Wachtlijsten voor genderzorg |
|
Lisa Westerveld (GL), Elke Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA) |
|
Karremans , Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Mutsaersstichting beperkt genderzorg tot Limburg: honderden cliënten raken wachtlijstpositie kwijt»?1
Ja.
Kunt u samen met gemeenten inventariseren hoeveel personen per regio en uitgesplitst naar volwassen of minderjarig op dit moment op de wachtlijst staan voor genderzorg? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het organiseren van jeugdhulp, dus ook genderzorg. Cijfers over aantallen wachttijden en gemiddelde wachttijden worden daarom niet landelijk bijgehouden. De landelijke Aanpak Wachttijden ondersteunt in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Vereniging Nederlandse Gemeenten jeugdzorgregio's bij het aanpakken van onderliggende oorzaken van wachttijden in de instroom, doorstroom en uitstroom van jeugdzorg. Hierbij wordt breed gekeken naar de hele jeugdzorg.
Alhoewel de decentralisatie van genderzorg de afgelopen jaren heeft gezorgd voor een aanbod verspreid over het land, zijn transpersonen die een medische transitie wensen afhankelijk van een beperkt aantal centra en klinieken. Dit betekent dat de wachtlijst per regio beperkte informatie biedt, omdat mensen zorg zoeken door het hele land.
Voor wat betreft de hulp aan volwassenen met gendervraagstukken zijn er lange wachttijden tot de intake van psychologische transgenderzorg. Samen met de voormalig Kwartiermaker Transgenderzorg hebben de zorgverzekeraars de afgelopen jaren inspanningen geleverd ten aanzien van de wachttijden in de transgenderzorg, maar blijft meer nodig om de wachttijden te laten dalen. Vanwege de toename van toegankelijkheidsvraagstukken blijft de zorgplicht van de zorgverzekeraar aandacht vragen.
De Transgender Wegwijzer (een samenwerking van Transvisie en Transgender Netwerk)2 geeft een overzicht van de plekken waar vormen van (specialistische) genderzorg en ondersteuning worden verleend en hier staan, voor zover die bekend zijn, ook de wachttijden voor hulp aan volwassenen op.
Kunt u samen met gemeenten inventariseren wat de gemiddelde wachttijd per regio is voor (specialistische) genderzorg? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt de constatering van de Mutsaersstichting dat de aangekondigde kabinetsbezuinigingen op de jeugdzorg ook transgenderzorg zullen treffen? Zo ja, hoe rijmt dit met de uitspraak dat «kwetsbare jeugdigen moeten kunnen rekenen op tijdige en passende hulp»?2
Binnen de jeugdhulp zijn geen specifieke middelen voor genderzorg gealloceerd. De middelen voor deze zorg lopen, net zoals de middelen voor jeugdhulp in brede zin, via de algemene uitkering van het Gemeentefonds naar gemeenten. Zij bepalen vervolgens hoe deze middelen het best ingezet kunnen worden kijkende naar de inwoners in hun gemeente. Over het totaal van de uitgaven aan jeugdhulp heb ik afspraken gemaakt met gemeenten in de Hervormingsagenda. In deze agenda is er structureel extra geld voor jeugdhulp bijgekomen, maar hebben we ook afgesproken maatregelen te nemen om te zorgen dat de uitgaven afnemen en het stelsel houdbaar wordt. In de Hervormingsagenda heb ik ook met cliënten, aanbieders, professionals en gemeenten afgesproken dat waar jeugdhulp nodig is, deze toegankelijk en beschikbaar moet zijn voor de meest kwetsbare jeugdigen en gezinnen. In dat kader nemen we diverse maatregelen. Zo is het wetsvoorstel Verbetering beschikbaarheid jeugdzorg dit voorjaar bij uw Kamer ingediend.
Welke concrete maatregelen zou u kunnen nemen om de Mutsaersstichting te ondersteunen? Bent u ook bereid hiervoor maatregelen te treffen? Zo ja, welke maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor voldoende zorgaanbod voor jeugdigen en maken hierover afspraken met zorgaanbieders. In het geval van de Mutsaersstichting stond de financiële positie dusdanig onder druk dat de stichting en de Limburgse gemeenten onder begeleiding van de Jeugdautoriteit en conform het draaiboek «Continuïteit Jeugdhulp» een continuïteitsplan hebben opgesteld. Onderdeel van dit continuïteitsplan is dat de Mutsaersstichting zich meer gaat concentreren op haar kerntaken voor de gemeenten waar zij een contract mee heeft afgesloten. De gemeenten hebben daarnaast extra financiële middelen beschikbaar gesteld aan de Mutsaersstichting.
Het Ministerie van VWS heeft een subsidieregeling «continuïteit cruciale jeugdhulp» die gefinancierd wordt door gemeenten. Dit voorjaar heeft het Ministerie van VWS via deze subsidieregeling middelen toegekend na een aanvraag door de Mutsaersstichting.
Welke concrete maatregelen gaat u nemen om erop toe te zien dat de cliënten die op de wachtlijst stonden bij de Mutsaersstichting en niet terecht kunnen bij Genderhealthcare toch zo snel mogelijk passende hulp krijgen?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het organiseren van passende jeugdhulp, dus ook genderzorg voor cliënten die nu niet meer terecht kunnen bij de Mutsaersstichting en ook niet bij Genderhealthcare. De Mutsaersstichting geeft aan dat ze de jeugdigen die ze door deze keuze geen zorg meer kan verlenen, heeft verwezen naar een alternatief in de eigen regio of naar de gemeente in de eigen regio. De betreffende jeugdigen en/of ouders zijn door de Mutsaersstichting geïnformeerd. De cliënten die het betreft kunnen contact opnemen met hun eigen gemeente om na te gaan welke partij gecontracteerd is om deze hulp aan te bieden. Bij hulpvragen die hierin vastlopen kunnen ouders, jongeren, gemeenten en zorgverleners terecht bij het regionaal expertteam. Dit expertteam heeft als doel om voor elke jeugdige passende hulp te organiseren, ongeacht de complexiteit van de zorgvraag.
Kunt u reflecteren op de mate waarin de huidige financiering voor genderzorg afdoende is voor het verlenen van deze zorg?
Voor financiering van jeugdhulp zijn gemeenten verantwoordelijk. Binnen de jeugdhulp zijn geen specifieke middelen geoormerkt voor genderzorg. De middelen voor jeugdhulp in brede zin, lopen via de algemene uitkering van het Gemeentefonds naar gemeenten. Zij bepalen vervolgens hoe deze middelen het best ingezet kunnen worden. De AMvB reële prijzen Jeugdwet4 is sinds 1 juli van kracht. Deze helpt gemeenten en aanbieders om bij het opstellen van een contract tot een reële prijs te komen voor jeugdhulp.
Met name de capaciteit voor hulp aan jeugdigen met genderproblematiek is beperkt. Daarom is het, zoals ik ook in de beantwoording van uw eerdere vragen over dit onderwerp 5 heb genoemd, van belang dat meer kennis en expertise op het gebied van genderdiversiteit in de reguliere zorg en de bredere maatschappij beschikbaar komt, zodat jeugdigen ook bij anderen (zoals huisarts, POH of lokaal team) terecht kunnen met hun vragen. Dit vermindert de druk op de specialistische jeugdhulp.
Gelet op de recente problemen met bureauJIJ3, kunt u nader toelichten waar jongeren uit het zuiden van Nederland momenteel terecht kunnen voor genderzorg?
Jeugdigen met een hulpvraag op het gebied van genderproblematiek kunnen zich melden bij hun gemeente, die verantwoordelijk is voor het toe leiden naar passende hulp.
Kunt u een concreet en helder tijdsplan aanleveren van de oprichting van het Landelijk Platform Transgenderzorg en per wanneer verwacht u dat deze van start zal gaan?
Onderdeel van de door het Ministerie van VWS ingezette koers voor transgenderzorg voor zowel jeugdigen als volwassenen, is de oprichting van een coördinerend gremium transgenderzorg (Landelijk Platform Transgenderzorg). Het doel van dit platform is de samenwerking en coördinatie tussen partijen in de transgenderzorg en daarmee ook toegankelijkheid tot zorg structureel te verbeteren. Bij dit platform is zowel de eerste, tweede als derde lijn betrokken. De verwachting is dat dit platform nog dit jaar met de werkzaamheden kan gaan starten. Op dit moment worden de voorbereidingen getroffen voor de oprichting van een stichting en het afronden van de notariële akte en statuten.
Kunt u nader toelichten wanneer de Kamer de door het Landelijk Platform Transgenderzorg te ontwikkelen werkagenda kan verwachten?
De voorbereiding voor de totstandkoming van het Landelijk Platform Transgenderzorg is op dit moment in volle gang. Prioriteit is het oprichten van een stichting. Zodra de stichting is opgericht wordt er zo spoedig mogelijk een werkagenda opgesteld. Verwachting is dat deze werkagenda in het eerste kwartaal van 2025 kan worden vastgesteld.
Het bericht ‘Ommelander Ziekenhuis vraagt uitstel rente tot 2027, provincie weigert’ |
|
Jimmy Dijk |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Ommelander Ziekenhuis vraagt uitstel rente tot 2027, provincie weigert»?1
Ik heb kennis genomen van het bericht en vind dit een zorgelijke ontwikkeling. Het is de verantwoordelijkheid van het ziekenhuis om samen met de zorgverzekeraar en andere betrokkenen een passende oplossing te zoeken. Via de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) volg ik deze ontwikkelingen.
Wat vindt u ervan dat de provincie het ziekenhuis nu te hulp schiet in plaats van uw kabinet?
Uit de berichtgeving maak ik op dat het hier een lening betreft voor de bouw van het ziekenhuis dat in 2018 is geopend. Deze nieuwbouw is betaald met leningen van onder meer de provincie, banken, zorgverzekeraar Menzis en het UMCG. Het ziekenhuis hoeft tot begin 2025 geen rente hoeven te betalen over de lening die het ziekenhuis van de provincie heeft gekregen, voor de bouw van de nieuwe locatie in Scheemda. Het betekent niet dat de provincie dit bedrag kwijtscheldt.
Zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven zet ik mij in om de randvoorwaarden voor het zorglandschap in Nederland aan te passen. Het kabinet werkt aan minder marktwerking in de zorg en toegankelijkere zorg in de regio.
Bent u bereid zelf de portemonnee te trekken om dit ziekenhuis te helpen zodat voorkomen wordt dat er straks nog een ziekenhuis onder uw verantwoordelijkheid wordt uitgekleed of zelfs verdwijnt?
Het ziekenhuis draagt allereerst zelf verantwoordelijkheid voor de financiële situatie en bedrijfsvoering. Als een zorgaanbieder financiële problemen heeft, moet hij samen met de zorgverzekeraar en andere betrokkenen een passende oplossing zoeken. Wanneer ziekenhuizen in financiële problemen (dreigen) te komen, en de continuïteit van de zorg in het geding dreigt te komen, gelden de Early Warning System (EWS)-afspraken. Op basis van deze afspraken doet een zorgverzekeraar een Early Warning Melding bij de NZa als zij risico’s ziet voor de continuïteit van zorg op de korte termijn. De NZa meldt dit vervolgens aan het Ministerie van VWS. Deze vroegsignaleringsafspraken hebben tot doel om tijdig te kunnen handelen en de continuïteit van zorg te waarborgen.
Als de betrokken partijen er niet in slagen om tot een passende oplossing te komen, dan kan regie vanuit het Ministerie van VWS nodig zijn. Ik heb over Ommelander Ziekenhuis geen EWS-melding gehad. En van het Ommelander Ziekenhuis heb ik begrepen dat zij intensief en constructief overleg voert met de grootste zorgverzekeraar in de regio, Menzis.
Heeft u al contact gehad met het Ommelander Ziekenhuis? Zo ja, kunt u alle stukken ter voorbereiding van dit gesprek en de notulen van dit gesprek aan de Tweede Kamer sturen?
Naar aanleiding van de huidige Kamervragen heb ik contact opgenomen met het Ommelander Ziekenhuis en hun input is verwerkt in de beantwoording van deze vragen. Dat is ook gebeurd naar aanleiding van eerdere Kamervragen en daarover is in de zomer van 2024 telefonisch contact geweest met het Ommelander Ziekenhuis, over de financiële situatie waar zij zich in bevinden. Er zijn toen en ook nu geen onderliggende stukken uitgewisseld.
Welk plan heeft u klaarliggen om te voorkomen dat deze financiële situatie gevolgen gaat hebben voor patiënten en het personeel van het Ommelander Ziekenhuis in Scheemda?
Als een zorgaanbieder financiële problemen heeft, moet hij samen met de zorgverzekeraar en andere betrokkenen een passende oplossing zoeken. Zorgverzekeraars zijn verantwoordelijk voor de continuïteit van zorg. Mochten zij risico’s zien die zij niet zelf tegemoet kunnen treden, dan melden zij dat bij de NZa op grond van het zogenoemde Early Warning Systeem. Dit systeem is er op gericht om ongecontroleerde faillissementen in de zorg te voorkomen.
De raad van bestuur van het Ommelander Ziekenhuis heeft mij laten weten dat het Ommelander Ziekenhuis met alle zorgverzekeraars goede contracten heeft afgesloten voor 2025. De patiënten van het Ommelander Ziekenhuis blijven daardoor verzekerd van toegankelijke en kwalitatief goede zorg in de regio. Daarnaast heeft Menzis het initiatief genomen om concreet samen met het Ommelander Ziekenhuis naar een duurzame, financiële oplossing toe te werken. In samenwerking met Menzis wordt een plan opgesteld, om op de lange termijn de toegankelijkheid van de medisch specialistische zorg in de regio te borgen. Dit plan zal ook worden afgestemd met de andere zorgverzekeraars en stakeholders van het Ommelander Ziekenhuis. Het gezamenlijke streven is dat het plan, voor een stabiele toekomst van het ziekenhuis, in het voorjaar van 2025 gereed is.
Wat heeft u geleerd van de situatie in Heerlen met betrekking tot uw houding richting inwoners en personeel dat tot veel woede heeft geleid?
Mijn houding richting de inwoners en personeel in Heerlen is zeer betrokken. Ik ben er tweemaal op werkbezoek geweest en heb met het ziekenhuis en de zorgverzekeraar CZ afgesproken dat als de personeelstekorten worden ingelost er zowel in Heerlen als Sittard-Geleen een ziekenhuis operationeel zal zijn met op beide locaties een SEH, IC, acute verloskunde en operatiekamers. Dit wordt meegenomen in het programma van eisen voor de nieuwbouw en bouwgrond in Heerlen. Zorgverzekeraar CZ is in dat geval bereid hiervoor de rekening op te pakken. Het ziekenhuis, de regio en ikzelf doen er alles aan de personele tekorten op te lossen. Het ziekenhuis stelt het op prijs als de politiek positiever over het ziekenhuis praat, zodat vestiging in de regio aantrekkelijker wordt. Ik zal dat doen. Er komt een prachtig, splinternieuw topklinisch ziekenhuis in Heerlen. Als meer artsen en verpleegkundigen zich in deze omgeving vestigen en de personele tekorten worden ingelost, dan zal er zowel in Heerlen als in Sittard-Geleen een ziekenhuis met een uitgebreide SEH, IC, acute verloskunde en operatiekamers zijn.
Ik wil kleinere ziekenhuizen in de stad en streekziekenhuizen in de regio relevant maken. Dat wil zeggen dat voor iedereen in Nederland zorg dichtbij beschikbaar is. Mocht er op enig moment een complexe operatie nodig zijn, dan wordt doorverwezen naar een hooggespecialiseerd ziekenhuis. De patiënt gaat zodra het kan weer terug naar het eigen ziekenhuis, waar de eigen specialist de zorg overneemt en naasten gemakkelijker op bezoek kunnen komen. Dit komt de toegankelijkheid van zorg voor patiënten ten goede. Om deze beweging te ondersteunen neem ik – binnen het zorgstelsel – verregaande stappen om het klimaat en de randvoorwaarden voor het zorglandschap in Nederland te veranderen. Ik ben de eerste Minister die onderdelen uit de marktwerking gaat halen. Met de maatregelen in het regeerprogramma zet ik in op een andere inrichting van het zorglandschap, waarbij streekziekenhuizen het uitgangspunt van beleid worden.
Bestuurders en zorgprofessionals van een ziekenhuis moeten altijd de verantwoordelijkheid kunnen dragen voor het leveren van veilige zorg. Dat hierover bij wijzigingen in het aanbod, of bijvoorbeeld nieuwbouw van ziekenhuizen goed overleg plaatsvindt met personeel, inwoners en lokaal bestuur vind ik zeer belangrijk. Dit leggen we ook vast in de handreiking die we opstellen.
Deelt u de mening dat de verslechterde financiële situatie van ziekenhuizen een gevolg is van ons zorgsysteem waarin concurrentie in plaats van samenwerking tussen ziekenhuizen wordt aangemoedigd?
De financiële situatie van ziekenhuizen wordt door veel verschillende factoren bepaald. Het is te kort door de bocht om te zeggen dat concurrentie de oorzaak van een slechte financiële situatie is. Dat neemt niet weg dat ik vind dat concurrentie op sommige onderdelen niet bijdraagt aan een toekomstbestendig ziekenhuiszorglandschap. Daarbij staat gelijkwaardigere toegang tot goede en betaalbare ziekenhuiszorg, ongeacht hoeveel geld je hebt en waar je woont, voor mij centraal. Daarom werk ik onder andere aan budgetbekostiging van de acute zorg en zet ik in op meerjarige financiële afspraken tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders. Op die manier krijgen aanbieders een beter inhoudelijk en financieel perspectief voor de lange termijn.
Wat vindt u van het volledig ontbreken van democratische controle over particuliere instellingen die fungeren als publieke voorzieningen, zoals ziekenhuizen?
Ziekenhuizen zijn particuliere instellingen die een belangrijke rol vervullen in ons land. Zij leveren zorg aan mensen die dat nodig hebben en bieden werkgelegenheid, en daarmee inkomen. Zij moeten daarbij voldoen aan wetgeving die democratisch tot stand is gekomen. Dat is hoe het stelsel in Nederland is ingericht. Het is mijn verantwoordelijkheid om, via aanpassing van de randvoorwaarden, te sturen op een betere borging van de publieke belangen bij de inrichting van het zorglandschap. Zo zorg ik met de acties uit het regeerprogramma voor belangrijke aanpassingen in de regels voor de bekostiging van de acute zorg, en de regels voor spreiding van acute zorg en de verantwoordelijkheden die partijen daarbij hebben. Ik vind het daarbij belangrijk dat ziekenhuizen zich ervan bewust zijn dat zij in hun regio of stad een belangrijke functie hebben en dat zij in contact staan met lokaal bestuur en inwoners.
Welke plannen heeft u om te organiseren dat personeel, patiënten en de gemeentes democratische zeggenschap krijgen over onze ziekenhuizen?
Ik begrijp niet goed waar u op doelt. Zoals ik in het antwoord op vraag 8 heb aangegeven, moeten ziekenhuizen voldoen aan democratisch tot stand gekomen wetgeving. Misschien bedoelt u dat de politiek in ons stelsel niet gaat over het aanbod van ziekenhuizen en de politiek het maken van kwaliteitsstandaarden belegt bij zorgpartijen? Stel dat de politiek wel kon beslissen dat een ziekenhuis op een bepaalde locatie een uitgebreide SEH, afdeling acute verloskunde of IC moet open houden, maar er is niet voldoende personeel. Wat gebeurt er dan in het geval van een bevalling die uitloopt op een keizersnede en er is geen anesthesist? Dat zou leiden tot grote ongelukken en de politiek zou willen dat we overgaan tot het systeem dat we hebben.
Ik werk intussen aan een handreiking voor het overleg in de regio voor als een ziekenhuis nadenkt over het aanbod van zorg. Verder zal ik de regelgeving aanpassen die moet worden gevolgd als een ziekenhuis overweegt het aanbod van acute zorg op een bepaalde locatie in te perken. Dit alles moet leiden tot meer betrokkenheid van personeel, patiënten en gemeenten bij het maken van plannen voor, en bij besluitvorming over aanbod van (acute) zorg, en tot een goede weging van de belangen van betrokken partijen. Tegelijkertijd blijft het ziekenhuis, in overleg met de zorgverzekeraars, verantwoordelijk voor de zorg die het levert.
Het verdwijnen van de restitutiepolis en de gevolgen voor ggz-patiënten |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat per 2025 geen enkele zorgverzekeraar een restitutiepolis meer aanbiedt?
Ja.
Deelt u de opvatting dat het volledig verdwijnen van het aanbod van restitutiepolissen een zorgelijke ontwikkeling is?
Ik betreur het dat zorgverzekeraars geen restitutiepolissen meer aanbieden voor de wijkverpleging en de ggz. Vanuit het perspectief van de toegankelijkheid van zorg, blijver er voldoende natura- en combinatiepolissen over met een zeer ruime keuze voor zorgaanbieders, daarbij zijn zorgverzekeraars gehouden aan hun zorgplicht.
Omdat zorgverzekeraars zorgplicht hebben, moeten verzekerden met een naturapolis binnen een redelijke tijd en reisafstand toegang hebben tot alle zorg uit het basispakket.
Zorgverzekeraars moeten daarom voldoende zorg inkopen of vergoeden. Als iemand niet snel genoeg bij een zorgaanbieder terecht kan, moet de zorgverzekeraar bemiddelen naar een zorgaanbieder waar deze wel terecht kan. Als dat niet lukt, kan de zorgverzekeraar ook de zorg van (bepaalde) niet-gecontracteerde aanbieders vergoeden alsof er een contract is. Zie ook de Q&A van de NZA hierover (https://www.nza.nl/documenten/vragen-en-antwoorden/de-wachttijden-bij-gecontracteerde-zorgaanbieder-zijn-te-lang.-wat-moet-de-zorgverzekeraar-doen).
De NZa ziet erop toe dat zorgverzekeraars aan hun zorgplicht voldoen.
Hoe verhoudt het verdwijnen van de restitutiepolis zich tot artikel 13 van de Zorgverzekeringswet (Zvw) waarin de vrije artsenkeuze is gewaarborgd?
Er is geen relatie tussen het verdwijnen van de restitutiepolis en art. 13 Zvw.
Iedere burger heeft in Nederland het recht om zelf zijn zorgverlener te kiezen.
Via de restitutiepolis was het mogelijk voor alle niet-gecontracteerde zorg een volledige vergoeding te krijgen. Via art. 13 Zvw is geborgd dat bij naturapolissen de vergoeding voor niet-gecontracteerde zorg niet zo laag mag zijn dat deze een hinderpaal is voor verzekerden; dat hinderpaalcriterium staat nog steeds.
Aangezien het aanbod van restitutiepolissen de afgelopen jaren reeds stapsgewijs afnam, heeft u in de afgelopen jaren contact gezocht met zorgverzekeraars over hun polisaanbod, mede in het licht van artikel 13 Zvw?
Ik heb geen juridische instrumenten om zorgverzekeraars te verplichten om restitutiepolissen aan te bieden. Zorgverzekeraars bepalen zelf welke polissen ze aanbieden. Maar zorgverzekeraars hebben wel zorgplicht; daar houdt de NZa toezicht op. Zorgverzekeraars moeten er daarom voor zorgen dat verzekerden met een naturapolis binnen een redelijke tijd en reisafstand toegang hebben tot alle zorg uit het basispakket.
Welke (juridische) mogelijkheden heeft u om te voorkomen dat de restitutiepolis volledig verdwijnt?
Zie antwoord vraag 4.
Overweegt u, of heeft u op enig moment overwogen om verzekeraars te verplichten een restitutiepolis aan te bieden?
Zie antwoord vraag 4.
Wat betekent het volledig verdwijnen van de restitutiepolis voor verzekerden die op dit moment in behandeling zijn die op dit moment nog vergoed wordt of op de wachtlijst staan voor een behandeling?
In 2025 verandert er nog niets voor deze verzekerden. Zorgverzekeraars die hun restitutiepolis omzetten naar een combinatiepolis hanteren voor de betreffende verzekerden een overgangsperiode. Voor verzekerden die in 2024 een restitutiepolis bij hen hadden die in 2025 wordt omgezet naar een combinatiepolis en op dit moment al in behandeling zijn, krijgen de zorg in 2025 nog vergoed op dezelfde wijze als in 2024 (restitutie). Voor verzekerden die op een wachtlijst staan geldt bij twee zorgverzekeraars hetzelfde (zorg op dezelfde wijze vergoed als in 2024); bij een derde zorgverzekeraar valt deze groep niet onder de overgangsregeling. In 2026 vervalt de overgangsperiode.
Erkent u dat ongecontracteerde zorg die niet langer vergoed wordt door de zorgverzekeraar onbetaalbaar dreigt te worden voor verzekerden met een kleine portemonnee?
Als je meer geld te besteden hebt dan kun je de eigen betalingen voor niet-gecontracteerde zorgaanbieders beter dragen. Gecontracteerde zorgaanbieders worden volledig vergoed, en zorgverzekeraars bieden natura- en combinatiepolissen aan met een zeer ruime keuze aan zorgaanbieders. Ik werk aan het onafhankelijk indiceren van niet-gecontracteerde zorg om deze beter toegankelijk te maken.
Erkent u het risico dat ongecontracteerde zorgaanbod door het afschaffen van de restitutiepolis zal verminderen, met alle gevolgen van dien voor de wachtlijsten?
Allereerst blijft de zorgplicht van de zorgverzekeraar overeind, wat betekent dat de zorgverzekeraar ervoor moeten zorgen dat hun verzekerden met een naturapolis binnen een redelijke tijd en reisafstand toegang moeten hebben tot alle zorg uit het basispakket. Zorgverzekeraars moeten daarom voldoende zorg inkopen of vergoeden. Als iemand niet snel genoeg bij een zorgaanbieder terecht kan, moet de zorgverzekeraar bemiddelen naar een zorgaanbieder waar deze wel terecht kan. Als dat niet lukt, kan de zorgverzekeraar ook de zorg van (bepaalde) niet-gecontracteerde aanbieders vergoeden alsof er een contract is. Zie ook de Q&A van de NZA hierover (https://www.nza.nl/documenten/vragen-en-antwoorden/de-wachttijden-bij-gecontracteerde-zorgaanbieder-zijn-te-lang.-wat-moet-de-zorgverzekeraar-doen).
Daarnaast kan meer contractering juist bijdragen aan een betere verdeling van middelen en capaciteit. Zo kunnen zorgverzekeraars via de contractering sturen op het vermijden van niet-passende, ondoelmatige en daardoor onnodig dure zorg dat een onnodig groot beroep doet op de schaarse tijd van zorgverleners. Voor de verzekerde stond bij een restitutiepolis tegenover het voordeel van volledige vergoeding van alle zorg bij alle zorgaanbieders het nadeel dat de verzekeraar ten behoeve van de verzekerde minder goed op de kwaliteit en doelmatigheid van de zorg kan sturen, met als mogelijk gevolg hogere zorgkosten en een hogere premie en minder doelmatige inzet van schaarse zorgcapaciteit. Ik reken erop dat via contractering deze nadelen ondervangen kunnen worden en juist bijgedragen kan worden aan de kwaliteit en toegankelijkheid van zorg.
Vindt u het een wenselijke ontwikkeling dat ongecontracteerde zorg steeds minder of helemaal niet dreigt te worden vergoed door zorgverzekeraars?
Het klopt niet dat zorgverzekeraars de niet-gecontracteerde zorg helemaal niet meer zouden gaan vergoeden. Via art. 13 Zvw is geborgd dat bij naturapolissen de vergoeding voor niet-gecontracteerde zorg niet zo laag mag zijn dat deze een hinderpaal is voor verzekerden; dat hinderpaalcriterium staat nog steeds.
Door het verdwijnen van de restitutiepolissen voor de wijkverpleging en de ggz is het wel zo dat de mogelijkheid om een volledige vergoeding te ontvangen bij niet-gecontracteerde zorgaanbieders in deze sectoren vervalt.
Bent u bereid om de gevolgen van het verdwijnen van de restitutiepolis te (laten) monitoren, in het bijzonder voor de ggz, en de Kamer hierover eind 2025 te informeren?
U vraagt om te monitoren, maar het is niet helemaal duidelijk wat u precies wilt laten monitoren. Wellicht duidt u op de gevolgen voor de wachtlijsten.
De wachttijden in de (hoogcomplexe) ggz zijn een complex vraagstuk, dat onder meer te verklaren is vanuit de toenemende vraag naar geestelijke gezondheidszorg in combinatie met toenemend gebrek aan personeel. In het kader van het Integraal Zorgakkoord is daarom een brede set aan afspraken gemaakt om de toegankelijkheid van de ggz te borgen. Wat betreft de aanpak van cruciale ggz is uw Kamer recent geïnformeerd (Kamerstukken 25 424, Nr. 684),
hierop zetten we gerichte stappen om de toegankelijkheid van dit zorgaanbod te behouden. Vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid kijk ik op mijn beurt breed naar maatregelen die ten goede komen aan de toegankelijkheid van de ggz, deze zullen landen in het aanvullend Zorg en Welzijnsakkoord waarover we hopen uw Kamer binnen afzienbare termijn te kunnen informeren. Samen met partijen zullen we de komende jaren bezien welke maatregelen een bijdrage leveren aan de toegankelijkheid van de ggz.
Het bericht dat de Campagne van Platform Zorg voor Leven geweerd is vanwege „te veel negatief commentaar” |
|
Mirjam Bikker (CU), Diederik van Dijk (SGP) |
|
Karremans , Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het berichtCampagne Platform Zorg voor Leven geweerd om «te veel negatief commentaar»?1
Ja.
Deelt u de mening dat er in Nederland ruimte zou moeten zijn om via reclame-uitingen op te komen voor de bescherming van ongeboren kinderen?
Ja.
Wat vindt u ervan dat onderwijsinstellingen weigeren om reclame-uitingen van de «Week van het Leven» te vertonen die niet strijdig zijn bevonden met de richtlijnen van de Nederlandse Reclame Code?
Scholen en onderwijsinstellingen bepalen zelf hoe zij hun onderwijs vormgeven. Dat betekent niet alleen dat ze zelf kiezen welke lesmethodes ze gebruiken maar ook dat de besturen van de betreffende onderwijsinstellingen zelf afwegen welke reclame-uitingen zij (laten) vertonen binnen de instelling. Als een school of onderwijsinstelling besluit dat een reclame-uiting niet passend is, dan staat het hen vrij deze niet te (laten) vertonen. In dit geval heeft de exploitant van de billboards besloten om de campagne stop te zetten, op dringend verzoek van de onderwijsinstellingen.
Hoe zorgt u ervoor dat scholieren en studenten op evenwichtige wijze worden geïnformeerd over ondersteuning bij onbedoelde zwangerschap en alternatieven voor abortus, en in hoeverre is dit belang in beeld bij onderwijsinstellingen en koepelorganisaties, mede gelet op het feit dat genoemde, waardige campagneboodschap door onderwijsinstellingen wordt geweerd?
In algemene zin is het belangrijk om leerlingen vanuit verschillende invalshoeken, die passen binnen de kaders van de democratische rechtsstaat, thema’s aan te reiken. Aandacht voor relationele en seksuele vorming, en in het verlengde daarvan aandacht voor (onbedoelde of ongewenste) zwangerschap, komt terug in de kerndoelen voor het primair onderwijs (po) en de onderbouw van het voortgezet onderwijs (vo). Op dit moment worden de kerndoelen herzien en aangescherpt. In de opgeleverde conceptkerndoelen wordt relationele en seksuele vorming concreter benoemd dan in de huidige kerndoelen. Ook in de bovenbouw van het vo kan aandacht gegeven worden aan relationele en seksuele vorming, bijvoorbeeld bij het vak biologie. In het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) is relationele en seksuele vorming geen verplicht onderdeel van het curriculum, maar we zien dat instellingen hier in burgerschapslessen wel aandacht aan besteden.
Scholen kiezen zelf met welk lesmateriaal zij invulling geven aan de kerndoelen. Dit past bij de autonomie die scholen onder artikel 23 van de Grondwet hebben. Het is daarbij belangrijk dat leerkrachten inzichten uit wetenschap en praktijk betrekken en onderwijs geven dat aansluit op de ontwikkeling en belevingswereld van het kind.
De door de overheid gestimuleerde voorlichting aan scholieren en studenten betreft een brede relationele en seksuele vorming. Met daarin, met name op het vo en mbo, ook aandacht voor regie op kinderwens en anticonceptie. De onderwerpen onbedoelde of ongewenste zwangerschap en abortus kunnen hierbij aan de orde komen. Het is hierbij ons doel jongeren te informeren over al hun mogelijkheden, mocht dit hen overkomen.
De Aanpak onbedoelde en ongewenste zwangerschap van het Ministerie van VWS bevat activiteiten die ook voor jongeren, scholieren en studenten (buiten het onderwijs om) ter beschikking staan. Jongeren en scholieren kunnen informatie vinden over alle keuzeopties bij een onbedoelde zwangerschap bij het Landelijk Informatiepunt onbedoelde zwangerschap. En zij kunnen desgewenst een beroep doen op keuzehulp, waarbij cliënten over al hun keuzeopties worden geïnformeerd. Als er een keuze is gemaakt, is er ondersteuning beschikbaar voor iedereen die hieraan behoefte heeft, ook voor jongeren, scholieren en studenten. Hierbij valt te denken aan psychosociale hulp na abortus of lokale ondersteuning bij het (aanstaand) jong ouderschap via de jeugdgezondheidszorg, de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) of de Jeugdwet.
Welk ondersteunend aanbod op het gebied van onbedoelde zwangerschap is er in Nederland gericht op scholieren en studenten in het mbo, hbo en wo?
De Aanpak onbedoelde en ongewenste zwangerschap behelst diverse maatregelen en activiteiten voor een brede doelgroep. Scholieren en studenten kunnen hiervan desgewenst gebruik maken, en doen dit ook. Wij noemden in de beantwoording op vraag 4 al het Landelijk informatiepunt onbedoelde zwangerschap en de keuzehulp.
Voor sommige doelgroepen is binnen de Aanpak onbedoelde en ongewenste zwangerschap extra aandacht, bijvoorbeeld voor jongeren. Zo worden scholen voor po, vo en mbo-instellingen met de Stimuleringsregeling Seksuele en Relationele vorming geholpen om structureel aandacht te besteden aan seksuele en relationele vorming. Scholen kunnen hierdoor extra geld krijgen om lespakketten te kopen die zijn afgestemd op de leeftijd van het kind of om bijvoorbeeld een gastdocent in te huren. Ook krijgt de school advies vanuit de GGD. Er zijn voor het mbo-onderwijs 12 activiteiten op het gebied van gezonde relaties en seksualiteit beschikbaar van verschillende aanbieders die mbo-instellingen kunnen inkopen.
Ook is er op 16 december jl. een campagne over anticonceptie, gericht op jongeren, van start gegaan. Jongeren worden met deze campagne op sociale media doorgeleid naar het platform Sense.info. Dit is de plek voor jongeren waar zij betrouwbare informatie kunnen vinden over anticonceptiemethoden, soa-preventie, condooms en seks.
Jongeren, scholieren en studenten kunnen met vragen rondom seksualiteit anoniem en vrijblijvend terecht bij Sense. Via Sense.info kunnen zij via de chat vragen stellen en via de zogenoemde Sense-spreekuren ook gebruik maken van counseling door GGD’en. Indien nodig vindt er een doorverwijzing plaats. Onderwerpen die bijvoorbeeld besproken worden bij Sense zijn anticonceptie, seksuele grensoverschrijding of seksuele identiteit. De laagdrempeligheid en openheid van Sense biedt een veilige omgeving om seksualiteitsvraagstukken te bespreken. Dit valt ook terug te zien in het toenemend aantal jongeren dat hun weg naar Sense weten te vinden.
Tot slot bieden de kenniscentra Fiom en Rutgers via verschillende kanalen betrouwbare informatie over anticonceptie, onbedoelde zwangerschap en abortus.
Het bericht dat de Mutsaersstichting genderzorg beperkt tot Limburg |
|
Patrick Crijns (PVV) |
|
Karremans |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Mutsaersstichting beperkt genderzorg tot Limburg: honderden cliënten raken wachtlijstpositie kwijt», en hoe beoordeelt u de gevolgen van dit besluit?1
Ja. Vanuit het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is contact opgenomen met de Mutsaersstichting. De Mutsaersstichting geeft aan in haar continuïteitsplan te hebben opgenomen zich te gaan concentreren op zorg voor de populatie jeugdigen in Limburg. Dat betekent volgens de Mutsaersstichting dat jongeren van buiten de regio worden verwezen naar een alternatief in de eigen regio. De betreffende jongeren en/of ouders zijn hier door de Mutsaersstichting over geïnformeerd.
Deelt u de mening dat het schrappen van genderzorg voor cliënten buiten Limburg een goede stap is en dat andere instellingen maatregelen zouden kunnen overwegen om de wachttijden in de jeugdzorg te verkorten? Zo nee, waarom niet?
Het besluit dat de Mutsaersstichting heeft genomen is onderdeel van haar continuïteitsplan. Hierin hebben meerdere redenen een rol gespeeld, verkorten van de wachttijden was daar een van.
Elke jeugdige verdient de juiste en passende zorg, ongeacht de hulpvraag. Er is een tekort aan hulp voor jeugdigen die vragen hebben over of die worstelen met hun genderidentiteit. Ik zet in op de verbetering van beschikbaarheid van jeugdzorg in het algemeen, onder andere door het wetsvoorstel verbetering beschikbaarheid jeugdzorg en de aanpak wachttijden. Ik ben op mijn inzet op genderzorg ingegaan in mijn antwoorden op Kamervragen2 van 8 november jl., gesteld door de leden Westerveld en Slagt-Tichelman (beiden GroenLinks-PvdA). Daarin heb ik ook genoemd dat wordt gewerkt aan de totstandkoming van een Landelijk Platform Transgenderzorg. In dit platform wordt ook de toegankelijkheidsproblematiek geagendeerd. Tevens zijn in opdracht van het Ministerie van VWS webinars voor professionals georganiseerd om meer bekendheid te krijgen met deze vraagstukken, om zo druk op de specialistische genderzorg te verlichten.
Hoe gaat u voorkomen dat genderzorg, aangestuurd door ideologische keuzes, een onevenredig groot beslag legt op de beperkte capaciteit en middelen binnen de jeugdzorg?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid te onderzoeken hoe vaak genderzorg wordt verleend zonder dat eerst een uitgebreide psychologische diagnostiek is uitgevoerd? En zo ja, welke maatregelen zal u nemen om te garanderen dat deze diagnostiek voortaan altijd zorgvuldig plaatsvindt?
Nee. Het is aan het zorgveld zelf om in professionele standaarden en richtlijnen invulling te geven aan de kwaliteit van zorg, ook voor transgenderzorg. Het is de IGJ die toezicht houdt op de kwaliteit, veiligheid en toegankelijkheid van zorg.
Voor transgenderzorg bestaan verschillende kwaliteitsstandaarden. Zo is er een Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch3 die recent is geëvalueerd en op dit moment wordt herzien. In deze kwaliteitsstandaard worden voorwaarden voor indicatiestelling beschreven, die per voorwaarde ook uitgebreid zijn toegelicht. Ook de Kwaliteitsstandaard Psychische Transgenderzorg4 benadrukt het belang van probleemverkenning als eerste stap bij personen die zich melden bij een GGZ-hulpverlener voor transgenderzorg. Hierin wordt expliciet benoemd dat het belangrijk is om te beseffen dat er een grote variatie aan hulpvragen is en dat wanneer psychische problemen een goede beoordeling in de weg staan, het van belang is dit eerst goed uit te zoeken voordat tot behandeling wordt overgegaan.
Deelt u de mening dat kinderen met problemen, zoals mishandeling en psychische klachten, voorrang moeten krijgen in de jeugdzorg boven genderzorg, en hoe gaat u dit waarborgen?
Het is aan professionals en gemeenten om te bepalen wie in welke volgorde hulp krijgt op basis van de zorgvraag. Jeugdigen met vraagstukken over hun gender ondervinden overigens vaak extra problemen in de maatschappij, zo is uit eerdere onderzoeken waarover uw Kamer geïnformeerd is5, naar voren gekomen. Door onder andere de soms beperkte acceptatie in hun omgeving (bijvoorbeeld door ouders of op school) hebben zij juist meer te maken met mishandeling en psychische klachten dan de gemiddelde populatie.
Welke maatregelen gaat u nemen om kinderen beter te beschermen tegen de groeiende invloed van genderideologie, zodat de focus weer komt te liggen op hulp aan kinderen met acute zorgvragen?
Ik ben van mening dat alle kinderen met acute zorgvragen, ongeacht hun gender of hun worsteling hiermee, moeten kunnen rekenen op tijdige en passende hulp.
Uitspraak rechtbank Noord-Holland: Pleegzorgorganisatie moet kosten kinderopvang vergoeden aan pleegzorgouders |
|
Mariska Rikkers (BBB) |
|
Karremans |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de uitspraken van de Rechtbank Noord-Holland1 in twee zaken die door pleegouders waren aangespannen over de vergoeding van bijzondere kosten voor buitenschoolse opvang (BSO) en kinderopvang, zo ja wat is uw reactie hierop?
Ja. Ik vind het goed dat voor deze pleegouders duidelijk is dat zij niet verantwoordelijk zijn voor het bekostigen van de kosten.
Nu er een duidelijke uitspraak van de rechter ligt, bent u bereid om een betere uitvoering te geven aan de motie van het lid Den Haan2 die de regering verzoekt in overleg te gaan over mogelijke structurele oplossingsrichtingen voor de vergoeding van kinderopvang voor pleegouders?
Om invulling te geven aan de motie van het lid Den Haan is een onderzoek uitgevoerd in hoeverre pleegouders gebruik maken van kinderopvang, inclusief BSO, welke kosten zij hier zelf voor maken en in hoeverre deze kosten worden vergoed. Dit rapport is in juni jl. met uw Kamer gedeeld.3 Op basis van de uitspraak van de rechtbank, ga ik op korte termijn in gesprek met pleegouders, gemeentes en zorgaanbieders over mogelijke structurele oplossingsrichtingen.
Begrijpt u de zorg dat zolang dit nog niet geregeld is pleegzorgaanbieders, gemeenten en het Rijk de vraag wie de rekening moet betalen naar elkaar gaan doorschuiven?
Ja. Daarom ga ik op korte termijn in gesprek met pleegouders, gemeentes en zorgaanbieders om te komen tot structurele afspraken.
Wat vindt u ervan dat in de uitspraak van de rechter duidelijk naar voren komt dat de pleegzorgorganisatie zelf het besluit moet nemen over het vergoeden van bijzondere kosten en ervoor moet zorgen dat de kosten betaald worden omdat dit niet kan worden afgewend op gemeenten?
Pleegouders ontvangen een pleegvergoeding om de dagelijkse verzorging die zij voor hun pleegkind maken te kunnen bekostigen. Wanneer pleegouders andere kosten maken voor hun pleegkind, die zij niet kunnen bekostigen via een andere overheidsregeling of redelijkerwijs kunnen verhalen bij de onderhoudsplichtige ouder(s), kunnen zij een vergoeding krijgen in de vorm van bijzondere kosten. Dit kan bijvoorbeeld een fiets of aanvullende zorgverzekering zijn.
Het is aan de pleegzorgorganisatie te oordelen of deze kosten noodzakelijk zijn en of deze in aanmerking komen voor vergoeding, niet aan de gemeente. De pleegzorgaanbieder verstrekt de vergoeding ook aan de pleegouders.4
Wat vindt de u van de uitspraak «Kinderopvang en BSO zijn bijzondere kosten, die vergoed moeten worden aan pleegouders. Dit geldt alleen bij pleegoudervoogdij en pleegzorg in gedwongen kader, omdat de overheid dan een bijzondere onderhoudsplicht heeft.»?
Deze uitspraak komt inderdaad overeen met hoe het op dit moment wettelijk geregeld is. Het signaal dat hierdoor verschillen kunnen ontstaan tussen pleegkinderen is mij bekend. Ik verken samen met de sector de mogelijke oplossingsrichtingen hiervoor.
Deelt u de mening dat dit een Jeugd aangelegenheid is en niet alleen Sociale Zaken en Werkgelegenheid?
Ja. Het is een aangelegenheid van zowel Jeugd als van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Op het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) wordt op dit moment gewerkt aan een oplossing voor dit vraagstuk, echter dit kan nog jaren duren; bent u bereid om naar aanleiding van deze uitspraak op korte termijn met uw collega van SZW te zitten om te komen tot een tussenoplossing?
Mijn collega van het Ministerie van SZW is primair verantwoordelijk voor het stelsel van kinderopvang en werkt momenteel aan het stapsgewijs invoeren van een hoge inkomensonafhankelijke vergoeding voor kinderopvang voor werkende ouders. Meer informatie over hoe dit traject eruit ziet vind u in de Kamerbrief van 11 november jl.5
Ik zal op korte termijn in gesprek gaan met pleegouders, gemeentes en zorgaanbieders. Dit doe ik ook met het oog op het toekomstige stelsel van kinderopvang en welke specifieke impact dit voor pleegouders heeft.
Het Nivel rapport inzake oversterfte en Covid-vaccinaties |
|
Ralf Dekker (FVD) |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Is het correct dat op basis van het Nivel rapport1 over oversterfte en Covid-vaccinaties kan worden geconcludeerd, zoals in deze video wordt toegelicht2, dat de sterfte bij ongevaccineerden in de leeftijdsgroep 76–80 jaar, in 2021 (maar liefst) 39 procent bedroeg?
Ik heb de onderzoekers van het Nivel-rapport gevraagd om op deze bewering te reageren.
De onderzoekers geven aan dat op basis van het rapport daarover geen uitspraak te doen is. Redenen daarvoor zijn als volgt. Ten eerste hebben de onderzoekers gekeken naar het aantal overledenen in de groep ongevaccineerden/ ongeregistreerden in de periode van 3 maanden en 12 maanden na het moment dat verwacht kon worden dat zij gevaccineerd zouden worden. Dit moment was begin 2021, maar is niet voor iedereen gelijk. Dat kan eind januari zijn geweest, maar ook eind maart. Op basis van het onderzoek van het Nivel is deze vraag volgens de onderzoekers niet te beantwoorden.
Daarnaast konden de onderzoekers geen onderscheid maken tussen mensen met vaccinatie, maar die niet als zodanig geregistreerd waren enerzijds, en ongevaccineerden anderzijds. Het is niet bekend hoe de verhouding van ongeregistreerd gevaccineerde mensen en ongevaccineerde mensen in elk van de leeftijdsgroepen is. Die verhouding varieert waarschijnlijk tussen leeftijdsgroepen, maar het is niet bekend hoe. Daarom hebben de onderzoekers alleen uitspraken gedaan over de gecombineerde groep van mensen zonder vaccinatie en ongeregistreerden.
Indien dit percentage van 39 procent niet correct is, waarom? En wat is, op basis van de cijfers in het Nivel rapport, dan wel het juiste percentage?
Voor de vraag «waarom» verwijs ik naar het antwoord op vraag 1. Het werkelijke percentage is onbekend. Dit heeft het Nivel niet onderzocht. Wel hebben de onderzoekers gekeken hoeveel mensen in de periode van 3 maanden en van 12 maanden na de verwachte vaccinatiedatum waren overleden. Op basis van de cijfers van het Nivel-rapport overleed in de 3 maanden na de verwachte vaccinatiedatum 5,03% van de 76 t/m 80 jarigen die ongevaccineerd of ongeregistreerd waren. In de 12 maanden na verwachte vaccinatiedatum was dat 11,81% (zie tabel 3.3b in het rapport). In de groep van wie bekend was dat ze gevaccineerd waren, waren deze percentages respectievelijk 0,55% en 2,73% (tabel 3.3a in het rapport). In het onderzoek keken de onderzoekers naar mensen die ingeschreven stonden in een huisartsenpraktijk. Dat betekent dat ze, bijvoorbeeld, niet keken naar verpleeghuisbewoners.
Is het correct dat Nivel onlangs het eigen account op X3 heeft opgeheven? Wat was hiervoor de reden?
Het klopt dat het Nivel zijn account op X op 24 oktober jl. heeft opgeheven. Het staat individuen en organisaties vrij om een account op X aan te maken en op te heffen. Individuen en organisaties maken daarvoor hun eigen afweging.
Het bericht 'Geboortezorg voor asielzoekers van 'onacceptabel' niveau, concluderen onderzoekers' |
|
Mirjam Bikker (CU), Don Ceder (CU) |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV), Marjolein Faber (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Geboortezorg voor asielzoekers van «onacceptabel» niveau, concluderen onderzoekers»?1 Zo ja, vindt u dit reden tot grote zorg en kunt u de Kamer van een uitgebreide reactie voorzien?
Ja, ik ben bekend met het rapport en het NOS-bericht en heb kennisgenomen van de aanbevelingen die in het rapport worden gedaan. Voor een reactie op het rapport verwijs ik graag naar de antwoorden op onderstaande vragen van uw Kamer.
Welke verklaringen zijn er en wat gaat u doen met het feit dat de geboortesterfte bij baby’s van asielzoekers ten minste anderhalf keer zo hoog is en een laag geboortegewicht twee keer zo vaak voorkomt, wat een significant verschil betreft ten opzichte van vrouwen zonder vluchtelingenachtergrond?
De constatering dat geboorte-uitkomsten bij vrouwen met een vluchtachtergrond significant slechter zijn dan bij andere bevolkingsgroepen bleek al uit een eerder onderzoek, waar het voorliggende EGALITE rapport op voortborduurt. Mijn ambtsvoorganger is schriftelijk ingegaan op dit eerdere onderzoek en ik sluit mij volledig bij hem aan dat wij deze cijfers betreuren.2 Ook ben ik bekend met het feit dat er bij baby’s van asielzoekers vaker sprake is van een lager geboortegewicht en dat dit van invloed is op een kansrijke start.
Zoals ook in het rapport wordt aangegeven, is ongeveer de helft van de zwangere vrouwen in de opvang reeds zwanger op het moment dat ze in Nederland aankomen. Dat betekent dat zij in de eerste periode van hun zwangerschap mogelijk niet dezelfde zorg hebben gehad als wij in Nederland gewend zijn. Daarbij komt dat deze vrouwen vaak een zware reis achter de rug hebben op het moment dat zij in Nederland aankomen. Dit kan ook effect hebben op de ontwikkeling van het nog ongeboren kind en daarmee het geboortegewicht of geboorte-uitkomsten. Daarnaast herken en erken ik dat de huidige opvangsituatie en de noodgedwongen inzet van noodopvang uitdagingen met zich meebrengt ten aanzien van de leefomstandigheden en toegang tot zorg voor o.a. zwangere vrouwen.
Het staat buiten kijf dat ernstige geboorte-gerelateerde complicaties onder zwangere vrouwen in opvanglocaties voorkomen moeten worden en zwangere vrouwen in opvanglocaties moeten kunnen rekenen op volwaardige geboortezorg. Hier is reeds veel voor georganiseerd. Zo heeft elke locatie een aandachtsfunctionaris zwangeren. Deze COA-medewerker is het aanspreekpunt voor de betrokken zorgverleners en weet wie de zwangeren zijn op de locatie. De aandachtsfunctionarissen wijzen de zwangere asielzoeksters de weg naar de verloskundige zorg door te informeren, ondersteunen en signaleren. Ook geven zij informatie over de organisatie van de verloskundige zorg en over de faciliteiten die het COA biedt.
Desalniettemin leidt het gebruik van noodopvang, die vaak voor korte duur wordt opgetuigd en weer moet worden afgebouwd, tot uitdagingen om dit alles goed te organiseren. De in het Regeerprogramma opgenomen ambitie om noodopvang zo veel mogelijk te beperken en duurzame opvangplekken te realiseren is hiervoor belangrijk. Deze ambitie wordt momenteel verder uitgewerkt door het Ministerie van Asiel en Migratie.
Ook bieden de aanbevelingen uit het EGALITE rapport mijn departement, het Ministerie van VWS en het COA handvatten om verbeteringsmogelijkheden te bezien en nader uit te werken, zowel op beleidsniveau als ook praktijkgerichte aanbevelingen voor zorgverleners en medewerkers van het COA. De aanbevelingen uit dit onderzoek worden ook besproken in de ketenwerkgroep geboortezorg asielzoeksters met vertegenwoordigers van alle betrokken (zorg)organisaties.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is om zwangere vrouwen in asielzoekerscentra voor een afspraak met een verloskundige een lange reis te laten maken via het openbaar vervoer? Bent u bekend met de problemen omtrent vervoer van zwangere vluchtelingen door gecontracteerde taxibedrijven, zoals weigering van vrouwen met weeën, te lange aanrijtijden en het niet op komen dagen van taxi’s? Wat gaat u doen om deze problemen op te lossen?
Het bieden van volwaardige gezondheidszorg en geboortezorg houdt in dat deze zorg toegankelijk moet zijn. Voor alle locaties van het COA geldt daarom dat er afspraken zijn gemaakt met verloskundepraktijken in de omgeving om goede zorg en begeleiding te kunnen waarborgen. Voor zwangere asielzoeksters geldt dat ze vanaf week 36 standaard gebruik kunnen maken van taxivervoer van en naar zorgbestemmingen. Daarnaast kan de verloskundig zorgverlener tot de conclusie komen dat de zwangere al voor de 36 weken om medische redenen niet in staat is zelfstandig te reizen naar een zorgbestemming (zoals de verloskundige of het ziekenhuis). Buiten de termijnen van het zorgtaxivervoer kunnen COA locatiemanagers alternatief vervoer voor zwangere asielzoekers faciliteren, zoals beschreven in de ketenrichtlijn. Wanneer de verloskundige inschat dat de termijn van een uur aanrijtijd van een taxi te lang is voor de zwangere bij een naderende bevalling moet de verloskundige om die reden een ambulance inschakelen.
Hoe spant u zich in om geboortezorg te concentreren op de asielzoekerscentra zelf? Wat zijn de «haken en ogen» aan het concentreren van de geboortezorg bij asielzoekerscentra waar het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) over spreekt, kunt u de Kamer hier nader over informeren?
Voor elke opvanglocatie is momenteel een verloskundige praktijk gecontracteerd en de toegang tot geboortezorg gegarandeerd. Een van de genoemde randvoorwaarden in het EGALITE rapport is het concentreren van zorg voor zwangere asielzoekers en statushouders verblijvend in opvanglocaties. In de praktijk gebeurt dit in sommige gevallen al. Sinds de zomer van 2023 plaatst het COA zwangere vrouwen die bij hun aankomst in Ter Apel 34 weken of langer zwanger zijn namelijk in de locatie Musselkanaal. Alle betrokken organisaties (COA, verloskundige praktijk, kraamzorg) op de locatie Musselkanaal zijn hier goed op voorbereid. Door een specifieke locatie in te richten voor deze specifieke doelgroep, kan kennis en ervaring op een nog efficiëntere manier opgedaan en ingezet worden.
Bij het proces van het verplaatsen van zwangere asielzoekers naar Musselkanaal (wat gezien kan worden als een vorm van concentratie van specifieke begeleiding en expertise) moet echter een aantal kanttekeningen geplaatst worden. Zwangere vrouwen hebben gezondheidszorg gericht op zwangerschap, bevalling en kraamperiode binnen een specifiek tijdsframe nodig. Om deze specifieke begeleiding aan elke zwangere vrouw in een opvanglocatie te kunnen bieden, zouden de bevallen vrouwen na de geboorte en kraamperiode weer moeten verhuizen om ruimte te maken voor andere zwangere vrouwen.
Dit heeft ten eerste als consequentie dat er extra verhuisbewegingen gemaakt moeten worden. Daarbij dient een goede afweging te worden gemaakt tussen de toegevoegde waarde die deze specifieke locatie en bijbehorende begeleiding heeft, ten opzichte van het negatieve effect van de verhuizing náár, en van de locatie. Daarbij speelt ook mee dat oudere broers en zussen in de schoolgaande leeftijd mee zouden moeten verhuizen, wat nadelig kan zijn voor deze kinderen. Ten tweede vormt de huidige opvangsituatie nog geen passende context voor het concentreren van geboortezorg. Door een tekort aan opvangplekken stagneert de doorstroom van bevallen vrouwen vanuit Musselkanaal naar andere locaties, waardoor er niet altijd voldoende plekken vrijkomen voor nieuwe zwangere vrouwen.
Het concentreren van geboortezorg zou zorgen voor meer specialiteit en ervaring van specifieke geboortezorgverleners met de doelgroep. Dit zou uiteraard een positieve ontwikkeling zijn. Met het oog op de huidige stokkende doorstroom van asielzoekers zou dit echter als consequentie kunnen hebben dat niet alle zwangere vrouwen toegang zouden hebben tot deze selecte groep gespecialiseerde verloskundigen en er een verschil in zorgkwaliteit voor deze doelgroep kan ontstaan. Om deze reden is het allereerst van belang dat elke geboortezorgverlener bekend is met de Ketenrichtlijn Geboortezorg Asielzoekers en deze implementeert in zijn/haar behandeling van asielzoekers – in lijn met één van de drie randvoorwaarden die in het EGALITE rapport genoemd worden. Het concentreren van geboortezorg, bijvoorbeeld door het uitbreiden van het initiatief in Musselkanaal, zou alleen onderzocht en uitgelopen kunnen worden op het moment dat de doorstroom vanuit dergelijke locaties gegarandeerd kan worden door het COA.
Wat vindt u ervan dat overplaatsingen door het COA veelal gebeuren zonder overleg met zorgverleners?
In principe delen locaties dagelijks een overzicht van alle vertrekkende bewoners met de lokale GZA-praktijk. Om de continuïteit van zorg rondom verhuizingen zoveel mogelijk te waarborgen zijn hierover afspraken gemaakt en vastgelegd in de ketenrichtlijn geboortezorg. Daarnaast is er ook een «Ketenrichtlijn continuïteit van zorg bij verhuizingen». Deze is samen met de zorgpartners GZA en JGZ tot stand gekomen. Deze richtlijn beschrijft de algemene stappen die COA-medewerkers moeten zetten bij de verhuizing van bewoners zodat medische risico's zoveel mogelijk voorkomen worden, zeker als het gaat om risicogroepen (zoals zwangeren).
Wat gaat u doen om voortaan te voorkomen dat er gevallen ontstaan waarbij er geen medische overdracht bij overplaatsing van zwangere vrouwen plaatsvindt? In hoeverre acht u het van belang om op elke (nood)opvanglocatie aanwezigheid van de Gezondheidszorg Asielzoekers (GZA) te faciliteren voor een gedegen gegevensoverdracht bij overplaatsing en adequate medische screening?
Zie ook het antwoord op vraag 5.
Op elke opvanglocatie is toegang tot de huisartsenzorg georganiseerd, grotendeels door GZA. De medische screening door GZA gebeurt bij instroom (de dag na de registratie bij het COA), in de col in Ter Apel, Budel en Zevenaar. Op basis van de informatie die is opgehaald in de medische intake, informeert GZA het COA over de faciliteiten die noodzakelijk zijn voor de vervolgopvang. Personen die niet via de centrale ontvangstlocatie Ter Apel instromen, ontvangen de medische intake op de eerste locatie waar zij verblijven. De gegevensoverdracht gebeurt automatisch via het centrale huisartsensysteem van GZA. Indien nodig verzorgt GZA de overdracht.
Welke maatregelen zijn er in het verleden al genomen rondom de overdracht van medische gegevens naar aanleiding van eerdere incidenten bij de medische zorg voor asielzoekers?2 Hoe staat het met de uitvoering van die maatregelen? Blijken eerder genomen maatregelen onvoldoende gezien de conclusie van de onderzoekers3, of worden ze in de praktijk niet uitgevoerd? Indien dat laatste het geval is, kunt u aangeven hoe dit komt en wat u kunt doen om dit te verbeteren?
Zie ook het antwoord op vraag 5.
Naar aanleiding van de signalen in het verleden zijn nadere afspraken gemaakt met en tussen de verschillende partijen die de huisartsenzorg verzorgen op de opvanglocaties. Deze afspraken hebben er toe geleid dat de informatieoverdracht bij verhuizingen op dit moment goed verloopt. Een belangrijk aandachtspunt hierbij was het zo snel registreren van de asielzoekers en het uitvoeren van de medische intake. Zowel de achterstanden in de registratie als ook in de medische intake zijn toen weggewerkt. Tijdens de medische intake wordt ook gelijk een medisch dossier aangelegd waardoor in principe iedere asielzoeker vrijwel direct na aankomst beschikt over een medisch dossier dat ook bij verhuizingen wordt overgedragen. Ook met GGD-GHOR zijn afspraken gemaakt ten aanzien van het in beeld krijgen en houden van kinderen met het oog op de jeugdgezondheidszorg. Door het inrichten van een zogeheten registratieschil zijn de asielzoekerskinderen in beeld en lukt het in de regel om tijdig, binnen zes weken, de kinderen te zien.
Verder is er een «Ketenrichtlijn continuïteit van zorg rondom verhuizingen» opgesteld. Hierin is opgenomen welke partij welke rol speelt in de continuïteit van zorg rondom verhuizingen van zwangeren. Het COA gaat de aanbeveling met betrekking tot de continuïteit van zorg bij overplaatsingen, net als de andere aanbevelingen uit het EGALITE rapport, nader onderzoeken in samenwerking met de betrokken partijen uit de keten, waaronder GZA, KNOV, NVOG, KCKZ en GGD GHOR.
Deelt u de mening dat het aantal overplaatsingen van zwangere vrouwen omlaag moet, zeker nu uit onderzoek blijkt dat overplaatsingen nog met regelmaat na 34 weken zwangerschap plaatsvinden, wat in strijd is met de ketenrichtlijn Geboortezorg Asielzoekers? Zo ja, hoe spant u zich in om het aantal overplaatsingen te verlagen?
Ik ben het eens met de aanbeveling uit het EGALITE rapport dat het aantal verhuizingen zo veel mogelijk gereduceerd moet worden. Dit geldt niet alleen voor zwangere asielzoekers. Verhuisbewegingen tijdens het asielproces moeten tot een minimum beperkt worden, zeker voor kwetsbaren, aangezien deze kunnen leiden tot stress of problemen met onderwijs- of zorgcontinuïteit. Helaas komen verhuizingen momenteel om diverse redenen veelvuldig voor, bijvoorbeeld vanwege het sluiten van (nood)opvanglocaties, het kortstondig moeten onderbrengen van asielzoekers voor wie geen plek is in Ter Apel, op aangeven van asielzoekers zelf of als gevolg van de asielprocedure. Ik streef er dan ook naar het aantal verhuisbewegingen terug te brengen. Momenteel wordt de Uitvoeringsagenda Flexibilisering Asielsysteem uitgewerkt en geïmplementeerd. Dit toekomstbeeld van het asielopvanglandschap is gestoeld op het uitgangspunt om het aantal verhuisbewegingen tot een minimum te beperken.
Zwangere asielzoeksters worden normaal gesproken en in algemene zin 6 weken voor de uitgerekende datum tot 6 weken na de bevalling niet meer verhuisd of overgeplaatst. Zoals u ook aankaart in uw vraag, komt het desondanks toch voor dat zwangere asielzoekers ook na 34 weken zwangerschap overgeplaatst worden (bijvoorbeeld om te verhuizen van een centrale opvanglocatie naar een regulier azc). Dit gebeurt alleen in overeenstemming met GZA, de verloskundig zorgverlener en de asielzoekster en na uitsluiting van medische risico’s.
In hoeverre bent u bekend met omstandigheden van zwangere vrouwen op noodopvanglocaties, waarbij het voorkomt dat vrouwen te maken krijgen met bijvoorbeeld ongedierte, onvoldoende privacy en hygiëne? Hoe verhoudt dit zich tot het voornemen uit het regeerprogramma om opvang verder gedifferentieerd te versoberen?
Zoals ik in mijn reactiebrief5 aan uw Kamer van 4 november jl. over asielkinderen in de noodopvang in o.a. Assen al aangaf, wordt het punt ten aanzien van de hygiëne niet herkend. Ik erken wel dat de inzet van noodopvang om de druk op de opvang te verlichten effect heeft op de mogelijkheden die het COA heeft om te allen tijde passende begeleiding en omstandigheden te realiseren voor kwetsbare doelgroepen, waaronder zwangere vrouwen. Het uitgangspunt is dat in de noodopvang zo min mogelijk kwetsbare personen worden opgevangen. Helaas is het gezien de grote druk op de opvang noodzakelijk om soms ook kwetsbaren zoals zwangere vrouwen op te vangen in de noodopvang. Daarom blijft het ook in de noodopvang van groot belang dat er aandacht is en blijft voor de kwetsbare situatie van zwangere vrouwen. Benadrukt moet worden dat medewerkers van onder andere het COA en GZA zich dagelijks inspannen om de opvang en zorg zo goed mogelijk te laten verlopen.
In het Regeerprogramma en de regeringsbrief van 25 oktober jl. beschrijft het kabinet haar plannen om in te zetten op het (gedifferentieerd) versoberen van de asielopvang en sobere voorzieningen voor statushouders. Deze plannen worden momenteel uitgewerkt door het Ministerie van Asiel en Migratie. Het Ministerie houdt zich in de uitwerking van de kabinetsplannen te allen tijde aan de in de (herziene) Opvangrichtlijn vastgestelde normen voor de toegang tot gezondheidszorg voor asielzoekers en kwetsbare groepen, inclusief zwangere vrouwen, als ook aan de in de Kwalificatieverordening gestelde normen voor de toegang tot zorg voor statushouders, inclusief zwangere vrouwen. Hierbij wil ik nogmaals onderstrepen dat zwangere vrouwen in opvanglocaties moeten kunnen rekenen op volwaardige geboortezorg. Dit sluit ook aan bij de in het Regeerprogramma genoemde doelen om gelijkwaardige toegang tot zorg te waarborgen en in te zetten op een kansrijke start, een maatregel die niet alleen een preventief werkt om latere zorgkosten te besparen maar ook goede geboortezorg omvat.
In hoeverre is inzichtelijk wat het voorgenomen besluit om de spreidingswet in te trekken voor gevolgen heeft in deze kwestie van zorg voor zwangere vluchtelingen? Kunt u toezeggen dat de zorg voor zwangere vluchtelingen ook dan niet zal verslechteren, maar verbeteren?
Uw Kamer is door de Minister-President bij brief van 25 oktober 2024 geïnformeerd over het voornemen van het kabinet om de spreidingswet in te trekken, zo mogelijk nog dit jaar. Dit laat onverlet dat het COA zich onverminderd blijft inzetten om voldoende opvangplekken te creëren in bestaande en nieuwe azc’s. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 9 al aangaf, houdt het Ministerie van Asiel en Migratie zich in de uitwerking van de kabinetsplannen te allen tijde aan de vastgestelde normen voor de toegang tot gezondheidszorg voor asielzoekers en statushouders. Ik zeg toe dat mijn departement samen met betrokken organisaties de aanbevelingen uit het EGALITE rapport ter harte neemt en in gezamenlijkheid uitwerkt op welke wijze deze aanbevelingen meegenomen kunnen worden.
Zijn er extra middelen nodig om deze misstanden te voorkomen en zo ja, hoeveel? Zo nee, op welke termijn zijn deze misstanden opgelost?
Medische zorg voor asielzoekers is vastgelegd en gewaarborgd in de Opvangrichtlijn als ook in de Regeling Medische Zorg Asielzoekers (RMA). De toegang tot zorg is in Nederland goed geregeld en asielzoekers kunnen rekenen op professionele en toegankelijke zorg. De term «misstanden» vind ik om die reden dan ook geen recht doen aan de organisatie en kwaliteit van- en toegang tot zorg voor asielzoekers. Dit betekent niet dat er geen verbeterpunten zijn, dit laten de constateringen en aanbevelingen uit het EGALITE rapport duidelijk zien. Alle betrokken departementen en organisaties zullen deze aanbevelingen verder bestuderen en uitwerken hoe hier invulling aan gegeven kan worden. Het is daarom te vroeg om nu al aan te geven of er mogelijk extra kosten of middelen nodig zijn om aanbevelingen uit het rapport op te volgen.
In relatie tot de ambities uit het Regeerprogramma kan wel gesteld worden dat het beperken van dure noodopvanglocaties en het realiseren van meer duurzame opvangplekken kostenbesparend kan werken. Dit draagt naar verwachting bij aan de leefomstandigheden voor asielzoekers, die op reguliere plekken over het algemeen beter zijn dan op noodopvanglocaties die zijn ingericht op zeer kortdurend verblijf.
Het bericht ‘Grote prijsverschillen aanvullende zorgverzekering en mes in vergoeding orthodontie’ |
|
Jimmy Dijk |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
Wat is uw reactie op het bericht: «Grote prijsverschillen aanvullende zorgverzekering en mes in vergoeding orthodontie»?1 2 3
Ik begrijp dat het voor mensen moeilijk kan zijn om goed zicht te krijgen op verschillen tussen aanvullende verzekeringen en prijsverschillen tussen aanvullende verzekeringen goed te beoordelen, en daarin een keuze te maken. Dat er grote prijsverschillen zijn voor de aanvullende verzekeringen, dat voorwaarden tussen aanvullende verzekeringen verschillen en dat de voorwaarden van een bepaalde aanvullende verzekering in het komende jaar anders zijn dan in het aflopende jaar, heeft te maken met het karakter van de aanvullende verzekering. Bij aanvullende verzekeringen gaat het om zorg die niet in het basispakket zit. Aanvullende verzekeringen zijn particuliere verzekeringen, waarvoor geen grondslag is in de Zorgverzekeringswet. De overheid is niet betrokken bij de invulling van aanvullende (ziektekosten)verzekeringen.
Er zijn redenen om die zorgvormen niet in de basisverzekering te hebben. Dat heeft te maken met begrippen als «bewezen (kosten)effectief», er kan dus zorg worden aangeboden in de aanvullende verzekering die niet bewezen (kosten-) effectief is. Maar ook om de vraag of het risico dusdanig groot is dat dit voor rekening van de Zvw moet worden genomen. Zo kan het zijn dat voor bepaalde behandelingen voldoende bewijs van effectiviteit is, maar dat de kosten van deze kortdurende behandelingen dusdanig beperkt zijn dat mensen die ofwel aanvullend kunnen verzekeren ofwel voor eigen rekening kunnen nemen. Het begrip medisch noodzakelijk speelt bij die beoordeling als zodanig geen rol.
Of dergelijke voorzieningen vervolgens via een afzonderlijke aanvullende verzekering verzekerd worden, rekent de regering in principe niet tot haar verantwoordelijkheid. Pakketsamenstelling, polisvoorwaarden, acceptatiebeleid en premiestelling van zo’n aanvullende verzekering behoren tot de eigen bevoegdheden van de verzekeraar. Verzekeraars mogen kiezen of en wat zij aanbieden. En het is aan verzekerden om hier een eigen keuze in te maken. Mensen hebben bij aanvullende verzekeringen veel te kiezen, er zijn grote verschillen, zoals ook wordt aangegeven in de vraag. Dat maakt het enerzijds moeilijker om zaken te vergelijken. Anderzijds kunnen mensen dus goed kijken wat het beste bij hen past.
Waar het mij om gaat is de toegankelijkheid van zorg en hoe de basisverzekering daaraan kan bijdragen.
Hoe verklaart u de grote prijsverschillen tussen de verschillende aanvullende polissen?
De omvang van de dekking en de voorwaarden die gelden, kunnen verklaringen zijn. Maar verder heb ik hier geen oordeel over. Het is aan verzekeraars om een prijs vast te stellen voor dit product.
Wat vindt u van de wachttijd die wordt gehanteerd voordat verzekerden recht hebben op een eenmalige vergoeding van € 500 en de eis dat verzekerde ook twee jaar voor deze aanvullende premie betaald moeten hebben?
Verzekeraars maken hun eigen keuzes rondom premiestelling, voorwaarden en acceptatiebeleid. Zij moeten ervoor zorgen dat zij deze verzekering voor hen interessant blijft om aan te bieden. Daarom zullen zij bepaalde voorwaarden moeten stellen. Ik begrijp dat dit vervelend kan zijn voor degene die de verzekering wil afsluiten. Maar het is aan verzekeraars om die voorwaarden te stellen. Mensen kunnen kiezen deze voorwaarden te accepteren of om voor een andere verzekeraar en een andere aanvullende verzekering te kiezen, of voor geen aanvullende verzekering.
Heeft u wettelijke mogelijkheden om dit soort bezuinigingen in de vorm van langere wachttijden en hogere eisen van zorgverzekeraars te voorkomen?
Bij de aanvullende verzekering is er sprake ven een particulier verzekeringsproduct. Het gaat dus niet over «bezuinigen». Het gaat erom dat verzekeraars aan mensen een verzekering kunnen blijven aanbieden. Er is geen kader voor de zorg in de aanvullende verzekering en er zijn geen wettelijke regels over wachttijden. Er wordt wel toezicht gehouden op dit verzekeringsproduct. Op basis van de Wet financieel toezicht zijn zowel de DNB als ACM toezichthouders. Zij kunnen optreden als zij dit nodig vinden. Zulke bevoegdheden liggen niet bij mij als Minister van VWS.
Wat zijn de gevolgen voor de gezondheid van het gebit van kinderen van deze langere wachttijden en hogere eisen? Erkent u dat de sociaaleconomische gezondheidsverschillen hierdoor verder gaan toenemen?
Het gaat bij kinderen alleen om een wachttijd bij orthodontie. Het gevolg zou inderdaad kunnen zijn dat daardoor later wordt begonnen met orthodontie. Laaggeletterdheid en bekendheid met de regels van de aanvullende zorgverzekering zullen hier ook een rol spelen. Zorgverleners kunnen hun patiënten informeren over het eventuele bestaan van een wachttijd. En ik vind het van belang hierbij op te merken dat meer dan 600.000 mensen een gemeentepolis hebben waar een aanvullende verzekering voor mondzorg bij zit. Bij een premiekorting op het deel aanvullende verzekering kan (maar hoeft niet) de gemeentepolis interessant zijn voor burgers in de doelgroep.
Bij welke onderdelen uit de zorgpolissen ziet u nog meer het hanteren van een wachttijd of strengere eisen voor verzekerden?
Ik interpreteer de vraag dat het hier gaat om «zorgpolissen» voor de aanvullende verzekering. Bij de basisverzekering is immers een acceptatieplicht en een verbod op premiedifferentiatie.
Bij aanvullende verzekeringen zijn op diverse onderdelen wachttijden, medische selectie, maximumvergoedingen of andere acceptatie- en vergoedingsvoorwaarden. Dit is verschillende per type aanvullende verzekering en per onderdeel. Zo weet ik dat er al lang niet altijd voorwaarden aan de acceptatie worden gesteld. Maar ik heb hier geen totaaloverzicht van.
Erkent u dat dit systeem van concurrentie tussen zorgverzekeraars ten koste gaat van de kwaliteit van zorg voor verzekerden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Natuurlijk is het van belang dat ook als mensen zelf direct betalen voor deze zorg de kwaliteit goed is. Zo gelden voor bijvoorbeeld fysiotherapie de kwaliteitsstandaarden van de beroepsgroep. En er zijn regels voor de zorg die ook gelden binnen de aanvullende verzekering. Zo reguleert de NZa voor bepaalde onderdelen van de zorg die in de aanvullende verzekering zijn opgenomen, de prestaties en prijzen.
Dat er voor de aanvullende verzekeringen concurrerende verzekeraars zijn, vind ik niet van belang. Zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven, gaat het hier om zorg die niet in het basispakket valt. Wat voor mij dus wel van belang is, is het gesprek over bepaalde onderdelen die nu niet in het basispakket vallen, en nu vaak in de aanvullende verzekering zitten. Bijvoorbeeld op het terrein van de fysiotherapie.
Vindt u dat zorg als een commerciële dienst zou moeten worden aangeboden zoals nu het geval is, terwijl iedereen in Nederland betaalbare en kwalitatief goede zorg wil hebben?
Natuurlijk wil ik ook dat de zorg toegankelijk en betaalbaar blijft. In het regeerprogramma staan diverse acties die ik onderneem om dat te realiseren. Ik ben bezig met de uitwerking daarvan. Maar bij de aanvullende verzekering gaat het niet om zorg onder de zorgverzekeringswet. Ik heb geen mening over de rechtsvorm waarmee aanvullende verzekeringen aangeboden worden.
Bent u van plan om het huidige zorgstelsel met concurrerende zorgverzekeraars in stand te houden tijdens uw kabinetsperiode? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben niet van plan aanpassingen te doen op het systeem van aanvullende verzekeringen. Zoals hiervoor aangegeven, wil ik wel het gesprek aan of bepaalde onderdelen, die nu onder de aanvullende verzekering kunnen vallen, wel of niet onder het basispakket zouden moeten vallen.
Ten aanzien van de bredere discussie over concurrerende zorgverzekeraars binnen het stelsel van de zorgverzekeringswet: zoals toegezegd in het debat over de regeringsverklaring d.d. 4 juli 2024 stuurt het kabinet een notitie over marktwerking in de zorg naar uw Kamer. Daarin zal ik ingaan op het zorgstelsel en de rol van concurrentie en marktwerking daarin.
Wat zegt het volgens u over ons zorgsysteem dat zorgverzekeraars tot 12 uur ’s nachts op de dag van de deadline van het bekend maken van de basiszorgverzekering hebben gewacht met het publiceren van de hoogte van de zorgpremie?
Daarmee hebben de meeste zorgverzekeraars tot het laatste moment gewacht om hun premie bekend te maken. Zorgverzekeraars willen een goede premie aanbieden, zodat zij verzekerden aan hen binden danwel kunnen aantrekken. Zij maken gebruik van de mogelijkheid om dit te doen op de manier waarbij hun propositie zo passend mogelijk is voor verzekerden. Mensen hebben tot het einde van het jaar tijd om het prolongatieaanbod van hun huidige zorgverzekeraar te accepteren of te kiezen voor een andere (aanvullende) polis van deze verzekeraar of een andere verzekeraar.
Bent u van plan om deze manier van bekendmaken van de hoogte van de zorgpremie en zorgpolissen, van verschillende zorgverzekeraars, aan te passen om de marktwerking tussen hen tegen te gaan?
Voor de aanvullende verzekeringen heb ik geen rol. Voor de basisverzekering verwijs ik naar het antwoord op vraag 9.
Wat vindt u van het voorstel van Menzis om de zorgtoeslag voortaan niet meer over te maken aan mensen, maar rechtstreeks aan verzekeraars?
Het vrijwillig overmaken van de zorgtoeslag lijkt een sympathieke oplossing, waar wel de nodige haken en ogen aan zitten. Zo worden terugvorderingen en nabetalingen ingewikkelder, omdat er dan alsnog betalingsverkeer moet plaatsvinden tussen de toeslaggerechtigde en de dienst toeslagen en tussen de zorgverzekeraar en de dienst toeslagen.
Eerder zijn er drie vormen van het overmaken van de zorgtoeslag naar de verzekeraar onderzocht.4
Bij alle drie de opties kwam naar voren dat de baten niet opwogen tegen de lasten. Deze conclusie werd destijds ook gedeeld door de zorgverzekeraars.
Het kabinet heeft afgelopen maand de opdrachtbrief hervorming belasting- en toeslagenstelsel naar de Kamer gestuurd5. Tijdens dit traject zal wederom bekeken worden hoe de zorgtoeslag kan worden hervormd, zodat deze beter werkt. Het vrijwillig overmaken van de zorgtoeslag aan de verzekeraar, in combinatie met andere maatregelen, is een van de opties die hierin weer meegenomen wordt.
Wat is uw reactie op de oproep van DSW-directeur Aad de Groot om de premie inkomensafhankelijk te maken? Bent u bereid gehoor te geven aan deze oproep tijdens uw kabinetsperiode?
De heer De Groot roept op om een groter deel van de kosten van de zorg inkomensafhankelijk te financieren.
De financiering van de Zorgverzekeringswet (Zvw) is al voor een belangrijk deel inkomensafhankelijk. De helft van alle Zvw-uitgaven wordt betaald via de Inkomensafhankelijke bijdrage (IAB). Huishoudens met een laag- of middeninkomen hebben recht op de inkomensafhankelijke zorgtoeslag. Deze systematiek functioneert in mijn ogen goed.
Een inkomensafhankelijke nominale premie leidt tot veel extra uitvoeringslast en mogelijk serieuze uitvoeringproblemen. Wat als iemands inkomen bijvoorbeeld onverwacht stijgt, wat op zich goed nieuws is, maar moet de zorgverzekeraars dan premie navorderen?
Hoe denkt u over de argumentatie die hij aandraagt dat een inkomensafhankelijke premie meer samenwerking in plaats van concurrentie op de zorgpremie stimuleert en daarmee meer investeringen in preventie stimuleert in plaats van tegenwerkt?
In mijn antwoord op vraag 13 heb ik aangegeven hoe ik denk over de oproep van de heer De Groot om een groter deel van de kosten van de zorg inkomensafhankelijk te financieren. Ik volg niet dat een inkomensafhankelijkere financiering met als gevolg een lage nominale premie de concurrentie op de zorgpremie zou verlagen. Ook bij een lage nominale premie is een scherpere premie voor een verzekerde interessanter dan een minder scherpe premie.
Ik ben het wel met de heer De Groot een dat we het nodige te doen hebben in de zorg. Zoals aangekondigd in het Regeerprogramma wil het kabinet het bestaande zorgakkoord verbreden, intensiveren en concretiseren, waarbij gelijkwaardigere toegang tot zorg en welzijn en het afwenden van het arbeidsmarkttekort centraal staan. In mijn brief van 28 november 2024 heb ik samen met mijn collega-bewindspersonen uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken daarvan.6
Zorg voor zwangere vrouwen en baby’s in aanmeldcentrum en AZC’s. |
|
Kati Piri (PvdA), Elke Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA) |
|
Marjolein Faber (minister ) (PVV), Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
![]() ![]() |
Kent u het rapport «Aanbevelingen voor persoonsgerichte geboortezorg voor asielzoekers en statushouders in Nederland» gepubliceerd op 4 november 2024, waarover de NOS heeft bericht op 17 november 2024 en wat is uw reactie hierop?1 2
Ja, ik ben bekend met het rapport en het NOS-bericht en heb kennisgenomen van de aanbevelingen die in het rapport worden gedaan. Voor een reactie op het rapport verwijs ik graag naar de antwoorden op onderstaande vragen van uw Kamer.
Wat is uw reflectie op de toegankelijkheid en effectiviteit van de geboortezorg voor zwangere en pas bevallen vrouwen in opvanglocaties?
Zwangere vrouwen in opvanglocaties moeten kunnen rekenen op volwaardige geboortezorg. De toegang tot medische zorg voor asielzoekers is vastgelegd en gewaarborgd in de Opvangrichtlijn als ook in de Regeling Medische Zorg Asielzoekers (RMA). De toegang tot zorg is in Nederland goed geregeld en asielzoekers kunnen rekenen op professionele en toegankelijke zorg.
Dit laat onverlet dat er mogelijkheden liggen om de toegankelijkheid en effectiviteit van de geboortezorg te optimaliseren, zeker in relatie tot de huidige druk op de opvang. Zo plaatst het COA sinds de zomer van 2023 zwangere vrouwen die bij hun aankomst in Ter Apel 34 weken of langer zwanger zijn in de locatie Musselkanaal, waar een vleugel is vrijgemaakt om zwangere vrouwen uit Ter Apel in op te vangen. Alle betrokken organisaties (COA, verloskundige praktijk, kraamzorg) op de locatie Musselkanaal zijn hier goed op voorbereid. Door een tekort aan opvangplekken stagneert de doorstroom van bevallen vrouwen naar andere locaties echter, waardoor er niet altijd voldoende plekken vrijkomen voor nieuwe zwangere vrouwen. Dit onderstreept dat de druk op de opvang effect heeft op de mogelijkheden die het COA heeft om te allen tijde passende begeleiding en omstandigheden te realiseren voor zwangere vrouwen in de opvang.
De aanbevelingen uit het EGALITE project bieden mijn departement handvatten om in samenwerking met het Ministerie van VWS en het COA verbeteringsmogelijkheden te bezien en nader uit te werken. De aanbevelingen uit dit onderzoek worden ook besproken in de ketenwerkgroep geboortezorg asielzoeksters met vertegenwoordigers van alle betrokken (zorg)organisaties.
Vindt u het te rechtvaardigen dat er in Nederland een substantieel hoger risico is op doodgeboorte en ernstige geboorte-gerelateerde complicaties onder zwangere vrouwen in opvanglocaties? Zo nee, bent u bereid maatregelen te nemen om de zorg omtrent zwangere vrouwen in opvanglocaties te verbeteren? Zo ja, welke maatregelen?
De constatering dat geboorte-uitkomsten bij vrouwen met een vluchtachtergrond significant slechter zijn dan bij andere bevolkingsgroepen bleek al uit een eerder onderzoek, waar het voorliggende EGALITE project op voortborduurt. Mijn ambtsvoorganger is schriftelijk ingegaan op dit eerdere onderzoek en ik sluit mij volledig bij hem aan dat wij deze cijfers betreuren.3 Het staat buiten kijf dat doodgeboortes en ernstige geboorte-gerelateerde complicaties onder zwangere vrouwen in opvanglocaties voorkomen moeten worden. Om deze reden zijn er ook maatregelen genomen, waaronder het inrichten van een vleugel van locatie Musselkanaal voor zwangere vrouwen. Het recent verschenen EGALITE rapport biedt geen update van de cijfers met betrekking tot doodgeboorte en geboorte-gerelateerde complicaties maar biedt wel andere nuttige inzichten en aanbevelingen, zowel op beleidsniveau als ook praktijkgerichte aanbevelingen voor zorgverleners en medewerkers van het COA. Zoals benoemd in het antwoord op vraag 2, bezien mijn departement en andere betrokken organisaties op welke wijze de aanbevelingen uit het EGALITE project meegenomen kunnen worden.
Bent u, gezien het feit dat er veel aanwijzingen zijn dat de sterftecijfers en ernstige geboorte-gerelateerde complicaties een onderschatting kunnen zijn van de werkelijke cijfers, bereid de regels rondom de geboorteaangifte voor ouders zonder burgerservicenummer (BSN) te versoepelen en hen zodoende mee te nemen in de nationale geboortestatistieken?
In Nederland wordt van elke geboorte een geboorteakte opgemaakt door de ambtenaar van de burgerlijke stand. Dit gebeurt ongeacht of de ouders een burgerservicenummer (BSN) hebben. Er moet wel aangifte van geboorte gedaan worden bij de geboortegemeente. Als geen geboorteaangifte wordt gedaan valt de pasgeborene buiten de registratie van de overheid. Als de ouders geen BSN hebben, moet er ook aangifte gedaan worden van een geboorte. Dan zal er geen automatische inschrijving zijn in de BRP want daarvoor is het vereist dat de moeder al als ingezetene in de BRP geregistreerd staat.
In gevallen waarin ouders geen BSN hebben, kunnen pasgeborenen alsnog worden ingeschreven in de BRP op basis van een aangifte van verblijf en adres bij de woongemeente. Het is aan het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) om te bepalen of deze kinderen worden meegenomen in de nationale geboorte-statistieken.
Het huidige wettelijk kader biedt al ruimte voor de inschrijving van deze kinderen, mits geboorteaangifte wordt gedaan. De ambtenaar van de burgerlijke stand maakt geen gebruik van BSN's voor het opstellen van akten. BSN’s worden niet opgenomen in akten van de burgerlijke stand. Als de ouders niet in de BRP staan ingeschreven kan er wel een geboorteakte worden opgemaakt. Als de identiteit van de moeder niet kan worden vastgesteld, moet de geboorteakte worden opgemaakt met een bevel van de officier van justitie. Versoepeling van de regels rondom geboorteaangifte is daarom niet noodzakelijk gezien de bestaande regelgeving voldoende mogelijkheden biedt.
Erkent u de onderzoeksresultaten dat de opvanglocaties vaak niet voldoen aan de randvoorwaarden voor een gezonde zwangerschap? Welke maatregelen neemt u om de opvangomstandigheden te verbeteren en ervoor te zorgen dat zwangere vrouwen alleen in geschikte locaties worden gehuisvest?
Momenteel moet een groot aantal noodopvanglocaties ingezet worden om de druk op de opvang te verlichten. Ik erken dat de inzet van noodopvang effect heeft op de mogelijkheden die het COA heeft om te allen tijde passende begeleiding en omstandigheden te realiseren voor kwetsbare doelgroepen, waaronder zwangere vrouwen. Het uitgangspunt is dat in de noodopvang zo min mogelijk kwetsbare personen worden opgevangen. Dit geldt ook voor zwangere vrouwen. Helaas is het gezien de grote druk op de opvang noodzakelijk om soms ook zwangere vrouwen op te vangen in de noodopvang. Daarom blijft het ook in de noodopvang van groot belang dat er aandacht is en blijft voor de kwetsbare situatie van zwangere vrouwen. Benadrukt moet worden dat medewerkers van onder andere het COA en GZA zich dagelijks inspannen om de opvang en zorg zo goed mogelijk te laten verlopen.
Zoals ik in mijn antwoord op Kamervragen over de situatie van kinderen in de asielnoodopvang al aangaf, heb ik de wens om meer duurzame en stabiele opvangvoorzieningen te realiseren. Deze doelstelling is ook opgenomen in het Regeerprogramma. Het realiseren van voldoende plekken en doorstroom is de randvoorwaarde voor het functioneren en wellicht uitbreiden van initiatieven zoals op locatie Musselkanaal, die qua begeleiding volledig is ingericht op zwangere asielzoekers.
Bent u bekend met het feit dat baby’s van asielzoekers vaker met een laag geboortegewicht worden geboren, wat een kansrijke start in grote mate kan beïnvloeden? Vindt u dat de huidige opvangomstandigheden voor zwangere vrouwen voldoende zijn om een kansrijke start in opvangcentra te waarborgen?
Ik ben bekend met het feit dat er bij baby’s van asielzoekers vaker sprake is van een lager geboortegewicht en dat dit van invloed is op een kansrijke start. Het is ook zo dat de huidige opvangsituatie verschillende uitdagingen met zich meebrengt, ook ten aanzien van de toegang tot zorg. Binnen deze uitdagingen zijn de inspanningen er vanzelfsprekend wel op gericht om een kansrijke start zo goed mogelijk te borgen.
Zoals ook in het rapport wordt aangegeven is ongeveer de helft van de zwangere vrouwen in de opvang reeds zwanger op het moment dat ze in Nederland aankomen. Dat betekent dat zij in de eerste periode van zwangerschap mogelijk niet dezelfde zorg hebben gehad als wij in Nederland gewend zijn. Daarbij komt dat deze vrouwen voordat ze in Nederland aankomen een zware reis achter de rug hebben. Dit kan ook effect hebben op de ontwikkeling van het nog ongeboren kind en daarmee het geboortegewicht.
Zoals benoemd in het antwoord op vraag 2, bezie ik in samenwerking met andere betrokken organisaties en het Ministerie van VWS op welke wijze de aanbevelingen uit het EGALITE project opgepakt kunnen worden.
Hoe gaat u onnodige overplaatsingen beperken, vooral in de perinatale fase, uit de COA-data in het rapport blijkt namelijk dat zeventig procent van de vrouwen minimaal één keer werd overgeplaatst tijdens de zwangerschap en 28 procent zelfs twee keer of meer, om zo de continuïteit van zorg voor zwangere vrouwen te waarborgen?
Ik ben het eens met de aanbeveling dat het aantal verhuizingen zo veel als mogelijk gereduceerd moet worden. Dit geldt niet alleen voor zwangere asielzoekers. Verhuisbewegingen tijdens het asielproces moeten tot het minimum beperkt zijn, zeker voor kwetsbaren, aangezien ze kunnen zorgen voor stress of problemen met onderwijs- of zorgcontinuïteit. Helaas komen verhuizingen momenteel om diverse redenen veelvuldig voor, bijvoorbeeld vanwege het sluiten van (nood)opvanglocaties of het kortstondig moeten onderbrengen van asielzoekers voor wie geen plek is in Ter Apel, op aangeven van asielzoekers zelf of als gevolg van de asielprocedure. Ik streef er dan ook naar het aantal verhuisbewegingen terug te brengen. Momenteel wordt de Uitvoeringsagenda Flexibilisering Asielsysteem uitgewerkt en geïmplementeerd. Dit toekomstbeeld van het opvanglandschap is gestoeld op het uitgangspunt om het aantal verhuisbewegingen tot een minimum te beperken.
De kanttekening die hier wel bij geplaatst moet worden, is dat initiatieven zoals op locatie Musselkanaal ook weer extra verhuisbewegingen met zich meebrengen: zwangere vrouwen moeten er immers heen verplaatsen en kunnen daar niet gedurende de rest van de asielprocedure blijven, al was het maar omdat ze dan plekken voor andere zwangere vrouwen bezet houden. Hierin dient dus een goede afweging gemaakt te worden tussen de toegevoegde waarde die deze specifieke locatie en bijbehorende begeleiding heeft, ten opzichte van het mogelijk negatieve effect van de verhuizing náár, en van de locatie. Zwangere asielzoeksters worden normaal gesproken en in algemene zin 6 weken voor de uitgerekende datum tot 6 weken na de bevalling niet meer verhuisd of overgeplaatst. Alleen in overeenstemming met GZA, de verloskundig zorgverlener en de asielzoekster ter uitsluiting van medisch risico’s kan van deze termijn worden afgeweken.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat tolken in de toekomst structureel beschikbaar zijn tijdens de essentiële zorgmomenten van een zwangerschap en rondom een geboorte, zodat de taalbarrière niet langer een risico vormt voor zwangere vrouwen, zoals uit het rapport blijkt? Kunt u deze vraag beantwoorden in de eerstelijnssetting als ook in de tweede of derdelijns setting?
De RMA maakt het mogelijk om tolken in te zetten binnen de zorg voor asielzoekers. Zorgverleners kunnen altijd een telefonische tolk inschakelen op kosten van het COA wanneer zij asielzoekers of vergunninghouders behandelen die onder verantwoordelijkheid van het COA vallen. Dit geldt ook voor de geboortezorg. Binnen de zorgverzekeringswet is sinds 2023 een bekostiging voor verloskundige zorg en kraamzorg mogelijk.
Vindt u het gerechtvaardigd dat zwangere vrouwen onder slechte hygiënische omstandigheden en met gebrek aan privacy, zoals in het rapport naar voren komt, worden opgevangen? Zo nee, waarom niet? Hoe gaat u de slechte hygiënische omstandigheden en gebrek aan privacy verbeteren?
Zie het antwoord op vraag 5.
Hoe beoordeelt u de beperkte bekendheid van de Ketenrichtlijn Geboortezorg Asielzoekers onder verloskundigen en andere zorgverleners, zoals blijkt uit het EGALITE-rapport? Welke maatregelen neemt u om de bekendheid te vergroten en de samenwerking tussen ketenpartners te verbeteren?
Het is aan beroeps- en patiëntenorganisaties om gezamenlijk tot richtlijnen te komen en hier invulling aan te geven. Ik vind het daarbij van belang dat de Ketenrichtlijn Geboortezorg Asielzoekers voldoende bekend is onder verloskundigen en andere zorgverleners. Ik zal de beroepsorganisaties in de geboortezorg daarom verzoeken om de ketenrichtlijn opnieuw onder de aandacht te brengen bij hun achterban.
Bent u bereid de Ketenrichtlijn om te vormen tot een evidence-based standaard, opgenomen in het kwaliteitsregister van het Zorginstituut Nederland, om betere naleving te stimuleren?
De Ketenrichtlijn Geboortezorg Asielzoekers is een richtlijn waarin afspraken zijn gemaakt over de gewenste werkwijze en samenwerking binnen de geboortezorg aan asielzoekers. Deze richtlijn is ontwikkeld door diverse ketenzorgpartners binnen de geboortezorg aan asielzoekers. Bij de richtlijn zijn er zorgaanbieders betrokken waar de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) toezicht op houdt. Op grond van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg is er geen verschil in status tussen een (onderdeel van de) professionele standaard (zoals de ketenrichtlijn) of een kwaliteitsstandaard. Zorgaanbieders en zorgverleners zijn verplicht te handelen in overeenstemming met de op hun rustende verantwoordelijkheid voortvloeiende uit professionele standaarden en kwaliteitsstandaarden. Voor geboortezorg zijn de landelijke richtlijnen ten aanzien van de kwaliteit van de zorg onder meer te vinden op de website kennisnetgeboortezorg.nl.
Verwacht u dat de geboorte-uitkomsten zich nog negatiever gaan ontwikkelingen bij een nog verdere versobering van de asielopvang? Zo nee, waarom niet?
In het Regeerprogramma en de regeringsbrief van 25 oktober jl. beschrijft het kabinet haar plannen om in te zetten op het (gedifferentieerd) versoberen van de asielopvang en sobere voorzieningen voor statushouders. Deze plannen worden momenteel uitgewerkt door het Ministerie van Asiel en Migratie en het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. Hierbij wordt gehouden aan de in de (herziene) Opvangrichtlijn vastgestelde normen voor de toegang tot gezondheidszorg voor asielzoekers en kwetsbare groepen, inclusief zwangere vrouwen, als ook aan de in de Kwalificatieverordening gestelde normen voor de toegang tot zorg voor statushouders, inclusief zwangere vrouwen. Hierbij wil ik nogmaals onderstrepen dat zwangere vrouwen in opvanglocaties moeten kunnen rekenen op volwaardige geboortezorg en op iedere locatie zijn er dan ook afspraken met verloskundepraktijken om deze zorg te waarborgen. Dit sluit ook aan bij de in het Regeerprogramma genoemde doelen om gelijkwaardige toegang tot zorg te waarborgen en in te zetten op een kansrijke start, een maatregel die niet alleen preventief werkt om latere zorgkosten te besparen maar ook goede geboortezorg omvat.
Hoe garandeert u dat de geboortezorg in de «sobere voorzieningen» voor statushouders, zoals gepresenteerd in de regeringsbrief van 25 oktober 2024, niet leidt tot nog grotere risico’s op doodgeboorte en ernstige geboorte-gerelateerde complicaties onder zwangere vrouwen, terwijl dit risico nu al zeven keer hoger is?3 4
Zie antwoord vraag 12.
Worden zwangere vrouwen uitgesloten van nog verdere versobering van de asielopvang? Zo ja, op welke manier?
Zie antwoord vraag 12.
Het bericht 'Opleiding die huisartsentekort had kunnen oplossen alweer weg uit Zeeland' |
|
Jacqueline van den Hil (VVD), Judith Tielen (VVD) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC), Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Opleiding die huisartsentekort had kunnen oplossen alweer weg uit Zeeland»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de in 2023 gestarte pilot zo snel al ten einde komt en Zeeuwse studenten alsnog naar Nijmegen moeten reizen voor hun opleiding tot Physician Assistant (PA)?
In de aanvraag voor extra opleiden van PA’s in de provincie Zeeland is een aanvraag gedaan voor 20 studenten, verdeeld over drie instroommomenten (2021, 2022 en 2023). De afspraken hierover zijn tijdelijk en mogelijk gemaakt vanuit het Rijksbrede compensatiepakket «Wind in de zeilen».
Deelt u de mening dat PA’s bijdragen aan de toegankelijkheid en de kwaliteit van zorg, zeker in regio’s waar de zorg onder druk staat? Zo ja, welke alternatieven verkent u om de opleiding tot PA in die regio’s beschikbaar te houden?
Ja. De sector en specifiek in dit verband beide Zeeuwse huisartsen-coöperaties hebben deze aanvraag gedaan in de overtuiging een bijdrage te leveren aan de huisartsenzorg. Met succes want er zijn 19 PA’s lokaal in opleiding en aan het werk in de huisartsenzorg. De PA kan daarmee een bijdrage leveren aan het in stand houden van de huisartsenzorg en het ontlasten van de huisartsen in Zeeland. Landelijk stel ik samen met het Ministerie van OCW opleidingsplaatsen beschikbaar.
Klopt het dat het besluit om de lessen niet meer in Vlissingen aan te bieden, te maken heeft met de suboptimale kwaliteit van onderwijs op afstand? Zo ja, op welke manier is die kwaliteit in kaart gebracht en welke mogelijkheden zijn er om de kwaliteit van onderwijs op afstand te verbeteren?
De verantwoordelijkheid voor de uitvoering en bewaking van de kwaliteit van deze opleiding ligt bij de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen.
Herkent u dat – als het gaat om zorg – de combinatie van fysieke zorg en zorg op afstand juist als kwalitatief goed wordt beschouwd? Zo ja, wat is de reden dat een dergelijke combinatie voor het zorgonderwijs dan niet zou gelden?
In de uitvoering van het onderwijs gebeurt dat voor het grootste deel in de provincie Zeeland. Alleen het op standplaats volgen van colleges en werkgroepen is gestopt, het begeleiden en beoordelen van de afstudeeropdrachten alsmede de examens vinden nog steeds plaats in samenwerking met de hogeschool Zeeland.
In hoeverre hebben de betrokkenen (bestuurders, docenten, studenten, stage-instellingen, werkgevers) inspraak gehad in dit besluit? Wat is het verwachte effect van dit besluit op afstudeercijfers en nieuwe instroom uit Zeeland als gevolg van dit besluit?
De betrokken opleiding (Hogeschool van Arnhem en Nijmegen) heeft mij laten weten dat er gesproken is met de betrokken docenten en er met studenten overlegd is. Vervolgens is dit besluit toegelicht aan de coöperaties en de hogeschool Zeeland.
Hoe verhoudt dit besluit zich tot wat in het Capaciteitsplan 2024–20272 staat, namelijk dat de instroom van de PA en AVS-AGZ in de opleidingen binnen de huisartsenzorg en de ouderenzorg sterk moet stijgen om in de toekomst aan de zorgvraag te kunnen voldoen?
Ik verhoog in samenwerking met het Ministerie van OCW stapsgewijs het aantal opleidingsplaatsen voor de PA. Daarbij worden de instroomadviezen van het capaciteitsorgaan overgenomen. Komend jaar stijgt de instroom van 250 naar 279 en per 2026 naar 286 opleidingsplaatsen.
In aanvulling hierop werkt het Capaciteitsorgaan voor de jaren daarna aan een nieuwe raming in nauwe samenwerking met veldpartijen.
Bent u bereid om in overleg te gaan met andere hogescholen om te kijken of zij bereid zijn deze pilot voort te zetten? Zo nee, op welke manier gaat u er dan voor zorgen dat zorgopleidingen in de regio’s bijdragen aan voldoende capaciteit?
Het is aan de regionale partijen om hier, indien gewenst, afspraken over te maken. Ik stel in samenspraak met het Ministerie van OCW landelijk opleidingsplaatsen beschikbaar. Overigens worden de huidige aanvragen voor het opleiden van PA’s vanuit de provincie Zeeland voorzien bij de Hogeschool van Rotterdam.
Het beboeten van huisartsen die Hydroxychloroquine en Ivermectine voorschreven |
|
Gideon van Meijeren (FVD) |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Ongehoord Nieuws d.d. 14 november 2024?1
Ja.
Erkent u dat de huisartsen die Hydroxychloroquine of Ivermectine hebben voorgeschreven, te goeder trouw en in lijn met de Eed van Hippocrates hebben gehandeld?
Ik vertrouw erop dat artsen hun beroep te goeder trouw en in lijn met de artseneed uitoefenen. Het is daarbij belangrijk dat ook de wettelijke regels worden gerespecteerd, zoals de Geneesmiddelenwet, de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg en de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst.
Hoe beoordeelt u dat uw voorganger heeft besloten de desbetreffende artsen te beboeten omdat zij artikel 68, eerste lid, van de Geneesmiddelenwet zouden hebben overtreden?
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ziet toe op naleving van de verschillende wetten, waaronder de Geneesmiddelenwet. In specifieke gevallen bepaalt zij of er wel, of geen sprake is van overtreding van de Geneesmiddelenwet en of handhavend opgetreden moet worden. De IGJ heeft bij dat onderzoek een onafhankelijke rol en neemt deze besluiten zelfstandig in mandaat, zonder tussenkomst van de Minister.
Herinnert u zich de tweet die u op 31 augustus 2021 op X (destijds: Twitter) plaatste naar aanleiding van het in dagblad Trouw verschenen artikel «Inspectie tikt zestig artsen op de vingers om valse corona-informatie», welke u als«doodenge ontwikkeling» kwalificeerde, daaraan toevoegend: «De Limburgse huisarts Elens had gelijk met hydroxychloroquine, maar werd beboet door de inspectie!»? Wanneer en waarom heeft u deze tweet verwijderd?
Ik heb niks verwijderd. Mijn twitter-geschiedenis lijkt te lopen tot 30-09-2022, erg jammer.
Beschouwt u het beboeten van de desbetreffende artsen nog steeds als een doodenge ontwikkeling? Zo nee, waarom niet?
Als Kamerlid had ik een dikwijls flink afwijkend standpunt op de corona-aanpak van het kabinetsbeleid. Ik ben er daarom blij mee dat de Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport de afronding van corona op zich neemt. Hij zat destijds niet in de Tweede Kamer of het kabinet. We wachten de conclusies van de onderzoeken van de Onderzoeksraad voor Veiligheid en de Parlementaire Enquêtecommissie af. De IGJ valt echter onder verantwoordelijkheid van de Minister. Het is niet passend voor mij om verder in te gaan op specifieke lopende zaken waarin de IGJ vanuit haar toezichthoudende taak meent dat handhavend optreden geïndiceerd is. De IGJ handelt onafhankelijk en neemt haar besluiten in mandaat zonder tussenkomst van de Minister en zonder de Minister hier vooraf van op de hoogte te stellen.
Waarom heeft u hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam d.d. 19 augustus 2024, aangaande de vernietiging van het besluit om een boete op te leggen aan een arts wegens het off-label voorschrijven van Hydroxychloroquine (HCQ) en Ivermectine? Waarom zei u in het interview met Jonathan Krispijn dat u hier niet verantwoordelijk voor bent, terwijl u zelf hoger beroep heeft ingesteld?
Nadat ik het één en ander had uitgezocht heb ik daags na het interview de heer Krispijn uitgebreid te woord gestaan. De IGJ heeft geoordeeld dat hoger beroep in genoemde zaak zinvol is. De IGJ heeft het mandaat om op haar werkterrein namens de Minister hoger beroep aan te spannen, zonder dat dit aan de Minister ter besluitvorming voorgelegd hoeft te worden. Het klopt daarom dat ik ten tijde van het interview niet op de hoogte was van het besluit van de IGJ.
Bent u bereid om het door u ingestelde hoger beroep in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik heb mij in het verleden uitgesproken tegen actieve inmenging door een Minister in lopende zaken, en dat ga ik nu zelf ook niet doen. Het is nu aan de Raad van State om te oordelen over deze zaak en of de arts terecht beboet is voor het tijdens de coronapandemie voorschrijven van deze geneesmiddelen aan Covid-19 patiënten. Gezien verschillende rechters in het verleden verschillend hebben geoordeeld, zullen de uitspraken van de Raad van State ook duidelijkheid voor ons allen opleveren.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Helaas is dat niet gelukt.
Het bericht 'VN tikt Nederland op de vingers: de postcode van je woonplaats bepaalt hoe goed de zorg is' |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «VN tikt Nederland op de vingers: de postcode van je woonplaats bepaalt hoe goed de zorg is»?1
Ik heb het bericht in het AD met belangstelling gelezen. Ik kan mij goed voorstellen dat cliënten met een beperking niet altijd goed begrijpen waarom er verschillen zijn in de voorzieningen tussen gemeenten en waar deze verschillen in voorzieningen tussen gemeenten op gebaseerd zijn. Ik begrijp ook dat dit soms lastig is te verklaren voor cliënten met een beperking die een beroep doen op een voorziening in de Wmo 2015. De Wmo is een wet waarbij de uitvoering is gedecentraliseerd naar gemeenten. Gemeenten hebben in de uitvoering een grote mate van beleidsvrijheid en kunnen ondersteuning zelf inkopen bij verschillende aanbieders. Belangrijk is vooral dat de voorziening die een inwoner met een beperking van de gemeente ontvangt, passend is bij de lokale en individuele situatie.
De Wmo 2015 is een voorzieningenwet waarbij het uitgangspunt is dat een gemeente (conform artikel 2.3.2 van de Wmo 2015) op basis van een onderzoek bij een inwoner bepaalt welke ondersteuning passend is bij de individuele en lokale omstandigheden. Dit vindt plaats tijdens het zogenaamde «keukentafelgesprek» met een inwoner. Kortom de gemeente moet conform de wet individueel en lokaal maatwerk leveren. Dat kan er toe leiden dat een inwoner in een gemeente een andere voorziening krijgt toegewezen dan een andere inwoner in die gemeente of een inwoner in een andere gemeente. Dit wil niet zeggen dan de ene vorm van ondersteuning beter is dan de andere, zolang deze maar passend is bij de situatie. Indien de inwoner het niet eens is met het besluit van een gemeente kan er bovendien een klacht worden ingediend of bezwaar worden gemaakt tegen het besluit van de gemeente.
Hoe reageert u op de forse kritiek van de VN op Nederland op dit punt?
Naar aanleiding van het onlangs verschenen rapport met «Concluding observations» van het VN-comité voor de Rechten van Personen met een Handicap (hierna: het Comité) heb ik uw kamer op 23 oktober jl. een reactie gegeven op dit rapport2. In deze reactie heb ik aangegeven dat het VN-verdrag Handicap oproept tot het maken van (lokaal) inclusiebeleid in nauwe samenspraak met inwoners met een beperking en organisaties die hen vertegenwoordigen, zoals de lokale Wmo/cliëntenraad. Een belangrijk fundament van gedecentraliseerde wetgeving is juist het hebben van beleidsruimte voor gemeenten. Het gaat om ruimte om beleid te kunnen voeren passend bij de lokale situatie, hetgeen verankerd dient te worden in een lokale verordening of lokale beleidsregels. Bovendien kopen gemeenten op basis van de Wmo 2015 zorg en ondersteuning in bij verschillende aanbieders. Hierdoor kunnen dus verschillen ontstaan in de uitvoering van taken door gemeenten als het gaat om vergoedingen, maar ook als het gaat om de vormgeving van regelingen en de ondersteuning die inwoners op basis daarvan kunnen ontvangen. Ik heb in mijn reactie op dit VN-rapport wel aangegeven dat het, tien jaar na de decentralisatie van ondersteuningstaken naar gemeenten, een goed moment is om te kijken of die diversiteit op alle onderdelen van de uitvoeringspraktijk noodzakelijk en nuttig is. Derhalve wordt in een brede studie naar de houdbaarheid van de Wmo 2015 voor de nabije toekomst ook gekeken naar de diversiteit in de uitvoeringspraktijk van gemeenten. Daarbij kijk ik ook naar de reikwijdte van de beleidsruimte van individuele gemeenten in relatie tot mijn verantwoordelijkheid voor een goed werkend stelsel. Uw kamer is reeds over dit brede onderzoek geïnformeerd. Als uit dit onderzoek mocht blijken dat er verschillen in de uitvoering zijn die niet doelmatig zijn of te verklaren zijn door verschillen in individuele of lokale omstandigheden, dan zal ik bezien of er aanleiding is om nadere maatregelen te nemen.
In hoeverre heeft u inzicht in hoe groot de verschillen zijn tussen gemeenten als het gaat om de zorg en ondersteuning voor mensen met een beperking en op welke punten deze verschillen te zien zijn? Zo ja, zou u een overzicht van deze verschillen met de Kamer willen delen? Zo nee, gaat u dit in kaart brengen?
Ik heb géén overzicht van alle verschillen tussen gemeenten over de wijze waarop zij de Wmo 2015 in de praktijk uitvoeren en maatwerk bieden aan inwoners met een beperking die een beroep doen op gemeentelijke ondersteuning. Dit betreft naast mensen met een psychische, fysieke of sociale beperking ook andere doelgroepen zoals ouderen, dak- en thuislozen, inwoners die te maken hebben met huiselijk geweld, etc. Dit vraagt een omvangrijk onderzoek onder alle gemeenten en hun cliënten op een groot aantal uitvoeringsaspecten. Ik ben dan ook niet van plan om zo’n groot onderzoek uit te voeren. Ik heb op basis van werkbezoeken en signalen van vertegenwoordigers van cliënten en aanbieders wel enig inzicht in verschillen tussen gemeenten in de uitvoering van de Wmo 2015.
Bent u het ermee eens dat mensen in gelijke gevallen over het algemeen dezelfde hulp en ondersteuning nodig hebben, los van de vraag in welke gemeente zij wonen?
Het klinkt logisch om mensen in gelijke gevallen over het algemeen dezelfde hulp en ondersteuning te bieden. Maar verschillen in individuele en lokale omstandigheden kunnen ook leiden tot verschillende oplossingen voor een inwoner. Het is kortom altijd lastig om te beoordelen in hoeverre er daadwerkelijk sprake is van gelijke gevallen. Mensen verschillen van elkaar, leven onder verschillende omstandigheden en kunnen verschillende behoeften hebben waarvoor meerdere oplossingen denkbaar zijn. Daarom is lokaal en individueel maatwerk belangrijk. Ook de voorzieningen in gemeenten zijn niet overal hetzelfde en kunnen leiden tot andere oplossingen voor cliënten.
Bent u het ermee eens dat het bij verschillen tussen gemeenten in welke zorg en ondersteuning vooral zou moeten gaan om welke extra’s worden geboden, bovenop die gemeenschappelijke basis die overal nodig is?
Ik ben het met u eens dat er door het lokale bestuur goed gekeken moet worden welke sociale basisvoorzieningen nodig zijn in een gemeente of buurt of wijk voor de participatie van kwetsbare inwoners, waaronder inwoners met een beperking. Ik doel dan bijvoorbeeld op algemeen toegankelijke sociale basisvoorzieningen, zoals voldoende locaties en activiteiten om elkaar te kunnen ontmoeten, activiteiten te organiseren en hulp en ondersteuning te bieden. Verder oriënteer ik mij in het kader van een vervolg op het Integraal Zorg Akkoord (IZA) of het mogelijk is om deze sociale basisvoorzieningen in gemeenten verder te ondersteunen. Gemeenten moeten verder een lokale inclusieagenda opstellen met plannen zodat openbare voorzieningen ook goed toegankelijk zijn voor mensen met beperkingen.
Kunt u per categorie van verschillen tussen gemeenten in de invulling van de zorg en ondersteuning onder de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) willen aangeven of u deze acceptabel vindt en zo ja, waarom?
Nee. Zie antwoord op vraag 3 en 4.
Bent u bereid om een einde te maken aan de te grote verschillen tussen gemeenten, door een gemeentelijk basispakket in te voeren in de Wmo, waarin in ieder geval alle noodzakelijke huishoudelijke zorg, begeleiding, dagbesteding en respijtzorg worden opgenomen?
Ik deel uw opvatting dat het onwenselijk kan zijn dat er grote verschillen zijn tussen gemeenten met betrekking tot individuele maatwerkvoorzieningen en dat dit als oneerlijk kan worden ervaren door inwoners met een beperking. Gemeenten zijn op grond van de Wmo 2015 verplicht om zorg te dragen voor maatschappelijke ondersteuning als iemand niet meer zelfstandig kan participeren en het sociaal netwerk onvoldoende ondersteuning kan bieden. Naast individuele voorzieningen zijn algemene, collectieve voorzieningen een belangrijk onderdeel van deze maatschappelijke ondersteuning. Bijvoorbeeld buurthuizen, laagdrempelige inloopvoorzieningen of een sociaal werker kunnen mensen met een ondersteuningsbehoefte helpen in het dagelijks leven. Dit geldt ook voor mensen met een levenslange en/of levens brede beperking.
Onder het vorige kabinet is gestart met het versterken van de sociale basis. Vanuit de gedachte dat iedereen zo lang mogelijk, zo gezond mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven wonen met voldoende voorzieningen in de omgeving.
En met als beoogd resultaat dat het beroep op de formele maatschappelijke ondersteuning en zorg wordt verminderd. Ik ben, zoals ik heb aangegeven tijdens de begrotingsbehandeling van het Ministerie van VWS, voornemens om deze sociale basis verdergaand te versterken en hierover afspraken te maken in een aanvullend zorg- en welzijnsakkoord. De vertaling van deze afspraken kunnen vervolgens landen in regionale en lokale beleidsplannen, zoals een lokale inclusieagenda.
Ik ben op dit moment niet bereid om over te gaan tot een gemeentelijk basispakket. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven is de Wmo 2015 een zogenaamde voorzieningenwet waarbij geen sprake is van aanspraken of rechten. Op basis van de persoonlijke situatie van een burger en diens omgeving wordt gekeken naar de noodzakelijke ondersteuningsbehoefte. Dit leidt tot diversiteit en verschillen tussen gemeenten. Ik deel uw opvatting dat dit soms als onwenselijk kan worden ervaren door mensen met een beperking, bijvoorbeeld waar het gaat om de beschikkingsduur, maar ook voor de organisatie en inkoop van complexe vormen van respijtzorg (zoals logeerzorg).
Op dit soort punten zet ik de lijn, zoals ingezet door mijn ambtsvoorgangers, voort en maak ik afspraken met gemeenten en andere relevante maatschappelijke partners om deze knelpunten weg te nemen. Zo zijn er eerder convenanten opgesteld rond het verstrekken van hulpmiddelen en het kunnen meeverhuizen van hulpmiddelen van cliënten naar een andere gemeente. In samenwerking met gemeenten is verder gewerkt aan een modelbeleid Wmo specifiek voor sporthulpmiddelen. Verder wordt de huidige sportvervoersvoorziening opgenomen in de landelijke Valys-regeling. Daarnaast ben ik zoals ik eerder heb aangegeven bezig met het opstellen van een meerjaren-agenda voor de Wmo 2015 en een houdbaarheidsonderzoek.
Bent u daarnaast bereid om ook te zorgen voor voldoende financiering voor gemeenten, zodat zij ook allemaal in staat zijn voldoende zorg en ondersteuning te financieren voor iedereen die dat nodig heeft, in plaats van fors te bezuinigen op gemeenten via het ravijnjaar?
Gemeenten worden voor de uitvoering van gedecentraliseerde taken grotendeels gefinancierd via het Gemeentefonds. Mijn collega bewindspersonen van het Ministerie van Financiën en Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties zijn primair verantwoordelijk voor voldoende financiering van de taken van gemeenten via het Gemeentefonds. Zij hebben periodiek overleg met de VNG over de ontwikkelingen in de financiering van het gemeentefonds in relatie tot de taken die gemeenten hiervoor moeten uitvoeren. Ook mijn departement wordt daarbij betrokken omdat de Wmo 2015 een belangrijk onderdeel is van de taken die gemeenten uitvoeren op basis van de financiering uit het gemeentefonds. Daarbij wordt ook gekeken naar hoe bijvoorbeeld demografische of andere maatschappelijke ontwikkelingen in de samenleving zich verhouden tot de financiering van gemeentelijke taken via het gemeentefonds en óf er voor bepaalde specifieke taken wellicht andere financieringsvormen mogelijk zijn.
Bent u het ermee eens dat de verschillen tussen gemeenten in de procedures die moeten worden doorlopen om de juiste zorg en ondersteuning te krijgen teveel verschillen? Zo ja, bent u bereid om te onderzoeken hoe deze procedures meer kunnen worden gelijkgetrokken?
In de Wmo 2015 zijn regels opgesteld over procedures die de gemeente moet volgen om tot passende ondersteuning te komen voor inwoners die een beroep doen op gemeentelijke ondersteuning. Elke gemeente moet onderzoek doen in samenspraak met de cliënt naar de ondersteuningsbehoefte van een cliënt, waarbij de cliënt gebruik kan maken van een onafhankelijke cliëntondersteuner als hij dat wenselijk vindt. De wijze waarop de gemeente dit onderzoek in de praktijk vormgeeft en vervolgens een besluit neemt over de uitkomsten van dit onderzoek is een verantwoordelijkheid van de gemeente.
Ik ben – mede gezien het lopende brede onderzoek naar de houdbaarheid van de Wmo 2015, waarin ook specifiek gekeken wordt naar diversiteit in de uitvoeringspraktijk, de reikwijdte van beleidsruimte en stelselverantwoordelijkheid – dan ook niet van plan om in dit stadium onderzoek te doen naar de wijze waarop procedures rondom het onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte van inwoners van gemeenten kunnen worden gelijkgetrokken.
Wel ben ik van mening dat in de uitvoering van de Wmo 2015 op verschillende aspecten verdere standaardisering mogelijk is, zoals het gebruik maken van standaardcontracten met aanbieders (onlangs zijn bijvoorbeeld de eerste contractstandaarden voor de Wmo 2015, door de ALV van de VNG vastgesteld), en het meer standaardiseren van de informatie-uitwisseling tussen gemeenten en aanbieders. Hierdoor kunnen ook onnodige administratieve lasten worden verminderd bij aanbieders, professionals en cliënten.
Het verdwijnen van de restitutiepolis en de gevolgen voor ggz-patiënten |
|
Julian Bushoff (PvdA), Lisa Westerveld (GL) |
|
Karremans , Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de berichten «Zorgpremies 2025 tientje hoger dan dit jaar, restitutiepolis verdwijnt1» en «Alle verzekeraars stoppen met restitutiepolissen voor ggz»2?
Ja
Klopt het dat geen enkele zorgverzekeraar per 2025 een restitutiepolis aanbiedt?
Ja
Klopt het dat geen enkele zorgverzekeraar vanaf 2025 een volledige vergoeding van ongecontracteerde zorg voor geestelijke gezondheidszorg (ggz) en wijkverpleging aanbiedt?
Het klopt dat per 2025 de restitutiepolissen die in 2024 nog werden aangeboden zijn omgezet naar combinatiepolissen, waarbij de wijkverpleging en ggz in natura verzekerd zijn. Voor 2025 hanteren deze zorgverzekeraars daarbij wel een overgangsperiode van een jaar. Voor verzekerden die in 2024 een restitutiepolis bij hen hadden die in 2025 wordt omgezet naar een combinatiepolis, betekent dit dat zij in 2025 hun een behandeling wijkverpleging en ggz nog op de dezelfde wijze vergoed krijgen als in 2025.
Op welke manier en op welk moment zijn ggz-patiënten door zorgverzekeraars geïnformeerd dat de restitutiepolis per 2025 wordt afgeschaft?
Zorgverzekeraars hebben hun verzekerden via hun websites op uiterlijk 12 november geïnformeerd over de polissen die zij aanbieden. Verzekerden hebben daarnaast afhankelijk van hun communicatievoorkeur een brief of e-mail ontvangen over deze specifieke verandering van hun polis. Verzekerden die hebben gekozen voor communicatie per post, hebben uiterlijk 19 november het prolongatie-aanbod van hun huidige zorgverzekeraar per post ontvangen, dus ook de informatie over de wijzigingen die de huidige zorgverzekeraar doorvoert in zijn polissen. De NZa houdt toezicht op deze twee datums.
Begrijpt u dat dit nieuws voor veel onrust zorgt bij ggz-cliënten, en dat met name mensen die al lang op een wachtlijst staan voor een specifieke behandeling nu bang zijn dat zij deze behandeling zullen verliezen omdat zij het niet kunnen betalen?
Ik begrijp dat. Tegelijkertijd geldt voor deze cliënten een overgangsperiode, zoals in het antwoord op vraag 3 uiteen is gezet. Dit betekent dat verzekerden die in 2024 al een restitutiepolis hadden bij de betreffende zorgverzekeraar en die op een wachtlijst staan, in 2025 voor wijkverpleging een ggz nog op dezelfde vergoeding kunnen rekenen als in 2024.
Begrijpt u ook dat dit het vertrouwen van professionals en mensen die ggz-hulp nodig hebben in de politiek en zorgverzekeraars, ernstig beschadigt? Wat gaat u doen om te zorgen dat dit vertrouwen weer wordt hersteld?
Ik kan mij voorstellen dat een bepaalde groep professionals en mensen die ggz-hulp nodig hebben en in 2024 voor een restitutiepolis kozen, teleurgesteld is over dit besluit van de zorgverzekeraars. Het is echter niet aan mij om iets aan dit besluit van zorgverzekeraars te veranderen; zorgverzekeraars bepalen zelf welke polissen zij aanbieden en welke niet.
Wat zijn de gevolgen voor patiënten met een lopende behandeling in de ggz als hun zorgverzekeraar de restitutiepolis per 2025 afschaft? Klopt het dat er een overgangsjaar is waarin de zorg nog wel voor 100% wordt vergoed? Is dat bij alle zorgverzekeraars zo geregeld? Op welke manier worden patiënten hierover geïnformeerd?
In 2025 verandert er voor patiënten met een lopende behandeling in de ggz niets door het afschaffen van de restitutiepolis. Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven is hanteren de zorgverzekeraars die per 2025 geen restitutiepolis meer aanbieden een overgangsperiode. Voor verzekerden die in 2024 een restitutiepolis bij hen hadden die in 2025 wordt omgezet naar een combinatiepolis, betekent dit dat zij in 2025 hun een behandeling wijkverpleging en ggz nog op de dezelfde wijze vergoed krijgen als in 2025. In 2026 vervalt deze overgangsperiode. In mijn antwoord op vraag 4 heb ik aangegeven hoe verzekerden hierover geïnformeerd zijn.
Wat gebeurt er na dit overgangsjaar? Deelt u de mening dat zeker bij ggz-patiënten met een complexe en vaak langdurige zorgvraag het vooruitzicht dat de vergoeding van de zorg na een jaar verdwijnt niet bijdraagt aan de behandeling? Ziet u ook dat stabiliteit in behandeling en behandelaar juist voor deze mensen cruciaal is?
Na dit overgangsjaar wordt de vergoeding voor wijkverpleging en ggz omgezet naar natura. Dat betekent dat de zorg bij gecontracteerde zorgaanbieders volledig vergoed wordt en bij niet-gecontracteerde zorgaanbieders niet volledig maar tot een zeker percentage. Als de behandeling in het overgangsjaar nog niet kan worden afgerond, hebben verzekerden in die periode de tijd om zich te wenden tot naar een gecontracteerde zorgaanbieder, of heeft de zorgaanbieder de tijd om het
contact op te nemen met de zorgverzekeraar om een contract te sluiten, of heeft de verzekerde de tijd om contact op te nemen met de zorgverzekeraar en te vragen om zorgbemiddeling.
Wat zijn de gevolgen voor mensen die momenteel op de wachtlijst staan voor ggz-zorg bij een aanbieder die niet langer is gecontracteerd door de zorgverzekeraar?
Voor 2025 hanteren de zorgverzekeraars een overgangsperiode van een jaar. Voor verzekerden die in 2024 een restitutiepolis bij de betreffende zorgverzekeraar betekent dit dat zij in 2025 voor een behandeling wijkverpleging en ggz die in 2024 gestart is en in 2025 verdergaat, nog op dezelfde wijze vergoed krijgen als in 2025, dus via restitutie. Dit geldt bij twee verzekeraars ook voor behandelingen waarvoor in 2024 toestemming is gegeven maar pas in 2025 starten, en voor verzekerden die op een wachtlijst staan bij een zorgaanbieder zonder contract voor behandelingen waarvoor de verzekerde geen akkoordverklaring nodig heeft. Bij één verzekeraar geldt dit niet. In 2026 vervalt deze overgangsperiode. Verzekerden kunnen ook altijd contact opnemen met de zorgverzekeraar om te vragen om zorgbemiddeling.
Hoe kijkt u naar de verwachting van onder meer MIND3 dat hierdoor een groot gedeelte van het ongecontracteerde ggz-aanbod, zeker voor complexere problematiek, zal verdwijnen en de wachttijden alleen maar verder zullen toenemen? Deelt u de mening dat dit diametraal ingaat tegen de ambitie van de Staatssecretaris om de wachttijden aan te pakken?
Ik deel deze verwachting van MIND niet.
Allereerst blijft de zorgplicht van de zorgverzekeraar overeind, wat betekent dat de zorgverzekeraar ervoor moeten zorgen dat hun verzekerden met een naturapolis binnen een redelijke tijd en reisafstand toegang hebben tot alle zorg uit het basispakket. Zorgverzekeraars moeten daarom voldoende zorg inkopen of vergoeden. Als iemand niet snel genoeg bij een zorgaanbieder terecht kan, moet de zorgverzekeraar bemiddelen naar een zorgaanbieder waar deze wel terecht kan. Als dat niet lukt, kan de zorgverzekeraar ook de zorg van (bepaalde) niet-gecontracteerde aanbieders vergoeden alsof er een contract is. Zie ook de Q&A van de NZA hierover (https://www.nza.nl/documenten/vragen-en-antwoorden/de-wachttijden-bij-gecontracteerde-zorgaanbieder-zijn-te-lang.-wat-moet-de-zorgverzekeraar-doen).
Daarnaast kan meer contractering juist bijdragen aan een betere verdeling van middelen en capaciteit binnen de ggz. Zo kunnen zorgverzekeraars via de contractering sturen op het vermijden van niet-passende, ondoelmatige en daardoor onnodig dure zorg die een onnodig groot beroep doet op de schaarse tijd van zorgverleners. Voor de verzekerde stond bij een restitutiepolis tegenover het voordeel van volledige vergoeding van alle zorg bij alle zorgaanbieders het nadeel dat de verzekeraar ten behoeve van de verzekerde minder goed op de kwaliteit en doelmatigheid van de zorg kan sturen, met als mogelijk gevolg hogere zorgkosten en een hogere premie en minder doelmatige inzet van schaarse zorgcapaciteit. Ik reken erop dat via contractering deze nadelen ondervangen kunnen worden en
juist bijgedragen kan worden aan de kwaliteit en toegankelijkheid van zorg. Door meer sturing op passende zorg kunnen zorgverzekeraars ook sturen op een verschuiving van zorgcapaciteit van laagcomplexe naar hoogcomplexe ggz zorg.
Deelt u de mening dat langere wachttijden en het gebrek aan passende ggz-zorg ingaat tegen de zorgplicht die zorgverzekeraars hebben? Deelt u de mening dat al jaren niet aan deze zorgplicht wordt voldaan? Zo ja, deelt u de mening dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) hier beter op zou moeten handhaven? Welke rol ziet u hier voor uzelf als systeemverantwoordelijke?
Ik ben het ermee eens dat de wachttijden in de (hoogcomplexe) ggz te lang zijn. Dit is een complex vraagstuk, dat onder meer te verklaren is vanuit de toenemende vraag naar geestelijke gezondheidszorg in combinatie met toenemend gebrek aan personeel. In het kader van het Integraal Zorgakkoord hebben we daarom een brede set aan afspraken gemaakt om de toegankelijkheid van de ggz te borgen. Daarbij is de handhaving van de zorgplicht een deel van de oplossing, maar ben ik van mening dat we breder moeten kijken. De NZa vervult als toezichthouder op de zorgplicht een belangrijke rol, in dit kader wijs ik graag op de maatregel die zij eerder aan meerdere zorgverzekeraars hebben opgelegd. Hiermee pakt de NZa nadrukkelijk de handschoen op als het gaat over de handhaving van de zorgplicht. Vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid kijk ik op mijn beurt breed naar maatregelen die ten goede komen aan de toegankelijkheid van de ggz, deze zullen landen in het aanvullend Zorg en Welzijnsakkoord waarover we hopen uw Kamer binnen afzienbare termijn te kunnen informeren.
Hoe kijkt u naar de verwachting van MIND dat dit zal leiden tot het verdwijnen van behandelaren zonder contract met een verzekeraar en dat hierdoor de wachtlijsten ook zullen groeien?
Zie mijn antwoord op vraag 10.
Ziet u ook dat het niet altijd een keuze is van behandelaars om wel of niet gecontracteerd te zijn, omdat zorgverzekeraars ondanks lange wachtlijsten te weinig ggz-zorg contracteren en een aantal verzekeraars ook een budgetplafond hanteert?
Voor het sluiten van een contract zijn twee partijen nodig. Zowel zorgverzekeraars als zorgaanbieders hebben uiteenlopende redenen om in specifieke situaties wel of geen contract te sluiten.
Uit de monitor contractering van de NZa (2022) komt naar voren dat voor zorgaanbieders de belangrijkste redenen om wel een contract af te sluiten zijn de duidelijkheid en betaalbaarheid voor de patiënt, gevolgd door zekerheid voor de praktijk/instelling. Daarnaast spelen tevredenheid over het tarief en goede ervaringen met de zorgverzekeraar een rol. De redenen om juist niet te contracteren zijn hetzelfde als in eerdere jaren, namelijk vooral het omzetplafond en ontevredenheid over het tarief. 6% van de instellingen en 26% van de vrijgevestigde zorgaanbieders geeft aan dat zij om principiële redenen geen contract afsluiten. 12% van de instellingen en 9% van de vrijgevestigde zorgaanbieders geeft aan dat zij geen contract hebben omdat zorgverzekeraars met hen als nieuwe zorgaanbieder geen contract willen sluiten.
Zorgverzekeraars geven aan dat het zowel bij nieuw toegetreden zorgaanbieders als bij bestaande zorgaanbieders voorkomt dat een contractverzoek wordt afgewezen. Zij noemen als redenen: twijfel over doelmatigheid, kwaliteit of integriteit; geen overeenstemming over de tarieven; of dat er al voldoende zorg ingekocht is.
Wat is er gebeurd met de oproep en het handhavingsverzoek van de Consumentenbond4 die de NZa oproept om in te grijpen?
De NZa heeft het handhavingsverzoek in ontvangst genomen, behandeld en uiteindelijk een afschrift van haar reactie op puc.overheid geplaatst.
De NZa deelt de zorgen van de Consumentenbond. De NZa is net als de Consumentenbond van mening dat voor mensen in Nederland goede geestelijke gezondheidszorg beter toegankelijk moet zijn dan nu het geval is. In haar reactie gaat de NZa in op wat zij op dit moment concreet doet om bestaande knelpunten in de toegankelijkheid van de ggz aan te pakken.
Klopt het dat in de ggz veel van deze niet-gecontracteerde behandelingen specialistische behandelingen zijn voor bijvoorbeeld meervoudige problematiek? Klopt het ook dat juist deze zorgaanbieders lang niet altijd een contract kunnen krijgen of zelf niet willen omdat ze onvoldoende vergoed krijgen voor deze intensieve behandelingen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat er voldoende aanbod blijft van cruciale, specialistische en complexe ggz-zorg?
Uit onderzoek van Vektis naar de omvang van niet-gecontracteerde ggz komt naar voren dat het grootste deel van de niet-gecontracteerde ggz geleverd wordt door ambulante instellingen, gevolgd door psychologische zorgverleners, instellingen in de verslavingszorg en overige zorgaanbieders. Geïntegreerde instellingen en psychiatrische afdelingen van ziekenhuizen zijn vrijwel altijd volledig gecontracteerd. Meervoudige problematiek wordt voor een groot deel behandeld door de geïntegreerde instellingen, waarmee deze zorg meestal dus door gecontracteerde zorgaanbieders geleverd wordt.
Wat betreft de aanpak van cruciale ggz is uw Kamer recent geïnformeerd5, hierop zetten we gerichte stappen om de toegankelijkheid van dit zorgaanbod te behouden.
Deelt u de mening dat het onbegrijpelijk is dat verzekeraars ondanks de lange wachtlijsten soms maar de helft van de beschikbare zorgaanbieders contracteren en dat er vaak ook nog sprake is van een omzetplafond? Kunt u uitleggen hoe het kan dat op verschillende manieren toegankelijkheid van ggz-zorg op deze manier wordt belemmerd, terwijl er lange wachtlijsten zijn en wat u hieraan gaat doen?
In mijn antwoord op vraag 13 heb ik uiteengezet welke redenen er zijn voor partijen om soms geen contract te sluiten. Daarnaast is het de inzet van zorgverzekeraars om via de contractering te sturen op de beschikbaarheid van de hoogcomplexe zorg waar de wachtlijsten het meest urgent zijn.
Klopt het dat er per 2025 nog wel volledige vergoedingen aan verzekerden worden aangeboden door verzekeraars voor andere vormen van ongecontracteerde zorg? Zo ja, waarom valt ggz hierbuiten? Deelt u de mening dat dit voor een ongelijke, en misschien zelfs discriminerende, situatie zorgt?
Dat klopt. De reden waarom zorgverzekeraars alleen voor de wijkverpleging en ggz stoppen met restitutie is dat bij de restitutiepolissen met name in de wijkverpleging en de ggz zeer hoge kosten gedeclareerd worden. Zorgverzekeraars geven aan dat zij dan de keuze hebben om ofwel de premie sterk te verhogen, ofwel de vergoeding voor deze zorg om te zetten naar natura. Zorgverzekeraars vinden een forse premiestijging niet eerlijk voor de verzekerden op deze polissen die deze hoge kosten niet declareren; daarom kiezen zij voor omzetten naar natura specifiek voor deze twee sectoren waar deze hoge kosten gedeclareerd worden.
Hoe verhoudt het verdwijnen van de restitutiepolis en een volledige vergoeding van ongecontracteerde ggz-zorg zich tot artikel 13 van de Zorgverzekeringswet die toeziet op vrije artsenkeuze?
Er is geen relatie tussen het verdwijnen van de restitutiepolis en art. 13 Zvw.
Iedere burger heeft in Nederland het recht om zelf zijn zorgverlener te kiezen.
Via de restitutiepolis was het mogelijk voor alle niet-gecontracteerde zorg een volledige vergoeding te krijgen. Via art. 13 Zvw is geborgd dat bij naturapolissen de vergoeding voor niet-gecontracteerde zorg niet zo laag mag zijn dat deze een hinderpaal is voor verzekerden; dat hinderpaalcriterium staat nog steeds.
Deelt u de mening dat het verdwijnen van de restitutiepolis en het verdwijnen van een volledige vergoeding van ongecontracteerde ggz-zorg leidt tot een tweedeling tussen rijke en arme ggz-patiënten? Deelt u de mening dat hierdoor vrije artsenkeuze alleen geldt voor mensen die het kunnen betalen en dat het juist voor zorgmijding kan zorgen bij mensen met minder geld?
Het is altijd zo dat eigen betalingen voor mensen met minder geld zwaarder wegen dan voor mensen met meer geld. Als je meer geld hebt, kun je de eigen betalingen voor niet-gecontracteerde zorgaanbieders gemakkelijker dragen. Echter, doordat zorgverzekeraars via contractering beter kunnen sturen op de doelmatigheid van de zorg, zorgen zij ervoor dat de zorg betaalbaar blijft waardoor juist de toegankelijkheid van de zorg geborgd wordt. Gecontracteerde zorgaanbieders worden volledig vergoed, en zorgverzekeraars bieden natura- en combinatiepolissen aan met een zeer ruime keuze aan zorgaanbieders.
Hoe verhoudt de opmerking van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in een recente Kamerbrief5 over haar motivatie voor het intrekken van de Wijzing van de Zorgverzekeringswet in verband met het bevorderen van zorgcontractering: «Ik zet mij in voor een gelijkwaardigere toegang voor zorg. Hierbij vind ik het van belang dat ook mensen met een minder ruime portemonnee gebruik kunnen maken van ongecontracteerde zorg», zich tot het verdwijnen van de restitutiepolis en het verdwijnen van een volledige vergoeding van ongecontracteerde ggz-zorg?
Via het genoemde wetsvoorstel zou de vergoeding voor niet-gecontracteerde zorg bij een naturapolis verlaagd worden. Dat ga ik niet doen. In plaats daarvan zet ik mij in voor een onafhankelijke indicatiestelling bij niet-gecontracteerde zorg in de wijkverpleging om de doelmatigheid van niet-gecontracteerde zorg te verbeteren.
Betekent deze uitspraak van de Minister van vorige maand dat zij zich vanuit haar stelselverantwoordelijkheid gaat inzetten voor het terugbrengen van de restitutiepolis of de mogelijkheid tot volledige vergoeding van ongecontracteerde ggz-zorg? Zo ja, wat gaat de Minister precies doen?
Dat kan ik niet doen. Zorgverzekeraars bepalen zelf welke polissen ze aanbieden. Daar heb ik geen zeggenschap over. Maar zorgverzekeraars hebben wel zorgplicht; daar houdt de NZa toezicht op. Zorgverzekeraars moeten er daarom voor zorgen dat verzekerden met een naturapolis binnen een redelijke tijd en reisafstand toegang hebben tot alle zorg uit het basispakket.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja
Het artikel 'Aidsfonds maakt zich zorgen over stijging hiv-infecties bij jonge mannen' |
|
Wieke Paulusma (D66), Ilana Rooderkerk (D66) |
|
Karremans , Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het gegeven dat het aantal hiv-diagnoses bij jonge mannen stijgt en welke verklaring heeft het kabinet hiervoor?1
Ja, ik ben op de hoogte van het gegeven dat het aantal hiv-diagnoses bij jonge mannen stijgt. Ik vind dit een zorgelijke ontwikkeling. Om de stijging van de hiv-diagnoses te begrijpen maakt het kabinet gebruik van de expertise van de kennisinstituten op het gebied van seksuele gezondheid. Soa Aids Nederland geeft aan dat de stijging mogelijk komt door verminderde bekendheid met PrEP (preventieve hiv-medicatie) en een dalend condoomgebruik onder jongeren.
Welke landelijke campagnes op het gebied van bewustwording rondom seksueel overdraagbare aandoeningen zoals hiv/aids hebben sinds het jaar 2000 plaatsgevonden?
Tussen 2000 en 2011 is er jaarlijks een publiekscampagne uitgevoerd rond de bescherming tegen soa’s waaronder hiv. Deze staat bekend als de Vrij Veilig Campagne. De Vrij Veilig Campagne had als doelstelling het bevorderen van veilig vrij-gedrag onder jongeren van 16–25 jaar.
In 2021 is er een landelijke online campagne gevoerd ter bevordering van anticonceptiegebruik: de «Vrij Veilig Dating Show». In deze campagne wordt zijdelings ook aandacht besteedt aan het voorkomen van soa’s.
Op 16 december 2024 gaat de Vrij Veilige Datingshow opnieuw van start.
Kunt u aangeven wat uw inzet is in het terugdringen van het stijgende aantal seksueel overdraagbare aandoeningen?
Ik zet verschillende stappen om de stijging van het aantal soa’s te verminderen:
Kunt u de positieve resultaten van de inzet van PrEP-zorg bevestigen en toelichten, zoals de extra beschikbaarheid van het middel in Amsterdam?2
Om hiv te voorkómen, is het van belang om alle personen die baat kunnen hebben bij PrEP te bereiken, te informeren en PrEP-medicatie aan te bieden. In Amsterdam heeft de gemeente extra middelen beschikbaar gesteld om de toegankelijkheid van PrEP te vergroten. Ook heeft Amsterdam projecten georganiseerd om diverse subpopulaties met een verhoogd risico op hiv beter te bereiken, zoals ongedocumenteerden, transpersonen, sekswerkers. Deze gemeentelijke inzet heeft bijgedragen aan de daling van hiv in Amsterdam
Bent u het ermee eens dat het beschikbaar stellen van PrEP-zorg een kosteneffectieve maatregel is om de verspreiding van hiv/aids tegen te gaan?
Ja, onderzoek wijst uit dat PrEP-zorg aantoonbaar effectief is.3 Op de langere termijn is PrEP-zorg ook een kosteneffectieve maatregel om de verspreiding van hiv tegen te gaan. PrEP-zorg levert daarmee een belangrijke bijdrage aan de ambitie om in Nederland 0 nieuwe hiv-infecties te hebben.4
Wat zijn de gevolgen van de bezuinigingen op preventie voor de beschikbaarheid van PrEP-zorg en voorbehoedsmiddelen?
Seksuele gezondheid vind ik van groot belang, daarom bezuinig ik niet op de instellingssubsidies voor seksuele gezondheid. In het hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat gekort wordt op specifieke uitkeringen. De ASG-regeling, waarmee PrEP-zorg wordt geboden, is ook een specifieke uitkering. Momenteel worden mogelijke gevolgen van deze korting in kaart gebracht. De besluitvorming over de bezuinigingen op de specifieke uitkeringen volgt begin volgend jaar.
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 kijk ik ook naar mogelijkheden om de ASG-regeling te herzien.
Wat is de doelstelling van dit kabinet ten aanzien van het aantal hiv-besmettingen en welke acties zet zij in om dit doel te bereiken?
De ambitie van het kabinet is om Nederland naar 0 nieuwe hiv-infecties te brengen. PrEP-zorg levert een belangrijke bijdrage aan deze ambitie.
Vanwege het positieve effect van PrEP vind ik het belangrijk dat de toegang tot deze zorg goed is geborgd. Daarom wordt sinds 1 augustus 2024 PrEP-zorg structureel door GGD’en aangeboden. Iedereen met een geïndiceerd verhoogd risico op hiv kan gratis PrEP-consulten en bijbehorende diagnostiek bij de GGD krijgen. Voor de medicatie moeten PrEP-gebruikers wel zelf betalen. Ook hebben GGD’en ruimte om meer PrEP-gebruikers van PrEP-zorg te voorzien door een structurele intensivering van 1 miljoen euro per jaar. De rapportage van het RIVM over periode juli-oktober laat zien dat GGD’en nu al veel meer mensen helpen, het aantal mensen in PrEP-zorg is toegenomen van 8.500 in juli naar ruim 10.000 in oktober.
Daarnaast informeren thema-instituten en GGD’en personen met een verhoogd risico op hiv over PrEP en zetten GGD’en in op het aanbieden van laagdrempelige hiv-testen.
Bent u het ermee eens dat een toename in preventieve maatregelen zoals condoomgebruik en PrEP-zorg gewenst is? Zo ja, welke plannen heeft het kabinet om hier gevolg aan te geven? Zo nee, waarom niet?
Het gebruiken van een condoom én het gebruik van PrEP zijn belangrijke manieren om soa’s, waaronder hiv, te voorkomen. In mijn antwoord op vraag 3 ben ik reeds ingegaan op mijn inzet in het terugdringen van het stijgende aantal seksueel overdraagbare aandoeningen, zoals de preventieve maatregelen gericht op condoomgebruik en PrEP-zorg. Op basis van het onderzoek dat momenteel wordt uitgevoerd door RIVM en Soa Aids Nederland zal ik bekijken hoe interventies om condoomgebruik te stimuleren ingezet kunnen worden.
Welke mogelijkheden ziet het kabinet om het succes zoals in Amsterdam (uit vraag 4) op landelijk niveau in te zetten?
In Amsterdam heeft de gemeente zelf extra middelen beschikbaar gesteld om de toegankelijkheid van PrEP te vergroten. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 is het landelijke PrEP-beleid zeer recent, 1 augustus 2024, op een aantal punten gewijzigd. Met deze wijziging hebben de GGD’en ruimte om meer PrEP-gebruikers van PrEP-zorg te voorzien. En om bijvoorbeeld meer in te zetten op het bereiken van subpopulaties, de zogenoemde outreach-activiteiten.
Kan worden aangegeven wat (tot dusver) het effect is op bijvoorbeeld therapietrouw in PrEP-zorg onder kwetsbare groepen, nu zij zelf de medicatie betalen?
Het RIVM monitort de effecten van het gewijzigde PrEP-beleid dat per
1 augustus 2024 is ingegaan. Het is nog te vroeg om eventuele effecten van de beleidswijziging te kunnen onderbouwen met cijfers. Nog lang niet alle PrEP-gebruikers hebben een consult gehad waarbij gegevens ten tijde van de nieuwe situatie zijn geregistreerd. Het RIVM heeft van minimaal 7 maanden data nodig om te zien wat de effecten zijn op therapietrouw, switchen van dagelijks PrEP-pillen slikken naar rondom seks, het stoppen met PrEP, het aantal personen in zorg bij GGD’en en het aantal hiv-diagnoses. Ik zal uw Kamer hierover voor de zomer nader informeren.
De rapportage van het RIVM over periode juli-oktober geeft wel een eerste positief beeld van de beleidswijziging; het totaal aantal personen in zorg is al flink toegenomen van 8.500 in juli naar ruim 10.000 in oktober.
Is het kabinet bereid om deze effecten te monitoren en de Kamer hierover voor de zomer te informeren?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het wetgevingsoverleg Emancipatie op 18 november 2024?
Vanwege het korte tijdsbestek tussen de ontvangst van de Kamervragen op donderdag 14 november 2024 en het wetgevingsoverleg Emancipatie op maandag 18 november 2024 is dat helaas niet gelukt.
Wachttijden voor stroomaansluitingen |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de wachttijden tot 70 weken voor stroomaansluitingen voor huishoudens? Wat is de omvang van dit probleem?
Er zijn inderdaad wachttijden voor sommige huishoudens en kleine bedrijven met een kleinverbruikersaansluiting. Op dit moment moeten enkele duizenden klanten langer wachten op een nieuwe aansluiting of verzwaring. Dit is een relatief klein percentage van het totaal aantal aanvragen voor nieuwe aansluitingen of het verzwaren van de bestaande aansluitingen. Het overgrote deel van de aanvragen wordt zonder vertraging aangesloten.
De netbeheerders geven wel aan dat zowel het aantal wachtenden als de wachttijden beginnen toe nemen. De doorlooptijd voor de groep aanvragen met vertraging is momenteel 40 tot 70 weken met een enkele uitschieter. In het eerste kwartaal van 2025 komt er meer inzicht in deze doorlooptijden met de online stroomnetchecker die door de netbeheerders wordt ontwikkeld.
De vertraging komt doordat netbeheerders steeds vaker eerst nieuwe kabels moeten aanleggen of een elektriciteitshuisje of verdeelstation moeten plaatsen, voordat de verzwaring of nieuwe aansluiting kan worden gerealiseerd. Dit zijn zeer lokale situaties, op buurt en straatniveau, die door heel Nederland kunnen voorkomen.
Wat zijn de grootste belemmeringen voor de uitbreiding van het elektriciteitsnet (bijvoorbeeld tekort aan personeel, vergunningen)?
De uitbreiding van het elektriciteitsnet is een ongekend grote opgave. Dit vraagt veel van alle betrokken partijen. Er zijn verschillende factoren die van invloed zijn op de doorlooptijd van een project en daarmee op de uitbreiding van het elektriciteitsnet. Het kan per gebied verschillen waar de knelpunten zitten. In stedelijk gebied gelden bijvoorbeeld andere uitdagingen voor het realiseren van energieprojecten dan in landelijk gebied. Er is dus geen eenduidig beeld te schetsen voor heel Nederland. Op hoofdlijnen zien we dat er een onderscheid kan worden gemaakt in knelpunten in de voorbereidings- en bouwfase, in de beleidsfase en in de samenwerking. In de bouwfase spelen met name tekort aan personeel, schaarste van materialen en logistieke uitdagingen. Zo hebben de netbeheerders bijvoorbeeld tot 2030 28.000 extra mensen nodig. In de voorbereidingsfase gaat het onder andere om het vinden van een geschikte locatie, het verwerven van of afspraken maken over het gebruik van grond, wijziging van het omgevingsplan en benodigde vergunningen. Daarnaast blijkt dat een goede samenwerking tussen netbeheerder en overheden van cruciaal belang is om snel stappen te kunnen zetten in de uitbreiding van het net. In het Landelijk Actieprogramma Netcongestie (LAN) werkt het kabinet gezamenlijk met netbeheerders, overheden, de ACM en marktpartijen aan het mitigeren van deze knelpunten.
Hoe worden de afspraken uit het hoofdlijnenakkoord over versnelde netuitbreidingen en aanpak van netcongestie uitgevoerd?
Het kabinet voert stevig regie op het oplossen netcongestieproblemen en het toekomstbestendig maken van het elektriciteitsnet, zoals afgesproken in het hoofdlijnenakkoord. Deze aanpak richt zich op versnelling van besluitvorming en ruimtelijke inpassing van energie-infrastructuur, en op het bevorderen van flexibel elektriciteitsgebruik, onder meer met decentrale oplossingen zoals energiehubs. Het kabinet trekt hierbij op met netbeheerders, mede-overheden, de ACM en marktpartijen. De Kamer is verder per brief van 21 november jl.1 geïnformeerd over de laatste ontwikkelingen en resultaten.
Welke stappen worden gezet om de vergunningverlening te versnellen?
Er worden verschillende stappen gezet om de vergunningverlening te versnellen. Concreet wordt er gewerkt aan twee juridische maatregelen. Deze maatregelen zijn onderdeel van de versnellingsaanpak energietransitie waarover de Tweede Kamer in het voorjaar 2023 is geïnformeerd. Met de AMvB besluit Versnelde procedure vanwege zwaarwegend maatschappelijk belang zijn er versnellingen in de beroepsprocedure voor aangewezen elektriciteitsprojecten van 21kV of meer, onder ander met beroep in eerste en enige aanleg bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Deze aanwijzing kan leiden tot een versnelling van 1,5 jaar. De internetconsultatie hiervoor is afgerond. Het wetsvoorstel Versterking regie volkshuisvesting bevat de grondslag voor dit besluit en dit wetsvoorstel ligt ter behandeling bij de Tweede Kamer. Ten tweede is recent de internetconsultatie afgerond voor de invoering van de gedoogplicht van rechtswege in de ontwerpfase. Met deze wijzigingen kunnen de onderzoeks- en meetwerkzaamheden sneller uitgevoerd worden. Dit kan leiden tot een versnelling van in ieder geval 2 maanden en tot wel 1,5 jaar, afhankelijk van of in de huidige situatie bezwaar en/of beroep wordt ingesteld.
Daarnaast onderzoekt het kabinet de mogelijkheid voor het afgeven van meerdere vergunningen tegelijkertijd. Bovendien wordt verkend of een bredere stikstofaanpak voor energie-infrastructuur juridisch haalbaar is, ook omdat deze projecten stikstofreductie in de toekomst mogelijk maken. In de voortgangsbrief Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat (MIEK), die ongeveer gelijktijdig met deze antwoorden naar de Kamer wordt gezonden, zullen de uitkomsten van deze verkenning worden gedeeld. Het kabinet blijft zoeken naar aanvullende manieren om procedures te versnellen.
Wat doet u om de beschikbaarheid van technisch personeel voor netuitbreiding te vergroten?
De beschikbaarheid van voldoende technisch geschoold personeel is een essentiële randvoorwaarde voor de energietransitie in de volle breedte. Het kabinet werkt hier aan met het Actieplan Groene en Digitale Banen2. Dit richt zich onder meer op het verhogen van de instroom in technisch onderwijs en in de technische arbeidsmarkt. Ook de netbeheerders werken er als werkgever hard aan om vakmensen aan zich te binden en voor hun sector te behouden. Zij werken daarbij nauw samen met uiteenlopende betrokken partijen. Een goed voorbeeld is het samenwerkingsverband Mensen Maken de Transitie van acht landelijke partijen die, naast de netbeheerders, de bouwbedrijven, installateurs en onderwijs- en onderzoeksinstellingen vertegenwoordigen. Daarbinnen is de Taskforce Elektra actief, gericht op de randvoorwaarden voor de noodzakelijke netuitbreiding van de midden- en laagspanningsnetten, waaronder voldoende arbeidscapaciteit, effectievere samenwerking en technologische innovatie.
Hoe verhoudt de investeringsimpuls van 160 miljard euro zich tot de geplande energiebehoefte en het hoofdlijnenakkoord?
De netbeheerders investeren fors in het Nederlandse elektriciteitsnet, vanaf 2025 zo’n € 8 miljard per jaar. Zij stellen elke twee jaar investeringsplannen (IP’s) op om inzicht te geven in de benodigde en geplande investeringen in de komende tien jaar. De meest recente IP’s zijn in april dit jaar naar de Kamer gestuurd3. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 werkt het kabinet, om deze plannen te kunnen realiseren, aan versnelling van besluitvorming en ruimtelijke inpassing van energie-infrastructuurprojecten van de netbeheerders.
Welke maatregelen waarborgen dat huishoudens en het mkb zo min mogelijk geraakt worden bij netcapaciteitstekorten?
Voor het antwoord op deze vraag is het van belang om een onderscheid te maken tussen netcongestie in het hoog- en middenspanningsnet en netcongestie in het laagspanningsnet. Op veel plekken in het land dreigt overbelasting van het hoog- of middenspanningsnet. Hier kunnen alle afnemers in een bepaalde regio in principe hinder van ondervinden, zowel groot- als kleinverbruikers. In de praktijk ondervinden tot nu toe vooral grootverbruikers hinder. Grootverbruikers die (extra) transportcapaciteit willen contracteren komen in een congestiegebied namelijk op een wachtrij. Voor de groei van de netbelasting van kleinverbruikers houden netbeheerders ruimte beschikbaar. Deze werkwijze zorgt er voor dat huishoudens en bedrijven en instellingen met een kleine aansluiting zo min mogelijk geraakt worden door het netcapaciteitstekort. Alleen in de regio Flevopolder-Gelderland-Utrecht («FGU») dreigt die ruimte zonder aanvullende maatregelen op te raken. Daarom zijn specifiek voor dat gebied aanvullende maatregelen afgesproken4.
Het zal echter steeds vaker voorkomen dat lokaal ook de laagspanningsnetten zelf vol raken. Op de laagspanningsnetten zijn vrijwel uitsluitend kleinverbruikers aangesloten. Dat betekent dat kleinverbruikers hier meer hinder van kunnen gaan ondervinden. Een nieuwe of grotere aansluiting is dan bijvoorbeeld pas mogelijk nadat er eerst nieuwe kabels zijn aangelegd of er een elektriciteitshuisje of verdeelstation is geplaatst. In januari van dit jaar heeft de toenmalige Minister voor Klimaat en Energie de Actieagenda voor congestie in laagspanningsnetten naar de Kamer gestuurd met maatregelen om netcongestie in het laagspanningsnet tegen te gaan5. Doel van die maatregelen is om de maatschappelijke impact van netcongestie zo veel mogelijk te beperken.
Hoe sluit de aanpak van netcongestie aan bij de klimaatdoelen uit het hoofdlijnenakkoord?
Uit de Klimaat- en Energieverkenning 2024 (KEV) komt naar voren dat netcongestie een knelpunt vormt voor het bereiken van de doelen voor reductie van de emissie van broeikasgassen. Ook de Raad van State wijst hier op in zijn advies bij de Klimaatnota6. De voortvarende aanpak van netcongestie door het kabinet draagt bij aan het behalen van deze doelen voor reductie van de emissie van broeikasgassen, zoals afgesproken in het Hoofdlijnenakkoord.
Welke regio’s hebben de meest acute wachttijden, en welke samenwerking zoekt u met decentrale overheden?
De problemen rondom volle laagspanningsnetten zijn lokaal van karakter, op buurt- en straatniveau door het hele land. Oplopende wachttijden doen zich voor in zowel steden, dorpen als buitengebieden en kennen ieder een eigen oorzaak en oplossing. Na de publicatie van de online stroomnetchecker in het eerste kwartaal van 2025 kunnen consumenten zien of er op hun postcode problemen op het stroomnet bekend zijn, en of er een kans is dat zij langer moeten wachten. Hiermee proberen netbeheerders inzicht te geven in wat drukte op het stroomnet in de buurt op lokaal niveau betekent.
In het LAN werkt het kabinet met mede-overheden, netbeheerders en de ACM aan het beter benutten van het net én het versneld aanleggen van de elektriciteitsinfrastructuur. Gezamenlijk prioriteren we de benodigde acties en werken we die ook gezamenlijk uit. Daarnaast werken we regionaal goed samen in de provinciale Energy Boards waarin ook Rijk, provincie, gemeenten en netbeheerders zijn vertegenwoordigd. De investeringen worden met de verschillende overheden afgestemd in de nationale en provinciale MIEKs.
De uitbreiding van het laagspanningsnet gebeurt door middel van de wijkgerichte aanpak, ook wel de buurtaanpak genoemd. Dit betekent dat het net buurt voor buurt wordt verzwaard. Netbeheerders spannen zich in om de overlast voor bewoners zoveel mogelijk te beperken, maar dit is niet geheel te vermijden en noodzakelijk om te zorgen dat alle huishoudens probleemloos elektriciteit kunnen blijven gebruiken. Per buurt worden de bewoners op de hoogte gehouden van de werkzaamheden. Dit wordt in goed overleg met de verschillende overheden gedaan.
Wat is het tijdspad voor oplossingen en verbeteringen in de netcapaciteit, specifiek voor huishoudens?
Het tijdpad van oplossingen is sterk afhankelijk van het specifieke knelpunt dat geadresseerd moet worden; zie ook het antwoord op vraag 7. Een uitbreiding van het hoogspanningsnet kent een doorlooptijd van 7 tot 10 jaar. Een uitbreiding van een laagspanningsnet, door het aanleggen van nieuwe kabels of het plaatsen van een elektriciteitshuisje of verdeelstation duurt momenteel tussen de 40 en 70 weken, maar onder andere door personeelsgebrek is de verwachting dat deze doorlooptijd in de toekomst op gaat lopen.
Om te voorkomen dat voor huishoudens de doorlooptijd steeds verder oploopt is het van groot belang dat ook huishoudens en het mkb de bestaande netcapaciteit beter gaan benutten. In de brief van 21 november jl.7 is de Kamer geïnformeerd over de stappen die op dat vlak zijn en worden gezet.
Bent u bekend met het bericht «Bewoners Bonaire geëvacueerd na grote brand bij de vuilstort»?1
Ja.
Wat is de huidige situatie? Is de brand inmiddels helemaal onder controle? Zo nee, wat wordt gedaan om de situatie zo spoedig mogelijk veilig te krijgen?
Er zijn in de avond van 5 november op twee plaatsen tegelijkertijd branden ontstaan op de locatie Lagun. De bovengrondse branden zijn in de nacht van 5 op 6 november gecontroleerd uitgebrand, onder toezicht van de brandweer. De dagen erna hebben nog wat kleine brandjes van het laatste brandbaar materiaal plaatsgevonden of zijn weer opgelaaid. Deze zijn in die gevallen direct afgedekt door Selibon, de beheerder van de stortplaats. De brandweer heeft de locatie om 2.30 in de nacht verlaten en ingerukt naar de kazerne. Later die ochtend is na controle door de brandweer aangegeven dat er op dat moment geen sprake meer was van kans op verdere uitbreiding. De brandweer heeft echter aangegeven dat er sprake is van een ondergrondse brand die al lange tijd brandt (en rookt). De ondergrondse brand is niet uit en de rook is er dus nog steeds.
Ik concludeer hiermee dat de situatie nog niet onder controle is. Tevens concludeer ik dat de inzet van de brandweer en Selibon de gevolgen van de bovengrondse brand hebben kunnen beperken maar dat oorzaken hiervan niet zijn weggenomen en dat er feitelijk weinig is gedaan om de situatie zo spoedig mogelijk veilig te krijgen. Hiervoor is een snelle en doortastende aanpak nodig van de ondergrondse brand en mij is niet gebleken dat hiervan sprake is.
Wat zijn de gevolgen van de brand voor de gezondheid van omwonenden, zowel voor de mensen die binnen de evacuatiezone wonen als ook daarbuiten?
Onderzoek van de Milieuongevallen Dienst MOD-RIVM rond grote series branden uit het verleden toont aan dat buiten een straal van 1 kilometer van een dergelijke brand doorgaans geen schadelijke stoffen kunnen worden gemeten door verdunning in de lucht. Omwonenden binnen een straal van één kilometer benedenwinds van de brandlocatie zijn ter bescherming van hun gezondheid op 5 november geëvacueerd.
Mensen in de omliggende gebieden, ook verderop op het eiland ondervinden afhankelijk van windsterkte, windrichting en neerslag hinder van de prikkelende rooklucht, stank en de verminderde luchtkwaliteit door meer fijnstof. Dit geldt specifiek voor mensen met luchtwegklachten of hart- en vaatziekten. Er is hen geadviseerd om bij ademhalings- of andere gezondheidsproblemen zich te melden bij hun huisarts, de huisartsenpost of de spoedeisende hulp.
Hoeveel mensen zijn behandeld vanwege ademhalingsklachten?
Bij afdeling Publieke Gezondheid van de Openbare Lichaam Bonaire (OLB) is op 5 november een monitoring ingericht voor de eerste (Huisartsen en Huisartsenpost) en tweede lijn (Spoedeisende hulp) om personen te melden die zich presenteren met klachten gerelateerd aan de brand van 5 november. Tot op heden zijn vanuit de huisartsen in totaal tien meldingen ontvangen; uit het ziekenhuis zijn geen meldingen ontvangen.
Is duidelijk welke schadelijke stoffen er zijn vrijgekomen? Zo ja, welke? Zo nee, wordt hier specifiek onderzoek naar gedaan?
Op verzoek van het Openbaar Lichaam Bonaire heeft het RIVM van 13–17 november op verschillende plekken rond de afvalstortplaats van Selibon, locatie Lagun, onderzoek gedaan om meer duidelijkheid te krijgen over schadelijke stoffen die mogelijk in de omgeving terecht zijn gekomen na de brand. Het RIVM heeft hiervoor stof opgeveegd en heeft monsters genomen van de bodem en vegetatie. De monsters worden de komende weken in Nederland geanalyseerd op de aanwezigheid van PAK (Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen), dioxine en zware metalen. Het RIVM richt zich in het onderzoek op stoffen die in het algemeen bij (afval)branden vrijkomen.
Op het moment van beantwoorden van deze vragen waren de resultaten van dit onderzoek nog niet bekend.
Zijn er onderzoeken gedaan naar de gezondheid van omwonenden en werknemers van de afvalverwerker Selibon? Zo nee, bent u bereid dit op korte termijn alsnog te doen?
Naast de monitoring van burgers (zie vraag 4) is na de branden van 5 november via een bijstandsverlening hulp gevraagd aan MOD van RIVM. Zie verder vraag 5
Wat zijn de gevolgen voor de leefomgeving en de natuur?
Over effect van de branden op natuur is geen specifieke informatie bekend. Over de leefomgeving/ luchtkwaliteit verwijs ik naar vraag 3.
Klopt het dat de lokale autoriteiten pas uren nadat omwonenden alarm sloegen opriepen tot evacuatie? Zo ja, wat was hiervan de precieze reden?
Rond 19.55 kwam er een melding van brand binnen bij de meldkamer. Hierop volgend zijn de brandweer en politie gelijk ter plekke gegaan. Toen de omvang van de brand duidelijk werd, is de politie begonnen met het evacueren van de omwonenden.
Om 20.45 is door de brandweer een zogeheten Commando Plaats Incident (CoPI) bijeengeroepen voor een gecoördineerde, multidisciplinaire inzet.
Inmiddels hadden medewerkers van Bevolkingszorg, via een Facebook post kennisgenomen van de brand. Het gaat om een kleine gemeenschap waarbij een van de bewoners een beeld op facebook zette. Onverwijld werd door de zogeheten Emergency Support Function 7 (ESF 7), verantwoordelijk voor Evacuatie en Opvang, daarop gereageerd en proactief, in samenwerking met andere instanties, een tijdelijk verzamelpunt opgezet (buurtcentrum).
De bewoners werden verzocht om zich bij het verzamelpunt te melden en de aanpak van brandweer af te wachten. Kort daarna, tussen 1 à 2 uur, werd het voor iedereen duidelijk dat de brandweer de brand niet kon meteen kon blussen. Op dat moment werd aan eenieder doorgegeven dat zij de optie hadden om in tijdelijke opvang te gaan.
Zijn omwonenden op tijd geëvacueerd en geïnformeerd over de risico’s van de situatie? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Meteen bij het openingsbericht bij het verzamelpunt werd doorgegeven dat deze brand anders is dan de overige keren, gezien hier sprake was van brandend plastic. Dit werd mondeling doorgegeven en men werd verzocht om dit te verspreiden.
Inmiddels was in het CoPI besloten dat voor de bewoners onderdak geregeld moest worden in een hotel. Dit is gelijk opgepakt door de bovengenoemde ESF groep Evacuatie en Opvang. Zij zijn ook continu het aanspreekpunt geweest voor de geëvacueerden en de buurtstichting.
Bent u bekend met het inspectierapport van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) naar de afvalverwerker Selibon op Bonaire dat op 21 oktober aan het openbaar lichaam is overhandigd? Kan dit rapport met de Kamer worden gedeeld? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit zal met de Kamer worden gedeeld tezamen met mijn reactie op het verzoek van de vaste commissie voor Koninkrijksrelaties om de Kamer te informeren over de situatie bij Selibon en het feit dat de waarnemend (Wnd.) Rijksvertegenwoordiger het voornemen heeft om tijdelijk de vergunningverlening, het toezicht en de handhaving over te nemen van het openbaar lichaam Bonaire.
Bent u tevens bekend met het nieuwsbericht van de ILT over dit rapport?
Ja.
Kunt u nader specifiëren en kwantificeren wat de risico’s voor lucht, bodem, grondwater en brand zijn, die de ILT constateert?
ILT heeft in haar inspectierapport «Vergunningverlening, toezicht en handhaving bij Selibon Lagun» geconstateerd dat de tekortkomingen in het VTH-proces op het eiland leiden tot aanzienlijke milieurisico’s en tot mogelijke risico’s voor de volksgezondheid. Uit metingen van Wageningen UR is gebleken dat het zeewater en het sediment in de baai van Lagun ernstig is verontreinigd. De resultaten van een onderzoek uit 2023 aan de emissies van de verbrandingsinstallatie en van het onderzoek van het RIVM zullen zo spoedig mogelijk beschikbaar worden gesteld.
Kunt u specificeren hoe groot de vervuiling in de baai Lagun vlakbij Selibon is, met onder meer zware metalen?
De onlangs verschenen beleidssamenvatting van een onderzoek, uitgevoerd door Wageningen Marine Research (WMR) in opdracht van het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, over chemische vervuiling van de zee rond Bonaire beschrijft «alarmerende niveaus» van verontreinigende stoffen. Het is van deze stoffen bekend dat ze schadelijk zijn voor de onderwaternatuur. Zo wordt er specifiek genoemd dat de gemeten concentraties cadmium, kobalt, zink en koper wetenschappelijke grenswaardes voor zeegras en zeeschildpadden overschrijden. De beleidssamenvatting bevat geen concrete waardes van vervuiling waardoor het momenteel niet vast te stellen is hoe groot de vervuiling in de baai Lagun precies is. De beleidssamenvatting is een voorloper op een uitgebreider onderzoeksrapport met meer gedetailleerde informatie, dat waarschijnlijk begin 2025 zal verschijnen. In dit uitgebreidere onderzoeksrapport zal WMR naar verwachting specificeren hoe groot de vervuiling in de baai Lagun is.
Deelt u de mening dat voorkomen moet worden dat zware metalen in het grondwater en de zee terechtkomen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel deze mening. Daarom is het kabinet in 2020 gekomen met het Natuur- en Milieubeleidsplan Caribisch Nederland (NMBP) 2020–2030 om de rijke natuur van Caribisch Nederland te behouden, beschermen en op duurzame wijze te benutten. Het NMBP stelt dat, onder andere, vervuiling door chemicaliën en het ongecontroleerd stromen van water van land naar zee een negatieve impact kan hebben op de natuur en het milieu. In het NMBP wordt daarom ingezet op het tegengaan van verontreiniging vanuit stortplaatsen. Ook wordt gekeken naar het tegengaan van erosie en het stromen van water van land naar zee.
Tegelijkertijd wordt gewerkt aan het monitoren van de Caribische Zee om de waterkwaliteit en vervuiling beter in beeld te krijgen. Zo zijn op Bonaire dit jaar peilbuizen geplaatst om de kwaliteit van het grondwater te meten en zijn er sensoren aan steigers en op een boei geplaatst voor monitoring van de zeewaterkwaliteit. De bedoeling is met een inspanning over meerdere jaren een structureel beeld te ontwikkelen van de zeewaterkwaliteit om op basis daarvan de juiste beleidsmaatregelen te kunnen treffen.
Wat zijn de noodoplossingen en de structurele verbeteringen waaraan gewerkt wordt?
Op dit moment dient de hoogste prioriteit te worden gegeven aan het afvoeren van het biomedisch afval en het beveiligen van het terrein.
Op 15 november 2024 heeft de waarnemend Rijksvertegenwoordiger besloten om indeplaats te treden van het bestuurscollege en daarmee te voorzien in een aantal beslissingen op het gebied van vergunningverlening, toezicht-, en handhaving (VTH) bij Selibon/Lagun waaronder in elke geval thans:
Het gaat specifiek om een aantal overtredingen van een vergunning en deze dienen voor 15 december te worden beëindigd.
Om structurele verbeteringen waaronder het stoppen van de ondergronds voortsmeulende branden te realiseren is een nauwe samenwerking tussen het Rijk, het Openbaar Lichaam Bonaire (OLB) en het bedrijf Selibon noodzakelijk.
Met de vaststelling van het Natuur- en milieubeleidsplan 2020–2030 (NMBP) hebben alle partijen onder meer afgesproken in 2030 een volledig einde aan storten van afval in Caribisch Nederland te realiseren. Dit betekent dat op stortplaats Lagun voorzieningen dienen te worden getroffen om de stortplaats te isoleren, te beheersen en te controleren, dat wordt gewaarborgd dat de stortplaats weinig tot geen nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt en dat een milieuvergunning is verleend waarin deze doelen zijn vastgelegd en uitgewerkt en de naleving hiervan wordt geborgd.
Om dit te bereiken zal het bestuurscollege van Bonaire binnen een afvalbeheerprogramma moeten bepalen hoe in de toekomst met afvalstromen moet worden omgegaan als niet meer gestort kan worden. Mijn ministerie heeft aangeboden de sedert 2016 gegeven ondersteuning van het afvalprogramma voort te zetten indien aan alle voorwaarden wordt voldaan.
Wat is er sinds de vorige brand – een aantal maanden geleden – concreet gebeurd om de situatie te verbeteren?
De ILT heeft op 22 juli 2024 een eerste inspectierapport bekendgemaakt over de wijze waarop het bestuurscollege invulling gaf aan de uitvoering van het IAB BES. Deze inspectie is gevolgd door een tweede inspectie in augustus 2024, specifiek gericht op de VTH-situatie bij Selibon/Lagun op Bonaire.
In deze rapporten wordt geconcludeerd dat op de locatie Selibon/Lagun op het terrein van VTH ernstige tekortkomingen zijn, met consequenties voor natuur en milieu. Tevens is er sprake van toenemende risico´s voor het milieu (o.a. door luchtemissies, bodem-, grondwaterverontreiniging en brand). Daarnaast zijn er indicaties van risico’s voor de volksgezondheid en voor de flora en fauna in de directe omgeving van de stortplaats en het afvalcentrum.
De rapporten van de ILT verwijzen ook naar onderzoek (uitgevoerd in het kader van het NMBP) naar chemische vervuiling van de zee rond Bonaire waarin gesproken wordt van «alarmerende niveaus» van verontreinigende stoffen, waarvan bekend is dat ze schadelijk zijn voor koraal-ecosystemen. Uw Kamer is geïnformeerd over dit onderzoek en deze is behandeld in het WGO Water van 18 november 2024.
De ILT is van mening dat geconcludeerd kan worden dat er sprake is van taakverwaarlozing door het bestuurscollege. Daarbij weegt zij mee dat er duidelijke signalen zijn met betrekking tot risico´s voor het milieu. Daarnaast zijn er indicaties van risico’s voor de volksgezondheid en voor de flora en fauna. Het bestuurscollege heeft nagelaten deze signalen serieus te nemen en invulling te geven aan haar verantwoordelijkheid.
Dit heeft geleid tot een besluit van de waarnemend Rijksvertegenwoordiger (op 15 november 2024) om indeplaats te treden van het bestuurscollege en daarmee te voorzien in een aantal beslissingen op het gebied van vergunningverlening, toezicht-, en handhaving (VTH) bij Selibon/Lagun. Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op vraag 15.
Bent u bereid opdracht te verstrekken aan een derde partij om een project voor te bereiden en uit te voeren en financiële middelen hiervoor beschikbaar te stellen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb in 2022 opdracht verleend aan N.V. Afvalzorg Holding om advies te geven over de volgende hoofdonderwerpen:
De resultaten van dit onderzoek heb ik aangeboden aan het bestuurscollege met het verzoek naar aanleiding hiervan te besluiten te nemen binnen het lopende afvalbeheerprogramma «Afvalbeheer op Maat (AoM)» waarvoor financiering is toegezegd. Ik heb moeten vaststellen dat vanaf begin 2023 het afvalprogramma van Bonaire feitelijk stil is komen te vallen door een gebrek aan sturing vanuit het Openbaar Lichaam. Ik heb vernomen dat het huidige bestuurscollege de intentie heeft een afvalbeheervisie te ontwikkelen en een nieuw afvalprogramma op te zetten. Hierover heb ik aangegeven dat ik bereid ben om gelijktijdig met de aanpak van de huidige tekortkomingen bij Selibon op de locatie Lagun met het stilgevallen programma AoM een doorstart te maken indien aan alle voorwaarden daaromheen wordt voldaan.
Is het correct dat Selibon niet over de vereiste hindervergunning/vergunning Wet vrom BES beschikt? Zo nee, hoe zit het dan wel?
Selibon beschikt over een Hindervergunning van 19 december 2018 waarmee slechts een beperkt deel van de activiteiten is vergund. De stortplaats, de tanks voor de opslag van afgewerkte olie, het depot voor klein chemisch afval, de glas crusher, de slob-faciliteit en de destillatie-installatie zijn niet vergund.
Op 1 april 2024 is de hinderverordening vervallen door de inwerkingtreding van het Inrichtingen en activiteitenbesluit BES (IAB BES). De stortplaats is in onderdeel 21.4 van het IAB BES aangewezen als een type 3 (vergunningplichtige) inrichting.
Wat zijn de juridische gevolgen van het feit dat Selibon niet over de vereiste vergunningen beschikt?
Hiermee is de inrichting deels illegaal inwerking. Het bestuurscollege van Bonaire heeft een aantal sanctiemogelijkheden tot haar beschikking om de illegale situatie te beëindigen maar onderneemt echter geen gerichte acties om alle activiteiten op deze locatie vergund te krijgen. Deze situatie heeft mede bijgedragen aan de conclusie van de waarnemend Rijksvertegenwoordiger dat er sprake is van taakverwaarlozing door het bestuurscollege en aan zijn besluit van 15 november 2024 om indeplaats te treden van het bestuurscollege bij de inzet van een aantal VTH bevoegdheden.
Klopt het dat er steeds meer containers, die in slechte staat verkeren, met asbest en biomedisch afval op het terrein staan en dat deze nu ook in brand dreigen te gaan?
Het klopt dat er steeds meer containers op het terrein staan en dat meerdere containers in slechte staat verkeren. Daarom dient het terrein zo snel mogelijk beveiligd te worden.
Wat zijn de risico’s voor de gezondheid van omwonenden en de leefomgeving, als dit afval ook in de brand vliegt of als dit afval weglekt naar de bodem of oppervlaktewater?
Ter verduidelijking, bij de brand op 5 november is géén biomedisch of asbestmateriaal in brand gegaan. Deze beantwoording gaat dus om een mogelijke situatie die er nog niet is.
Voor het geval asbesthoudend materiaal door een brand kapotgaat, kunnen asbestvezels vrijkomen. De asbestvezels worden met de rookpluim meegevoerd. Het gezondheidsrisico is verwaarloosbaar als omwonenden op een dag bij zo’n brand asbestvezels inademen. Eventuele brokresten op straat kunnen mogelijk ook asbest bevatten. Zolang deze resten niet verbrokkelen en direct worden verwijderd en afgevoerd volgens de geldende normen, kunnen ze geen kwaad. Voor iedere brand geldt dat blootstelling aan de rook en roetdeeltjes zo veel mogelijk voorkomen moet worden.
Verder is het biomedisch afval opgeslagen in meerdere containers. Het afval wordt bij Selibon aangeleverd in al afgesloten verpakkingen, plastic (naalden) containers etc.
Kunt u zorgen dat de containers met biomedisch afval en asbest zo spoedig mogelijk verwijderd worden en op een veilige wijze verwerkt? Zo nee, waarom niet?
Het verantwoord afvoeren en op milieutechnisch verantwoorde wijze laten verwerken van het biomedisch afval wordt de afgelopen maanden al voorbereid. Er wordt een plan van aanpak gemaakt voor het overzetten van het biomedisch afval naar koelcontainers ten behoeve van het maritieme transport. Er zijn gesprekken gaande met Aruba om het afval daar te laten verwerken. Deze voorbereiding en uitvoering is nu onderdeel van de scope van de waarnemend Rijksvertegenwoordiger die daarin indeplaats is getreden van het bestuurscollege en de uitvoering heeft ondergebracht bij ILT. Daarbij zal samenwerking worden gezocht met Selibon, met het ambtelijk apparaat van het Openbaar Lichaam en de specialisten van het Ministerie van I&W en Afvalzorg, Rijkswaterstaat en ILT.
Voor wat betreft asbest wordt in elk geval de komende 3 maanden al het tijdelijk in containers opgeslagen asbest gecontroleerd en waar nodig opnieuw veilig en volgens de Europese voorschriften verpakt en opnieuw in afgesloten zeecontainers opgeslagen. Dit is een tijdelijke situatie omdat het asbest een permanente opslag moet krijgen als onderdeel van de nieuw in te richten stortcompartimenten die de komende jaren worden opgebouwd. Dit is een werkwijze die wij ook hier in Nederland toepassen. Dit is onderdeel van de scope van de indeplaatsstelling van de waarnemend Rijksvertegenwoordiger en zal daarmee door het Rijk worden gecontroleerd en gecoördineerd.
Wat gaat u doen om de risicovolle situatie bij Lagun te beëindigen en nieuwe brand te voorkomen?
Zie mijn antwoord op vraag 15.
Kunt u uitzoeken of het mogelijk is het afval van Bonaire te verschepen naar een veilige verwerker, totdat Bonaire beschikt over een veilige afvalverwerker?
Dit is al het geval voor verschillende afvalstromen voor recycling, voor verwerking is het al sinds 2020 zo dat de afgewerkte olie van Bonaire naar Curaçao gaat ter verwerking en gebruik en zoals hierboven bij vraag 22 is beschreven wordt dit nu ook onderzocht voor biomedisch afval. Het bestuurscollege heeft aangegeven dat de afvoer van restafval een oplossing is die meegenomen zal worden zoals als onderdeel van de nieuwe afvalprogramma dat momenteel wordt opgesteld.
Wordt er in Bonaire toegewerkt naar het beëindigen van afvalstort, gezien de noodzaak om toe te werken naar een circulaire economie en afvalstort de laagste vorm van afvalverwerking is?
Met de vaststelling van het Natuur- en milieubeleidsplan 2020–2030 (NMBP) hebben alle partijen onder meer afgesproken in 2030 een volledig einde aan storten van afval in Caribisch Nederland te realiseren. Vooruitlopend hierop heb ik reeds in 2022 opdracht verleend aan N.V. Afvalzorg Holding om advies te geven over het bepalen van de restcapaciteit, sluiting & herontwikkeling van de stortplaats. Afvalzorg heeft hierover het volgende geadviseerd:
Omdat een stortplaats een essentieel onderdeel vormt van een duurzaam afvalmanagement systeem dient op Bonaire ook in de toekomst stortcapaciteit beschikbaar te zijn voor afvalstromen die niet op andere wijze verwerkt kunnen worden en als achtervang bij falen van andere afvalverwerkingsopties.
Voor stortplaats Lagun heeft Afvalzorg daarom onderzocht of en hoeveel restcapaciteit er nog beschikbaar is en waar er mogelijkheden liggen tot het creëren van extra stortcapaciteit. Uitgaande van de huidige afvalhoeveelheden, kan op dit terreindeel nog tot 2026 afval worden gestort. Dit biedt de mogelijkheid om in de tussentijd de stortcapaciteit op de locatie verder uit te breiden. Aan de zuidzijde van de bestaande stortheuvel is een terreindeel van circa 2 hectare dat nog binnen de terreingrens van de stortlocatie valt. Hier kan mogelijk een uitbreiding van de stortheuvel worden gerealiseerd. Deze uitbreiding aan de zuidzijde kan een stortcapaciteit opleveren voor 13 tot 18 jaar afvalverwerking.
De haalbaarheid en wenselijkheid van een dergelijke uitbreiding zal bepaald moeten worden in het kader van een afvalbeheerprogramma. Het bestuurscollege heeft aangegeven dat als onderdeel van een afvalvisie zal worden gekeken naar de mogelijkheden om de hoeveelheid afval dat het eiland op komt te verminderen, naar het verkleinen van de restafvalstroom door in te zetten op preventie, hergebruik en het verwerken tot grondstoffen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden voor het tweeminutendebat VWS Caribisch Nederland?
Vanwege afstemming met betrokken partijen is beantwoording voor het tweeminutendebat VWS Caribisch Nederland op 11 december 2024 niet mogelijk gebleken.
Het bericht 'Amber (27) is hersteld maar ‘woont’ al maanden noodgedwongen in het ziekenhuis: ‘Erger dan dit kan het niet worden’' |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Amber (27) is hersteld maar «woont» al maanden noodgedwongen in het ziekenhuis: «Erger dan dit kan het niet worden»»?1
Uit direct contact met mevrouw Meijn blijkt dat zij inmiddels ontslagen is uit het ziekenhuis en een eigen woning toegewezen heeft gekregen. Wel vind ik het spijtig om te moeten vernemen dat het niet was gelukt om op korte termijn een passende woonplek met de juiste zorg en ondersteuning voor mevrouw Meijn te vinden en dat zij daardoor genoodzaakt was langer in het ziekenhuis te verblijven dan haar medische situatie vereiste.
Hoe vaak komt het voor dat mensen langer in het ziekenhuis moeten blijven, omdat er geen passende woonplek met de juiste zorg kan worden gevonden?
Hier zijn geen exacte cijfers over bekend. Wel is bekend dat mensen soms langer in het ziekenhuis moeten verblijven, niet omdat hun medische situatie dat vereist, maar omdat er geen geschikte woonplek of zorgvoorziening voor hen beschikbaar is. Het is echter moeilijk om precies aan te geven hoe vaak dit gebeurt, omdat de cijfers kunnen variëren afhankelijk van regio's, het type zorg en de betrokken zorginstellingen.
Hoe kan het dat de zorg in het ziekenhuis op dit moment niet meer vergoed wordt door de zorgverzekeraar, terwijl er nog geen alternatief is gevonden?
Zorgverzekeraars kunnen om diverse redenen stoppen met het vergoeden van zorg in een ziekenhuis. Dit kan zelfs als er nog geen direct alternatief is gevonden voor de zorg die daar wordt geboden. Zo stopt een zorgverzekeraar meestal met het vergoeden van zorg in een ziekenhuis wanneer de patiënt medisch hersteld is verklaard, omdat de zorg dan niet meer als noodzakelijke of acute medische behandeling wordt beschouwd. Zorgverzekeraars hebben verschillende polisvoorwaarden waarin is vastgelegd welke zorg wel of niet wordt vergoed, inclusief de duur van ziekenhuisopname. Zodra iemand medisch hersteld is en er dus vervolgzorg of nazorg nodig is, kan deze zorg dus buiten de dekking van de zorgverzekering vallen.
Wie is er verantwoordelijk om ervoor te zorgen dat iemand in deze situatie een passende woonplek met de juiste zorg krijgt? Hoe komt het dat dit nu niet duidelijk lijkt te zijn?
De verantwoordelijkheid voor het zorgen voor een passende woonplek met de juiste zorg is verdeeld over verschillende instanties, afhankelijk van de situatie en zorgvraag van de persoon in kwestie. In deze casus wenste mevrouw Meijn een aangepaste woning met de juiste ondersteuning en zorg. Aangezien zij geen indicatie heeft voor de Wet langdurige zorg (Wlz), was de gemeente verantwoordelijk voor het zorgdragen voor een passende woonplek en toegang tot de juiste zorg, ondersteuning en voorzieningen die haar in staat stelt om zelfstandig te wonen. Gemeenten moeten maatwerk leveren door te kijken naar de specifieke situatie van het individu en passende zorg en ondersteuning op maat aan te bieden. Hierbij werken gemeenten met diverse partijen samen. Omdat de verantwoordelijkheden in dit proces vaak met elkaar overlappen, is een goede afstemming tussen gemeente, zorginstellingen, zorgverzekeraars, woningcorporatie of andere verhuurder en andere betrokkenen nodig om te voorkomen dat iemand onnodig lang moet wachten op een passende woonplek met de juiste zorg.
Is er een verband tussen de bezuinigingen op de langdurige zorg en de gemeenten, en het feit dat het zo lastig is om in deze situatie een passende woonplek met de juiste zorg te kunnen vinden?
Gemeenten kijken vanwege schaarste aan personeel en middelen kritisch naar welke vormen van ondersteuning en welke aanpassingen van de woning noodzakelijk zijn. Het gebrek aan betaalbare woonruimte vormt een knelpunt bij het vinden van een passende woonplek met de juiste zorg voor mensen met een (gecombineerde) zorgvraag zoals in het geval van mevrouw Meijn.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat mensen in dit soort situaties wel toegang krijgen tot een passende woonplek met de juiste zorg?
Met het wetsvoorstel versterking regie volkshuisvesting zet het kabinet in op voldoende betaalbare woningen voor alle aandachtsgroepen met een evenwichtige verdeling over gemeenten en met de juiste zorg, ondersteuning en begeleiding. Dit wetsvoorstel geeft het Rijk, provincies en gemeenten de wettelijke instrumenten te sturen op hoeveel, waar en voor wie er wordt gebouwd, dat er sneller kan worden gebouwd en dat de meest kwetsbare groepen mensen met urgentie een woning krijgen. Het wetsvoorstel regelt verder dat gemeenten in het Wmo-beleidsplan aandacht moeten besteden aan de zorg- en ondersteuningsbehoefte bij de huisvesting van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen aandachtsgroepen. Onder die aangewezen aandachtsgroepen vallen ook de medisch urgenten en mensen met een ernstige chronische beperking.
Door deze maatregelen wordt ervoor gezorgd dat mensen in dit soort situaties sneller geholpen worden aan een passende woonplek met de juiste zorg. Het wetsvoorstel is begin maart van dit jaar naar uw Kamer gezonden.
De onmiddellijke vacaturestop vanwege miljoenenbezuinigingen en concurrentie van zelfstandige behandelklinieken bij het OLVG |
|
René Claassen (PVV) |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Onmiddellijke vacaturestop bij OLVG vanwege miljoenenbezuinigingen»?1
Ja.
Herkent u de situatie die in het artikel wordt geschetst? Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Ik herken het beeld in het artikel dat het OLVG, maar ook andere zorgorganisaties, kampen met personeelstekorten. Dit is het grootste probleem in zorg en welzijn. Ook de vraag naar verpleegkundigen is groot. Met de inzet uit het regeerprogramma doe ik er alles aan wat in mijn macht ligt om een onbeheersbaar arbeidsmarkttekort af te wenden. Mijn grootste prioriteit is de aanpak om de administratieve lasten voor medewerkers te halveren naar maximaal 20% van de werktijd. Ook wil ik stimuleren dat medewerkers op de juiste manier wordt ingezet, waarbij de minste inzet van medewerkers het uitgangspunt moet worden. Innovaties die de inzet van medewerkers verminderen, en tegelijk de belasting voor de patiënt of cliënt doen afnemen, dragen hieraan bij. Tot slot zet ik in op het vergroten van vakmanschap en werkplezier, zodat medewerkers zich kunnen ontwikkelen en graag in de zorg willen en blijven. Ik werk hiervoor samen met het veld een leidraad uit die werkgevers handvatten biedt om de in-en doorstroom van professionals te bevorderen, en de uitstroom te beperken. Het is daarnaast aan ziekenhuizen zelf om te bepalen hoe zij hun bedrijfsvoering inrichten en welke vacatures zij open stellen.
Hoe reflecteert u op de uitspraak in het artikel «dat er veel concurrentie van zelfstandige behandelklinieken is»?
Zelfstandige behandel centra (zbc’s) leveren een bijdrage aan het verminderen van wachtlijsten voor eenvoudigere, zogeheten laagcomplexe ingrepen. Zbc’s zijn daarmee een aanvulling op de zorg die in ziekenhuizen wordt geleverd. Maar het is niet de bedoeling dat de ene partij voor het leveren van zorg een gunstiger uitgangspositie heeft dan de andere. Dat vraagt een goede balans tussen universitair medische centra, topklinische ziekenhuizen, stads- en streekziekenhuizen en zbc’s in een gelijk speelveld. Hier zet ik de komende periode op in met afspraken in het aanvullend Zorg- en Welzijnsakkoord.
Het jaarlijks onderzoek van BDO Accountants & Adviseurs concludeert dat een toenemend aantal ziekenhuizen financiële problemen heeft, kunt u aangeven wat hiervan de invloed van zelfstandige behandelklinieken is? Zo nee, waarom niet?2
Ik beschik niet over cijfers die inzicht geven in de invloed van zbc’s op de financiële resultaten van ziekenhuizen. De financiële situatie van ziekenhuizen wordt door verschillende factoren bepaald. In iedere zorgsector zijn op dit moment algemene factoren van invloed op de instellingsresultaten, zoals personeelsschaarste en algemene toename van kosten. In deze context zijn positieve cijfers niet altijd te verwachten. Daarnaast zijn, zoals in alle zorgsectoren, ook bij de ziekenhuizen, verschillen tussen instellingen van invloed op de resultaten. Het is daarom aan aanbieders om op basis van een regionale visie op de inrichting van het zorglandschap de bedrijfsvoering van de zorgorganisatie toekomstbestendig in te richten, en aan verzekeraars en aanbieders om in het verlengde daarvan passende contractafspraken te maken. Ik sta voor een evenwichtig zorglandschap, waarin grote ziekenhuizen, kleine ziekenhuizen en zbc’s elkaar versterken en samenwerken, waarin dus expliciet plek is voor meerdere soorten aanbieders van medisch specialistische zorg, naast en met elkaar. Ik wil met zorgverzekeraars en zorgaanbieders afspraken maken om te komen tot een evenwichtig zorglandschap, waarbij gelijkwaardigere toegang tot zorg dichtbij huis voor patiënten een uitgangspunt is.
Deelt u de mening dat een toenemend aantal zelfstandig behandelklinieken, een negatief effect heeft op de arbeidsmarkt binnen de reguliere eerste- en tweedelijnszorg? Zo nee, waarom niet?
Het geluid dat zbc’s in dezelfde vijver van personeel vissen als de ziekenhuizen, is mij bekend en komt vaker naar voren. Ik beschik echter niet over specifieke data in dit kader. Van ZKN, de branchevereniging van klinieken in Nederland, heb ik begrepen dat pensioendata van PFZW waarover zij beschikking hebben, aantoont dat er een kleine uitstroom is van medewerkers van ziekenhuizen naar klinieken. En dat om die reden het toenemend aantal zbc’s op dit moment nog geen negatief effect heeft op de arbeidsmarkt binnen de reguliere eerste – en tweedelijnszorg. Ik ben voornemens om in het aanvullend Zorg- en Welzijnsakkoord afspraken te maken over een evenwichtig, toegankelijk en stuurbaar speelveld.
Kunt u de beantwoording van deze vragen voor het commissiedebat arbeidsmarktbeleid in de zorg, gepland op 19 december 2024, aan de Kamer sturen?
Ja.
Bent u bekend met de berichten over zware criminelen die de zorgsector binnendringen, zoals beschreven in de artikelen van RTL Nieuws en NRC?1 2
Ja.
Welke concrete stappen onderneemt u momenteel om te voorkomen dat zware criminelen toegang krijgen tot de zorgsector?
Er zijn verschillende stappen gezet om malafide zorgaanbieders beter te kunnen weren. Ten eerste is per 1 januari 2025 de Wet bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg (Wbsrz) in werking getreden. Hiermee wordt onder andere mogelijk gemaakt dat zorgverzekeraars, zorgkantoren en gemeenten elkaar voor frauderende zorgaanbieders, waaronder diens bestuurders en leidinggevenden, kunnen waarschuwen. Daarmee kan worden tegengaan dat zij hun activiteiten elders voortzetten of anderszins opnieuw beginnen.
Ten tweede is de doelgroep voor de vergunningplicht Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) per 1 januari 2025 uitgebreid. Dit betekent dat alle zorginstellingen die zorg verlenen op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) of Wet langdurig zorg (Wlz) moeten beschikken over een toelatingsvergunning. Ook de kleinere zorginstellingen met 10 of minder zorgverleners.
Ten derde zal begin 2025 het wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders (Wibz) aan de Tweede Kamer worden aangeboden. Met dit wetsvoorstel worden de weigerings- en intrekkingsgronden van een vergunning uitgebreid en kunnen zorgaanbieders waarvan niet aannemelijk is dat ze aan de voorwaarden voor het verlenen van goede en rechtsmatige zorg gaan voldoen, beter worden geweerd of gestopt.
Mede in dat kader wordt ook bezien welke van de interventies tot verbetering van screening van zorgaanbieders aan de voorkant, zoals die naar voren zijn gekomen tijdens de in september 2023 afgeronde pilot met zorgverzekeraar DSW, de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en het CIBG, eraan kunnen bijdragen het net verder te sluiten.
De voormalig Minister van OCW, heeft met de brief van 6 november 2024 mbo-instellingen verzocht om tot nader order voor een aantal opleidingscodes terughoudend te zijn met het in behandeling nemen van ervaringscertificaten (EVC) van EVC-aanbieders. Instellingen moeten er zeker van te zijn dat het EVC-ervaringscertificaat deugdelijk is onderbouwd. De examencommissies zijn gewezen op hun wettelijke taak om zorgvuldig om te gaan met het verlenen van vrijstellingen.3
Hoe werkt u samen met de verschillende zorginstellingen om de screening en beveiliging van personeel te verbeteren?
De screening van het personeel is de verantwoordelijkheid van de zorginstellingen. Deze instellingen hebben een vergewisplicht. Dat houdt in dat zorginstellingen zich ervan moeten vergewissen dat de wijze waarop zorgverleners in het verleden hebben gefunctioneerd, niet in de weg staat bij het verlenen van zorg nu. Indien het om een BIG-geregistreerde zorgverlener gaat, kan gekeken worden of de zorgverlener is ingeschreven in het BIG-register. Daarbij kan ook een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) worden verlangd van de (potentiële) werknemer. Bij de VOG-beoordeling wordt beoordeeld of het justitiële verleden van iemand een bezwaar vormt voor het vervullen van een specifieke taak of functie in de samenleving.
Hoe zorgt u ervoor dat informatie over criminele activiteiten binnen de zorgsector snel en effectief wordt gedeeld tussen zorginstellingen en opsporingsdiensten?
Zorginstellingen die een rechtspersoon (Besloten Vennootschap (B.V.), Naamloze Vennootschap (N.V.), stichtingen, verenigingen en coöperaties) zijn, vallen onder de Wet controle op rechtspersonen (Wcr). Bij belangrijke veranderingen binnen een rechtspersoon, bijvoorbeeld een oprichting of bestuurswisseling, screent Justis de rechtspersoon en het netwerk van ondernemingen en functionarissen rondom de rechtspersoon. Dit doorlopende toezicht gebeurt automatisch met risicoprofielen, gevolgd door nader onderzoek door een analist. Justis stelt een risicomelding op en stuurt deze vervolgens naar een toezichthoudende, handhavende en/of opsporingsinstantie die verantwoordelijk is voor het aanpakken van dit risico, bijvoorbeeld de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA), de Belastingdienst, FIOD, Politie of Openbaar Ministerie. De ontvanger kan bepalen of nader onderzoek of verscherpt toezicht nodig is of bepaalt welke interventie passend is. Voor de toevoeging van de NZa en de IGJ aan de kring van ontvangers van risicomeldingen wordt het Besluit controle op rechtspersonen (Bcr) aangepast. Dit besluit is voorgelegd voor consultatie.
Welke stappen worden er ondernomen om ervoor te zorgen dat criminele elementen die al in de zorgsector werkzaam zijn, snel worden geïdentificeerd en verwijderd?
Het bestrijden van zorgfraude en ondermijning in de zorg vraagt om een integrale aanpak. Een belangrijke voorwaarde voor een effectieve bestrijding van zorgfraude is fraudebestendige wet- en regelgeving. Er zijn verbeterde wettelijke kaders nodig om informatie-uitwisseling tussen ketenpartners mogelijk te maken. Verder is regelgeving essentieel die zorgaanbieders verplicht transparant te zijn over wie binnen een complexe organisatiestructuur daadwerkelijk zorg verleent. Complexe structuren – zoals bijvoorbeeld onder-aanneming -bemoeilijken controle, toezicht en strafrechtelijke opsporing van mogelijk malafide zorgaanbieders. In de Jaarbrief TIZ, die de Minister van VWS op 18 oktober 2024 aan uw Kamer heeft gestuurd, hebben de samenwerkingspartners in de Taskforce Integriteit Zorgfraude (TIZ)4 hierover een signaal afgegeven aan de Minister van VWS.5 Een inhoudelijke reactie van VWS op de jaarbrief TIZ volgt begin 2025.
De aanpak van ondermijning in de zorg (zorgcriminaliteit) vraagt ook om maatregelen voor een integere en weerbare economie en maatschappij. Conform de in eerder genoemde Kamerbrief aan uw Kamer gedane toezegging, wordt u op korte termijn nader geïnformeerd over vervolgacties. Daar wordt aan gewerkt op basis van een brede integrale benadering en in samenwerking met onder andere de betrokken ministeries, gemeenten, toezichthouders, opsporingsdiensten, zorgkantoren, opleiders en zorgverzekeraars. Het doel van de aanpak is om het zo onaantrekkelijk mogelijk te maken voor criminelen om nog in het zorgdomein actief te zijn en om de zorgsector weerbaarder te maken tegen criminelen.
Bent u bereid om wet- en regelgeving aan te passen om de screening en beveiliging in de zorgsector te versterken? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer hier concrete voorstellen voor verwachten?
Zoals ik bij vraag 2 heb aangegeven is per 1 januari 2025 de doelgroep voor de vergunningplicht Wtza uitgebreid. Ook trad op 1 januari 2025 de Wbsrz in werking. In het eerste kwartaal 2025 zal ik de Wibz aan de TK aanbieden.
Bent u bereid het onderzoek van politie midden-Nederland met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Het betreft een intern signaaldocument opgesteld door één politie-eenheid. Dit schetst dus geen representatief landelijk beeld zoals een fenomeenanalyse. Het document is daarnaast opgesteld voor interne opvolging en de informatie ziet daar dus ook specifiek op. Het signaaldocument is daarom niet geschikt om te delen met de Kamer.
Hoe werkt u samen met Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) om de controle van diploma's en certificaten te verbeteren en te intensiveren?
DUO beschikt over meer dan 10 miljoen diplomagegevens van diploma's die zijn behaald aan een door OCW erkende opleiding. Via Mijn diploma's kan de diplomahouder zelf gratis een digitaal uittreksel downloaden en dit overleggen aan een werkgever als deze om bewijs van een diploma of certificaat vraagt.6
DUO levert de volgende bijdrage om de controle van diploma's en certificaten te verbeteren en te intensiveren:
Wat doet u om malafide uitzendbureaus, die personeel leveren aan zorginstellingen, op te sporen en te sluiten?
De aanpak van malafide uitzendbureaus valt onder de beleidsportefeuille van de Minister van Sociale Zaken. De Tweede Kamer is geïnformeerd over de voortgang en planning van de aanpak die gericht is op het weren van malafide uitzendbureaus.7 Voor de screening van personeel, ook als zij via een uitzendbureau werkzaam worden voor zorginstellingen, is het mogelijk om de VOG aan te vragen. Zie ook mijn antwoord bij vraag 3.