Het toenemend aantal acuut onveilige situaties in Groningen |
|
Sandra Beckerman |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Herkent u dat het aantal meldingen van een Acuut Onveilige Situatie het afgelopen jaar met 14% is gestegen? Herkent u voorts dat het aantal gegronde meldingen is gestegen met 24%?
Ik ben bekend met deze cijfers. In het antwoord op vraag 3 ga ik hier uitgebreider op in.
Kunt u een uitsplitsing maken van om welke soorten acuut onveilige situaties het gaat? Welke soorten maatregelen moesten genomen worden naar het gegrond verklaren van deze meldingen?
De situatie voor ieder gebouw is uniek, dat maakt het moeilijk om een categorisering te maken. Voorbeelden van acuut onveilige situaties (AOS) zijn loszittend metselwerk, instabiele schoorstenen en wankele muren. De maatregelen die bij dergelijke situaties worden genomen zijn bijvoorbeeld het herstellen van het metselwerk, het inpakken of verwijderen van een schoorsteen en het stutten of opnieuw opmetselen van muren. Het nemen van maatregelen vanuit het IMG gaat uiteraard in overleg met de eigenaar en andere eventuele betrokken partijen, zoals de gemeente en NCG.
Wat zegt het volgens u dat het aantal gegronde meldingen van een acuut onveilige situatie toeneemt?
Er is geen duidelijke verklaring voor de toename in het aantal ongegronde en gegronde meldingen van het afgelopen jaar in vergelijking met het jaar daarvoor. Over meerdere jaren beschouwd is deze toename van het afgelopen jaar niet uitzonderlijk. Het percentage gegronde meldingen ten opzichte van het totaal aantal AOS-meldingen schommelt over de jaren heen (tussen 2020 en 2023) tussen de 17,5% en de 19%. In 2023 lag het aantal gegronde meldingen weliswaar 24% hoger dan in 2022, maar bleef het aantal gegronde meldingen ten opzichte van het totale aantal meldingen binnen die bandbreedte (18,6%). Gelet op het beeld van de jaren hiervoor is er dan ook geen sprake van een stijgende of dalende trend. In onderstaande tabel wordt ter illustratie het aantal AOS-meldingen (inclusief gegrond en ongegrond) weergegeven vanaf 2020 tot en met 2023:
2020
2021
2022
2023
Herkent u dat het ingrijpend is voor gedupeerden om mee te maken dat hun huis of een deel daarvan acuut onveilig is?
Ja, ik herken dat een AOS ingrijpend is voor bewoners. Een AOS betekent vaak dat er ingrijpende maatregelen nodig zijn. Dit heeft impact op het welzijn van de bewoners; het leidt tot stress, onveiligheid en onzekerheid.
Om bewoners zo goed mogelijk te helpen wordt door het IMG na een melding van een AOS zo snel mogelijk contact opgenomen met de bewoner om de situatie te bespreken. Er volgt altijd binnen 48 uur een inspectie. Als de situatie acuut onveilig blijkt, worden zo snel mogelijk maatregelen door het IMG genomen, waarmee de onveilige situatie wordt weggenomen. Zoals het plaatsen van muurankers of stutten. Soms wordt een gebouw deels of geheel gesloten. Dit gaat in overleg met de eigenaar. De bewoner wordt tijdens dit proces persoonlijk begeleid en ondersteund bij vervolgstappen. Daarnaast worden andere partijen, zoals de gemeente en NCG geïnformeerd of betrokken indien dat nodig is.
Kent u de verhalen van gedupeerden die dit (recent) hebben meegemaakt en ervaren hebben dat na een gegrond verklaarde acuut onveilige situatie nog lang moeten wachten op daadwerkelijke oplossingen?
Ik ken verhalen van gedupeerden die een AOS mee hebben gemaakt en nog langere tijd hebben moeten wachten op een structurele oplossing. De veiligheid van de bewoners heeft de hoogste prioriteit. Daarom worden AOS-meldingen altijd met prioriteit opgepakt. Dat betekent dat een dossier voorrang heeft op andere dossiers en indien nodig direct maatregelen worden getroffen om de AOS weg te nemen. De structurele oplossing kan langer duren als gevolg van bijvoorbeeld de planning en prioritering van de schadeafhandeling en versterking. Het IMG, de gemeenten en NCG houden in de planning en prioritering rekening met de situatie van bewoners en wegen voor structurele oplossingen af waar maatwerk noodzakelijk en mogelijk is binnen de bestaande planning.
Bent u bijvoorbeeld bekend met het verhaal van een gezin dat in mei geconfronteerd werd met een acuut onveilige situatie en nu het gevoel hebben niet te worden geholpen? Weet u dat dit gezin al jarenlang wacht op versterking van hun onveilige thuis en ook na de constatering dat hun woning acuut onveilig is de start van de versterking pas over ca 1,5 jaar gepland staat? Herkent u dat zij nu gedwongen worden te kiezen tussen een wisselwoning 10 km verderop, een lange periode in een container wonen of in karige omstandigheden in een ander deel van de huidige woning?
Ja. In de beantwoording van Kamervragen kan ik echter niet ingaan op persoonlijke situaties van bewoners.
Begrijpt u dat dit gezin het gevoel heeft in de steek gelaten te worden en hun belangen ondergeschikt worden gemaakt aan financiële belangen?
Zie antwoord vraag 6.
Herkent u dat na een gegronde AOS melding er weliswaar maatregelen worden genomen om direct gevaar te stoppen maar bewoners alsnog vaak lang moeten wachten op een oplossing terwijl de maatregelen, zoals geplaatste stutten of hekken, wel grote invloed hebben op hun welzijn?
Ik vind het zeer vervelend dat bewoners worden geconfronteerd met een onveilige situatie en de gevolgen daarvan. Ik weet dat de afhandeling langer kan duren, afhankelijk van de aard en omvang van de maatregelen die getroffen moeten worden. De maatregelen voor bijvoorbeeld houtrot duren langer dan bijvoorbeeld het vervangen van een schoorsteen.
Bij het nemen van maatregelen vindt nauw overleg plaats met de bewoners over de mogelijkheden en beperkingen die er zijn. De oorzaak waardoor sprake is van een AOS wordt zo snel weggenomen door het IMG. Maatregelen naar aanleiding van een AOS zijn tijdelijk, totdat er een permanente oplossing is. Dit kan betekenen dat de woning mee wordt genomen in de versterking. Op basis van de individuele situatie kijkt NCG wanneer bewoners geholpen kunnen worden. Als dit nodig is voor het welzijn van bewoners kan bijvoorbeeld in overleg met de gemeente de planning voor de versterking naar voren gehaald worden.
Herkent u dat ook de situatie bij de Vlamovenflat in Delfzijl hier een voorbeeld van is? Hoe zorgt het kabinet dat (deze en andere (particuliere)) huurders op de hoogte worden gesteld van de uitkomsten van de schadeafhandeling? Hoe is juridisch geborgd dat verhuurders die schadeloosstelling ontvangen dat ook investeren in schadeherstel? Wie ziet hierop toe?
Zoals bij vraag 1 aangegeven is de situatie van elk gebouw uniek. Bij de flat aan de Vlamoven is geconstateerd dat er sprake is van een acuut onveilige situatie, vanwege vallende steendelen en voegen. De inspecteur heeft geen constructieve problemen geconstateerd, waardoor met tijdelijke maatregelen de AOS is weggenomen.
Het IMG heeft bij de Vlamovenflat op 23 april 2024 een bewonersavond georganiseerd om bewoners te informeren over het proces van de schadeafhandeling. Tijdens deze bewonersavond konden ook direct afspraken worden gemaakt voor de schadeopnames in de appartementen. Zoals door mijn ambtsvoorganger aangegeven (Kamerstuk 33 529, nr. 1145) is in het geval van de Vlamovenflat de periode waarin de schade wordt hersteld afhankelijk van de afstemming met de eigenaar en de schadeherstelmaatregelen die nodig zijn. Hoewel het in principe aan de verhuurder is om te communiceren over de uitkomsten van de schadeafhandeling, heeft het IMG aangegeven zo nodig ook in de komende maanden dergelijke bijeenkomsten te organiseren. Het is niet mogelijk om de eigenaren van een woning of een pand te verplichten de schadevergoeding te investeren in het schadeherstel van de woning of het pand. De eigenaar heeft wel de verplichting om een veilige woning te creëren. Hierop ziet de gemeente toe.
Ziet u ook dat de samenwerking tussen IMG en NCG na een melding van een acuut onveilige situatie nog steeds vaak stroef verloopt en dat gedupeerden daar de dupe van zijn?
Dat de samenwerking tussen het IMG en NCG stroef verloopt bij de afhandeling van AOS herken ik niet – beide organisaties weten elkaar in deze specifieke situaties goed te vinden. Ik zie wel dat bewoners last kunnen hebben van het proces dat volgt op een AOS. Hoewel tijdelijke maatregelen relatief snel getroffen kunnen worden, kan een structurele oplossing – bijvoorbeeld vanwege de aard en omvang van de maatregelen of de planning van het versterkingstraject – langer duren, zoals beschreven in antwoord 5. Dat is niet eenvoudig op te lossen.
Welke verbeteringen wilt u doorvoeren om te zorgen dat bewoners na een AOS melding sneller geholpen worden?
Op dit moment zie ik geen manier om dit proces versnellen. Na een AOS melding volgt binnen 48 uur een inspectie. Als de situatie acuut onveilig blijkt, worden zo snel mogelijk maatregelen genomen. Dit gaat in overleg met de eigenaar. Daarnaast kijkt NCG al of er aanleiding is om een veilig gestelde AOS eerder kan worden meegenomen in de versterking. Dit moet echter per situatie worden bezien, omdat het naar voren halen van de versterking van een woning ook gevolgen heeft voor de versterking van andere woningen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 10, is dat niet eenvoudig op te lossen. Mocht ik in de toekomst ruimte zien voor verbetering, zal ik mij daarvoor inspannen.
Deelt u de mening dat we Acuut onveilige situaties zoveel mogelijk moeten voorkomen en daarom moeten inzetten op het nu snel helpen van de zwaarst gedupeerden die nu nog vaak de langste wachttijden hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik deel de mening dat gegronde AOS zoveel mogelijk voorkomen moeten worden. Op voorhand valt echter niet te zeggen waar zich AOS voor zullen gaan doen. Binnen de schadeafhandeling worden deze met prioriteit opgepakt. De versterking kent een gebiedsgerichte prioritering. Daarbinnen kijkt NCG of de huidige planning gevolgd kan worden of dat herprioritering nodig is.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over de staat van Groningen?
Het debat voor de Staat van Groningen stond gepland op 25 juni jl., dit is echter niet doorgegaan. De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord in samenwerking met het IMG en NCG.
Het bericht dat werknemers in een brief stellen dat OpenAI roekeloos is en dat het ontbreekt aan toezicht |
|
Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat werknemers in een brief stellen dat OpenAI roekeloos is en dat het ontbreekt aan toezicht?1 Herkent u de zorgen zoals geuit in de brief van huidig en voormalig werknemers van OpenAI? Zo ja, hoe ziet de Minister het mogelijke gevaar van het versterken van ongelijkheid en het verspreiden van desinformatie door AI (in Nederland)? Welke gevaren ziet de Minister nog meer?
Ja, hier ben ik mee bekend. Ik herken de risico’s die worden genoemd in de brief en de bezorgdheid over het effect dat artificiële intelligentie (AI) kan hebben op het creëren en verspreiden van mis- en desinformatie.
Generatieve AI zoals de producten van OpenAI maken het in potentie makkelijker om mis- en desinformatie te creëren. Om deze risico’s te beperken zijn regels opgesteld in de AI-verordening. Zo moeten aanbieders van AI-systemen die synthetische content2 genereren ervoor zorgen dat de output van het AI-systeem wordt gemarkeerd in een machineleesbaar formaat en detecteerbaar zijn als kunstmatig gegenereerd of gemanipuleerd. Dit maakt het makkelijker voor grote online platforms om systeemrisico’s die kunnen voortvloeien uit de verspreiding van kunstmatig gegenereerde of gemanipuleerde content te identificeren en te beperken. Verder geldt dat AI-systemen die bedoeld zijn om te worden gebruikt voor het beïnvloeden van de uitslag van een verkiezing of referendum, of van het stemgedrag bij verkiezingen of referenda als hoog-risico worden geclassificeerd vanuit de AI-verordening. Aanbieders van deze systemen moeten dan ook voldoen aan de eisen en verplichtingen voor AI-systemen met een hoog risico, zoals het identificeren en voorkomen van risico’s. OpenAI verbiedt dan ook het gebruik van hun producten voor politieke beïnvloeding.
Het kabinet wil dat deze risico’s van generatieve AI worden ingeperkt en aangepakt, maar ook de kansen van generatieve AI benutten voor het tegengaan van desinformatie. In de Voortgangsbrief Rijksbrede strategie voor de effectieve aanpak van desinformatie3, die onlangs vanuit mijn ambtsvoorgangers, aan uw Kamer is verzonden, wordt dieper ingegaan op de impact van generatieve AI en het verspreiden van desinformatie.
Het kabinet erkent ook het risico dat AI kan hebben op groeiende ongelijkheid en de sociaaleconomische implicaties. Daarom steunt zij ook het eerder aangevraagd advies van het vorige kabinet hierover aan de Sociaal Economische Raad4, zodat het kabinet samen met werkgevers en werknemers actie kan ondernemen om de impact van AI op de samenleving op een verantwoorde manier een vervolg te geven. De AI-verordening heeft als doel om risico’s van AI-systemen aan te pakken, waaronder het risico op discriminatie wat ongelijkheid veroorzaakt en kan vergroten. De AI-verordening bepaalt dat onder meer risico’s op aantasting van fundamentele rechten zoals het recht op non-discriminatie moeten worden aangepakt bij de ontwikkeling van AI-systemen en bij de inzet van AI-systemen door overheidsinstanties.
Hoe ziet u in algemene zin het spanningsveld tussen het feit dat de AI Act pas in haar volledige vorm over enkele jaren in werking treedt en dat het op dit moment wenselijk kan zijn om toezicht te houden en daar waar nodig in te grijpen bij organisatie die maatschappij veranderende technieken uitbrengen, zoals kunstmatige intelligentie en large language models?
Als het gaat om het reguleren van AI als product binnen de EU en in Nederland, vormt de AI-verordening hiervoor het juridisch fundament. De AI-verordening is in werking getreden op 1 augustus jl. en wordt stapsgewijs van toepassing. Zo zijn bepaalde AI-praktijken al na 6 maanden verboden. De eisen voor AI-modellen voor algemene doeleinden (waar Large Language Models zoals GPT van OpenAI naar verwachting ook onder vallen) zijn al na 12 maanden van toepassing. Hieronder vallen ook de zwaardere eisen wanneer deze modellen ook voor systeemrisico’s kunnen zorgen. Voor de eisen aan hoog-risico AI-toepassingseisen gelden termijnen van 24 en 36 maanden. Het is belangrijk dat ontwikkelaars en gebruiksverantwoordelijken van deze AI-modellen en systemen voldoende tijd hebben om zich goed te kunnen voorbereiden op het van toepassing worden van de eisen.
Het kabinet neemt nu al stappen om risico’s van (generatieve) AI te adresseren. Daarom wordt in Nederland al hard gewerkt aan het versterken van het toezicht op AI, mede in voorbereiding op de AI-verordening. Zo is onder de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) de Directie Coördinatie Algoritmes (DCA) opgericht om het toezicht op algoritmes en AI in Nederland te versterken. Dit doet zij door risico’s van algoritmes en AI te signaleren en analyseren, samenwerking tussen toezichthouders te versterken en guidance te bevorderen. Daarnaast hebben de Rijksinspectie Digitale Infrastructuur (RDI) en de DCA in 2024 samen 3,1 miljoen euro ontvangen van het Ministerie van Economische Zaken om Nederland te kunnen voorbereiden op het inrichten van toezicht op de AI-verordening. De RDI en DCA bieden in de loop van dit jaar een definitief advies aan over de inrichting van het toezicht op de AI-verordening aan de bewindspersonen van Economische Zaken, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Justitie en Veiligheid. Daarna wordt de voorgenomen inrichting van het toezicht opgenomen in de uitvoeringswet die aan het parlement wordt voorgelegd via de gebruikelijke wegen.
Onder de AI-verordening zijn aanbieders van AI-modellen voor algemene doeleinden met ingang van 1 augustus 2025 verplicht om informatie en documentatie op te stellen, up-to-date te houden en beschikbaar te stellen voor toezichthouders en aanbieders die dat AI-model in hun AI-systemen willen integreren. De bedoeling is dat deze informatie en documentatie inzicht geeft in de capaciteiten en beperkingen van het AI-model voor algemene doeleinden en daarmee aanbieders verderop in de waardeketen die met dit model verder bouwen aan specifiekere AI-modellen of -systemen in staat stellen aan hun verplichtingen uit de AI-verordening te voldoen.
Als AI-modellen voor algemene doeleinden voor systeemrisico’s kunnen zorgen, dan moeten ze volgens de AI-verordening aan extra eisen voldoen. Dit kan het geval zijn als er zeer veel computerkracht gebruikt is bij het trainen van het model, maar ook het aantal eindgebruikers kan een relevante factor zijn bij de beoordeling of een AI-model voor systeemrisico’s kan zorgen. Modellen met systeemrisico’s moeten onder andere modelevaluaties uitvoeren, risico’s beoordelen en beperken en zorgen voor een passend niveau van cybersecurity. Ook moeten incidenten zo snel mogelijk gemeld worden bij het Europese AI-bureau, dat toezicht houdt op deze modellen.
Het AI-bureau («AI Office») van de Europese Commissie is bevoegd om toezicht te houden op AI-modellen voor algemene doeleinden. De eisen voor deze modellen treden 1 augustus 2025 in werking, waarna het AI-bureau kan gaan controleren of deze worden nageleefd.
Er wordt niet gewacht tot de AI-verordening van toepassing is om veilige ontwikkeling en gebruik van AI te bevorderen. Zo heeft de Europese Commissie recent het «AI Pact» gelanceerd. Dit AI Pact heeft als doel om organisaties vroegtijdig aan de AI-verordening te laten voldoen. Aan de ene kant door informatie en best practices tussen organisaties uit te wisselen, en aan de andere kant door organisaties te motiveren om toe te zeggen dat ze vroegtijdig aan de eisen zullen voldoen. Daarnaast ontwikkelt het AI-bureau al verschillende instrumenten die bijdragen aan een effectieve uitvoering van de AI-verordening, zoals richtsnoeren en lagere wetgeving die de AI-verordening verder duidelijk maken, praktijkcodes, benchmarks en het ondersteunen en bundelen van kennis uit de verschillende adviesorganen. Daarbij draagt de Commissie namens de Europese lidstaten bij aan internationale gedragscodes voor geavanceerde AI-systemen, zoals de Hiroshima gedragscode van de G7.5 Nederland volgt deze ontwikkelingen nauw en werkt tijdens de implementatie van de AI-verordening via verschillende adviesorganen nauw samen met het Europese AI-bureau.
Daarnaast bestaan er al verschillende wetten die niet specifiek over AI gaan, maar die wel normen bevatten waarmee de inzet van AI wordt gereguleerd. De Algemene Verordening Persoonsgegevens (AVG) biedt bijvoorbeeld juridische kaders bij geautomatiseerde besluitvorming met behulp van AI en bij het verwerken van persoonsgegevens voor het trainen of gebruik van AI. Op grond van de AVG hebben EU privacy toezichthouders ervoor gezorgd dat ChatGPT extra privacy waarborgen biedt. De Algemene wet bestuursrecht (Awb) stelt normen aan de kwaliteit van overheidsbesluiten en de motivering daarvan, ook als daar AI voor wordt gebruikt. De Algemene wet gelijke behandeling (Awgb) beschermt tegen discriminatie als AI-systemen worden gebruikt bij het aanbieden van bijvoorbeeld werk, goederen en diensten.
Tenslotte zijn er de afgelopen jaren verschillende (niet-regulerende) beleidsacties op nationaal niveau opgezet die ook bijdragen aan een verantwoorde inzet van AI. Voorbeelden hiervan zijn het algoritmeregister voor AI dat wordt gebruikt door de overheid6, de ELSA-labs7, het investeringsprogramma AiNed, het ROBUST programma en het impact assessment mensenrechten algoritmes (IAMA).
Welke mogelijkheden zijn er in afwachting van de volledige inwerkingtreding van de AI-Act om de negatieve risico’s van AI op de samenleving te mitigeren? Zijn er mogelijkheden om op te treden tegen activiteiten en handelingen die nu formeel nog niet als illegaal bestempeld zijn onder de AI-Act, maar dat wel gaan zijn zodra de volledige AI-Act in werking zal treden?
Het is pas mogelijk om juridisch op te treden tegen activiteiten en handelingen op het moment dat zij illegaal zijn. Alhoewel de AI-verordening nog niet (volledig) van toepassing is, kunnen bepaalde activiteiten en handelingen op dit moment al wel illegaal zijn op grond van bestaande juridische kaders, zoals non-discriminatiewetgeving. Bijvoorbeeld als deze activiteiten en handelingen onrechtmatig zijn.
Overigens is het denkbaar dat activiteiten en handelingen illegaal zijn, terwijl het toezicht daarop en de handhaving daarvan op dat moment nog niet zijn gerealiseerd. Zo zijn de verboden in de AI-verordening van toepassing met ingang van 1 februari 2025, terwijl het toezicht op en de handhaving van de verboden pas 6 maanden later geregeld hoeft te zijn.8 Voor het inzetten van toezichtsbevoegdheden of handhavend optreden is een grondslag in de nationale (formele) wet noodzakelijk.9 Tot die tijd is een overtreding van de verboden wel onrechtmatig en kan een procedure gestart worden bij de civiele rechter. Tevens kan een toezichthouder, na de aanwijzing bij of krachtens formele wet, zo nodig met terugwerkende kracht handhaven.
Wat kan er nu al gedaan worden om te voorkomen dat (de toepassing van) generatieve en specifieke AI gevaarlijk wordt? Deelt de Minister de mening dat het belangrijk is om niet te wachten op de AI-Act en nu al stappen te ondernemen, gezien de snelle ontwikkelingen als het gaat om (de toepassing van) verschillende soorten AI? Welke maatregelen neemt de Minister hiervoor? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de AI-adviesraad, zoals om gevraagd in de motie-Rajkowski (Kamerstuk 21501-33-1041), er zo snel mogelijk moet komen om na te kunnen denken over mogelijke acties als het gaat om (de toepassing van) AI op het gebied van veiligheid, weerbaarheid, wenselijkheid, innovatie en strategische autonomie? Op welke termijn kunnen we een dergelijke raad verwachten? Welke maatregelen of besluiten moeten er nog genomen worden?
Genoemde motie vraagt de regering om te onderzoeken of een Nederlands adviserend orgaan van toegevoegde waarde kan zijn om de overheid op korte termijn te adviseren bij ontwikkelingen rondom kunstmatige intelligentie. Door het vorige kabinet is gemeld dat er een verkenning wordt gedaan naar het inrichten van een AI-adviesraad en de laatste stand van zaken van vóór de zomer10. Die verkenning continueert het huidig kabinet. Aan de nadere vormgeving van de adviesraad, inbegrepen haar bevoegdheden, wordt nog gewerkt. Hierbij wordt er ook juridisch bekeken welke mogelijkheden de Kaderwet Adviescolleges hiertoe biedt. Ik verwacht dit najaar de uitkomsten van dit onderzoek met uw Kamer te kunnen delen.
Deelt u de mening dat het wenselijk is om in te zetten op Nederlandse/Europese ontwikkeling van kunstmatige intelligentie met de focus op publieke waarden met positieve maatschappelijke en economische effecten en dat een AI-fabriek hier een interessant instrument voor kan zijn? Deelt u de mening dat het wenselijk kan zijn om een AI-fabriek, eventueel in Europese samenwerking, te plaatsen in Nederland en het daarmee een mooie aanvulling kan zijn op ons digitale knooppunt en het versterken van onze digitale economie van de toekomst? Zo ja, op welke manier gaat u zich hiervoor inzetten in Europa? Zo nee, waarom niet?
Het AI-beleid in Nederland heeft zich sinds 2019 gericht op het versterken van het waardengedreven AI-ecosysteem waar onze publieke belangen, zoals fundamentele rechten, zijn geborgd en we de maatschappelijke en economische kansen verzilveren. Dit gebeurt onder meer via de publiek-private Nederlandse AI Coalitie (NLAIC), het AiNed investeringsprogramma (Nationaal Groeifonds) en de inzet voor de AI-verordening. Om het Europese AI-ecosysteem verder te versterken, heeft de Europese Commissie in januari 2024 het AI-innovatiepakket gelanceerd. In de BNC-fiches hierover is positief gereageerd op het voorstel van de Commissie om AI-fabrieken te ontwikkelen.11 Het voorstel voor amendering van de verordening omtrent de voortzetting van de gemeenschappelijke onderneming voor High Performance Computing (HPC) is 23 mei jl. goedgekeurd door de Raad van Concurrentievermogen.
In de Kamerbrief «Verkenning mogelijkheden AI-faciliteit»12 van 4 juni jl. is uw Kamer onlangs geïnformeerd over drie scenario’s die de Ministeries van OCW, BZK en EZ momenteel aan het verkennen zijn, namelijk: 1) bestaande middelen gebruiken, 2) meer investeringen in Europese AI-faciliteiten binnen EuroHPC, en 3) AI-faciliteit in Nederland, waarbij deze faciliteit onderdeel uitmaakt van het bredere Europese supercomputerecosysteem (gemeenschappelijke onderneming EuroHPC). Per scenario brengen de betrokken ministeries momenteel de meerwaarde en haalbaarheid in kaart. Hierin is onder meer aandacht voor de impact op maatschappelijke en economische belangen.
De scenario-aanpak is bedoeld om een zorgvuldige afweging te kunnen maken door het kabinet, omdat er aanzienlijke investeringen mee gemoeid kunnen zijn.
Bent u bereid om, eventueel met Europese collega’s in gesprek te gaan met de Europese Commissie over hoe er op korte termijn gezorgd kan worden dat OpenAI openheid geeft over een aantal zaken zodat we het tegengaan van misbruik van kunstmatige intelligentie en andere onwenselijke effecten kunnen mitigeren? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 2 tot en met 4, zal het AI-bureau van de Europese Commissie toezicht gaan houden op AI-modellen voor algemene doeleinden (waar Large Language Models zoals GPT van OpenAI ook onder vallen). Om ervoor te zorgen dat de aanbieders van deze modellen weten hoe ze aan de gestelde eisen moeten voldoen, worden er codes of practice opgesteld. Dit zijn praktische richtsnoeren die in samenwerking met de lidstaten en andere belanghebbenden worden opgesteld.
Hoewel de Commissie na een jaar bevoegdheden heeft om naleving van de regels te eisen, treedt zij in het kader van het opstellen van de codes of practice daarvoor al wel in dialoog met onder andere aanbieders en gebruikers van AI-modellen voor algemene doeleinden. Indien de Commissie signalen krijgt over de negatieve gevolgen van deze AI-modellen, kan hierover ook de dialoog aangegaan worden met de ontwikkelaars.
Via de recent opgerichte AI-Board is Nederland actief betrokken bij deze ontwikkelingen en staan we in nauw contact met de Europese Commissie over de bredere uitwerking van de AI-verordening.
De niet nagekomen afspraken aan de organisatie Digibende |
|
Aant Jelle Soepboer (FNP) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
|
Bent u bekend met de organisatie Digibende?
Ja.
Bent u bekend met de toezeggingen van de vorige Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs en het ministerie aan Digibende over bekostiging van hun activiteiten?
Ik ben bekend met de toezegging uit het commissiedebat passend onderwijs van 5 april 2023. Er is toegezegd aan de Tweede Kamer om te kijken naar de financieringsmogelijkheden van thuiszittersinitiatieven die dreigen te verdwijnen. Hierbij werd door het lid Kwint (SP) het zogenoemde rommelpotje benoemd, een klein budget waarmee bestedingsruimte is om alternatieve niet vanuit het Rijk bekostigde initiatieven die van serieuze betekenis zijn voor leerlingen die anders uit het onderwijs vallen, te kunnen ondersteunen. Met betrekking tot Digibende is verder toegezegd om een soort extra spoor te verkennen. Mijn ambtenaren hebben diverse malen met Digibende gesproken om te verkennen bij welke andere ontwikkelingen zoals de onderwijszorgarrangementen zij zou kunnen aansluiten. De kaders daarvoor bleken echter niet passend. Mijn ambtenaren hebben daarbij ook toegelicht dat rechtstreekse financiering van Digibende niet mogelijk is, omdat daarmee sprake zou zijn van willekeur. Digibende kan straks wel op dezelfde wijze gebruik maken van de beoogde subsidieregeling voor samenwerkingsverbanden zoals andere niet-bekostigde thuiszittersinitiatieven.
Kunt u aangeven waarom er, ondanks toezeggingen en schriftelijke bevestiging daarvan, tot nu toe nog weinig actie is ondernomen waardoor Digibende op dit moment in onzekerheid verkeert over of zij leerlingen wel of niet kunnen plaatsen?
Het afgelopen jaar is er een uitgebreide verkenning geweest naar de mogelijkheden om thuiszittersinitiatieven zoals Digibende direct te bekostigen. Daarbij is gezocht naar een balans tussen de wens om ook creatieve initiatieven voor (dreigend) thuiszittende jongeren te ondersteunen en tegelijkertijd goed zicht te hebben op de kwaliteit en doelmatigheid van die initiatieven en daarmee ook de zorgvuldigheid in de besteding van middelen. Welke opties ik heb overwogen en waarom ik heb gekozen voor de optie voor een subsidieregeling voorsamenwerkingsverbanden heb ik uw Kamer per brief toegelicht. Deze brief stuur ik parallel met deze Kamervragen naar uw kamer. De in deze brief geschetste ontwikkeling, kan ook voor Digibende een oplossing bieden.
Het is de kerntaak van scholen en samenwerkingsverbanden om in de regio te zorgen voor een passend aanbod van onderwijs voor elke leerling. Om daarbij aan te sluiten werk ik, zoals al eerder aan uw Kamer vermeld, aan een subsidieregeling voor samenwerkingsverbanden. Met de impuls van zo’n regeling zouden samenwerkingsverbanden ofwel zelf meer activiteiten kunnen ondernemen, ofwel diensten – conform de aanbestedingsregelgeving – kunnen inkopen bij initiatieven die geen bekostiging vanuit de overheid krijgen maar wel bijdragen aan de ontwikkeling van (dreigend) thuiszittende jongeren. Het is essentieel om goed zicht te hebben op de kwaliteit en doelmatigheid van de initiatieven. Anders lopen we het risico dat deze middelen, die juist zo hard nodig zijn, weglekken. Binnen het passend onderwijs ligt de verantwoordelijkheid voor het verzorgen van onderwijs voor elke leerling bij de scholen en samenwerkingsverbanden. Dat maakt de keuze voor de samenwerkingsverbanden een logische.
Bent u bereid alsnog werk te maken van het nakomen van de toezeggingen richting Digibende? Zo ja, op welk termijn en op welke manier bent u van plan dit vorm te geven?
Zoals aangegeven werk ik op dit moment aan een subsidieregeling voor samenwerkingsverbanden passend onderwijs, waarmee zij niet-bekostigde initiatieven, zoals Digibende, kunnen inzetten. Naar verwachting kunnen in het voorjaar van 2025 de subsidieaanvragen worden ingediend.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen twee weken beantwoorden?
De beantwoording is zo snel als mogelijk was naar uw kamer verstuurd.
De brief van de regering, Herziening Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek; Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid van 7 december 2023 |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Herkent de Minister het signaal dat gemeenten in de praktijk aanlopen tegen problemen die met de voorgestelde herziening nog niet volledig getackeld worden?
In gesprek met gemeenten komt het regelmatig voor dat signalen over knelpunten naar voren worden gebracht waar men in de praktijk tegenaan loopt. Dat kan bijvoorbeeld tijdens werkbezoeken het geval zijn of tijdens bijeenkomsten met alliantiepartners in het kader van het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid (NPLV). Ik sta daarbij altijd open voor suggesties en medewerkers van mijn ministerie hebben er continu aandacht voor. Het hoeft daarbij niet altijd te gaan om oplossingen door het aanpassen van wet- en regelgeving. Het kan ook gaan om het vergroten van bestuurlijke aandacht en agendering (bijvoorbeeld aan de hand van een monitor, zoals de Leefbaarometer), om kennisdeling over oplossingen binnen bestaande wettelijke kaders, het onderling uitwisselen van best practices of om een financiële bijdrage (bijvoorbeeld via de Regeling kansrijke wijk).
Wethouders, corporaties, politie en wijkpartners geven aan tegen problemen aan te lopen rond het delen van gegevens waardoor zij op dagbasis tegen belemmeringen aanlopen om het Nationaal programma Leefbaarheid en Veiligheid uit te voeren: herkent de Minister dit specifieke signaal?
Bij de gebiedsgerichte en integrale aanpak van het NPLV hoort samenwerking tussen verschillende organisaties uit verschillende domeinen. Informatiedeling is een belangrijke randvoorwaarde voor samenwerking. Problemen rond het delen van gegevens, waaronder onbekendheid en onduidelijkheid over bestaande mogelijkheden, komen mij bekend voor uit de focusgebieden van het NPLV.
Kan de Minister aangeven hoe hij deze partners kan ondersteunen bij het vinden van een AVG-proof werkwijze?
In het netwerk van de twintig focusgebieden van het NPLV worden veel best practices gedeeld. Dit gebeurt ook voor suggesties over AVG-proof werken.
Daarnaast ondersteunt het Instituut voor Publieke Waarden (IPW) NPLV-gebieden bij het ontwikkelen van (nieuwe) werkwijzen binnen de kaders van de AVG. In
Den Haag Zuidwest is, met hulp van IPW, bijvoorbeeld door het team Vroegsignalering schulden van de gemeente Den Haag samen met woningcorporaties een werkwijze voor een gezamenlijk huisbezoek ontwikkeld. Zo komt de gemeente sneller in contact met kwetsbare bewoners met (oplopende) schulden. Hiervoor is de bestaande werkwijze op twee punten aangepast: een werkwijze met zo min mogelijk onnodige gegevensuitwisseling en een beschrijving van het werkproces in juridisch logische taal voor de privacytoets.
Ook werken mijn collega-bewindspersonen en ik aan wetgeving om gegevensverwerking duidelijk en juridisch goed te regelen. Denk bijvoorbeeld aan de Wet gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden (Wgs) waar de Eerste
Kamer half juni jl. mee heeft ingestemd.
Ook werken we mee aan het wetsvoorstel aanpak meervoudige problematiek sociaal domein (Wams), dat 30 januari 2023 aan de Tweede Kamer is aangeboden. Dit wetsvoorstel dient de knelpunten weg te nemen die gemeenten en andere organisaties in het sociaal domein ervaren als zij persoonsgegevens uitwisselen bij het aanpakken van meervoudige problematiek. Het wetsvoorstel regelt een wettelijk kader voor een gecoördineerde aanpak van meervoudige problematiek en ernstig meervoudige problematiek, de juridische grondslagen voor de hiervoor benodigde verwerking en uitwisseling van persoonsgegevens en de waarborgen tegen onnodige verspreiding of verzameling van persoonsgegevens.
Kan de Minister aangeven waarom hij wel of niet kan zorgen voor een model convenant waaronder wijkpartners, corporaties, gemeenten en overige bij de uitvoering van het Nationaal programma Leefbaarheid en Veiligheid betrokken partijen op juridisch verantwoorde wijze gegevens met elkaar kunnen delen?
Het opstellen van een model-convenant is niet voldoende om bij de uitvoering van het NPLV op juridische verantwoorde wijze persoonsgegevens te delen.
Op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) dient elke verwerking van persoonsgegevens rechtmatig te zijn. De verwerking is rechtmatig als deze gebaseerd is op een grondslag uit de AVG. Verder mag de verwerking ook niet in strijd zijn met andere wetgeving, zoals een wettelijke geheimhoudingsplicht. De AVG eist van zowel verwerkingsverantwoordelijken (zij bepalen de doeleinden waarvoor en de middelen waarmee persoonsgegevens worden verwerkt), als van verwerkers dat er een verwerkersovereenkomst is. In een dergelijke verwerkersovereenkomst dient aan te worden getoond dat er voldoende waarborgen bestaan dat de verwerker de persoonsgegevens volgens de regels van de AVG beschermt.
Bij de verwerking van persoonsgegevens bij de uitvoering van het NPLV dienen de betrokken partijen dus zelf na te gaan of zij verwerkingsverantwoordelijke of verwerker zijn, op grond van welke grondslag van de AVG persoonsgegevens worden verwerkt en óf en met wie zij een verwerkersovereenkomst dienen te sluiten. Daarbij mogen partijen slechts persoonsgegevens verwerken met een gerechtvaardigd doel. Dat doel dient specifiek te zijn en vooraf uitdrukkelijk omschreven. Wel heeft dit onderwerp onze aandacht en ondersteunen wij gebieden (en gebieden elkaar ook onderling) door het delen van best practices, door de inzet van IPW en door de ontwikkeling van wetgeving.
Steeds vaker komt het voor dat gemeenten succesvol ondermijning aanpakken door crimineel geld of met crimineel geld verkregen goederen af te pakken, maar gemeenten worstelen met de manier waarop zij dit geld terug kunnen inzetten in kwetsbare wijken: hoe kan de Minister in samenwerking met zijn ambtgenoten gemeenten hierin ondersteunen?
Maatschappelijk herbestemmen draait om het zichtbaar teruggeven van afgepakt crimineel vermogen aan de maatschappij. Het laat zien dat misdaad niet loont en dat afgepakt crimineel vermogen de maatschappij ten goede komt. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid coördineert een verkenning naar de mogelijkheden voor het maatschappelijk herbestemmen van (strafrechtelijk) afgepakt vermogen in
Nederland. Onderdeel van de verkenning is het opzetten van pilotprojecten om zicht te krijgen op de benodigde organisatie, wetgeving en passend beleid. De eerste pilot (in Schiedam) is inmiddels operationeel en heeft als doel kwetsbare jongeren uit de buurt naar werk of opleiding te begeleiden. Dit initiatief is (gedeeltelijk) gefinancierd uit de verkoopopbrengst van (strafrechtelijk) afgepakte panden uit dezelfde buurt. Ook in andere gemeenten worden nu voorbereidingen getroffen voor pilots met door het OM afgepakte goederen. Iedere opvolgende pilot is gebaat bij de eerdere ervaringen die zijn opgedaan. Hierbij organiseren gemeenten de lokale uitvoering en heeft de rijksoverheid een faciliterende rol waar dit nodig en passend is. Bij het opzetten van de pilots wordt zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het NPLV.
Welke concrete acties is de Minister voornemens te ondernemen om afgepakt crimineel geld maatschappelijk in te zetten in kwetsbare wijken?
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid coördineert een verkenning naar de mogelijkheden van het maatschappelijk herbestemmen van (strafrechtelijk) afgepakt crimineel vermogen in Nederland. In de halfjaarbrief georganiseerde, ondermijnende criminaliteit wordt inzicht gegeven in de voortgang van de verkenning.1
Vindt de Minister het ook treurig om te constateren dat wijken waar soms miljoenen euro’s aan extra middelen naartoe gaan om de wijk leefbaar en veilig te houden dan toch enorm worstelen met de problematiek van afval op straat naast ondergrondse containers, wat het beeld van de wijk negatief maakt?
Afval op straat naast ondergrondse containers doet het aanzien van een wijk zeker geen goed en doet afbreuk aan de leefbaarheid. Het leidt veelal tot ergernis van omwonenden en bezoekers, en trekt ongedierte aan. Uit ervaring binnen het NPLV blijkt dat ook voor gemeenten het voorkomen en bestrijden van verloedering door afval hoog op de agenda staat. De aanpak van de problematiek van afval op straat maakt echter geen onderdeel uit van het NPLV en valt niet onder de verantwoordelijkheid van het ministerie. Het is primair een zaak van gemeenten. Het NPLV richt zich onder meer op gemengde wijken, werk, aanpak van schulden en de instroom voorkomen van criminaliteit. Het is dus aan de gemeenten zelf in het kader van een integrale gebiedsaanpak om een afweging te maken waar de beschikbare middelen en capaciteit op wordt ingezet in kwetsbare gebieden waar de leefbaarheid en veiligheid onder druk staat.
Is de Minister ervan op de hoogte dat naast ondergrondse containers veelvuldig vuil wordt aangeboden omdat de container klemt, maar zeker niet vol is volgens de ingebouwde sensoren?
Het ministerie beschikt niet over landelijke gegevens met betrekking tot het naast ondergrondse containers veelvuldig vuil aanbieden omdat containers klemmen, terwijl ze niet vol zijn.
Hoe vaak komt het voor dat gemeenten met klemmende ondergrondse containers te maken hebben?
Het ministerie beschikt niet over landelijke gegevens over hoe vaak gemeenten te maken hebben met klemmende ondergrondse containers.
Wat vindt de Minister ervan als gemeenten overgaan tot het beboeten van het verkeerd aanbieden van vuilnis terwijl de ondergrondse container een technisch probleem kent?
Het is aan gemeenten om te beoordelen wat naar omstandigheden het juiste is om te doen en of er een technisch probleem is. Elk individueel geval vraagt een eigen afweging om wel of niet over te gaan tot beboeten.
Wat is volgens de Minister een passender oplossing voor klemmende ondergrondse containers?
Het is niet aan mij om voor gemeenten te bepalen hoe zij om moeten gaan met klemmende ondergrondse containers en welke oplossingen passend zijn.
Welke concrete actie kan en wil de Minister nemen om het geconstateerde probleem rondom klemmende ondergrondse containers op te lossen, aangezien dit vaak hoog in de top vijf van irritaties van buurtbewoners staat?
Omdat de door u naar voren gebrachte problematiek rondom klemmende ondergrondse containers primair een zaak is van gemeenten, zal het Ministerie van BZK uw vragen hierover onder de aandacht brengen bij de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.
Kunt u deze vragen per vraag en spoedig beantwoorden?
De vragen zijn per vraag, en zo spoedig als mogelijk was, beantwoord.
De nieuwe VO-school van Soner Atasoy |
|
Bente Becker (VVD), Daan de Kort (VVD) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Nu ook islamitische middelbare scholen in Brabant, landelijk staat de teller straks op acht»1 en «Komt er een nieuwe islamitische middelbare school in Tilburg?»2?
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk en zorgwekkend is dat Soner Atasoy opnieuw een school sticht, na waarschuwingen van de AIVD vanwege contacten met salafistische aanjagers, zijn deze week in hoger beroep bevestigde ontslag als bestuurder van het Cornelis Haga Lyceum en het starten en sluiten van de school «Het Achterhuis» voor leerlingen met een onderwijsvrijstelling?
Als Staatssecretaris is het mijn verantwoordelijkheid te zorgen dat ieder kind in een veilige omgeving onderwijs kan volgen dat van goede kwaliteit is. In Nederland zijn duidelijke afspraken gemaakt over het stichten van nieuwe scholen (zie antwoord op vraag 6). Ik probeer daarmee te verzekeren dat nieuwe scholen kwaliteit gaan bieden. De heer Atasoy heeft juridisch gezien niets fout gedaan, maar ik kan me voorstellen dat er zorgen zijn over de maatschappelijke uitlatingen van deze bestuurder (zie ook het antwoord op vraag 4).
Momenteel werkt mijn ministerie aan een wetsvoorstel waarin nadere eisen worden gesteld aan schoolbesturen. Eisen die van toepassing zijn op bestaande én nieuwe besturen en bestuurders. Met dit wetsvoorstel wil ik de kwaliteit van schoolbesturen voor zowel bestaande als toekomstige scholen nog beter borgen.
Deelt u de zorgen over de mogelijkheid van kinderen om in een vrije veilige schoolomgeving op te groeien op een school waar de bestuurder in het verleden niet heeft laten zien vrijheid en veiligheid hoog in het vaandel te hebben staan?
Ik deel uw zorgen in generieke zin en zet mij altijd in voor veilig, vrij, en kwalitatief goed onderwijs. Het is cruciaal dat onze kinderen kwalitatief goed onderwijs krijgen, en een goede invulling van de burgerschapsopdracht aan scholen speelt hierin een sleutelrol. Dit onderwijs zou georganiseerd en gegeven moeten worden door mensen voor wie vrijheid, veiligheid, en de democratische rechtstaat prioriteiten zijn.
Met het oog op de kwaliteit van schoolbesturen wordt er gewerkt aan een wetsvoorstel waarin eisen worden gesteld aan besturen zoals omschreven in antwoord 2.
Vindt u dat een persoon die bewust een school vernoemt naar de schuilplaats van Anne Frank, met als uitleg «dat niet alleen de Joden, maar ook islamieten grondrechten zouden zijn afgepakt» en salafistische banden heeft schoolbestuurder zou moeten kunnen zijn?
Een dergelijke benaming van een school valt niet binnen mijn fatsoensnormen. Dit gezegd hebbende is de taak van de overheid, en mijn verantwoordelijkheid als Staatssecretaris voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, dat er goed onderwijs wordt verzorgd op zowel bestaande als nieuwe scholen. Aanvragen voor nieuwe scholen worden op verscheidene punten beoordeeld, en de criteria dienen te zorgen voor kwalitatief goede scholen, waar belangvoorstelling voor is en waar goede bestuurders aan het roer staan (zie antwoord op vraag 6). Als een aanvraag voor een nieuwe school voldoet aan alle voorwaarden, wordt de nieuwe school bekostigd. Aan hoe een school genoemd wordt, worden momenteel geen eisen gesteld.
Klopt het dat schoolbestuurders van «onbesproken gedrag» moeten zijn? Hoe kan het dat deze persoon nog steeds nieuwe scholen kan starten?
Schoolbestuurders die een aanvraag doen voor het stichten van een nieuwe school moeten aan objectieve criteria voldoen. Tijdens de stichtingsprocedure wordt er bijvoorbeeld gecontroleerd of een bestuurder in de vijf voorgaande jaren een onherroepelijke aanwijzing heeft ontvangen, danwel bestuurder was bij een school die vanwege het oordeel «zeer zwak» gesloten werd. Dergelijke bestuurders mogen gedurende vijf jaar geen nieuwe school stichten. Ook moet elke schoolbestuurder die een aanvraag indient voor een nieuwe school een verklaring omtrent gedrag (VOG) aanvragen en indienen. De heer Atasoy heeft voldaan aan deze voorwaarden: zo heeft hij geen onherroepelijke aanwijzing ontvangen en heeft hij een geldige VOG ingediend. Deze VOG’s moeten zijn afgegeven voor het specifieke screeningsprofiel onderwijs en mogen op het tijdstip van de aanvraag niet ouder zijn dan zes maanden. Bij een VOG-aanvraag voor het screeningsprofiel onderwijs wordt onderzoek gedaan naar het justitiële verleden van een natuurlijke persoon. Daarbij wordt het belang van de aanvrager afgewogen tegen het risico voor de samenleving in het licht van het doel van de aanvraag. Daarnaast toetst de inspectie op de te verwachte onderwijskwaliteit van nieuwe scholen, waar de invulling van de burgerschapsopdracht een belangrijk deel van uitmaakt. De inspectie houdt vanaf het eerste jaar nadat de school haar deuren opent toezicht op de daadwerkelijke invulling van de deugdelijkheidseisen.
De bovengenoemde eisen aan bestuurders van nieuwe scholen gelden nog niet voor bestuurders van bestaande scholen. Met het wetsvoorstel (zie antwoord op vraag 2) ben ik voornemens de lat voor alle bestuurders hoger te leggen.
Wordt het hebben van «onbesproken gedrag» nu enkel ingevuld door de aanvraag van een VOG? Bent u bereid extra voorwaarden te stellen aan het worden van schoolbestuurder?
Zie antwoord vraag 5.
Waren er in voorliggend geval uitsluitingsgronden op basis waarvan de aanvraag afgewezen kon worden, omdat deze schoolbestuurder eerder bestuurder was bij een zeer zwakke school? Zo ja, waarom heeft u hier geen gebruik van gemaakt? Indien niet, zouden deze uitsluitingsgronden uitgebreid moeten worden?
Indien een schoolbestuurder een onherroepelijke aanwijzing heeft gekregen of betrokken was bij een school die moest sluiten vanwege zeer zwakke kwaliteit, dan kan een aanvraag voor bekostiging voor een nieuwe school worden afgewezen. Beide uitsluitingsgronden waren in dit geval niet van toepassing. De bestuurder in kwestie kreeg wel een aanwijzing, maar deze is niet onherroepelijk geworden.
Zoals reeds genoemd wordt er gewerkt aan een wetsvoorstel waarin eisen worden gesteld aan schoolbesturen. Ik vind het belangrijk om te bekijken welke eisen er aan schoolbesturen gesteld (kunnen) worden om de kwaliteit van schoolbesturen, en hiermee de kwaliteit van het onderwijs, te vergroten. Ook wil ik met dit wetsvoorstel bewerkstellingen dat bestuurders die niet door de VOG-toets komen of niet in aanmerking komen om een nieuwe school te stichten, ook uit bestaande scholen worden geweerd.
Hoeveel beleidsvrijheid heeft u als Minister om een aanvraag al dan niet af te wijzen?
In de wet zijn objectieve en uniforme criteria vastgelegd waaraan een aanvraag moet voldoen om bekostigd te worden. Zie hiervoor het antwoord op vraag 2. In deze casus had ik geen mogelijkheid om van deze criteria af te wijken.
Wat vindt u van de uitspraak van de gemeente Tilburg dat een islamitische middelbare school «hard nodig» is? Bent u het ermee eens dat een gemeente niet als taak heeft om onderwijs van een bepaalde denominatie te bevorderen?
De gemeente Tilburg heeft uitgesproken dat er behoefte is aan een islamitische middelbare school, op basis van demografische feiten, kennis van de doelgroep en het grote aantal ondersteuningsverklaringen dat initiatiefnemers hebben verzameld. Er is geen sprake geweest van het bevorderen van onderwijs van een bepaalde denominatie.
Een belangrijk onderdeel van een aanvraag voor een nieuwe school is de belangstellingsmeting onder ouders in het voedingsgebied, die de behoefte en daarmee levensvatbaarheid op de lange termijn peilt. Alleen indien voldoende ouders een ouderverklaring indienen, die een indicatie geeft van hun belangstelling in de nieuwe school, kan een aanvraag worden goedgekeurd (mits deze ook voldoet aan de andere bekostigingsvoorwaarden).
Om welke redenen was de gemeente Tilburg tegenstander van de start van het «Novum Lyceum»? Kunt u de ingediende zienswijze met de Kamer delen?
Tijdens de stichtingsprocedure krijgen gemeenten de kans om hun zienswijze over stichtingsaanvragen in hun gemeente kenbaar te maken. Alleen de elementen uit deze zienswijze die betrekking hebben op de bekostigingseisen kunnen worden meegenomen in het besluit.
In de bijgevoegde zienswijze gaf de gemeente Tilburg de voorkeur aan een schoolbestuur waaronder reeds twee bestaande islamitische basisscholen vallen. Onderbouwing van deze voorkeur was het feit dat dit andere bestuur al plannen had om een islamitische vo-school te stichten, dat er een passende en doorlopende leerlijn zou zijn tussen de po- en vo-scholen en dat dit andere bestuur een onomstreden en goede reputatie in de samenleving heeft.
Welk deel van de handtekeningen voor de nieuwe school komen uit Tilburg? Hoeveel handtekeningen komen uit andere plaatsen als Breda en Oosterhout?
Vanwege privacy-technische overwegingen wordt bij DUO niet geregistreerd waar handtekeningen en ouderverklaringen exact vandaan komen. Er wordt alleen vastgelegd of ze binnen het voedingsgebied verzameld zijn onder ouders met kinderen in de juiste leeftijdscategorie. Het voedingsgebied van een nieuwe vo-school betreft alle postcodes in een straal van 15 kilometer om de beoogde viercijferige postcode van vestiging (WVO, art. 4.6, lid 2).
Deelt u de mening dat een straal van 15 kilometer als voedingsgebied erg hoog is in stedelijk gebied en dat het onwaarschijnlijk is dat alle ouders die een handtekening gezet hebben ook daadwerkelijk hun kinderen naar deze school gaan sturen?
Met betrekking tot vo-scholen komt de straal van 15 kilometer voort uit de redenering dat vo-scholen een regionale functie en aantrekkingskracht hebben. In het po is deze straal kleiner (6 kilometer), omdat vo-leerlingen verder kunnen reizen dan po-leerlingen. Belangrijk is dat ouderverklaringen slechts een indicatie zijn van de belangstelling in de nieuwe school. Het uitgangspunt van deze meting is niet dat alle ouders hun kinderen daadwerkelijk bij de nieuwe school inschrijven, maar om te meten wat de levensvatbaarheid op de lange termijn is voor een nieuwe school. Om die reden is er een correctiefactor in de berekening van de belangstelling opgenomen. Momenteel zijn er geen aanwijzingen dat de straal van 15 kilometer te groot is, maar de bepaling van het voedingsgebied en de straal die gebruikt wordt om het voedingsgebied vast te stellen zijn onderdeel van de evaluatie van de nieuwe stichtingswet3, waarover eind 2025 een eindrapport gepubliceerd wordt.
Bent u bereid te onderzoeken of het voedingsgebied ook beperkt kan worden in het aantal inwoners dat binnen dit gebied valt?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bereid te onderzoeken wat binnen artikel 23 van de Grondwet de mogelijkheden zijn om de gemeenteraad instemmingsrecht te geven op het starten van een nieuwe school?
De eerste nieuwe scholen die onder de nieuwe stichtingsprocedure zijn aangevraagd, hebben pas in de zomer van 2023 hun deuren geopend. Het evaluatie- en monitoringsonderzoek naar de nieuwe wet loopt nog en het eindrapport hiervan wordt eind 2025 gepubliceerd. Mijns inziens is het zinnig om de resultaten van de evaluatie af te wachten voordat we fundamentele systeemwijzigingen aanbrengen. In de evaluatie zullen belangrijke vraagstukken die raken aan de rol van gemeenten, zoals concurrentie, segregatie en het voedingsgebied van nieuwe scholen aan de orde komen. Als uit de evaluatie blijkt dat in gemeenten grote problemen ontstaan door de komst van nieuwe scholen dan ben ik bereid te kijken naar de beste oplossingen voor die problemen.
Wat vindt u ervan dat het aantal islamitische middelbare scholen verviervoudigd is in de komende jaren? Deelt u de vrees dat segregatie in het onderwijs hierdoor gaat toenemen?
Er zijn momenteel ruim 1.600 vestigingen in het vo, waarvan 2 islamitisch. Over een aantal jaar, als ook de nieuwe scholen hun deuren mogen openen, zijn er 8 islamitische vo-scholen in Nederland. Het feit dat het aantal islamitische scholen in Nederland in de beginjaren van de nieuwe stichtingsprocedure zou toenemen komt niet onverwacht, omdat het onder de oude stichtingsprocedure lastiger was om de belangstelling voor een islamitische school aan te tonen. We zien overigens ook een toename van algemeen bijzondere scholen met onderwijsconcepten als Dalton of Jenaplan. Op deze manier beweegt het scholenaanbod langzaam mee met de wensen van ouders en leerlingen.
Onderdeel van de inwerkingtreding van de nieuwe stichtingsprocedure is dat deze enkele jaren wordt gemonitord, onder andere om in kaart te brengen wat mogelijke gevolgen zijn van de nieuwe stichtingsprocedure op kwesties als segregatie. Omdat het overgrote deel van de nieuwe scholen haar deuren nog niet heeft geopend, is het moeilijk om nu al inzicht te hebben in de achtergronden van hun leerlingen. Hiervoor is simpelweg meer tijd en meer data nodig. Het evaluatie- en monitoringsonderzoek loopt dan ook nog, en zal eind 2025 leiden tot een eindrapport over de eerste fase. Tot die tijd is het cruciaal dat de onderwijskwaliteit op nieuwe scholen voldoende is, en dat er ook goed wordt voldaan aan de burgerschapsopdracht. Ik vind het daarom van groot belang dat de inspectie de vinger aan de pols houdt op deze nieuwe scholen, zoals zij ook doet op bestaande scholen.
Het nieuws dat rondom Chemours eieren vol PFAS zijn aangetroffen |
|
Bart van Kent |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het nieuws dat in de omgeving van Chemours eieren van hobbykippen zijn aangetroffen met PFAS-concentraties die duizend keer hoger liggen dan het geval is bij supermarkteieren?1
Het is onwenselijk dat zulke PFAS-gehalten in hobbykip-eieren worden aangetroffen.
Schrikt u er ook van dat op 22 van de 31 onderzochte locaties eieren zijn aangetroffen met meer PFAS dan mensen veiligheidshalve in een week binnen mogen krijgen?2
Het is zeker schrikbarend, maar het is op zichzelf geen nieuws. Het onderzoek van het RIVM bevestigt het beeld dat de afgelopen maanden ook uit ander onderzoek is verkregen en met de Kamer is gedeeld.3
Wat kan het langdurig eten van eieren met dergelijke concentraties PFAS betekenen voor iemands gezondheid?
De risico’s voor de gezondheid ten gevolge van PFAS worden beschreven op de website van het RIVM.4 PFAS worden in verband gebracht met effecten op het immuunsysteem, cholesterol in het bloed, effecten op de lever en nier- en testiskanker. De effecten op het immuunsysteem worden als eerste verwacht. Het is echter niet precies bekend welke gezondheidseffecten optreden bij een specifieke blootstelling.
Hoe zijn deze hoge concentraties PFAS in eieren van hobbykippen volgens u te verklaren?
Dat is op dit moment niet bekend. De vier gemeenten rond Chemours hebben opdracht gegeven voor een onderzoek naar de mogelijke bron of bronnen. Dat onderzoek wordt onder leiding van adviesbureau Arcadis uitgevoerd en is bijna afgerond. De gemeente Dordrecht heeft vooruitlopend op de publicatie van het onderzoek in een nieuwsbericht op de website al laten weten dat de onderzoekers de bodem, het water, het voer, vitamines, anti-wormenmiddel, nestmateriaal en verpakkingsmateriaal van het voer onderzocht hebben, maar daarin niets hebben gevonden dat het verhoogde PFAS-gehalte in de eieren kan verklaren. Er wordt als laatste nog gekeken naar de PFAS-gehalten in wormen, die ook veel door kippen worden gegeten.
Omdat de verhoogde PFAS-gehalten in hobbykip-eieren ook op andere plekken in Nederland voorkomen, heeft de voormalig Minister voor Medische Zorg besloten om opdracht te geven aan het RIVM voor een vergelijkbaar onderzoek naar de mogelijke bron(nen) van de vervuiling op basis van een landelijke steekproef.
Kunt u de Kamer informeren over de voortgang van het uitgebreide onderzoek naar het effect van Chemours op de gezondheid van omwonenden en werknemers?3
Het RIVM voert sinds februari een verkenning uit naar de behoeften aan en mogelijkheden voor onderzoek naar gezondheid bij omwonenden van Chemours, werknemers van Chemours en omwonenden van de Westerschelde6. Er zijn vragenlijsten uitgezet waarop een grote respons is gekomen. Een aanzienlijk deel van de respondenten heeft ook deelgenomen aan de groepsgesprekken die in juli zijn georganiseerd. Het RIVM verwacht de resultaten van de verkenning in het najaar te kunnen opleveren en deze worden met de Kamer gedeeld.
Welke veiligheidsmaatregelen hebben overheden naar aanleiding van dit nieuws genomen om bewoners te beschermen tegen verdere blootstelling aan PFAS door voedselconsumptie?
In de regio rond Chemours zijn de inwoners hier door de gemeenten opnieuw over geïnformeerd. Ook de GGD Zuid-Holland-Zuid, het RIVM en de Omgevingsdienst Zuid-Holland-Zuid hebben eerder geadviseerd over het eten van eieren van hobby-kippen. Afgelopen maart, naar aanleiding van de publicatie van een advies van het bureau Risicobeoordeling en onderzoek (Buro) van de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit over eieren van particulieren in Nederland, heeft de voormalig Minister voor Medische Zorg (MZ) het Voedingscentrum gevraagd een consumptieadvies op te stellen en daarover te communiceren. Dat consumptieadvies is uitgebracht en nog geldig.7
Hoe zijn de veiligheidsmaatregelen gecommuniceerd richting inwoners, pluimveehouders en grondeigenaren?
De primaire communicatie met inwoners en hobbykiphouders wordt gedaan door de betrokken gemeenten en GGD’en. Verder heeft het Voedingscentrum onder andere informatie opgenomen op haar website en media te woord gestaan over het consumptieadvies van eieren van hobbykippen. Er is veel gepubliceerd in kranten, journaals, op websites en sociale media.
Met commerciële pluimveehouders wordt contact onderhouden door de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit en via de koepels, onder andere over de maximale limieten voor PFAS in vlees en eieren. Wij willen echter benadrukken dat de eieren die verkocht worden in de supermarkt veilig zijn voor consumptie. Deze zijn afkomstig van commerciële pluimveehouders. De NVWA heeft vorig jaar monsters genomen van eieren uit de winkel (commerciële verkoop) voor PFAS-analyse. Daar zijn geen verontrustende resultaten gevonden.
Grondeigenaren zijn als groep niet apart geïnformeerd. Omdat nog niet bekend is wat de bron van de vervuiling van de eieren is, ziet het kabinet ook nog geen specifieke reden om deze groep te informeren.
Kunt u een overzicht geven van alle waarschuwingen die inwoners van de regio Drechtsteden de afgelopen tien jaar hebben ontvangen over het nuttigen van voedsel of het gebruik van water in verband met de zorgwekkende PFAS-gehaltes die daarin zijn aangetroffen?
Vanaf ongeveer 2016 is steeds meer aandacht gekomen voor de mogelijke gezondheidsgevolgen van de PFAS-vervuiling via voedselproducten die mensen zelf telen, vangen, plukken of rapen, waaronder moestuinproducten, zoetwatervis en eieren van hobbykippen. De gemeenten, de GGD Zuid-Holland-Zuid en de Omgevingsdienst Zuid-Holland-Zuid hebben daarover gecommuniceerd via onder andere de website, lokale/regionale kranten en bewonersbijeenkomsten. De website van de GGD Zuid-Holland-Zuid geeft bijvoorbeeld adviezen over:
Deelt u de veronderstelling dat de in eieren aangetroffen PFOS niet afkomstig zou kunnen zijn van Chemours?4
Ja, deze veronderstelling wordt gedeeld. In de omgeving van Chemours is in de hobbykip-eieren nauwelijks PFOA is gevonden; de stof die in het verleden is uitgestoten door Chemours. Het gaat met name om PFOS.
Bent u bereid om nader te onderzoeken of Chemours in het verleden PFOS heeft uitgestoten?
De verhoogde PFOS waarden in de eieren van hobbykippen in de omgeving van Chemours geven geen aanleiding om de uitstoot van PFOS te onderzoeken, aangezien elders ook op onverdachte locaties eieren van hobbykippen aangetroffen zijn met verhoogde PFAS waarden. Zoals eerder vermeld in antwoord vier heeft de voormalig Minister voor Medische Zorg het RIVM opdracht gegeven voor onderzoek naar de bronnen hiervan. Aan de hand van dit onderzoek zal worden bekeken welke vervolgstappen er eventueel nodig zijn.
Kunt u de Kamer informeren over de resultaten van het aanvullende onderzoek dat het RIVM uitvoert in opdracht van de gemeenten Dordrecht, Sliedrecht, Papendrecht en Molenlanden?5
Het aanvullende onderzoek dat het RIVM uitvoert naar de mogelijke bron van de vervuiling van hobbykip-eieren, doet het RIVM in opdracht van het Ministerie van VWS, zie ook het antwoord op vraag 4. Dat onderzoek is een aanvullend onderzoek op het onderzoek dat nu onder leiding van adviesbureau Arcadis wordt uitgevoerd in opdracht van de vier gemeenten en dat bijna is afgerond. Het RIVM gaat ook mogelijke bronnen onderzoeken, maar op basis van een landelijke steekproef.
Wat betekenen de nieuwe advieswaarden voor PFAS in zwemwater voor de zwemveiligheid bij de recreatieplassen in Zuid-Holland?6
De nieuwe advieswaarden bevestigen de eerder gegeven adviezen over de zwemveiligheid van recreatieplassen in de provincie Zuid-Holland. De zwemlocaties die eerder als veilig zijn beoordeeld, blijven dat ook onder de nieuwe advieswaarden. De locaties waar eerder te hoge concentraties PFAS zijn aangetroffen, overschrijden ook deze nieuwe advieswaarden.
Kunt u een actueel overzicht geven van de PFAS-gehaltes op de zwemlocaties in Zuid-Holland die eerder vanwege PFAS-vervuiling zijn voorzien van een negatief zwemadvies?7
Sinds juli 2023 was er een negatief zwemadvies afgegeven voor de Zuid-Hollandse zwemlocaties Plas Merwelanden, Plas Vrijenburgbos en Kralinger Esch. Na een reeks van metingen in plas Merwelanden concludeert het Waterschap Hollandse Delta dat zwemmen in plas Merwelanden sinds 1 augustus 2024 weer verantwoord is12. Dankzij het doorspoelen van de plas liggen de PFAS-waarden in het water ruim onder de PFAS-advieswaarde van het RIVM voor zwemwater. De provincie Zuid-Holland heeft daarom het negatief zwemadvies ingetrokken voor de plas Merwelanden. Voor de plas Vrijenburgbos en Kralinger Esch blijft het negatieve zwemadvies wel staan. Er loopt nader onderzoek naar de omvang en oorzaak van de PFAS-verontreiniging.
Welke mogelijkheden ziet u voor het instellen van een meetnetwerk met snuffelpalen rondom bekende PFAS-locaties?
Snuffelpalen registreren of er verschil is in concentraties van specifieke stoffen in de lucht. Het lijkt er vooralsnog niet op dat PFAS goed gemeten kunnen worden. Binnen het thema Meten en Weten van de Actieagenda Industrie en Omwonenden is een onderzoek gestart naar de mogelijkheden om de controle op industriële emissies te verbeteren. Uit beide trajecten kunnen aanbevelingen volgen om het meetnetwerk rondom het chemiecomplex te Dordrecht te versterken. De resultaten van deze onderzoeken worden het eerste kwartaal van 2025 verwacht. Als daar aanleiding voor is, kan aan het onderwerp snuffelpalen dan vervolg worden gegeven.
Deelt u de mening dat PFAS inmiddels op zo veel locaties wordt aangetroffen dat Nederland niet kan wachten op een Europees PFAS-verbod en daarom moet besluiten tot een nationaal verbod?8
Die mening wordt niet gedeeld. De tijdwinst, als die er al is, is beperkt, want ook het instellen van een nationaal verbod vergt een zorgvuldige onderbouwing en ook het daarop volgende wetgevingstraject heeft vervolgens een doorlooptijd. De handhaving van een nationaal verbod in een open EU-markt is vrijwel onmogelijk zolang producten met PFAS in alle omliggende landen gewoon verkrijgbaar blijven. Naast deze praktische punten is ook een belangrijke overweging dat een flink deel van de PFAS-vervuiling uit het buitenland afkomstig is en via lucht of water het land binnen komen. Om al deze redenen is een Europees verbod veel effectiever dan een nationaal verbod. Daarom blijven wij inzetten op het zo spoedig mogelijk kunnen vaststellen van een breed Europees verbod en willen wij niet de capaciteit die we daarop inzetten ombuigen om te werken aan een nationaal verbod. Om te zorgen dat dat verbod echt zo snel mogelijk komt heb ik als Staatssecretaris van Milieu extra middelen vrijgemaakt voor het RIVM voor het leveren van inhoudelijke ondersteuning van het lopende Europese traject om de vele inspraakreacties zo snel mogelijk te verwerken in het dossier.
Het bericht dat de Europese coördinator van het in Duisland verboden Samidoun, genaamd Mohammed Khatib, op 10 juni 2024 komt spreken op de Radboud Universiteit |
|
Gijs Tuinman (BBB), Joost Eerdmans (EénNL), Diederik van Dijk (SGP) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat Mohammed Khatib van Samidoun op 10 juni 2024 komt spreken op de Radboud Universiteit?1
Ja.
Bent u bereid met uw Duitse collega’s in gesprek te gaan om te bezien wat er mogelijk is om Samidoun een halt toe te roepen vanwege het steun verlenen aan Hamas, het verspreiden van anti-Joodse propaganda, het bepleiten en uitlokken van geweld als middel om politieke belangen af te dwingen, het oproepen tot een wereldwijde studentenintifada en het verheerlijken van de terreur op 7 oktober 2023 jegens de staat Israël?2
Ja. In de beantwoording van de schriftelijke vragen over Samidoun van de leden Becker en Michon-Derkzen (beiden VVD)3 heeft de Minister van Justitie en Veiligheid toegezegd zo snel mogelijk in gesprek te gaan met Duitsland over hoe zij omgaan met Samidoun en soortgelijke organisaties, hoe wij van elkaar kunnen leren en waarin we samen op kunnen trekken. Vanzelfsprekend wordt uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten.
Bent u het met de stelling eens dat het totaal onwenselijk is dat een dergelijke uitgesproken antisemitische organisatie in Nederland actief kan zijn en zelfs kan spreken op een Nederlandse universiteit?
Het kabinet hecht eraan te benadrukken dat er in onze open samenleving geen ruimte en tolerantie is voor antisemitisme, noch extremistische uitingen, zoals haat zaaien, opruiing en aanzetten tot geweld. Deze uitingen zijn ondermijnend aan de democratische rechtsorde en kunnen een bedreiging vormen voor de openbare orde en/of nationale veiligheid. Debat, dialoog en de vrijheid van meningsuiting zijn een groot goed en hebben bij uitstek een plek op universiteiten en hogescholen. Het mag daarbij schuren, zoals dat past in een (academische) omgeving waar men elkaar kritisch bevraagt, maar het mag nooit leiden tot onveiligheid.
Bent u van mening dat het ontoelaatbaar is dat docenten van Nederlandse universiteiten actief uitnodigingen verspreiden en stellen «verheugd» te zijn dat een lid van het in Duitsland verboden Samidoun openlijk (joden)haat komt verspreiden op een Nederlandse universiteit?3
In de samenleving is geen plaats voor uitingen zoals (joden)haat, opruiing of aanzetten tot geweld. Het is van belang dat Nederlandse universiteiten zich bewust zijn van de context waarin de georganiseerde lezingen plaatsvinden en dat zij goed geïnformeerd zijn over de sprekers alsook de achtergrond van de sprekers die hiervoor worden uitgenodigd. In algemene zin is de uitnodigende partij verantwoordelijk voor wie zij uitnodigen. Docenten hebben een voorbeeldfunctie en verantwoordelijkheid voor een veilige leeromgeving en leveren vanuit die rol een bijdrage aan vreedzaam debat en dialoog. Het past bij hun professionele rol om studenten te leren dat er in het debat ruimte is voor een diversiteit aan benaderingen en hoe je respectvol discussies kan voeren op basis van argumenten. Medewerkers van instellingen hebben ook het recht om te demonstreren, mits dit vreedzaam gebeurt. Tenslotte moeten studenten zich later in hun colleges ook veilig kunnen voelen.
Als het gaat om onprofessioneel of ongewenst gedrag van medewerkers bieden het personeelsbeleid en het arbeidsrecht een reeks mogelijkheden om op te treden. Afhankelijk van de ernst van het gedrag kan het gaan om een stevig gesprek, een berisping of zelfs ontslag. Bij strafbare feiten staat ook de weg van aangifte open.
Bent u bereid om Mohammed Khatib de toegang tot Nederland te ontzeggen op grond van de mogelijkheden die de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding biedt teneinde de nationale veiligheid te waarborgen? Kunt u hierbij de overwegingen van de Belgische Staatssecretaris meenemen in haar besluit om Khatib te bestempelen als «een extremistische haatprediker»?
Als iemand in verband kan worden gebracht met terroristische activiteiten of de ondersteuning hiervan kan de Minister van Justitie en Veiligheid op basis van de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding, met het oog op de bescherming van de nationale veiligheid, vrijheidsbeperkende maatregelen opleggen, zoals een gebiedsverbod. Het is voor de mogelijkheid van toepassing van de wet van belang dat uit actuele informatie over gedragingen blijkt dat aan de norm van de wet wordt voldaan. Zoals u begrijpt kan ik niet ingaan op individuele casuïstiek. Deze wet biedt geen mogelijkheden om personen de toegang tot Nederland te ontzeggen.
Bent u bereid om in overleg met de Radboud Universiteit de bijeenkomst van Samidoun te beletten en in overleg met het Openbaar Ministerie te verkennen wat er nodig is om Samidoun in Nederland te verbieden? Wilt u hierbij ook ingaan op de aangenomen motie van Diederik van Dijk (Kamerstuk 36 476, nr. 6) over zich er in Europees verband voor inspannen dat organisaties zoals Samidoun op de Europese lijst van terroristische organisaties worden geplaatst?
Het is niet aan het kabinet om een bijeenkomst te beletten. Bijeenkomsten op instellingen moeten plaatsvinden binnen de grenzen van de wet en met inachtneming van de academische standaarden en de huisregels en gedragscodes van de instelling. Het is aan de instelling om vooraf duidelijk aan te geven aan welke voorwaarden bijeenkomsten moeten voldoen en om ervoor te zorgen dat de naleving hiervan wordt gewaarborgd. Ik ga er vanuit dat de instelling dit doet en waar nodig daartoe in overleg treedt met de lokale driehoek om de veiligheid te waarborgen. Hierop ingrijpen zou een vergaande inbreuk zijn op de academische vrijheid.
De aangekondigde bijeenkomst voor 10 juni heeft uiteindelijk niet plaatsgevonden. Door de organisatoren is besloten de bijeenkomst niet, zoals wel was toegestaan en ook oorspronkelijk het plan van de organisatoren was, buiten te laten plaatsvinden. De Radboud Universiteit heeft laten weten dat een eventueel nieuw verzoek voor een lezing of bijeenkomst door hen steeds wordt beoordeeld aan de hand van criteria die gelden voor het gebruik van ruimten binnen de universiteitsgebouwen van de universiteit. Zo mogen de activiteiten onder meer niet concurrerend of verstorend zijn voor het onderwijs of onderzoek, mogen deze niet botsen met uitgangspunten van inclusiviteit en wederzijds respect, moet er ruimte zijn voor verschillende perspectieven, mogen ze niet tot (psychologisch) onveilige situaties leiden, en zijn bijeenkomsten die oproepen tot wetsovertreding, geweld, discriminatie of die in strijd zijn met geldende wet- en regelgeving niet toegestaan. Universitaire gebouwen en de campus moeten voor alle studenten en medewerkers een veilige plaats zijn, zoals ook gesteld in de Gedragscode van de Radboud Universiteit5 en bevestigd in het recente sociale veiligheidsplan Prevent-Care-Cure6. Bij demonstraties wordt de veiligheid bij demonstraties geborgd door middel van het aanspreken van de organisatie op ordentelijk verloop en is er zo nodig extra beveiliging vanuit de Radboud Universiteit.
Het is aan het Openbaar Ministerie om te bezien of er redenen zijn waarom een organisatie verboden moet worden, niet aan het kabinet. Het Openbaar Ministerie kan de rechter verzoeken een organisatie te verbieden en ontbinden op grond van artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek (of 10:122 Burgerlijk Wetboek voor internationale organisaties). Tevens houdt de Europese Unie (sanctie)lijsten bij van personen en organisaties die betrokken zijn bij terroristische activiteiten. Organisaties op de Europese sanctielijst zijn in Nederland van rechtswege verboden (artikel 2:20, vierde lid, Burgerlijk Wetboek). In Nederland kan de Minister van Buitenlandse Zaken, in overeenstemming met de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Financiën, besluiten om een persoon of organisatie voor te dragen voor de Europese lijst van terroristische organisaties. Hierbij wil ik benadrukken dat hiertoe gedegen aanleiding moet zijn alvorens wordt besloten om tot een dergelijk besluit over te gaan. In Nederland kan een voordracht voor de nationale sanctielijst terrorisme worden gedaan op basis van een ambtsbericht van de AIVD of een proces-verbaal van het Openbaar Ministerie. Daarnaast is er noodzaak tot een link met de nationale rechtsorde; er moet worden aangetoond dat er aanwijzingen bestaan dat een organisatie of persoon in of vanuit Nederland (een poging tot) terroristische activiteiten ontplooit of betrokken is bij het faciliteren daarvan middels financiële of handelstransacties via Nederlands grondgebied of personen of rechtspersonen. Op basis van bovenstaande criteria is Samidoun (tot op heden) niet voorgedragen voor deze sanctielijst. De motie Diederik van Dijk (SGP)7 verzoekt de regering zich in te spannen om organisaties als Samidoun op de Europese lijst van terroristische organisaties te plaatsen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zoekt uit wat de eventuele mogelijkheden hiervoor zijn en zal de Kamer hierover informeren.
Kunt u deze vragen vóór 10 juni 2024 beantwoorden?
Het is niet gelukt de beantwoording voor 10 juni naar de Kamer te verzenden.
Het nieuws dat het verbod op varend ontgassen nu al wordt omzeild |
|
Bart van Kent |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het nieuws dat er wordt gefraudeerd met vrachtbrieven om geldende regionale verboden op varend ontgassen middels omnummering/omkatten te omzeilen?1 2 3
Inspecteurs van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) hebben deze praktijk inzake niet juiste classificatie/indeling (deze manier van indelen van een stof wordt ook wel «omkatten» genoemd) geconstateerd tijdens uitgevoerde inspecties en hierover is gelijk gecommuniceerd met branche-vertegenwoordigers. Deze geluiden worden nu ook uit de sector opgevangen, waarin vermoedens van omkatten worden geuit. De praktijk is dus bekend, en dat het gebeurt is betreurenswaardig. Daarnaast is door de ILT deze materie diverse keren op bijeenkomsten binnen de branche/ sector (met onder andere vervoerende ondernemingen/ bevrachting/ afzenders) kenbaar gemaakt en heeft de ILT aangegeven dat hiertegen opgetreden gaat worden.
Ook is dit signaal door de ILT aan internationale schippers- en verladersorganisaties meegegeven. Het ministerie heeft mede hierom ook voorstellen gedaan binnen het CDNI-verdrag om hierop passende maatregelen te nemen.
Deelt u de vrees dat deze fraudemogelijkheid na de ingang van het landelijke ontgassingsverbod per 1 juli 2024 alleen maar aantrekkelijker zal worden?
Per 1 juli 2024 zal een verbod in gaan op het varend ontgassen van stoffen genoemd in tabel 1 van het CDNI-verdrag; dit binnen Nederland op grond van het Scheepsafvalstoffenbesluit. De verwachting is dat deze stoffen dan voornamelijk als eenheids- of compatibel transport wordt gevaren. Dan hoeft een schip ook niet te ontgassen. Voor deze transporten is het niet aannemelijk dat op grote schaal ontwijkgedrag in classificatie plaatsvindt.
Deelt u de mening dat deze fraudemogelijkheid schadelijk is voor de sectorbrede wens om te stoppen met varend ontgassen?
Deze fraudemogelijkheid is inderdaad schadelijk. De wens om varend ontgassen te beëindigen is inderdaad sectorbreed. Sectorpartijen en brancheorganisaties hebben aangegeven hun leden te informeren over de ontoelaatbaarheid van deze praktijk en zijn zich terdege bewust van de schade voor de hele sector als het verbod op deze manier ontweken wordt door een minderheid.
Klopt het dat met het ontduiken van een gecontroleerde ontgassing tot wel 40.000 euro kan worden «bespaard» bij een schip met een grote lading?4
De sector heeft eerder aangegeven dat de kosten tot maximaal 40.000 euro kunnen oplopen als schippers lang zouden moeten wachten om te ontgassen of lang om zouden moeten varen. De verwachting is dat de werkelijke kosten in de meeste gevallen veel lager liggen. De ILT gaat uit van een bedrag van tussen de 10.000 en 15.000 euro.
Wordt er in de geldende boetesystematiek rekening gehouden met de ernst van overtredingen en de hoogte van de bedragen die partijen per gecontroleerde ontgassing kunnen besparen?
Het ministerie gaat niet over de boetesystematiek, dat behoort aan het Openbaar Ministerie toe. Er dient echter onderscheid gemaakt te worden tussen een overtreding op het verbod op varend ontgassen en het vervalsen van de vrachtbrief. In het laatste geval gaat het om fraude.
Zo ja, kunt u een overzicht geven van de geldende boetesystematiek en deze per categorie afzetten tegenover de bedrijfsmatige kosten van een legale ontgassing?
Nee, dit overzicht is niet te geven. Dit hangt af van de specifieke feiten en omstandigheden en is aan het Openbaar Ministerie.
Zijn de huidige sancties volgens u hoog genoeg om te voorkomen dat het voor partijen goedkoper is om boetes te incasseren dan om te moeten varen voor een legale ontgassing?
Het uitganspunt bij elke wijziging van (milieu) regelgeving is dat aan het verbod wordt voldaan. Gelukkig zie ik hiertoe breed gedragen bereidheid in de sector. De boetes voor niet-naleving moeten hoog genoeg zijn om een overtreding van het verbod te ontmoedigen. Het ministerie en de ILT zijn onder andere om deze reden ook in gesprek met het Openbaar Ministerie om verhoging van de boetes te bewerkstelligen. Het Openbaar Ministerie heeft dit in behandeling.
Hoeveel ontgassingsinstallaties zijn inmiddels toegevoegd aan de twee installaties die u noemde in uw beantwoording van 15 april jongstleden?5
Bij ATM Moerdijk zijn twee installaties in gebruik. In Amsterdam is bij een brandstofterminal een installatie in gebruik die deel uitmaakt van de normale terminaloperatie en die tevens inzetbaar is voor het ontgassen van binnenvaarttankschepen. Of en wanneer deze installatie wordt ingezet voor het ontgassen van schepen van derden, is aan de terminal.
Kunt u daarnaast aangeven hoeveel vergunningen voor ontgassingsinstallaties zijn aangevraagd of nog in behandeling zijn?
ATM Moerdijk heeft een vergunningaanvraag ingediend voor uitbreiding van de bestaande installaties. In de regio Rotterdam is een vergunningaanvraag ingediend voor twee installaties in de Waal-Eemhaven. In Zeeland is een aanvraag ingediend voor een locatie ten noorden van de Kreekraksluizen. In Amsterdam is een ontheffingsaanvraag ingediend voor het doen van proefnemingen. Al deze aanvragen zijn in behandeling. Het bevoegd gezag, doorgaans de provincie en in enkele situaties de gemeente, is verantwoordelijk voor de uitgifte van de vergunningen.
Verder worden in de regio’s Amsterdam en Rotterdam en de provincies Zeeland, Flevoland en Gelderland voorbereidende onderzoeken gedaan en/of gesprekken gevoerd in de aanloop naar door initiatienemers mogelijk in te dienen vergunningaanvragen. Hierbij gaat het zowel om openbaar toegankelijke locaties als om installaties op het eigen terrein van bedrijven.
Wat gaat u ondernemen als blijkt dat de brandstofsector niet bereid is om meer te investeren in ontgassingsfaciliteiten voor schippers?
De sector zelf is verantwoordelijk voor de aanleg van ontgassingsinstallaties naar gelang de vraag. Als de sector zijn product door de tankvaart wil laten vervoeren dan hoort daar ook het zorg dragen voor de schoonmaak bij. Dit is zo bepaald in het CDNI-verdrag. De rijksoverheid is primair verantwoordelijk voor wetgeving en handhaving. Ook levert de rijksoverheid brengt partijen binnen de roadmapstructuur bij elkaar waardoor aanvragers bij de juiste bevoegde gezagen vergunningaanvragen kunnen indienen. De rijksoverheid legt zelf geen ontgassingsinstallaties aan.
Beschikt de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) over voldoende mankracht, bevoegdheden en instrumenten om het verbod op varend ontgassen per 1 juli 2024 te handhaven?
Het toezicht op varend ontgassen zal na 1 juli intensiveren. De ILT zal extra inspecteurs inzetten en krijgt de beschikking over mobiele e-noses die ingezet kunnen worden op plaatsen waar nu geen e-noses langs de vaarweg staan. Per 1 juli zijn echter niet alle punten gerealiseerd die de ILT in haar handhaafbaarheids-, uitvoerbaarheids- en fraudebestendigheidstoets (HUF-toets) heeft benoemd. Er is daarentegen sprake van een ingroeimodel waarin stapsgewijs toegewerkt wordt naar een adequate handhaving. De Kamer zal een aparte brief met een reactie op de HUF-toets ontvangen.
Zo nee, wat kunt u nog doen om de ILT hierbij te ondersteunen?
De ILT zal vanaf inwerkingtreding van het verbod handhaven met de beschikbare middelen. Het verbod zal komende jaren worden uitgebreid en steeds meer stoffen omvatten. Tegelijkertijd breidt de ILT de handhaving uit, bijvoorbeeld door gebruik te maken van meer e-noses langs de vaarweg. Voorts werkt het ministerie en de ILT samen met andere diensten die een handhavingstaak hebben zoals de Politie en Rijkswaterstaat.
Wat heeft u sinds de publicatie van de handhaafbaarheids-, uitvoerbaarheids- en fraudebestendigheidstoets (HUF-toets) varend ontgassen gedaan om tegemoet te komen aan de zorgen die de ILT uitte ten aanzien van het «omkatten van stofnummers»?6
De punten die in de HUF-toets naar voren zijn gebracht worden uitvoerig besproken en behandeld in de werkgroep «handhaving» onder de roadmapstructuur. Hierin worden bijvoorbeeld afspraken gemaakt over het overnemen van meldkamerdiensten en e-noses die nu in beheer zijn van provincies. Daarnaast is dit onderwerp besproken met de overige verdragsstaten en is afgesproken om binnen het CDNI-verdrag passende maatregelen te treffen. De Kamer zal een formele reactie op de HUF-toets separaat ontvangen.
Het artikel 'Britse belegger sluist uitpondwinst Nederlandse woningen weg naar Bermuda' |
|
Merlien Welzijn (NSC), Folkert Idsinga (VVD) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bovenstaande artikel?1
Ja.
Bent u specifiek bekend met de vastgoedtransacties zoals omschreven in het artikel?
Ja.
Wat vindt u van de vastgoedtransacties waaraan gerefereerd wordt?
Bij deze vastgoedtransacties worden huurwoningen opgekocht en op het moment dat de huurder vertrekt wordt de woning verkocht aan een eigenaar bewoner. Door de stijgende huizenprijzen wordt het verschil tussen de waarde van een woning in verhuurde staat en een leegstaande woning groter. Daarmee worden de transacties waaraan gerefereerd wordt aantrekkelijker.
Het staat investeerders vrij om huurwoningen te kopen met de intentie deze te verkopen op het moment dat de huurder vertrekt. Van een dergelijke investeerder verwacht ik vanzelfsprekend wel dat deze zich opstelt als een goede verhuurder. Daar hoort bij dat er geen druk wordt gezet op de huurder om te vertrekken.
Wat vindt u van de constructie die voor de vastgoedconstructies gebruikt wordt, via brievenbusfirma’s via Luxemburg naar de Bermuda?
In zijn algemeenheid geldt dat de aanpak van belastingontwijking een belangrijk speerpunt is van het kabinet. Belastingontwijking ondermijnt namelijk de belastingmoraal en leidt tot onrechtvaardigheid. Het zich onttrekken aan belastingheffing door de één leidt uiteindelijk tot hogere lasten voor de ander. De afgelopen jaren zijn al veel maatregelen genomen tegen belastingontwijking. In eerdere Kamerbrieven zoals de jaarlijkse monitoringsbrief belastingontwijking ben ik hier uitgebreider op ingegaan2.
Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan ik niet ingaan op individuele fiscale dossiers. In het algemeen kan ik het volgende opmerken. Onder Nederlandse belastingverdragen valt het heffingsrecht over inkomsten uit onroerende zaken (waaronder huurinkomsten en vermogenswinsten) (vrijwel) altijd toe aan het land waar deze onroerende zaken zijn gelegen (situsbeginsel). Bij een entiteit die in Nederland gelegen onroerende zaken bezit, valt het heffingsrecht over de inkomsten uit die onroerende zaken dus aan Nederland toe. Nederland maakt van dit heffingsrecht gebruik door belastingplichtigen voor de vennootschapsbelasting in de vennootschapsbelasting te belasten voor inkomsten uit Nederlands vastgoed, bijvoorbeeld voor huuropbrengsten of vermogenswinsten.
Is er volgens u daadwerkelijk sprake van het ontduiken van de belastingplicht over de transacties (zijnde verkoop van Nederlandse woningen)? Zo ja, vindt u dat een interventie nodig is om de verschuldigde belasting in Nederland alsnog te incasseren? Zo ja, welke? Indien niet, waarom niet?
Een belastingplichtig lichaam voor de vennootschapsbelasting met Nederlands vastgoed zal op basis van de regels van totaalwinst en goedkoopmansgebruik in beginsel worden belast over huuropbrengsten uit en vermogenswinsten op dat vastgoed. In het licht van antwoord 4 ziet het kabinet op dit moment geen aanleiding voor interventie.
Wat bent u voornemens te doen n.a.v. het gestelde in dit bericht?
In het licht van antwoord 4 ziet het kabinet op dit moment geen aanleiding voor aanvullende aanpassing van wet- en regelgeving.
Kunt u toelichten waarom u wel of niet tot actie overgaat?
Zoals aangegeven is de aanpak van belastingontwijking een belangrijk speerpunt van het kabinet. De afgelopen jaren zijn al veel maatregelen genomen tegen belastingontwijking.
Een belastingplichtig lichaam voor de vennootschapsbelasting met Nederlands vastgoed zal op basis van de regels van totaalwinst en goedkoopmansgebruik in beginsel worden belast over huuropbrengsten uit en vermogenswinsten op dat vastgoed. Onder Nederlandse belastingverdragen valt het heffingsrecht over die inkomsten uit onroerende zaken (vrijwel) altijd toe aan Nederland.
Het kabinet ziet op dit moment geen aanleiding voor aanvullende aanpassing van wet- en regelgeving.
Zijn er meer partijen die op deze manier aan hun belastingplicht ontsnappen?
Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan ik niet ingaan op individuele fiscale dossiers.
Wat is uw reflectie op de stelling van de onderzoeksjournalist dat de middenhuurregeling deze transacties veroorzaakt?
Uitponden hangt af van veel factoren. Deze verschillen per investeerder en per woning, zoals de wijze van financiering, de rente, de aankoopwaarde en de rendementseisen van een investeerder. Tevens is het gebruikelijk dat investeerders huurwoningen aan elkaar verkopen en hoort uitponden bij de strategische keuzes die investeerders maken. Er kan dus niet worden gesteld dat deze transacties worden veroorzaakt door de regulering van de middenhuur.
Kunt u er in detail op ingaan waarom de middenhuurregeling dit wel of niet veroorzaakt, dan wel wel of niet bijdraagt aan dit soort ondoorzichtige transacties?
Zoals in vraag negen aangegeven kan niet worden gesteld dat deze transacties worden veroorzaakt door de regulering van de middenhuur.
Daarnaast kunnen verschillende fiscale regimes ervoor zorgen dat investeerders de route met de laagste belastingdruk zoeken, dat staat los van de regulering van de middenhuur.
Kunt u deze vragen per vraag en spoedig beantwoorden?
Ja.
Het aanhoudende geweld tegen christenen in Nigeria |
|
Don Ceder (CU) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat afgelopen week acht mensen vermoord en 160 mensen, voornamelijk christenen, ontvoerd zijn door Islamitische militanten in het dorp Kuchi in de Nigeriaanse deelstaat Niger?1 Zo ja, hoe duidt u deze recente geweldsuitbarsting?
Ja, ik ben bekend met het genoemde bericht van 29 mei. Het geweld en het hoge aantal ontvoeringen in het dorp Kuchi past in een bredere trend van ontvoeringen, met name in het noordwesten van het land. In de afgelopen maanden werden bij verschillende incidenten meer dan 500 mensen ontvoerd. Deze ontwikkeling kan worden gezien als het gevolg van een uitbreiding en intensivering van bendegeweld en extremisme in Noord-Nigeria. Het leger heeft recent (in week 26) bekendgemaakt een aankoop van 50 helikopters te hebben gedaan om de strijd tegen terrorisme in het noordwesten te intensifiëren.
Bent u van mening dat deze moorden en ontvoeringen onderdeel zijn van een langlopende strijd over schaarse middelen als grond en water? Speelt de religieuze achtergrond van de slachtoffers volgens u geen rol bij dit geweld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het geweld dat in het gehele land plaatsvindt en waarbij burgerslachtoffers vallen en mensen met verschillende etniciteiten en religies worden ontvoerd, wordt veroorzaakt door een mengeling van factoren die in de verschillende gebieden een meer of minder belangrijke rol spelen. Religie wordt onder andere aangevoerd als reden voor geweld en ontvoeringen, maar het is niet vast te stellen dat dit de grondoorzaak daarvan is. Zo zijn bijvoorbeeld de schaarse grond in noordelijke gebieden, zwakke sociaaleconomische ontwikkeling, geringe mogelijkheid tot effectieve politieke participatie en het landbeheerstelsel de grondoorzaken van het geweld. Factoren als klimaatverandering, de vermeende marginalisering van bevolkingsgroepen en de verslechterende economische situatie verergeren de strijd om schaarse middelen.
Deelt u de conclusie van het rapport van de International Society for Civil Liberties and Rule of Law dat stelt dat er sinds de opkomst van Boko Haram in 2009, 150 duizend mensen om religieuze redenen gedood zijn waarvan 100 duizend christenen waren?2 Zo nee, waarom niet?
In de laatste jaren is er in geheel Nigeria sprake van een verslechterende veiligheidssituatie, met name sinds de opkomst van Boko Haram en soortgelijke extremistische groeperingen. Daarbij vallen slachtoffers uit verschillende religieuze groepen. De toename van geweld gericht op christelijke gemeenschappen in Nigeria met name in het centrum van het land (Middle Belt) maakt deel uit van een grotere toename van geweld gericht op burgers. De conclusie van het genoemde rapport over specifieke aantallen christelijke slachtoffers is verontrustend, maar kan op dit moment nog niet op basis van eigen informatie worden bevestigd. We zullen dit goed blijven monitoren.
Bent u van mening dat de langlopende strijd over schaarse middelen als grond en water de onderliggende oorzaak van het geweld is? Zo ja, hoe verklaart u het dat vooral christenen en gematigde moslims het slachtoffer hiervan worden?
Zie de antwoorden op vragen 2 en 3. Aan de rol van religieuze overwegingen en extremisme bij het geweld zullen departement en betrokken post(en) nadere aandacht besteden.
Bent u bereid het geweld tegen christenen aan de orde te stellen in de Verenigde Naties (VN) Mensenrechtenraad waar Nederland vanaf dit jaar weer deel van uitmaakt? Zo nee, waarom niet?
Ja, zeker. Nederland spant zich in om de vrijheid van religie en geloofsovertuiging wereldwijd te versterken en benut daartoe een veelheid aan kanalen. Tijdens de 43e Universal Periodic Review (UPR, 23 januari 2024) heeft Nederland naar aanleiding van geweld tegen gelovigen Nigeria specifiek aanbevolen om ten behoeve van de uitoefening van de vrijheid van religie en geloofsovertuiging de veiligheid in alle regio’s van Nigeria te vergroten. Nederland heeft ook de aanbeveling gedaan om de accountabilityvoor schendingen van dit mensenrecht te versterken.
Nederland is, als lid van de Mensenrechtenraad, voornemens om later dit jaar belemmeringen van de vrijheid van religie en geloofsovertuiging, waaronder geweld tegen gelovigen in Nigeria, aan de orde te stellen in de Mensenrechtenraad. Het kabinet geeft op deze wijze uitvoering aan de gewijzigde motie van de leden Ceder en Stoffer, 32 735, Nr. 397 (25 juni 2024).
Samenwerking met de Palestijnse autoriteit |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Nederland en Palestijnse Autoriteit versterken hun veiligheidssamenwerking»1 en «Hamas signals post-war ambition in talks with Palestinian rival Fatah – analysis»2?
Ja.
Is deze tekst van tevoren aan de Kamer voorgelegd, desnoods vertrouwelijk? Zo nee, waarom niet?
Internationale (beleids)afspraken worden, met het oog op de internationale en diplomatieke belangen, niet openbaar gemaakt.
Bent u bereid de tekst van de samenwerkingsovereenkomst te sturen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel geld is er met de unilaterale Nederlandse samenwerking en deze overeenkomst gemoeid?
In het MOU spreken Nederland en de Palestijnse Autoriteit (PA) de brede intentie uit om de samenwerking op veiligheidsgebied te continueren en waar opportuun te versterken. Hier is geen specifiek budget aan gekoppeld.
Is de samenwerking met de Palestijnse Autoriteit (PA) in deze nog aan voorwaarden verbonden over het eigen democratisch gehalte of directe danwel indirecte steun aan terreur?
De samenwerking tussen Nederland en de Palestijnse Autoriteit (PA) is aan dezelfde voorwaarden verbonden als die met andere overheden. Eventuele samenwerkingsactiviteiten zullen afzonderlijk van elkaar gewogen worden in het licht van de huidige situatie. Om te voorkomen dat steun in verkeerde handen valt, zijn zoals toegelicht in het antwoord op vraag 10 mitigerende maatregelen getroffen. Separaat van de genoemde samenwerkingsovereenkomst, steunt Nederland de PA uiteraard in de aangekondigde hervormingen die van groot belang zijn voor een toekomstige levensvatbare Palestijnse staat, waar een democratisch verkozen PA een essentieel onderdeel van is.
Heeft u ook het «Palestinian Authority Martyrs Fund» besproken tijdens de recente ontmoeting? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit is niet besproken tijdens de recente ontmoeting van de Nederlandse Minister van Defensie met de Palestijnse Minister van Binnenlandse Zaken.
Beschouwt u dit fonds als aanmoedigend of ontmoedigend voor terreur en kunt u dat toelichten?
Het kabinet is van mening dat er met de betalingen van de Palestijnse Autoriteit aan families van Palestijnse gevangenen een onwenselijke prikkel uitgaat. Nederland spreekt zich, mede op verzoek van uw Kamer, hier al jaren over uit, ook bilateraal richting de Palestijnse Autoriteit. Mede op uw verzoek is daarom onze begrotingssteun aan de Palestijnse Autoriteit via het Europese PEGASE stop gezet.
Hoe ziet u dat een sterke Palestijnse veiligheidssector kan bijdragen aan duurzame vrede? Wordt deze veiligheidssector niet ook ingezet voor interne repressie?
De veiligheid en stabiliteit van Israël en de Palestijnse Gebieden zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Een sterk Palestijns veiligheidsapparaat is essentieel om de publieke orde en veiligheid te borgen. Daarbij is het voor het kabinet belangrijk dat deze veiligheidssector bijvoorbeeld conform mensenrechtenverplichtingen opereert en dat er ruimte blijft bestaan voor een vrij en open maatschappelijk debat. Daartoe investeert het kabinet dan ook verschillende middelen, bijvoorbeeld via financiering van maatschappelijke organisaties in de Palestijnse Gebieden en door middel van het uitzenden van mensenrechtenspecialisten naar veiligheidsmissies in de Palestijnse Gebieden.
Heeft de Palestijnse Autoriteit de acties van Hamas op 7 oktober reeds bestempeld als terroristisch en/of veroordeeld?
Nederland heeft meermaals teleurstelling bij de Palestijnse Autoriteit overgebracht dat niet direct publiekelijk afstand is genomen van de terroristische aanval door Hamas.
Hoe voorkomt u dat Nederlandse en Europese steun voor de Palestijnse Autoriteit terechtkomt bij gewapende groepen en terreurgroepen die gelieerd zijn aan de PA, zoals onder andere de Al Aqsa martelarenbrigade?
Nederland verstrekt geen bilaterale begrotingssteun aan de Palestijnse Autoriteit.
Hoe voorkomt u dat deze groepen indirect bevoordeeld worden door het delen van gevoelige kennis en informatie?
Nederland acht het delen van kennis en informatie met terroristische entiteiten onacceptabel. Per activiteit zal bekeken worden welke risico’s zich kunnen voordoen en hoe die gemitigeerd kunnen worden. Daarbij zal ook voortgebouwd worden op ervaringen van bestaande missies, zoals de United States Security Coordinator for Israel and the Palestinian Authority (USSC), waar Nederland aan bijdraagt, die met de Palestijnse Autoriteit samenwerken op het gebied van veiligheid.
Hoe voorkomt u dat trainingen in vaardigheden ten behoeve van veiligheidsdiensten in handen komen van terreurgroepen? Kunt u dit uitsluiten?
Zie antwoord vraag 11.
Is er een firewall mogelijk die contact tussen onze samenwerkingspartners in Palestijnse gebieden en terreurgroepen uitsluit en ons geruststelt dat wij niet bijdragen aan terrorisme?
Na 7 oktober heeft er een herziening van Nederlandse en EU ontwikkelingssteun plaatsgevonden. Hieruit is gebleken dat de due diligence processen die ervoor waken dat geld niet (in)direct ten goede komt van terroristische organisaties op orde zijn. Ook zijn er geen signalen naar voren gekomen dat geld terecht is gekomen bij onbedoelde bestemmingen. De coördinatie van Nederlandse steun via USSC draagt ook bij aan het mitigeren van het risico dat steun en/of informatie bij ongewenste partijen terecht komen vanwege de goede informatiepositie van de missie. Zo onderwerpt USSC onderdelen van de Palestijnse veiligheidsdiensten waarmee het zaken doet aan een vettingprocedure, volgens de zogeheten Leahy-protocollen.
Hoe kijkt u naar de aankomende gesprekken tussen Fatah en Hamas als in het Jerusalem Post-artikel genoemd?
Het kabinet kan niet bevestigen dat deze gesprekken daadwerkelijk plaats gaan vinden. Zoals aangegeven in het Jerusalem Post-artikel zijn Fatah en Hamas in een diepgaand conflict verwikkeld en staan zij op een aantal punten lijnrecht tegenover elkaar. Zo heeft Fatah de staat Israël erkend en streeft het naar een toekomst waarin Israëliërs en Palestijnen vreedzaam samenleven, terwijl dit voor Hamas als terroristische organisatie onbespreekbaar is.
Welke rol voorziet u voor beide partijen in het regeren van Gaza na het huidige conflict?
Nederland onderschrijft de G7 principes voor de toekomst van Gaza. Onderdeel van deze principes is dat er geen rol zal zijn voor Hamas in het toekomstige bestuur van Gaza. Uiteindelijk zal de Palestijnse Autoriteit het bestuur in Gaza op zich moeten nemen. Dit vraagt echter ook om de noodzakelijke hervormingen van de Palestijnse Autoriteit.
Is verdere samenwerking met de Palestijnse Autoriteit nog gebonden aan eisen over de deelname van Hamas of Fatah of hun banden met terreur?
De Palestijnse Autoriteit ontvangt geen bilaterale begrotingssteun van de Nederlandse overheid. Wel zet Nederland zich, met het oog op de tweestatenoplossing, via de VN en partnerorganisaties in om de Palestijnse rechtsorde te versterken, toegang tot water en land te vergroten en voor de economische ontwikkeling van de Palestijnse Gebieden. Om dit effectief te doen werkt de Nederlandse overheid ook samen met de Palestijnse Autoriteit. Per activiteit zal bekeken worden welke risico’s zich kunnen voordoen en hoe die gemitigeerd kunnen worden.
Welke significantie heeft het volgens u dat nu niet de Verenigde Staten (VS) of Europa, maar Rusland en China bemiddelend optreden?
Het kabinet gaat niet over de contacten van derde landen met Hamas en maakt geen onderdeel uit van deze eventuele onderhandelingen. In de onderhandelingen tot nu toe hebben bijvoorbeeld Qatar en Egypte, naast de VS, een cruciale bemiddelingsrol gespeeld. Het contact dat deze landen hebben met Hamas, maakt het mogelijk dat ze een belangrijke bemiddelingsrol kunnen spelen. Nederland steunt bemiddelingspogingen die kunnen bijdragen aan het toewerken naar een duurzame oplossing voor het conflict.
De Europese Unie (EU) is de grootste donateur aan de Palestijnse autoriteit, bestaan er evaluaties over de effectiviteit, doelmatigheid en eventueel misbruik van steun aan de Palestijnse Autoriteit?
De EU is inderdaad de grootste donateur van de Palestijnse Autoriteit en geeft onder andere begrotingssteun aan de Palestijnse Autoriteit als deel van de bredere ontwikkelingssamenwerking. De EU-ontwikkelingssamenwerking is onder meer van groot belang om stabiliteit op de Westelijke Jordaanoever te bevorderen. Na 7 oktober heeft er een herziening van de EU-steun plaatsgevonden. Hieruit is gebleken dat de controles van de Commissie en de bestaande waarborgen goed werken en dat er tot op heden geen aanwijzingen zijn dat geld voor onbedoelde doeleinden is gebruikt. Evaluaties over de effectiviteit en doelmatigheid van de EU-projecten worden door de EU zelf uitgevoerd.
Bestaat er een evaluatie van de VS en EU inzetten van de United States Security Coordinator (USSC) en EU Coordinating Office for Palestinian Police Support (EUPOL COPPS)? Zo ja, kunnen die gedeeld worden met de Kamer?
Voor een rapportage over de voortgang van de Nederlandse bijdrage verwijs ik u naar de Jaarlijkse Voortgangsrapportage Overige Missiebijdragen.
Het bericht ‘Crisis in Meldkamer Oost Nederland: ‘ik zou mijn familie niet aan 112 toevertrouwen’ |
|
René Claassen (PVV) |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Crisis in Meldkamer Oost Nederland: «ik zou mijn familie niet aan 112 toevertrouwen»», welke op 2 juni jl. gepubliceerd is in de Gelderlander, Tubantia en de Stentor?1
Ja.
Deelt u de meing dat de lange wachttijden bij de aanname van 112-meldingen, zoals geschetst in het artikel, onacceptabel zijn? Zo nee, waarom niet?
Als je 112 belt in een noodsituatie dan wil je ook zo snel mogelijk geholpen worden.
De ambulancesector en ik werken aan het optimaliseren van de inzet van hun personeel in de meldkamer. Ik werk bijvoorbeeld aan een aanpassing van de regelgeving zodat daar ook niet-verpleegkundigen, die wel bekwaam zijn, de 112-oproepen mogen aannemen.
Daarnaast krijgt de meldkamer ambulancezorg veel oproepen binnen van personen met een niet-levensbedreigende acute zorgvraag of zelfs van mensen met een niet- acute zorgvraag. Dat bleek ook uit een pilot met zorgcoördinatie in Midden-Nederland. Uit retrospectief onderzoek bleek daar dat 48% van de bellers 112 onterecht als ingang had gekozen voor hun zorgvraag.2 Die mensen hebben wel zorg of een advies nodig, maar dat kan beter op een andere plek geregeld worden. Bijvoorbeeld bij de huisarts, de huisartsenpost (HAP), de VVT-instelling of een advies via thuisarts.nl.
Met zorgcoördinatie zet ik mij ervoor in dat mensen met een niet-levensbedreigende acute zorgvraag op het juiste moment de juiste zorg krijgen, op de juiste plek en door de juiste zorgverlener. Dat moet ook bijdragen aan het ontlasten van 112.
Naast deze acties om de zorgvraag beter te stroomlijnen, zetten de meldkamerpartijen en ik ons ook in om de meldingen die bij 112 binnenkomen sneller af te handelen. De meldkamervoorzieningen en 112-systemen zijn erop ingericht om oproepen bij drukte automatisch om te kunnen leiden naar regio’s die nog wel capaciteit hebben. De meldkamerpartijen, ondersteund door de Landelijke Meldkamer Samenwerking (LMS), onderzoeken momenteel of en zo ja, hoe het systeem nog verder geoptimaliseerd kan worden om wachttijden zoveel mogelijk te beperken.
Ziet u inmiddels ook de gevaren voor het gebruik van PTT en C2000 naast elkaar, zoals door ons aangekaart in het commissiedebat acute zorg? Zo nee, waarom niet?
De communicatiesystemen C2000 en Push-to-Talk (PTT) kunnen naast elkaar bestaan. De systemen zijn bedoeld voor toepassing in verschillende situaties. Bij de inrichting van de nieuwe meldkamer Oost-Nederland heeft het Bestuurlijk Meldkamer Beraad (BMB) het verzoek voorgelegd gekregen om niet-spoed meldkamertaken op drie decentrale locaties te huisvesten. Het BMB heeft op 6 oktober 2022 besloten hiermee akkoord te gaan. Daarbij is gekeken naar welke voorzieningen nodig zijn voor de decentrale aansluitpunten. Omdat het op de decentrale locaties gaat om de aanname, intake en uitgifte van niet-acute meldingen, heeft het BMB vastgesteld dat de decentrale aansluitpunten geen C2000-aansluiting nodig hebben. Wel is op deze decentrale locaties een C2000-portofoon aanwezig voor communicatie met de andere hulpdiensten. Het is aan de regionale (zorg)partijen om binnen de gestelde kaders voor de meldkamers nadere invulling te geven aan de inrichting van de decentrale locaties ten behoeve van het afhandelen van niet-spoedeisende zorgvragen. De regionale ambulancevoorziening is dus verantwoordelijk voor het communicatiesysteem van de decentrale locaties (Hengelo, Zwolle en Arnhem). Na een zorgvuldige afweging heeft de regionale ambulancevoorziening gekozen voor een specifieke app van Push-To-Talk, die voldoet aan de door hen gestelde kwaliteits- en veiligheidseisen. Dit communicatiesysteem wordt gebruikt binnen de ambulancedienst. Als deze PTT-app niet werkt, kunnen andere communicatiemiddelen worden gebruikt, zoals de fysieke portofoon met C2000 die aanwezig is op de decentrale locaties en reguliere telefonie. Voor multi-inzet vindt de communicatie met politie en brandweer altijd via C2000 plaats.
Was u voor het verschijnen van het hierboven genoemde artikel reeds op de hoogte gesteld door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) van de soms gevaarlijk lange wachttijden op de Meldkamer Oost-Nederland (MKON)? Zo ja, wat heeft u er concreet aan gedaan om dit te verhelpen? Zo nee, waarom niet?
De IGJ heeft mij laten weten aandacht te hebben voor de personele bezetting op de meldkamer ambulancezorg Oost-Nederland, en de gevolgen hiervan voor de kwaliteit van zorg. De IGJ geeft aan dat de betrokken regionale ambulancevoorzieningen inspanningen leveren op het vlak van werving en opleiding om de personele bezetting op peil te krijgen en de continuïteit van zorg te borgen. De IGJ houdt momenteel geïntensiveerd toezicht op de meldkamer ambulancezorg Oost-Nederland. Vanwege dit lopende traject kan de IGJ hier nu geen verdere informatie over geven.
Wat gaat de u er aan doen om de structurele onderbezetting met voorrang te verhelpen?
Zie het antwoord op vraag 4.
Gaat u gehoor geven aan onze oproep om meer tafels toe te voegen om extra centralisten aan te kunnen trekken, zoals dit bedoeld was in het oorspronkelijke plan? Zo nee, waarom niet?
Er is geen tekort aan meldkamertafels. De Minister van Justitie en Veiligheid en ik vinden het echter nodig om in het kader van zorgcoördinatie te verkennen of het mogelijk is om onder dezelfde continuïteitswaarborgen de meldkamerfunctie ambulancezorg, geheel of gedeeltelijk, buiten de meldkamer uit te voeren. Daarom geven wij aan de partijen in het meldkamerveld de mogelijkheid dit te onderzoeken door middel van pilots. Hiervoor zijn samen met alle meldkamerpartijen kaders en randvoorwaarden opgesteld, waarover de Minister van Justitie en Veiligheid en de toenmalige Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport uw Kamer op 27 oktober 2023 hebben geïnformeerd3. Die kaders en randvoorwaarden moeten ervoor zorgen dat de pilots ordentelijk verlopen en voor alle partijen in het meldkamerveld werkbaar en beheersbaar zijn, zonder nadelige gevolgen voor de burger. Ook wordt onderzocht wat dit betekent voor de samenwerking met en tussen de andere disciplines op de gezamenlijke meldkamer. Aan de hand van de pilots wordt besloten hoe de meldkamerfunctie ambulancezorg in de toekomst kan worden gepositioneerd.
Deelt u de mening dat de huidige problematiek op de MKON met de bijbehorende risico’s niet zijn uit te leggen aan alle 3,2 miljoen inwoners van het gebied wat door MKON gedekt wordt? Zo nee, waarom niet?
Het is uiteraard onwenselijk als je moet wachten bij 112 om geholpen te worden. Daarom zet ik mij, zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 2, met zorgcoördinatie ervoor in dat mensen met een acute zorgvraag op het juiste moment de juiste zorg krijgen. Daarnaast werken de ambulancesector en ik aan het optimaliseren van het inzet van hun personeel in de meldkamer. Ook werken we aan het optimaliseren van de meldkamersystemen.
Gaat u de aangenomen motie over de spoedeisende communicatie tussen meldkamers en hulpverleners van alle hulpdiensten op elkaar afstemmen uitvoeren? Zo ja, wat is de stand van zaken? Zo nee, waarom niet?2
Uiteraard vind ik het ook belangrijk dat communicatie tussen hulpverleners en met de meldkamer goed op elkaar is afgestemd. Afstemming tussen de hulpdiensten voor de optimalisatie van het gebruik en de werking van C2000 vindt voortdurend plaats. De Minister van Justitie en Veiligheid heeft hiervoor een Taskforce in het leven geroepen. De optimalisatie vindt plaats langs vier actielijnen: het verder optimaliseren van de radiodekking; de aanpak van gebieden met verminderde dekking; de gebruikers centraal en handelingsperspectief en innovatie. Ik zal u per brief nader informeren over de uitvoering van de motie.
Malafide bewindvoerders die stelen van kwetsbare cliënten |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met de aflevering van «Undercover in Nederland» waarin Ilona R. wordt ontmaskerd als bewindvoerder die steelt van haar cliënten?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat deze bewindvoerder door de rechtbank officieel is aangesteld als bewindvoerder, in het licht van deze gebeurtenissen?
Vooropgesteld dient te worden dat het niet acceptabel is wanneer bewindvoerders misbruik maken van hun positie. Het is in de eerste plaats schadelijk voor het slachtoffer, maar het schendt ook de bewindvoerders die wel met goede intenties handelen.
Het geval dat aandacht krijgt in de genoemde televisie uitzending betreft een oude zaak van vóór de invoering van het Besluit kwaliteitseisen2 en de vorming van het Landelijk kwaliteitsbureau (LKB). Met de invoering van dit Besluit zijn er kwaliteitseisen voor curatoren, bewindvoerders en mentoren gekomen en is de toets of aan deze kwaliteitseisen wordt voldaan bij het Landelijk kwaliteitsbureau neergelegd. Het Landelijk kwaliteitsbureau toetst voorafgaand aan de benoeming van de curator, bewindvoerder en/of mentor of aan de kwaliteitseisen wordt voldaan.
Nadat de kantonrechter een bewind heeft ingesteld, wordt de bewindvoerder benoemd. Daarbij vergewist de kantonrechter zich van de bereidheid en vormt een oordeel over diens geschiktheid. De bewindvoerder staat gedurende het bewind onder toezicht van de kantonrechter die de bewindvoerder heeft benoemd.
De kwaliteitseisen betreffen eisen omtrent onder meer opleiding en bedrijfsvoering. Hiertoe moeten verschillende documenten bij het Landelijk kwaliteitsbureau worden ingediend, waaronder een verklaring omtrent gedrag (VOG). Vervolgens moet jaarlijks worden aangetoond dat de bewindvoerder nog steeds aan de kwaliteitseisen voldoet. Daarnaast moet een bewindvoerder jaarlijks een rekening en verantwoording aan de kantonrechter overleggen en periodiek een verslag indienen over het gevoerde bewind. Zodra er misstanden aan het licht komen, kan de kantonrechter een bewindvoerder schorsen3, dan wel ontslaan.
Hoe is het mogelijk dat een bewindvoerder de ruimte kan krijgen om cliënten te gebruiken als pinautomaat en hiermee weg kan komen?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, is het onacceptabel dat er op deze wijze met onderbewindgestelden wordt omgegaan. Beschermingsbewind wordt ingesteld als een meerderjarige persoon tijdelijk of duurzaam niet in staat is om zijn financiële belangen zelf behoorlijk waar te nemen. De bewindvoerder heeft tot taak de financiën van de onder bewind gestelde te beheren en legt daarover jaarlijks rekening en verantwoording af ten overstaan van de kantonrechter. De jaarlijkse rekening en verantwoording dient ter controle en het voorkomen van misbruik. Hiermee de kantonrechter immers controleren of er juist met de gelden is omgegaan. Bij een vermoeden van onjuiste besteding van de gelden kan ook door de onderbewindgestelde of een belanghebbende een klacht worden ingediend bij de kantonrechter. Wanneer daar aanleiding toe is zal de kantonrechter maatregelen treffen, bijvoorbeeld de bewindvoerder oproepen voor een verhoor en/of onderzoek laten doen. Wanneer een bewindvoerder zijn taak niet naar behoren heeft verricht, kan de kantonrechter een bewindvoerder schorsen en ontslaan. Indien een onderbewindgestelde stelt schade te hebben geleden, is de (gewezen) bewindvoerder hiervoor aansprakelijk. De onderbewindgestelde of diens nieuwe bewindvoerder kan een verzoek tot schadevergoeding indienen en een civielrechtelijke procedure starten. De jaarlijkse rekening en verantwoording, evenals de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij de kantonrechter, dienen ter voorkoming van misbruik van de gelden van de onderbewindgestelde.
Wat zegt dit volgens u over vereisten om bewindvoerder te mogen worden en de verdere controle op deze regels?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is vermeld, moet een bewindvoerder voor de aanstelling voldoen aan kwaliteitseisen die zijn opgenomen in het Besluit kwaliteitseisen curatoren, beschermingsbewindvoerders en mentoren. Zo dient de bewindvoerder te beschikken over een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) en aan bepaalde opleidingseisen te voldoen. Ook moet de bewindvoerder de kennis en vaardigheden onderhouden door jaarlijkse bijscholings- of trainingsactiviteiten. Hierop ziet de rechtbank samen met het Landelijk Kwaliteitsbureau Rechtspraak toe. Verder is er een verplichte jaarlijkse accountantscontrole4 die een bewindvoerderskantoor dient te ondergaan. De uitkomsten van deze controle worden gedeeld met het landelijk kwaliteitsbureau. Ten behoeve van de accountantscontrole is een accountantsprotocol opgesteld door het landelijk kwaliteitsbureau, dat jaarlijks wordt geëvalueerd en aangepast waar nodig. Daarnaast houden de gerechten elkaar op de hoogte van bijzondere situaties en ontslagen vanwege fraude of andere onregelmatigheden, zodat wordt voorkomen dat deze personen in de toekomst nog als bewindvoerder kunnen worden benoemd.
Wat vindt u ervan dat ondanks de zaken bij de rechtbank en het ontslag als bewindvoerder van deze cliënten, het toch nog mogelijk is dat Ilona R. weer verder kan als bewindvoerder?
Als een bewindvoerder door de kantonrechter is ontslagen, wordt dit ook doorgegeven aan het Landelijk Kwaliteitsbureau. Door de registratie bij het Landelijk Kwaliteitsbureau is het niet mogelijk om opnieuw als bewindvoerder benoemd te worden. Het is voor een voormalig bewindvoerder echter wel mogelijk om door te gaan als budgetcoach, aangezien dit geen gereguleerd beroep is.
Wat vindt u ervan dat een bewindvoerder in het allereerste jaar niet tussentijds wordt gecontroleerd, terwijl dit het meest precaire moment is in het kader van vertrouwen?
Wanneer het bewind aanvangt dient een plan van aanpak met de gemaakte afspraken tussen de betrokkene en bewindvoerder ingediend worden bij de kantonrechter waarop getoetst kan worden. Als het plan niet goed wordt nagekomen of er zijn signalen van wanbeheer, dan kan de onderbewindgestelde of kunnen diens naasten de kantonrechter verzoeken maatregelen te treffen of de bewindvoerder te ontslaan. Dit is in individuele zaken mogelijk vanaf het moment dat het bewind wordt uitgesproken, dus ook gedurende het eerste jaar. Het landelijk kwaliteitsbureau beoordeelt eerst het toelatingsverzoek. Als een bewindvoerder eenmaal is toegelaten dan dient deze in het jaar daarna, net als al bestaande kantoren een handhavingsverzoek in te dienen.
Bent u bereid om te kijken naar de mogelijkheden waarin dit soort bewindvoerders, die bewezen stelen van cliënten, voor altijd uit dit beroep kunnen worden ontheven zodat zij niet opnieuw schade aanrichten?
Dit is momenteel al het geval. Wanneer is vastgesteld dat een bewindvoerder heeft gefraudeerd, wordt dat door de kantonrechter die de desbetreffende bewindvoerder heeft ontslagen, gecommuniceerd met alle rechtbanken en het landelijk kwaliteitsbureau. Hiervan wordt melding gemaakt om te voorkomen dat deze persoon nog op de lijst van benoembare bewindvoerders terecht komt.
Bent u bereid om te kijken naar de mogelijkheden voor een fonds vanuit het Rijk dat slachtoffers van malafide bewindvoerders direct kan compenseren zodat de schulden niet verder oplopen?
Zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb aangegeven, kan een bewind worden beëindigd door de kantonrechter wanneer deze niet goed is uitgevoerd. Wanneer een bewind onder schade lijdt, kan een verzoek tot schadevergoeding worden ingediend bij de kantonrechter. Uiteindelijk bepaalt de kantonrechter of civiele rechter of het bewind de schade moet vergoeden. Een professioneel bewind is verplicht om een aansprakelijkheidsverzekering te hebben, en het hangt af van de specifieke situatie of de verzekeraar dekking biedt. Wanneer sprake is van fraude door het bewind en hierdoor schade ontstaat, zal dit waarschijnlijk niet worden vergoed door de verzekeraar. Bij een andere fout kan in sommige gevallen wel een beroep op de aansprakelijkheidsverzekering worden gedaan.
Het instellen van een fonds is een ingrijpende maatregel waarbij de grondslagen en financiering zorgvuldig worden overwogen, maar dit staat niet in verhouding tot de omvang van de problematiek en de reeds beschikbare instrumenten zoals het verhaal op de bewindvoerder.
Deelt u de mening dat vanwege het commerciële karakter van bewind het gevaar van zelfverrijking door particuliere bewindvoerders een risico is?
Een particuliere bewindvoerder heeft geen commercieel belang5. Zij vertegenwoordigen vaak naasten en mogen niet meer dan drie personen onder curatele-, bewind of mentorschap hebben. De particuliere bewindvoerder staat ook onder toezicht van de kantonrechter en wordt gecontroleerd door middel van de jaarlijkse rekening & verantwoording en de periodieke evaluatie.
Bent u bereid om te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om bewind weer een verantwoordelijkheid van de overheid, bijvoorbeeld via de gemeenten, te maken en de financiële prikkel zo uit het systeem te halen?
Dit is een optie die momenteel wordt onderzocht conform de motie van lid Van Kent (SP) en voormalig lid Kat (D66)6. Het WODC heeft dit onderzoek in behandeling genomen waarbij ook de voor- en nadelen van het publiek maken van bewindvoering worden onderzocht. Zodra de uitkomsten van dit onderzoek bekend zijn zal ik uw Kamer informeren.
De kernwapentaak van de F-35 |
|
Sarah Dobbe |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kunt u aangeven, nu de F-35 de kernwapentaak van de F-16 heeft overgenomen, of er kernwapens in Nederland liggen?1
Zoals uw Kamer bekend, kunnen op grond van bondgenootschappelijke en juridisch bindende afspraken geen mededelingen worden gedaan over aantallen en locaties van in Europa aanwezige Amerikaanse kernwapens. Hieraan liggen veiligheidsoverwegingen ten grondslag.
Heeft de F-35 de kernwapentaak volledig van de F-16 overgenomen?
Ja, de F-35 heeft de Nederlandse kernwapentaak volledig overgenomen van de F-16.
Klopt het dat de F-35 enkel gecertificeerd is de nieuwe Amerikaanse B61–12 kernbom te dragen, en dus niet de oudere types die in Europa liggen of lagen?2
Ik kan geen mededelingen doen over de operationele details omtrent de certificering van de F-35 voor de kernwapentaak. Hieraan liggen veiligheidsoverwegingen ten grondslag.
Is de B61–12 inmiddels aanwezig in Nederland? Wanneer is of wordt deze overgebracht?
Zie het antwoord bij vraag 1.
Waarom is de Kamer hier (nog) niet over geïnformeerd? Wanneer en hoe wordt de Kamer hierover geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 4.
Herinnert u zich de aangenomen motie Van Dijk over de komst van nieuwe Amerikaanse kernwapens naar Nederland, die uitspreekt dat over een dergelijk ingrijpend besluit zo veel mogelijk transparantie moet bestaan, en de regering verzoekt de Kamer te informeren over de stand van zaken over de modernisering van kernwapens in Nederland (Kamerstuk 36 200 V, nr. 30)? Deelt u de mening dat deze motie niet voldoende is uitgevoerd? Bent u alsnog bereid transparant te zijn?
Ja, de motie Van Dijk over nucleaire ontwapening en de modernisering van kernwapens van 25 november 2022 is bekend. We delen de mening dat deze motie niet voldoende is uitgevoerd, niet. De motie is uitgevoerd met de Kamerbrief3 die op 22 december 2022 is verstuurd in reactie op de motie. Zoals in de Kamerbrief is vermeld, voeren de Verenigde Staten een levensduurverlengingsprogramma (Life Extension Program) uit met als doel de veiligheid en effectiviteit van onder meer het type B61 kernwapen blijvend te garanderen. Uw Kamer is afgelopen jaren herhaaldelijk geïnformeerd over de modernisering van in Europa aanwezige Amerikaanse kernwapens, meest recent nog in antwoord op vragen van de leden Dobbe en Van Kent4.
Deelt u de zorgen van vredesorganisatie PAX dat de komst van de B61–12 ten minste op gespannen voet staat met het Non-proliferatieverdrag (NPV), onder andere vanwege de nieuwe capaciteiten van deze bom? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord bij vraag 1 aangegeven, kunnen op grond van bondgenootschappelijke en juridisch bindende afspraken geen mededelingen worden gedaan over aantallen en locaties van in Europa aanwezige Amerikaanse kernwapens. In algemene zin deelt het kabinet de zorgen van PAX niet, omdat de B61-12 geen nieuw kernwapen is. De Verenigde Staten hebben reeds in 2010 in de Nuclear Posture Review benadrukt dat het levensduurverlengingsprogramma gericht is op de modernisering van Amerikaanse kernwapens en geen nieuwe militaire capaciteiten oplevert.
Kunt u aangeven hoe de bij het NPV aangesloten landen op dit moment denken over het zogeheten nuclear sharing beleid van de NAVO? Steunt een meerderheid dergelijk beleid waarbij kernwapenstaten hun kernwapens in niet-kernwapenstaten plaatsen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals meermaals is gecommuniceerd aan de Kamer, meest recent nog in antwoord op Kamervragen van het lid Futselaar5, zijn tijdens de onderhandelingen over het Non-proliferatieverdrag (NPV) de zogeheten nuclear sharing arrangements van de NAVO expliciet aan de orde geweest. Geen van de verdragspartijen heeft formeel bezwaar aangetekend tegen de afspraken bij de ondertekening van het verdrag in 1968, de inwerkingtreding in 1970 of in de decennia daarna. De afspraken zijn niet in strijd met het NPV. Tijdens de bijeenkomsten van het NPV staat het onderwerp nuclear sharing niet op de agenda.
Kunt u toelichten waarom op de website van het Ministerie van Defensie staat: «Met de transitie [van de kernwapentaak naar de F-35] herbevestigt Nederland het langdurig commitment aan de bondgenootschappelijke nucleaire afschrikking»?3 Hoe is dit «langdurig commitment» te rijmen met de verplichting tot ontwapening in het NPV, artikel 6?4
Zoals aangegeven in de Kamerbrief in reactie op de motie Van Dijk over nucleaire ontwapening en de modernisering van kernwapens8, bemoeilijkt het huidige internationale veiligheidsklimaat de inzet op wapenbeheersing en ontwapening aanzienlijk. Desalniettemin blijft het kabinet gecommitteerd aan een wereld zonder kernwapens. Omdat dit doel van veel spelers afhankelijk is en gekoppeld is aan de mondiale veiligheidssituatie, is het per definitie een langdurig en complex proces, met stapsgewijze, incrementele vooruitgang en soms onvermijdelijke achteruitgang. In dit proces maakt het kabinet doorlopend een afweging tussen het streven naar een wereld zonder kernwapens en de geopolitieke realiteit van het moment.
Een wereld waarin NAVO-bondgenoten eenzijdig ontwapenen en andere landen niet, is voor Nederland geen veiligere wereld. Zolang kernwapens bestaan in de wereld, blijft de NAVO een nucleaire alliantie en blijft nucleaire afschrikking een essentiële rol spelen bij het behouden van strategisch evenwicht en het voorkomen van de inzet van kernwapens. Nederland is en blijft voor deze nucleaire afschrikking volledig gecommitteerd aan de NAVO, en geeft hier invulling aan met de kernwapentaak. Het fundamentele doel van de bondgenootschappelijke nucleaire afschrikking is om vrede te bewaren, dwang te voorkomen en agressie af te schrikken.
Het bericht dat er een nieuwe rechtszaak komt over het exportverbod voor F-35 onderdelen naar Israël. |
|
Sarah Dobbe |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe rechtszaak om exportverbod F-35-onderdelen naar Israël»?1
Ja.
Klopt het dat F-35 onderdelen volgens exportvergunning NL009 nog steeds via doorvoerlanden in Israël terecht kunnen komen?
Het kabinet acht het niet aannemelijk dat sinds het arrest in Nederland geproduceerde goederen thans in Israëlische F-35-toestellen terecht komen.2 Het kabinet baseert deze conclusie op vertrouwelijke gegevens. Deze informatie is vertrouwelijk omdat zij inzage biedt in het logistieke proces van productie en onderhoud van alle F-35-toestellen wereldwijd. F-35-partners mogen deze informatie om die reden niet met derden delen.
Deelt u de mening dat dit de schijn wekt van het proberen te omzeilen van een gerechtelijke uitspraak door de Nederlandse staat? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet geeft opvolging aan het arrest van het Gerechtshof Den Haag door middel van de aanpassing van de algemene vergunningen NL007 en NL009 waardoor de uit- en doorvoer van goederen binnen het kader van het F-35-Lightning II programma met eindbestemming Israël sinds 20 februari 2024 niet langer is toegestaan.
Er is door het kabinet niet gevraagd om naar alternatieve routes te zoeken om alsnog F-35-onderdelen te kunnen leveren aan Israël. Het kabinet is wel in geregeld contact met de F-35-partners over het F-35-programma. De F-35-partners zijn geïnformeerd over het arrest. Zij weten hierdoor dat eventuele leveringen van F-35 onderdelen aan Israël niet vanuit Nederland kunnen plaatsvinden. De gevolgen van de rechterlijke uitspraak, die de regering gebiedt de door- en uitvoer van F-35-onderdelen vanuit Nederland naar Israël te staken, zijn in gesprekken met partners ook aan de orde gekomen. Het kabinet acht het voeren van deze gesprekken van groot belang omdat Nederland een betrouwbare bondgenoot wil zijn. Het kabinet wil het F-35-programma voor het overige zoveel mogelijk continueren. De kaders van het arrest zijn voor het kabinet steeds leidend geweest in deze gesprekken.
Deelt u de mening dat, sinds de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof dat de Israëlische aanval op Rafah moet stoppen, er van wapenexport naar Israël al helemaal geen sprake kan zijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals met uw Kamer gedeeld, maakt het kabinet zich grote zorgen over de situatie in Gaza, die met groot menselijk leed gepaard gaat. Nederland roept Israël op onmiddellijk opvolging te geven aan de voorlopige maatregelen die het Internationaal Gerechtshof heeft opgelegd, waaronder die van 25 mei jl. Het kabinet is van mening dat Israël zijn aanval op Rafah moet staken en blijft Israël oproepen tot het openstellen en openhouden van grensovergangen voor humanitaire toegang.
Nederland beoordeelt vergunningaanvragen voor de uitvoer van militaire goederen per geval. Alle aanvragen worden zorgvuldig getoetst aan de acht criteria van het EU-wapenexportbeleid, waaronder risico’s dat uit te voeren goederen gebruikt worden bij mensenrechtenschendingen of het begaan van ernstige schendingen van het humanitair oorlogsrecht. Daar waar een duidelijk risico op dergelijke schendingen wordt vastgesteld zal dit leiden tot een afwijzing.
Het onderzoeken van de grenseffecten van de accijnsverhogingen op tabak |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat u tijdens de behandeling van het Belastingplan in oktober 2023 de Eerste Kamer hebt toegezegd een onderzoek te doen naar de grenseffecten van de accijnsverhogingen op zowel alcohol als tabak?
Ja dit kan ik bevestigen.
Is dit onderzoek inmiddels al opgestart?
Het onderzoek met betrekking tot grenseffecten van de accijnsverhoging op tabak in 2023 is inmiddels afgerond en naar de Tweede Kamer gestuurd1.
Ten behoeve van het meten van grenseffecten van de accijnsverhoging op alcoholaccijns is in overleg met de brancheverenigingen data aangekocht. Naar verwachting zullen de resultaten van de analyse van deze data op Prinsjesdag naar de Tweede Kamer worden gestuurd.
Hoe wordt dit onderzoek vormgegeven?
De grenseffecten van de verhoging op tabaksaccijns is net als bij de verhoging in 2020 op twee manieren gemeten. De douane heeft een Empty Pack Survey (EPS) uitgevoerd. Hierbij wordt via het rapen van pakjes sigaretten van de straat bekeken welk deel van de pakjes sigaretten uit het buitenland komt, welk deel namaak is en welk deel illicit whites zijn. Het RIVM heeft via een enquête het rookgedrag gemeten. In de vragenlijst van het RIVM wordt ook gevraagd naar hoe vaak mensen tabaksproducten in het buitenland kopen en waar ze deze kopen en welk aandeel ze in het buitenland kopen.
De grenseffecten van de verhoging op de alcoholaccijns wordt geanalyseerd met behulp van aangekochte data. Het betreft data op productniveau van een groot deel van de Nederlandse supermarkten en slijterijen. Hiermee kan de ontwikkeling van het aantal verkochte liters per type drank (bier, wijn, sterk) in de grensregio vergeleken worden met de ontwikkeling in het binnenland. De analyse zal vergelijkbaar zijn met de analyse van de grenseffecten op basis van de microdata bij de brandstofaccijnzen2.
Wordt de productgroep «shag» meegenomen in het onderzoek, aangezien shag het zwaarst belaste product per eenheid is?
De vragen in het onderzoek van het RIVM worden gesteld aan zowel sigarettenrokers als shagrokers. In een bijlage van het rapport zijn de resultaten ook uitgesplitst naar sigarettenrokers en shagrokers. Shag wordt dus meegenomen bij het evalueren van de effecten van de accijnsverhoging. Het EPS is een aanvullend onderzoek waarmee ook iets gezegd kan worden over het aantal namaaksigaretten en illicit whites. Dit heeft alleen betrekking op pakjes sigaretten.
Worden de mogelijke grenseffecten naar aanleiding van de verhoging van tabaksaccijns op dezelfde wijze onderzocht als de effecten van de verhoging van alcoholaccijns?
Nee de onderzoeken zijn niet hetzelfde vormgegeven. Zie voor een toelichting het antwoord op vraag 6.
Zo nee, waarom niet?
Per productsoort wordt bekeken wat de mogelijkheden zijn om de effecten te meten en welke informatie relevant is. De accijnsverhogingen op tabak hebben een nadrukkelijk gezondheidsdoel (dat mensen stoppen met roken en minder gaan roken). Om het rookgedrag te evalueren is een enquête het meest geschikt. Dit volgt namelijk niet uit verkoopdata van supermarkten. Daarnaast wordt aanvullend een EPS gedaan om ook iets te kunnen zeggen over namaaksigaretten en illicit whites. De verhoging van de alcoholaccijns heeft voornamelijk een budgettair doel. Daarom is het hierbij niet nodig om een uitgebreide enquête te doen rondom drinkgedrag.
Zo nee, bent u bereid om de onderzoeken in samenhang vorm te geven aangezien de stapeling van accijnsmaatregelen leidt tot de meeste weglekeffecten?
Per productsoort is bepaald wat de beste methode is om effecten van het beleid waaronder grenseffecten te meten. Dit verschilt per product. Als de maatregelen stapelen dan zal dit zichtbaar zijn in de uitkomsten van de afzonderlijke onderzoeken. De verhoging van de tabaksaccijns per 1 april 2024 zal ook worden gemonitord via een EPS van de douane en een enquête van het RIVM. De resultaten daarvan worden naar verwachting voor de zomer van 2025 naar de Tweede Kamer gestuurd. Daarnaast laten de grensregio’s periodiek uitgebreide koopstromenonderzoeken uitvoeren waarbij het totaal van het koopgedrag (waaronder grenseffecten) wordt bekeken.
Deelt u de mening dat beperkte onderzoeksmethoden zoals de empty pack survey, die geen verkoopstromen analyseert, geen recht doet aan de toezegging die u gedaan hebt aan de Eerste Kamer?
Ik deel deze mening niet. Het Empty pack survey is een veel gebruikte methode om grenseffecten te meten. Dit onderzoek is met name van waarde om het aandeel illegale sigaretten te meten. Ook is het een goede manier om te bekijken uit welke landen sigaretten afkomstig zijn. Dit kan niet via een koopstromenonderzoek. Het EPS is niet de enige manier waarop grenseffecten worden gemeten. Dit wordt ook via de enquête van het RIVM gemeten.
Bent u bereid de grenseffecten van tabaksaccijns op eenzelfde manier te onderzoeken als de mogelijke grenseffecten van alcoholaccijns?
Nee ik ben niet bereid de grenseffecten van de tabaksaccijns op dezelfde manier te onderzoeken als de grenseffecten van de alcoholaccijns. Zoals in het antwoord op vraag 6 toegelicht wordt per productsoort bekeken wat de mogelijkheden zijn om de effecten te meten en welke informatie nodig is.
Bent u van mening dat een stapeling van accijnsverhogingen van verschillende producten, waaronder tabak (waarvan volgens het RIVM 22% van pakjes uit het buitenland komt), een kaalslag tot gevolg heeft in de grensstreek bij lokale ondernemers en leidt tot een grote verschraling van winkelaanbod en van voorzieningen in de grensstreek?
Tot nu toe blijkt uit de koopstromenonderzoeken van I&O research dat de grensregio per saldo profiteert van grensoverschrijdend verkeer. De resultaten uit de koopstromenonderzoeken worden nauwlettend gevolgd. Het meest recente koopstromenonderzoek is het koopstromenonderzoek Oost-Nederland 20233. Hieruit volgt dat centra in Oost-Nederland in algemene zin en per saldo meer profiteren van Duitse bezoekers dan andersom. Het koopsaldo is positief.
Zo nee, bij welk percentage zou dat wel het geval zijn?
Het is niet bekend bij welk percentage dit wel het geval is.
Bent u het ermee eens dat initiatieven als de winkelbus, wat een businessmodel is gericht op het uitbuiten van grenseffecten, symbool staat voor de hierboven genoemde verschraling?
Ik deel deze mening niet. Een winkelbus hoort binnen de mogelijkheden die een open economie en de Europese Unie biedt.
Bent u van mening dat accijns gebruiken als stoplap voor de begroting een beleid is wat tot gevolg heeft dat weglekeffecten op grotere schaal optreden?
Prijsverhogingen zijn een belangrijke maatregel om ongezond gedrag (roken, alcoholgebruik) terug te dringen. Accijns verhogen is daarmee een belangrijk instrument van de overheid om mee te kunnen sturen. De WHO geeft aan dat een accijnsverhoging op tabak de meest effectieve manier is om tabaksgebruik terug te dringen. Tabaksgebruik vormt de grootste te voorkomen doodsoorzaak en het streven van het kabinet is gericht op het behalen van een rookvrije generatie in 2040.
Daarnaast is de grenseffectentoets een verplichte kwaliteitseis in het beleidskompas4. Grenseffecten maken onderdeel van de beleidsafwegingen die een kabinet maakt en worden meegenomen in de berekening van de budgettaire gevolgen. De effecten worden nauwkeurig gemonitord, zodat de ramingen hierop aangepast kunnen worden en mee kunnen wegen bij de daarmee samenhangende besluitvorming.
Deelt u de mening dat een langetermijnplanning met betrekking tot accijnsverhogingen meer helderheid biedt aan ondernemers en faillissementen van ondernemers in de grensstreek kan tegengaan?
Een langetermijnplanning met betrekking tot accijnsverhogingen kan helderheid bieden aan ondernemers, maar is beleidsmatig en budgettair beperkend. Het streven naar een rookvrije generatie en de maatregelen die daar bij komen kijken zijn reeds in 2018 aangekondigd in o.a. het Nationaal preventie Akkoord.
Het bericht ‘Als de politie alle Amsterdamse taxi’s aan de kant zet, dan heb je de grootste drugsvangst ooit’ |
|
Derk Boswijk (CDA), Harmen Krul (CDA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Als de politie alle Amsterdamse taxi’s aan de kant zet, dan heb je de grootste drugsvangst ooit»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de Amsterdamse politie nauwelijks zicht heeft op wat voor criminele praktijken er soms in de taxiwereld plaatsvinden?
De stelling dat de Amsterdamse politie nauwelijks zicht heeft op criminele praktijken in de taxiwereld is onjuist. De politie is bekend met de signalen over betrokkenheid van (Amsterdamse) taxichauffeurs bij de activiteiten van georganiseerde drugscriminaliteit. Om meer zicht te krijgen op de criminele activiteiten worden er, naast diverse controles (zie antwoord op vraag 5), in Amsterdam diverse rechercheonderzoeken uitgevoerd naar malafide taxibedrijven waarbij vervoer en/of een andere faciliterende rol bij de handel in verdovende middelen een rol speelt. In het verlengde van de aanpak door de politie heeft de gemeente Amsterdam afspraken gemaakt over de kwaliteit van taxivervoer middels Toegelaten Taxi Ondernemingen. Door de samenwerking, kwaliteitseisen en toezicht is de criminaliteit binnen deze ondernemingen sterk verminderd.
Deelt u de mening dat het op zijn minst zorgwekkend is dat taxi’s kunnen dienen als dekmantel voor misdaad, en dat dit ook een aantasting is op de veiligheid van de passagiers en andere betrokkenen?
Georganiseerde criminaliteit komt op veel plekken in onze samenleving voor, zo ook in de taxibranche. Het is niet nieuw dat criminele netwerken voortdurend naar manier blijven zoeken om hun activiteiten voort te blijven zetten. Dat is zeer zorgwekkend en vormt, in het algemeen, inderdaad een dreiging voor de veiligheid van burgers.
Wat is volgens u de reden dat de taxiwereld nu gevaarlijker en crimineler is dan 25 jaar geleden?
Bureau Beke deed in 2021 een onderzoek naar criminaliteit in de taxibranche op verzoek van Regionale Informatie- en Expertisecentrum (RIEC) Amsterdam Amstelland. Uit dit onderzoek bleek dat de taxibranche een kwetsbare branche is die vatbaar is voor criminaliteit en interessant is voor criminelen. Het is belangrijk om daarbij te vermelden dat het (on)bewuste aandeel van taxichauffeurs betrokken bij georganiseerde drugscriminaliteit destijds hoogstwaarschijnlijk relatief klein was. Hoe deze cijfers zich echter concreet verhouden tot de situatie van 25 jaar geleden, is lastig in te schatten. Daarom kunnen er geen gegronde uitspraken worden gedaan over of de taxiwereld crimineler zou zijn dan 25 jaar geleden.
Hoe vaak worden taxi-auto’s door de politie gecontroleerd op verboden middelen en verboden (drugs)handel?
Dagelijks worden door Toezicht en Handhaving Openbare Ruimte, een afdeling van de gemeente Amsterdam, en de politie gerichte en aselectieve controles uitgevoerd bij taxi’s. Maandelijks voert de politie samen met de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en de gemeente Amsterdam een integrale controle uit op het taxivervoer. Minimaal vier keer per jaar worden er grootschalige controles uitgevoerd met als thema «Drugs uit taxi» waarbij zowel op vervoer als op gebruik door de taxichauffeur wordt gecontroleerd en eenmaal per kwartaal wordt een grootscheepse taxicontrole georganiseerd binnen de Eenheid Amsterdam.
Wat zijn precies de eisen om aan een taxivergunning te kunnen komen en hoeveel mensen komen hier jaarlijks voor in aanmerking? Wordt hierbij ook gekeken naar een eventueel strafblad?
Om als taxichauffeur te mogen werken, is een chauffeurskaart nodig. De eisen hiervoor zijn:
Taxichauffeurs mogen enkel werken in een als taxi goedgekeurd en geregistreerd voertuig met een boordcomputer en een blauw kenteken. Om als taxichauffeur te mogen werken, moet degene tevens aangesloten zijn bij een taxiondernemer met een ondernemersvergunning.
Bij het aanvragen van een VOG wordt onder andere gekeken naar een eventueel strafblad. Het afgelopen jaar kwamen rond de 3.500 personen in aanmerking voor een chauffeurskaart. In totaal zijn er op dit moment ruim 58 duizend personen met een chauffeurskaart.
Voor taxichauffeurs geldt dat zij doorlopend gescreend worden door Dienst Justis. Dit houdt in dat elke verandering in de justitiële documentatie van chauffeurs wordt doorgegeven aan Dienst Justis. Indien blijkt dat een chauffeur een overtreding heeft begaan die leidt tot het oordeel dat hij of zij niet langer in aanmerking komt voor een VOG, dan geeft Dienst Justis dit door aan de ILT. De ILT verzoekt de chauffeur dan een nieuwe VOG aan te leveren. Als een chauffeur dat niet doet, wordt de chauffeurskaart ingetrokken. De ILT kan chauffeurs ook verzoeken een nieuwe VOG aan te leveren naar aanleiding van een proces-verbaal door de politie.
Voor een ondernemersvergunning taxi gelden de volgende eisen:
Iedere vijf jaar wordt gecontroleerd of een taxiondernemer nog aan de geldende eisen voldoet. Er zijn momenteel ruim 14 duizend taxiondernemingen.
Hoeveel taxichauffeurs verliezen er jaarlijks hun vergunning door illegale praktijken, zoals het fungeren als drugskoeriers of meewerken aan drugshandel?
In 2023 zijn er 182 chauffeurskaarten ingetrokken. Dit is voor feiten als rijden onder invloed (alcohol of drugs), ernstige snelheidsovertredingen, het veroorzaken van een (dodelijk) ongeval of handel in drugs.
Welke maatregelen gaat u nemen om misstanden in de taxibranche als het gaat om criminaliteit zo snel en effectief mogelijk in de kiem te smoren?
In 2022 heeft mijn voorganger in de beantwoording van Kamervragen die Kamerlid Kathmann (GroenLinks-PvdA) had gesteld, mede namens de toenmalige Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat benadrukt dat wordt ingezet op het voorkomen van de georganiseerde drugscriminaliteit in deze branche en welke maatregelen verder getroffen worden om de weerbaarheid van deze sector te vergroten.2
In overleg met het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en het Regionale Informatie en Expertise Centrum Amsterdam-Amstelland zijn en worden gesprekken gevoerd over de mogelijkheden voor maatregelen toegespitst op de Amsterdamse problematiek.
Daarnaast zal ik met betrokken partners bezien in hoeverre deze branche mee kan als één van de geprioriteerde branches in een aanstaand project van Platform Veilig Ondernemen-Nederland, VNO-NCW en MKB-Nederland aangaande het weerbaar maken van branches. Dat project wordt momenteel nog opgezet en een selectie van branches moet nog worden gemaakt. Medewerking vanuit de branche, in dit geval de taxibranche, is daarvoor een vereiste. Dat moet nog worden verkend.
Bent u bereid om te onderzoeken of naast Amsterdam ook op andere plekken sprake is van criminaliteit in de taxisector?
De problematiek per regio heeft onze continue aandacht. Hierbij worden de behorende maatregelen getroffen. Daarom is er op dit moment geen aanleiding om een breed onderzoek te starten in andere steden.
Welke maatregelen heeft u genomen sinds het opzienbarende onderzoek «Taxi! Malafide activiteiten en (ondermijnende) criminaliteit in de Amsterdamse taxibranche» uit 2021?
Zie antwoord op vraag 8.
Kunt u reflecteren op de vraag hoe de genoemde criminaliteit samenhangt met de invoering en het functioneren met de Wet personenvervoer 2000?
Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de in het artikel genoemde criminaliteit samenhangt met de inwerkingtreding of het functioneren van de taxiwet- en regelgeving in de Wet personenvervoer 2000 (Wp2000).
Met de inwerkingtreding van de Wp2000 is de taximarkt geliberaliseerd. Concreet betekent dit dat het decentrale capaciteitsbeleid is afgeschaft, wat inhoudt dat het aantal taxivergunningen per vervoersgebied niet langer is beperkt. De tweede verandering is dat ondernemers met de inwerkingtreding de mogelijkheid hebben gekregen om hun tarieven naar eigen inzicht vast te stellen. Op de opstapmarkt moeten deze wel onder het landelijk vastgesteld maximum blijven. Met de inwerkingtreding van de Wp2000 zijn dus het capaciteits- en tarievenbeleid gedereguleerd; de eisen om als taxichauffeur te mogen werken zijn met de inwerkingtreding van de Wp2000 niet versoepeld.
Het functioneren van de taxiwet- en regelgeving in de Wp2000 is afgelopen jaar geëvalueerd, over de uitkomsten is uw Kamer 11 maart jl. geïnformeerd.3 In de evaluatie wordt geconcludeerd dat de taxiwet- en regelgeving in de Wp2000 over het algemeen naar behoren werkt en dat het taxivervoer in Nederland over het algemeen veilig, betrouwbaar, beschikbaar, en betaalbaar is. Wel constateren de onderzoekers dat de effectiviteit van de reguleringsopties die gemeenten binnen de Wp2000 hebben door het toenemende gebruik van de platforms daalt en zijn er knelpunten in de handhaving (zie antwoord 12).
Zou u willen inventariseren welke wijzigingen van de Wet personenvervoer 2000 er mogelijk zijn om de in het nieuwsartikel genoemde ontwikkelingen tegen te gaan?
De Wp2000 is bedoeld om de kwaliteit van het taxivervoer in Nederland te borgen. Het tegengaan van criminaliteit in de sector vraagt dan ook een andere aanpak dan het wijzigen van de Wp2000 (zie het antwoord op vraag 8).
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat verkent daarnaast de aankomende tijd aan de hand van het evaluatierapport verschillende beleidsopties om de kwaliteit van het taxivervoer verder te verbeteren, eventueel via een wijziging van de Wp2000. Hierbij worden naast het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat ook de Ministeries van Financiën en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid betrokken. Samen met de ILT en andere handhavingspartijen wordt verkend hoe de handhaving verbeterd kan worden.
De behandeling van asielverzoeken van Palestijnse asielzoekers |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat er sinds de vernietiging van het besluitmoratorium door de Raad van State op 24 april jl. nog niet is gestart met de behandeling van asielverzoeken van Palestijnse asielzoekers?
Het klopt dat in zijn algemeenheid nog niet is gestart met de behandeling van asielaanvragen van Palestijnse asielzoekers. Conform mijn brief van 19 december 2023,1 kan het echter mogelijk zijn dat er is beslist in individuele zaken waarin de uiterste beslistermijn van 21 maanden is verstreken of in zaken van (staatloze) UNRWA-Palestijnen waarin, voorafgaand aan de inwerkingtreding van het besluit- en vertrekmoratorium, al een nader gehoor was afgenomen en die op grond van artikel 1D positief beslist konden worden.
Bent u het ermee eens dat een uitspraak van de Raad van State onverkort moet worden uitgevoerd en dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst dus per 24 april jl. had moeten starten met de inhoudelijke beoordeling van deze asielverzoeken?
Ik ben het er mee eens dat een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zo spoedig en correct mogelijk moet worden uitgevoerd. Het is echter niet ongebruikelijk dat er enige tijd wordt genomen om een uitspraak te bestuderen en op een juiste wijze ten uitvoer te leggen. Zo ook in dit geval. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 27 mei 20242 was daarbij in dit concrete geval vereist dat actuele informatie werd verzameld over de veiligheidssituatie in de Palestijnse gebieden, waarna daarop beleidsvorming diende plaats te vinden inzake het landenbeleid voor de Palestijnse Gebieden.
Herinnert u zich uw brief van 13 juli 2023 waarin u schrijft dat wordt aangenomen dat United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East (UNRWA) «in veel gevallen geen daadwerkelijke bescherming en bijstand kan bieden» in Gaza en daarom wordt «aangenomen dat UNRWA in algemene zin niet in staat kan worden geacht de levensomstandigheden te bieden die stroken met haar opdracht»?1
Ja.
Bent u bekend met de bepaling in het VN-Vluchtelingenverdrag dat Palestijnen recht hebben op internationale bescherming indien UNRWA die bescherming niet kan bieden?
Ja.
Deelt u de opvatting dat gezien de huidige humanitaire situatie in Gaza en de beperkte mogelijkheden voor UNRWA om bescherming te bieden, er geen enkele Palestijn teruggestuurd zou worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom kiest u er dan voor om het in behandeling nemen van verzoeken opnieuw te vertragen?
In mijn brief van 26 juni 2024 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het landenbeleid inzake de Palestijnse Gebieden. Hierin heb ik aangegeven het voor Gaza inderdaad niet aannemelijk kan worden geacht dat UNRWA in staat is om de levensomstandigheden te bieden die stroken met haar opdracht in Gaza. Dit heeft tot gevolg voor «UNRWA-Palestijnen» uit Gaza dat de uitsluitingsgrond artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag niet kan worden tegengeworpen, en dat de vluchtelingenstatus moet worden toegekend. Daarnaast heb ik aangenomen dat er in heel Gaza sprake is van een 15c-situatie in de hoogste gradatie, te weten de meest uitzonderlijke situatie. Voor alle niet-UNRWA-Palestijnen afkomstig uit Gaza betekent dit dat zij dus reeds vanwege de generieke veiligheidssituatie te vrezen hebben voor ernstige schade als gevolg van het willekeurige geweld wat daar plaatsvindt.
Waarom bent u bij voorbaat van plan het vertrekmoratorium ook te beëindigen? Denkt u dat Palestijnen, ongeacht reden voor afwijzing, onder artikel 3 van het EVRM teruggestuurd kunnen worden? Zo nee, wat zou het gevolg van dit besluit dan zijn?
Een besluit- en vertrekmoratorium kan worden afgekondigd in gevallen waarin er een plotse wijziging plaatsvindt van de situatie in een bepaald land van herkomst. Het biedt de tijd en ruimte om informatie te verzamelen over een fluïde situatie en om aan de hand daarvan zorgvuldig landenbeleid te formuleren.
Door het aanwenden van een besluitmoratorium wordt de beslistermijn van asielzoekers die afkomstig zijn uit het betreffende land verlengd. Het instellen van een vertrekmoratorium heeft tot gevolg dat uitgeprocedeerde asielzoekers uit dat land die geen nieuwe asielaanvraag indienen niet meer vertrekplichtig zijn en opnieuw recht krijgen op voorzieningen zolang het vertrekmoratorium voortduurt. Ingevolge de Vreemdelingenwet kan een vertrekmoratorium niet langer duren dan een jaar.
Inmiddels is voldoende duidelijk geworden wat de actuele situatie is in de Palestijnse Gebieden en dit heeft ertoe geleid dat er ook landenbeleid is opgesteld. Er is dus voldoende informatie om handen om zorgvuldig te kunnen beslissen in zaken van Palestijnse asielzoekers die een asielaanvraag hebben ingediend. De vrees voor een schending van artikel 3 EVRM zal in al deze zaken individueel beoordeeld worden. Er zal vanzelfsprekend geen negatief besluit genomen worden indien wordt geconstateerd dat er sprake is van een risico op een dergelijke schending in een individueel geval. Gelet op het niet tegenwerpen van artikel 1D aan vreemdelingen die onder de reikwijdte van deze bepaling vallen en de algehele 15c-situatie in Gaza is het overigens niet erg waarschijnlijk dat er afwijzingen zullen zijn voor Palestijnen die uit Gaza komen. Voor zover een aanvraag wordt afgewezen wegens de toepasselijkheid van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag of omdat de betrokken asielzoeker een (bijzonder) ernstig misdrijf heeft begaan, zal veelal geen terugkeerbesluit kunnen worden genomen.
Kunt u deze vragen één voor één en zo spoedig mogelijk – maar in ieder geval voor het commissiedebat Vreemdelingen- en asielbeleid van 26 juni 2024 – beantwoorden?
Ja.
Ontwikkelingen in Jemen |
|
Don Ceder (CU), Sarah Dobbe |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de recente oproep van 190 humanitaire organisaties die actief zijn in Jemen die vragen om duurzame steun om de grote noden in het land tegen te gaan?1
Ja.
Hoe reageren Nederland en de Europese Unie (EU) op deze oproep? Is er bereidheid om meer humanitaire hulp te bieden?
Nederland is zich bewust van de hoge noden in Jemen en is sinds jaren een substantiële humanitaire donor. De afgelopen jaren was Nederland een grote donor van het humanitaire fonds voor Jemen van de VN (Country Based Pooled Fund). Met ingang van vorig jaar is besloten tot een meerjarige bijdrage aan het fonds van 10 miljoen euro per jaar. Daarnaast steunt Nederland de Dutch Relief Alliance (DRA). De bijdrage aan de Joint Response van de DRA voor Jemen bedraagt 24 miljoen euro in de periode 2024 t/m 2026. In de Kamerbrief over humanitaire hulp en diplomatie van april 2024 maakte het kabinet de verdeling van het humanitaire budget voor 2024 bekend. Naast deze bijdragen is de financiële ruimte beperkt en wordt momenteel geen additionele financiële bijdrage voor Jemen overwogen. De bijdrage van ECHO, het humanitaire programma van de EU, voor Jemen wordt jaarlijks vastgesteld. In 2024 is die bijdrage 125 miljoen euro.
Bent u bekend met de grote zorgen die de speciale gezant van de Verenigde Naties (VN) voor Jemen heeft over de vredesonderhandelingen in het land?2
Ja.
Hoe kunnen de EU en Nederland eraan bijdragen dat de vredesonderhandelingen in Jemen een nieuwe impuls krijgen? Wordt hier op ingezet?
In Jemen heeft het jarenlange conflict tussen verschillende rivaliserende partijen geleid tot een van de ergste humanitaire rampen ter wereld. Een stabiel en vreedzaam Jemen is in Nederlands en Europees belang. Nederland zet zich daarom in voor een rechtvaardig en inclusief vredesproces onder leiding van de VN. Eind vorig jaar kondigde de VN speciale gezant voor Jemen Hans Grundberg aan dat alle strijdende partijen overeenstemming hadden bereikt over de te zetten stappen voor de beëindiging van de burgeroorlog. De verslechterde veiligheidssituatie in Jemen en de ontwikkelingen in de Rode Zee dragen er echter aan bij dat een formeel vredesakkoord vooralsnog uitblijft. Nederland blijft het mandaat van de VN gezant ondersteunen en in multilateraal verband voortdurend aandacht vragen voor dit vergeten conflict.
Herinnert u zich de twee jaar geleden aangenomen motie die de Nederlandse regering verzoekt zich in te spannen voor hervatting van VN-onderzoek naar oorlogsmisdaden in Jemen?3
Ja.
Kunt u aangeven wat is gedaan om deze motie uit te voeren?
Aan deze motie is op verschillende momenten uitvoering gegeven. Zo heeft Nederland op ministerieel niveau in VN-verband aandacht gevraagd voor het tegengaan van straffeloosheid voor oorlogsmisdaden in Jemen, onder meer tijdens de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. Ook heeft Nederland zich de afgelopen twee jaar in de VN-Mensenrechtenraad ingezet voor onafhankelijk onderzoek naar en het tegengaan van straffeloosheid voor gepleegde oorlogsmisdrijven in Jemen.
Kunt u, nu Nederland weer in de Mensenrechtenraad van de VN zit, daar een nieuwe poging doen om te komen tot onderzoek naar oorlogsmisdaden in Jemen? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft zich de afgelopen jaren in de VN-Mensenrechtenraad ingezet voor onafhankelijk onderzoek naar oorlogsmisdrijven in Jemen. Helaas bleek in de Mensenrechtenraad onvoldoende draagvlak om dit te concretiseren in resolutieteksten. Wel is een verlenging van technische ondersteuning aan de nationale onderzoekscommissie in Jemen (NCOI) gerealiseerd. Nederland blijft zich – ook als lid van de Mensenrechtenraad – samen met gelijkgezinden inzetten om het tegengaan van straffeloosheid in Jemen op de internationale agenda te houden.
Kunt u nader toelichten waarom het aanvullend nationaal wapenexportcontrolebeleid in de vorm van een zogeheten presumption of denial, dat onder andere gold voor Saudi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten, is afgeschaft?4
Graag verwijs ik u naar de Kamerbrief van 14 juli 20235 waarin uitgebreid wordt toegelicht waarom het aanvullend nationaal beleid, dat van toepassing was op onder andere Saoedi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten, is afgeschaft.
Deelt u de zorgen dat wapenexport naar deze landen, die mogelijk verantwoordelijk zijn voor oorlogsmisdaden in Jemen, uitermate zorgelijk blijft en kan bijdragen aan nieuwe schendingen, zeker nu vredesonderhandelingen lijken te stagneren? Bent u het ermee eens dat er geen aanleiding is wapenexportcontrole naar deze landen minder strikt toe te passen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is zich ervan bewust dat de situatie in Jemen instabiel is en dat de vredesonderhandelingen nog lopen. Het afschaffen van het nationaal beleid doet er niet aan af dat Nederland scherp blijft toezien op het belang dat Nederlandse goederen niet worden gebruikt in conflicten zoals in Jemen. Zoals wordt toegelicht in de Kamerbrief van 14 juli 2023 volstaat een strikte toets aan de bestaande kaders van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexportcontrole.
Heeft u kennisgenomen van het artikel inDe Telegraaf1 waarin pomphouders en branchekoepel Vereniging Particuliere Rijkswegvergunningen van Tankstations (VPR) waarschuwen dat de gedwongen keuze tussen het aanbieden van fossiele brandstof of het aanbieden van snellaadpalen, ten koste zal gaan van de kwaliteit van de verzorgingsplaatsen? Erkent u deze kritiek? Zo nee, waarom niet?
Ik heb kennisgenomen van het artikel. Het beeld dat er sprake is van een gedwongen keuze tussen het aanbieden van fossiele brandstof en snellaadpalen herken ik niet. Onder het huidige beleid kan iedere partij aanspraak maken op een vergunning voor het aanbieden van laadpalen. Dit blijft zo in een nieuwe situatie, zoals beschreven in de beleidsvisie die in december 2022 naar de Kamer verstuurd is.
We zien dat er op dit moment al veel gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid laadpalen te realiseren. De loting van vergunningen voor het zelfstandige laadstation in 2012 heeft geleid tot een groot netwerk van laadstations langs het hoofdwegennet. Ook worden er laadpalen gerealiseerd door tankstationhouders, wegrestauranthouders en door «derde partijen» die enkele laadpalen plaatsen op de verzorgingsplaats, bijvoorbeeld op de parkeervoorziening.
Dit heeft geleid tot meer laadpalen op verzorgingsplaatsen, maar ook tot versnippering omdat palen in kleine aantallen verspreid over het terrein worden geplaatst. Dit komt de overzichtelijkheid, duidelijke inrichting en daarmee de veiligheid van de verzorgingsplaats niet ten goede. Daarnaast bemoeilijkt het de verdere opschaling van laadinfrastructuur die in de toekomst nodig is, omdat het voor ondernemers niet duidelijk is of zij de enige exploitant zijn en blijven. Dat kan de investeringen op (lange termijn) afremmen. Ook is de versnippering belastend voor netbeheerders: die krijgen verschillende (kleine) aanvragen te verwerken voor netverzwaring. Daarom wordt in de beleidsvisie op de verzorgingsplaatsen gekozen voor één grootschalig kavel snelladen per verzorgingsplaats, mogelijk met een shop, dat via een verdeelmethode wordt toegekend aan een exploitant.
Een van de centrale punten van het voorgenomen beleid is dat iedere geïnteresseerde partij gelijke kans heeft mee te dingen naar dat nieuwe laadstation op de verzorgingsplaatsen. Dit betekent dat er geen onnodig hoge toetredingsdrempels worden opgeworpen. Lage toetredingsdrempels betekent dat kleine en innovatieve partijen gemakkelijker een positie kunnen verwerven op de verzorgingsplaats. Dit leidt tot meer keuzevrijheid en betere dienstverlening richting de weggebruiker.
Ook de huidige uitbaters van benzinestations kunnen in het voorgenomen beleid meedingen naar de nieuwe laadstations die op veel verzorgingsplaatsen gerealiseerd moeten gaan worden. Hierop geldt één uitzondering, die alleen in bepaalde situaties wordt toegepast. Als er een laadstation met shop wordt verdeeld naast een bestaand benzinestation met shop, geldt een zogenoemde biedbeperking. De uitbater van het benzinestation kan dan niet meedingen naar het naastgelegen laadkavel. Uit economisch onderzoek2 blijkt dat een biedbeperking in deze situatie nodig is voor een gelijk speelveld, zodat geïnteresseerde partijen gelijke kansen hebben om mee te dingen naar het kavel.
De biedbeperking is een stevige maatregel, daarom wordt deze alleen toegepast in situaties waar dit nodig is om een gelijk speelveld te borgen. Dit zijn situaties waarin het mogelijk is een shop te realiseren bij zowel een benzinestation als een laadstation. Op kleinere verzorgingsplaatsen is dit niet het geval, omdat deze hiervoor onvoldoende ruimte bieden. De uitbater van het benzinestation is overigens vrij om mee te doen aan de verdeling van laadkavels op andere (naastgelegen) verzorgingsplaatsen.
Waarom is ervoor gekozen om eenzelfde ondernemer op eenzelfde verzorgingsplaats in de toekomst niet zowel elektrische laadpalen alsmede fossiele brandstof te laten aanbieden?
Zoals toegelicht onder vraag 1 is er onder het voorgenomen beleid sprake van één grootschalig laadkavel per verzorgingsplaats, dat periodiek via een verdeelmethode wordt toegekend aan een enkele exploitant. De mogelijkheid om laadpalen te realiseren elders op de verzorgingsplaats, door een vergunning voor een aanvullende voorziening aan te vragen, verdwijnt. Het exclusieve laadkavel neemt de plaats in van de zelfstandige laadstations die vanaf 2012 zijn gerealiseerd, en waarvan de bestaande vergunningen vanaf 2028 aflopen.
Onder het voorgenomen beleid blijft snelladen een zelfstandige voorziening, die als zodanig in de markt wordt gezet. Door dit te doen blijven de laadkavels toegankelijk voor een bredere groep ondernemers. Met andere woorden: toetredingsdrempels worden niet onnodig hoog. Dit is in lijn met de wens van de Kamer om ook oog te hebben voor de positie van MKB ondernemers op verzorgingsplaatsen (motie Koerhuis/Van der Plas, 31 305, nr. 400). Bundeling van tanken en laadvoorzieningen in één kavel zou leiden tot een onnodige en niet uitlegbare verhoging van toetredingsdrempels in de laadmarkt; een kavel waarin tanken en laden worden gebundeld is alleen interessant voor partijen die beide gevraagde voorzieningen kunnen aanbieden. Een dergelijke bundeling zou deze groep bevoordelen ten nadele van partijen die alleen actief zijn op de laadmarkt en niet in staat zijn motorbrandstoffen aan te bieden. Dat is in strijd met de vereiste gelijke kansen en proportionaliteit. Daarnaast is dit ook juridisch kwetsbaar in het licht van de Dienstenrichtlijn.
Het blijft uiteraard voor partijen die fossiele brandstoffen aanbieden wel mogelijk om op een andere (dichtbij liggende) verzorgingsplaats laadpalen aan te bieden. Daarmee blijft ook keuzevrijheid voor de weggebruiker geborgd.
Bent u het eens met de stelling dat, vanwege het minderheidsaandeel elektrische auto’s, het aanbieden van enkel elektrische laadpalen nog lang niet rendabel is en dat het aanbieden van enkel fossiele brandstof, vanwege het uitfaseren, op den duur niet meer rendabel zal zijn? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
In hoeverre het aanbieden laadvoorzieningen rendabel is hangt af van verschillende factoren, waaronder de ontwikkeling van het wagenpark, de ondernemer zelf en de ontwikkelingen rondom netcapaciteit. Het lijkt erop dat op dit moment meerdere partijen brood zien in het aanbieden van laaddiensten. In Nederland zijn zelfstandige laadstations op ruim de helft van de verzorgingsplaatsen gerealiseerd. Ook in andere Europese landen zien we verschillende laadaanbieders, o.a. Shell, E.On, Fastned, Tesla en verschillende lokaal actieve partijen.3 Naarmate het aandeel elektrische voertuigen in het wagenpark toeneemt zal het aanbieden van laaddiensten naar verwachting voor een grotere groep ondernemers interessant worden. Het voorgenomen beleid helpt hierbij, met het hanteren van een exclusief kavel per verzorgingsplaats. Ook de ontwikkelingen rondom het «stopcontact op het land» speelt een belangrijke rol. Dit maakt het aantrekkelijker om te investeren in laadinfrastructuur ten opzichte van de huidige situatie, waarin in principe iedere partij een vergunning kan aanvragen voor het plaatsen van een laadpaal.
Naarmate de vraag naar fossiele motorbrandstoffen op verzorgingsplaatsen afneemt, zal de verkoop ervan waarschijnlijk minder rendabel worden. Hoe deze ontwikkeling verloopt is voor een belangrijk deel afhankelijk van de ontwikkeling van het wagenpark. Om er voor te zorgen dat weggebruikers toch, zo lang mogelijk, kunnen blijven tanken, zijn verschillende maatregelen mogelijk. Het is aan het aanstaande Kabinet om te beslissen over hoe met de gevolgen van deze ontwikkeling zal worden omgegaan in het voorzieningenbeleid. Een denkbare strategie is het stapsgewijs verminderen van het aantal tankstations tussen 2028 en 2050.
Bent u het eens met de stelling dat de keuze voor een «fossiele kavel» betekent dat die ondernemers op den duur geen inkomen meer kunnen genereren? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 1 herken ik het beeld niet dat ondernemers moeten kiezen tussen het aanbieden van laden en tanken. Zij hebben de afgelopen jaren, net als alle andere partijen, mee kunnen doen aan de loting voor basisvoorzieningen en ook aanvullende laadvoorzieningen aangevraagd en vergund gekregen. Ondernemers krijgen vergelijkbare kansen als andere ondernemers, of die nu benzinestations hebben of andere voorzieningen, in de uitgifte van nieuwe laadkavels. De biedbeperking die een pomphouder met shop verhindert om ook het laadstation met shop op de verzorgingsplaats uit te baten is een uitzonderingsituatie en weerhoudt deze ondernemer er alleen van te bieden op het naastgelegen laadstation (zie ook vraag 1). Het verbiedt de ondernemer niet om mee te dingen naar een laadkavel op een andere verzorgingsplaats.
Overigens is de verwachte afname van de verkoop van fossiele motorbrandstoffen geen gevolg van de keuze voor een exclusief laadkavel, maar het gevolg een autonome ontwikkeling, namelijk de geleidelijke elektrificatie van het wagenpark.
Waarom mogen bestaande pomphouders, die willen bijdragen aan de energietransitie, op dit moment geen snellaadpunten aanleggen op de bestaande verzorgingsplaatsen?
De mogelijkheden om op oude voet vergunningen te verlenen voor aanvullende voorzieningen of basisvoorzieningen is door een tijdelijke beleidsregel beperkt. In het kort komt het erop neer dat de geldigheidsduur van nieuwe vergunningen voor laadpalen verkort wordt, zodat deze tegelijk met het zelfstandige laadstation aflopen. Als deze verkorte geldigheidsduur neerkomt op minder dan vijf jaar, dan wordt de vergunning geweigerd.
Deze beperking van de geldigheidstermijn geldt voor alle aanvragers. Of het nu gaat om laadpalen op een benzinestation, bij een wegrestaurant, een uitbreiding van een basisvoorziening of laadpalen bij de algemene parkeervoorziening. De positie van bestaande pomphouders onderscheidt zich hierin niet van andere gegadigden voor laadvoorzieningen.
De reden van genoemde beleidsregel is dat een belangrijk uitgangspunt in het nieuwe beleid is, dat het laadstation en het tankstation per verzorgingsplaats ieder worden uitgebaat door maximaal één partij. Dit voornemen komt de verkeersveiligheid op en doelmatige inrichting van de verzorgingsplaats ten goede. Ook biedt het ondernemers op de verzorgingsplaats meer zekerheid over de mate van concurrentie die zij tijdens de looptijd van hun vergunning kunnen verwachten. Dit maakt investeren in meer en betere voorzieningen op de verzorgingsplaats aantrekkelijker, omdat ondernemers langjarige zekerheid hebben dat zij hier ook als enige partij zitten. Dit kan dus juist de energietransitie versnellen.
De beperkingen die worden opgelegd aan vergunningverlening in de vorm van de tijdelijke beleidsregel zijn bedoeld om de verzorgingsplaatsen voor te bereiden op de inwerkingtreding van een nieuw beleid door geen nieuwe vergunningen toe te kennen die nog (te) lang doorwerken in het nieuwe beleid. Door nu pas op de plaats te maken kunnen we het nieuwe beleid later sneller invoeren. Zowel de weggebruiker als de ondernemer profiteert hier uiteindelijk van.
Is het mogelijk dat, in het geval van zowel een laadkavel en een fossiele kavel op dezelfde verzorgingsplaats, beide ondernemers een soortgelijke voorziening exploiteren? Zo ja, zal dit volgens u niet leiden tot onevenredig harde concurrentie langs de kant van de snelweg?
Het laadstation en het benzinestation zijn twee verschillende voorzieningen, die verschillende typen voertuigen bedienen. In deze zin concurreren beide voorzieningen niet direct met elkaar. Een van de uitgangspunten van het voorgestelde beleid op verzorgingsplaatsen is dat concurrentie op de laadmarkt met name plaatsvindt tussen verschillende verzorgingsplaatsen, niet op verzorgingsplaatsen zelf.
Kunt u aangeven of het klopt dat door het Rijksvastgoedbedrijf met een aantal pomphouders contractueel is afgesproken dat zij tot een maximum aantal laadpalen mogen plaatsen? Zo ja, hoeveel van deze pomphouders worden ondanks de overeenkomst gedwarsboomd door de regering?
Een laadpaal bij een motorbrandstofverkooppunt is een aanvullende voorziening. RWS beoordeelt de aanvraag voor een aanvullende voorziening op verzorgingsplaatsen langs rijkswegen conform zijn beleid zoals gepubliceerd in de Staatscourant van 22 maart 2004, laatstelijk inhoudelijk gewijzigd bij de Kennisgeving zoals gepubliceerd in de Staatscourant van 17 mei 2022, nummer 7852. In de publiekrechtelijke vergunning die RWS afgeeft, is opgenomen hoeveel laadpalen bij een motorbrandstofverkooppunt mogen komen. Het Rijksvastgoedbedrijf verzorgt na het verlenen van een vergunning de privaatrechtelijke toestemming voor het plaatsen van de laadpalen. Het aantal laadpalen waarvoor het Rijksvastgoedbedrijf privaatrechtelijk toestemming geeft, komt overeen met het aantal in de vergunning van Rijkswaterstaat.
In welk jaar lopen de eerste huidige vergunningen af en zou de beoogde nieuwe verzorgingsplaatsconstructie in gang moeten worden gezet? En in welk jaar zal deze overgang afgerond moeten zijn?
Vanaf 2028 verlopen de eerste huidige laadvergunningen voor basisvoorzieningen laden. Dan staan idealiter nieuwe vergunninghouders klaar om een opgeschaald kavel te realiseren. Afhankelijk van welke strategie het aanstaande Kabinet kiest voor het veilen van laadstations, kunnen dan ook al verzorgingsplaatsen zonder overgangsfase verdeeld worden wanneer de vergunning voor het tankstation afloopt.
Kunt u toezeggen dat u bij het voorbereiden van het wetsvoorstel zorg draagt voor de mogelijkheid dat een ondernemer straks gewoon de keuzemogelijkheid tot het aanbieden van fossiele brandstof én laadpalen samen binnen één verzorgingsplaats heeft? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 6. Dit zal beperkt mogelijk zijn op verzorgingsplaatsen waar geen ruimte is voor een tweede shop. IenW stelt een routekaart op waaruit, onder andere, blijkt waar mogelijkheden voor een tweede shop zijn.