De hoge OZB-rekeningen voor sportverenigingen en andere Sociaal Belang Behartigende Instellingen (SBBI) |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Harry van der Molen (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat een aantal gemeenten, sportverenigingen eerst onroerendezaakbelasting (ozb) laat betalen en ze dan de mogelijkheid geeft de ozb middels een subsidie weer (gedeeltelijk) terug te krijgen?1
Gemeenten hebben op grond van de Gemeentewet een aantal mogelijkheden om algemene belastingen te heffen, bijvoorbeeld de onroerendezaakbelasting (ozb). Deze opbrengsten zijn samen met andere inkomsten (onder andere de gemeentefondsuitkering) vrij besteedbaar, waarmee gemeenten naar eigen inzicht onder andere hun wettelijke taken kunnen uitvoeren.
De wijze waarop gemeenten gebruikmaken van de mogelijkheden om lokale heffingen in te stellen en de besteding van alle middelen vindt plaats in een lokaal democratisch proces door de gemeenteraad. De gemeenteraad kan het beste aan de hand van de lokale behoeften beoordelen hoe de middelen besteed dienen te worden. De keuze om sportverenigingen middels een subsidie te ondersteunen is aldus een lokale afweging. Daartegenover staat dat de heffing van ozb gebonden is aan uniforme landelijke richtlijnen, waardoor alle sportverenigingen op grond van deze grondslagen gelijk behandeld worden. Het is ten slotte van belang dat indien gemeenten beslissen ozb te heffen de uitgangspunten voor deze heffing in alle gemeenten gelijk toegepast worden.
Deelt u de mening dat het omslachtig en bureaucratisch is om de ozb eerst te heffen en te innen en de ozb dan via een subsidie weer terug te moeten geven?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat een sportvereniging voor een accommodatie in eigendom van een bepaalde waarde vaak drie keer zoveel ozb moet betalen als een eigenaar van een huis moet betalen aan ozb, omdat de accommodatie van een sportvereniging wordt aangemerkt als niet-woning, waarover dan ozb-eigenaarsdeel (hoger dan ozb-eigenaarsdeel voor een woning) en ozb-gebruikersdeel (bestaat niet meer voor een woning) verschuldigd zijn?
De tarieven voor de onroerendezaakbelasting kunnen door de gemeenten zelfstandig worden vastgesteld aan de hand van de lokale behoeften. Hierbij kan uitsluitend een onderscheid worden gemaakt tussen het tarief voor de ozb eigenaren woningen, ozb eigenaren niet-woningen en ozb gebruikers niet-woningen. Binnen deze categorieën kan aldus geen tariefsdifferentiatie plaatsvinden.
Afhankelijk van de lokale situatie kan aldus meer ozb verschuldigd zijn indien een object kwalificeert als niet-woning dan als woning. Hierbij is tevens de eigendomsverhouding voor het desbetreffende object van belang. Indien een sportaccommodatie in eigendom van de gemeente of een afzonderlijke stichting is dan is de sportvereniging uitsluitend het gebruikersdeel verschuldigd. De verhuurder kan deze kosten (ozb eigenaren) vervolgens wel meenemen in de berekening van de huurprijs van de accommodatie.
De beoordeling of voor een SBBI sprake is van aanzienlijke lasten is aldus afhankelijk van een flink aantal specifieke omstandigheden (lokale tarieven, eigendomsverhouding, financiële positie). Dientengevolge kan ik niet beoordelen of in algemene zin sprake is van aanzienlijke lasten. Indien in specifieke gevallen financiële ondersteuning gewenst is, beoordeelt de gemeenteraad op basis van de lokale behoeften of bijvoorbeeld een subsidie verstrekt dient te worden.
Deelt u de mening dat dit voor sportverenigingen, scoutingverenigingen, speeltuinverenigingen, muziekverenigingen en andere sociaal belang behartigde instellingen (SBBI’s) met eigen accommodaties vaak aanzienlijke lasten kunnen zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het wel wenselijk is dat gemeentes de ozb voor sportverenigingen en SBBI’s kunnen verminderen?
Een aanpassing van de Gemeentewet vind ik op dit moment niet nodig. Gemeenten stellen zelf de OZB-tarieven vast voor woningen en niet-woningen. De tarieven voor SBBI’s (niet-woningen) hoeven niet hoger te zijn dan de tarieven voor woningen. Gemeenten kiezen hier zelf voor. Zij kunnen derhalve ook zelf kiezen om de tarieven voor niet-woningen te verminderen. Deze keuze ligt bij de gemeenten omdat zij dit kunnen bepalen aan de hand van de lokale behoeften. Op basis van de huidige wetgeving kunnen gemeenten derhalve het ozb-tarief voor de SBBI’s (niet-woningen) gelijkstellen aan het ozb-tarief voor woningen.
Bent u bereid de Gemeentewet zo aan te passen dat gemeenten de mogelijkheid krijgen de accommodatie van SBBI’s te belasten tegen het tarief van woningen in de ozb?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid de Gemeentewet zo aan te passen dat gemeenten expliciet de mogelijkheid krijgen de accommodatie van SBBI’s een vrijstelling van de ozb te geven (voor zover dat onder artikel 220d van de Gemeentewet nog niet mogelijk is)?
Een algehele ozb-vrijstelling voor de SBBI’s vind ik niet wenselijk. Zoals uit de beantwoording van de voorgaande vragen blijkt, beschikken gemeenten over verschillende mogelijkheden om op basis van de lokale behoeften te bepalen of en hoe SBBI’s ondersteund moeten en / of kunnen worden. De vaststelling van de ozb-tarieven en bijvoorbeeld de subsidiemogelijkheden leiden ertoe dat gemeenten zelfstandig op de lokale situatie afgestemd maatwerk kunnen leveren aan de SBBI’s. Een algehele ozb-vrijstelling voor SBBI’s zou deze huidige praktijk ondermijnen.
Tot slot leidt een algehele ozb-vrijstelling voor de accommodaties van SBBI’s er niet in alle gevallen toe dat de vrijstelling directe gevolgen heeft voor de SBBI’s, omdat de eigendomssituatie hierbij van belang is. Een algehele ozb-vrijstelling heeft daarmee dan ook niet het gewenste effect voor alle SBBI’s.
De overname chipbedrijf NXP door Qualcomm |
|
Tom van der Lee (GL), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «U.S. Calls Broadcom’s Bid for Qualcomm a National Security Risk»?1
Ja.
Wat is de reden dat de regering van de Verenigde Staten de vijandige overname van chipfabrikant Qualcomm door Broadcom blokkeert in verband met risico voor de nationale veiligheid? Bent u het eens met deze beslissing?
De President van de VS heeft op 12 maart de door Broadcom Limited (gevestigd in Singapore) nagestreefde overname van het Amerikaanse bedrijf Qualcomm Incorporated verboden op basis van overwegingen van nationale veiligheid. De President van de VS heeft deze beslissing genomen op basis van een vertrouwelijk advies van het Committee on Foreign Investment in the United States (CFIUS). Vanwege de vertrouwelijkheid van het CFIUS-rapport is niet bekend op welke gronden CFIUS tot het advies aan de President is gekomen. Ik heb om die reden geen oordeel over deze beslissing.
Zijn er elementen in het besluit van de Verenigde Staten die ook aanleiding kunnen geven om extra onderzoek te laten doen naar de overname van het chipbedrijf NXP door Qualcomm, bijvoorbeeld op het gebied van nationale veiligheid en vitale infrastructuur?
Kunt u aangeven wat precies de verschillen zijn tussen de overnamepoging van chipfabrikant Qualcomm door Broadcom en de overnamepoging van NXP door Qualcomm op het gebied van nationale veiligheid en vitale infrastructuur?
Kan worden gesteld dat er sprake is van vitale infrastructuur, omdat NXP 5G-technologie ontwikkelt die nodig is voor bijvoorbeeld zelfrijdende auto’s en zich ook bezig houdt met chips om bijvoorbeeld paspoorten te kunnen lezen?
Ziet u negatieve consequenties die kunnen ontstaan door de overname van NXP door Qualcomm? Zo ja, welke?
Vindt u het een belangrijk element dat Clarivate Analytics het bedrijf NXP in de top 100 heeft opgenomen van de Global Innovators? Zo ja, neemt u dit mee in uw afweging voor wat betreft de overname?
Bent u bereid om voorwaarden te stellen aan de overname van chipbedrijf NXP door Qualcomm?
Wat vindt u ervan dat Qualcomm toestemming krijgt van de Europese Commissie om NXP over te nemen, terwijl tegelijkertijd het bedrijf een boete van 997 miljoen euro opgelegd krijgt door de Europese Commissie omdat het bedrijf van 2011 tot 2016 de Europese antikartelwetten heeft overtreden?
Indien een mededingingsautoriteit een overtreding van de mededingingsregels heeft vastgesteld kan een sanctie worden opgelegd in de vorm van een boete. In het geval van Qualcomm heeft de Europese Commissie een boete opgelegd voor een overtreding van het verbod op misbruik van een economische machtspositie. Bij beoordelingen door mededingingsautoriteiten van voorgenomen concentraties worden de risico’s voor de mededinging als gevolg van de voorgenomen concentratie onderzocht en meegewogen. Eventuele overtredingen van de wet, waaronder de mededingingswetgeving, worden niet opnieuw gesanctioneerd.
Maakt u zich zorgen om geheel afhankelijk te worden van bedrijven in de Verenigde Staten of China met betrekking tot autobatterijen bij elektrisch rijden? Zo nee, waarom niet?
Eurocommissaris Maros Šefčovic (Energie Unie) heeft initiatieven genomen die de ontwikkeling van een batterij-industrie in Europa stimuleren. De Nederlandse industrie heeft goede kansen hierop aan te haken en economische kansen te verzilveren. Ik maak me geen zorgen.
Waarom maakt de Europese Commissie zich wel zorgen over het aandeel van Europa van batterijen voor elektrische auto’s, maar lijkt de Europese Commissie zich geen zorgen te maken over het aandeel 5G-technologie in Europa voor zelfrijdende auto’s?2
5G-technologie is relevant voor de ontwikkeling van nieuwe diensten en dienstverleningsconcepten, waaronder toepassing daarvan in zelfrijdende auto’s. De Europese Commissie ondersteunt de ontwikkeling en uitrol van 5G. Dit gebeurt onder meer via het publiek-private samenwerkingsprogramma 5GPPP3, het harmoniseren van frequentiebanden voor de uitrol van 5G, en het door de lidstaten beschikbaar stellen van die frequenties.4 Dit moet er aan bijdragen dat de EU een leidende positie verkrijgt met betrekking tot 5G.
Het document ‘Aantallen beschut werkplekken per gemeenten 2018 en 2019’ |
|
Chantal Nijkerken-de Haan (VVD) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het document «Aantallen beschut werkplekken per gemeenten 2018 en 2019»?1
Ja.
Kunt u toelichten hoe deze aantallen per gemeente tot stand zijn gekomen?
De aantallen zijn tot stand gekomen op basis van historische gegevens met betrekking tot de instroom in de Wsw wachtlijst 2012–2014 en de instroom in de Wajong werkregeling in die jaren in de verschillende gemeenten. Per gemeente is berekend hoe groot die instroom is als percentage van de totale instroom in die twee regelingen in die drie jaren. Dit percentage is gebruikt voor de verdeling van de totale aantallen beschut werkplekken per jaar in een oplopende reeks over de gemeenten tot de 30.000 in de structurele situatie. Voorbeeld: als een gemeente in de jaren 2012–2014 5% van de instroom in Nederland in de Wsw wachtlijst en de Wajong werkregeling genereerde, dan krijgt die gemeente in 2018 5% van het totale aantal plaatsen van 4600 toegewezen in de ministeriele regeling.
In de oorspronkelijke raming (en de beschikbare middelen) is rekening gehouden met 6.500 plekken eind 2018. Omdat gemeenten in 2015 en 2016 echter veel minder plekken hebben gerealiseerd dan het aanvankelijk vastgestelde aantal werkplekken, is in overleg met de VNG deze oorspronkelijke reeks aangepast. Er is een ingroeipad vastgesteld waarbij gemeenten de «achterstand» van 3.000 plekken die in 2015 en 2016 is ontstaan, in vijf jaar mogen inlopen. In 2021 is dan weer sprake van dezelfde ultimo stand als waarvoor financiële middelen worden verstrekt.
Klopt het dat gemeenten oplopende middelen beschikbaar hebben gekregen om het vastgestelde aantal werkplekken te kunnen realiseren?
Ja.
Is dit budget exact afgestemd op het aantal werkplekken, zoals deze zijn vastgesteld in het betreffende document?
Nee, gemeenten krijgen meer geld. Het budget sluit namelijk aan bij de oorspronkelijke oplopende reeks. Doordat gemeenten de achterstand in 5 jaar mogen inlopen ontstaat voor gemeenten de eerste jaren (tot en met 2021) financiële ruimte binnen de integratie-uitkering sociaal domein.
Het budget volgt de oorspronkelijke (hogere) aantallen. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat gemeenten verplicht zijn beschut werk te bieden aan iemand die een beschikking «beschut werk» heeft gekregen van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), in ieder geval voor zover dit past binnen het aantal vastgestelde werkplekken door de rijksoverheid?
Ja.
Hoe kan het dat een achttal gemeenten volgens deze vastgestelde lijst ultimo 2018 nul plekken en voorlopig in 2019 eveneens nul plekken hoeven te realiseren?
Er zijn drie gemeenten in Nederland waar in de jaren 2012–2014 niemand op de Wsw wachtlijst is gekomen of een Wajong werkregeling heeft gekregen. Deze gemeenten delen daarom niet mee in de verdeling van de plekken. Daarnaast zijn er vijf gemeenten waar maar enkele personen zijn ingestroomd in die regelingen. Afgerond zijn dit dan nul plekken. Op termijn zal voor deze gemeenten, gezien het oplopende budget, dus nul in één of twee veranderen. Het betreft hier kleine gemeenten. Zo zal de gemeente Haarlemmerliede Spaarnwoude naar verwachting 1 plek in de ministeriele regeling krijgen in 2019.
Hoe rijmt u dit met het oplopende budget dat de rijksoverheid beschikbaar stelt aan gemeenten?
Zie antwoord vraag 6.
Krijgen de betreffende gemeenten die in 2018 en 2019 nul plekken beschikbaar hoeven te stellen wel of geen middelen voor het realiseren van beschutte werkplekken vanuit de rijksoverheid?
Drie gemeenten krijgen geen middelen, zie vraag 7. Bij de overige gemeenten gaat het om een afronding van een gedeelte van een plek (bijvoorbeeld middelen voor 0,43 plek). Daarbij moet bedacht worden zoals bij vraag 4 aangegeven, dat vanwege het ingroeipad, gemeenten in de periode 2015–2020 meer middelen ontvangen dan voor de in de ministeriele regeling aangegeven aantallen. Gemeenten hebben de beleidsvrijheid om ook andere middelen aan te wenden voor beschut werk.
Bent u bereid de gemeenten die nu volgens de lijst nul plekken hoeven te realiseren alsnog op te roepen een werkplek te realiseren indien er een specifiek verzoek voorligt?
Een gemeente die volgens de lijst nul plekken hoeft te realiseren, heeft de beleidsvrijheid dit wel te doen. Dit sluit ook aan bij het principe van maatwerk. Ik ben bereid gemeenten op deze mogelijkheid te attenderen.
Bent u bereidt de vastgestelde lijst aan te passen en bij gemeenten die nu nul plekken hoeven te realiseren dit aantal op minimaal één vast te stellen?
Ja, ik ben bereid te onderzoeken hoe dit met ingang van 2019 aangepast kan worden. Het zou dan betekenen dat ook deze gemeenten tenminste een plek beschut werk moeten creëren als zich een inwoner met een positief advies beschut werk meldt. Dit betekent een zeer beperkte herverdeling van deze plekken, binnen een totaal aantal plekken van 6.000 eind 2019.
Wat is nu de reactie van een gemeente wanneer een inwoner van de betreffende gemeente zich meldt met een indicatie beschut werk en de gemeente volgens de lijst geen beschutte werkplekken hoeft te realiseren? Welke verplichting heeft de betreffende gemeente dan?
In een dergelijk geval is een gemeente niet verplicht deze inwoner een beschut werkplek te bieden. Hij kan het echter wel doen; dit is de gemeentelijke beleidsvrijheid en dit sluit ook aan bij het principe van maatwerk.
Het bericht ‘Pand Groningse fietsenmaker in beslag genomen om koopzondagenruzie’ |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Pand Groningse fietsenmaker in beslag genomen om koopzondagenruzie»?1
Ja.
Wat vindt u van de druk die de Vereniging van Eigenaren (VvE) uitoefent door het pand van de kleine winkelier in beslag te nemen? Deelt u de mening dat dit een disproportionele maatregel is in deze situatie?
Een beslaglegging is een instrument waarvan het gebruik al aangeeft dat partijen helaas niet nader tot elkaar gekomen zijn. Het is echter niet aan mij om een oordeel te vellen over of een maatregel disproportioneel is. De winkelier is door de rechter verplicht de boetes te betalen.2 Wanneer de in het ongelijk gestelde partij de uitspraak niet nakomt, biedt het Burgerlijk Wetboek de mogelijkheid om als tegenpartij executiemaatregelen te nemen. De VvE heeft in dit geval gebruik gemaakt van de in het Burgerlijk Wetboek ter beschikking gestelde instrumenten en beslag gelegd op het pand. Indien de winkelier de boetes niet direct na uitspraak wilt betalen, kan de winkelier wel verzoeken tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis nadat hij hoger beroep heeft aangevraagd. Als dit wordt toegewezen, mag de winkelier eerst het hoger beroep afwachten.
Deelt u de mening dat de kleine winkelier te weinig beschermingsmaatregelen heeft om zich te verweren bij een conflict met de VvE?
In het Burgerlijk Wetboek is voor beide partijen opgenomen welke instrumenten zij tot hun beschikking hebben. De legitimiteit van de inzet van deze instrumenten kan vervolgens worden voorgelegd aan een rechter. Ons rechtssysteem bevat voldoende waarborgen voor beide partijen en dus ook voor de kleine winkelier.
Bent u bereid om de VvE terug te fluiten en na te gaan of de inbeslagname van het pand ongedaan kan worden gemaakt? Bent u bereid om na te gaan of de gemeente bemiddelend kan optreden in deze kwestie?
De gemeente Groningen is reeds betrokken bij de situatie in winkelcentrum de Paddepoel. Het is verder aan de rechter om te bepalen of de inbeslagname ongedaan moet worden gemaakt, zie daarvoor ook de antwoorden op de vragen 2 en 3.
Op welke wijze zal het wetsvoorstel dat u in voorbereiding heeft de kleine winkelier beter beschermen tegen de macht van de VvE? Welke les kan worden getrokken uit de huidige ontstane situatie en hoe neemt u dat mee in uw wetsvoorstel?
De huidig ontstane situatie laat nog eens zien dat goed overleg tussen beide partijen van belang is. Het is nooit de bedoeling geweest van de Winkeltijdenwet om ondernemers de plicht op te leggen om open te gaan. De voorgenomen aanpassing garandeert dat de ondernemersvrijheid niet wordt beperkt door eenzijdig opgelegde wijzigingen van openingstijden met daaraan gekoppelde boetes. De positie van de kleine winkelier wordt met voorgenomen aanpassing dus versterkt. In Nederland geldt verder wel dat partijen vrij zijn af te spreken wat zij willen. Als er een afspraak is gemaakt moeten partijen zich houden aan wat zij contractueel vastleggen («afspraak is afspraak»).
De werkwijze van het Centraal Bureau Rijvaardigheid |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat er voor de verlenging van het rijbewijs voor ouderen (leeftijd 75+) een gezondheidsverklaring vereist is?1
Ja.
Waarom moet de administratieve afhandeling van de ingediende gezondheidsverklaring, nadat er een ontvangstbevestiging is ontvangen, vervolgens nog vrij lang duren?
CBR moet op grond van het Reglement Rijbewijzen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de gezondheidsverklaring reageren. In veel gevallen wordt dan meteen een Verklaring van geschiktheid afgegeven. CBR heeft soms aanvullende informatie nodig van een medisch specialist om een besluit te kunnen nemen. Ook is soms een rijtest nodig om in de praktijk te beoordelen of iemand op een veilige en verantwoorde manier aan het verkeer deel kan nemen. In deze gevallen is de doorlooptijd langer dan vier weken.
Klopt het dat op de website van het CBR wordt geadviseerd de aanvraag tijdig in te dienen? Kunt u aangeven waarom een termijn van vier maanden niet ongebruikelijk is? Wat valt er te doen aan deze termijn en herkent u het beeld dat het lang duurt?
Het klopt dat op de website wordt geadviseerd om tijdig de aanvraag in te dienen. De RDW stuurt daarnaast ongeveer 4 maanden voordat het rijbewijs verloopt een brief aan de rijbewijshouder met informatie over de procedure. Daarin wordt geadviseerd om tijdig te starten met de procedure. De reden hiervoor is dat de procedure in sommige situaties tot vier maanden kan duren. Dit is met name het geval als iemand een of meerdere specialisten moet bezoeken voor een nader onderzoek of wanneer een rijtest moet worden ingepland en afgenomen. Het CBR heeft geen invloed op de termijn waarbinnen een rijbewijshouder bij een arts terecht kan voor aanvullend onderzoek. Door deze onvoorspelbaarheid is het wenselijk tijdig met de procedure te starten, zodat wordt voorkomen dat iemand tijdelijk geen geldig rijbewijs heeft.
Bent u van plan maatregelen te nemen om de doorlooptijd te versnellen, zodat ook ouderen niet langer hoeven te wachten dan noodzakelijk is? Zijn u soortgelijke gevallen bekend, of betreft het hier slechts enkele incidenten?
Ik heb met het CBR prestatieafspraken gemaakt. CBR moet zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen vier weken reageren na ontvangst van de gezondheidsverklaring. Zoals toegelicht in de antwoorden op vraag 2 en 3 zijn soms meerdere stappen nodig om een besluit te kunnen nemen. Dan is de totale doorlooptijd langer dan vier weken.
Het CBR heeft geïnvesteerd in extra capaciteit, efficiëntere processen, maar ook in het verbeteren van de ondersteunende informatiesystemen. Ik verwacht dat dit een positief effect heeft op de prestaties.
De uiterste afrekendatum van warmteverbruikers |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat in de Warmtewet de uiterste afrekendatum niet is geregeld, waardoor warmteleveranciers nog in december een rekening kunnen sturen?
Het klopt dat de Warmtewet en de onderliggende regelgeving geen bepalingen bevatten ten aanzien van de maximale termijn waarbinnen een nota als bedoeld in artikel 2, tweede lid van de wet dient te worden verstrekt. Dit betekent echter niet automatisch dat leveranciers zeer lang kunnen wachten met het verstrekken van de nota. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Warmtewet zijn leveranciers namelijk verplicht om warmte te leveren tegen redelijke voorwaarden. Hiervan maakt ook de termijn waarbinnen een eindafrekening wordt verstrekt onderdeel uit.
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat de rekening voor warmte pas zo laat kan worden gestuurd, omdat warmteverbruikers dan veelal onverwacht worden geconfronteerd met de rekening voor warmte aangezien die in het verleden eerder in het jaar kwam? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening. In het kader van de evaluatie van de Warmtewet is geconstateerd dat het ontbreken van regels omtrent de uiterste datum van het verzenden van de eindafrekening (de jaarlijkse energierekening en de eindafrekening bij beëindiging van de overeenkomst) een knelpunt vormt. Dit knelpunt los ik op met de wijziging van de Warmtewet die vorige maand door uw Kamer is aangenomen en de bijbehorende onderliggende regelgeving.
Bent u bereid zo snel mogelijk een uiterste afrekendatum in de Warmtewet te regelen, bijvoorbeeld zes weken (vóór 12 februari van elk jaar), zoals ook wordt gehanteerd bij de afrekening van gas en elektriciteit? Zo nee, waarom niet? Wilt u tot die tijd in gesprek gaan met warmteleveranciers om ervoor te zorgen dat warmteverbruikers op tijd de rekening krijgen?
Ja. In het voorstel tot wijziging van de Warmtewet is een grondslag opgenomen op grond waarvan bij lagere regelgeving eisen kunnen worden gesteld aan de termijn waarbinnen de eindafrekening moet worden verstrekt. Hiertoe wordt in het voorstel tot wijziging van het Warmtebesluit bepaald dat de termijn waarbinnen de leverancier een nota dient te verstrekken 6 weken is na afloop van het jaar waarop de nota betrekking heeft of ingeval van een eindafrekening 6 weken na de dag van beëindiging van de leveringsovereenkomst.
Voor de periode tot het van kracht worden van de gewijzigde regelgeving kunnen warmteleveranciers op grond van de algemene verplichting om warmte te leveren tegen redelijke voorwaarden worden aangesproken op de wenselijkheid om een jaarafrekening of eindafrekening binnen een redelijke termijn aan de verbruiker te verstrekken.
Klopt het dat er nu geen enkel dwangmiddel is voor warmteverbruikers om de afrekening van warmtelevering binnen redelijke tijd te verkrijgen? Zo nee, welke dwangmiddelen zijn er dan? Zo ja, bent u bereid te werken aan het creëren van deze dwangmiddelen?
Wanneer een leverancier, nadat hij daar door de verbruiker op is aangesproken, niet binnen een redelijke termijn een nota verstrekt kan de verbruiker de geschillencommissie of huurcommissie waar zijn leverancier bij is aangesloten inschakelen. Uiteindelijk kunnen geschillen ook worden voorgelegd aan de rechter. Ik verwacht dat de geschillencommissie, huurcommissie of rechter bij de beoordeling van geschillen over de termijn voor het verstrekken van een nota elementen van redelijkheid in de afweging zullen meenemen.
Mede gelet op het feit dat in het voorstel tot wijziging van het warmtebesluit een uiterste termijn is opgenomen, zie ik geen reden om aanvullende maatregelen te nemen.
De gevoeligheid van de eendenhouderij voor vogelpest |
|
Femke Merel Arissen (PvdD), Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de analyse van hoogleraar epidemiologie Stegeman dat het geen toeval is dat de pluimveebedrijven waar de afgelopen periode vogelgriep is uitgebroken vaak eendenbedrijven zijn? Onderschrijft u zijn analyse dat eenden nou eenmaal gevoeliger zijn voor dit virus dan kippen?1
Ja. Professor Stegeman is ook voorzitter van de Deskundigengroep Dierziekten. Deze groep beoordeelt voor mij de risico’s met betrekking tot dierziekten, zoals vogelgriep. Professor Stegeman geeft in dit artikel van een jaar geleden aan dat een vogelgriepvirus gemakkelijker van eend op eend over slaat dan bijvoorbeeld van een eend op een kip. Ik neem dat graag aan van een professor in de epidemiologie.
Heeft u gezien dat de pluimveesector lang heeft gedacht dat eenden niet snel besmet zouden raken met een vogelgriepvirus, maar dat zij nu moet vaststellen dat eenden juist zeer gevoelig zijn voor vogelgriep?2
Experts hebben al eerder aangegeven dat eenden gemakkelijker dan bijvoorbeeld kippen besmet kunnen worden met vogelgriepvirussen. De ziekteverschijnselen zijn vaak minder duidelijk bij eenden. Wilde watervogels en zeker ook wilde eenden zijn een natuurlijk reservoir voor vogelgriepvirussen.
Kunt u bevestigen dat de variant H5N6 een mengvorm is van een hoogpathogene H5-variant en een laagpathogeen N6-type en dat dit een relatief nieuwe en gevaarlijke vorm lijkt in Nederland?
Analyses van de sequenties van genetisch materiaal van de in de EU gevonden hoogpathogene vogelgriep (HPAI) H5N6 virussen laten zien dat dit virus hoogstwaarschijnlijk in Noord-Europa is ontstaan uit een HPAI H5N8 virus en een ander vogelgriepvirus met een N6 segment. Het virus bevat geen genetische markers, die worden gevonden in bekende zoönotische vogelgriepvirussen. Met vogelgriepvirussen moet je altijd voorzichtig omspringen. Daarom mag personeel, dat wordt ingezet bij ruimingen, alleen met speciale maskers de stal van een besmet bedrijf in en wordt dit personeel en de eigenaren van de besmette bedrijven gevolgd door de GGD. Er zijn tot op heden geen humane gevallen bekend van dit Europese HPAI H5N6 virus.
Erkent u de risico’s voor de volksgezondheid als virussen die op zichzelf geen probleem zijn bij trek- en watervogels via de (pluim)veehouderij kunnen overslaan op de mens? Zo ja, welke risico’s ziet u? Zo nee, waarom niet?
Zoönotische virussen, die voorkomen in wilde en gehouden dieren, vormen een risico voor de volksgezondheid. Ik onderken het belang van de One Health aanpak en daarom financier ik samen met mijn collega van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport het Dutch Wildlife Health Centre (DWHC). Dit centrum volgt dierziekten en zoönosen bij wild. We hebben de afgelopen jaren gezien, dat HPAI virussen met trekvogels «meeliften» en vervolgens pluimveebedrijven in West-Europa besmetten. Als deze virussen zoönotische eigenschappen hebben, kunnen ook mensen worden besmet. Om dit risico zo veel mogelijk te beperken proberen we in Nederland besmettingen van pluimveebedrijven te voorkomen en adequaat te bestrijden, bijvoorbeeld door bioveiligheidsmaatregelen en het instellen van een ophokplicht tijdens risicoperioden, door een besmetting vroeg te ontdekken (door intensieve monitoring en een early warning systeem met een wettelijke basis) en snel te beheersen (door het snel ruimen van besmette bedrijven en het instellen van een gebied met vervoersbeperkingen rond besmette bedrijven). En door het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek vergroten we de kennis over vogelgriep. En die kennis wordt gebruikt om de preventie en bestrijding te verbeteren.
Erkent u dat de risico’s voor de volksgezondheid aanmerkelijk kleiner zouden zijn zónder grote concentraties voor vogelgriep gevoelige dieren in de (pluim)veehouderij?
Een vogelgriepvirus spreidt gemakkelijker in een gebied met een grote concentratie aan pluimvee en pluimveebedrijven, zoals de Gelderse Vallei. Dit is ook wetenschappelijk aangetoond met de gegevens van de vogelgriepuitbraken in 2003. Wanneer een vogelgriepvirus wordt geïntroduceerd in een dergelijk gebied, is de kans reëel dat ook buurbedrijven worden besmet. Deze kans is geringer in gebieden met weinig pluimvee en pluimveebedrijven. Met een goede bioveiligheid, het snel vinden van een vogelgriepbesmetting (voordat het virus de kans krijgt om sterk te vermeerderen en te spreiden) en het leveren van maatwerk bij de bestrijding (bijvoorbeeld het ruimen van buurtbedrijven in pluimveedichte gebieden) wordt de spreiding van vogelgriepvirussen tussen bedrijven beperkt. Dit wordt op dit moment in Nederland goed ingevuld.
Ervaringen in onder andere Azië hebben geleerd, dat tot nu toe mensen vrijwel alleen met zoönotische vogelgriepvirussen, zoals het H5N1 virus, worden besmet door intensieve contacten met besmette vogels (eigenaren of klanten op pluimveemarkten). Deze directe contacten met ziek pluimvee zijn in Nederland beperkt tot bijvoorbeeld de eigenaar van het pluimveebedrijf en de dierenarts. Een groter aantal HPAI-uitbraken in Nederland heeft automatisch tot gevolg dat meer mensen contact zullen hebben met het virus en dat zal het risico voor de volksgezondheid daarom enigszins verhogen.
Kunt u uiteenzetten hoe vaak de afgelopen jaren op een vleeseendenbedrijf vogelgriep is uitgebroken, en hoe dit zich (procentueel) verhoudt tot uitbraken in de vleeskuiken- en kippenhouderijen?
De kans op een uitbraak met vogelgriep op een bepaald pluimveebedrijf heeft te maken met een aantal risicofactoren, zoals de locatie van het bedrijf (aanwezigheid van open water en concentraties van wilde watervogels, pluimveedichtheid), het type bedrijf (aanwezigheid van een uitloop, productietype) en de implementatie van bioveiligheidsmaatregelen. Er zijn sinds 2014 17 pluimveebedrijven met HPAI besmet, voor zover bekend allemaal vanuit wilde vogels. Vier van deze bedrijven waren eendenbedrijven, waarvan er één twee keer is besmet en één drie keer. Deze aantallen zijn klein en er spelen meerdere risicofactoren een rol. Het is daarom niet verantwoord harde conclusies te verbinden aan de vergelijking tussen deze besmette eendenbedrijven en de overige uitbraken in Nederland.
Het is vanuit een andere analyse, die gedaan is met veel grotere aantallen uitbraken van laagpathogene vogelgriepvirussen, bekend dat eenden- en kalkoenenbedrijven een hogere introductiekans hebben (zie bijlage: Risk for Low Pathogenicity Avian Influenza Virus on Poultry Farms, the Netherlands, 2007–2013. Voor eendenbedrijven spelen daarbij twee factoren een rol. Eenden worden gemakkelijker met een vogelgriepvirus besmet (zie antwoord 1 en 2) en door de manier waarop eenden worden gehouden is er meer contact met het erf, dan bijvoorbeeld op vleeskuikenbedrijven.
Kunt u bevestigen dat vleeseenden in de Nederlandse veehouderij niet buiten komen? Zo ja, erkent u dat de ophokplicht dus geen effectieve maatregel is om besmetting te voorkomen? Zo nee, hoe zit het dan?
Eenden worden in Nederland binnen gehuisvest. De ophokplicht is een effectieve maatregel om uitbraken met vogelgriep te voorkomen. Dit wordt door het onderzoek, dat in het antwoord op 6 werd genoemd, onderbouwd. Helaas worden hiermee niet alle uitbraken van vogelgriep voorkomen. Het vogelgriepvirus kan ook in een stal worden geïntroduceerd door bijvoorbeeld onvoldoende of onachtzaamheid in de bioveiligheidsmaatregelen, via de ventilatie en met ongedierte.
Bent u bekend met het bericht «Eendenhouder is geen rommelaar» waarin aandacht wordt besteed aan de eendenhouderij in Kamperveen waar deze week voor de derde keer binnen vier jaar vogelgriep is aangetroffen?3
Ja.
Is het waar dat de eenden op dit bedrijf nooit in aanraking komen met de buitenlucht en dat er strikte hygiëne in acht wordt genomen bij het binnenbrengen van strooisel? Zo ja, hoe beoordeelt u dat al deze maatregelen kennelijk niet kunnen voorkomen dat in de afgesloten stal gehouden eenden besmet raken met het gevaarlijke vogelgriepvirus?
Eenden worden in Nederland binnen gehuisvest en komen via een ventilatiesysteem in aanraking met de buitenlucht. Op de Nederlandse pluimveebedrijven en ook op eendenbedrijven wordt over het algemeen serieus omgesprongen met hygiëne en bioveiligheid. Sinds 2014 zijn alle besmette bedrijven door de faculteit diergeneeskunde bezocht om na te gaan wat de mogelijke insleeproute op de bedrijven geweest kan zijn. Er werden geen opvallende gebreken in de bioveiligheid vastgesteld. Een vogelgriepvirus kan op verschillende manieren een pluimveestal binnen komen (zie ook antwoord 7). Met bioveiligheidsmaatregelen wordt de kans op insleep van vogelgriep verkleind. Het eerder aangehaalde onderzoek in het antwoord op 6, geeft aan dat de kans op insleep op een vermeerderingsbedrijf de helft is ten opzichte van een gewoon legbedrijf. De hogere bioveiligheid op vermeerderingsbedrijven verklaart dit verschil. Het is onmogelijk pluimveebedrijven hermetisch af te sluiten van de buitenwereld. De kans op insleep zal daarom nooit nul worden. Maar het voorbeeld van het vermeerderingsbedrijf toont aan dat er nog steeds winst is te behalen.
Acht u het denkbaar dat de welzijnsproblemen in de eendenhouderij, onder meer veroorzaakt door het feit dat de dieren niet in staat worden gesteld hun natuurlijke gedrag te vertonen, de dieren (nog) vatbaarder maakt voor ziektes en virussen? Zo nee, kunt u het uitsluiten?
Het is aannemelijk dat welzijnsproblemen invloed hebben op de algemene weerstand van dieren en mensen. HPAI heeft een zeer grote besmettelijkheid en ziekmakend vermogen. Een betere weerstand van kippen of eenden voorkomt of beperkt de gevolgen van deze ziekte niet.
Bent u bekend met het bericht «Vogelgriep: pijnlijke keuzes zijn nodig», waarin de auteur stelt dat «jaarlijkse uitbraken van de gevaarlijke variant» van vogelgriep op den duur niet vol te houden zijn en dat «pijnlijke keuzes» nodig zijn, zoals een einde aan de eendenhouderij in bepaalde gebieden?4
Ja.
Deelt u de analyse in dit artikel dat het niet zo verstandig is om grote aantallen eenden te houden in de buurt van waterrijke gebieden?
Vanaf 30 maart jl. heb ik Nederland onderverdeeld in regio’s met een hoog en laag risico voor de insleep en verspreiding van vogelgriep, omdat er wat betreft de insleep van HPAI geografische risico’s zijn. Daarnaast spelen andere factoren een rol (zie antwoorden op 5 en 6). Ieder pluimveebedrijf moet rekening houden met al deze risicofactoren.
Ik heb u eerder, bijvoorbeeld in mijn Kamerbrief van 13 februari jl., geïnformeerd over het traject toekomstvisie pluimveesector met betrekking tot vogelgriep. In dit traject werken de pluimveesector, de Dierenbescherming en het Ministerie van LNV samen aan strategieën, waarmee de schade door de voortdurende dreiging van hoogpathogene vogelgriep vanuit wilde vogels kan worden beperkt. Deze zomer zal als eindproduct een «roadmap vogelgriep» worden opgeleverd met alle acties voor de komende jaren. In dit traject wordt deze ook meegenomen.
Bent u bereid om zowel dieren als de volksgezondheid te beschermen door te kiezen voor een bronaanpak en de eendenhouderij te sluiten in Nederland? Zo nee, hoe verantwoord vindt u het om de kennelijk erg gevoelige eendenhouderij in de benen te houden in ons dichtbevolkte land?
Ik ben niet van plan de eendenhouderij te verbieden in Nederland. Zoals u in mijn antwoorden kunt lezen, zitten er veel aspecten aan vogelgriep met betrekking tot de pluimveehouderij in Nederland (inclusief de eendenhouderij).
Juist vanwege dat complexe karakter heb ik samen met dierenbescherming en pluimveesector het traject toekomstvisie pluimveehouderij gestart.
Bacteriofagen |
|
Nine Kooiman |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Welke stappen zijn er volgens u nodig om magistrale bereiding van bacteriofagen in ziekenhuizen voor individuele behandeling en evaluatie van effectiviteit op korte termijn mogelijk te maken?1
Magistrale bereiding van bacteriofagen voor individuele behandeling in ziekenhuizen is in principe mogelijk. Hiervoor is een aantal voorwaarden en stappen van belang. Ten eerste moet een bevoegd arts vaststellen dat behandeling met (een cocktail van meerdere) bacteriofagen de best passende behandeling is voor een individuele patiënt. De apotheker moet beoordelen of de benodigde bacteriofagen voorhanden zijn, of de kwaliteit en veiligheid ervan voldoende geborgd zijn, en hoe de bacteriofagen verwerkt kunnen worden in het gewenste eindproduct. Hiervoor dient dus een biobank voorhanden te zijn met een voldoende grote verzameling van verschillende bacteriofagen, die voldoet aan kwaliteitsnormen.
Voor een gedegen evaluatie van de werkzaamheid van fagenbehandeling is magistrale bereiding niet de eerst aangewezen route. Onderzoek naar de werkzaamheid dient systematisch plaats te vinden, bij voorkeur in de setting van een klinisch onderzoek. Op die manier kan de ontwikkeling van fagen tot een registreerbaar geneesmiddel onderzocht worden. Klinisch onderzoek moet aan de wettelijke regels voldoen, waaronder de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen (Wmo) en Good Clinical Practices (GCP) eisen.
Bent u bekend met de aanpak in België, waar een bacteriofagentherapie beschikbaar wordt gesteld via magistrale bereiding?2
Ja, ik heb kennis genomen van het artikel over de aanpak in België. Belgische onderzoekers hebben initiatief genomen om een landelijke aanpak uit te werken.
In deze aanpak worden de bacteriofagen opgekweekt in een gecontroleerde omgeving, volgens een gedocumenteerde en geaccepteerde werkwijze. Een geaccrediteerd laboratorium voert een onafhankelijke kwaliteitstoets uit. Vervolgens worden de bacteriofagen geleverd aan een ziekenhuisapotheek.
Kunt u reageren op de werkwijze van het beschikbaar stellen van bacteriofagen via magistrale bereiding in België, zoals beschreven in het artikel The Magistral Phage?3
Zie antwoord vraag 2.
Is deze werkwijze ook toepasbaar in Nederland? Zo ja, wat is er nodig om dit in Nederland te implementeren? Zo neen, kunt u toelichten waarom niet?
Of een bereidende apotheker in Nederland in staat is om van de fagen een geschikt eindproduct te maken is op basis van de beschikbare info niet te beoordelen. Het gaat om ingewikkelde processen waar nog veel onzekerheid over bestaat. Ik kan daarom nu geen definitieve uitspraken doen over de toepasbaarheid van deze werkwijze in Nederland. Ik vind het belangrijk dat artsen en specialisten consensus bereiken over de meerwaarde en toepasbaarheid van een behandeling met bacteriofagen, en hoe een Nederlandse fagenbank en kwaliteitsnormen te ontwikkelen.
Bent u bereid met uw Belgische collega te spreken over de Belgische aanpak van bacteriofagen om te kijken wat hiervan in Nederland kan worden geleerd?
Medewerkers van het ministerie VWS hebben contact gelegd met Belgische collega’s om kennis en ervaring uit te wisselen. Ik vind het van belang dat juist artsen en onderzoekers op dit gebied met elkaar samenwerken, waar relevant ook met collega’s in het buitenland.
Vergunningsaanvragen van energie-intensieve activiteiten |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat bij de toetsing van vergunningsaanvragen voor energie-intensieve activiteiten de omgevingsdiensten geen eisen kunnen stellen met betrekking tot de energiebron en het energieverbruik van de activiteit waar een vergunning voor is aangevraagd?
Nee, dit klopt niet helemaal. In de Wet milieubeheer wordt het begrip «inrichting» gebruikt. Inrichtingen die niet onder het EU Emissions Trading System (hierna: ETS) vallen kunnen via een vergunning eisen met betrekking tot doelmatig verbruik van energie opgelegd krijgen. ETS-inrichtingen zijn in wet- en regelgeving uitgezonderd van vergunningvoorschriften op het gebied van energie-efficiëntie.
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat decentrale overheden gedwongen lijken te zijn om vergunningen toe te kennen voor bedrijfsactiviteiten die de doelstellingen van de regering op het gebied van energie, klimaat en vermindering van de gaswinning tegenwerken?
Ik deel deze mening niet. Zoals bij het antwoord op vraag 1 aangegeven zijn vergunningen als instrument onder meer geschikt om (milieu)eisen aan energie-efficiëntie te stellen.
Deelt u de mening dat omgevingsdiensten ook criteria zouden mogen opstellen op basis van gemeentelijk en/of provinciaal beleid, waarin bijvoorbeeld klimaatdoelen of energiedoelen zijn vastgelegd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid dit mogelijk te maken?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 1 kunnen gemeenten en provincies eisen opstellen op basis van de Wet milieubeheer. Dit is op basis van nationaal beleid. Indien gemeenten en provincies behoefte hebben aan nadere criteria en eisen op basis van gemeentelijk en/of provinciaal beleid kunnen zij dit inbrengen in de gesprekken over het Klimaatakkoord.
Kunt u een overzicht geven van vergunningsaanvragen voor bedrijfsactiviteiten waarbij men meer dan 100.000 m3 aardgas per jaar wil gebruiken? Zo ja, kunt u aangeven in hoeverre de herkomst van het aardgas laagcalorisch is?
Het is niet mogelijk om een overzicht te geven voor bedrijfsactiviteiten die voldoen aan het criterium dat u noemt. Het Rijk registreert omgevingsaanvragen wanneer deze binnen komen tijdelijk in het Omgevingsloket, maar dit is geen databank waarin informatie op landelijk niveau wordt bewaard.
Het btw-nummer van ZZP-ers |
|
Martin Wörsdörfer (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met Kamervragen schriftelijke vragen over het btw-nummer van zzp'ers dat het burgerservicenummer (bsn) bevat (ingezonden 12 maart 2018)? Klopt het dat, behalve de in deze vragen genoemde hiaten in de bescherming van ondernemers, er nog meer mogelijkheden tot verbetering zijn?
Ja, ik ben bekend met de door u genoemde vragen. In het antwoord op die vragen heb ik aangegeven dat ik de mogelijkheden voor verbetering van de situatie onderzoek.
Klopt het, dat een zzp'er die vanuit huis werkt zijn of haar huisadres moet opgeven als werkadres? Zo ja, hoe is deze ondernemer beschermd tegen (het risico op) identiteitsfraude?
Dat klopt. In het handelsregister worden bij eenmanszaken en personenvennootschappen (ondernemingvormen die door veel zzp’ers worden gebruikt), zowel het bezoekadres van de onderneming als het woonadres van de eigenaar en vennoten getoond. Dit omdat de eigenaar van een eenmanszaak en de (beherende) vennoten van een personenvennootschap persoonlijk aansprakelijk zijn voor de schulden van de onderneming en fysiek moeten kunnen worden getraceerd. De openbare registratie dient ter bevordering van de rechtszekerheid in het economisch verkeer.
Ik heb geen aanwijzingen dat de openbaarheid van deze gegevens in het handelsregister een vergroot risico op identiteitsfraude oplevert. Indien sprake is van onder andere een waarschijnlijke dreiging en indien de betrokkene ook zelf al maatregelen heeft genomen om de bekendheid van zijn adres te verminderen biedt artikel 51 van het Handelsregisterbesluit een ondernemer wel de mogelijkheid om de KvK te verzoeken het woonadres af te schermen. Bij toewijzing van het verzoek is het woonadres niet langer openbaar, maar alleen nog in te zien door speciaal daartoe gerechtigde organisaties zoals bestuursorganen, deurwaarders, advocaten en notarissen.
In het licht van de risico’s die in de eerder gestelde vragen van de leden Van der Molen en Omtzigt (beiden CDA) en Lodders (VVD) over het btw-nummer van zzp'ers dat het burgerservicenummer (BSN) bevat, zijn beschreven, zijn hieraan geen specifieke aspecten toe te voegen.
Kunt u dit ook in het licht bezien van de risico’s die in de eerder gestelde schriftelijke vragen zijn beschreven?
Zie antwoord vraag 2.
Is het voor zzp'ers mogelijk een deel van de persoonlijke informatie bij de Kamer van Koophandel (KvK) af te schermen? Zo ja, op welke manier en is dit bij zzp'ers bekend? Wordt er voldoende gedaan teneinde ondernemers bewust te maken van het risico op identiteitsfraude?
In vraag 2 is ingegaan op de mogelijkheid voor zzp’ers om hun adres af te schermen in het Handelsregister. De KvK geeft via haar website en aan de balie (bij inschrijving op een kantoor) informatie over de keuze die de zzp’er heeft ten aanzien van:
Daarnaast geeft de KvK via de website informatie en voorlichting aan ondernemers over vormen van zakelijke identiteitsfraude en hoe de ondernemer zich daartegen kan beschermen. Ook worden fysieke en online bijeenkomsten georganiseerd om ondernemers voorlichting te geven over bepaalde thema’s zoals cybersecurity.
Op basis van welke wet of verplichting moet een zzp'er die vanuit huis werkt zijn privégegevens openbaar beschikbaar stellen? Is deze wettelijke verplichting noodzakelijk?
Het handelsregister heeft op grond van de Handelsregisterwet drie doelen. Het eerste is bevordering van het economisch verkeer. Het tweede doel is verstrekking van gegevens van algemene, feitelijke aard over de samenstelling van de ondernemingen en rechtspersonen ter bevordering van de economische belangen van handel, industrie, ambacht en dienstverlening. Het derde doel is registratie van alle ondernemingen en rechtspersonen als onderdeel van de gegevenshuishouding die bijdraagt aan het efficiënt functioneren van de overheid. Ten behoeve van deze doelen wordt in het handelsregister een aantal gegevens opgenomen, zoals de naam van de persoon of organisatie die de onderneming drijft, het adres en de vertegenwoordigingsbevoegdheid.
Op grond van de Wet op de omzetbelasting 1968 is een btw-plichtige ondernemer verplicht om naam- en adresgegevens en het btw-identificatienummer te vermelden op facturen voor leveringen en diensten aan andere btw-plichtige ondernemers. Dit is noodzakelijk in verband met controle op naleving van nationale btw-verplichtingen en van btw-verplichtingen bij intracommunautaire leveringen.
Verder is een ondernemer op grond van artikel 3:15d BW en artikel 6:230b BW verplicht om onder andere zijn btw-identificatienummer en bezoekadres te vermelden op een website die hij gebruikt voor het aanbieden van producten en diensten. Artikel 3:15d BW betreft implementatie van EU-richtlijn 2000/31 over elektronische handel en heeft als doel bevordering van transparantie in het handelsverkeer. Artikel 6:230b BW betreft implementatie van EU- richtlijn 2006/123 betreffende diensten op de interne markt.
Zijn er geen lichtere varianten denkbaar, om zo de bescherming van de identiteit en privacy van ondernemers beter te borgen? Welke maatregelen neemt de KvK teneinde te voorkomen dat privéadressen van zzp'ers (al dan niet in combinatie met het btw-nummer waarin het bsn is opgenomen) op straat komen te liggen?
Voor adequaat toezicht op de afdracht op de btw is – in geval het ondernemers betreft die als natuurlijke persoon ondernemen (eenmanszaak) – de verwerking van persoonsgegevens onvermijdelijk. Er worden niet meer persoonsgegevens verwerkt dan nodig voor dit doel.
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, wordt in het handelsregister zowel het bezoekadres van een eenmanszaak als het woonadres van de eigenaar vermeld. Dit omdat de eigenaar persoonlijk aansprakelijk is voor de schulden van de onderneming en fysiek moet kunnen worden getraceerd. Ook hier worden niet meer gegevens verwerkt dan nodig is voor dit doel.
In vraag 2 is al ingegaan op de mogelijkheden om gegevens af te schermen in het handelsregister. Het btw-identificatienummer is geen gegeven in het handelsregister en wordt als zodanig ook niet door KvK aan anderen verstrekt dan aan de ondernemer zelf. Ook is het BSN niet een openbaar gegeven in het handelsregister.
Hoe kan worden voorkomen dat kwaadwillenden die uit zijn op gegevens voor identiteitsfraude of andere criminele activiteiten daar de hand opleggen?
Het risico op misbruik van gegevens kan beperkt worden door deze gegevens niet verder bekend te maken dan noodzakelijk is voor de wettelijke verplichtingen waaraan voldaan moet worden. Zo kan het opnemen van het btw-identificatienummer beperkt worden tot facturen voor met btw belaste leveringen en diensten aan andere btw-plichtige ondernemers. Op facturen aan particuliere afnemers van diensten hoeft dit niet vermeld te worden.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de KvK en andere relevante instanties om afspraken te maken over het afschermen van huisadressen en andere persoonlijke informatie? Zo nee, waarom niet?
Het handelsregister is een openbaar register en heeft zoals in het antwoord op vraag 5 is aangegeven drie doelen, zowel gericht op het economisch verkeer als de efficiency voor de overheid. Daarom is van belang dat ook bepaalde persoonlijke gegevens, zoals het bezoekadres van de onderneming, openbaar zijn. Zoals hiervoor aangegeven, vloeit de verplichting om het bezoekadres en btw-identificatienummer openbaar te maken (ook) voort uit Europese richtlijnen. Het maken van afspraken hierover met de KvK zal derhalve niet voorkomen dat voornoemde gegevens niet openbaar gemaakt hoeven te worden, omdat ze op grond van Europese richtlijnen al op de website van de ondernemer vermeld moeten worden. In het antwoord op vraag 2 is ingegaan op de mogelijkheden om adresgegevens in bepaalde gevallen af te schermen. In het antwoord op vraag 4 is aangegeven dat de KvK op verschillende manieren voorlichting geeft over onder andere de registratie van het woonadres en mogelijke alternatieven.
De Belastingdienst heeft op de website informatie opgenomen over de gevallen waarin verplicht gefactureerd moet worden en de gegevens die in dat geval op de factuur vermeld moeten worden. Zoals in de antwoorden op vragen van de leden Van der Molen, Omtzigt en Lodders1 is aangegeven, worden de (on)mogelijkheden om ondernemers van een btw-identificatienummer te voorzien dat niet het BSN bevat, nader onderzocht.
Seksueel misbruik tijdens de tantramassage |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel over seksueel misbruik door tantramasseurs?1
Ja.
Heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg meldingen ontvangen hierover? Zo ja, wat hebben zij met deze meldingen gedaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) zijn eisen opgenomen over de kwaliteit van zorg en de afhandeling van klachten en geschillen. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd i.o. (hierna: Inspectie) ziet toe op naleving van de Wkkgz. Bij niet reguliere zorg («andere zorg») zal per situatie moeten worden beoordeeld of de desbetreffende verrichtingen onder de Wkkgz vallen. Hierbij is onder meer van belang dat het moet gaan om verrichtingen die rechtstreeks betrekking hebben op een persoon en – voor zover in dit verband relevant – ertoe strekken hem te genezen, zijn gezondheidstoestand te beoordelen of zijn gezondheid te bevorderen of te bewaken. De Inspectie heeft de afgelopen jaren enkele meldingen ontvangen over vermeend seksueel grensoverschrijdend gedrag door een persoon die zichzelf betitelde als tantramasseur. De Inspectie heeft geconcludeerd dat de betreffende activiteiten niet vallen onder de reikwijdte van de Wkkgz en daarmee niet onder het toezicht van de Inspectie. De melders is geadviseerd aangifte te doen bij de politie.
Welke regels gelden er voor het uitoefenen van het beroep van tantramasseur of -therapeut en hoe vindt toezicht hierop plaats? Wat is uw oordeel daarover?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid na te gaan of het klopt het dat de aangiftes van een dertigtal vrouwen met betrekking tot seksueel misbruik door een tantramasseur zijn geweigerd? Waarom zijn deze geweigerd?
Zoals ik uw kamer eerder heb geïnformeerd2 ga ik niet in op individuele casus en aangiften. Een slachtoffer van ongewenst seksueel gedrag kan hulp krijgen van één van de van de Centra voor Seksueel Geweld (CSG’s) of een melding doen bij de politie. Na een melding bij de politie voert de politie met een slachtoffer een uitgebreid informatief gesprek. Daarin wordt het slachtoffer geïnformeerd over de mogelijkheden van hulpverlening, het proces van aangifte, slachtofferrechten, het recht op gratis rechtsbijstand en de mogelijke impact van het strafrechtelijke traject. Het gesprek wordt gevoerd door gespecialiseerde rechercheurs die getraind zijn in hun opstelling en op het objectief benaderen van het feitenrelaas. Aansluitend aan dit eerste gesprek kan het slachtoffer direct aangifte doen. Het Meldpunt Tantra Misbruik is een particulier initiatief en geeft op hun website informatie over het doen van een melding bij de politie. Wanneer nodig staat de politie in contact met het meldpunt.
Wat zal er gebeuren met de meldingen die binnenkomen bij het Meldpunt Tantra Misbruik? Bent u bereid om in gesprek te gaan met de oprichters van dit meldpunt over een mogelijke rol die de overheid, bijvoorbeeld via de politie en het openbaar ministerie, kan innemen bij deze problematiek? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De door Egypte geëiste doodstraf tegen fotojournalist Shawkan |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Egypte eist doodstraf tegen fotojournalist Shawkan»?1
Ja.
Klopt het dat Shawkan, oftewel Mahmoud Abu Zeid, in 2013 is gearresteerd voor het fotograferen van een demonstratie in Caïro? Zo ja, hoe duidt u dit?
Fotojournalist Mahmoud Abu Zeid, bekend als Shawkan, is in augustus 2013 gearresteerd tijdens de ontruiming van een demonstratie op het Raba’a al-Adawiyya plein in Caïro. Hij was daar om foto’s te nemen van de demonstratie voor persbureau Demotix.
Klopt het dat de aanklacht tegen Shawkan onderdeel is van een massaproces tegen ruim 700 verdachten in verband met de demonstratie in 2013? Hoeveel van deze verdachten zijn (foto)journalisten?
Mahmoud Abu Zeid is één van de 739 verdachten in de zaak die bekendstaat als de «Raba’a sit-in dispersal case». De verdachten staan terecht voor het behoren tot een verboden organisatie, verzet bieden tegen arrestatie, moord met voorbedachten rade, het vandaliseren van publiek bezit, het blokkeren van wegen, een poging om de regering met geweld omver te werpen, het verstoren van de publieke orde, bezit van vuurwapens en munitie zonder vergunning en actieve betrokkenheid bij agressie tegen burgers. Voor zover bekend is Mahmoud Abu Zeid de enige journalist in de zaak.
Deelt u de mening dat het eisen van de doodstraf tegen Shawkan voor het uitvoeren van zijn journalistieke werk disproportioneel is? Zo ja, op welke wijze bent u voornemens dit kenbaar te maken bij uw Egyptische collega’s?
Ja, die mening deel ik. Eén van de Nederlandse mensenrechtenprioriteiten wereldwijd is vrijheid van meningsuiting, een belangrijk fundament van onze democratische rechtsstaat. Dit geldt ook voor het belang van vrije nieuwsgaring, vrije pers en de veiligheid van journalisten. Bovendien beschouwt Nederland de doodstraf als een wrede en inhumane wijze van bestraffing. De straf is onomkeerbaar. Daarnaast is nimmer bewezen dat de doodstraf afschrikwekkend werkt. Nederland draagt zorgen hierover uit in de dialoog met Egypte. Meest recent door de mensenrechtenambassadeur in zijn gesprek met de Egyptische onderminister voor mensenrechten in februari jl.
Deelt u de mening dat gezien het verloop van het proces tegen Shawkan ernstig te betwijfelen valt of hier sprake is (geweest) van een eerlijk en zorgvuldig juridisch proces? Zo ja, op welke wijze bent u bereid uw zorgen over dit proces over te brengen aan uw Egyptische ambtsgenoot? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft zich samen met Duitsland ingezet om deze zaak in EU-verband te monitoren. Hierover is geen consensus bereikt, omdat het grootste deel van de verdachten in de zaak leden van de Moslimbroederschap zijn. Derhalve monitoren diplomaten van de Nederlandse Ambassade in Caïro, samen met collega’s uit Duitsland, Canada en Noorwegen, op eigen initiatief zittingen in deze zaak. Zij worden echter niet altijd toegelaten tot de rechtszaal. De Nederlandse Ambassade staat in nauw contact met het advocatenteam van Mahmoud Abu Zeid.
Advocaten betogen dat er schendingen van een eerlijke procesgang zijn geconstateerd. De bewijsstukken voor deze omvangrijke zaak beslaan meer dan 10.000 pagina’s, maar de rechter gaf de verdediging slechts twee weken om het pleidooi voor te bereiden. Ook weigerde de rechter om filmmateriaal af te spelen, dat door de verdediging als bewijs werd aangevoerd. Bovendien zijn getuigen achter gesloten deuren in afwezigheid van de verdachten gehoord, is het advocaten geweigerd om bepaalde vragen aan getuigen te stellen en waren getuigen in staat om elkaars getuigenissen bij te wonen, iets dat niet is toegestaan volgens de Egyptische wet.
Klopt het dat de Europese Unie Egypte financieel ondersteunt, onder andere in het kader van het Europees Nabuurschapsbeleid? Zo ja, in hoeverre acht u het wenselijk dat Egypte dergelijke financiering ontvangt, onder andere bedoeld ter versterking van de democratische rechtsstaat, en ondertussen de persvrijheid beperkt met het eisen van dergelijke disproportionele straffen tegen journalisten?
De Europese Unie ondersteunt Egypte financieel, met als doel democratisering en sociaaleconomische ontwikkeling in Egypte te stimuleren, zoals ook vastgesteld in het Associatieverdrag en de in 2017 vastgestelde EU-Egypte Partnerschapsprioriteiten. Daar zijn specifieke overlegstructuren aan gekoppeld, waarin de EU belangrijke zorgpunten aankaart. Dit gebeurt onder andere op het gebied van democratie en mensenrechten. Daarnaast biedt de EU steun aan mensenrechtenorganisaties in Egypte, bijvoorbeeld via European Endowment for Democracy. Zolang deze dialogen en de steun aan mensenrechtenorganisaties zijn gewaarborgd, en we onze zorgen direct met Egypte kunnen bespreken, acht ik het wenselijk dat de EU Egypte financieel ondersteunt, zodat we samen kunnen werken aan een stabiel en welvarend Egypte. Dat is immers ook rechtstreeks in het Europese en Nederlandse belang.
Klopt het dat Nederland ook bilateraal Egypte financiële ondersteuning biedt? Zo ja, in hoeverre acht u het wenselijk dat Egypte dergelijke financiering van Nederland ontvangt ondertussen de persvrijheid beperkt met het eisen van dergelijke disproportionele straffen tegen journalisten?
Ook Nederland biedt Egypte bilaterale ondersteuning, onder andere gericht op het bevorderen van de sociaaleconomische omstandigheden, inclusiviteit en ter ondersteuning van het maatschappelijk middenveld en mensenrechtenorganisaties. Nederland werkt daarnaast samen met Egypte op thema’s als water en landbouw. Nederland ondersteunt juist díe aspecten binnen de Egyptische samenleving, die op een positieve manier bijdragen aan de ontwikkeling van Egypte. Dat is belangrijk vanuit het oogpunt van het behouden en creëren van stabiliteit aan de zuidgrenzen van Europa. Zowel bij het monitoren als het uitkiezen van de projecten die Nederland steunt, wordt zorg gedragen dat Nederlandse steun op geen enkele wijze bijdraagt aan repressie.
Daarnaast biedt onze bilaterale steun de mogelijkheid tot een kritische dialoog, onder andere over zaken die ons zorgen baren, zoals de vrijheid van meningsuiting in Egypte.
Voortdurende demonstraties in Marokko |
|
Achraf Bouali (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nu ook in Oost-Marokko arrestaties en geweld»?1
Hoe duidt u het gewelddadig optreden van de Marokkaanse autoriteiten tegen de demonstraties in Jerada?
Sinds december 2017 vinden in Jerada demonstraties plaats. De demonstraties zijn in eerste instantie rustig verlopen. Er is vrijwel direct een dialoog tot stand gekomen tussen de autoriteiten en lokale demonstranten, waarbij investeringen in de regio zijn toegezegd. Tijdens de demonstraties in maart zijn er echter arrestaties verricht en gewonden gevallen. Het is belangrijk dat geweldsincidenten worden onderzocht. Ook recent zouden naar verluidt weer 54 demonstranten zijn gearresteerd.
Klopt het dat meerdere gewonden zijn gevallen door het optreden van de politie bij de demonstraties, maar dat dit ontkend wordt door de Marokkaanse autoriteiten? Deelt u de mening dat dergelijk optreden van autoriteiten tegen demonstranten verwerpelijk is? Zo ja, op welke wijze maakt u dit kenbaar aan uw Marokkaanse ambtsgenoot? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel arrestaties zijn er verricht naar aanleiding van de demonstraties in Jerada?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat naar aanleiding van eerdere demonstraties in het Rif-gebied tevens vele arrestaties zijn verricht?
Zoals reeds gesteld in de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 22 januari 2018 (2018Z00168) in reactie op de gewijzigde motie van het lid Karabulut met betrekking tot de demonstranten die zijn opgepakt in het noordelijke Rif-gebied, wordt de behandeling van gearresteerde en vervolgde demonstranten en journalisten nauw gevolgd door de Nederlandse, EU en andere gelijkgezinde ambassades in Rabat. De voormalige Minister van Buitenlandse Zaken heeft op 28 november jl. bij de Marokkaanse Minister van Buitenlandse Zaken aandacht gevraagd voor de behandeling van demonstranten die zijn opgepakt in relatie tot de protesten in Al Hoceima en de regio. Op 5 oktober jl. vroeg ook de voormalige Minister van Veiligheid en Justitie al aandacht hiervoor bij de Marokkaanse Minister van Justitie. Op 20 april heeft de Minister voor Buitenlandse Zaken Marokko bezocht om te spreken over de bilaterale relatie en effectieve samenwerking op belangrijke dossiers. Daarbij zijn ook zorgen over de rechtsstaat en meer kansen voor jongeren aan de orde gekomen. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft verder in een onderhoud met Premier Othamni benadrukt dat dialoog met de bevolking in de Rif belangrijk is evenals het toepassen van rechtsstaatsprincipes en sociaaleconomische ontwikkeling van de regio.
Deelt u de mening dat het, ook gezien de kritiek van vele (internationale) mensenrechtenorganisaties, ernstig te betwijfelen valt of deze arrestanten door de Marokkaanse autoriteiten een voldoende zorgvuldig juridisch proces geboden wordt? Zo ja, hoe duidt u dit? Op welke wijze maakt u deze kritiek kenbaar of bent u voornemens dit kenbaar te maken bij uw Marokkaanse ambtsgenoot? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe duidt u het feit dat de Marokkaanse autoriteiten meerdere malen demonstraties onder de bevolking met geweld hebben neergeslagen? Deelt u de mening dat dergelijk optreden tegen demonstraties disproportioneel is? Op welke wijze kaart u dit, of bent u voornemens dit aan te kaarten bij uw Marokkaanse ambtsgenoot?
Het recht op vreedzaam demonstreren is vastgelegd in internationale mensenrechtenverdragen en in de Marokkaanse Grondwet. De Nederlandse ambassade heeft het belang daarvan regelmatig opgebracht bij de Marokkaanse autoriteiten. Ook bij ministeriële ontmoetingen, zoals ter gelegenheid van het bezoek aan Marokko van de Minister van Buitenlandse Zaken op 20 april jl. is dit aangekaart.
Klopt het dat de betreffende demonstraties voortkomen uit ontevredenheid onder de bevolking over sociale voorzieningen in Marokko, onder andere gezondheidszorg, onderwijs en arbeidsomstandigheden? Zo ja, hoe duidt u dit? Zo nee, welke oorzaak dicht u toe aan de voortdurende demonstraties?
Demonstranten in Marokko hebben zorgen geuit over het gebrek aan werk en sociale voorzieningen die door diverse Marokkaanse autoriteiten legitiem zijn genoemd. De Marokkaanse autoriteiten zijn zich bewust van het belang van het creëren van werkgelegenheid en het verbeteren van sociale voorzieningen en hebben in dit verband nieuwe ontwikkelingsprogramma’s aangekondigd. Zowel over het belang hiervan als over de wijze waarop Nederland Marokko hier het best bij kan ondersteunen, wordt regelmatig gesproken met de Marokkaanse autoriteiten.
Op welke wijze brengt u de ontevredenheid van de Marokkaanse bevolking over de sociaaleconomische omstandigheden onder de aandacht bij uw Marokkaanse ambtsgenoot?
Zie antwoord vraag 8.
Op welke wijze geeft u uitvoering aan de in juni 2017 aangenomen motie-Bouali/Van den Hul, waarin de regering is verzocht te onderzoeken op welke wijze Nederlandse expertise, in het kader van hulp en handel, kan bijdragen aan de verbetering van de sociaaleconomische situatie van het Rif-gebied?
Nederland draagt sinds oktober 2017 bij aan een programma ter ondersteuning van sociaal gemarginaliseerde jongeren in het noorden van Marokko. Daarnaast worden activiteiten ontwikkeld op economisch en cultureel gebied, alsook op het gebied van de vrouwenrechten, waarmee uitvoering wordt gegeven aan genoemde motie.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de sectorstudies naar Marokko, zoals toegezegd door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking tijdens het begrotingsdebat op 23 november 2017? Bent u bereid deze sectorstudies bij beantwoording van deze vragen met de Kamer te delen?
Van de drie sectorstudies is inmiddels de studie inzake Transport en Logistiek afgerond en gepubliceerd op de websites van de RVO en van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De studies over aquacultuur, hergebruik van afvalwater en duurzame energie worden nog afgerond. Zodra alle studies gereed zijn, zullen zij aan de Kamer worden aangeboden, zoals toegezegd aan het lid Bouali tijdens de begrotingsbehandeling BHOS 2018.
Ziet u meer mogelijkheden om bilateraal samen te werken met de Marokkaanse autoriteiten ten behoeve van stabiliteit en verbetering van de sociaaleconomische situatie in het Rif-gebied?
Zie het antwoord op vraag 10.
De verkoop van euthanasieproducten via een website |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bereid kennis te nemen van de website waar zelfmoordproducten worden verkocht?1
Ja.
Klopt de inschatting dat hier sprake is van strafbare hulp bij zelfdoding?
Het Wetboek van Strafrecht (Sr.) bepaalt in artikel 294 dat degene die opzettelijk een ander bij zelfdoding behulpzaam is of hem daartoe de middelen verschaft, een strafbaar feit pleegt indien de zelfdoding ook daadwerkelijk volgt.
Deze vraag gaat over een specifiek geval. Het is aan het OM om op basis van de feiten en omstandigheden eigenstandig te beslissen of een opsporingsonderzoek wordt ingesteld en eventueel een vervolgingsbeslissing te nemen. Ik kan geen mededelingen doen over deze individuele zaak.
Bent u bereid te bevorderen dat het openbaar ministerie (OM) onderzoek gaat doen naar deze website en, indien er inderdaad sprake is van strafbare hulp bij zelfdoding, over gaat tot vervolging?
Zie antwoord vraag 2.
Is u bekend of bent u bereid uit te zoeken wie er achter de betreffende website zit(ten)? Zo ja, wie zit(en) er achter deze website?
Het is mij niet bekend wie er achter de betreffende website zit(ten). Voor het overige verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 2 en 3.
Welke mogelijkheden heeft u – los van eventuele vervolging door het OM – om deze website te (laten) sluiten?
In zijn algemeenheid kan een ieder, wanneer een website onrechtmatige of strafbare informatie bevat, via een zogeheten «notice and take down-procedure», aan de hostingpartij die de betreffende website host, vragen de informatie op deze site te verwijderen. Daarnaast kan de officier van justitie wanneer sprake is van een strafbare gedraging op grond van artikel 54a Sr. een tussenpersoon die een telecommunicatiedienst verleent, zoals een internetserviceprovider, bevelen om alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevraagd om gegevens die die gedraging faciliteren ontoegankelijk te maken. Hiervoor is een schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris nodig. Wanneer aan dit bevel gehoor wordt gegeven, wordt deze tussenpersoon niet vervolgd voor het verlenen van zijn telecommunicatiedienst.
Of de officier van justitie hiertoe overgaat ten aanzien van deze website kan ik niet aangeven, omdat ik geen mededelingen doe over deze individuele zaak.
Het bericht de in Limburg scholen miljoenen aan onderwijsgeld mislopen |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over de nadelige effecten die de regeling voor de verdeling van onderwijsachterstandsmiddelen voor scholen in Limburg heeft? Zo ja, hoe beoordeelt u deze berichtgeving?1
Ja.
De berichtgeving belicht een aantal problemen die in Limburg ervaren worden met de huidige regeling voor de verdeling van onderwijsachterstandenmiddelen. De huidige gewichtenregeling kent verschillende knelpunten, waaronder beperkingen aan de doelgroep-definitie, administratieve last voor scholen en risico’s en fouten in de administratie. Deze beperken zich niet tot Limburg.
Daarom werk ik momenteel aan een nieuwe verdeelsystematiek. Hierover heb ik uw Kamer geïnformeerd in mijn brief van 31 januari.2 In het Algemeen Overleg Achterstandenbeleid van 15 maart jongstleden heb ik toegezegd in april met een voorstel voor een nieuwe bekostigingssystematiek te komen.
Is het beeld correct, zoals geschetst door onderzoekers van de Universiteit Maastricht, dat scholen in Limburg door gebrekkige administratie, alsmede de landelijke regeling voor de verdeling van achterstandsmiddelen naast middelen grijpen en dus tekort komen ten opzichte van wat ze werkelijk nodig hebben?
De onderzoekers van de Universiteit Maastricht hebben gekeken naar een aantal mogelijke alternatieven voor de huidige regeling voor de verdeling van achterstandsmiddelen. In de huidige regeling is gekozen voor een systeem waarbij de middelen voor het onderwijsachterstandenbeleid worden verdeeld op basis van het opleidingsniveau van de ouders, wat door de scholen zelf wordt geadministreerd. Zoals beschreven in mijn brief aan uw Kamer van 13 februari 2018 zijn er bij de huidige regeling fouten in de administratie van scholen geconstateerd, waardoor niet in alle gevallen de juiste bekostiging is toegekend.3 Het is mogelijk dat scholen hierdoor minder of juist meer middelen hebben ontvangen dan waar zij recht op zouden hebben. De afgelopen jaren zijn scholen ondersteund bij het invullen van de administratie. Wanneer uit de controles bleek dat schoolbesturen meer recht hadden op gewichtengeld dan wat zij hadden aangevraagd, is gecorrigeerd en hebben deze schoolbesturen ook met terugwerkende kracht extra bekostiging ontvangen. Ik heb geen signalen ontvangen dat scholen in Limburg minder middelen hebben ontvangen dan waar zij recht op zouden hebben. Inmiddels is door het CBS een indicator ontwikkeld die het risico op onderwijsachterstanden beter in beeld brengt. Deze indicator is gebaseerd op centraal beschikbare gegevens, waardoor scholen niet meer zelf gegevens van scholen hoeven te administreren. Dit is één van de redenen om zo spoedig mogelijk over te willen gaan op de nieuwe systematiek. Daarnaast zal met de nieuwe systematiek ook de teruggang van het budget uit de vorige kabinetsperioden stoppen. Streven is om de nieuwe systematiek in te voeren per schooljaar 2019–2020. Indien dit niet lukt, zal de uitputting van het budget naar verwachting circa € 25 miljoen lager zijn dan in schooljaar 2018–2019.
Heeft u kennisgenomen van de studie die hier beschreven wordt en waarin gesteld wordt dat leerlingen in andere delen van het land door gemaakte keuzes fors meer geld krijgen in vergelijking met scholen buiten de Randstad, waaronder in Limburg. Zo ja, deelt u de beschreven conclusie dat Limburg zo’n 13 procent aan achterstandsleerlingen kent maar hiervoor niet de benodigde middelen ter beschikking gesteld krijgt om deze groep van de juiste inzet op het tegengaan van hun achterstanden te voorzien?
Ja, ik heb kennisgenomen van de studie die in de berichtgeving beschreven wordt. De onderzoekers van Universiteit Maastricht hebben gekeken naar de huidige gewichten- en impulsregeling en hier een alternatieve berekening op toegepast, waarmee zij op 13 procent zijn uitgekomen. Zoals beschreven in de Kamerbrief van 31 januari 2018 is het een politieke keuze welk deel van de kinderen met een risico op een achterstand meetelt in de verdeling van de onderwijsachterstandsmiddelen. Wanneer de nieuwe indicator wordt ingevoerd, komen kinderen met een risico op een onderwijsachterstand beter in beeld, ook in Limburg.
Op welke wijze kan de administratie van Limburgse scholen verbeterd worden en tot welke inzet en hulp bent u bereid op dit vlak om de beschreven drie miljoen euro aan misgelopen middelen alsnog te kunnen ontvangen?
Het CBS heeft een betere indicator ontwikkeld voor het berekenen van het risico op een onderwijsachterstand van kinderen. Deze indicator maakt het mogelijk dat het risico op basis van objectieve en centraal geregistreerde data berekend wordt. Hierdoor verdwijnen de administratieve lasten van scholen. De afgelopen jaren is er ondersteuning geboden aan scholen voor hun administratie en hebben schoolbesturen de kans gehad om fouten in hun administratie te verbeteren, om
ervoor te zorgen dat de middelen volgens de huidige systematiek zo goed mogelijk zijn verdeeld. Dit is een landelijk vraagstuk, dat mijn aandacht heeft.
Voor welke regio’s in Nederland geldt deze situatie nog meer, waarbij de administratieve situatie van scholen en de ligging van de regio bijdragen aan fors minder middelen dan er potentieel nodig is om deze achterstandsleerlingen adequaat te helpen?
Het is niet zo dat in de huidige systematiek de provincie waarin scholen liggen van invloed is op de verdeling van de middelen voor het onderwijsachterstandenbeleid die scholen ontvangen. Wel is er in de huidige verdeling van de onderwijsachterstandsmiddelen voor gemeenten een extra deelbudget in de G37. Dat zorgt ervoor dat er momenteel meer middelen naar de grote gemeenten gaan. Hierdoor ontvangen zij, ook al is de problematiek even groot, meer middelen dan andere gemeenten. Gemeenten financieren via het gemeentelijk onderwijsachterstanden ook zomerscholen en schakelklassen die op school of bovenschools worden aangeboden. Daarmee heeft de huidige verdeling met deelbudgetten voor gemeenten ook invloed voor schoolbesturen.
Deelt u de mening dat deze situatie eenvoudiger en daarmee verantwoorder zou zijn als er meer middelen beschikbaar komen voor onderwijsachterstandenbeleid, waarmee leerlingen en scholen ondersteund kunnen worden en er geen verschillen ontstaan die niet altijd recht doen aan de grote groepen onderwijsachterstandsleerlingen die ook buiten de Randstad aanwezig zijn op scholen? Zo nee, waarom niet?
Er komen meer middelen beschikbaar voor het onderwijsachterstandenbeleid. Het kabinet investeert structureel € 170 miljoen extra in een verruiming van het aanbod van voorschoolse educatie. Daarmee kunnen gemeenten peuters met een risico op een onderwijsachterstand spelenderwijs meer taalvaardigheden aanleren en komen kinderen beter voorbereid op de basisschool. Daarnaast investeert het kabinet structureel € 15 miljoen extra in verdere versterking van het onderwijsachterstandenbeleid op scholen. Deze investeringen komen bovenop het al bestaande budget ter bestrijding van onderwijsachterstanden. Dat betekent dat vanaf 2020 voor gemeenten in totaal structureel € 486 miljoen beschikbaar is. Voor basisscholen is structureel € 260 miljoen als onderdeel van de lumpsum beschikbaar. Wanneer de nieuwe CBS indicator wordt gebruikt in combinatie met een nieuwe verdeelsystematiek, zal bovendien beter inzichtelijk worden waar de kinderen op school zitten met de grootste risico’s op een onderwijsachterstand.
Het bericht ‘Eindhoven wil eigen vliegtaks invoeren’ |
|
Remco Dijkstra (VVD), Albert van den Bosch (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Eindhoven wil eigen vliegtaks invoeren»?1
Het bericht dat de gemeenteraad van Eindhoven een motie heeft aangenomen die het college van B&W oproept om een «vliegtaks» in te voeren is mij bekend. In de motie is niet nader uitgewerkt hoe deze oproep nader door het college vormgegeven dient te worden. In dit stadium is het derhalve te prematuur om op mogelijke opties in te kunnen gaan. Door het Rijk is geen contact hierover geweest met volksvertegenwoordigers dan wel met het college van B&W van de gemeente Eindhoven.
Het belang van het leefbaarheidsfonds voor Eindhoven is bij alle betrokken partijen, inclusief de gemeente, bekend. Het fonds is reeds operationeel en ondergebracht in een onafhankelijke stichting «Leefbaarheid Luchthaven Eindhoven». Het fonds bevat € 880.000 (mede gevoed door de gemeente Eindhoven) en is bedoeld voor maatregelen die het milieu en het leefklimaat in de omgeving van de luchthaven verbeteren.
Wat is uw appreciatie hiervan? Is hierover overleg geweest met u of een andere instantie van de rijksoverheid? Klopt het dat het Rijk «gewaarschuwd» heeft? Kunt u daar verder op ingaan?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de lasten niet opgedreven zouden moeten worden, zeker niet nu het economisch weer beter gaat?
Hoe valt deze lokale vliegtaks te rijmen met het gesloten stelsel van lokale belastingen? Kan de gemeente zomaar deze eigen belasting heffen? Wat zijn de juridische bezwaren hiertegen?
Kunt u hierbij ook ingaan op de in Amsterdam voorgestelde «cruisebelasting», zoals beschreven in Binnenlands Bestuur?2
Zijn er meer gemeenten die op deze wijze een extra belasting verzinnen? Zo ja, kunt u een lijst geven en aangeven wat u hier tegen doet?
Is het toevallig dat Eindhoven ook al de gemeente was met de grootste stijging in de onroerende zaakbelasting (ozb), te weten 9,4%? Zijn er financiële problemen bij deze gemeente?
Hoe wordt voorkomen dat meer gemeenten een eigen vliegtaks of andersoortige taks gaan heffen teneinde de gemeentekas te vullen?
Deelt u de mening dat een dergelijke lokale vliegtaks onwenselijk zou zijn?
Hebben de andere aandeelhouders, zoals de provincie Noord-Brabant en Schiphol zich al uitgesproken?
Het college van gedeputeerde staten heeft in antwoord op Statenvragen aangegeven twijfels te hebben over de rechtmatigheid van een gemeentelijke belasting (vliegtaks) zoals gevraagd door de gemeenteraad van Eindhoven. Bovendien ziet het college dit als Rijksaangelegenheid, waarbij ook gewezen wordt op de voornemens op dit punt in het regeerakkoord en op de mogelijke verstoring van het gelijke speelveld t.o.v. andere luchthavens. Daarom acht het college een lokale taks niet opportuun.
Royal Schiphol Group geeft aan te hechten aan een verdere ontwikkeling van Eindhoven Airport in samenhang met haar omgeving. De medegebruikvergunning voor Eindhoven Airport loopt af op 31 december 2019. Onder leiding van het Ministerie van IenW is een traject gestart voor het ontwikkelen van een perspectief op de luchthaven voor de periode na 2019. Besluitvorming over de toekomstige ontwikkeling van Eindhoven Airport dient volgens Royal Schiphol Group integraal te worden afgewogen, met inachtneming van economische en sociale effecten, duurzaamheid, leefbaarheid, land- en luchtzijdige bereikbaarheid en benodigde aanpassingen aan luchthaveninfrastructuur. Royal Schiphol Group vindt dat het onderwerp vliegtaks binnen de integrale besluitvorming over de toekomstige ontwikkeling van de luchthaven moet worden meegenomen en wil nu nog niet vooruitlopen op dit onderwerp. Tevens wil Royal Schiphol Group in deze discussie ook bezien hoe besluitvorming verloopt over de in het regeerakkoord voorgenomen Europese of nationale belasting op luchtvaart.
Hoe verhoudt deze belasting zich tot het algemene luchtvaartbeleid? Zorgt dit niet voor relatief meer druk op Schiphol? Wat is de elasticiteit van het vliegverkeer?
Het kabinet heeft in het regeerakkoord aangegeven dat er wordt ingezet op Europese afspraken over belastingen op luchtvaart in het kader van de voor 2019 geplande onderhandelingen over de klimaatdoelen van «Parijs». Ook wordt bezien of een heffing op lawaaiige en vervuilende vliegtuigen mogelijk is. Indien beide routes onvoldoende opleveren zal er per 2021 een vliegbelasting worden ingevoerd. In het algemeen geldt dat een belasting evenals luchthavengelden gevolgen kunnen hebben voor de ticketprijzen en daarmee voor de marktvraag. Hogere ticketprijzen kunnen ook leiden tot het uitwijken door passagiers naar andere luchthavens en – afhankelijk van de bestemming – de keuze voor een ander vervoersmiddel (substitutie). De economische en duurzaamheideffecten van verschillende varianten van de in het regeerakkoord genoemde belasting zullen in kaart worden gebracht. Daarbij wordt ook de prijselasticiteit betrokken.
Gezien de aanwezigheid van een vergelijkbaar aanbod aan bestemmingen op luchthavens niet ver van Eindhoven vandaan, zullen zowel effecten op de marktvraag als uitwijkgedrag en substitutie relevant zijn voor de concurrentie-positie. Over de specifieke prijselasticiteit op Eindhoven Airport is de Kamer geïnformeerd per brief van 28-10-2015 (kenmerk: 2015–2016, 31 936 nr. 298). Er is mij geen specifiek onderzoek bekend naar de effecten voor Eindhoven en Eindhoven Airport van de in de berichtgeving genoemde mogelijke gemeentelijke belasting.
Wat doet dit voor de concurrentiepositie van Eindhoven en Eindhoven airport?
Zie antwoord vraag 11.
Hoeveel banen levert Eindhoven airport op, zowel direct als indirect?
De directe werkgelegenheid bedraagt op dit moment circa 1.500 banen. Exacte actuele cijfers over de indirecte werkgelegenheid zijn er niet. In eerder onderzoek uit 2013 bedroeg dit circa 20–25% van de directe werkgelegenheid.
Hoe wordt voorkomen dat deze heffing bij strijdigheid met het gesloten stelsel van de lokale lasten op een andere manier doorgevoerd wordt, bijvoorbeeld via de luchthaventarieven of via de toeristenbelasting?
Hoe verhoudt deze lokale belasting zich tot het landelijke beleid waarbij getracht wordt om de milieuschade te beperken maar tegelijkertijd vliegen niet onnodig duur te maken voor de Nederlanders en het bedrijfsleven? Loopt deze mogelijke heffing daar doorheen?
Kunt u bij de gemeente Eindhoven aangeven dat een leefbaarheidsfonds zeer belangrijk is, maar ook op andere wijze binnen de begroting gevuld kan worden, anders dan het heffen van een nieuwe, niet-legitieme belasting?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat de wijkverpleegkundigen van Plicare verdwijnen |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat duizenden kwetsbare cliënten van Plicare Den Haag hun wijkverpleegkundige verliezen en de zeventien werkzame wijkverpleegkundigen hun baan?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat deze groep kwetsbare mensen en mensen die zorg mijden nu een wijkverpleegkundige verliezen die een oogje in het zeil houdt en mensen op weg helpt uit de problemen?
Gelukkig is daar geen sprake van. Zorgverzekeraars hebben aangegeven dat zij wijkgerichte zorg in de regio Den Haag inkopen. Zij kopen deze alleen in bij andere zorgaanbieders. Er is natuurlijk wel sprake van overdracht van cliënten. Deels wordt dit opgelost doordat personeel dat nu bij Plicare werkt met caseload overstapt naar andere aanbieders. Deels moet de overdracht op een andere manier worden vormgegeven. Plicare heeft gemeld dat zij in ieder geval al hun cliënten op de hoogte stellen en dat zij waar mogelijk de huisarts informeren. Ik ga er vanuit dat zorgaanbieders en zorgverzekeraars zelf ook alert zijn op een goede overdracht van cliënten.
Wat ligt volgens u ten grondslag aan de beslissing van Plicare om te stoppen met de werkzaamheden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Plicare heeft laten weten dat zij zich genoodzaakt voelt haar wijkgerichte activiteiten in Den Haag en de randgemeenten Leidschendam-Voorburg en Wassenaar op korte termijn te stoppen omdat zij deze zorg niet meer gefinancierd krijgt. Zorgverzekeraars kopen deze zorg, conform hun inkoopbeleid, niet meer apart maar geïntegreerd met geïndiceerde zorg in. Plicare kiest ervoor om geen geïndiceerde zorg te willen leveren.
Deelt u de mening dat het zonde is dat een goedlopende zorgorganisatie die mensen helpt met tal van problemen nu gedwongen wordt te stoppen, omdat ook het sociale domein niet bereid is te investeren?
Het is voor alle betrokkenen altijd jammer als een zorgorganisatie moet stoppen. Plicare heeft als visie om uitsluitend wijkgerichte zorg te verlenen. Sinds 2015 is het beleid er echter op gericht om wijkgerichte zorg en geïndiceerde zorg te integreren. Dit beleid is in het inkoopbeleid van zorgverzekeraars opgenomen en wordt ondersteund door de bekostiging.
Heeft u contact gehad met Plicare over dit besluit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Medewerkers van VWS hebben meerdere keren contact gehad met Plicare over de ontstane situatie en de borging van de zorg voor huidige cliënten.
Onderstreept u de cruciale rol die wijkgerichte zorg speelt in het kader van vroegsignalering, gezondheidsbevordering, de belangrijke positie in de sociale wijkteams, het voorkomen van zorg en het ontlasten van de huisartsen?2
Ja, dat onderstreep ik. Zorg dichtbij is van groot belang nu steeds meer mensen met een steeds complexere zorgvraag thuis blijven wonen. De huisarts en de wijkverpleegkundige vormen de spil van deze zorg. Wijkgerichte zorg is een essentieel onderdeel van zorg dichtbij en vormt een belangrijke verbinding tussen het sociale en het medische domein. Ik vind het van groot belang dat professionals hiervoor de ruimte krijgen.
Wat is uw reactie op het feit dat 100 huisartsen de noodklok luiden om het vertrek van Plicare in Den Haag?3
Sinds 2015 is het beleid er op gericht om te komen tot geïntegreerd werken in de wijkverpleging. Ik vind het vreemd dat dit bericht voor de Haagse huisartsen kennelijk als een verrassing komt. Er wordt overigens in Den Haag wijkgerichte zorg verleend, zij het door andere aanbieders dan Plicare. Het lijkt mij verstandig dat de zorgaanbieders die de zorg van Plicare hebben overgenomen er voor zorgen dat de huisartsen(kringen) in Den Haag worden geïnformeerd over bij wie ze terecht kunnen. Verder ga ik er van uit dat zorgaanbieders in onderlinge afstemming en overleg de overdracht zullen verzorgen.
Hoe garandeert u dat de preventieve rol van wijkverpleging doorgang vindt wanneer Plicare stopt met haar werkzaamheden, aangezien er door de grote tekorten geen ruimte is voor preventie in de wijkverpleging?
Er zijn, naast Plicare, meerdere aanbieders die wijkgerichte zorg in Den Haag aanbieden. Deze zorgaanbieders blijven dat gewoon doen en breiden waarschijnlijk hun activiteiten uit vanwege het stoppen van Plicare. Los van het stoppen van Plicare speelt er in veel regio’s een arbeidsmarktprobleem. Daarover heb ik u geïnformeerd in mijn brief van 13 maart 20184.
Kunt u aangeven hoe vaak en bij welke organisaties zorgverzekeraars wijkgerichte wijkverpleging opnemen in hun contracten met zorgaanbieders, aangezien het geld voor preventie bij reguliere zorg integraal in hun budget is opgenomen? Zo neen, bent u bereid dit te onderzoeken?
Ik beschik niet over dergelijke data. In de inkoopmonitor van de NZa wordt niet specifiek gekeken naar de inkoop van wijkgerichte zorg. Wijkgerichte zorg is sinds 2017 geen aparte prestatie meer in de bekostiging maar maakt onderdeel uit van de prestatie «belonen op maat». Dit maakt dat deze informatie niet specifiek beschikbaar is.
Wat gaat u samen met de wethouder in Den Haag doen om te zorgen dat Plicare genoeg financiering krijgt om door te gaan? Kunt u uw antwoorden zo spoedig mogelijk aan de Kamer doen toekomen, aangezien de coöperatie op 26 maart 2018 wordt opgeheven?
Het is niet aan mij om me te mengen in onderhandelingen over de inkoop van zorg en ondersteuning.
De werkwijze van de Belastingdienst bij belastingafspraken met multinationals |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat Nederland als enige lidstaat van de Europese Unie geen openheid geeft over het exacte aantal belastingafspraken (advanced pricing agreements) die er zijn met bedrijven?1
Het EU Joint Transfer Pricing Forum publiceert jaarlijks statistieken die zien op Advance Pricing Agreements (APA’s).2 Nederland levert hiervoor jaarlijks de beschikbaar zijnde gegevens aan. Daarnaast publiceert ook de Belastingdienst zelf jaarlijks het aantal APA’s dat is afgesloten. De meest recente cijfers zijn terug te vinden in het jaarverslag van het APA/ATR-team dat is gevoegd als bijlage bij mijn brief van 18 februari jl. Hieruit blijkt het aantal afgegeven APA’s in de afgelopen vijf jaar.
228
203
236
191
132
De Belastingdienst houdt niet centraal bij hoeveel lopende APA’s er zijn per einde van enig jaar. De gemiddelde looptijd van een APA is 4 tot 5 jaar. Het kan echter zijn dat een APA eerder eindigt bijvoorbeeld omdat de aan de APA ten grondslag liggende feiten en omstandigheden zijn gewijzigd.
Hoe is het mogelijk dat u in antwoorden op vragen immer stelt «dat Nederland bijna aan alle afspraken voldoet» die in bijvoorbeeld in de Europese gedragscodegroep zijn gemaakt?
Zoals weergegeven in het antwoord hiervoor, ben ik van mening dat Nederland wel het aantal afgesloten APA’s openbaar maakt. Ik deel daarom de onderliggende strekking van uw vragen niet dat Nederland zijn afspraken niet nakomt.
Waarom noemde u Nederland als onderdeel van de «coalition of the unwilling» in de gedragscodegroep «een oud beeld», als nu blijkt dat Nederland zich eenzaam onderscheidt in het niet delen hoeveel belastingafspraken er zijn gemaakt?2
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoeveel rulings er de afgelopen jaren zijn afgegeven met als basis of onderdeel de concernfinanciering-constructie, ook wel fiscale begeleiding genoemd, en nu nog actief zijn?3
De rulings over concernfinancieringactiviteiten, zoals beschreven in bijlage III van de brief van 18 februari jongstleden, zijn eind 2016 verlopen.5
Is de werkwijze van deze constructie gemeld of afgestemd met de gedragscodegroep en/of de Europese Commissie, vooral omdat de fiscale begeleiding een constructie verving die gekenmerkt was als staatssteun? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Er was geen aanleiding om de Europese Commissie te informeren omdat, er immers geen sprake was van voortzetting van het oude CFA-regime. Ten opzichte van het CFA-regime was namelijk een andere situatie ontstaan. Het op verzoek verstrekken van zekerheid vooraf betrof de reguliere uitvoering van wet- en regelgeving met name op het gebied van verrekenprijzen en de deelnemingsvrijstelling. Dat betekent dat er geen sprake was van een «voordeel» waarover afstemming met de Europese Commissie was geboden.
Is er toen per 2010 het Concern Financierings Activiteiten (CFA)-regime werd afgeschaft, actief ingezet op het bieden van de fiscale begeleiding/ concernfinanciering? Zo ja, met welke argumenten?
Sinds het in 2003 bekend werd dat het CFA-regime afgeschaft zou worden, is er door het Ministerie van Financiën nagedacht over de beleidsmatige en politieke implicaties daarvan. Dit heeft enerzijds geresulteerd in de uiteindelijk toch niet ingevoerde wetgeving rond de (verplichte) groepsrentebox. Anderzijds werd de Belastingdienst geconfronteerd met fiscale vraagstukken van bedrijven die overwogen hun concernfinancieringsvermogen over te brengen naar het buitenland. Als gevolg daarvan hebben mijn ambtsvoorgangers beslist over de lijnen waarlangs de Belastingdienst voor de periode 2007 tot en met 2016 op verzoek zekerheid vooraf zou geven over in de dat verband opkomende fiscale kwesties.
Klopt het dat uit het WOB-verzoek is op te maken dat er al in maart 2011 getwijfeld werd of de afspraken die de Belastingdienst maakte wel in overeenstemming waren met de geldende wetten en regels? Zo ja, waarom is er dan doorgegaan met het maken van belastingdeals met deze constructie erin?
Zoals ook blijkt uit openbaar gemaakte stukken bestreed de Belastingdienst ook al in 2011 constructies waarbij sprake is van het stallen van immateriële vaste activa in tax havens (STIATH). In 2011 is door de Belastingdienst een mogelijk verband gelegd tussen concernfinancieringsactiva en immateriële vaste activa die betrokken zijn bij STIATH omdat in beide gevallen sprake is van vermogen dat wordt aangehouden in een laagbelastende jurisdictie. Daar stond tegen over dat concernfinancieringsactiva een ander soort activa zijn dan immateriële vaste activa die betrokken zijn bij STIATH. Concernfinancieringsactiviteiten vragen minder functionaliteit dan het ontwikkelen, exploiteren, onderhouden, beheren en beschermen van immateriële activa. De heersende opvatting in internationaal verband was aanvankelijk dat aan treasuryactiviteiten met betrekking tot concernfinancieringsvermogen een relatief minder groot deel van het rendement toekwam dan het deel van het rendement dat toegerekend moet worden aan het ontwikkelen, exploiteren, onderhouden, beheren en beschermen van immateriële activa.
In OESO-verband is tijdens het BEPS-project de discussie ontstaan welk deel van het rendement kan worden toegerekend aan het concernfinancieringsvermogen dat in handen is van een lichaam zonder dat in dat lichaam de bijbehorende functies worden uitgeoefend. Uiteindelijk heeft de uitkomst van deze discussie zijn weerslag gevonden in de BEPS-rapporten die zijn gepubliceerd in oktober 2015 en de aanpassingen van de OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen in 2017. In OESO-verband wordt op dit moment nader overlegd tussen de landen over de zakelijke beloning voor financiële transacties.
Kunt u aangeven waarom in het WOB-verzoek veel passages zijn weggelakt waarin wordt aangegeven dat men twijfelde aan de houdbaarheid? Waarom wordt zo een advies gezien als een «persoonlijke mening van een ambtenaar» als dit relevante onderdelen van de beleidsafweging moeten zijn geweest?
Het Ministerie van Financiën maakt in Wob-besluiten geen persoonlijke beleidsopvattingen ten behoeve van intern beraad openbaar. Dit geldt voor alle Wob-besluiten en in dit geval was er geen aanleiding om van die gedragslijn af te wijken. Deze gedragslijn is afgeleid van het afwegingskader dat van toepassing is op Wob-verzoeken, zoals vastgelegd in artikel 11, lid 1, Wet Openbaarheid van Bestuur. Daarin wordt bepaald dat bij een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen.
Hoe is er na het besluit in september 2015, om geen zekerheid vooraf meer te geven over de transfer pricing aspecten van de concernfinancieringsstructuur, gehandeld met toen geldende belastingdeals of deals die afliepen?
Omdat in 2014 de internationale ontwikkelingen nog niet volledig waren uitgekristalliseerd en om de bedrijven die eerder zekerheid vooraf hadden gekregen over hun financieringsstructuur in staat te stellen zich aan te passen aan de ontwikkelingen, is een uitfaseringstermijn gehanteerd van 2 jaar. Deze termijn liep eind 2016 af. Daarna zijn geen rulings meer verlengd. Indien na deze termijn het concernfinancieringsvermogen wordt aangehouden door een buitenlandse vennootschap die verder geen enkele functie uitoefent, neemt de Belastingdienst in voorkomende gevallen het standpunt in dat ten hoogste een risicovrij rendement aan het in het buitenland aangehouden concernvermogen kan worden toegerekend.
Is het mogelijk dat er toch nog belastingdeals met deze constructie verlengd zijn in 2016? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de gestelde ommezwaai van de Nederlandse regering in de gedragscodegroep?4
Zie antwoord vraag 9.
Heeft u het idee dat het inzicht in de rulingpraktijk echt boven tafel is gekomen met het onderzoek dat u heeft gedaan naar de procedures van afsluiten? Zou het niet veel beter zijn om alle rulings op inhoud te doorzoeken?
Ik heb de onafhankelijke commissie met externe experts die onderzoek doet naar rulings afgegeven door het APA-ATR-team gevraagd te beoordelen of volgens haar de gepubliceerde stukken over de APA/ATR-praktijkvoldoende inzicht geven in de APA’s en ATR’s zoals ze worden afgegeven.
In mijn brief van 18 februari jl. heb ik een herziening van de rulingpraktijk aangekondigd die gericht is op het verder waarborgen van de kwaliteit en robuustheid van de praktijk.7 De aangekondigde herziening ziet op zowel het proces als de inhoud. Daarnaast loopt op dit moment een inhoudelijk onderzoek door de hiervoor genoemde onafhankelijke commissie met externe experts naar rulings afgegeven door het APA-ATR-team. Dit onderzoek zal jaarlijks plaatsvinden. Ook zal de Algemene Rekenkamer in 2019 onderzoek doen naar de rulingpraktijk. Buiten het feit dat een onderzoek naar de inhoud van alle rulings veel capaciteit zou vergen van de medewerkers van de Belastingdienst, zie ik op basis van de hiervoor aangehaalde initiatieven geen aanleiding om alle rulings waarbij de procedures juist zijn gevolgd op de inhoud te controleren.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het plenaire debat over belastingontwijking dat voorzien is in week 13?
Ja.
De opvang van Venezolanen op Aruba en Curaçao en de Nederlandse bijstand daarbij |
|
André Bosman (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «regering vraagt Nederland bijstand voor mogelijke toekomstige opvang Venezolanen»?1
Ja.
Hebben de Curaçaose en/of Arubaanse regering Nederland al officieel gevraagd om financiële en operationele ondersteuning bij de opvang? Deelt u de mening dat ondersteuning niet plaats kan vinden als landen als Aruba tegelijkertijd migratie aantrekken door vanuit de regering uitspraken te doen dat ze alle vluchtelingen «tolerant en gastvrij zal ontvangen», zoals voormalig Minister-President van Aruba Mike Eman in het verleden deed?
De regering van Curaçao heeft Nederland recent een verzoek om ondersteuning gedaan vooruitlopend op een eventuele situatie waarin zij de opvang van migranten en vluchtelingen zelf niet meer aankan. Het kabinet ziet in dit verzoek vooral een wens om nog nauwer samen te werken in de voorbereiding op een eventueel noodscenario. Uitgangspunt daarbij blijft dat de toelating en uitzetting van vreemdelingen een landsaangelegenheid betreft. Het kabinet is hier ook in gesprekken met de regeringen van Aruba en Curaçao uiterst duidelijk in geweest. Dat betekent echter niet dat de landen aan hun lot worden overgelaten. Ik heb de regering van Curaçao laten weten dat Nederland – mocht zo’n geval zich voordoen – waar mogelijk ondersteuning zal bieden, bijvoorbeeld in de vorm van kennis en expertise op bijvoorbeeld het terrein van migratie. Daar zijn we ook nu al toe bereid. Eenzelfde aanbod staat vanzelfsprekend ook voor Aruba.
Ondertussen is het aan de landen om zoveel als mogelijk zelf de nodige maatregelen te treffen om eventuele voorziene problemen bij de opvang te mitigeren. In dat kader ondersteunt het kabinet zoals eerder vermeld – met inachtneming van de beperkte absorptiecapaciteit van de (ei)landen en met inachtneming van geldende internationale verdragen – het restrictief vreemdelingenbeleid dat in het Caribisch deel van het Koninkrijk wordt gevoerd.
Hoe beoordeelt u de oproep van de Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen van de Verenigde Naties om Venezolaanse migranten de vluchtelingenstatus toe te kennen?2 Geldt ook op Aruba en Curaçao dat de vraag of iemand een vluchteling is individueel en niet categoriaal getoetst moet worden?
De oproep van UNHCR moet worden gezien als een dringende, niet bindende, oproep om vanwege de schrijnende situatie in Venezuela een veilige haven te bieden aan die personen die dat land ontvluchten. Of personen uit Venezuela kunnen worden gekwalificeerd als vluchteling, zal afhangen van hun individuele omstandigheden. Aanvragen om bescherming dienen derhalve – ook op Aruba en Curaçao – individueel te worden getoetst. In Caribisch Nederland wordt een aanvraag om bescherming van een Venezolaan individueel getoetst aan de criteria die staan in artikel 12a van de Wet toelating en uitzetting BES. Dat brengt met zich dat zowel wordt gekeken of iemand vluchteling is als bedoeld in het VN-vluchtelingenverdrag met bijbehorend Protocol, evenals of iemand terug kan zonder dat hij of zij een reëel risico loopt te worden onderworpen aan folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen, zoals bedoeld in artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
Bent u bekend met de mededeling van de Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 27 februari 2018 dat het Ministerie van Justitie en Veiligheid in samenwerking met het Openbaar Lichaam Bonaire, de uitvoeringsorganisaties (o.a. Koninklijke Marechaussee, Korps Politie Caribisch Nederland en de Immigratie- en Naturalisatiedienst Caribisch Nederland) en Defensie een noodplan heeft ontwikkeld voor het scenario, waarin het aantal migranten verder toeneemt? Kunt u schetsen welke gevolgen de inwerkingtreding van dit noodplan kan hebben voor Nederland?
Ik kan u net als de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking melden dat Nederland – zeker daar waar het Bonaire betreft – net als Aruba en Curaçao de nodige maatregelen treft om voorbereid te kunnen zijn op een eventuele migratiestroom. Voor Bonaire draagt Nederland immers een bijzondere verantwoordelijkheid. De mogelijke gevolgen voor Nederland van de inwerkingtreding van dit noodplan zullen afhankelijk zijn van de grootte van een eventuele instroom van migranten. Derhalve worden door de betrokken organisaties en diensten te Bonaire en in Nederland noodzakelijke voorbereidingen getroffen.
Kunt u aangeven hoeveel Venezolanen zich inmiddels bevinden op Aruba, Curaçao en Bonaire? Is het nog steeds onduidelijk hoeveel Venezolanen zich in het Caribisch deel van het Koninkrijk bevinden? Zo ja, kunt u in elk geval schetsen welke officiële cijfers er zijn en hoe deze zich verhouden tot de schattingen van de bestuurders van de eilanden?
Hoeveel illegale Venezolanen zich op Aruba, Curaçao en Bonaire bevinden is mij niet bekend. Hier bestaan naar mijn weten ook geen concrete cijfers over, hetgeen ook inherent is aan het feit dat illegaliteit vooral onder de radar plaatsvindt. Inzake de beschikbare officiële cijfers kan ik u het volgende melden. De autoriteiten van Aruba melden dat er in 2017 bijna 3.000 mensen met de Venezolaanse nationaliteit, niet zijnde een dubbele nationaliteit, waren ingeschreven in het bevolkingsregister. In het bevolkingsregister van Curaçao staan 3.756 personen met de Venezolaanse nationaliteit ingeschreven. Op Bonaire is de afdeling Burgerzaken van het Openbaar Lichaam Bonaire verantwoordelijk voor de «Basisadministratie persoonsgegevens». Uit hun gegevens blijkt dat er 751 personen met de Venezolaanse nationaliteit zijn ingeschreven op Bonaire.
Hoe verhoudt de constatering van het kabinet dat er in de loop van 2017 op Aruba 16 asielaanvragen van Venezolanen zijn geregistreerd tot de constatering van politici op Aruba dat er op het eiland duizenden vluchtelingen rondlopen?3 4
De constatering van het kabinet is gebaseerd op de mij verstrekte cijfermatige gegevens over de registratie van het aantal verzoeken om bescherming van Venezolanen door de bevoegde autoriteiten van Aruba. Mij is niet bekend op welke gegevens de constateringen van de betreffende politici zijn gestoeld, dan wel of hierbij onverhoopt geen acht is geslagen op het onderscheid tussen (illegale) migranten, verzoekers om bescherming en vluchtelingen.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de Curaçaose Minister-President dat de opvang van Venezolanen een koninkrijksaangelegenheid is, in het bijzonder in het licht van de uitspraak van de vorige Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dat de toelating van vreemdelingen een landsaangelegenheid is en dat de landen gaan over toelating en het proces rondom in- en uitreis?5 6
In lijn met het antwoord op vraag 2, onderschrijf ik de uitspraak van mijn ambtsvoorganger dat de toelating en uitzetting van vreemdelingen, inclusief de opvang van verzoekers om bescherming, een landsaangelegenheid betreft en dat de autonome landen in het Koninkrijk derhalve ook zelf verantwoordelijk zijn voor de opvang van Venezolanen.
Bent u tevens bekend met het bericht «Aruba heeft geen locatie om vluchtelingen op te vangen»?7 Klopt het dat Aruba de opvang nog steeds niet op orde heeft, ondanks het feit dat de regering er naar eigen zeggen al sinds 2006 mee bezig is? Deelt u de indruk dat het ontbreken van een locatie niet zozeer te maken heeft met de mate van financiële ondersteuning, als wel met trage besluitvorming en politieke onwil?
Ja, de berichten zijn mij bekend. Zoals in het antwoord op de vragen 2 en 7 aangegeven, betreft de toelating en uitzetting van vreemdelingen, inclusief de opvang van verzoekers om bescherming een landsaangelegenheid. Zolang zij zich daarbij houden aan het internationale recht, past bemoeienis van het Koninkrijk niet. Wel kan zoals gesteld sprake zijn van een concreet verzoek om ondersteuning door de regering van Aruba of Curaçao.
Een beschrijving van de geldende regelgeving op Aruba, Curaçao en Bonaire kunt u vinden in de reactie d.d. 4 april 2017 naar aanleiding van de Kamervragen van het lid Sjoerdsma (D66) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1565) en de brief aan uw Kamer d.d. 5 juli 2017 (Kamerstuk 29 653, nr. 33).
Ik kan u voorts melden dat alle betrokken landen voortdurend blijven investeren in het verder uitwerken en updaten van de eigen crisisplannen. Waar mogelijk en gewenst staan we elkaar daarin bij met benodigde kennis en expertise. Aruba, Curaçao en Bonaire kunnen daarnaast ook gebruikmaken van kennis, expertise en trainingen van internationale hulporganisaties.
Kunt u aangeven in hoeverre Curaçao de faciliteiten en regelgeving met betrekking tot de opvang van vluchtelingen op orde heeft?
Zie antwoord vraag 8.
Welke stappen onderneemt u om te verhinderen dat op Aruba en Curaçao verblijvende Venezolanen kunnen doorreizen naar Nederland?
Toegang tot het grondgebied van of toelating tot verblijf in Aruba, Curaçao of Bonaire, is territoriaal beperkt tot die landen, resp. de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Toegang of toelating betekent daarom niet zonder meer ook toegang of toelating tot Europees Nederland.
Venezolanen zijn vrijgesteld van de visumplicht kort verblijf (Schengenvisum), op grond van Verordening (EG) 539/2001 van de Raad van de Europese Unie. Zij hebben daarom geen visum nodig voor reizen met kort verblijf naar Europa. Voor verblijf in Europees Nederland langer dan 90 dagen binnen een periode van 180 dagen, moeten Venezolanen echter vooraf een machtiging tot voorlopig verblijf aanvragen bij een Nederlandse ambassade of consulaat in het buitenland, dan wel de kabinetten van de Gouverneurs te Aruba, Curaçao of Sint Maarten.
Het bericht ‘Makkelijk om aan drugs en kinderporno te komen’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Makkelijk om aan drugs en kinderporno te komen»?1
Ja.
Wat is de sanctie als er drugs wordt gevonden bij een tbs’er?
Contrabande is niet toegestaan in de kliniek. Het is aan de directeur van de kliniek om passende maatregelen te treffen tegen tbs-gestelden, wanneer zij contrabande voorhanden hebben of invoeren. Hierbij kan worden gedacht aan intrekking van verlof, overplaatsing naar een andere kliniek en/of het doen van aangifte bij de politie. De hoogte van de sanctie hangt af van de omstandigheden van het geval en de aard en het verloop van de behandeling.
Hoe kan het dat sommige personeelsleden het drugsgebruik niet altijd bestraffen en dat drugsgebruik oogluikend wordt toegestaan?
In de forensisch psychiatrische centra (hierna FPC’s) zijn drugs niet toegestaan, dus ook niet in de Van der Hoevenkliniek. Het meenemen of het in het bezit hebben van contrabande heeft altijd consequenties voor patiënten, bezoekers of medewerkers. Hierbij kan worden gedacht aan het intrekken van verlof of het overplaatsen de patiënt naar een andere afdeling of andere kliniek, de ontzegging van de toegang tot de kliniek voor bepaalde bezoekers of disciplinaire maatregelen voor medewerkers. Drugsgebruik wordt dus niet oogluikend toegestaan.
Kunt u uitleggen waarom tbs’ers die op begeleid verlof zijn geweest niet altijd worden gecontroleerd bijvoorbeeld als het druk is?
Over de controle van tbs-gestelden op contrabande zijn afspraken gemaakt met het veld. De klinieken hebben een gezamenlijk plan van aanpak opgesteld, waarin de maatregelen worden beschreven die de klinieken nemen om contrabande verder tegen te gaan. Dit plan van aanpak is begin 2016 aan uw Kamer gestuurd.2 In dit plan is opgenomen dat alle patiënten die de beveiligde schil van de kliniek verlaten te allen tijde weer binnen komen via de metaaldetectiepoortjes. Daarnaast worden tbs-gestelden na begeleid verlof op indicatie gefouilleerd. Bij begeleid verlof is altijd een begeleider van de kliniek bij de tbs-gestelde aanwezig, waardoor de kans op het verkrijgen van contrabande laag is. Ten slotte worden regelmatig drugshonden ingezet.
Kunt u reageren op de uitspraak «dit apparaat is niet feilloos»? Welk apparaat is volgens u dan wel feilloos?
De klinieken doen er alles aan om te voorkomen dat contrabande de kliniek binnenkomt. Een honderd procent drugsvrije instelling is echter niet te garanderen.
Wat vindt u van de uitspraak «veel jonge meiden weten niet hoe sommige mensen kunnen reageren» en «het verloop is echt enorm»?
De uitspraak suggereert dat het personeelsbeleid niet op orde is. De kliniek heeft laten weten zich niet in deze uitspraken te herkennen. Wel kan ik aangeven dat er momenteel een onderzoek loopt naar de veiligheid in de forensische zorg. Thema’s als veiligheid en gekwalificeerd personeel maken hier deel van uit. Ik zal uw Kamer naar verwachting in juni over de uitkomsten van dit onderzoek informeren.
Hoe beoordeelt u de reactie van de kliniek »er zijn geen veiligheidsproblemen»?
De kliniek herkent zich niet in het beeld dat het artikel schetst. Ook hebben de Dienst Justitiële Inrichtingen en de IJenV dergelijke signalen niet ontvangen over de Van der Hoevenkliniek. Niettemin staat de veiligheid binnen en buiten de kliniek voorop, daarom bekijkt de Inspectie of zij aanleiding ziet voor nader onderzoek bij de Van der Hoevenkliniek. De Inspectie heeft aangegeven mij daarover voor de zomer te informeren.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk, in ieder geval binnen de gebruikelijke termijn van drie weken te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Ik streef ernaar vragen altijd zo spoedig mogelijk te beantwoorden. In verband met de benodigde afstemming is dit echter niet gelukt binnen de termijn van drie weken.