieren aan het inperken van industriële emissies. Het klopt dat grote energie-intensieve industriële activiteiten, ten opzichte van de kleinere industrieën, relatief veel maatschappelijke schade veroorzaken. Dat is gelet op de schaalgrootte van de energie-intensieve industrie ook niet verwonderlijk. Deze industriële activiteiten kennen bovendien ook baten in de vorm van diensten en producten die we dagelijks gebruiken en voor werkgelegenheid.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het marktfalen wordt opgelost en vervuilende activiteiten een financieel realistische prijs krijgen, zodat de maatschappelijke kosten niet langer worden afgewenteld op omwonenden en de maatschappij? Welke concrete acties van uw kant kunnen we daarin verwachten en welke tijdlijn hoort daarbij?
Het principe «de vervuiler betaalt» is een belangrijke leidraad in het milieubeleid, zowel nationaal als op EU-niveau. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 7.
Deelt u de opvatting dat de bescherming van de volksgezondheid centraal moet staan bij de vergunningverlening aan industriële bedrijven en dat dit juridische borging verdient (zeker gezien eerdere schandalen waaruit bleek dat de overheid omwonenden en hun leefomgeving onvoldoende heeft beschermd)?
Bij de vergunningverlening van industriële bedrijven vindt er door het bevoegd gezag een afweging plaats tussen verschillende belangen. Het gezondheids- en milieubelang speelt hierbij een belangrijke rol. Eén van de doelen van de Omgevingswet is dan ook een gezonde fysieke leefomgeving. Een vergunning kan bijvoorbeeld geweigerd worden vanwege ernstige of mogelijk ernstige gezondheidsrisico’s. Hierdoor bestaat er reeds een juridische borging van de bescherming van de volksgezondheid.
Uit het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid over Industrie en Omwonenden7 blijkt dat de gezondheid van omwonenden niet altijd afdoende wordt beschermd bij vergunningverlening. Recent heeft de Kamer een juridisch onderzoek ontvangen, waarin knelpunten en oplossingsrichtingen op dit gebied zijn geïdentificeerd8. In het kader van de Actieagenda Industrie en Omwonenden wordt verder onder andere gekeken naar hoe gezondheid een meer volwaardige plaats kan krijgen in vergunningverlening. Zo wordt er een onderzoek uitgevoerd naar het meewegen van gezondheid in de Omgevingswet en op welke manier dit mogelijk verstevigd kan worden. In december 2025 wordt hierover gerapporteerd conform eerdere toezeggingen aan de Kamer.
Bent u het ermee eens dat burgers veel te lang in de steek zijn gelaten door de overheid als het gaat om bescherming van hun gezondheid en omgeving tegen vervuilers, en dat het nu aan u is om zo snel mogelijk concrete resultaten te boeken om dit te verbeteren, in plaats van in jarenlange onderzoeken te blijven hangen? Zo nee, waarom laat u dan burgers weer in de steek?
Het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid over «Industrie en Omwonenden» bevat confronterende bevindingen, die gaan over de gezondheid van burgers. Zoals aangeven9 in de kabinetsreactie van 10 oktober 2023, zijn dit bevindingen die het kabinet zich als geheel aantrekt en uiterst serieus neemt. Een goede opvolging van de bevindingen van de OVV is daarvoor van belang. In het antwoord op vraag 6 is reeds toegelicht welke stappen hiervoor worden gezet.
Hoe gaat u er – gelet op het feit dat het regelmatig voorkomt dat gegevens aangeleverd door bedrijven onbetrouwbaar of onvolledig waren en de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) er in november nog op wees dat emissiemetingen moeten worden uitgebreid en er meer immissiemetingen -metingen op het niveau van de leefomgeving- moeten plaatsvinden – op relatief korte termijn voor zorgen dat uitstootgegevens voortaan gebaseerd zijn op betrouwbare onafhankelijke metingen, waar de toezichthouders zoveel mogelijk direct toegang toe hebben in plaats van afhankelijk voor zijn van bedrijven, en welke concrete stappen met concrete deadlines/tijdpad horen daarbij?
Op dit moment wordt als onderdeel van de Actieagenda Industrie en Omwonenden in kaart gebracht welke verbeteringen en innovaties mogelijk zijn ten aanzien van het monitoren en controleren van verontreinigende emissies bij bedrijven. Hierbij wordt onder andere gekeken naar hoe de kwaliteit en onafhankelijkheid van emissiemetingen kan worden gewaarborgd. Daarnaast wordt ook gekeken hoe het monitoren van schadelijke stoffen naar omwonenden verbeterd kan worden, bijvoorbeeld via metingen van immissies, depositie of biomonitoring. Ook wordt er onderzocht hoe de informatiestroom op het gebied van meetdata tussen bedrijven en toezichthouders kan worden verbeterd. Uw Kamer wordt in december 2025 geïnformeerd over de uitkomsten.
Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat beter onafhankelijk inzicht komt in zowel de uitstoot van als de blootstelling aan schadelijke stoffen (graag ook een schets van concrete stappen en tijdlijn)?
Zoals aangegeven in bovengenoemd antwoord op vraag 12 wordt dit momenteel onderzocht in de Actieagenda Industrie en Omwonenden. In december 2025 wordt uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten.
Ziet u een rol voor een onafhankelijke toezichthouder om meetgegevens te controleren of een landelijke, onafhankelijke meetdienst? Zo nee, hoe gaat u er dan voor zorgen dat de bestaande toezichthouders voldoende uitgerust zijn om goede controles te kunnen uitvoeren op met name grote, machtige bedrijven?
Bevoegde gezagen en de ILT hebben op grond van hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht reeds het recht om onafhankelijke metingen uit te (laten) voeren bij bedrijven om emissievoorschriften te controleren, en doen dat in praktijk ook. In het kader van de versterking van het VTH-stelsel wordt gewerkt aan het verbeteren van de kennisinfrastructuur van bevoegde gezagen.
Gaat u naar aanleiding van de conclusies inzake de informatiepositie van het bevoegd gezag ten opzichte van bedrijven (uit het juridische onderzoek over omgaan met vergunningen en onzekere risico’s, waaraan gerefereerd wordt in de de Voortgangsbrief Industrie en Omwonenden[3]), ook daadwerkelijk werken aan regelgeving om de informatiepositie van het bevoegd gezag ten opzichte van bedrijven te verbeteren (bijvoorbeeld in het Bkl)? Kunt u toezeggen om nog dit jaar een concreet wijzigingsvoorstel in gang te zetten? Zo nee, wat gaat u dan wel concreet doen en per wanneer?
Zoals u weet is het kabinet demissionair en daarom terughoudend met nieuwe beleids- en/of wetswijzigingen. Wel worden via verschillende maatregelen reeds stappen gezet met betrekking tot het versterken van het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving in de breedte. Dit versterkt ook de informatiepositie van het bevoegd gezag ten opzichte van bedrijven.
Ook verbetert de informatiepositie van het bevoegd gezag door de implementatie van de Richtlijn Industriële Emissies. Specifiek op het gebied van stoffen met onzekere risico’s wordt het bevoegd gezag ondersteund door bijvoorbeeld de ontwikkeling van de zogeheten Routekaart Voorzorg Beter Toepassen. Hierover zijn momenteel gesprekken gaande met zowel bevoegde gezagen, omgevingsdiensten en branches.
Welke concrete stappen worden er gezet om de monitoring van industriële emissies te verbeteren, zodat deze fijnmazig, onafhankelijker en zoveel mogelijk realtime plaatsvinden?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 12 en vraag 14.
Welke concrete maatregelen neemt u om de omgevingsdiensten te versterken, zodat zij beter in staat zijn om de regels rond industriële emissies te handhaven?
Uw Kamer is op 8 mei 2025 geïnformeerd over de maatregelen die worden genomen om het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) milieu in het algemeen te versterken10. Het gaat om een breed pakket aan maatregelen, waarvan wijziging van wet- en regelgeving onderdeel uitmaakt.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de blootstelling van omwonenden aan schadelijke stoffen beter in kaart wordt gebracht, bijvoorbeeld via biomonitoring?
De Gezondheidsraad heeft in 2024 geadviseerd om een structureel meetprogramma op te zetten voor meting van chemische stoffen met behulp van biomonitoring. Op basis van dat advies had het kabinet nog onvoldoende informatie over de beste invulling van zo’n meetprogramma en de bijbehorende kosten. Om die reden heeft het kabinet het RIVM opdracht gegeven tot het uitvoeren van een modelleringsstudie, waarin verschillende varianten in kaart worden gebracht en een realistische inschatting wordt gemaakt van de bijbehorende kosten12. Daarbij kan gebruik gemaakt worden van de ervaringen van lopende meetprogramma’s in andere landen. Het RIVM verwacht de modelleringsstudie eind 2025 op te kunnen leveren. Op basis van die modelleringsstudie zal het kabinet een afweging maken over het instellen van een meetprogramma voor blootstelling aan chemische stoffen. Het kabinet verwacht hier op zijn vroegst in de eerste helft van 2026 op terug te kunnen komen.
Bent u bereid om maatwerkafspraken met vervuilende bedrijven alleen aan te gaan wanneer er garanties zijn dat deze daadwerkelijk leiden tot wat gezondheidsexperts bestempelen als voldoende bescherming van de gezondheid van omwonenden, zoals door de Expertgroep Gezondheid is geadviseerd, waarbij een sterk uitgeruste toezichthouder de voortgang van afspraken monitort en waarbij als blijkt dat een bedrijf zich niet aan afspraken houdt er meteen harde sancties volgen?3 Zo niet, waarom laat u omwonenden weer in de steek?
De ministeries van KGG en IenW trekken met de maatwerkaanpak samen op om te bevorderen dat bedrijven én omwonenden een gezonde toekomst hebben. De Adviescommissie Maatwerkafspraken Verduurzaming Industrie (AMVI) toetst naast de bijdrage van de beoogde maatwerkafspraken aan de verbetering van het klimaat ook de verbeteringen voor de leefomgeving. Uiteraard worden (de effecten van) bedrijfsactiviteiten begrensd door de relevante vergunningen, zoals dat voor ieder bedrijf geldt.
Goede monitoring van de afspraken is belangrijk om te bewaken dat resultaten daadwerkelijk worden gerealiseerd. Dit is ook onderdeel van elke maatwerkafspraak. Op deze manier kan tijdig worden bijgestuurd in het geval dat doelstellingen onverhoopt niet (tijdig) kunnen worden gerealiseerd. Zoals eerder aangegeven, zijn er reeds middelen gereserveerd in het Klimaatfonds voor versterking van toezicht en handhaving ten behoeve van de maatwerkafspraken.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
In de vragen zit deels overlap. Om die reden is enkele keren verwezen naar een eerder antwoord. Verder vereisten verschillende vragen afstemming met andere departementen. Beantwoording binnen de gestelde termijn was daarom niet mogelijk. Op 28 mei is daarom een uitstelbrief aan uw Kamer verstuurd.
PFAS-lozingen Custom Powders |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Chris Jansen (PVV), Barry Madlener (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met de Zembla uitzonding van 27 april over dat Custom Powders al jaren duizenden kilo’s PFAS (Poly- en perfluoralkylstoffen) direct in het riool heeft geloosd?1
Ja.
Hoe kan het dat er rechtstreeks op het riool werd geloosd en dat hier geen controle door de overheid op heeft plaatsgevonden?
Het is belangrijk dat hier duidelijkheid over komt. De gemeente Helmond, als bevoegd gezag voor de rioollozingen, heeft daarom aangekondigd dat er een onafhankelijk onderzoek komt naar de rol van de gemeente en de milieudienst, inclusief vergunningverlening, toezicht en handhaving, bij de jarenlange PFAS-lozingen door Custom Powders2.
Kunt u bevestigen dat deze lozingen en uitstoot van schadelijke stoffen schade (in welke mate dan ook) hebben veroorzaakt aan milieu, waterkwaliteit en gezondheid van mens en dier, waar ook de experts in de aflevering van Zembla naar verwijzen? Zo nee, op welke experts baseert u zich dan?
Ja, deze effecten zijn vastgesteld. PFOA is een schadelijke stof die sinds 2013 wordt beschouwd als een Zeer Zorgwekkende Stof (ZZS).3 Deze stof is extreem persistent in het milieu en breekt nauwelijks af. Bovendien kan PFOA effecten op de menselijke gezondheid hebben zoals effecten op het immuunsysteem, voortplanting, ontwikkeling van het ongeboren kind, en is het mogelijk kankerverwekkend. De GenX stoffen, die daarnaast ook zijn geloosd, veroorzaken vergelijkbare gezondheidseffecten als PFOA4.
Daarnaast is het schadelijk voor de natuur doordat de stof kan ophopen in de voedselketen. Het is aannemelijk dat deze combinatie van eigenschappen en de hoeveelheden PFOA die door de jaren heen zijn uitgestoten en geloosd hebben geleid tot schade (in welke mate dan ook) aan het milieu, de waterkwaliteit, en de gezondheid van mens en dier.
Welke mogelijke effecten heeft, volgens experts, het feit dat werknemers van Custom Powders concentraties van PFOA (Perfluoroctaanzuur) in hun bloed hadden die een factor 1000 hoger is dan de EFSA-norm (Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid)?
De aanwezigheid van PFOA in het bloed wordt in verband gebracht met verschillende gezondheidseffecten. Van PFOA is bekend dat het schadelijke effecten kan hebben op het immuunsysteem, op de voortplanting en ontwikkeling van het ongeboren kind. Het is mogelijk kankerverwekkend. Het meest recente RIVM-overzicht over de betekenis van de gevonden PFOA-concentraties in het bloed dateert uit 20175. Een overzicht van ongewenste veranderingen bij mensen die op basis van epidemiologische studies met PFAS-blootstelling in verband worden gebracht staat in Tabel II.1 van die rapportage. Het is echter niet mogelijk om een oorzakelijk verband aan te tonen.
De in de uitzending vermelde concentraties PFAS in het bloed van werknemers van Custom Powders, met waarden die oplopen tot 6.239 ng/mL, zijn veel hoger dan de concentratie waaronder EFSA geen gezondheidseffecten verwacht. De inventarisatie uit 2017 bevat geen informatie over de mate waarin genoemde gezondheidseffecten optreden bij dergelijk hoge concentraties.
In 2024 heeft RIVM de behoeften aan onderzoek van omwonenden en werknemers van Chemours en omwonenden van de Westerschelde in relatie tot PFAS in kaart gebracht. Naar aanleiding van deze verkenning is geadviseerd om in de wetenschappelijke literatuur antwoorden te zoeken op vragen als wat zijn de gezondheidsrisico’s, welke ziekten en aandoeningen kun je krijgen van PFAS en wat de langetermijneffecten zijn. De Kamer wordt voor het zomerreces geïnformeerd over de opvolging van deze adviezen.
Hoe kijkt u ernaar dat in de uitzending wordt gesproken over een «kankerstraat» vlakbij de locatie van Custom Powders, waarbij veel omwonenden kanker hebben gekregen? Wat zegt u tegen die burgers?
Het is begrijpelijk en ook logisch dat de berichten over ernstige gezondheidsproblemen, zoals kanker, bij omwonenden van de locatie van Custom Powders diepe zorgen oproepen. Iedereen heeft recht op een veilige en gezonde leefomgeving. Tegelijkertijd is het belangrijk om zorgvuldig met dit soort signalen om te gaan. De GGD heeft in 2018 samen met het waterschap onderzoek gedaan naar de verspreiding van PFAS. Uit die onderzoeken bleek dat er geen sprake is van verhoogde gezondheidsrisico’s.
Op dit moment is er geen causaal verband vastgesteld tussen de blootstelling aan PFAS vanaf deze locatie en het optreden van kanker in de directe omgeving6. Dat sluit niet uit dat de zorgen over mogelijke gezondheidseffecten onverminderd zijn. De gemeente Helmond heeft aan de GGD gevraagd om een vrijwillig gezondheidsonderzoek uit te voeren7.
PFOA is een kankerverwekkende stof, maar het is ingewikkeld aan te tonen dat een omwonende kanker heeft gekregen van PFOA-uitstoot/lozingen; hoe kunnen burgers dan wel hun recht halen en worden beschermd?
Het bevoegd gezag houdt toezicht op de uitstoot en activiteiten van bedrijven. Het uitgangspunt is dat bedrijven zich aan milieuwetgeving moeten houden. Wanneer dat niet gebeurt, biedt de wetgeving verschillende handvatten om dit aan te pakken. Zowel het bestuursrecht, strafrecht als privaatrecht biedt mogelijkheden om bedrijven aan te spreken op overtredingen en schade te vergoeden. Het is van de specifieke feiten en omstandigheden afhankelijk of en door wie deze mogelijkheden daadwerkelijk benut kunnen worden.
Voor een uitgebreide uiteenzetting van de juridische mogelijkheden voor verschillende partijen in zulke gevallen geldt het antwoord op vraag drie in de Kamerbrief over het aansprakelijk stellen van bedrijven voor schade door PFAS-vervuiling8.
Bent u het eens dat uit voorzorg de uitstoot snel gestopt moet worden, als er vermoedens zijn dat mensen ziek worden van PFOA en andere gevaarlijke stoffen? Zo nee, waarom speelt u dan Russisch roulette met levens van mensen?
Het uitgangspunt van het milieubeleid is dat de gezondheid van mens en dier en de kwaliteit van het milieu goed beschermd moet worden. Voorzorg speelt daarin een belangrijke rol: als er serieuze aanwijzingen zijn dat een stof schadelijk kan zijn voor de gezondheid of het milieu, is dat aanleiding om maatregelen te nemen, ook als er nog geen volledige wetenschappelijke zekerheid is. Het bevoegd gezag beoordeelt of en welke maatregelen nodig zijn. Dit doen ze op basis van de beschikbare wetenschappelijke inzichten, adviezen van experts, en de mate van onzekerheid of risico. Daarbij worden ook de belangen van volksgezondheid en milieubescherming expliciet meegewogen.
Het beeld dat er «Russisch roulette» wordt gespeeld met mensenlevens wordt dan ook niet herkend. Waar vermoedens bestaan van gezondheidsschade door stoffen als PFOA, is het juist van belang om snel inzicht te krijgen in de ernst van de risico’s en om waar nodig preventief op te treden.
Kunt u een inschatting geven, op basis van input van onafhankelijke experts/wetenschappers, wat inmiddels (in euro's) de schade aan milieu en gezondheid is door de genoemde lozingen en de uitstoot van schadelijke stoffen? Zo nee, waarom heeft u nog steeds geen beeld van de schade die bedrijven aan milieu en burgers aanrichten?
Het is ingewikkeld om de schade van een bepaalde stof in euro’s uit te drukken, omdat de effecten van de vervuiling verstrekkend kunnen zijn en niet direct te meten zijn. In plaats van te kijken naar schade in euro’s, wordt gekeken naar de impact die een stof heeft op de functies van het milieu en de volksgezondheid.
Als de emissie van een stof past binnen de kaders en grenzen die het lozingsbeleid toelaat, wordt deze als acceptabel beschouwd. Dit betekent dat gezorgd wordt dat de uitstoot niet boven de vastgestelde normen uitkomt om zo de leefomgeving te beschermen. Daarnaast geldt het principe «de vervuiler betaalt», wat inhoudt dat bedrijven en organisaties die stoffen lozen, via een lozingsheffing bijdragen aan de kosten voor het beheer en herstel van de gevolgen van de vervuiling.
Wie is aansprakelijk voor de gemaakte fouten en het vergoeden van de schade aangericht aan gezondheid, natuur en milieu?
In Nederland geldt het uitgangspunt dat de veroorzaker van schade aan gezondheid, natuur of milieu verantwoordelijk is voor het herstellen van die schade. Of en in hoeverre er sprake is van aansprakelijkheid hangt af van de specifieke omstandigheden van het geval, zoals de geldende wet- en regelgeving op het moment van de lozing, de kennis over de schadelijkheid van stoffen op dat moment en de vraag of er is gehandeld binnen of buiten de vergunde kaders.
In het geval van de PFAS-vervuiling in Helmond heeft de gemeente aangifte gedaan tegen zowel Custom Powders als Chemours (voorheen DuPont). Het is uiteindelijk aan de rechter om vast te stellen of er sprake is van juridische aansprakelijkheid en of er schadevergoeding moet worden toegekend.
Kunt u schetsen waar er vanuit de overheid precies fouten zijn gemaakt en op welk moment, inclusief de bijbehorende tijdlijn?
De gemeente Helmond heeft een tijdlijn opgesteld van het onderzoek naar de PFAS-emissies bij Custom Powders (zie bijlage 1). Het onafhankelijke onderzoek dat de gemeente Helmond laat uitvoeren zal duidelijkheid geven over de rol van de gemeente en de milieudienst bij de jarenlange PFAS-lozingen door Custom Powders (zie ook vraag 2). Het Ministerie van IenW heeft destijds, op verzoek van de gemeente Helmond, vanuit haar beschikbare kennis en expertise meegedacht in de aanpak van de vervuiling.
Welke concrete lessen trekt u uit deze casus en de gemaakte fouten en welke concrete extra acties (anders dan nog meer onderzoek) gaat u ondernemen om soortgelijke schade aan milieu en gezondheid van burgers te voorkomen (graag met tijdlijn en planning)?
De casus rondom PFAS-lozingen bij Custom Powders in Helmond toont het belang van:
Op al deze thema’s lopen verschillende acties. Zo wordt de vernieuwde Europese Richtlijn Industriële Emissies geïmplementeerd en wordt er in Europees verband gewerkt aan een hernieuwde Kaderrichtlijn Water. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat is daarnaast bezig met de uitvoering van de Actieagenda Industrie en Omwonenden9 en het Impulsprogramma Chemische Stoffen10 en met het robuust maken van het VTH-stelsel11. Op basis van deze trajecten worden verschillende maatregelen uitgevoerd of voorgesteld die gericht zijn op het beschermen van de gezondheid van omwonenden en het verbeteren van wet- en regelgeving. De Kamer wordt periodiek geïnformeerd over de voortgang van de verschillende sporen.
Klopt het dat onze rioolwaterzuiveringsinstallaties niet gebouwd zijn op het zuiveren van PFAS en dat de enorme hoeveelheden PFAS er dus gewoon steeds doorheen stroomt? Welke gevolgen heeft dit voor biodiversiteit, water, voedsel en gezondheid?
Het klopt dat rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI’s) in hun huidige opstelling niet zijn ontworpen om PFAS te verwijderen. De mate waarin PFAS zal worden gezuiverd in de RWZI zal daardoor zeer beperkt zijn. Welke gevolgen dit heeft voor de biodiversiteit, water, voedsel en gezondheid is ter beoordeling van het bevoegd gezag. Voor diverse soorten PFAS is bewezen dat deze schadelijk kunnen zijn voor mens en milieu. Doordat deze stoffen ophopen in onze leefomgeving kunnen we er langdurig aan worden blootgesteld. Het valt niet uit te sluiten dat dit heeft geleid tot schade (in welke mate dan ook) aan het milieu, de waterkwaliteit, en de gezondheid van mens en dier.
Uit de steekproef van Zembla rondom de fabriek blijkt dat bij het merendeel van de hobbykipeieren de Europese PFAO-norm wordt overschreden en experts adviseren de eieren niet te eten. Hoe staat dat met ander voedsel zoals groente en fruit?
In 2018 en 2022 heeft het RIVM onderzoek gedaan naar de risico’s van het eten van gewassen uit het volkstuincomplex uit de omgeving van Custom Powders (1e Helmondse volkstuinencomplex aan de Sluisdijk en Delta volkstuinen aan de Griftstraat (Sluisdijk en Delta). Sluisdijk ligt op ongeveer 450m en Delta op ongeveer 1.150 meter benedenwinds van Custom Powders. Na een herziening op basis van de nieuwe gezondheidskundige grenswaarden van EFSA die in 2020 zijn vastgesteld, heeft het RIVM geadviseerd dat gewassen uit het volkstuinencomplex aan de Sluisdijk beter niet gegeten konden worden en dat gewassen uit de Delta volkstuinen veilig zijn voor consumptie, al raadt het RIVM af om daar elke dag uit de volkstuin te eten. De gemeente Helmond heeft daarop de bodem op het volkstuinencomplex aan de Sluisdijk laten saneren.
Het Voedingscentrum adviseert: eet gevarieerd. Voedsel bevat vele gezonde stoffen zoals vitamines, mineralen, koolhydraten en vezels. Maar voedsel kan ook verontreinigd zijn met andere stoffen zoals zware metalen of PFAS. Het is niet te voorkomen dat we ook deze ongewenste stoffen binnenkrijgen, omdat ze nu eenmaal in ons milieu voorkomen. Groente uit de moestuin kun je gewoon eten. Alleen voor groente en fruit uit moestuinen binnen 1 kilometer van de fabriek van DuPont/Chemours in Dordrecht is het advies om dit niet te eten. Op deze plekken zitten veel PFAS in de bodem (www.voedingscentrum.nl).
In de Zembla uitzending wordt gesproken over «liegen en bedriegen» en «crimineel gedrag» van Chemours; bent u het met die constateringen eens? Zo nee, waar baseert u dat dan precies op?
Het is niet aan het kabinet om een oordeel te vellen over de kwalificaties «liegen en bedriegen» en «crimineel gedrag» die in de Zembla-uitzending worden genoemd. Dit is aan het Openbaar Ministerie en uiteindelijk aan de rechter.
Wel is het zorgelijk over de wijze waarop DuPont (nu Chemours) is omgegaan met informatie over de risico’s van PFAS. Als blijkt dat het bedrijf al geruime tijd kennis had van de schadelijke effecten en deze informatie niet heeft gedeeld met overheden, samenwerkingspartijen (zoals Custom Powders), werknemers of omwonenden, is dat zorgelijk en onacceptabel. Transparantie en verantwoordelijkheid zijn cruciaal bij het beschermen van de volksgezondheid en het milieu. Het is daarom goed dat er onderzoek loopt naar de rol van het bedrijf in de lozingen en mogelijke milieuschade. De uitkomsten van dat onderzoek zullen duidelijkheid moeten geven over de vraag of er inderdaad sprake is geweest van strafbaar handelen.
Wat vindt u ervan dat Custom Powders voor Chemours teflonpoeder verwerkte, maar dat belangrijke informatie over de stoffen niet bekend was voor de medewerkers van Custom Powders?
Uitgangspunt is dat werknemers veilig en gezond kunnen werken. Werkgevers zijn daar op basis van de Arbowet primair voor verantwoordelijk. Zij moeten een inventarisatie maken van de gevaarlijke stoffen in hun bedrijf en de hoogte van de blootstelling van werknemers aan die stoffen bepalen. Vervolgens beoordelen zij of die blootstelling tot gezondheidsrisico’s kan leiden en dienen zij maatregelen te nemen. Afhankelijk van de gezondheidsrisico’s die gevaarlijke stoffen kunnen veroorzaken, moet de producent of distributeur van de stof informatie verstrekken over die gevaren in het Veiligheidsinformatieblad (VIB). Dit is dan ook belangrijke informatie voor een inventarisatie. De werkgever is volgens de Arbowet verplicht om doeltreffende voorlichting en onderricht te geven aan de werknemers over het veilig werken met gevaarlijke stoffen. Bij de invulling van de zorgplicht van de werkgever richting zijn werknemers is het van belang dat de werkgever over de juiste informatie beschikt.
Zoals in het antwoord op vraag 14 is aangegeven deel is het zorgelijk hoe DuPont (nu Chemours) is omgegaan met informatie over de risico’s van PFAS. Als blijkt dat het bedrijf al geruime tijd kennis had van de schadelijke effecten en deze informatie niet heeft gedeeld met partijen in de keten of werknemers is dat zorgelijk en onacceptabel.
Wat vindt u ervan dat Dupont (nu Chemours) al sinds 2011 wist dat er zelfs hogere hoeveelheden PFOA in het bloed van medewerken van Custom Powders zaten dan in het bloed van de medewerkers van de Dordrechtse en Amerikaanse Dupont fabriek?
Onderzoek moet uitwijzen of het inderdaad klopt dat DuPont (nu Chemours) al sinds 2011 wist dat medewerkers van Custom Powders werden blootgesteld aan hogere concentraties PFOA dan hun eigen werknemers in Dordrecht en de Verenigde Staten. Als dit het geval is, dan is dat een uiterst zorgwekkende constatering. Hoewel Chemours niet de directe werkgever was van de medewerkers van Custom Powders, heeft het bedrijf wel degelijk een verantwoordelijkheid als leverancier van de stof.
Bedrijven moeten zorgvuldig omgaan met kennis over mogelijke gezondheidsschade, vooral wanneer deze ook impact heeft op ketenpartners of derden. Het feit dat deze informatie niet eerder is gedeeld met het bedrijf Custom Powders, toezichthouders of betrokken overheden roept vragen op over de zorgplicht en transparantie van alle betrokken partijen. Het is van groot belang dat het lopende onderzoek door de gemeente Helmond helderheid wordt verschaft over wat er (en op welk moment) bekend was en of er adequaat is gehandeld.
Bent u bekend met de effecten op de omgeving en omwonenden die dit PFAO-lek heeft veroorzaakt? Zo ja, kunt u deze toelichten? Zo nee, waarom heeft u na al die jaren nog steeds geen overzicht over wat vervuiling door bedrijven met de gezondheid van burgers en milieu doet?
Tussen 2018 en 2020 heeft de gemeente Helmond een milieuonderzoek laten uitvoeren naar de gevolgen van de uitstoot van PFOA en GenX in de regio12. Uit het onderzoek blijkt dat de omvang van de PFAS-verontreiniging goed in kaart is gebracht. De risicobeoordeling, gebaseerd op de door het RIVM geadviseerde risicogrenswaarden, laat zien dat er geen verhoogd gezondheidsrisico is voor omwonenden.
Wel is sprake van ernstige verontreiniging van de bodem en het grondwater, met name in de directe omgeving van het bedrijf Custom Powders. Er bestaat een aanzienlijk risico dat deze stoffen zich via het grondwater verder verspreiden. Bovendien bevindt een deel van de grondwaterverontreiniging zich binnen het grondwaterbeschermingsgebied. Op basis van deze bevindingen heeft de gemeente Helmond besloten dat saneringsmaatregelen noodzakelijk zijn. De uitvoering van deze sanering staat gepland voor medio 2026.
Daarnaast zijn ook concentraties van PFOA en GenX aangetroffen in het oppervlakte- en rioolwater. Onderzoek van de ILT bevestigt dat deze stoffen nog steeds worden waargenomen13. Waterschap Aa en Maas monitort de waterkwaliteit en signaleert indien nodig of aanvullende maatregelen vereist zijn.
In de Zembla-aflevering schetst de gemeente Helmond hoe lastig het is voor overheden en toezichthouders om goede beslissingen te maken, omdat bedrijven tegenover een toezichthouder met weinig capaciteit informatie kunnen achterhouden of in kleine letters verbergen in bijlagen; welke stappen gaat u ondernemen om dit te voorkomen en de informatiepositie van toezichthouders en de overheid ten opzichte van bedrijven te verbeteren op korte termijn?
Via verschillende maatregelen wordt gewerkt aan het versterken van het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving in de breedte. Versterking die niet alleen het stelsel, maar ook de dagelijkse uitvoering ten goede komt waar ook de informatiepositie van het bevoegd gezag ten opzichte van bedrijven wordt versterkt. Specifiek op het gebied van stoffen wordt het bevoegd gezag met de ontwikkeling van de Routekaart Voorzorg Beter Toepassen, zoals benoemd in het commissiedebat Leefomgeving van 13 mei 2025, ondersteund.
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld14, wordt er momenteel gewerkt aan het IenW-programma Digitaal VTH-stelsel Milieu en aan de versterking van de kennisinfrastructuur bij omgevingsdiensten. Beide acties zullen ervoor zorgen dat de informatie van toezichthouders wordt versterkt. Er zal eerst worden gekeken naar de effecten van die inzet afwachten voordat er eventueel aanvullende acties worden genomen.
Hoe kan het dat de Dupont (via de arbeidshygiënist) de medewerkers heeft voorgehouden dat er geen gevaar is voor de gezondheid, zoals in de Zembla-aflevering wordt geschetst? Heeft de overheid daar nooit op gecontroleerd en ingegrepen en waarom niet?
Zoals gezegd in het antwoord op vraag 14 is de werkgever verantwoordelijk voor gezonde en veilige werkomstandigheden voor de werknemers. Daarnaast is de werkgever verantwoordelijk om werknemers op een doeltreffende manier in te lichten over de risico’s en hoe die te beperken. Dat begint bij een inventarisatie van deze risico’s. Als kennis beschikbaar is over deze risico’s, moeten deze beschikbaar zijn voor partijen in de keten. Een werkgever kan ervoor kiezen om ter ondersteuning van deze verantwoordelijkheid een bedrijfsarts, arbeidshygiënist of andere arbodienstverleners in te schakelen. De Arbeidsinspectie houdt risicogericht toezicht op de naleving van de Arbowetgeving.
Met welke extra stappen gaat u voorkomen dat de situatie uit de bovenstaande vraag zich opnieuw ergens voordoet?
Het is lastig om een dergelijke gebeurtenis uit te sluiten. Wel stimuleren we bedrijven het gebruik van schadelijke stoffen te verminderen en wordt het vergunningsstelsel aangepast. Dit heeft ook een effect op werknemersbescherming. De verantwoordelijkheid voor gezond en veilig werken die daarnaast bij de werkgever ligt blijft ook gelden, waaronder de eerdergenoemde verantwoordelijkheid tot het doeltreffend informeren van werknemers, en toezien op het juist toepassen van maatregelen om gezondheidsrisico’s te beperken. De Nederlandse Arbeidsinspectie houdt toezicht op de naleving hiervan.
Wat vindt u ervan dat de gemeente Helmond al veel geld van burgers heeft moeten besteden aan sanering en de kosten voor de vervuiling dus zijn afgewenteld op burgers?
Het principe «de vervuiler betaalt» is een belangrijk beginsel. Bij Custom Powders is een verontreiniging ontstaan, waarbij een veroorzaker in beeld is, maar de aanpak wegens de aanwezige risico’s niet kan wachten op de uitkomst van kostenverhaal. De gemeente Helmond is als bevoegd gezag voor bodemsanering daarom met de aanpak gestart om mens en milieu te beschermen en parallel daaraan met het traject voor het aanspreken van aansprakelijke partijen.
Uitgangspunt blijft dat de kosten voor de sanering uiteindelijk bij aansprakelijke partijen zoals Custom Powders terechtkomen.
Nu Custom Powders failliet is, is het aan de curator om de schuldeisers te inventariseren en te bepalen welke middelen er in de failliete boedel aanwezig zijn om de openstaande schulden te voldoen. Indien daaruit onvoldoende middelen overblijven voor de sanering en ook geen andere aansprakelijke partijen kunnen worden aangesproken, zullen de kosten door het Rijk gefinancierd worden.
Middels deze aanpak wordt zoveel als mogelijk voorkomen dat de uiteindelijke rekening door de burger wordt betaald. Als kosten worden verhaald kan hiermee rekening worden gehouden bij het vaststellen van de uitkering aan de gemeente. Dan kan het uitgekeerde geld bijvoorbeeld terugvloeien naar artikel 13, hoofdstuk 12 van de begroting en opnieuw worden ingezet voor bodemsanering of terugvloeien naar Financiën.
Het opruimen van deze vervuiling gaat meer dan 10 miljoen euro kosten. Hoe gaat u ervoor zorgen dat de rekening bij Chemours komt en niet nog verder bij de belastingbetaler?
Van de ruim 10 miljoen euro aan kosten die de gemeente Helmond verwacht te maken, is door de gemeente bijna 8,8 miljoen aangevraagd onder de regeling specifieke uitkering (SPUK) Bodem op de begroting van het Ministerie van IenW. De gemeente heeft het volledig aangevraagde bedrag toegekend gekregen.15 Daarnaast heeft de gemeente Helmond in de periode 2017–2020 zo’n 1,5 miljoen euro aan kosten gemaakt voor onderzoek en voorbereiding op de sanering. De gemeente probeert dit totaal aan kosten te verhalen op de veroorzaker. Het Ministerie van IenW heeft vernomen dat de gemeente probeert om ook Chemours aansprakelijk te stellen voor de bodemverontreiniging op en rond het terrein van Custom Powders. Of en in hoeverre zij dat ook zijn, is uiteindelijk aan de rechter.
Met welke concrete extra stappen gaat u de opdracht van de Kamer uitvoeren (zoals verwoord in motie Kostic/Soepboer) om beter te borgen dat vervuilers zelf opdraaien voor de kosten van de schade die hebben veroorzaakt door onder andere PFAS, in plaats van de belastingbetaler?2
In de meeste recente verzamelbrief bodem en ondergrond heeft de Staatssecretaris van IenW aangegeven hoe er uitvoering wordt gegeven aan deze motie geef17. Daarin staat aangegeven hoe het principe «de vervuiler betaalt» bepaalt dat de kosten van milieuverontreiniging en andere schade zoveel mogelijk op de veroorzaker daarvan worden verhaald. Voor bodemverontreinigingen met PFAS, ontstaan in de periode van 1 januari 1987 tot 1 januari 2024, geldt in beginsel de zorgplichtbepaling uit de Wet bodembescherming (Wbb) via het overgangsrecht18. Om het bevoegd gezag te ondersteunen bij invulling van de genoemde zorgplichtbepaling, is recent een handreiking zorgplicht onder artikel 13 van de Wet bodembescherming bij bodemverontreiniging met PFAS gepubliceerd.
Weet u welk bedrijf de rol van het bewerken van zeer zorgwekkende stoffen zoals PFAS voor Chemours heeft overgenomen nu Custom Powders failliet is? Zo ja, staat deze fabriek in Nederland en is hier nu wel constante controle op de lozingen, en zo ja, in welke vorm?
Het drogen van het fluorpolymeer PTFE, dat voorheen bij Custom Powders gebeurde, is na het faillissement van Custom Powders opgenomen in het productieproces bij het bedrijf Chemours (Dordrecht) zelf. Dit verliep binnen de geldende vergunning, waarbij er ook extra emissie reducerende maatregelen zijn toegepast.
Welke kansen ziet u om vanuit het Rijk juridische stappen te ondernemen tegen verantwoordelijke actoren of anderen daarin te ondersteunen?
Voor wat betreft de bodemsanering is de gemeente Helmond bevoegd gezag. Het is aan de gemeente om de kosten te verhalen op de veroorzaker. Of er ook er ook juridische stappen tegen andere actoren genomen moeten worden, is aan de gemeente. Om overheden te ondersteunen bij de aanpak van buitenproportionele opgaven op het gebied van bodemsanering, bestaat de eerdergenoemde SPUK Bodem. Kostenverhaal en aansprakelijkheid zijn onderdeel van de aanpak. Juridische kosten, wanneer die buitenproportioneel van aard zijn, kunnen hier ook onder vallen. De gemeente Helmond heeft binnen deze regeling de aangevraagde bijna 8,8 miljoen euro toegekend gekregen voor de aanpak van de bodemverontreiniging en voor de inzet van kostenverhaal (zie het antwoord 22).
Hoe gaat u ervoor zorgen dat een soortgelijk schandaal niet nog een keer voorkomt, en welke concrete stappen binnen welke periode neemt u daartoe (anders dan nog meer onderzoek)?
Het is onmogelijk om het risico volledig uit te sluiten. Wel zorgen we er voor dat de kans op herhaling zo klein mogelijk is. Dat doen we op meerdere manieren: zo versterken we het VTH-stelsel, investeren we in kennis bij instituten zoals het RIVM, en scherpen we de lozingsvergunningen aan. Daarnaast zal het lopende Europese restrictievoorstel voor PFAS hier van grote waarde zijn. Uiteindelijk is een zo groot mogelijk verbod de belangrijkste factor om dergelijke situaties te voorkomen. Ook stimuleren we bedrijven om nu al te kijken waar het gebruik van schadelijke stoffen omlaag kan en waar alternatieven kunnen worden ingezet. Daarnaast ondersteunen we het bevoegd gezag waar nodig, zodat zij hun rol met meer kennis en kracht kunnen vervullen. Zo werken we stap voor stap aan een veiliger en gezonder systeem.
Gaat u na deze berichten versnelde acties ondernemen om nul uit de pijp bij Chemours op korte termijn te kunnen bereiken? Hoe gaat u dat precies bereiken en op welke termijn?
De wens om bij Chemours zo snel mogelijk «nul uit de pijp» te bereiken is begrijpelijk. Uw Kamer zal voor de zomer over de aanpak worden geïnformeerd.
Wat betekent deze casus volgens u voor het vertrouwen in de overheid vanuit de burgers?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 11, benadrukt deze casus het belang van een goede bescherming van de gezondheid van omwonenden. Het blijft belangrijk om het vertrouwen van omwonenden in de overheid te versterken en als overheid benaderbaar te zijn voor omwonenden, zoals ook blijkt uit het recente onderzoek van de Raad voor Leefomgeving en Infrastructuur19. Het realiseren van een dialoog tussen omwonenden, industrie en overheid is onderdeel van de Actieagenda Industrie en Omwonenden. Voor het zomerreces wordt de Kamer over de vervolgstappen op dit vlak geïnformeerd.
Hoe kunnen burgers gezien alle schandalen er nog vertrouwen in hebben dat de overheid controle heeft over, en scherp toeziet en handhaaft op bedrijven die met gevaarlijke en ziekmakende stoffen werken?
Dit soort casussen doen het vertrouwen van omwonenden geen goed. Een vergelijkbare conclusie trok de Onderzoeksraad voor Veiligheid in haar rapport over industrie en omwonenden20. Er is dus werk aan de winkel. In het antwoord op vraag 11 is reeds aangegeven welke acties (mede naar aanleiding daarvan) zijn ingezet. Het gaat onder andere om het verbeteren van het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving, het versterken van wet- en regelgeving en gezondheid in de afwegingen op dit gebied een volwaardige plaats te geven. Mijn ambitie is om met deze verschillende acties een stap de goede richting op te zetten en het vertrouwen terug te winnen.
Hoe kunt u aan de burgers uitleggen dat u afspraken kan maken met bedrijven die al hebben laten zien dat ze in staat zijn om te liegen, te verhullen en te misleiden, niet alleen als het gaat om Chemours, maar ook om bijvoorbeeld Tata Steel?
Het kabinet werkt met verschillende bedrijven aan maatwerkafspraken om de verduurzaming van de industrie en het verbeteren van de leefomgeving extra te stimuleren. Het doel staat daarbij voorop. Door het maken van deze afspraken is het mogelijk om bijvoorbeeld additionele CO2-reductie en verbetering van de leefomgeving te realiseren, die zonder deze afspraken niet behaald zouden kunnen worden. Ook niet met bijvoorbeeld strengere handhaving of scherpere vergunningen. Bij het maken van afspraken met bedrijven wordt toegewerkt naar een bindende maatwerkafspraak waarin juridisch afdwingbare verplichtingen worden vastgelegd.
Kunt u toezeggen dat u bij de gesprekken en besluiten over verbod op PFAS en andere gevaarlijke stoffen, de gezondheid van burgers centraal zult stellen en zult plaatsen boven korte termijn economische belangen, ook om te compenseren voor de schade die mensen en hun leefomgeving hebben opgelopen door het feit dat de overheid ze onvoldoende heeft beschermd?
Het besluit om te werken aan een EU-brede restrictie op het gebruik en op de markt brengen van (producten met) PFAS is juist genomen om de gezondheid van burgers zo goed mogelijk te beschermen. Daar wordt nu hard aan gewerkt door het EU-agentschap voor chemische stoffen (ECHA). Het gaat hierbij om het beoordelen van veel verschillende toepassingen van PFAS. Waar in sommige gevallen prima alternatieven beschikbaar en al in gebruik zijn, zijn er ook situaties waar dat niet zo is. Dat moet goed worden beoordeeld om ongewenste maatschappelijke effecten te voorkomen zoals het niet meer beschikbaar zijn van bepaalde medische apparatuur, consumentenelektronica of specifieke industriële toepassingen. Dat wordt momenteel beoordeeld, waarna de Europese Commissie een voorstel voor besluitvorming zal opstellen dat gebaseerd is op het aanpakken van het risico en de sociaaleconomische gevolgen, aangezien deze twee elementen in de regelgeving zijn vastgelegd.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Ja.
PFAS-vervuiling door Custom Powders |
|
Bart van Kent (SP) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Wat is uw reactie over de uitzending «Het PFAS-spoor» van Zembla?
Het is goed voor te stellen dat de uitzending veel zorgen heeft veroorzaakt bij de omwonenden van Custom Powders en daarnaast ook breder tot onrust heeft geleid. Iedereen moet zich veilig kunnen voelen in zijn of haar eigen leefomgeving. Het is van groot belang dat er snel duidelijkheid komt over de rol van de verschillende betrokken partijen in deze ernstige PFAS-vervuiling. Het is dan ook een goede zaak dat gemeente Helmond hier een onafhankelijk onderzoek naar laat instellen.
Welke vervolgstappen gaat u nemen, nu blijkt dat Custom Powders jarenlang, tegen de vergunning in, PFOA (Perfluoroctaanzuur) in het riool heeft geloosd?
In Nederland geldt het uitgangspunt dat de veroorzaker van schade aan gezondheid, natuur of milieu verantwoordelijk is voor het herstellen van die schade. De gemeente Helmond heeft aangifte gedaan tegen zowel Custom Powders als Chemours (voorheen DuPont). Het is uiteindelijk aan de rechter om vast te stellen of er sprake is van juridische aansprakelijkheid en of er schadevergoeding moet worden toegekend.
Wat vindt u ervan, dat medewerkers van Custom Powders een PFAS-waarde van duizend keer boven de grenswaarde in hun bloed hebben? Welke consequenties zijn hieraan verbonden voor de werkgever? Wie is, volgens u, nu verantwoordelijk voor deze gezondheidsschade?
Het is zorgelijk als werknemers blootgesteld worden aan hoge concentraties van gevaarlijke stoffen. Uitgangspunt is dat werknemers veilig en gezond kunnen werken. Werkgevers zijn daar op basis van de Arbowet primair verantwoordelijk voor. De Nederlandse Arbeidsinspectie handhaaft hierop. Maar als kennis over gezondheidsrisico’s beschikbaar is, moet daar zorgvuldig mee omgegaan worden. Ook naar ketenpartners. Als informatie wel beschikbaar was, maar niet gedeeld werd is dat onacceptabel.
In principe is de werkgever altijd verantwoordelijk voor gezondheidsschade die ontstaat bij de werknemers als gevolg van het uitvoeren van werkzaamheden. Zo is in het Burgerlijk Wetboek (artikel 7:658, lid 2) geregeld dat de werkgever een zorgplicht heeft voor zijn werknemers. Indien een werknemer schade heeft geleden door het werk, is de werkgever verplicht tot het vergoeden van deze schade. Als het bedrijf is opgehouden te bestaan, kan eventuele werkgerelateerde gezondheidsschade in beginsel niet meer worden verhaald op de werkgever. Dat kan niet worden voorkomen.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de invloed van deze illegale praktijken op de gezondheid van omwonenden en werknemers, en hoe ver de PFAS-vervuiling van Custom Powders zich heeft verspreid?
De GGD heeft in 2018 samen met het waterschap onderzoek gedaan naar de verspreiding van PFAS en de risico’s voor de omwonenden. Uit die onderzoeken bleek dat er geen sprake is van verhoogde gezondheidsrisico’s. Dat sluit niet uit dat de zorgen over gezondheid onverminderd zijn. De gemeente Helmond heeft aan de GGD gevraagd om een vrijwillig gezondheidsonderzoek uit te voeren1. Daarnaast heeft de gemeente Helmond reeds een milieuonderzoek laten uitvoeren naar de verspreiding van de PFAS-vervuiling in de nabije omgeving2.
Bent u bereid Chemours, als opdrachtgever van Custom Powders, aansprakelijk te stellen voor de PFAS-vervuiling van Custom Powders?
Bevoegd gezag in het kader van het overgangsrecht (van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet) is de gemeente Helmond3. Het is aan de gemeente om de kosten te verhalen op de veroorzaker. Of er ook er ook juridische stappen tegen andere actoren genomen moeten worden, is aan de gemeente. Het Ministerie van IenW heeft vernomen dat de gemeente probeert om ook Chemours aansprakelijk te stellen voor de bodemverontreiniging op en rond het terrein van Custom Powders. Of en in hoeverre zij dat ook zijn, is uiteindelijk aan de rechter.
Deelt u de mening dat Chemours de rekening van de PFAS-sanering in Helmond en de omliggende vervuilde regio moet betalen?
Het principe «de vervuiler betaalt» is een belangrijk beginsel. De kosten voor de sanering zijn in eerste instantie voor de veroorzaker van de verontreiniging. De gemeente probeert de kosten te verhalen op de veroorzaker. Nu Custom Powders failliet is, is het aan de curator om de schuldeisers te inventariseren en te bepalen welke middelen er in de failliete boedel aanwezig zijn om de openstaande schulden te voldoen. Het oordeel of Chemours ook enige aansprakelijkheid heeft, is niet aan mij.
Bent u, na het bekijken van deze uitzending, nog steeds tegen een Nederlands verbod op PFAS? Zo ja, hoeveel incidenten moeten nog plaatsvinden of onthuld worden voordat u ingrijpt?
U wordt separaat geïnformeerd over een verkenning van de mogelijkheden voor een nationaal verbod op handel en gebruik van PFAS. Een dergelijk verbod zou met name artikelen betreffen die buiten Nederland of zelfs buiten de EU worden geproduceerd en daarmee niet automatisch leiden tot een grote aanpassing van de productie door Chemours. Ook staat een dergelijk verbod los van wat in het verleden is gebeurd bij Custom Powders.
De verwerking van ingezamelde kleding door modeketens |
|
Daniëlle Hirsch (GL), Geert Gabriëls (GL) |
|
Reinette Klever (PVV), Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek van Radar, dat twaalf kledingstukken met gps-trackers heeft gevolgd, waaruit blijkt dat een groot deel van door consumenten ingeleverde kleding via modeketens niet wordt hergebruikt of gerecycled, maar wordt geëxporteerd naar ontwikkelingslanden?
Ja.
Hoeveel afval, inclusief kleding, wordt vanuit Nederland geëxporteerd naar buiten de EU? Hoe verhoudt dit zich tot andere EU-landen? Hoe verhoudt zich dit tot de ambitie van Nederland om in 2050 circulair te zijn?
De uitzending van Radar gaat over tweedehands kleding die na afdanking en inzameling in winkels geëxporteerd wordt voor hergebruik. Kleding die na inzameling en sortering is beoordeeld als geschikt voor hergebruik, verliest zijn afvalstatus en is geen afval meer. De cijfers over de hoeveelheid textielafval die geëxporteerd wordt, is dus exclusief de hoeveelheid export van herbruikbaar (tweedehands) textiel.
Over de export van textielafval zijn de volgende cijfers bekend. In 2023 werd volgens de database Statline van het CBS voor 52 kiloton aan (on)gesorteerde lompen en vodden uitgevoerd. Dit zijn voorlopige cijfers. Van de 52 kiloton werd ongeveer 32 kiloton uitgevoerd naar EU-landen, 6 kiloton naar Europese niet-EU-landen, 12 kiloton naar Azië, 1 kiloton naar Noord- en Zuid-Amerika en minder dan 1 kiloton naar Afrika en Oceanië. We beschikken niet over cijfers van de hoeveelheid textielafval die andere Europese landen exporteren naar niet-EU landen.
Een groot gedeelte van het in Nederland gescheiden ingezameld textiel wordt afgezet in het buitenland. Het is belangrijk om hierbij onderscheid te maken tussen enerzijds textiel geschikt voor hergebruik en anderzijds textielafval. Onder het textielafval valt ook textiel dat nog kan worden gerecycled.
Uit de Massabalans van 2018 blijkt dat er in totaal 136,1 kton gescheiden textiel is ingezameld. 110,4 kton van het gescheiden ingezamelde textiel kwam buiten Nederland terecht.1 Dit bestond uit 56,7 kton herdraagbaar textiel, 42,1 kton textiel geschikt voor recycling en 5,4 kton reststromen. In 2022 werd 108,5 kt gescheiden textiel ingezameld. Hiervan kwam 86,9 kton buiten Nederland terecht.2 Dit bestond uit 51,5 kton herdraagbaar textiel, 25,5 kton textiel geschikt voor recycling en 1,9 kton reststromen.
Op basis van bovenstaande cijfers is de conclusie dat veel van het in Nederland ingezamelde textiel in het buitenland terecht komt. Er is op dit moment weinig transparantie over wat er met de kleding gebeurt nadat het is ingezameld. Na aankoop door de consument kan een kledingstuk op uiteenlopende manieren eindigen, zonder dat duidelijk is waar het precies belandt. Tegelijkertijd neemt de verkoop van kleding toe, gaat de gemiddelde kwaliteit achteruit en dragen mensen hun kleding steeds korter. Deze ontwikkelingen dragen direct bij aan de groei van de wereldwijde textielafvalberg. Met het beleidsprogramma circulair textiel werkt IenW aan verschillende maatregelen om te zorgen dat mensen langer met hun kleding doen en er meer textiel wordt hergebruikt en gerecycled.
Hoe beoordeelt u de bevinding dat modeketens geen zicht hebben op wat er met deze kleding in ontwikkelingslanden gebeurt? Deelt u de analyse dat de kans aannemelijk is dat deze kleding vaak alsnog op de vuilnisbelt terechtkomt of wordt verbrand, met schadelijke gevolgen voor mens en milieu in de ontvangende landen?
Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven, waaronder modeketens die internationaal zaken doen, dat zij de OESO-richtlijnen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen toepassen. Volgens dit kader dienen bedrijven zicht te hebben op hun waardeketen, inclusief export, en daarmee risico’s voor mens en milieu te identificeren en waar nodig aan te pakken. Voor de hele textielsector geldt dat er momenteel weinig transparantie is over wat er met ingezameld textiel gebeurt, zowel in Nederland als daarbuiten. Voor het beleidsprogramma circulair textiel hebben we onderzoek laten doen om in kaart te brengen wat er gebeurt met het textiel dat in Nederland wordt ingezameld.3 Een groot deel van het ingezamelde textiel wordt na inzameling geëxporteerd in plaats van in Nederland hergebruikt of gerecycled. Het textiel komt vaak in landen terecht waar geen goed systeem is om het afval te verwerken en dat leidt bijvoorbeeld tot stort en verbranding. Het gaat hierbij om producten die als gebruikt textiel geëxporteerd zijn. De Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA) verbiedt de export van afval uit de EU, als dat geëxporteerde afval vervolgens wordt «verwijderd», bijvoorbeeld in de vorm van verbranding of storten.
Hoe beziet u deze bevindingen in het licht van het doel in de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV) Textiel dat de export van textielafval beperkt moet worden, zeker naar landen buiten de Europese Unie?
Het doel van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid is ervoor te zorgen dat er meer textiel wordt ingezameld, hergebruikt en (vezel-tot-vezel) gerecycled. De UPV regelt niet dat de export van het textielafval wordt beperkt. De UPV kan er wel aan bijdragen dat er minder gebruikt textiel wordt geëxporteerd. Enerzijds omdat er een specifieke doelstelling voor hergebruik geldt binnen Nederland, en anderzijds omdat er meer textielafval moet worden gerecycled. Tegelijkertijd is de verwachting dat de export van gebruikt textiel blijft toenemen de komende jaren. Er wordt namelijk steeds meer kleding gekocht en sneller afgedankt. Daarnaast is het ook hier van belang om onderscheid te maken tussen gebruikt textiel en textielafval. Gebruikt textiel mag, nadat het gesorteerd is, geëxporteerd worden voor hergebruik (tweedehands textiel). Nederland pleit er in Europa voor dat er verplichte sorteercriteria komen voor hergebruik om te zorgen dat er betere eisen gesteld worden aan wanneer iets geschikt is voor hergebruik. Voor de export van textielafval gelden andere regels, namelijk de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA). Bij het antwoord op vraag 9 wordt verder ingegaan op de EVOA.
Vindt u dat modeketens als H&M, Primark, Zara en C&A consumenten voldoende duidelijkheid geven over wat er gebeurt met ingeleverde kleding met slogans als «Lets Close the Loop»? Zo ja, waarom?
Op basis van recente inzichten uit de Radar-uitzending over textielinzameling blijkt dat modeketens zoals H&M, Primark, Zara en C&A consumenten niet voldoende duidelijkheid bieden over wat er gebeurt met ingeleverde kleding. Hoewel deze ketens campagnes voeren en klanten aanmoedigen om oude kleding in te leveren, blijkt uit onderzoek dat slechts een klein percentage van de ingeleverde kleding daadwerkelijk wordt gerecycled of hergebruikt.4
Acht u het wenselijk dat deze ketens consumenten een duurzaam alternatief suggereren, terwijl een groot deel van de kleding niet duurzaam wordt verwerkt? Is dat geen misleiding?
Dat bedrijven recycling van kleding actief stimuleren en faciliteren in winkels is een positieve ontwikkeling. Hergebruik en recycling dragen bij aan het verkleinen van de milieu-impact van de textielketen. Bedrijven die hierover communiceren, moeten dit op een eerlijke, duidelijke en transparante manier doen. Anders bestaat het risico op misleiding. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) ziet toe op misleidende duurzaamheidsclaims. Of een duurzaamheidsclaim misleidend is, hangt af van veel factoren. In de uitzending van Radar worden enkele claims getoond die bij het aanbieden van opties voor het inleveren van gebruikte kleding worden gemaakt. De ACM heeft een Leidraad Duurzaamheidsclaims opgesteld waarin strenge eisen worden gesteld aan het gebruik van duurzaamheidsclaims.5 Een belangrijk startpunt is dat de claims die gedaan worden feitelijk juist moeten zijn. Voor de verdere beoordeling of hierbij sprake is van wettelijke misleiding is een inhoudelijke toets nodig waarbij ook de context waarbinnen de claim wordt gedaan belangrijk is. Op basis van de uitzending van Radar alleen valt hier geen eenduidige conclusie over te trekken.
Wordt er binnen de huidige regelgeving gecontroleerd of deze inzamelpraktijken overeenkomen met de duurzaamheidsclaims van de betreffende bedrijven? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
De ACM houdt gericht toezicht in specifieke sectoren (onder meer de kleding6-, energie-, levensmiddelen-, en vervoersbranche) op misleidende duurzaamheidsclaims en ziet daarnaast actief toe op actuele duurzaamheidscampagnes van bedrijven en daarbij gebruikte claims. Ook kan de ACM een onderzoek starten naar duurzaamheidsclaims naar aanleiding van signalen uit de maatschappij, zoals meldingen van consumenten of publicaties van journalisten. De wettelijke grondslag om op te treden tegen mogelijk misleidende duurzaamheidsclaims vereist wel dat de duurzaamheidsclaim wordt gedaan in relatie tot de verkoop van producten. Hiervan zal mogelijk niet altijd sprake zijn bij uitingen die uitsluitend gericht zijn op het inzamelen van kleding en niet de verkoop hiervan.
Wat vindt u ervan dat 86% van de Nederlanders niet op de hoogte is van de mogelijkheid om gedragen kleding in te leveren bij kledingwinkels? Bent u voornemens om producenten erop te wijzen dat zij consumenten beter moeten informeren hierover?
Producenten zijn wettelijk verplicht om consumenten goed te informeren over waar en hoe zij hun textiel op een verantwoorde manier kunnen inleveren. Het belangrijkste uitgangspunt is dat kleding zo lang mogelijk gedragen wordt. Als iemand een kledingstuk niet meer wil houden, zijn er verschillende opties: ruilen, weggeven aan familie of vrienden of verkopen via een tweedehands platform. Als deze opties niet mogelijk zijn, moet het textiel gescheiden van het restafval worden ingeleverd bij een inzamelpunt. Dit kan bijvoorbeeld bij de winkel waar het is gekocht, een kringloopwinkel of een gemeentelijke textielbak. Met de invoering van de UPV Textiel zijn producenten verplicht om deze informatie actief en duidelijk met consumenten te delen.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat Europese textielbedrijven hun verantwoordelijkheid voor afgedankte kleding feitelijk afschuiven op landen die niet over voldoende verwerkingscapaciteit beschikken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Het is onwenselijk dat er in het huidige systeem nog veel textiel bij het afval terechtkomt, zowel binnen als buiten Nederland. Met het beleidsprogramma circulair textiel neemt het kabinet verschillende maatregelen om de textielafvalberg te verminderen. De meest directe manier om de hoeveelheid afval te verminderen, is om te voorkomen dat textiel wordt afgedankt. Daarom is er in het beleidsprogramma aandacht voor bewuster consumeren, het verbeteren van de kwaliteit van kleding en het verlengen van het gebruik door reparatie en tweedehands. Wanneer textiel uiteindelijk wordt afgedankt, is het uitgangspunt dat het zo veel mogelijk (lokaal) wordt hergebruikt of gerecycled. Daarom is in Nederland in 2023 een UPV voor textiel ingevoerd inclusief doelstellingen voor hergebruik binnen Nederland.
Het kabinet wil de export van onze milieuproblemen voorkomen en heeft daarom actief gepleit voor strengere regels voor de export van afval. Vanaf 21 mei 2027 staat de herziene Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA) export van afval uit de EU uitsluitend nog toe naar verwerkers, waarvan in een onafhankelijke audit is aangetoond dat die verwerkers het afval op een manier verwerken, vergelijkbaar met een verwerking die binnen de EU is toegestaan. De export van afval uit de EU naar niet-OESO landen is vanaf 21 mei 2027 uitsluitend toegestaan nadat die landen bij de Europese Commissie hebben aangetoond dat ze de import van dit afval goed kunnen beheren. Dat is inclusief de daarbij horende handhaving.
Dankzij de herziening van de Kaderrichtlijn Afvalstoffen (KRA) wordt het binnenkort voor alle Europese lidstaten verplicht om een UPV voor textiel in te voeren. Producenten moeten daarbij rapporteren over de hoeveelheid herbruikbaar textiel en textielafval die ze exporteren. Bij de export van het herbruikbare textiel moeten producenten informatie aanleveren waaruit blijkt dat de producten geschikt zijn voor hergebruik. Ook moeten ze aangeven welk bedrijf verantwoordelijk is geweest voor de sortering of voorbereiding voor hergebruik om transparantie en verantwoordingsplicht te vergroten. Daarnaast regelt de herziening van de KRA dat al het gescheiden ingezamelde textiel als afval wordt beschouwd. Het overbrengen van dit afval moet voldoen aan de hierboven genoemde strenge regels voor export. Het wordt verplicht om het ingezamelde textiel eerst te sorteren voordat het uitgevoerd mag worden. Pas na een professionele beoordeling kan het textielafval beoordeeld worden als geschikt voor (direct) hergebruik. Dit «tweedehands» textiel valt niet onder de afvalregelgeving, en dus ook niet langer onder de EVOA, en mag vrij worden verhandeld.
In aanvulling op de EVOA en de KRA, werkt de Europese Commissie in samenwerking met de lidstaten aan uniforme criteria om gebruikt textiel niet (meer) als afval maar als tweedehands product aan te merken en aan criteria om gebruikt textiel als secundaire grondstof weer in de (textiel)industrie in te zetten. Aan dit eerste aspect gaat de ILT in haar toezicht op de EVOA meer prioriteit geven.
Wanneer bedrijven aan het begin van de keten hun maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen door zorgvuldig te handelen («due diligence»), vermindert dit de problemen aan het einde van de keten. Voor een duurzame en eerlijke handelsketen is het essentieel dat negatieve effecten niet alleen tijdens de productie, maar ook in de latere fasen worden voorkomen. Het kabinet verwacht bovendien van alle Nederlandse bedrijven dat zij internationaal maatschappelijk verantwoord opereren door invulling te geven aan internationale normen zoals vastgelegd in de OESO-richtlijnen. Daarvoor ondersteunt het kabinet verschillende manieren voor bedrijven om maatschappelijk verantwoord te ondernemen. Zo steunt het kabinet het MVO-steunpunt bij RVO, waar alle bedrijven kunnen aankloppen met vragen over gepaste zorgvuldigheid. Ook biedt het ondersteuning aan vier tot vijf sectorovereenkomsten om IMVO-risico’s te identificeren, voorkomen en beperken. Voor de sectorovereenkomst voor kleding, schoenen en textiel (Textielverbond) worden momenteel bedrijven geworven om te gaan starten.
Hoe wordt toezicht gehouden op de naleving van de UPV Textiel, die sinds 1 juli 2023 van kracht is?
Sinds het Besluit UPV textiel van kracht is geworden, geldt er een meldplicht voor producenten (inclusief importeurs). In het kader van de meldplicht moeten producenten zich, al dan niet via een producentenorganisatie, melden bij Rijkswaterstaat. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) ziet toe op de naleving van de meldplicht. Wanneer producenten zich niet melden bij Rijkswaterstaat, neemt de ILT contact met hen op. Producenten die niet geregistreerd zijn bij Rijkswaterstaat of een producentenorganisatie ontvangen een waarschuwing, waarna de ILT zo nodig verdere maatregelen treft.
Vanaf 2025 gelden de doelstellingen uit het Besluit UPV textiel op het gebied van voorbereiding voor hergebruik en recycling. Producenten zijn verplicht om voor augustus 2026 verslag uit te brengen over het behalen van deze doelstellingen.
De ILT houdt toezicht op het voldoen aan de verplichtingen, waaronder het behalen van de doelstellingen en zal controles uitvoeren op de dan ingediende rapportages. Op dit moment voert de ILT al gesprekken met de verschillende producentenorganisaties.
Hoeveel procent van de producenten heeft tot nu toe rapportages ingediend over de verwerking van ingezameld textiel? Wordt hierbij gecontroleerd of daadwerkelijk sprake is van recycling of hergebruik binnen Europa, zoals beoogd in de UPV textiel?
Producenten zijn verplicht elk jaar verslag uit te brengen over het voorafgaande jaar. Volgens het Besluit UPV Textiel kan in het verslag over de jaren 2023 en 2024 worden volstaan met vermelding van de hoeveelheid in de handel gebrachte textielproducten. In 2024 hebben de producenten, al dan niet via een producentenorganisatie, verslag over 2023 uitgebracht bij Rijkswaterstaat over de hoeveelheid in Nederland in de handel gebrachte textielproducten. Producenten die geen verslag hebben uitgebracht zijn aangesproken door de ILT. Over het jaar 2024 geldt de verplichting om voor augustus 2025 bij Rijkswaterstaat verslag uit te brengen over de hoeveelheid in Nederland in de handel gebrachte textielproducten. Hierop wordt teruggekomen in de voortgangsbrief Textiel die in het najaar 2025 naar de Kamer wordt gestuurd.
Vanaf 2025 gelden er volgens het Besluit UPV Textiel voor producenten bovendien doelstellingen op het gebied van voorbereiding voor hergebruik en recycling van textiel. De producenten zijn daarbij verplicht ook verslag uit te brengen over het nakomen van deze doelstellingen. Het verslag over 2025 moet uiterlijk 1 augustus 2026 bij Rijkswaterstaat worden ingediend. Het is daarom nog te vroeg om te beoordelen of de doelstellingen zijn behaald. De UPV textiel is van toepassing op de Nederlandse situatie. Binnen de doelstellingen van de UPV textiel wordt onderscheid gemaakt in voorbereiding voor hergebruik, voorbereiding voor hergebruik in Nederland, recycling en vezel-tot-vezel recycling.
Welke sancties staan er op het niet-naleven van de verplichtingen onder de UPV Textiel? Is er sinds de invoering al handhavend opgetreden? Zo ja, hoe vaak en tegen wie?
Als blijkt dat er niet wordt voldaan aan de verplichtingen handhaaft de ILT volgens de Landelijke Handhavingsstrategie Omgevingsrecht (LHSO). Op basis van de overtreding wordt een passende interventie ingezet. Voor wat betreft de doelstellingen met betrekking tot hergebruik en recycling van textiel is het te vroeg om te beoordelen of de doelstellingen worden behaald, zie daarvoor vraag 11. De ILT ziet sinds 2023 toe op de meldplicht die geldt sinds de inwerkingtreding van het Besluit UPV textiel (zie het antwoord op vraag 10). Producenten die zich nog niet hadden gemeld bij Rijkswaterstaat, rechtstreeks of via een producentenorganisatie, zijn door de ILT gewaarschuwd. De ILT heeft daarnaast producenten gewaarschuwd die geen verslag hadden uitgebracht over 2023 met betrekking tot de hoeveelheid in Nederland in de handel gebrachte textielproducten.
In hoeverre is er zicht op de milieueffecten en sociaaleconomische schade in de ontvangende landen, zoals Nigeria of Togo, als gevolg van deze exportstromen?
Voor het beleidsprogramma circulair textiel heeft IenW onderzoek laten doen naar de export van textiel uit Nederland.7 Hierbij is gekeken naar de vijf grootste bestemmingslanden van gebruikt textiel uit Nederland: Ghana, India, Kenia, Polen en Pakistan. Aan de export van gebruikt textiel zitten voor- en nadelen. Na afdanking, inzameling en sortering verplaatst gebruikt textiel zich uit landen met een hoog inkomen en een uitgebreide afvalverwerking infrastructuur – zoals Nederland – naar landen met lagere inkomens die vaak minder capaciteit en systemen hebben om het geïmporteerde textiel te verwerken. Aan de ene kant levert dit zowel exporterende als importerende landen veel werkgelegenheid op. Daar tegenover staan ook negatieve effecten op mens en milieu. Het textiel komt vaak in landen terecht waar geen goed systeem is om het afval te verwerken; dat leidt bijvoorbeeld tot microplasticvervuiling in water en bodem, en vervuiling door stort en verbranding. Zowel in Europese landen als in bestemmingslanden wordt textielafval formeel en informeel verhandeld en verwerkt. Het informele werk is vaak gekoppeld aan een minder veilige werkomgeving, ontbreken van minimum of leefbaar loon en machtsongelijkheid.
Welke stappen gaat u in Nederland zetten om te zorgen dat ingezamelde kleding daadwerkelijk bijdraagt aan circulaire doelen en niet eindigt als problematisch afval elders?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 9.
Bent u bekend met het bericht «Arriva 92 procent van boetes voor zwartrijden van en naar azc Ter Apel niet betaald»?1
Bent u het eens dat het onwenselijk is dat mensen (en dus ook asielzoekers) die zwartrijden geen boete krijgen, geen boete betalen of bij herhaaldelijke overtreding geen reisverbod krijgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat doet u hier dan aan?
Bent u het eens dat identiteitscontrole noodzakelijk is om vast te stellen wie zwartrijdt of overlastgevend gedrag vertoont, zodat iemand gesanctioneerd kan worden? Zo nee, waarom niet?
Op welke manier kan de identiteit van asielzoekers gecontroleerd worden in het openbaar vervoer als zij geen rijbewijs of ander ID-bewijs bij zich zeggen te hebben?
Bent u het eens dat het onwenselijk is dat iemand 50 keer kan worden betrapt op zwartrijden, geen reisverbod krijgt en ogenschijnlijk ook niet de boetes betaalt? Zo ja, waarom heeft het verhalen van de boetes geen prioriteit of wordt op geen enkele manier kenbaar gemaakt aan de asielzoeker dat dit niet is hoe je je in Nederland gedraagt?
Bent u het eens dat het wenselijk is om identiteitsvaststelling door BOA’s (Buitengewoon Opsporingsambtenaren), zo nodig als politievrijwilliger, te realiseren? Zo nee, waarom niet?
Bent u het eens dat het wenselijk kan zijn om in overleg met COA (Centraal Orgaan opvang asielzoekers), AVIM (Afdeling Vreemdelingenpolitie), OM (Openbaar Ministerie), Arriva en andere partners voor langere termijn een pilot op te zetten waarbij er regelmatig in de treinen wordt gecontroleerd op een geldig vervoersbewijs en indien nodig boetes daadwerkelijk op asielzoekers worden verhaald of dat vreemdelingen kunnen worden meegenomen door de politie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer gaat u dit realiseren?
Bent u het eens dat het de stewards en BOA’s van Arriva onevenredig veel tijd en capaciteit kost om boetes uit te delen die uiteindelijk niet worden betaald?
Hoe lang duurt het voordat een boete uitgeschreven door een steward terecht komt bij het COA?
Wat doet het COA in het geval van een boete waarbij de identiteit van de asielzoeker vastgesteld kon worden en de asielzoeker een inwoner is van asielzoekerscentrum (azc) Ter Apel? Is het COA bereid om maatregelen te nemen? Zo nee, waarom niet?
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het zomerreces 2025?
Plannen voor nieuwe kerncentrales, kosteninschattingen en veiligheid Borssele |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Chris Jansen (PVV), Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in het AD van 17 mei 2025 getiteld «Anti-kernenergieorganisatie WISE: stop met plannen voor nieuwe kerncentrales, te duur en locatie te krap»?1
Ja
Kunt u toelichten op basis van welke analyse u in de Kamerbrief van 16 mei 2025 (Kamerstuk 32 645, nr. 156) stelt dat kernenergie «noodzakelijk» is voor het behalen van de klimaatdoelen en het garanderen van leveringszekerheid?
Het kabinet is van mening dat kernenergie een noodzakelijke pijler is als onderdeel van een bredere energiemix met hernieuwbare energie en baseert zich daarbij op verschillende rapporten en adviezen (zie ook de volgende antwoorden). Ook internationaal wordt kernenergie gezien als een technologie die bijdraagt aan een betrouwbare levering van elektriciteit; in een recent advies van het International Energy Agency voor Nederland wees het agentschap op het belang van kernenergie in een betrouwbare Nederlandse elektriciteitsmix2, in het bijzonder op de systeemvoordelen die kernenergie kan opleveren.3
Klopt het dat het rapportEnergie door perspectief (ETES 2050)2 kernenergie slechts een optionele rol toebedeelt in een scenario met relatief hoge energiebehoefte, en dus níet als noodzakelijke voorwaarde benoemt voor het behalen van de klimaatdoelen? Zo ja, waarom wordt dan in de Kamerbrief met zoveel stelligheid gesproken over een noodzaak?
In het rapportEnergie door perspectief wordt aangegeven dat het mogelijk is om zonder kernenergie een klimaatneutraal energiesysteem te bewerkstelligen. Voor het kabinet is de inzet van kernenergie om bij te dragen aan een CO2-vrij energiesysteem een belangrijke maar niet de enige overweging om te kiezen voor kernenergie. Zoals de auteurs van het rapport5 zelf ook stellen is een belangrijk argument voor kernenergie dat de diversiteit in energiebronnen en daarmee de robuustheid van het energiesysteem wordt vergroot. Een systeem met kernenergie naast wind en zon is robuuster dan alleen wind en zon. De ervaring leert ook dat het beter is het aanbod van energiebronnen te spreiden en niet te afhankelijk te zijn van een enkele bron of enkele toeleverancier van brandstof. Het kabinet ziet de rol van kernenergie dan ook niet als optioneel en kiest dan ook nadrukkelijk voor kernenergie binnen de energiemix.
Deelt u de analyse dat voor de beoordeling van publieke investeringen in nieuwe kerncentrales het kostenoptimale energiesysteem leidend zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
Kosten spelen een zeer belangrijke beoordelingsgrond in het energiebeleid van het kabinet. Het kabinet laat dan ook aanvullend onderzoek doen naar de systeemkosteneffecten van kernenergie (netwerkkosten, kosten voor opslag etc. van verschillende systeemkeuzes) en zal de Kamer daarover na de zomer berichten. Het kabinet kijkt in haar energiebeleid echter breder dan enkel (directe) kosten en neemt daar de andere pijlers uit haar energiebeleid in mee, namelijk betrouwbaarheid en duurzaamheid. Zoals in het vorige antwoord aangegeven is kernenergie ook van belang voor de betrouwbaarheid van het hele systeem.
In hoeverre is bij de kostenraming van de kerncentrales rekening gehouden met de analyse van adviesbureau Witteveen+Bos (Kamerstuk 2022D37754), die stelt dat kernenergie alleen kostenoptimaal is als de investering onder de 4.600 euro per kilowatt (kW) blijft, bij een Weighted Average Cost of Capital (WACC) van 7%?
De gebruikte kosteninschatting in de scenariostudie van Witteveen+Bos was een eerste indicatie, op basis van secundaire referenties. De kostenraming die voorzien is in de Kamerbrief van afgelopen mei is onafhankelijk opgesteld van de assumpties uit eerdere studies, en is gebaseerd op de eigen inschatting van de verschillende technologieleveranciers voor de kosten van een project in Nederland.
Onderzoeksinstituut TNO6 gaat in zijn laatste studie uit van 7.100 euro per kilowatt, waarbij de toevoeging van kernenergie systeemkosten-optimaal is. Het Witteveen+Bos rapport laat dus een iets wat gedateerd beeld zien voor wat betreft de kostenontwikkeling en efficiënte systeeminpassing. Op dit moment onderzoekt TNO tot slot wat de effecten zouden zijn van een scenario (gevoeligheidsanalyse) van een verdubbeling van de investeringskosten voor kernenergie. De resultaten hiervan verwacht het kabinet na de zomer met de Kamer te kunnen delen.
Bent u ermee bekend dat het adviesbureau Profundo in oktober 20243 op basis van internationale ervaringen uitkwam op een realistische kostenmarge van 9.665 euro tot 15.175 euro per kW, wat neerkomt op circa 20 miljard euro per kerncentrale, en daarmee fors boven het door Witteveen+Bos genoemde omslagpunt ligt?
Ja, het kabinet kent dit rapport.
De kosten van verschillende onderdelen van de toeleverketen voor infrastructuur – van arbeid tot staal – zijn sterk gestegen in de afgelopen jaren. Ook speelt de inflatie, die afgelopen jaren hoog was, een rol in het verschil tussen de studies. Dit is niet uniek aan kernenergie projecten, hoewel de bouw van kerncentrales ten opzichte van andere grote energie(-infrastructuur) projecten arbeidsintensiever is en het gebruik van veel verschillende materialen vraagt. Ook bij andere energie(-infrastructuur) projecten zien we dat de kosten flink zijn toegenomen in de afgelopen periode, zoals bijvoorbeeld bij de ontwikkelingen van wind op zee. Witteveen+ Bos laat dus, zoals eerder aangegeven, een iets gedateerd beeld zien.
Op dit moment voert onderzoeksinstituut TNO een systeemkosten studie uit naar de rol van kerncentrales waarbij ook in een gevoeligheidsanalyse wordt gekeken naar het effect van (veel) hogere investeringskosten wordt gekeken (zie vorige vraag). Het kabinet verwacht de resultaten van deze studie na de zomer van dit jaar te kunnen delen met de Kamer.
Hoe rijmt u deze bevindingen met uw stelling in de Kamerbrief dat kernenergie een «kosteneffectieve» bijdrage levert aan het energiesysteem?
Zoals toegelicht in de Kamerbrief, is eén van de doelen van de technische onderzoeken om een zelfstandig eerste beeld te krijgen van de kosten. Dit beeld is vervolgens ook door de onafhankelijk uitgevoerde Third Party Review getoetst. De plannen en inschattingen van leveranciers zijn onder andere gebaseerd op de ervaringen van recente internationale kernenergieprojecten.
De lessen uit de buitenlandse ervaringen heeft het kabinet vanuit de verschillende eerdere onderzoeken reeds meegenomen in de Nederlandse benadering voor de bouw van de kerncentrales in Nederland. Als onderdeel van het proces van technologieselectie zullen de technologieleveranciers eveneens scherp worden bevraagd op het gebied van kosten en risico’s.
De komende jaren ontstaat daarmee meer helderheid over de kosten naarmate de aanbesteding vordert, en de technologieleveranciers hun voorstellen uitwerken. Na onderhandelingen met de geselecteerde technologieleverancier en definitieve duidelijkheid over de locatie, volgt een steeds complete(re) raming van de kosten, gebaseerd op een steeds volwassener wordend locatie-specifiek ontwerp. Besluitvorming vindt dus getrapt plaats op basis van geactualiseerde inzichten, bijvoorbeeld bij de locatie en techniekselectie. De Kamer zal hier vanzelfsprekend bij betrokken worden.
Heeft u laten doorrekenen welke gevolgen een langere, realistische bouwtijd van 15–20 jaar, zoals blijkt uit internationale praktijk, heeft voor de uiteindelijke kosten per kW en daarmee op de maatschappelijke businesscase van de nieuwe kerncentrales?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat uw kostenraming is gebaseerd op plannen en inschattingen van leveranciers en niet op gerealiseerde kosten uit recente internationale kernenergieprojecten? Zo ja, acht u dit een voldoende solide basis voor het reserveren van tientallen miljarden euro’s aan publiek geld?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid alsnog een onafhankelijke second opinion te laten uitvoeren op zowel de investeringskosten als de systeemimpact van kernenergie, voordat definitieve keuzes worden gemaakt over techniek en locatie?
Ja, het kabinet laat zich al door onafhankelijk experts bijstaan. In de Third Party Review, die 16 mei is gepubliceerd, is door een onafhankelijke partij beoordeeld of de investeringsbandbreedte van 20–30 miljard redelijk is gezien deze fase van het project, waarbij nog geen locatie en technologie is geselecteerd. Ook in het verdere proces zal het kabinet de Kamer op verschillende momenten meenemen in de meest actuele inzichten wat betreft de investeringskosten. De komende tijd gaat het kabinet aan de slag met de technologieselectie en het onderhandelen van het contract voor de bouw van de kerncentrales en het kabinet zal hierbij (opnieuw) worden bijgestaan door onafhankelijk externe experts. De inzichten die onder andere door deze externen zullen worden opgeleverd, worden uiteraard ook met de Kamer gedeeld.
Hoe verhoudt de door u gepresenteerde kosteninschatting zich tot het publieke belang van een robuust en kostenefficiënt energiesysteem? Bent u bereid scenario’s te laten doorrekenen waarin het energiesysteem volledig inzet op hernieuwbare bronnen zonder kernenergie?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 5 en 6 voert TNO een studie uit naar de waarde van kerncentrales vanuit een systeemkostenperspectief en kijkt hierbij ook naar de systeemkosten van een systeem zonder kernenergie.
Kunt u toelichten hoe u de ambitie om nieuwe kerncentrales «eind jaren dertig» operationeel te hebben rijmt met het gegeven dat er geen concrete planning mogelijk is voor meer dan 2 à 3 jaar vooruit, en dat de planning voor de komende 2 à 3 jaar, bijvoorbeeld voor de techniekselectie, pas na de zomer wordt verwacht? Acht u deze onzekere planning voldoende om tijdig bij te dragen aan de Nederlandse klimaat- en energieopgaven?
De technische haalbaarheidsstudies hebben meer duidelijkheid gegeven over de planning van de bouw. De resultaten van die studies laten zien dat verdere voorbereiding aan de voorkant meer duidelijkheid zal geven over de concrete planning. Deze inzet betaalt zich uit wanneer de bouw begint, en vermindert daarmee sterk de risico’s tijdens de realisatie van de centrales. Het kabinet wil nu een goede fundering leggen om daarmee (dure) vertraging tijdens de daadwerkelijke bouw te voorkomen.
Grote complexe projecten, zoals de uitbreiding van het transmissienet, de uitrol van wind op zee en de bouw van kerncentrales, gaan gepaard met onzekerheid. Deze onzekerheid is geen reden voor het kabinet om zich hiervoor minder in te zetten, maar om stap voor stap de planning concreter te maken.
Bent u bekend met het bericht van Laka van mei 2025 over het schrappen van een veiligheidseis in de wetgeving voorafgaand aan de levensduurverlenging van de kerncentrale Borssele?4
Ja.
Kunt u uitleggen waarom het kabinet ervoor heeft gekozen om de veiligheidseis voor de levensduurverlenging van de kerncentrale Borssele te schrappen, zoals gemeld door Laka? Welke risico’s acht u acceptabel bij een dergelijke beleidswijziging?
Zoals aangegeven in de brief van de Staatssecretaris van I&W9 is sinds de start van de benchmark in 2008 is de controle op nucleaire veiligheid aanzienlijk versterkt. In 2015 is de ANVS gestart als onafhankelijke toezichthouder. Verder is in 2017 de Regeling nucleaire veiligheid geïmplementeerd die aanvullende veiligheidseisen stelt, waaronder de eis tot continue verbetering van de veiligheid. Deze eis betekent dat de kerncentrale Borssele de nucleaire veiligheid continu moet blijven verbeteren. Dit kan bijvoorbeeld zijn naar aanleiding van informatie verkregen bij andere kerninstallaties in binnen- en buitenland. Ook worden er op meerdere onderwerpen peer reviews (toetsingen door experts) bij de kerncentrale uitgevoerd. De benchmark heeft hier geen toegevoegde waarde meer. Met het afschaffen daarvan gaan de veiligheidseisen niet omlaag en wordt de kerncentrale niet minder veilig.
Welke gevolgen heeft het schrappen van deze veiligheidseis voor de operationele veiligheid van de kerncentrale Borssele op de korte en lange termijn?
Met afschaffen van de benchmark worden geen veiligheidseisen geschrapt. Dit heeft dan ook geen gevolgen voor de strikte veiligheidsvereisten waar de kerncentrale aan moet voldoen. De ANVS ziet toe op de naleving van de veiligheid. Het stoppen met deze benchmark doet daar niets aan af. De kerncentrale kan en mag alleen in bedrijf blijven als de veiligheid is aangetoond. Zoals toegelicht in het vorige antwoord heeft de benchmark geen toegevoegde waarde meer.
Is er voor het schrappen van de veiligheidseis en de levensduurverlenging van de kerncentrale Borssele een nieuwe Milieu-effectrapportage (MER) opgesteld, waarin ook de risico’s en effecten van deze wijziging worden onderzocht? Zo ja, kunt u de uitkomsten delen? Zo nee, waarom niet?
Een milieueffectrapportage (mer) wordt uitgevoerd bij het maken van plannen en programma’s en het nemen van besluiten over projecten. De keuze om de benchmark niet voort te zetten (waarmee als gezegd geen veiligheidseis wordt geschrapt) is geen besluit, plan of programma waarvoor een milieueffectrapport (MER) moet worden gemaakt. Het afschaffen van de benchmark heeft geen gevolgen voor de strikte veiligheidseisen waar de kerncentrale aan moet voldoen of voor de wijze waarop de kerncentrale geëxploiteerd wordt. Het stoppen van de benchmark is in dit opzicht geen reden om een nieuw of gewijzigd MER op te stellen.
De gevolgen van de exploitatie van de kerncentrale Borssele voor het milieu zijn betrokken in het MER, dat is opgesteld ten behoeve van het wetsvoorstel tot wijziging van de Kernenergiewet in verband met de bedrijfsduurverlenging van deze kerncentrale. EPZ zal daarnaast een vergunning moeten aanvragen om de kerncentrale na 2033 open te houden. Om de aanvraag in te kunnen dienen moeten de effecten van de voortgezette exploitatie onderzocht worden. Daarnaast geldt dat de ANVS-toezicht houdt op de nucleaire veiligheid van de kerncentrale.
Op dit moment is het wetsvoorstel aanhangig bij de Raad van State voor advies. De verwachting is dat het wetsvoorstel na de zomer aan de Kamer kan worden aangeboden.
De brand op een vrachtschip in de haven van Amsterdam op 15 mei. |
|
Ilana Rooderkerk (D66), Mpanzu Bamenga (D66) |
|
Barry Madlener (minister ) (PVV), Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Wat was de oorzaak van de brand en was hier sprake van nalatigheid?1
Hoe kan het dat er voor de derde keer in korte tijd branden zijn in het Amsterdamse havengebied?2 Waren dit branden op hetzelfde bedrijf?
Wat was de oorzaak van de vorige branden?
Zijn er na de vorige branden maatregelen getroffen om branden te voorkomen? Zo ja, hoe kan het dat er dan toch weer een brand uit is gebroken?
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat dit soort incidenten niet meer gebeuren?
Wat zijn de gevolgen van de verspreiding van roetdeeltjes als gevolg van de branden voor het milieu en de gezondheid van omwonenden?
Welke maatregelen worden er genomen om de nadelige gevolgen voor het milieu en gezondheid te beperken?
Op welke manier wordt de gezondheid van de omwonenden gemonitord en welke maatregelen worden er genomen om de gezondheid van omwonenden veilig te stellen?
Hoeveel bewoners hebben last van de rookontwikkeling per brand?
Bent u voornemens om met de bedrijven in het gebied in gesprek te gaan om deze incidenten te bespreken en te voorkomen dat dit weer gebeurt? Zo nee, op welke manier gaat u deze bedrijven verantwoordelijk houden voor de branden?
De verwerking van ingezamelde kleding door modeketens |
|
Daniëlle Hirsch (GL), Geert Gabriëls (GL) |
|
Reinette Klever (PVV), Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek van Radar, dat twaalf kledingstukken met gps-trackers heeft gevolgd, waaruit blijkt dat een groot deel van door consumenten ingeleverde kleding via modeketens niet wordt hergebruikt of gerecycled, maar wordt geëxporteerd naar ontwikkelingslanden?
Ja.
Hoeveel afval, inclusief kleding, wordt vanuit Nederland geëxporteerd naar buiten de EU? Hoe verhoudt dit zich tot andere EU-landen? Hoe verhoudt zich dit tot de ambitie van Nederland om in 2050 circulair te zijn?
De uitzending van Radar gaat over tweedehands kleding die na afdanking en inzameling in winkels geëxporteerd wordt voor hergebruik. Kleding die na inzameling en sortering is beoordeeld als geschikt voor hergebruik, verliest zijn afvalstatus en is geen afval meer. De cijfers over de hoeveelheid textielafval die geëxporteerd wordt, is dus exclusief de hoeveelheid export van herbruikbaar (tweedehands) textiel.
Over de export van textielafval zijn de volgende cijfers bekend. In 2023 werd volgens de database Statline van het CBS voor 52 kiloton aan (on)gesorteerde lompen en vodden uitgevoerd. Dit zijn voorlopige cijfers. Van de 52 kiloton werd ongeveer 32 kiloton uitgevoerd naar EU-landen, 6 kiloton naar Europese niet-EU-landen, 12 kiloton naar Azië, 1 kiloton naar Noord- en Zuid-Amerika en minder dan 1 kiloton naar Afrika en Oceanië. We beschikken niet over cijfers van de hoeveelheid textielafval die andere Europese landen exporteren naar niet-EU landen.
Een groot gedeelte van het in Nederland gescheiden ingezameld textiel wordt afgezet in het buitenland. Het is belangrijk om hierbij onderscheid te maken tussen enerzijds textiel geschikt voor hergebruik en anderzijds textielafval. Onder het textielafval valt ook textiel dat nog kan worden gerecycled.
Uit de Massabalans van 2018 blijkt dat er in totaal 136,1 kton gescheiden textiel is ingezameld. 110,4 kton van het gescheiden ingezamelde textiel kwam buiten Nederland terecht.1 Dit bestond uit 56,7 kton herdraagbaar textiel, 42,1 kton textiel geschikt voor recycling en 5,4 kton reststromen. In 2022 werd 108,5 kt gescheiden textiel ingezameld. Hiervan kwam 86,9 kton buiten Nederland terecht.2 Dit bestond uit 51,5 kton herdraagbaar textiel, 25,5 kton textiel geschikt voor recycling en 1,9 kton reststromen.
Op basis van bovenstaande cijfers is de conclusie dat veel van het in Nederland ingezamelde textiel in het buitenland terecht komt. Er is op dit moment weinig transparantie over wat er met de kleding gebeurt nadat het is ingezameld. Na aankoop door de consument kan een kledingstuk op uiteenlopende manieren eindigen, zonder dat duidelijk is waar het precies belandt. Tegelijkertijd neemt de verkoop van kleding toe, gaat de gemiddelde kwaliteit achteruit en dragen mensen hun kleding steeds korter. Deze ontwikkelingen dragen direct bij aan de groei van de wereldwijde textielafvalberg. Met het beleidsprogramma circulair textiel werkt IenW aan verschillende maatregelen om te zorgen dat mensen langer met hun kleding doen en er meer textiel wordt hergebruikt en gerecycled.
Hoe beoordeelt u de bevinding dat modeketens geen zicht hebben op wat er met deze kleding in ontwikkelingslanden gebeurt? Deelt u de analyse dat de kans aannemelijk is dat deze kleding vaak alsnog op de vuilnisbelt terechtkomt of wordt verbrand, met schadelijke gevolgen voor mens en milieu in de ontvangende landen?
Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven, waaronder modeketens die internationaal zaken doen, dat zij de OESO-richtlijnen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen toepassen. Volgens dit kader dienen bedrijven zicht te hebben op hun waardeketen, inclusief export, en daarmee risico’s voor mens en milieu te identificeren en waar nodig aan te pakken. Voor de hele textielsector geldt dat er momenteel weinig transparantie is over wat er met ingezameld textiel gebeurt, zowel in Nederland als daarbuiten. Voor het beleidsprogramma circulair textiel hebben we onderzoek laten doen om in kaart te brengen wat er gebeurt met het textiel dat in Nederland wordt ingezameld.3 Een groot deel van het ingezamelde textiel wordt na inzameling geëxporteerd in plaats van in Nederland hergebruikt of gerecycled. Het textiel komt vaak in landen terecht waar geen goed systeem is om het afval te verwerken en dat leidt bijvoorbeeld tot stort en verbranding. Het gaat hierbij om producten die als gebruikt textiel geëxporteerd zijn. De Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA) verbiedt de export van afval uit de EU, als dat geëxporteerde afval vervolgens wordt «verwijderd», bijvoorbeeld in de vorm van verbranding of storten.
Hoe beziet u deze bevindingen in het licht van het doel in de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV) Textiel dat de export van textielafval beperkt moet worden, zeker naar landen buiten de Europese Unie?
Het doel van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid is ervoor te zorgen dat er meer textiel wordt ingezameld, hergebruikt en (vezel-tot-vezel) gerecycled. De UPV regelt niet dat de export van het textielafval wordt beperkt. De UPV kan er wel aan bijdragen dat er minder gebruikt textiel wordt geëxporteerd. Enerzijds omdat er een specifieke doelstelling voor hergebruik geldt binnen Nederland, en anderzijds omdat er meer textielafval moet worden gerecycled. Tegelijkertijd is de verwachting dat de export van gebruikt textiel blijft toenemen de komende jaren. Er wordt namelijk steeds meer kleding gekocht en sneller afgedankt. Daarnaast is het ook hier van belang om onderscheid te maken tussen gebruikt textiel en textielafval. Gebruikt textiel mag, nadat het gesorteerd is, geëxporteerd worden voor hergebruik (tweedehands textiel). Nederland pleit er in Europa voor dat er verplichte sorteercriteria komen voor hergebruik om te zorgen dat er betere eisen gesteld worden aan wanneer iets geschikt is voor hergebruik. Voor de export van textielafval gelden andere regels, namelijk de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA). Bij het antwoord op vraag 9 wordt verder ingegaan op de EVOA.
Vindt u dat modeketens als H&M, Primark, Zara en C&A consumenten voldoende duidelijkheid geven over wat er gebeurt met ingeleverde kleding met slogans als «Lets Close the Loop»? Zo ja, waarom?
Op basis van recente inzichten uit de Radar-uitzending over textielinzameling blijkt dat modeketens zoals H&M, Primark, Zara en C&A consumenten niet voldoende duidelijkheid bieden over wat er gebeurt met ingeleverde kleding. Hoewel deze ketens campagnes voeren en klanten aanmoedigen om oude kleding in te leveren, blijkt uit onderzoek dat slechts een klein percentage van de ingeleverde kleding daadwerkelijk wordt gerecycled of hergebruikt.4
Acht u het wenselijk dat deze ketens consumenten een duurzaam alternatief suggereren, terwijl een groot deel van de kleding niet duurzaam wordt verwerkt? Is dat geen misleiding?
Dat bedrijven recycling van kleding actief stimuleren en faciliteren in winkels is een positieve ontwikkeling. Hergebruik en recycling dragen bij aan het verkleinen van de milieu-impact van de textielketen. Bedrijven die hierover communiceren, moeten dit op een eerlijke, duidelijke en transparante manier doen. Anders bestaat het risico op misleiding. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) ziet toe op misleidende duurzaamheidsclaims. Of een duurzaamheidsclaim misleidend is, hangt af van veel factoren. In de uitzending van Radar worden enkele claims getoond die bij het aanbieden van opties voor het inleveren van gebruikte kleding worden gemaakt. De ACM heeft een Leidraad Duurzaamheidsclaims opgesteld waarin strenge eisen worden gesteld aan het gebruik van duurzaamheidsclaims.5 Een belangrijk startpunt is dat de claims die gedaan worden feitelijk juist moeten zijn. Voor de verdere beoordeling of hierbij sprake is van wettelijke misleiding is een inhoudelijke toets nodig waarbij ook de context waarbinnen de claim wordt gedaan belangrijk is. Op basis van de uitzending van Radar alleen valt hier geen eenduidige conclusie over te trekken.
Wordt er binnen de huidige regelgeving gecontroleerd of deze inzamelpraktijken overeenkomen met de duurzaamheidsclaims van de betreffende bedrijven? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
De ACM houdt gericht toezicht in specifieke sectoren (onder meer de kleding6-, energie-, levensmiddelen-, en vervoersbranche) op misleidende duurzaamheidsclaims en ziet daarnaast actief toe op actuele duurzaamheidscampagnes van bedrijven en daarbij gebruikte claims. Ook kan de ACM een onderzoek starten naar duurzaamheidsclaims naar aanleiding van signalen uit de maatschappij, zoals meldingen van consumenten of publicaties van journalisten. De wettelijke grondslag om op te treden tegen mogelijk misleidende duurzaamheidsclaims vereist wel dat de duurzaamheidsclaim wordt gedaan in relatie tot de verkoop van producten. Hiervan zal mogelijk niet altijd sprake zijn bij uitingen die uitsluitend gericht zijn op het inzamelen van kleding en niet de verkoop hiervan.
Wat vindt u ervan dat 86% van de Nederlanders niet op de hoogte is van de mogelijkheid om gedragen kleding in te leveren bij kledingwinkels? Bent u voornemens om producenten erop te wijzen dat zij consumenten beter moeten informeren hierover?
Producenten zijn wettelijk verplicht om consumenten goed te informeren over waar en hoe zij hun textiel op een verantwoorde manier kunnen inleveren. Het belangrijkste uitgangspunt is dat kleding zo lang mogelijk gedragen wordt. Als iemand een kledingstuk niet meer wil houden, zijn er verschillende opties: ruilen, weggeven aan familie of vrienden of verkopen via een tweedehands platform. Als deze opties niet mogelijk zijn, moet het textiel gescheiden van het restafval worden ingeleverd bij een inzamelpunt. Dit kan bijvoorbeeld bij de winkel waar het is gekocht, een kringloopwinkel of een gemeentelijke textielbak. Met de invoering van de UPV Textiel zijn producenten verplicht om deze informatie actief en duidelijk met consumenten te delen.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat Europese textielbedrijven hun verantwoordelijkheid voor afgedankte kleding feitelijk afschuiven op landen die niet over voldoende verwerkingscapaciteit beschikken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Het is onwenselijk dat er in het huidige systeem nog veel textiel bij het afval terechtkomt, zowel binnen als buiten Nederland. Met het beleidsprogramma circulair textiel neemt het kabinet verschillende maatregelen om de textielafvalberg te verminderen. De meest directe manier om de hoeveelheid afval te verminderen, is om te voorkomen dat textiel wordt afgedankt. Daarom is er in het beleidsprogramma aandacht voor bewuster consumeren, het verbeteren van de kwaliteit van kleding en het verlengen van het gebruik door reparatie en tweedehands. Wanneer textiel uiteindelijk wordt afgedankt, is het uitgangspunt dat het zo veel mogelijk (lokaal) wordt hergebruikt of gerecycled. Daarom is in Nederland in 2023 een UPV voor textiel ingevoerd inclusief doelstellingen voor hergebruik binnen Nederland.
Het kabinet wil de export van onze milieuproblemen voorkomen en heeft daarom actief gepleit voor strengere regels voor de export van afval. Vanaf 21 mei 2027 staat de herziene Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA) export van afval uit de EU uitsluitend nog toe naar verwerkers, waarvan in een onafhankelijke audit is aangetoond dat die verwerkers het afval op een manier verwerken, vergelijkbaar met een verwerking die binnen de EU is toegestaan. De export van afval uit de EU naar niet-OESO landen is vanaf 21 mei 2027 uitsluitend toegestaan nadat die landen bij de Europese Commissie hebben aangetoond dat ze de import van dit afval goed kunnen beheren. Dat is inclusief de daarbij horende handhaving.
Dankzij de herziening van de Kaderrichtlijn Afvalstoffen (KRA) wordt het binnenkort voor alle Europese lidstaten verplicht om een UPV voor textiel in te voeren. Producenten moeten daarbij rapporteren over de hoeveelheid herbruikbaar textiel en textielafval die ze exporteren. Bij de export van het herbruikbare textiel moeten producenten informatie aanleveren waaruit blijkt dat de producten geschikt zijn voor hergebruik. Ook moeten ze aangeven welk bedrijf verantwoordelijk is geweest voor de sortering of voorbereiding voor hergebruik om transparantie en verantwoordingsplicht te vergroten. Daarnaast regelt de herziening van de KRA dat al het gescheiden ingezamelde textiel als afval wordt beschouwd. Het overbrengen van dit afval moet voldoen aan de hierboven genoemde strenge regels voor export. Het wordt verplicht om het ingezamelde textiel eerst te sorteren voordat het uitgevoerd mag worden. Pas na een professionele beoordeling kan het textielafval beoordeeld worden als geschikt voor (direct) hergebruik. Dit «tweedehands» textiel valt niet onder de afvalregelgeving, en dus ook niet langer onder de EVOA, en mag vrij worden verhandeld.
In aanvulling op de EVOA en de KRA, werkt de Europese Commissie in samenwerking met de lidstaten aan uniforme criteria om gebruikt textiel niet (meer) als afval maar als tweedehands product aan te merken en aan criteria om gebruikt textiel als secundaire grondstof weer in de (textiel)industrie in te zetten. Aan dit eerste aspect gaat de ILT in haar toezicht op de EVOA meer prioriteit geven.
Wanneer bedrijven aan het begin van de keten hun maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen door zorgvuldig te handelen («due diligence»), vermindert dit de problemen aan het einde van de keten. Voor een duurzame en eerlijke handelsketen is het essentieel dat negatieve effecten niet alleen tijdens de productie, maar ook in de latere fasen worden voorkomen. Het kabinet verwacht bovendien van alle Nederlandse bedrijven dat zij internationaal maatschappelijk verantwoord opereren door invulling te geven aan internationale normen zoals vastgelegd in de OESO-richtlijnen. Daarvoor ondersteunt het kabinet verschillende manieren voor bedrijven om maatschappelijk verantwoord te ondernemen. Zo steunt het kabinet het MVO-steunpunt bij RVO, waar alle bedrijven kunnen aankloppen met vragen over gepaste zorgvuldigheid. Ook biedt het ondersteuning aan vier tot vijf sectorovereenkomsten om IMVO-risico’s te identificeren, voorkomen en beperken. Voor de sectorovereenkomst voor kleding, schoenen en textiel (Textielverbond) worden momenteel bedrijven geworven om te gaan starten.
Hoe wordt toezicht gehouden op de naleving van de UPV Textiel, die sinds 1 juli 2023 van kracht is?
Sinds het Besluit UPV textiel van kracht is geworden, geldt er een meldplicht voor producenten (inclusief importeurs). In het kader van de meldplicht moeten producenten zich, al dan niet via een producentenorganisatie, melden bij Rijkswaterstaat. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) ziet toe op de naleving van de meldplicht. Wanneer producenten zich niet melden bij Rijkswaterstaat, neemt de ILT contact met hen op. Producenten die niet geregistreerd zijn bij Rijkswaterstaat of een producentenorganisatie ontvangen een waarschuwing, waarna de ILT zo nodig verdere maatregelen treft.
Vanaf 2025 gelden de doelstellingen uit het Besluit UPV textiel op het gebied van voorbereiding voor hergebruik en recycling. Producenten zijn verplicht om voor augustus 2026 verslag uit te brengen over het behalen van deze doelstellingen.
De ILT houdt toezicht op het voldoen aan de verplichtingen, waaronder het behalen van de doelstellingen en zal controles uitvoeren op de dan ingediende rapportages. Op dit moment voert de ILT al gesprekken met de verschillende producentenorganisaties.
Hoeveel procent van de producenten heeft tot nu toe rapportages ingediend over de verwerking van ingezameld textiel? Wordt hierbij gecontroleerd of daadwerkelijk sprake is van recycling of hergebruik binnen Europa, zoals beoogd in de UPV textiel?
Producenten zijn verplicht elk jaar verslag uit te brengen over het voorafgaande jaar. Volgens het Besluit UPV Textiel kan in het verslag over de jaren 2023 en 2024 worden volstaan met vermelding van de hoeveelheid in de handel gebrachte textielproducten. In 2024 hebben de producenten, al dan niet via een producentenorganisatie, verslag over 2023 uitgebracht bij Rijkswaterstaat over de hoeveelheid in Nederland in de handel gebrachte textielproducten. Producenten die geen verslag hebben uitgebracht zijn aangesproken door de ILT. Over het jaar 2024 geldt de verplichting om voor augustus 2025 bij Rijkswaterstaat verslag uit te brengen over de hoeveelheid in Nederland in de handel gebrachte textielproducten. Hierop wordt teruggekomen in de voortgangsbrief Textiel die in het najaar 2025 naar de Kamer wordt gestuurd.
Vanaf 2025 gelden er volgens het Besluit UPV Textiel voor producenten bovendien doelstellingen op het gebied van voorbereiding voor hergebruik en recycling van textiel. De producenten zijn daarbij verplicht ook verslag uit te brengen over het nakomen van deze doelstellingen. Het verslag over 2025 moet uiterlijk 1 augustus 2026 bij Rijkswaterstaat worden ingediend. Het is daarom nog te vroeg om te beoordelen of de doelstellingen zijn behaald. De UPV textiel is van toepassing op de Nederlandse situatie. Binnen de doelstellingen van de UPV textiel wordt onderscheid gemaakt in voorbereiding voor hergebruik, voorbereiding voor hergebruik in Nederland, recycling en vezel-tot-vezel recycling.
Welke sancties staan er op het niet-naleven van de verplichtingen onder de UPV Textiel? Is er sinds de invoering al handhavend opgetreden? Zo ja, hoe vaak en tegen wie?
Als blijkt dat er niet wordt voldaan aan de verplichtingen handhaaft de ILT volgens de Landelijke Handhavingsstrategie Omgevingsrecht (LHSO). Op basis van de overtreding wordt een passende interventie ingezet. Voor wat betreft de doelstellingen met betrekking tot hergebruik en recycling van textiel is het te vroeg om te beoordelen of de doelstellingen worden behaald, zie daarvoor vraag 11. De ILT ziet sinds 2023 toe op de meldplicht die geldt sinds de inwerkingtreding van het Besluit UPV textiel (zie het antwoord op vraag 10). Producenten die zich nog niet hadden gemeld bij Rijkswaterstaat, rechtstreeks of via een producentenorganisatie, zijn door de ILT gewaarschuwd. De ILT heeft daarnaast producenten gewaarschuwd die geen verslag hadden uitgebracht over 2023 met betrekking tot de hoeveelheid in Nederland in de handel gebrachte textielproducten.
In hoeverre is er zicht op de milieueffecten en sociaaleconomische schade in de ontvangende landen, zoals Nigeria of Togo, als gevolg van deze exportstromen?
Voor het beleidsprogramma circulair textiel heeft IenW onderzoek laten doen naar de export van textiel uit Nederland.7 Hierbij is gekeken naar de vijf grootste bestemmingslanden van gebruikt textiel uit Nederland: Ghana, India, Kenia, Polen en Pakistan. Aan de export van gebruikt textiel zitten voor- en nadelen. Na afdanking, inzameling en sortering verplaatst gebruikt textiel zich uit landen met een hoog inkomen en een uitgebreide afvalverwerking infrastructuur – zoals Nederland – naar landen met lagere inkomens die vaak minder capaciteit en systemen hebben om het geïmporteerde textiel te verwerken. Aan de ene kant levert dit zowel exporterende als importerende landen veel werkgelegenheid op. Daar tegenover staan ook negatieve effecten op mens en milieu. Het textiel komt vaak in landen terecht waar geen goed systeem is om het afval te verwerken; dat leidt bijvoorbeeld tot microplasticvervuiling in water en bodem, en vervuiling door stort en verbranding. Zowel in Europese landen als in bestemmingslanden wordt textielafval formeel en informeel verhandeld en verwerkt. Het informele werk is vaak gekoppeld aan een minder veilige werkomgeving, ontbreken van minimum of leefbaar loon en machtsongelijkheid.
Welke stappen gaat u in Nederland zetten om te zorgen dat ingezamelde kleding daadwerkelijk bijdraagt aan circulaire doelen en niet eindigt als problematisch afval elders?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 9.
De NS-ticketautomaat op de veerhaven van ’t Horntje |
|
Bart van Kent (SP) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met de recente berichtgeving dat de NS de ticketautomaat op veerhaven ’t Horntje wil verwijderen?1 2
Ja.
Wat is uw reactie hierop?
De afweging met betrekking tot de kaartverkoopautomaten is een operationele verantwoordelijkheid van NS. NS meldt dat het gebruik van de kaartverkoopautomaten voor treinkaartjes al jaren fors daalt. De meeste reizigers gebruiken een ov-chipkaart met of zonder abonnement, en de meeste treinkaartjes worden inmiddels online verkocht. Ook gebruiken steeds meer reizigers hun betaalpas om in te checken. Sommige automaten worden zelfs zelden tot niet gebruikt. Daarom verwijdert NS de kaartverkoopautomaten die heel weinig worden gebruikt. NS wil reizigers wel de mogelijkheid blijven bieden om gebruik te maken van een kaartautomaat. Daarom blijft op elk station minstens één kaartautomaat in gebruik.
Texel heeft geen treinstation. Vanwege de verbinding met bestemmingen voorbij Den Helder op het vasteland betreft het hier een unieke situatie. NS heeft het gebruik van de kaartverkoopautomaten bij de veerhaven 't Horntje en station Den Helder gedurende een langere periode gemonitord. Uit de data blijkt dat er géén sprake is van drukte bij de kaartverkoopautomaten bij station Den Helder, en dat de kaartverkoopautomaat op de veerhaven zelden tot nooit wordt gebruikt.
Op basis hiervan heeft NS het voornemen geuit de kaartverkoopautomaat op Texel te verwijderen. De twee kaartverkoopautomaten op station Den Helder blijven beschikbaar.
Deelt u de mening dat het openbaar vervoer zo toegankelijk mogelijk moet zijn, en dat de mogelijkheid om een treinkaartje op een fysieke locatie te kopen in plaats van online daaronder valt?
Het is belangrijk dat het openbaar vervoer toegankelijk is voor iedereen ten behoeve van de bereikbaarheid van ons land en de mobiliteit van onze inwoners. Om die reden blijft NS, naast het beschikbaar stellen van digitale middelen, haar reizigers de mogelijkheid bieden gebruik te maken van minimaal één kaartverkoopautomaat per station (in dit geval Den Helder).
Bent u ervan bewust dat Texel een vergrijsde bevolking heeft vergeleken met de rest van Nederland, en dat ouderen niet altijd de digitale vaardigheden hebben om online treinkaarten te kopen?
Zoals ook aangegeven bij mijn antwoord op vraag 3, blijft NS om de door het lid Van Kent (SP) aangedragen reden, naast het beschikbaar stellen van digitale middelen, haar reizigers de mogelijkheid bieden gebruik te maken van minimaal één kaartverkoopautomaat per station. In dit geval blijft de kaartautomaat op Den Helder beschikbaar.
Bent u ervan op de hoogte dat reizigers vanaf Texel naar Den Helder maar twee minuten de tijd hebben om over te stappen van de gratis bus vanaf de veerboot naar de trein? Ziet u daarom de noodzaak om de ticketautomaat op Texel te behouden, zodat reizigers van tevoren een kaartje kunnen kopen of hun OV-chipkaart kunnen opladen?
Reizigers hebben reeds de mogelijkheid om van tevoren online een treinkaartje te kopen, vooraf hun OV-chipkaart op te laden of bij het inchecken gebruik te maken van de betaalpas middels OVPay. Gezien de uitzonderlijkheid van de situatie is NS in gesprek gegaan met de gemeente Texel of en hoe de kaartverkoopautomaat op de veerhaven van ’t Horntje kan worden behouden.
Bent u bereid met NS in gesprek te gaan over behoud van de ticketautomaat op de veerhaven? Zo ja, wanneer gaat u dat gesprek aan?
De afweging met betrekking tot de kaartverkoopautomaten is een operationele verantwoordelijkheid van NS. Daarom is het goed dat NS in overleg is met de gemeente Texel over het eventueel (tijdelijk) behouden van de kaartautomaat op veerhaven ’t Horntje.
Milieu- en gezondheidsschade industriële emissies |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de Nederlandse industrie jaarlijks voor minstens 7 miljard euro aan milieu en gezondheidsschade veroorzaakt, en met de oproep van gezondheidsorganisaties, bezorgde omwonenden en milieuorganisaties om Nederlanders hier beter tegen te beschermen?1 2
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Wat vindt u van het feit dat Nederlanders dubbel de dupe zijn; ze worden ziek en betalen daarnaast de rekening door onder meer zorguitgaven, kosten voor bodemsanering, verminderde arbeidsproductiviteit en stijgende waterzuiveringskosten?
Nederlanders profiteren van de aanwezigheid van industrie in ons land. Zo zorgen bedrijven voor werkgelegenheid en maken bedrijven ook de spullen die Nederlanders iedere dag gebruiken. Dit neemt niet weg dat het signaal dat de aangehaalde artikelen afgeven serieus wordt genomen. Naar aanleiding van het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) over Industrie en Omwonenden zijn inmiddels diverse vervolgacties ingezet. Zo wordt er een methode ontwikkeld om zorgkosten veroorzaakt door industrie te berekenen3.
Voor bodemsanering geldt dat de kosten daarvan zoveel mogelijk op de veroorzaker worden verhaald (principe «de vervuiler betaalt»). Pas als die niet meer aansprakelijk is, er ook geen andere aansprakelijke partijen zijn en er wegens onaanvaardbare risico’s door de bodemverontreiniging maatregelen moeten worden genomen, komen de kosten voor rekening van overheden. Uiteraard is het doel om dat zoveel mogelijk te voorkomen.
Aan waterzuivering wordt gewerkt door inzet op de bouw van vergaande zuiveringsmethoden op rioolwaterzuiveringsinstallaties waarmee microverontreinigingen kunnen worden verwijderd. Daarnaast start naar verwachting eind 2025 een vervolgtraject van de ontwikkeling van het waterschapsbelastingstelsel waarbij ook gekeken wordt naar het nog beter toepassen van het profijtbeginsel en «de vervuiler betaalt» principe bij de zuivering van stedelijk afvalwater, zoals ook verzocht in motie Grinwis4.
Bent u het ermee eens dat door het feit dat er vanaf 2026 op het thema gezonde lucht en tegengaan van geluidshinder wordt bezuinigd, de kans ook stijgt dat dit leidt tot o.a. hogere zorguitgaven, uitgaven voor bodemsanering, waardeverlies van woningen, ziekteverzuim én extra kosten voor waterzuivering? Zo ja, bent u het er dan mee eens dat dit niet alleen maatschappelijk, maar ook economisch onwenselijk is? Zo nee, op basis van welke onafhankelijke onderzoeken onderbouwt u dat?
Het belang van een gezonde leefomgeving, waaronder schone lucht, wordt onderkend. De beschikbare middelen voor luchtkwaliteit en geluid nemen de komende jaren af doordat de incidentele middelen voor het Schone Lucht Akkoord aflopen. Tevens zijn er nog geen middelen toebedeeld voor het voldoen aan de herziene EU-richtlijn Luchtkwaliteit. Het RIVM onderzoekt momenteel de gevolgen van de invoering van de nieuwe Europese richtlijn Luchtkwaliteit met nieuwe normen. Op basis van de uitkomsten in deze studie zal worden bezien in hoeverre aanvullende middelen noodzakelijk zijn om eventuele knelpunten op te lossen.
Bent u bereid om, voordat de definitieve keuzes vallen rond Prinsjesdag, in de afwegingen over de begroting vanaf 2026, ook mee te nemen welke sociale, milieu en gezondheidskosten (in euro's) kunnen worden voorkomen als er meer wordt geïnvesteerd in gezonde leefomgeving en versterking van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH), en deze informatie ook voor Prinsjesdag te delen met de Tweede Kamer? Zo nee, waarom weigert u de Kamer volledig te informeren?
Het klopt dat het verminderen van bijvoorbeeld emissies van verkeer, landbouw, huishoudens en industrie leidt tot maatschappelijke baten. Het staand beleid van het Ministerie van IenW is erop gericht om dit soort emissies te verlagen, bijvoorbeeld via de versterking van het VTH-stelsel en het stapsgewijs aanscherpen van Europese normen. Als het beleid verder zou worden aangescherpt, zou dit kunnen leiden tot extra emissiewinst en daarmee tot extra baten. De omvang daarvan is op dit moment nog niet bekend, ik kan dit dus niet delen met uw Kamer. Daarvoor is bovendien aanvullend beleid nodig, dat breed moet worden afgewogen (onder andere in het kader van gelijk speelveld en andere belangen). Afwegingen hierover zijn aan een nieuw kabinet.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat er structureel geld beschikbaar blijft voor het versterken van het VTH-stelsel en daarmee het verbeteren van onze leefomgeving?
Er is structureel 18 miljoen euro beschikbaar voor het versterken van het stelsel van vergunningsverlening, toezicht en handhaving (VTH). Met het Interbestuurlijk Programma VTH is inhoudelijk gewerkt aan de versterking van het VTH-stelsel, waar deze middelen ook zijn ingezet5. Over de implementatie en het gebruik van de opgeleverde producten zijn samenwerkingsafspraken gemaakt met alle partijen. Mede op basis van deze afspraken zal, na overleg met de betreffende partijen, bepaald worden waar de beschikbare financiële middelen aan worden besteed.
Wat gaat u tot het einde van het jaar concreet doen om Nederlanders beter te beschermen tegen de schadelijke effecten van industriële emissies (graag een schets van concrete acties, afgezien van nog meer onderzoeken en deadlines)?
Op dit moment wordt de herziene Richtlijn Industriële Emissies (RIE) geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. Een van de uitgangspunten voor vergunningverlening van de grote industriële installaties die onder de herziene RIE vallen, wordt het vergunnen aan de onderkant (strengste kant) van de bandbreedte van Best Beschikbare Technieken (BBT). Daarmee zorgt de RIE ervoor dat emissies van grote industriële installaties voorkomen en verminderd worden, ten behoeve van de bescherming van mensen, het milieu en de leefomgeving. De wetgeving als gevolg van de herziene richtlijn dient op 1 juli 2026 in werking te treden.
Daarnaast wordt gewerkt aan het uitvoeren van het Impulsprogramma Chemische Stoffen.
Ook wordt in het kader van de maatwerkaanpak gesproken met energie-intensieve industriebedrijven, om gericht hun uitstoot van broeikasgassen en effect op de leefomgeving te verkleinen.
Zoals aangegeven in de voortgangsbrief Industrie en Omwonenden volgt daarnaast een uitwerking van de acties uit de Actieagenda Industrie en Omwonenden in december 20256. Aangezien het kabinet demissionair is, ga ik hier nu niet op vooruit lopen.
Hoe ziet u het feit dat sommige energie-intensieve sectoren, zoals de basismetaalindustrie, per euro toegevoegde waarde tot wel 37 eurocent schade veroorzaken? Hoe verhoudt zich dit tot het «de vervuiler betaalt»-principe?
Het klopt dat industriële activiteiten maatschappelijke schade veroorzaken, in de vorm van schade aan onder andere de gezondheid van mensen en de natuur. Deze industriële activiteiten kennen echter ook baten in de vorm van diensten en producten die we dagelijks gebruiken en voor werkgelegenheid.
Het principe «de vervuiler betaalt» is een belangrijke leidraad in het milieubeleid, zowel nationaal als op EU-niveau. Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven, geldt bijvoorbeeld voor bodemsanering dat de kosten daarvan zoveel mogelijk op de veroorzaker worden verhaald en wordt er ook voor waterzuivering gekeken hoe dit principe beter toegepast kan worden.
Daarnaast worden schadelijke emissies steeds strenger genormeerd en/of beprijsd via wet- en regelgeving. Voorbeelden hiervan zijn het Europese emissiehandelssysteem voor broeikasgassen en het systeem van de Richtlijn Industriële Emissies (RIE), op grond waarvan best beschikbare technieken verplicht worden gesteld voor de industrie. Dit soort normering gebeurt bij voorkeur in Europese en internationale afstemming, ten behoeve van een gelijk speelveld en voor het voorkomen van weglekeffecten. Op deze manier komt de situatie waarin milieuschade in de prijs van producten is verdisconteerd en de vervuiler betaalt stapsgewijs dichterbij.
Wat is uw reactie op het feit dat slechts 10% van de bedrijven verantwoordelijk is voor 75% van de schade aan onze leefomgeving en welke concrete stappen gaat u wanneer nemen om dit aan te pakken?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 werk ik op verschillende manieren aan het inperken van industriële emissies. Het klopt dat grote energie-intensieve industriële activiteiten, ten opzichte van de kleinere industrieën, relatief veel maatschappelijke schade veroorzaken. Dat is gelet op de schaalgrootte van de energie-intensieve industrie ook niet verwonderlijk. Deze industriële activiteiten kennen bovendien ook baten in de vorm van diensten en producten die we dagelijks gebruiken en voor werkgelegenheid.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het marktfalen wordt opgelost en vervuilende activiteiten een financieel realistische prijs krijgen, zodat de maatschappelijke kosten niet langer worden afgewenteld op omwonenden en de maatschappij? Welke concrete acties van uw kant kunnen we daarin verwachten en welke tijdlijn hoort daarbij?
Het principe «de vervuiler betaalt» is een belangrijke leidraad in het milieubeleid, zowel nationaal als op EU-niveau. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 7.
Deelt u de opvatting dat de bescherming van de volksgezondheid centraal moet staan bij de vergunningverlening aan industriële bedrijven en dat dit juridische borging verdient (zeker gezien eerdere schandalen waaruit bleek dat de overheid omwonenden en hun leefomgeving onvoldoende heeft beschermd)?
Bij de vergunningverlening van industriële bedrijven vindt er door het bevoegd gezag een afweging plaats tussen verschillende belangen. Het gezondheids- en milieubelang speelt hierbij een belangrijke rol. Eén van de doelen van de Omgevingswet is dan ook een gezonde fysieke leefomgeving. Een vergunning kan bijvoorbeeld geweigerd worden vanwege ernstige of mogelijk ernstige gezondheidsrisico’s. Hierdoor bestaat er reeds een juridische borging van de bescherming van de volksgezondheid.
Uit het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid over Industrie en Omwonenden7 blijkt dat de gezondheid van omwonenden niet altijd afdoende wordt beschermd bij vergunningverlening. Recent heeft de Kamer een juridisch onderzoek ontvangen, waarin knelpunten en oplossingsrichtingen op dit gebied zijn geïdentificeerd8. In het kader van de Actieagenda Industrie en Omwonenden wordt verder onder andere gekeken naar hoe gezondheid een meer volwaardige plaats kan krijgen in vergunningverlening. Zo wordt er een onderzoek uitgevoerd naar het meewegen van gezondheid in de Omgevingswet en op welke manier dit mogelijk verstevigd kan worden. In december 2025 wordt hierover gerapporteerd conform eerdere toezeggingen aan de Kamer.
Bent u het ermee eens dat burgers veel te lang in de steek zijn gelaten door de overheid als het gaat om bescherming van hun gezondheid en omgeving tegen vervuilers, en dat het nu aan u is om zo snel mogelijk concrete resultaten te boeken om dit te verbeteren, in plaats van in jarenlange onderzoeken te blijven hangen? Zo nee, waarom laat u dan burgers weer in de steek?
Het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid over «Industrie en Omwonenden» bevat confronterende bevindingen, die gaan over de gezondheid van burgers. Zoals aangeven9 in de kabinetsreactie van 10 oktober 2023, zijn dit bevindingen die het kabinet zich als geheel aantrekt en uiterst serieus neemt. Een goede opvolging van de bevindingen van de OVV is daarvoor van belang. In het antwoord op vraag 6 is reeds toegelicht welke stappen hiervoor worden gezet.
Hoe gaat u er – gelet op het feit dat het regelmatig voorkomt dat gegevens aangeleverd door bedrijven onbetrouwbaar of onvolledig waren en de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) er in november nog op wees dat emissiemetingen moeten worden uitgebreid en er meer immissiemetingen -metingen op het niveau van de leefomgeving- moeten plaatsvinden – op relatief korte termijn voor zorgen dat uitstootgegevens voortaan gebaseerd zijn op betrouwbare onafhankelijke metingen, waar de toezichthouders zoveel mogelijk direct toegang toe hebben in plaats van afhankelijk voor zijn van bedrijven, en welke concrete stappen met concrete deadlines/tijdpad horen daarbij?
Op dit moment wordt als onderdeel van de Actieagenda Industrie en Omwonenden in kaart gebracht welke verbeteringen en innovaties mogelijk zijn ten aanzien van het monitoren en controleren van verontreinigende emissies bij bedrijven. Hierbij wordt onder andere gekeken naar hoe de kwaliteit en onafhankelijkheid van emissiemetingen kan worden gewaarborgd. Daarnaast wordt ook gekeken hoe het monitoren van schadelijke stoffen naar omwonenden verbeterd kan worden, bijvoorbeeld via metingen van immissies, depositie of biomonitoring. Ook wordt er onderzocht hoe de informatiestroom op het gebied van meetdata tussen bedrijven en toezichthouders kan worden verbeterd. Uw Kamer wordt in december 2025 geïnformeerd over de uitkomsten.
Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat beter onafhankelijk inzicht komt in zowel de uitstoot van als de blootstelling aan schadelijke stoffen (graag ook een schets van concrete stappen en tijdlijn)?
Zoals aangegeven in bovengenoemd antwoord op vraag 12 wordt dit momenteel onderzocht in de Actieagenda Industrie en Omwonenden. In december 2025 wordt uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten.
Ziet u een rol voor een onafhankelijke toezichthouder om meetgegevens te controleren of een landelijke, onafhankelijke meetdienst? Zo nee, hoe gaat u er dan voor zorgen dat de bestaande toezichthouders voldoende uitgerust zijn om goede controles te kunnen uitvoeren op met name grote, machtige bedrijven?
Bevoegde gezagen en de ILT hebben op grond van hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht reeds het recht om onafhankelijke metingen uit te (laten) voeren bij bedrijven om emissievoorschriften te controleren, en doen dat in praktijk ook. In het kader van de versterking van het VTH-stelsel wordt gewerkt aan het verbeteren van de kennisinfrastructuur van bevoegde gezagen.
Gaat u naar aanleiding van de conclusies inzake de informatiepositie van het bevoegd gezag ten opzichte van bedrijven (uit het juridische onderzoek over omgaan met vergunningen en onzekere risico’s, waaraan gerefereerd wordt in de de Voortgangsbrief Industrie en Omwonenden[3]), ook daadwerkelijk werken aan regelgeving om de informatiepositie van het bevoegd gezag ten opzichte van bedrijven te verbeteren (bijvoorbeeld in het Bkl)? Kunt u toezeggen om nog dit jaar een concreet wijzigingsvoorstel in gang te zetten? Zo nee, wat gaat u dan wel concreet doen en per wanneer?
Zoals u weet is het kabinet demissionair en daarom terughoudend met nieuwe beleids- en/of wetswijzigingen. Wel worden via verschillende maatregelen reeds stappen gezet met betrekking tot het versterken van het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving in de breedte. Dit versterkt ook de informatiepositie van het bevoegd gezag ten opzichte van bedrijven.
Ook verbetert de informatiepositie van het bevoegd gezag door de implementatie van de Richtlijn Industriële Emissies. Specifiek op het gebied van stoffen met onzekere risico’s wordt het bevoegd gezag ondersteund door bijvoorbeeld de ontwikkeling van de zogeheten Routekaart Voorzorg Beter Toepassen. Hierover zijn momenteel gesprekken gaande met zowel bevoegde gezagen, omgevingsdiensten en branches.
Welke concrete stappen worden er gezet om de monitoring van industriële emissies te verbeteren, zodat deze fijnmazig, onafhankelijker en zoveel mogelijk realtime plaatsvinden?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 12 en vraag 14.
Welke concrete maatregelen neemt u om de omgevingsdiensten te versterken, zodat zij beter in staat zijn om de regels rond industriële emissies te handhaven?
Uw Kamer is op 8 mei 2025 geïnformeerd over de maatregelen die worden genomen om het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) milieu in het algemeen te versterken10. Het gaat om een breed pakket aan maatregelen, waarvan wijziging van wet- en regelgeving onderdeel uitmaakt.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de blootstelling van omwonenden aan schadelijke stoffen beter in kaart wordt gebracht, bijvoorbeeld via biomonitoring?
De Gezondheidsraad heeft in 2024 geadviseerd om een structureel meetprogramma op te zetten voor meting van chemische stoffen met behulp van biomonitoring. Op basis van dat advies had het kabinet nog onvoldoende informatie over de beste invulling van zo’n meetprogramma en de bijbehorende kosten. Om die reden heeft het kabinet het RIVM opdracht gegeven tot het uitvoeren van een modelleringsstudie, waarin verschillende varianten in kaart worden gebracht en een realistische inschatting wordt gemaakt van de bijbehorende kosten12. Daarbij kan gebruik gemaakt worden van de ervaringen van lopende meetprogramma’s in andere landen. Het RIVM verwacht de modelleringsstudie eind 2025 op te kunnen leveren. Op basis van die modelleringsstudie zal het kabinet een afweging maken over het instellen van een meetprogramma voor blootstelling aan chemische stoffen. Het kabinet verwacht hier op zijn vroegst in de eerste helft van 2026 op terug te kunnen komen.
Bent u bereid om maatwerkafspraken met vervuilende bedrijven alleen aan te gaan wanneer er garanties zijn dat deze daadwerkelijk leiden tot wat gezondheidsexperts bestempelen als voldoende bescherming van de gezondheid van omwonenden, zoals door de Expertgroep Gezondheid is geadviseerd, waarbij een sterk uitgeruste toezichthouder de voortgang van afspraken monitort en waarbij als blijkt dat een bedrijf zich niet aan afspraken houdt er meteen harde sancties volgen?3 Zo niet, waarom laat u omwonenden weer in de steek?
De ministeries van KGG en IenW trekken met de maatwerkaanpak samen op om te bevorderen dat bedrijven én omwonenden een gezonde toekomst hebben. De Adviescommissie Maatwerkafspraken Verduurzaming Industrie (AMVI) toetst naast de bijdrage van de beoogde maatwerkafspraken aan de verbetering van het klimaat ook de verbeteringen voor de leefomgeving. Uiteraard worden (de effecten van) bedrijfsactiviteiten begrensd door de relevante vergunningen, zoals dat voor ieder bedrijf geldt.
Goede monitoring van de afspraken is belangrijk om te bewaken dat resultaten daadwerkelijk worden gerealiseerd. Dit is ook onderdeel van elke maatwerkafspraak. Op deze manier kan tijdig worden bijgestuurd in het geval dat doelstellingen onverhoopt niet (tijdig) kunnen worden gerealiseerd. Zoals eerder aangegeven, zijn er reeds middelen gereserveerd in het Klimaatfonds voor versterking van toezicht en handhaving ten behoeve van de maatwerkafspraken.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
In de vragen zit deels overlap. Om die reden is enkele keren verwezen naar een eerder antwoord. Verder vereisten verschillende vragen afstemming met andere departementen. Beantwoording binnen de gestelde termijn was daarom niet mogelijk. Op 28 mei is daarom een uitstelbrief aan uw Kamer verstuurd.
PFAS-vervuiling door Custom Powders |
|
Bart van Kent (SP) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Wat is uw reactie over de uitzending «Het PFAS-spoor» van Zembla?
Het is goed voor te stellen dat de uitzending veel zorgen heeft veroorzaakt bij de omwonenden van Custom Powders en daarnaast ook breder tot onrust heeft geleid. Iedereen moet zich veilig kunnen voelen in zijn of haar eigen leefomgeving. Het is van groot belang dat er snel duidelijkheid komt over de rol van de verschillende betrokken partijen in deze ernstige PFAS-vervuiling. Het is dan ook een goede zaak dat gemeente Helmond hier een onafhankelijk onderzoek naar laat instellen.
Welke vervolgstappen gaat u nemen, nu blijkt dat Custom Powders jarenlang, tegen de vergunning in, PFOA (Perfluoroctaanzuur) in het riool heeft geloosd?
In Nederland geldt het uitgangspunt dat de veroorzaker van schade aan gezondheid, natuur of milieu verantwoordelijk is voor het herstellen van die schade. De gemeente Helmond heeft aangifte gedaan tegen zowel Custom Powders als Chemours (voorheen DuPont). Het is uiteindelijk aan de rechter om vast te stellen of er sprake is van juridische aansprakelijkheid en of er schadevergoeding moet worden toegekend.
Wat vindt u ervan, dat medewerkers van Custom Powders een PFAS-waarde van duizend keer boven de grenswaarde in hun bloed hebben? Welke consequenties zijn hieraan verbonden voor de werkgever? Wie is, volgens u, nu verantwoordelijk voor deze gezondheidsschade?
Het is zorgelijk als werknemers blootgesteld worden aan hoge concentraties van gevaarlijke stoffen. Uitgangspunt is dat werknemers veilig en gezond kunnen werken. Werkgevers zijn daar op basis van de Arbowet primair verantwoordelijk voor. De Nederlandse Arbeidsinspectie handhaaft hierop. Maar als kennis over gezondheidsrisico’s beschikbaar is, moet daar zorgvuldig mee omgegaan worden. Ook naar ketenpartners. Als informatie wel beschikbaar was, maar niet gedeeld werd is dat onacceptabel.
In principe is de werkgever altijd verantwoordelijk voor gezondheidsschade die ontstaat bij de werknemers als gevolg van het uitvoeren van werkzaamheden. Zo is in het Burgerlijk Wetboek (artikel 7:658, lid 2) geregeld dat de werkgever een zorgplicht heeft voor zijn werknemers. Indien een werknemer schade heeft geleden door het werk, is de werkgever verplicht tot het vergoeden van deze schade. Als het bedrijf is opgehouden te bestaan, kan eventuele werkgerelateerde gezondheidsschade in beginsel niet meer worden verhaald op de werkgever. Dat kan niet worden voorkomen.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de invloed van deze illegale praktijken op de gezondheid van omwonenden en werknemers, en hoe ver de PFAS-vervuiling van Custom Powders zich heeft verspreid?
De GGD heeft in 2018 samen met het waterschap onderzoek gedaan naar de verspreiding van PFAS en de risico’s voor de omwonenden. Uit die onderzoeken bleek dat er geen sprake is van verhoogde gezondheidsrisico’s. Dat sluit niet uit dat de zorgen over gezondheid onverminderd zijn. De gemeente Helmond heeft aan de GGD gevraagd om een vrijwillig gezondheidsonderzoek uit te voeren1. Daarnaast heeft de gemeente Helmond reeds een milieuonderzoek laten uitvoeren naar de verspreiding van de PFAS-vervuiling in de nabije omgeving2.
Bent u bereid Chemours, als opdrachtgever van Custom Powders, aansprakelijk te stellen voor de PFAS-vervuiling van Custom Powders?
Bevoegd gezag in het kader van het overgangsrecht (van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet) is de gemeente Helmond3. Het is aan de gemeente om de kosten te verhalen op de veroorzaker. Of er ook er ook juridische stappen tegen andere actoren genomen moeten worden, is aan de gemeente. Het Ministerie van IenW heeft vernomen dat de gemeente probeert om ook Chemours aansprakelijk te stellen voor de bodemverontreiniging op en rond het terrein van Custom Powders. Of en in hoeverre zij dat ook zijn, is uiteindelijk aan de rechter.
Deelt u de mening dat Chemours de rekening van de PFAS-sanering in Helmond en de omliggende vervuilde regio moet betalen?
Het principe «de vervuiler betaalt» is een belangrijk beginsel. De kosten voor de sanering zijn in eerste instantie voor de veroorzaker van de verontreiniging. De gemeente probeert de kosten te verhalen op de veroorzaker. Nu Custom Powders failliet is, is het aan de curator om de schuldeisers te inventariseren en te bepalen welke middelen er in de failliete boedel aanwezig zijn om de openstaande schulden te voldoen. Het oordeel of Chemours ook enige aansprakelijkheid heeft, is niet aan mij.
Bent u, na het bekijken van deze uitzending, nog steeds tegen een Nederlands verbod op PFAS? Zo ja, hoeveel incidenten moeten nog plaatsvinden of onthuld worden voordat u ingrijpt?
U wordt separaat geïnformeerd over een verkenning van de mogelijkheden voor een nationaal verbod op handel en gebruik van PFAS. Een dergelijk verbod zou met name artikelen betreffen die buiten Nederland of zelfs buiten de EU worden geproduceerd en daarmee niet automatisch leiden tot een grote aanpassing van de productie door Chemours. Ook staat een dergelijk verbod los van wat in het verleden is gebeurd bij Custom Powders.
Het artikel waarin wordt bekendgemaakt dat buitenlandse ondernemers geen boete krijgen als zij met een vervuilend voertuig een zero-emissiezone inrijden |
|
Hidde Heutink (PVV) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de inhoud van het artikel?1
Ja, daar ben ik van op de hoogte. Dit artikel baseert zich grotendeels op de Kamerbrief van 29 april 20252, onder andere over dit onderwerp.
Was u voor invoering op 01-01-2025 op de hoogte van dit gebrek van het systeem? Zo ja, waarom is dit dan geen reden geweest om de zero-emissiezones af te schaffen dan wel op te schorten? Zo nee, hoe kan het dat u hier niet van op de hoogte bent geweest?
Ja, ik was daarvan op de hoogte. Sinds de start van de beleidsontwikkeling rondom zero-emissiezones, is er aandacht geweest voor het automatisch kunnen handhaven van buitenlandse voertuigen in de zones. De enige manier om buitenlandse voertuigen automatisch te kunnen handhaven, is via ANPR-camera’s waarbij het nodig is dat er automatische gegevensuitwisseling plaatsvindt met buitenlandse kentekenregistratiesystemen. Dit kan alleen geautomatiseerd worden voor alle Europese landen wanneer de verkeersovertreding in de Europese Cross Border Enforcement-richtlijn is opgenomen. Er is de afgelopen jaren gelobbyd om ook de handhaving van de verschillende typen emissie-zones mogelijk te maken. Hier is echter geen meerderheid voor gevonden in het Europees Parlement.
Er wordt daarom onderzocht of er bilaterale afspraken gemaakt kunnen worden met de landen die de grootste aandelen buitenlandse voertuigen in de Nederlandse steden hebben rijden: België, Duitsland en Polen. Uit data van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) blijkt dat in 2022 deze landen samen goed zijn voor bijna twee derde van het totaal aantal buitenlandse ritten in heel Nederland. Hierbij moet worden aangemerkt dat het niet te zeggen is welk aandeel hiervan in de zero-emissiezones rijdt. De geautomatiseerde handhaving voor Belgische voertuigen voor Nederlandse gemeentes zal naar alle waarschijnlijkheid binnenkort mogelijk gemaakt worden. Met Duitsland is dit lastiger, omdat zij pas gegevens delen ná een aangetoonde overtreding, terwijl voor zero-emissiezones juist vooraf gegevens nodig zijn. Met Polen staan we aan het begin van de verkenning.
Gemeenten hebben aangekondigd regelmatig handhavingsacties uit te zullen voeren binnen de zones. Dit is een methode die ook nu al voor een groot deel van de verkeersregels wordt gehanteerd als de (enige) manier om te handhaven. Voor buitenlandse voertuigen kan, net als voor Nederlandse voertuigen, een ontheffing aangevraagd worden via het Centraal Loket en dit gebeurt inmiddels ook al.
Er kan en zal dus wel degelijk worden gehandhaafd op buitenlandse voertuigen. Zolang een Europese of bilaterale manier nog niet werkt, hebben gemeenten aangekondigd te handhaven met boa’s. Ik zie daarom geen reden om gemeenten te vragen de zero-emissiezones op te schorten of af te schaffen.
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat, ondanks jarenlange voorbereidingen, er nog steeds grove fouten, waaronder het niet kunnen controleren van buitenlandse kentekens, in het systeem aanwezig zijn?
Zie het antwoord op vraag 2. Ik zie hier geen grove fouten, buitenlandse voertuigen kunnen en zullen worden gecontroleerd. Er wordt alles aangedaan om dit ook automatisch mogelijk te maken.
Bent u het eens met de stelling dat Nederlandse ondernemers ongelijk worden behandeld ten opzichte van hun buitenlandse gelijken, nu blijkt dat voor laatstgenoemde geen beperking tot het betreden van de zero-emissiezone geldt? En zo ja, is dat alleen al geen reden om de zero-emissiezones uit te stellen? Zo nee, waarom niet?
Nee, daar ben ik het niet mee eens. Alle voertuigen, en dus ook buitenlandse, die een zero-emissiezone inrijden moeten aan de regelgeving voldoen en kunnen beboet worden als zij dat niet doen. Uiteraard is het ook mijn wens om dit alles volledig automatisch te kunnen uitvoeren. Daar wordt dan ook actief aan gewerkt. Binnenkort wordt het waarschijnlijk al mogelijk om Belgische voertuigen automatisch te handhaven. Ook met Duitsland en Polen zijn hierover gesprekken gaande, en ik blijf mij inzetten om ook daarmee afspraken te maken. Tot die tijd blijven gerichte controles op buitenlandse kentekens doorgaan, zoals gemeenten ook hebben aangegeven te zullen doen.
Bent u van mening dat het inzetten van boa’s om dergelijke buitenlandse kentekens handmatig na te trekken en te beboeten een te grote werklast voor hen oplevert waardoor andere, meer cruciale taken zoals veiligheid, zullen blijven liggen? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat is aan de gemeenten zelf. Zij maken die afweging op basis van hun lokale omstandigheden en beleidsprioriteiten.
Gaat u, nu we weten dat die zero-emissiezones één groot fiasco blijken te zijn, inzetten op uitstel tot 2029, en zo nee, waarom niet?
Nee, dat ben ik niet van plan. Er is veelvuldig contact met alle 42 partijen3 die samen met het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat het nieuwe convenant zero-emissiezones hebben ondertekend. Vanuit deze overleggen krijgen wij geen signalen om de zones uit te stellen. Daarnaast heeft de Kamer de motie4 verworpen die vroeg om uitstel tot 2029.
PFAS-lozingen Custom Powders |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Chris Jansen (PVV), Barry Madlener (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met de Zembla uitzonding van 27 april over dat Custom Powders al jaren duizenden kilo’s PFAS (Poly- en perfluoralkylstoffen) direct in het riool heeft geloosd?1
Ja.
Hoe kan het dat er rechtstreeks op het riool werd geloosd en dat hier geen controle door de overheid op heeft plaatsgevonden?
Het is belangrijk dat hier duidelijkheid over komt. De gemeente Helmond, als bevoegd gezag voor de rioollozingen, heeft daarom aangekondigd dat er een onafhankelijk onderzoek komt naar de rol van de gemeente en de milieudienst, inclusief vergunningverlening, toezicht en handhaving, bij de jarenlange PFAS-lozingen door Custom Powders2.
Kunt u bevestigen dat deze lozingen en uitstoot van schadelijke stoffen schade (in welke mate dan ook) hebben veroorzaakt aan milieu, waterkwaliteit en gezondheid van mens en dier, waar ook de experts in de aflevering van Zembla naar verwijzen? Zo nee, op welke experts baseert u zich dan?
Ja, deze effecten zijn vastgesteld. PFOA is een schadelijke stof die sinds 2013 wordt beschouwd als een Zeer Zorgwekkende Stof (ZZS).3 Deze stof is extreem persistent in het milieu en breekt nauwelijks af. Bovendien kan PFOA effecten op de menselijke gezondheid hebben zoals effecten op het immuunsysteem, voortplanting, ontwikkeling van het ongeboren kind, en is het mogelijk kankerverwekkend. De GenX stoffen, die daarnaast ook zijn geloosd, veroorzaken vergelijkbare gezondheidseffecten als PFOA4.
Daarnaast is het schadelijk voor de natuur doordat de stof kan ophopen in de voedselketen. Het is aannemelijk dat deze combinatie van eigenschappen en de hoeveelheden PFOA die door de jaren heen zijn uitgestoten en geloosd hebben geleid tot schade (in welke mate dan ook) aan het milieu, de waterkwaliteit, en de gezondheid van mens en dier.
Welke mogelijke effecten heeft, volgens experts, het feit dat werknemers van Custom Powders concentraties van PFOA (Perfluoroctaanzuur) in hun bloed hadden die een factor 1000 hoger is dan de EFSA-norm (Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid)?
De aanwezigheid van PFOA in het bloed wordt in verband gebracht met verschillende gezondheidseffecten. Van PFOA is bekend dat het schadelijke effecten kan hebben op het immuunsysteem, op de voortplanting en ontwikkeling van het ongeboren kind. Het is mogelijk kankerverwekkend. Het meest recente RIVM-overzicht over de betekenis van de gevonden PFOA-concentraties in het bloed dateert uit 20175. Een overzicht van ongewenste veranderingen bij mensen die op basis van epidemiologische studies met PFAS-blootstelling in verband worden gebracht staat in Tabel II.1 van die rapportage. Het is echter niet mogelijk om een oorzakelijk verband aan te tonen.
De in de uitzending vermelde concentraties PFAS in het bloed van werknemers van Custom Powders, met waarden die oplopen tot 6.239 ng/mL, zijn veel hoger dan de concentratie waaronder EFSA geen gezondheidseffecten verwacht. De inventarisatie uit 2017 bevat geen informatie over de mate waarin genoemde gezondheidseffecten optreden bij dergelijk hoge concentraties.
In 2024 heeft RIVM de behoeften aan onderzoek van omwonenden en werknemers van Chemours en omwonenden van de Westerschelde in relatie tot PFAS in kaart gebracht. Naar aanleiding van deze verkenning is geadviseerd om in de wetenschappelijke literatuur antwoorden te zoeken op vragen als wat zijn de gezondheidsrisico’s, welke ziekten en aandoeningen kun je krijgen van PFAS en wat de langetermijneffecten zijn. De Kamer wordt voor het zomerreces geïnformeerd over de opvolging van deze adviezen.
Hoe kijkt u ernaar dat in de uitzending wordt gesproken over een «kankerstraat» vlakbij de locatie van Custom Powders, waarbij veel omwonenden kanker hebben gekregen? Wat zegt u tegen die burgers?
Het is begrijpelijk en ook logisch dat de berichten over ernstige gezondheidsproblemen, zoals kanker, bij omwonenden van de locatie van Custom Powders diepe zorgen oproepen. Iedereen heeft recht op een veilige en gezonde leefomgeving. Tegelijkertijd is het belangrijk om zorgvuldig met dit soort signalen om te gaan. De GGD heeft in 2018 samen met het waterschap onderzoek gedaan naar de verspreiding van PFAS. Uit die onderzoeken bleek dat er geen sprake is van verhoogde gezondheidsrisico’s.
Op dit moment is er geen causaal verband vastgesteld tussen de blootstelling aan PFAS vanaf deze locatie en het optreden van kanker in de directe omgeving6. Dat sluit niet uit dat de zorgen over mogelijke gezondheidseffecten onverminderd zijn. De gemeente Helmond heeft aan de GGD gevraagd om een vrijwillig gezondheidsonderzoek uit te voeren7.
PFOA is een kankerverwekkende stof, maar het is ingewikkeld aan te tonen dat een omwonende kanker heeft gekregen van PFOA-uitstoot/lozingen; hoe kunnen burgers dan wel hun recht halen en worden beschermd?
Het bevoegd gezag houdt toezicht op de uitstoot en activiteiten van bedrijven. Het uitgangspunt is dat bedrijven zich aan milieuwetgeving moeten houden. Wanneer dat niet gebeurt, biedt de wetgeving verschillende handvatten om dit aan te pakken. Zowel het bestuursrecht, strafrecht als privaatrecht biedt mogelijkheden om bedrijven aan te spreken op overtredingen en schade te vergoeden. Het is van de specifieke feiten en omstandigheden afhankelijk of en door wie deze mogelijkheden daadwerkelijk benut kunnen worden.
Voor een uitgebreide uiteenzetting van de juridische mogelijkheden voor verschillende partijen in zulke gevallen geldt het antwoord op vraag drie in de Kamerbrief over het aansprakelijk stellen van bedrijven voor schade door PFAS-vervuiling8.
Bent u het eens dat uit voorzorg de uitstoot snel gestopt moet worden, als er vermoedens zijn dat mensen ziek worden van PFOA en andere gevaarlijke stoffen? Zo nee, waarom speelt u dan Russisch roulette met levens van mensen?
Het uitgangspunt van het milieubeleid is dat de gezondheid van mens en dier en de kwaliteit van het milieu goed beschermd moet worden. Voorzorg speelt daarin een belangrijke rol: als er serieuze aanwijzingen zijn dat een stof schadelijk kan zijn voor de gezondheid of het milieu, is dat aanleiding om maatregelen te nemen, ook als er nog geen volledige wetenschappelijke zekerheid is. Het bevoegd gezag beoordeelt of en welke maatregelen nodig zijn. Dit doen ze op basis van de beschikbare wetenschappelijke inzichten, adviezen van experts, en de mate van onzekerheid of risico. Daarbij worden ook de belangen van volksgezondheid en milieubescherming expliciet meegewogen.
Het beeld dat er «Russisch roulette» wordt gespeeld met mensenlevens wordt dan ook niet herkend. Waar vermoedens bestaan van gezondheidsschade door stoffen als PFOA, is het juist van belang om snel inzicht te krijgen in de ernst van de risico’s en om waar nodig preventief op te treden.
Kunt u een inschatting geven, op basis van input van onafhankelijke experts/wetenschappers, wat inmiddels (in euro's) de schade aan milieu en gezondheid is door de genoemde lozingen en de uitstoot van schadelijke stoffen? Zo nee, waarom heeft u nog steeds geen beeld van de schade die bedrijven aan milieu en burgers aanrichten?
Het is ingewikkeld om de schade van een bepaalde stof in euro’s uit te drukken, omdat de effecten van de vervuiling verstrekkend kunnen zijn en niet direct te meten zijn. In plaats van te kijken naar schade in euro’s, wordt gekeken naar de impact die een stof heeft op de functies van het milieu en de volksgezondheid.
Als de emissie van een stof past binnen de kaders en grenzen die het lozingsbeleid toelaat, wordt deze als acceptabel beschouwd. Dit betekent dat gezorgd wordt dat de uitstoot niet boven de vastgestelde normen uitkomt om zo de leefomgeving te beschermen. Daarnaast geldt het principe «de vervuiler betaalt», wat inhoudt dat bedrijven en organisaties die stoffen lozen, via een lozingsheffing bijdragen aan de kosten voor het beheer en herstel van de gevolgen van de vervuiling.
Wie is aansprakelijk voor de gemaakte fouten en het vergoeden van de schade aangericht aan gezondheid, natuur en milieu?
In Nederland geldt het uitgangspunt dat de veroorzaker van schade aan gezondheid, natuur of milieu verantwoordelijk is voor het herstellen van die schade. Of en in hoeverre er sprake is van aansprakelijkheid hangt af van de specifieke omstandigheden van het geval, zoals de geldende wet- en regelgeving op het moment van de lozing, de kennis over de schadelijkheid van stoffen op dat moment en de vraag of er is gehandeld binnen of buiten de vergunde kaders.
In het geval van de PFAS-vervuiling in Helmond heeft de gemeente aangifte gedaan tegen zowel Custom Powders als Chemours (voorheen DuPont). Het is uiteindelijk aan de rechter om vast te stellen of er sprake is van juridische aansprakelijkheid en of er schadevergoeding moet worden toegekend.
Kunt u schetsen waar er vanuit de overheid precies fouten zijn gemaakt en op welk moment, inclusief de bijbehorende tijdlijn?
De gemeente Helmond heeft een tijdlijn opgesteld van het onderzoek naar de PFAS-emissies bij Custom Powders (zie bijlage 1). Het onafhankelijke onderzoek dat de gemeente Helmond laat uitvoeren zal duidelijkheid geven over de rol van de gemeente en de milieudienst bij de jarenlange PFAS-lozingen door Custom Powders (zie ook vraag 2). Het Ministerie van IenW heeft destijds, op verzoek van de gemeente Helmond, vanuit haar beschikbare kennis en expertise meegedacht in de aanpak van de vervuiling.
Welke concrete lessen trekt u uit deze casus en de gemaakte fouten en welke concrete extra acties (anders dan nog meer onderzoek) gaat u ondernemen om soortgelijke schade aan milieu en gezondheid van burgers te voorkomen (graag met tijdlijn en planning)?
De casus rondom PFAS-lozingen bij Custom Powders in Helmond toont het belang van:
Op al deze thema’s lopen verschillende acties. Zo wordt de vernieuwde Europese Richtlijn Industriële Emissies geïmplementeerd en wordt er in Europees verband gewerkt aan een hernieuwde Kaderrichtlijn Water. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat is daarnaast bezig met de uitvoering van de Actieagenda Industrie en Omwonenden9 en het Impulsprogramma Chemische Stoffen10 en met het robuust maken van het VTH-stelsel11. Op basis van deze trajecten worden verschillende maatregelen uitgevoerd of voorgesteld die gericht zijn op het beschermen van de gezondheid van omwonenden en het verbeteren van wet- en regelgeving. De Kamer wordt periodiek geïnformeerd over de voortgang van de verschillende sporen.
Klopt het dat onze rioolwaterzuiveringsinstallaties niet gebouwd zijn op het zuiveren van PFAS en dat de enorme hoeveelheden PFAS er dus gewoon steeds doorheen stroomt? Welke gevolgen heeft dit voor biodiversiteit, water, voedsel en gezondheid?
Het klopt dat rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI’s) in hun huidige opstelling niet zijn ontworpen om PFAS te verwijderen. De mate waarin PFAS zal worden gezuiverd in de RWZI zal daardoor zeer beperkt zijn. Welke gevolgen dit heeft voor de biodiversiteit, water, voedsel en gezondheid is ter beoordeling van het bevoegd gezag. Voor diverse soorten PFAS is bewezen dat deze schadelijk kunnen zijn voor mens en milieu. Doordat deze stoffen ophopen in onze leefomgeving kunnen we er langdurig aan worden blootgesteld. Het valt niet uit te sluiten dat dit heeft geleid tot schade (in welke mate dan ook) aan het milieu, de waterkwaliteit, en de gezondheid van mens en dier.
Uit de steekproef van Zembla rondom de fabriek blijkt dat bij het merendeel van de hobbykipeieren de Europese PFAO-norm wordt overschreden en experts adviseren de eieren niet te eten. Hoe staat dat met ander voedsel zoals groente en fruit?
In 2018 en 2022 heeft het RIVM onderzoek gedaan naar de risico’s van het eten van gewassen uit het volkstuincomplex uit de omgeving van Custom Powders (1e Helmondse volkstuinencomplex aan de Sluisdijk en Delta volkstuinen aan de Griftstraat (Sluisdijk en Delta). Sluisdijk ligt op ongeveer 450m en Delta op ongeveer 1.150 meter benedenwinds van Custom Powders. Na een herziening op basis van de nieuwe gezondheidskundige grenswaarden van EFSA die in 2020 zijn vastgesteld, heeft het RIVM geadviseerd dat gewassen uit het volkstuinencomplex aan de Sluisdijk beter niet gegeten konden worden en dat gewassen uit de Delta volkstuinen veilig zijn voor consumptie, al raadt het RIVM af om daar elke dag uit de volkstuin te eten. De gemeente Helmond heeft daarop de bodem op het volkstuinencomplex aan de Sluisdijk laten saneren.
Het Voedingscentrum adviseert: eet gevarieerd. Voedsel bevat vele gezonde stoffen zoals vitamines, mineralen, koolhydraten en vezels. Maar voedsel kan ook verontreinigd zijn met andere stoffen zoals zware metalen of PFAS. Het is niet te voorkomen dat we ook deze ongewenste stoffen binnenkrijgen, omdat ze nu eenmaal in ons milieu voorkomen. Groente uit de moestuin kun je gewoon eten. Alleen voor groente en fruit uit moestuinen binnen 1 kilometer van de fabriek van DuPont/Chemours in Dordrecht is het advies om dit niet te eten. Op deze plekken zitten veel PFAS in de bodem (www.voedingscentrum.nl).
In de Zembla uitzending wordt gesproken over «liegen en bedriegen» en «crimineel gedrag» van Chemours; bent u het met die constateringen eens? Zo nee, waar baseert u dat dan precies op?
Het is niet aan het kabinet om een oordeel te vellen over de kwalificaties «liegen en bedriegen» en «crimineel gedrag» die in de Zembla-uitzending worden genoemd. Dit is aan het Openbaar Ministerie en uiteindelijk aan de rechter.
Wel is het zorgelijk over de wijze waarop DuPont (nu Chemours) is omgegaan met informatie over de risico’s van PFAS. Als blijkt dat het bedrijf al geruime tijd kennis had van de schadelijke effecten en deze informatie niet heeft gedeeld met overheden, samenwerkingspartijen (zoals Custom Powders), werknemers of omwonenden, is dat zorgelijk en onacceptabel. Transparantie en verantwoordelijkheid zijn cruciaal bij het beschermen van de volksgezondheid en het milieu. Het is daarom goed dat er onderzoek loopt naar de rol van het bedrijf in de lozingen en mogelijke milieuschade. De uitkomsten van dat onderzoek zullen duidelijkheid moeten geven over de vraag of er inderdaad sprake is geweest van strafbaar handelen.
Wat vindt u ervan dat Custom Powders voor Chemours teflonpoeder verwerkte, maar dat belangrijke informatie over de stoffen niet bekend was voor de medewerkers van Custom Powders?
Uitgangspunt is dat werknemers veilig en gezond kunnen werken. Werkgevers zijn daar op basis van de Arbowet primair voor verantwoordelijk. Zij moeten een inventarisatie maken van de gevaarlijke stoffen in hun bedrijf en de hoogte van de blootstelling van werknemers aan die stoffen bepalen. Vervolgens beoordelen zij of die blootstelling tot gezondheidsrisico’s kan leiden en dienen zij maatregelen te nemen. Afhankelijk van de gezondheidsrisico’s die gevaarlijke stoffen kunnen veroorzaken, moet de producent of distributeur van de stof informatie verstrekken over die gevaren in het Veiligheidsinformatieblad (VIB). Dit is dan ook belangrijke informatie voor een inventarisatie. De werkgever is volgens de Arbowet verplicht om doeltreffende voorlichting en onderricht te geven aan de werknemers over het veilig werken met gevaarlijke stoffen. Bij de invulling van de zorgplicht van de werkgever richting zijn werknemers is het van belang dat de werkgever over de juiste informatie beschikt.
Zoals in het antwoord op vraag 14 is aangegeven deel is het zorgelijk hoe DuPont (nu Chemours) is omgegaan met informatie over de risico’s van PFAS. Als blijkt dat het bedrijf al geruime tijd kennis had van de schadelijke effecten en deze informatie niet heeft gedeeld met partijen in de keten of werknemers is dat zorgelijk en onacceptabel.
Wat vindt u ervan dat Dupont (nu Chemours) al sinds 2011 wist dat er zelfs hogere hoeveelheden PFOA in het bloed van medewerken van Custom Powders zaten dan in het bloed van de medewerkers van de Dordrechtse en Amerikaanse Dupont fabriek?
Onderzoek moet uitwijzen of het inderdaad klopt dat DuPont (nu Chemours) al sinds 2011 wist dat medewerkers van Custom Powders werden blootgesteld aan hogere concentraties PFOA dan hun eigen werknemers in Dordrecht en de Verenigde Staten. Als dit het geval is, dan is dat een uiterst zorgwekkende constatering. Hoewel Chemours niet de directe werkgever was van de medewerkers van Custom Powders, heeft het bedrijf wel degelijk een verantwoordelijkheid als leverancier van de stof.
Bedrijven moeten zorgvuldig omgaan met kennis over mogelijke gezondheidsschade, vooral wanneer deze ook impact heeft op ketenpartners of derden. Het feit dat deze informatie niet eerder is gedeeld met het bedrijf Custom Powders, toezichthouders of betrokken overheden roept vragen op over de zorgplicht en transparantie van alle betrokken partijen. Het is van groot belang dat het lopende onderzoek door de gemeente Helmond helderheid wordt verschaft over wat er (en op welk moment) bekend was en of er adequaat is gehandeld.
Bent u bekend met de effecten op de omgeving en omwonenden die dit PFAO-lek heeft veroorzaakt? Zo ja, kunt u deze toelichten? Zo nee, waarom heeft u na al die jaren nog steeds geen overzicht over wat vervuiling door bedrijven met de gezondheid van burgers en milieu doet?
Tussen 2018 en 2020 heeft de gemeente Helmond een milieuonderzoek laten uitvoeren naar de gevolgen van de uitstoot van PFOA en GenX in de regio12. Uit het onderzoek blijkt dat de omvang van de PFAS-verontreiniging goed in kaart is gebracht. De risicobeoordeling, gebaseerd op de door het RIVM geadviseerde risicogrenswaarden, laat zien dat er geen verhoogd gezondheidsrisico is voor omwonenden.
Wel is sprake van ernstige verontreiniging van de bodem en het grondwater, met name in de directe omgeving van het bedrijf Custom Powders. Er bestaat een aanzienlijk risico dat deze stoffen zich via het grondwater verder verspreiden. Bovendien bevindt een deel van de grondwaterverontreiniging zich binnen het grondwaterbeschermingsgebied. Op basis van deze bevindingen heeft de gemeente Helmond besloten dat saneringsmaatregelen noodzakelijk zijn. De uitvoering van deze sanering staat gepland voor medio 2026.
Daarnaast zijn ook concentraties van PFOA en GenX aangetroffen in het oppervlakte- en rioolwater. Onderzoek van de ILT bevestigt dat deze stoffen nog steeds worden waargenomen13. Waterschap Aa en Maas monitort de waterkwaliteit en signaleert indien nodig of aanvullende maatregelen vereist zijn.
In de Zembla-aflevering schetst de gemeente Helmond hoe lastig het is voor overheden en toezichthouders om goede beslissingen te maken, omdat bedrijven tegenover een toezichthouder met weinig capaciteit informatie kunnen achterhouden of in kleine letters verbergen in bijlagen; welke stappen gaat u ondernemen om dit te voorkomen en de informatiepositie van toezichthouders en de overheid ten opzichte van bedrijven te verbeteren op korte termijn?
Via verschillende maatregelen wordt gewerkt aan het versterken van het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving in de breedte. Versterking die niet alleen het stelsel, maar ook de dagelijkse uitvoering ten goede komt waar ook de informatiepositie van het bevoegd gezag ten opzichte van bedrijven wordt versterkt. Specifiek op het gebied van stoffen wordt het bevoegd gezag met de ontwikkeling van de Routekaart Voorzorg Beter Toepassen, zoals benoemd in het commissiedebat Leefomgeving van 13 mei 2025, ondersteund.
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld14, wordt er momenteel gewerkt aan het IenW-programma Digitaal VTH-stelsel Milieu en aan de versterking van de kennisinfrastructuur bij omgevingsdiensten. Beide acties zullen ervoor zorgen dat de informatie van toezichthouders wordt versterkt. Er zal eerst worden gekeken naar de effecten van die inzet afwachten voordat er eventueel aanvullende acties worden genomen.
Hoe kan het dat de Dupont (via de arbeidshygiënist) de medewerkers heeft voorgehouden dat er geen gevaar is voor de gezondheid, zoals in de Zembla-aflevering wordt geschetst? Heeft de overheid daar nooit op gecontroleerd en ingegrepen en waarom niet?
Zoals gezegd in het antwoord op vraag 14 is de werkgever verantwoordelijk voor gezonde en veilige werkomstandigheden voor de werknemers. Daarnaast is de werkgever verantwoordelijk om werknemers op een doeltreffende manier in te lichten over de risico’s en hoe die te beperken. Dat begint bij een inventarisatie van deze risico’s. Als kennis beschikbaar is over deze risico’s, moeten deze beschikbaar zijn voor partijen in de keten. Een werkgever kan ervoor kiezen om ter ondersteuning van deze verantwoordelijkheid een bedrijfsarts, arbeidshygiënist of andere arbodienstverleners in te schakelen. De Arbeidsinspectie houdt risicogericht toezicht op de naleving van de Arbowetgeving.
Met welke extra stappen gaat u voorkomen dat de situatie uit de bovenstaande vraag zich opnieuw ergens voordoet?
Het is lastig om een dergelijke gebeurtenis uit te sluiten. Wel stimuleren we bedrijven het gebruik van schadelijke stoffen te verminderen en wordt het vergunningsstelsel aangepast. Dit heeft ook een effect op werknemersbescherming. De verantwoordelijkheid voor gezond en veilig werken die daarnaast bij de werkgever ligt blijft ook gelden, waaronder de eerdergenoemde verantwoordelijkheid tot het doeltreffend informeren van werknemers, en toezien op het juist toepassen van maatregelen om gezondheidsrisico’s te beperken. De Nederlandse Arbeidsinspectie houdt toezicht op de naleving hiervan.
Wat vindt u ervan dat de gemeente Helmond al veel geld van burgers heeft moeten besteden aan sanering en de kosten voor de vervuiling dus zijn afgewenteld op burgers?
Het principe «de vervuiler betaalt» is een belangrijk beginsel. Bij Custom Powders is een verontreiniging ontstaan, waarbij een veroorzaker in beeld is, maar de aanpak wegens de aanwezige risico’s niet kan wachten op de uitkomst van kostenverhaal. De gemeente Helmond is als bevoegd gezag voor bodemsanering daarom met de aanpak gestart om mens en milieu te beschermen en parallel daaraan met het traject voor het aanspreken van aansprakelijke partijen.
Uitgangspunt blijft dat de kosten voor de sanering uiteindelijk bij aansprakelijke partijen zoals Custom Powders terechtkomen.
Nu Custom Powders failliet is, is het aan de curator om de schuldeisers te inventariseren en te bepalen welke middelen er in de failliete boedel aanwezig zijn om de openstaande schulden te voldoen. Indien daaruit onvoldoende middelen overblijven voor de sanering en ook geen andere aansprakelijke partijen kunnen worden aangesproken, zullen de kosten door het Rijk gefinancierd worden.
Middels deze aanpak wordt zoveel als mogelijk voorkomen dat de uiteindelijke rekening door de burger wordt betaald. Als kosten worden verhaald kan hiermee rekening worden gehouden bij het vaststellen van de uitkering aan de gemeente. Dan kan het uitgekeerde geld bijvoorbeeld terugvloeien naar artikel 13, hoofdstuk 12 van de begroting en opnieuw worden ingezet voor bodemsanering of terugvloeien naar Financiën.
Het opruimen van deze vervuiling gaat meer dan 10 miljoen euro kosten. Hoe gaat u ervoor zorgen dat de rekening bij Chemours komt en niet nog verder bij de belastingbetaler?
Van de ruim 10 miljoen euro aan kosten die de gemeente Helmond verwacht te maken, is door de gemeente bijna 8,8 miljoen aangevraagd onder de regeling specifieke uitkering (SPUK) Bodem op de begroting van het Ministerie van IenW. De gemeente heeft het volledig aangevraagde bedrag toegekend gekregen.15 Daarnaast heeft de gemeente Helmond in de periode 2017–2020 zo’n 1,5 miljoen euro aan kosten gemaakt voor onderzoek en voorbereiding op de sanering. De gemeente probeert dit totaal aan kosten te verhalen op de veroorzaker. Het Ministerie van IenW heeft vernomen dat de gemeente probeert om ook Chemours aansprakelijk te stellen voor de bodemverontreiniging op en rond het terrein van Custom Powders. Of en in hoeverre zij dat ook zijn, is uiteindelijk aan de rechter.
Met welke concrete extra stappen gaat u de opdracht van de Kamer uitvoeren (zoals verwoord in motie Kostic/Soepboer) om beter te borgen dat vervuilers zelf opdraaien voor de kosten van de schade die hebben veroorzaakt door onder andere PFAS, in plaats van de belastingbetaler?2
In de meeste recente verzamelbrief bodem en ondergrond heeft de Staatssecretaris van IenW aangegeven hoe er uitvoering wordt gegeven aan deze motie geef17. Daarin staat aangegeven hoe het principe «de vervuiler betaalt» bepaalt dat de kosten van milieuverontreiniging en andere schade zoveel mogelijk op de veroorzaker daarvan worden verhaald. Voor bodemverontreinigingen met PFAS, ontstaan in de periode van 1 januari 1987 tot 1 januari 2024, geldt in beginsel de zorgplichtbepaling uit de Wet bodembescherming (Wbb) via het overgangsrecht18. Om het bevoegd gezag te ondersteunen bij invulling van de genoemde zorgplichtbepaling, is recent een handreiking zorgplicht onder artikel 13 van de Wet bodembescherming bij bodemverontreiniging met PFAS gepubliceerd.
Weet u welk bedrijf de rol van het bewerken van zeer zorgwekkende stoffen zoals PFAS voor Chemours heeft overgenomen nu Custom Powders failliet is? Zo ja, staat deze fabriek in Nederland en is hier nu wel constante controle op de lozingen, en zo ja, in welke vorm?
Het drogen van het fluorpolymeer PTFE, dat voorheen bij Custom Powders gebeurde, is na het faillissement van Custom Powders opgenomen in het productieproces bij het bedrijf Chemours (Dordrecht) zelf. Dit verliep binnen de geldende vergunning, waarbij er ook extra emissie reducerende maatregelen zijn toegepast.
Welke kansen ziet u om vanuit het Rijk juridische stappen te ondernemen tegen verantwoordelijke actoren of anderen daarin te ondersteunen?
Voor wat betreft de bodemsanering is de gemeente Helmond bevoegd gezag. Het is aan de gemeente om de kosten te verhalen op de veroorzaker. Of er ook er ook juridische stappen tegen andere actoren genomen moeten worden, is aan de gemeente. Om overheden te ondersteunen bij de aanpak van buitenproportionele opgaven op het gebied van bodemsanering, bestaat de eerdergenoemde SPUK Bodem. Kostenverhaal en aansprakelijkheid zijn onderdeel van de aanpak. Juridische kosten, wanneer die buitenproportioneel van aard zijn, kunnen hier ook onder vallen. De gemeente Helmond heeft binnen deze regeling de aangevraagde bijna 8,8 miljoen euro toegekend gekregen voor de aanpak van de bodemverontreiniging en voor de inzet van kostenverhaal (zie het antwoord 22).
Hoe gaat u ervoor zorgen dat een soortgelijk schandaal niet nog een keer voorkomt, en welke concrete stappen binnen welke periode neemt u daartoe (anders dan nog meer onderzoek)?
Het is onmogelijk om het risico volledig uit te sluiten. Wel zorgen we er voor dat de kans op herhaling zo klein mogelijk is. Dat doen we op meerdere manieren: zo versterken we het VTH-stelsel, investeren we in kennis bij instituten zoals het RIVM, en scherpen we de lozingsvergunningen aan. Daarnaast zal het lopende Europese restrictievoorstel voor PFAS hier van grote waarde zijn. Uiteindelijk is een zo groot mogelijk verbod de belangrijkste factor om dergelijke situaties te voorkomen. Ook stimuleren we bedrijven om nu al te kijken waar het gebruik van schadelijke stoffen omlaag kan en waar alternatieven kunnen worden ingezet. Daarnaast ondersteunen we het bevoegd gezag waar nodig, zodat zij hun rol met meer kennis en kracht kunnen vervullen. Zo werken we stap voor stap aan een veiliger en gezonder systeem.
Gaat u na deze berichten versnelde acties ondernemen om nul uit de pijp bij Chemours op korte termijn te kunnen bereiken? Hoe gaat u dat precies bereiken en op welke termijn?
De wens om bij Chemours zo snel mogelijk «nul uit de pijp» te bereiken is begrijpelijk. Uw Kamer zal voor de zomer over de aanpak worden geïnformeerd.
Wat betekent deze casus volgens u voor het vertrouwen in de overheid vanuit de burgers?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 11, benadrukt deze casus het belang van een goede bescherming van de gezondheid van omwonenden. Het blijft belangrijk om het vertrouwen van omwonenden in de overheid te versterken en als overheid benaderbaar te zijn voor omwonenden, zoals ook blijkt uit het recente onderzoek van de Raad voor Leefomgeving en Infrastructuur19. Het realiseren van een dialoog tussen omwonenden, industrie en overheid is onderdeel van de Actieagenda Industrie en Omwonenden. Voor het zomerreces wordt de Kamer over de vervolgstappen op dit vlak geïnformeerd.
Hoe kunnen burgers gezien alle schandalen er nog vertrouwen in hebben dat de overheid controle heeft over, en scherp toeziet en handhaaft op bedrijven die met gevaarlijke en ziekmakende stoffen werken?
Dit soort casussen doen het vertrouwen van omwonenden geen goed. Een vergelijkbare conclusie trok de Onderzoeksraad voor Veiligheid in haar rapport over industrie en omwonenden20. Er is dus werk aan de winkel. In het antwoord op vraag 11 is reeds aangegeven welke acties (mede naar aanleiding daarvan) zijn ingezet. Het gaat onder andere om het verbeteren van het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving, het versterken van wet- en regelgeving en gezondheid in de afwegingen op dit gebied een volwaardige plaats te geven. Mijn ambitie is om met deze verschillende acties een stap de goede richting op te zetten en het vertrouwen terug te winnen.
Hoe kunt u aan de burgers uitleggen dat u afspraken kan maken met bedrijven die al hebben laten zien dat ze in staat zijn om te liegen, te verhullen en te misleiden, niet alleen als het gaat om Chemours, maar ook om bijvoorbeeld Tata Steel?
Het kabinet werkt met verschillende bedrijven aan maatwerkafspraken om de verduurzaming van de industrie en het verbeteren van de leefomgeving extra te stimuleren. Het doel staat daarbij voorop. Door het maken van deze afspraken is het mogelijk om bijvoorbeeld additionele CO2-reductie en verbetering van de leefomgeving te realiseren, die zonder deze afspraken niet behaald zouden kunnen worden. Ook niet met bijvoorbeeld strengere handhaving of scherpere vergunningen. Bij het maken van afspraken met bedrijven wordt toegewerkt naar een bindende maatwerkafspraak waarin juridisch afdwingbare verplichtingen worden vastgelegd.
Kunt u toezeggen dat u bij de gesprekken en besluiten over verbod op PFAS en andere gevaarlijke stoffen, de gezondheid van burgers centraal zult stellen en zult plaatsen boven korte termijn economische belangen, ook om te compenseren voor de schade die mensen en hun leefomgeving hebben opgelopen door het feit dat de overheid ze onvoldoende heeft beschermd?
Het besluit om te werken aan een EU-brede restrictie op het gebruik en op de markt brengen van (producten met) PFAS is juist genomen om de gezondheid van burgers zo goed mogelijk te beschermen. Daar wordt nu hard aan gewerkt door het EU-agentschap voor chemische stoffen (ECHA). Het gaat hierbij om het beoordelen van veel verschillende toepassingen van PFAS. Waar in sommige gevallen prima alternatieven beschikbaar en al in gebruik zijn, zijn er ook situaties waar dat niet zo is. Dat moet goed worden beoordeeld om ongewenste maatschappelijke effecten te voorkomen zoals het niet meer beschikbaar zijn van bepaalde medische apparatuur, consumentenelektronica of specifieke industriële toepassingen. Dat wordt momenteel beoordeeld, waarna de Europese Commissie een voorstel voor besluitvorming zal opstellen dat gebaseerd is op het aanpakken van het risico en de sociaaleconomische gevolgen, aangezien deze twee elementen in de regelgeving zijn vastgelegd.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Ja.
Bent u bekend met het bericht «Bedrijven als IKEA, Bol, Strukton en Zeeman waarschuwen: overheid is te passief, de circulaire economie staat stil»1 en «Circulaire economie heeft impuls nodig, helpt het om de btw te schrappen»2?
Ja, het kabinet is bekend met deze berichten. De zorgen van het bedrijfsleven over het huidige tempo van de circulaire transitie zijn bekend en worden serieus genomen.
Hoe kijkt u naar de noodkreet van een deel van het bedrijfsleven dat er momenteel sprake is van een «circulaire impasse»?
De signalen onderstrepen de urgentie om de transitie naar een circulaire economie te versnellen. De recente Integrale Circulaire Economie Rapportage (ICER) van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) bevestigt dat de voortgang onvoldoende is om de doelen voor 2030 te behalen en dat dit vraagt om aanvullende maatregelen en intensievere samenwerking tussen overheid en bedrijfsleven. Tegelijkertijd zijn de beschikbare middelen beperkt, dus moeten er slimme keuzes worden gemaakt. In de actualisatie van het Nationaal Programma Circulaire Economie, die na de zomer aan de Kamer zal worden verzonden, worden deze keuzes opgenomen.
Hoe kijkt u naar de oproep van onder andere de bovengenoemde bedrijven om dringend maatregelen te nemen ter versnelling van de transitie naar de circulaire economie?
Het kabinet waardeert de betrokkenheid van het bedrijfsleven en ziet hun oproep als een ondersteuning van de conclusies van het PBL en een onderbouwing van de noodzaak om in te zetten op een circulaire economie. Het kabinet werkt intensief samen met het bedrijfsleven en gaat graag in gesprek met de opstellers van het manifest over hun oproep om de circulaire transitie te versnellen.
Beaamt u dat schaalvergroting lastig te realiseren is zolang bedrijven slechts een samenwerkingsnetwerk of een losse tool aangeboden krijgen vanuit het kabinet ter invulling van circulair beleid? Deelt u de opvatting dat het voor bedrijven vaak moeilijk is om te concurreren tegen lineaire businesscases?
Het kabinet erkent dat het lastig is voor bedrijven met een circulaire businessmodel. Het is daarom noodzakelijk om circulaire businesscases economisch aantrekkelijker te maken. Het kabinet doet dat onder meer door samen te werken met de financiële sector, waarbij Invest-NL een belangrijk rol speelt.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de bedrijven onder het manifest om van hen rechtstreeks input te krijgen over wat zij nodig achten om op grotere schaal in circulaire businesscases te investeren?
Ja, het kabinet gaat graag in gesprek met de opstellers van het manifest.
Bent u van mening dat de overheid een voorbeeldfunctie heeft bij het aanjagen van de circulaire economie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gaat u zich inzetten voor een circulair inkoop- en aanbestedingsbeleid?
Het kabinet ziet inkopen en aanbesteden door de Rijkoverheid en medeoverheden als een belangrijke stimulans voor het bereiken van een circulaire economie. De overheid heeft een belangrijke voorbeeldrol en gebruikt haar inkoopkracht om de markt te helpen versnellen naar een circulaire economie. Circulair inkopen is onderdeel van het Nationaal Plan Maatschappelijk Verantwoordelijk Inkopen, dat dit jaar wordt herzien, zoals uiteengezet in de Voortgangsbrief Nationaal Plan Maatschappelijk Verantwoord Inkopen 2021–2025. Specifiek ten aanzien van Rijksinkoop, zal het Ministerie van BZK dit jaar de actualisatie van de Rijksinkoopstrategie «Inkopen met Impact» starten. Met deze acties worden de kansen voor hogere ambities ten aanzien van circulariteit onderzocht en meegenomen. Verder hebben het Rijk en de koepels van de medeoverheden op 20 maart jl. de overeenkomst Krachtenbundeling Circulaire Economie ondertekend3. Eén van de afspraken is dat alle overheidslagen zich inspannen om hun capaciteit, kennis en netwerken over circulair inkopen te delen en circulair inkopen op uniforme wijze toe te passen.
Wat is uw reactie op de zes actiepunten3 gepresenteerd door de coalitie van de betreffende acht bedrijven? Kunt u op alle zes de punten individueel reflecteren?
Voor een inhoudelijke reactie op de zes actiepunten wordt verwezen naar de gelijktijdig aangeboden Kamerbrief die is opgesteld naar aanleiding van het verzoek om reactie op het Manifest door het lid Kostic.
Hoe verklaart u het dat het grondstoffengebruik alleen maar toeneemt ondanks het feit dat het kabinet tot doel heeft dat het aandeel abiotische grondstoffen dat jaarlijks wordt gebruikt in Nederland gehalveerd moet zijn in 2030 ten opzichte van het jaar 2019?
Het PBL concludeert in de ICER dat het grondstoffengebruik van de Nederlandse economie tussen 2020 en 2022 (de meest actuele cijfers) met 3 procent gestegen is. Dit wordt verklaard doordat de aanschaf van consumentengoederen is toegenomen en doordat het realiseren van extra woningen en de verduurzaming van bestaande woningen veel extra grondstoffen vragen.
Over een langere termijn terugkijkend, tussen 2016 en 2022, is het grondstoffengebruik wel afgenomen, met 10 procent. Deze daling is volgens de ICER echter waarschijnlijk niet snel genoeg om het doel van 2030 te halen.
Overigens betreft de 2030 doelstelling een halvering van het primair abiotische grondstoffengebruik, de specificering primair zorgt voor onderscheid met secundair (gerecycled) materiaal. Voor de volledigheid, het referentiejaar is 2016 en niet 2019.
Hoe staat het met de uitvoering van de aangenomen motie van het lid Gabriëls4 die de regering verzoekt om op korte termijn met aanvullende maatregelen te komen om op koers te raken richting de circulaire-economiedoelen voor 2030?
De uitvoering van de motie is in gang gezet. Er is gestart met het ontwikkelen van aanvullende maatregelen. De Kamer wordt hierover geïnformeerd via de actualisatie van het Nationaal Programma Circulaire Economie, die na de zomer aan de Kamer zal worden verzonden.
Hoe kijkt u naar de conclusies onder hoofdstuk 2.5 in het rapport van CE Delft5 over circulaire beleidsinstrumenten en de te verwachten effecten? Hoe staat het specifiek met de verkenning, zoals genoemd in het tweede punt uit de conclusies? En wat gaat u doen met de aanbevelingen in hoofdstuk 6.1 uit het rapport?
Het betreffende CE-rapport is opgesteld in opdracht van het PBL. Het PBL heeft de conclusies en aanbevelingen meegenomen bij het opstellen van de eerder genoemde ICER. De in de ICER opgenomen aanbevelingen worden zoals eerder gesteld, meegenomen in de actualisatie van het Nationaal Programma Circulaire Economie, die na de zomer aan de Kamer zal worden gestuurd.
Onderschrijft u dat het noodzakelijk is dat de economie circulair en daarmee toekomstbestendig wordt? Zo nee, kunt u dan uiteenzetten op welke manier de economie toekomstbestendig gemaakt kan worden, gegeven het feit dat veel grondstoffen die nu gebruikt worden niet oneindig voorradig zijn? Hoe verhoudt uw antwoord zich tot de in het Hoofdlijnenakkoord opgenomen stellingname dat het noodzakelijk is dat de economie gezond is en dat bedrijven kunnen floreren om een welvarend Nederland te waarborgen?
Ja, het kabinet onderschrijft dat een circulaire economie essentieel is voor toekomstbestendigheid. Het huidige gebruik van grondstoffen is niet houdbaar op de lange termijn. Circulaire economie biedt kansen voor ons toekomstig verdienvermogen, onze strategische autonomie en de bescherming van onze leefomgeving. Daarmee is de ambitie om te komen tot een circulaire economie goed verenigbaar met de inzet van het kabinet dat bedrijven in Nederland kunnen verduurzamen, een toekomst kunnen hebben en concurrerend kunnen zijn.
Hoe gaat u eraan bijdragen dat de circulaire-economiedoelen wél gehaald gaan worden? Bent u bereid het fiscale beleid hierop aan te passen door effectiever te beprijzen?
In het Nationaal Programma Circulaire Economie (NPCE) staat een veelheid aan maatregelen die bijdragen aan de transitie. Naast stimuleren en normeren vormt beprijzen een onderdeel van de instrumentenmix. Het fiscale beleid wordt jaarlijks aangepast, rekening houdend met belangrijke maatschappelijke opgaven zoals de circulaire economie. Het kabinet benadrukt dat normering en beprijzing bij voorkeur op Europees niveau moeten worden ingevoerd om een gelijk speelveld te waarborgen voor bedrijven binnen de EU. Dit voorkomt marktverstoring en versterkt de concurrentiepositie van Nederlandse circulaire bedrijven. Daar waar nationale maatregelen worden getroffen is het van belang om deze zo goed mogelijk te laten aansluiten bij Europese wetgeving om een gelijk speelveld zo goed mogelijk te borgen. Op concrete maatregelen wordt ingegaan bij vraag 13.
Welke fiscale maatregelen worden er al getroffen om de circulaire economie te bevorderen? Welke fiscale maatregelen bent u nog van plan om te treffen?
In het hoofdlijnenakkoord is afgesproken om per 2028 een circulaire polymerenheffing in te voeren. In het Regeerprogramma is afgesproken om deze heffing bij de Voorjaarsnota 2025 te wegen in samenhang met de circulaire plasticnorm, met oog voor economische effecten. De circulaireplasticnorm gaat niet door in de huidige vorm. De voorziene polymerenheffing gaat ook niet door. Omdat dit leidt tot een budgettaire derving van 567 mln. vanaf 2028 (prijspeil 2025) neemt het kabinet de volgende alternatieve maatregelen:
Met Prinsjesdag geeft het kabinet een uitgebreidere reflectie over de wijze waarin de circulaire economie met fiscale prikkels kan worden ondersteund. De inzichten van de Plastictafel neemt het kabinet hierin mee.
Welke concrete beleidsmaatregelen overweegt u om de circulaire economie te stimuleren?
De beleidsmaatregelen die het kabinet zal nemen zullen worden opgenomen in de eerder genoemde actualisatie van het NPCE. De Kamer ontvangt deze na de zomer.
Het artikel 'Nederland loopt Brusselse miljarden mis na graai in budget voor Lelylijn' |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Nederland loopt Brusselse miljarden mis na graai in budget voor Lelylijn»?1
Ja, dit artikel is bekend.
Bent u zich bewust van het risico dat Nederland mogelijk miljarden euro’s, bestemd voor de aanleg van de Lelylijn, aan Europese subsidie misloopt?
Ik deel de conclusie van het artikel niet. Het staat namelijk nog niet vast hoeveel geld de EU voor de volgende Europese meerjarenbegroting zal hebben. Daarnaast is het nog onzeker of die begroting een Connecting Europe Facility (CEF) programma zal bevatten in huidige vorm, gelet op de wens om de Europese begroting te vereenvoudigen.
Als we kijken naar de huidige verdeling van de CEF-gelden, dan zal de mogelijke bijdrage van EU-financiering aan de totale financiering van de Lelylijn beperkt zijn. Zo heeft Nederland onder het huidige CEF-programma dat liep van 2021 tot 2027, maar inmiddels volledig is uitgeput, in totaal ongeveer € 400 miljoen ontvangen. Op basis van deze ratio en het feit dat bij de toekenning van Europese middelen de focus waarschijnlijk op grensoverschrijdende spoorverbindingen zal liggen, is te verwachten dat er ook in de toekomst slechts een beperkt deel van de budgettaire opgave voor de Lelylijn kan worden gedekt vanuit EU-gelden. Zie hiervoor ook de antwoorden op vragen van het lid Olger van Dijk over Europese financiering voor de Nedersaksenlijn en de Lelylijn van 24 maart 20252.
Nederland heeft zich wel ingezet om maximaal voor te sorteren op het aanvragen van toekomstige aanvullende Europese financiering voor de Lelylijn. Dit is één van de redenen dat Nederland de Lelylijn wel tentatief op het TEN-T netwerk heeft laten opnemen. Europese fondsen moeten hierbij wel vooral als aanvullende bron van financiering worden gezien, die kan bijdragen aan de totale financieringsmix, maar niet als primaire dekking. Deze fondsen kunnen pas in een later stadium – tijdens verkenning of planuitwerking – van het project worden aangevraagd. We werken door aan de Lelylijn via het Masterplan, waar ook de uitvoerbaarheid en bekostigingsmogelijkheden verder worden uitgewerkt.
Afgelopen december is de motie «het bestaande budget voor de Lelylijn gereserveerd houden en niet aanwenden voor andere doeleinden», kamerbreed aangenomen, waarom heeft u deze motie niet gerespecteerd?2
Bij de Voorjaarsnota is uiteindelijk door de coalitiepartijen en het kabinet besloten om geld aan de reservering van de Lelylijn te onttrekken ten behoeve van de Nedersaksenlijn, het bestaande spoor bij Meppel, de N36 en de sluis bij Kornwerderzand.
Bent u voornemens om vaker unaniem aangenomen moties naast zich neer te leggen?
Nee.
Waarom heeft u het parlement niet tijdig geïnformeerd over de mogelijke negatieve gevolgen van de graai uit het potje van de Lelylijn gelden en daarmee de gevolgen voor het mogelijke wegvallen van Europese subsidie voor de Lelylijn?
Over de mogelijkheden van Europese financiering is de Kamer geïnformeerd met de brief van 24 maart jl.4 Daarnaast kan, zoals aangegeven bij vraag 1, Europese subsidie pas worden aangevraagd in een latere fase, zoals een MIRT-verkenning of planuitwerking. Met de oorspronkelijke ongeveer € 3,5 miljard die voor de Lelylijn gereserveerd stond, was het niet mogelijk om de vervolgstap naar de start van de MIRT-verkenning te zetten. Dit omdat er niet werd voldaan aan de regel dat er dan zicht moet zijn op voldoende financiering (ongeveer € 10 miljard) om zicht te hebben op realisatie.
Het is ook niet zo dat de kans op Europese subsidie per direct wegvalt. Voor de Lelylijn wordt conform verzoek van de Kamer doorgewerkt aan het Masterplan Lelylijn.
Wat zijn de eerst signalen die u heeft ontvangen vanuit de Europese Commissie aangaande het gegraai van de regering uit de Lelylijn gelden?
De Europese Commissie heeft hierover, voor zover bekend, geen signalen afgegeven.
Welke concrete stappen worden alsnog genomen om het vertrouwen van de Europese Commissie te herstellen en de cofinanciering alsnog veilig te stellen?
Er is mijns inziens geen sprake van een geschaad vertrouwen bij de Europese Commissie dat hersteld moet worden. Via het Masterplan Lelylijn worden samen met de regio de inhoudelijke keuzes en mogelijkheden voor toekomstige bekostiging van deze spoorlijn in beeld gebracht. Daaronder vallen ook mogelijke Europese subsidies. Als we kijken naar de huidige verdeling van de CEF-gelden en de focus die waarschijnlijk op een grensoverschrijdend deel zal liggen, dan zal de mogelijke bijdrage van EU-financiering aan de totale financiering beperkt zijn.
Wat is de reactie van provincies en gemeenten in Noord-Nederland op het mogelijk wegvallen van Europese financiering, en hoe typeert u de algehele teneur daarvan?
De bij de Lelylijn betrokken bestuurders hebben hun teleurstelling geuit over de herbestemming van een deel van de Lelylijnreservering. Zij hebben zich richting het ministerie niet specifiek geuit over het mogelijk wegvallen van Europese financiering. Tegelijkertijd wordt het ook als positief ervaren dat er een belangrijke stap gezet kan worden met de Nedersaksenlijn en andere infrastructurele projecten.
Bent u bereid publiekelijk te erkennen dat de huidige gang van zaken een bedreiging vormt voor de voortgang van de Lelylijn?
Ik erken dat de besluitvorming bij de Voorjaarsnota de Lelylijn niet dichterbij heeft gebracht. Het is onder alle omstandigheden een buitengewone opgave om infrastructurele projecten met een omvang van bijna € 14 miljard5 gefinancierd te krijgen. Voor de besluitvorming over een project met een dergelijke omvang is meer voorbereiding en geld nodig. Met het Masterplan voor de Lelylijn en de Uitvoeringsstrategie langjarige infrastructuur en woningbouw kijken we verder naar de uitvoerbaarheid en financieringsmogelijkheden voor grote infrastructurele projecten zoals de Lelylijn. Voor het Masterplan worden de eerste resultaten aan het einde van dit jaar bereikt. Voor de Uitvoeringsstrategie zal dat dit najaar zijn.
Bent u bekent met het Telegraaf artikel «Recyclingsector in actie tegen extra plasticheffing: «Kabinet zoekt geld, afvalsector wordt gepakt»»?1
Ja.
In het artikel wordt verwezen naar het voornemen van het Ministerie van Financiën om de plastic heffing van € 547 miljoen per jaar te beleggen bij de afvalsector; erkent u het beeld dat hier wordt geschetst?
In de budgettaire bijlage van het Hoofdlijnenakkoord is afgesproken om per 1 januari 2028 een circulaire plastic heffing in te voeren met een beoogde budgettaire opbrengst van € 547 miljoen per jaar. De vormgeving hiervan is onderdeel van de voorjaarsbesluitvorming. Hier kan niet op worden vooruitgelopen. Zoals is aangekondigd in het Regeerprogramma, is de afgelopen maanden onderzocht op welke manieren de plastic heffing kan worden vormgegeven en wat de economische en beleidsmatige effecten zijn van deze voorgenomen maatregel. Ook is er gekeken wat mogelijke alternatieve beprijzingsmaatregelen zijn voor het stimuleren van circulair plastic. Mede op basis hiervan zal bij de Voorjaarsnota 2025 besluitvorming plaatsvinden. De Kamer zal hierover worden geïnformeerd in een brief over de voorjaarsbesluitvorming over de klimaat- en energiemaatregelen.
Welke andere mogelijkheden zien de Ministeries van I&W en K&GG om de voorgenomen plastic heffing vorm te geven? Wat doen de Ministeries van IenW en KGG eraan om te voorkomen dat de heffing achteraan de keten wordt belegd?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u een effectbeoordeling laten uitvoeren op de verschillende mogelijkheden om de voorgenomen plastic heffing vorm te geven en wat waren hiervan de uitkomsten?
De afgelopen maanden is in kaart gebracht op welke manieren de plastic heffing kan worden vormgegeven en wat de beleidseffecten zijn voor een polymerenheffing en een plastic productbelasting. Deze onderzoeken zitten in een afrondende fase. Wanneer de Minister van Klimaat en Groene Groei de Kamer namens het Kabinet informeert over de voorjaarsbesluitvorming op het gebied van Klimaat, verwachten wij ook deze onderzoeksrapporten met de Kamer te kunnen delen.
Kunt u reflecteren op de uitspraak uit het artikel waarin wordt gesteld dat een plastic heffing achterin de keten recycling in Nederland nog duurder maakt dan «virgin» plastic, omdat de kosten voor het verwerken van de recyclingresiduen toenemen?
Wanneer recyclers reststromen bij een stortplaats of een afvalverbrander aanleveren betalen zij daarvoor een poorttarief. Stortplaatsen en afvalverbranders betalen afvalstoffenbelasting voor de hoeveelheid afval die zij verbranden of storten. Door het verhogen van heffingen op die verwerking van afvalstoffen zullen deze bedrijven deze kosten naar verwachting doorberekenen aan hun klanten. Daarmee kunnen de kosten voor recyclers toenemen.
Op systeemniveau geldt dat recycling de af te dragen belasting voor de verwerking van kunststofafval verlaagt ten opzichte van de situatie waarin diezelfde ton kunststofafval zou worden verbrand.
De zorgen die in het artikel worden beschreven, gaan uit van een situatie waarin eventuele extra kosten volledig bij recyclers terechtkomen. De uiteindelijke spreiding van de kosten tussen recycler, afvalontdoener, afvalverbrander, producentenorganisatie en afnemer van recyclaat is niet volledig kwantitatief in beeld. Wel blijkt uit gesprekken met de sector dat veel recyclers beperkte mogelijkheden zien voor het doorberekenen van kosten aan hun klanten gezien het huidige (internationale) speelveld voor recyclaat.
Hoe beoordeelt u een dergelijke kostenstijging voor de recyclingindustrie in het licht van een reeks recent aangekondigde faillissementen in dezelfde sector?
Uit gesprekken die ambtenaren van de ministeries van KGG en IenW met plasticrecyclers gevoerd hebben, is bekend dat Nederlands plasticrecyclaat op dit moment moeilijk kan concurreren met zowel fossiel plastic als plasticrecyclaat van buiten Nederland. Hiervoor worden vooral de hoge energieprijzen en de strengere Europese wetgeving als belangrijkste oorzaken genoemd. Met dit gegeven wordt rekening gehouden in de Voorjaarsbesluitvorming.
Hoe beoordeelt u een dergelijke kostenstijging voor de recyclingindustrie in het licht van de ambitie om recyclingcapaciteit in Nederland juist op te schalen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u een overzicht geven van de hoogte van de heffingen voor de verwerking per ton recyclingresidu (afvalstoffenbelasting, nationale CO2-heffing, enz.) waar de Nederlandse recycling- en afvalsector in 2025 aan onderhevig zijn en hoe hoog deze conform de prognoses uit het Belastingplan zullen zijn in 2030?
In Nederland bestaat geen specifieke heffing op de verwerking van recyclingresidu. In Nederland wordt wel afvalstoffenbelasting betaald over het storten en verbranden van afvalstoffen. Dit kunnen ook recyclingresiduen zijn. Ook wordt er een nationale CO2-heffing geheven over het fossiele deel van de uitstoot van de afvalverbranding. Zowel de afvalstoffenbelasting als de nationale CO2-heffing worden geheven bij de afvalverbrandingsinstallaties.
De tarieven van de afvalstoffenbelasting en de nationale CO2-heffing industrie volgens het belastingplan 2025 en de prognoses voor 2030 staan in onderstaande tabel.
2015
2025
2030
Tarief afvalstoffenbelasting per ton afval
€ 13
€ 39,70
€ 39,70
Tarief CO2-heffing industrie per ton fossiele CO2-uitstoot
n.v.t.
€ 87,90
€ 152,10
Hoeveelheid belaste CO2-uitstoot bij AVI’s door afnemende dispensatierechten en zonder emissiereductie
n.v.t.
0 Mton
1,9 Mton
Effectief tarief CO2-heffing industrie per ton verbranding van gemengd stedelijk afval, zonder CCS of nascheiding kunststoffen
n.v.t.
€ 0
€ 41,90?
Wat zou de hoogte van de heffing van de verbranding van een ton recyclingresiduen worden als de Plastic Heffing in 2028 wordt ingevoerd op het tonnage verbrand recyclingresiduen en restafval? Wat zou de hoogte van deze Plastic heffing per ton recyclingresidu worden als de verbrandingscapaciteit in 2030 is afgebouwd conform uw prognoses in de «Beleidsvisie afvalverbranding»?
Of er gevolgen zijn van een plastic heffing voor de kostprijsstijging van verbranding van recyclingresidu en restafval is afhankelijk van de precieze vormgeving van een plastic heffing. De vormgeving van een plastic heffing is nog onderdeel van de voorjaarsbesluitvorming. Hier kan nu niet op vooruit worden gelopen.
Wat zou de totale hoogte van heffingen (afvalstoffenbelasting, nationale CO2-heffing, Plastic heffing, etc.) daarmee worden op de verwerking van een ton recyclingresidu in 2030? Hoe hoog was de totale hoogte van deze heffingen tien jaar geleden?
Het effect van een plastic heffing op de verwerking van een ton recyclingresidu in 2030 is afhankelijk van de vormgeving van een plastic heffing. Zoals in het antwoord hiervoor aangegeven kan hier nu niet op vooruit worden gelopen.
Kunt u in het kader van de recent aangenomen moties Buijsse (Kamerstuk 21 501-08, nr. 982), Erkens (Kamerstuk 29 826, nr. 238) en Postma (Kamerstuk 29 826, nr. 241) – die allen gaan over een gelijk speelveld – inzichtelijk maken wat de heffingen op de verwerking van recyclingresiduen en huishoudelijk restafval zijn in euro per ton in 2025 in Duitsland en België?
In België is het verbranden van recyclingresiduen over het algemeen vrijgesteld van milieuheffingen. Wel gelden er in België tarieven voor het verwijderen van afvalstoffen. Daarbij wordt gedifferentieerd op basis van de wenselijkheid van bepaalde verwerkingsmethodes op een bepaalde afvalstroom. Voor recyclingresiduen bestaan verschillende tarieven. Zo gelden er verschillende tarieven voor het storten van een ton niet brandbare recycleresiduen uit bouw en sloopafval (€ 7,21 per ton), shredderafval (€ 10,82 per ton) en «lompen» (€ 18,03 per ton). Voor vergelijkbare brandbare stromen gelden hogere tarieven. Voor het storten van huishoudelijk restafval is geen tarief ingesteld omdat dit verboden is.
Voor het verbranden van recyclingresiduen uit kunststof voor de aanmaak van nieuwe producten geldt een tarief van € 4,65 per ton. Het verbranden van een ton huishoudelijke afvalstoffen gaat gepaard met een tarief van € 16,26. Voor het verbranden van huishoudelijke afvalstoffen in afwijking van het verbrandingsverbod geldt een tarief van € 32,52 per ton.
In Duitsland wordt geen belasting geheven op het verwijderen van afvalstoffen, dus ook niet op recyclingresiduen. Wel wordt in Duitsland een CO₂-heffing geheven van € 55,– per ton uitgestoten fossiele CO₂ die ook geldt voor afvalverbrandingsinstallaties.
Hoe beoordeelt u de geluiden uit de recyclingsector dat het economisch interessanter wordt om vanwege de nationale koppen, regeldruk, netcongestie, etc. Nederlandse recyclingactiviteiten te verplaatsen naar andere Europese landen?
Allereerst spelen de hoge energieprijzen en de strengere Europese wetgeving een rol in de verslechterde concurrentiepositie van alle Europese plasticrecyclers. Die situatie geldt dus ook voor andere Europese landen. Specifiek voor Nederland geldt wel dat de energie aanzienlijk duurder is dan in omringende landen. Met zowel de hoge energieprijzen als de strengere Europese wetgeving wordt daarom rekening gehouden in de Voorjaarsbesluitvorming.
Tijdens gesprekken die ambtenaren van de ministeries van KGG en IenW met plasticrecyclers hebben gevoerd zijn signalen opgevangen dat sommige Nederlandse plasticsrecyclers wellicht overwegen om hun activiteiten in Nederland af te schalen of zelfs te stoppen, zoals ook is vermeld in de brief over de financiële situatie van plasticrecyclers die op 9 april 2025 met de Kamer is gedeeld2. Er zijn geen concrete signalen opgevangen dat recyclers hun activiteiten vervolgens naar andere Europese lidstaten zouden willen verplaatsen. Uit de gevoerde gesprekken bleek wel dat sommige recyclers overwegen om nieuwe investeringen in het buitenland te doen in plaats van in Nederland.
Kunt u inzichtelijk maken hoe de druk van deze heffingen zich door vertaalt in de kosten voor de burger (i.e. afvalstoffenheffing)?
Dit is afhankelijk van in hoeverre de heffingen door de afvalverwerkers worden geabsorbeerd of doorberekend in de poorttarieven. Alleen als de poorttarieven stijgen, nemen ook de lasten toe van de ontdoeners van afval. Deze ontdoeners zijn voornamelijk Nederlandse bedrijven en gemeenten. Gemeenten zullen deze kosten naar verwachting doorberekenen aan huishoudens via de afvalstoffenheffing. Gemeenten kunnen verbrandingskosten verlagen door maatregelen te nemen om minder restafval aan te bieden bij afvalverwerkingsinstallaties. Bijvoorbeeld door afval beter te scheiden.
Hoe beoordeelt u deze lastenverzwaring voor de burger in het licht van andere recent aangekondigde lastenverzwaringen voor huishoudens?
Met de aangekondigde circulaire plastic heffing wordt beoogd om circulair plastic te stimuleren. Effecten voor de burger zijn afhankelijk van de vormgeving. Het kabinet besluit dit voorjaar over de vormgeving van deze maatregel.
Hoe verhoudt deze plastic heffing zich tot de in het regeerakkoord uitgesproken wens van het kabinet om geen nationale koppen te voeren?
Of een maatregel een nationale kop op Europees beleid is, hangt af van de concrete vormgeving van de maatregel. Voor de in het Hoofdlijnenakkoord aangekondigde plastic heffing valt dat nu dus nog niet te zeggen, omdat het kabinet nog geen besluit heeft genomen over de vormgeving ervan. De Minister van KGG zal de Kamer hier binnenkort over informeren.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het ingeplande commissiedebat circulaire economie van 16 april 2025?
Ja.
Het bericht dat de informatievoorziening over werkzaamheden aan het spoor en het alternatieve vervoer, als gevolg daarvan, niet goed geregeld zijn. |
|
Hidde Heutink (PVV) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «Treinreizigers ondervinden steeds meer hinder van werkzaamheden: «Te vaak gaat het mis»»?1
Ja, ik ben op de hoogte van dit artikel.
Kunt u verklaren hoe het kan dat NS in het eigen Jaarverslag 2024 een positieve beoordeling ten aanzien van informatievoorziening presenteert, terwijl reizigersorganisatie Rover aangeeft dat de informatievoorziening (op dit punt) ver ondermaats is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In het rapport wordt niet gesteld dat de informatievoorziening onder de maat is. Wel adviseert Rover om nog eerder over de werkzaamheden te communiceren, zodat reizigers zich beter kunnen voorbereiden.
Uit het jaarverslag van NS blijkt dat de informatievoorziening aan reizigers – waaronder gebruiksvriendelijke reisinformatie – voldoet aan de concessieafspraken met het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW). Het gaat daarbij om de mate waarin NS tijdig en adequaat communiceert over spoorwijzigingen, vertragingen, uitgevallen treinen en (ernstige) verstoringen.
Het onderzoek van Rover richt zich onder andere op de vraag welke mogelijkheden er zijn om de hinder voor reizigers tijdens werkzaamheden te beperken. In dat kader doet Rover een aantal aanbevelingen. NS is op de hoogte van zowel het onderzoek als de aanbevelingen en heeft inmiddels een aantal van de voorgestelde verbeteringen doorgevoerd. Daarnaast heeft NS aangegeven in gesprek te zullen gaan met Rover over de overige aanbevelingen. Dit is positief, mede omdat het aantal werkzaamheden dat wordt uitgevoerd om het spoor toekomstbestendig te houden de komende jaren zal toenemen, en daarmee ook de noodzaak om de hinder voor reizigers te beperken.
Kunt u er bij NS op aandringen om aan de wens van de reiziger te voldoen en informatie over werkzaamheden eerder te publiceren dan tien dagen van te voren? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Ja, goede en tijdige informatievoorziening bij werkzaamheden is cruciaal om de hinder voor reizigers te beperken en hen de kans te geven alternatieve reisopties te kiezen. Hierover wordt met NS gesproken. NS verwerkt de werkzaamheden doorgaans uiterlijk tien dagen van tevoren in de reisplanner omdat het risico op wijzigingen toeneemt naarmate de werkzaamheden eerder worden doorgevoerd en de reiziger ook gebaat is bij juiste informatieverschaffing. Bij grote en langdurige werkzaamheden communiceert NS enkele maanden van tevoren via andere kanalen, zoals www.ns.nl of www.beterereis.nl. NS heeft aangegeven graag nader met Rover in gesprek te gaan over mogelijke verbeteringen in de communicatie rondom werkzaamheden.
Bent u het eens met de stelling dat wanneer NS niet voorziet in adequaat vervangend vervoer zij niet voldoet aan haar kerntaak uit de concessie, namelijk het vervoeren van treinreizigers in Nederland? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Volgens artikel 11 van de concessie dient NS in het geval van een treindienstverstoring te zorgen voor 1) een zo kort mogelijke termijn voor alternatieve reisopties 2) met een zo kort mogelijke omreistijd voor zover dit redelijkerwijs mogelijk en noodzakelijk is. Tot nu toe is het NS gelukt om hierin te voorzien, maar dit wordt steeds vaker een uitdaging, aangezien ook het busvervoer kampt met personeelstekorten.
Hoewel NS voldoet aan de concessie, blijft NS altijd op zoek naar mogelijke verbeteringen.
Vindt u ook dat NS veel meer aandacht aan de reiziger moet schenken, bijvoorbeeld in de vorm van verbeterde toegankelijkheid of een gratis kop koffie, nu het realiteit is dat treinen veel te vaak uitvallen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
NS hanteert de Algemene Voorwaarden voor het vervoer van Reizigers en Handbagage van de Nederlandse Spoorwegen (AVR-NS). Deze voorwaarden bevatten een «geld terug bij vertraging» (GTBV)-regeling, die ervoor zorgt dat NS-reizigers onder bepaalde voorwaarden een financiële compensatie ontvangen bij vertragingen tijdens hun treinreis. NS heeft hierin de vrijheid om haar bedrijfsvoering naar eigen inzicht in te richten. Bovenop de GTBV-regeling deelt NS regelmatig een versnapering uit om het ongemak van de reiziger te verlichten bij hinder door werkzaamheden.
NS onderzoekt voortdurend hoe zij haar dienstverlening kan verbeteren, ook bij werkzaamheden. Onderzoeken zoals die van Rover bieden waardevolle inzichten. NS bestudeert deze dan ook zorgvuldig.
De betrokkenheid van multinationals bij omstreden fracking-operaties voor de productie van plastic verpakkingen. |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Chris Jansen (PVV), Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Unilever, Coca-Cola en Nestlé gelieerd aan omstreden gaswinning» van 28 maart 2025, gepubliceerd in Vrij Nederland waaruit blijkt dat dertien multinationals, waaronder Unilever, Coca-Cola en Nestlé, voor de productie van hun plastic verpakkingen betrokken zijn bij grootschalige fracking-operaties in het westen van Texas?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de bevinding dat deze manier van grondstofwinning voor de productie van plastic verpakkingen niet alleen de eigen duurzaamheidsambities van deze bedrijven ondermijnt, maar ook indruist tegen internationale klimaatafspraken?
Het gebruik van fossiele grondstoffen voor plastic verpakkingen past niet in een circulaire economie en een klimaatneutrale wereld. Daarom richt het kabinet zich op de verduurzaming van de plasticsector en de bredere chemische sector, op nationaal, Europees en mondiaal niveau. Belangrijk onderdeel van die inzet is het stimuleren van duurzaam circulair plastic (plasticrecyclaat en biogebaseerd plastic).
Welke stappen bent u van plan te ondernemen om Nederlandse bedrijven die mogelijk betrokken zijn bij deze praktijken aan te spreken op hun verantwoordelijkheid?
Wij zullen de sector wijzen op de rol die zij hebben bij het verduurzamen van de plasticproductieketen. Het lijkt ons niet in het belang van deze bedrijven om minder duurzaam te worden door gebruik te maken van productiemethoden met één van de slechtste ecologische voetafdrukken. In plaats daarvan zouden ze juist duurzamer moeten worden door gebruik te maken van plasticrecyclaat en biogebaseerd plastic.
Kunt u toelichten welke maatregelen u neemt om bedrijven te ontmoedigen deel te nemen aan milieuschadelijke praktijken zoals fracking voor de productie van plastic verpakkingen?
Het kabinet vindt het belangrijk dat alle fossiele grondstoffen vervangen worden door hernieuwbare en secundaire grondstoffen. Daarom zet het kabinet zich op Europees niveau in om de markt voor duurzaam plastic, plasticrecyclaat en biogebaseerd plastic, te versterken. Hiertoe pleit Nederland al jaren actief voor ambitieuze, haalbare doelstellingen voor het verplicht toepassen van recyclaat en biogebaseerd plastic in Europese wetgeving. Zo zijn, mede dankzij de Nederlandse inzet, ambitieuze recyclaatdoelstellingen in de Verpakkingenverordening opgenomen en zet Nederland zich hiervoor ook in bij de in onderhandeling zijnde Circulaire Voertuigenverordening.
Bent u bereid om in Europees verband te pleiten voor strengere regelgeving omtrent de productie van plastic verpakkingen, met name als het gaat om de herkomst van de grondstoffen?
De nieuwe Europese Verpakkingenverordening is begin dit jaar gepubliceerd en kent meerdere eisen en doelstellingen die trapsgewijs ingaan vanaf 2026, zoals de doelstellingen voor het verplicht toepassen van minimumpercentages plasticrecyclaat in 2030. Ook worden er eisen aan de kwaliteit van dit recyclaat gesteld, inclusief productievereisten. Die eisen gelden ook voor recyclaat van buiten de Europese Unie, dat wordt toegepast in verpakkingen die op de Europese markt worden gebracht. Het kabinet is over het geheel genomen positief over het onderhandelingsresultaat van de Verpakkingenverordening, de Tweede Kamer is geïnformeerd hierover.2 Het is belangrijk dat bedrijven zich kunnen richten op uitvoering van deze ambitieuze verordening, dat heeft nu prioriteit.
Hoe verhoudt deze onthulling zich tot de Nederlandse ambities op het gebied van circulaire economie en de vermindering van plastic afval?
De verduurzaming van de plasticketen staat onder druk: fossiel plastic is te goedkoop. Dit drukt de vraag naar plasticrecyclaat en biogebaseerd plastic, dat veelal duurder is. Daarom is het belangrijk dat er op Europees niveau meer doelstellingen komen voor het verplicht toepassen van plasticrecyclaat en biogebaseerd plastic en daar werkt het kabinet aan.
Hoe beoordeelt u de geopolitieke risico's die in het artikel worden aankaart met betrekking tot de groeiende afhankelijkheid van Europa van Amerikaans fracking-gas met bijbehorend toenemend mondiaal transport van ethaan voor met name de petrochemische industrie?
Nederland (en Europa) is netto-importeur van gas en opereert in de wereldhandel van energie, grondstoffen en petrochemische producten. Import van deze producten blijft nodig, want ze kunnen niet allemaal in Nederland, noch Europa worden geproduceerd. Het kabinet zet zich in voor voldoende import van gas en duurzame grondstoffen uit diverse bronnen. In Europees verband stimuleren we gezamenlijk gasinkoop van betrouwbare partners via het EU inkoopplatform (Agreggate EU) en werken we aan het terugdringen van methaanemissies bij gaswinning in en buiten Europa via de EU Methaanverordening.
Deelt u de mening dat Europa door deze ontwikkeling «de ene problematische afhankelijkheid inruilt voor een andere», en zo ja, welke stappen wilt u ondernemen om deze afhankelijkheid te verminderen?
Het kabinet zet zich door middel van energiediplomatie in voor het faciliteren van handel tussen marktpartijen en partners uit betrouwbare landen. Er wordt gewerkt aan een brede Kamerbrief energiediplomatie die het kabinet verwacht uiterlijk in Q3 2025 aan de Kamer te sturen. In die brief wordt nader ingegaan op ontwikkelingen en inzet van de Nederlandse overheid op Europees en internationaal niveau op het gebied van energiediplomatie.
Welke maatregelen overweegt u, gelet op de complexiteit en ondoorzichtigheid van de mondiale productieketens van plastic, om meer transparantie in deze ketens af te dwingen?
Transparantie in mondiale productieketens is een belangrijk aspect bij het verduurzamen van productieketens. In dat kader zijn de Europese Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD), de European Sustainability Reporting Standards (ESRS) en de Corporate sustainability due diligence directive (CSDDD) van belang. De algemene transparantie- en verantwoordingsverplichtingen die uit deze instrumenten volgen, zullen naar verwachting ook leiden tot grotere transparantie in de plasticketen. Het kabinet overweegt op dit moment geen aanvullende nationale verplichtingen.
Bent u bereid om te werken aan een verbod op deze zeer schadelijke manier van gaswinning, aangezien landen als Frankrijk, Ierland, Spanje, Bulgarije al jaren een verbod op fracking hebben ingesteld, maar er in Nederland geen definitief verbod is?
Het kabinet maakt onderscheid tussen fracking ten behoeve van schaliegaswinning en fracking ten behoeve van conventionele gaswinning. In 2018 is vastgelegd dat schaliegaswinning niet aan de orde is in Nederland. Dit is vastgelegd in de Structuurvisie Ondergrond, dit verbod zal wettelijk worden verankerd met herziening van de Mijnbouwwet, dit heeft het kabinet in de brief van 31 januari 2025 bevestigd.3
De intensiteit, frequentie en impact van fracking ten behoeve van conventionele gaswinning is vele malen kleiner dan van fracking ten behoeve van schaliegaswinning. Het kabinet ziet dan ook geen noodzaak tot een verbod op fracking ten behoeve van conventionele gaswinning. Een verbod hierop staat een doelmatige gaswinning in de weg. Indien fracking bij conventionele gaswinning nodig is moeten mijnbouwbedrijven altijd onderbouwen waarom dit nodig is en of er geen alternatieve methoden zijn.
Bent u bereid om de dringende behoefte aan een sterk Global Plastics Treaty te vervullen waarin ruim 170 landen plasticvervuiling drastisch willen verminderen door afspraken te maken over de productie, het gebruik en de afvalverwerking van plastic wereldwijd, door bij de Nederlandse inzet in augustus in Genève krachtig in te zetten op het reguleren en controleren van de plasticproductie en het vergroten van transparantie?
Het kabinet gaat voor een ambitieus en effectief verdrag met bindende gemeenschappelijke regels, niet alleen door aanpak van bestaande vervuiling aan het einde van de levenscyclus (afvalfase), maar juist ook door het uitfaseren van problematische plasticproducten en zorgwekkende chemicaliën in plastic, duurzamer productontwerp en meer transparantie in de keten voor het begin van de levenscyclus van plastic (productie). Dit moet leiden tot minder plastic, duurzamer plastic en preventie van plasticvervuiling. In Nederland en Europa bestaat al strenge regelgeving op het gebied van plastic, chemicaliën en afval. Mondiale afspraken om (plastic) vervuiling en de negatieve gevolgen van chemicaliën en afval tegen te gaan, dragen bij aan het verbeteren van de concurrentiepositie van de Europese en Nederlandse industrie en zorgen voor een gelijk speelveld.
De tweemaandelijkse rapportage zero-emissiezones en de gevolgen voor ondernemers en over de vervolgafspraken met brancheorganisaties |
|
Hester Veltman-Kamp (VVD) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Kunt u, als u spreekt over geen noemenswaardige problemen bij de invoering van zero-emissiezones, de term noemenswaardig definiëren?1 2
Met de term «noemenswaardig» wordt bedoeld dat iets belangrijk genoeg is om gemeld te worden in de tweemaandelijkse rapportage die met de Kamer gedeeld wordt.
Hoe rijmt u de bewering dat gemeenten geen noemenswaardige problemen ervaren bij de invoering van zero-emissiezones met uw uitspraak dat de precieze impact op ondernemers die niet aan de eisen voldoen en mogelijk in de knel komen, lastig is vast te stellen?
De monitoring is gebaseerd op data van één maand, waardoor het nog niet mogelijk is de precieze impact van de zero-emissiezones vast te stellen.
Kunt u aangeven wat de effecten zijn van de zero-emissiezones op de levering van goederen en diensten in de zero-emissiezones?
De eerste rapportage betreft de eerste maand na de invoering van de zero-emissiezones, nl. januari 2025. Tijdens deze periode gold een boetevrije periode waarin slechts waarschuwingsbrieven zijn verzonden en nog geen boetes zijn uitgedeeld. Uit de rapportage blijkt dat er in deze periode geen signalen zijn geweest van impact op de levering van goederen en diensten. Zoals verzocht in de motie-Veltman3 blijven we dit monitoren en zullen we hierover rapporteren in de tweemaandelijkse rapportage als hier effecten optreden.
Verzamelen de gemeenten informatie over de effecten van de zero-emissiezones op ondernemers en op de levering van goederen en diensten in de zero-emissiezones? Zo nee, hoe weten gemeenten wat de effecten van de zero-emissiezones zijn op ondernemers en op de levering van goederen en diensten in de zero-emissiezones?
Ja, gemeenten verzamelen informatie over de effecten van de zero-emissiezones op ondernemers. Dit doen zij ten eerste door het analyseren van de gegevens over voertuigen vanuit de camerasystemen, het aantal verstuurde waarschuwingsbrieven en het aantal verleende/afgewezen ontheffingen. En ten tweede door gesprekken, bijeenkomsten en (online) communicatiecampagnes. Gemeenten geven aan dat hun ervaring is dat er op dit moment voldoende ruimte is binnen het beleid om ondernemers die zich bij hen melden een oplossing te bieden. De signalen vanuit de gemeenten worden meegenomen in de rapportages.
Heeft u naast informatie van gemeenten ook informatie opgehaald bij ondernemers en ondernemersorganisaties om de gevolgen van de zero-emissiezones voor ondernemers die niet aan de eisen voldoen of ondernemers die anderszins in de knel komen in kaart te brengen? Zo ja, waarom is dit dan niet in uw brief opgenomen? Zo nee, waarom heeft u niet met ondernemers of ondernemersorganisaties gesproken?
Ja, er is structureel overleg met verschillende brancheorganisatie die aangesloten zijn bij het convenant. Hierin zijn afspraken gemaakt over de uitvoering van zero-emissiezones, en ook is de opzet van deze monitoring gedeeld en besproken. Hierbij horen Transport en Logistiek Nederland (TLN), Evofenedex, RAI vereniging, BOVAG, TechniekNL, OnderhoudNL, AannemersfederatieNL (AFNL), Nederlandse Ondernemersvereniging voor Afbouwbedrijven (NOA) en Vereniging van Hoveniers en Groenvoorzieners (VHG). Verder zijn er losse gesprekken gevoerd met VNO en Ondernemend Nederland (ONL). De signalen vanuit deze organisaties en hun achterban zijn meegenomen in de brief.
Verder is in aanloop naar de invoering van de eerste zero-emissiezones via verschillende kanalen, zoals brieven en online campagnes, gecommuniceerd om ondernemers bewust te maken van de invoering van de zones, hen te helpen in actie te komen en te onderzoeken wat dit voor hen betekent. Zij kunnen voor vragen en informatie terecht op www.opwegnaarzes.nl. Zoals in de brief beschreven, zijn via deze website in januari 2025 ruim 16.000 gesprekken met ondernemers gevoerd via de AI-chatbot. Ook zijn er in diezelfde maand via email 487 vragen van ondernemers binnengekomen en beantwoord.
Bent u het ermee eens dat het cruciaal is om met ondernemersvertegenwoordigers te overleggen over de impact van zero-emissiezones op ondernemers? Zo ja, kunt u in de toekomstige tweemaandelijkse updates over de impact van zero-emissiezones informatie uit gesprekken met ondernemersorganisaties opnemen?
Daar ben ik het mee eens en dat zal net als in de brief over januari 2025 in de komende rapportages worden meegenomen.
Bent u bekend met het feit dat, als gemeenten lokale ontheffingen invoeren boven op de landelijke ontheffingen, zij geen gebruik mogen maken van de landelijke infrastructuur ter afhandeling van aanvragen voor lokale ontheffingen?
Ik ben bekend met het feit dat gemeenten voor eventuele extra lokale ontheffingen een eigen infrastructuur moeten inrichten. Daarbij wil ik benadrukken dat een eigen infrastructuur alleen geldt voor de eventuele extra gehanteerde ontheffingen en niet voor de ontheffingen die voor álle gemeenten gelden en door álle gemeenten via het centraal loket worden verwerkt. We blijven streven naar een zo geharmoniseerd mogelijk beleid, waarin ontheffingen voor alle gemeenten gelden, en blijven hierover met gemeenten in gesprek. Dit is ook onderdeel van de afspraken die worden gemaakt in de Uitvoeringsagenda Zero-emissiezones.
Bent u het ermee eens dat het niet mogelijk maken van een landelijke ontheffing voor marktkooplieden leidt tot een onevenredige last voor marktkooplieden die in meerdere gemeenten actief zijn, maar nu in iedere gemeente een ontheffing moeten aanvragen?
Nee, dat ben ik niet met u eens. Marktkooplieden kunnen, net als andere ondernemers, gebruikmaken van de overgangsregelingen, vrijstellingen, en landelijke geldende ontheffingen. Marktkooplieden kunnen deze ontheffingen bij één Centraal Loket aanvragen. Als extra handreiking hebben sommige gemeenten hier een lokale ontheffing voor de marktkooplieden aan toegevoegd om het hen gemakkelijker te maken waar mogelijk of bijvoorbeeld omdat de lokale politiek dit verzoek heeft gedaan.
Bent u het ermee eens dat dit gemeenten ontmoedigt om lokaal soelaas te bieden aan de ambulante handel in de vorm van ontheffingen?
Nee, dat ben ik niet met u eens. Gemeenten bepalen zelf of zij een extra lokale ontheffing voor de ambulante handel hanteren, maar geven tegelijk ook aan dat juist het landelijke systeem van overgangsregelingen, vrijstellingen en ontheffingen voldoende ruimte biedt om ook deze groep ondernemers te helpen.
Kunt u aangeven wanneer gemeenten van mening zijn dat er «lokaal aanleiding is» om de boetevrije periode te verlengen? Welke mening heeft u hier zelf over?
Dat kan bijvoorbeeld in het kader van de lokale politiek besloten worden, zoals in Nijmegen is gebeurd. De gemeenteraad heeft daar verzocht om een langere boetevrije periode te hanteren. In Leiden is naar aanleiding van afspraken met de lokale ondernemersvereniging bepaald dat de boetevrije periode een maand langer duurt. De afspraak dat vanwege lokale aanleiding een langere boetevrije periode kan gelden, is in goed overleg gemaakt waardoor ik hier achter kan staan.
Bent u bekend met de berichten «Inspectie wilde strengere regels voor omstreden staalslak»1 en «800.000 ton staalslakken»2?
Ja, ik ben bekend met deze berichten.
Deelt u de mening dat milieu- en gezondheidsschade ten gevolge van opslag van staalslakken én het gebruik ervan als bouwstof, zoals in het Gelderse Eerbeek, te allen tijde voorkomen zouden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat milieu en gezondheidsschade ten gevolge van de opslag van staalslakken en ten gevolge van de toepassing ervan als bouwstof, voorkomen moeten worden.
Om welke reden is het advies van de ILT voor strengere regelgeving over staalslakken genegeerd?
Het advies van de ILT om de opgeslagen staalslakken bij Tata Steel als afvalstof aan te merken, was opgesteld met het oog op een nieuwe vergunningaanvraag van Tata Steel voor de opslag van grotere hoeveelheden staalslakken. Deze vergunningaanvraag is uiteindelijk niet gedaan omdat grote hoeveelheden staalslakken zijn afgevoerd. Het advies heeft geen formele status gekregen vanwege het ontbreken van een aanvraag voor een vergunning.
Waarom heeft u ervoor gekozen om het advies niet te delen met de Kamer ondanks de groeiende zorgen bij meerdere partijen?
Het advies dat, zoals aangegeven in de beantwoording bij vraag 3 er uiteindelijk nooit is gekomen, was gericht aan het bevoegd gezag ter plaatse en zag toe op de kwalificatie van de opgeslagen staalslakken op het terrein van Tata Steel. Het had daarmee geen betrekking op regelgeving in algemene zin over de toepassing van staalslakken.
Deelt u de mening dat ter waarborging van een transparante overheid adviezen van toezichthouders als de ILT nooit genegeerd zouden mogen worden om redenen als imagoschade, zoals aangekaart in het advies? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel deze mening. Daar was hier overigens ook geen sprake van.
Deelt u de mening dat het hergebruiken van secundaire materialen waarmee bodem en water vervuild raken juist een negatief effect heeft op de circulaire economie, omdat de grond en het water daardoor niet meer hergebruikt kan worden? Zo nee, waarop baseert u zich?
Het (her)gebruiken van secundaire materialen, zoals staalslakken, kan bijdragen aan de doelen van een circulaire economie. Toepassingen van staalslakken als bouwstof kunnen primaire bouwstoffen vervangen en stort kan worden voorkomen. Dit mag niet ten koste gaan van de bodem- en waterkwaliteit. Dit wordt geborgd in de desbetreffende regelgeving.
Bent u nog steeds van mening dat het gebruik van staalslakken als bouwstof veilig is en dat zij zonder al te veel problemen verhandeld moeten kunnen worden? Zo ja, wat beschouwt u precies onder zonder al te veel problemen?
De bodemregelgeving biedt een voldoende juridische basis voor een verantwoorde toepassing van staalslakken als bouwstof. In de praktijk blijkt het lastig hier invulling aan te geven. Daarom is reeds een aantal stappen gezet.
Zo is het sinds 2024 verplicht dat op de milieuverklaring bodemkwaliteit wordt aangegeven met welke voorwaarden en beperkingen een toepasser rekening moet houden en heeft de Circulaire toepassing van staalslak in mei 2024 een update gehad. Bovendien wordt de aangekondigde informatieplicht voor staalslakken omgezet in een meldplicht (zie de beantwoording van vraag3. Naar verwachting treedt deze begin 2026 in werking. Daarnaast wordt er in het kader van de herijking van de bodemregelgeving bekeken wat er nog meer nodig is om een verantwoorde toepassing beter te borgen. Zolang het past binnen de wet en regelgeving, moeten staalslakken verhandeld kunnen worden,.
Uit een recent signaal van de ILT over staalslakken dat op 17 april aan uw Kamer is aangeboden4 wordt geconcludeerd dat het gebruik van LD-staalslak als zandvervanger in toepassingen dikker dan een halve meter te risicovol is. In reactie op dit signaal, onderzoek ik of het wenselijk, effectief en mogelijk is om het gebruik van dit type LD-staalslak in dergelijke toepassingen uit te sluiten. Daarbij wordt onder meer gekeken welke aanpassingen in het opwerkproces mogelijk en nodig zijn om het product niet meer op de markt te brengen. Ook zal de producent worden verzocht inzicht te geven en/of een onderzoek uit te voeren naar alternatieve toepassingsmogelijkheden voor staalslak.
Bent u van mening dat na aantoning van het RIVM3 in 2023 – een onderzoek uitgevoerd in opdracht van de ILT – dat het gebruik van staalslakken als bouwstof tot milieuschade kan leiden, het gebruik hiervan strenger gereguleerd had moeten worden?
De kaders van de bodemregelgeving bieden een voldoende juridisch kader voor een verantwoorde toepassing. Deze kaders bestaan uit algemene regels en de zorgplicht. Dat het, ondanks deze kaders, in de praktijk toch mis kan gaan, was aanleiding voor het invoeren van een informatieplicht voor toepassing van staalslakken6. Op 22 april 2025 heeft uw Kamer een motie aangenomen waarin wordt opgeroepen tot de invoering van een meldplicht voor staalslakken. Hier zal invulling aan worden gegeven (zie antwoord op vraag7. Ook is het genoemde onderzoek van RIVM input geweest voor de evaluatie door RIVM van het normenkader voor secundaire bouwstoffen8 die u is aangeboden op 9 september 2024. Deze evaluatie vormt belangrijke input voor de herijking van de bodemregelgeving in het kader waarvan bekeken wordt wat nog meer nodig is om het veilig toepassen van secundaire bouwstoffen beter te borgen.
Daarnaast onderneem ik voor de LD staalslak die wordt gebruikt als zandvervanger in toepassingen van meer dan een halve meter dik aanvullende actie, zoals beschreven in het antwoord bij vraag 7.
Hoe verklaart u dat waar de Omgevingsdienst NL opmerkt dat bij het instellen van een informatieplicht niet voldoende toezicht kan worden gehouden op het gebruik van staalslakken door bedrijven die deze toepassen, het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat verkondigt geen aanleiding te zien om te denken dat toepassende bedrijven de omgevingsdiensten niet zullen informeren? Waar is deze aanname van het ministerie op gebaseerd?
Zowel met een informatieplicht als met een meldplicht wordt voorzien in de behoefte van het bevoegd gezag om vooraf op de hoogte te worden gesteld van een toepassing. Vervolgens kan het bevoegd gezag, indien dat nodig wordt geacht, ingrijpen op basis van de huidige wettelijke kaders. In die zin bestaat er dus geen verschil tussen een informatieplicht en een meldplicht. Alleen wanneer een toepasser verzaakt heeft om het bevoegd gezag vooraf op de hoogte te stellen van een toepassing, speelt het verschil tussen een informatieplicht en een meldplicht een rol. In dat geval kan het bevoegd gezag bij een meldplicht de activiteit stil leggen puur op basis van het niet-melden van de activiteit. Bij een informatieplicht kan dat niet; daar kan in geval van het niet informeren van het bevoegd gezag op reguliere wijze worden gehandhaafd, bijvoorbeeld door het opleggen van een boete.
Deelt u de mening dat bij het instellen van een informatieplicht voorbij wordt gegaan aan de grip op handhaving? Hoe kijkt u naar het advies van de werkgroep – die bestaat uit vertegenwoordigers van omgevingsdiensten, waterschappen, Rijkswaterstaat, politie en ILT – dat er met een meldplicht veel beter kan worden gereguleerd dan bij een informatieplicht, omdat ze dan bouwprojecten kunnen stilleggen wanneer die meldplicht genegeerd wordt?
Voor wat betreft de mogelijkheden tot regulering is het verschil tussen een informatieplicht en een meldplicht klein (zie het antwoord op vraag 9). De regelgeving biedt bevoegde gezagen op dit moment voldoende instrumentarium om preventief te handhaven. Het probleem is dat bevoegd gezag niet altijd vooraf op de hoogte is van voorgenomen toepassingen en daarin voorziet zowel een informatieplicht als een meldplicht.
Bent u alsnog bereid een meldplicht in te voeren? Zo ja, binnen welk termijn verwacht u dit te kunnen doen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben bereid om uitvoering te geven aan de aangenomen motie9 voor een meldplicht voor staalslakken. Er is op dit moment een Verzamelbesluit (een AMvB) dat op korte termijn aan uw Kamer zal worden aangeboden middels de voorhangprocedure (het Verzamelbesluit Omgevingswet IenW Bodem en Water 2026). In dit ontwerpbesluit staat nu nog een informatieplicht voor staalslakken. Dit voorstel zal moeten worden aangepast en daarvoor – om geen tijd te verliezen – zal de periode van voorhang worden benut. U zult in de versie van de voorhang dus nog een informatieplicht zien staan. Deze zal worden omgezet in een meldplicht. Dit is de snelste manier. Het streven is inwerkingtreding in het eerste kwartaal van 2026.
Staat u nog steeds achter uw eerdere beantwoording dat de risico’s bij de toepassing van staalslakken als bouwstof bekend zijn en hier op grond van de zorgplicht rekening mee wordt gehouden? Hoe staat dat antwoord in relatie tot het advies van de ILT waarin staat dat staalslakken vervuilender zijn dan eerder gedacht? Vindt u nog steeds dat u de zorgplicht adequaat naleeft?
De risico’s bij de toepassing van staalslakken als bouwstof zijn bekend, en toepassers dienen hiermee op basis van de zorgplicht rekening te houden. Tegelijkertijd blijkt dit in de praktijk lastig, wat aanleiding is geweest tot onder meer de herijking van de bodemregelgeving.
In het antwoord op vraag 7 staat een overzicht van maatregelen om milieuschade in de toekomst beter te voorkomen, waaronder het voorgenomen onderzoek naar uitsluiting van LD-staalslak als zandvervanger in toepassingen dikker dan een halve meter.
Hoe verhoudt de reactie van de voormalig staatsecretaris, waarin wordt gesteld dat het advies van de ILT aansluit bij de lijn van het ministerie om scherp te zijn op mogelijk risico’s, zich tot het nalaten van uitvoering van het betreffende advies?
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 4.
Bent u bereid, op basis van het genegeerde voornoemde advies van de ILT, staalslakken voortaan als «afval» aan te merken? Zo nee, bent u dan wel bereid om strengere regelgeving te maken voor de toepassing van staalslakken als bouwstof? Zo ja, kunt u schetsen waaruit deze regelgeving bestaat en hoe u waarborgt toekomstig milieu- en gezondheidsschade te voorkomen bij het gebruik van staalslakken als bouwstof?
Het is juridisch niet mogelijk om staalslakken generiek als afval aan te merken, omdat de beoordeling van de afvalstatus per geval moet plaatsvinden. De bodemregelgeving maakt bovendien geen onderscheid tussen materialen met of zonder afvalstatus bij toepassing als bouwstof, zolang aan de voorwaarden wordt voldaan.
Zoals aangegeven in mijn antwoorden op de vragen 7 en 8, zijn en worden diverse aanvullende maatregelen getroffen om een veilige toepassing beter te borgen, waaronder herijking van de regelgeving, invoering van een meldplicht en onderzoek naar het uitsluiten van bepaalde toepassingen van LD-staalslakken.
Het bericht ‘Risico’s met bouwmateriaal vol gevaarlijke stoffen al jaren bekend, Rekenkamer kritisch’ |
|
Bart van Kent (SP) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Waarom luistert u niet naar de signalen van de Algemene Rekenkamer, ILT en de Arnhemse omgevingsdienst, die u waarschuwen voor de risico’s van verkeerde toepassingen van immobilisaat?1
Ik herken de signalen van de Algemene Rekenkamer, ILT en ODRA en neem deze serieus. Om meer grip te krijgen op een verantwoorde toepassing van immobilisaat worden onderstaande acties ondernomen.
Deelt u de mening van de Omgevingsdienst Arnhem, dat immobilisaat een tikkende tijdbom is? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel deze mening niet. Wel herken ik de zorgen over immobilisaat. Immobilisaat is een secundaire bouwstof. Secundaire bouwstoffen kunnen in beginsel nuttig en verantwoord worden ingezet voor het aanleggen van bijvoorbeeld een fundering of bij kustverdediging. Dit spaart primaire bouwstoffen uit waarmee onnodige stort wordt voorkomen. Dit mag echter niet ten koste gaan van de kwaliteit van de bodem. In het verleden zijn er incidenten geweest waarbij de voorwaarden voor het juist produceren en toepassen van immobilisaat onvoldoende in acht zijn genomen. Daarom zijn en worden maatregelen genomen zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1.
Welke stappen gaat u nemen om verdere vervuiling van het milieu door immobilisaat bij bedrijventerrein 7Poort in Zevenaar te voorkomen?
Het is aan bevoegd gezag ter plaatse (gemeente) om toezicht te houden op het juist toepassen van immobilisaat (conform de bodemregelgeving) en waar nodig en zo mogelijk ook preventief handhavend op te treden. Bij overtreding of dreigende overtreding van de zorgplicht kan de verantwoordelijke hierop worden aangesproken. Indien de omgevingsdienst daarnaast twijfels heeft of het immobilisaat op de juiste wijze is geproduceerd (conform Beoordelingsrichtlijnen 9322 en 7500), dan zal de omgevingsdienst de ILT benaderen. De ILT kan dit vervolgens onderzoeken en ook handhavend optreden tegen de producent van immobilisaat.
Welke stappen gaat u nemen om te voorkomen dat afvalstoffen vrijkomen op de nieuwbouwlocatie waar 11.000 heipalen door de fundering zijn geramd, zoals aangegeven door de Omgevingsdienst Arnhem?2
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid de rekening voor het opruimen van het milieu te sturen naar opdrachtgevers en aannemers die verantwoordelijk zijn voor deze milieuvervuiling?
Uitgangspunt van de bodemregelgeving is dat de vervuiler betaalt. Dit houdt in dat de kosten van milieuverontreiniging en andere schade zoveel mogelijk op de veroorzaker daarvan worden verhaald. Om dit te borgen bestaan verschillende vormen van zorgplicht.3 Wat in een concrete situatie op de individuele veroorzaker te verhalen is, vergt altijd een specifieke afweging.
Wat is uw reactie op het advies van de Arnhemse Omgevingsdienst, om gebruik van immobilisaat te verbieden in en rondom gebieden waar drinkwater wordt gewonnen?
Dit is een afweging die het bevoegd gezag kan maken. De Omgevingswet biedt decentrale overheden de mogelijkheid voor lokaal maatwerk ten opzichte van de algemene regels om rekening te kunnen houden met de lokale omstandigheden.
Bent u van mening dat alleen een informatieplicht voldoende is om omwonenden te beschermen tegen immobilisaat? Zo nee, welke verdere stappen gaat u zetten?
Een combinatie van algemene regels en een wettelijke zorgplicht vormen de kaders voor het toepassen van (secundaire) bouwstoffen. Dit biedt een voldoende juridische basis voor verantwoorde toepassing. In de praktijk blijkt dat het voor toepassers lastig is om op basis van de zorgplicht de juiste maatregelen te nemen en voor het bevoegd gezag om daarop toe te zien. Daarom is per 1 januari 2024 een informatieplicht ingevoerd voor immobilisaten. Hiernaast worden nog meer acties ondernomen, zie daarvoor mijn antwoord op vraag 1.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat bedrijven de regels rondom immobilisaat goed naleven?
Hiervoor verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 1, 3, 4 en 7.
Kunnen we uw uitspraak dat recyclen nuttig is, maar niet ten koste mag gaan van de kwaliteit van de bodem, interpreteren dat de belangen van volksgezondheid en milieu zwaarder wegen dan de belangen van de industrie?3 Zo ja, hoe gaat u dit waarmaken?
Mijn uitspraak gaat niet over een belangenafweging tussen volksgezondheid en milieu aan de ene kant en de belangen van de industrie aan de andere. Deze belangen staan overigens ook niet per definitie tegenover elkaar. Ik zie voldoende mogelijkheden voor bedrijven om te zorgen voor steeds schonere afvalproducten die tevens kunnen voldoen aan de randvoorwaarden voor bodem- en waterkwaliteit. Een goed voorbeeld is het wassen van AVI-bodemas, zoals aangegeven in antwoord 1.
Het leveren van gebruikte visnetten aan Oekraïne |
|
Derk Boswijk (CDA), Jan Paternotte (D66) |
|
Chris Jansen (PVV), Ruben Brekelmans (minister ) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het goede werk van vrijwilligersorganisaties zoals Stichting De Leeuw Kyiv en Stichting Heaven’s Shield die al vanaf de eerste dagen van de grootschalige agressieoorlog van Rusland tegen Oekraïne volledig gericht zijn op het verlenen van humanitaire hulp aan Oekraïne?1, 2
Ja, wij zijn bekend met het werk van deze vrijwilligers organisaties.
Ziet u de meerwaarde van het leveren van afgedankte visnetten aan Oekraïne, omdat hiermee een effectieve bescherming tegen de aanval van Russische kamikazedrones opgebouwd kan worden?3
Defensie onderkent het belang van een goede camouflage en bescherming tegen droneaanvallen en heeft daarom reeds significante aantallen militaire camouflagenetten geleverd aan Oekraïne. Het klopt dat visnetten eveneens bescherming tegen droneaanvallen kunnen bieden.
Op welke wijze ondersteunt u initiatieven als die van Stichting De Leeuw Kyiv en Stichting Heaven’s Shield?
Het Ministerie van Defensie speelt geen rol in het verzamelen en distribueren van civiele goederen via civiele initiatieven. Desalniettemin dragen wij deze initiatieven een warm hart toe. Particuliere initiatieven getuigen van een grote mate van betrokkenheid bij de Oekraïense verdediging tegen de Russische agressie. Daar deze initiatieven van civiele aard zijn, is het niet mogelijk om een directe financiële bijdrage te leveren vanuit budgetten geoormerkt voor militaire steun, zeker als het niet om defensie-gerelateerde goederen gaat.
In de prioritering van militaire steunverlening richt het Ministerie van Defensie zich altijd op de specifieke behoeften zoals gedefinieerd door de Oekraïense krijgsmacht, in afstemming met de internationale gemeenschap. Nederland focust zich op de capaciteiten waarbij Nederland een rol kan vervullen waartoe andere actoren in mindere mate in staat zijn. Het Ministerie van Defensie staat evenwel open voor het onderzoeken op welke manier wel een bijdrage gefaciliteerd kan worden, bijvoorbeeld voor het transport van gebruikte visnetten, mits voor die goederen een behoefte is aangegeven door het Oekraïense Ministerie van Defensie.
Wat betreft het inzamelen van visnetten, legt de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV) voor vistuig5 de (financiële) verantwoordelijkheid voor het gescheiden inzamelen van afgedankt kunststofhoudend vistuig, inclusief de verwerking van dat gescheiden ingezameld afval, bij de producent of importeur. Deze producent of importeur bepaalt zelf de bestemming van het afval dat door of namens deze is ingezameld.
Bent u bereid (financiële) ondersteuning te bieden om zo spoedig mogelijk het doel van het verzamelen en distribueren van zo veel mogelijk afgedankte visnetten over de hele frontlinie te behalen? Zo nee, waarom niet?4
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er belemmerende regels voor de export van gebruikte visnetten aan Oekraïne, omdat deze bijvoorbeeld gezien worden als afval en daarom onder regels voor Afvaltransport over de grens komen te vallen?
Om onnodige negatieve effecten op gezondheid en milieu te voorkomen mag de export van afval – in dit geval afgedankt kunststofhoudend vistuig – uitsluitend worden toegestaan als het voorkomen van deze negatieve effecten voldoende is geborgd. Deze borging is voor de export van afval wettelijk vastgelegd in de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen, de EVOA6. De EVOA vereist voor de export van afgedankte visnetten naar Oekraïne een kennisgeving die vooraf, dus voordat het transport mag vertrekken, door alle betrokken bevoegde gezagen dient te worden geaccepteerd.
Kunt u bijvoorbeeld garanderen dat er geen enkele regel op basis van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid van producenten van kunststofhoudend vistuig is die het inzamelen, exporteren en distribueren van gebruikt vistuig aan Oekraïne op welke manier dan ook belemmert?
Het instellen van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV) voor vistuig volgt uit de Richtlijn (EU) 2019/904 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende de vermindering van de effecten van bepaalde kunststofproducten op het milieu7. De UPV Vistuig legt verplichtingen op aan producenten en importeurs van kunststofhoudend vistuig dat binnen de Europese Unie in de handel wordt gebracht. Deze Richtlijn, of de UPV zelf, leggen geen verplichtingen of beperkingen op ten aanzien van export uit de Unie. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5, liggen de regels voor de export van afval vast in de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen, de EVOA.
Als er wel regels zijn die hier belemmerend werken, bent u dan bereid de betreffende besluiten zodanig aan te passen dat het inzamelen, exporteren en distribueren van gebruikte visnetten aan Oekraïne zonder drempels kan plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
De in de antwoorden op vragen 5 en 6 aangehaalde EU-regelgeving is door Nederland niet eenzijdig aan te passen. Deze regels voor afvaltransport zoals neergelegd in de EVOA hebben als doel negatieve effecten op milieu en gezondheid te beperken door te voorkomen dat afval ongecontroleerd wordt verscheept of geëxporteerd en elders voor milieuproblemen zorgt door bijvoorbeeld de afwezigheid van passende vormen van verwerking van het afval.
Afgedankte visnetten vallen niet langer onder de EVOA wanneer deze eerst de einde-afvalstatus bereiken. De einde-afvalstatus houdt in dat een materiaal niet langer een afvalstof is. Voor het bereiken van de einde-afvalstatus moeten de visnetten een handeling van nuttige toepassing ondergaan en moeten ze voldoen aan de einde-afvalvoorwaarden uit artikel 1.1, lid 6 Wet milieubeheer. Ook artikel 1.1, lid 6 Wet milieubeheer is de invulling van een verplichting die voortkomt uit EU-regelgeving, in dit geval artikel 6 van de Kaderrichtlijn afvalstoffen8. Het is aan de verwerker en houder van het materiaal en in het geval van een controle aan de bevoegde autoriteit, om te beoordelen en, bij een controle door een bevoegde autoriteit, aan de verwerker en houder om aan te tonen, of het materiaal de einde-afvalstatus heeft. In het geval van een einde-afvalstatus kunnen de netten als (gebruikt) product naar landen buiten de EU worden geëxporteerd.
De door het ministerie van I&W uitgezette enquête over geur van veehouderijen |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met de door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat uitgezette enquête over geur van veehouderijen?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom in de enquête eenzijdige en sturende vragen worden gesteld, zoals de vraag: «Heeft de geur van de stallen van veehouderij(en) in uw woonomgeving weleens invloed op uw (sociale) leven? Bijvoorbeeld doordat u minder vaak bezoek wilt ontvangen of dat u minder aan buitenactiviteiten doet, zoals buiten zitten, fietsen, sporten of tuinieren?» Deelt u de mening dat een dergelijke sturende vraag gevolgen kan hebben voor de objectiviteit van dit onderzoek?
Ik begrijp dat het onderwerp geurbeleving uit stallen van veehouderijen gevoelig ligt, zowel bij veehouders, als omwonenden en andere belanghebbenden. De enquête, die is uitgezet bij omwonenden van veehouderijen in zes gemeenten, is onderdeel van een participatietraject. De enquête bevat vragen over geurbeleving. Om dit zo zorgvuldig mogelijk te doen en niet sturend te zijn, heb ik een extern bureau (Antea Group) opdracht gegeven om de enquête op te zetten en uit te voeren. De enquête is zowel naar omwonenden als veehouders in de omgeving gestuurd. Elk antwoord op de vragen wordt gelijk gewogen.
Ter achtergrond: dit traject is aangekondigd aan de Tweede Kamer in de planningsbrief «Traject aanpassing geurregelgeving veehouderijen van november 2024».2 Het is onderdeel van het aangekondigde regelgeving wijzigingstraject rondom geur van stallen van veehouderijen.
Het horen en betrekken van alle belanghebbenden via een participatietraject hoort bij een zorgvuldig beleidsproces. Het uiteindelijke doel is te komen tot een evenwichtige afweging van alle betrokken belangen. Daarvoor is het nodig dat alle belangen worden geïnventariseerd en meegewogen. Naast deze geurbelevingsenquête bij omwonenden zullen er gesprekken plaatsvinden met andere belanghebbenden op dit onderwerp, zoals de veehouderijsectoren, overheden, milieuverenigingen, de GGD en onderzoeksinstituten. In de toelichting bij de enquête wordt aangeven dat er een breder participatietraject zal plaatsvinden waarin alle belangen gehoord zullen worden. Het onderwerp geurbeleving uit stallen leeft erg onder veehouders, omwonenden en andere belanghebbenden. Daarom is het belangrijk om alle perspectieven te horen, waarbij dit onderzoek slechts één onderdeel is bij het in beeld brengen van het bredere onderwerp.
De inzichten uit de enquête zullen samen met alle andere bevindingen uit het participatietraject worden meegenomen zoals gebruikelijk is in een beleidsvormingsproces. Uiteindelijk zullen concrete voorstellen voor aanpassing van regelgeving in consultatie gaan en aan de Kamer worden voorgelegd.
Waarom wordt in zo'n eenzijdige en sturende enquête een financiële beloning in het vooruitzicht gesteld voor deelnemers?
Het is vrij gebruikelijk bij belevingsenquêtes om deelname te bevorderen door het beschikbaar stellen van een mogelijke prijs. Bij deze enquête is ervoor gekozen om VVV-bonnen van 30 euro onder deelnemers te verloten. Dit wordt ingezet om deelname van een grotere en evenwichtigere groep mensen te bevorderen. Burgers met een sterke mening doen immers sneller mee, dan burgers met een minder sterke mening of burgers die weinig stilstaan bij de ontwikkeling rondom de regelgeving. Deze groep kun je motiveren tot deelname met een potentiële prijs. Dit moet bijdragen aan het doel om een genuanceerd en completer beeld te genereren over de geurbeleving van omwonenden.
Deelt u de mening dat een financiële prikkel mensen kan aansporen om negatief te antwoorden?
Een eventuele VVV-bon wordt gegeven na verloting en staat geheel los van de antwoorden. Zoals aangegeven is het verloten van VVV-bonnen vrij gebruikelijk bij belevingsenquêtes en kan het bijdragen aan het doel om een genuanceerd en completer beeld te generen.
Kunt u verklaren hoe de vragen in deze enquête tot stand zijn gekomen en wie gewerkt hebben aan de opzet van het onderzoek en de vragen?
Voor begeleiding van het participatietraject heb ik extern bureau Antea Group ingeschakeld. Dit bureau heeft de vragen en keuzemogelijkheden in samenspraak met het Ministerie van IenW opgesteld. Daarbij zijn de betrokken gemeenten ook in de gelegenheid gesteld om mee te denken.
Kunt u alle correspondentie omtrent de totstandkoming van dit onderzoek en deze vragen openbaar maken?
Het rapport over het eerste deel van het participatieonderzoek naar de geurbeleving van omwonenden wordt door het onderzoeksbureau uiterlijk in het derde kwartaal van 2025 opgeleverd. Daarin zal ook de onderzoeksmethodiek nader verantwoord worden. Ik zal de Tweede Kamer hierover tijdig informeren.
Waar zijn deze folders precies allemaal verspreid en hoeveel folders zijn er verspreid? Kunt u hierbij niet alleen de gemeenten noemen, maar specifiek aangeven in welke gebieden en op hoeveel meter afstand de mensen wonen van een veehouderij?
De flyers zijn verspreid in gebieden van zes gemeenten verspreid over het land. Er zijn in totaal 1828 flyers verstuurd. Hierbij is gekozen voor een aantal gemeenten in concentratiegebieden (Venray, Land van Cuijk, Ede en Tubbergen) en een aantal gemeenten in niet-concentratiegebieden (Molenlanden en Midden-Drenthe). De afstand tussen de woningen en de veehouderijen verschilt. Ook is er in sommige gevallen sprake van de aanwezigheid van meerdere veehouderijen in de omgeving. Om individuele herleidbaarheid te voorkomen, is het niet wenselijk om op detailniveau aan te geven in welke specifieke gebieden binnen de gemeentes de vragenlijst is uitgezet.
Waarom is specifiek voor deze gebieden gekozen?
De gekozen gebieden zijn verspreid over het land zodat burgers in de verschillende gebieden de gelegenheid hebben te participeren en om zo een breed beeld te krijgen van de geurbeleving van omwonenden van veehouderijen. Bij de gebiedsselectie is rekening gehouden met een verdeling tussen gemeenten in en buiten concentratiegebieden en met de aard van de in dat gebied gevestigde veehouderijen.
Zijn er soortgelijke onderzoeken over andere sectoren? Zo ja, welke en kunt u deze folders delen met de Kamer?
Belevingsonderzoeken zijn integraal onderdeel van participatieprocessen die horen bij het beleidsproces. Een van de bekendere en grotere belevingsonderzoeken is de belevingsvlucht Lelystad Airport uit 20183. Er worden niet voor elk belevingsonderzoek folders gemaakt, per beleidsthema wordt gekeken op welke manier de doelgroep het beste te bereiken is.
Indien dit soort onderzoeken (met folderverspreiding, of via internet) ook over andere sectoren zijn gehouden, wat is met de resultaten gedaan en tot welk beleid heeft dit geleid?
Dit soort onderzoeken zijn gebruikelijk bij participatieprocessen in het kader van een zorgvuldige proces bij de totstandkoming van Rijksbeleid en wetgeving. Het verschilt per beleidsonderwerp wat er met de resultaten is gedaan en tot welk beleid dit heeft geleid.
Hoe waarborgt u dat de uitkomsten van deze enquête niet worden gebruikt als een legitimering voor beleid zonder dat er sprake is van een objectieve, wetenschappelijke en evenwichtige analyse van geurbeleving, omdat het onderzoek door deze opzet de objectiviteit en wetenschappelijke betrouwbaarheid mist?
Ik begrijp dat het uitvoeren van een enquête over geurbeleving van omwonenden tot zorgen kan leiden bij de veehouder. In de toelichting van de enquête wordt uitgelegd dat er een breder participatietraject zal plaatsvinden waarin alle belangen zorgvuldig gehoord en meegenomen zullen worden. Het is belangrijk voor een goede beleidsontwikkeling dat duidelijk wordt wat er leeft onder burgers. Participatie is daarom een vast onderdeel van beleidsontwikkeling. Het gaat hier specifiek om een geurbelevingsonderzoek onder omwonenden van veehouderijen dat onderdeel is van een breder participatietraject, waarbij de belangen, ideeën, wensen, behoeften en zorgen van alle betrokken partijen gehoord en betrokken zullen worden. Door alle belanghebbenden actief te betrekken bij de totstandkoming van nieuw beleid wordt informatie verzameld die een evenwichtig beeld van alle belangen geeft voor de uiteindelijke beleids-en besluitvorming. Ook wordt er onderzoek uitgevoerd over de eventuele impact van verschillende beleidsopties, voordat er beleidsconclusies volgen.
Hoe beoordeelt u het feit dat het Ministerie van I&W belastinggeld inzet voor een enquête waarin burgers financieel worden gestimuleerd om klachten te uiten over een specifieke sector?
Het past bij een goede beleidsvorming om te vragen wat betrokkenen vinden en ervaren. Het verloten van een VVV bon (30 euro) onder de deelnemers aan een enquête is, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, vrij gebruikelijk en is bedoeld om zoveel mogelijk mensen te bewegen aan de enquête deel te nemen.
Hoeveel geld wordt jaarlijks beschikbaar gesteld door uw ministerie en andere ministeries om burgers te betalen om deel te nemen aan onderzoeken?
Dit is niet bekend of te achterhalen want dit wordt niet apart bijgehouden. Het vragen naar wat betrokkenen ergens van vinden maakt deel uit van de reguliere beleidsvoorbereiding.
Deelt u de mening dat de overheid met dit soort onderzoeken boeren in een kwaad daglicht zet en bijdraagt aan een negatief beeld over de sector?
Ik begrijp dat het onderwerp geur van stallen van veehouderijen in de maatschappij leeft, zowel bij veehouders als bij omwonenden en andere belanghebbenden. Als onderdeel van het brede participatieproces zullen alle perspectieven in beeld worden gebracht.
Erkent u dat geurbeleving subjectief is en dat wat de een niet als geurbelasting ervaart, iemand anders wel zo kan ervaren?
Geurbeleving gaat zoals het woord zegt over hoe iemand geur ervaart. Dat is aan de ene kant persoonlijk. Maar aan de andere kant is het ook zo dat – los van hoe iemand zelf geur precies ervaart – bekend is dat hoe hoger de geurbelasting is, hoe hoger de ervaren geurhinder zal zijn.
Deelt u de mening dat de mate van geurbelasting wetenschappelijk onderzocht dient te worden en niet via folders huis-aan-huis?
Dit onderzoek gaat niet over geurbelasting, maar over geurbeleving.
Bent u bereid de enquête per direct op te schorten en opnieuw te laten beoordelen op objectiviteit en effect op de agrarische sector? Zo nee, waarom niet?
De enquête is zoals aangegeven in de antwoorden op bovenstaande vragen onderdeel van het reguliere participatietraject dat hoort bij een zorgvuldige beleidsvoorbereiding. Ik zal de enquête daarom niet opschorten. Het is begrijpelijk dat het uitvoeren van een enquête over geurbeleving van omwonenden tot zorgen kan leiden bij veehouders. Ik wil benadrukken dat in de toelichting van de enquête wordt uitgelegd dat er een breder participatietraject zal plaatsvinden waarin alle belangen en zorgen zorgvuldig worden gehoord en meegenomen. Het participatietraject dient ervoor te zorgen dat iedereen zich gehoord en begrepen voelt. Het is van belang om een goede balans vinden tussen de verschillende belangen bij de uiteindelijke beleidsvorming. Dit onderzoek draagt daar deels aan bij. Zodra de onderzoeksresultaten beschikbaar zijn worden deze kritisch bekeken en wordt er gekeken hoe deze in een vervolg worden meegenomen.
De intercityverbinding Eindhoven – Aken, minder intercity's rondom Weert en de algemene bereikbaarheid met en binnen Limburg |
|
Mpanzu Bamenga (D66) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Plan NS: Intercity rijdt station Weert in weekend twee keer per uur voorbij»1, en «Beperkt plan intercity Aken ook op lange baan»2?
Ja.
Bent u bekend met de vergaande gevolgen van deze plannen voor de bereikbaarheid van de provincie Limburg?
Ik ben bekend met de plannen. De werkzaamheden zijn noodzakelijk voor de uitvoering van het programma hoogfrequent spoor (PHS) en leiden op termijn tot verbetering van de bereikbaarheid in onder andere de provincie Limburg. Gedurende de werkzaamheden vermindert de bereikbaarheid iets. NS beperkt de gevolgen voor de bereikbaarheid waar mogelijk, onder meer door te borgen dat aansluitingen met regionale spoorvervoerders behouden blijven, en heeft daarbij aandacht voor een betrouwbare treindienst (robuustheid) en vervoerscapaciteit.
Het eventuele rijden in de randen van de dag voor de IC Aken draagt zeer beperkt bij aan de bereikbaarheid. Dit was vooral als opstap voor een meer volwaardige Intercity op langere termijn.
Is er met NS gesproken over alternatieve mogelijkheden wat betreft de werkzaamheden rondom Vught? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke alternatieve mogelijkheden zijn besproken en waarom zijn die wel of niet uitvoerbaar?
NS is verantwoordelijk voor het maken van een dienstregeling en maakt hierin dus zelf keuzes. Dit doet zij binnen de kaders die ik met de concessie stel. NS informeert mij hier vroegtijdig over. NS heeft in dit geval alternatieven overwogen. Alternatieven voor de gekozen oplossing leiden tot het verbreken van regionale spooraansluiting op andere stations in Limburg, met negatieve gevolgen voor de bereikbaarheid van de provincie. De gekozen oplossing zorgt voor de minste hinder voor reizigers, behoudt de regionale spooraansluitingen en biedt de meest robuuste dienstregeling. Met het oog op de werkzaamheden blijft dit echter een compromis. De gekozen oplossing betekent dus dat de bereikbaarheid binnen de beperkingen als gevolg van de werkzaamheden op peil blijft.
Kunt u bevestigen dat de intercityverbinding Eindhoven–Aken breed wordt gesteund door de Provincie Limburg en Duitse partners? Zo ja, welke stappen onderneemt u vanuit uw ministerie om deze verbinding te realiseren?
Binnen de stuurgroep IC Aken, waar ook de provincie Limburg en Noord-Brabant aan deelnemen, is er draagvlak voor een IC Aken. De Duitse partners geven aan dat ook zij graag een intercityverbinding zien tussen Eindhoven en Aken. Zoals vastgelegd tijdens het BO MIRT afgelopen najaar is «op voorspraak van de provincie Limburg in de stuurgroep IC Aken besloten om de aandacht primair te richten op een volwaardige IC-verbinding, in lijn met het eerdere besluit in 2020 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 29 984, nr. 897).» Dit jaar onderzoeken we samen met de provincies en ProRail wat daarvoor nodig is, passend bij de afspraak tijdens het afgelopen BO MIRT. Hierover is afgesproken dat tijdens het BO MIRT 2025 wordt geagendeerd wat de stand van zaken is en wat de mogelijkheden en termijnen zijn om maatregelen te nemen die een volwaardige IC naar Aken mogelijk maken.
Wat vindt u ervan dat ProRail nog een aanvullende studie gaat doen naar de staat van de infrastructuur over de grens, terwijl Arriva al jaren met materieel tussen Heerlen en Aken rijdt? Acht u het wenselijk dat dit onderzoek opnieuw tot vertraging leiden?
ProRail heeft in 2024 een onderzoek gedaan naar welke overweg- en geluidmaatregelen op het Nederlandse traject gerealiseerd moeten worden voor een eventuele dagrandenvariant IC Aken. Omdat de dagrandenvariant nu niet verder wordt onderzocht, is deze studie niet afgerond.
Voor de volwaardige IC Aken is nader onderzoek nodig naar onder andere lijnvoering, overwegmaatregelen en geluid. De doorlooptijd van die studie is niet bepalend voor de termijn waarop de IC Aken kan rijden; het realiseren van maatregelen in de spoorknoop Eindhoven zijn daarin leidend.
Deelt u de mening dat de realisatie van deze verbinding in essentie een politiek-bestuurlijke keuze is, en dat verdere vertraging niet te rechtvaardigen is gezien de gemaakte afspraken en investeringen? Zo nee, waarom niet?
Voor het realiseren van de verbinding zijn er diverse maatregelen noodzakelijk, (zie antwoord op vraag 7), waardoor het op korte termijn niet mogelijk is de IC Aken te rijden. Dit staat dus los van het bestuurlijke draagvlak voor de IC Aken, die in de stuurgroep IC Aken uitgesproken is.
Welke concrete belemmeringen ziet u voor de invoering van de intercity Eindhoven–Aken en welke mogelijkheden ziet u om deze op korte termijn weg te nemen?
Belangrijkste belemmering is dat de spoorknoop Eindhoven op dit moment onvoldoende capaciteit heeft voor een IC naar Aken. Dit vraagt extra perrons op Eindhoven Centraal en een ongelijkvloerse kruising bij Tongelre. Daarnaast zijn er maatregelen noodzakelijk voor overwegveiligheid en mogelijk ook geluid, baanstabiliteit en tractie. Verder moeten keuzes gemaakt worden over lijnvoering en hoe de IC in de markt te zetten, ook met het oog op een mogelijk exploitatietekort. Op korte termijn zijn de aanpassingen aan de spoorknoop Eindhoven niet te realiseren; dit vraagt financiële middelen en vervolgens meerdere jaren planuitwerking en realisatie. Eerder dan 2031 is in ieder geval niet haalbaar.
Bent u bereid om in samenwerking met de Provincie Limburg en Duitse partners een definitief tijdspad vast te stellen voor de start van deze intercity? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij vraag 4 onderzoeken we dit jaar wat er nodig is voor een IC Aken en welke kosten daaraan verbonden zijn. Op basis daarvan bepalen we de te nemen stappen inclusief een mogelijk tijdspad. Voorwaarde om een realistisch tijdspad op te stellen is dat er (zicht op) financiering is.