Bent u bekend met het artikel «De schade van Schoof, Nederlands geld voor bijna 3.200 ontwikkelingsprojecten stopt dit jaar»?1
Ja.
Onderschrijft u de analyse van Investico dat bijna 3.200 ontwikkelingsprojecten moeten worden stopgezet, omdat na december 2025 het huidige beleidskader afloopt en organisaties nog steeds geen toegang hebben tot het nieuwe beleidskader met vervolgfinanciering voor 2026 en verder?
Nee, deze onderschrijf ik niet. Er worden geen projecten stopgezet. De financiering die is verstrekt onder het beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld is gegund voor een periode van vijf jaar, voor specifieke activiteiten, die op de afgesproken einddatum van 31 december 2025 tot de beoogde resultaten moeten leiden. Het ging dus niet om instellingssubsidies.
Het nieuwe beleidskader Focus betreft geen vervolgfinanciering. Dit beleidskader, dat in de eerste helft van 2026 start, is op een andere leest geschoeid. Er ligt meer nadruk op lokaal eigenaarschap en dienstverlening en de financieringsmodellen worden aanzienlijk vereenvoudigd. Gunning van subsidies verloopt in belangrijke mate via nieuwe aanbestedingen. Hier komen vervolgens nieuwe projecten uit voort.
Klopt het dat, door het aangenomen amendement Hirsch/De Korte2, er vanuit de Kamer voor de zomer 600 miljoen euro aan financiering beschikbaar is gesteld voor maatschappelijke organisaties voor de periode 2026–2030? Kunt u verklaren wat het oponthoud is waardoor organisaties nog geen toegang hebben tot deze financiering?
Als gevolg van het aannemen van het genoemde amendement is inderdaad EUR 600 miljoen beschikbaar voor samenwerking met maatschappelijke organisaties in de periode 2026–2030. De uitvragen en subsidiebeleidskaders binnen het Focus-beleidskader worden zorgvuldig opgesteld, zodat deze zullen leiden tot de programma’s waarmee de doelstellingen het beste kunnen worden gerealiseerd. De instrumenten onder het kader worden trapsgewijs ingevoerd, met de ambitie dat alle projecten in de eerste helft van 2026 van start gaan. Er is geen sprake van oponthoud of vertraging. Reeds in de brief van 11 november 2024 over toekomstige samenwerking met maatschappelijke organisaties3 heeft mijn voorganger aangekondigd dat de instrumenten in 2026 van start gaan.
Herinnert u zich dat er door uw voorganger(s) is toegezegd om einde zomer met nadere informatie te komen over het 50%-criterium, en nadere invulling van de subsidie-instrumenten? Deelt u de mening dat de zomer inmiddels bijna voorbij is?
Op 19 september jl. is uw Kamer per brief geïnformeerd over deze onderwerpen.
Klopt het dat, doordat u de derde bewindspersoon bent dit jaar die belast is met ontwikkelingssamenwerking (door uw regering ontwikkelingshulp genoemd), er vertraging ontstaat bij de financiering van projecten? Indien ja, welke maatregelen bent u van plan te gaan nemen om deze vertraging tot een minimum te beperken?
In februari 2025 is de Beleidsbrief Ontwikkelingshulp met uw Kamer gedeeld waarin de beleidslijnen van het kabinet voor de komende jaren zijn uitgezet. Dit beleid is door de verschillende bewindspersonen die in 2025 verantwoordelijk waren voor de inzet op ontwikkelingshulp voortgezet. De implementatie van het beleid, waaronder de financiering van projecten, blijft doorgaan en heeft mijn volledige aandacht.
Herkent u de signalen van ontwikkelingsorganisaties dat zij mensen moeten ontslaan, terwijl die misschien over enkele maanden weer nodig zijn (maar dan wellicht niet meer beschikbaar zijn) om waardevolle projecten door te zetten?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, is noch sprake van het stopzetten, noch van het doorzetten van projecten.
Mij bereiken inderdaad signalen dat ontwikkelingsorganisaties mensen ontslaan. Dit heeft voor zowel die organisaties, als voor de betrokken medewerkers verstrekkende gevolgen. Ik zie het echter niet als taak van de overheid om organisaties overeind te houden. Maatschappelijke organisaties zijn, conform de geldende subsidieregelgeving, tijdig geïnformeerd dat de subsidiebeleidskaders onder het beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld in hun huidige vorm geen vervolg zouden krijgen.
Organisaties kunnen altijd een verzoek doen tot een zogenaamde budget-neutrale verlenging. Deze eventuele verlenging kan alleen het financieren van activiteiten betreffen om alsnog de doelen te behalen. Dergelijke verzoeken worden van geval tot geval op hun merites beoordeeld.
Een verlenging van de subsidies onder het beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld met extra budget is juridisch zeer complex, praktisch gezien onuitvoerbaar en bovendien financieel onhaalbaar. Daarom is het kabinet hier geen voorstander van. Organisaties kunnen ook onder het nieuwe kader reageren op openbare aanbestedingen.
Ik informeer u hierbij ook dat het kabinet de gewijzigde motie van het lid Hirsch c.s. (Kamerstuk 36 247 nr. 17), die de regering verzoekt een overgangsregeling uit te werken, niet zal uitvoeren.
Op welke manieren probeert u de schade voor ontvangende organisaties te beperken? Is het mogelijk om lopende projecten te verlengen? Kunnen organisaties waarvan niet al het projectgeld in 2025 besteed is, dit ook in 2026 doen?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke manier onderzoekt uw departement de schade die door het stopzetten en tijdelijk wegvallen van alle financiering wordt aangericht?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke manier en wanneer informeert u de Kamer over welke onderwerpen helemaal van de agenda verdwijnen en waarvoor geen budget meer beschikbaar is?
In de Beleidsbrief Ontwikkelingshulp, die op 20 februari 2025 met uw Kamer gedeeld is, worden de keuzes voor de belangen en thema’s waarop de inzet van het kabinet zich richt uiteengezet. In de brief worden ook de onderwerpen genoemd waar minder of geen budget meer beschikbaar voor is.
Het Kabinet heeft de Kamer verder geïnformeerd in antwoord op vragen over daarover in de diverse begrotingsdocumenten. Zo zijn de effecten van de bezuinigingen uit het Hoofdlijnenakkoord verder toegelicht in de brief van 19 september «Effecten ingezette bezuinigingen op ontwikkelingshulp» (Kamerstuk 36 800 XVII, nr. 6). U wordt ook via de begrotingscyclus geïnformeerd over de financiële gevolgen van mijn beleid. Zo zijn bezuinigingen uit de beleidsbrief Ontwikkelingshulp verwerkt in de Eerste suppletoire begroting BHO 2025 (Kamerstuk 36 725 XVII).
Klopt het bijvoorbeeld dat, hoewel Nederland gidsland is in relatie tot het terugdringen van kinderarbeid, alle projecten tegen kinderarbeid (van de ILO, ngo’s en werkgevers) dit jaar moeten stoppen en er geen vervolgfinanciering is voorzien? Voor welke andere thema’s waar Nederland tot voor kort geld beschikbaar stelde geldt eveneens dat Nederland er vanaf 2026 helemaal mee gaat stoppen?
Hoewel in 2024 het programma «Work: No Child’s Business (WNCB)» is beëindigd, klopt het niet dat er dit jaar projecten specifiek gericht op het bestrijden van kinderarbeid moeten stoppen.
Nederland heeft zich binnen de Alliance 8.7 gecommitteerd aan een roadmap met betrekking tot het terugdringen van kinderarbeid en rapporteert hier jaarlijks op. Prioriteit is daarbij het terugdringen van kinderarbeid en arbeidsuitbuiting in waardeketens, naast agendering en monitoring.
Ook zijn er nog verschillende programma’s die direct of indirect bijdragen aan het tegengaan van kinderarbeid. Bijvoorbeeld «Accelerating action for the elimination of child labour in supply chains in Africa (ACCEL Africa)», een ILO-programma gericht op het bestrijden van kinderabeid dat loopt tot midden 2029. Daarnaast is er ruimte om te werken aan het tegengaan van kinderarbeid in verschillende programma’s gericht op schone en eerlijke handel, zoals binnen het Subsidieprogramma Verantwoord Ondernemen (SPVO), uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Ook binnen het instrument Schone en Eerlijke Handel onder het nieuwe beleidskader voor het maatschappelijk middenveld Focus, is ruimte om in te zetten op het tegengaan van kinderarbeid in voor Nederland belangrijke waardeketens.
Voor de beantwoording van het tweede deel van de vraag, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 9.
Klopt het dat door het stopzetten van deze financiering in combinatie met het stopzetten van financiering in de Verenigde Staten3, alle expertise die nu nog aanwezig is bij ngo’s in Nederland dreigt te verdwijnen, wat bijvoorbeeld bedrijven die kinderarbeid op een goede manier willen terugdringen ernstig zal belemmeren in dat voornemen?
Met het aflopen van het Work: No Child’s Business (WNCB)-programma in 2024 hebben een aantal betrokken ngo’s hun capaciteit op het thema moeten afschalen. Er is echter zeker nog expertise aanwezig bij ngo’s en ook kennisinstellingen. Via de eerder genoemde programma’s (SPVO en FOCUS), maar ook programma’s gericht op het toepassen van IMVO en sectorale samenwerking (o.a. Sesam) kunnen ngo’s een rol spelen in het terugdringen van kinderarbeid en het delen van hun kennis met bedrijven.
Op welke manier is besloten deze financiering stop te zetten en niet te verlengen? Waarom is dit besluit niet aan de Tweede Kamer voorgelegd, terwijl de Kamer in het verleden bij herhaling moties en amendementen heeft aangenomen om de (seksuele) uitbuiting van kinderen op de agenda te zetten en te houden?
Nederland blijft inzetten op de beleidsterreinen schone en eerlijke handel en op gezondheid – inclusief seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR). De bezuinigingen op ontwikkelingshulp vragen echter om scherpe keuzes. Voor het bestrijden van kinderarbeid ligt de focus op misstanden gelinkt aan voor Nederland relevante waardeketens. Het programma over het tegengaan van seksuele uitbuiting wordt niet stopgezet, maar loopt in februari 2026 van rechtswege af.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór de start van het verkiezingsreces?
De vragen zijn helaas net niet binnen de afgesproken termijn van drie weken beantwoord.
Het artikel 'Door creatief boekhouden hoeven we voorlopig geen euro extra te betalen voor klimaatschade in arme landen' |
|
Daniëlle Hirsch (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Aukje de Vries (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in Follow the Money «Door creatief boekhouden hoeven we voorlopig geen euro extra te betalen voor klimaatschade in arme landen» van 8 september 2025, waarin wordt beschreven hoe Nederland tijdens en in aanloop naar COP29 inzette op een zo laag mogelijke uitkomst, waardoor het Nederland geen extra geld zou kosten?1
Ja.
Klopt het dat Nederland er tijdens de onderhandelingen actief op heeft aangedrongen om de doelstelling voor klimaatfinanciering zo laag mogelijk vast te stellen en de definitie daarvan zo breed mogelijk te maken, en dat er daarmee werd ingezet op slechts een inflatiecorrectie van het oude doel en niet daadwerkelijk extra geld? Zo nee, wat is de inzet van Nederland daadwerkelijk geweest en waaruit blijkt dat?
Dit is geen juiste weergave van de Nederlandse inzet. Ambtelijk zijn diverse scenario’s verkend. De Nederlandse inzet in de onderhandelingen is geweest zoals deze is medegedeeld aan de Kamer in aanloop naar en na afloop van COP29, namelijk een doel dat diverse financieringsstromen omvat, met een kern van publieke aard waaraan een grotere groep landen bijdraagt. Een uitgebreide toelichting is terug te vinden in de Kamerbrief Nederlandse inzet COP29 voor de Milieuraad van 14 oktober (Kamerstuk 31 793, nr. 272), de Kamerbrief Verwachtingen en inzet VN-klimaatconferentie COP29 (Kamerstuk 31 793, nr. 274) en de Kamerbrief Resultaten COP29 (Kamerstuk 31 793, nr. 278).
Klopt het dat Nederland zich, onder andere richting de Europese Unie (EU), heeft ingezet om zo lang mogelijk geen concreet bedrag te noemen? Zo ja, waren er andere lidstaten die dezelfde inzet hadden? Zo ja, waren er landen die wel pleitten voor een concreet bedrag? Ze nee, waaruit blijkt dat? Zo ja, kunt u aangeven in welke mate dit de onderhandelingen binnen het EU blok en tijdens de Conferencie van Partijen bij het VN-Klimaatverdrag (COP) heeft beïnvloed?
De omvang van de New Collective Quantified Goal (NCQG) was mede afhankelijk van andere parameters, waaronder het tijdspad, de definitie, de structuur en de bijdragende landen. Het was voor Nederland en de EU daarom lange tijd te vroeg om een bedrag te noemen. Wij kunnen geen uitspraken doen over de inzet van andere EU-lidstaten bij het bepalen van de Europese positie. De uiteindelijke onderhandelingsinzet van de EU is vastgelegd in de Raadsconclusies COP29 zoals aangenomen in de Milieuraad van 14 oktober 2024.
Klopt het dat Nederland tijdens de onderhandelingen heeft ingezet op een uitkomst zonder verdeelsleutel, waardoor geen enkel land formeel verantwoordelijk zou zijn voor een concrete bijdrage aan de New Collective Quantified Goal (NCQG)? Zo nee, waaruit blijkt dat?
Ja, Nederland is geen voorstander geweest van een verdeelsleutel omdat de Overeenkomst van Parijs nadrukkelijk heeft afgesproken dat er een collectief klimaatfinancieringsdoel moest komen. Nederland zet zich in voor transparantie en zo degelijk mogelijke methodes voor de rapportage over klimaatfinanciering. Op die manier wordt verantwoording afgelegd per land en over het totaal.
Deelt u de analyse dat Nederland door in te zetten op een zo laag en vaag mogelijk doel zonder extra financiële middelen, feitelijk haar verantwoordelijkheid ontloopt om internationale klimaatsteun te bieden, zoals vastgelegd in internationale afspraken? Zo nee, waarom niet?
Nee, die analyse delen wij niet. Zoals gesteld in de Beleidsbrief Ontwikkelingshulp (Kamerstuk 36 180, nr. 133) blijft Nederland zijn aandeel aan internationale klimaatfinanciering leveren. Dit doen we door binnen de begroting voor ontwikkelingshulp klimaatgerelateerde inspanningen te leveren via thema's als watermanagement en voedselzekerheid en door bij te dragen aan de belangrijkste multilaterale klimaatfondsen. Daarnaast richten we ons op de mobilisatie van private klimaatinvesteringen. In 2024 bedroeg de Nederlandse bijdrage aan klimaatfinanciering ruim EUR 2,4 miljard, waarvan ruim EUR 1 miljard publieke financiering en EUR 1,4 miljard met publieke financiering gemobiliseerde private financiering (HGIS jaarverslag 2024, Kamerstuk 36 601, nr. 3). Zoals aangegeven in de HGIS-nota 2026 (Kamerstuk 36 801, nr. 1) is de verwachte Nederlandse bijdrage aan internationale klimaatfinanciering in 2026 ruim EUR 2,9 miljard.
Hoe verhouden uw (eerdere) uitspraken dat Nederland zijn aandeel aan internationale klimaatfinanciering levert zich tot de uit de Woo-documenten blijkende inzet van Nederland om het financieringsdoel tijdens de onderhandelingen zo laag mogelijk te houden? Acht u dit niet in tegenspraak met de toezegging dat Nederland zijn eerlijke aandeel zal bijdragen? Zo nee, waarom niet? Deelt u de analyse dat de bezuinigingen op publieke klimaatfinanciering als onderdeel van de bezuinigingen op ontwikkelingssamenwerking deze inzet op een eerlijke bijdrage nog verder ondermijnt? Zo nee, waarom niet?
Gelet op de omvang van de wereldwijde klimaatopgave was de inzet van Nederland erop gericht tot een klimaatfinancieringsdoel te komen dat zou bijdragen aan de opschaling van klimaatfinanciering vanuit diverse bronnen en kanalen – publiek, privaat, nationaal en internationaal. Om al deze financieringsstromen te omvatten, hebben Nederland en de EU gepleit voor een doel dat uit meerdere delen bestaat, met een haalbare en realistische kern van publieke aard (Kamerstuk 31 793, nr. 274).
Het tijdens COP29 overeengekomen klimaatfinancieringsdoel bestaat de facto uit meerdere doelen en is daarmee in lijn met deze inzet: een doel van ten minste USD 300 miljard per jaar per 2035, welke is ingebed in een oproep aan alle actoren om samen tegemoet te komen aan de financieringsbehoefte van ontwikkelingslanden die per 2035 ten minste USD 1.300 miljard per jaar bedraagt. Zoals ook gesteld in het antwoord op vraag 5 blijft Nederland zijn aandeel aan internationale klimaatfinanciering leveren.
Kunt u reactie geven op de kritiek dat ontwikkelingslanden feitelijk deels hun eigen klimaatsteun financieren, omdat middelen van bijvoorbeeld de African Development Bank, waarvan 60% van het kapitaal afkomstig is van Afrikaanse overheden, meetellen als internationale klimaatfinanciering? Zo nee, waarom niet? Is dit niet in tegenspraak met het principe van gemeenschappelijke maar gedifferentieerde verantwoordelijkheden, en met artikel 9 van het Klimaatakkoord van Parijs dat specificeert dat klimaatfinanciering gaat om steun van ontwikkelde landen aan ontwikkelingslanden? Zo nee, waarom niet?
Nederland en de EU hebben bewust ingezet op het meenemen van alle klimaatrelevante financieringen door de multilaterale ontwikkelingsbanken (MDB’s), ook als deze zijn gerealiseerd vanuit bijdragen van niet-traditionele donorlanden. Dit geeft een beter beeld van de daadwerkelijke investeringen van MDB’s in klimaatprogramma’s in ontwikkelingslanden. Verder is Nederland van mening dat erkenning van de brede klimaatrelevante financieringen ten goede zal komen aan de landen waar deze programma’s worden uitgevoerd. Daarnaast ziet Nederland het besluit als een belangrijke eerste stap om landen die in de laatste decennia economisch hard groeiden, waaronder China, Brazilië en Saoedi Arabië, ook mee te laten betalen aan de klimaatinzet in ontwikkelingslanden. Over het algemeen weerspiegelt het ingelegde kapitaal in de banken de economische draagkracht van landen. Ook is het zo dat bij veel banken de traditionele donoren van klimaatfinanciering (de landen die staan genoemd in Annex I van het VN-Klimaatverdrag uit 1992) nog steeds een substantieel deel van het kapitaal leveren.
Deelt u de analyse dat Nederland met een strategie van laag inzetten en het oprekken van definities zijn internationale geloofwaardigheid en het vertrouwen van ontwikkelingslanden heeft geschaad, waardoor hun bereidheid tot meer klimaatambitie afneemt en de kans toeneemt dat onderhandelingen over voor Nederland belangrijke thema’s, zoals mitigatie, mislukken? Zo nee, waarom niet? Deelt u de analyse dat Nederland en Nederlanders uiteindelijk zelf de prijs voor betalen voor het mislukken van de onderhandelingen op voor Nederland belangrijke klimaatthema’s? Zo nee, waarom niet?
Wat betreft de eerste vraag over de Nederlandse inzet verwijzen wij graag naar het antwoord op vraag 6. Nederland heeft gepleit voor een haalbaar en realistisch doel om zo de ambities op mondiaal klimaatbeleid hoog te houden. We gaan er vanuit dat de uitkomsten van COP29 voldoende basis bieden om de bredere onderhandelingen over klimaatbeleid onder UNFCCC voort te zetten. Dit is inderdaad van belang voor alle Nederlanders, klimaatverandering raakt ook Nederland.
Klopt het dat het advies van het Internationaal Gerechtshof (IGH) over de juridische verplichtingen van staten op het gebied van klimaatverandering benadrukt dat staten niet alleen hun eigen uitstoot moeten beperken, maar ook moeten samenwerken, inclusief financiële steun aan ontwikkelingslanden? Bent u het ermee eens dat dit de rechtspositie van ontwikkelingslanden te versterkt? Zo nee, waarom niet? Hoe beoordeelt u de kans dat Nederland juridisch kwetsbaar wordt als het deze verplichtingen niet nakomt, mede gezien het recent openbaar geworden Nederlandse optreden tijdens de klimaattop in Bakoe? Kan u deze punten betrekken in de lopende juridische analyse van de IGH-uitspraak?
Het advies verwijst naar een verplichting die ontwikkelde landen onder het VN-Klimaatverdrag en de Overeenkomst van Parijs al zijn aangegaan. Het advies van het Internationaal Gerechtshof geeft uitsluitend uitleg over het bestaande internationaal recht en schept geen nieuw recht. Het advies leidt derhalve niet tot een andere rechtspositie van ontwikkelingslanden, noch vergroot het advies de juridische kwetsbaarheid van Nederland. Conform uw verzoek zal het kabinet dit meenemen in de juridisch analyse van de uitspraak.
Klopt het dat het advies van het IGH over de klimaatverplichtingen van staten benadrukt dat landen onder internationaal recht niet alleen verplicht zijn hun eigen uitstoot te beperken, maar ook tot samenwerking, waaronder financiële steun aan ontwikkelingslanden? Kunt u reflecteren op dit deel van het advies, dat de rechtspositie van ontwikkelingslanden versterkt met betrekking tot het eisen van financiële steun? Is er een kans dat Nederland hierdoor niet voldoet aan de IGH-uitspraak en juridisch kwetsbaar is? Zo nee, waarom niet? Kan het recente, nu openbaar geworden optreden van Nederland tijdens de klimaattop in Bakoe dit risico vergroten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u deze vragen meenemen in de zorgvuldige juridische analyse van het IGH-advies die u momenteel voert?
Ja.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden voor het commisdiedebat op 2 oktober 2025 over de inzet COP30?
Ja.
Het bezoek van de Indonesische president aan Nederland en mensenrechtenschendingen in West-Papoea |
|
Don Ceder (CU) |
|
Aukje de Vries (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Dick Schoof (minister-president ) (INDEP), David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
![]() |
Klopt het dat er vrijdag een gesprek met de Minister-President en de Indonesische president op de planning staat?1 Wat staat er bij dat gesprek op de agenda?
Nee, tijdens het recente bezoek van de Indonesische president Prabowo Subianto aan Nederland heeft geen gesprek met de Minister-President plaatsgevonden.
Bent u van mening dat Nederland vanwege de historische band een bijzondere zorgplicht heeft jegens de mensen in West-Papoea? Bent u ermee bekend dat momenteel mensenrechten in West-Papoea worden geschonden, evenals dat deze in het verleden zijn geschonden?
De mensenrechtensituatie in Papua is zorgelijk. Verschillende (mensenrechten)organisaties, waaronder Human Rights Watch en Amnesty International, rapporteren onder andere over geweld en inbreuken op eigendommen van de inheemse bevolking. Er vallen ook slachtoffers door geweld gebruikt door lokale gewapende groepen.
Het lot van de Papua’s gaat het kabinet ter harte. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken volgt de situatie in Papua nauwlettend, onder andere via de Nederlandse ambassade in Jakarta. De Nederlandse regering respecteert de territoriale integriteit van de Republiek Indonesië, inclusief Papua.
Spreekt u en/of het koningspaar de Indonesische president morgen aan op de mensenrechtenschendingen van de mensen uit West-Papoea? Zo ja, welke boodschap wordt overgebracht? Zo nee, waarom niet?
Het Koninklijk Paar heeft de president ontvangen op Paleis Huis ten Bosch; het is een goed gebruik dat de gesprekken die het Koninklijk Paar op het Paleis voert vertrouwelijk zijn.
Mochten de mensenrechten van de mensen uit West-Papoea nog niet op de agenda staan, bent u bereid deze aan de agenda toe te voegen? Zo nee, kunt u toelichten waarom rapporten van bijvoorbeeld Greenpeace en Amnesty International daar geen aanleiding toe zouden geven?2 3
Zie antwoord vraag 3.
Kunt uiteenzetten op welke manieren u zowel bilateraal als multilateraal Indonesië aanspreekt op de schendingen van mensenrechten van mensen in West-Papoea?
De bilaterale relatie met Indonesië is breed en hecht, wat het bespreken van de mensenrechtensituatie vergemakkelijkt. Op verschillende niveaus wordt de mensenrechtensituatie besproken, zowel in bilateraal, EU- als multilateraal verband. Daarbij kijkt de regering nadrukkelijk wat de meest effectieve wijze is om zorgen over mensenrechten over te brengen.
De Nederlandse ambassade in Jakarta ondersteunt verschillende projecten ter bevordering van de bescherming van mensenrechten in Indonesië, inclusief Papua. De Nederlandse ambassade brengt voorts regelmatig werkbezoeken aan verschillende provincies door heel Indonesië, inclusief Papua, tijdens welke aandacht wordt besteed aan dit thema. De Nederlandse ambassade in Jakarta heeft het bezoek van een aantal leden van de Vaste Kamercommissie van Buitenlandse Zaken aan Indonesië afgelopen juli ondersteund, en verwelkomt dat de leden o.a. met de Indonesische mensenrechtencommissie over de situatie in Papua hebben gesproken. Nederland zal multilateraal aandacht blijven vragen voor de situatie in Papua, zoals het tijdens de meest recente Universal Periodic Review (UPR) van Indonesië in november 2022 heeft gedaan.
Kunt u deze vragen uiterlijk vrijdag 26 september beantwoorden, nog voordat het bezoek van de Indonesische president plaatsvindt?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
De door China opgelegde importheffingen voor varkensvlees |
|
Chris Stoffer (SGP), André Flach (SGP) |
|
Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB), Aukje de Vries (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat China forse importheffingen heeft ingevoerd voor Europees varkensvlees, in het bijzonder voor de coöperatie Vion1?
Ja.
Kunt u een inschatting geven van de gevolgen van deze importheffingen voor de Europese en Nederlandse markt, de bedrijven in de keten en de primaire sector, die te maken heeft met opgaven met betrekking tot milieu en dierenwelzijn?
De gevolgen voor de concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven van de door de Chinese overheid opgelegde voorlopige heffingen zijn op dit moment nog onduidelijk. Deze zijn afhankelijk van meerdere factoren. De voorlopige heffingen variëren voor Nederlandse bedrijven van 20% tot 62,4%. Nederlandse exporterende bedrijven behoren, samen met bedrijven uit Spanje, Denemarken en Frankrijk, tot de voornaamste Europese exporteurs van varkensproducten naar China. Meer dan de helft van de varkensvleesproducten betreft bijproducten: poten, snuiten, oren, staartjes. De afzet op de Chinese markt en die van Hongkong genereert voor bijproducten de hoogste waarde. De totale export naar China van Europese varkensvleesproducten bedroeg in 2024 ca. 2,2 miljard euro, waarvan ca. 374 miljoen euro vanuit Nederland2. Er zijn weinig alternatieve markten waar een vergelijkbare opbrengst kan worden gegenereerd voor bijproducten. De verwachting is dat de door China ingestelde heffingen op termijn kunnen leiden tot een verminderde afzet naar China, met als mogelijk gevolg verlaging van de prijs voor vleesvarkens in Nederland en de EU als geheel. Nederland en de Europese Commissie volgen de ontwikkelingen op de Nederlandse respectievelijk Europese markt nauwgezet.
Hoe waardeert u de Chinese analyse dat sprake zou zijn van dumpingpraktijken, in het licht van het Wereldhandelsorganisatie (WTO)-kader?
De Europese Commissie heeft in een eerste reactie reeds aangegeven dat het Chinese onderzoek naar dumpingpraktijken gebaseerd is op ontoereikend bewijs van dumpingpraktijken. De Europese Commissie analyseert het onderzoek en de voorlopige maatregelen momenteel nader op conformiteit met regels van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), om op basis daarvan mogelijke vervolgstappen in kaart te brengen.
Bent u voornemens op kortst mogelijke termijn bij de Europese Commissie aan te dringen op het aanvragen van uitstel voor invoering van deze importheffingen?
Sinds de Chinese aankondiging van de voorlopige antidumpingmaatregelen op 5 september jl. staan het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN) in nauw contact met zowel de Europese Commissie en andere betrokken EU lidstaten, als met (vertegenwoordigers van) de Nederlandse varkenssector. De Europese Commissie heeft in reactie op de voorlopige maatregelen schriftelijk commentaar ingediend bij het Chinese Ministerie van Handel, om de bezwaren tegen het onderzoek duidelijk te maken en aan te dringen op het opheffen van de voorlopige maatregelen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft namens de Nederlandse overheid eveneens schriftelijk commentaar ingediend, met dezelfde strekking. De Ministeries van Buitenlandse Zaken en LVVN blijven in nauw contact met de Europese Commissie, en met de Nederlandse varkenssector, om de meest geschikte vervolgstappen te bepalen om de gevolgen voor de Nederlandse varkenssector waar mogelijk te kunnen beperken.
Welke stappen gaat u in Europees verband zetten om ervoor te zorgen dat zo snel mogelijk gereageerd wordt op de Chinese aankondiging en dat de gevolgen voor de Nederlandse varkenssector ingeperkt worden?
Zie het antwoord op vraag 4.
Bent u, gelet op de urgentie, bereid deze vragen zo snel mogelijk, deze week te beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Het bedrijf Pluspetrol |
|
Luc Stultiens (GroenLinks-PvdA), Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Aukje de Vries (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Eelco Heinen (minister financiën, minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de Eindverklaring van het OECD National Contact Point (NCP) over het bedrijf Pluspetrol die op 3 september is gepubliceerd?1
Klopt het dat Pluspetrol een Argentijns bedrijf is met tien brievenbusmaatschappijen in Nederland?2 Zo nee, waarom niet?
Heeft Pluspetrol in het verleden geprofiteerd van Nederlandse handelsfaciliteiten zoals subsidies, bilaterale investeringsverdragen, deelname aan Nederlandse handelsmissies, exportkredieten en toegang tot overheidsopdrachten en aanbestedingen? Is deze steun openbaar? Zo nee, waarom niet?
Bent u van mening dat Pluspetrol, na het zeer kritische oordeel van het NCP, nog steeds recht heeft op Nederlandse handelsfaciliteiten, zoals subsidies, deelname aan Nederlandse handelsmissies, exportkredieten en toegang tot overheidsopdrachten en aanbestedingen, indien zij hierom verzoeken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? En welke maatregelen gaat u dan treffen?
Heeft u kennisgenomen van het feit dat het bedrijf Pluspetrol meer dan 3.200 vervuilde locaties heeft achtergelaten in Peru? Heeft u kennisgenomen van het feit dat Pluspetrol weigert voldoende financiële middelen ter beschikking te stellen om de vervuilde locaties in Peru te saneren? Deelt u de analyse dat de financiele stromen van Pluspetrol via vennootschappen zonder reële economische activiteit in onder andere Nederland, verborgen blijven? Zo nee, kunt u dan op basis van publiek toegankelijke data aangeven hoeveel belasting de Nederlandse entiteiten van Pluspetrol de afgelopen 15 jaar aan de Nederlandse Belastingdienst hebben betaald?
Heeft de NCP-uitspraak consequenties voor eventuele afspraken met de Belastingdienst? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties?
Bent u bekend met de observatie van het NCP dat het vanwege een gebrek aan capaciteit en informatie niet in staat was om de belastingontwijking door Pluspetrol te beoordelen? Bent u van mening dat bedrijven en de overheid meer gegevens en informatie moeten verstrekken over de activiteiten van bedrijven als Pluspetrol? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen treft u hiertoe?
Klopt het dat het aantal bedrijven dat de OECD Guidelines heeft erkend, op 35% staat?3 Klopt het dat het streven is om dit percentage naar 90% te brengen? Vallen bedrijven die hier gevestigd zijn als brievenbusfirma, zoals Pluspetrol, onder deze meting? Zo nee, waarom niet? Gaat dit veranderen naar aanleiding van het NCP oordeel, dat stelt dat ook deze bedrijven aan de OECD Guidelines moeten voldoen? Zo nee, waarom niet?
Het bezoek van de Indonesische president aan Nederland en mensenrechtenschendingen in West-Papoea |
|
Don Ceder (CU) |
|
Aukje de Vries (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Dick Schoof (minister-president ) (INDEP), David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
![]() |
Klopt het dat er vrijdag een gesprek met de Minister-President en de Indonesische president op de planning staat?1 Wat staat er bij dat gesprek op de agenda?
Nee, tijdens het recente bezoek van de Indonesische president Prabowo Subianto aan Nederland heeft geen gesprek met de Minister-President plaatsgevonden.
Bent u van mening dat Nederland vanwege de historische band een bijzondere zorgplicht heeft jegens de mensen in West-Papoea? Bent u ermee bekend dat momenteel mensenrechten in West-Papoea worden geschonden, evenals dat deze in het verleden zijn geschonden?
De mensenrechtensituatie in Papua is zorgelijk. Verschillende (mensenrechten)organisaties, waaronder Human Rights Watch en Amnesty International, rapporteren onder andere over geweld en inbreuken op eigendommen van de inheemse bevolking. Er vallen ook slachtoffers door geweld gebruikt door lokale gewapende groepen.
Het lot van de Papua’s gaat het kabinet ter harte. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken volgt de situatie in Papua nauwlettend, onder andere via de Nederlandse ambassade in Jakarta. De Nederlandse regering respecteert de territoriale integriteit van de Republiek Indonesië, inclusief Papua.
Spreekt u en/of het koningspaar de Indonesische president morgen aan op de mensenrechtenschendingen van de mensen uit West-Papoea? Zo ja, welke boodschap wordt overgebracht? Zo nee, waarom niet?
Het Koninklijk Paar heeft de president ontvangen op Paleis Huis ten Bosch; het is een goed gebruik dat de gesprekken die het Koninklijk Paar op het Paleis voert vertrouwelijk zijn.
Mochten de mensenrechten van de mensen uit West-Papoea nog niet op de agenda staan, bent u bereid deze aan de agenda toe te voegen? Zo nee, kunt u toelichten waarom rapporten van bijvoorbeeld Greenpeace en Amnesty International daar geen aanleiding toe zouden geven?2 3
Zie antwoord vraag 3.
Kunt uiteenzetten op welke manieren u zowel bilateraal als multilateraal Indonesië aanspreekt op de schendingen van mensenrechten van mensen in West-Papoea?
De bilaterale relatie met Indonesië is breed en hecht, wat het bespreken van de mensenrechtensituatie vergemakkelijkt. Op verschillende niveaus wordt de mensenrechtensituatie besproken, zowel in bilateraal, EU- als multilateraal verband. Daarbij kijkt de regering nadrukkelijk wat de meest effectieve wijze is om zorgen over mensenrechten over te brengen.
De Nederlandse ambassade in Jakarta ondersteunt verschillende projecten ter bevordering van de bescherming van mensenrechten in Indonesië, inclusief Papua. De Nederlandse ambassade brengt voorts regelmatig werkbezoeken aan verschillende provincies door heel Indonesië, inclusief Papua, tijdens welke aandacht wordt besteed aan dit thema. De Nederlandse ambassade in Jakarta heeft het bezoek van een aantal leden van de Vaste Kamercommissie van Buitenlandse Zaken aan Indonesië afgelopen juli ondersteund, en verwelkomt dat de leden o.a. met de Indonesische mensenrechtencommissie over de situatie in Papua hebben gesproken. Nederland zal multilateraal aandacht blijven vragen voor de situatie in Papua, zoals het tijdens de meest recente Universal Periodic Review (UPR) van Indonesië in november 2022 heeft gedaan.
Kunt u deze vragen uiterlijk vrijdag 26 september beantwoorden, nog voordat het bezoek van de Indonesische president plaatsvindt?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
De laatste stand van zaken Nederlandse inzet op de humanitaire crisis in Soedan. |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Aukje de Vries (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
![]() |
Kunt u toelichten welke stappen Nederland inmiddels heeft gezet om, samen met partnerlanden, de VN Fact Finding Mission voor Soedan te verzoeken zorg te dragen voor een volledige documentatie van alle schendingen van het humanitair oorlogsrecht, zoals verzocht in de aangenomen motie-Bamenga c.s. (29 237, nr. 228)?
Hoe wordt hierbij specifiek gewaarborgd dat aanvallen op internationale en lokale hulpverleners goed worden gedocumenteerd en meegenomen in internationale rapportages?
Welke concrete stappen zijn sinds de aangenomen motie-Dobbe c.s. (21 501-02, nr. 2886) gezet om hulpgoederen via alle mogelijke kanalen aan de bevolking van Soedan te leveren, zolang dit niet voldoende via land kan?
Welke obstakels ondervindt Nederland bij het bereiken van getroffen bevolkingsgroepen en hoe worden deze momenteel aangepakt?
Zijn er afspraken gemaakt met buurlanden of internationale partners om de toegang van hulpgoederen te verbeteren? Zo ja, welke?
Hoe geeft Nederland momenteel invulling aan de aangenomen motie-Dobbe en Van der Burg (21 501-02, nr. 3009) om een leidende rol te spelen in het organiseren van internationale humanitaire hulp aan Soedan?
Wat zijn de uitkomsten geweest van de bijeenkomst in Den Haag met EU-landen en Noorwegen en van de senior-officials missie die in maart heeft plaatsgevonden?
Hoe heeft Nederland zijn rol in het bevorderen van een vredesproces in Soedan, inclusief toepassing van het «women, peace and security»-principe, geconcretiseerd?
Welke vervolgstappen ziet u om internationale druk en betrokkenheid bij het vredesproces te vergroten?
Hoe ziet u de rol van Nederland de komende maanden in relatie tot de Europese Unie, de Verenigde Naties en Afrikaanse regionale organisaties met betrekking tot Soedan?
Bent u bereid de Kamer periodiek te informeren over de voortgang van de Nederlandse inzet op zowel humanitaire hulp als diplomatieke inspanningen richting een vredesproces?
De Israëlische aanval op de Global Sumud Flotilla |
|
Christine Teunissen (PvdD), Marieke Koekkoek (D66) |
|
Aukje de Vries (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
![]() ![]() |
Bent u ermee bekend dat de Global Sumud Flotilla, bestaande uit meerdere schepen met honderden internationale deelnemers, waaronder vijftien Nederlanders, in de nacht van 23 op 24 september meermalen is aangevallen met drones door Israëlische troepen, met aanzienlijke schade aan de schepen en gewonden tot gevolg?1 2
Hoe beoordeelt u de meldingen dat er 13 afzonderlijke aanvallen hebben plaatsgevonden, waarbij onder andere zeilen zijn kapot gereten en een deelnemer een bijtende stof in het gezicht heeft gekregen?
Bent u ermee bekend dat twee van de Nederlandse deelnemers zich aan boord bevonden van schepen die daadwerkelijk aangevallen zijn? Welke maatregelen neemt u om hun veiligheid en die van de overige Nederlanders te garanderen?
Erkent u dat het aanvallen van schepen met internationale burgers op internationale wateren een ernstige schending van het internationaal recht vormt? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid de aanvallen op de Global Sumud Flotilla door Israël krachtig te veroordelen en binnen de EU en de VN te pleiten voor onmiddellijke maatregelen om een veilige doorgang voor de vloot te waarborgen?
Bent u het eens met Italië dat in een democratie protest, mits in lijn met internationaal recht, beschermd moet worden, ook wanneer het via schepen plaatsvindt op zee?
Hoe verhoudt de reactie van Israël zich tot de internationale oproepen, waaronder die van VN-experts, voor een veilige doorgang van humanitaire flotilla’s?
Welke stappen onderneemt Nederland op dit moment, of zal Nederland nemen, om te garanderen dat Nederlandse staatsburgers aan boord van de Global Sumud Flotilla of vergelijkbare initiatieven veilig kunnen opereren?
Bent u bereid om, mede gezien de herhaalde aanvallen, binnen de EU te pleiten voor een structurele VN-gecoördineerde humanitaire zee-corridor naar Gaza, waar ook burgerinitiatieven zoals de Global Sumud Flotilla onder vallen?
Bent u bereid om, mocht blijken dat Israël doelbewust schade heeft toegebracht aan deze schepen met burgers aan boord, op internationaal niveau sancties of juridische stappen te bepleiten?
Bent u bereid deze vragen, gezien de ernst en urgentie van de situatie, voor het commissiedebat Humanitaire hulp d.d. 25 september 2025 te beantwoorden?
Het artikel 'Door creatief boekhouden hoeven we voorlopig geen euro extra te betalen voor klimaatschade in arme landen' |
|
Daniëlle Hirsch (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Aukje de Vries (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in Follow the Money «Door creatief boekhouden hoeven we voorlopig geen euro extra te betalen voor klimaatschade in arme landen» van 8 september 2025, waarin wordt beschreven hoe Nederland tijdens en in aanloop naar COP29 inzette op een zo laag mogelijke uitkomst, waardoor het Nederland geen extra geld zou kosten?1
Ja.
Klopt het dat Nederland er tijdens de onderhandelingen actief op heeft aangedrongen om de doelstelling voor klimaatfinanciering zo laag mogelijk vast te stellen en de definitie daarvan zo breed mogelijk te maken, en dat er daarmee werd ingezet op slechts een inflatiecorrectie van het oude doel en niet daadwerkelijk extra geld? Zo nee, wat is de inzet van Nederland daadwerkelijk geweest en waaruit blijkt dat?
Dit is geen juiste weergave van de Nederlandse inzet. Ambtelijk zijn diverse scenario’s verkend. De Nederlandse inzet in de onderhandelingen is geweest zoals deze is medegedeeld aan de Kamer in aanloop naar en na afloop van COP29, namelijk een doel dat diverse financieringsstromen omvat, met een kern van publieke aard waaraan een grotere groep landen bijdraagt. Een uitgebreide toelichting is terug te vinden in de Kamerbrief Nederlandse inzet COP29 voor de Milieuraad van 14 oktober (Kamerstuk 31 793, nr. 272), de Kamerbrief Verwachtingen en inzet VN-klimaatconferentie COP29 (Kamerstuk 31 793, nr. 274) en de Kamerbrief Resultaten COP29 (Kamerstuk 31 793, nr. 278).
Klopt het dat Nederland zich, onder andere richting de Europese Unie (EU), heeft ingezet om zo lang mogelijk geen concreet bedrag te noemen? Zo ja, waren er andere lidstaten die dezelfde inzet hadden? Zo ja, waren er landen die wel pleitten voor een concreet bedrag? Ze nee, waaruit blijkt dat? Zo ja, kunt u aangeven in welke mate dit de onderhandelingen binnen het EU blok en tijdens de Conferencie van Partijen bij het VN-Klimaatverdrag (COP) heeft beïnvloed?
De omvang van de New Collective Quantified Goal (NCQG) was mede afhankelijk van andere parameters, waaronder het tijdspad, de definitie, de structuur en de bijdragende landen. Het was voor Nederland en de EU daarom lange tijd te vroeg om een bedrag te noemen. Wij kunnen geen uitspraken doen over de inzet van andere EU-lidstaten bij het bepalen van de Europese positie. De uiteindelijke onderhandelingsinzet van de EU is vastgelegd in de Raadsconclusies COP29 zoals aangenomen in de Milieuraad van 14 oktober 2024.
Klopt het dat Nederland tijdens de onderhandelingen heeft ingezet op een uitkomst zonder verdeelsleutel, waardoor geen enkel land formeel verantwoordelijk zou zijn voor een concrete bijdrage aan de New Collective Quantified Goal (NCQG)? Zo nee, waaruit blijkt dat?
Ja, Nederland is geen voorstander geweest van een verdeelsleutel omdat de Overeenkomst van Parijs nadrukkelijk heeft afgesproken dat er een collectief klimaatfinancieringsdoel moest komen. Nederland zet zich in voor transparantie en zo degelijk mogelijke methodes voor de rapportage over klimaatfinanciering. Op die manier wordt verantwoording afgelegd per land en over het totaal.
Deelt u de analyse dat Nederland door in te zetten op een zo laag en vaag mogelijk doel zonder extra financiële middelen, feitelijk haar verantwoordelijkheid ontloopt om internationale klimaatsteun te bieden, zoals vastgelegd in internationale afspraken? Zo nee, waarom niet?
Nee, die analyse delen wij niet. Zoals gesteld in de Beleidsbrief Ontwikkelingshulp (Kamerstuk 36 180, nr. 133) blijft Nederland zijn aandeel aan internationale klimaatfinanciering leveren. Dit doen we door binnen de begroting voor ontwikkelingshulp klimaatgerelateerde inspanningen te leveren via thema's als watermanagement en voedselzekerheid en door bij te dragen aan de belangrijkste multilaterale klimaatfondsen. Daarnaast richten we ons op de mobilisatie van private klimaatinvesteringen. In 2024 bedroeg de Nederlandse bijdrage aan klimaatfinanciering ruim EUR 2,4 miljard, waarvan ruim EUR 1 miljard publieke financiering en EUR 1,4 miljard met publieke financiering gemobiliseerde private financiering (HGIS jaarverslag 2024, Kamerstuk 36 601, nr. 3). Zoals aangegeven in de HGIS-nota 2026 (Kamerstuk 36 801, nr. 1) is de verwachte Nederlandse bijdrage aan internationale klimaatfinanciering in 2026 ruim EUR 2,9 miljard.
Hoe verhouden uw (eerdere) uitspraken dat Nederland zijn aandeel aan internationale klimaatfinanciering levert zich tot de uit de Woo-documenten blijkende inzet van Nederland om het financieringsdoel tijdens de onderhandelingen zo laag mogelijk te houden? Acht u dit niet in tegenspraak met de toezegging dat Nederland zijn eerlijke aandeel zal bijdragen? Zo nee, waarom niet? Deelt u de analyse dat de bezuinigingen op publieke klimaatfinanciering als onderdeel van de bezuinigingen op ontwikkelingssamenwerking deze inzet op een eerlijke bijdrage nog verder ondermijnt? Zo nee, waarom niet?
Gelet op de omvang van de wereldwijde klimaatopgave was de inzet van Nederland erop gericht tot een klimaatfinancieringsdoel te komen dat zou bijdragen aan de opschaling van klimaatfinanciering vanuit diverse bronnen en kanalen – publiek, privaat, nationaal en internationaal. Om al deze financieringsstromen te omvatten, hebben Nederland en de EU gepleit voor een doel dat uit meerdere delen bestaat, met een haalbare en realistische kern van publieke aard (Kamerstuk 31 793, nr. 274).
Het tijdens COP29 overeengekomen klimaatfinancieringsdoel bestaat de facto uit meerdere doelen en is daarmee in lijn met deze inzet: een doel van ten minste USD 300 miljard per jaar per 2035, welke is ingebed in een oproep aan alle actoren om samen tegemoet te komen aan de financieringsbehoefte van ontwikkelingslanden die per 2035 ten minste USD 1.300 miljard per jaar bedraagt. Zoals ook gesteld in het antwoord op vraag 5 blijft Nederland zijn aandeel aan internationale klimaatfinanciering leveren.
Kunt u reactie geven op de kritiek dat ontwikkelingslanden feitelijk deels hun eigen klimaatsteun financieren, omdat middelen van bijvoorbeeld de African Development Bank, waarvan 60% van het kapitaal afkomstig is van Afrikaanse overheden, meetellen als internationale klimaatfinanciering? Zo nee, waarom niet? Is dit niet in tegenspraak met het principe van gemeenschappelijke maar gedifferentieerde verantwoordelijkheden, en met artikel 9 van het Klimaatakkoord van Parijs dat specificeert dat klimaatfinanciering gaat om steun van ontwikkelde landen aan ontwikkelingslanden? Zo nee, waarom niet?
Nederland en de EU hebben bewust ingezet op het meenemen van alle klimaatrelevante financieringen door de multilaterale ontwikkelingsbanken (MDB’s), ook als deze zijn gerealiseerd vanuit bijdragen van niet-traditionele donorlanden. Dit geeft een beter beeld van de daadwerkelijke investeringen van MDB’s in klimaatprogramma’s in ontwikkelingslanden. Verder is Nederland van mening dat erkenning van de brede klimaatrelevante financieringen ten goede zal komen aan de landen waar deze programma’s worden uitgevoerd. Daarnaast ziet Nederland het besluit als een belangrijke eerste stap om landen die in de laatste decennia economisch hard groeiden, waaronder China, Brazilië en Saoedi Arabië, ook mee te laten betalen aan de klimaatinzet in ontwikkelingslanden. Over het algemeen weerspiegelt het ingelegde kapitaal in de banken de economische draagkracht van landen. Ook is het zo dat bij veel banken de traditionele donoren van klimaatfinanciering (de landen die staan genoemd in Annex I van het VN-Klimaatverdrag uit 1992) nog steeds een substantieel deel van het kapitaal leveren.
Deelt u de analyse dat Nederland met een strategie van laag inzetten en het oprekken van definities zijn internationale geloofwaardigheid en het vertrouwen van ontwikkelingslanden heeft geschaad, waardoor hun bereidheid tot meer klimaatambitie afneemt en de kans toeneemt dat onderhandelingen over voor Nederland belangrijke thema’s, zoals mitigatie, mislukken? Zo nee, waarom niet? Deelt u de analyse dat Nederland en Nederlanders uiteindelijk zelf de prijs voor betalen voor het mislukken van de onderhandelingen op voor Nederland belangrijke klimaatthema’s? Zo nee, waarom niet?
Wat betreft de eerste vraag over de Nederlandse inzet verwijzen wij graag naar het antwoord op vraag 6. Nederland heeft gepleit voor een haalbaar en realistisch doel om zo de ambities op mondiaal klimaatbeleid hoog te houden. We gaan er vanuit dat de uitkomsten van COP29 voldoende basis bieden om de bredere onderhandelingen over klimaatbeleid onder UNFCCC voort te zetten. Dit is inderdaad van belang voor alle Nederlanders, klimaatverandering raakt ook Nederland.
Klopt het dat het advies van het Internationaal Gerechtshof (IGH) over de juridische verplichtingen van staten op het gebied van klimaatverandering benadrukt dat staten niet alleen hun eigen uitstoot moeten beperken, maar ook moeten samenwerken, inclusief financiële steun aan ontwikkelingslanden? Bent u het ermee eens dat dit de rechtspositie van ontwikkelingslanden te versterkt? Zo nee, waarom niet? Hoe beoordeelt u de kans dat Nederland juridisch kwetsbaar wordt als het deze verplichtingen niet nakomt, mede gezien het recent openbaar geworden Nederlandse optreden tijdens de klimaattop in Bakoe? Kan u deze punten betrekken in de lopende juridische analyse van de IGH-uitspraak?
Het advies verwijst naar een verplichting die ontwikkelde landen onder het VN-Klimaatverdrag en de Overeenkomst van Parijs al zijn aangegaan. Het advies van het Internationaal Gerechtshof geeft uitsluitend uitleg over het bestaande internationaal recht en schept geen nieuw recht. Het advies leidt derhalve niet tot een andere rechtspositie van ontwikkelingslanden, noch vergroot het advies de juridische kwetsbaarheid van Nederland. Conform uw verzoek zal het kabinet dit meenemen in de juridisch analyse van de uitspraak.
Klopt het dat het advies van het IGH over de klimaatverplichtingen van staten benadrukt dat landen onder internationaal recht niet alleen verplicht zijn hun eigen uitstoot te beperken, maar ook tot samenwerking, waaronder financiële steun aan ontwikkelingslanden? Kunt u reflecteren op dit deel van het advies, dat de rechtspositie van ontwikkelingslanden versterkt met betrekking tot het eisen van financiële steun? Is er een kans dat Nederland hierdoor niet voldoet aan de IGH-uitspraak en juridisch kwetsbaar is? Zo nee, waarom niet? Kan het recente, nu openbaar geworden optreden van Nederland tijdens de klimaattop in Bakoe dit risico vergroten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u deze vragen meenemen in de zorgvuldige juridische analyse van het IGH-advies die u momenteel voert?
Ja.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden voor het commisdiedebat op 2 oktober 2025 over de inzet COP30?
Ja.
Bent u bekend met het artikel «De schade van Schoof, Nederlands geld voor bijna 3.200 ontwikkelingsprojecten stopt dit jaar»?1
Ja.
Onderschrijft u de analyse van Investico dat bijna 3.200 ontwikkelingsprojecten moeten worden stopgezet, omdat na december 2025 het huidige beleidskader afloopt en organisaties nog steeds geen toegang hebben tot het nieuwe beleidskader met vervolgfinanciering voor 2026 en verder?
Nee, deze onderschrijf ik niet. Er worden geen projecten stopgezet. De financiering die is verstrekt onder het beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld is gegund voor een periode van vijf jaar, voor specifieke activiteiten, die op de afgesproken einddatum van 31 december 2025 tot de beoogde resultaten moeten leiden. Het ging dus niet om instellingssubsidies.
Het nieuwe beleidskader Focus betreft geen vervolgfinanciering. Dit beleidskader, dat in de eerste helft van 2026 start, is op een andere leest geschoeid. Er ligt meer nadruk op lokaal eigenaarschap en dienstverlening en de financieringsmodellen worden aanzienlijk vereenvoudigd. Gunning van subsidies verloopt in belangrijke mate via nieuwe aanbestedingen. Hier komen vervolgens nieuwe projecten uit voort.
Klopt het dat, door het aangenomen amendement Hirsch/De Korte2, er vanuit de Kamer voor de zomer 600 miljoen euro aan financiering beschikbaar is gesteld voor maatschappelijke organisaties voor de periode 2026–2030? Kunt u verklaren wat het oponthoud is waardoor organisaties nog geen toegang hebben tot deze financiering?
Als gevolg van het aannemen van het genoemde amendement is inderdaad EUR 600 miljoen beschikbaar voor samenwerking met maatschappelijke organisaties in de periode 2026–2030. De uitvragen en subsidiebeleidskaders binnen het Focus-beleidskader worden zorgvuldig opgesteld, zodat deze zullen leiden tot de programma’s waarmee de doelstellingen het beste kunnen worden gerealiseerd. De instrumenten onder het kader worden trapsgewijs ingevoerd, met de ambitie dat alle projecten in de eerste helft van 2026 van start gaan. Er is geen sprake van oponthoud of vertraging. Reeds in de brief van 11 november 2024 over toekomstige samenwerking met maatschappelijke organisaties3 heeft mijn voorganger aangekondigd dat de instrumenten in 2026 van start gaan.
Herinnert u zich dat er door uw voorganger(s) is toegezegd om einde zomer met nadere informatie te komen over het 50%-criterium, en nadere invulling van de subsidie-instrumenten? Deelt u de mening dat de zomer inmiddels bijna voorbij is?
Op 19 september jl. is uw Kamer per brief geïnformeerd over deze onderwerpen.
Klopt het dat, doordat u de derde bewindspersoon bent dit jaar die belast is met ontwikkelingssamenwerking (door uw regering ontwikkelingshulp genoemd), er vertraging ontstaat bij de financiering van projecten? Indien ja, welke maatregelen bent u van plan te gaan nemen om deze vertraging tot een minimum te beperken?
In februari 2025 is de Beleidsbrief Ontwikkelingshulp met uw Kamer gedeeld waarin de beleidslijnen van het kabinet voor de komende jaren zijn uitgezet. Dit beleid is door de verschillende bewindspersonen die in 2025 verantwoordelijk waren voor de inzet op ontwikkelingshulp voortgezet. De implementatie van het beleid, waaronder de financiering van projecten, blijft doorgaan en heeft mijn volledige aandacht.
Herkent u de signalen van ontwikkelingsorganisaties dat zij mensen moeten ontslaan, terwijl die misschien over enkele maanden weer nodig zijn (maar dan wellicht niet meer beschikbaar zijn) om waardevolle projecten door te zetten?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, is noch sprake van het stopzetten, noch van het doorzetten van projecten.
Mij bereiken inderdaad signalen dat ontwikkelingsorganisaties mensen ontslaan. Dit heeft voor zowel die organisaties, als voor de betrokken medewerkers verstrekkende gevolgen. Ik zie het echter niet als taak van de overheid om organisaties overeind te houden. Maatschappelijke organisaties zijn, conform de geldende subsidieregelgeving, tijdig geïnformeerd dat de subsidiebeleidskaders onder het beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld in hun huidige vorm geen vervolg zouden krijgen.
Organisaties kunnen altijd een verzoek doen tot een zogenaamde budget-neutrale verlenging. Deze eventuele verlenging kan alleen het financieren van activiteiten betreffen om alsnog de doelen te behalen. Dergelijke verzoeken worden van geval tot geval op hun merites beoordeeld.
Een verlenging van de subsidies onder het beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld met extra budget is juridisch zeer complex, praktisch gezien onuitvoerbaar en bovendien financieel onhaalbaar. Daarom is het kabinet hier geen voorstander van. Organisaties kunnen ook onder het nieuwe kader reageren op openbare aanbestedingen.
Ik informeer u hierbij ook dat het kabinet de gewijzigde motie van het lid Hirsch c.s. (Kamerstuk 36 247 nr. 17), die de regering verzoekt een overgangsregeling uit te werken, niet zal uitvoeren.
Op welke manieren probeert u de schade voor ontvangende organisaties te beperken? Is het mogelijk om lopende projecten te verlengen? Kunnen organisaties waarvan niet al het projectgeld in 2025 besteed is, dit ook in 2026 doen?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke manier onderzoekt uw departement de schade die door het stopzetten en tijdelijk wegvallen van alle financiering wordt aangericht?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke manier en wanneer informeert u de Kamer over welke onderwerpen helemaal van de agenda verdwijnen en waarvoor geen budget meer beschikbaar is?
In de Beleidsbrief Ontwikkelingshulp, die op 20 februari 2025 met uw Kamer gedeeld is, worden de keuzes voor de belangen en thema’s waarop de inzet van het kabinet zich richt uiteengezet. In de brief worden ook de onderwerpen genoemd waar minder of geen budget meer beschikbaar voor is.
Het Kabinet heeft de Kamer verder geïnformeerd in antwoord op vragen over daarover in de diverse begrotingsdocumenten. Zo zijn de effecten van de bezuinigingen uit het Hoofdlijnenakkoord verder toegelicht in de brief van 19 september «Effecten ingezette bezuinigingen op ontwikkelingshulp» (Kamerstuk 36 800 XVII, nr. 6). U wordt ook via de begrotingscyclus geïnformeerd over de financiële gevolgen van mijn beleid. Zo zijn bezuinigingen uit de beleidsbrief Ontwikkelingshulp verwerkt in de Eerste suppletoire begroting BHO 2025 (Kamerstuk 36 725 XVII).
Klopt het bijvoorbeeld dat, hoewel Nederland gidsland is in relatie tot het terugdringen van kinderarbeid, alle projecten tegen kinderarbeid (van de ILO, ngo’s en werkgevers) dit jaar moeten stoppen en er geen vervolgfinanciering is voorzien? Voor welke andere thema’s waar Nederland tot voor kort geld beschikbaar stelde geldt eveneens dat Nederland er vanaf 2026 helemaal mee gaat stoppen?
Hoewel in 2024 het programma «Work: No Child’s Business (WNCB)» is beëindigd, klopt het niet dat er dit jaar projecten specifiek gericht op het bestrijden van kinderarbeid moeten stoppen.
Nederland heeft zich binnen de Alliance 8.7 gecommitteerd aan een roadmap met betrekking tot het terugdringen van kinderarbeid en rapporteert hier jaarlijks op. Prioriteit is daarbij het terugdringen van kinderarbeid en arbeidsuitbuiting in waardeketens, naast agendering en monitoring.
Ook zijn er nog verschillende programma’s die direct of indirect bijdragen aan het tegengaan van kinderarbeid. Bijvoorbeeld «Accelerating action for the elimination of child labour in supply chains in Africa (ACCEL Africa)», een ILO-programma gericht op het bestrijden van kinderabeid dat loopt tot midden 2029. Daarnaast is er ruimte om te werken aan het tegengaan van kinderarbeid in verschillende programma’s gericht op schone en eerlijke handel, zoals binnen het Subsidieprogramma Verantwoord Ondernemen (SPVO), uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Ook binnen het instrument Schone en Eerlijke Handel onder het nieuwe beleidskader voor het maatschappelijk middenveld Focus, is ruimte om in te zetten op het tegengaan van kinderarbeid in voor Nederland belangrijke waardeketens.
Voor de beantwoording van het tweede deel van de vraag, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 9.
Klopt het dat door het stopzetten van deze financiering in combinatie met het stopzetten van financiering in de Verenigde Staten3, alle expertise die nu nog aanwezig is bij ngo’s in Nederland dreigt te verdwijnen, wat bijvoorbeeld bedrijven die kinderarbeid op een goede manier willen terugdringen ernstig zal belemmeren in dat voornemen?
Met het aflopen van het Work: No Child’s Business (WNCB)-programma in 2024 hebben een aantal betrokken ngo’s hun capaciteit op het thema moeten afschalen. Er is echter zeker nog expertise aanwezig bij ngo’s en ook kennisinstellingen. Via de eerder genoemde programma’s (SPVO en FOCUS), maar ook programma’s gericht op het toepassen van IMVO en sectorale samenwerking (o.a. Sesam) kunnen ngo’s een rol spelen in het terugdringen van kinderarbeid en het delen van hun kennis met bedrijven.
Op welke manier is besloten deze financiering stop te zetten en niet te verlengen? Waarom is dit besluit niet aan de Tweede Kamer voorgelegd, terwijl de Kamer in het verleden bij herhaling moties en amendementen heeft aangenomen om de (seksuele) uitbuiting van kinderen op de agenda te zetten en te houden?
Nederland blijft inzetten op de beleidsterreinen schone en eerlijke handel en op gezondheid – inclusief seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR). De bezuinigingen op ontwikkelingshulp vragen echter om scherpe keuzes. Voor het bestrijden van kinderarbeid ligt de focus op misstanden gelinkt aan voor Nederland relevante waardeketens. Het programma over het tegengaan van seksuele uitbuiting wordt niet stopgezet, maar loopt in februari 2026 van rechtswege af.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór de start van het verkiezingsreces?
De vragen zijn helaas net niet binnen de afgesproken termijn van drie weken beantwoord.
De door China opgelegde importheffingen voor varkensvlees |
|
Chris Stoffer (SGP), André Flach (SGP) |
|
Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB), Aukje de Vries (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat China forse importheffingen heeft ingevoerd voor Europees varkensvlees, in het bijzonder voor de coöperatie Vion1?
Ja.
Kunt u een inschatting geven van de gevolgen van deze importheffingen voor de Europese en Nederlandse markt, de bedrijven in de keten en de primaire sector, die te maken heeft met opgaven met betrekking tot milieu en dierenwelzijn?
De gevolgen voor de concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven van de door de Chinese overheid opgelegde voorlopige heffingen zijn op dit moment nog onduidelijk. Deze zijn afhankelijk van meerdere factoren. De voorlopige heffingen variëren voor Nederlandse bedrijven van 20% tot 62,4%. Nederlandse exporterende bedrijven behoren, samen met bedrijven uit Spanje, Denemarken en Frankrijk, tot de voornaamste Europese exporteurs van varkensproducten naar China. Meer dan de helft van de varkensvleesproducten betreft bijproducten: poten, snuiten, oren, staartjes. De afzet op de Chinese markt en die van Hongkong genereert voor bijproducten de hoogste waarde. De totale export naar China van Europese varkensvleesproducten bedroeg in 2024 ca. 2,2 miljard euro, waarvan ca. 374 miljoen euro vanuit Nederland2. Er zijn weinig alternatieve markten waar een vergelijkbare opbrengst kan worden gegenereerd voor bijproducten. De verwachting is dat de door China ingestelde heffingen op termijn kunnen leiden tot een verminderde afzet naar China, met als mogelijk gevolg verlaging van de prijs voor vleesvarkens in Nederland en de EU als geheel. Nederland en de Europese Commissie volgen de ontwikkelingen op de Nederlandse respectievelijk Europese markt nauwgezet.
Hoe waardeert u de Chinese analyse dat sprake zou zijn van dumpingpraktijken, in het licht van het Wereldhandelsorganisatie (WTO)-kader?
De Europese Commissie heeft in een eerste reactie reeds aangegeven dat het Chinese onderzoek naar dumpingpraktijken gebaseerd is op ontoereikend bewijs van dumpingpraktijken. De Europese Commissie analyseert het onderzoek en de voorlopige maatregelen momenteel nader op conformiteit met regels van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), om op basis daarvan mogelijke vervolgstappen in kaart te brengen.
Bent u voornemens op kortst mogelijke termijn bij de Europese Commissie aan te dringen op het aanvragen van uitstel voor invoering van deze importheffingen?
Sinds de Chinese aankondiging van de voorlopige antidumpingmaatregelen op 5 september jl. staan het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN) in nauw contact met zowel de Europese Commissie en andere betrokken EU lidstaten, als met (vertegenwoordigers van) de Nederlandse varkenssector. De Europese Commissie heeft in reactie op de voorlopige maatregelen schriftelijk commentaar ingediend bij het Chinese Ministerie van Handel, om de bezwaren tegen het onderzoek duidelijk te maken en aan te dringen op het opheffen van de voorlopige maatregelen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft namens de Nederlandse overheid eveneens schriftelijk commentaar ingediend, met dezelfde strekking. De Ministeries van Buitenlandse Zaken en LVVN blijven in nauw contact met de Europese Commissie, en met de Nederlandse varkenssector, om de meest geschikte vervolgstappen te bepalen om de gevolgen voor de Nederlandse varkenssector waar mogelijk te kunnen beperken.
Welke stappen gaat u in Europees verband zetten om ervoor te zorgen dat zo snel mogelijk gereageerd wordt op de Chinese aankondiging en dat de gevolgen voor de Nederlandse varkenssector ingeperkt worden?
Zie het antwoord op vraag 4.
Bent u, gelet op de urgentie, bereid deze vragen zo snel mogelijk, deze week te beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Exportkredietverstrekking aan LNG-project Cabo Delgado, Mozambique |
|
Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Aukje de Vries (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Eelco Heinen (minister financiën, minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Bent u bekend met de op 1 september 2025 aan de Kamer gestuurde antwoorden op schriftelijke vragen «stand van zaken Exportkredietverstrekking aan LNG-project Cabo Delgado, Mozambique»?
Ja.
Klopt het dat, zoals de antwoorden weergeven, er op dit moment sprake is van activiteiten in het projectgebied rondom Cabo Delgado, door baggerbedrijf Van Oord, onder een lopende verzekeringspolis afgesloten bij Atradius Dutch State Business (ADSB)? Zo nee, kunt u dan bevestigen dat de lopende activiteiten door Van Oord «in voorbereiding» op de uitvoering van het project, niet verzekerd zijn door de Nederlandse Staat via een specifieke exportkredietverzekering of andere vorm van handelssteun?
Het klopt dat Van Oord eerder dit jaar voorbereidende werkzaamheden heeft uitgevoerd in opdracht van projecteigenaar Total. Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 1 september 2025 is er juridisch gezien sprake van een lopende exporteurspolis waaraan Van Oord rechten kan ontlenen.
Bent u bekend met de uitspraken van Minister van Financiën Heinen in het EKV-debat van 27 november 2024 over dit project? In het debat over de exportkredietverzekering (EKV) stelde hij: «Sindsdien ligt het project formeel stil; dat ligt het nog steeds. Total, het bedrijf, wilde het begin dit jaar weer opstarten, gegeven de verbeterde veiligheidssituatie. Sindsdien loopt het proces van die herbeoordeling». Ook stelde hij dat «Voordat die herbeoordeling is afgerond, kan het project nog geen doorgang vinden.»
Ja.
Kunt u deze uitspraken duiden in het licht van de antwoorden op schriftelijke vragen die u op 1 september 2025 aan de Kamer stuurde? Daarin wordt gesteld dat Van Oord onder een lopende verzekering op dit moment baggerwerkzaamheden «in voorbereiding» op het project uitvoert. Was de Minister van Financiën in november 2024 bekend met de lopende verzekering aan Van Oord? Zo ja, kunt u dan toelichten wat u verstaat met de uitspraak dat «het project geen doorgang kan vinden»? Zo nee, hoe verklaart u dat u niet bekend was met deze lopende verzekering?
De verzekering die de Staat in 2021 is aangegaan met Van Oord (de «exporteurspolis») moet worden onderscheiden van de verzekering die in dat stadium met Standard Chartered Bank is aangegaan ter dekking van een onderdeel van de financiering van het project (de «financieringspolis»). Het gaat om twee verzekeringen met verschillende partijen, die los van elkaar staan.
Mijn uitspraak over de doorgang van het project moet bezien worden in de context van de betrokkenheid van de Staat bij de financiering van het project. De financiering van het project staat sinds het uitroepen van de force majeure «on hold». Zoals uitgelegd in de Kamerbrief van 1 september beraadt het kabinet zich hier momenteel op.1
De exporteurspolis voor Van Oord staat los van de financieringspolis. In tegenstelling tot de financieringspolis geldt voor de exporteurspolis dat er sprake is van een lopende polis waar Van Oord rechten aan kan ontlenen zolang zij zich houdt aan de polisvoorwaarden.
Van Oord voert de voorbereidende werkzaamheden uit in het kader van het project, die door de stillegging van de financiering van het project niet worden geraakt. Het gaat om werkzaamheden die onder de exporteurspolis zijn gedekt. Total kan als projecteigenaar zelfstandig beslissen om onderaannemers, waaronder Van Oord, opdracht te geven werkzaamheden uit te voeren. Total zal dit echter uit eigen vermogen moeten betalen zolang zij niet kunnen beschikken over de projectfinanciering. Het gaat slechts om beperkte voorbereidende werkzaamheden en niet om het project zelf.
Klopt het dat u, zoals u meerdere malen heeft aangegeven, de zorgen die bestaan over de veiligheid in het projectgebied, zeer serieus neemt?
Ja.
Klopt het dat u daarom, net als andere betrokken exportkredietverzekeraars, zoals UKIP in het Verenigd Koninkrijk, vanuit die zorgen een onafhankelijk onderzoek heeft ingesteld? Zo nee, wat is dan de aanleiding voor het onafhankelijk onderzoek geweest?
Naar aanleiding van berichtgeving over vermeende mensenrechtenschendingen van het Mozambikaanse leger en om recht te doen aan de complexiteit van de veiligheidssituatie heb ik besloten om extra onafhankelijk advies in te winnen.2 Over het onderzoek of het besluitvormingsproces van het Britse UKEF kan ik, zoals eerder aangegeven, geen uitspraken doen.
Klopt het dat de uitkomsten van dat onderzoek nog niet bekend zijn?
Ja, het onderzoek is nog niet afgerond.
Klopt het dat het onderzoek een voorwaarde is voor de herbeoordeling van de exportkredietverzekering voor het LNG-project in Cabo Delgado? Zo nee, wat is dan de relatie tussen het onafhankelijk onderzoek en de herbeoordeling? Zo ja, kunt u dan verklaren dat er, lopende het onderzoek en vooraf aan de herbeoordeling, een lopende EKV te bestaan die project-gelieerde activiteiten dekken die nu in het betreffende projectgebied plaatsvinden?
Ik kan bevestigen dat het onderzoek een voorwaarde is voor de herbeoordeling en dat het kabinet de analyse van de onderzoekers mee zal wegen in de besluitvorming.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 is het juridische handelingsperspectief voor de exporteurspolis wezenlijk anders. Hier is juridische gezien sprake van een lopende polis waar rechten aan ontleend kunnen worden. Onder verzekeringsrecht kan een lopende polis alleen ontbonden worden wanneer er sprake is van fraude of nalatigheid. Daarvan is in dit geval geen sprake. Het kabinet hecht er aan dat Nederlandse exporteurs kunnen rekenen op de dekking waar zij juridisch gezien recht op hebben.
Hoe moeten in het licht van de eerdere uitspraken dat het project stil ligt tot de herbeoordeling van de exportverzekering wegens zorgen rondom veiligheid en mensenrechten, de «voorbereidende» werkzaamheden worden gezien die Van Oord uitvoert met exportsteun van de Nederlandse overheid?
Mijn uitspraak over de doorgang van het project moet bezien worden in de context van de betrokkenheid van de Staat bij de financiering van het project. De financiering van het project staat sinds het uitroepen van de force majeure «on hold».
Anticiperend op een verwachte herstart van het project heeft projecteigenaar verschillende onderaannemers, waaronder Van Oord, de opdracht gegeven voorbereidende werkzaamheden te verrichten.
Total kan als projecteigenaar zelfstandig beslissen om onderaannemers, waaronder Van Oord, opdracht te geven voorbereidende werkzaamheden uit te voeren.
Onder deze exporteurspolis met Van Oord is juridisch gezien sprake van een lopende polis waar rechten aan ontleend kunnen worden. Onder verzekeringsrecht kan een lopende polis alleen ontbonden worden wanneer er sprake is van fraude of nalatigheid. Daarvan is in dit geval geen sprake. Het kabinet hecht er aan dat Nederlandse exporteurs kunnen rekenen op de dekking waar zij juridisch gezien recht op hebben.
Wanneer bent u geïnformeerd dat deze project-werkzaamheden gestart of hervat werden? Welke voorwaarden zijn er aan de lopende verzekering aan Van Oord gesteld?
Ekv-uitvoerder Atradius Dutch State Business (ADSB) monitort het project sinds afgifte van de ekv-polissen in 2021. In het kader van deze monitoring is ADSB goed op de hoogte van eventuele werkzaamheden binnen het project. Van Oord heeft ADSB in mei 2024 op de hoogte gebracht van de plannen om voorbereidende werkzaamheden uit te voeren. Hiermee heeft het project echter nog geen toegang tot de financiering, omdat deze sinds het uitroepen van de force majeure «on hold» staat. Mijn uitspraak over de doorgang van het project moet bezien worden in de context van de betrokkenheid van de Staat bij de financiering van het project. Total kan als projecteigenaar zelfstandig beslissen om onderaannemers, waaronder Van Oord, opdracht te geven werkzaamheden uit te voeren. Total zal dit echter uit eigen vermogen moeten betalen zolang zij niet kunnen beschikken over de projectfinanciering. Op de exporteurspolis zijn de algemene polisvoorwaarden van toepassing.3
Kunt u toelichten waarom u aan de ene kant de Kamer informeert dat het verzekeringstraject en het project «on hold» staat en aan de andere kant, op het moment dat hij deze uitspraak doet, u een lopende verzekering heeft uitstaan waaronder projectwerkzaamheden door een Nederlands bedrijf in het projectgebied plaatsvinden?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 uiteen heb gezet, moeten mijn uitspraken tijdens het commissiedebat van 27 november 2024 gezien worden in de context van de financiering van het project. Dat de projecteigenaar voortijdig besluit om zonder financiering voorbereidende werkzaamheden te laten uitvoeren ligt buiten de invloedssfeer van de financierende partijen.
Kan u aangeven wanneer deze verzekering is afgegeven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke overwegingen speelden daarbij een rol? Hoe is het risico van een negatieve beoordeling in het toekennen van de herverzekering aan TotalEnergies, meegewogen?
De exporteurspolis voor Van Oord is afgegeven op 26 maart 2021.
Waarom dekt ADSB dit risico wel en heeft het de andere polis op pauze staan juist wegens grote risico’s rondom mensenrechtenschendingen, sociale en milieueffecten van het project?
De projectfinanciering staat «on hold» vanwege het uitroepen van de force majeure door de verslechterde veiligheidssituatie die is ontstaan na de terroristische aanslag in maart 2021. Voor de financieringspolis geldt dat er geen sprake is van een lopende polis en dat daar nu geen rechten aan kunnen worden ontleend. Hiermee ontstaat voor Nederland een nieuw wegingsmoment.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 geldt voor de exporteurspolis dat er sprake is van een lopende polis waar rechten aan ontleend kunnen worden. Anders dan bij de financieringspolis bestaat geen juridische mogelijkheid om de voortzetting van de exporteurspolis te heroverwegen.
Klopt het dat u heeft aangegeven dat alle projectactiviteiten en de door de Staat uitgegeven exportkredietverzekering «on hold» staat wegens Force Majeure sinds 2021?
Als gevolg van de force majeure kan het project niet beschikken over de financiering totdat alle financiers en exportkredietverzekeraars, waaronder Nederland, hiertoe toestemming hebben gegeven. Mijn uitspraken over de status van het project moeten in dit licht worden bezien.
Klopt het dat ook andere exportkredietverzekeraars een dergelijke maatregel hebben getroffen?
Het niet-toestaan van trekkingen uit de lening gedurende de force majeure situatie is een gezamenlijk besluit geweest van de betrokken financiers en kredietverzekeraars.
Klopt het dat TotalEnergies daardoor nu nog niet haar gehele benodigde financieringspakket in orde heeft? Zo nee, kunt u aangeven wat de meerwaarde van de door Nederland en het Verenigd Koninkrij on hold-gezette EKV’s is voor het gehele project? Klopt het dat, dankzij de lopende kredietverzekering aan Van Oord, het bedrijf ook als de herbeoordeling negatief uitvalt, voor haar activiteiten betaald zal worden? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat Total niet kan beschikken over de eerder besproken financiering totdat alle financiers en kredietverzekeraars hebben ingestemd. Nog niet alle financiers en kredietverzekeraars hebben ingestemd. Bij het wegvallen van één of meerdere financiers zal het project op zoek gaan naar alternatieve financiering om het ontstane gat op te vullen. In het geval dat er geen Nederlandse betrokkenheid bij de projectfinanciering zou zijn, verwacht ik dat Van Oord door het project betaald zal worden. Het feit dat Van Oord beschikt over een exporteurspolis is voor de betalingsplicht van de projecteigenaar niet relevant. De exporteurspolis dekt voor Van Oord het risico dat zij niet betaald krijgen voor uitgevoerde werkzaamheden.
Kan u toelichten hoe Van Oord «eigenstandig zo een keuze kan maken» om de projectactiviteiten uit te gaan uitvoeren met steun van de Nederlandse overheid, terwijl het project herbeoordeeld wordt? Wat staat hierover in de polisvoorwaarden? Waarom is de exportkredietverzekering aan Van Oord toegekend terwijl u stelt dat het project «on hold» is?
Het betreft een polis die is afgegeven op 26 maart 2021, voorafgaand aan de force majeuresituatie. Zolang Van Oord zich houdt aan de polisvoorwaarden kunnen zij aanspraak maken op de verzekering. De herbeoordeling ziet enkel toe op de financieringspolis. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Klopt het dat u in eerdere uitwisselingen heeft gesteld dat de Nederlandse Staat projecten niet financiert als deze gepaard gaan met onacceptabele mensenrechtenschendingen? Klopt het dat er op dit moment toch een verzekering is gegeven in de context van een project waar u zelf een onafhankelijk onderzoek naar in heeft gesteld? Zo nee, kunt u duiden waarom de lopende verzekering geen samenhang heeft met het project waarvan u zelf grove risico’s heeft geïdentificeerd? Zo ja, hoe verklaart u dit?
Onderhavige financierings- en exporteurspolis zijn op respectievelijk 25 en 26 maart 2021 verstrekt na een uitgebreide milieu- en sociale beoordeling. Op dat moment is geoordeeld dat het project voldoet aan het Nederlandse beleid voor de ekv. Sindsdien is de situatie rondom het project verslechterd. Voor de financieringspolis is sprake van een nieuw besluitvormingsmoment, waarvoor het kabinet alle omstandigheden opnieuw zal wegen. Voor de exporteurspolis is dit niet het geval.
Voldoet Van Oord aan internationale standaarden wanneer zij een opdracht accepteert om voorbereidende werkzaamheden te doen voor een project dat officieel on hold staat vanwege potentiële mensenrechtenschendingen? Zo ja, kunt u dat toelichten? Welke standaarden hanteert u?
De projectfinanciering is gepauzeerd vanwege het verslechteren van de veiligheidssituatie in maart 2021. Sinds afgifte van de polissen wordt het project, inclusief de werkzaamheden van Van Oord, intensief gemonitord door ADSB en onafhankelijke consultants op naleving van de internationale standaarden voor maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo).4 Uit de monitoring blijkt dat Van Oord nog steeds voldoet aan deze standaarden. Van Oord rapporteert sinds afgifte van de polis maandelijks aan ADSB.
Deelt u de zorgen dat TotalEnergies op deze manier via onderaannemers, haar due diligence verlichtingen kan omzeilen en het project op die manier alsnog laten doorgaan terwijl financiers zoals de Nederlandse Staat naar buiten toe communiceert dat het stil staat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom kiest u voor deze strategie?
Het project wordt met behulp van onafhankelijke consultants intensief gemonitord door financiers en kredietverzekeraars, waaronder ADSB. Er kan dan ook geen sprake zijn van het omzeilen van due diligence verplichtingen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over het handelsbeleid op 25 september 2025?
Ja.
Het bericht ‘accountantsbestuur NBA wendt revolte onder leden af’ |
|
Aukje de Vries (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Eelco Heinen (minister financiën, minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «accountantsbestuur NBA wendt revolte onder leden af» uit het Financieel Dagblad?1 Wat is uw appreciatie van de wijziging van het beroepsprofiel, zoals besloten door de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accounants (NBA)?
Ja, ik ben bekend met het artikel.
In de Verordening op de beroepsprofielen staan de werkzaamheden, de kerncompetenties en de vereiste opleiding van accountants. De NBA stelt de beroepsprofielen op.2 Het beroepsprofiel is de basis voor de eindtermen voor de accountantsopleiding die de Commissie Eindtermen Accountantsopleiding (CEA) vaststelt.
De Kwartiermakers toekomst accountancysector (hierna: kwartiermakers) en de door hen ingestelde expertgroep Educatie hebben de NBA geadviseerd om nieuwe beroepsprofielen op te stellen die dienen als referentie voor nieuw ingerichte opleidingen. Daarmee moet de opleiding tot accountant aantrekkelijker worden, zodat er voldoende instroom van nieuwe accountants is en daardoor voldoende controlecapaciteit.
Mijn voorganger heeft de NBA gevraagd een plan van aanpak op te stellen voor de modernisering van het beroepsprofiel.3 Het plan van de NBA omvatte onder meer de oprichting van het Kernteam herijking beroepsprofiel (hierna: kernteam) binnen de NBA, belast met opstellen van een voorstel voor een nieuw beroepsprofiel van de accountant. Daarbij stelde men als belangrijkste voorwaarde aan het nieuwe beroepsprofiel dat de herijking ervoor moet zorgen dat het beroep toekomstbestendig, studeerbaar, en relevant en aantrekkelijk blijft.
Het kernteam heeft met stakeholders gesproken en daarna een ontwerpverordening geconsulteerd. Op 16 juni jl. heeft de ledenvergadering van de NBA ingestemd met de nieuwe verordening.4 De NBA wil met de nieuwe verordening voor het beroepsprofiel van de accountant5 de benodigde kerncompetenties voor de rol van de accountant herijken. Na deze herijking moet het beroepsprofiel «het DNA» van de accountant bevatten. Daarbij besteedt de nieuwe verordening nadrukkelijk aandacht aan de continue professionele ontwikkeling van de accountant, hetgeen in de oude verordening niet was opgenomen.
Met de nieuwe verordening kunnen eindtermen door de CEA worden ontwikkeld, die zijn gericht op het behalen van de accountantsopleiding met en zonder aantekening voor de certificeringsbevoegdheid. Dat is nu ook al het geval. De accountant zou dan bij de opleiding tot Accountant-Administratieconsulent (AA) kunnen kiezen voor het behalen van deze certificeringsbevoegdheid door het afronden van de «Assurance-variant» van de AA-opleiding. Accountants die geen certificeringsbevoegdheid willen behalen, kunnen dan de «Accountancy MKB-variant» van de AA-opleiding volgen. Na het afronden van de Accountancy MKB-variant bestaat tevens de mogelijkheid om een verkorte vervolgopleiding te volgen voor de «Assurance-variant». Hierdoor kunnen accountants die aanvankelijk voor de MKB-variant hebben gekozen, door middel van een kortere route alsnog de certificeringsbevoegdheid behalen. Deze keuzemogelijkheid voor de accountant heeft als doel om de aantrekkelijkheid en de studeerbaarheid van het beroep verder te vergroten wil. Daarnaast blijft de WO-opleiding tot registeraccountant (RA) bestaan.
Deze stap laat zien dat de accountancysector het belang ziet en bereid is om de nodige veranderingen in gang te zetten om het beroep toekomstbestendig en aantrekkelijker te maken. De NBA zal nu de volgende stappen zetten om het eerdergenoemde plan van aanpak verder uit te werken. Zij zal onder meer kijken naar mogelijke aanvullende maatregelen, zoals onder meer een onderscheid tussen de beroepstitel en de opleidingstitel, wijzigingen in titulatuur en eventueel specialisaties in het register. Over de voortgang van dit proces blijf ik in gesprek met de NBA.
Hoe bent u of hoe is het ministerie betrokken bij deze voorstellen?
De verantwoordelijkheid voor het vaststellen van de beroepsprofielen ligt bij de NBA.6 Dit is wettelijk zo vastgelegd. De NBA heeft het Ministerie van Financiën op de hoogte gehouden van de stappen die zij zet om te voldoen aan het verzoek om een plan van aanpak op te stellen om de beroepsprofielen te herzien. De NBA zal het ministerie ook informeren over het vervolg van het traject.
Bent u bekend met het feit dat met name bij MKB’ers en de MKB-accountants grote onrust is over dit besluit?
Ja, ik ben bekend met de zorgen die zijn geuit over het nieuwe beroepsprofiel.
Uit de zienswijzen die naar voren zijn gebracht over de ontwerpverordening op het beroepsprofiel, blijkt dat een deel van de accountants (zowel AA’s als RA’s) van mening is dat het nieuwe beroepsprofiel leidt tot een devaluatie van het beroep van de hbo-opgeleide AA. Volgens hen verdwijnt hierdoor de breed opgeleide accountant die, na een postbachelor hbo-opleiding, bevoegd is verklaringen af te leggen over de jaarcijfers van ondernemingen. Dit zou de aantrekkelijkheid van met name het MKB-accountantsberoep verminderen.
Daarnaast vindt een deel van de MKB-accountants dat iedere AA certificeringsbevoegd moet zijn voor wettelijke controles, met uitzondering van wettelijke controles van organisaties van openbaar belang (oob). De RA krijgt dan een aanvullende aantekening voor het uitvoeren van oob-controles. Deze MKB-accountants pleiten voor een stelsel waarin de WO-masteropleiding voor de RA’s niet langer de standaard is voor het uitvoeren van wettelijke controles en waarin ook de AA als een hbo-accountant in principe deze controles kan verrichten, met uitzondering van controles van organisaties van openbaar belang.
Wat zijn de gevolgen van dit besluit met name ook voor het MKB om een goede accountant te krijgen? Wat zijn de gevolgen voor het midden- en kleinbedrijf in Nederland die een wettelijke controleverklaring nodig hebben? Wat vindt u hiervan?
Het nieuwe beroepsprofiel geeft de keuze aan de accountant of deze certificeringsbevoegd wil zijn voor de uitvoering van de wettelijke controle. Dat houdt in dat accountants de keuze krijgen om de afstudeervariant Accountancy MKB of Assurance te volgen.
Ik verwacht niet dat het AA-accountantsberoep in relevantie zal inboeten. De accountant behoudt onder het nieuwe beroepsprofiel de mogelijkheid om opgeleid te worden als accountant mét of zonder certificeringsbevoegdheid, zoals die al bestond. Bovendien krijgt de accountant de mogelijkheid om na het afronden van de afstudeervariant Accountancy MKB, middels een verkort traject, alsnog de certificeringsbevoegdheid te behalen. Naar mijn mening zou dit juist de flexibiliteit en aantrekkelijkheid van het opleidingstraject kunnen vergroten, doordat het ruimte biedt voor zowel specialisatie als voor het opleiden van breed inzetbare accountants met certificeringsbevoegdheid. Dit zou de aantrekkelijkheid kunnen verbeteren en kunnen leiden tot een hogere instroom van studenten en uiteindelijk een groei van het aantal accountants. Ik heb er dan ook vertrouwen in dat de NBA met dit besluit voor de modernisering van het beroepsprofiel de toegankelijkheid tot accountantsdiensten voor onder meer het MKB verbetert.
De eerste stap richting het nieuwe beroepsprofiel is gezet. Het is nu van belang dat de NBA zorgvuldig de accountancysector betrekt bij de aanpassingen die nodig zijn voor de implementatie van de beroepsprofielen. De CEA zal in navolging van dit nieuwe referentiekader voor het beroepsprofiel de eindtermen voor de accountantsopleiding en examinering herzien, met als doel om de opleiding aantrekkelijker te maken.
Hoe ziet het aanbod van accountants RA en AA er nu uit en wat is de inschatting hoe dat straks is?
Hieronder geef ik u een overzicht van de meest recente cijfers van de NBA over het aanbod van AA’s en Registeraccountant RA’s.
Openbaar accountants
5.214
4.186
Intern en overheidsaccountants
1.309
114
Accountants in business
8.662
1.266
Postactieven
1.454
301
Openbaar accountants
5.367
4.173
Intern en overheidsaccountants
1.303
110
Accountants in business
8.674
1.243
Postactieven
1.401
282
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag drie waarin ik de afstudeervarianten heb toegelicht en heb aangegeven dat er na de afstudeervariant Accountancy MKB een verkort traject zal zijn om de certificeringsbevoegdheid te behalen. Door deze beide programma’s op elkaar aan te laten sluiten is de extra studietijd relatief beperkt. Dit zou AA’s kunnen stimuleren om een certificeringsbevoegdheid te behalen, waardoor het aantal AA’s met deze bevoegdheid kan toenemen. Ik beschik niet over gegevens waarmee het mogelijk is een inschatting te maken van het aantal toekomstige AA’s en RA’s.
Hoe gaat u er voor zorgen dat er straks voldoende accountants zijn die een wettelijke controleverklaring kunnen uitgeven?
De krapte in het aanbod van voldoende certificeringsbevoegde accountants voor wettelijke controles heeft mijn aandacht. Om dit tegen te gaan neemt de accountancysector maatregelen. Als onderdeel daarvan is de NBA, mede naar aanleiding van de bevindingen van de expertgroep en de aanbevelingen van de kwartiermakers, gestart met de modernisering van het beroepsprofiel. De CEA zal in navolging van dit nieuwe referentiekader voor het beroepsprofiel de eindtermen voor de accountantsopleiding en examinering herzien, met als doel om de opleiding en daarmee ook het vak aantrekkelijker te maken.
Als systeemverantwoordelijke draag ik zorg voor een effectieve werking van het stelsel van beroepsreglementering en voor een kwalitatief hoogwaardige beroepsuitoefening. Naar aanleiding van de beoogde modernisering van het beroepsprofiel door de accountancysector bekijk ik in overleg met de betrokken partijen hoe ik kan bijdragen aan het aantrekkelijk maken en houden van het beroep.
Wat zijn de gevolgen op de prijs van accountancydiensten, zoals voor het verkrijgen van een wettelijke controleverklaring, na de wijziging van het beroepsprofiel? Hoe beoordeelt u dit waarschijnlijke effect?
Het nieuwe profiel en de bijbehorende opleiding zijn erop gericht om het accountantsberoep aantrekkelijker te maken. Dit heeft als doel om het aantal certificeringsbevoegde accountants te vergroten.
De markt bepaalt de prijs voor de wettelijke controle op de jaarrekening. Die prijs komt tot stand in onderlinge afspraken tussen ondernemingen en accountantsorganisaties. Als het nieuwe beroepsprofiel leidt tot een toename van het aantal bevoegde accountants, dan kan dit, bij een gelijkblijvende vraag naar accountancydiensten, een drukkend effect op de prijs hebben.
Wat zijn de gevolgen voor de instroom en uitstroom aan accountants door bovengenoemde wijziging? Hoe verhoudt zich dit tot de verwachte toekomstige vraag naar accountancydiensten? Wat is uw appreciatie van deze geschatte ontwikkeling?
Zoals ik eerder beschreef, is het doel van de modernisering van het beroepsprofiel om het beroep toekomstbestendig en aantrekkelijk te maken, zowel voor RA’s als AA’s. Dit kan leiden tot een toename van het aantal accountants dat bevoegd is tot het verrichten van wettelijke controles.
Het is van groot belang dat er voldoende accountants beschikbaar zijn om de wettelijke controles uit te voeren. De huidige ontwikkelingen in de vraag naar en het aanbod van accountants leiden tot zorgen bij zowel ondernemingen die hun jaarrekening moeten laten controleren als bij accountantsorganisaties die beperkt zijn in hun capaciteit om aan de vraag uit de markt te voldoen. De aanpassing van het beroepsprofiel door de accountancysector kan bijdragen aan het vergroten van het aantal bevoegde accountants, zodat kan worden voldaan aan de (toekomstige) vraag. De aanpassingen dienen er immers voor te zorgen dat de kerncompetenties van de toekomstige rol van de accountant beter naar voren komen. Ik volg deze ontwikkelingen dan ook met belangstelling en blijf hierover in gesprek met de betrokken partijen.
Wat zijn de gevolgen van de wijziging van het beroepsprofiel voor de fysieke spreiding over Nederland van accountants die een wettelijke controleverklaring kunnen afgeven? Wat vindt u van deze verwachte consequentie? Ziet u dat er nog meer consolidatie gaat plaats vinden en nog minder concurrentie zal zijn?
Ik verwacht niet dat de wijzigingen aan het beroepsprofiel invloed heeft op de geografische spreiding van accountants. Ik verwacht ook niet dat het aanbod van accountants afneemt door het nieuwe beroepsprofiel. Zoals hierboven beschreven is het doel is dat het toeneemt.
Hoe borgt u een florissante toekomst voor accountants voor het MKB en voor accountant-administratieconsulenten?
Als systeemverantwoordelijke draag ik zorg voor het waarborgen van een effectief stelsel van beroepsreglementering en toezicht in de accountancysector, zodat de kwaliteit van wettelijke controle en het vertrouwen hierin behouden blijven. Tot dit stelsel behoren alle accountants, onder wie de AA’s, die allen een belangrijke bijdrage leveren aan de kwaliteit van de controle op de financiële verslaggeving en daarmee bijdragen aan het publieke belang dat hiermee gemoeid is. In dit stelsel vervult de AA een belangrijke rol bij het opstellen en samenstellen van en het adviseren over financiële verslaggeving.
De accountancysector heeft een belangrijke stap gezet in de modernisering van het accountantsberoep. Deze stap is gezet met het oog op het toekomstbestendig en aantrekkelijk maken van het beroep, zodat ook in de toekomst voldoende accountants beschikbaar blijven voor het uitvoeren van wettelijke controles en passie blijven behouden voor het beroep. Ik heb er vertrouwen in dat het nieuwe beroepsprofiel van de accountant in voldoende mate rekening houdt met de rol en positie van alle accountants, onder wie de AA, zowel wat betreft de aard van het werk als de aantrekkelijkheid ervan.
Het is nu van belang dat de sector voortvarend werk maakt van de verdere uitwerking en implementatie van het nieuwe beroepsprofiel. Tegelijkertijd blijf ik in gesprek met de NBA en andere belangrijke stakeholders, zoals de SRA, over de signalen en zorgen die leven onder AA’s.
Steunt u de oproep van Bianca de Jong-Muhren, de beoogde nieuwe voorzitter van de NBA, om te komen tot eenheid in de sector? Zo ja, hoe gaat u daar aan bijdragen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik steun de oproep van de beoogde nieuwe voorzitter van de NBA.
De NBA is de wettelijke beroepsorganisatie die de gemeenschappelijke belangen van accountants in Nederland behartigt. Zij stelt beroepsregels vast, ontwikkelt standaarden en richtlijnen voor de beroepsuitoefening en bewaakt de kwaliteit en integriteit van het beroep. In dit kader is het de verantwoordelijkheid van de NBA om de eenheid binnen de accountancysector te bewaken en waar mogelijk te verbeteren. Ik blijf met de NBA in gesprek over signalen die vanuit de sector mij bereiken.
Een ongekend kritisch rapport van de Europese Rekenkamer over het coronaherstelfonds |
|
Aukje de Vries (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Eelco Heinen (minister financiën, minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek «prestatiegerichtheid, verantwoordingsplicht en transparantie – lessen die te trekken zijn uit de tekortkomingen van de RRF» van de Europese Rekenkamer?1
Ja, ik ben bekend met de op 6 mei jl. verschenen publicatie van de Europese Rekenkamer (ERK) «Prestatiegerichtheid, verantwoordingsplicht en transparantie – lessen die te trekken zijn uit de tekortkomingen van de RRF». Deze publicatie betreft geen nieuw onderzoek, maar vat de eerdere adviezen en verslagen van de ERK met betrekking tot het ontwerp, het controlekader en de uitvoering van de Herstel en veerkrachtfaciliteit (HVF) samen.
Wat vindt u van het rapport? En welke lessen trekt u hieruit voor het toekomstig beleid en de Nederlandse standpuntbepaling in de Europese Unie met betrekking tot dit soort instrumenten?
Het kabinet hecht belang aan de controlerende rol van de ERK en haar toezien op de rechtmatige besteding van Europese middelen. De ERK signaleert punten die van belang zijn voor eventuele toekomstige instrumenten die gericht zijn op prestatie gebonden financiering.
De kritiek van de ERK heeft betrekking op diverse punten, waaronder onduidelijkheid over kosten en resultaten, en het ontbreken van effectieve controlemechanismen. Onderstaand worden deze punten samengevat en voorzien van een duiding en appreciatie.
De ERK is van mening dat de efficiëntie van de inzet van HVF-middelen niet kan worden gemeten, omdat het onduidelijk is wat de kosten zijn van de uitgevoerde plannen. Bij de HVF vindt uitbetaling plaats op basis van het bereiken van mijlpalen en doelstellingen, niet op basis van gedeclareerde uitgaven zoals bij klassieke EU-instrumenten. Lidstaten moesten bij het opstellen van hun herstel- en veerkrachtplan (HVP) wel ex ante een kosteninschatting onderbouwen, maar de werkelijk gemaakte kosten spelen geen rol bij de uitbetaling. De Raad van de Europese Unie, de Europese Commissie en het Europees Parlement zijn het in 2021 eens geworden over deze systematiek. Deze systematiek bood een manier om praktische invulling te geven aan de koppeling van EU-middelen aan structurele hervormingen in lidstaten. Deze werkwijze vergroot ook de prikkel voor het boeken van voortgang ten aanzien van noodzakelijke investeringen, omdat de mijlpalen en doelstellingen ook betrekking hebben op tussenstappen. Het is dus een bewuste keuze geweest om de HVF anders vorm te geven dan bijvoorbeeld de cohesiefondsen. Het kabinet voorziet hier ook een risico van een dubbele verantwoordingslast.
Daarnaast vindt de ERK dat de HVF geen resultaatgericht instrument is. De mijlpalen en doelstellingen zijn volgens de ERK in veel gevallen gericht op output in plaats van impact. De Commissie heeft in een richtsnoer2 lidstaten aangemoedigd om voornamelijk gebruik te maken van input- of output-indicatoren bij het vaststellen van de mijlpalen en doelstellingen. De Commissie raadde het gebruik van impact-indicatoren af, gegeven de onvoorspelbaarheid van zulke indicatoren en hun afhankelijkheid van andere factoren waar de lidstaat zelf geen invloed op heeft. Het kabinet vindt het wenselijk om resultaten te meten, maar erkent daarbij dat het om verschillende redenen, zoals aangehaald door de Commissie, lastig is om (op korte termijn) resultaten te beoordelen. Het kabinet kan zich daarom vinden in het advies van de Commissie.
Hiernaast is de ERK van mening dat het nalevingskader van de HVF en de regels voor de bescherming van de financiële belangen van de EU niet robuust genoeg zijn. De controlesystemen bevatten volgens de ERK tekortkomingen. Daarnaast ziet de ERK dat de Commissie alleen corrigerende maatregelen kan nemen in geval van ernstige onregelmatigheden en systeemgebreken. De Commissie kan geen correcties aanbrengen voor individuele inbreuken op de regels inzake overheidsopdrachten in het geval deze niet «ernstig» zijn.
Om de financiële belangen van de EU te beschermen, dat wil zeggen fraude, corruptie, dubbele financiering en belangenverstrengeling te voorkomen, op te sporen en te corrigeren zijn er binnen de HVF diverse bepalingen van kracht, die zijn vastgelegd in de HVF-verordening. Daarbij staan lidstaten primair aan de lat om de financiële belangen van EU te beschermen. Dit vertaalt zich in diverse verplichtingen. Om aanspraak te maken op middelen uit de HVF moeten lidstaten, als onderdeel van hun herstelplan, een robuust nationaal controlesysteem opzetten. Bij de beoordeling van de herstelplannen heeft de Commissie getoetst of de controlesystemen voldeden aan de eisen van de HVF-verordening. Daarnaast voert de Commissie in alle lidstaten zogenoemde systeemaudits uit om te controleren of de controlesystemen voldoen aan de vereisten. Zonder een goed werkend controlesysteem hebben lidstaten geen recht op uitbetaling. Lidstaten moeten verkeerd uitbetaalde of incorrect bestede middelen terugvorderen. Daarnaast is vastgelegd dat lidstaten ten behoeve van audit en controle, gegevens moeten verzamelen over o.a. eindontvangers, contractanten en sub-contractanten. Verder moet een lidstaat met ieder betaalverzoek een beheersverklaring meesturen die o.a. bevestigt dat de controlesystemen de nodige garanties bieden dat de middelen zijn beheerd volgens alle toepasselijke regels, in het bijzonder inzake het voorkomen van belangenconflicten, fraude, corruptie, en dubbele financiering. Ook moet een lidstaat bij ieder betaalverzoek een samenvatting meesturen van de door de nationale auditautoriteit uitgevoerde audits, met inbegrip van vastgestelde zwakke punten en eventuele genomen corrigerende maatregelen. Doordat de Commissie eisen stelt aan de controlesystemen, systeemaudits en audits op maatregelniveau uitvoert, en de lidstaten verplicht zijn om gegevens van eindontvangers te verzamelen en controleren, is bekend waar en bij wie de middelen terecht zijn gekomen. Daarnaast heeft de Commissie tijdens de looptijd van de HVF aanvullende richtsnoeren publiceert om lidstaten te ondersteunen bij het tegengaan van bijvoorbeeld dubbele financiering3.
Dat gezegd hebbende, hecht het kabinet er groot belang aan dat de financiële belangen van de EU worden beschermd Het kabinet ziet de HVF als een eenmalig en tijdelijk instrument dat is opgezet in reactie op een uitzonderlijke crisis. Het kabinet is geen voorstander van een herhaling van de financiering van het instrument middels gemeenschappelijke leningen. Het kabinet staat wel open voor een verkenning van het gebruik van resultaatgericht begroten, waarmee lidstaten aan vooraf vastgestelde voorwaarden/prestaties moeten voldoen alvorens middelen uit EU-fondsen worden uitgekeerd. Mocht de werkwijze van resultaatgericht begroten, met uitbetaling op basis van het bereiken van mijlpalen en doelstellingen, een vervolg krijgen onder het volgend MFK dan is het van belang dat de observaties van de ERK waar relevant worden benut. Dat betekent concreet dat tekortkomingen in de controlesystemen zo vroeg mogelijk moeten worden opgespoord en gecorrigeerd, en dat de Commissie ook correcties moet kunnen aanbrengen voor individuele inbreuken op de regels inzake overheidsopdrachten in het geval deze niet ernstig zijn. Hierbij geeft het kabinet wel graag mee dat de administratieve lasten nu al erg hoog zijn, en dat ervoor gewaakt moet worden dat verantwoordingslasten proportioneel blijven.
Ook vindt de ERK dat de methode die de Commissie heeft vastgesteld om de financiële bijdragen van de HVF aan een lidstaat te verlagen in geval van niet-naleving van mijlpalen en streefdoelen, tot verschillende interpretaties kan leiden. Deze methode rust gedeeltelijk op een kwalitatieve interpretatie van het belang van een niet-behaalde mijlpaal of streefdoel. Het kabinet acht het derhalve van belang dat de Commissie transparant is over haar beoordeling en kaders zoveel mogelijk vooraf worden vastgesteld.
Tot slot wijst de ERK erop dat de huidige regels geen bepaling bevatten op grond waarvan de Commissie het terugdraaien van eerdere verwezenlijkte mijlpalen en streefdoelen na 2026 kan aanpakken. In het geval dat mijlpalen of doelstellingen die reeds zijn behaald, door een lidstaat worden teruggedraaid, kan de Commissie corrigerende maatregelen nemen. Wanneer deze situatie zich voordoet, zal een lidstaat bij het indienen van het eerstvolgende betaalverzoek een korting op de uitbetaling ontvangen, evenredig aan de teruggedraaide mijlpaal of doelstelling. In het geval dat er geen betaalverzoeken meer ingediend worden door de lidstaat, zoals het geval zal zijn na 2026, kunnen alleen middelen worden teruggevorderd door de Commissie als sprake is van ernstige schending van een verplichting uit hoofde van de financieringsovereenkomst of leningsovereenkomst, of als een lidstaat geen corrigerende maatregelen heeft genomen in het geval van fraude, corruptie en belangenverstrengeling. Het kabinet merkt op dat de Commissie tot op zekere hoogte dus wel mogelijkheden heeft om corrigerende maatregelen te nemen.
Hoe kan het dat de Europese Rekenkamer constateert dat eind 2024 42% van de gelden is uitbetaald, terwijl slechts 28% van de mijlpalen en streefdoelen is bereikt?
Conform de HVF-verordening konden lidstaten aanspraak maken op voorfinanciering uit de HVF, ter waarde van maximaal 13% van de toegewezen giften en leningen. De verdere uitbetalingen vinden plaats op basis van het behalen van mijlpalen en doestellingen. Daarbij zijn de verschillende betalingstermijnen gekoppeld aan sets van mijlpalen en doelstellingen. Dit is vastgelegd in het uitvoeringsbesluit van de Raad van de Europese Unie (de Raad) ter vaststelling van het HVP en de door de lidstaat en de Commissie overeengekomen operationele regelingen. Het totale bedrag waar een lidstaat aanspraak op maakt is niet evenredig verdeeld over deze betalingstermijnen, noch over het aantal mijlpalen en doelstellingen. Het betalingsprofiel verschilt per lidstaat, waarbij rekening is gehouden met het relatieve belang van deze mijlpalen en doelstellingen. Betaalverzoeken waarin grotere mijlpalen of doelstellingen zijn opgenomen, zoals het voltooien van een belangrijke maatregel, staan gelijk aan een relatief grotere uitbetaling uit de faciliteit. Deze werkwijze, en de verstrekte voorfinanciering, zorgen ervoor dat het percentage dat is uitbetaald aan een lidstaat niet noodzakelijkerwijs overeen hoeft te komen met het percentage behaalde mijlpalen en doelstellingen.
Wat kan er nog gedaan worden om voor het restant van de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit (Recovery and Resilience Facility; RRF) niet weer zo’n rapport te krijgen? Hoe gaat u dat aanpakken en aankaarten in de vergaderingen van de Eurogroep en de Ecofinraad?
De analyse van de ERK betreft geen nieuw onderzoek, maar vat de eerdere adviezen en verslagen van de ERK met betrekking tot het ontwerp, het controlekader en de uitvoering van de HVF samen. De analyse richt zich op het ontwerp en de uitvoering van de HVF en de HVPs in brede zin. Het is in eerste instantie aan de Commissie om zich hiervan rekenschap te geven, aangezien zij is belast met het toezicht op de implementatie van de HVF, en het recht van initiatief heeft voor het doen van voorstellen voor toekomstige instrumenten. De Commissie verwijst in reacties op de reeds gepubliceerde rapporten van de ERK op de afspraken over de werkwijze van de HVF, zoals die door de medewetgevers (de Raad en Europees Parlement) zijn vastgelegd in de HVF-verordening. Het kabinet heeft begrip voor deze reactie. Het kabinet verwelkomt daarnaast het gehoor dat de Commissie heeft gegeven aan een deel van de aanbevelingen van de ERK die volgden uit eerdere rapporten.
Een wijziging van de werkwijze van de huidige HVF ligt gegeven de beperkte resterende looptijd van de HVF (tot eind 2026) niet voor de hand. Het kabinet ziet de HVF als een eenmalig en tijdelijk instrument dat is opgezet in reactie op een uitzonderlijke crisis. Het kabinet is geen voorstander van een herhaling van de financiering van het instrument middels gemeenschappelijke leningen. Het kabinet staat wel open voor een verkenning van het gebruik van resultaatgericht begroten, waarmee lidstaten aan vooraf vastgestelde voorwaarden/prestaties moeten voldoen alvorens middelen uit EU-fondsen worden uitgekeerd. Het kabinet acht het van belang dat bij het opstellen van eventuele voorstellen voor toekomstige instrumenten gebaseerd op prestatiegerichte systematiek, de bevindingen en aanbevelingen van de ERK op relevante punten ter harte worden genomen.
Deelt u de constatering van de Europese Rekenkamer dat er slechts beperkt zicht is op de resultaten die worden geboekt bij het behalen van de mijlpalen van het Herstel- en Veerkrachtplan? Zo nee, waarom niet?
De ERK is van mening dat de HVF geen resultaatgericht instrument is. De mijlpalen en doelstellingen zijn volgens de ERK gericht op output in plaats van impact. De Commissie heeft in een richtsnoer4 lidstaten aangemoedigd om voornamelijk gebruik te maken van input- of output-indicatoren bij het vaststellen van de mijlpalen en doelstellingen. De Commissie raadde het gebruik van impact indicatoren, zoals de ERK deze graag had gezien, af gegeven de onvoorspelbaarheid van zulke indicatoren en hun afhankelijkheid van andere factoren waar de lidstaat zelf geen invloed op heeft. Het kabinet kan zich vinden in dit advies.
Daarnaast is het bijzonder lastig om op korte termijn resultaten te beoordelen. De deadline voor het voltooien van mijlpalen en doelstellingen is augustus 2026, en een groot deel van de mijlpalen en doelstellingen moet nog worden geïmplementeerd. Ook kan het langer duren voordat de concrete resultaten van doorgevoerde hervormingen en investeringen meetbaar zijn. Het zou daarom prematuur zijn om nu een volledig beeld te schetsen van de concrete resultaten van de HVF.
Conform de HVF-verordening zal de Commissie uiterlijk 31 december 2028 een onafhankelijk ex-postevaluatieverslag voorleggen aan het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie (de Raad), het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s. Dit verslag zal bestaan uit een algemene evaluatie van de faciliteit en zal informatie bevatten over het effect ervan op de lange termijn.
Welke lessen trekt u daaruit, mede met het oog op de plannen van de Europese Commissie om in het Meerjarig Financieel Kader meer conditionaliteit in te bouwen?
Het kabinet ziet de HVF als een eenmalig en tijdelijk instrument dat is opgezet in reactie op een uitzonderlijke crisis. Het kabinet is geen voorstander van een herhaling van de financiering van het instrument middels gemeenschappelijke leningen. Het kabinet staat wel open voor een verkenning van het gebruik van resultaatgericht begroten, waarmee lidstaten aan vooraf vastgestelde voorwaarden/prestaties moeten voldoen alvorens middelen uit EU-fondsen worden uitgekeerd. Mocht de werkwijze van resultaatgericht begroten, met uitbetaling op basis van het bereiken van mijlpalen en doelstellingen, een vervolg krijgen onder het volgend Meerjarig Financieel Kader (MFK), dan is het van belang dat de observaties van de ERK waar relevant ter harte worden genomen. Deze lessen en de appreciatie ervan zijn toegelicht in het antwoord op vraag 2. De kabinetsinzet ten aanzien van prestatiegerichte financiering in het volgende MFK is opgenomen in de Kamerbrief van 28 maart jl5.
Deelt u de constatering van de Europese Rekenkamer dat het Herstel- en Veerkrachtplan het risico van overlapping met andere fondsen van de Europese Unie vertoont? Zo nee, waarom niet? Hoe wordt dat in de toekomst voorkomen?
De ERK heeft kritiek op het feit dat de HVF doelstellingen een groot aantal beleidsterreinen bestrijken, waardoor het risico op overlap met andere EU-instrumenten toeneemt. In dit kader adviseert de Commissie voor de inrichting van mogelijke toekomstige prestatiegerichte instrumenten dat het toepassingsgebied en de doelstellingen van de instrumenten duidelijk zijn omschreven.
De HVF is gericht op het vergroten van de veerkracht van de lidstaten, door middel van steun voor maatregelen die betrekkingen hebben op beleidsterreinen die gestructureerd zijn in zes pijlers, namelijk: de groene transitie; digitale transformatie; slimme duurzame en inclusieve groei; sociale en territoriale cohesie; gezondheid en economische; en sociale en institutionele veerkracht. Er bestaan verschillende EU-instrumenten, waaronder de Europese Structuur- en Investeringsfondsen, die ook een aantal van deze terreinen bestrijken. Het kabinet acht het wenselijk dat onder het volgende MFK overlap tussen verschillende instrumenten zoveel mogelijk wordt beperkt.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat de Europese Commissie in veel gevallen geen geld terug kan vorderen als een lidstaat zich niet aan de regels houdt, omdat het geld al is overgemaakt? Hoe kan dit in de toekomst worden voorkomen?
De kritiek van de ERK op de beperkte mogelijkheid van de Commissie om middelen terug te vorderen heeft betrekking op twee zaken. In de eerste plaats noemt de ERK dat de Commissie alleen corrigerende maatregelen kan nemen, oftewel middelen terugvorderen, in geval van ernstige onregelmatigheden en systeemgebreken. De Commissie kan geen correcties aanbrengen voor individuele inbreuken op de regels inzake overheidsopdrachten (in het geval deze niet «ernstig» zijn). Het kabinet kan de kritiek van de ERK op dit punt volgen. Het kabinet zet onderstaand uiteen welke verschillende gronden bestaan op basis waarvan terugvordering wel kan plaatsvinden.
Conform artikel 22 lid 5 van de HVF-verordening voorziet de financiële overeenkomst, en in voorkomend geval leningsovereenkomst, die wordt afgesloten tussen een lidstaat en de Commissie, de Commissie van het recht om in een aantal gevallen middelen die zijn uitbetaald uit de HVF terug te vorderen. In reactie op een eerdere aanbeveling van de ERK6 heeft de Commissie richtsnoeren7 opgesteld die een kader bieden voor de toepassing van deze bepaling. Er bestaan drie situaties op grond waarvan de Commissie verminderingen en terugvordering van HVF-middelen kan uitvoeren. Allereerst in het geval dat fraude, corruptie en belangenverstrengelingen die de financiële belangen van de EU schaden niet zijn gecorrigeerd door een lidstaat. Ten tweede, in het geval van ernstige schending van een verplichting uit hoofde van de financieringsovereenkomst of de leningsovereenkomst tussen de lidstaat en de Commissie. Dit vereist een schending door de lidstaat van specifieke verplichtingen van de overeenkomsten die op een wezenlijke wijze afbreuk doet aan de rechten van de Commissie of de goede besteding van middelen van de EU. Ten derde, in het geval dat informatie en rechtvaardiging die ten grondslag liggen aan een betaalverzoek onjuist blijken te zijn.
In het geval dat de situatie zich voordoet dat de Commissie middelen gaat terugvorderen, wordt dit in eerste instantie gedaan door middel van een vermindering van de eerstvolgende uitbetaling uit de faciliteit. Indien er geen openstaande betaalverzoeken meer zijn of de lidstaat geen betaalverzoeken meer indient, zal de Commissie een nota aan de lidstaat uitschrijven om de te betalen middelen, terug te vorderen.
In de tweede plaats noemt de ERK de beperkte mogelijkheid van de Commissie om middelen terug te vorderen in het geval dat mijlpalen en doelstellingen worden teruggedraaid. Wanneer deze situatie zich voordoet, zal een lidstaat bij het indienen van het eerstvolgende betaalverzoek een korting op de uitbetaling ontvangen, evenredig aan de teruggedraaide mijlpaal of doelstelling. In het geval dat er geen betaalverzoeken meer ingediend worden door de lidstaat, kunnen er geen middelen worden teruggevorderd door de Commissie anders dan op de hierboven genoemde gronden.
Deelt u de mening dat de constatering van de Europese Rekenkamer dat het «onduidelijk is of EU-burgers echt waar voor hun geld krijgen» uiterst pijnlijk is, aangezien er immer zorgvuldig moet worden omgegaan met belastinggeld? Deelt u eveneens de mening dat dit een zeer slechte zaak is voor draagvlak voor de Europese Unie in zijn algemeenheid?
Het kabinet hecht aan een effectieve besteding van EU-middelen. Het is van belang dat burgers erop kunnen vertrouwen dat EU middelen correct en effectief worden besteed, ook met oog op het draagvlak.
De ERK is van mening dat de efficiënte inzet van HVF-middelen niet kan worden gemeten, omdat het onduidelijk is wat de kosten zijn van de uitgevoerde plannen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 vindt uitbetaling plaats op basis van het bereiken van mijlpalen en doelstellingen, niet op basis van rechtmatigheid van gedeclareerde uitgaven zoals bij klassieke EU-instrumenten. Lidstaten moesten wel bij het opstellen van hun herstel- en veerkrachtplan (HVP) ex ante een kosteninschatting onderbouwen, maar de gemaakte kosten spelen geen rol bij de uitbetaling. De lidstaten, de Europese Commissie en het Europees Parlement zijn het in 2021 eens geworden over deze systematiek. Dit bood een manier om praktische invulling te geven aan de koppeling van EU-middelen aan structurele hervormingen in lidstaten. Deze werkwijze vergroot ook de prikkel voor het boeken van voortgang ten aanzien van noodzakelijke investeringen, omdat de mijlpalen en doelstellingen ook betrekking hebben op tussenstappen. Het is dus een bewuste keuze geweest om de HVF anders vorm te geven dan bijvoorbeeld de cohesiemiddelen. Het kabinet voorziet hier ook een risico van dubbele verantwoordingslast.
Deelt u, net als de Europese Rekenkamer, de constatering dat er risico is dat de terugbetalingen van het Herstel- en Veerkrachtplan door de gestegen rentes toekomstige begrotingen van de Europese Unie flink onder druk kunnen zetten? Zo nee, waarom niet? Wat betekent dit voor de Nederlandse afdrachten in het volgende Meerjarig Financieel Kader?
In het eigenmiddelenbesluit8 is overeengekomen dat de middelen die zijn geleend ten behoeve van het giftendeel van de HVF via de EU-begroting worden terugbetaald. Die terugbetaling moet uiterlijk in 2058 zijn afgerond, gestaag en voorspelbaar gebeuren en jaarlijks niet groter zijn dan 7,5% van de geleende middelen. Het aandeel dat de lidstaten moeten bijdragen aan de terugbetaling hangt af van de BNI-sleutel. In een brief van 27 augustus 20249 heeft het kabinet uiteengezet dat de terugbetaling voor Nederland naar schatting neerkomt op 38 miljard euro tot en met 2058. Dit betreft zowel de nominale terugbetaling van het subsidiedeel als de rentelasten. Een hogere rente leidt tot een hogere terugbetaling voor de EU en daarmee ofwel tot herprioritering in de EU-begroting ofwel tot hogere afdrachten van lidstaten, waaronder Nederland.
Er moeten nog afspraken worden gemaakt over de precieze terugbetaling van NGEU. Deze afspraken worden gemaakt in het kader van de onderhandelingen over het volgend MFK. In de tweede helft van 2025 publiceert de Commissie naar verwachting een voorstel voor het volgende MFK.
Wat is de onderbouwing van de Europese Commissie om te stellen dat het Herstel- en Veerkrachtplan wél een prestatiegericht instrument is, in het bijzonder gezien de constatering van de Europese Rekenkamer dat eind 2024 42% van de gelden is uitbetaald, terwijl slechts 28% van de mijlpalen en streefdoelen is bereikt? Welke gevolgen moet dit hebben voor de resterende uitbetaling van de middelen (58%)?
De ERK hanteert een andere definitie van een prestatiegericht instrument dan de Commissie. Volgens de definitie van de ERK zijn prestaties een maatstaf die aangeeft in hoeverre de doelstellingen van door de EU gefinancierde acties, projecten of programma’s zijn verwezenlijkt en of dit op een kosteneffectieve wijze is gedaan. De ERK vindt dat de HVF conform deze definitie geen resultaatgericht instrument is. De mijlpalen en doelstellingen zijn volgens de ERK gericht op output in plaats van resultaten.
De Commissie hanteert in het kader van de HVF een andere definitie van prestaties, waarbij met de term prestaties wordt gedoeld op het behalen van mijlpalen en doelstellingen. Uitbetaling vindt plaats op basis van het bereiken van deze mijlpalen en doelstellingen. De Commissie heeft in een richtsnoer10 lidstaten aangemoedigd om voornamelijk gebruik te maken van input- of output-indicatoren bij het vaststellen van de mijlpalen en doelstellingen. De Commissie raadde het gebruik van impact indicatoren, zoals de ERK deze graag had gezien, af gegeven de onvoorspelbaarheid van zulke indicatoren en hun afhankelijkheid van andere factoren waar de lidstaat zelf geen invloed op heeft.
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 3 bestaat er een aantal verklaringen voor het feit dat het percentage uitbetaalde middelen hoger ligt dan het percentage bereikte mijlpalen en doelstellingen.
Hoe neemt u de lessen van dit kritische rapport mee bij uw inzet voor de aanstaande vaststelling van het Meerjarig Financieel Kader, in het bijzonder omdat de voorzitter van de Europese Commissie, mevrouw Von der Leyen, het Herstel- en Veerkrachtplan als uitgangspunt voor deze toekomstige begroting van de Europese Unie wil hanteren?
Op dit moment ligt er nog geen concreet Commissievoorstel voor het aanstaande Meerjarig Financieel Kader. Het is daarom te vroeg om al een nader oordeel te hebben over de toepassing van de systematiek van het Herstel- en Veerkrachtfaciliteit in het volgende MFK. Het kabinet deelt naar verwachting na het zomerreces de appreciatie van het MFK-voorstel met uw Kamer.
Het rapport biedt echter wel aanknopingspunten voor het kabinet. Het kabinet hecht belang aan de controlerende rol van de ERK en haar toezien op de rechtmatige besteding van Europese middelen. Het kabinet ziet de HVF als een eenmalig en tijdelijk instrument dat is opgezet in reactie op een uitzonderlijke crisis. Het kabinet is geen voorstander van een herhaling van de financiering van het instrument middels gemeenschappelijke leningen. Het kabinet staat wel open voor een verkenning van het gebruik van resultaatgericht begroten, waarmee lidstaten aan vooraf vastgestelde voorwaarden/prestaties moeten voldoen alvorens middelen uit EU-fondsen worden uitgekeerd. Mocht de werkwijze van resultaatgericht begroten een vervolg krijgen onder het volgend MFK, dan is het van belang dat de relevante aanbevelingen van de ERK op dit punt ter harte worden genomen. De lessen die worden meegenomen en een uitgebreidere appreciatie van de kernpunten van het synergierapport zijn opgenomen in de beantwoording op vragen 2 en 6.
Hoe schat u het krachtenveld in de Europese Unie om de aanbevelingen en kritiekpunten van dit rapport ter harte te nemen voor toekomstige financieringsinstrumenten van de Europese Unie in?
Het is in dit stadium onduidelijk hoe het krachtenveld eruit ziet met betrekking tot de kritiekpunten uit het syntheserapport. In algemene zin verwelkomen de lidstaten de rapporten van de ERK over de HVF, maar wordt er ook begrip getoond voor kritische tegenreacties van de Commissie. Lidstaten hebben in het verleden hun zorgen uitgesproken over de correcte besteding van middelen. Daarnaast zijn ook zorgen geuit over de hoge administratieve lasten die de uitvoering van de HVF met zich mee heeft gebracht.
Het bericht dat loyale klanten meer betalen voor een verzekering |
|
Aukje de Vries (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Eelco Heinen (minister financiën) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek van de Autoriteit Financiële Markten getiteld «Een eerlijke premie voor loyale klanten» waaruit blijkt dat bij bijna de helft van de verzekeraars loyale klanten meer premie betalen?1
Ja.
Hoe kijkt u naar de bevindingen van het onderzoek? Welke regels worden hierdoor overtreden?
In haar rapport concludeert de AFM dat bijna de helft van de onderzochte verzekeraars bij minimaal één van hun producten hogere premies rekent voor loyale klanten zonder dat dit verklaarbaar is op basis van de risicoprofielen van die klanten. Zij stelt tevens vast dat dit mogelijk in strijd is met de eerlijke en zorgvuldige behandeling van klanten. Als dit het geval is, dan is dit een onwenselijke praktijk. Ik waardeer het dat de AFM haar rol als toezichthouder hier vervult en dit heeft onderzocht, en waar nodig hiertegen optreedt.
De AFM benoemt in de publicatie de regels die hiermee mogelijk worden overtreden, namelijk de normen voor productontwikkeling en de algemene zorgplicht van verzekeraars. Het rapport stelt: «Volgens artikel 32 Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (BGfo) moet een financiële onderneming beschikken over adequate procedures en maatregelen die waarborgen dat bij de ontwikkeling van het financieel product op een evenwichtige wijze rekening wordt gehouden met de belangen van de consument en dat het financieel product aantoonbaar het resultaat is van deze belangenafweging. Onderdeel hiervan is dat de producten kostenefficiënt zijn voor de klant. Artikel 25 IDD (Toezicht op producten en governancevereisten) bevat een vergelijkbare norm. Op grond van artikel 4:24a Wft, die tevens een verwerking is van artikel 17, lid 1, IDD, dienen financiële dienstverleners verder op zorgvuldige wijze de gerechtvaardigde belangen van de consument in acht te nemen.»2
Deelt u de mening dat het niet eerlijk is dat loyale klanten bij bijna de helft van de verzekeringsmaatschappijen meer premie betalen dan nieuwe klanten, zonder dat die verschillen verklaard kunnen worden, bijvoorbeeld door een ander risicoprofiel? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Voor mijn standpunt over de bevindingen van de AFM verwijs ik naar antwoord 2. De AFM heeft in haar rapport gesteld dat zij de betreffende verzekeraars heeft aangesproken en dat zij de komende periode met hen in gesprek zal treden over naleving van de productontwikkelingsnorm. Tevens zal de AFM bekijken of er inderdaad sprake is van overtreding van de productontwikkelingsnorm. Het is aan de toezichthouder om indien nodig op te treden.
Welke verklaring heeft u dat dit fenomeen voorkomt bij de helft van de verzekeringsmaatschappijen, maar ook een verklaring waarom het niet voorkomt bij de andere helft van de verzekeraars?
Verzekeraars stellen zelf de hoogte van premies voor hun producten vast. De wijze waarop zij komen tot hun premiestelling is bedrijfsvertrouwelijk. Ik heb daar geen inzicht in en kan daarom geen uitspraak doen over de redenen waarom dit fenomeen bij sommige verzekeraars wel en bij andere verzekeraars niet voorkomt. Het rapport van de AFM gaat hier niet op in.
Welke mogelijkheden heeft de toezichthouder om op te treden tegen verzekeraars die hiermee Nederlandse- en Europese regels overtreden van eerlijke en zorgvuldige behandeling van klanten, zonder goede verklaring voor de verschillen? En is dit voldoende om het probleem aan te pakken?
Als er sprake is van een overtreding van wettelijke regels dan heeft de AFM een breed scala aan formele en informele handhavingsbevoegdheden. Zij kan bijvoorbeeld overgaan tot een toezicht- of waarschuwingsbrief, het doen van een aanwijzing of het opleggen van een last onder dwangsom of boete. Ik acht de AFM met de bestaande bevoegdheden voldoende in staat om op te treden tegen eventuele overtredingen van wettelijke normen. Daarnaast heb ik ook geen signalen ontvangen van de AFM dat haar bevoegdheden op dit vlak tekortschieten.
Welke rol ziet u voor het Ministerie van Financiën om dit probleem aan te pakken?
Zoals in antwoord 3 is toegelicht, gaat de AFM nu met verzekeraars in gesprek en zal zij bekijken of er sprake is van overtreding van de wettelijke regels. Mocht dit nodig zijn dan heeft de AFM voldoende mogelijkheden om hiertegen handhavend op te treden, zie ook antwoord 5. Op dit moment zie ik daarom geen aanvullende rol weggelegd voor het Ministerie van Financiën.
Hoe kijkt u naar de bevinding van het onderzoek dat loyale klanten ook minder gunstige polisvoorwaarden hebben dan nieuwe klanten, terwijl zij wel een vergelijkbare premie betalen? Deelt u hierbij de mening van de AFM dat loyale klanten hiermee worden benadeeld?
In het rapport wordt geconcludeerd dat er soms een hogere winstmarge is bij loyale klanten ten opzichte van nieuwere klanten. Die winstmarges worden door de AFM berekend door het vergelijken van de premie die de klant op jaarbasis betaalt af te zetten tegen het bedrag dat de verzekeraar verwacht nodig te hebben om de kosten van een individuele polis op jaarbasis te kunnen dekken. De AFM stelt vervolgens dat er twee verklaringen kunnen zijn voor een hogere winstmarge tussen klanten: een hogere premie bij gelijke polisvoorwaarden of een gelijke premie bij slechtere polisvoorwaarden. Er is door AFM echter niet vastgesteld welke van deze twee verklaringen ten grondslag ligt aan het geconstateerde verschil in winstmarges tussen loyale en nieuwere klanten. Er is niet geconcludeerd dat loyale klanten daadwerkelijk minder gunstige polisvoorwaarden hebben dan nieuwere klanten. Hierdoor kan ik er ook geen uitspraken over doen.
Heeft u zicht op hoeveel klanten nadeel ondervinden van deze praktijk van verzekeringsmaatschappijen? Zo ja, kunt u hiervan een overzicht geven? Zo nee, waarom niet?
Op basis van het onderzoek van de AFM kan niet met zekerheid worden vastgesteld hoeveel individuele klanten geraakt worden door dit fenomeen omdat is gekeken naar gemiddelde resultaten per klantgroep. Dit is niet terug te leiden naar exacte aantallen klanten. Daarnaast betrof het onderzoek achttien verzekeraars en niet de gehele in Nederlandse verzekeringssector, dus ook vanuit dat opzicht is er geen volledig beeld te geven van het aantal klanten dat mogelijk wordt geraakt in Nederland. Ik heb geen andere gegevens beschikbaar dan het onderzoek van de AFM en kan hier dus geen overzicht van geven.
Het onderzoek van de Autoriteit Financiële Markten ziet toe op drie vormen van autoverzekeringen (WA, WA+ en Allrisk), inboedelverzekeringen en aansprakelijkheidsverzekeringen, maar heeft u aanleiding dat deze hogere premie voorkomt bij meer verzekeringsvormen? Zo ja, welke indicaties heeft u om dit te geloven, welke verzekeringsvormen betreft dit? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te laten doen?
Naast het recente onderzoek van de AFM heb ik geen gegevens beschikbaar over de hoogte van premies die loyale en nieuwere klanten betalen bij andere verzekeringsvormen. Hierdoor kan ik geen uitspraak doen over kans dat er bij meer verzekeringsvormen sprake is van dergelijke premieverschillen. Het is aan de AFM als toezichthouder om te bezien of (meer) actie nodig.
In haar publicatie roept de AFM verzekeraars die niet in scope waren van dit onderzoek op om in kaart te brengen of er (niet-actuariële) premieverschillen zijn tussen loyalere klanten en degenen die voor het eerst verlengen. Daarnaast stelt de AFM de ontwikkelingen rondom margepersonalisatie en de naleving van de zorgplicht en de productontwikkelingsnormen in de verzekeringssector te blijven monitoren. Ik heb er het volste vertrouwen in dat de AFM de benodigde stappen zal zetten om op te treden tegen (potentiële) overtredingen van de wettelijke regels.
Wat zijn de resultaten van een recente maatregel die is genomen in het Verenigd Koninkrijk naar aanleiding van een soortgelijke conclusie uit onderzoek, namelijk de maatregel dat het is verboden om nieuwe klanten een lagere premie aan te bieden?
Hoewel de Financial Conduct Authority bij de introductie van de maatregel in 2022 vermeldde dat een evaluatie zou plaatsvinden in 2024, heeft zij op dit moment nog geen resultaten van een dergelijke evaluatie gepubliceerd. Er is daarom nu geen uitspraak te doen over de resultaten van de maatregel.
In hoeverre hebben Ierland en/of Zweden maatregelen genomen tegen het fenomeen van hogere premies voor loyale klanten nadat deze praktijk ook in deze landen is geconstateerd? Zo ja, welke maatregen betrof dit en welke resultaten zijn er daar te zien?
In Ierland zijn per januari 2022 verschillende maatregelen genomen tegen de praktijk dat een klant hogere premies betaalde voor huis- en autoverzekeringen naarmate hij langer klant is, om geen andere reden dan de duur van de termijn dat hij al klant is. Het werd verboden om bij een tweede of daaropvolgende vernieuwing van een verzekeringsovereenkomst de prijs meer te verhogen dan zou plaatsvinden bij de eerste verlening van het contract. Daarnaast moeten verzekeraars jaarlijks hun beleid en proces van premiestelling evalueren en zijn er extra informatieverplichtingen richting klanten geïntroduceerd bij schadeverzekeringen die automatisch verlengen. In december 2023 heeft de centrale bank van Ierland een evaluatie van deze maatregelen gepubliceerd.3 Er is onder meer geconcludeerd dat klanten die al twee of drie keer hun contract verlengd hebben geen hogere premies meer betalen dan klanten die hun contract een keer verlengd hebben.
De Finansinspektionen, de Zweedse financiële toezichthouder, heeft in juli 2022 een onderzoek gepubliceerd over premiedifferentiatie tussen nieuwere en loyale klanten.4 In het rapport zegt de toezichthouder in gesprek te zullen treden met de verzekeringssector. Er zijn daarna geen verdere formele maatregelen bekend gemaakt.
Nieuwe onnodige regels voor ondernemers. |
|
Aukje de Vries (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Eelco Heinen (minister financiën) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Hoe rijmt u het Wijzigingsbesluit financiële markten 20261, waarin wordt gesteld dat financiële dienstverleners in een register moeten noteren als zij een deel van hun werkzaamheden uitbesteden en hiervoor een schriftelijke overeenkomst verplicht stelt, met de afspraak uit het Hoofdlijnenakkoord om te komen tot minder regels voor ondernemers?
De afspraak uit het hoofdlijnenakkoord is inderdaad om te komen tot minder regels voor ondernemers. Er kunnen desondanks valide redenen zijn om toch regels te stellen, bijvoorbeeld om te bewerkstelligen dat de kwaliteit van de dienstverlening aan klanten wordt gewaarborgd. Het voorschrift dat een financiële dienstverlener dient bij te houden welke werkzaamheden aan wie zijn uitbesteed en dat de uitbestedingsovereenkomst met deze derde schriftelijk dient te worden vastgelegd draagt hier aan bij. De Autoriteit Financiële Markten (AFM) schreef in haar wetgevingsbrief van 4 mei 2023 dat, naar aanleiding van signalen en incidenten, de uitbesteding door financiële dienstverleners niet goed functioneert. Daarnaast geeft de AFM aan dat zij vanwege de beperkte uitbestedingsregels voor financiële dienstverleners onvoldoende effectief toezicht kan houden. Bovendien heeft de AFM in een verkenning naar uitbestedingsrisico’s bij financiële dienstverleners2 geconstateerd dat in elf procent van de gevallen de financiële dienstverlener geen getekende overeenkomst heeft met de derde waaraan werkzaamheden zijn uitbesteed. Indien geen duidelijke afspraken zijn gemaakt tussen de financiële dienstverlener en de derde over de dienstverlening bestaat een verhoogd risico dat de kwaliteit van de dienstverlening onvoldoende is en de regels van de Wet op het financieel toezicht worden overtreden. Gelet hierop is voorgesteld om de uitbestedingsregels voor financiële dienstverleners uit te breiden.
De consultatie van de voorgestelde regels is een goede manier om input vanuit de sector op te halen over onder meer de uitvoerbaarheid van de voorgestelde regels. Naar aanleiding van de consultatiereacties zal ik bezien of de regels uitvoerbaar zijn, en zo niet, of er alternatieve mogelijkheden zijn om te bewerkstelligen dat de financiële dienstverlener op een verantwoorde wijze werkzaamheden uitbesteedt.
Hoe past het voornemen van deze uitbestedingsregels bij de afspraak uit het Hoofdlijnenakkoord om geen nationale regels bovenop Europese regels in te voeren, aangezien er nu regels gaan gelden voor kleine financiële dienstverleners die juist buiten de Digital Operational Resilience Act (DORA) van de Europese Unie zijn gehouden?
De Digital Operational Resilience Act ziet op het uitbesteden van ICT-diensten. De uitbestedingsregels voor financiële dienstverleners hebben betrekking op alle werkzaamheden die onderdeel uitmaken van de bedrijfsprocessen ter uitoefening van het bedrijf van financiële dienstverlener (en dus niet alleen op ICT-diensten). Het moet wel gaan om wezenlijke bedrijfsprocessen die worden uitbesteed. Aangesloten is bij de uitbestedingsregels die reeds in de Wet op het financieel toezicht gelden voor bepaalde financiële ondernemingen. De voorgestelde elementen in de uitbestedingsovereenkomst zijn beperkter dan de elementen die op grond van DORA dienen te worden opgenomen in de uitbestedingsovereenkomst.
Bent u van mening dat het wijzigingsbesluit daadwerkelijk over «kleinere wijzigingen» gaat, zoals beschreven in de Nota van Toelichting, mede gelet op de zeer kritische bevindingen van het Adviescollege Toetsing Regeldruk en belangenorganisaties?
In de nota van toelichting wordt gesproken over «kleinere wijzigingen» om toe te lichten dat zij zijn opgenomen in een verzamelbesluit en niet in een zelfstandig besluit per onderwerp. Kleiner refereert daar dus met name aan de wetstechnische omvang. In het Wijzigingsbesluit financiële markten 2026 zijn slechts twee artikelen opgenomen die betrekking hebben op uitbesteding waardoor een apart besluit niet voor de hand ligt. Daarom is ervoor gekozen deze regels op te nemen in het Wijzigingsbesluit financiële markten. Voor bepaalde financiële dienstverleners zijn de aanvullende uitbestedingsregels niet een beperkte wijziging.
Welke alternatieven voor de uitbestedingsregels heeft u overwogen en waarom heeft u niet voor deze alternatieven gekozen?
Toezichthouder AFM concludeert naar aanleiding van signalen en incidenten dat de uitbesteding door financiële dienstverleners niet goed functioneert en dat zij onvoldoende effectief toezicht kan houden. Gelet hierop is voorgesteld om de uitbestedingsregels voor financiële dienstverleners uit te breiden. Het consulteren van de voorgestelde uitbestedingsregels is een manier om input op te halen bij de financiële dienstverleners over onder andere de uitvoerbaarheid van de voorgestelde regels. De consultatie is inmiddels gesloten. Naar aanleiding van de consultatiereacties en de bevindingen van het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) zal ik bezien of er alternatieven nodig en mogelijk zijn om te waarborgen dat de financiële dienstverlener op een verantwoorde wijze werkzaamheden uitbesteedt en dat de regels voor financiële dienstverleners uitvoerbaar zijn.
Wat is uw reactie op onderstaande kritiekpunten van het Adviescollege Toetsing Regeldruk? Kan de Minister op basis van elk van de onderstaande punten een korte reflectie geven?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1, heeft de AFM in haar verkenning naar uitbestedingsrisico’s geconstateerd dat naar aanleiding van signalen en incidenten de uitbesteding door financiële dienstverleners niet goed functioneert. Daarnaast geeft de AFM aan dat zij vanwege de beperkte uitbestedingsregels voor financiële dienstverleners onvoldoende effectief toezicht kan houden. Ook bleek uit de verkenning dat elf procent van de financiële dienstverleners geen getekende uitbestedingsovereenkomst heeft met de derde. Dit kan effect hebben op de kwaliteit van de dienstverlening aan consumenten. Er is mijns inziens dus sprake van onderbouwde nut en noodzaak.
Net als in het advies van de ATR, is ook in consultatiereacties naar voren gekomen dat kleine dienstverleners niet in staat zouden zijn om contracten met grote IT-dienstverleners in lijn te brengen met nieuwe verplichtingen. Dit punt zal ik meenemen bij het verwerken van de consultatiereacties en bij het nader bezien van de voorgestelde regels.
In de nota van toelichting bij het Wijzigingsbesluit is aangegeven dat de kosten voor het bijhouden van het uitbestedingsregister minimaal zullen zijn. De financiële dienstverlener hoeft uitsluitend bij te houden welke werkzaamheden aan wie zijn uitbesteed. Dit is verder vormvrij.
Deelt u de mening van het Adviescollege Toetsing Regeldruk dat de regeldrukkosten als gevolg van de uitbestedingsregels «niet verwaarloosbaar» zijn? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat de regeldrukkosten voor het afsluiten van een schriftelijke overeenkomst met een derde partij aan wie werkzaamheden worden uitbesteed niet verwaarloosbaar zijn. Het sluiten van de schriftelijke overeenkomst met de derde is ingeschat op ongeveer 10 uur per uitbesteding. Indien een interne hoogopgeleide kennismedewerker de schriftelijke overeenkomst opstelt op basis van een uurtarief van € 54 dan bedragen de regeldrukkosten per uitbestedingsovereenkomst € 540 (€ 54 * 10). Het uurtarief van € 54 is gebaseerd op het Handboek Meting Regeldrukkosten van de rijksoverheid. Ongeveer 780 financiële dienstverleners (elf procent van 6.990 bemiddelaars) hebben volgens de AFM geen schriftelijke overeenkomst gesloten dus dit betekent dat naar verwachting de totale regeldrukkosten voor het aangaan van een overeenkomst € 421.000 (€ 540 * 780) zullen bedragen. Dat is niet verwaarloosbaar, maar voor het doel van goede financiële dienstverlening en goed toezicht mijns inziens wel te overzien.
Welke aanleiding heeft u om te geloven dat er momenteel te hoge hypotheken worden verschaft, gelet op de onderbouwing van het voorstel om de waarde van een hypotheek voortaan niet meer te berekenen op basis van de WOZ-waarde, maar op basis van een «modelmatige waardebepaling»?
Sinds medio 2021 richtsnoeren van de Europese Bankenautoriteit in werking zijn getreden, is het voor bancaire aanbieders van hypothecair krediet niet meer mogelijk om bij het verstrekken van hypothecair krediet enkel gebruik te maken van een modelmatige waardering, waaronder een waardebepaling op basis van de Wet waardering onroerende zaken (WOZ).3 De richtsnoeren laten wel ruimte voor een zogenaamde hybride waardering. Dit betreft een taxatievorm waarbij een modelmatige waardering het uitgangspunt is, die vervolgens door een taxateur wordt beoordeeld en goedgekeurd. Indien de modelmatige waardering voldoende betrouwbaar is en aan bepaalde criteria voldoet, kan deze controle op afstand worden uitgevoerd. Een bezoek aan de woning is hierbij dus niet altijd noodzakelijk. Het Verbond van Verzekeraars heeft mij laten weten dat ook voor de meeste niet-bancaire aanbieders van hypothecair krediet geldt dat zij de hybride waardering als minimale taxatievorm hanteren bij het verstrekken van hypothecair krediet en een WOZ-waarde in die situaties dus niet accepteren.
Mijn beeld is dus niet dat op dit moment te hoge hypotheken worden verstrekt op basis van de WOZ-waarde van een woning omdat in de praktijk nauwelijks hypotheken worden verstrekt op basis van de WOZ-waarde. Het primaire doel van de voorgestelde aanpassing is het vastleggen van minimale betrouwbaarheids- en nauwkeurigheidsmaatstaven voor geavanceerde statistische modellen, zodat consumenten in bepaalde situaties op verantwoorde wijze van de goedkopere hybride waardering gebruik kunnen maken en niet altijd gebonden zijn aan een volledige, duurdere taxatie op basis van een inspectie van de woning.
Heeft u in kaart gebracht wat de effecten zijn van het gebruik van de «modelmatige waardebepaling» op het verstrekken van hypotheken aan starters en middengroepen?
Het gebruik van hybride waarderingen bij hypotheekverstrekking is sinds enkele jaren standaardmarktpraktijk. De voorgestelde minimale betrouwbaarheids- en nauwkeurigheidsnormen voor geavanceerde statistische modellen zijn thans opgenomen in het Reglement Hybride waardering 2024 van het Nederlands Register voor Vastgoedtaxateurs (NRVT), de toezichthouder op register-taxateurs.4 Met de voorgestelde normen komt meer ruimte voor het gebruik van de hybride waardering voor huishoudens zoals starters en middengroepen ten opzichte van de oorspronkelijke normen zoals die in 2021 door het NRVT zijn bepaald. Zo zijn huishoudens dus minder vaak afhankelijk van een volledige taxatie. Omdat de voorgestelde wijzigingen geen negatieve impact hebben op het verstrekken van hypotheken aan starters, middengroepen en andere groepen, heb ik vooraf geen analyse uitgevoerd naar de effecten van de voorgestelde wijzigingen.
Klopt het dat mensen die een woning kopen door dit systeem gedwongen worden een taxatierapport te laten maken? Zo ja, wat zijn de financiële gevolgen voor deze woningzoekenden?
Voor het afsluiten van hypothecair krediet is het sinds jaar en dag verplicht om een taxatierapport op te laten maken. Dat betekent echter niet dat consumenten dus altijd moeten kiezen voor een volledige taxatie op basis van een inspectie van de woning. In veel situaties kunnen consumenten kiezen voor een hybride waardering: een betrouwbare taxatie tegen lage(re) kosten en een korte doorlooptijd.
Goede en betrouwbare taxaties zijn essentieel voor het goed kunnen functioneren van de woningmarkt. Een goede en objectieve taxatie geeft kopers enerzijds inzicht in de waarde van hun bezit of beoogde aankoop en behoedt hen ervoor om meer te lenen dan verantwoord is. Anderzijds draagt een taxatie bij aan het kunnen maken van een juiste inschatting van kredietrisico’s door financiële instellingen (c.q. het voorkomen van overwaarderingen), wat belangrijk is voor de financiële stabiliteit en het vertrouwen in de financiële sector.
Waarom bent u in het bijzonder van mening dat de huidige verlening van hypotheken op basis van de WOZ-waarde leidt tot te hoge hypotheken die worden verschaft, zeker gelet op de leennorm van maximaal 90% van de gebruikte WOZ-waarde en de stijgende huizenprijzen?
In het antwoord op vraag 7 heb ik toegelicht dat mijn beeld niet is dat op dit moment te hoge hypotheken worden verstrekt op basis van de WOZ-waarde van een woning, omdat de meeste kredietaanbieders sinds enkele jaren voor het afsluiten van een hypothecair krediet geen WOZ-waarde van de woning accepteren.
Bent u van mening dat een modelmatige waardebepaling grotendeels zal plaatsvinden aan de hand van de criteria die nu ook gelden voor waardebepaling op basis van WOZ-waarde? Zo ja, levert een modelmatige waardebepaling dan niet ongeveer hetzelfde bedrag aan hypotheek voor de consument op waardoor te hoge hypotheken nog steeds niet worden voorkomen? Zo nee, op basis van welke criteria denkt u dat modelmatige waardebepaling vormgegeven gaan worden?
Zoals eerder toegelicht heeft de voorgestelde wijziging niet te maken met overwegingen rondom de hoogte van een hypotheek.
Het klopt dat een modelmatige waardebepaling en een waardebepaling op basis van de WOZ-waarde deels tot stand komen op basis van dezelfde criteria. In de kern wordt de waarde van een woning bij beide taxatievormen berekend door de te taxeren woning te vergelijken met vergelijkbare woningen in de buurt die ongeveer tegelijk zijn verkocht. In zekere zin is een WOZ-waarde dus ook een modelmatig bepaalde waarde van een woning. Een belangrijk verschil tussen een hybride waardering, waar een modelmatige waardebepaling aan ten grondslag ligt, en een waardebepaling op basis van de WOZ is dat een modelwaarde op elk gewenst moment kan worden afgegeven terwijl de WOZ-waarde altijd wordt gepeild op 1 januari van het voorgaande jaar. Hierdoor is een WOZ-waarde minimaal één en maximaal twee jaar oud waardoor de WOZ-waarde meestal minder accuraat en betrouwbaar is dan een hybride waardering.
Bent u bekend met het bericht «Boskalis ziet geen toekomst meer in Nederland: «We moeten niet verzwakt worden door doorgeschoten milieu-eisen»»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het dat het oer-Hollandse Boskalis mogelijk verder vertrekt uit Nederland, indachtig dat eerder ook andere grotere bedrijven hun twijfels hebben uitgesproken over verdere investeringen in Nederland (bijvoorbeeld: ASML of Mollie) en bijvoorbeeld het van oorsprong Nederlandse Shell, Unilever of Bird hun hoofdkantoor al uit Nederland hebben verplaatst of dit gaan doen?
Zeker nu het kabinet zich met de uitvoering van de Sectoragenda maritieme maakindustrie «No guts, no Hollands glorie!» (Kamerstuk 2023–2024 31 409, nr. 423) vanwege de strategische belangen van deze sector hard maakt voor het industriebeleid voor de maritieme maakindustrie, zou ik het betreuren als Boskalis uit Nederland zou vertrekken.
Het kabinet zet zich daarnaast in voor een sterk en stabiel ondernemings- en vestigingsklimaat met goede randvoorwaarden, met de ambitie dat Nederland weer tot de top-5 van meest concurrerende landen wereldwijd moet gaan behoren, zoals opgenomen in het regeerprogramma.
Het kabinet ziet de recente keuze van Unilever om haar ijsdivisie te verzelfstandigen en deze met een hoofdkantoor en beursnotering in Nederland te vestigen als een bevestiging van het gevoerde beleid om een aantrekkelijk vestigingsklimaat te bevorderen. (Kamerstukken 2024–2025 32 637, nr. 665)
Bent u in gesprek met hoofdkantoren van grote internationale organisaties die kenbaar hebben gemaakt een vertrek te overwegen? Zo ja, hoe geeft u vervolg aan deze zorgen?
Ik spreek regelmatig met bedrijven – groot én klein – over hun zorgen ten aanzien van het ondernemingsklimaat. Daarnaast spreken de NFIA en de regionale partners uit het Invest in Holland netwerk jaarlijks met circa 2.500 grote internationale bedrijven over eventuele vervolginvesteringen in Nederland, maar ook over knelpunten waar zij tegenaan lopen. Soms geven bedrijven aan te overwegen om (een deel van de) bedrijfsactiviteiten naar het buitenland te verplaatsen. Natuurlijk zie ik het liefst dat bedrijven voor Nederland (blijven) kiezen en híer doen waar zij goed in zijn. De zorgen die bedrijven hebben, zet ik zoveel mogelijk om naar concrete acties. De OndernemersTop die ik in december jl. organiseerde, is daar een mooi voorbeeld van. Mede op basis van de inbreng van ondernemers die dag, werken we momenteel in gezamenlijkheid aan een Pact Ondernemingsklimaat. Ik streef ernaar dit Pact medio juni gereed te hebben voor ondertekening.
Hoeveel Nederlandse bedrijven blijven naar schatting vallen onder de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD) als het Omnibus I voorstel van de Europese Commissie doorgang vindt? Wat zijn de geschatte kosten voor deze Nederlandse bedrijven door deze regelgeving?
De Europese Commissie verwacht door het richtlijnvoorstel een afname van het aantal rapportageplichtige bedrijven met tachtig procent. In de toelichting bij het voorstel voor het Implementatiebesluit Richtlijn duurzaamheidsrapportering2 is geschat dat tussen de 3000 en 6000 ondernemingen in Nederland onder de rapporteringsverplichting gaan vallen. Daarvan zullen er naar verwachting tussen de 600 en 1200 overblijven na invoering van het richtlijnvoorstel uit Omnibus I.3
Een betrouwbare schatting van de kosten voor deze bedrijven is lastig te geven.4 Omstandigheden zoals de mate van complexiteit van de onderneming en van haar waardeketen en de plaatsen waar zij (en haar waardeketen) wereldwijd is gevestigd, zijn van invloed op de omvang van de lasten. De Commissie heeft daarom in het impact assessment bij de CSRD geen gemiddelde kosten per onderneming berekend. Bij het onderhavige richtlijnvoorstel is geen impact assessment gevoegd. Wel heeft de Commissie in het begeleidende werkdocument5 een inschatting gemaakt van de kostenbesparing van de voorstellen. De Commissie schat in dat de totale lastenverlichting € 4.4 miljard per jaar bedraagt, met name doordat er minder ondernemingen rapportageplichtig zullen zijn. Voor de overgebleven ondernemingen worden de lasten vooral verminderd doordat de ESRS-standaarden door de Commissie zullen worden ingekort en doordat het assurance-onderzoek door de accountant daardoor ook minder omvangrijk wordt. De Commissie heeft het voornemen om deze ESRS-standaarden zo snel mogelijk te vereenvoudigen en zal daarvoor nog met een voorstel komen. Op dit moment is het daardoor niet mogelijk om een indicatie te geven van de lastenvermindering en kosten door deze regelgeving voor Nederlandse ondernemingen.
Bent u van mening dat de CSRD ook voor grote ondernemingen zou moeten worden afgeschaft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid zich hiervoor in te zetten bij de Raad van de Europese Unie en hoe acht u het krachtenveld om dit te realiseren?
De CSRD is in 2022 vastgesteld. De Europese Commissie heeft Nederland onlangs herinnerd aan de noodzaak om de CSRD op korte termijn te implementeren en aangegeven geen ruimte te zien voor uitstel. Het Omnibus I-voorstel wijzigt de CSRD op onderdelen, om zo de administratieve lasten voor het bedrijfsleven te verlichten. De Commissie heeft onder meer voorgesteld de reikwijdte van de CSRD te versmallen door de drempelwaarde voor bedrijven die eronder gaan vallen te verhogen van 500 naar 1.000 medewerkers. Het kabinet is hier voorstander van en steunt dit doel. Ook bij andere EU-lidstaten is draagvlak voor het voorstel. Het volledig afschaffen van CSRD voor grote ondernemingen is op dit moment geen onderwerp van discussie. Daar is in Europees verband ook geen draagvlak voor.
Hoeveel Nederlandse bedrijven blijven naar schatting vallen onder de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD) als het Omnibus I voorstel van de Europese Commissie doorgang vindt? Wat zijn de geschatte kosten voor deze Nederlandse bedrijven door deze regelgeving?
Het Omnibus I voorstel bevat geen bepalingen die de reikwijdte van de EU-richtlijn Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD) aanpassen. Voor de omzetting van de CSDDD naar nationale wetgeving is in het implementatietraject van de Wet internationaal verantwoord ondernemen (Wivo) een bedrijfseffectentoets (BET)6 uitgevoerd. Hierin is een schatting van het aantal Nederlandse bedrijven dat per 2029 onder de verplichtingen van de CSDDD komen te vallen opgenomen van ongeveer 475 ondernemingen. De totale geraamde structurele kosten vanaf 2029 voor deze grote ondernemingen bedragen € 220 miljoen per jaar waarvan € 130 miljoen nieuwe regeldrukkosten en € 90 miljoen bedrijfseigen kosten. De aanpassingen aan de CSDDD die de Europese Commissie in het Omnibus I-pakket heeft voorgesteld zouden moeten leiden tot een verlaging van deze kosten.
Bent u van mening dat de CSDDD ook voor grote ondernemingen zou moeten worden afgeschaft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid zich hiervoor in te zetten bij de Raad van de Europese Unie en hoe acht u het krachtenveld om dit te realiseren?
Het kabinet zet in op harmonisatie in Europa, met het oog op het gelijke speelveld en versterking en bescherming van de interne markt, met waarborgen voor een uniforme toepassing van regels, zoals uiteengezet in de kabinetsvisie EU-concurrentievermogen7 en de kabinetsbrede interne-marktactieagenda8. Een goed functionerende interne markt is het fundament van de Europese economie en ons concurrentievermogen. Het krachtenveld in Europa lijkt niet gunstig voor een eventuele afschaffing van de CSDDD, aangezien deze richtlijn pas recent is vastgesteld en het omnibusvoorstel juist kansen biedt om eventuele zorgen van lidstaten en het Europees parlement te adresseren.
Wat zijn volgens u de gevolgen van de CSRD en CSDDD regelgeving voor Nederlandse bedrijven, de Nederlandse economie en voor de Europese economie?
Uit de impact assessments van de Europese Commissie bij de CSRD en de CSDDD blijkt dat op de middellange tot lange termijn wordt verwacht dat de voordelen voor bedrijven de (regeldruk)kosten op de korte termijn zullen overtreffen. Dat neemt niet weg dat de regeldrukeffecten, zeker op korte termijn, voelbaar zullen zijn. Het kabinet heeft daar oog voor en steunt in dat kader de inspanningen voor regeldrukvermindering van de Europese Commissie via het Omnibus I-voorstel.
Ziet u door de tanende Nederlandse concurrentiekracht een reden tot aanpassing van de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie (WAMCA)? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Momenteel wordt de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie (WAMCA) door het WODC geëvalueerd. De uitkomsten van het onderzoek worden in de zomer van 2025 verwacht. Ik wacht dit evaluatieonderzoek af alvorens besluiten te nemen over het al dan niet aanpassen van de WAMCA.
Heeft u meer kritische signalen uit het bedrijfsleven ontvangen over de WAMCA? Zo ja, wat betrof deze kritiek specifiek?
Dit is een relatief nieuwe wet waarover het gesprek gaande is en waarbij de regering openstaat voor het ontvangen van ervaringen met de wet, vanuit alle betrokken invalshoeken. Daarom is het ook goed dat de wet op dit moment wordt geëvalueerd en dat we jaarlijks een monitorbijeenkomst houden waarin stakeholders ervaringen met de wet uitwisselen.
Klopt het dat Nederland met de WAMCA het enige land is in Europa wat een regeling voor collectieve schadeclaims heeft? Zo nee, welke Europese landen kennen een soortgelijke regeling?
Sinds 25 juni 2023 moet elke lidstaat van de Europese Unie de Richtlijn (EU) 2020/1828 inzake representatieve actie consumentenzaken hebben omgezet in zijn nationale recht. Die richtlijn verplicht tot invoering van een collectieve schadevergoedingsactie. Elke lidstaat van de Europese Unie dient derhalve over een regeling voor collectieve schadeclaims in consumentenzaken te beschikken.
Wat zijn volgens u de gevolgen van de WAMCA voor Nederlandse bedrijven?
Zoals in het antwoord op vraag 9 is aangegeven, wordt de WAMCA momenteel geëvalueerd. Dit betreft een bij wet voorgeschreven evaluatie waarbij de onderzoekers bezien of de gestelde doelen van de wet in de praktijk worden bereikt en welke (andere) effecten de wet heeft gehad. De uitkomsten van het onderzoek komen in de zomer van dit jaar beschikbaar. Dit onderzoek beoogt een beter beeld te verkrijgen van hoe de WAMCA in de praktijk werkt, en wat de gevolgen zijn voor onder andere het Nederlandse bedrijfsleven.
Klopt het dat sinds de invoering van de WAMCA er een toenemend aantal massaschadeclaims is te zien? Zo ja, hoe groot betreft de stijging?
Voor de inwerkingtreding van de WAMCA op 1 januari 2020 was een massaschadeclaim in rechte alleen mogelijk via een bundeling van individuele claims. Dit kon en kan op basis van volmacht, lastgeving of door vorderingen over te dragen aan een partij die deze gezamenlijk instelt. Deze vormen van bundeling van vorderingen komen met name in mededingingszaken en aandeelhoudersvorderingen regelmatig voor.
In een collectieve actie op basis van het voor 1 januari 2020 geldende artikel 3:305a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kon geen schadevergoeding worden gevorderd. Dat is pas mogelijk geworden met het door de WAMCA gewijzigde nieuwe artikel 3:305a BW. Sinds 2020 kan een belangenorganisatie in een collectieve actie dus ook schadevergoeding voor een groep benadeelden vorderen. Deze collectieve acties worden bijgehouden in het Centraal register voor collectieve vorderingen. Daaruit blijkt dat er in de afgelopen vijf jaar zo’n dertig collectieve schadevergoedingsacties zijn ingesteld.
Voor 2020 werd in collectieve acties een verklaring voor recht, een gebod of een verbod gevorderd, bijvoorbeeld wegens onrechtmatig handelen van de aangesproken partij. Bij toewijzing daarvan volgden daarna soms schikkingsonderhandelingen of soms vele individuele vorderingen tot schadevergoeding, gebaseerd op de uitspraak in de collectieve actie dat de aangesproken partij onrechtmatig heeft gehandeld.
Om te beoordelen of sprake is van een toename van het aantal massaschadeclaims zou daarom een vergelijking moeten worden gemaakt met het aantal collectieve acties vóór 2020, ook als daarin geen schadevergoeding maar slechts een verklaring voor recht werd gevorderd. Voor een meer uitgewerkt overzicht van de werking van de WAMCA in de praktijk verwijs ik naar de uitkomsten van het momenteel lopende evaluatieonderzoek.
Hoe kijkt, volgens u, het Nederlandse bedrijfsleven naar het in de Clean Industrial Deal uitgesproken voornemen van de Europese Commissie om bij openbare aanbestedingen te verplichten dat een gedeelte wordt gegund aan Europese bedrijven? Zien zij dit als een steuntje in de rug, of vrezen zij represailles van niet-EU-landen waardoor zij aanbestedingen in niet-EU-landen mogelijk mislopen?
Het Nederlandse en Europese bedrijfsleven verwelkomen de aankondigingen in de Clean Industrial Deal om marktvraag te creëren voor schone industriële productie en clean tech via onder andere aanbestedingsprocedures. Concreet is de Europese Commissie voornemens om de Europese Aanbestedingsrichtlijnen te herzien om niet-prijscriteria nadrukkelijker mee te wegen in aanbestedingsprocedures, zoals duurzaamheids- en weerbaarheidscriteria (het voorstel is voorzien voor 2026). In reacties op de Clean Industrial Deal steunt het bedrijfsleven het voornemen om marktvraag te creëren voor Europese producten, waarbij rekening dient te worden gehouden met handels- en investeringsbelangen. De niet-prijs criteria dienen daarbij doeltreffend te zijn en niet tot extra regeldruk te leiden.
Voor bedrijven als Boskalis zijn exportkredietverzekeringen ook van groot belang. Nederland gaat verder dan de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en/of EU-voorwaarden bij exportkredietverzekeringen. Om welke onderdelen gaat dit specifiek? Bent u bereid om aanpassingen te doen in deze voorwaarden om te komen tot een (meer) gelijk speelveld? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
De kaders voor het beoordelen van milieu en sociale risico’s zijn vastgelegd in de «OESO Common Approaches». Op onderdelen gaat Nederland verder. Zo beoordeelt Nederland niet alleen grotere projecten, maar ook kleinere aanvragen en kortlopende transacties op risico's voor mens, dier en milieu. Daarnaast vindt voor gevoelige sectoren zoals de bagger en chemie altijd due diligence onderzoek plaats en worden risicovolle projecten na polisafgifte gemonitord. Het kabinet acht de genoemde maatregelen nodig om gericht risico’s te identificeren en, waar nodig, te mitigeren. Periodiek wordt een internationale benchmark uitgevoerd naar de concurrentiekracht van de exportkredietverzekering ten opzichte van andere landen. In het volgende onderzoek, te starten in 2026 of eerder indien daar directe aanleiding toe is, neemt het kabinet het gelijke speelveld op het gebied van mvo mee. Meer informatie hierover staat in Kamerstuk 26 485, nr. 39.
Wat zijn de gevolgen van de afspraken in Glasgow bij de Conference of the Parties 26 (COP26) voor Nederlandse bedrijven die gebruik (willen) maken van exportkredietverzekeringen? Wat hebben andere landen daadwerkelijk in de praktijk gedaan na ondertekening van de afspraken COP26? In hoeverre is er door deze afspraken nog sprake van een gelijk speelveld voor Nederlandse bedrijven?
Alle EU-lidstaten hebben zich gecommitteerd aan het beëindigen van ekv-steun aan de fossiele energiesector die niet in lijn is met een opwarmingslimiet van 1,5 graad. Voor Nederlandse bedrijven betekent dit dat zij sinds 1 januari 2023 geen ekv-steun meer kunnen aanvragen voor de fossiele energiesector, behoudens beperkte en duidelijk gedefinieerde uitzonderingen die in lijn zijn met de 1,5°C doelstelling.
In de jaarlijkse review van de Europese Commissie is een overzicht weergegeven van het uitfaseerbeleid van elke EU-lidstaat die een publieke ekv-faciliteit aanbiedt.9Hieruit blijkt dat vrijwel alle lidstaten die exportkredietverzekeringen bieden met betrekking tot fossiele projecten uitfaseerbeleid hebben opgesteld. Oostenrijk, Roemenië, Slowakije en Slovenië hebben in hun beleid ruimte opgenomen om ekv-steun aan de olie- en gastransacties later (tussen nu en 2030) te beëindigen. Overigens gaven deze landen in 2023 geen ekv-steun af aan fossiele transacties. Vanuit de Export for Finance Future coalitie (E3F) wordt ook jaarlijks gerapporteerd over de uitfasering van steun aan de fossiele energiesector, waarbij zichtbaar is waar uitzonderingen gemaakt worden.10 Nederland rapporteert jaarlijks over de uitzonderingen in de ekv-monitor. Uit een evaluatie11 door een externe partij blijkt dat het Nederlandse COP26-beleid grotendeels overeenkomt met dat van andere landen die de COP26-verklaring hebben ondertekend en onderdeel uitmaken van E3F-coalitie.
Verder hebben drie OESO-landen, Turkije, Japan en Zuid-Korea, de COP26-verklaring niet ondertekend en zijn de Verenigde Staten in februari 2025 uit de CETP, de coalitie rond de COP26-verklaring, gestapt. Dit is ongunstig voor het gelijkwaardig speelveld. In het volgende benchmarkonderzoek voor de ekv, te starten in 2026 of eerder indien daar directe aanleiding toe is, neemt het kabinet dit element t.a.v. het internationaal gelijk speelveld mee.
Voor een gedetailleerde vergelijking van het beleid van verschillende exportkredietverzekeraars verwijs ik u graag naar de recente evaluatie en wederom naar Kamerstuk 26 485, nr. 39.
De gesloten brug bij Uitwellingerga |
|
Habtamu de Hoop (PvdA), Aukje de Vries (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Cor Pierik (BBB), Aant Jelle Soepboer (FNP) |
|
Barry Madlener (minister infrastructuur en waterstaat) (PVV) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Kunt u uitgebreid toelichten waarom de eerder in het vooruitzicht gestelde tijdelijke oplossingen voor de gesloten brug bij Uitwellingerga niet mogelijk zijn?1
Voor de tijdelijke situatie zijn in december 2024 drie realistische oplossings-richtingen verkend waarin ook de omgeving is meegenomen:
Oplossingsrichtingen b) en c) zijn afgevallen vanwege:
Dit betekent dat nu alleen oplossingsrichting a) nader wordt uitgewerkt, met daarbij een aantal subvarianten. Ook de optie voor het gebruik van de Prinses Margriettunnel maakt daarvan onderdeel uit, waarbij tevens de effecten op de doorstroming op de A7 worden meegenomen.
Kunt u aangeven waarom andere snelle tijdelijke oplossingen zoals een noodbrug of pont verderop geen optie is om op korte termijn de verbinding te herstellen?
Een noodbrug en een pont zijn onderdeel van de overgebleven oplossingsrichting met subvarianten. Om zo snel mogelijk te voorzien in een verbinding die geschikt is voor alle wegverkeer, is het plaatsen van een tijdelijk brugdeel het snelst gebleken (zie ook het antwoord op vraag 1).
De aanleg van een tijdelijke vaste brug duurt tot augustus 2025. Dit heeft onder andere te maken met het ontwerpen en passend maken van de tijdelijke brug, de levertijden en de vergunningen die aangevraagd moeten worden. Ook dienen eerst het huidige beweegbare deel en de ballastkisten te worden verwijderd; ook dit kost tijd. De eventuele aanleg van een pontverbinding kent ook diverse beperkingen, zoals kabels en leidingen in de oever, die onderzoekstijd vragen.
Kunt u toezeggen in te zetten op een bypass door de tunnel, eventueel voorzien van verkeerslichten en/of wisselstroken, om zo de bereikbaarheid van de dorpen te kunnen garanderen, maar ook zodat de scheepvaart weer volledige doorgang heeft?
Een mogelijke omleiding door de Prinses Margriettunnel maakt onderdeel uit van het lopende onderzoek, maar kan op voorhand niet worden toegezegd. Een zorgvuldige verkenning van de uitvoerbaarheid en afweging van de belangen en de veiligheidsrisico’s voor zowel de vaarweg- als de weggebruiker (van snelweg en lokaal wegennet) zijn van belang.
Hoeveel mensen of bedrijven worden nu getroffen doordat zij praktisch gezien geen verbinding meer hebben met de overkant?
Binnen de gemeentegrenzen ondervinden circa 55 personen de meeste overlast, doordat zij aan de oever met de minste voorzieningen wonen. Het aantal personen dat hinder ondervindt, is echter significant groter en komt uit een grotere regio. In totaal wonen er in de omliggende dorpen Oppenhuizen en Uitwellingerga ca. 1.500 mensen. Rijkswaterstaat is in gesprek met de branchevertegenwoordigers uit de agrarische sector, waterrecreatie en binnenvaart, vervoersbedrijven en veiligheidsdiensten over de hinder bij hun achterban. Daarnaast is Rijkswaterstaat met meerdere individuele agrarische bedrijven en loonwerkers in gesprek over de hinder die zij ondervinden en mogelijke oplossingen daarvoor.
Hoe weegt u het belang van de scheepvaart ten opzichte van de belangen van de mensen in de regio?
Aan de belangen van beide groepen hecht ik veel waarde. Rijkswaterstaat werkt aan varianten om de hinder voor alle groepen zo beperkt mogelijk te houden en is hierover in gesprek met branchevertegenwoordigers en individuele ondernemers. Het blijkt niet mogelijk om alle groepen en belanghebbenden tegelijk volledig te bedienen.
Kunt u toelichten hoe het kan dat de bruggen in het verleden regulier zijn geïnspecteerd, maar er pas in een (te) laat stadium is geconstateerd dat de brug in een gevaarlijk slechte staat verkeerd? Kunt u aangeven hoe het kan dat pas bij nadere inspectie bleek dat de brug zó slecht is dat deze niet, zelfs niet tijdelijk, gerepareerd kan worden? Wat zegt dit over de inspectieprocedures?
Vanuit de eerdere reguliere inspectierapporten was er geen aanleiding om de brug extra te monitoren. De extra belasting van de brug als gevolg van de omleiding in verband met de calamiteit in de Prinses-Margriettunnel heeft versnelde slijtage van het brugdek laten zien. Deze versnelde slijtage was aanleiding voor aanvullende inspecties die aan de hand van de resultaten steeds diepgaander zijn uitgevoerd. Hieruit is naar voren gekomen dat de verslechterde staat van de brug verdere reparaties niet toelaat. Zie ook het antwoord op vraag 1. Rijkswaterstaat evalueert de inspectieprocedures regelmatig; ook de ervaringen van Uitwellingerga worden hierin meegenomen.
Is de brug bij Uitwellingerga een technisch heel uniek geval of is het mogelijk dat andere bruggen en kunstwerken eveneens enorme verborgen gebreken hebben die bij reguliere inspectie niet (tijdig) worden ontdekt? Worden er scenario’s uitgewerkt voor de mogelijkheid dat andere bruggen eveneens met spoed moeten worden gesloten of in het gebruik beperkt?
De nabijgelegen bruggen Spannenburg en Oude Schouw zijn van vergelijkbare leeftijd als de brug Uitwellingerga en worden naar aanleiding van de versnelde veroudering van de brug Uitwellingerga extra onderzocht. Het is altijd mogelijk dat bruggen met spoed moeten worden gesloten of in het gebruik moeten worden beperkt, bijvoorbeeld door een aanvaring of onvoorziene technische mankementen. Het vinden van oplossingen is maatwerk. Afhankelijk van de locatie en geconstateerde situatie kan Rijkswaterstaat met beleidspartners en belanghebbenden scenario’s uitwerken om de hinder te beperken.
Worden andere bruggen met een vergelijkbaar ontwerp, vergelijkbare leeftijd of vergelijkbaar verkeersvolume nu aan extra inspecties ontworpen?
Ja. Zie de beantwoording van vraag 7.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Strategische keuzes bereikbaarheid van 2 april aanstaande?
Ja.
Bent u bekend met het bericht «Toezichthouders vragen versoepeling Europese bankenregels» in het Financieele Dagblad van 19 februari 2025? Wat vindt u van dit bericht en welke knelpunten ziet u met betrekking tot de bankenregels?1
Ik ben bekend met dit bericht. Ik vind het positief dat er aandacht is voor onnodige regeldruk en complexiteit in de regulering van banken. Ik verwelkom initiatieven om deze regeldruk in kaart te brengen en om te kijken waar we regels eenvoudiger kunnen maken. In de discussies hierover vind ik het belangrijk ook oog te houden voor het belang van een financiële sector die stabiel en robuust is. Samen met proportionele regels zijn dat de randvoorwaarden voor duurzame concurrentie.
Vanuit de sector horen we dat onnodige complexiteit met name zit in de technische standaarden en richtsnoeren. De Nederlandse Vereniging van Banken is de onnodige regeldruk en complexiteit in deze technische standaarden en richtsnoeren nader aan het concretiseren. Ik verwelkom hun input bij deze discussie.
Hoe kijkt u aan tegen deze oproep van de toezichthouders in Spanje, Duitsland, Frankrijk en Italië?
Ik vind het positief dat er aandacht is voor onnodige regeldruk en complexiteit die mogelijk concurrentiebelemmerend kunnen werken. Ik verwelkom objectieve analyses die de knelpunten nader concretiseren.
Bent u bereid om u aan te sluiten bij Spanje, Duitsland, Frankrijk en Italië om te kijken naar waar het Europese raamwerk onnodig complex is en waar het concurrentieverstoringen op internationaal niveau kan veroorzaken, zonder significante voordelen voor de financiële stabiliteit? Zo nee, waarom niet?
De brief aan de Europese Commissie betreft een oproep van onafhankelijke centrale banken en niet van lidstaten en vraagt om een analyse door de Europese Commissie. Het verminderen van onnodige regeldruk en het bevorderen van het concurrentievermogen van de financiële sector is voor mij een belangrijke prioriteit. Mijn ministerie is nauw betrokken bij de verdere totstandkoming van de opdracht voor de expertgroep die een onderzoek naar de complexiteit van regelgeving moet gaan uitvoeren.
In de ambtelijke studie «Beleidsrichtingen voor een weerbare bankensector»2 van een jaar geleden is ook gewezen op complexiteit van regelgeving, inclusief de vele technische standaarden, en is stilgestaan bij mogelijkheden voor versimpeling zonder dat dit ten koste gaat van financiële stabiliteit.
Ziet u mogelijkheden om een vereenvoudiging van de Europese bankenregels te combineren met afspraken over een hogere spaarrente en meer ruimte voor bankfinanciering voor het MKB door afspraken met de Nederlandse banken?
Het primaire doel van het toezichtsraamwerk voor banken is om de stabiliteit en robuustheid van het financiële stelsel te waarborgen en consumenten te beschermen. Eventuele aanpassingen in het raamwerk dienen dus ook vanuit dat perspectief te worden gewogen – versimpeling van bankenregelgeving moet prudentieel verantwoord zijn.
Ik zie echter geen rechtstreekse koppeling tussen het aanpassen van regelgeving en bijvoorbeeld de hoogte van de spaarrentes. Dat laat onverlet dat, mochten bepaalde standaarden of (rapportage)eisen disproportioneel blijken en een belemmering vormen voor de betrokken publieke belangen, zoals het verstrekken van bankfinanciering aan het MKB, dan kan versimpeling op dat gebied deze financiering wel vergemakkelijken. Daarnaast blijf ik mij ook op andere vlakken – samen met de Minister van Economische Zaken en de sector – inzetten voor betere toegang tot bancaire én non-bancaire financiering voor ondernemers. Voor wat betreft de spaarrente heb ik in mijn reactie op het ACM-rapport over concurrentie op de spaarmarkt reeds eens combinatie van maatregelen aangekondigd om de concurrentiedruk te verhogen en daarmee een verhoging van de spaarrentes te stimuleren. Ik ben momenteel aan de slag met deze maatregelen en houd de Kamer – zoals toegezegd – op de hoogte over de voortgang.
Bent u bereid om het gesprek aan te gaan met de Nederlandse toezichthouders over hun visie ten aanzien van vereenvoudiging van de Europese bankenregels en de Tweede Kamer daarover voor het zomerreces te informeren? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bereid om hierover met de toezichthouders in gesprek te gaan en mijn opgedane inzichten naar aanleiding van deze gesprekken met uw Kamer te delen. Ook DNB geeft aan open te staan voor initiatieven om versimpeling van regulering te onderzoeken.
Hoe kijkt u naar het concurrentievermogen van de Europese banken ten opzichte van de Amerikaanse banken?
De Europese bankensector kenmerkt zich door het feit dat deze gefragmenteerd is en veelal langs nationale grenzen georganiseerd is. Zo werd in het Draghi-rapport geconcludeerd dat Europese banken ten opzichte van Amerikaanse concurrenten minder winstgevend zijn, hogere kosten hebben en een lagere waardering hebben. Ik onderschrijf deze analyse, net als vaststelling dat de incomplete bankenunie bijdraagt aan deze fragmentatie. Overigens wordt in dit rapport het beeld geschetst dat Europese banken aanzienlijk kleiner zijn dan Amerikaanse banken. Dit klopt als wordt gekeken naar de lage marktwaardering, maar is in mindere mate het geval wanneer wordt gekeken naar de balansomvang.
Desalniettemin moeten Europese banken internationaal concurrerender worden ten opzichte van grote concurrenten in de VS en Azië. Ik ben van mening dat Europese consolidatie hierbij een rol kan spelen, net als verdieping van de Europese kapitaalmarktunie. Daarnaast kan vervolmaking van de bankenunie bijdragen aan consolidatie en meer grensoverschrijdende, schaalvergrotende activiteiten. Ik ben er voorstander van om stappen te zetten op dit gebied, bijvoorbeeld voor een Europees depositogarantiestelsel (EDIS). Dat moet hand in hand gaan met verdere risicoreductie in de bankensector, zoals een goede risicoweging van staatsobligaties op bankbalansen.
Welke plannen heeft Trump voor versoepeling dan wel vereenvoudiging van de Amerikaanse banken? Hoe past dit in de internationale Basel-afspraken?
Nog voor het aantreden van president Trump werd de voorgestelde regelgeving voor de implementatie van de finale Bazel III-standaarden geconsulteerd door de federale toezichthouders.3 Daaruit kwamen kritische geluiden van de bankensector en het Congres. Een nieuw voorstel is nog niet gedaan, maar het ligt in de lijn der verwachting dat dit voorstel een lichter prudentieel regime zal bevatten dan in de vorige consultatie.
In de VS maken de federale agentschappen die verantwoordelijk zijn voor toezicht vaak ook de regels. Het Congres kan deze regels achteraf herzien. Sinds het aantreden van de nieuwe Amerikaanse regering zijn de hoofden van deze agentschappen vervangen. Ook wordt de regelgevende bevoegdheid verder ingeperkt door het Witte Huis en het Congres. Vanuit het Congres is aandacht voor het terugdraaien van sommige regels. Wij volgen deze ontwikkelingen, ook met het oog op stabiliteit en integriteit van het financieel systeem.
Ik zet mij in voor een getrouwe wereldwijde implementatie van de Bazel-standaarden. Dat is belangrijk voor een internationaal gelijk speelveld en de internationale stabiliteit. Hoe een toekomstig voorstel voor bankregelgeving in de VS zich zal verhouden tot de Bazel-standaarden kan ik pas beoordelen wanneer dit voorstel gepubliceerd is.
Hoe verschillen de bankenregels in Europa van die in Amerika? In hoeverre is er sprake van een ongelijk speelveld? En wat zijn daarvan de gevolgen?
De regelgeving van banken in de VS en in Europa is deels vergelijkbaar, maar er zijn ook verschillen. Zo hebben de VS op diverse onderdelen strengere regels dan de Bazel-standaarden voorschrijven, bijvoorbeeld ten aanzien van de hefboomratio (leverage ratio, ongewogen kapitaaleisen). Uit analyses van de ECB – waarin de implementatie van de finale Bazel III-standaarden nog niet is meegenomen – blijkt dat met name Europese grootbanken méér kapitaal zouden moeten aanhouden als zij onder Amerikaanse bankregelgeving zouden vallen.4 Voor kleinere en middelgrote banken zou dit anders zijn, omdat in Europa voor kleine en middelgrote banken strengere eisen van toepassing zijn dan in de VS. De VS past eigen standaarden toe op zulke banken in plaats van de Bazelstandaarden.
In bepaalde gevallen kunnen specifieke verschillen in regelgeving leiden tot een ongelijk speelveld. De invoering van het marktrisicoraamwerk (Fundamental Review of the Trading Book, FRTB) is een voorbeeld van regelgeving waarbij een gelijk speelveld van groot belang is voor een aantal internationale banken die direct met elkaar kunnen concurreren. Dit raamwerk bevat regels om risico’s te adresseren die voortkomen uit handelsactiviteiten van banken, een zeer geglobaliseerd onderdeel van de bancaire sector. Omdat verschillen in regelgeving tussen jurisdicties tot een ongelijk speelveld kunnen leiden, zijn er Bazel-standaarden afgesproken voor de invoering van de FRTB. De implementatie van de FRTB heeft in verschillende jurisdicties al plaatsgevonden, maar in onder meer de VS en het VK nog niet. Dit heeft de Europese Commissie er dan ook toe bewogen de implementatie van FRTB vooralsnog met één jaar uit te stellen, tot 1 januari 2026. Overigens brengt uitstel ook operationele kosten met zich mee voor banken. Momenteel overweegt de Commissie vervolgstappen.
Hoe wijken de Europese bankenregels af van de internationale Basel-afspraken?
Bij de implementatie van de Bazelstandaarden in Europa zijn enkele afzwakkingen of afwijkingen voorgesteld en ingevoerd, die maken dat de Europese bankenregels niet op alle vlakken gelijk zijn aan de internationale Bazelstandaarden. Zo worden in Europese regelgeving lagere risicogewichten toegekend voor blootstellingen aan het midden- en kleinbedrijf (MKB) en aan investeringen in infrastructuur. Als gevolg hiervan hoeven banken voor deze blootstellingen minder kapitaal aan te houden dan passend zou zijn op basis van de Bazelstandaarden, wat banken moet stimuleren om aan het MKB en infrastructurele projecten geld uit te lenen. Ook rond de infasering en berekening van de kapitaalvloer – het belangrijkste onderdeel van de finale Bazel III-standaarden – zijn in Europese regelgeving (tijdelijke) transitiemaatregelen opgenomen die niet in lijn zijn met de standaarden. Daarentegen kent EU-regelgeving voor bepaalde risico’s ook eigenheden of concretiseringen die niet rechtstreeks voortvloeien uit de Bazelstandaarden. Ook heeft de EU soms nationale opties en discreties die het gevolg zijn van onderhandelingen tussen lidstaten en worden bepaalde elementen uit regelgeving nader gespecificeerd in technische standaarden of richtsnoeren van de Europese Bankenautoriteit (EBA).
De Bazelstandaarden worden in de EU – met enige mate van proportionaliteit – toegepast op alle banken, niet alleen op de internationaal actieve banken. Hoewel Europese banken zonder internationale activiteiten niet noodzakelijk onderdeel zijn van de doelgroep van de Bazelstandaarden, moet er ook voor deze kleinere banken adequate en accurate prudentiële regelgeving zijn. De bankenonrust in maart 2023 kwam onder meer voort uit versoepeling van het toezichtsregime voor niet-systemische regionale banken in de VS, wat laat zien dat ook op nationaal en regionaal niveau de bankregulering en het bijbehorende toezicht adequaat moeten functioneren.
In het ambtelijke rapport «beleidsrichtingen voor een weerbare bankensector» wordt de mogelijkheid genoemd om te verkennen om voor kleinere banken «simpele maar robuuste standaarden» te ontwikkelen, in aanvulling op de al geboden proportionaliteit voor kleine en niet-complexe instellingen. Dit in navolging van de «strong and simple»-benadering in het Verenigd Koninkrijk.5 Ik ga bekijken of het de moeite waard is om deze benadering verder te verkennen, waarbij dan moet worden gezocht naar standaarden voor banken die niet voor lagere kapitaaleisen zorgen, maar wel simpeler en voorspelbaarder zijn.
Het rapport-Draghi geeft in het kader van het concurrentievermogen aan dat EU-banken te maken hebben met enkele specifieke regelgevende obstakels die hun vermogen om leningen te verstrekken bepreken, in het bijzonder regelgeving rondom securitisatie (ook het rapport-Letta pleit op dit punt voor versoepeling), en dat de kapitaaleisen voor bepaalde eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde categorieën waarvoor de eisen de werkelijke risico’s niet weerspiegelen moeten worden verlaagd; wat vindt u daarvan? Hoe denkt u een versoepeling van de regelgeving rondom securitisatie zorgvuldig te kunnen vormgeven?
Ik herken dat securitisatie kan bijdragen aan het creëren van meer (bancaire) financieringsruimte en daarmee het vermogen van banken om leningen te verstrekken. De Europese Commissie onderzoekt momenteel hoe het functioneren van de EU-securitisatiemarkt kan worden verbeterd en zal naar verwachting in het tweede kwartaal van 2025 met een voorstel komen voor herziening van het securitisatieraamwerk. Ik steun deze verkenning en vind het daarbij belangrijk dat de risico’s en lessen van de financiële crisis niet uit het oog worden verloren. Ik zet in op herziening van het raamwerk voor securitisaties om de barrières te verlagen, zeker voor een bredere doelgroep van institutionele beleggers, met name door meer proportionele due diligence regelgeving. Na publicatie van het commissievoorstel zal ik een BNC-fiche opstellen en delen met uw Kamer, waarin ik mijn appreciatie uiteenzet.
Hoe kan de vereenvoudiging van de bankenregels worden geagendeerd voor de Bazel-akkoorden waarin internationaal afspraken worden gemaakt over de bankenregels ten behoeve van de financiële stabiliteit?
Het Bazels comité heeft op dit moment met name aandacht voor de implementatie van de finale Bazel-III standaarden. Nieuwe herzieningen van de standaarden voor bankenregulering staan op dit moment niet op de agenda. Het Bazels comité gaat over de eigen agenda, die wordt bepaald op basis van relevante ontwikkelingen in financiële markten, adviezen van nationale toezichthouders en aanbevelingen van internationale financiële instellingen en gremia, zoals de Financial Stability Board.
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Euronext wil populaire handel in ETF’s naar Amsterdam halen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat een sterke financiële sector goed is voor Nederland en dat een groter handelsvolume op Nederlandse beurzen daaraan kan bijdragen?
Ja.
Wat zijn volgens u goede randvoorwaarden om het aantrekkelijk te maken voor Euronext om ETF-handel naar de Amsterdamse beurs te halen? Wat kan u doen om de positie van de Amsterdamse beurs te versterken?
Hoe aantrekkelijk een kapitaalmarkt wordt geacht door belanghebbenden hangt af van verschillende factoren. Dit verschilt ook per belanghebbende. Zo heeft een belegger deels andere voorkeuren dan een bedrijf dat aandelen uitgeeft. In algemene zin moeten er voor een aantrekkelijke handel in financiële instrumenten, zoals aandelen en exchange traded funds (ETFs), in eerste instantie voldoende interessante bedrijven beursgenoteerd zijn, die in een beursindex, zoals de AEX-index, opgenomen worden. De aandelen en andere financiële instrumenten van die bedrijven kunnen als onderliggende waarde van ETFs worden gebruikt. Daarnaast is het voor liquide handel op een diepe kapitaalmarkt (met veel kapitaal en veel handelsactiviteit) van belang dat er veel beleggers zijn en beleggers met verschillende voorkeuren, zowel institutionele beleggers als retail beleggers (huishoudens) en zowel nationale als internationale beleggers.
Euronext Amsterdam wordt, evenals de rest van de financiële sector, sterk gereguleerd. Dit bepaalt in grote mate het speelveld van de beurs. Tegelijkertijd gaat Euronext voor een deel ook zelf over de randvoorwaarden van een aantrekkelijke markt. Euronext stelt als beursuitbater zelf regels voor uitgevende instellingen (beursgenoteerde ondernemingen) en deelnemers aan zijn handelsplatformen (beleggers). Bij mijn beleid voor de financiële sector, zowel nationaal als Europees, houd ik rekening met de belangen van alle belanghebbenden, waaronder ook Euronext en partijen die hierop actief zijn. Ik heb hierbij oog voor het goede functioneren van de markt, vermindering van regeldruk en goed toezicht en bescherming van de consument. Voor een overzicht van relevante randvoorwaarden verwijs ik u naar de brief met mijn visie op de financiële sector.2
Bent u van mening dat een verdere concentratie binnen de Euronext-groep van de ETF-handel de concurrentiepositie van Euronext verbetert ten opzichte van de Amerikaanse markt?
Ja, centralisatie kan zorgen voor meer liquiditeit en op deze manier bijdragen aan de versterking van de concurrentiepositie van Euronext.
Bent u het eens dat een inhaalslag op de Europese ETF-markt nodig is in vergelijking met de Amerikaanse markt? Wat is uw reactie in het licht dat de Europese ETF-markt ongeveer 2.400 miljard dollar omvat terwijl de Amerikaanse markt uit 11.000 miljard dollar bestaat?
De Europese kapitaalmarkten, inclusief de ETF-markt, hebben potentieel om verder te groeien en beter te integreren. Het verschil in omvang met de Verenigde Staten kan door verschillende factoren worden verklaard. De in het FD-artikel genoemde versnippering van de Europese kapitaalmarkt speelt hierbij een rol, vergeleken met de meer geconcentreerde Amerikaanse markt. Een minder versnipperde en meer liquide markt is aantrekkelijker voor beleggers, zowel retail beleggers als institutionele beleggers, en bedrijven. De fragmentatie in de EU over meerdere beurzen en bilaterale handel buiten de beurs (over the counter) leidt tot minder efficiënte prijsvorming en beperkte schaalvoordelen. Een andere mogelijke oorzaak van dit verschil is de wijze waarop de oudedagsvoorziening is geregeld. Amerikaanse huishoudens zijn zelf verantwoordelijk voor het opbouwen van pensioenvermogen. In veel Europese lidstaten verzorgt de staat het pensioen, of – zoals in Nederland – beleggen werknemers via pensioenfondsen indirect voor hun oude dag. Pensioenfondsen beleggen doorgaans niet of nauwelijks in ETFs, terwijl Amerikaanse huishoudens wel veel in deze instrumenten beleggen. Ook kan meespelen dat er in Europa minder bedrijven beursgenoteerd zijn in vergelijking met de VS, en dat de waarderingen in de VS momenteel hoger zijn. Dit kan zich vertalen naar een grotere omvang van de Amerikaanse ETF-markt.
Hoe kijkt u naar het meer toegankelijk maken van de hoofdindex voor closed-endbeleggingsfondsen?
Euronext consulteert momenteel een voorgenomen aanpassing van de beursregels van Euronext Amsterdam. Als Minister van Financiën heb ik daar geen directe rol bij, het betreft keuzes van Euronext als bedrijf. Deze aanpassing ziet onder meer op inclusie van beursgenoteerde closed-end beleggingsfondsen in de AEX-index.3 Dat deze fondsen op dit moment niet in de AEX-index opgenomen kunnen worden, betekent niet dat dergelijke fondsen thans geen toegang hebben tot Euronext Amsterdam. Er zijn reeds meerdere van deze fondsen aangesloten bij de Amsterdamse beurs. Beheerders van closed-end beleggingsfondsen kunnen momenteel al als lid of deelnemer handelen op Euronext Amsterdam in aandelen en andere financiële instrumenten. Kapitaal van deze fondsen kan dus al productief ingezet worden op de Amsterdamse beurs, als deze fondsen beleggen in aandelen van andere daar genoteerde bedrijven. Ook kunnen (closed-end) beleggingsfondsen, of de beheerder van een fonds, worden genoteerd op Euronext Amsterdam. Als een beleggingsfonds genoteerd wordt, dan worden de deelnemingsrechten (aandelen) van dat fonds verhandelbaar op de beurs. Over de toegang van beleggingsfondsen – en van het kapitaal dat zij beheren – tot de Amsterdamse beurs, heb ik dus geen zorgen. Zoals gezegd, het is nu nog niet mogelijk om als beursgenoteerd beleggingsfonds opgenomen te worden in de AEX-index. Een voordeel van inclusie in een index is dat beleggers die (passief) in de AEX-index beleggen, automatisch ook in de aandelen van het fonds beleggen.
Bent u van mening dat het zorgelijk is voor het aantrekken van kapitaal dat er tot voor kort maar een enkel closed-endbeleggingsfonds aangesloten was bij de Amsterdamse beurs? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het ermee eens dat de uitbreiding van de ETF-handel op de Amsterdamse beurs ervoor zorgt dat Nederlandse beleggers meer ruimte hebben om in Nederlandse bedrijven te investeren? Zo nee, waarom niet?
Dit zou een effect kunnen zijn, al betekent de voorgenomen concentratie van de ETF-handel bij Euronext Amsterdam ook dat in ETFs belegd kan worden met aandelen van bedrijven die op andere (Europese) beurzen genoteerd zijn. Naast meer handel in ETFs is dus ook van belang dat meer Nederlandse bedrijven ervoor kiezen om in Nederland naar de beurs te gaan. Alleen dan kunnen er ETF’s ontwikkeld worden waar aandelen van Nederlandse bedrijven onderdeel van uit maken.
Bent u van mening dat het aantrekken van privaat kapitaal ervoor zorgt dat er meer geld beschikbaar komt voor beursgenoteerde bedrijven op de Euronext beurs om te investeren en te concurreren met buitenlandse bedrijven?
Ja.
Bent u het ermee eens dat meer privaat kapitaal ervoor zal zorgen dat er meer financiële middelen en dus financiering beschikbaar komen voor Nederlandse bedrijven voor innovatie? Zo ja, wat kan u doen om dat te stimuleren?
Ja. Hiervoor is versterking van de Europese kapitaalmarktunie van doorslaggevend belang. Nog dit kwartaal stuur ik uw Kamer een brief met de inzet van het kabinet hiervoor.
Hoe kijkt u naar het gevolg geschetst door Eumedion in het artikel dat Euronext Amsterdam met deze maatregelen de concurrentiepositie met de Duitse en Franse hoofdindices zal verbeteren?
Dit kan een mogelijk effect zijn waarvan ik de logica in theorie kan volgen, al heb ik geen zicht op de precieze concurrentiepositie van Euronext Amsterdam ten opzichte van beurzen in andere Europese landen.
Kunt u een overzicht geven van andere zaken die de concurrentiepositie van de Amsterdamse beurs met de Duitse en Franse hoofdindices belemmert?
Eumedion, een belangenbehartiger van institutionele beleggers, refereert in zijn reactie in het FD-artikel aan het feit dat de AEX-index «slechts» 25 bedrijven kent. Dit is minder dan hoofdindices in omringende landen, zoals de Duitse DAX (40 bedrijven), Franse CAC (40) en Britse FTSE-index (100). Euronext consulteert momenteel ook onder belanghebbenden of uitbreiding van de AEX-index naar 30 bedrijven wenselijk is. Zoals genoemd in mijn antwoord op vraag 7 valt dit onder de keuzes van Euronext als bedrijf en heb ik hierbij geen directe rol. Euronext gaat voor een deel ook zelf over de randvoorwaarden van een aantrekkelijke markt ten behoeve van zijn concurrentiepositie. De regelgeving voor gereglementeerde markten (de exploitanten van beurzen) is in de EU sterk geharmoniseerd. Dit draagt bij aan een gelijk speelveld in de EU voor Euronext en haar concurrenten. Dit neemt niet weg dat er sprake kan zijn van additionele nationale regelgeving. Zoals ik eerder heb toegezegd, zal ik uw Kamer op korte termijn een overzicht doen toekomen van nationale regels die mogelijk een impact kunnen hebben op de concurrentiepositie van de Nederlandse financiële sector.
De publicatie ‘Rapport onderzoek Jaarrekening Land Aruba 2019' |
|
Aukje de Vries (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Zsolt Szabó (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Onderzoek Jaarrekening Land Aruba 2019» van de Algemene Rekenkamer Aruba?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dat het land Aruba geen prioriteit geeft aan de oplevering van de jaarrekeningen en er daardoor geen sprake is van een afsluitende begrotingscyclus? Hoe beoordeelt u verder de conclusies en aanbevelingen die in dit rapport staan?
Goed financieel beheer en een goed begrotingsproces acht ik van het grootste belang voor alle landen in het Koninkrijk. Net als Curaçao en Sint Maarten draagt Aruba zelf de verantwoordelijkheid voor het verbeteren van het begrotingsproces. Ik verwacht daarom van Aruba dat het land snel tot vaststelling van de jaarrekeningen en begroting 2025 zal overgaan.
Er is een achterstand in de oplevering en de vaststelling van de jaarrekeningen van het Land Aruba, maar de conclusie dat Aruba geen prioriteit geeft aan de oplevering van de jaarrekeningen, deel ik niet. Met de inzet van externe ondersteuning vanuit het Landspakket wordt sinds vorig jaar hard gewerkt aan de inhaalslag. Doelstelling is om nog dit jaar de achterstand tot en met jaarrekening 2023 weg te werken.
Ik deel verder de andere conclusies en aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer Aruba bij de jaarrekening over 2019 en in dat kader zijn in de uitvoeringsagenda bij het Landspakket ook belangrijke afspraken gemaakt over de aanpak, planning en de beoogde resultaten om het financieel beheer te verbeteren. Vanuit de Tijdelijke Werkorganisatie wordt constructief op deze onderwerpen met Aruba samengewerkt.
Hoe beoordeelt u de tekortkomingen in het financieel beheer van het land Aruba en dat er geen structurele verbeteringen zijn aangebracht in het begrotingsproces? Deelt u de mening dat er nu heel snel een verbetertraject moet worden ingezet met als doel een goed financieel beheer van het land Aruba? Zo nee, waarom niet?
Het financieel beheer is nog niet in orde, maar het Land Aruba heeft in de afgelopen jaren het begrotingsproces aanzienlijk verbeterd, met een verbeterde opzet en de introductie van vaste wijzigingsmomenten. Het is essentieel dat deze positieve lijn wordt voortgezet en dat een ordentelijk begrotingsproces gewaarborgd blijft. Zo is de begroting 2025 weliswaar tijdig ingediend, maar nog niet door het parlement vastgesteld. Het College Aruba financieel toezicht heeft recentelijk in haar advies ook benadrukt dat vaststelling alsnog snel moet plaatsvinden2.
Vanuit het Landspakket Aruba is reeds een verbetertraject ingezet en wordt in diverse projecten gewerkt aan het oplossen van de structurele tekortkomingen in het financieel beheer. De Tijdelijke Werkorganisatie ondersteunt hierbij.
Wat kan er worden gedaan om ervoor te zorgen dat het financieel beheer van het land Aruba op orde komt?
De problematiek is omvangrijk en vraagt om een samenhangende aanpak, waarbij fundamentele problemen in de wetgeving, de inrichting van de financiële organisatie, de financiële processen en de administratie moeten worden opgelost. Met de uitvoering van het Landspakket wordt ingezet op een verbetering van al deze facetten. In mijn antwoord op vraag 6 licht ik verschillende trajecten nader toe.
Wat zijn de gevolgen van de tekortkomingen in het financieel beheer van het land Aruba voor de uitvoering van het Landspakket Aruba?
De uitvoering van het Landspakket Aruba ondervindt geen hinder van de tekortkomingen in het financieel beheer.
Hoe verhoudt het onderhavige rapport van de Algemene Rekenkamer Aruba zich tot uw opmerking tijdens het verzamelcommissiedebat CAS, gehouden op 15 januari 2025 (36 600 IV, nr. 46), dat er goede stappen zijn gezet om het financieel beheer van Aruba te verbeteren? Wat zijn die goede stappen? Waaruit blijkt de verbetering van het financieel beheer?
Het Land Aruba heeft de ambitie uitgesproken om over het jaar 2026 over een goedkeurende controleverklaring bij de jaarrekening te beschikken. In het kader van het Landspakket heeft het land Aruba een ambitieus programma ingericht met samenhangende trajecten om de knelpunten in het financieel beheer aan te pakken.
In lijn met de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer Aruba wordt in deze trajecten gewerkt aan het vaststellen van verslaggevingsvoorschriften en het normenkader voor de controle van de jaarrekening, het oplossen van de tekortkomingen in de onderliggende processen en het oplossen van de personeelstekorten in de financiële functie.
Het is complexe problematiek die een goede voorbereiding en besluitvorming vraagt om tot een duurzame oplossing te kunnen komen. Daarnaast vormt de beschikbare capaciteit een bottleneck, maar ik zie tegelijkertijd resultaten die mij positief stemmen over de aanpak en het vervolg.
Ik noem enkele voorbeelden:
Hoe spoort een en ander met de afspraken in het kader van de landspakketten?
Met de afspraken in het kader van het Landspakket Aruba worden over het algemeen dezelfde doelstellingen en resultaten nagestreefd, als ook benoemd in de aanbevelingen van het rapport van de Algemene Rekenkamer Aruba «Onderzoek Jaarrekening Land Aruba 2019».
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de Rijkswet Aruba financieel toezicht? Bent u hierover nog steeds in gesprek met het land Aruba? Wanneer verwacht u overeenstemming met Aruba te hebben? Welke belemmeringen zijn er?
Aan het wetsvoorstel wordt door teams van beide landen gewerkt. Op verzoek van Aruba brengt het IMF een advies uit over de begrotingsnormen en het financieel beheer. Dit advies wordt in de tweede helft van februari verwacht en zal vervolgens door de teams worden verwerkt in het wetsvoorstel en worden voorgelegd aan beide regeringen.
Deelt u de mening dat de Rijkswet Aruba financieel toezicht zo snel mogelijk afgerond moet worden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Bent u bekend met het artikel «Nederlandse lobby om fintech te lokken na Brexit ging nooit vliegen» uit het Financieel Dagblad?1
Ja.
Hoeveel fintech-bedrijven hebben zich na de Brexit in Nederland gevestigd? Hoeveel daarvan kunt u linken aan de lobby vanuit Nederlandse overheidsorganisaties?
Het is moeilijk om een goede inschatting te geven van het aantal fintech-bedrijven dat zich na de brexit in Nederland heeft gevestigd en welk deel daarvan dit ook daadwerkelijk vanwege de brexit heeft gedaan. Dit komt mede door de uiteenlopende definities die worden gebruikt voor de term «fintech» en doordat er niet actief redenen worden bijgehouden van bedrijven die zich vestigen in Nederland. Een definitie van fintech die vaak gebruikt wordt is: «een door technologie gestuurde financiële innovatie die kan leiden tot nieuwe businessmodellen, toepassingen, processen of producten met een materiële impact op financiële markten, instellingen en diensten».2 Aanbieders van fintech kunnen dus uiteenlopende vergunningen hebben. Een groot gedeelte van de aanbieders van fintech is ook niet vergunningsplichtig.
In zijn algemeenheid heeft het toenmalige kabinet zich ingespannen om buitenlandse bedrijven na het brexit-referendum aan te trekken. De Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) en haar partners van het Invest in Holland-netwerk, die in opdracht van de overheid verantwoordelijk zijn voor de acquisitie van buitenlandse bedrijven, hebben vanaf 2016 ingezet op het benutten van acquisitiekansen vanwege de brexit. Deze activiteiten zijn vanaf 2018 geïntensiveerd.3
Sinds het referendum in 2016 hebben de NFIA en haar Invest in Holland-partners bijvoorbeeld 115 bedrijven in de categorie Finance & Fintech gefaciliteerd bij vestiging van hun activiteiten in Nederland. Hiervan kunnen 56 bedrijven aantoonbaar gelinkt worden aan de brexit. Dit is echter geen volledig beeld van het totaal aantal fintech bedrijven dat zich na de brexit in Nederland heeft gevestigd. Er zijn ook bedrijven die zich in Nederland vestigen zonder contact te hebben gehad met de NFIA.
EY heeft onderzoek gedaan naar de fintech-sector in Nederland. Het meest recente fintech-onderzoek uit 2023, laat duidelijk een stijging zien van het aantal fintechs in Nederland.4 Verder laat dit onderzoek zien dat het grootste gedeelte van de fintechpartijen die een vergunning hebben, een vergunning als betaaldienstverlener5 heeft. DNB heeft tussen januari 2019 en 31 december 2021 57 vergunningen aan betaaldienstverleners verleend. Een peer-review van de Europese Banken Autoriteit (EBA) laat zien dat dit na Litouwen het hoogste aantal in Europa is. Daarbij valt op dat de Litouwse toezichthouder een fors lager percentage van de vergunningaanvragen daadwerkelijk toekent (figuur 1). Ten slotte heeft de AFM rond de brexit circa 50 vergunningsaanvragen ontvangen, die vrijwel allemaal een succesvolle vergunningsprocedure hebben doorlopen.
Figuur 1. Aantal PSD-vergunningen per lidstaat inclusief het aantal aanvragen Bron: Peer Review Report on authorisation under PSD2, p. 9.1
Wat zijn de belemmeringen geweest voor fintech-bedrijven om zich in Nederland te vestigen (graag breed toelichten, dus wet- en regelgeving, toezichthouders, etc.)? Wat waren de positieve elementen waarom fintech-bedrijven zich in Nederland hebben gevestigd?
De fintech-census uit 2023 geeft een overzicht van de bepalende factoren voor fintechs bij de locatiekeuze van hun bedrijf. Deze factoren geven ook een beeld van de belemmeringen en positieve elementen die destijds speelden bij de locatiekeuze. De grootste knelpunten die ondervraagde fintechs in het onderzoek noemden zijn in Nederland het beloningsbeleid6, het aantrekken en behouden van gekwalificeerd personeel en de als hoog ervaren administratieve lasten en kosten.
Verder blijkt uit signalen die de NFIA recentelijk heeft ontvangen, dat fintechs de doorlooptijd van vergunningsaanvragen bij DNB als knelpunt ervaren. Vergunningstrajecten duren soms langer dan bedrijven verwachten. De doorlooptijden van vergunningsaanvragen voor betaaldienstverleners in verschillende lidstaten zijn ook door de EBA onderzocht. De resultaten laten zien dat vergunningstrajecten voor betaaldienstverleners in Nederland sneller gaan dan het Europees gemiddelde (figuur 2). Het is belangrijk te realiseren dat het percentage vergunningsaanvragen dat wordt toegewezen ook impact kan hebben op de snelheid van het proces. DNB wijst in vergelijking tot andere lidstaten een relatief hoog percentage van de vergunningen toe. Dit komt in sommige gevallen doordat partijen meerdere mogelijkheden geboden wordt om de juiste documenten aan te leveren. Toezichthouders in andere landen kiezen er bijvoorbeeld voor om sneller een aanvraag af te wijzen als bepaalde documentatie niet in orde is.
Voor kleinere fintechbedrijven spelen daarnaast de relatief hoge toezichtkosten een rol. Hoewel grotere bedrijven hiermee minder problemen ervaren, kan dit voor snelgroeiende fintechs een belemmering vormen, zo hoort de NFIA in de praktijk. Momenteel loopt een evaluatie uit van de Wet bekostiging financieel toezicht 2019 (Wbft 2019) waarin ook naar dit specifieke punt wordt gekeken. Ik informeer de Kamer in maart over de uitkomsten van de evaluatie en de vervolgstappen die ik zet.
Tegelijkertijd kent Nederland een aantal sterke vestigingspunten die fintechbedrijven juist aantrekken.7 Zo is de reputatie van DNB als toezichthouder internationaal sterk, mede door haar hoge standaarden. Daardoor draagt een DNB-vergunning bij aan het vertrouwen van klanten en investeerders. Daarnaast biedt Nederland een redelijk groot, uitstekend Engelssprekend arbeidspotentieel, een hoge «kwaliteit van leven» en een betrouwbare, goed georganiseerde digitale en fysieke infrastructuur.
Figuur 3. Gemiddelde tijdsduur van het vergunningsproces per lidstaat. Bron: Peer Review Report on authorisation under PSD2, p 12.1
Deelt u de mening dat Nederland minimaal even aantrekkelijke voorwaarden moet bieden als vergelijkbare landen, zoals Frankrijk, Duitsland, Luxemburg, Ierland of Litouwen om fintechs naar Nederland te halen? Zo nee, waarom niet?
Ja, daar ben ik het mee eens. Fintechs zijn belangrijk voor innovatie in de financiële sector. Daarom noem ik deze bedrijven ook specifiek in mijn visie op de financiële sector.8 De eerdergenoemde onderzoeken en signalen uit de sector bevestigen dat Nederland een gunstig klimaat heeft voor fintechs, maar Nederland moet concurrerend blijven als vestigingsplaats voor fintechs.
In hoeverre verschilt het Nederlandse toezicht qua kosten, toetredingseisen en snelheid, waarmee markttoegang wordt verleend ten opzichte van vergelijkbare landen in het buitenland?
Er is beperkt onderzoek beschikbaar waarin een vergelijking wordt gemaakt van toetredingseisen, snelheid en kosten ten opzichte van andere Europese landen. Bovendien zijn de toetredingseisen grotendeels bepaald in wetgeving op EU-niveau. Zoals ik al noemde in mijn antwoord op vraag 3 is de duur van vergunningstrajecten voor betaaldienstverleners in Nederland over het algemeen korter dan het Europees gemiddelde. In algemene zin hebben de toezichthouders in Nederland een sterke internationale reputatie, wat Nederland een aantrekkelijke vestigingsplaats maakt. In Nederland wordt het financieel toezicht van DNB en de AFM volledig doorberekend aan de ondertoezichtstaande instellingen. Ook in andere lidstaten is vaak sprake van (gedeeltelijke) doorberekening. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 beschrijf, voer ik momenteel een evaluatie uit van de Wbft 2019. Daarin wordt aandacht besteed aan de verschillen in de bekostiging van het toezicht tussen Nederland en andere Europese landen.
Heeft Nederland, net als Frankrijk, overwogen Britse fintechs na de Brexit automatisch een vergunning te geven? Zo nee, waarom niet?
De toezichthouders werken onafhankelijk en hebben een mandaat om binnen de grenzen van de wet daaraan invulling te geven. Dit geldt ook voor het vergunningverleningsproces. DNB en AFM hebben ten tijde van de brexit niet overwogen om vergunningen automatisch te verlenen. Het automatisch verlenen van vergunningen zou ik vanuit mijn algemene verantwoordelijkheid voor het toezicht op en de regulering van de financiële sector ook onwenselijk vinden. Tijdens de vergunningverleningsprocedure moet door de toezichthouders gecontroleerd worden of partijen voldoen aan de geldende eisen en voorschriften. Dit is van belang voor het waarborgen van de financiële stabiliteit, de integriteit van de financiële sector, goed functionerende financiële markten en consumentenbescherming. Ook voor een eerlijk speelveld met partijen die reeds een vergunning hebben, of partijen die later een vergunning aanvragen, is het van belang dat zij aan dezelfde eisen moeten voldoen. Partijen die al in het Verenigd Koninkrijk een vergunning hadden, zouden in vergelijking met nieuwe toetreders zonder actieve vergunning elders, in de praktijk overigens minder moeite moeten hebben met het verkrijgen van een vergunning in Nederland.
Hoeveel economisch toegevoegde waarde is Nederland naar schatting misgelopen als gevolg van de starre houding van De Nederlandsche Bank (DNB) na de Brexit?
De toezichthouders hebben rondom de brexit extra aandacht besteed aan de extra aanvragen. Vragen zijn snel en deskundig behandeld. De cijfers uit de fintech-census, de EBA peer review en signalen uit de sector bevestigen dit beeld. Het merendeel van de handelsplatformen dat actief is in de verhandeling van aandelen en obligaties heeft na de brexit bijvoorbeeld voor Nederland gekozen. Dit heeft vervolgens na de effectieve datum van de brexit ertoe geleid dat Amsterdam het centrum van de handel in aandelen werd.9 Deze partijen hebben het gebruikelijke proces voor vergunningaanvragen doorlopen.
Er valt geen goede inschatting te maken van de economische toegevoegde waarde die Nederland is misgelopen na de brexit. Buitenlandse bedrijven wegen bij een potentiële investering een groot aantal factoren mee die van invloed zijn op een uiteindelijke investeringsbeslissing. Meer algemeen meldt NFIA mij dat, op basis van hun interne projectadministratie, van de partijen in de financiële sector met wie zij tussen 2017 en 2024 contact hebben gehad er 112 partijen uiteindelijk niet voor Nederland hebben gekozen. Een schatting van NFIA is dat die partijen bij elkaar een potentieel van bijna 4.600 directe arbeidsplaatsen zouden hebben. Deze schatting is gebaseerd op prognoses die bedrijven zelf hebben opgegeven. Dit zijn echter geen robuuste cijfers. De informatie beslaat een langer tijdsbestek (2017–2024) en de definitie die wordt gebruikt voor de cijfers is ruimer dan fintech alleen, namelijk de financiële sector in den brede. Ook oriënteren bedrijven zich vaak op meerdere lidstaten tegelijkertijd en kunnen we er daarom niet van uit gaan dat al die partijen en bijbehorende arbeidsplaatsen daadwerkelijk «gemist» zijn.
Ik heb geen signalen ontvangen dat Nederland in andere sectoren bedrijven is misgelopen na de brexit als direct gevolg van een strenge opstelling van toezichthouders.
Zijn er signalen dat Nederland na de Brexit ook in andere sectoren bedrijven is misgelopen als gevolg van de strenge opstelling van toezichthouders? Zo ja, om welke sectoren gaat dit?
Zie antwoord vraag 7.
Wat is er terecht gekomen van de regulatory sandbox van DNB en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) voor de financiële sector om te komen tot meer innovatie, meer toetreders en meer concurrentie? Wat zijn de resultaten daarvan geweest? Welke lessen zijn daaruit getrokken?
In 2016 zijn DNB en de AFM samen met de ACM gestart met de Innovationhub en Maatwerk voor Innovatie (in het Engels soms vertaald als regulatory sandbox). Beide initiatieven zijn bedoeld voor partijen die op een laagdrempelige manier met de toezichthouder willen praten over hoe innovatieve financiële oplossingen passen binnen het regelgevend raamwerk. Deze initiatieven zijn in 2019 en in 2021 geëvalueerd. In de eerste drie jaar (vanaf 2016 tot 1 juni 2019) zijn in totaal 363 vragen gesteld aan DNB en 297 aan de AFM. In het rapport «Continu in dialoog»10 lichten DNB en AFM de belangrijkste inzichten uit de eerste drie jaar toe. Deze inzichten zijn onder andere dat er vanuit de sector daadwerkelijk behoefte is aan laagdrempelig contact over innovatie, de InnovationHub onzekerheid over financieel toezicht wegneemt en dat de veelheid aan wet- en regelgeving een barrière kan vormen voor marktpartijen.
Verder heeft DNB in 2021, samen met de AFM en de sector, onderzoek gedaan naar de kansen en obstakels in relatie tot innovatie en regelgeving.11 In dat rapport wordt geconcludeerd dat het goed is om samen met de sector te kijken wat er gedaan kan worden om de InnovationHub en Maatwerk voor Innovatie te versterken. De uitkomsten van het onderzoek dat hierop volgde zijn in 2022 besproken met de sector. Op basis van use cases uit de sector en onderzoek bij succesvolle vergelijkbare initiatieven in het buitenland zijn toen inrichtingsprincipes voor een vernieuwde InnovationHub geformuleerd, zoals het toegankelijker maken van de InnovationHub en bedrijven zo oplossingsgericht mogelijk accommoderen, maar binnen de kaders van de wet en mandaat. De toezichthouders zijn hiermee aan de slag.
Ten slotte nemen DNB en de AFM deel aan het European Forum for Innovation Facilitators (EFIF), een platform dat is gericht op het delen van ervaringen en het versterken van samenwerking op Europees niveau. Binnen dit kader is een Europees initiatief voor een InnovationHub in gang gezet, dat momenteel verder geconcretiseerd wordt.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de toezichthouders over de gevolgen van het starre optreden met betrekking tot startups, fintechs, scale-ups en nieuwe toetreders in de financiële sector in Nederland en hoe dit in de toekomst anders kan? Zo nee, waarom niet?
In mijn visie op de financiële sector schrijf ik dat ik verwacht dat de toezichthouders DNB en AFM, binnen hun onafhankelijke rol en verantwoordelijkheid, oog hebben voor het belang van nieuwe, innovatieve financiële instellingen. Ik verwacht van de toezichthouders dat ook nieuwe, kleinere instellingen de aandacht krijgt die zij verdienen, ook op bestuurlijk niveau. Ik stel dit aan de orde in mijn reguliere gesprekken met DNB en AFM. Nederland staat inmiddels bekend vanwege een bloeiende fintech industrie en een van de belangrijkste fintech-hubs in Europa is Amsterdam. Een proactieve en open houding tegenover deze partijen is en blijft daarvoor noodzakelijk.
Het bericht ‘Minister scheldt FINEB-schulden Bonaire kwijt’ |
|
Claire Martens-America (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Aukje de Vries (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Eppo Bruins (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Minister scheldt FINEB-studieschulden Bonaire kwijt»?1
Ja.
Wat was de reden voor het Bestuurscollege van Bonaire om een kwijtschelding van deze FINEB-studieschulden bij u aan te vragen en deed zij dit mede namens de Bestuurscolleges van Sint-Eustatius en Saba?
FINEB-studieleningen werden tussen 2004 en 2010 verstrekt door de stichting Fundashon Finansiamentu di Estudio di Bonaire (FINEB) aan studenten van Bonaire die gingen studeren op Bonaire, Curaçao, Aruba of in Europees Nederland. De stichting FINEB werd gefinancierd door Bonaire. Na de staatkundige hervorming van 2010 heeft de Nederlandse Staat de vorderingen die de stichting FINEB had op de studenten overgenomen. Dit is vastgelegd in een akte van cessie. Met Bonaire is destijds overeengekomen dat de Staat, en in dit geval de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), de studieschulden int en dat de opbrengsten met aftrek van de gemaakte uitvoeringskosten, werden afgedragen aan het Openbaar Lichaam Bonaire. In de praktijk werden de FINEB-schulden geïnd door de Rijksdienst Caribisch Nederland namens DUO. Inmiddels zijn de opbrengsten van het innen van studieleningen dusdanig teruggelopen dat deze niet meer in verhouding staan tot de kosten van de inning. Het innen van deze schulden heeft daarmee geen financiële meerwaarde meer.
Het Bestuurscollege van Bonaire heeft begin 2024 aan mij een verzoek gedaan tot kwijtschelding van de openstaande FINEB-studieschulden. In haar verzoek vraagt het Bestuurscollege aandacht voor deze studieschulden, omdat zij de situatie rondom het terugbetalen van deze studieleningen zorgelijk achtte. Dat kwam onder meer omdat een deel van de FINEB-debiteuren door de geldende terugbetaalvoorwaarden problemen hadden met het terugbetalen van deze studieschulden en daardoor in financieel schrijnende situaties terecht zijn gekomen. Aangezien de FINEB alleen betrekking had op Bonairiaanse studenten, zijn de Bestuurscolleges van Sint-Eustatius en Saba niet betrokken.
Klopt het dat u in uw meest recente brief over studiefinanciering en -schulden niets heeft gedeeld over uw voornemen om de FINEB-studieschulden kwijt te schelden?2
Ja, dat klopt. Vanwege de complexiteit van de (juridische) vormgeving van de FINEB-leningen heeft het enige tijd geduurd voordat ik een beslissing kon nemen op het verzoek van het Bestuurscollege van Bonaire. Op het moment dat de in de vraag genoemde Kamerbrief over studiefinanciering naar de Kamer werd verstuurd was nog onduidelijk hoe de kwijtschelding van de openstaande FINEB-schulden zou kunnen worden vormgegeven.
Kunt u uw overwegingen om deze studieschulden kwijt te schelden delen met de Kamer?
Ik heb het besluit genomen om de nog openstaande FINEB-studieschulden per 1 januari 2025 kwijt te schelden, omdat de wijze waarop FINEB-studieleningen zijn verstrekt verouderd is en niet meer bij deze tijd past. Deze leningen zijn niet verstrekt op basis van OCW-wetgeving, maar op basis van een individuele overeenkomst gesloten tussen de stichting FINEB en de student. De voorwaarden die van toepassing waren op de FINEB-studieleningen passen dan ook niet goed binnen het systeem van de studiefinanciering zoals we dat nu kennen. Zo moesten FINEB-debiteuren een rente van 10% betalen en moest er altijd iemand als borg fungeren. In de praktijk waren dat meestal de ouders. Als de debiteur zelf niet kon betalen, werd de schuld bij de borg geïnd. Dit kon tot financieel schrijnende situaties leiden. Studieleningen die worden verstrekt op basis van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) of de Wet studiefinanciering BES (WSF BES) verschillen, zowel juridisch als in de uitwerking, dan ook sterk van FINEB-leningen.
Kunt u aangeven om hoeveel FINEB-studieschulden het ging? Zo nee, waarom niet?
Nadat het Ministerie van OCW na 2010 de vorderingen die de FINEB had op de studenten heeft overgenomen waren er nog 650 openstaande dossiers (debiteuren). Het gemiddelde leenbedrag was op dat moment $ 13.941.3 Van de 650 dossiers zijn er tot en met 31 december 2024 277 afgehandeld en gesloten. Dit als gevolg van volledige afbetaling van de schuld of bijvoorbeeld overlijden van de debiteur. Per 1 januari 2025 zijn de nog openstaande studieschulden van de resterende 373 debiteuren kwijtgescholden. Het gaat om een totaalbedrag van $ 4.378.045. Het gemiddelde leenbedrag per 31 december 2024 bedroeg $ 11.737.
Klopt het dat de gemiddelde lening 17.500 dollar (± € 16.972,–) bedroeg?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u schetsen hoeveel in totaal nu kwijtgescholden is?
Zie antwoord vraag 5.
Uit welk begrotingsartikel wordt het kwijtschelden van deze schulden gedekt?
Een beperkt deel van het totaalbedrag aan openstaande schulden stond op de begroting van OCW. Het gaat om een bedrag van $ 368.853. De rest, $ 4.009.192, stond op de begroting van het Openbaar Lichaam Bonaire.
De gelden voor het verstrekken van de leningen zijn destijds aan de FINEB verstrekt door Bonaire. Nadat het Ministerie van OCW de vorderingen op de studenten heeft overgenomen van de FINEB werden de opbrengsten – na aftrek van de uitvoeringskosten – nog steeds overgemaakt aan Bonaire, conform hetgeen was overeengekomen in de akte van cessie. Het Openbaar Lichaam Bonaire heeft de nog openstaande post inmiddels afgeschreven op de begroting.
Voor het Ministerie van OCW geldt dat het tussen 2010 en 2011 met de overgang naar de WSF BES tijdelijk heeft voorzien in een voortzetting van de rechten die studenten onder de FINEB hadden opgebouwd. Daarvan stond op 31 december 2024 nog een bedrag van $ 368.853 open. Kwijtschelding van deze schulden wordt altijd op artikel 11 verwerkt.
Klopt het dat er voor BES-studenten drie varianten studieleningen zijn: WSF BES, DUO en FINEB?
Studenten van Bonaire, Saba of Sint-Eustatius komen in aanmerking voor studiefinanciering op grond van de WSF BES als zij ervoor kiezen om op een van deze drie eilanden te gaan studeren,4 in een van de andere landen van het Koninkrijk, in de overige Caribische regio, bijvoorbeeld Colombia, Puerto Rico of de Dominicaanse Republiek, of in Canada of de VS. Als studenten van Bonaire, Saba of Sint-Eustatius in Europees Nederland gaan studeren, komen zij in aanmerking voor studiefinanciering op grond van de WSF 2000. Het gaat dus altijd om één van de twee.
Als deze studenten in Europees Nederland gaan studeren komen ze wel ook in aanmerking voor een (eenmalige) opstarttoelage op grond van de WSF BES. Deze toelage is er om te kunnen voorzien in de eerste kosten voor de reis naar Europees Nederland en de kosten voor bijvoorbeeld (winter)kleding en de inrichting van de studentenkamer.
Voor FINEB-studieleningen kwamen alleen studenten van Bonaire in aanmerking. Deze leningen worden sinds 2010 niet meer uitgegeven.
Klopt het dat de taak van de FINEB als verstrekker van studiefinanciering is overgegaan naar DUO?
DUO heeft de FINEB niet overgenomen, maar voorziet in het verstrekken van studiefinanciering voor studenten van Caribisch Nederland op grond van de WSF BES of de WSF 2000.
De stichting FINEB verstrekte tussen 2004 en 2010 studieleningen aan studenten van Bonaire. Bonaire voorzag in de financiering van deze stichting. Na de staatkundige herinrichting van 2010 heeft de FINEB haar taken gestaakt en is de stichting opgeheven. Na 2010 zijn geen FINEB-leningen meer verstrekt. Daarnaast werd met de staatkundige herinrichting het Ministerie van OCW verantwoordelijk voor de studiefinanciering van de studenten op Caribisch Nederland. Sinds 2010 is de WSF BES van toepassing op studenten van Caribisch Nederland die in de regio gaan studeren. Deze regelgeving wordt uitgevoerd door DUO en de Rijksdienst Caribisch Nederland.
Tot wanneer konden BES-studenten een FINEB-studiefinanciering krijgen?
FINEB-studieleningen werden verstrekt tussen 2004 en 2010.
Kunt u aangeven wat de leenvoorwaarden voor een FINEB-studielening waren?
Destijds zijn de FINEB-leningen afgesloten onder de voorwaarden zoals neergelegd in de overeenkomst tussen de FINEB en de student. Op deze overeenkomsten waren de Algemene- en Leningsvoorwaarden van de FINEB van toepassing.5 Zo werd de FINEB-lening afgesloten tegen 10% rente en werd er een borg aangesteld. Ook moest bijvoorbeeld, afhankelijk van de hoogte van de lening, de schuld in een vastgesteld aantal maanden worden terugbetaald.
De terugbetalingsvoorwaarden zijn in oktober 2013 op enkele punten versoepeld. Zo werd de terugbetalingsperiode verlengd, en gold vanaf die tijd dat de nog openstaande FINEB-lening werd kwijtgescholden als de debiteur kwam te overlijden. Tot die tijd ging de schuld bij overlijden over op de borg. In de bijlage treft u de herziene terugbetalingsvoorwaarden zoals die golden vanaf oktober 2013 tot en met 31 december 2024. Voor de punten die niet zijn versoepeld, zoals de hoogte van de rente en het aanstellen van een borg, golden nog steeds de eerder genoemde Algemene- en Leningsvoorwaarden van de FINEB.
Bestond er in de terugbetalingsregeling de mogelijkheid tot opschorting van terugbetaling indien terugbetalen tijdelijk niet wenselijk was?
Nee, deze mogelijkheid bestond niet.
Klopt het dat u een beleidsreactie op een vergelijkend onderzoek naar de WSF 2000 en de WSF BES heeft toegezegd voor het voorjaar van 2025?
Ja, dat klopt.
Vond u het niet passender om een verzoek tot kwijtschelding uit te stellen tot de resultaten van dit onderzoek binnen waren en de Kamer zo beter deelgenoot te maken van uw afwegingen? Zo nee, waarom niet?
De beslissing tot kwijtschelding van de nog openstaande FINEB-schulden staat los van de afwegingen die ik nog zal maken in het kader van het vergelijkend onderzoek naar de WSF BES en de WSF 2000, omdat de FINEB-leningen sterk verschillen van leningen aangegaan onder de WSF BES of de WSF 2000.
Ik vond het daarnaast belangrijk om zo snel mogelijk een beslissing te nemen op het verzoek van het Bestuurscollege van Bonaire over deze kwijtschelding. In het bijzonder met het oog op de belangen van de FINEB-debiteuren. Zoals hiervoor aangegeven was de wijze waarop FINEB-studieleningen zijn verstrekt verouderd en passen de voorwaarden van deze leningen niet meer bij deze tijd.
Bent u bekend met de artikelen «OM: Curaçaos Statenlid verdacht van drugshandel»1 en «Achterstand innen belastingen op Curaçao loopt snel op»?2
Ja.
Hoe kijkt u naar de berichtgeving dat een volksvertegenwoordiger op Curaçao wordt verdacht van criminele activiteiten, in dit geval drugshandel en witwassen, zeker nadat recent de Arubaanse Minister Croes is gearresteerd vanwege mogelijke betrokkenheid bij fraude bij verblijfs- en werkvergunningen en het recherchesamenwerkingsteam een huiszoeking heeft gedaan in het kantoor van de Minister van Justitie Newis op Sint Maarten, die wilde dat twee gedetineerden onder elektronisch toezicht in vrijheid zouden worden gesteld (waaronder (ex)politicus Heyliger, die veroordeeld is voor het aannemen van steekpenningen en witwassen)?
Corruptie, ondermijning en andere vormen van criminaliteit hebben geen plek in een rechtsstaat. Daarom zet ik samen met de Caribische landen van het Koninkrijk in op goed bestuur en het versterken van de rechtsstaat. Voor de rest van de vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4.
Hoe kijkt u aan tegen dit bericht in het licht van de afgesproken nodige verbeteringen van goed bestuur op de eilanden? Hoe ziet u dit bericht in het licht van de afgesproken doelen in de landspakketten en welke gevolgen heeft het dat er blijkbaar weinig tot geen resultaat bereikt wordt?
De inspanningen op dit onderdeel van het Landspakket richten zich met name op het goed en efficiënt functioneren van de publieke sector. Dat werk verloopt gestaag en zal over enige tijd zijn vruchten afwerpen. Hierbij wordt ook aandacht besteed aan transparantie van processen en aan de afstand tussen ambtenarij en bestuur. Het voorkomen van integriteitskwesties ten aanzien van individuele politici valt buiten de grenzen van het landspakket.
Ook buiten de landspakketten werk ik samen met de landen aan verbeteringen van goed bestuur en aan een «agenda goed bestuur». Zie mijn antwoord op vraag 4 voor meer informatie.
Hoe gaat u invulling geven aan het verbeteren van goed bestuur en de aanpak van ondermijnende criminaliteit door bestuurders en volksvertegenwoordigers op de eilanden?
Deugdelijk bestuur en rechtszekerheid behoren tot mijn beleidsprioriteiten voor het Caribisch deel van het Koninkrijk. Zoals ik onder meer heb aangekondigd in mijn brief aan uw Kamer van 18 oktober 20243 vind ik het wenselijk om de staat van integriteit in het Caribisch deel van het Koninkrijk te monitoren. Hierdoor kan er zicht worden verkregen op de integriteit en waar de verbeterpunten liggen. Ik ben in gesprek met de landen hoe we in gezamenlijkheid kunnen werken naar aansluiting bij bestaande indexen en monitors op het gebied van integriteit en goed bestuur.
In het voorjaar van 2025 kom ik met mijn agenda Goed Bestuur voor zowel de landen als voor Bonaire, Sint-Eustatius en Saba. Hierbij zal in ieder geval aandacht zijn voor de monitoring, toezicht en handhaving op vergunningen, betere ondersteuning van melders en klokkenluiders en heldere procedures voor inkoop en aanbesteding.
Tot slot heeft uw Kamer de motie van het lid Mutluer aangenomen om het Justitieel Vierlandenoverleg (hierna: JVO) te laten onderzoeken hoe drugssmokkel van de eilanden naar Nederland gezamenlijk nog effectiever tegengegaan kan worden. Bij de uitvoering van deze motie zal betrokkenheid worden gezocht van de Ministeries van Justitie van de landen. Ook heeft het Ministerie van Justitie en Veiligheid tot en met 2025 gelden beschikbaar gesteld voor de oprichting van het Regionaal Informatie en Expertise Centrum Caribisch Nederland (RIEC CN) en loopt er een wetgevingstraject om de Wet Bibob in te voeren in Bonaire, Saba en Sint Eustatius. Tevens heeft het Ministerie van JenV middelen vrijgemaakt om Bonaire, Saba en Sint Eustatius aan te laten sluiten bij de JVO-werkgroep bestuurlijke aanpak van ondermijning, waardoor alle eilanden betrokken zijn bij de aanpak.
Daarnaast werpt de reeds ingezette inzet op ondermijning zijn vruchten af. Waar het gaat om bestuurlijke integriteit werken Nederland en de landen samen aan de zogeheten bestuurlijke aanpak van ondermijning. Het Ministerie van BZK maakt hiervoor sinds 2021 jaarlijks EUR 1 miljoen vrij. Met deze aanpak worden bestuurlijke instrumenten ontwikkeld en geïmplementeerd die corruptie en ondermijning tegen moeten gaan. Anderzijds worden politici op de eilanden op deze manier weerbaarder gemaakt tegen corrumperende invloeden. Zo hebben de drie landen recent een campagne gelanceerd die publiek draagvlak moet creëren tegen (bestuurlijke) corruptie. Ook worden er wetgevingsjuristen aangetrokken om het vergunningsbeleid te stroomlijnen. Deze aanpak is gemodelleerd naar de succesvolle bestuurlijke aanpak van ondermijning in Nederlandse gemeenten, waarmee gemeentebestuurders in Europees Nederland met bestuurlijke middelen (preventief) kunnen ingrijpen als er vermoedens zijn van witwassen, drugshandel of mensenhandel. De burgemeester kan bijvoorbeeld vergunningen weigeren of intrekken of een pand sluiten. De resultaten worden gemonitord middels een JVO-werkgroep.
In het kader van de duurzame ondermijningsaanpak op Aruba, Curaçao en Sint Maarten worden investeringen gedaan in het Recherche Samenwerkingsteam (RST), Openbare Ministeries en het Gemeenschappelijk Hof van Justitie. Deze investeringen maken het mogelijk om strafrechtelijke onderzoeken te doen naar criminaliteit met een sterk financieel-economische component, waaronder belastingfraude, verduistering van overheidsgeld, valsheid in geschrifte en witwassen. Het RST waarnaar verwezen wordt in het artikel «OM: Curaçaos Statenlid verdacht van drugshandel» is een van de diensten in de rechtshandhavingsketen die met hulp van BZK werkt aan de aanpak van ondermijning. Ook investeer ik in de versterking van het grenstoezicht, wat mogelijk maakt dat de Koninklijke Marechaussee en de Douane ingezet kunnen worden in de landen.
Welke conclusie trekt u uit de recente incidenten voor de huidige aanpak voor verbetering van goed bestuur en de aanpak van corruptie, vriendjespolitiek en ondermijnende criminaliteit en wat zegt dit over de effectiviteit van de aanpak tot nu toe?
Een goed functionerende rechtsstaat is een randvoorwaarde voor een veilige en stabiele samenleving, positieve economische ontwikkeling en houdbare overheidsfinanciën. De recente gebeurtenissen laten enerzijds zien dat inzet aan de hand van mijn beleidsprioriteiten noodzakelijk is, evenals de staat van integriteit in het Caribisch deel van het Koninkrijk structureel te monitoren. Anderzijds getuigen deze ontwikkelingen van het functioneren van de aanpak van ondermijning zoals de diensten, de landen en Nederland die gezamenlijk uitvoeren.
Bent u het ermee eens dat er een strengere en stevigere aanpak nodig is van corruptie, vriendjespolitiek en ondermijnende criminaliteit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen c.q. oppakken?
De aanpak van ondermijnende criminaliteit, vriendjespolitiek en corruptie is een autonome aangelegenheid van de landen. De strijd tegen deze vormen van criminaliteit vergt echter inzet van expertise en uitvoeringscapaciteit die beperkt aanwezig is in de landen. Nederland ondersteunt daarom blijvend Aruba, Curaçao en Sint Maarten bij de gezamenlijke doelstelling om te werken aan een sterke rechtsstaat. Ik ben in gesprek met de landen om samen meer zicht te krijgen op de staat van de integriteit in het Koninkrijk. In dit kader heb ik ook contact met Transparency International en andere organisaties. Voor mijn inzet verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4.
De achterstand van het innen van belastingen is ondanks het verscheuren van de oude vorderingen in Curaçao opnieuw opgelopen (van 2,6 miljard gulden in januari 2024 naar 3,4 miljard gulden in juni 2024), hoe kijkt u aan tegen dit bericht in het licht van de afgesproken verbeteringen van de financiën in de landspakketten? Welke gevolgen heeft dit of gaat dit hebben voor de afspraken in de landspakketten?
In het landspakket is afgesproken dat de Belastingdienst geoptimaliseerd en gemoderniseerd wordt zodat Curaçao de belastinginning effectiever en efficiënter kan laten verlopen. In dit proces wordt voortgang geboekt. De inning van bestaande vorderingen vertoont een duidelijke stijgende lijn, er komt meer geld binnen. Omdat tegelijk hard wordt gewerkt aan verhoging van de compliance en het wegwerken van achterstanden in het opleggen van aanslagen, zullen er nog enige tijd nieuwe vorderingen bijkomen. Hierdoor kunnen achterstanden in de vorderingen tijdelijk weer oplopen. Dit heeft verder geen consequenties voor de afspraken in de Landspakketten.
Wat voor gevolgen heeft de traag verlopende hervorming van de Belastingdienst Curaçao, waardoor de belastingschulden oplopen, voor het landspakket? Wat gaat u hieraan doen? Welke consequenties heeft dit voor de financiële steun die Curaçao ontvangt? Als het geen consequenties heeft, waarom niet?
Zoals uit de derde Uitvoeringsrapportage Landspakket Curaçao 2024 blijkt,4 verloopt de uitvoering van de hervormingen gericht op de optimalisering en modernisering van de Belastingdienst op schema. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Wat gaat u doen om de Belastingdienst Curaçao conform de afspraken te hervormen, zodat deze goed gaat functioneren?
Het innen van belastingen en (de hervorming van) de Belastingdienst is een autonome aangelegenheid van de landen. In het kader van het Landspakket wordt Curaçao ondersteund bij het hervormen en moderniseren van de Belastingdienst. Deze ondersteuning vindt plaats in de vorm van expertise op het gebied van organisatorische positionering, aansturing en inrichting, personeelsinstrumenten, werkwijzen en automatisering. Dit moet resulteren in een belastingorganisatie die fiscale regelgeving volledig, integer en klantvriendelijk uitvoert. Over de voortgang van de uitvoering van het Landspakket wordt uw Kamer regelmatig geïnformeerd.