Het rapport: Mining taxes: Rio Tinto’s tax schemes lead to nearly $700 million tax revenue losses for Canada and Mongolia. |
|
Bart Snels (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het op woensdag 31 januari 2018 door Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen (SOMO) uitgebrachte rapport: «MiningTaxes: Rio Tinto’s tax schemes lead to nearly $ 700 million tax revenue losses for Canada and Mongolia»1?
Ja.
Bent u bekend met de berekening van SOMO dat Turquoise Hill Resources, een dochteronderneming van mijnbouwgigant Rio Tinto, met behulp van brievenbusondernemingen in Nederland en Luxemburg 230 miljoen dollar aan Mongoolse belasting en 470 miljoen dollar aan Canadese belasting heeft ontweken?
Ja, ik weet dat het SOMO rapport dit zo weergeeft.
Bent u bekend met het feit dat Mongolië met dit geld de jaarlijkse investeringen in onderwijs of gezondheidzorg met bijna 75% had kunnen verhogen?
Zie antwoord vraag 2.
Momenteel onderhandelt Nederland over de totstandkoming van een nieuw belastingverdrag met Mongolië, kunt u aangeven wie deze onderhandeling heeft geïnitieerd?
Zoals blijkt uit kamerstuk 23530-117, blg 829293 lopen er momenteel geen onderhandelingen met Mongolië over een nieuw belastingverdrag.
Bent u op de hoogte van het feit dat Mongolië in 2013 het belastingverdrag met Nederland heeft opgezegd omdat het verdrag grootschalige belastingontwijking in Mongolië mogelijk maakte?
Ja, ik ben ervan op de hoogte dat het IMF destijds Mongolië heeft geadviseerd om verschillende belastingverdragen, waaronder dat met Nederland, te heronderhandelen omdat zij de heffingsrechten van Mongolië onvoldoende zeker stelden. Over de beëindiging van het belastingverdrag met Mongolië heeft mijn ambtsvoorganger uw kamer destijds geïnformeerd3.
Bent u op de hoogte van het feit dat Mongolië destijds gewaarschuwd is door het Internationaal Monetair Fonds (IMF) 2 over de schadelijke gevolgen van het belastingverdrag met Nederland, een waarschuwing die uiteindelijk heeft geleid tot de eenzijdige opzegging van het verdrag?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid Mongolië, een land dat afhankelijk is van ontwikkelingshulp3, in het nieuwe belastingverdrag meer belastingrechten toe te kennen dan in het eerdere verdrag, door onder andere geen verlaging van de statutaire bronheffingen na te streven, ten gunste van duurzame groei en ter bevordering van de zelfredzaamheid van Mongolië?
Bij het afsluiten van verdragen met ontwikkelingslanden houdt Nederland rekening met de gerechtvaardigde belangen van die landen. De suggestie dat verlaging van bronbelastingtarieven in dat kader altijd nadelig is voor de ontwikkelingslanden, waarbij een verlies aan belastinginkomsten wordt aangenomen op basis van een vermenigvuldiging van de verlaging van het tarief met de bestaande geldstroom, gaat echter voorbij aan de complexe werkelijkheid. Verlaging van bronheffing leidt vaak tot voorkoming van dubbele belasting en kan daarmee bijdragen aan verhoging van de investeringen en daarmee aan werkgelegenheid, winst, winstbelasting en bronheffingen in dat land.
Het Model belastingverdrag van de Verenigde Naties is gericht op verdragen tussen ontwikkelingslanden en meer ontwikkelde landen. Het heeft daarom zeker bruikbare elementen die wat Nederland betreft opgenomen zouden kunnen worden in een nieuw verdrag met Mongolië. Er zitten ook elementen in dat Model die zich minder goed verhouden tot het Nederlands verdragsbeleid. Ik zou dan ook het Model niet als harde ondergrens willen gebruiken.
Is Nederland bereid in het nieuwe belastingverdrag het United Nations-modelverdrag voor belastingverdragen als ondergrens te hanteren teneinde te voorkomen dat Mongolië wederom slachtoffer wordt van belastingontwijking via brievenbusondernemingen gevestigd in Nederland?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid in het verdrag met Mongolië anti-misbruik bepalingen te hanteren die voldoen aan de OESO Base Erosion and Profit Shifting (BEPS) Actie zes?
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat de Nederlandse dochteronderneming van Turquoise Hill Resources, genaamd Oyu Tolgoi Netherlands BV, met behulp van rentebetalingen naar de Luxemburgse dochteronderneming Movele Sarl, een centrale rol heeft gespeeld in het ontwijken van ongeveer 470 miljoen dollar aan belasting in Canada, waarbij Movele in Luxemburg een gemiddeld effectief belastingtarief van 4,19% genoot, de afgelopen vijf jaar?
Ja, ik weet dat het SOMO rapport dit zo weergeeft.
Is de Nederlandse regering voornemens de geplande bronheffing op rentestromen naar landen met zeer lage belasting ook toe te passen op rentebetalingen naar EU-lidstaten en in het bijzonder Luxemburg?
In de brief Aanpak belastingontwijking en ontduiking heb ik aangekondigd dat de nieuwe bronbelastingen van toepassing zullen zijn op dividend-, rente- en royaltybetalingen binnen concernverband aan een entiteit die is gevestigd in een land met een laag statutair tarief of een land dat is opgenomen op de EU-lijst van niet-coöperatieve landen. Over de hoogte van het statutaire tarief geef ik meer duidelijkheid bij het indienen van het wetsvoorstel. Indien geen sprake is van een land met een laag statutair tarief of een land dat is opgenomen op de EU-lijst niet-coöperatieve landen, kan de bronbelasting alsnog van toepassing zijn indien sprake is van een misbruiksituatie. Hierbij kan gedacht worden aan een betaling die niet rechtstreeks vanuit Nederland naar een laagbelaste of niet-coöperatieve jurisdictie gaat, maar die via een omweg in een dergelijke jurisdictie terecht komt. De mogelijke reikwijdte van de antimisbruikbepaling wordt echter wel beperkt door het Europese Recht.
Heeft u vernomen dat het eigendom van de Oyu Tolgoi mijn in Mongolië indirect in handen is van de Nederlandse brievenbusmaatschappij Oyu Tolgoi Netherlands BV, een bedrijf dat geen werknemers in dienst heeft en dat de uiteindelijke eigenaren van het bedrijf, Turquoise Hill Resources en Rio Tinto, in reactie op het SOMO rapport te kennen geven dat het Nederlandse bilateraal investeringsverdrag met Mongolië de voornaamste reden was voor deze structurering?
Ja, ik weet dat het SOMO rapport dit zo weergeeft
Vindt u het wenselijk dat buitenlandse multinationals, brievenbusondernemingen in Nederland opzetten enkel om aanspraak te maken op voordelen geboden door Nederlandse investeringsverdragen?
Het kabinet vindt het wenselijk dat enkel investeerders die substantiële bedrijfsactiviteiten in Nederland verrichten, gebruik kunnen maken van Nederlandse investeringsakkoorden. Het kabinet zal daarom pogen brievenbusmaatschappijen uit te sluiten van bescherming.
Bent u bereid het verdragsmisbruik krachtiger aan te pakken dan de afgelopen jaren is gebeurd?
Het vorige kabinet heeft zich op verschillende terreinen en in verschillende fora hard ingezet voor de ontwikkeling van maatregelen tegen belastingontwijking, waaronder ontwijking via verdragsmisbruik. Het huidige kabinet is van plan hier met dezelfde inzet mee door te gaan.
Bent u alsnog bereid naar aanleiding van de aangenomen motie Grashoff c.s. (Kamerstukken II, vergaderjaar 2016–2017, 25 087, nr. 139) de opties 1, 2 en 3 uit de brief van vier november 2016 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2016–2017, 25 087, nr. 136) over het aanscherpen van de zogenoemde «substance-eisen» nader uit te werken in beleidsvoorstellen, teneinde het parlement gedegen te informeren over hoe Nederland zelf belastingontwijking door brievenbusondernemingen krachtig aan kan pakken?
In de hiervoor genoemde brief belastingontwijking van 23 februari aan uw Kamer, ga ik ook in op het aanscherpen van de substance-eisen zoals genoemd in de brief van 4 november 2016.
Vroege selectie en prestatiedruk bij jonge sporters |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «Sporten moet in de eerste plaats leuk zijn»1 en «Deze jeugdopleider kijkt radicaal anders naar voetbaltalent (en dat geeft hoop)»?2
Ja.
Wat is uw mening over de constatering dat meer dan de helft van de kinderen stopt met sport omdat ze er geen plezier meer in hebben? Ziet u een relatie met de druk om te presteren?
Ik vind het belangrijk dat plezier centraal staat in de sport. Zonder plezier blijf je niet sporten en kun je ook niet optimaal presteren. Het is vooral aan de sport zelf om te zorgen voor een positieve uitstraling en om mensen, in alle leeftijdscategorieën, aan zich te binden. Bestuursleden, vrijwilligers maar ook ouders en de sporters zelf kunnen daar een steentje aan bijdragen.
Uit deze artikelen blijkt dat daar nog wel wat aan verbeterd kan worden.
In hoeverre prestatiedruk een negatieve invloed heeft op sportplezier kan ik niet zeggen. Er zijn ook allerlei andere redenen waarom kinderen minder interesse in sport krijgen en kiezen voor andere tijdsbestedingen zoals bijbaantjes en andere sociale activiteiten.
Bent u bereid om bij het te sluiten sportakkoord aandacht te besteden aan de enorme prestatiedruk in de sport? Bent u daarbij bereid om initiatieven van de Koninklijke Nederlandse Hockeybond te stimuleren en uit te breiden naar andere sporten? Zo nee, waarom niet?
Ik ben in gesprek met verschillende partijen over de concrete invulling van het sportakkoord. Het sportakkoord is bedoeld om meer mensen te laten ervaren wat voor moois de sport te bieden heeft en hoe sport kan inspireren. Een veilig pedagogisch sportklimaat waar kinderen zich maximaal ontplooien en plezier aan sport kunnen beleven, hoort daar bij. Omgaan met prestatiedruk is daar, voor mij, ook een onderdeel van. In gesprekken die ik voer in het kader van het sportakkoord zal ik hiervoor aandacht vragen.
De sportverenigingen kunnen samen met de kinderen, ouders en coaches, het beste zoeken hoe plezier en prestaties in hun sport op een goede manier worden verbonden. Daarbij kunnen verschillende bonden en verenigingen veel van elkaar leren. Zo kan het initiatief van de KNHB een voorbeeld zijn voor andere takken
van sport.
Weet u hoeveel jonge kinderen stoppen met sporten vanwege blessures of een sportgerelateerde burn-out? Deelt u de mening dat een te vroege selectie bij jonge sporters de prestatiedruk verhoogt? Zo ja, ziet u hier een rol voor uzelf weggelegd? Zo nee, waarom niet?
Er zijn geen cijfers bekend waarin het directe verband wordt gelegd tussen blessures en/of burn-out aan de ene kant en uitval aan de andere kant.
In het algemeen denk ik dat te vroeg selecteren nooit goed is maar het is moeilijk te bepalen wat het optimale selectiemoment is. Dat verschilt ook nog eens per sport, denk bijvoorbeeld aan turnen waar al op jonge leeftijd veel trainingsuren moeten worden gemaakt. Selectie is hiervan een consequentie. Belangrijk is dat de sport zelf vaststelt of het proces van selectie en opvolging daarvan op een goede manier verloopt en niet tot bijvoorbeeld ongewenste prestatiedruk leidt.
Daarbij moet ook aandacht zijn voor individueel maatwerk: de prestatiedruk die jonge sporters ervaren of aan kunnen varieert. Coaches en ouders of verzorgers kunnen er bovendien ook aan bijdragen dat de verhouding tussen prestatiedruk en plezier zo goed mogelijk op het individuele kind worden afgestemd. Het is aan de sport zelf om deze processen te bewaken en te verbeteren.
Wat vindt u ervan dat jonge kinderen (vooral in het voetbal) al worden gescout en worden gepusht om te presteren? Deelt u de mening dat dit een «race to the bottom» is, waarin steeds jongere kinderen worden gescout? Zo ja, wat gaat u doen om deze jonge kinderen te beschermen? Zo nee, waarom niet?
Plezier in sport, zeker voor jonge kinderen, staat voor mij voorop. Daar wil ik sportorganisaties op blijven aanspreken. Bij de KNVB wordt gewerkt met het programma «Kwaliteit & Performance Jeugdopleidingen». Dit programma is in het leven geroepen om jeugdopleidingen van zowel amateurverenigingen als betaald voetbalorganisaties (BVO’s) te controleren op diverse onderdelen van hun jeugdopleidingen, zo ook het onderdeel werken met kinderen in de leeftijd 8–12 jaar. Hiertoe zijn diverse eisen opgesteld die er voor zorgen dat er op een pedagogische verantwoorde manier met jonge kinderen wordt gewerkt. Voor betaald voetbalorganisaties betreft het hier eisen over ondermeer de samenstelling van de staf, reisafstanden, aantal keren trainen en aantallen spelers. Ieder jaar doet de KNVB onderzoek naar de jeugdopleidingen van de BVO’s en gaat hierover concreet in gesprek.
Het is verder een verantwoordelijkheid van de ouders of de verzorgers van een kind een bewuste keuze te maken bij welke club voor het kind het gaat voetballen.
Is bekend wat de gevolgen zijn voor voetballers die op jonge leeftijd worden gescout en uiteindelijk niet terecht komen in het betaald voetbal? Heeft dit gevolgen voor de psychische gesteldheid van kinderen en de leerresultaten op school? Bieden voetbalclubs voldoende nazorg aan jongeren die afvallen tijdens de selectieprocedure?
Nee, gegevens over wat de gevolgen zijn voor voetballers die op jonge leeftijd worden gescout en uiteindelijk niet terecht komen in het betaald voetbal zijn bij mij noch de KNVB bekend.
Wat betreft de nazorg zijn er geen algemene richtlijnen die gelden voor alle BVO’s. Het is aan de BVO’s zelf hier op een verantwoorde manier mee om te gaan en kan per voetbalclub verschillen. Een belangrijke rol ligt hier ook voor de ouders en of de verzorgers om hun kind hierin goed te begeleiden.
Het klaar maken van Nederland voor de uitrol van 5G |
|
Harry van der Molen (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «KPN: Nederland mag 5G-slag niet missen».1
Ja.
Kunt u de meest recente informatie geven over de ontwikkelingen die gaande zijn om te faciliteren dat Nederland klaar kan worden gemaakt voor de uitrol van 5G? Kunt u hierbij ingaan op de Nederlandse situatie van de frequentieband van 3,5 gigahertz (GHz) in relatie tot 5G en de vraag of de frequentieband van 700 megahertz wel of geen goed alternatief zou zijn?
Voor de uitrol van 5G in Nederland is beschikbaarstelling van diverse frequenties van belang.
Zo wordt voor de 700MHz-, 3,5 GHz- en de 26 GHz-banden 5G technologie ontwikkeld. Ik werk reeds aan het landelijk beschikbaar stellen van de 700 MHz-band per 2020. Tevens bereid ik het beschikbaar stellen van de 26 GHz-band voor om na EU-besluitvorming over die band – naar verwachting later dit jaar – de inzet van 5G met die frequenties mogelijk te maken in heel Nederland.
Daarnaast en daaropvolgend zal 5G naar verwachting ook worden uitgerold in de frequentiebanden waar op dit moment 2G, 3G, en 4G mee worden aangeboden (800 MHz, 900 MHz, 1800 MHz, 2100 MHz en 2600 MHz).
5G betreft vooral een verbreding van het dienstenaanbod dat verder gaat dan alleen maar snel mobiel internet. Een belangrijke drijfveer achter 5G is een gedifferentieerd dienstenaanbod dat aansluit op de economische en maatschappelijke behoefte. Die verbreding van het dienstenaanbod ondersteun ik onder andere door het faciliteren van experimenten. Daarnaast kan een dergelijke dienstverlening ook op andere frequentiebanden worden aangeboden die in het bezit zijn van de mobiele operators.
Klopt het dat andere Europese landen verder zijn op het gebied van voorbereidingen van 5G in vergelijking met Nederland? Zo ja, heeft dit alleen met de complexe situatie van Nederland op het gebied van de 3,5 GHz-band te maken of ook met andere zaken?
In verschillende Europese lidstaten zijn inderdaad al vergunningen voor de 3,5 GHz-band verleend of is men bezig om de verdeling van frequenties in de 3,5 GHz-band voor te bereiden. De hoeveelheid frequenties die wordt uitgegeven, en de termijn waarop, verschilt overigens aanzienlijk tussen lidstaten. Het meest vergevorderd is naar mijn weten Ierland waar inmiddels 350 MHz beschikbaar is gesteld in de vorm van regionale vergunningen3. Een ander voorbeeld is Duitsland waar wordt gewerkt aan het (vrijwel) landelijk beschikbaar stellen van 300 MHz. Het merendeel van die frequenties komt beschikbaar in 2021, 2022 of 2023 omdat er nog lopende vergunningen zijn. Lopende vergunningen zijn overigens net als voor Nederland een uitdaging in veel lidstaten omdat op grond van een EU-besluit uit 2008 (2008/411/EG) de frequenties reeds eerder zijn uitgegeven. Als gevolg daarvan worden in verschillende lidstaten de frequenties reeds verdeeld maar kunnen deze niet direct na vergunningverlening in gebruik worden genomen.
Wat zijn de resultaten van de eerste proeven met 5G zoals die op het Leidseplein?
Experimenten voor 5G richten zich vooral op de ontwikkeling van nieuwe type dienstverlening. Dergelijke experimenten zijn niet afhankelijk van de inzet van één frequentieband. Er zijn ook mogelijkheden om in andere frequentiebanden experimenten in te zetten. De proef van T-Mobile met een 5G-antenne op het Leidseplein in Amsterdam is hier een goed voorbeeld van. Deze 5G-antenne maakt gebruik van de 2600 MHz-band. In september 2017 heeft T-Mobile een Massive MIMO-antenne in deze frequentieband voor haar klanten geactiveerd. Deze antenne wordt gebruikt om veel gebruikers tegelijkertijd van een snelle dataverbinding te voorzien (voor bijvoorbeeld videostreaming en skypen).
Kunt u aangeven of het reëel is dat de Amsterdam Arena bij het Europees kampioenschap van 2020 het eerste 5G-stadion van Europa wordt?
Dat is lastig nu al te zeggen. Ik probeer daar in ieder geval aan bij te dragen door er voor te zorgen dat er daadwerkelijk geëxperimenteerd kan worden met 5G-technologie in de 3,5 GHz-band in het gebied rond de Amsterdam Arena.
Gezinshuizen |
|
René Peters (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van recente onderzoeken waaruit blijkt dat kinderen in gezinshuizen – in vergelijking tot kinderen in residentiële instellingen – vaker aangeven zich veilig te voelen, veel te leren en meer autonomie te ervaren?1
Ja
Deelt u de conclusies van onderzoek waaruit blijkt dat langdurige opvang in gezinshuizen een hoog maatschappelijk rendement oplevert door het voorkomen van (duurdere) zorg, nu en in de toekomst? Zo nee, waarom niet?2
In de Jeugdwet is aangegeven dat een jongere die (tijdelijk) niet meer thuis kan wonen, bij voorkeur geplaatst dient te worden in een gezinsvervangende vorm van jeugdhulp zoals een pleeggezin of een gezinshuis, tenzij dit niet in het belang van de jeugdige zelf is.
De resultaten van het genoemde onderzoek «Maatschappelijke Business Case Gezinshuizen-2016» zijn goed om kennis van te nemen. Het onderzoek wijst op de financiële effecten en het hoge maatschappelijk rendement van de gezinshuizen vaak omdat (duurdere) zorg voorkomen wordt. Daarnaast toont het onderzoek ook aan dat er andere positieve effecten zijn op het leven van de jongere zelf indien hij in een gezinshuis verblijft.
Dit ondersteunt mij in de overtuiging dat jeugdigen die niet meer thuis kunnen wonen, vaak beter in kleinschalige en gezinsgerichte voorzieningen of in pleegzorggezinnen kunnen worden opgevangen. Uitgangspunt is dat, niet eventuele financiële motieven, maar vooral het belang van het kind voorop dient te staan bij de uiteindelijke beslissing waar het kind het beste geplaatst kan worden.
Kunt u een overzicht geven van het aantal gezinshuizen en het aantal kinderen in gezinshuizen? Kunt u dit onderverdelen in het aantal particuliere gezinshuizen en gezinshuizen waarvan de gezinshuisouder in dienst is van een zorgaanbieder?
In 2016 zijn er in totaal 70 (regionale) zorgaanbieders die samen realistisch geschat ten minste 764 gezinshuizen aanbieden. In deze gezinshuizen zijn in 2016 ten minste 2.594 jeugdigen inhuisgeplaatst, per gezinshuis gemiddeld bijna «3,5 jeugdigen». In 2016 was ongeveer 60% van de gezinshuizen in loondienst bij een zorgaanbieder. De overige gezinshuizen werkten via een franchiseconstructie aangesloten bij een (zorg)-organisatie als franchisenemer. Daarnaast zijn er gezinshuizen die volledig zelfstandig of als onderaannemer opereren. Het exacte aantal is niet bekend. Bron: factsheet gezinshuizen, www.gezinspiratieplein.nl
Wat is de stand van zaken van de aanpassing in de Jeugdwet, waarmee wordt geregeld dat jeugdhulpaanbieders zoals gezinshuizen zich voor aanvang van hun werkzaamheden moeten registreren?3
De aanpassing van de Jeugdwet in verband met de registratie van een nieuwe jeugdhulpaanbieder wordt momenteel op de juridische mogelijkheden bekeken. Zoals ik tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel fusie IGZ en IJZ tot IGJ op 21 februari jl. aan de TK heb toegezegd, ben ik van plan uw Kamer voorafgaand aan de behandeling van het wetsvoorstel Wijziging toetreding zorgaanbieder (Wtza) bij brief te informeren hierover.
Wat is de stand van zaken van de door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd i.o. geadviseerde ontwikkeling van een kwaliteitskader voor gezinshuizen, sinds deze in oktober 2016 door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de sector is besproken?4 5
Vertegenwoordigers uit de sector (waaronder gezinshuis.com, jeugdzorg NL, keurmerk gezinshuizen, Present 24/7, s’ Heeren Loo, Driestroom) werken momenteel aan het ontwikkelen van een kwaliteitskader. Het Nederlands Jeugdinstituut en de Hogeschool Leiden begeleiden dit traject.
Het kwaliteitskader is van toepassing voor gezinshuizen in de verschillende organisatievormen en wordt eind dit jaar opgeleverd. Het kwaliteitskader komt tot stand met input van de verschillende belanghebbenden: cliënten, aanbieders van gezinshuizen, gemeenten, andere belanghebbenden in het zorglandschap en kennispartners. Hierbij is aandacht voor de implementatie. Dit houdt in dat er draagvlak is voor het kwaliteitskader in het veld, dat alle belanghebbenden en aanbieders zijn geïnformeerd en dat er bereidheid is om met dit kader aan de slag te gaan.
Wordt in het kwaliteitskader gezinshuizen ook een concrete en eenduidige definitie van gezinshuizen opgenomen?
Ja
Op welke wijze wordt gewaarborgd dat gezinshuizen met zo min mogelijk administratieve lasten geconfronteerd worden? Wordt bijvoorbeeld in regelgeving, contracten en het kwaliteitskader rekening gehouden met het feit dat gezinshuizen kleinschaliger zijn dan jeugdzorginstellingen?
Uit onderzoek van Q-Consult («de puzzel afmaken», 6 oktober 2016) blijkt dat administratieve lasten in de decentrale stelsels niet alleen volgen uit regels vanuit het rijk, maar vooral voortkomen uit regels die gemeenten en aanbieders zelf opstellen. Het is hierom aan gemeenten en aanbieders zelf om hier samen met professionals mee aan de slag te gaan, zodat meer geld en tijd ten goede kan komen van de cliënten waarvoor zij zorg dragen.
Het kwaliteitskader jeugd is van beroepsbeoefenaren zelf en hierin staan kwaliteitseisen voor de beroepsuitoefening als het jeugdhulp betreft. Ook werkgevers kunnen hier een inbreng leveren.
Kunt u een overzicht geven van contractvormen die bij gezinshuizen worden gebruikt?
Er zijn gezinshuizen waarvan de gezinshuisouders in loondienst zijn aangesloten bij een zorgaanbieder, er zijn gezinshuisouders die als franchisenemer opereren en die aangesloten zijn bij een grotere zorgorganisatie waar een franchise-overeenkomst mee is aangegaan. En tenslotte zijn er ook gezinshuisouders die volledig zelfstandig of als onderaannemer werkzaam zijn (de vrijgevestigden).
De berichten ‘Scholingsplan dure grap’, ‘Opleidingsfondsen nodig voor een leven lang leren’ en ‘O&O-organisaties krijgen werknemers in de schoolbanken’ |
|
Dennis Wiersma (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Scholingsplan dure grap»1, «Opleidingsfondsen nodig voor een leven lang leren»2 en «O&O-organisaties krijgen werknemers in de schoolbanken»?3 Zo ja, wat is uw reactie op de berichtgeving?
Ja.
Voor mijn reactie op de berichtgeving, zie mijn antwoorden op onderstaande vragen.
Klopt het dat scholingsfondsen sinds 2011 steeds minder uitgeven, terwijl de reserves alleen maar zijn opgelopen (deels gebonden, deels vrij)? Hoe beoordeelt u in dat licht de uitspraak van Erik Yperlaan dat «het beeld van scholingsfondsen waar geld ligt te verstoffen niet klopt»? Kunt u dit toelichten?
De baten en lasten van Sociale- en O&O fondsen fluctueren in de loop der tijd. Dit blijkt ook uit de «Rapportage cao-afspraken 2016», die mijn ambtsvoorganger dit voorjaar aan uw Kamer heeft verzonden (Kamerstukken II, 2016–2017, 29 544, nr. 783). Zoals ook aangegeven in de Kamerbrief bij de begrotingsbehandeling SZW4 zijn reserves noodzakelijk. Bijvoorbeeld om lopende verplichtingen na te kunnen komen en om periodes zonder premieheffing of zonder avv te kunnen overbruggen. In dat licht herken ook ik niet het «beeld van scholingsfondsen waar geld ligt te verstoffen».
Bent u bereid op zo kort mogelijke termijn met O&O-fondsen om tafel te gaan en te bezien of zij de reserves binnen hun sector kunnen omzetten in concrete, aanvraagbare persoonlijke budgetten?
Bij de gesprekken die ik samen met de Minister van OCW zal voeren over de uitwerking van de tekst in het RA en de bijdrage die diverse partijen aan een doorbraak op het terrein van LLL kunnen leveren, zullen ook de O&O fondsen worden betrokken.
Persoonlijke budgetten voor opleiding bestaan ook nu al in sectoren en bedrijven.
Kunt u aangeven hoeveel werknemers via een scholingsfonds zijn geholpen aan een cursus of opleiding? Zo nee, bent u bereid zo snel mogelijk nader te achterhalen hoeveel werknemers voor welke bedragen via genoemde fondsen aan scholing zijn geholpen?
O&O fondsen en andere sociale fondsen zijn fondsen van werkgevers en werknemers. Het zijn private fondsen. De werkgevers en werknemers gaan over de oprichting van een fonds, de doelen waarvoor zij een fonds oprichten, de hoogte van de bijdragen van werkgevers en werknemers, de inning van de bijdragen, de uitgaven van de fondsen en de hoogte van de benodigde reserves. Wanneer het gaat om algemeen verbindend verklaarde fondsen zijn o.a. met het oog op de transparantie nadere regels gesteld. Ter vergroting van de transparantie publiceert SZW bovendien alle jaarverslagen van deze fondsen op de SZW-website cao.minszw.nl.
Het is niet mogelijk om aan te geven hoeveel mensen in totaal, of per O&O fonds, geschoold zijn door middelen van deze fondsen, omdat fondsen dat niet op deze manier rapporteren. Vaak is het per beleidslijn of scholinginitiatief van een O&O fonds wel bekend hoe groot de bereikte doelgroep is geweest. Zo heeft bijvoorbeeld het O&O fonds Bouw & Infra een subsidieregeling voor werkgevers (ondergebracht bij de stichting Scholingsfonds voor de Bouwnijverheid), om hiermee de deelname van werknemers aan cursorische bij- en omscholing te bevorderen. In 2015 is € 11.075.368 subsidie betaald aan het Scholingsfonds. Er zijn in totaal 26.505 scholingsdagen gevolgd door 21.628 werknemers.
Herinnert u zich uw beantwoording van mondelinge vragen op 28 november jl. over «Scholingsgeld blijft op plank liggen», warbirds u heeft aangegeven dat partijen zullen moeten samenwerken om een doorbraak te kunnen bereiken op scholing op de werkvloer? Kunt u in dat kader toelichten op welke wijze u van plan bent zowel de 25 sectorale fondsen die nu de handen ineenslaan als de resterende 65 fondsen, en andere relevante partijen, te betrekken bij de kabinetsplannen voor een leven lang leren?
Om een doorbraak op het terrein van levenlang leren te realiseren, is samenwerking met verschillende partijen noodzakelijk. Zoals in het Regeerakkoord staat aangekondigd, wil ik – samen met de Minister van OCW – afspraken maken met sociale partners en het onderwijsveld over hun bijdrage. Onderdeel van deze afspraken is het bevorderen van scholing op de werkvloer. Werkgevers en werknemers zijn hiervoor primair verantwoordelijk.
Zoals ik eerder Uw Kamer al heb gemeld, geven bedrijven jaarlijks zo’n € 1,7 miljard uit aan scholing van werkenden. Een deel daarvan, ongeveer € 240 miljoen, komt uit de sectorale opleidings- en ontwikkelingsfondsen (O&O fondsen). Vanwege de rol die de O&O fondsen spelen bij het scholen en ontwikkelen van werknemers, zal met sociale partners en de O&O fondsen zelf ook over de bijdrage van de fondsen worden gesproken.
In hoeverre deelt u de geuite twijfels door Erik Yperlaan of een individueel scholingsbudget, specifiek ook voor middelbaar en laagopgeleiden, gaat bijdragen aan meer bijscholing?
Het is bekend dat lager en middelbaar opgeleiden minder aan scholing en levenlang leren deelnemen dan hoogopgeleiden. Recente adviezen zoals van de SER, de OESO en van de commissie vraagfinanciering mbo wijzen erop dat sommige groepen lastiger via een financieel instrument tot scholing zijn aan te zetten dan andere. Ook de evaluatie van de fiscale scholingsaftrek door het CPB liet zien dat de scholingsprikkel die van de aftrek uitgaat voor hoogopgeleiden sterker is dan voor lageropgeleiden.
Met de maatregel wordt beoogd het gevoel van eigenaarschap en de eigen regie over de loopbaan en het belang van scholing daarbij te versterken. In verschillende branches en bedrijven bestaan daartoe dan ook al initiatieven. Het kabinet wil daarbij aansluiten en zal er bij de uitwerking oog voor hebben dat vooral groepen die op dit moment weinig aan scholing deelnemen, daartoe worden gestimuleerd. Ik wijs er daarbij wel op dat het enkel aanbieden van een financieel instrument niet voldoende is om groepen die huiverig zijn om te leren, in beweging te krijgen; er zal aandacht moeten zijn voor bewustwording, en tijd en ruimte voor scholing en ontwikkeling op de werkplek. Voorwaarde daarbij is een stimulerende leercultuur.
Wat is uw mening over de opmerking van critici dat scholingsfondsen alleen zouden opleiden voor de eigen sector en de reactie hierop in het artikel dat dit «onzin» is?4 Bent u over de hele linie tevreden met de inspanningen van fondsen op dit punt?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief bij de begrotingsbehandeling SZW, is het niet zo dat scholingsfondsen strikt opleiden voor de eigen sector.6 Uit onderzoek van SZW blijkt dat er bij de 85 onderzochte algemeen verbindend verklaarde fondsen-cao’s geen sprake is van het uitsluiten van het gebruik van scholingsmiddelen voor omscholing. Veel fondsen ondersteunen ook activiteiten gericht op het bevorderen van een bredere inzetbaarheid van werknemers, buiten de eigen functie of de eigen sector. Daarbij komt dat ook «sectorspecifieke» opleidingsactiviteiten in veel gevallen bruikbaar zijn buiten de eigen sector. Ik ben het dus niet eens met het beeld van de critici dat scholingsfondsen enkel en alleen opleiden voor de eigen sector.
De arbeidsmarkt van nu vraagt vaker om een overstap dan vroeger. Scholing kan bijdragen aan intersectorale mobiliteit. Ik vind het dan ook van belang dat O&O fondsen middels hun scholingsbeleid ervoor zorgen dat werknemers daarvoor toegerust zijn. Ik ben blij om te zien dat O&O fondsen, zoals OOM waarvan de heer Yperlaan directeur is, in toenemende mate het belang van bredere vaardigheden en intersectorale mobiliteit zien.
Overigens wijs ik er graag op dat investeringen in scholing en ontwikkeling van werkenden slechts voor een deel plaatsvinden via O&O fondsen. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 5 al heb aangegeven, zijn de totale uitgaven van werkgevers aan scholing een veelvoud van de uitgaven via O&O fondsen.
Constaterende dat u in de beantwoording van de hierboven genoemde mondelinge vragen heeft aangegeven dat u het «heel verstandig zou vinden als werkgevers en werknemers meer geld investeren in om-, her- en bijscholing naar een sector waar wel werkgelegenheid is, waar wel banengroei is», zijn er bepaalde stappen die u zult ondernemen om dit te bevorderen? Zo ja, kunt u deze toelichten?
Binnen de afspraken die het kabinet met de sociale partners en onderwijsinstellingen wil maken, zal het bevorderen van de doorstroom naar kansrijke sectoren een belangrijk onderwerp zijn. Daarnaast zal het kabinet zich inzetten om de randvoorwaarden voor een leven lang leren te verbeteren. De middelen van de individuele leerrekening zijn ook bedoeld om scholing richting sectoren waar de werkgelegenheid bovengemiddeld is, te vergemakkelijken.
Kunt u in beeld brengen wat de genoemde «fiscale belemmeringen» zoals genoemd door Erik Yperlaan voor scholing zijn? Wat is uw mening over deze belemmeringen? Kunt u toelichten welke ruimte u heeft om deze belemmeringen weg te nemen? Welke stappen zal u ondernemen om dit te bewerkstelligen?
Het Ministerie van Financiën is niet bekend met fiscale belemmeringen die zouden bestaan bij het met een (door de werkgever verstrekt) scholingsvoucher volgen van een opleiding. De vraag of er reële fiscale belemmeringen zijn en, zo ja, of het mogelijk is deze belemmeringen weg te nemen, wordt meegenomen in de brede kabinetsbrief over een leven lang ontwikkelen die ik uw Kamer voor de zomer heb toegezegd.
Zijn er in uw ogen nog andere knelpunten die scholing bemoeilijken? Zo ja, kunt u deze toelichten en aangeven in hoeverre u deze kan wegnemen?
Naast het al dan niet beschikken over toereikende financiële middelen, bestaan er verschillende andere redenen waarom scholing voor bepaalde groepen moeilijk van de grond komt. Aan de kant van zowel werknemers als werkgevers is er deels sprake van een gebrek aan bewustwording over het belang van levenlang leren. Ook speelt mee dat men er in de waan van de dag niet of onvoldoende aan toekomt. Daarnaast zijn sommige werknemers, met name lageropgeleiden, soms huiverig om te leren, door negatieve leerervaringen in het verleden. Een manier om leren aantrekkelijker te maken, is door het minder schools te maken en dichter op het werk te organiseren. Een andere belemmering is dat het onderwijsaanbod onvoldoende aansluit op de wensen van werkenden. Om deze zaken te veranderen, die zich afspelen op de werkvloer en binnen onderwijsinstellingen, zijn de sociale partners en de onderwijsinstellingen nodig. Om die reden zet het kabinet zich in om met deze partijen afspraken te maken.
Deelt u de mening dat plannen in het regeerakkoord van groot belang zijn voor een doorbraak in leven lang leren en dat deze gezien de krapte op de arbeidsmarkt met spoed opvolging verdienen?
Ja. Dat neemt overigens niet weg dat voor een effectieve aanpak samenwerking tussen verschillende betrokkenen noodzakelijk is. Dit probeert het kabinet tot stand te brengen. Zie daarvoor ook de recente brief die de Minister van OCW en ik aan de TK hebben gezonden naar aanleiding van het ROA onderzoek «De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2022».7
Deelt u de mening dat de huidige beschikbare middelen voor scholing vanuit zowel werkgevers en werknemers als vanuit de overheid te weinig persoonlijk zijn en het risico in zich hebben om op de plank te blijven liggen of niet gevonden te worden door hen die ze juist hard nodig hebben?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 6 al heb aangegeven, bestaan er ook nu al individuele scholingsmiddelen in branches en bedrijven. De overheid op zijn beurt zal de huidige fiscale scholingsaftrek omvormen tot een individuele leerrekening.
Overigens deel ik niet het beeld dat er veel scholingsmiddelen ongebruikt op de plank blijven liggen, zie daarvoor ook mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het, juist nu aan de ene kant veel sectoren staan te springen om mensen en aan de andere kant in sommige sectoren werknemers juist bedreigd worden met ontslag, het van groot belang is om alle beschikbare middelen voor scholing ook daadwerkelijk in te zetten om mensen aan nieuwe baankansen te helpen, indien nodig ook buiten de sector?
Ja. Ik wijs er overigens wel op dat O&O fondsen zelf gaan over de besteding van hun middelen.
Heeft u een uitnodiging ontvangen voor het congres dat georganiseerd gaat worden door 25 sectorfondsen naar aanleiding van de scholingsplannen in het regeerakkoord Rutte III?
Ja.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het Algemeen Overleg Arbeidsmarktbeleid van 14 februari 2018?
Ja.
Het bericht ‘Te veel leraren ziek, basisschool moet dicht’ |
|
Dennis Wiersma (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Te veel leraren ziek, basisschool moet dicht»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het niet zo kan zijn dat scholen hun deuren moeten sluiten, omdat een invalkracht niet meer ingezet mag worden als gevolg van de ketenbepaling in de Wet werk en zekerheid?
Mijn waarneming is dat scholen, schoolbesturen en vervangingspools er alles aan doen wat binnen hun vermogen ligt om te voorkomen dat een groep of groepen van kinderen geen les krijgen. Het feit dat er scholen zijn die zich desondanks in de winterperiode januari tot en met maart 2018 genoodzaakt zien om een of meer groepen van kinderen geen les te geven, is niet het directe gevolg van de werking van de ketenbepaling.2 De ketenbepaling is namelijk niet van toepassing in deze (griepgevoelige) periode voor tijdelijke vervangingen wegens ziekte van leerkrachten. Waar het om gaat is dat door de griepepidemie in combinatie met beschikbaarheid van flexibele invalkrachten, niet volledig kan worden voorzien in de behoefte van kortdurende vervangingen. Er kunnen zich dan situaties van overmacht voordoen.
Kunt u inzicht geven in hoe scholen, met behulp van vervangingspools, nu vorm geven aan de inzetbaarheid van invalkrachten in het onderwijs?
Scholen en besturen bepalen zelf hoe zij het invalwerk vormgeven. Steeds vaker kiezen zij ervoor vervanging te regelen via een gezamenlijk vervangingspool. Dit kan een pool zijn op het niveau van een bestuur, maar vaak ook een pool die door meerdere besturen in stand wordt gehouden.3
Een veel voorkomende vorm is dat een pool bestaat uit een «vaste» schil van leerkrachten die in vaste dienst zijn van de deelnemende schoolbesturen en een «flexibele» schil die bestaat uit invalkrachten die in tijdelijke dienst van de besturen. Schoolbesturen spreken dan met elkaar af welk percentage van hun personeelsformatie wordt ingebracht in de pool voor vervangingswerkzaamheden en hoe dat wordt verdeeld over de vaste en flexibele schil. Daarbij kunnen ook vaste vervangers per school worden aangewezen. De flexibele schil omvat een pool van tijdelijke invalkrachten die vaak bij minder goed te voorspellen afwezigheid van reguliere leerkrachten, zoals kortdurende ziekte, worden ingezet. Door met elkaar samen te werken, is het invalwerk beter te organiseren. Het bureau van de vervangingspool verzorgt de matching tussen de vervangingsverzoeken van de scholen en het beschikbare aanbod in de vaste en flexibele schil.
In hoeverre bent u bekend met belemmeringen die scholen ervaren rond de inzet van invalkrachten met behulp van vervangingspools? Kunt u een overzicht geven van ervaren belemmeringen?
In de cao 2016–2017 Primair Onderwijs zijn nieuwe afspraken vastgelegd voor het vervangingsbeleid als gevolg van de invoering van de Wet werk en zekerheid. Op verzoek van sociale partners heeft het bureau Andersson Elffers Felix (AEF) in de eerste helft van 2017 deze afspraken geëvalueerd.4 Uit de evaluatie wordt als een knelpunt in het bijzonder onderwijs genoemd de ketenbepaling en de daarmee samenhangende administratieve lasten. De mogelijkheden die de cao biedt worden daarbij als complex ervaren.
De afspraak in het regeerakkoord om tijdelijke invalcontracten voor vervanging van zieke leerkrachten uit te zonderen van de ketenbepaling is bedoeld om dit knelpunt in de praktijk weg te nemen voor besturen en vervangingspools.
Overigens wordt in de evaluatie als belangrijkste knelpunt het tekort aan vervangers genoemd. In een periode van een griepepidemie, zoals nu, waarin de vervangingsbehoefte extra groot is, wordt dit tekort nog duidelijker merkbaar. Mij bereiken signalen dat vervangingspools hierdoor vaker dan normaal niet kunnen voldoen aan alle verzoeken voor vervanging. Het oplopende tekort aan flexibele inzetbare invalkrachten is ook een duidelijke indicator van een krappe arbeidsmarkt. Begrijpelijkerwijs proberen steeds meer schoolbesturen invalkrachten aan zich te binden als vaste reguliere leerkracht.
Welke mogelijkheden hebben scholen op dit moment om in afwijking van de Wet werk en zekerheid toch tegemoet te komen aan de vraag naar (vervangende) leerkrachten?
Scholen moeten zich uiteraard aan de Wwz houden. Er is voor de maanden januari, februari en maart 2018 wel een tijdelijke uitzondering op de ketenbepaling van toepassing.
In de praktijk zijn er een reeks van mogelijkheden die door scholen worden toegepast. Volgens de AEF-evaluatie bestaat daarbij de top 5 van maatregelen uit:
Het is daarbij afhankelijk van de aard en inhoud van het dienstverband of een school rekening moet houden met de ketenbepaling uit het Burgerlijk Wetboek.
Daarnaast geven schoolleiders aan dat er op relatief grote schaal groepen worden opgesplitst en verdeeld over of samengevoegd met andere groepen. Dit alles laat zien dat het veel creativiteit van schoolleiders, besturen en vervangingspools vraagt om de voortgang van het onderwijs te waarborgen.
In hoeverre bieden de mogelijkheden die zijn gecreëerd om bij cao, in het kader van een griepgolf, tot maximaal veertien dagen te mogen afwijken van de ketenbepaling, naar uw mening, voldoende oplossing voor de ervaren problematiek?
Dit is onderzocht in de AEF-evaluatie. Blijkt dat in de wintermaanden januari, februari en maart van 2017 van deze mogelijkheid veel gebruik is gemaakt, namelijk door circa 60% van de schoolbesturen en schoolleiders in het bijzonder onderwijs. Zoals reeds toegelicht bij vraag 4 vermindert de afspraak in het regeerakkoord de ervaren problematiek, maar is niet dé oplossing voor de lerarentekort. De uitdaging voor de komende jaren is om in samenwerking met alle partijen, te zorgen voor voldoende nieuwe aanwas om het voorspelde lerarentekort en het daardoor nu al voelbare tekort aan invalkrachten, het hoofd te bieden.
Klopt het dat de oplossing uit december 2016 voor het vervangingsprobleem bij ziekte slechts tijdelijk is en alleen geldt voor de jaren 2017 en 2018? Zo ja, welke oplossing hebben scholen in het primair onderwijs voor het vervangingsprobleem bij ziekte door de Wet werk en zekerheid na 2018?
Ja, sociale partners zijn dit overeengekomen in de cao primair onderwijs 2016–2017. Het staat sociale partners vrij om bij de onderhandelingen over een nieuwe cao overeen te komen deze tijdelijke uitzondering te verlengen tot aan het moment van inwerkingtreding van de wetswijziging ter uitvoering van de afspraak in het regeerakkoord. Daarnaast kunnen cao-partijen bij de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een gezamenlijk schriftelijk verzoek indienen om de bestaande uitzonderingsmogelijkheid te verruimen.
Deelt u de mening dat de tijdelijke oplossing zoals gekozen in december 2016 geen wenselijke permanente oplossing is voor het vervangingsprobleem in het primair onderwijs door de Wet werk en zekerheid, ook omdat deze route via de cao van de PO-Raad loopt en niet alle schoolbesturen daarbij zijn aangesloten?
Zoals reeds toegelicht bij vraag 4 is de inzet om samen met mijn collega van SZW, die hierin het voortouw heeft, de uitzondering op de ketenbepaling voor tijdelijke invalwerk wegens ziekte, permanent voor het gehele schooljaar bij wet te regelen. Bij een regeling van de uitzondering bij wet is er niet meer sprake van een afhankelijkheid van een gezamenlijk verzoek van sociale partners.
Klopt het dat het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de PO-Raad heeft aangegeven dat de aanpassing van de ketenregeling tot 2020 kan duren? Zo ja, wat is uw reactie op de oproep van de PO-Raad dat schoolbesturen daar niet op kunnen wachten en een nieuwe ketenregeling zo snel zou moeten worden ingevoerd?2
Mijn collega van SZW heeft in zijn brief6 Naar een nieuwe balans op de arbeidsmarkt aangegeven dat momenteel de maatregelen van het Regeerakkoord die zien op het herstel van de balans tussen vast en flex nader worden uitgewerkt. De uitzondering van de ketenbepaling is een van de maatregelen. De maatregelen worden bezien in een samenhangende wetswijziging. Het kabinet wil de wetgeving in de loop van 2018 indienen. Dat is een ambitieuze doelstelling. In de brief is vermeld dat de inzet is om deze wetswijziging uiterlijk per 1 januari 2020 in werking te laten treden. Mocht de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel dit mogelijk maken, dan kan de uitzondering ook eerder in werking treden, bijvoorbeeld met ingang van het schooljaar 2019/2020 (1 augustus 2019).
Zoals is aangegeven in het antwoord op vraag 7 kunnen sociale partners een oplossing overeenkomen voor de periode tot aan inwerkingtreding van de wetswijziging en deze voorleggen aan mijn collega van SZW. In een brief van 15 maart 2018 aan sociale partners in de sector PO, heb ik hen gevraagd dit in overweging te nemen bij de lopende onderhandelingen over een nieuwe cao.7
Deelt u de mening dat, gezien het grote dreigende tekort aan leraren, het niet wenselijk is om te lang te wachten met de beoogde wijzigingen in de ketenbepaling Wet werk en zekerheid voor het primair onderwijs? Bent u bereid samen met uw collega van Sociale Zaken en Werkgelegenheid dit punt voortvarend op te pakken? Welke mogelijkheden ziet u daartoe?
Zie antwoord vraag 9.
Compensatieregeling zwangere ZZP’ers |
|
Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de facebookpagina «20.000 zwangere ZZP'ers zijn wachten beu»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Wanneer zal de ministeriële regeling, die is aangekondigd in de brief van 17 oktober 2017 van uw voorganger, worden gepubliceerd in de Staatscourant?2
In zijn brief van 17 oktober 2017 heeft mijn ambtsvoorganger aangekondigd dat hij voornemens was om een compensatieregeling te treffen voor vrouwelijke zelfstandigen die zijn bevallen tussen 7 mei 2005 en 4 juni 2008. In deze brief heeft hij de hoofdlijnen geschetst van deze ministeriële regeling. Ook heeft hij opgemerkt dat de voorgestelde regeling op uitvoerbaarheid moet worden getoetst door het UWV en de Belastingdienst. Het UWV heeft de regeling op uitvoerbaarheid getoetst en treft momenteel de benodigde voorbereidingen ter implementatie en uitvoering van de regeling. De Belastingdienst heeft de beoordeling op uitvoerbaarheid recent afgerond.
Naar aanleiding van deze uitvoerbaarheidstoetsen heb ik de regeling aangepast. Bij de Begrotingsbehandeling in december 2017 heeft uw Kamer aandacht gevraagd voor de termijn van de openstelling van de regeling. Ik heb destijds toegelicht dat ik het wenselijk vond dat de compensatie binnen betrekkelijk korte tijd nog in 2018 wordt verstrekt en dat ik daarom gekozen had voor een aanvraagtermijn van drie maanden. Uit de uitvoerbaarheidstoets van de Belastingdienst is echter naar voren gekomen dat het onwenselijk is om de uitbetaling van de compensaties af te ronden in 2018. De compensatie zal nu vanaf 1 januari 2019 worden uitgekeerd. Uitbetaling zal dus in het eerste kwartaal van 2019 plaatsvinden. Dit is nodig om redenen van zorgvuldigheid. De compensatie is een inkomensvoorziening. Hierdoor telt de compensatie op bij het (gezins-)inkomen van de vrouwen. Dit kan gevolgen hebben voor toeslagen, zoals huur- en zorgtoeslag. Om terugvorderingen zoveel mogelijk te voorkomen, wordt de compensatie daarom in het nieuwe belastingjaar uitgekeerd. Vrouwen kunnen dan tijdig de extra inkomsten doorgeven aan de Belastingdienst.
Mijn streven is om de regeling in maart te publiceren in de Staatscourant en in werking te laten treden op 15 mei 2018.De aanvraagtermijn zal lopen tot 1 oktober 2018. Daarmee is de aanvraagtermijn verruimd naar vierenhalve maand. Nu de uitbetalingen niet meer afgerond kunnen worden in 2018, is er immers geen noodzaak meer om de aanvraagtermijn te beperken tot drie maanden. Ik kom met deze verruiming van de aanvraagtermijn mede tegemoet aan de wens die is geuit tijdens de begrotingsbehandeling.
Wat is de reden dat de ministeriële regeling nog niet is gepubliceerd?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat u communiceren met de groep die recht heeft op de compensatieregeling, temeer omdat mogelijke rechthebbenden maximaal drie maanden na publicatie van de regeling de tijd hebben om de regeling aan te vragen?
Het UWV zal belast worden met de uitvoering van de regeling. Daarom zal het UWV ook de communicatie over de regeling op zich nemen.
Het UWV zal in ieder geval voorzien in de volgende informatie.
Op de website van UWV komt alle informatie over de regeling die van belang is voor vrouwen die de compensatie willen aanvragen, bijvoorbeeld informatie over de aanvraagprocedure en aanvraagtermijn. Verder zal het UWV de regeling regelmatig via social media onder de aandacht blijven brengen.
Daarnaast zal het UWV de regeling onder de aandacht brengen van verschillende belangenorganisaties, waar vrouwen uit de doelgroep van de compensatieregeling mogelijk lid van zijn. Deze belangenorganisaties kunnen hun achterban dan op hun beurt weer voorzien van informatie over de regeling.
Mijn ministerie zal deze communicatie van het UWV ondersteunen, bijvoorbeeld door rond de publicatie van de regeling een persbericht uit te brengen en door aandacht te geven aan de regeling op de eigen sociale mediakanalen.
Waar in de begroting van 2018 zijn middelen gereserveerd voor de compensatieregeling? Hoe hoog is deze reservering?
Ten tijde van het opstellen van de SZW-Begroting 2018 is, vooruitlopend op de uitwerking van de compensatieregeling, een reservering van € 38 mln. op artikel 99 (nominaal en onvoorzien) opgenomen.
Het bericht dat ‘Asielzoeker mag tweede vrouw uit Syrië halen in belang van kinderen’ |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Asielzoeker mag tweede vrouw uit Syrië halen in belang van kinderen»?1
Ja.
Is een dergelijk verzoek in Nederland wel eens gedaan? Zo ja, hoe is in dat geval gehandeld? Zo nee, wat zou de lijn zijn wanneer een dergelijk verzoek wel zou worden gedaan?
Het komt wel eens voor dat de IND een aanvraag voor gezinshereniging ontvangt waarbij blijkt dat sprake is van een polygame situatie. De IND wijst aanvragen waarin een vergunninghouder verzoekt om de overkomst van zijn tweede of volgende echtgenoot bij polygame huwelijken en de daaruit geboren kinderen af. Voor zover bekend heeft de IND ook in het verleden dergelijke aanvragen afgewezen. Gezinshereniging van de buitenlandse tweede of volgende echtgenoot (alsmede eventuele gezinsleden) is niet toegestaan als de in Nederland verblijvende referent (i.e. aanvrager) met een andere man of vrouw duurzaam samenleeft.
Deelt u de mening dat een dergelijke vorm van gezinshereniging nooit mag betekenen dat bigamie in feite wordt getolereerd in ons land?
Een polygaam huwelijk is in strijd met de openbare orde. Het beleid voorziet om die reden niet in de mogelijkheden voor gezinshereniging in polygame situaties. Evenmin acht ik gezinshereniging in polygame situaties in het belang van het kind. Ik ben met u van mening dat Nederland niet zou moeten meewerken aan deze vorm van gezinshereniging. De regels hieromtrent zijn daarom helder.
Deelt u de mening dat het leven in een situatie van een polygaam huwelijk nooit in het belang van het kind kan zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat juist naar nieuwkomers toe niet alleen in woord maar ook in daad gehandeld dient te worden conform normen en waarden van ons land?
Ja. De voorlichting aan de vreemdelingen en de bovenstaande beschreven regelgeving zijn daarop gericht.
Kunt u klip en klaar aangeven dat Nederland nooit zou meewerken aan een dergelijke vorm van gezinshereniging?
Zie antwoord vraag 3.
Kloksystemen op basis van vingerafdrukken |
|
Jasper van Dijk , Mahir Alkaya |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat er bedrijven zijn die kloksystemen aanbieden die gebruik maken van vingerafdrukken van werknemers?1
Ja.
Kan een werknemer verplicht worden door een werkgever vingerafdrukken af te staan, als dit niet vanwege veiligheidsvoorschriften noodzakelijk is?
Op grond van de privacy-wetgeving is dat niet waarschijnlijk. Dit wordt hierna toegelicht aan de hand van de regels die zijn opgenomen in de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG), die vanaf 25 mei 2018 van toepassing is. Voorts wordt ingegaan op de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (UAVG); het voorstel van UAVG (Kamerstukken 34 851) is inmiddels door de Tweede Kamer aanvaard.
De AVG bevat in artikel 9, eerste lid, een verbod tot het verwerken van biometrische gegevens, zoals vingerafdrukken, met het oog op de unieke identificatie van een persoon. Op grond van het tweede lid van artikel 9 is dit verbod niet van toepassing met nadrukkelijke toestemming van de betrokkene, of als dit op grond van het recht van een lidstaat is bepaald, waarbij beoordeeld moet worden of dit evenredig is en de privacy is gewaarborgd. In het wetsvoorstel UAVG is een nationale uitzondering opgenomen. In artikel 29 UAVG is geregeld, dat dit verbod niet van toepassing is indien de verwerking noodzakelijk is voor authenticatie of beveiligingsdoeleinden. Deze bepaling geldt ook in de verhouding tussen werkgever en werknemer omdat toestemming van de werknemer geen grondslag kan zijn voor deze verwerking van biometrische gegevens. In de verhouding tussen werkgever en werknemer is namelijk door de gezagsverhouding tussen werkgever en werknemer geen sprake van een in vrijheid gegeven toestemming van de werknemer. Het criterium van de regeling in de UAVG betekent dat het gebruik van vingerafdrukken noodzakelijk moet zijn voor de beveiliging van de toegang van gebouwen of ICT systemen. Het vastleggen van de biometrische gegevens moet voorts proportioneel zijn en noodzakelijk voor de toegangscontrole. In ieder geval verzet de regeling in de AVG en UAVG zich tegen het gebruiken van vingerafdrukken van een werknemer voor andere doelen dan authenticatie en beveiligingsdoeleinden (zie de memorie van toelichting bij de UAVG bij artikel 29, Kamerstukken II, 2017/18, 34 851, nr. 3, p. 108–109).
Overigens is het aan de Autoriteit persoonsgegevens en uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen of in een specifiek geval van verwerking van biometrische gegevens rechtmatig wordt gehandeld.
Deelt u de mening dat wanneer medewerkers niet uitbetaald worden voor gewerkte uren omdat zij weigeren hun vingerafdruk af te staan, dit onrechtmatig is? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat wanneer medewerkers geen vingerafdruk willen afstaan er een laagdrempelig alternatief mogelijk zou moeten worden qua urenregistratie? Zo nee, waarom niet?
Ja. In die zin dat het alternatief er voor het doel urenregistratie en kloksystemen altijd moet zijn en als enige worden aangeboden. Het gaat hier immers om gebruik dat niet te maken heeft met authenticatie vanwege beveiligingsdoeleinden. Het kloksysteem, dat op de bij de vragen genoemde site wordt aangeboden, betreft een systeem dat overigens een alternatief voor de vingerafdruk biedt namelijk het scannen van een pas van de werknemer.
Vindt u het wenselijk dat er zo op grote schaal vingerafdrukken door particuliere bedrijven verzameld worden? Zo ja, zijn er volgens u voldoende waarborgen zodat deze data veilig opgeslagen moeten worden?
Het verwerken en dus het verzamelen van vingerafdrukken is zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven op grond van de AVG verboden tenzij er een beroep op een uitzondering mogelijk is. Op grond van de UAVG is het verwerken van deze bijzonders categorie persoonsgegevens om een persoon uniek te identificeren slechts voor beveiligingsdoeleinden toegestaan. Daarnaast geldt dat als bedrijven rechtmatig deze gegevens mogen verwerken, zij altijd gehouden zijn aan alle andere eisen van de AVG, waaronder het treffen van passende en specifieke veiligheidsmaatregelen, zoals genoemd worden in artikel 32 van de AVG. Daarbij mogen de gegevens niet langer worden bewaard dan voor het doel noodzakelijk is en moeten ze worden vernietigd zodra het kan.
Het rapport ‘mining taxes’ van SOMO |
|
Renske Leijten |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Wat vindt u ervan dat Mongolië belasting misloopt door belastingontwijking via Nederland?1
Hoe groot is de financiële stroom van Mongolië naar Nederland jaarlijks? Kunt u uw antwoord toelichten?
Erkent u dat landen die rijk zijn aan grondstoffen en bodemschatten gebaat zijn bij het heffen van bronbelastingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bent u van mening, gezien de vorige vraag, dat Nederland wel degelijk invloed heeft op de belastinginkomsten van ontwikkelingslanden waarmee Nederland een verdrag sluit? Zo nee, waarom niet?
Wat was het oordeel van het International Monetair Fonds (IMF) over het belastingverdrag tussen Mongolië en Nederland? Bent u het met het oordeel van het IMF eens? Zo nee, waarom niet?
In het rapport «mining taxes» wordt verwezen naar een rapport van het IMF dat is opgesteld in het kader van een technische assistentie programma voor Mongolië over belastingen2. Het rapport van het IMF gaat in op dertig verschillende Double Tax Agreements (DTA) die Mongolië heeft afgesloten in de twintig jaar voorafgaand aan publicatie van het rapport in 2012. Eén van de dertig genoemde DTA’s is afgesloten tussen Mongolië en Nederland in 2004. In het rapport geeft het IMF een feitelijke beschrijving van de DTA tussen Nederland en Mongolië, het IMF velt hier verder geen oordeel over.
Het IMF kwam in zijn rapport wel tot het oordeel dat verschillende belastingverdragen die de regering van Mongolië had gesloten de heffingsrechten van Mongolië onvoldoende zeker stelden. Het advies was daarom deze verdragen te heronderhandelen en daarbij de hulp in te roepen van een ervaren internationale verdragsonderhandelaar. Het IMF merkte daarbij op dat het opzeggen van verdragen als een «ultimum remedium» ingezet moest worden. Bovendien merkte het IMF op dat een aantal verdragen die de heffingsrechten van Mongolië op dezelfde wijze beperken als het verdrag met Nederland, slechts kon worden beëindigd met in aanmerking neming van een aanzienlijke opzegtermijn.
Ik deel het oordeel van het IMF dat heronderhandeling een betere weg was geweest dan opzegging van het verdrag. Zoals ik indertijd in correspondentie met uw Kamer heb aangegeven zijn er op ambtelijk, diplomatiek en politiek niveau pogingen gedaan om met Mongolië onderhandelingen over een wijzigingsprotocol te starten3. Mongolië was onderdeel van het zogenoemde 23 ontwikkelingslanden project, zodat daarbij zeker een anti-misbruikbepaling overeengekomen zou zijn. Bovendien zou Nederland daarbij bereid zijn geweest herziening van de afgesproken tarieven van bronheffingen serieus te overwegen.
Welke andere landen hebben vanwege soortgelijke redenen hun belastingverdrag met Nederland opgezegd, of aangegeven het te willen wijzigen?
Kunt u ingaan op de vier aanbevelingen die in het rapport van SOMO aan Nederland worden gedaan, te weten het niet verlagen van de bronheffingen in het te sluiten verdrag met Mongolië, het niet langer verlenen van fiscale voordelen aan Rio Tinto, het implementeren van effectieve substance-eisen en een algemene antimisbruikbepaling en het onmogelijk maken van dubbele niet-heffing?
Zoals ik in antwoord op vraag 4 schreef, houdt Nederland bij het afsluiten van verdragen met ontwikkelingslanden rekening met de gerechtvaardigde belangen van die landen. Tegelijkertijd moet ook het belang van Nederland in het oog gehouden worden en daarbij hoort een inzet op voorwaarden in het belastingverdrag die enigszins vergelijkbaar zijn met verdragen van ontwikkelingslanden met ons omringende landen.
Bovendien hoeft een verlaging van bronbelastingtarieven, zoals ik in mijn antwoord op diezelfde vraag schreef, per saldo niet ongunstig uit te werken voor een land als Mongolië. Ik kan op voorhand zeker niet uitsluiten dat Nederland in een toekomstig verdrag met Mongolië zal instemmen met lagere tarieven voor bronbelasting dan de nationale tarieven in Mongolië.
Tenslotte merk ik op dat het mogelijke probleem voor Mongolië niet zozeer ligt bij het eventueel instemmen met verlaging van bronheffingen in een verdrag, maar in het mogelijke misbruik van dat verdrag. Vandaar dat ik mij breed inzet voor het opnemen van anti-misbruikbepalingen in Nederlandse verdragen
Over de fiscale positie van individuele belastingplichtigen kan ik geen uitlatingen doen maar in het algemeen kan ik niet vaak genoeg benadrukken dat individuele bedrijven geen «fiscale voordelen» krijgen die in strijd zijn met wet, beleid of jurisprudentie.
Het kabinet werkt met betrekking tot beide aspecten, zowel op het gebied van het nationale recht als van de belastingverdragen, aan concrete maatregelen.
In de brief belastingontwijking van 23 februari aan uw Kamer ga ik hier nader op in.
Uitgangspunt van dit kabinet blijft dat winst belast moet worden waar waarde wordt gecreëerd. Bovendien staat het kabinet nog steeds achter het beginsel waar de deelnemingsvrijstelling en ons verdragsbeleid op zijn gebaseerd: dat winsten niet tweemaal in de heffing worden betrokken. Er zijn dus situaties waarin het uitblijven van belasting niet bezwaarlijk is.
Tegelijkertijd moet ontduiking van belasting en ontwijking van belasting met gekunstelde structuren bestreden worden. Dat doet Nederland onder andere door voortvarende implementatie van de Europese richtlijnen tegen belastingontwijking (ATAD). Ook hier ga ik in de brief belastingontwijking van 23 februari aan uw Kamer nader op in.
DDoS-aanvallen op banken |
|
Mahir Alkaya |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Is er economische schade opgetreden als gevolg van het onbereikbaar zijn van internetbankieren door de DDoS-aanvallen op banken? Zo ja, hoe groot is de totale schade?1
Als gevolg van de DDoS-aanvallen (distributed denial-of-service) had een aantal Nederlandse banken gedurende enkele dagen last van tijdelijke verstoringen in of beschikbaarheid van hun dienstverlening (internetbankieren, mobiele bankapps en iDEAL-betalingen). Door de aanvallen raakten de webservers van enkele banken tijdelijk overbelast waardoor hun websites trager werden, of moeilijk of niet bereikbaar waren, wat met name tot ongemak voor klanten heeft geleid. In hoeverre er economische schade is opgetreden als gevolg van onbeschikbare internetdiensten, laat zich lastig bepalen. Het gegeven dat klanten die op het moment van de DDoS-aanvallen een betaling via internet- of mobielbankieren mogelijk niet konden uitvoeren, is daarbij op zichzelf niet voldoende. Zij konden hun betaling namelijk later alsnog doen. In geval van een verstoring in iDEAL konden zij voor hun betaling uitwijken naar een andere betaalmethode, waaronder betalen met creditcard of Paypal. Deze mogelijkheden om op een andere manier of op een ander moment alsnog te kunnen betalen, geven mij het vertrouwen dat de economische schade beperkt is.
Klopt het dat gemiddeld genomen zo’n tien à elf miljoen betalingen per dag worden verricht? Hebben de DDoS-aanvallen invloed gehad op het aantal betalingen? Zo ja, in hoeverre is het aantal betalingen beïnvloed door de DDoS-aanvallen?
Gemiddeld genomen worden er dagelijks zo’n 9,5 miljoen betalingen via internet-bankieren en mobiele bankapps verricht, waaronder ongeveer 1 miljoen iDEAL-betalingen.2 De recente DDoS-aanvallen en de daaruit voortvloeiende tijdelijke beschikbaarheidsproblemen van de getroffen banken hebben volgens de Betaalvereniging geen zichtbare invloed gehad op het aantal via deze kanalen verrichte betalingen.
Welke wettelijke vereisten worden gesteld aan banken om het betalingsverkeer te beveiligen tegen DDoS-aanvallen? Bent u van mening dat banken deze wettelijke vereisten in voldoende mate naleven? Kunt u uw antwoord toelichten?
DNB heeft normen gesteld voor de veiligheid en beschikbaarheid van het betalingsverkeer in Nederland, die in de Regeling Oversight goede werking betalingsverkeer zijn vastgelegd. Daarin zijn onder meer beschikbaarheidsnormen opgenomen en is bepaald dat een instelling haar systemen zo heeft ingericht dat deze een hoog niveau van beschikbaarheid en veiligheid waarborgen. Op basis van deze regeling houdt DNB toezicht op het retailbetalingsverkeer, en DNB beoordeelt of banken de normen in voldoende mate naleven. Alle instelling waarop de regeling van toepassing is, hebben maatregelen genomen om zich tegen DDoS-aanvallen te beveiligen. De modus operandi van DDoS-aanvallen wijzigt echter, en het kost tijd om mitigerende maatregelen aan te passen en om de beveiliging tegen nieuwe soorten DDoS-aanvallen in te regelen. DNB heeft hier aandacht voor in het kader van het toezicht dat zij op basis van de regeling houdt. Wanneer instellingen structureel niet aan de regeling voldoen, acteert DNB hierop.
Zijn de DDoS-aanvallen van de laatste week geavanceerder dan eerdere DDOS-aanvallen op banken? Kunt u uitleggen in welk opzicht deze aanvallen geavanceerder zijn?
De DDoS-aanvallen van eind januari jl. waren omvangrijker en geavanceerder dan eerdere aanvallen op banken. De modus operandi die de aanvaller(s) toepaste, was anders dan voorheen. De DDoS-aanvallen waren niet alleen gericht op de zogeheten mijnbank- en iDEAL-omgevingen van de bank in kwestie, maar ook op de netwerkproviders en alle publieke IP-adressen van de bank. De aanvaller hield daarbij rekening met wat er met het aanvalsdataverkeer werd gedaan. Op basis van de reactie van de banken koos de aanvaller een andere methode, of werd de aanval in bandbreedte verzwaard.
Waaruit blijkt dat Nederlandse banken er om bekend staan hun cyberveiligheid goed op orde te hebben?2
DDoS-aanvallen komen wereldwijd vaak voor en de modus operandi van de aanvallers wijzigt voortdurend. Daardoor hebben instellingen, waaronder banken, dagelijks met dergelijke veranderlijke aanvallen te maken en dit maakt volledige onaantastbaarheid voor DDoS-aanvallen onmogelijk. De meeste aanvallen worden evenwel succesvol door de afweersystemen van banken afgeslagen voordat ze leiden tot overlast door tijdelijke uitval of onbeschikbaarheid van dienstverlening. Eind januari bleek dat banken bovendien in staat zijn om ook op nieuwe geslaagde aanvallen direct te reageren en ze af te slaan, onder meer door het nemen van maatregelen rond het versterken van hun IT-afweersystemen. In het bestrijden van cybercriminaliteit werken banken onderling nauw samen6, alsook met bedrijven gespecialiseerd in cybersecurity en met verschillende autoriteiten, waaronder DNB, de NCTV en het NCSC. De NCTV gaf daags na de aanvallen aan dat de situatie goed en professioneel door de (financiële instellingen) is opgepakt.7
Uit cijfers die de Betaalvereniging Nederland jaarlijks publiceert, blijkt dat de beschikbaarheid van het internet- en mobielbankieren voor de meeste banken hoog is: over 2017 >99,75% voor internetbankieren en >99,73% voor mobiel bankieren.8 Daarnaast is de fraude in het betalingsverkeer de afgelopen jaren structureel gedaald. Verschillende maatregelen op het gebied van preventie, voorlichting van consumenten en samenwerking tussen partijen, hebben aan die daling bijgedragen. Waar de totale schade als gevolg van fraude in het betalings-verkeer in 2012 nog bijna 82 miljoen euro betrof, was dit bedrag in 2016 gedaald naar iets meer dan 10 miljoen euro.9
Ik heb geen signalen ontvangen dat de website van ABN AMRO vaker is getroffen dan andere banken. De beschikbaarheids- en fraudecijfers, alsook de directe reactie van de banken op DDoS-aanvallen en de uitspraken van de NCTV, geven mij het vertrouwen dat de banken voortdurend werken aan hun cyberveiligheid om de beschikbaarheid van het betalingsverkeer goed op orde te houden.
Wat is uw reactie op de bewering dat banken laks zijn en dat ons land alles in huis heeft om onaantastbaar te blijven voor DDoS-aanvallen?3
Zie antwoord vraag 5.
Hebt u, net als techneut Erik Bais, twijfels over de strategie van ABN AMRO ten aanzien van het afslaan van deze aanvallen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u uitleggen waardoor ABN AMRO vaker is getroffen dan andere banken?4
Zie antwoord vraag 5.
Zijn DDoS-aanvallen in deze orde van grootte ook op buitenlandse banken voorgekomen? Zo ja, wanneer?
Mij zijn geen signalen bekend dat de recente DDoS-aanvallen ook waren gericht op buitenlandse banken. Dat laat onverlet dat ook buitenlandse banken met dergelijke aanvallen te maken hebben. DDoS-aanvallen komen wereldwijd vaak voor.
Welke lessen kunnen worden getrokken uit de recente DDoS-aanvallen op banken? Hoe ziet u er op toe dat deze lessen ook leiden tot concrete actie van zowel de overheid als van de banken?
De veranderlijkheid van de DDoS-aanvallen noopt ertoe dat banken voortdurend werken aan hun cyberveiligheid en de beschikbaarheid van het betalingsverkeer, opdat deze goed op orde blijft. Hiervoor is nauwe samenwerking van belang, tussen banken onderling maar ook van banken met bedrijven gespecialiseerd in cybersecurity en met verschillende autoriteiten. Die publiek-private samenwerking vindt al plaats. De in 2013 aangestelde bankenliaison fungeert daarbij als permanente verbindingsofficier tussen de banken en overheidsinstanties, en draagt eraan bij dat snel informatie over de cyberveiligheid tussen die partijen kan worden uitgewisseld. Ik span mij ervoor in om de kwaliteit en intensiteit van deze samenwerking op peil te houden, opdat ook op toekomstige DDoS-aanvallen adequaat kan worden gereageerd.
Bent u bezig met het creëren van een back-upmogelijkheid voor directe digitale betalingen, bijvoorbeeld decentraal, voor het geval er op grote schaal aanvallen blijven plaatsvinden?
Gelet op de zeer hoge beschikbaarheid van het Nederlandse betalingsverkeer en de beperkte invloed daarop van de recente DDoS-aanvallen vertrouw ik erop dat banken ook in de toekomst in staat zullen zijn om een goede beschikbaarheid van hun digitale betaaldienstverlening zullen waarborgen. Hierbij acht ik het inrichten van een back-upmogelijkheid voor directe digitale betalingen niet proportioneel.
Het bericht ‘doorgetrokken streep helpt tegen ongelukken’ |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Doorgetrokken streep helpt tegen ongelukken»?1 en met het bericht «Dit is het gevaarlijkste stuk snelweg van Gelderland»?2
Ja, beide berichten zijn mij bekend.
Kan een doorgetrokken streep bij de oprit Feijenoord een oplossing bieden voor het probleem dat in het eerste bericht wordt geadresseerd? Zo ja, wat zouden hiervan de kosten zijn en wanneer zou dit kunnen worden uitgevoerd? Zo nee, welke oplossingen kunnen de verkeersveiligheid dan wel verbeteren?
De Van Brienenoordbrug is een complexe schakel in de A16 door de op- en afritten, parallel- en busbanen. Dagelijks passeren 230.000 voertuigen deze brug.
Om de verkeerssituatie op de oprit Feijenoord te verbeteren is in het verleden de doorgetrokken streep verlengd (2010). Het verder verlengen van de doorgetrokken streep maakt rijbaanwisselingen in het geheel onmogelijk wat ongewenst is voor o.a. het doorgaande verkeer richting Den Haag / Utrecht.
Halverwege 2017 is op dit stuk, bij oprit Feijenoord tot aan de afrit na de Van Brienenoordbrug, een blokkenlijn aangebracht om onnodige rijstrookwisselingen terug te dringen om zodoende een rustiger verkeersbeeld te creëren en de verkeersveiligheid te verbeteren. Momenteel is het nog te vroeg om de effecten van deze maatregel te bepalen. Rond de zomer wil ik de maatregel evalueren en bepalen of er aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn.
Zijn er soortgelijke verkeersituaties bekend en zou de verkeersveiligheid kunnen verbeteren door het meer op gelijke snelheid brengen van verkeer voordat ingevoegd wordt? Zo ja, waar is of was dit van toepassing?
Er zijn mij geen soortgelijke situaties bekend als bij de oprit Feyenoord bij de Van Brienenoordbrug.
Het toepassen van een doorgetrokken streep bij puntstukken is in het algemeen een adequate maatregel om het verkeer meer tijd te geven om voldoende snelheid te maken alvorens in te voegen. In het verdelen is deze maatregel daarom toegepast bij de oprit Feijenoord. Ook op de samenvoeging van de A16 met de A20 bij het Terbregseplein richting Rotterdam is de doorgetrokken markering aangebracht om het verkeer meer tijd te geven om op snelheid te komen.
Welke maatregelen zijn mogelijk om de verkeersveiligheid te vergroten ten aanzien van de problematiek genoemd in het tweede bericht, aangezien de A1 tussen Terschuur en de afrit naar Barneveld (A30) het gevaarlijkste stukje snelweg van Gelderland is?
Het wegvak van de A1 tussen Ter Schuur en Barneveld is een bekend knelpunt waar de afgelopen jaren een aantal maatregelen is genomen om de verkeersveiligheid en de doorstroming te verbeteren. Hierover heb ik uw Kamer diverse keren geïnformeerd3.
De in 2017 geconstateerde ongevallen zijn veelal het gevolg van filevorming bij afrit Barneveld. In het kader van het lopende project A1/A28 Hoevelaken wordt het westelijk deel van de situatie op de A1 bij Barneveld aangepakt. Dit zal de doorstroming en de verkeersveiligheid verbeteren. Realisatie van dit project vindt plaats tussen 2023 en 2025.
Ik heb in het BO-MIRT van najaar 2017 met Oost-Nederland de afspraak gemaakt dat er een MIRT-onderzoek plaatsvindt door de regio naar de problematiek van doorstroming en verkeersveiligheid op de A1 en de A30 bij Barneveld. Het Rijk werkt aan dit MIRT-onderzoek mee. Het onderzoek is najaar 2017 gestart en wordt in juni 2018 afgerond. Afspraken over de resultaten kunnen vervolgens worden gemaakt in het BO MIRT najaar 2018.
Het bericht ‘voorbereiding kernramp kan beter’ |
|
Chantal Nijkerken-de Haan (VVD), Erik Ziengs (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Voorbereiding op kernramp kan beter»?1
Ja.
Deelt u de mening dat Nederland in het geval van een kernramp in Nederland, België of Duitsland een duidelijk plan van aanpak moet hebben klaarliggen dat niet alleen op papier staat, maar ook daadwerkelijk geoefend is? Waarom is dat nu niet het geval?
De Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) stelt in haar rapport vast dat de aanpak van een eventuele nucleaire crisis goeddeels vastligt op papier maar dat de aanpak slechts in beperkte mate is geoefend. In een brief aan uw Kamer zal ik binnenkort aangeven hoe ik invulling zal geven aan deze aanbeveling van de OVV.
Zijn er belemmeringen voor samenwerking tussen de veiligheidsdiensten van Nederland, België en Duitsland? Zo ja, welke zijn dat?
Er zijn geen belemmeringen voor samenwerking. De nucleaire toezichthouder van Nederland, de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS), werkt constructief samen met de collega-diensten van België en Duitsland. Ook de Nederlandse overheidsorganisaties op het gebied van het beheersen van een nucleaire crisis werken intensief samen met de diensten in België en Duitsland. In deze samenwerking wordt rekening gehouden met eventuele taal- en cultuurverschillen.
Bent u bereid het initiatief te nemen om gezamenlijk met de buurlanden te oefenen hoe moet worden gehandeld bij een kernramp?
Ik beschouw het gezamenlijk oefenen met de buurlanden als een prioriteit. Zo wordt in februari en april 2018, op initiatief van Nederland, onder de codenaam «Shining Spring» geoefend met België over een gefingeerd ongeval in de kerncentrale Borssele. Ook op het thema oefenen zal ik in de eerdergenoemde brief aan uw Kamer ingaan.
Hoe beoordeelt u de verschillende adviezen die Nederland, België en Duitsland geven over de vraag wat moet worden gedaan bij een kernramp? Zijn de taal- en cultuurverschillen een reële belemmering voor goede samenwerking?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom delen Duitsland en België bij stralingsgevaar aan alle kinderen en aan alle zwangere vrouwen jodiumpillen uit, terwijl dit in Nederland enkel in een straal van 100 kilometer wordt gedaan? Vanwaar dit verschil?
In 2014 heeft Nederland de interventieniveaus en preparatiezones voor jodiumprofylaxe afgestemd op België en Duitsland2. Het doel van de harmonisatie was ervoor te zorgen dat het beschermingsniveau in Nederland vergelijkbaar is met dat in de buurlanden en dat Nederland in geval van een ongeval vergelijkbare maatregelen kan treffen. Nederland volgt hiermee ook de laatste internationale standaarden van het Internationaal Atoomenergie Agentschap (IAEA) en de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)3. Ondanks het volgen van de internationale standaarden is het niet altijd mogelijk om exact dezelfde afspraken te maken als in Duitsland en in België omdat er bij de uitvoering rekening moet worden gehouden met verschillen in de organisatiestructuren en werkwijzen in de drie landen. Daarnaast kunnen regionale autoriteiten eigenstandig besluiten tot een aanvullende aanpak. Zo heeft de regio Aken afgelopen jaar gekozen voor predistributie van jodiumtabletten aan de bevolking in plaats van decentrale opslag op gemeenteniveau. De Minister van VWS heeft, in samenwerking met betrokken partijen, voor de Nederlandse situatie uitgewerkt wat de beste manier is om de tabletten beschikbaar te hebben ten tijde van rampen en ongevallen.
Hoe verhoudt het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) zich tot de bijeenkomst van 7 september 2017 georganiseerd door de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) waarin de ANVS Limburgse bestuurders gerust stelde over de eventuele risico’s bij een kernramp bij de centrale Tihange?2
In de bijeenkomst van 7 september 2017 heeft de ANVS de Limburgse bestuurders geïnformeerd over de manier waarop de aanpak van een nucleaire crisis in Nederland verloopt. De OVV heeft in haar rapport aanbevelingen gepresenteerd waarmee die aanpak kan worden verbeterd.
Bent u ervan op de hoogte volgens ANVR in het geval van een kernramp bij Tihange er rekening wordt gehouden met een evacuatie van Belgen naar Nederland, waarbij hun auto’s aan de grens bij Eijsden moeten worden afgespoten en ontsmet? Zijn de veiligheidsregio’s toegerust voor deze taak in het geval van een kernramp bij Tihange? Weten de bewoners van deze gebieden wat hun te doen staat in het geval van een kernramp?
De veiligheidsregio’s dienen voorbereid te zijn op de door hen vastgestelde stralingsrisico’s in hun regio en dit mee te nemen in de regionale crisisplanvorming, rekening houdend met eventuele grensoverschrijdende aspecten. Ook dienen zij hierover met de burgers te communiceren. Ik ben van plan met de veiligheidsregio’s van gedachten te wisselen in hoe zij hieraan invulling geven.
Het bericht ‘Nederland is niet up-to-date’ |
|
Remco Dijkstra (VVD), Arno Rutte (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met artikel «Nederland is niet up-to-date»?1
Ja.
Deelt u de mening dat fysieke vitale infrastructuur als luchthavens, elektriciteitscentrales en haven- en water infrastructuur ten alle tijden goed beschermd moeten zijn tegen cyberaanvallen? Hebben de Israëlische cybersecurityexperts uit het artikel die beweren dat de cyberveiligheid van deze cruciale infrastructuur in ons land onvoldoende op orde is gelijk? Zo ja, welke maatregelen neemt u? Zo nee, waarom niet?
De mening dat vitale infrastructuur goed beschermd moet zijn tegen cyberaanvallen onderschrijf ik volledig. Het beeld dat de cyberveiligheid van de cruciale infrastructuur in ons land onvoldoende op orde zou zijn herken ik niet. Dat neemt niet weg dat, zoals in de opeenvolgende jaarlijkse Cybersecuritybeelden Nederland2 (CSBN) is aangegeven, de dreiging van cyberaanvallen serieus is en de weerbaarheid van onder meer de vitale infrastructuur verder verhoogd dient te worden. Mede met dit doel heeft dit kabinet structureel 95 miljoen euro gereserveerd voor cybersecurity.
Met de Cybersecuritywet, waarvan ik het voorstel op 15 februari jongstleden aan uw Kamer toezond, worden aanbieders van essentiële diensten in de loop van dit jaar verplicht te voldoen aan beveiligingseisen. Zij moeten adequate maatregelen nemen tegen inbreuken van buitenaf op hun netwerk- en informatiebeveiliging. Als zich toch een cyberincident voordoet, moeten zij hun techniek en organisatie op orde hebben om het cyberincident van een passend antwoord te voorzien en de gevolgen ervan zo veel mogelijk te beperken.
Is er sprake van een toename van het aantal cyberaanvallen? Dagelijks vinden aanvallen plaats, wat kunt u hierover zeggen?
Jaarlijks bied ik uw Kamer het CSBN van de NCTV aan. De afgelopen Cybersecuritybeelden Nederland en de jaarverslagen van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten laten zien dat er sprake is van een serieuze dreiging. In het CSBN 2017 is geconstateerd dat de ontwikkeling van de weerbaarheid geen gelijke tred houdt met de ontwikkeling van de dreiging. Met het oog hierop wordt door dit kabinet geïnvesteerd in verdere verhoging van de weerbaarheid.
Hoe blijft de Nederlandse overheid bij de tijd met betrekking tot de nieuwste ontwikkelingen op het gebied van cyberveiligheid? Kunt u aangeven of uitwisseling van kennis en/of samenwerking met andere bevriende landen juist zinvol is, of kleven hier ook nadelen aan? Welke lijn kiest het kabinet hierin en wie is verantwoordelijk voor een structurele en werkende aanpak om ongewenste cyberaanvallen op cruciale infrastructuur te voorkomen?
Laat ik voorop stellen dat de coördinerende verantwoordelijkheid op het gebied van cybersecurity binnen het kabinet bij mij als Minister van JenV belegd is. Uiteraard sta ik daarbij in nauw contact met de diverse collega’s binnen het kabinet.
In de afgelopen jaren is vanuit de Nederlandse overheid reeds geïnvesteerd in cybersecurity. Zo is het NCSC binnen mijn ministerie al enige jaren belast met het verlenen van bijstand aan vitale organisaties en de rijksoverheid bij cyberdreigingen en -incidenten. In oktober 2017 zijn met de Wet gegevensverwerking en meldplicht cybersecurity de taken van het NCSC vastgelegd. Het NCSC vervult met het oog op genoemde wettelijke taken onder meer de rol van expertisecentrum. Vanuit het NCSC is er bijvoorbeeld dagelijks contact met andere Computer Emergency Response Teams (CERTS) en organisaties die deel uitmaken van de rijksoverheid en de vitale infrastructuur.
Cybersecurity is van nature grensoverschrijdend. Daarom wordt nadrukkelijk ingezet op internationale samenwerking en wordt, met inachtneming van de verschillende wettelijke kaders, waar aangewezen informatie uitgewisseld, bijvoorbeeld met ander nationale CERTS.
Hoe beoordeelt u de opmerking van een Israëlische specialist cybersecurity in het artikel dat andere Europese landen veel beter zijn ingespeeld op dit soort aanvallen dan Nederland? Is er grond voor die bewering? Zo ja, op welke wijze wordt werk gemaakt om op minstens hetzelfde beveiligingsniveau te komen als deze andere Europese landen? Zo nee, waarom niet?
Cybersecurity staat in Nederland hoog op de agenda en is een van de prioriteiten van dit kabinet. Zoals vorig jaar al bleek bij de door voormalig VS-Cybercommissaris Melissa Hathaway gepresenteerdeCyber Readiness Index 3 is Nederland goed op weg als het gaat om de digitale veiligheid, en dat juist de samenwerking tussen de overheid en de vitale sectoren in Nederland sterk ontwikkeld is. Dat neemt niet weg dat steeds flinke stappen gezet moeten worden om Nederland digitaal veilig te houden.
Welke resultaten denkt u te boeken met de 95 miljoen euro die is vrijgemaakt voor cybersecurity? Is dat voldoende en voor welke termijn? Waarop zal de nadruk komen te liggen? Welke plannen kan de Kamer verwachten? Op welke termijn en op welke manier wordt de Kamer geïnformeerd?
Met de 95 miljoen euro die het kabinet structureel gereserveerd heeft voor cybersecurity wordt een ambitieuze cybersecurity-agenda opgesteld. Deze agenda biedt het publiek-private kader voor de versterkte inzet op cybersecurity die door dit Kabinet is afgekondigd en bevat onder meer standaarden voor Internet-of-things-apparaten, het stimuleren van bedrijven om veiligere software te maken via software-aansprakelijkheid, het versterken van het Nationaal Cyber Security Centrum als aanspreekpunt van Computer Emergency Response Teams (CERT) van onder meer vitale sectoren, het stimuleren van cybersecurity-onderzoek en het verbeteren van voorlichtingscampagnes op het gebied van cyberhygiëne. Eind april van dit jaar zal de Nederlandse Cybersecurityagenda (NCSA) aan uw Kamer worden aangeboden.
Het bericht dat FNV nu snel extra geld eist voor veiligheid cipiers |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat vindt u van de eis van de FNV voor snel meer geld voor de veiligheid van cipiers?1
Er zijn geen financiële belemmeringen voor het aannemen van de benodigde inrichtingsbeveiligers en penitentiair inrichtingswerkers. Zoals ik uw Kamer eerder heb bericht bij brieven van 29 mei en 11 oktober 2017 over de capaciteitsmaatregelen en op 12 september 2017 in antwoord op mondelinge vragen naar aanleiding van de brieven van de Centrale Ondernemingsraad DJI (COR DJI), is DJI een wervingscampagne gestart voor nieuw executief personeel.2 3 In aanvulling hierop wordt ook geworven om de extra uitstroom van executief DJI-personeel te compenseren. De werving heeft een zeer hoge prioriteit voor DJI. Extra capaciteit is vrijgemaakt om dit proces te bespoedigen.
Inmiddels zijn 757 executieve personeelsleden aangenomen.
Kunt u zich voorstellen dat cipiers in de gevangenis zich mede zo onveilig voelen door de huidige onderbezetting, zoals ook werd aangegeven in een eerder bericht van de Telegraaf waarin bericht werd over een ernstig incident in de gevangenis in Alphen aan den Rijn?2 Wat gaat u doen om het onveilige gevoel dat bij het gevangenispersoneel leeft zo snel mogelijk weg te nemen?
Zoals ik uw Kamer heb bericht in mijn beleidsreactie op het rapport «Uit balans» van de Inspectie Justitie en Veiligheid, herken ik de signalen van DJI-medewerkers die zich zorgen maken over de ontwikkelingen bij het gevangeniswezen. De veiligheid staat bij DJI voorop. Zoals ik bij het antwoord op vraag 1 heb aangegeven is DJI een wervingscampagne gestart voor nieuw personeel. In de hierboven genoemde brieven heb ik uw Kamer geïnformeerd over welke maatregelen DJI heeft genomen om de veiligheid in de penitentiaire inrichtingen te kunnen blijven garanderen. Juist door de leegstand in sommige penitentiaire inrichtingen te concentreren en gedetineerden over te plaatsen naar inrichtingen waar wel voldoende gekwalificeerd personeel aanwezig is, kon verlichting van de werkdruk worden gerealiseerd en de veiligheid van het personeel en de gedetineerden worden gewaarborgd.5
Op 11 september 2017 heb ik uw Kamer bericht dat de problematiek rond de werkdruk en de veiligheid binnen DJI onderwerp van gesprek is tussen de hoofddirecteur van DJI en de COR DJI.6 Een aandachtspunt hierbij is dat de problematiek rond werkdruk en veiligheid lokaal verschilt en dat er per vestiging van DJI moet worden bezien welke maatregelen moeten worden getroffen. In dit kader heeft inmiddels een gezamenlijke bijeenkomst van vestigingsdirecteuren, OR-leden en een afvaardiging van de COR DJI plaatsgevonden.
Hoe ver zijn de gesprekken over het DJI-convenant 2018–2021 gevorderd? Is er snel zicht op concrete uitvoering van de maatregelen die genoemd zijn in het convenant? Zo nee, waar ligt dit dan aan?
Over de uitwerking van het convenant overleggen de convenantspartijen. Tot en met april 2018 heeft 5 keer overleg plaatsgevonden. Het overleg van mei 2018 is door de vakbonden stilgelegd in verband met de onderhandelingen over de cao voor rijksambtenaren. Het overleg wordt op 5 juli aanstaande weer voortgezet.
Zoals ik uw Kamer eerder heb gemeld bij brieven van 28 november 2017 en 30 mei 2018 is voor de uitvoering van het convenant voor vier jaren een bedrag van € 100 miljoen in totaal vrijgemaakt om extra investeringen te kunnen doen die op korte termijn nodig zijn om de werkdruk te verlichten, voor invulling van het programma Vakmanschap en ten behoeve van het vergroten van de veiligheid. Een deel van de in het convenant genoemde maatregelen wordt al uitgevoerd: de werving gaat onverminderd door en de opleidingen in het kader van het genoemde vakmanschap zijn in volle gang. In mijn beleidsreactie op het inspectierapport «Uit Balans» heb ik u bericht dat de toename in PAS- en ouderschapsverlof financieel wordt gecompenseerd voor de PI’s.
Herkent u het signaal van de woordvoerder van FNV die aangeeft dat er onderlinge spanningen zijn tussen het gevangenispersoneel doordat teams vaak uit vast én tijdelijk personeel bestaan en de teams dus niet op elkaar kunnen bouwen? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
Ik herken het signaal. De inzet van tijdelijk personeel is nodig om de personeelsbezetting op orde te houden en de veiligheid te kunnen blijven waarborgen. Veel van het tijdelijke personeel wordt langere tijd ingezet. Door de instroom van nieuw executief personeel neemt de inzet van tijdelijk personeel geleidelijk af.
Klopt het dat er soms meer tijdelijke dan vaste medewerkers aanwezig zijn in de gevangenissen? Zo ja, vindt u dit wenselijk?
Nee, dit is niet wenselijk. Het beleid van DJI is dat er in verhouding meer vaste dan tijdelijke medewerkers zijn. Ik heb geen signalen ontvangen dat deze verhouding anders is.
Wanneer gaan de medewerkers in de gevangenissen ook echt iets merken van de, onder andere in het convenant, beloofde verbeteringen?
De werving heeft de hoogste prioriteit bij DJI. Naar aanleiding van de werving zijn tot op heden 757 nieuwe medewerkers aangenomen. Zoals ik u in mijn beleidsreactie op het inspectierapport «Uit Balans» heb bericht, wordt de wervingscampagne voortgezet, wordt de toename in PAS- en ouderschapsverlof financieel gecompenseerd voor de PI’s.
De belemmering van de uitrol van 5G |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Spionnenjacht Burum blokt 5G»?1
Ja.
Is het waar dat als het aan de inlichtingendiensten ligt er boven de lijn Zandvoort – Coevorden «hoogstens een sterk afgezwakte versie van 5G» wordt toegestaan en dat dat dan alleen mogelijk zou zijn met «een kostbaar woud aan antennes»? Zo ja, wat is de aard van de bezwaren van de inlichtingendiensten? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Op dit moment geldt tot 2023 een beperking van de uitrol van 5G-netwerken boven de lijn Amsterdam – Zwolle ter voorkoming van storing op de interceptie van satellietcommunicatie. Dit is vastgelegd in het Nationaal Frequentie Plan uit 2011.
Zowel de ministers van Defensie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties als de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat zetten zich in om op basis van technisch onderzoek tot oplossingsmogelijkheden te komen voor de beschikbaarstelling van de 3,5 GHz-band. Een belangrijk element daarin is het gebruik van de 3,5 GHz-band door de inlichtingdiensten voor het vergaren van inlichtingen in het kader van de nationale veiligheid. Dit betekent ook dat het om complexe besluitvorming gaat, die niet uit de weg wordt gegaan, maar wel zorgvuldig moet gebeuren. Uw Kamer zal naar verwachting medio dit jaar over de mogelijke oplossingsrichtingen worden geïnformeerd.
Deelt u de mening dat de 5G van groot belang is voor de verdere ontwikkeling van moderne toepassingen van informatie- en communicatietechnologie (ICT) en dat het noorden van het land daarbij zeker niet achter mag blijven? Zo ja, waarom en hoe gaat u voorkomen dat 5G in het noorden slechts op een dure en gebrekkige manier kan worden uitgerold? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Ja, zoals ik in antwoord op eerdere vragen van het lid Van der Lee al heb aangegeven speelt snelle uitrol van 5G een belangrijke rol om een bijdrage te leveren aan het mogelijk maken van nieuwe diensten en dienstverleningsconcepten die tegemoet komen aan economische en maatschappelijke uitdagingen. Samen met andere technologieën, zoals LoRaWAN en ITS-5G wordt zo de communicatie-infrastructuur ontwikkeld voor innovatie in allerlei sectoren.2 Met 5G wordt nagestreefd dat mobiele netwerken straks ook diensten kunnen leveren waar op dit moment nog eigenstandige netwerken voor bestaan, zoals portofoonnetwerken die onder meer worden gebruikt in de evenementen-, beveiligings- en mediasector. Verder moet 5G diensten en dienstverleningsconcepten mogelijk maken die op dit moment in ontwikkeling zijn, zoals inspecties op afstand, monitoring door middel van grote hoeveelheden sensoren, en zelfrijdende auto’s. Afhankelijk van de precieze toepassing kan dit ook een bijdrage leveren aan CO2-reductie. Later dit jaar kom ik met een Actieplan Digitale Connectiviteit, zoals aangekondigd in de brief «Digitale connectiviteit» die op 12 februari jl. aan uw Kamer is gestuurd. Daarin zal ik acties aankondigen ten behoeve van de juiste randvoorwaarden voor verdere uitrol van vaste en mobiele netwerken in Nederland, waaronder dus ook 5G.
Sinds wanneer is het bekend dat het gebruik van frequenties door de Nationale Sigint Organisatie (NSO) de uitrol van 5G in het noorden van het land kan belemmeren? Wat heeft u sinds die tijd gedaan om hier uit te komen?
In 2011 is ter bescherming van de satellietinterceptie in Burum in het Nationaal Frequentie Plan vastgelegd dat in de 3,5 GHz-band boven de lijn Amsterdam – Zwolle draadloze of mobiele communicatie niet is toegestaan. In Nederland wordt onder de lijn Amsterdam – Zwolle de 3,5 GHz-band gebruikt voor draadloze of mobiele communicatie. Inmiddels zijn zo’n 130 vergunningen daarvoor verleend. Vanaf 2011 heeft uitvoerig onderzoek plaatsgevonden naar de haalbaarheid van het plaatsen van een scherm rond het satellietgrondstation in Burum waarmee storing kan worden afgeschermd. Uit dit onderzoek is echter gebleken dat een scherm niet haalbaar en effectief is. Om deze reden worden nu andere oplossingsmogelijkheden onderzocht.
Welke technische mogelijkheden worden overwogen om 5G uit te rollen zonder dat de werkzaamheden van de inlichtingendiensten daardoor worden gestoord? Is verplaatsing van de grondstations van NSO naar bijvoorbeeld niet meer gebruikte boorplatforms daarbij een optie?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat indien de uitrol van 5G vanwege de activiteiten van de inlichtingendiensten duurder wordt, dat de rekening daarvan niet bij de burger neergelegd mag worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is het te vroeg om daar een uitspraak over te kunnen doen. De ministeries van BZK, Defensie en EZK zijn gezamenlijk op zoek naar oplossingsmogelijkheden voor het gebruik in Burum. Rond de zomer zal daar meer duidelijkheid over zijn. Dan kan ook inzichtelijk worden gemaakt wat het effect is van een oplossing voor Burum op toekomstige uitrol van 5G in Nederland.
De toegankelijkheid van het station in Winsum |
|
Cem Laçin , Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de situatie bij het NS-station in Winsum, waarbij ProRail voor de zomer de problematische toegang van het station en de platforms via een lift met grote gebreken zou gaan oplossen via de aanleg van een hellingbaan? Zo ja, bent u dan ook bekend met het feit dat na de initiële presentatie in juni 2017 door ProRail deze verbetering van de toegankelijkheid van dit belangrijke station definitief van de baan lijkt te zijn?
Ja.
Kunt u aangeven wat de reden is dat de gemeente Winsum en de doelgroep op 1 juni 2017 een presentatie kregen door ProRail over een toekomstige hellingbaan en dat er sinds 26 september 2017 sprake lijkt te zijn van een radicale koerswijziging? Hoe beoordeelt u desgewenst deze reden(en)?
ProRail heeft de optie voor een hellingbaan in 2016 laten onderzoeken in een schetsontwerp, waarbij op hoofdlijnen is gekeken naar inpasbaarheid, financiën en haalbaarheid. Op dat moment leek de aanleg van een hellingbaan een realistisch en betaalbaar alternatief. Na het schetsontwerp is gestart met het maken van detailontwerpen. Deze waren in september 2017 gereed. Daaruit bleek dat er, anders dan eerder aangenomen, geen gebruik gemaakt kon worden van de bestaande fundering van de aanwezige onderdoorgang. Er zou een volledig eigen fundering nodig zijn, waardoor de hellingbaan veel duurder zou uitvallen. De kosten hiervoor zijn geraamd op € 2 miljoen. ProRail heeft daarom in september 2017 besloten om de toegankelijkheid van station Winsum te verbeteren door het plaatsen van een nieuwe lift. Een nieuwe lift biedt nagenoeg dezelfde toegankelijkheid tegen een aanzienlijk lagere investering (ca. € 500.000,–).
Wat is op dit moment de stand van zaken wat betreft deze oorspronkelijk aangekondigde verbetering van de toegankelijkheid van het station?
In het algemeen overleg van 14 februari 2018 (Kamerstuk 29 984, nr. 760) heb ik toegezegd aan lid Van der Graaf (ChristenUnie) om aan ProRail te vragen om te bekijken hoe er een robuuste oplossing voor dat station zou kunnen worden gevonden.
Inmiddels heeft ProRail nogmaals contact gezocht in de regio, onder andere met de Stichting Platform Gehandicapten en de gemeente Winsum. Dit heeft geen nieuwe feiten naar voren gebracht. ProRail geeft aan dat een nieuwe lift een passende en robuuste oplossing is voor het toegankelijkheidsvraagstuk.
Verder geeft ProRail aan de vandalismeproblematiek die speelt in Winsum (en omliggende gemeenten) aan te willen pakken. In een brief aan het College van gedeputeerde staten van de provincie Groningen stelt ProRail voor om samen met onder andere vervoerders, gemeente(n), politie en andere belanghebbenden tot een plan van aanpak te komen om vandalisme te voorkomen. ProRail neemt in die brief het initiatief om met alle relevante partijen een bijeenkomst hierover te organiseren.
Begrijpt u dat een dergelijke, plotselinge koerswijziging bij zowel doelgroep en de gemeente het gevoel oproept misleid te worden en vragen oproept over de betrouwbaarheid van de door ProRail plotseling opgevoerde veel hogere kosten van de afgeblazen hellingbaan?
ProRail moet zorgvuldig omgaan met de verschillende belangen en een eventuele koerswijziging met de betrokkenen communiceren. Mijn conclusie is dat dit ook gebeurd is door overleg met de gemeente en vervolgens de Stichting Platform Gehandicapten Winsum, nadat het grote verschil in de kosten voor het realiseren van een hellingbaan is vast komen te staan.
ProRail heeft ook na mijn vraag om nogmaals te bekijken hoe een robuuste oplossing voor het station zou kunnen worden gevonden, onmiddellijk met betrokkenen contact gezocht.
Had ProRail na jaren van betrokkenheid bij de situatie op dit station, niet in een eerder stadium kunnen weten dat het project potentieel duurder zou worden dan aanvankelijk begroot?
Zie antwoord vraag 2.
In welke mate kan deze inschatting van kosten door andere partijen getoetst worden en in hoeverre kan ProRail hier eigenhandig terugkomen op een eerder toegezegde verbetering? Wat is uw rol in projecten zoals deze, ook vanuit het rijksbeleid dat zich richt op verbetering van veiligheid en toegankelijkheid rond het spoor en stations?
Bij ProRail worden de kosten geraamd volgens een tot in detail beschreven methodiek, de Standaardsystematiek Kostenraming (SSK), beschreven door kennisinstituut CROW en opgesteld door een (erkend) ingenieursbureau. De raming wordt vervolgens getoetst door deskundigen van ProRail. Deze procedure is ook gevolgd bij de raming van de kosten voor station Winsum.
Ik beoordeel dit als een zorgvuldige gang van zaken, al begrijp ik de teleurstelling van betrokkenen, omdat in eerste instantie is aangegeven dat een hellingbaan wel tot de mogelijkheden zou behoren.
Op grond van het Besluit Toegankelijkheid van het openbaar vervoer moeten stations, wanneer ze worden vernieuwd, toegankelijk blijven of worden gemaakt. Een nieuwe lift op station Winsum voldoet aan dit uitgangspunt.
Breed verzet van huurders tegen oprichting dochteronderneming Woningcorporatie De Key |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Hoe beoordeelt u het feit dat Amsterdamse huurdersverenigingen in verzet komen tegen de oprichting van een dochteronderneming van Woningcorporatie De Key en het overdragen van bezit van De Key aan die commerciële BV?1 Wat is uw reactie op het bezwaar van de huurders dat er een «oneigenlijk en onrechtmatig gebruik is gemaakt van de in artikel 12, eerste lid, onder b van het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting (BTIV) neergelegde ontheffingsbevoegdheid»?
Er is namens de betrokken huurdersorganisaties en enkele bewonerscommissies van De Key bezwaar gemaakt in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tegen het besluit op het scheidingsvoorstel van De Key. Een zorgvuldige behandeling van het bezwaar voor alle betrokkenen vereist dat niet op de behandeling van het bezwaar vooruitgelopen wordt.
Deelt u de mening dat naar aanleiding van de bezwaren van de huurders de nodige vraagtekens gesteld kunnen worden bij de zorgvuldigheid van het overleg tussen De Key en de bewoners? Zijn naar uw mening de bewoners voldoende en volledig geïnformeerd? Kunt u uw antwoord toelichten? Deelt u de mening dat de inspraak en zeggenschap van de huurders ook bij een hybride of een juridische scheiding versterkt moet worden, onder andere door het instellen van een instemmingsrecht van de huurders in dezen?
Zie het antwoord op vraag 1.
Acht u het principieel wenselijk dat sociale huurwoningen en vermogen van een corporatie in het bezit kunnen komen van een commerciële partij, waarvan de corporatie weliswaar 100% aandeelhouder is? Kunnen zowel de gemeente en de huurders naar uw mening vanaf nu nog voldoende invloed uitoefenen op dit bezit van de BV?
De Woningwet voorziet in de mogelijkheid van een juridische splitsing, waarbij woningen overgaan naar een dochtermaatschappij van de corporatie. De Aw toetst of deze overgang voldoet aan de regelgeving hieromtrent. De gemeente Amsterdam heeft een positieve zienswijze afgegeven op het definitieve scheidingsvoorstel van De Key. Indien lokale partijen (gemeente, corporatie en huurdersorganisatie(s) dit wensen kunnen prestatieafspraken ook betrekking hebben op niet-DAEB bezit. Voor huurders van een woning in het bezit van een dochtermaatschappij van een toegelaten instelling is het overlegkader van de Wet op het overleg huurders verhuurder van toepassing. Hiermee worden de belangen van huurders geborgd.
Klopt het dat ten opzichte van het eerste voorstel 18,5% meer kapitaal wordt verstrekt aan de administratieve niet-Diensten van Algemeen Economisch Belangen-tak (niet-Daed-tak) de interne lening aan de administratieve niet-Daeb is verhoogd van 325 mln. naar 400 mln. euro, een stijging van 23%? Hoe beoordeelt u dat? Is deze wijziging voorgelegd aan de gemeente en/of Arcade? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 1.
Hoe beoordeelt u het dat de interne lening wordt verleend tegen 1,83%, terwijl de gemiddelde rente die De Key betaalde in 2015 4,2% was volgens de publicatie Corporatie in Perspectief (CiP) – Woningstichting De Key, januari 2017 verslagjaar 2015, pag. 33?
De corporatie voldoet hiermee aan het minimum dat in het wettelijk kader is vastgelegd.
Sluit u uit dat u gedurende deze kabinetsperiode De Key oproept of dwingt op basis van de Woningwet de aandelen van de dochtermaatschappij openbaar te koop aan te bieden? Is dat naar uw mening een waarschijnlijke gang van zaken?
Op grond van de Woningwet kan een corporatie de verplichting worden opgelegd om haar aandelen in de woningvennootschap in het openbaar ter overname aan te bieden. Deze situatie doet zich echter alleen in uitzonderlijke gevallen voor, bijvoorbeeld indien dit noodzakelijk zou zijn in verband met de financiële continuïteit van de woningcorporatie. De Aw geeft aan dat een dergelijk situatie op dit moment niet aan de orde is.
Is er naar uw mening een zorgvuldige belangenafweging gemaakt van de belangen van de corporatie, de huurders en het maatschappelijke volkshuisvestelijke belang bij het verlenen van de ontheffing, die op een «kan-bepaling» berust? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 1.
In hoeverre is voldaan aan de voorwaarde van het Amsterdamse college van burgemeester en wethouders, dat stelde dat «...mocht bij toetsing van het scheidingsvoorstel van een corporatie door de Autoriteit woningcorporaties, blijken dat het niet is toegestaan om sociale huurwoningen duurzaam te exploiteren in niet-daeb en hiermee de bijdrage aan de ondergrens van de sociale woningvoorraad niet kan worden gegarandeerd...», de zienswijze vanuit de gemeente aan een aantal corporaties in dat geval als negatief dient te worden beschouwd.»?
Zie het antwoord op vraag 1.
Erkent u dat het feitelijk zo is dat het verlenen van ontheffing is gemandateerd (niet gedelegeerd) aan de Autoriteit Woningcorporaties en dat u deze ontheffing kunt herroepen? Bent u dat van plan? Zo nee, waarom niet?
Het verlenen van de ontheffing zoals bedoeld in de vraag is gemandateerd aan de Autoriteit woningcorporaties. Belanghebbenden bij het besluit kunnen bezwaar maken. Hierbij worden de belanghebbenden gehoord en worden hun gronden voor bezwaar tegen het primaire besluit beoordeeld. De behandeling van het bezwaar zal vervolgens leiden tot een beslissing op bezwaar waarbij een volledige heroverweging van het primaire besluit plaatsvindt. Vervolgens staat nog beroep bij de rechter open. In de Woningwet is, mede na aanleiding van de uitkomsten en aanbevelingen van de Parlementaire Enquête Woningcorporaties, vastgelegd dat de Minister in beginsel niet treedt in toezichtcasuïstiek. Ik zie geen aanleiding dit uitgangspunt ter discussie te stellen.
In hoeverre kunt u uitsluiten dat goedkeuring van een hybride of juridische scheiding daeb/niet-daeb – waarbij sprake is van overdracht van vermogen en bezit aan een commerciële partij – kan «aanzetten tot contractbreuk» van de lokale prestatieafspraken, in Amsterdam of in andere gemeenten? In hoeverre kan de overdracht van bezit aan een commerciële partij lokale prestatieafspraken of convenanten schaden, in dit geval of elders?
Prestatieafspraken tussen een corporatie, gemeente en huurdersorganisatie(s) en de voorstellen van een woningcorporatie voor de scheiding van DAEB- en niet-DAEB-bezit kunnen van invloed zijn op elkaar. Indien op lokaal niveau prestatieafspraken waren gemaakt dan is hiermee rekening gehouden bij de beoordeling van het scheidingsvoorstel door de Aw. Tevens geldt dat bij de zorgvuldige beoordeling van het scheidingsvoorstel van een woningcorporatie de verschillende zienswijzen van zowel gemeenten als huurdersorganisaties zijn betrokken bij het nemen van het besluit. Gemeenten en huurdersorganisaties hebben daarbij naar voren kunnen brengen hoe het scheidingsvoorstel zich verhoudt tot prestatieafspraken.
Op welke wijze worden de belangen van de zittende huurders gegarandeerd, die als gevolg van het scheidingsvoorstel plotsklaps een commerciële BV als huisbaas hebben gekregen? Neemt u zelf nog aanvullende maatregelen?
De scheiding van niet-DAEB-bezit naar een verbinding van de toegelaten instelling raakt de contractrelatie tussen huurder en verhuurder niet. Betreft het overgeheveld DAEB-bezit dan blijft er sprake van gereguleerde huurcontracten met de zittende huurders. Betreft het overgeheveld niet-DAEB-bezit dan blijven de bestaande geliberaliseerde huurcontracten in stand. Daarmee zie ik geen aanleiding om aanvullende maatregelen te treffen.
Het sociale mediagebruik van de politie |
|
Kees Verhoeven (D66), Monica den Boer (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van de Monitor over «Politie online», uitgezonden op 30 januari 2018?
Ja.
Klopt het dat in sommige gevallen adres- en persoonsgegevens te achterhalen zijn of zijn geweest door de beelden die de politie via sociale media verspreidt? Hoe duidt u dit?
De politie dient bij het gebruik van social media, net als bij andere media, zorgvuldigheid te betrachten en geldende wet- en regelgeving in acht te nemen. Als de politie beelden verspreidt met het doel het publiek voor te lichten over haar werkzaamheden geldt dat zij op grond van de Wet politiegegevens geen gegevens betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon openbaar mag maken, tenzij betrokkene hiervoor toestemming heeft gegeven.
Het is aan de politie om te zorgen dat haar medewerkers zich bewust zijn van de omvang van de privacybescherming van betrokkenen en de eigen geheimhoudingsplicht. Ook is het aan de politie haar medewerkers te instrueren hoe zij social media mogen inzetten.
De onschuldspresumptie houdt onder meer in dat de vaststelling van de schuld van de verdachte is voorbehouden aan de daartoe bevoegde autoriteit in een daartoe bestemde procedure en dat bejegening van een verdachte als schuldige tot aan die vaststelling ontoelaatbaar is. Van belang is derhalve dat in de communicatie van politie duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen mensen die enkel verdacht worden van het plegen van een strafbaar feit en mensen die veroordeeld zijn voor het plegen van een strafbaar feit, zoals gezochte voortvluchtigen.
Hoe duidt u het feit dat in de 5.000 sociale mediaberichten van politieaccounts 38 kentekens zichtbaar waren, 13 keer mensen herkenbaar in beeld waren, 48 keer mensen mogelijk herkenbaar via kleding of stem waren, 8 keer een exact adres is gevonden en 4 keer een bedrijf is achterhaald? Bent u het eens dat hier niet om incidenten gaat, maar stelselmatig onzorgvuldig handelen door de politie? Zo ja, op welke wijze bent u van plan deze onzorgvuldigheid binnen de politie aan te kaarten en op te lossen? Zo nee, waarom niet?
Het gebruik van social media is op dit moment niet weg te denken uit onze maatschappij. Maandelijks verspreidt de politie vele berichten via de media, waaronder social media. Het is van belang dat zij geen onrechtmatige inbreuk maakt op de privacy van burgers, zowel voor de burgers als voor de legitimiteit van het optreden van de politie.
Wanneer een social media-bericht wordt ingezet als opsporingsmethodiek is de Aanwijzing opsporingsberichtgeving van het openbaar Ministerie van toepassing. De Aanwijzing voorlichting opsporing en vervolging geldt als politie social media inzet voor opsporingscommunicatie.
Daarnaast dienen publicaties te voldoen aan de bepalingen van de wet politiegegevens en de wet bescherming persoonsgegevens en, indien van toepassing, genoemde aanwijzingen van het openbaar ministerie. De politie is bezig met nadere instructies voor haar medewerkers, zodat deze beter weten welke eisen worden gesteld aan het verspreiden van social media-berichten, zowel inhoudelijk als procesmatig.
Duiding van de bovengenoemde berichten kan niet in zijn algemeenheid worden gegeven. Deze dient plaats te vinden vanuit het doel waarvoor deze zijn verspreid en de daarbij geldende kaders.
De politie heeft vorig jaar een nieuw proces ingericht en spelregels bepaald voor het openen en beheren van social media-accounts door politieambtenaren. Daarbij monitort de politie het gebruik van de accounts. In dit vastgestelde beleid is toezicht en handhaving gedefinieerd als verantwoordelijkheid voor zowel de projectleider social media, de afdeling communicatie alsmede de lijnchefs van social media gebruikers.
Wat zijn de doelstellingen van het sociale mediagebruik door de politie?
De politie gebruikt social media zowel in het kader van haar taakuitvoering als bij het geven van voorlichting over haar werkzaamheden. De politie wil door de inzet van social media in verbinding zijn met de burger en de samenleving en daarmee haar prestaties, legitimiteit en dienstverlening vergroten. De doelstellingen die politie hanteert bij het geven van voorlichting via social media over de opsporing zijn neergelegd in de Aanwijzing voorlichting opsporing en vervolging van het openbaar ministerie. Het communicatiebeleid is volgens de aanwijzing gericht op het verstrekken van informatie zowel over actuele onderzoeken en strafzaken als over de prioriteiten bij de aanpak van criminaliteit met als doel het vertrouwen in de rechtsstaat te vergroten.
Wat zijn de geldende richtlijnen voor het sociale mediagebruik door de politie? Op welke wijze wordt naleving van deze richtlijnen door de politie gemonitord?
Zie antwoord op vraag 3.
Indien er geen geldende richtlijnen voor sociale mediagebruik door de politie bestaan, bent u voornemens deze alsnog in te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke wijze is het sociale mediagebruik in lijn met de Wet Politiegegevens?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke wijze wordt door de politie zelf opvolging gegeven wanneer persoonlijke gegevens onnodig in beeld worden gebracht via sociale mediaberichten door de politie? Hoe vaak zijn er het afgelopen jaar beelden om deze reden offline gehaald?
In november 2017 is op Politie.nl een formulier gepubliceerd waarmee burgers bezwaar kunnen maken tegen gepubliceerd beeldmateriaal. Er zijn tot op heden dertien van deze verzoeken om gepubliceerd beeldmateriaal te verwijderen ontvangen. In vijf gevallen betrof het een melding die geen relatie had met het onderwerp. Deze zijn via het reguliere politieproces afgewikkeld. De overige acht formulieren over beeldmateriaal op social media zijn in behandeling bij de verantwoordelijke basisteams. Ook de betreffende diensten Communicatie zijn ingelicht zodat een extra toetsing plaatsvindt. In twee gevallen zijn de berichten inmiddels verwijderd, van de overige zes casussen loopt het onderzoek nog. De melders krijgen zowel een ontvangstbevestiging als een besluit op de behandeling van het verzoek.
Het formulier wordt behandeld door het betreffende basisteam en de Dienst Communicatie. Zij toetsen het bezwaar en nemen het besluit over het al dan niet verwijderen van het beeldmateriaal. De melder krijgt bericht van het betreffende basisteam dat verantwoordelijk is voor de communicatie. Het antwoord wordt per e-mail verzonden of op de door de melder aangegeven benaderingswijze.
Mensen kunnen daarnaast altijd schriftelijk (via internet) of mondeling (via 0900–8844) een klacht indien bij de Afdelingen Veiligheid, Integriteit en Klachten van de politie.
Hoe duidt u de kritiek van de Nederlandse Vereniging van Strafrechtadvocaten dat het sociale mediagebruik van de politie in sommige gevallen in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, te weten de onschuldpresumptie?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe duidt u de kritiek van de Nederlandse Vereniging van Strafrechtadvocaten dat met het sociale mediagebruik van de politie in sommige gevallen de geheimhoudingsplicht geschonden wordt?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze worden politiemensen getraind in het zorgvuldig gebruik van sociale media en het voorkomen van het onnodig in beeld brengen van persoons- en adresgegevens van burgers?
Landelijk is het traject digibewust ingezet voor alle politiemedewerkers en tijdens de basisopleiding van nieuwe politie medewerkers is dit opgenomen in het curriculum. Zowel op de politieacademie als op intranet zijn diverse E-learning modules en webinars beschikbaar. Medewerkers kunnen ook extra training krijgen van de projectleider social media. Tevens is een instructie «beeld op social» opgesteld. Deze trainingen en instructies helpen politiemedewerkers bewust te worden van de wetgeving waar ze zich aan moet houden wanneer ze een beeld op social media willen plaatsen. Zoals aangegeven in het antwoord op vragen 3, 5, 6 en 7 is de politie bezig met nadere instructies voor haar medewerkers.
Wat is de meldings- en/of klachtenprocedure wanneer mensen van mening zijn dat hun privacy door het sociale mediagebruik van de politie onnodig is geschonden? In hoeveel gevallen is opvolging gegeven aan dergelijke meldingen en/of klachten? In hoeveel van deze gevallen is berichtgeving op sociale media door de politie verwijderd?
Zie antwoord vraag 8.
Op welke wijze wordt terugkoppeling gegeven wanneer personen meldingen of klachten indienen met betrekking tot het tonen van hun persoons- of adresgegevens op sociale media door de politie?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u uw uitspraak tijdens het algemeen overleg Politie (personeel) herinneren dat het departement met de politie en het Openbaar Ministerie in gesprek is over privacy van personen in voorlichtingsfilmpjes van de politie? Wat zijn de uitkomsten van deze gesprekken? Bent u bereid de uitkomsten van deze gesprekken aan de Kamer terug te koppelen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Deze gesprekken lopen nog. De politie stelt een nieuwe instructie sociale media op. Daarin wordt opgenomen dat geen tot personen herleidbare gegevens geplaatst kunnen worden voor zover die afkomstig zijn uit de politiesystemen. In andere gevallen zal expliciet toestemming gevraagd worden middels een formulier. De instructie wordt naar verwachting in april formeel vastgesteld.
Het bericht ‘Bajesbewaker bedreigd’ |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bajesbewaker bedreigd»?1
Ja.
Kunt op ophelderen wat er precies op 17 januari jl. heeft plaatsgevonden bij de gevangenis in Alphen aan den Rijn?
Op woensdag 17 januari 2018, omstreeks 16:30 uur, is een anonieme telefonische melding bij de meldkamer van de locatie Maatschapslaan van de penitentiaire inrichting Alphen aan de Rijn (PI Alphen) binnengekomen. De anonieme beller dreigde dat het personeel bij het verlaten van de inrichting met een automatisch machinegeweer zou worden beschoten. De telefonische dreigmelding vond plaats nadat alle gedetineerden op cel waren ingesloten. De politie is onverwijld op de hoogte gesteld en was snel ter plaatse. De politie heeft met behulp van een helikopter in de omgeving gezocht naar verdachte personen en omstandigheden, alvorens het signaal «veilig» af te geven. Op het parkeerterrein van de locatie Eikenlaan signaleerde de politie een verdacht persoon in een voertuig, maar na aanhouding van de persoon bleek er geen verband te bestaan met de melding.
Was de veiligheid van het personeel op enig moment in het geding? Heeft communicatie door gedetineerden met de buitenwereld plaatsgevonden? Zo ja, hoe?
Nee, de veiligheid van het personeel was op geen moment in het geding. Meteen na de anonieme telefonische melding zijn de toegangsdeuren van beide locaties van de PI Alphen gesloten om de veiligheid van het personeel en de bezoekers te kunnen garanderen. Nadat de politie had verklaard dat het veilig was, zijn de toegangsdeuren weer geopend. Communicatie door gedetineerden met de buitenwereld heeft niet plaatsgevonden omdat alle gedetineerden op hun cel waren ingesloten.
Welke maatregelen treft u om dit soort situaties in de toekomst te voorkomen en het personeel te beschermen?
Anonieme telefonische bedreigingen kunnen niet voorkomen worden. Omdat de veiligheid bij DJI altijd voorop staat, neemt DJI voor de afhandeling van incidenten protocollen in acht. Bij incidenten van dit kaliber worden alle gedetineerden altijd ingesloten en hulpdiensten geïnformeerd. Hulpdiensten schatten de situatie in en nemen besluiten die de veiligheid van het personeel, bezoekers en ook gedetineerden moeten waarborgen. Op het incident is door zowel DJI als de politie adequaat gereageerd.
Kunt u al aangeven wat de effecten zijn in het tegengaan van smokkel door gebruik te maken van innovatieve maatregelen zoals bijvoorbeeld security scans, gsm-stoorzenders of anti-drone technologie? Zo nee, wanneer kan de inzet van dit soort apparatuur worden verwacht?
Zoals aangegeven in mijn brief van 22 november 2017 wordt onderzocht of andere toegangscontrole-apparatuur (zoals security scanners) contrabande effectiever kan detecteren.2 Ik zal uw Kamer voor de zomer 2018 deze verkenning doen toekomen.