Het bericht 'Apothekers vrezen dat patiënten uit regio Amersfoort 's avonds en in het weekend naar Utrecht moeten voor medicijnen' |
|
Henk van Gerven (SP), Maarten Hijink (SP) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Apothekers vrezen dat patiënten uit regio Amersfoort ’s avonds en in het weekend naar Utrecht moeten voor medicijnen» en de brief die burgemeesters hebben ontvangen van de Apothekers Coöperatie Eemland (ACE)?1
Ik heb kennis genomen van dit artikel. Inmiddels is hierover meer duidelijkheid ontstaan. Ik ga daar bij de volgende vragen op in. Zie voorts mijn antwoorden op de aanvullende vragen van Mevrouw Van den Berg, gesteld op 30 oktober (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 789).
Wat is de reden dat zorgverzekeraars het contract met de Dienstapotheek Eemland niet hebben verlengd?
Zilveren Kruis heeft ervoor gekozen in de media beknopt naar buiten te treden. De reden dat zorgverzekeraars het contract met de dienstapotheek Amersfoort niet hebben verlengd is dat de apotheek naar het oordeel van verzekeraars onvoldoende transparant is over het tot stand komen van het tarief dat de apotheek per 2021 in rekening wilde brengen bij patiënten voor terhandstellingen.
Klopt het dat Zilveren Kruis voornemens is de farmaceutische spoedzorg voor de regio Eemland vanuit Utrecht te laten organiseren? Deelt u de mening dat deze extra drempel onwenselijk is omdat hiermee deze zorg minder toegankelijk wordt gemaakt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het klopt dat de farmaceutische zorg tijdens ANZ-uren verzorgd zal worden vanuit de dienstapotheek Utrecht. Zilveren Kruis en Zorg en Zekerheid hebben dit namens alle zorgverzekeraars zo afgesproken. Er is afgesproken dat de patiënten hun medicatie krijgen thuisbezorgd. Patiënten kunnen na een bezoek aan huisartsenpost of SEH direct naar huis en hoeven niet te wachten op hun medicatie, of deze af te halen. Ik vind het belangrijk dat patiënten tijdens ANZ-uren goede farmaceutische zorg krijgen. De locatie van waaruit dat gebeurt is daarbij niet doorslaggevend.
Welke garanties geeft de kwalijke rol die Zilveren Kruis in het verleden heeft gespeeld bij het centraliseren van bepaalde zorg voor de huidige stappen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ga er vanuit dat zorgverzekeraars in de regio Eemland hun zorgplicht nakomen en dat dus in die regio goede farmaceutische zorg wordt geboden tijdens ANZ-uren, ook in 2021.
Wat gaat u doen om het voortbestaan van de farmaceutische spoedzorg in de regio Eemland te waarborgen?
Zie antwoord vraag 4.
De onderzoeken naar de werking van mondmaskers |
|
Lilian Marijnissen (SP), Maarten Hijink (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
In eerdere Kamervragen werd u gevraagd wat u ervan vindt dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) erkend heeft dat het argument van risico’s zoals schijnveiligheid van het gebruik van medische mondmaskers gebaseerd is op de persoonlijke ervaring van de heer van Dissel van het RIVM en antwoordde u dat de uitspraak van de heer van Dissel volgens het RIVM ondersteund wordt door experts opinions, gebaseerd op onderzoek; kunt u alsnog uitleggen wat u bedoelt met uw antwoord, waarin u stelt dat «de uitspraak van de heer Van Dissel» en anderen gebaseerd was op «onderzoek»? Om welke onderzoeken gaat het precies?1 2 3
Hoe is het mogelijk dat op 22 april 2020 de heer Van Dissel sprak over de risico’s van het gebruik van mondkapjes, terwijl het RIVM op 11 mei 2020 en 9 juni 2020 aan Nieuwsuur liet weten dat er geen wetenschappelijk onderzoek is waaruit blijkt dat «schijnveiligheid» inderdaad een risico is bij het gebruik van medische mondkapjes bij het verlenen van zorg door hulpverleners? Hoe rijmt dit zich met de uitspraken die u deed in eerdere Kamervragen dat de «persoonlijke» uitspraak van de heer van Dissel onderbouwd zou zijn door experts? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Preprints van onderzoek waarnaar u verwijst in uw eerdere antwoorden zijn op 26 en 27 mei 2020 verschenen, hoe rijmt dit met de uitspraak van de heer van Dissel op 22 april 2020 over de risico’s van mondkapjes? Kunt u uw antwoord toelichten?5
Bent u bereid om de onderzoeken te sturen op basis waarvan in maart, april en in de eerste week van mei is uitgedragen dat mondmaskergebruik in de ouderenzorg tot risico's zoals schijnveiligheid konden leiden?
Bent u tevens bereid om de onderzoeken te noemen/te sturen welke in die periode ook daadwerkelijk bestonden? Zo neen, bent u dan voornemens het verstrekte antwoord aan de Kamer, waarin u stelt dat de argumentatie gebaseerd zou zijn op onderzoek, te corrigeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het eerst volgende plenaire coronadebat?
Ik heb deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
De huidige visie van het kabinet op het gebruik van hydroxychloroquine in de strijd tegen COVID-19 |
|
Wybren van Haga (Lid-Haga), Thierry Baudet (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het Nederlandse onderzoek, getiteld «Early Hydroxychloroquine but not Chloroquine use reduces ICU admission in COVID-19 patients», waarvan op 23 september 2020 de resultaten zijn gepubliceerd?1 en 2
Ja.
Wat vindt u van de belangrijkste bevinding uit het onderzoek, dat er 53% minder kans bestaat op een IC-opname wanneer een patiënt binnen één dag na opname in het ziekenhuis hydroxychloroquine krijgt toegediend?
In lijn met eerdere antwoorden3 op vragen van uw Kamer benadruk ik dat het met name aan de deskundigen4 is om zich een oordeel te vormen over de inzet van hydroxychloroquine – eventueel in combinatie met andere middelen – ter voorkoming of behandeling van Covid-19. Daarbij zullen we de ontwikkelingen nauwgezet blijven volgen om in overleg met de partijen in de gehele geneesmiddelenketen de beschikbaarheid van hydroxychloroquine te bewaken.
Ook is eerder aangegeven dat een adviespanel is ingesteld om te adviseren over wetenschappelijk onderzoek naar mogelijke medicijnen voor Covid-19. De vraag naar meerwaarde van onderzoek naar hydroxychloroquine ligt ook bij hen.
Bent u, nu wederom uit onderzoek is gebleken dat vroege behandeling met – onder andere – hydroxychloroquine het risico verkleint op progressie van COVID-19 in het lichaam van een patiënt, nog steeds van mening dat er geen objectiveerbare aanleiding bestaat om over te gaan tot extra inspanningen met betrekking tot het beschikbaar houden van hydroxychloroquine ter bestrijding van COVID-19? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u niet dat er in de laatste maanden veel nieuwe en hoopvolle onderzoeksresultaten zijn gepubliceerd en dat u het aan de Nederlandse burger verplicht bent dit serieus te nemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen naar aanleiding van de nieuwe informatie?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u niet dat er tenminste sprake zou moeten zijn van een vervolg op de hiervoor aangehaalde studie, daar de resultaten hoopvol zijn en er mogelijk mensenlevens kunnen worden gered met de vroege toediening van hydroxychloroquine? zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het tekort aan virusremmer remdesivir tegen corona |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Jan Paternotte (D66), Rens Raemakers (D66) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kunt u aangeven voor hoeveel coronapatiënten Nederland voorraad van remdesivir heeft toegewezen gekregen door de Europese Commissie? Kunt u daarnaast aangeven wat de Nederlandse en Europese vraag naar remdesivir momenteel is, die door het tekort aan dit middel niet voldaan kan worden?1
Nederland heeft voor de maand oktober een hoeveelheid van 24.000 doses (voor ongeveer 4000 patiënten) toegewezen gekregen. Dit zou voldoende moeten zijn voor het huidige aantal in het ziekenhuis opgenomen coronapatiënten, inclusief een lichte stijging daarvan. De precieze verdeling van de leveringen remdesivir onder de EU-lidstaten is voor de daaropvolgende maanden nog niet bekend. De gezamenlijke overeenkomst van de EC voorziet in ieder geval vanaf januari in de mogelijkheid om meer dan 145.000 behandelingskuren, oftewel 880.000 doses per maand aan te kopen.
De vraag naar remdesivir varieert per dag, afhankelijk van de aantallen in het ziekenhuis opgenomen patiënten. Indien er een tekort is aan remdesivir, wordt de behandeling daarop aangepast.
Sinds wanneer is bij u duidelijk dat de voorraad remdesivir in Nederland onvoldoende is?
In de week van 21 september bleek dat door de sterk oplopende ziekenhuisopnames de door de Europese Commissie aan Nederland toebedeelde hoeveelheid op korte termijn onvoldoende zou kunnen zijn.
Hoe verhoudt dit zich tot de eerdere optimistische berichtgeving van het ministerie dat er bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) nog een voorraad beschikbaar was, mede door een donatie van Gilead, en dat het ministerie zowel op nationaal als op Europees niveau in gesprek met Gilead was om deze voorraad uit te breiden?
Door twee donaties van fabrikant Gilead hadden we voor dat moment voldoende voorraad remdesivir. Tegelijkertijd was er zicht op leveringen van remdesivir vanuit het Emergency Support Instrument (ESI programma) aan de EU-lidstaten. En in navolging daarvan werd ingezet op de totstandkoming van de gezamenlijke inkoopprocedure (Joint Procurement procedure) van de EC. Waarmee door de EC afspraken werden vastgelegd met de fabrikant over structurele maandelijkse leveringen remdesivir aan de EU-lidstaten om hun voorraden op peil te houden. Voorgaande gaf op dat moment perspectief voor vooralsnog voldoende behandelingen. In gesprekken met de EC en de fabrikant is de laatste weken continue aangedrongen op een verhoging van de productiecapaciteit en leveringen aan de EU-lidstaten.
Welke invloed kan het tekort aan remdesivir de komende weken hebben op een vertraging van het herstel van Nederlandse patiënten die extra zuurstof nodig hebben en dus op hun ligduur in het ziekenhuis en daarmee op de beschikbare ziekenhuiscapaciteit voor zowel de reguliere zorg als de zorg voor coronapatiënten?
Uit onderzoek is gebleken dat remdesivir de gemiddelde ligduur van in het ziekenhuis opgenomen coronapatiënten die extra zuurstof nodig hebben, kan bekorten met maximaal vier dagen. Of en hoe dat in de praktijk ook het geval is en wat het effect van het tijdelijke tekort aan remdesivir is, is onbekend. In de praktijk worden immers ook andere behandelingsmethoden ingezet, zoals bijvoorbeeld dexamethason.
Klopt het dat de Europese Commissie de voorraden remdesivir over de lidstaten verdeelt op basis van bevolkingsomvang, en niet op basis van het aantal patiënten?
Nee, de EC verdeelt de voorraden remdesivir op basis van aantal ziekenhuisopnamen/incidentie.
Zo ja, kan het hierdoor het geval zijn dat er in lidstaten met relatief weinig besmettingen geen tekorten zijn?
Zie antwoord op vraag 5.
Hoe verlopen de gesprekken die u heeft met de Europese Commissie om meer remdesivir deze kant op te krijgen? Is uw inzet hierbij om ook inzicht te verkrijgen in de voorraden die andere lidstaten nog hebben?
De voorraad remdesivir die door de Europese Commissie aan de lidstaten – en daarmee ook aan Nederland – tot vorige week werd toebedeeld, was beperkt. Juist de afgelopen weken liep de vraag in Nederland sterk op en ontstonden er tijdelijke tekorten. Ook in sommige andere Europese landen was er een nijpende situatie en sprake van tekorten. Daarom is er afgelopen weken (vanuit het Ministerie van VWS en het RIVM) veelvuldig en op hoog niveau intensief contact geweest over de levering van remdesivir aan Nederland, met zowel de Europese Commissie als de fabrikant van het medicijn. Wij hebben in de afgelopen weken aangedrongen op mogelijke herverdeling tussen de EU-landen. Zo heeft Nederland op verzoek de afgelopen weken enkele malen extra voorraad geleverd gekregen.
De toebedeling van remdesivir vanuit de EC zoals hierboven beschreven liep tot afgelopen week via het zgn. Emergency Support Instrument (ESI programma) van de EU. Sinds eind vorige week is er sprake van een nieuwe situatie die naar verwachting meer perspectief biedt ten aanzien van de leveringszekerheid van remdesivir. De EC heeft eind vorige week via een zogenaamde Joint Procurement procedure een overeenkomst gesloten met de fabrikant Gilead. Waarmee Nederland en de andere EU-lidstaten vanaf deze maand structureel verzekerd zijn van maandelijkse leveringen remdesivir. Nederland heeft in het kader van die procedure vervolgens direct een landspecifiek contract met de fabrikant afgesloten, waardoor we vanaf nu structureel maandelijks voorraad remdesivir krijgen toebedeeld. Ook in deze opzet is er sprake van een toebedeling via de EC van aantallen remdesivir via een verdeelsleutel. De fabrikant geeft aan hard te werken aan een verhoging van de productie en verwacht later deze maand voldoende capaciteit te hebben om aan de (oplopende) wereldwijde vraag te kunnen voldoen.
Is uw verwachting dat de tekorten niet voor het eind van het jaar zijn opgelost, aangezien de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) tot en met 31 december toestaat om onderling tussen ziekenhuisapotheken uit te wisselen?2
Zie ook beantwoording vraag 7. De IGJ beoogde het veld snel en voldoende duidelijkheid te bieden naar aanleiding van een verzoek van de ziekenhuisapothekers. Aan de keuze voor een termijn tot 31 december 2020 lag verder geen analyse van de duur van mogelijke tekorten ten grondslag.
Zijn er andere middelen die bij de behandeling van coronapatiënten gebruikt worden, zoals dexamethason, waar een tekort aan dreigt? Zo ja, welke stappen zet u nu reeds om tekorten te voorkomen?
Er zijn inderdaad andere middelen die bij de behandeling van coronapatienten gebruikt worden, zoals dexamethason. Hierbij voorzien wij geen dreiging van een tekort.
Kunt u deze vragen spoedig beantwoorden, bij voorkeur vóór het eerstvolgend plenair debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus?
Ja.
Gebrekkige afspraken over betaalbaarheid, transparantie en toegankelijkheid van geneesmiddelen in de toolkit Maatschappelijk Verantwoord Licentiëren |
|
Rens Raemakers (D66) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de inhoud van de onlangs gepubliceerde «toolkit» voor Maatschappelijk Verantwoord Licentiëren van de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) en de Vereniging van Universiteiten?1
Ja. Op korte termijn stuur ik een kabinetsreactie op de toolkit naar de Kamer, mede namens de Minister van OCW en de Staatssecretaris van EZK.
Kunt u toelichten welke juridische bepalingen in de «toolkit» enige bijdrage kunnen leveren aan de betaalbaarheid, toegankelijkheid en transparantie (over prijzen en ontwikkelkosten) van geneesmiddelen die (deels) gefinancierd zijn met publieke middelen?
In de toolkit staan een aantal bepalingen die een bijdrage kunnen leveren aan betaalbaarheid, toegankelijkheid en transparantie. Deze staan in artikel VIII van de «Clause list»:
Acht u de bepalingen in de «toolkit» op elk van deze punten afdoende of zouden de bepalingen volgens u verder moeten strekken?
Het zou misschien goed zijn als sommige bepalingen verder zouden strekken, mits dat niet ten koste gaat van de effectieve beschikbaarheid van vindingen die met academische kennis zijn ontwikkeld. Ik zie daarom uit naar verdere ontwikkeling van de toolkit. De toolkit zal gebruikt worden door alle universiteiten en UMC’s – ook buiten het veld van geneesmiddelen – en zij zullen erover rapporteren. Over twee jaar wordt de toolkit geëvalueerd en bijgesteld in overleg met stakeholders. Er is een risico dat Nederlandse academische vindingen de patiënt niet meer bereiken als de licentievoorwaarden te stringent zijn of verkeerd geformuleerd zijn. Dat geldt vooral wanneer er nog geen gelijk speelveld is in Europa.
Welke garanties bieden de tien principes voor Maatschappelijk Verantwoord Licentiëren en de daaruit voortvloeiende «toolkit» volgens u om te voorkomen dat de overheid later de hoofdprijs betaalt voor een (deels) publiek ontwikkeld middel?
Volgens de tien principes voor Maatschappelijk Verantwoord Licentiëren moet de kennisinstelling die een licentie verleent aan een bedrijf zich vergewissen van de intenties van het bedrijf. En de toolkit biedt de mogelijkheid om prijsstelling bespreekbaar te maken tijdens de licentieonderhandelingen. Bij licentie-onderhandelingen moet men echter rekening houden met allerlei specifieke omstandigheden. Het gaat nu te ver om bepaalde clausules al verplicht te stellen, zonder dat we goed weten wat de gevolgen daarvan zijn met betrekking tot de effectieve beschikbaarheid van het product.
Myozyme tegen de ziekte van Pompe is inderdaad ontwikkeld met kennis van het Erasmus MC. In het geval van Myozyme is het intellectuele eigendom destijds overgegaan van het ene naar het andere bedrijf. De toolkit benoemt de mogelijkheid om intellectueel eigendom over te dragen, waarbij het uitgangspunt is dat gemaakte afspraken in stand blijven, ook wat betreft maatschappelijke impact. Wanneer destijds de tien principes en de toolkit beschikbaar waren geweest dan zouden we nu mogelijk een lagere prijs betalen voor Myozyme. Over Myozyme zijn door mijn ambtsvoorganger vertrouwelijke prijsafspraken gemaakt, waarover ik niet kan uitweiden.
Ik heb nu geen andere voorbeelden. Waarschijnlijk is slechts een heel klein deel van de in Nederland beschikbare geneesmiddelen gebaseerd op patenten uit Nederlandse kennisinstellingen, maar ik beschik niet over een accuraat overzicht hiervan.
Kunt u bij uw antwoord op vraag 4 voorbeelden uit de afgelopen jaren betrekken, zoals het medicijn tegen de ziekte van Pompe dat werd ontdekt in het Erasmus MC en nu naar schatting nog altijd honderdduizenden euro’s per jaar per patiënt kost?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u reflecteren op het artikel in de Volkskrant waarin een breed scala aan politieke jongerenorganisaties en maatschappelijke organisaties stelt dat de NFU bij de ontwikkeling van de «toolkit» op voorhand afzag van het opnemen van bepalingen over transparantie in de kostenopbouw en verantwoorde prijsstelling?2 Kunt u hierover in gesprek treden met de NFU?
Het is goed dat de politieke jongerenorganisaties en maatschappelijke organisaties betrokkenen scherp houden ten aanzien van maatschappelijk verantwoord licentiëren. De toolkit geeft nadere invulling aan de «tien principes voor maatschappelijk verantwoord licentiëren» die de kennisinstellingen in 2019 formuleerden. De NFU heeft dit vervolgproces begeleid en de verschillende stakeholders betrokken via een werkgroep en een klankbordgroep. In de werkgroep zaten Knowledge Transfer Officers/KTO-directeuren, investeerders en ondernemers. Deze werkgroepleden droegen primair zorg voor de inhoudelijke totstandkoming van de toolkit. Zij hebben in de dagelijkse praktijk met dit proces te maken en gaan zelf met de toolkit werken. De klankbordgroep bestond uit vertegenwoordigers van publieke en charitatieve onderzoeksfinanciers, politieke en maatschappelijke organisaties en koepelorganisaties uit het bedrijfsleven. De leden van de klankbordgroep gaven hun visie op en mening over het proces en de toolkit. Licence to Heal heeft, als lid van de klankbordgroep, conceptartikelen laten opstellen met het verzoek deze op te nemen in de toolkit. In zowel de werkgroep als de klankbordgroep zijn deze artikelen respectievelijk de insteek besproken. De werkgroep onder leiding van de NFU heeft geconcludeerd dat deze voor de toolkit niet werkbaar zijn. Onder meer vanwege onderstaande argumenten:
Over twee jaar wordt de toolkit geëvalueerd en herzien, maar zoals ook in het notaoverleg van 15 oktober jl. is besproken ben ik bereid de komende tijd al met de NFU in gesprek te gaan om te bezien of sommige bepalingen in de toolkit kunnen worden aangescherpt of aangevuld.
Klopt het dat de NFU heeft gesteld dat zelfs het tijdens de onderhandelingen ter sprake brengen van transparantie en verantwoorde prijsstelling ongewenst zou zijn vanwege schade voor het innovatieklimaat? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Ik ben geïnformeerd dat tijdens de gesprekken in zowel de klankbordgroep als de werkgroep op diverse momenten de aspecten transparantie en prijsstelling ter sprake zijn gekomen. In de gesprekken in de klankbordgroep kwamen de verschillende en op punten tegenstrijdige gezichtspunten van betrokken partijen meermaals scherp in beeld. De voorzitter van de klankbordgroep heeft er ook voor gezorgd dat wanneer nieuwe partijen aansloten, deze tegenstelling expliciet benoemd is. Juist omdat partijen in deze kwestie botsende visies aandroegen, was het gesprek in de klankbordgroep belangrijk. Hoewel alle partijen het overgrote deel van de tien principes voor maatschappelijk verantwoord licentiëren als relevant en waardevol zagen, was het zoals verwacht de vertaling naar de toepassing waar zaken tot botsingen leidden.
Ik vind deze gang van zaken niet verrassend. Het wordt nu tijd dat er een betere empirische basis ontstaat voor uitspraken over maatschappelijk verantwoord licentiëren, en die kan nu ontstaan wanneer deze toolkit breed gebruikt wordt. Daarom vind ik het verheugend dat Nederlandse universiteiten en UMC’s de toolkit gaan gebruiken en erover gaat rapporteren.
Deelt u de mening van de politieke jongerenorganisaties en maatschappelijke organisaties dat de huidige impasse alleen verbroken kan worden wanneer de overheid de regie neemt in dit proces?
De overheid heeft niet de kennis en ervaring in huis om aan kennisinstellingen goede licentieclausules voor te schrijven die de effectieve beschikbaarheid zekerstellen van producten die met academische kennis zijn ontwikkeld. De meeste kennis en ervaring dienaangaande zit bij de Kennis Transfer Organisaties (KTO’s) van de kennisinstellingen. Zij benutten hun ervaring nu om een veldnorm te ontwikkelen voor maatschappelijk verantwoord licentiëren. De toolkit is het voorlopige resultaat, maar niet het eindproduct. Daarom is het goed dat de NFU en de Vereniging van Universiteiten (VSNU) het principe hanteren van «pas toe of leg uit.» Ik sluit niet uit dat de overheid uiteindelijk wel bepaalde licentieclausules zal afdwingen via subsidievoorwaarden, bijvoorbeeld wanneer de overheid ook het vroege klinische onderzoek van academici subsidieert, waardoor kennisinstellingen sterker staan in de licentieonderhandelingen met de licentienemer.
Waarom verbindt u – vooralsnog – zelf geen publieke voorwaarden aan de licentiëring van geneesmiddelen?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de stelling dat het – op termijn – voor iedereen kenbaar zou moeten zijn welke kosten farmaceuten daadwerkelijk maken voor het onderzoek, de ontwikkeling en de productie van hun geneesmiddelen?
Voor mij is deze transparantie geen doel op zich. Deze transparantie is goed als ze bijdraagt aan de ontwikkeling, beschikbaarheid en betaalbaarheid van nieuwe geneesmiddelen. En uiteraard ligt er een verantwoordelijkheid bij de farmaceutische industrie om – waar men hele hoge prijzen vraagt – transparant te zijn over hun prijsopbouw en investeringen. Het is wel de vraag of het realistisch is om te proberen dat nu via Nederlandse licentievoorwaarden af te dwingen. De deskundigen in de werkgroep die de toolkit opstelden vonden het niet realistisch. Het vergt een internationale aanpak.
Bent u bereid om de komende tijd in Europees verband nieuwe stappen te zetten om vaker gezamenlijk te onderhandelen over geneesmiddelen? Zo ja, hoe wilt u dit doen?
Al enige tijd ben ik actief om samen met mijn Beneluxa-partners te onderhandelen over geneesmiddelenprijzen. Ik heb dit inmiddels een aantal keer gedaan en er lopen ook nieuwe trajecten. Met Beneluxa werk ik eraan om internationale samenwerking te optimaliseren, waar prijsonderhandelingen een onderdeel van is, maar ook het tot stand brengen van een internationale horizonscan en het beoordelen van geneesmiddelen. Dit is van belang om internationale en nationale prijsonderhandelingen optimaal uit te kunnen voeren.
Welke stappen bent u bereid te zetten om te komen tot een Europees maatschappelijk verantwoord systeem van geneesmiddelenontwikkeling?
Zoals ik ook in het notaoverleg van 15 oktober jl. heb aangegeven zal ik de komende tijd de toolkit in Europees verband uitdragen en onder de aandacht brengen van de Europese Commissie, EU-lidstaten en stakeholders.
Zou u deze vragen kunnen beantwoorden voor het algemeen overleg Geneesmiddelen-/hulpmiddelenbeleid van 15 oktober 2020?
Ik heb uw vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het bericht 'Mondkapjes blijven ‘made in China’, Arnhemse fabriek mag nog steeds geen medische mondkapjes maken' |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Mondkapjes blijven «made in China», Arnhemse fabriek mag nog steeds geen medische mondkapjes maken»?1
De fabriek van Mondmaskerfabriek BV in Arnhem heeft een eigen kwaliteitscontrole systeem opgezet en zij hebben daar incidenteel een microbiologische afwijking gevonden. Voor Mondmaskerfabriek BV is adequate bescherming van groot belang en zij leggen daarom de lat voor zichzelf hoog. Mondmaskerfabriek BV geeft zelf aan dat zij op basis van deze bevindingen niet aan de norm voldoen en dat zij daarmee in het proces van zelfcertificering nog niet de kwaliteit kunnen borgen om als producent voor IIR chirurgische mondmaskers te kunnen leveren aan het LCH. Mondmaskerfabriek BV laat nu in een onafhankelijk testlaboratorium onderzoeken of de microbiologische afwijking door middel van sterilisatie met gammastraling opgelost kan worden. Zie https://mondmaskerfabriek.nl/blog/nog-09/
Hoe kan het dat de drie in het voorjaar door de overheid geselecteerde partijen voor de productie van chirurgische mondmaskers, nog steeds niet het juiste certificaat hebben? Waarom duurt dit zo lang?
De afgelopen maanden is succesvol gewerkt aan de opbouw van de drie productielocaties in Nederland voor chirurgische mondmaskers die van goede en constante kwaliteit zijn. Te weten Mondmaskerfabriek BV, Lemoine Holland BV en Medprotex BV.
Dit proces bleek in de praktijk meer gecompliceerd en dus tijdrovender dan vooraf gedacht. Na het verlenen van de opdrachten in april en mei dit jaar zijn de producenten begonnen met het aankopen van de machines, het aankopen van grondstoffen, het inrichten van de bedrijfsruimten, het inhuren van het personeel, het opzetten van kwaliteitssystemen, het contacteren van de geaccrediteerde testlaboratoria en het produceren en aanleveren van proef batches voor de testen. Al deze deelprocessen moeten zorgvuldig worden uitgevoerd door de producenten om uiteindelijk aan de kwaliteitseisen te voldoen.
Alle drie de producenten zijn in een vergevorderd stadium van certificering en voeren op dit moment aanvullende testen uit om de kwaliteit van hun producten te garanderen. De verwachting is dat zij de komende weken starten met het uitleveren van hun producten aan het LCH.
In hoeverre is Nederland nog steeds afhankelijk van buitenlandse productie? Welk percentage van de persoonlijke beschermingsmiddelen wordt inmiddels geproduceerd in Nederland?
De reguliere inkoopkanalen van de zorginstellingen en het LCH kopen voor de huidige voorraden zowel bij buitenlandse producenten als Nederlandse producenten in. Het LCH is nadrukkelijk een noodvoorziening en een aanvulling op de voorraden die zorginstellingen verkrijgen via hun reguliere inkoopkanalen. De geselecteerde Nederlandse initiatieven voor het produceren van persoonlijke beschermingsmiddelen leveren uitsluitend direct aan het LCH.
Een percentage van het aandeel persoonlijke beschermingsmiddelen dat door alle Nederlandse fabrikanten in Nederland wordt geproduceerd is niet te geven, omdat dit niet wordt geregistreerd. Wel kan ik u melden dat de door mijn voorganger geselecteerde initiatieven, indien zij volledig zijn gecertificeerd, kunnen voorzien in een substantieel aandeel van de Nederlandse vraag op het moment dat hun productie volledig op stoom is.
Op de korte termijn doet VWS wat nodig is om in de crisis over voldoende persoonlijke beschermingsmiddelen te beschikken middels de inkoop via het LCH en de productie door de geselecteerde initiatieven. Op de lange termijn staat leveringszekerheid voorop. Productie is daarbij één van de mogelijkheden om hier te komen. Tevens is met deze initiatieven contact geweest over mogelijke verdere opschaling in het geval van nood.
Hoeveel geaccrediteerde laboratoria zijn er inmiddels in Europa respectievelijk Nederland? Hoeveel geaccrediteerde laboratoria komen er naar verwachting op korte termijn bij?
Volgens de overzichten op de website van European Accreditation zijn er inmiddels 35 geaccrediteerde laboratoria in september 2020. Op deze lijst worden 3 Nederlandse geaccrediteerde laboratoria genoemd voor specifieke deeltesten. Deze lijst is recent in september 2020 herzien en ten opzichte van de lijst van maart 2020 aanzienlijk uitgebreid. Ik heb helaas geen inzage in welke laboratoria er op korte termijn nog naar verwachting bij komen.
De lijsten zijn te raadplegen op: https://european-accreditation.org/coronavirus-outbreak-accredited-laboratories-for-face-masks-testing/
Welke ontwikkelingen zijn er geweest sinds begin maart, toen hier al vragen over werden gesteld, als het gaat om de productie in eigen land?2
Sinds maart 2020 zijn er ruim 500 voorstellen binnengekomen bij het team dat zich bezighoudt met het beoordelen van voorstellen voor de opstart van productie in Nederland. Onder mijn verantwoordelijkheid wordt een besluit genomen over de selectie van kansrijke en relevante proposities. Opdrachten waarbij sprake is van een langdurige afnamegarantie (tot 12 maanden) worden gesloten tussen de fabrikant, het LCH en het Ministerie van VWS. Het LCH verwerkt de opdracht administratief en zorgt voor de distributie van de producten.
Onder de geselecteerde initiatieven zitten grote en kleine bedrijven.
Voor FFP2-maskers is gekozen voor initiatieven bij Koninklijke Auping, Afpro Filters BV. en Sion BV. Voor de productie van chirurgische mondmaskers is gekozen voor de drie eerder genoemde bedrijven, Mondmaskerfabriek BV, Lemoine Holland BV en Medprotex BV.
Daarnaast zijn afspraken gemaakt over de levering van benodigde grondstoffen, voor met name mondmaskers, waaronder meltblown. Na het verlenen van de opdrachten in april en mei dit jaar is de afgelopen maanden succesvol gewerkt aan de opbouw van de drie voornoemde productielocaties in Nederland voor chirurgische mondmaskers die van goede en constante kwaliteit zijn. Alle 6 de producenten van mondmaskers bevinden zich nu of in de laatste fase van certificering of zijn reeds aan het produceren voor de Nederlandse overheid.
Waarom worden bureaucratische procedures niet tijdelijk opzij gezet, zodat goed materiaal aan de zorg kan worden geleverd?
De hulpmiddelen die via het LCH aan zorginstellingen wordt geleverd, moeten voldoen aan hoge kwaliteitseisen zodat zorgmedewerkers kunnen vertrouwen op goede producten. Het LCH ziet daarom toe op de kwaliteit van deze hulpmiddelen.
Normaal gesproken wordt de kwaliteit van medische hulpmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen binnen de EU geborgd via een CE-markering. Deze markering geeft aan dat het product voldoet aan wettelijke eisen en dat het kwalitatief in orde is. Producten die via dit wettelijk kader op de markt worden gebracht, hoeven niet extra te worden getest op kwaliteit. De kwaliteitsborging zit tenslotte in de CE-markering.
Vanwege de wereldwijd grote vraag door de coronacrisis kocht het LCH ook persoonlijke beschermingsmiddelen en medische hulpmiddelen in die buiten het Europees wettelijk kader vallen en/of die van nieuwe leveranciers komen.
Dit is tijdelijk toegestaan, zolang het gaat om producten met een gelijkwaardige buitenlandse norm en een gelijkwaardige kwaliteit. Bij het op de markt brengen is bovendien een beoordeling vereist van de inspectie SZW of gelden de tijdelijke afspraken van IGJ onder strikte voorwaarden.
Wanneer hebben de in Arnhem geproduceerde mondkapjes het juiste certificaat?
Mondmaskerfabriek BV produceert Chirurgische mondneusmaskers type IIR, deze vallen onder de medische hulpmiddelenwetgeving. Hierin vallen ze onder de lage risicoklasse I – zelfcertificering. Dit betekent dat er geen conformiteitsbeoordeling plaats vindt door een notified body, maar dat een fabrikant zelf aantoont dat het product aan de eisen voldoet en zelf een Declaration of Conformity opstelt.
De fabrikant moet dus wel een dossier opstellen en via testrapporten van gecertificeerde laboratoria laten zien dat het product aan de eisen voldoet. Bewijzen dat er voldaan wordt aan de wetgeving kan via de relevante normen, bijvoorbeeld EN NEN 13485.
Mondmaskerfabriek BV geeft zelf aan dat zij op basis van de huidige bevindingen nog niet aan de eisen voldoen. Zij kunnen daarmee in het proces van zelfcertificering nog niet de kwaliteit borgen om als producent de chirurgische mondmaskers type IIR uit te leveren aan het LCH. Mondmaskerfabriek BV heeft om die norm te behalen nieuw onderzoek naar de filtreerbaarheid van het mondmasker bij een ander niveau van bestraling opgestart en ontvangt op korte termijn de uitslag van het testlaboratorium. Indien deze resultaten positief zijn dan kunnen zij overgaan tot zelfcertificering voor het mondmasker.
Kunt u deze vragen voorafgaand aan het eerstvolgende plenaire coronadebat beantwoorden?
Ik heb deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
De toelatingsprocedure van medicijnen voor kankerpatiënten |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kankermedicijnen hier maanden later op de markt dan in de VS: lange wachttijd dodelijk»?1
Ja.
Deelt u de mening dat kankerpatiënten sneller toegang tot levensreddende medicijnen zouden moeten hebben?
Ik ben van mening dat patiënten snel toegang moeten krijgen tot nieuwe geneesmiddelen die een belangrijke, aantoonbare meerwaarde voor de behandeling van patiënten hebben. Dat geldt in het bijzonder voor geneesmiddelen die levensreddend kunnen zijn, zoals bijvoorbeeld bij kankerpatiënten. Daar is mijn beleid ook op gericht.
Tussen snelheid en zorgvuldigheid zit wel een spanningsveld. Het is namelijk van essentieel belang dat de geneesmiddelen aantoonbaar veilig, werkzaam en van goede kwaliteit zijn en dat de kosten voor dergelijke geneesmiddelen fair en betaalbaar zijn. Dat levert een dilemma op.
Zowel de Europese markttoelatingsprocedure, die toeziet op de werkzaamheid en veiligheid van een geneesmiddel, als de Nederlandse vergoedingsprocedures moeten snel en efficiënt zijn, om geneesmiddelen die een plaats in de behandeling verdienen zo snel mogelijk na markttoelating in het verzekerde pakket op te nemen. Aanvullend moeten we er ook op letten dat we ons zorggeld niet onnodig uitgeven aan middelen die slechts bij sommigen werken of enorm hoge prijzen kennen.
Rond vergoedingsbeslissingen loopt op dit moment een pilot van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en Zorginstituut Nederland (ZINL) waarbij geëxperimenteerd wordt met parallelle beoordeling van geneesmiddelen: gelijktijdig met de markttoelatingsprocedure vindt het schrijven van het vergoedingsadvies plaats. Zo kan bij markttoelating direct een vergoedingsbesluit genomen worden. De eerste ervaringen zijn zeer positief.
Daarnaast hebben artsen een belangrijke taak om hun richtlijnen regelmatig en op wetenschappelijke gronden te actualiseren, zodat nieuwe, waardevolle geneesmiddelen na toelating ook snel hun weg naar de patiënt kunnen vinden.
De Horizon Scan van het Zorginstituut helpt ze daarbij door al in een vroeg stadium, voorafgaand aan markttoelating, te signaleren welke potentieel waardevolle geneesmiddelen eraan komen. Dat biedt de behandelaren al vroeg de mogelijkheid om voor te bereiden op hun komst.
Kunt u aangeven waarom de toelatingsprocedure van het Europees Geneesmiddelen Agentschap (EMA) zo veel trager is dan van de Food and Drug Administration (FDA)?
Nader bezien lopen de termijnen tussen de procedures van EMA en FDA beperkt uiteen. De beoordeling door de EMA kan 210 dagen duren. Dit is exclusief zogeheten «clock stops», de tijd waarin de fabrikant gedurende het beoordelingsproces door de EMA gevraagd wordt extra informatie te verstrekken die nodig is om de beoordeling te kunnen uitvoeren. Onvolledigheden kunnen leiden tot langere «clock stops» en daarmee een langer lopende procedure.
In bijzondere situaties kan op verzoek van de aanvrager een versnelde beoordeling plaatsvinden, waarbij de tijd verkort wordt tot 150 dagen.
De standaardprocedure bij de FDA duurt tien maanden (ca. 300 dagen). Als mogelijk van een belangrijke doorbraak sprake is, kan deze tijd worden teruggebracht tot zes maanden (ca. 180 dagen).
Zoals ook in het Parool artikel vermeld is een belangrijke nuancering in vergelijkingen met de beschikbaarheid in de Verenigde Staten dat het moment van toelating tot de Europese markt niet altijd door de tijdslijnen van de EMA bepaald wordt. In veel gevallen dienen fabrikanten uit eigen strategie een aanvraag eerst in bij de FDA en pas later bij de EMA.
Wat kunt u in Europees verband doen om de toelatingsprocedures van de EMA te versnellen?
Het CBG vertegenwoordigt Nederland bij de EMA en doet actief mee met initiatieven om de markttoelatingsprocedure zo efficiënt mogelijk in te richten, zonder dat dit afdoet aan de kwaliteit van de beoordelingen. Zoals ik eerder aangaf experimenteert CBG samen met ZINL met parallelle beoordelingen. De ervaringen en de eisen die een dergelijke beoordeling stelt aan de markttoelatingsprocedure, worden actief gedeeld in EMA-verband.
Hoe komt het dat na toelating van de EMA het gemiddeld nog 128 duurt voordat medicijnen worden toegelaten op de Nederlandse markt?
Geneesmiddelen die door de EMA goedgekeurd zijn, zijn per definitie direct toegelaten op de Nederlandse markt. Het is aan de fabrikant om een geneesmiddel ook daadwerkelijk op de markt aan te bieden. Daarna zijn de tijd die een eventueel vergoedingsbesluit vraagt en de snelheid waarmee artsen een nieuw geneesmiddel opnemen in hun richtlijnen bepalend voor de toepassing van deze geneesmiddelen.
Deze procedures vergen enige tijd om zorgvuldige afwegingen in het belang van de patiënt te kunnen maken.
Het in Parool beschreven onderzoek is mede tot stand gekomen dankzij financiële ondersteuning door de Vereniging van Innovatieve Geneesmiddelen2 en kijkt naar een selectie van nieuwe oncolytica. Voor oncolytica in het algemeen is de periode tussen de markttoelatingsbeslissing en het moment waarop ze vergoed worden (en daarmee feitelijk kunnen worden voorgeschreven), in Nederland kort vergeleken bij de meeste andere Europese landen.
Dit blijkt ook onder andere uit jaarlijks door de Europese branchevereniging van farmaceutische bedrijven EFPIA uitgevoerd onderzoek3: voor zowel reguliere oncolytica als voor weesgeneesmiddelen voor kanker staat Nederland op de vijfde plaats van alle 28 lidstaten.
Daarnaast stelt het onderzoek dat de beschikbaarheid van oncolytica in Nederland hoger ligt dan die van andere geneesmiddelen.
Voor de vergoedingsprocedure geldt het volgende.
Voor extramurale oncolytica geldt een reguliere vergoedingsprocedure bij het Zorginstituut. De aanvraag van de fabrikant moet op klinische meerwaarde en kosteneffectiviteit getoetst worden, voordat een vergoedingsbesluit genomen wordt door de Minister.
Veel oncolytica zijn intramurale geneesmiddelen. Ze vallen dan ook onder de zogenaamde open instroom, wat betekent dat de meeste direct na markttoelating en zonder nadere beoordelingsprocedure vergoed kunnen worden. Hier is dus in principe geen sprake van een wachttijd als gevolg van een vergoedingsbeslissing.
Voor bepaalde geneesmiddelen die zo’n hoge prijs of hoge budgetimpact kennen dat ze voldoen aan de «sluiscriteria», geldt dat deze worden uitgesloten van vergoeding om eerst een beoordeling te kunnen ondergaan, gevolgd door een onderhandelperiode voor een financieel arrangement.
In beide gevallen kan de eerdergenoemde parallelle procedure uitkomst bieden, indien de resultaten uit het experiment positief blijken.
Kunt u aangeven waarom het in Duitsland maar zeventien dagen duurt voordat een medicijn op de markt komt (nadat deze is toegelaten door de EMA)?
Het verschil met Duitsland laat zich verklaren door het feit dat Duitsland geen vergoedingsbesluit vooraf kent, wat betekent dat alle geneesmiddelen direct na markttoelating vergoed worden. Daarna vindt pas beoordeling en mogelijke prijsonderhandeling plaats. De meeste andere Europese landen kennen een dergelijk open systeem niet. Dit leidt ertoe dat bedrijven Duitsland prioriteren bij het op de markt brengen van geneesmiddelen.
Bent u bereid te leren van de procedures die andere Europese lidstaten hanteren om de snelheid en transparantie van de Nederlandse procedure te verbeteren?
Nederland zet zich al geruime tijd in voor betere samenwerking en uitwisseling op het terrein van het geneesmiddelenbeleid. Zowel het CBG als het Zorginstituut werken intensief met hun Europese partners samen en ook rond de bekostiging van geneesmiddelen wisselen we met veel landen ervaringen uit.
Hoe kan het dat in Oostenrijk en België medicijnen zo veel sneller beschikbaar komen, terwijl Nederland met deze landen samenwerkt om medicijnen snel beschikbaar te maken in Nederland?
Het in het in Parool beschreven artikel van Uyl- de Groot et al. hanteert «speed of uptake» als indicator, dat wil zeggen de tijd die verstrijkt tussen het moment waarop een geneesmiddel in het pakket wordt opgenomen en het breed door voorschrijvers wordt toegepast.
In die vergelijking lijkt de tijd voor de door de onderzoekers geselecteerde set van oncolytica in Oostenrijk en België korter te zijn. In het onderzoek van Uyl- de Groot et al. scoort Nederland overigens net als beide landen hoger dan de meeste Europese lidstaten.
De reden hiervoor kan gezocht worden in de richtlijnontwikkeling en de opname van nieuwe geneesmiddelen in de behandeling door de voorschrijver.
Het geneesmiddel wordt immers vergoed en is beschikbaar.
Ik vind het belangrijk dat beroepsgroepen proactief aan richtlijnontwikkeling doen, omdat ze ook de basis vormen voor een doelmatige inzet van geneesmiddelen.
De kwaliteit van richtlijnontwikkeling bij kanker is in Nederland hoog. Enerzijds kost een zorgvuldige afweging voor toepassing van nieuwe geneesmiddelen tijd, anderzijds kan het zo zijn dat nieuwe geneesmiddelen voor bepaalde patiëntgroepen niet altijd een toegevoegde waarde hebben en daarom niet of slechts beperkt worden toegepast.
Ik realiseer me dat richtlijnontwikkeling en advisering veel van de beroepsgroep vraagt, zeker bij indicatiegebieden waar veel nieuwe ontwikkelingen en geneesmiddelen in hoog tempo geïntroduceerd worden.
Ik neem het signaal uit het beschreven onderzoek serieus en ga daarover in overleg met de voorschrijvers om te bezien in hoeverre zij het beeld herkennen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de sluisprocedure voor met name dure geneesmiddelen wordt verkort?
Alleen geneesmiddelen of behandelingen met een hoge prijs of groot financieel risico worden in de sluis geplaatst. Dit zijn dus per definitie dure geneesmiddelen.
Juist omdat het gaat over belangrijke innovaties maar ook over fabrikanten die dikwijls honderdduizend euro voor een behandeling vragen is het belangrijk dat we ook kritisch zijn op de prijzen van deze middelen, juist om alle patiënten toegang te kunnen geven.
Ik streef naar een snelle en efficiënte procedure voor de beoordeling en prijsonderhandeling voor geneesmiddelen die in de sluis worden geplaatst.
Daar past een efficiënte procedure bij. Helaas is vertraging niet altijd vermijdbaar. Niet vanwege procedures, maar door de enorm hoge prijzen en de soms moeizame onderhandelingen die nodig zijn om tot een aanvaardbare prijs te komen.
Ook kunnen fabrikanten bijdragen aan een korte sluisprocedure door al voor marktintroductie zich voor te bereiden op een beoordeling en redelijke uitkomst van een onderhandeling.
Naast het experiment met parallelle beoordeling van geneesmiddelen ben ik in overleg met het Zorginstituut om te bekijken hoe de sluisperiode zo kort mogelijk kan blijven en op welke manieren fabrikanten beter voorbereid kunnen worden.
De Radar-uitzending ‘Medicijnverspilling: wat is er tegen te doen?’ |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de Radar-uitzending «Medicijnverspilling: wat is er tegen te doen?» Wat is uw oordeel over die uitzending?1
Ja.
Het is goed dat Radar aandacht besteedt aan een relevant onderwerp als verspilling van medicijnen. Radar constateert dat er ruimte voor verbetering is bij het tegengaan van verspilling van geneesmiddelen door bijvoorbeeld te kijken naar mogelijkheden van voorschrijven op maat.
Mijn ambtsvoorganger heeft een toezegging gedaan voor het verzamelen van best practices die verspilling van medicijnen helpen voorkomen. Deze brief doe ik u tegelijk met de beantwoording van deze vragen toekomen.
Is het juist dat het bij medicijnverspilling om honderden miljoenen euro’s per jaar gaat? Kunt u dit nader kwantificeren?
In het onderzoek van de Sint Maartenskliniek samen met het Universitair Medisch Centrum Utrecht2 wordt geconcludeerd dat ongeveer 100 miljoen per jaar aan medicijnen overblijven of worden verspild op patiëntniveau. Daarnaast is de conclusie uit dit onderzoek dat het percentage verspilling ongeveer tussen de 3 en 6% ligt. Er zijn mij geen onderzoeken bekend over de mate van toe- of afname in de afgelopen jaren.
De oorzaken van verspilling zijn divers en liggen binnen de gehele geneesmiddelenketen.
Kunt u aangeven of medicijnverspilling het afgelopen decennium is afgenomen? Zo ja, in welke mate? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het voorbeeld Praluent, waarbij een patiënt vanwege vergoedingsaspecten ook het middel Ezetimibe kreeg voorgeschreven waarvoor ze allergisch is en dit vervolgens «in de kliko» verdween? Zou niet bijvoorbeeld op basis van een hardheidsclausule toch Praluent alleen kunnen worden voorgeschreven? Hoeveel ruimte heeft een zorgverzekeraar hier om medicijnverspilling te voorkomen?
Mensen die cholesterolverlagende medicatie nodig hebben, starten doorgaans met statines. Wanneer deze niet voldoende helpen, kan Ezetimibe aan de behandeling toegevoegd worden. Mensen met een hoog risico op hart- en vaatziekten kunnen bij onvoldoende effect aanvullend nog een PCSK9-remmer zoals Praluent gebruiken.
Praluent wordt alleen vergoed in combinatie met een statine én Ezetemibe, of in combinatie met alléén Ezetemibe, bij mensen die statines niet verdragen. Deze vergoedingsvoorwaarden, opgesteld door het Zorginstituut, zorgen voor een doelmatige inzet en voorkomen dat mensen direct met het dure Praluent starten. Dat bespaart kosten.
De patiënt in de uitzending geeft aan allergisch te zijn voor statines. De vergoedingsvoorwaarden van Praluent voorzien hier al in, dus de apotheek hoeft niet onnodig statines mee te leveren. Een allergie voor Ezetimibe, dat geen statine is, komt in de uitzending niet naar voren. Ik kan niet beoordelen waarom de patiënt in kwestie Ezetimibe niet gebruikt.
Zorgverzekeraars hebben de wettelijke plicht om vergoedingsvoorwaarden na te leven. In brede zin geldt dat als een patiënt niet voor vergoeding in aanmerking komt, hij of zij samen met een arts een aanvraag voor een machtiging kan indienen. Zorgverzekeraars beoordelen dan vervolgens of iemand alsnog in aanmerking komt voor vergoeding. Het is primair aan het Zorginstituut om vergoedingsvoorwaarden aan te passen als deze niet blijken te voldoen in de praktijk.
Wat vindt u van het gegeven dat patiënten die in het ziekenhuis worden opgenomen niet hun eigen medicijnen die ze thuis al kregen mogen blijven gebruiken, omdat men gedwongen wordt medicijnen van de ziekenhuisapotheek te gebruiken? Werkt dit ook niet onnodige verspilling in de hand? Kan een ziekenhuis een patiënt hiertoe verplichten?2
Ik verwijs u hierbij naar de brief met best practices die tegelijk met de beantwoording van deze vragen naar de Kamer wordt gestuurd. In die brief staat het doorgebruiken van thuismedicatie in het ziekenhuis (DGTM) beschreven. DGTM draagt bij aan de medicatieveiligheid en het voorkomen van verspilling van geneesmiddelen. Ik verwacht dat in de toekomst meer ziekenhuizen hiermee aan de slag kunnen, zodat patiënten hun medicatie van thuis kunnen blijven doorgebruiken.
Waarom is het tegengaan van medicijnverspilling vooral gestoeld op zelfregulering?
Ik interpreteer dat deze vraag gaat over de eigen verantwoordelijkheden en mogelijkheden die apothekers en artsen hebben om verspilling tegen te gaan. De reden hiervan is dat is gebleken dat de meeste reductie van verspilling wordt behaald doordat zorgprofessionals met elkaar besluiten om anders te gaan werken om verspilling van geneesmiddelen te helpen verminderen.
Is het juist, zoals de voorzitter van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP) stelt, dat er een weeffout in het bekostigingssysteem van de apothekers schuilt waardoor verspilling eerder in de hand wordt gewerkt dan voorkomen?
Voor de openbare farmacie is sprake van een verrichtingensysteem. Apotheken en zorgverzekeraars gebruiken verschillende prestaties om afspraken te maken over de te leveren zorg, bijvoorbeeld over de prijs van het ter hand stellen van een voor de patiënt nieuw geneesmiddel.
Naast dergelijke inkoopafspraken worden aanvullende afspraken gemaakt tussen zorgverzekeraar en apotheek, zoals over de hoeveelheid geneesmiddel die wordt meegegeven, de zogenaamde prescriptieregeling. Deze regeling is een afspraak tussen Koepelorganisaties van patiënten, zorgverzekeraars, apothekers en artsen, waaronder NHG en LHV. Het is gebruikelijk dat als een patiënt start met een nieuw geneesmiddel dit alleen voor een korte periode wordt meegegeven. Als een patiënt een middel vervolgens verdraagt en chronisch gaat gebruiken kan het voor een langere periode meegegeven worden. Deze afspraken worden gemaakt om o.a. verspilling tegen te gaan. Om verspilling te voorkomen is het juist van belang dat dergelijke afspraken aanvullend worden gemaakt en door alle betrokkenen worden nageleefd. Het bekostigingsstelsel is daarin geen belemmering.
Is het juist dat door het verrichtingenstelsel het tegengaan van medicijnverspilling door medicijnen meer op maat en in kleinere hoeveelheden te verstrekken de apotheker meer oplevert, maar de rekening daardoor bij de patiënt dan wel de zorgverzekeraar komt te liggen?
Er spelen verschillende factoren mee in het bepalen van de gepaste hoeveelheid geneesmiddelen die wordt meegegeven aan de patiënt. Daarbij is het in veel gevallen juist wenselijk om geneesmiddelen voor een langere periode mee te geven, zoals bij chronisch gebruik van een geneesmiddel. Het is voorbarig om te zeggen dat binnen het huidige bekostigingssysteem het meegeven van kleinere hoeveelheden van een geneesmiddel direct leidt tot hogere uitgaven voor de patiënt of de verzekeraar. De uitgaven aan geneesmiddelen, ook voor de patiënt, zijn het meest gebaat bij een zo gepast mogelijke uitgifte.
Wat kunt u doen om de weeffouten in het systeem op te lossen? Is de invoering van een abonnementsysteem voor apothekers niet een goede oplossing zodat hij of zij zonder dat de patiënt daar last van heeft zich kan concentreren op het leveren van zorg op maat en het terugdringen van medicijnverspilling?
De bekostiging middels een verrichtingensysteem is een middel. Met als doel de burger te voorzien van goede farmaceutische zorg. Het wijzigen van het bekostigingssysteem naar een systeem op basis van een abonnementstarief is geen garantie voor goede farmaceutische zorg en ook geen garantie in het tegengaan van verspilling. Een dergelijk systeem kan ook verspilling van geneesmiddelen stimuleren.
Zoals in vraag 7 ook benoemd gaat het om het totaalbeeld. Het is zaak om te kijken waar de uitgiftes meer gepast voor de patiënt gemaakt kunnen worden. Dit ligt zowel bij de voorschrijver, die op het recept het volume kan aanpassen naar een kleinere, gepaste hoeveelheid, als bij de apotheker en verzekeraar, om hier goede afspraken over te maken en deze na te leven.
Deelt u de mening dat de apotheker het belang van de patiënt beter voorop kan stellen als dergelijke perverse financiële prikkels geen rol spelen? Kunt u uw antwoord toelichten? Bent u bereid hiervoor bijvoorbeeld pilots op te zetten? Zo neen, waarom niet?
Zie ook mijn antwoord op vraag 9. Elk bekostigingssysteem kent zijn eigen financiële prikkels. Ik vind het met name van belang dat zorgverzekeraars en apothekers met elkaar in gesprek zijn over goede farmaceutische zorg en hoe dit te organiseren. Op het moment dat de bekostiging hierin belemmerend werkt, kunnen zij een verzoek indienen bij de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) om de bekostiging daarop aan te passen.
Ziet u de voordelen van het uitzonderen van de terhandstellingskosten van het eigen risico omdat patiënten dan geen belang hebben bij het zoveel mogelijk pillen in één keer inslaan en dit dus verspilling tegen kan gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik verwacht daar weinig voordeel van. Het eigen risico zou immers wel van toepassing blijven op de verstrekte geneesmiddelen. Mensen die geneesmiddelen gebruiken, gebruiken bovendien vaak ook andere zorg waarop het eigen risico van toepassing is. De meeste van hen zullen het eigen risico dus ook zonder de terhandstellingskosten volmaken. De gevraagde uitzondering levert hen dan ook geen financieel voordeel op.
Ziet u de voordelen van het uitzonderen van het eigen risico en dus het wegnemen van de drempel voor de medicatiereview bij de apotheek om medicijnverspilling tegen te gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er zijn op dit moment tien zorgverzekeraars van de 21 die een vrijstelling van het eigen risico geven voor de kosten van medicatiebeoordeling bij chronisch gebruik van receptgeneesmiddelen. Het staat zorgverzekeraars vrij dat te doen. Zoals toegelicht bij het antwoord op vraag 11 verwacht ik weinig voordeel van een landelijke uitzondering.
Wilt u in gesprek gaan met de farmaceutische industrie om te komen tot meer verpakkingen op maat om medicijnverspilling tegen te gaan? Kunt u deze wens ook betrekken bij uw wens om farmaceutische industrie terug te halen naar Europa of Nederland?
Het is aan de apothekers en de farmaceutische industrie om ervoor te zorgen dat het aanbod en de vraag naar verschillende verpakkingsgrootten op elkaar afgestemd wordt, waarbij rekening moet worden gehouden met optimaal gebruik door patiënten, maar ook de meest efficiënte wijze van produceren. Er zijn verschillende redenen waarom een medicijn in een bepaalde hoeveelheid wordt geproduceerd. Bijvoorbeeld omdat het middel in meerdere landen gebruikt wordt en het economisch voordeliger is de verpakkingsgrootte aan te passen aan de meest voorkomende gevraagde hoeveelheid. Daarvan afwijken kan tot gevolg hebben dat de medicijnen duurder worden. Andere verpakkingsgrootten zijn ook niet altijd het antwoord in het tegengaan van verspilling. Om het beheer te optimaliseren is het soms beter om minder verschillende verpakkingsgrootten op voorraad te hebben. Wanneer er veel verschillende maten zijn, is er een risico dat bepaalde maten veel minder worden voorgeschreven en verstrekt, vervolgens blijven liggen en op die manier juist verspilling in de hand werken.
Waarom vergoeden zorgverzekeraars sommige medicijnen enkel in combinatie met een ander medicijn, terwijl dat bij sommige patiënten vervolgens ongebruikt blijft omdat ze enkel dat ene medicijn willen? Wat kunt u doen om hier een einde aan te maken?
Dat geneesmiddelen in combinatie met een ander geneesmiddel worden voorgeschreven, kan in sommige gevallen komen doordat aan de vergoeding van sommige geneesmiddelen uit het basispakket voorwaarden zijn gesteld. Dat is geregeld in het geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS). Het GVS kent twee lijsten met geneesmiddelen die vergoed worden uit het basispakket. Op bijlage 1A staan geneesmiddelen die onderling vervangbaar zijn, geneesmiddelen met een unieke werking staan op bijlage 1B. Voor geneesmiddelen op beide bijlagen kunnen nadere voorwaarden voor vergoeding worden gesteld op bijlage 2.
Het in de uitzending aangehaalde geneesmiddel heeft nadere voorwaarden op bijlage 2. Voorwaarden worden juist gesteld om het gepast gebruik te bevorderen. Zo wordt onder meer geregeld dat bij een geregistreerde indicatie niet alle patiënten uit de patiëntengroep dit duurdere geneesmiddel verstrekt krijgen, maar alleen een deel van de patiëntengroep omdat zij bijvoorbeeld niet goed reageren op geneesmiddelen die eerder in het behandeltraject worden voorgeschreven.
Als voorschrijvers de voorwaarden van bijlage 2-geneesmiddelen niet hanteren, kan het lijken dat patiënten onnodig geneesmiddelen meegeleverd krijgen. De voorwaarden op bijlage 2 zijn er niet voor niets. Deze worden gesteld om een doelmatige en gepaste inzet te bevorderen en daarmee de kosten te beheersen.
Het bericht ‘VWS hielp met taaleis Duits lab van de testmarkt te weren’ |
|
Maarten Hijink (SP), Lilian Marijnissen (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «VWS hielp met taaleis Duits lab van de testmarkt te weren»?1
Toen in april de mogelijkheid in beeld kwam dat een Duits laboratorium testen kon gaan uitvoeren voor Nederland, kwam de vraag naar voren aan welke voorwaarden zou moeten worden voldaan. Deze zijn afgeleid uit de wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (wkkgz) die stelt dat goede zorg moet worden gewaarborgd. Dit is op basis van professionele richtlijnen. Daaruit kwam onder andere naar voren dat er een arts-microbioloog verbonden moet zijn aan het lab om de interpretatie van de resultaten in het Nederlands te kunnen verzorgen, uitslagen te communiceren met zorgverleners en beschikbaar te zijn om tekst en uitleg te geven indien een zorgverlener hier om vraagt. Ik wil benadrukken dat deze eisen niet bedoeld was om partijen te weren van de markt, en het heeft zo ook niet uitgepakt. Inmiddels leveren twee Duitse laboratoria testcapaciteit. De Duitse laboratoria waarmee nu zaken wordt gedaan beschikken overigens over Nederlandse partners waarmee aan deze eis kon worden voldaan.
Waarom werden allerlei extra eisen opgeworpen om het Duitse lab te verhinderen te testen op corona, terwijl het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) het lab al had goedgekeurd?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u voor de vier criteria die zijn uiteengezet in de brief van het ministerie toelichten wat de redenering voor deze eis is?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is thans uw reactie op het verzoek van de advocaten van de directeur van het Duitse lab, die stellen dat «Cliënte [U-Diagnostics, red.] [...] ook via haar Duitse partnerlab de beschikking [heeft] over vele artsen-microbiologen die in het Duits, Engels en soms ook Nederlands uitstekend in staat zijn uitleg te verschaffen. Hierbij verdient opmerking dat het bepaald niet in de rede ligt dat er veel interpretatieproblemen zullen optreden bij de uitslagen van de (immers slechts als positief of negatief uit te leggen) tests»?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat u hiermee in strijd heeft gehandeld met het Europees recht aangezien taaleisen verboden zijn? Wat is uw reactie daarop?
Volgens de wkkgz is goede communicatie tussen de arts en de patiënt een voorwaarde voor het leveren van goede zorg. Zie ook het antwoord op vraag 1 t/m 4.
Erkent u dat de taaleis onevenredig en niet noodzakelijk is, en er daarom ook geen sprake kan zijn van een uitzondering?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is de reden dat het Duitse lab al eerder werd geconfronteerd met een dergelijke taaleis?
Zie het antwoord op vragen 1 t/m 4.
Van welke partij zijn deze extra eisen afkomstig?
Zie antwoord vraag 7.
Van welke partij is de taaleis afkomstig?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat het Duitse lab vooralsnog niet aan de taaleis voldoet, ook al bestaat sinds augustus een overeenkomst met het lab? Klopt het dat het lab dus alsnog niet aan de criteria voldoet? Hoe is dit mogelijk?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe kan worden gesteld dat een GGD-arts deze taak inmiddels «invult», ook al zijn deze arsen geen arts-microbioloog?
Een arts microbioloog verzorgt de borging van competenties met bevoegdheid tot diagnosticeren van COVID-19 voor laboratoria die niet ISO15189 geaccrediteerd zijn voor een flexibele scope van het werkveld medische microbiologie. Het RIVM heeft aangegeven dat een SARS- CoV-2 qPCR test de interpretatie van een arts microbioloog behoeft vanwege de benodigde kwaliteitsanalyse om de waarde van de resultaten te beoordelen. Ook is het belangrijk dat er heldere communicatie tussen arts en patiënt kan plaatsvinden. De manier waarop de testen momenteel worden uitgevoerd door Duitse laboratoria, de interpretatie van arts microbiologen en de communicatie met de patiënt door de GGD-arts voldoet aan alle kwaliteitseisen.
Welke rol spelen de belangen van arts-microbiologen en de positie van gevestigde ziekenhuislabs in deze situatie?
In de maanden februari en maart was de opschalingsstructuur geactiveerd van het RIVM. Dat zijn 2 referentielabs en 13 opschalingslabs (voornamelijk ziekenhuislaboratoria). Daarbovenop is een toenemend aantal laboratoria gevalideerd, waaronder ook laboratoria die niet aan één ziekenhuis zijn verbonden, zoals eerstelijns laboratoria. Hierdoor stond eind maart een flinke hoeveelheid laboratoria gereed om te gaan testen. Ook heb ik 2 grote veterinaire laboratoria en Sanquin gevraagd zich gereed te stellen als pandemielab. Het lag dus voor de hand om deze laboratoria eerst aan het werk te zetten. En dat bleek ook ruim voldoende: gedurende de maanden april, mei, juni en juli was sprake van overcapaciteit. Er kon toen dus meer getest worden dan daadwerkelijk gebeurde.
De optie van het inschakelen van buitenlandse labs lag vanaf begin van de zomer wel op tafel. Intussen liepen ook acties om de testcapaciteit op te schalen zoals het aansluiten van alle gevalideerde laboratoria op CoronIT, de inzet op gepooled testen, aanbesteding van nieuwe machines met materiaalgaranties, onderhandelingen met grote leveranciers. Toen medio augustus bleek dat de vraag zich sneller ontwikkelde dan de opbouw van capaciteit, ben ik ook overgaan tot het contracteren van buitenlandse laboratoria.
Kunt u uitleggen waarom niet alle mogelijke testcapaciteit direct wordt ingezet waardoor we onnodige risico’s lopen en de grip op het coronavirus dreigen te verliezen?
Zie antwoord vraag 12.
Wat kunt u doen om enerzijds de positie van kleinere ziekenhuislaboratoria te garanderen en anderzijds alle beschikbare capaciteit zoveel mogelijk te benutten?
Ik zet in op herinrichting van het testlandschap. Daar waar snelheid en specifieke expertise noodzakelijk is, maken de GGD’en gebruik van de laboratoria in de regio en/of die aan een ziekenhuis zijn verbonden. Een groot deel van de teststromen in de GGD-teststraten waarbij dit niet het geval is zullen geanalyseerd kunnen worden in laboratoria die hoge volumes aankunnen. Hiertoe zal ik op korte termijn in overleg treden met betrokken partijen.
Kunt u deze vragen, samen met de vragen over het bericht «Hoe «testen, testen, testen» stukliep op een muur van eigenbelang» beantwoorden voor het eerstvolgende coronadebat?
Ja.
Het bericht 'VWS hielp met taaleis Duits lab van de testmarkt te weren' |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «VWS hielp met taaleis Duits lab van de testmarkt te weren»?1
Daar was mij veel aan gelegen.
Toen in april de mogelijkheid in beeld kwam dat een Duits laboratorium testen kon gaan uitvoeren voor Nederland, kwam de vraag naar voren aan welke voorwaarden zou moeten worden voldaan. Deze zijn afgeleid uit de wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (wkkgz) die stelt dat goede zorg moet worden gewaarborgd. Dit is op basis van professionele richtlijnen. Daaruit kwam onder andere naar voren dat er een arts-microbioloog verbonden moet zijn aan het lab om de interpretatie van de resultaten in het Nederlands te kunnen verzorgen, uitslagen te communiceren met zorgverleners en beschikbaar te zijn om tekst en uitleg te geven indien een zorgverlener hier om vraagt. Ik wil benadrukken dat deze eisen niet bedoeld waren om partijen te weren van de markt, en het heeft zo ook niet uitgepakt. Inmiddels leveren twee Duitse laboratoria testcapaciteit. De Duitse laboratoria waarmee nu zaken wordt gedaan beschikken overigens over Nederlandse partners waarmee aan deze eis kon worden voldaan.
Kunt u toelichten waarom het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de onnodige eis heeft gesteld dat aan een laboratorium een Nederlandstalige arts-microbioloog verbonden moet zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoe deze eis paste in de indamstrategie inzake COVID-19?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toelichten hoeveel waarde er ten tijde van deze eis (maart, april) werd gehecht aan het opschalen van de testcapaciteit?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u spijt van de keuze om deze eis te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en 3.
Kunt u aangeven of u in april op de hoogte was dat deze eis wellicht in strijd zou zijn met het Europees recht?
Bovendien is uit een rechtszaak met Udiagnostics in augustus gebleken dat er geen beperkingen door VWS zijn gesteld die niet conform de wet zouden zijn. Volgens de wkkgz is goede communicatie tussen de arts en de patiënt een voorwaarde voor het leveren van goede zorg.
Deelt u het oordeel van Follow the Money dat de keuze om U-diagnostics met een taaleis te weren, voornamelijk Nederlandse arts-microbiologen ten goede komt?
Nee dat oordeel deel ik niet. Zie verder het antwoord op vraag 2 en 3.
Kunt u toelichten of er meer laboratoria zijn geweerd op soortgelijke gronden?
Er zijn geen laboratoria geweerd op grond van deze eis.
Kunt u aangeven wanneer het omslagpunt was om wel ook Duitse laboratoria in te zetten? Omstreeks welke datum was dit?
In mei en juni zijn er verkennende contacten geweest met Duitse laboratoria. Voor de Stuurgroep Landelijke Coördinatiestructuur Testcapaciteit (LCT) bleef het een te verkennen optie voor het najaar, zeker zolang de vraag in de maanden mei, juni en juli ver achterbleef bij de vraag. In de tweede helft van augustus, toen duidelijk werd dat dat vraag snel steeg, zijn verdergaande gesprekken gevoerd.
Ziet u een link tussen het huidige tekort aan laboratorium capaciteit en de vertraging in het contracteren van Duitse laboratoria vanwege deze eis?
Er zijn geen laboratoria geweerd op grond van deze eis. Voor de zomer was de vraag naar testen nog de helft lager dan dat er afgenomen kon worden. We konden in NL 30.000 testen per dag aan, en er werden tot half juli maximaal ca. 15.000 testen per dag afgenomen. In de context van dat moment was het dus geen heel waarschijnlijke keuze om deze contracten te sluiten met Duitse laboratoria. Tegelijkertijd, als we deze contracten wel toen waren aangegaan dan hadden we nu waarschijnlijk geen krapte gehad. Daarnaast zijn we nooit heel precies gaan toewerken naar die 30.000 testen per dag, en we hebben dat niet als een maximum gezien. We hebben immers veel verschillende acties in gang gezet om de testcapaciteit te vergroten, waarbij we ook te maken hebben gehad met tegenvallers. Allereerst, als de contracten rondom pooling sneller waren gegaan dan hadden we 25.000 testen extra per dag gehad. Datzelfde geldt voor de levering van materialen, deze kwamen lager uit dan dat we naar streefden, dit had alles te maken met de druk op de wereldmarkt. En hadden we te maken met een groter productieverlies/verlies dan dat we hadden ingeschat. Op het moment dat we half augustus het signaal kregen dat er krapte kwam, zijn we die Duitse laboratoria gaan aanschakelen.
Het centraal inkopen van griepvaccins voor zorgverleners |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u van mening dat een voldoende groot aanbod van het griepvaccin juist in tijden van COVID-19 van belang is?
Een griepgolf naast een tweede golf van covid besmettingen kan impact hebben op de kwetsbare mensen in onze samenleving en daarnaast een risico vormen voor de patiëntveiligheid en de zorgcontinuïteit, zowel vanwege de extra instroom van patiënten als vanwege de extra uitval van zorgpersoneel. Om die reden is het extra belangrijk dat we ons goed voorbereiden en dat mensen de griepprik dit jaar gaan halen. Daarom heb ik ook 520.000 extra griepvaccins aangeschaft, waarmee we nu op een totaal van 3,88 miljoen vaccins komen. Daarmee kan een zo groot mogelijk deel van de kwetsbare doelgroep van het Nationaal Programma Grieppreventie (NPG) gevaccineerd worden en is ongeveer 60% opkomst mogelijk, ten opzichte van de opkomst rond de 50% in eerdere jaren.
Bent u van mening dat een voldoende grote beschikbaarheid van het griepvaccin specifiek voor zorgverleners juist in tijden van COVID-19 van belang is?
Jazeker. Griepvaccinatie bij zorgverleners is belangrijk omdat zij werken met kwetsbare patiënten. Als een medewerker griep krijgt, kan deze het griepvirus overdragen aan kwetsbare patiënten. Zij lopen hierdoor risico op complicaties, of zelfs sterfte. Vaccinatie van zorgpersoneel helpt om deze overdacht te voorkomen. Daarnaast kan de griepvaccinatie onnodige uitval door griep voorkomen. Dit is belangrijk voor de continuïteit van zorg. Ik heb uw Kamer afgelopen januari al geïnformeerd over het belang van verhoging van de griepvaccinatiegraad in zorginstellingen en de gesprekken die ik daartoe met zorgkoepels heb gevoerd1. Ook heb ik de koepels in de curatieve en de langdurige zorg er in mei op gewezen dat er wereldwijd sprake is van schaarste en dat het wenselijk is dat ze tijdig bestellen. Dit advies heb ik herhaald tijdens een overleg dat ik in juni had met de koepels in de zorg over het verhogen van de griepvaccinatiegraad onder zorgverleners. Tijdens dat overleg ontving ik geen signalen dat er sprake was van problemen met inkoop. Zorginstellingen gaven aan dat ze gemiddeld 10 procentpunt extra griepvaccins inkochten voor hun personeel.
Zijn er voldoende griepvaccins beschikbaar voor zorgverleners?
Zorginstellingen zijn als werkgever zelf verantwoordelijk voor de gezondheid en veiligheid van hun personeel en voor het leveren van een goede kwaliteit van zorg voor hun patiënten. Ze zijn ook zelf verantwoordelijk voor de inkoop van griepvaccins en het stimuleren van de griepvaccinatiegraad onder zorgpersoneel. De doorlooptijden van de productie en levering van griepvaccins zijn lang en de wereldwijde vraag naar griepvaccins is vanwege covid gestegen. Dit was voor de vaccinproducenten niet te voorzien en het is niet mogelijk om snel extra vaccins te produceren. Daardoor is er sprake van schaarste op de markt van griepvaccins.
Uit gesprekken met de ziekenhuizen blijkt dat zij tijdig voldoende vaccins hebben kunnen bestellen voor hun zorgpersoneel. De koepels uit de langdurige zorg geven aan dat er bij hun wel signalen zijn van problemen met het bestellen bij zorginstellingen in de langdurige zorg en dat organisaties vanwege tekorten op wachtlijsten komen te staan. In mijn antwoord op vragen 6 en 7 geef ik aan wat voor mogelijke oplossingsrichting ik hiervoor bekijk.
Wat was destijds de reden van voormalig Minister Schippers om de centrale inkoop van griepvaccins weg te halen bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)?
De centrale inkoop van griepvaccins wordt nog steeds door het RIVM gedaan, als het gaat om inkoop voor het NPG. Via het NPG kunnen 60-plussers en risicogroepen via hun huisarts de jaarlijkse griepvaccinatie ontvangen. Ik herken dus niet dat de centrale inkoop van griepvaccins weggehaald is bij het RIVM.
Is het waar dat het RIVM bereid is de centrale inkoop van griepvaccins voor zorgpersoneel weer ter hand te nemen als de politiek daarom vraagt?
Het RIVM heeft een coördinerende rol als het gaat om de uitvoering van het NPG. Daarnaast koopt het RIVM in opdracht van VWS vaccins in die vanuit de rijksoverheid aangeboden worden. Griepvaccins voor zorgverleners worden op dit moment niet vanuit de rijksoverheid aangeboden. In het antwoord op vraag 6 en 7 licht ik toe waarom ik denk dat we dat ook zo moeten handhaven.
Wat vindt u van het voorstel van de Influenza Stichting, gedaan bij Omroep Max, om griepvaccins voor zorgverleners weer centraal te laten inkopen door het RIVM?
Het is de vraag voor welk probleem de centrale inkoop een oplossing is. De huidige schaarste was, zoals ik aangeef bij mijn antwoord op vraag 3, niet te voorzien en centrale inkoop kan deze schaarste niet oplossen. Eerdere jaren is er ook nooit sprake geweest van een dergelijke schaarste en ik acht het aannemelijk dat de vaccinproducenten volgend jaar hun productie zullen verhogen. Het is ook niet duidelijk of en hoe centrale inkoop een oplossing zal zijn voor de griepvaccinatiegraad bij zorgpersoneel.
Op dit moment heb ik ook geen aanleiding om te denken dat er sterke behoefte is aan centrale inkoop bij zorginstellingen. Ditzelfde geldt voor andere sectoren, zoals bijvoorbeeld het onderwijs. Het aanbieden van griepvaccinatie in publieke sectoren als het onderwijs dient ook allereerst het een doel van bedrijfscontinuïteit en/of verzuimreductie. De inkoop is een taak en verantwoordelijkheid van de werkgever. De werkgever kent de organisatie het beste en kan de beste afwegingen maken over hoeveel, waar en wanneer griepvaccinatie te bestellen. En ook hoe hij de griepvaccinatiegraad onder het personeel het beste kan verhogen.
De bedrijfsarts en arbodienstverlener kunnen een werkgever hierbij adviseren. Ik acht het daarom op dit moment onnodig en onwenselijk om me op dit punt in de werkgeversverantwoordelijkheid te mengen.
Wel wil ik verkennen of er mogelijkheden zijn om eenmalig, in deze bijzondere situatie van schaarste, eventueel overgebleven vaccins vanuit zorginstellingen en wellicht vanuit NPG beschikbaar te stellen aan zorginstellingen met tekorten. Dit zou dan pas laat in het vaccinatieseizoen kunnen (december), omdat dan pas duidelijk is of er vaccins overblijven. Dit vergt daarmee nog het nodige uitzoekwerk. Ik houd uw Kamer op de hoogte van de verkenning. Ik zie dit ook als een invulling van de motie van het lid Van Brenk (50Plus), waarin de regering wordt verzocht te borgen dat de voorraad griepvaccins zoveel als mogelijk gebruikt wordt voor kwetsbare groepen en daarna voor zorgmedewerkers die gevaccineerd willen worden tegen het griepvirus.
Meent u dat deze centrale inkoop van het griepvaccin uitgebreid moet worden naar andere partijen binnen de publieke sector zoals bijvoorbeeld het onderwijs? Zo ja, gaat u dit realiseren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Wilt u deze vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja. Vanwege de onderlinge samenhang heb ik vraag 6 en 7 wel samen beantwoord.
Het bericht ‘Onrust over geheime vaccinonderhandelingen’ |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Onrust over geheime vaccinonderhandelingen»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het lobbyen van COVID-19 vaccinontwikkelaars voor een vrijstelling van schadeclaims?
Het staat de farmaceutische industrie vrij om aandacht te vragen voor onderwerpen die voor de industrie van belang zijn, bijvoorbeeld dit onderwerp. De farmaceutische industrie toont haar commitment door veel geld en energie te stoppen in het ontwikkelen van een veilig en effectief vaccin dat mogelijk zal bijdragen aan een einde van de pandemie. Bij sommige van de vaccins tegen Covid-19 die de bedrijven ontwikkelen, bestaan hoge verwachtingen. Tegelijkertijd kent het ontwikkelen van vaccins veel onzekerheden. De farmaceutische bedrijven werken er hard aan om te voldoen aan de strenge eisen die binnen de Europese Unie gelden voor de veiligheid, werkzaamheid en kwaliteit van de vaccins, zoals ook blijkt uit het gezamenlijke persbericht dat negen grote farmaceutische bedrijven op 8 september 2020 hebben uitgebracht.2
Voor de Europese Commissie is het van belang dat er recht wordt gedaan aan de geldende Europese wetgeving. De Europese wetgeving inzake productaansprakelijkheid blijft in de contracten volledig gerespecteerd. De rechten van burgers blijven volledig onaangetast. In zoverre bieden de overeenkomsten de bedrijven dus geen bescherming voor eventuele rechtszaken. Wel worden in de overeenkomsten afspraken gemaakt over een vrijwaring door de Lidstaten van de farmaceutische bedrijven ten aanzien van claims van derden. Voor deze vrijwaringssituatie gelden specifieke en strikte voorwaarden.
Deelt u de mening dat de onderhandelingen omtrent de afspraken voor het COVID-19 vaccin transparant moeten zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom zijn de huidige onderhandelingen dan uiterst intransparant?
Laat ik voorop stellen dat zowel de Europese Commissie, blijkens een hoorzitting in het Europees parlement op 7 september jl., als ikzelf graag zo transparant mogelijk zijn over de inhoud van de gemaakte afspraken. Daarom informeer ik de Kamer over het afsluiten van contracten door de Europese Commissie met producenten en over succesvol afgesloten verkennende gesprekken die naar verwachting tot contracten zullen leiden. Ik verwijs hierbij naar mijn brieven van 17 augustus en 18 september jl. Ook de Europese Commissie verstrekt veel informatie over de EU vaccins strategie en het sluiten van contracten met producenten.3 Zolang de onderhandelingen met een specifiek bedrijf lopen, kan ik daar weinig over kwijt. De Nederlandse vertegenwoordigers zijn, net als de vertegenwoordigers van de andere deelnemende lidstaten, immers gebonden aan een geheimhoudingsplicht. De bedoeling van deze geheimhoudingsplicht is tweeërlei: enerzijds dient deze om beïnvloeding van de onderhandelingen met andere producenten te voorkomen. Anderzijds wordt tijdens de onderhandelingen bedrijfsvertrouwelijke en beursgevoelige informatie van de producent gewisseld die niet openbaar kan worden.
Kunt u aangeven waarom de identiteit van de zeven onderhandelaars die namens de Europese Commissie met de farmaceutische industrie onderhandelen, onbekend is?
De Europese Commissie sluit contracten (Advance Purchase Agreements, APA’s) af met producenten van een kansrijk kandidaat-vaccin en draagt de volledige verantwoordelijkheid voor het aanbestedingstraject. De Commissie wordt daarin bijgestaan door vertegenwoordigers van zeven lidstaten waaronder Nederland. Deze vertegenwoordigers onderhandelen niet namens de Europese Commissie maar ondersteunen de Commissie in de onderhandelingen. De lidstaten zullen immers uiteindelijk de vaccins afnemen. De onderhandelaars van de zeven lidstaten zijn zonder uitzondering in dienst van hun eigen regering en hebben allen verklaringen getekend waarmee hun integriteit gewaarborgd is. De Nederlandse vertegenwoordiger in het Joint Negotiation Team is een directeur die in dienst is van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Zijn identiteit is niet bewust geheim gehouden. Andere landen maken daar een andere afweging in.
Kunt u toelichten of Nederland zal bijspringen in het dekken van schadeclaims als een vaccin directe of indirecte negatieve bijeffecten heeft of wanneer er fout wordt geïnstrueerd of gewaarschuwd voor deze effecten door de fabrikant?
In algemene zin geldt dat de contracten die getekend worden door de Europese Commissie voorzien in een geheimhoudingsverklaring voor alle betrokken partijen inclusief de vertegenwoordigers van de 27 lidstaten. Hierdoor kan niet ingegaan worden op specifiek gemaakte afspraken in die contracten. In algemene zin wil ik graag opmerken dat voorop staat dat de Europese wetgeving inzake productaansprakelijkheid blijkens uitspraken van de Commissie in de contracten volledig gerespecteerd wordt. Dat ziet dus op productiefouten door de producent. Wel worden in de overeenkomsten afspraken gemaakt over een vrijwaring door de Lidstaten van de farmaceutische bedrijven ten aanzien van claims van derden. Voor deze vrijwaringssituatie gelden specifieke en strikte voorwaarden. Dat betekent dat lidstaten financiële compensatie bieden bij claims die zien op bijvoorbeeld een verborgen gebrek van een vaccin dat niet bekend was op het moment van toelating.
Deelt u de mening dat het aannemelijk is dat de overeenkomst met AstraZeneca als voorbeeld zal dienen voor eventuele toekomstige vaccinproductie overeenkomsten?
Inmiddels heeft de Europese Commissie twee contracten getekend, met AstraZeneca en met Sanofi/GSK. Ook wordt gewerkt aan contracten met vier andere producenten. Alle contracten bevatten min of meer dezelfde thema’s maar elk contract bevat vanzelfsprekend individuele afspraken met de betreffende producent waarbij het totale pakket aan voorwaarden in balans moet zijn.
Klopt het dat de eventuele vrijstelling van schadeclaims van AstraZeneca als een gevaarlijke precedent kan dienen voor toekomstige farmaceutische productie overeenkomsten? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aangegeven wordt in de contracten de Europese wetgeving inzake productaansprakelijkheid gerespecteerd. Ik zie dan ook niet in op welke wijze er sprake is van een gevaarlijk precedent.
Kunt u toelichting geven over de hoogte van de winstmarges die AstraZeneca onder de door de Europese Commissie onderhandelde overeenkomst zal maken bij levering van de COVID-19 vaccins?
De informatie die betrekking heeft op financiële aspecten van elk contract zoals prijsafspraken, valt onder de geheimhoudingsplicht. Blijkens een persbericht van 13 juni 2020 heeft AstraZeneca het commitment om de toegang tot het vaccins gedurende de pandemische periode mogelijk te maken zonder winstoogmerk.4 In algemene zin kan ik de Kamer verder informeren dat toegankelijkheid en betaalbaarheid van een kandidaat-vaccins blijkens de EU Vaccins Strategie van de Europese Commissie een belangrijk onderdeel is van de onderhandelingen.
Deelt u de opvatting dat AstraZeneca financieel en juridisch verantwoordelijk gehouden dient te worden als de vaccines schadelijke bijwerkingen blijken te hebben? Zo nee, waarom niet?
Met de Europese Commissie ben ik van mening dat de geldende Europese regelgeving inzake productaansprakelijkheid in de contracten gerespecteerd dient te worden.
Neemt het kabinet de verantwoordelijkheid voor reeds onvoorziene bijwerkingen die het COVID-19 vaccin van AstraZeneca kan hebben op de volksgezondheid?
Bijwerkingen van kandidaat-vaccins zoals die blijken uit klinische tests, zullen betrokken worden bij de analyse en beoordelingsprocedure van het Europees Geneesmiddelenagentschap (EMA) om te komen tot al dan niet toelating tot de Europese markt. Dergelijke bijwerkingen zijn niet onvoorzien.
Bijwerkingen die zijn oorsprong vinden in het niet naleven van de regels van de Europese wetgeving inzake productaansprakelijkheid, behoren tot de aansprakelijkheid van de producent.
In de overeenkomsten worden daarnaast afspraken gemaakt over een vrijwaring door de Lidstaten van de farmaceutische bedrijven ten aanzien van claims van derden. Voor deze vrijwaringssituatie gelden specifieke en strikte voorwaarden. Dat betekent dat lidstaten financiële compensatie bieden bij claims die zien op bijvoorbeeld een verborgen gebrek van een vaccin dat niet bekend was op het moment van toelating.
Het bericht ‘Farmalobby wil dekking tegen claims over vaccins’ |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Farmalobby wil dekking tegen claims over vaccins»?1
In het artikel bevestigt de woordvoerder van de Europese Commissie dat de regels over aansprakelijkheid niet zullen veranderen. Dat beeld deel ik. Tegelijkertijd geeft de woordvoerder aan dat het een andere vraag is of regeringen van landen farmaceutische bedrijven op de een of andere manier zullen vrijwaren van toekomstige claims. Daarmee bedoelt de woordvoerder, zo blijkt uit uitlatingen van de Commissie, dat lidstaten bijvoorbeeld onder bepaalde voorwaarden financiële compensatie kunnen bieden bij claims die zien op een verborgen gebrek van een vaccin dat niet bekend was op het moment van toelating. De vermeende suggestie uit het artikel dat de Europese Commissie in de contracten een vrijstelling van de wettelijke productaansprakelijkheid voor farmaceuten zou hebben geregeld, is niet aan de orde.
Deelt u de mening dat deze lobby de ware intenties van big farma blootlegt, te weten cashen op de crisis in plaats van de pandemie uit te roeien?
De farmaceutische bedrijven waarmee de Commissie in gesprek is, zijn bedrijven die erkennen dat de wereld op dit moment in een crisis verkeert. Zij tonen hun commitment door veel geld en energie te stoppen in het ontwikkelen van een veilig vaccin dat een einde zal brengen aan de pandemie. Van sommige van de vaccins tegen Covid-19 die zij ontwikkelen, zijn er hoge verwachtingen. Tegelijkertijd kent het ontwikkelen van vaccins veel onzekerheden. De farmaceutische bedrijven werken er hard aan om te voldoen aan de strenge eisen die binnen de Europese Unie gelden voor de veiligheid, werkzaamheid en kwaliteit van de vaccins, zoals ook blijkt uit het gezamenlijke persbericht dat negen grote farmaceutische bedrijven op 8 september 2020 hebben uitgebracht.3 Ik herken het beeld niet dat farmaceutische bedrijven vooral geld willen verdienen in plaats van de pandemie te willen bestrijden.
Kunt u garanderen dat de Europese regels over aansprakelijkheid van toepassing zijn en blijven op farmabedrijven die zich bezighouden met de ontwikkeling van coronavaccins?
De Europese Commissie heeft ook tijdens een bijeenkomst van de commissie voor volksgezondheid op 7 september 2020 in het Europees parlement verklaard dat alle wetgeving van de EU inzake productaansprakelijkheid volledig wordt gerespecteerd en dat de rechten van burgers onaangetast blijven.
Deelt u de mening dat het niet mogelijk moet zijn farmabedrijven te beschermen tegen rechtszaken?
Ja. In de Geneesmiddelenrichtlijn is opgenomen dat het toekennen van een handelsvergunning niets afdoet aan de aansprakelijkheid van een fabrikant en vergunninghouder. In Nederland is dat geregeld in het Burgerlijk Wetboek; dat is onverkort van toepassing. Als een geneesmiddel wordt gebruikt in lijn met de goedgekeurde indicaties, ligt de aansprakelijkheid bij de fabrikant of vergunninghouder.
Welk precedent is er voor het vrijstellen van de farmaceutische industrie van aansprakelijkheid, zowel binnen als buiten de EU?
Een aantal jaren geleden is voor de behandeling van een Ebola patiënt Favipiravir toegediend. Dit product was op dat moment alleen in Japan geregistreerd voor de indicatie ernstige influenza en de fabrikant was toen gevrijwaard van aansprakelijkheid, omdat het product op dat moment geen registratie voor de indicatie Ebola had. Een ander geval betrof het behandelen van een Lassakoorts patiënt met Ribavirine, een product dat geregistreerd is voor de behandeling van patiënten met chronische hepatitis B. Ook in dit geval was de fabrikant gevrijwaard omdat het product niet voor de indicatie Lassakoorts was geregistreerd.
Welke afspraken zijn er in bestaande contracten met farmabedrijven met betrekking tot bescherming voor eventuele rechtszaken?
In algemene zin geldt dat de contracten die getekend worden door de Europese Commissie voorzien in een geheimhoudingsverklaring voor alle betrokken partijen inclusief de vertegenwoordigers van de 27 lidstaten. Hierdoor kan niet ingegaan worden op specifiek gemaakte afspraken in die contracten.
De Europese wetgeving inzake productaansprakelijkheid wordt volledig gerespecteerd en blijft op het bedrijf rusten. De rechten van burgers blijven volledig onaangetast. In zoverre bieden de overeenkomsten de bedrijven dus geen bescherming voor eventuele rechtszaken.
Wel worden in de overeenkomsten afspraken gemaakt over een vrijwaring door de Lidstaten van de farmaceutische bedrijven ten aanzien van claims van derden. Voor deze vrijwaringssituatie gelden specifieke en strikte voorwaarden.
Wat is uw reactie op de uitspraak van AstraZeneca bestuurder Dobber: «Dit is een unieke situatie waarin wij als bedrijf simpelweg het risico niet kunnen nemen. Wij vragen in onze contracten om vrijstelling. Voor de meeste landen is het acceptabel om deze risico's zelf te dragen, omdat dat in het nationale belang is.»?
Zie antwoord 3.
Hoeveel zou zo’n dekking de staat mogelijkerwijs kunnen kosten?
Omdat er in de Europese Unie geen sprake is van vrijstelling van productaansprakelijkheid, is een dekking daarvoor ook niet aan de orde. Eventuele zeldzame bijwerkingen van een vaccin, komen soms pas na registratie bij toepassing op grote schaal aan het licht. Vooraf is een dekking daarom moeilijk in te schatten.
Wat is uw reactie op de rechtvaardiging die lobbyorganisatie the European Federation of Pharmaceutical Industries and Associations (EFPIA) aanhaalt met betrekking tot de extra risico’s die ontstaan met het zo snel mogelijk ontwikkelen van een vaccin?
In het statement van negen grote farmaceutische bedrijven zie ik bevestiging van het feit dat deze bedrijven alles op alles zetten om een veilig vaccin tegen COVID-19 op de markt te brengen. Het is belangrijk om te benadrukken, dat hoewel bepaalde procedures in de vaccinontwikkeling versneld / parallel uitgevoerd worden, de eventuele toelating van de vaccins tot de markt (registratie) net zo kritisch en zorgvuldig door de EMA zal worden beoordeeld.
Wat vindt u ervan dat farmabedrijven stellen dat er onvermijdelijk risico’s ontstaan bij de snelheid waarmee de vaccins tot stand komen? Hoe kan dit het geval zijn terwijl vaccins, net als in normale tijden, alle vereiste goedkeuringen moeten verkrijgen en alle gebruikelijke procedures moeten doorlopen?
We willen natuurlijk zo snel mogelijk een vaccin tegen het coronavirus, maar dit mag niet ten koste gaan van de kwaliteit en veiligheid. De COVID-19 vaccins die worden ontwikkeld moeten aan de hoogste zorgvuldigheids- en veiligheidseisen voldoen. Er zijn verschillende stappen in de ontwikkeling die versneld kunnen worden door bijvoorbeeld klinische studies parallel te laten verlopen en de productie vast te starten, zoals ik ook bij het antwoord op vraag 9 heb aangegeven. Ik wil nogmaals benadrukken dat bij de zoektocht naar een vaccin de snelheid nooit boven zorgvuldigheid mag gaan. COVID-19 vaccins zullen bij toelating tot de markt aan dezelfde eisen moeten voldoen als elk ander vaccin. Medicijnautoriteiten zoals de EMA en het CBG zien hier streng op toe.
Als, zoals beweerd wordt, de snelheid niet ten koste gaat van de nauwkeurigheid, en vaccinontwikkeling aan alle gebruikelijke checks en balances onderworpen wordt, wat zou dan de rechtvaardiging zijn voor een uitzonderingspositie met betrekking tot claims, waarvan wordt verwacht dat zij een gevolg zullen zijn van de snelheid van vaccinontwikkeling?
Zoals ik in de beantwoording op eerdere vragen heb aangegeven staan de veiligheid en werkzaamheid van een vaccin voorop. De medicijnautoriteiten zullen niet anders beoordelen dan bij andere vaccins en ook na het beoordelingsproces blijft het belangrijk de werkzaamheid en veiligheid van het vaccin te monitoren. Net als bij andere medicijnen bestaat de mogelijkheid dat na toelating onbekende of zeldzame bijwerkingen naar voren komen, die tijdens het onderzoek niet zichtbaar waren.
Vaccinproducenten maken hoge kosten om zo snel als mogelijk een vaccin beschikbaar te stellen. Er worden daarom afspraken gemaakt om een stuk van het financiële risico af te dekken voor producenten om tijdig een veilig vaccin op de markt te brengen. In de afspraken die met vaccinproducenten worden gemaakt gaat het onder andere over het vrijwaren/compenseren voor bepaalde aansprakelijkheden onder strikte condities. Deze afspraken staan helemaal los van de toelatingsprocedure.
Deelt u de mening dat de snelheid waarmee vaccins nu tot stand komen juist in het teken moet staan van werkzaamheid en veiligheid van het vaccin? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, een vaccin moet ten alle tijden zo veilig mogelijk zijn. Dit is niet alleen belangrijk voor het effectief bestrijden van deze pandemie, maar is ook essentieel om het draagvlak voor vaccinaties in het algemeen hoog te houden.
Het bericht van weer dreigende tekorten aan beschermingsmiddelen |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat er een tekort dreigt aan beschermingsmiddelen zoals handschoenen en beschermende jassen bij de behandeling van patiënten of van patiënten die mogelijk een COVID-19 besmetting hebben opgelopen?1
Klopt het dat bijvoorbeeld in een ziekenhuis in Rotterdam uit nood gewerkt wordt met «regenjassen» in plaats van echt goed beschermende jassen om besmettingen te voorkomen?
Heeft u dergelijke signalen ook ontvangen?
Klopt het dat u heeft gezegd dat er geen tekorten zijn aan beschermingsmiddelen en een flinke voorraad is opgebouwd door het Landelijke Consortium Hulpmiddelen, zodat men niet bang hoeft te zijn dat er een tekort aan beschermingsmiddelen ontstaat?
Kunt u garanderen dat al het zorgpersoneel in ziekenhuizen, andere instellingen en bij behandelingen in een thuissituatie in de toekomst bij een mogelijke tweede golf over voldoende beschermingsmiddelen kan beschikken? Kunt u dit toelichten?
Het nauwelijks openbaar maken van medicijnonderzoek |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat maar 3% van de resultaten van klinische medicijnonderzoeken openbaar gemaakt wordt? Wat is uw reactie?1
Ik heb het rapport «Clinical trial transparency in the Netherlands» gelezen dat aangeeft dat Nederland achter blijft bij registraties in het EudraCT en hiermee ook in het publiek toegankelijke EU Clinical Trials Registry.
Transparantie en publieke toegang tot de resultaten van klinische proeven, zowel positief als negatief, zijn fundamenteel voor de bescherming en bevordering van de volksgezondheid. Het verzekert proefpersonen dat hun vrijwillige deelname aan klinische onderzoeken nuttig is en dat de resultaten zijn verzameld en gerapporteerd in het belang van iedereen. Transparantie vergroot de wetenschappelijke kennis en helpt klinisch onderzoek vooruit te helpen en efficiëntere ontwikkelingsprogramma's voor geneesmiddelen te ondersteunen.
De resultaten van onderzoek worden na een grondige «peer-review» primair openbaar gemaakt door middel van publicatie in wetenschappelijke tijdschriften en open access platforms. Op die manier worden de zorgprofessionals bereikt die de bevindingen in de praktijk moeten brengen en doorvoeren in behandelrichtlijnen, waardoor patiënten kunnen profiteren van de onderzoeksresultaten. Dat neemt niet weg dat publicatie in openbare registers belangrijk is om de samenleving breder te informeren over de opbrengsten van onderzoek. Daarom vraagt de overheid om onderzoeksresultaten ook te registreren. Het is daarom dat – vooruitlopend op nieuwe Europese regelgeving op het terrein van klinisch onderzoek met geneesmiddelen – de vereisten voor het publiceren van samenvattende resultaten van klinische onderzoeken in de EudraCT zijn opgenomen in een Europees richtsnoer2. Dit richtsnoer legt de verantwoordelijkheid voor registratie bij de opdrachtgevers van het onderzoek, die als enige zicht kunnen houden op het verloop en de voltooiing van hun studies. Onder het richtsnoer ontbreekt de mogelijkheid om de verplichting tot publicatie juridisch af te dwingen.
Anders dan onder het richtsnoer biedt de inmiddels vastgestelde EU-verordening klinisch geneesmiddelenonderzoek3 wel deze mogelijkheid. Door vertraging van de ontwikkeling en oplevering van de benodigde EU-portaal en databank is evenwel een exacte datum van inwerkingtreding van de verordening helaas nog niet te geven. De verwachting is echter dat deze eind 2021 in werking treedt.
Wetenschappelijke instellingen zouden zich echter niet alleen daar waar vereist en juridisch afdwingbaar moeten inspannen om de resultaten van klinische studies zo veel als mogelijk openbaar te maken. Zeker ook in het licht van de Open Science ambities van het Nederlands kabinet en de ambities die door het Nederlandse veld hiervoor zijn uitgesproken, zou meer transparantie door registreren, publiceren en het zonder beperkingen beschikbaar stellen van de beschikbare informatie vanzelfsprekende aandacht moeten hebben van wetenschappelijke instellingen.
Waar publicatie in wetenschappelijke tijdschriften en open access platforms wel plaatsvinden, is het teleurstellend dat ook herhaalde vraag om aandacht -waaronder een gezamenlijke oproep door het Europees Geneesmiddelenagentschap en de hoofden van de nationale geneesmiddelenbureaus, gevolgd door de Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek – nog niet heeft geleid tot een toename van de publicatie van onderzoeksresultaten in de openbare trialregisters.
Deelt u de mening dat patiënten gevaar kunnen lopen door het niet registreren van eerdere resultaten van klinische studies? Is dit voor u aanleiding ervoor te gaan zorgen dat resultaten voortaan wel geregistreerd worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat er sprake is van geldverspilling door het niet registreren van eerdere resultaten van klinische studies? Is dit voor u aanleiding ervoor te gaan zorgen dat resultaten voortaan wel geregistreerd worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u zich voorstellen dat het gunstig is voor sommige farmaceutische bedrijven, dat bepaalde resultaten van klinisch onderzoek niet openbaar gemaakt worden? In hoeverre speelt de farmaceutische industrie hierbij een rol?
De medisch-ethische toetsingscommissie dient de afspraken over de openbaarmaking/ publicatie van de onderzoeksgegevens mee te nemen bij de beoordeling van het onderzoeksprotocol. Daarbij is het uitgangspunt dat de resultaten van wetenschappelijk onderzoek met mensen zonder beperking openbaar gemaakt dienen te worden.
Het rapport «Clinical trial transparency in the Netherlands» lijkt daarbij eerdere constateringen door het Europees Geneesmiddelenagentschap te bevestigen dat universiteiten en non-profitorganisaties een zwakkere staat van dienst hebben op het gebied van publiceren van onderzoeksresultaten in EudraCT dan de industrie.
Wat vindt u van het verschil met landen als het Verenigd Koninkrijk waar 80% van de studieresultaten openbaar zijn, en Ierland waar dat zelfs in 100% van de klinische studies het geval is? Welke verklaring heeft u voor dit verschil ten aanzien van beleid, regelgeving en controle?
Vereisten met betrekking tot registratie in EudraCT volgen in beginsel Europese regelgeving. Eerdere publicaties over met name de registraties door Universiteiten in het Verenigd Koninkrijk geven helaas ook geen onverdeeld positief beeld.4
De eerder aangegeven vraag om aandacht van het Europees Geneesmiddelenagentschap voor de vereisten voor registratie in EudraCT is dan ook niet op specifieke landen gericht.
Waar en hoe is de Europese richtlijn uit 2014 geïmplementeerd die aangeeft dat resultaten van klinisch onderzoek binnen een jaar na afronding opgenomen moeten worden in een Europees register?
Het voorstel voor regelgeving uit 2014 betreft een verordening met in beginsel rechtstreekse werking. Het gaat hier om de EU-verordening klinisch geneesmiddelenonderzoek waar ik in mijn beantwoording van vraag 1,2 en 3 naar verwijs en die dus nog niet in werking is getreden.
Lidstaten zijn verplicht om regels vast te leggen voor sancties op het niet nakomen van voorschriften voor het publiek toegankelijk maken van informatie in de EU-databank5. Deze verplichting is geïmplementeerd in artikel 33a, van de Wet van 22 maart 2017 tot wijziging van de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen en de Geneesmiddelenwet in verband met de uitvoering van verordening 536/2014 op het gebied van klinische proeven met geneesmiddelen voor menselijk gebruik.
In lijn met de vertraging de EU-verordening klinisch geneesmiddelenonderzoek -zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 1,2 en 3 – zal ook het in werking treden van deze wet naar verwachting niet eerder plaatsvinden dan eind 2021.
Welke instrumenten heeft u om universiteiten, onderzoeksinstituten en farmaceutische bedrijven in Nederland te verplichten om resultaten van klinische studies te registreren?
In het licht van de Open Science ambities van het Nederlands kabinet en ook de ambities die het Nederlandse veld hiervoor zijn uitgesproken, zouden wetenschappelijke instellingen zich moeten inspannen om ook de resultaten van klinische studies zo veel als mogelijk ook openbaar te maken in EudraCT.
Met het in werking treden van EU-verordening klinisch geneesmiddelenonderzoek en de Wet van 22 maart 2017 tot wijziging van de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen en de Geneesmiddelenwet in verband met de uitvoering van verordening 536/2014 op het gebied van klinische proeven met geneesmiddelen voor menselijk gebruik, ontstaat de mogelijkheid om de verplichting tot publicatie ook juridisch af te dwingen.
Hoe is het toezicht door het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) op het registreren van de resultaten van klinische studies in de praktijk geregeld?
In een eerdere versie van het rapport «Clinical trial transparency in the Netherlands» is ten onrechte het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen aangemerkt als de instelling die verantwoordelijk is voor het bijhouden van klinische onderzoeken die in Nederland worden uitgevoerd. Dit is niet het geval – het maakt geen deel uit van het mandaat van het CBG om klinische onderzoeken vast te leggen of op te volgen.
In de Wet Medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen is de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd aangewezen voor toezicht op naleving van de wet. Als de verordening klinisch geneesmiddelenonderzoek in werking treedt, krijgt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd ook de mogelijkheid om sancties uit te oefenen als niet wordt voldaan aan de betreffende verplichtingen met betrekking tot openbaarmaking.
Bent u van mening dat Nederland, mede vanwege de vestiging van het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA), het goede voorbeeld dient te geven? Zo ja, hoe gaat u dat doen?
Meer of minder voldoen aan de vereisten met betrekking tot registratie in EudraCT moet los staan van de vestiging van het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) in Nederland. Vooralsnog ga ik ervan uit dat de hernieuwde aandacht voor de nu al geldende vereisten ook Nederlandse wetenschappelijke instellingen doet voorsorteren op het in werking treden van de EU-verordening klinisch geneesmiddelenonderzoek. Dit ook in de wetenschap dat vanaf dat moment de verplichting tot registratie juridisch is af te dwingen.
Kunt u toezeggen dat u het CBG zult aanzetten om het naleven van de regels voor het registreren van klinische studies nu al streng te handhaven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u toezeggen dat het aantal meldingen van universiteiten, onderzoeksinstituten en farmaceutische bedrijven in Nederland voortaan wordt opgenomen in het jaarverslag van het CBG? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Hydroxychloroquine |
|
Wybren van Haga (Lid-Haga), Thierry Baudet (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wat is thans de stand van zaken met betrekking tot de nationale onderzoeken naar de werking van hydroxychloroquine in relatie tot COVID-19, nu het door u in uw antwoorden op de vragen van de leden Baudet (FvD) en Van Haga (Van Haga) de dato 26 mei 2020 aangehaalde artikel uit de Lancet, is ingetrokken, daar bleek dat de auteurs niet konden instaan voor de juistheid van de bronnen van de primaire data?1
De inclusie van nieuwe patiënten in de klinische onderzoeken waarbij het gebruik van hydroxychloroquine in relatie tot COVID-19 werd onderzocht, is destijds tijdelijk gestopt. Na aanvankelijke hervatting, is de inclusie voor deze onderzoeken inmiddels definitief stopgezet.
Kunt u uitleggen waarom het (tijdelijk) stopzetten van de onderzoeken naar de werking van hydroxychloroquine in relatie tot COVID-19 voornamelijk werd gebaseerd op een tamelijk omstreden studie en u – nu betreffende studie is ingetrokken – niet meer bent teruggekomen op een mogelijke voortgang van de onderzoeken?
Degene die het medisch wetenschappelijk onderzoek verricht is verantwoordelijk voor de voortgang en de uitvoering van het onderzoek.
Waarom heeft u de beloofde inspanningen (zie uw antwoord op vraag 5 van eerder gestelde schriftelijke vragen) nog niet geleverd, nu inmiddels duidelijk is dat in andere landen goede resultaten worden geboekt wanneer hydroxychloroquine – in combinatie met zink en azitromycine – in een vroeg stadium wordt toegediend?
In lijn met mijn antwoord van destijds, is er nog steeds geen objectiveerbare aanleiding om over te gaan tot extra inspanningen m.b.t. het beschikbaar houden van hydroxychloroquine voor COVID-19.
Hoe duidt u thans de bewering van Stichting Werkgroep Antibioticabeleid (SWAB) dat zou zijn gebleken dat toediening van hydroxychloroquine bij COVID-19 geen- of potentieel weinig klinisch effect heeft, nu duidelijk is geworden dat de onderzoeken naar de werking van hydroxychloroquine bij patiënten die al ernstig ziek in het ziekenhuis verbleven niet te vergelijken zijn met onderzoeken naar de werking van het middel in een vroeger stadium?
Het is aan de deskundigen om klinisch onderzoek te duiden.
Bent u nog steeds van mening – met de huidige kennis en onder de huidige omstandigheden – dat uw kwalificatie «kwakzalvermotie» ten aanzien van de motie inzake hydroxychloroquine treffend is?2
In de in vraag 2 bedoelde eerdere beantwoording heb ik mijn onderbouwing gegeven bij de gebruikte kwalificatie. Daarin is niets veranderd.
Bent u bereid de beloofde inspanningen ten aanzien van hydroxychloroquine nu wel te leveren?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Hoe verklaart u dat landen die hydroxychloroquine in een vroeg stadium toedienen aantoonbaar minder coronadoden per hoofd van de bevolking hebben dan landen, zoals ook Nederland, die dat niet doen?
De analyse die aan de suggestie in de vraag ten grondslag ligt is omstreden. Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
Bent u bekend met de Zwitserse hydroxychloroquine-casus, waarbij men eerst hydroxychloroquine gebruikte, vervolgens na het artikel uit de Lancet een korte periode niet, en na het terugtrekken van het artikel door de Lancet, juist weer wel?
Ja.
Vindt u niet dat de Zwitserse hydroxychloroquine-casus voldoende aanleiding geeft om opnieuw het vroegtijdig toedienen van hydroxychloroquine in combinatie met zink en azitromycine te onderzoeken?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Onderzoek naar nut van mondkapjes |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de stelling dat het Noorse onderzoek waar het Outbreak Management Team (OMT) zich op baseert deels achterhaald is?1
Het OMT baseert zijn adviezen op de verschillende (wetenschappelijke) inzichten. Het betreffende Noorse onderzoek is betrokken bij het recente OMT-advies d.d. 28 juli. Dit onderzoek doet geen afbreuk aan de constatering dat er op dit moment een gebrek is aan eenduidig bewijs dat het verplicht gebruik van mondneuskapjes in de publieke ruimte een positief gezondheidseffect heeft.
Wat vindt u ervan dat de auteur van het onderzoek zelf stelt dat op basis van zijn studie geen conclusies over het nut van mondkapjes kunnen worden getrokken?2
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op een Belgische viroloog die stelt dat mondkapjes erg nuttig zijn om asymptomatische verspreiding tegen te gaan?
Het OMT herbevestigt het standpunt dat het hanteren van anderhalve meter afstand de beste maatregel is om verspreiding van het virus tegen te gaan. Mondkapjes kunnen de anderhalvemetermaatregel niet vervangen. Er is op dit moment een gebrek aan eenduidig bewijs dat het verplicht gebruik van mondneuskapjes in de publieke ruimte een positief gezondheidseffect heeft. Over de gedragseffecten van mondkapjes heeft het OMT aangegeven dat een mondkapjesplicht mogelijk een gedragsfunctie kunnen hebben bij het ondersteunen van het handhaven van de anderhalve meter, maar ook dat de zorgen over toenemend onvoorzichtig gedrag niet kunnen worden weggenomen. Elk gebruik van mondkapjes vergt voorlichting en training. Er zijn geen empirische onderzoeksgegevens beschikbaar die betrekking hebben op gedrag van mensen tijdens een uitbraak/crisis. De experimenten die op 5 augustus gestart zijn in Amsterdam en Rotterdam kunnen bijdragen aan meer kennis over de gedragseffecten van het toepassen van mondkapjes in de praktijk.
Waarom wordt het nut van mondkapjes in het openbaar vervoer wel ingezien, maar vooralsnog niet op andere plekken, terwijl lang niet overal anderhalve meter afstand kan worden gehouden?
Het handhaven van de anderhalve meter regel blijft de beste maatregel om verspreiding van het virus tegen te gaan. In het openbaar vervoer is het praktisch onmogelijk om anderhalve meter afstand te bewaren. Het kabinet heeft daarom eerder de afweging gemaakt om daar waar anderhalve meter afstand houden echt niet mogelijk is en geen triage kan plaatsvinden, mondkapjes kunnen worden ingezet, zoals toegelicht in mijn brief van 20 mei. In de publieke ruimte is het (beter) mogelijk om anderhalve meter afstand te bewaren. Op veel plekken gaat dat goed. We zien ook dat niet alle mensen zich aan de afspraak houden en dat het op bepaalde plekken erg druk is en soms te druk om de anderhalve meter na te leven. Daarom geven we veiligheidsregio’s de ruimte om te experimenten door nieuwe lokale maatregelen te treffen op specifieke locaties ten behoeve van gedragsbeïnvloeding. Een mondkapjesplicht in een bepaald gebied is daar een voorbeeld van. In Amsterdam en Rotterdam zijn experimenten hiermee gestart op 5 augustus. De gedragsunit van het RIVM is betrokken bij deze experimenten.
Wat vindt u ervan dat het OMT het onderzoek van de Gedragsunit van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), dat stelt dat het dragen van een mondkapje er juist toe leidt dat andere mensen meer afstand houden en dat er geen bewijs is dat mensen met een mondkapje zelf minder fysieke afstand van anderen houden, «artificieel» noemt met een «geringe bewijskracht»?3
Met artificieel wordt bedoeld dat de gegevens niet in de reële praktijksetting zijn verzameld. Dit betekent dat we niet weten of mensen hetzelfde gedrag vertonen in de reële situatie: in de publieke ruimte, in grotere groepen, in de situatie dat mondkapjes «gewend» zijn en in de situatie van een daadwerkelijke uitbraak van een virus. Deze notie acht ik relevant.
Waarom doet datzelfde OMT nog steeds een beroep op het argument van schijnveiligheid, terwijl er geen wetenschappelijke basis is voor deze claim en dit in de zorg juist tot gevaarlijke situaties heeft geleid?4
Het OMT geeft aan dat dat de zorgen over het risico op schijnveiligheid niet zijn weggenomen. Het is dus extra belangrijk om ons met elkaar te blijven houden aan de afspraak over anderhalve meter. In situaties waar dit niet kan, kunnen mondkapjes een functie hebben in het tegengaan van verspreiding van het virus. Overigens moeten we wel een onderscheid maken tussen niet-medische mondkapjes buiten de zorg en de medische mondkapjes in de zorg. Ten slotte vraag ik aandacht voor het juist gebruik van mondkapjes. Men ziet – ook in omringende landen – dat verkeerd gebruik van mondkapjes veel voorkomt.
Kunt u reageren op de brief van vijf experts van 22 juli jl., waarin wordt gesteld dat er voldoende bewijs is voor de beschermende werking van mondkapjes?5
Het OMT herbevestigt het standpunt dat het hanteren van anderhalve meter afstand de beste maatregel is om verspreiding van het virus tegen te gaan. Mondkapjes kunnen de anderhalvemeternorm niet vervangen. Er is op dit moment een gebrek aan eenduidig bewijs dat het verplicht gebruik van mondneuskapjes in de publieke ruimte een positief gezondheidseffect heeft. Over de gedragseffecten van mondkapjes heeft het OMT aangegeven dat een mondkapjesplicht mogelijk een gedragsfunctie kunnen hebben bij het ondersteunen van het handhaven van de anderhalve meter, maar ook dat de zorgen over toenemend onvoorzichtig gedrag niet kunnen worden weggenomen. Elk gebruik van mondkapjes vergt voorlichting en training. Er zijn geen empirische onderzoeksgegevens beschikbaar die betrekking hebben op gedrag van mensen tijdens een uitbraak/crisis. De experimenten die op 5 augustus gestart zijn in Amsterdam en Rotterdam kunnen bijdragen aan meer kennis over de gedragseffecten van het toepassen van mondkapjes in de praktijk.
Wat vindt u ervan dat de Wereldgezondheidsorganisatie en veel andere landen van mening zijn veranderd over het nut van mondkapjes? Kunt u toelichten waar dit voortschrijdend inzicht vandaan kwam?
Het OMT betrekt in de verschillende adviezen ook de inzichten van de WHO en individuele landen. Wereldwijd deelt men de opvatting dat het houden van afstand de kern is van het tegengaan van verspreiding van het virus. Daarnaast hanteren landen aanvullend beleid om verspreiding van het virus tegen te gaan. Ook daar zien we vaak een situatie-specifieke en regionale aanpak, waaronder de inzet van mondkapjes(plicht). Deze maatregelen zijn vaak gericht op gedragsbeïnvloeding (zoals bij crowdmanagement). Er zijn op dit moment geen empirische studies bekend die een aantoonbaar effect op gezondheid en tegengaan van verspreiding van het virus aantonen.
In hoeverre horen mondkapjes bij een indamstrategie volgens u? Kunt u uw antwoord toelichten?
Kern van de aanpak is blijf thuis bij klachten, laat je testen, werk zoveel mogelijk thuis, ga weg als het druk is en het hanteer anderhalve meter afstand. Een mondkapjesplicht past hierbij in specifieke situaties dat de anderhalve meter niet gehanteerd kan worden en er geen triage kan plaatsvinden. In Amsterdam en Rotterdam hebben de voorzitters van de veiligheidsregio’s de ruimte gekregen om – gegeven de epidemiologische ontwikkelingen en de problemen met de handhaving van de anderhalve meter – om op bepaalde plekken (tijdelijk) een mondkapjesplicht in te voeren. Daarmee beogen zij mensen te bewegen tot beter gedrag en daarmee verdere verspreiding van het virus tegen te gaan.
Kunt u reageren op de constatering dat experimenteren met mondkapjes, zoals nu wordt gedaan, tegen de Grondwet ingaat en er een parlementaire wet nodig is voor een mondkapjesplicht?6
De voorzitters van de Veiligheidsregio’s krijgen de ruimte om binnen hun bevoegdheid lokaal maatwerk te leveren om zo brandhaarden en knelpunten gericht aan te pakken. Gelet op de uitzonderlijke situatie waarin we ons bevinden is geaccepteerd dat deze maatregel via noodverordeningen mogelijk is. Het kabinet heeft met het oog op de toekomst het wetsvoorstel Tijdelijke wet maatregelen covid-19 ingediend.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus van 12 augustus?
Ja.
De uitzending van Zembla over Apotex |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van Zembla over Apotex?1
Ik ben bekend met de aflevering waar u naar refereert.
Klopt het dat deze geneesmiddelenfabriek in Leiden, die door het Indiase bedrijf Aurobindo recentelijk is overgenomen, nu gesloten wordt? Zo ja, wanneer bent u voor de eerste keer geïnformeerd dat dit ging gebeuren?
Zoals ook recent aan uw Kamer is geschreven2 verwacht ik dat Innogenerics de productielocatie in Leiden zal overnemen, waarmee Apotex in Nederlandse handen komt. Om de doorstart van Apotex mogelijk te helpen maken is de Staat bereid een lening van 6,7 miljoen euro te verstrekken en heeft hiertoe een intentieovereenkomst getekend met Innogenerics.
Stond Apotex bij de betrokken ministeries en/of betrokken instellingen bekend als «van vitaal belang»?
Het Ministerie van VWS houdt geen lijst bij van Nederlandse geneesmiddelen fabrieken die van «vitaal belang» zijn, zoals u dat noemt. Wij laten ons wel inlichten over de productie- en leveringsketens van producten en medicijnen en mogelijke gevoeligheden in deze ketens.
Hebben er gesprekken plaatsgevonden tussen bewindspersonen en de top van Apotex voordat deze verkocht is aan Aurobindo? Zo ja, wanneer?
In de periode van de verkoop van de Leidse vestiging van Apotex aan Aurobindo hebben er geen overleggen tussen Apotex en bewindspersonen van VWS en EZK plaatsgevonden.
Welke overwegingen hebben er gespeeld bij de eigenaren van Apotex om dit bedrijf te verkopen aan een buitenlandse partij?
Apotex Inc is een Canadees bedrijf. Apotex Nederland was een Nederlandse vesting die onder het Canadese moederbedrijf opereerde. Apotex Nederland, gevestigd in Leiden is door Aurobindo in 2018 overgenomen.
Voor de overwegingen van de eigenaren van Apotex om dit bedrijf te verkopen verwijs ik u graag naar Apotex Inc., ik heb daar geen inzicht in.
Voor de goede orde wijs ik er dus op dat deze productielocatie al enige tijd in «buitenlandse» handen was.
Herinnert u zich nog het actieplan van het CDA (aangeboden aan de Minister op 7 februari 2019) om meer geneesmiddelen in Nederland dan wel Europa te produceren omdat de afhankelijkheid van China en India nu te groot is geworden?
Ja, ik herinner mij dit actieplan.
Klopt het dat u ook zelf in Europa gepleit heeft, ook al voor de coronatijd, om meer productie van geneesmiddelen in Nederland, dan wel Europa te realiseren? Zo, ja op welke momenten heeft dit plaatsgevonden en tot welke concrete acties heeft dit geleid?
Het klopt dat mijn voorgangers, Minister Bruins en Minister Schippers, zich al voor de coronacrisis sterk hebben gemaakt voor de aanpak van onze afhankelijkheid en de tekorten van geneesmiddelen en hier in meerdere nationale en internationale bijeenkomsten, formeel en informeel, over hebben gesproken. Mede door Nederlandse inzet is het onderwerp breed op de Europese agenda komen te staan. Minister Bruins heeft dit onderwerp besproken met de Eurocommissaris mw Kyriakides in december 2019 en Nederland heeft zich in de Gezondheidsraad van december 2019 hard gemaakt om in Europees verband oplossingen te bedenken om deze kwetsbaarheden in de mondiale productieketen te verminderen en zo het risico op geneesmiddelentekorten te verkleinen. We kijken hierbij ook naar productiemogelijkheden in Europa. Het onderzoeken van de mogelijkheden van productie in Europa (en/of Nederland) is een van de manieren waarop gewerkt wordt aan de beschikbaarheid van geneesmiddelen. De Raad heeft in december 2019 opgeroepen om tot een EU geneesmiddelenagenda te komen. Ook afgelopen informele Gezondheidsraad van 16 juli jl. stond leveringszekerheid van geneesmiddelen op de EU agenda. De urgentie van het onderwerp wordt breed gedeeld door EU lidstaten en ook de Europese Commissie en is een prioriteit van het Duitse Voorzitterschap van de Raad. Ook de komende tijd blijft mijn aandacht uitgaan naar het verminderen van de afhankelijkheid van andere landen en daarmee het borgen van de leveringszekerheid van geneesmiddelen en medische hulpmiddelen om zo voorbereid te zijn op een volgende pandemie, zowel nationaal als internationaal.
De Europese Commissie heeft recent een roadmap voor een EU geneesmiddelenstrategie gepubliceerd en werkt momenteel aan een geneesmiddelenstrategie voor de lange termijn. Ik ben hierover nauw in gesprek met de Europese Commissie en andere EU lidstaten.
Klopt het dat deze visie intussen breed gedeeld is binnen de Europese Unie? Zo ja, welke status heeft deze visie en/of tot welke concrete beleidswijzigingen heeft dit geleid?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat het u recentelijk besloten heeft het vaccin-instituut Intravacc niet te verkopen?
Als gevolg van de Coronacrisis is de privatisering dit voorjaar on hold gezet. Zodra er meer bekend is, wordt de Kamer geïnformeerd. Ik verwacht u in het najaar 2020 hier nader over te kunnen informeren.
Klopt het dat het kabinet recentelijk 20 miljoen euro heeft geïnvesteerd in het bedrijf Photonics vanuit strategische overwegingen?
Om te waarborgen dat dit bedrijf en het ecosysteem voor geïntegreerde fotonica behouden blijft voor Nederland, heeft de Staatssecretaris van Economische zaken en Klimaat besloten om – naast bijdragen van diverse andere partijen – een bedrag van 20 miljoen euro als lening beschikbaar te stellen om in de financieringsbehoefte van Smart Photonics te voorzien. Het kabinet investeert niet rechtstreeks in dit bedrijf maar deze bijdrage wordt gedaan vanuit middelen die door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat beschikbaar zijn gesteld aan de Brabantse Ontwikkelings Maatschappij. De Staatssecretaris heeft uw Kamer over deze transactie geïnformeerd in de brief van 29 juni 2020.3
Klopt het dat het u bezig bent met wetgeving om in te kunnen grijpen in overdrachten indien er risico’s zijn voor de nationale veiligheid?2
Zoals aangekondigd in de brief Tegengaan statelijke dreigingen (Kamerstuk 30 281, nr. 72) en uitgewerkt in de brief Investeringstoets op risico’s voor de nationale veiligheid(Kamerstuk 30 821, nr. 97) werkt het kabinet momenteel aan een uitbreiding van het huidige investeringsscreeningsmechanisme. Momenteel kent Nederland al verschillende investeringstoetsen die zijn ingebed in sectorale wetgeving. Het gaat hierbij om wetgeving in het energiedomein en de telecommunicatie. Hiermee is het beoogde stelsel van investeringstoetsing al gedeeltelijk in werking. Aanvullend daarop werkt het kabinet momenteel ook aan een brede investeringstoets op risico’s voor de nationale veiligheid.
Deelt u de mening dat afhankelijk zijn van medicijnproductie buiten Europa een strategisch risico is voor de veiligheid van Nederland?
Minister van Rijn is in een brief aan Uw kamer op 30 juni 2020 (kamerstuk, vergaderjaar 2019–2020, 25 295, nr. 454) ingegaan hoe de coronacrisis een aantal kwetsbaarheden op het vlak van beschikbaarheid van medische producten aan het licht heeft gebracht. Kwetsbaarheden die de continuïteit van zorg in gevaar kunnen brengen. De crisis laat zien dat het van belang is dat we op het gebied van medische producten minder afhankelijk worden van andere landen of van individuele (mondiale) leveranciers. Het versterken en uitbreiden van de productie in ons land en Europa is echter geen doel op zich. Het doel blijft immers voldoende beschikbaarheid van geneesmiddelen, vaccins en beschermingsmateriaal, zodat de Nederlandse patiënt de zorg kan ontvangen die nodig is tegen aanvaardbare kosten. Leveringszekerheid staat hierbij centraal.
Leveringszekerheid kunnen we deels bereiken door het versterken van de nationale en Europese productie, maar bijvoorbeeld ook door diversificatie van waardeketens of het aanleggen van (ijzeren) voorraden. Hierbij is het van belang om niet alleen naar de productie van eindproducten te kijken, maar ook naar benodigde grondstoffen of halffabricaten.
Ik ben in overleg met sectoren en deskundigen om te bespreken wat een goede aanpak is om hierin verder te gaan. De onderwerpen benoemd in de aangenomen moties worden hierin meegenomen.
Bent u bereid te realiseren dat Apotex niet gesloten wordt en weer in Nederlandse c.q. Europese handen komt? Welke mogelijkheden ziet u om de verkoop eventueel terug te draaien?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om de (internationale) waarde- en productieketens van vitale medicijnen voor Nederland op korte termijn in kaart te brengen?
Inzicht verkrijgen in de complexiteit van toeleveringsketens wereldwijd en de positie van Nederland daarin heeft mijn aandacht. Momenteel werk ik samen met de Europese Commissie en mijn EU collega’s om meer inzicht te krijgen in internationale waardeketens van geneesmiddelen en specifiek voor de nodige werkzame stoffen (de Active Pharmaceutical Ingredients). Relevant is ook de oproep van de Europese Raad van 1 en 2 oktober jl. aan de Europese Commissie om de strategische afhankelijkheden van onder andere de gezondheidszorg, in kaart te brengen en maatregelen voor te stellen om deze afhankelijkheden te verminderen. Ik kijk hierbij niet naar een lijst van specifieke geneesmiddelen, maar naar geneesmiddelen breed.
Hoe geeft u invulling aan de uitvoering van de motie-Heerma c.s.?3 Hoe wordt hier de vitale medicijn maakindustrie in meegenomen?
Zie antwoord vraag 12.
Hoe geeft u in dit verband uitvoering aan de unaniem aangenomen motie-Van den Berg c.s.?4
Zie antwoord vraag 12.
De beantwoording van eerdere vragen over het bericht dat een Amerikaanse farmaceut een Nederlands coronamedicijn in productie neemt |
|
Pia Dijkstra (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Waarom bent u niet betrokken geweest bij de onderhandelingen met de Amerikaanse farmaceut Abbvie over het verkrijgen van (een optie op) een exclusieve licentieovereenkomst voor de productie van een Nederlands coronamedicijn?1
De Nederlandse overheid stimuleert wetenschappelijk onderzoek in Nederland in de brede zin, zowel tijdens de Corona-crisis als daarbuiten, soms voor bedragen die aanzienlijk hoger liggen dan € 1.000.000,–. De Nederlandse overheid heeft de taak voor wetenschappelijke onderzoek en valorisatie neergelegd bij onder andere de Nederlandse universiteiten en universitair medische centra. Het is van belang om op te merken dat de overheid niet zelf eigenaar is van intellectueel eigendom (IE) dat voorkomt uit wetenschappelijk onderzoek, ondanks dat zij dit mogelijkerwijs wel (mede) heeft gefinancierd. Dit IE, en de verantwoordelijkheid tot valorisatie, ligt bij de universiteit of de instelling waar het desbetreffende onderzoek is gedaan. Het ligt dan ook voor de hand dat de overheid niet betrokken is bij onderhandelingen tussen de eigenaar van het IE en een mogelijke licentienemer, precies zoals in de casus waar u mij nu vragen over stelt. De overheid is immers geen direct belanghebbende.
Uiteraard is de overheid wel indirect belanghebbende en ik begrijp ook dat u scherp bent op kansrijke ontwikkelingen voor een mogelijk medicijn tegen COVID-19. Ik ben daar zelf ook scherp op, ik laat mij dan ook herhaaldelijk informeren over de actuele ontwikkelingen. Zoals ik in mijn eerdere beantwoording3 schreef heb ik, ondanks dat de overheid geen direct belanghebbende is, wel verwachtingen bij licentieovereenkomsten op IE dat (mede) is ontwikkeld met Nederlands overheidsgeld. Om vorm te geven aan deze verwachtingen heeft de NFU de principes voor Maatschappelijk Verantwoord Licentiëren (MVL) opgesteld. Mij is verzekerd dat de principes voor MVL leidend zijn in de lopende onderhandeling over een licentie op het IE in deze casus.
Had het niet voor de hand gelegen dat u wel betrokken was geweest bij de onderhandelingen, nu voor de verdere ontwikkeling een subsidie is toegekend van meer dan € 400.000, die kan oplopen tot € 1.000.000, en u bij uw antwoord op vraag 2 aangeeft wel verwachtingen te hebben bij licentieovereenkomsten op intellectueel eigendom dat (mede) is ontwikkeld met overheidsgeld?2
Zie antwoord vraag 1.
Heeft de Amerikaanse farmaceut volgens u inmiddels een exclusieve licentieovereenkomst verkregen of een optie daarop? Maakt het verschil tussen beide in uw optiek iets uit?
Naar mijn beste weten heeft de desbetreffende farmaceut een intentieverklaring getekend met de houders van het relevante IE om wellicht tot een (exclusieve) licentieovereenkomst te komen voor de verdere ontwikkeling van een mogelijke behandeling voor COVID-19 op basis van dit IE. Deze onderhandelingen zouden nu gaande zijn.
U vraagt of er in mijn optiek een verschil is tussen een exclusieve licentieovereenkomst of een optie daarop. Het betreft hier een feitelijk verschil, een optie op een overeenkomst is niet hetzelfde als een daadwerkelijk gesloten overeenkomst.
Een redelijke inschatting op dit moment is dat de inzet van de onderhandelingen een exclusieve licentieovereenkomst is. Dit is gebruikelijk om zo de risico’s van de investeringen die de desbetreffende farmaceut moet gaan maken om de werking en veiligheid aan te tonen, en productie en distributie mogelijk te maken, enigszins af te dekken. Om innovatieve middelen bij de patiënt te krijgen is het van belang dat onze wetenschappers samenwerken met private partijen, dergelijke licentieovereenkomsten horen daarbij. Ik heb wel verwachtingen bij licentieovereenkomsten op IE dat (mede) is ontwikkeld met Nederlands overheidsgeld, bijvoorbeeld wat betreft de beschikbaarheid en betaalbaarheid van ontwikkelde geneesmiddelen. Dit is in lijn met de Kamerbrief van vorig jaar over Maatschappelijk Verantwoord Licentiëren5.
Ik heb het persbericht waar u naar refereert gelezen. Dit is beschrijvend van aard. Zolang we niet weten wat de daadwerkelijke bepalingen zijn waarop de beschreven samenwerking is gebaseerd zou elke uitspraak mijnerzijds hierover speculatief zijn.
Bestaat volgens u nog de kans dat een andere farmaceut een licentie kan krijgen? Of is deze route afgesloten als Abbvie al de optie heeft gekregen op een exclusieve licentieovereenkomst, die zij eenzijdig kan uitoefenen als de laatste onderzoeksstadia succesvol worden doorlopen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u bij uw antwoord op vraag 3 en 4 ingaan op het persbericht van de Amerikaanse farmaceut zelf, waarin staat:«AbbVie will receive an option to exclusively license the antibody from the three parties for therapeutic clinical development and commercialization worldwide.»?3
Zie antwoord vraag 3.
Bent u op de hoogte van de inhoud van de tien principes van de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) voor het Maatschappelijk Verantwoord Licentiëren (MVL), die volgens u leidend zullen zijn bij de licentieovereenkomst?
Ja, daar ben ik van op de hoogte.
Zo ja, bent u dan ook bekend met het feit dat over betaalbaarheid en beschikbaarheid slechts in het laatste principe, nummer tien, staat: «Bij het aangaan van de licentie kan daarom worden afgesproken dat de partner een commercieel redelijke inspanning levert om te zorgen dat de uiteindelijke prijs van het product of de dienst geen beletsel is voor beschikbaarheid in een bepaalde markt»?
De principes voor MVL beogen een breed scala aan doelen te verwezenlijken in het maatschappelijk belang. Betaalbaarheid en beschikbaarheid zijn slechts enkele van deze doelen, het is daarom niet verwonderlijk dat niet alle tien de principes uitsluitend hierover gaan. Mijns inziens wordt in principe 9 en 10 uitgebreid ingegaan op de wenselijkheid van beschikbaarheid en betaalbaarheid van uiteindelijke producten ontwikkeld op basis van relevant IE.
Het is misschien goed om toe te lichten dat de principes voor MVL geen juridisch bindende teksten zijn. De principes zijn leidend bij het aangaan van een licentieovereenkomst op IE dat (mede) is ontwikkeld met Nederlands overheidsgeld. In de licentieovereenkomst zelf moet een tekst staan welke de beoogde effecten ook juridisch borgt. Een commissie in opdracht van de NFU heeft gewerkt aan een toolboxvan bepalingen welke kunnen worden opgenomen in zulke licentieovereenkomsten. Hiermee wordt de vertaling van de principes in juridisch steekhoudende teksten vormgegeven en worden de Nederlandse universiteiten voorzien van praktische handvatten om deze taak op te pakken. Deze opdracht is volgens planning verlopen en de toolbox zal eind augustus worden aangeboden op mijn ministerie. Ik verwacht dat mijn collegaminister van Ark, mede namens de Minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschap (OCW) en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat (EZK) uw Kamer hier nog deze zomer over zal informeren.
Het feit dat deze kant-en-klare bepalingen nog niet beschikbaar zijn, betekent niet dat de principes voor MVL niet nu al vorm kunnen krijgen in een licentieovereenkomst. Deze moeten nu alleen door de onderhandelende partijen zelf worden opgesteld zonder dat een blauwprint is aangeleverd. Ik heb begrepen dat dit geen probleem vormt voor de onderhandelende partijen.
Het is voor mij dan ook klip en klaar dat ik (strikte) publieke voorwaarden stel aan de licentiëring van IE dat (mede) is ontwikkeld met Nederlands overheidsgeld. In dit specifieke geval kan ik vertellen dat vanuit het Ministerie van VWS contact is geweest met zowel de voorzitter van de NFU, met de bestuursvoorzitters van het UMC Utrecht en het Erasmus MC, als met de betrokken onderzoekers om het belang van MVL bij het aangaan van een licentieovereenkomst helder te maken. Zoals ik eerder ook al met u heb gedeeld is mij toegezegd dat de principes van MVL leidend zullen zijn bij het aangaan van een licentieovereenkomst op het desbetreffende IE.
Hoe verhoudt deze kan-bepaling zich volgens u tot uw beantwoording van de vragen 2, 4, 9 en 10, waarin u de suggestie wekt dat de wereldwijde beschikbaarheid en betaalbaarheid van dit Nederlandse coronamedicijn verzekerd is doordat de MVL-principes leidend zouden zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Waarom verbindt u zelf geen (striktere) publieke voorwaarden aan de licentiëring van een Nederlands coronamedicijn, als voor de verdere ontwikkeling daarvan een overheidssubsidie is toegekend die kan oplopen tot € 1.000.000?
Zie antwoord vraag 7.
Onderschrijft u daarnaast dat de MVL-principes geen enkele uitkomst bieden als de Amerikaanse overheid besluit exportbeperkingen op te leggen wanneer dit Nederlandse medicijn bij succes alleen door de Amerikaanse farmaceut wordt geproduceerd?
Ik vind het lastig om een uitspraak te doen op basis van de verschillende aannames. Echter, als in de licentieovereenkomst, in overeenstemming met MVL, een bepaling is opgenomen dat het medicijn beschikbaar moet zijn voor de Nederlandse maatschappij, dan heeft de licentiehouder de mogelijkheid om bijvoorbeeld ook buiten de Verenigde Staten een productielocatie te openen, dan wel een licentie te verlenen aan een derde partij om de productie te verzorgen waarmee aan deze gestelde licentievoorwaarde wordt voldaan.
Overigens acht ik de kans op het door u geschetste scenario niet groot, en wel om de volgende reden. De licentienemer zal willen kunnen voldoen aan de wereldwijde vraag naar een effectief medicijn tegen COVID-19, zij heeft hier immers een commercieel belang bij. Ik verwacht dan ook dat de productiecapaciteit wordt opgeschaald naarmate het onderzoeks- en ontwikkelingstraject succesvol wordt doorlopen.
Bestaat er volgens u een reëel risico dat de Amerikaanse overheid exportbeperkingen gaat opleggen in geval het medicijn succesvol blijkt in de strijd tegen het coronavirus? Kunt u ingaan op eerdere voorbeelden daarvan?
U refereert hier expliciet naar de casus remdesivir. Ik wil benadrukken dat de Amerikaanse overheid hier geen exportbeperking heeft opgelegd aan de vergunninghouder Gilead, maar dat zij de verwachte te produceren voorraad voor de voorziene tijd hebben gereserveerd door middel van een gerichte aankoop. Overigens heeft dit voor nu geen negatief effect op de behandeling van Nederlandse patiënten met dit middel, er is bij het RIVM een voorraad beschikbaar, mede door een donatie van Gilead. Het ministerie is, zowel op nationaal als op Europees niveau, in gesprek met Gilead om deze voorraad uit te breiden. Inmiddels heeft dit op Europees niveau al in een eerste aankoop geresulteerd waarvan ook Nederland gebruik kan maken.
De coronacrisis heeft laten zien dat alle landen het zware middel van exportbeperkingen vrij plotseling kunnen inzetten. Zo heeft India dit gedaan voor meerdere medicijnen en medicijngrondstoffen. Dichter bij huis hebben Duitsland en Frankrijk een tijdelijke exportbeperking ingesteld voor medische hulpmiddelen. Ook de EU heeft kortstondig de export van medische hulpmiddelen buiten haar grenzen proberen te beperken. Aan ons is de taak om continue in gesprek te blijven met onze handelspartners, het belang van vrije handel te benadrukken, en er voor te zorgen dat essentiële geneesmiddelen en medische hulpmiddelen beschikbaar blijven voor Nederland.
Welke juridische mogelijkheden heeft de Amerikaanse overheid om – net als bij Remdesvir – bij dit medicijn te bepalen hoeveel doses andere landen kunnen krijgen?
Zie antwoord vraag 11.
Herinnert u zich uw uitspraak in het debat over de ontwikkelingen van het coronavirus van 25 juni 2020 waarin u aangaf dat de berichtgeving rondom de licentiëring «niet helemaal accuraat» was?4 Kunt u aangeven wat er precies onjuist was aan de berichtgeving van Dit is de Dag?
In het desbetreffende radioprogramma wordt door de heer Grosveld de indruk gewekt dat er een overeenkomst is gesloten om het medicijn naar de patiënt te brengen. Specifiek zegt hij bijvoorbeeld dat «er een deal is met een farmaceut», dat er een «overeenkomst is om dit te gaan ontwikkelen naar de kliniek» en «dat zij het medicijn gaan produceren».
Echter, mij is door de relevante partijen die verantwoordelijk zijn voor de onderhandeling te kennen gegeven dat op dat moment nog geen sprake was van een getekende licentieovereenkomst. Sterker nog, de onderhandelingen moesten toen nog beginnen. Er was wel een intentieverklaring gesloten om de mogelijkheid tot een licentieovereenkomst te verkennen. In andere woorden, er was toen nog geen «deal».
De berichtgeving van Dit is de Dag was niet zozeer onjuist, wel zijn er uitspraken gedaan die «niet helemaal accuraat» waren.
Bent u bereid om – al dan niet in groter Europees verband – alvast in gesprek te treden met de Amerikaanse overheid over de mogelijke distributie van dit coronamedicijn en andere veelbelovende medicijnen?
Ik ben voortdurend in gesprek met verschillende partijen om ervoor te zorgen dat essentiële geneesmiddelen beschikbaar zijn voor Nederlandse patiënten. Mogelijke coronamedicijnen zijn daarop geen uitzondering.
Het bericht ‘Kankerverwekkende stof ontdekt in partijen paracetamol’ |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Kankerverwekkende stof ontdekt in partijen paracetamol»?1
Iedereen heeft wel een doosje paracetamol in zijn medicijnkastje liggen. Ik begrijp dan ook dat een bericht met een dergelijke kop tot onrust leidt. Ik waardeer dan ook dat het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) in overleg met de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) is nagegaan of er aanwijzingen zijn dat er batches paracetamol in Nederland zijn verkocht waarvan de toegestane limieten van onzuiverheden zijn overschreden.
Hoe is het mogelijk dat de European Medicines Agency (EMA) en de European Food Safety Authority (EFSA) de risico’s zo verschillend inschatten en zij verschillende toegestane hoeveelheden veilig achten?
Het verschil tussen de als veilig toegestane hoeveelheden wordt in dit specifieke geval bepaald door het hanteren van het criterium van genotoxiciteit (het vermogen om DNA aan te tasten) door para-chlooraniline (PCA) en door de gebruikte rekenmethode. In de bij deze vragen meegestuurde «Rapportage paracetamol & PCA»2 gaan het CBG en de IGJ nader in op de achtergrond.
Waarom ziet het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen geen rol voor zichzelf om de vervuilde partijen op te sporen of onderzoek te doen?
Het CBG is in overleg met de IGJ en het Europees directoraat voor de kwaliteit van geneesmiddelen en de gezondheidszorg (EDQM) nagegaan of er aanwijzingen zijn dat er batches paracetamol in Nederland zijn verkocht die de PCA-limiet overschrijden. Ook heeft het CBG haar collega-autoriteiten uit de andere EU-lidstaten geïnformeerd over de bevindingen.
Vindt u niet dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) hier vanuit het voorzorgsprincipe een actievere rol dient te spelen, zeker ook gezien het massale gebruik van paracetamol?2
De «Rapportage paracetamol & PCA» schetst nog eens welke rol de IGJ heeft bij de handhaving van de kwaliteitsvereisten die aan geneesmiddelen gesteld worden. Daarbij wordt ook nader ingegaan op het handelen van de IGJ in het kader van de ontstane onrust rondom paracetamol.
Wat is uw reactie op het feit dat Nederlandse autoriteiten de EMA-norm hanteren maar veel experts zich aansluiten bij de strengere EFSA-norm?
Het Europees Geneesmiddelen Agentschap, de geneesmiddelautoriteiten van de Europese lidstaten, de Verenigde Staten, Canada, Japan en China, maar ook de WHO en de European Chemicals Agency ECHA) hanteren dezelfde normen zoals afgesproken in de International Council for Harmonisation of Technical Requirements for Pharmaceuticals for Human Use (ICH). Zoals het CBG en de IGJ hebben aangegeven in de «Rapportage paracetamol & PCA», zijn de door de ICH gehanteerde normen streng en veilig.
Hoe groot is de kans dat de vervuilde partijen in Nederland terecht zijn gekomen?
Ook het onderzoek door NRC/Zembla (1) heeft laten zien dat de grondstofbatches geproduceerd bij Anqiu Lu’an Pharmaceuticals de veilige ICH limiet wat betreft het gehalte PCA niet hebben overschreden. Ik meen dat het hierdoor niet relevant is of deze batches gebruikt zijn bij de productie van paracetamoltabletten die in Nederland in de handel zijn gebracht. Het CBG en de IGJ hebben ook geen aanwijzingen dat er andere batches in de handel zijn gebracht, waarin de hoeveelheid PCA limieten heeft overschreden.
Hoe groot is de kans dat de vervuilde pillen niet beperkt zijn tot de onderzochte partijen en er dus nog meer in omloop zijn?
Zie antwoord vraag 6.
Zijn de risico’s op vervuiling groter nu de vraag naar deze grondstoffen zo sterk is toegenomen vanwege de coronacrisis? Kunt u uw antwoord toelichten?
Via het Meldpunt geneesmiddelentekorten en -defecten dienen handelsvergunninghouders geconstateerde afwijkingen van de vereisten in het registratiedossier te melden. Sinds de coronacrisis zijn er geen meldingen waarin afwijkingen van geneesmiddelen met paracetamol worden gemeld.
Hoe is het mogelijk dat als NRC en Zembla het Duitse laboratorium niet de opdracht hadden gegeven de partijen te onderzoeken, dit dan niet naar buiten was gekomen? Hoe kan het dat Europese toezichthouders de vervuiling niet ontdekt hebben? Wat kan daaraan gedaan worden?
Onzuiverheden zoals PCA kunnen ontstaan tijdens de synthese. Dat is reeds bekend. In een beschrijving van het productieproces (monografie) worden limieten opgenomen voor onzuiverheden die gelden bij vrijgifte van de grondstof. De in het Duitse laboratorium aangetroffen hoeveelheid PCA ligt onder de limiet die voor deze in de monografie vermelde onzuiverheid is gesteld. Daarmee is er geen sprake van een kwaliteitsdefect waarover de toezichthouders geïnformeerd hoeven te worden.
Kan van de partijen die NRC en Zembla aanleverde voor het onderzoek aangetoond worden waar zij vandaan komen? Zo nee, waarom niet?
Uit de gegevens die de journalisten van NRC/Zembla hebben overlegd (1) blijkt dat de grondstofbatches afkomstig zouden zijn van Anqiu Lu’an Pharmaceutical.
Hoe komt het dat de pillen vervuild zijn geraakt in fabrieken in China, India en Mexico? Hoe kan het dat dit wel is aan te tonen?
Het onderzoek door NRC/Zembla (1) heeft laten zien dat de geteste grondstofbatches de veilige ICH-limiet wat betreft het gehalte PCA niet hebben overschreden. Uit het artikel van de NRC (1) kan ik dan ook niet opmaken dat er sprake is van een vervuiling van paracetamolpillen. Het CBG en IGJ hebben verder ook geen aanwijzingen dat hier sprake van zou zijn.
Hoe is het mogelijk dat de Nederlandse toezichthouder met een beroep op EU-wetgeving en bedrijfsgeheim claimt niet te kunnen delen wie de grondstofleverancier van Apotex is, terwijl dit in Italië gewoon openbare informatie is?
Het CBG verstrekt geen gegevens op basis van gezamenlijke afspraken. Het is aan de fabrikant zelf om deze gegevens openbaar te maken. Het CBG heeft dit beleid uitgewerkt in haar WOB beleid:
Zaken die met openbaarheid te maken hebben, worden op basis van nationale wetgeving uitgevoerd. De Nederlandse bevoegde autoriteit – het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) – baseert zich om die reden bij de uitvoering van openbaarheidsvraagstukken op de Wet openbaarheid van bestuur (WOB). Uitgangspunt van de WOB is dat alle documenten die het CBG onder zich heeft en betrekking hebben op een bestuurlijke aangelegenheid die het CBG aangaat, openbaar zijn. Informatie moet alleen vertrouwelijk worden gehouden wanneer deze vallen onder één van de in de artikel 10 en 11 van de WOB genoemde uitzonderingen, zoals nu het geval is.
Bij de beoordeling of een uitzonderingsgrond van toepassing is gebruikt het CBG onder meer een richtsnoer waarvan de inhoud is afgestemd tussen de Europese medicijnautoriteit EMA en het Europese samenwerkingsorgaan van nationale bevoegde autoriteiten (HMA). In dit richtsnoer is aangegeven dat fabrikant(en) van de werkzame stof(en) en de plaats(en) waar deze stoffen worden gefabriceerd commercieel vertrouwelijke informatie is. Dit betekent dat deze informatie in de regel niet kan worden vrijgegeven. Voor de toepassing van dit richtsnoer wordt onder «commerciële vertrouwelijke informatie» verstaan alle informatie die niet in het publieke domein of openbaar beschikbaar is en wanneer openbaarmaking het economisch belang of de concurrentiepositie van de eigenaar van de informatie kan ondermijnen.
In het werkdocument van het CBG waarin basisafspraken betreffende de invulling van de uitzonderingsgronden zijn uitgewerkt, is op basis van de Europese richtsnoer bepaald dat in het kader van artikel 10, eerste lid, aanhef en sub c van WOB als vertrouwelijke bedrijfs- en fabricagegegevens de namen van fabrikanten of leveranciers van werkzame stoffen en hulpstoffen en oplosmiddelen niet vrij worden gegeven.
Tot op heden heeft het CBG binnen het hierboven geschetste uitvoeringskader geen informatie openbaar gemaakt over grondstoffabrikanten wanneer die informatie gerelateerd is aan een specifiek geneesmiddel. Wel maakt het CBG bekend wie de fabrikant vrijgifte is. Dit is de fabrikant die verantwoordelijk is voor vrijgifte van een batch van het geneesmiddel. Gegevens betreffende deze fabrikant zijn vermeld in de bijsluiter van het geneesmiddel en kunnen in de Geneesmiddeleninformatiebank van het CBG worden geraadpleegd. Hierdoor kunnen in geval van een veiligheidsprobleem snel maatregelen worden genomen indien dit uit oogpunt van volksgezondheidsbescherming nodig mocht zijn. Ook deze werkwijze is Europees afgestemd.
Dat een andere lidstaat, in dit geval Italië, voor de nationale situatie een grondstofleverancier wel bekend maakt lijkt het gevolg van de beleidsvrijheid van lidstaten binnen de Europese Unie als het gaat over openbaarheidsvraagstukken. Hierdoor kunnen lidstaten ten aanzien van dezelfde vraagstukken verschillende uitkomsten genereren. Zoals hiervoor is aangegeven, heeft de Nederlandse bevoegde autoriteit CBG deze beleidsvrijheid ingevuld door aansluiting te vinden bij binnen de Europese Unie afgestemde richtsnoeren.
De informatie aan welke firma’s Anqiu Luán grondstoffen levert, hoeft niet openbaar gemaakt te worden, omdat er volgens het CBG geen sprake is van een uitzonderlijke situatie zoals in de WOB vermeld.
Hoe staat het met het vertrek van Apotex uit Nederland en hoe schat u de impact hiervan op eventuele toenames van medicijnvervuilingen vanwege de kwetsbaardere keten?
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat en ik hebben uw Kamer op 6 augustus jl. geïnformeerd over het plan een lening met voorwaarden te verstrekken aan InnoGenerics B.V. om de geneesmiddelenfabrikant Apotex van het Indiase moederbedrijf Aurobindo over te nemen. Overigens maakt Apotex zelf geen actieve werkzame stoffen.