Het bericht ‘slapeloze nachten voor hoogbegaafden nu het Leids initiatief voor educatie LIVE per 1 mei stopt’ |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Slapeloze nachten voor hoogbegaafden nu het Leids initiatief voor educatie LIVE per 1 mei stopt»?1
Ja.
Klopt het dat het samenwerkingsverband in die regio een taakstelling heeft met betrekking tot thuiszitters? Zo ja, welke taakstelling is dit precies?
Bij het Leids initiatief voor educatie (LIVE) zijn drie samenwerkingsverbanden betrokken: Passend Primair Onderwijs regio Leiden (PPO Leiden), Samenwerkingsverband Passend Onderwijs VO 2801 Leiden (VO Leiden) en Samenwerkingsverband Rijnstreek (PO Rijnstreek). SWV PPO Leiden heeft een herstelopdracht van de Inspectie van het Onderwijs (IvhO) voor structureel herstel van het dekkend netwerk per 1 augustus 2019. De samenwerkingsverbanden VO Leiden en PO Rijnstreek hebben geen herstelopdracht met betrekking tot thuiszitters vanwege ontbrekend aanbod.
Klopt het dat er leerlingen thuis komen te zitten omdat het project LIVE in Leiden gestopt is? Klopt het dat er voor deze kwetsbare groep kinderen geen alternatief voorhanden is? Zo ja, wat is de rol en taak van het betreffende samenwerkingsverband om deze kinderen onderwijs te bieden?
De financiering door de gemeente voor het initiatief LIVE is op 1 mei 2019 gestopt. In totaal gingen dertien leerlingen naar het initiatief LIVE, zeven leerlingen uit het primair onderwijs (PO) en zes leerlingen uit het voortgezet onderwijs (VO). In verband met de privacy kan ik niet ingaan op de individuele leerlingen, maar zal ik enkel in algemene termen de situatie bespreken. Voor de PO-leerlingen is een passend onderwijsaanbod gecreëerd dat m.i.v. 6 mei 2019 gereed is: «Over de grenzen». Dit is een voorziening voor leerlingen die binnen het regulier of speciaal onderwijs tussen wal en schip dreigen te vallen. Voor deze voorziening komen leerlingen in aanmerking met een (hoog)begaafde ontwikkeling en hoge gevoeligheid voor prikkels en die om verschillende redenen vastlopen in hun ontwikkeling. Het merendeel van de VO-leerlingen heeft eveneens een passend onderwijsaanbod ontvangen. Voor het resterende deel van de VO-leerlingen loopt een leerplichtvrijstellingsaanvraag 5 onder a of bestaat deze vrijstelling al.
Kunt u een overzicht geven van hoeveel soortgelijke initiatieven er landelijk zijn en hoeveel dergelijke initiatieven met sluiting bedreigd worden of gestopt zijn in de afgelopen vijf jaar? En kunt u tevens aangeven wat de reden van eventuele stopzetting is geweest?
Het initiatief LIVE is geen erkende onderwijsinstelling. De IvhO kan dan ook geen toezicht (of overzicht) uitoefenen op deze voorziening, en vergelijkbare initiatieven. De kwaliteit van het onderwijsaanbod is daarmee voor ouders en leerlingen ook niet gegarandeerd. Doordat deze initiatieven geen onderwijs zijn is het voor mij niet mogelijk om hiervan een overzicht te geven van en duiding te geven aan aantallen.
Kunt u aangeven wat de financiële reservepositie van het betreffende samenwerkingsverband is?
De financiële positie van de desbetreffende samenwerkingsverbanden is goed. De financiële positie van een samenwerkingsverband staat echter los van de bekostiging van een initiatief zoals LIVE, aangezien LIVE geen bekostigde stichting is en geen school in de zin van de onderwijswetgeving. Het is daarom niet toegestaan om als samenwerkingsverband onderwijsmiddelen over te hevelen aan LIVE.
Kunt u aangeven welke inzet de gemeente via bijvoorbeeld jeugdzorg geleverd heeft om te voorkomen dat deze kinderen thuis zouden komen te zitten?
De gemeente Leiden is vanaf het begin (voorjaar 2018) betrokken geweest. Eerder hebben ouders op basis van een persoonsgebonden budget (PGB) financiering ontvangen t.b.v. de hulp en ondersteuning van de leerling. Sinds november 2018 tot 1 mei 2019 heeft de gemeente Leiden vanuit eigen middelen het initiatief LIVE gesteund om tijdens de overbruggingsperiode de zorg en ondersteuning voor de leerlingen in te richten zodat de betrokken scholen een passend aanbod kunnen creëren voor de leerlingen die bij LIVE zitten. In nauw overleg met de betrokken schoolbesturen, samenwerkingsverbanden, Regionaal Bureau Leerplicht, ouders en de gemeente is gewerkt aan passende oplossingen. Uiteraard wordt er, indien nodig, aanvullend op het onderwijs ook jeugdhulp aangeboden. Dit kan per individu verschillen.
Kunt u aangeven wat de schade voor een kind is als het langdurig thuis zit? Kunt u tevens uitrekenen wat de kosten voor de maatschappij zijn voor een langdurig thuiszittend kind?
Voor een kind is het altijd schadelijk om geen passend onderwijs- en/of jeugdhulpaanbod te krijgen. Op het moment dat een kind of jongere vanwege het ontbreken van een passend aanbod niet naar school kan of geen hulp ontvangt, zal het vervolgperspectief ook lastiger zijn. Langdurig thuiszitten zonder uitzicht op aanbod, heeft daarmee voor de lange termijn voor zowel de jongere als de maatschappij gevolgen. Ik vind het zeer onwenselijk om leerlingen in euro’s uit te drukken en op die manier kinderen te kapitaliseren.
Deelt u de mening dat er zo spoedig mogelijk een zo passend mogelijk aanbod dient te komen voor deze leerlingen? Deelt u de mening dat het initiatief LIVE er voor zorgt dat deze leerlingen niet thuis komen te zitten en dat dit initiatief daarom moet blijven voortbestaan?
Ja, voor alle leerlingen is een onderwijsaanbod gedaan (zie vraag 3). Mochten ouders dit niet passend vinden staat voor hen de weg naar de Geschillencommissie Passend Onderwijs open.
Kunt u ons een update geven over de ontwikkelingen die gaande zijn omtrent het aanbod voor passend onderwijs voor hoogbegaafden nu Leiden ondersteuning krijgt van Gedragswerk en over het onderzoek van de inspectie naar deze casus?
Zie de informatie bij vraag 3.
De ondersteuning vanuit Stichting Gedragswerk is inmiddels gestopt. Bij het SWV VO Leiden heeft in het kader van LIVE een onderzoek door de IvhO plaatsgevonden. Het SWV heeft van de IvhO in het kader van hun dekkend netwerk geen herstelopdracht gekregen. Het onderzoek van de IvhO richt zich enerzijds op de rechtmatige besteding van middelen van de betrokken samenwerkingsverbanden. Dat onderzoek bevindt zich in de rapportagefase en wordt vóór de zomer openbaar gemaakt. Anderzijds houdt de IvhO toezicht op herstel van het dekkend netwerk van SWV PPO Leiden per 1 augustus 2019 (zie ook de informatie bij vraag 2). Tegelijkertijd monitort de IvhO de ontwikkeling m.b.t. een aanbod voor de leerlingen die wel bij een schoolbestuur staan ingeschreven, maar tot voor kort naar LIVE toe gingen.
Deelt u de mening dat het regeerakkoord met een intensivering van 15 miljoen euro per jaar voor onderwijs voor hoogbegaafde kinderen ruimte biedt om dit initiatief te ondersteunen?
Zie hiervoor mijn antwoord op uw eerder gestelde vraag2.
Bent u bereid om in overleg te gaan met het betreffende samenwerkingsverband en de gemeente om een oplossing te zoeken voor deze kinderen om te voorkomen dat ze langdurig thuis komen te zitten? Kunt u bijvoorbeeld het voorbeeld van Trimaran uit Alkmaar waar school, gemeenten en samenwerkingsverband samen een faciliteit bekostigen om te voorkomen dat hoogbegaafde kinderen thuis komen te zitten als mogelijke oplossing meenemen?
Wij hebben in de afgelopen periode veelvuldig contact gehad met de betrokken partijen.
Inmiddels zijn oplossingen beschikbaar voor deze leerlingen. Op dit moment is nader overleg ons inziens daarom niet nodig.
Het bericht ‘Wise persons' to scrutinize EU development finance’ |
|
Wybren van Haga (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Wise persons» to scrutinize EU development finance»?1
Ja.
Hoe beoordeelt het kabinet het mandaat van deze «High-Level Group of Wise Persons»?2
In haar Mededeling van 12 september 2018, met als titel «Naar een doeltreffendere financiële architectuur voor investeringen buiten de Europese Unie3 signaleerde de Europese Commissie dat het noodzakelijk zou zijn om de externe investeringsarchitectuur van de Europese Unie te versterken. Om mondiale uitdagingen – zoals armoedebestrijding, klimaatverandering, irreguliere migratie en demografische uitdagingen – aan te kunnen moet ontwikkelingsfinanciering in grotere mate gebruik gaan maken van een combinatie van verschillende financieringsbronnen, aldus de Europese Commissie. Publieke en private middelen moeten zo efficiënt mogelijk worden ingezet met het oog op een zo groot mogelijke impact en het behalen van de duurzame ontwikkelingsdoelen (SDG’s). In het BNC-fiche over deze Mededeling4 (Kamerstuk 22 112, nr. 2713) verwelkomt het kabinet de prioriteit die de Commissie geeft aan het versterken van de samenwerking en samenhang tussen bestaande initiatieven en instellingen, specifiek waar het gaat om garanties vanuit de EU. In de Mededeling werkt de Commissie echter geen scenario’s voor de langere termijn uit. De High Level Group of Wise Persons kijkt hier nadrukkelijk wel naar.
In het door de Raad vastgestelde mandaat5 is vastgelegd dat de High Level Group of Wise Persons onderzoek zal verrichten naar de rol van Europese instituties, zoals de Europese Commissie en de Europese Investeringsbank (EIB), in samenhang met de inzet van de (multilaterale) Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBRD), de bilaterale ontwikkelingsbanken, regionale ontwikkelingsbanken en de Wereldbank. De werkgroep zal een assessment maken van de huidige Europese financiële architectuur voor ontwikkeling en daarbij de vraag beantwoorden in hoeverre deze in staat is om de externe beleidsdoelen van de Unie te behalen, vooral op het gebied van ontwikkelingsimpact, effectiviteit, additionaliteit en value for money. Ook zal de werkgroep een analyse maken van de respectieve sterktes en zwaktes van de mandaten en instrumenten van betrokken actoren, inclusief risicomanagement, bestuur, aandeelhouderschap en incentive structuren van de EIB en de EBRD. Tenslotte zal de werkgroep ook kijken naar de strategieën van de EIB, EBRD en de Commissie om hun mandaten verder te ontwikkelen, o.a. op het gebied van het bevorderen van private sectorontwikkeling, inclusief in de minst ontwikkelde en fragiele staten.
In het licht van de hoger genoemde mondiale uitdagingen en de inzet ten behoeve van het behalen van de SDG’s vindt het kabinet het nuttig dat een groep experts, met diverse achtergronden en allen met een rijke relevante ervaring, zich buigt over de Europese financiële architectuur voor ontwikkeling en op basis daarvan met een advies komt.
In hoeverre verwacht u dat de conclusies van deze werkgroep invloed zullen hebben op de vormgeving van het Europees Ontwikkelingsfonds en de wijze waarop dit fonds zich zal verhouden tot het Meerjarig Financieel Kader 2021–2027?
Nederland vindt het belangrijk dat de aanbevelingen van de werkgroep kunnen worden meegenomen in de besluitvorming over de vormgeving van het European Fund for Sustainable Development Plus (EFSD+) onderdeel van het «Instrument voor Nabuurschap, Ontwikkeling en Internationale samenwerking» (NDICI) binnen het Meerjarig Financieel Kader 2021–20276. Het mandaat van de werkgroep heeft in beginsel geen betrekking op de vormgeving van de overige onderdelen van het instrument.
Deelt u de mening, zoals in het artikel verkondigd door een deskundige, dat de EU weliswaar meer investeert in ontwikkelingslanden dan de rest van de wereld tezamen, maar dat het systeem dermate gefragmenteerd en ongecoördineerd is dat de impact daar onder lijdt? Zo nee, waarom niet?
De lidstaten van de Europese Unie en de Commissie zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor ongeveer 57% van de ontwikkelingssamenwerking door alle OESO/DAC donoren. Dit geld wordt door de EU onder meer ingezet via multilaterale financiële instellingen zoals de Wereldbank of de Europese Investeringsbank en via nationale ontwikkelingsbanken zoals FMO. Deze instellingen behalen met de EU-middelen doorgaans goede resultaten en werken binnen bepaalde fondsen al in meer of mindere mate samen, bijvoorbeeld binnen het huidige European Fund for Sustainable Development en binnen de Westelijke Balkan Investeringsfaciliteit (WBIF). Zoals aangegeven in de hierboven genoemde Commissiemededeling is er echter ruimte voor verbetering. Het kabinet is van mening dat het goed is dat een High Level Group of Wise Persons hierover een advies uitbrengt. Door samenwerking tussen instellingen en lidstaten te verbeteren en optimaal gebruik te maken van de comparatieve voordelen en niches van nationale en internationale organisaties, kan de EU als geheel mogelijk meer impact behalen.
Deelt u de mening dat de rol die een land als China speelt in ontwikkelingslanden noopt tot het herijken van de wijze waarop ontwikkelingsfinanciering wordt vormgegeven?
Het kabinet vindt dat de EU zich rekenschap moet geven van de steeds actievere rol van China in ontwikkelingslanden in derde landen. Waar nodig zal de EU haar strategie en inzet daarop moeten aanpassen. Zoals aangegeven in de bilaterale China-strategie7 wil het kabinet in EU-kader toewerken naar een bewustere inzet van de comparatieve voordelen van Europa in onder andere Afrikaanse landen. De EU en Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsinzet zijn primair gericht op het behalen van de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG’s) en het aanpakken van de grondoorzaken van armoede en instabiliteit, als onderdeel van een breder geïntegreerd buitenlandbeleid. Het bereiken van ontwikkelingsimpact vormt hierbij een belangrijk leidend principe.
Het kabinet onderschrijft de constatering van de Europese Commissie in de EU Gezamenlijke Mededeling «EU-China: een strategische visie» van 12 maart 20198 dat de EU en China gedeelde belangen hebben in duurzame ontwikkeling en de 2030 Agenda. Dit schept mogelijkheden voor nauwere samenwerking binnen internationale instellingen, bijvoorbeeld bij het vergroten van duurzame connectiviteit. Het kabinet vindt met de Commissie dat China zijn betrokkenheid alsOfficial Development Assistance (ODA)-donor en partner in multilaterale fora zou moeten versterken. Nederland wil bestaande samenwerking met China, bijvoorbeeld in kiesgroepen, aangrijpen om de discussie aan te gaan over (een verschillende kijk op) voorwaarden voor financiering en standaarden. Te denken valt hierbij aan samenwerking binnen de European Bank for Reconstruction and Development (EBRD)-kiesgroep en de Inter-American Development Bank (IDB)-kiesgroep. Het Nederlandse aandeelhouderschap van de Asian Infrastructure Investment Bank (AIIB) biedt ook mogelijkheden voor deze discussie.
Deelt u tevens de mening dat middelen in het kader van ontwikkelingsfinanciering effectief en gecoördineerd moeten worden ingezet en dat er pas extra geld op tafel kan komen zodra dit aantoonbaar het geval is? Zo ja, is dit standpunt onderdeel van de Nederlandse onderhandelingsinzet?
Het kabinet deelt de mening dat middelen effectief en gecoördineerd ingezet dienen te worden. Het kabinet ziet ook dat met de middelen die door de EU worden ingezet bij de verschillende instellingen (zowel multilateraal als bilateraal) doorgaans goede resultaten worden behaald. Echter, door samenhang te vergroten kan mogelijk nog meer synergie en impact worden bereikt. Dit is onderdeel van de Nederlandse onderhandelingsinzet voor de inrichting van het «European Fund for Sustainable Development Plus» (EFSD+).
Bent u bereid de Kamer te informeren over de conclusies van de werkgroep, zodra zij deze heeft gepresenteerd? Bent u tevens bereid de Kamer op de hoogte te houden van de verdere behandeling?
Ja.
De oproep van burgemeesters meer te investeren in de handhavingscapaciteit van de Belastingdienst voor de aanpak van georganiseerde criminaliteit |
|
Michiel van Nispen (SP), Renske Leijten (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de oproep van burgemeesters dat de Belastingdienst door capaciteitsproblemen onvoldoende bijdrage kan leveren aan de bestrijding van georganiseerde criminaliteit?1
De burgemeesters hebben aandacht gevraagd voor een belangrijk vraagstuk. De Staatssecretaris van Financiën en ik hechten veel waarde aan de integrale aanpak van ondermijnende criminaliteit. We hebben te maken met een ernstige en diep in de samenleving gewortelde problematiek. De urgentie is dan ook hoog om hier krachtig tegen op te treden, met een coalitie van overheid, bedrijfsleven en maatschappij. Binnen het huidige meerjarige programma ter versterking van de aanpak van ondermijning is de focus gelegd op de illegale drugsindustrie en de bijbehorende criminele geldstromen. Voor de integrale aanpak van ondermijnende criminaliteit stelt de Belastingdienst een substantieel deel van de capaciteit ter beschikking, zowel in de samenwerkingsverbanden van het Landelijk Informatie en Expertise Centrum en de Regionale Informatie en Expertise Centra (LIEC/RIEC), als ook binnen de aanpak van de Landelijke Stuurgroep Interventieteams (LSI). De bijdrage van de Belastingdienst kan bestaan uit zowel de terbeschikkingstelling van fiscale informatie, als het uitvoeren van fiscale interventies zoals boekenonderzoeken en het toepassen van invorderingsmaatregelen (afpakken van vermogensbestanddelen). Ook het inbrengen van kennis en ervaring op het gebied van analyse en het traceren van geldstromen maken hier onderdeel van uit.
De Belastingdienst wordt gezien als belangrijke partner, wat ook blijkt uit de oproep van de burgemeesters. Dat burgemeesters een hogere inzet wenselijk achten begrijp ik vanuit hun rol en verantwoordelijkheid. De Belastingdienst is echter een landelijke organisatie met landelijke prioriteiten en maakt op landelijk en regionaal niveau een afweging ten aanzien van de eigen inzet op basis van o.a. het fiscale belang, het maatschappelijke belang en de beschikbare capaciteit. Binnen de beschikbare capaciteit deel ik uiteraard de mening dat een effectieve aanpak van crimineel geld gewenst is en daarbij is het van groot belang om in de samenwerking met gemeenten en het Openbaar Ministerie (OM) te komen tot een optimale capaciteitsinzet van het bestuursrechtelijke, strafrechtelijke en fiscale instrumentarium. Ik wijs in dit verband op de brieven aan uw Kamer van 28 november 20172 en 13 maart 20193 over het afpakken van crimineel vermogen.
Deelt u de mening dat het niet rechtvaardig is dat criminelen hun met misdaad verkregen geld maar al te vaak kunnen houden en zij zich hierdoor onaangetast kunnen wanen? Onderschrijft u het belang van het optreden als één overheid en de samenwerking tussen de verschillende overheden, met name waar het gaat om de bijdrage die de Belastingdienst kan leveren aan het bestrijden van georganiseerde criminaliteit en het terughalen van crimineel geld?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat misdaad niet mag lonen en een effectieve aanpak van crimineel geld, of dat nu strafrechtelijk of fiscaal is, hierbij cruciaal is? Zo ja, hoe kan het dan dat burgemeesters zich nu genoodzaakt voelen te waarschuwen voor de capaciteitsproblemen bij de Belastingdienst?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat u er concreet aan doen te voorkomen dat bij de Belastingdienst «een terugval dreigt van het aantal mensen dat kan worden ingezet» waardoor «de Belastingdienst zichtbaar aan kracht inboet als partner bij de ondermijning van criminaliteit» en dat dit «de aanpak behoorlijk in de wielen zal rijden»?2
De Belastingdienst stelt voor de integrale aanpak van ondermijnende criminaliteit een substantieel deel van de capaciteit ter beschikking: de landelijke bandbreedte voor de aanpak van fiscale fraude en de aanpak van ondermijnende criminaliteit (LIEC/RIEC) alsmede arbeid gerelateerde fraude (LSI) bedraagt 5–8% van de totale capaciteit van de directie Midden- en Kleinbedrijf. Dit is onafhankelijk van de capaciteitsinzet van andere dienstonderdelen, zoals de FIOD en de Douane.
In november jl. is uw Kamer geïnformeerd over de actuele stand van zaken ten aanzien van de versterking van de aanpak van ondermijning.5 Daarbij is ingegaan op de voorgenomen toedeling van de uit het Regeerakkoord beschikbaar gestelde extra middelen (waaronder het Ondermijningsfonds van eenmalig € 100 miljoen). De Belastingdienst heeft hiervoor een bestedingsvoorstel ingediend. Het beschikbare budget was niet toereikend om alle voorstellen (ten volle) te honoreren, daarom moesten scherpe keuzes worden gemaakt. Op advies van het Strategisch Beraad Ondermijning (SBO), dat onder onafhankelijk voorzitterschap staat van voormalig burgemeester Noordanus, heb ik ervoor gekozen om het ingediende bestedingsvoorstel van de Belastingdienst niet te honoreren. De Belastingdienst kan op dit moment niet altijd de gevraagde bijdrage leveren.
Wel is vanuit het structurele budget dat vanuit het regeerakkoord voor ondermijning beschikbaar is gesteld, aan de Belastingdienst een bedrag van € 1 miljoen voor 2019 en € 0,85 miljoen voor 2020 en verdere jaren toegekend. Dit bedrag wordt ingezet om de analysecapaciteit bij de Belastingdienst en bij de FIOD te versterken. Deze capaciteit wordt onder meer ingezet om vanuit de bij de Belastingdienst beschikbare data een bijdrage te leveren bij de totstandkoming van (landelijk en regionale) ondermijningsbeelden.
Daarnaast ben ik verheugd om te melden dat bij voorjaarsnota door het kabinet is besloten om meer middelen beschikbaar te stellen voor de integrale aanpak van ondermijnende criminaliteit door de Belastingdienst. Het kabinet intensiveert bij de Belastingdienst voor de aanpak van fraude, witwassen en ondermijning. Hiervoor wordt een bedrag van ca. € 1 mln. in 2019 oplopend tot structureel 29 mln. beschikbaar gesteld. Momenteel wordt gewerkt aan een nadere uitwerking en concrete toebedeling van capaciteit.
Erkent u dat een extra investering in dit soort regionale handhavingscapaciteit bij de Belastingdienst en het waarborgen van goede afstemming met onder andere de gemeenten en het openbaar ministerie zichzelf zeer waarschijnlijk terug zal verdienen?
Een goede afstemming tussen politie, gemeenten en OM – in LIEC/RIEC verband – is cruciaal voor een effectieve en efficiënte aanpak van ondermijnende criminaliteit. Het doel van het afpakken van crimineel vermogen is niet het terugverdienen van de investering. Daarbij is het onduidelijk in hoeverre een extra investering zal leiden tot extra inkomsten. Het afpakken van crimineel vermogen (waar de fiscale invordering deel van uitmaakt) is zeer complex en arbeidsintensief. Het kan soms jaren duren voordat uiteindelijk succesvol kan worden ingevorderd door het OM of de Belastingdienst.
Als de Belastingdienst wel aandacht heeft voor mensen die een paar euro teveel toeslag hebben ontvangen, en er wel ruimte is om deals (rulings) met grote bedrijven af te sluiten, maar in de praktijk niet voldoende capaciteit wordt vrijgemaakt om zware criminelen aan te pakken, wat zegt dit dan over de prioriteiten die de Belastingdienst stelt?
Zie antwoord vraag 4.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de Belastingdienst deze noodzakelijk bijdrage meer dan nu gaat leveren aan het aanpakken van georganiseerde criminaliteit, omdat misdaad nooit mag lonen?
Zie antwoord vraag 4.
Een tankstationhouder die af wil van zijn “wurgcontract” |
|
Cem Laçin (SP), Bart van Kent (SP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht van een franchisenemer van twee tankstations in Arnhem en Groesbeek die af wil van zijn «wurgcontract» met een oliemaatschappij?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja.
Indien er twijfel is over de kwalificatie van de arbeidsrelatie dan wel de status of over de redelijkheid en billijkheid van (gevolgen van) een (franchise)overeenkomst, dan kunnen partijen deze voorleggen aan de rechter die alle feiten en omstandigheden zal meewegen in het oordeel. Het is niet aan mij om hier een uitspraak over te doen.
Heeft u zicht op de inhoud van franchiseovereenkomsten die oliemaatschappijen sluiten met tankstationhouders? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Dit betreffen overeenkomsten tussen twee private partijen. Daarop heb ik dus geen zicht.
Aan welke voorwaarden dient een franchiseovereenkomst te voldoen zodat er daadwerkelijk sprake is van ondernemerschap in plaats van schijnzelfstandigheid?
Er gelden op dit moment voor franchiseovereenkomsten geen eisen, tussen partijen geldt volstrekte contractvrijheid.
Klopt het dat in veel overeenkomsten staat dat alle opbrengsten boven een bepaalde grens volledig naar de oliemaatschappij gaan? Zo ja, is hier volgens u sprake van ondernemerschap?
Ik ben niet op de hoogte van de inhoud van de overeenkomst die is gesloten tussen de pomphouder en de oliemaatschappij, niet in dit geval en ook niet in algemene zin. Los van de omstandigheden van dit geval staat het partijen vrij om onderling iedere verdeling van opbrengsten af te spreken die zij wenselijk achten.
Acht u het wenselijk dat een franchisenemer onder het minimumloon verdient omdat hij of zij beknot wordt door de met een oliemaatschappij gesloten overeenkomst?
Er heerst volledige contractsvrijheid tussen partijen voor het sluiten van een franchiseovereenkomst. Of er minimumloon verschuldigd is, is dus niet op voorhand te zeggen. Indien blijkt dat er een verplichting bestaat tot betaling van het wettelijk minimumloon zal hier gevolg aan moeten worden gegeven.
Acht u het wenselijk dat een franchisenemer grote schulden heeft bij een oliemaatschappij, zeker als er feitelijk sprake is van een werkgever/werknemer-relatie?
Ik heb geen inzicht in de onderhavige overeenkomst waardoor het niet mogelijk is om de aard van de schulden te beoordelen. In zijn algemeenheid is het aan partijen om de franchiseovereenkomst vorm te geven en dus te beoordelen of het nodig is om bepaalde investeringen te doen en te beslissen hoe deze investeringen bekostigd worden. Indien blijkt dat de kwalificatie van de relatie tussen partijen een werkgever/werknemer-relatie is, zullen alle feiten en omstandigheden moeten worden betrokken in de beoordeling ten aanzien van de wenselijkheid van de oorsprong van bepaalde schulden.
Heeft de Inspectie SZW ook het risico op deze mogelijke vorm van schijnzelfstandigheid bij franchisenemers in beeld? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Inspectie SZW houdt risicogericht toezicht op de naleving van de arbeidswetgeving, zoals de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, de Arbeidsomstandighedenwet. De Inspectie SZW is vooral daar actief waar de risico’s het grootst zijn. Met een programmatische aanpak streeft de Inspectie naar een zo groot mogelijk maatschappelijk effect. Schijnzelfstandigheid is geen zelfstandig beboetbaar feit, maar bij het toezicht op de arbeidswetgeving kan schijnzelfstandigheid onderdeel zijn van de overtreding. In de inspectiebrede risicoanalyse en de omgevingsanalyse van de Inspectie komen onderbetaling en uitbuiting bij franchisenemers overigens niet naar voren als risico’s. De Inspectie analyseert regelmatig of zich nieuwe risico’s voordoen die aanleiding geven tot mogelijk aanpassing van de inspectie-inzet. De Inspectie SZW heeft een centraal meldpunt waar iedereen vermoedens van overtreding van de arbeidswetgeving kan melden.
Hoe vaak zijn de afgelopen jaren franchiseovereenkomsten gecontroleerd door de Inspectie SZW, hoe vaak was hier iets mis mee en hoe vaak heeft dit tot een boete geleid?
Het controleren van een overeenkomst kan onderdeel uitmaken van een interventie die bijdraagt aan het beoogde maatschappelijk effect van een programma maar dit wordt niet afzonderlijk geregistreerd. Gelet op de eerdere antwoorden ligt het controleren van franchise overeenkomsten niet voor de hand. Het aantal meldingen bij de Inspectie met betrekking tot franchising is beperkt en heeft voornamelijk betrekking op de franchisenemer in de rol van werkgever.
Bent u aangezien het aanpakken van schijnzelfstandigheid prioritair is, bereid de Inspectie SZW op te roepen ook te controleren of hier bij franchiseovereenkomsten sprake van is?
Zoals aangegeven komt dit tot nog toe niet naar voren als een concreet risico in de integrale risicoanalyses van de Inspectie SZW. De Inspectie zal meldingen en ontwikkelingen nauwlettend volgen om te bepalen of dit wijzigt.
Bibliotheken die met sluiting worden bedreigd |
|
Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitzending van EenVandaag over het verdwijnen van 30 bibliotheken?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat een bibliotheek een belangrijke basisvoorziening is voor gemeenten die bijdraagt aan de ontwikkeling van kinderen, het culturele aanbod van gemeenten, het tegengaan van laaggeletterdheid en sociale samenhang? Bent u het ermee eens dat het daarom belangrijk is dat iedere inwoner van Nederlander toegang moet hebben tot een bibliotheek in de omgeving?
Ja. De Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Wsob) heeft als uitgangspunt dat iedere inwoner van Nederland toegang heeft tot informatie en cultuur en gebruik moet kunnen maken van de fysieke en digitale diensten van de openbare bibliotheek.
Deelt u de mening dat het zorgwekkend is dat zo’n 30 bibliotheken met sluiting worden bedreigd als gevolg van stijgende zorgkosten?
Het verdwijnen van bibliotheekvestigingen vermindert de toegang tot de openbare bibliotheek, zeker als het de enige vestiging in een gemeente betreft. Op basis van de betreffende uitzending valt niet in algemene zin vast te stellen welke budgettaire ontwikkelingen en welke gemeentelijke afwegingen leiden tot het besluit een bibliotheekvestiging te sluiten.
Herinnert u zich de motie-Asscher c.s. over behoud bibliotheken kleine kernen die vorig jaar Kamerbreed is aangenomen?2 Hoe staat het met de voortgang van de daaruit voortgekomen stimuleringssubsidie? Hoeveel gemeenten hebben een aanvraag ingediend voor de daaruit voortgekomen stimuleringssubsidie?
Ja, momenteel wordt gewerkt aan de uitvoering van deze motie. Met de VNG, het IPO, de Vereniging van Openbare Bibliotheken, de Koninklijke Bibliotheek en de Stichting Samenwerkende Provinciale Ondersteuningsinstellingen Nederland is een aanpak besproken om de meest kansrijke gemeenten te selecteren. Dat heeft een longlist van circa 40 gemeenten opgeleverd. Binnen de specificaties van de motie wordt dit teruggebracht tot een shortlist van 10 à 15 gemeenten. Een verkenner bezoekt deze gemeenten om te beoordelen of ondersteuning nodig en mogelijk is. Selectiecriteria zijn o.a.: kleine kernen, bestuurlijk commitment van de gemeente (liefst financieel), regionale spreiding, geen compensatie voor gemeentelijke bezuinigingen, voorrang voor plekken waar de bibliotheek verdwenen is en weer terug kan komen, voorzieningen conform Wsob. De planning is erop gericht om voor de zomer tot een definitieve selectie te komen.
Is de stimuleringssubsidie onder gemeenten voldoende bekend? Zo nee, bent u bereid om deze stimuleringssubsidie actief onder de aandacht te brengen van gemeenten?
Uit de hoeveelheid reacties en de publiciteit over de motie in het veld kan worden opgemaakt dat de stimuleringssubsidie voldoende bekend is.
Bent u bereid versneld maatregelen te nemen die de sluiting van deze bibliotheken kan worden voorkomen?
Conform de bestuurlijke verhoudingen uit de Wsob zijn gemeenten verantwoordelijk voor de lokale bibliotheekvoorzieningen. Het rijk geeft in de jaren 2019–2021 een stimulans door middel van de motie Asscher, maar kan de ondersteuning van het lokale bibliotheekwerk niet structureel tot zijn verantwoordelijkheid maken. De evaluatie van de Wsob, die eind dit jaar zal verschijnen, zal de staat van het Nederlandse bibliotheeknetwerk in kaart brengen.
Huurprijzen die de pan uit rijzen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent u de berichten over verder stijgende huurprijzen in de vrije sector?1 2 3
Ja.
Vindt u dat het onwenselijk en onredelijk is dat huren in de vrije sector nog verder stijgen?
Ik vind het belangrijk dat middeninkomens voldoende kans hebben om een betaalbare woning te vinden. Zeker in de steden met krapte op de woningmarkt zorgen stijgende prijzen ervoor dat steeds minder woningen betaalbaar zijn voor deze groep. Ik vind het dan ook zorgwekkend als woningen worden verhuurd voor een prijs die niets meer met een redelijk rendement voor de verhuurder te maken heeft.
Om de schaarste tegen te gaan, is het belangrijk om in te zetten op voldoende aanbod van woningen. Dat doe ik onder meer via de woondeals die ik sluit met de regio’s met de grootste spanning op de woningmarkt. Ook is onlangs door uw Kamer het wetsvoorstel maatregelen middenhuur aangenomen met daarin de verregaande vereenvoudiging van de markttoets. Dit zorgt ervoor dat corporaties makkelijker middenhuurwoningen kunnen bouwen. Om te zorgen dat woningen betaalbaar blijven, ben ik bezig met de uitwerking van de noodknop. De noodknop moet excessieve huren tegengaan.
Deelt u de mening dat huurprijsstijgingen van gemiddeld 15 procent (zoals in Almere) tot wel 20 procent (zoals in Schiedam) zeer zorgwekkend zijn en voor mensen onbetaalbaar worden? Zo ja, neemt u maatregelen?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom wilt u niet overgaan tot een tijdelijke bevriezing van de huurprijzen voor huurders die de afgelopen jaren te maken hebben gehad met excessieve huurprijsstijging?
Het lid Nijboer refereert in zijn vraagstelling aan de amendementen die hij heeft ingediend tijdens de behandeling van het wetsvoorstel maatregelen middenhuur in de Tweede Kamer. Zoals ik toen ook aangaf, zijn het lid Nijboer en ik het eens over het feit dat we huurders met een middeninkomen willen beschermen en excessieve huren in de vrije sector willen tegengaan. We verschillen in de aanpak daarvoor.
Het lid Nijboer gaat in zijn voorstellen een stuk verder dan ik wil gaan. Het voorstel uit vraag 4 betekent dat in bestaande huurcontracten wordt ingebroken om een huurbevriezing te realiseren. Het voorstel in vraag 5 is praktisch moeilijk uitvoerbaar. Het betekent dat er toezicht gehouden moet worden op alle huurprijsverhogingen in Nederland. Het gaat immers om wat voor huurprijsstijging er daadwerkelijk wordt doorgevoerd en niet alleen om wat er contractueel is afgesproken.
Ik ben bezig met de uitwerking van de noodknop om excessen aan te pakken en richt mij daarop op het middenhuursegment. Met de noodknop maak ik onderscheid tussen nette verhuurders en speculanten. Ook is de noodknop alleen van toepassing voor gemeenten met grote schaarste aan middenhuur. Voor de zomer presenteer ik de verdere uitwerking van de noodknop.
Waarom heeft u de voorstellen voor maatregelen die een maximale huurprijsstijging van 3 procent mogelijk maken afgewezen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid anderszins maatregelen te nemen tegen snel stijgende huurprijzen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat de politie in Limburg negen islamitische nachtmaaltijden organiseert |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het feit dat de politie in Limburg negen islamitische nachtmaaltijden organiseert?1
Ja.
Deelt u de mening dat het idioot is dat de politie zich bezighoudt met activiteiten die de islam promoten? Zo nee, waarom niet?
De politie is van iedereen. Dit vraagt om een open, transparante en verbindende houding ten opzichte van alle groepen in onze samenleving. Het is van belang dat de politie neutraal blijft en contacten heeft met alle geledingen van de samenleving. Daarnaast is het een groot voordeel als politiemensen kennis hebben van de verschillende sociaal-culturele omgevingen waarin zij optreden. Dit vertaalt zich naar beleid om verschillende doelgroepen in de maatschappij te bereiken. De wijze waarop het beleid lokaal het beste vorm gegeven kan worden en met welke activiteiten dat gepaard gaat, laat ik aan de politie-eenheden zelf. De eenheden organiseren verschillende activiteiten gericht op verschillende doelgroepen, waaronder herdenkingen, culturele festiviteiten en religieuze vieringen zoals pasar malam, Chanoeka, kwakoefestival, en kerstvieringen.
Ook de politie-eenheid Limburg onderneemt uiteenlopende activiteiten, van deelname aan de Roze Zaterdag in Venlo tot de organisatie van Iftar-maaltijden. Ik ben hier voorstander van, omdat de deelname van de politie aan dergelijke activiteiten zorgt voor nauwere verbinding met de samenleving, en daarmee een versterking van het gezag.
Bent u bereid te stoppen met islampromotie, alle islamitische nachtmaaltijden die de politie wil organiseren in ons land te annuleren en in plaats daarvan werk te maken van de aanpak van criminaliteit en de-islamisering? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De belastbaarheid van de premiebijdrage aan Gemeentepolis |
|
Henk Nijboer (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het feit dat de Belastingdienst voornemens is een deel van de gemeentelijke premiebijdrage aan de Gemeentepolis te gaan belasten en hier momenteel gemeenten over informeert?
Ik ben ervan op de hoogte dat er recentelijk in de praktijk onduidelijkheid is ontstaan over de belastbaarheid van de gemeentelijke bijdrage aan de gemeentelijke collectieve zorgverzekering (de zogenoemde gemeentepolis) voor zover deze betrekking heeft op herverzekering van het wettelijk verplicht eigen risico voor de Zorgverzekeringswet.
Op welke grond wordt de herverzekering van het eigen risico toegevoegd aan het belastbaar inkomen?
De vraag die zich voordoet en ook bij de Belastingdienst in onderzoek was, is of artikel 15, eerste lid, van de Participatiewet eraan in de weg staat om voornoemde gemeentelijke bijdrage in het kader van categoriale bijzondere bijstand als bedoeld in artikel 35, derde lid, van de Participatiewet onbelast toe te kennen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is het deel van de premiebijdrage die betrekking heeft op het eigen risico aan te merken als deel van het belastbaar inkomen? Zo nee, waarom bent u van mening dat deze premiebijdrage die mensen met lagere inkomens behoedt voor onvoorziene en relatief hoge kosten deel moet uitmaken van het belastbaar inkomen?
Na overleg tussen de betrokken departementen is vastgesteld dat het belasten van voornoemd deel van de gemeentelijke bijdrage niet aan de orde zal zijn. In de bijlage bij deze antwoorden wordt dit nader toegelicht1. De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is voornemens de inhoud hiervan via het eerstvolgende »Gemeentenieuws van SZW» ook richting gemeenten te communiceren. Ik vertrouw erop dat de in de praktijk ontstane onduidelijkheid hiermee voldoende is weggenomen.
Deelt u de mening dat het belasten van een (deel van) de premiebijdrage onwenselijk is, aangezien deze mensen dan belasting betalen over inkomen dat zij niet genieten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid te onderzoeken of de redenering die de Belastingdienst hanteert juridisch houdbaar is?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt bijtelling tot het inkomen ook overwogen voor mensen die achteraf geen eigen risico verschuldigd blijken te zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat mensen hierdoor er in besteedbaar inkomen op achteruit gaan?
Zie antwoord vraag 3.
De informele Transportraad van 26-27 maart 2019 |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Draagt de in het verslag van de informele Transportraad van 26–27 maart 2019 in Boekarest (Kamerstuk 21 501-33, nr. 761) beschreven aanscherping van CO2-normen voor zware bedrijfsvoertuigen en het feit dat de aangenomen EU-verordening leidt tot een extra 0,9 Mton CO2-reductie bovenop de Nationale Energieverkenning 2017, volgens u bij aan de bijdrage van 7,3 Mton die staat voor de sector mobiliteit binnen het nationale klimaatakkoord?
Ja, volgens de doorrekening van het ontwerpKlimaatakkoord van PBL dragen de verhoogde normen voor bestel- en vrachtauto’s 0,9 tot 1,4 Mton bij aan de reductiedoelstelling in 2030.
Hoe beoordeelt u de constatering uit hetzelfde verslag dat ook de verhoogde ambities voor personen- (37,5%) en bestelwagens (31%) niet extra bijdragen aan het dichten van het beleidsgat in 2030, omdat deze verordening al wel in de Nationale Energieverkenning (NEV) 2017 was meegenomen? Kunt u aangeven hoe het kan dat er in de NEV 2017 al van uit is gegaan deze in te calculeren, terwijl u ook schrijft dat het uitzonderlijk is dat Europa tot aanscherping van bronbeleid is gekomen? Zo nee, waarom niet? Hoeveel draagt deze verhoogde ambitie in Mton bij volgens de NEV 2017 en is dat op dit moment nog actueel? Kunt u deze ambitie vertalen in Mton en dit meenemen in de komende NEV? Zo nee, waarom niet?
In de NEV 2017 is gerekend met de voorgenomen normering voor personenauto’s vanaf 2025. In november 2017 heeft de Europese Commissie een voorstel gepresenteerd voor aanscherping van de CO2-normen voor personen- en bestelauto’s per 2025 en 2030. Dit voorstel was niet tijdig beschikbaar om in de NEV 2017 mee te nemen. In plaats daarvan is in de NEV 2017, net als in eerdere edities, een voorgenomen verlaging van de CO2-norm voor nieuwe personenauto’s verondersteld naar 73 g/km per 2025, ofwel een aanscherping van 23% ten opzichte van de norm voor 2021. Dit is gebaseerd op een communicatie van de Europese Commissie uit 2014 waarin is aangegeven dat voor het jaar 2025 een CO2-norm voor personenauto’s zal worden verkend in de range van 68–78 g/km (http://register.consilium.europa.eu/doc/srv?l=EN&f=ST%206642%202014%20ADD%201%20REV%201). Voor 2030 was in het basispad geen verdere aanscherping van normen voor personenauto’s verondersteld.
De EU is in december 2018 een aanscherping van de CO2-normen voor personenauto’s overeengekomen van 15 procent voor 2025 en van 37,5 procent voor 2030 ten opzichte van de normen die in 2021 gelden. Daarmee is de nieuwe norm voor 2025 minder streng dan eerder aangenomen, maar is de norm voor 2030 duidelijk strenger. De onzekerheid in consumentengedrag en de onzekerheid in de wijze waarop fabrikanten precies zullen voldoen aan de norm (meer of minder elektrische auto’s) leidt tot een bandbreedte van +0,7 tot -0,7 Mton.
Voor bestel- en vrachtauto’s was een veronderstelde norm niet beschikbaar voor de NEV 2017. De scherpere Europese normen leiden naar verwachting tot 0,9–1,4 Mton minder broeikasgasemissies in 2030.
De aangescherpte CO2-normen voor personen-, bestel- en vrachtauto’s zullen ook in de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) van 2019 worden meegenomen.
Aangezien de NEV 2017 slechts een verkenning is en het beleid later pas concreet wordt, bent u bereid de ambities voor personen- en bestelwagens mee te laten tellen in de totale opgave van 7,3 Mton? Zo ja, hoe verwerkt u dat? Zo nee, waarom niet?
Zie voor het antwoord de antwoorden op vraag 1 en vraag 2.
Deelt u de mening dat om de klimaatdoelstellingen voor mobiliteit te halen, het belangrijk is dat deze en verschillende andere interessante en kosteneffectieve oplossingen wel moeten mogen meetellen als deze ten goede komen aan vermindering van de CO2-uitstoot? Hoe en op welk moment kunnen wij die alternatieven het beste aandragen?
Ja, ik deel deze mening. In het ontwerpKlimaatakkoord zijn kosteneffectieve voorstellen gedaan om invulling te geven aan de reductiedoelstelling voor de mobiliteitssector van 7,3 Mton. Het kabinet werkt op dit moment aan de uitwerking. U wordt door de Minister van Economische Zaken en Klimaat geïnformeerd.
Het bericht 'Rouwbegeleiding op het werk vaak onvoldoende' |
|
Paul Smeulders (GL), Chris Stoffer (SGP) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Rouwbegeleiding op het werk vaak onvoldoende»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de constatering dat het verzuim onder rouwenden hoger is dan nodig doordat leidinggevenden niet goed met rouw weten om te gaan? Welke lessen volgen hieruit vanuit de verantwoordelijkheid van de overheid?
Het verlies van een naaste en de verwerking daarvan is zeer persoonlijk. Ieder die met verlies te maken heeft, zal dit op zijn eigen manier verwerken en in eigen tempo het dagelijkse leven weer zo goed mogelijk proberen op te pakken. Juist door het individuele karakter van de rouwverwerking kan het voor de omgeving moeilijk zijn om daar op te reageren op een wijze die voor betrokkene het meest behulpzaam is. Dat geldt ook voor leidinggevenden ten opzichte van hun werknemer.
Gelet hierop en op het feit dat de begeleiding door de werkgever in een aantal gevallen als onvoldoende wordt beoordeeld, zal ik een handreiking voor werkgevers over de ondersteuning van werknemers met persoonlijk verlies laten ontwikkelen. Daarmee wordt tegemoetgekomen aan het signaal dat verzuim van rouwenden onnodig hoog is; goede opvang en ondersteuning op de werkvloer kunnen verzuim doen verminderen. Ook voor werkgevers zelf is het positief als zij voorbereid zijn op de begeleiding van werknemers die persoonlijk verlies hebben geleden en ondersteuning nodig hebben.
Welke inspanningen verricht u om te bevorderen dat de kennis over en begeleiding bij rouw toenemen? Onderkent u het belang van een actieplan rouwverwerking, gelet op de belangen die op het spel staan van werknemers, werkgevers en de samenleving?
Zie antwoord vraag 2.
Is er in het beleid rondom psychosociale arbeidsbelasting aandacht voor rouwbegeleiding? Zo nee, bent u bereid daar specifiek aandacht aan te gaan besteden?
Volgens Art. 3.2 van de Arbowet is het de verantwoordelijkheid van de werkgever om binnen de organisatie beleid op te stellen ten aanzien van het beperken en voorkomen van psychosociale arbeidsbelasting (PSA). Het is dan ook aan de werkgever en werknemer om met elkaar in gesprek te blijven en waar nodig actie te ondernemen om werkstress ten aanzien van bijvoorbeeld de omgang met persoonlijk verlies te voorkomen. Daarnaast kan een werknemer terecht bij de bedrijfsarts.
Hoe is het ontbreken van een wettelijk recht op rouwverlof te verdedigen in het licht van het aantal verzuimdagen dat volgt uit de enquête van het Landelijk Steunpunt Verlies en de cijfers uit het onderzoek van Astri in 2011? Welke rechtvaardiging is er voor het ontbreken van enig wettelijk recht, terwijl de behoefte aan verlof vaak zeker zo intensief en langdurig is als bijvoorbeeld bij de geboorte van een kind?
Zonder afbreuk te willen doen aan het belang van rouwverwerking is het goed om de gegevens van het Landelijk Steunpunt Verlies in een juist kader te plaatsen. De gegevens zijn afkomstig uit een enquête die via het eigen netwerk van het steunpunt is verspreid. Het is aannemelijk dat dit juist een groep mensen betreft op wie het verlies en de verwerking daarvan een zware wissel trekt. Gemiddelden over de duur van afwezigheid zijn berekend op basis van de werknemers die daadwerkelijk (langdurig) afwezig zijn geweest. De gegevens geven geen representatief beeld voor alle werkenden die met verlies te maken hebben gehad.
Het onderzoek van Astri onderstreept dat het belangrijk is dat de betrokken werknemer aandacht, begrip en steun krijgt van leidinggevenden en collega’s en ruimte om zelf te bepalen wat hij aankan. Aldus kan werk positief bijdragen aan rouwverwerking. In de antwoorden op de vragen 2 en 3 ben ik daar nader op ingegaan.
Bij de geboorte van een kind gaat het om een andere situatie en het geboorteverlof heeft geheel doelstellingen dan rouwverlof zou hebben, namelijk het bevorderen van de band tussen partner en kind, een evenwichtige verdeling van arbeid en zorgtaken tussen mannen en vrouwen en het bevorderen van de arbeidsdeelname van vrouwen.
Onderkent u dat een wettelijk recht op rouwverlof werknemers kan helpen omdat de ernst van de problematiek daardoor wordt erkend?
In algemene zin wordt verlof verleend om werknemers bij nader omschreven omstandigheden tegemoet te komen in het combineren van hun werk met privéomstandigheden. «Erkenning» is hierbij geen doel op zich.
Bent u ervan op de hoogte dat nog steeds maar in 56 van de 870 cao's afspraken zijn gemaakt over rouwverlof? Bent u ook van mening dat dit aantal omhoog zou moeten? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Bent u ook van mening dat een basaal wettelijk recht deze ontwikkeling kan bevorderen?
Een wettelijk recht op rouwverlof is nu niet aan de orde. Het gaat er juist om dat werkgevers en werknemers onderling een goede manier vinden om op de persoonlijke situatie in te spelen en van de zijde van de werkgever maatwerk bieden. Als cao-afspraken daarbij behulpzaam zijn, dan is dat positief. Daarnaast is de behoefte aan rouwverlof niet eenduidig. Een aantal werknemers heeft geen specifieke behoefte aan (extra) rouwverlof en voor de groep waarbij sprake is van kort- of langdurig verzuim is er geen eenduidig beeld: het verzuim kan langdurig zijn en zich over meerdere jaren uitstrekken. Ook is bekend dat in een aantal gevallen verzuim pas na verloop van tijd aan de orde is. Dit duidt erop dat ook wat betreft verzuim sprake dient te zijn van maatwerk. Een generieke wettelijke regeling kan daaraan niet voldoen. Ik zal bezien op welke wijze de expertise van het Landelijk steunpunt verlies benut kan worden bij de opstelling van de handreiking voor werkgevers over de ondersteuning van werknemers met persoonlijk verlies.
Bent u bereid in gesprek te gaan met het Landelijk Steunpunt Verlies om te verkennen welke inzet nodig is om wezenlijke verbeteringen te bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat de bezwaarschriften box 3 inkomstenbelasting 2018 wordt aangewezen als massaal bezwaar |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
|
|
|
Hoeveel belastingplichtigen hebben sinds 2013 (uitgesplitst per jaar) bezwaar – over de box 3-heffing in hun aanslag inkomstenbelasting – ingediend bij de Belastingdienst in het kader van de huidige massaal bezwaarprocedure en welk percentage van deze bezwaarschriften is rechtsgeldig?
In het kader van de massaalbezwaarprocedure is over het belastingjaar 2013 in 14.205 gevallen bezwaar gemaakt tegen de box 3-heffing in de aanslag inkomstenbelasting; over 2014 in 10.060 gevallen, over 2015 in 2.468, over 2016 in 1.186 en over 2017 in 60.745 gevallen. Over het belastingjaar 2018 zijn nog geen aantallen bekend. Nagenoeg alle bezwaarschriften voldeden aan de eisen van ontvankelijkheid. Slechts een gering aantal bezwaarschiften was te vroeg ingediend of was om andere redenen (nog) niet ontvankelijk.
Hoeveel box 3-belastingplichtigen hebben zich naar aanleiding van uw besluit van 26 juni 20151 dat belastingplichtigen, die uitsluitend de collectieve rechtsvraag aan de orde willen stellen, geen bezwaar meer hoeven te maken, gevoegd in deze collectieve zaak?
Na ommekomst van het besluit van 26 juni 2015 heeft een aantal belastingplichtigen nog bezwaar gemaakt. Deze groep bezwaarschriften is verdisconteerd in de bij het antwoord op vraag 1 genoemde aantallen. Het indienen van een bezwaarschrift was echter ingevolge het besluit niet meer noodzakelijk voor bezwaren tegen aanslagen over de jaren tot en met het belastingjaar 2016. Dit verklaart waarom die aantallen over 2015 en 2016 lager zijn dan over 2013 en 2014. Overigens betekent toepassing van de toenmalige regeling van artikel 25a van de AWR, zoals deze bepaling luidde op 26 juni 2015, onder meer dat als de Belastingdienst in hoogste nationale instantie niet geheel in het gelijk wordt gesteld, ook de aanslagen worden herzien van de belastingplichtige die geen bezwaarschriften heeft ingediend. Voorwaarde daarvoor is dat de betreffende aanslagen op het moment van de dagtekening van het besluit nog niet onherroepelijk vaststaan.2
Hoe verklaart u de wetswijziging in de massale bezwaarprocedures op grond waarvan belastingplichtigen nu wel individueel en tijdig bezwaar moeten maken tegen hun aanslag inkomstenbelasting?
De wijzigingen in de massaalbezwaarprocedure met ingang van 1 januari 2016 maakten deel uit van het wetsvoorstel «Overige fiscale maatregelen 2016». Met betrekking tot de bepaling dat belastingplichtigen nu individueel en tijdig bezwaar moeten maken is in de memorie van toelichting het navolgende vermeld: «De huidige massaal bezwaarprocedure bepaalt voorts dat als massaal aangewezen bezwaren steeds worden geacht ontvankelijk te zijn. Dit betekent dat belanghebbenden bij een massaal bezwaar gunstiger worden behandeld dan het geval is bij de gebruikelijke individuele afdoening, omdat bij een massaal bezwaar niet-tijdig ingediende bezwaarschriften toch worden behandeld. Het kabinet meent dat er geen rechtvaardiging is voor deze gunstigere behandeling. Als voorwaarde om mee te doen aan een massaal bezwaar wordt daarom opgenomen dat het bezwaar tijdig is ingediend. Is dat niet het geval, dan verklaart de inspecteur het bezwaar bij individuele uitspraak kennelijk niet-ontvankelijk."3
Hoeveel belastingplichtigen hebben bij de aangifte inkomstenbelasting 2017 aangegeven dat hun box 3-vermogen alleen bestaat uit bank- en/of spaartegoeden?
Nog niet alle aangiften inkomstenbelasting 2017 zijn ingediend. Er worden nog ruim 200.000 aangiften inkomstenbelasting 2017 verwacht (circa 2% van het totaal aantal), waarvan ongeveer 40.000 aangiften met box 3-vermogen. In de tot nu toe over belastingjaar 2017 ingediende aangiften heeft zo’n 40% van het aantal belastingplichtigen (circa 1,1 miljoen van de circa 2,8 miljoen) met box 3-vermogen uitsluitend spaargeld.
Vindt u de wetswijziging in de massale bezwaarprocedures, waardoor belastingplichtigen nu wel individueel en tijdig bezwaar moeten maken tegen hun aanslag inkomstenbelasting, een inperking van de rechten van individuele belastingplichtigen? Vindt u dit rechtvaardig? Zo ja waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 3 is vermeld, is de genoemde wetswijziging bedoeld om de behandeling van belastingplichtigen bij een massaal bezwaar gelijk te trekken met de behandeling van belanghebbenden bij de gebruikelijke individuele afdoening. Dit betekent dat een ieder die het niet met zijn aanslag eens is individueel, tijdig en correct bezwaar moet maken, ongeacht of er al dan niet sprake is van aanwijzing als massaal bezwaar. Uit het oogpunt van gelijke behandeling acht ik dit rechtvaardig.
Overigens wordt veel ruchtbaarheid (ik verwijs naar het antwoord op vraag 7) gegeven aan het feit dat er een massaalbezwaarprocedure loopt, waardoor een belastingplichtige hiervan op de hoogte kan zijn. Vervolgens kan de belastingplichtige zijn deelname aan de massaalbezwaarprocedure laagdrempelig veiligstellen. Zo kan met betrekking tot de huidige massaalbezwaarprocedure ten aanzien van de box 3-heffing in de definitieve aanslag inkomstenbelasting 2018 de motivering van het bezwaarschrift beperkt blijven tot het argument dat «de box 3-heffing een inbreuk op het eigendomsrecht is». Eventueel kan een belanghebbende eerst binnen de bezwaartermijn een zogenoemd pro forma bezwaarschrift indienen, waarna de inspecteur hem aanvullend vier weken zal geven om het bezwaarschrift alsnog te motiveren.
Hoe verhoudt deze wetswijziging zich tot uw antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Lodders (VVD) over het bericht «Rechtsbescherming belastingbetalers verdient verbetering»2?
Welke (communicatie)inspanningen heeft de Belastingdienst sinds begin juni 2018 ondernomen om het belastingplichtigen eenvoudig te maken om tijdig en individueel bezwaar aan te tekenen tegen box 3-heffing in de aangifte 2017? Acht u dit voldoende? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u doen om het voor belastingplichtigen eenvoudiger te maken om tijdig en individueel bezwaar aan te tekenen tegen de box 3-heffing in de aangifte inkomstenbelasting 2018?
Een belastingplichtige die bezwaar wil maken tegen de box3-heffing 2017 moet dat zowel tijdig als individueel doen. Om ervoor te zorgen dat dit voldoende bekend én eenvoudig is, heeft de Belastingdienst het volgende ondernomen. Ten eerste is het mogelijk gemaakt eenvoudig online bezwaar te maken tegen de box 3-heffing 2017. Ook is een nieuwsbericht op de website van de Belastingdienst geplaatst. Daarnaast zijn de gebruikelijke kanalen (sociale media en klantendienst) voor het verspreiden van deze boodschap ingezet. Één en ander heeft in de pers brede aandacht gekregen. Tot slot heeft de Belastingdienst fiscaal dienstverleners en hun koepels ingelicht. Met deze aanpak is volgens mij voldoende verzekerd dat belastingplichtigen op de hoogte zijn en dat degenen die dat willen, eenvoudig tijdig en individueel bezwaar kunnen maken.
Voor 2018 zijn vergelijkbare inspanningen gedaan en is het weer mogelijk online bezwaar te maken tegen de box 3-heffing 2018.
Bent u voornemens om ook de massaal bezwaarprocedure op te nemen in het voorstel – dat de Kamer binnen twee maanden ontvangt – voor een extern onderzoek naar mogelijkheden tot verbetering van de praktische rechtsbescherming van de burger in belasting- dan wel toeslagzaken (conform de aangenomen motie van het lid Omtzigt3)?
Over de wijze waarop ik invulling wil gaan geven aan deze motie wordt u nader geïnformeerd.
Heeft de Belastingdienst/belastinginspecteur de bevoegdheid om bezwaar aan te houden van die belastingplichtigen in een massaal bezwaarprocedure die, na het uitprocederen van de collectieve rechtsvraag over de box 3-heffing in de aanslag inkomstenbelasting 2017 en 2018, alsnog een beroep willen doen op individuele feiten en omstandigheden?
Als in een bezwaarschrift zowel de rechtsvraag waarop de massaalbezwaarprocedure ziet als andere elementen zijn opgenomen wordt het bezwaarschrift gesplitst, en worden de andere elementen in beginsel afgedaan binnen de termijnen zoals genoemd in artikel 7:10 van de Algemene wet bestuursrecht.
Aanhouding van de uitspraak kan slechts plaatsvinden onder de voorwaarden, genoemd in § 10 van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht. Ik merk daarbij op dat bij individuele feiten en omstandigheden de mogelijkheid van aanhouden afstuit op lid 2 van deze paragraaf («Het moet gaan om een rechtsvraag waarin de individuele omstandigheden van belanghebbenden geen rol spelen»).
Wilt u de vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De jeugdzorginstelling Elker – het Poortje |
|
Attje Kuiken (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Vakbonden geschokt over inkrimping jeugdzorg Groningen en Drenthe»?1
Ja.
Heeft u contact gehad met de gemeenten Groningen en Drenthe naar aanleiding van de brandbrief van de Raad van Toezicht (RvT) die op 18 maart 2019 aan u werd verstuurd? Zo ja, welke afspraken om de kwaliteit van de jeugdzorg in de regio te waarborgen zijn hieruit voortgekomen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik heb contact gehad met de regio’s Groningen en Drenthe. Van hen begreep ik dat er op dit moment een bemiddelingstraject loopt met Elker-Het Poortje. Het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) ondersteunt en adviseert hierbij. In het bemiddelingstraject worden bestuurlijke afspraken gemaakt tussen gemeenten en aanbieders over het vervolg, zowel voor dit jaar als de lange termijn. Ik volg de ontwikkelingen nauwlettend en houd als stelselverantwoordelijke nadrukkelijk een vinger aan de pols.
Kunt u bevestigen dat de gemeenten het budget van de jeugdzorginstelling hebben gehalveerd of drastisch verlaagd? Zo ja, waarom is deze maatregel genomen? Zo nee, waarom niet?
De regio’s Groningen en Drenthe hebben net een aanbestedingstraject achter de rug. De gemeenten in de regio’s willen de beweging maken naar de voorkant, conform de bedoeling van de Jeugdwet. Naar ik begrijp, hebben ze hierbij gekozen voor een andere inkoopmethodiek, een andere financieringsmethode en een andere manier van sturing. De effecten hiervan zijn nog niet bekend. Partijen willen komen tot een gezamenlijk en gedeeld beeld met perspectief voo de komende jaren. Kwalitatief goede en betaalbare zorg voor de jeugdige is hierbij het uitgangspunt. Elker-Het Poortje en de regio’s Groningen en Drenthe hebben procesafspraken gemaakt om hier met elkaar een eenduidig beeld over te krijgen.
Maakt u zich zorgen over de melding van de FNV dat meer banen bij Elker – het Poortje zullen verdwijnen als gevolg van deze bezuiniging waardoor er onvoldoende hulp geboden kan worden aan suïcidale jongeren?
Het is een belangrijk signaal. Elker-Het Poortje heeft aangegeven een toename te zien van de complexiteit van de problematiek, wat zwaar is voor de betrokken hulpverleners. Elker-Het Poortje geeft aan dat door de andere wijze van financieren het bieden van passende en kwalitatieve jeugdhulp onder druk komt te staan maar geeft ook aan dat de organisatie kwalitatief verantwoorde jeugdhulp levert en ook kan blijven leveren.
Welke maatregelen bent u op de korte termijn bereid te nemen om de veiligheid van kwetsbare jongeren te waarborgen? Bent u ervan overtuigd dat deze stappen voldoende zullen zijn om te verzekeren dat kinderen niet in gevaar zullen komen?
Gemeenten hebben een jeugdhulpplicht. Zij zijn op dit moment in gesprek met Elker-Het Poortje. Het OZJ ondersteunt hierbij. Ik volg de ontwikkelingen nauwlettend en houd als stelselverantwoordelijke nadrukkelijk een vinger aan de pols.
Deelt u de mening dat het terugdringen van JeugdzorgPlus-plekken gepaard dient te gaan met het creëren van extra woonplekken in andere woonvormen (zoals gezinshuizen) zodat kinderen niet tussen wal en schip vallen en de zorg krijgen die zij nodig hebben?
Een van de doelstellingen uit het actieprogramma Zorg voor de Jeugd is dat we meer kinderen zo thuis mogelijk willen laten opgroeien. Dat willen we ook voor kinderen met ernstige opvoed- en opgroeiproblematiek bij wie een veiligheidsbehoefte is, hetzij om henzelf te beschermen, hetzij de samenleving. Minder gesloten plaatsingen kan alleen als er alternatieven beschikbaar komen, zoals kleinschalige gezinsgerichte woonvoorzieningen. Gezinshuizen zijn daarvan een voorbeeld.
Deelt u tevens de opvatting dat de plekken die Elker – het Poortje momenteel biedt open dienen te blijven omdat er nog geen passende vervangende plekken zijn gecreëerd? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten hebben als een rechter een machtiging gesloten jeugdhulp uitspreekt de plicht die machtiging uit te voeren. Zij moeten dus zorgdragen voor een toereikend aantal plaatsen gesloten jeugdhulp. Die afweging zullen de gemeenten die nu gebruik maken van de plaatsen bij Elker-Het Poortje moeten maken voor zij kunnen besluiten geen gebruik meer te maken van deze plaatsen.
Heeft u voorbereidingen getroffen voor het geval dat deze (of een andere) jeugdzorginstelling niet langer kan functioneren? Zo ja, kunt u zo een rampenplan de Kamer doen toekomen? Zo nee, deelt u de mening dat de situatie bij verschillende jeugdzorginstellingen inmiddels dermate ernstig is dat een dergelijk draaiboek nodig is om de zorg te waarborgen in het slechtste scenario?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de jeugdhulp en hebben een jeugdhulpplicht. Aanbieders zijn verantwoordelijk voor de eigen bedrijfsvoering.
Vanaf 1 januari 2019 tot en met 2021 ondersteunt en adviseert het OZJ onder meer rond jeugdhulpvernieuwing, het uitvoeren van de transformatieplannen en de inkoop van jeugdhulp.
Sinds 1 januari 2019 is er ook een geschillencommissie operationeel. Deze functioneert op basis van zelfregulering en is opgezet en ingericht door de VNG en de Branches Gespecialiseerde Zorg voor de Jeugd (BGZJ). Vooralsnog richt de geschillencommissie zich op twee typen geschillen. Ten eerste geschillen tussen gemeenten over welke gemeente verantwoordelijk is voor financiering van jeugdhulp conform het woonplaatsbeginsel. Ten tweede geschillen tussen een gemeente en een aanbieder rond een gesloten inkoopcontract, bijvoorbeeld over het tarief.
Daarnaast is er sinds 1 januari 2019 een «Jeugdautoriteit». Deze bemiddelt rond de inkoop van jeugdhulp, spreekt gemeenten aan over continuïteitsvraagstukken en bereidt zo nodig bestuurlijke maatregelen voor. Met de VNG is afgesproken om -uit de extra beschikbaar gestelde middelen- voor de periode 2019–2021 in totaal € 20 miljoen bij de Jeugdautoriteit te positioneren. Dit bedrag is bedoeld om als de zorgcontinuïteit in gevaar komt de mogelijkheid te hebben om tijdelijke liquiditeitssteun toe te kennen. De middelen kunnen na advies van de Jeugdautoriteit en na akkoord van gemeenten worden ingezet.2
Alleen extra financiële middelen zal niet de oplossing zijn. Aanvullend op het lopende programma «Zorg voor de Jeugd» zal het kabinet dan ook afspraken met de VNG maken hoe we het jeugdhulpstelsel effectiever, efficiënter en beter kunnen maken. De afspraken worden langs drie inhoudelijke thema’s gemaakt, te weten: inhoudelijke begrenzing van de jeugdhulp, terugdringen van vermijdbare uitgaven en ordening van het jeugdhulplandschap
Het bericht ‘Meer migranten claimen slachtoffer van mensenhandel te zijn’ |
|
Bente Becker (VVD), Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Mark Harbers (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Meer migranten claimen slachtoffer van mensenhandel te zijn»?1
Ja, dat bericht ken ik.
Klopt het dat steeds meer Afrikaanse migranten claimen slachtoffer te zijn van mensenhandel? Zo ja, kunt u cijfers geven van het jaarlijks aantal mensen per land van herkomst, dat claimt slachtoffer van mensenhandel te zijn in de afgelopen tien jaar?
Onderstaande tabel laat de ontwikkeling van de top 5 nationaliteiten in de jaren 2013–2017 zien. Recente cijfers voor 2018 en 2019 van alle nationaliteiten die aangeven slachtoffer te zijn van mensenhandel zijn nog niet beschikbaar.
Nederland
1 (455)
1 (462)
1 (433)
1 (288)
1 (339)
Polen
2 (94)
2 (90)
2 (69)
2 (80)
Roemenië
3 (62)
3 (90)
4 (44)
3 (66)
3 (70)
Bulgarije
4 (60)
5 (55)
3 (85)
5 (41)
Nigeria
5 (54)
4 (44)
4 (46)
4 (46)
Hongarije
2 (85)
Filipijnen
4 (75)
Oeganda
5 (34)
Bron: Nationaal Rapporteur (2018): 75–76
Sinds begin 2019 is er echter een substantiële stijging te zien van het aantal vreemdelingen dat aangifte wil doen van mensenhandel, met name van Dublinclaimanten. Zo heeft de politie in de eerste vier maanden van dit jaar al ruim 475 verzoeken ontvangen om aangiftes op te nemen, wat een enorme stijging is ten opzichte van het afgelopen jaar. Volgens signalen vanuit de politie en de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) betrof dit met name een toename van Nigeriaanse Dublinclaimanten. Om deze reden zijn cijfers bij de IND opgevraagd. Hieruit blijkt dat er een stijging te zien is van het aantal toegekende tijdelijke vergunningen mensenhandel door de IND, de zogeheten B8-aanvragen. Uit deze cijfers van de IND blijkt ook dat een groot deel van de tot 1 mei 2019 verstrekte mensenhandelvergunningen verleend is aan Nigerianen.
Zo blijkt dat er in 2019 (januari t/m april) ongeveer 80 Nigerianen een B8-aanvraag hebben ingediend. In heel 2018 waren dit ongeveer 110 B8-aanvragen door Nigerianen. Ook blijkt uit de cijfers dat in de eerste vier maanden van dit jaar al evenveel Nigeriaanse mannen een aanvraag hebben ingediend als in heel 2018 (60)2.
Kunt u aangeven in hoeveel procent van de gevallen het gaat om mensen die eerder in een ander Europees land waren en bij wie, door de bewering mensenhandel, de Dublinclaim op dat andere land wordt opgeheven?
Cijfers van de IND laten de laatste drie jaar een substantiële stijging zien van het aantal Dublinclaimanten dat, na het doen van aangifte, aanspraak heeft gemaakt op een tijdelijke verblijfsvergunning mensenhandel. In 2016 ging het om 36 vreemdelingen, in 2017 om 70 vreemdelingen en in 2018 om 173 vreemdelingen.
Deze stijging zet ook dit jaar door. Tot en met april 2019 zijn er door de IND in totaal ongeveer 170 tijdelijke B8-verblijfsvergunningen verstrekt, waarvan ongeveer 140 aan (potentiële) Dublinclaimanten. In ongeveer 80% van de zaken ging het om een (potentiële) Dublinclaimant. In 2016 lag dit percentage op 24% (op totaal 156 vergunningen).
Welk beroep legt de toename van het aantal beweringen dat sprake is van mensenhandel op de beschikbare capaciteit van justitie, recherche en slachtofferhulp? Klopt het geschetste beeld in het artikel dat de aanpak van mensenhandel vastloopt door de snelle toename? Zo ja, wat is hiertegen uw aanpak?
Er is een stijging te zien van het aantal aangiftes van mensenhandel door migranten eind 2018 en begin 2019. Hierdoor is de wachttijd voor het opnemen van een aangifte bij de politie opgelopen. In 2019 gaat het volgens het Openbaar Ministerie (hierna: OM) naar verwachting om (minstens) een verdubbeling ten opzichte van 2018. Het behandelen van deze grote hoeveelheid aangiftes met een zeer gering aantal opsporingsindicaties bestaat voor politie en het OM voornamelijk uit administratieve handelingen. Deze administratieve handelingen gaan evenwel ten koste van de beschikbare capaciteit voor de opsporing en vervolging van andere mensenhandelzaken. De aanpak van mensenhandel loopt hierdoor vast. Zo liggen bij de politie momenteel rond de 300 aanvragen voor het doen van aangifte. Daarnaast is er sprake van allerlei keteneffecten, bijvoorbeeld voor de Dienst Terugkeer en Vertrek (hierna: DT&V), de IND en zorgpartners/opvang.
In hoeveel gevallen per jaar stelt u vast dat het verhaal bij een asielaanvraag over mensenhandel niet klopt of zelfs om fraude gaat en welke gevolgen worden hieraan verbonden? In hoeveel gevallen wordt overgegaan tot aangifte tegen de valse aanvraag en wat zijn de gevolgen per geval voor de asielaanvraag en het recht op verblijf?
Bij de beoordeling of een vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel, spelen de verklaringen van de vreemdeling over mensenhandel over het algemeen geen rol. Deze verklaringen hangen immers niet samen met de gronden uit het Vluchtelingenverdrag. Daarnaast is het vrijwel onmogelijk voor de politie om vast te stellen dat er sprake is van een onterechte of zelfs frauduleuze aangifte.
Is het de uniforme werkwijze van politie en justitie de aangifte van mensenhandel niet op te nemen als nadere details niet worden gegeven? Zo nee, bent u bereid dit te overwegen?
Er is geen sprake van een uniforme werkwijze om de aangifte van mensenhandel niet op te nemen als nadere details niet worden gegeven. Op grond van artikel 163, zesde lid, Sv is er namelijk sprake van een plicht om aangiftes op te nemen. Van deze plicht kan, blijkens uitspraken van de Nationale ombudsman, in beginsel alleen worden afgeweken wanneer «zonder enig verder onderzoek en zonder de minste twijfel kan worden vastgesteld dat de gedraging of gebeurtenis die ter kennis van de politie wordt gebracht niet is te kwalificeren als een strafbaar feit». Onvoldoende opsporingsindicaties vallen niet onder dit criterium, waardoor dergelijke aangiftes altijd opgenomen worden.3 Deze werkwijze kan juridisch gezien niet gewijzigd worden.
Echter, wanneer een vreemdeling niet in staat is geweest om aangifte van mensenhandel in Nederland te doen wegens de hoge wachttijd bij de politie, kan die persoon in het kader van de Dublinverordening wel worden overgedragen aan een andere lidstaat. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel committeert iedere Europese lidstaat zich aan zowel de mensenhandelrichtlijn als internationale regelgeving op het gebied van mensenrechten. Dat betekent dat Nederland niet de enige aangewezen lidstaat is om een dergelijke aangifte op te nemen. Voorgaande neemt niet weg dat er te allen tijde naar gestreefd wordt iedereen tijdig aangifte te laten doen.
Heeft u internationaalrechtelijk gezien de mogelijkheid de regelgeving dusdanig te wijzigen dat de Dublin-claim op het andere EU-land niet vervalt bij een bewering dat sprake is van mensenhandel, zodat dit geen reden meer is om hierover te liegen? Zo ja, bent u bereid dat te overwegen?
Wanneer een vreemdeling aangifte doet van mensenhandel, wordt deze aangifte ambtshalve aangemerkt als aanvraag voor een verblijfsvergunning en wordt er in vrijwel alle gevallen4 een tijdelijke verblijfsvergunning verstrekt voor de duur van het strafrechtelijk onderzoek. Uit de Dublinverordening volgt dat wanneer een lidstaat een verblijfsvergunning verstrekt aan een Dublinclaimant die ook een asielaanvraag heeft ingediend, de verantwoordelijkheid voor de asielaanvraag hiermee ook overgaat op deze lidstaat en de claim vervalt. Dublinclaimanten kunnen door het doen van aangifte van mensenhandel relatief eenvoudig bewerkstelligen dat Nederland verantwoordelijk wordt voor de asielaanvraag. Dit maakt de verblijfsrechtelijke mensenhandelregeling kwetsbaar voor oneigenlijk gebruik.
De afgelopen maanden heb ik van verschillende stakeholders het signaal ontvangen dat er een substantiële stijging te zien is van met name Dublinclaimanten die aangifte willen doen van mensenhandel. Hierdoor is de wachttijd om aangifte te doen opgelopen tot een aantal maanden. Als gevolg hiervan verkeren potentiële slachtoffers langer in onduidelijkheid, en komen ook uitvoeringsorganisaties als de IND en DT&V in de knel.
Bij brief van 28 juni 2019 heb ik uw Kamer geïnformeerd over een integraal pakket aan maatregelen die bovengenoemde problematiek adresseert.
De toegang weigeren van een haatprediker tot Nederland |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «COC: weiger haatprediker toegang tot Nederland»?1
Ja.
Deelt u de mening dat hetgeen de in het bericht genoemde prediker over LHBTI’s en de Holocaust zegt meer dan verwerpelijk is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet staat op het standpunt dat in de Nederlandse samenleving ruimte is voor een grote diversiteit van beschouwingen, opvattingen, waardepatronen en leefstijlen. Voor discriminatie, het oproepen tot haat of onverdraagzaamheid en geweld op enige grond, is geen plaats in een democratische rechtsstaat als de onze. Onze vrijheden zijn geen vrijbrief voor onverdraagzaam gedrag waarmee andere vrijheden worden begrensd. Het kabinet is er alles aan gelegen om krachtig op te treden tegen extremistische sprekers die met het verspreiden van hun denkbeelden de vrijheden van anderen inperken, of zelfs aanzetten tot haat of geweld. Zo heeft de Minister van Justitie en Veiligheid, op verzoek van de Kamer, in zijn brief van 28 mei 2018 een overzicht gegeven van de integrale aanpak tegen extremistische sprekers en de verspreiding van radicaal gedachtegoed, inclusief strafrechtelijke en vreemdelingrechtelijke maatregelen.2 Deze maatregelen zijn van toepassing op visumplichtige en niet-visumplichtige derdelanders.
In het Actieplan Veiligheid LHBTI 2019–2022 en begeleidende Kamerbrief van de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 2 april 2019 leest u, welke maatregelen het kabinet heeft genomen – en de komende jaren nog zal nemen – om de veiligheid te bevorderen van specifiek lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuele personen, transgender personen en intersekse personen (LHBTI).
Uit het hierboven geschetste handelingskader volgt uit het hierboven geschetste handelingskader dat ik maatregelen heb genomen om de inreis van betrokkene in de Schengenzone te voorkomen.
Deelt u de mening dat de genoemde uitspraken indien die in Nederland zouden worden geuit tot vervolging zouden kunnen leiden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de vrijheid van meningsuiting een groot goed is dat beschermd dient te worden en dat die bescherming er ook uit bestaat dat misbruik van die vrijheid ten behoeve van haatzaaien of andere strafbare feiten tegen gegaan moet worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Over welke juridische mogelijkheden beschikken u of uw diensten om deze persoon de toegang tot Nederland te ontzeggen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de uitspraken van de genoemde prediker al meer dan genoeg zijn om hem de toegang tot Nederland te ontzeggen? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Over welke juridische mogelijkheden beschikken u of uw diensten om deze persoon indien hij onverhoopt toch toegang tot Nederland heeft weten te krijgen uit te zetten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat alles wat mogelijk is moet worden gebruikt om deze man indien hij naar Nederland is gekomen zo snel als mogelijk moet worden uitgezet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het artikel 'MKB-Nederland: Grote bedrijven betalen facturen nog steeds te laat' |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «MKB-Nederland: Grote bedrijven betalen facturen nog steeds te laat»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat grote bedrijven de laatste jaren steeds langer doen over het betalen van facturen? Wat zijn de redenen van de langere termijnen?
Hoewel de meest recente cijfers van financieel dienstverlener Graydon over de betaaltermijnen in het eerste kwartaal van 2019 een lichte verbetering laten zien ten opzichte van het voorgaande kwartaal, is er geen sprake van een positieve tendens over het afgelopen jaar. Ik vind dat zorgelijk. De redenen die ondernemingen mogelijk kunnen hebben voor het hanteren van lange betaaltermijnen zijn niet bekend.
Wat is het effect van de lange betaaltermijnen voor midden- en kleinbedrijven?
Voor mkb-ondernemers betekenen lange betaaltermijnen dat zij lang moeten wachten totdat een succesvolle transactie zich vertaalt in liquide middelen, met mogelijke tekorten in kasgeld tot gevolg. Dit tekort leidt tot kosten wanneer er sprake is van financieringsbehoefte en deze financiering extern moet worden gevonden. Ook kan het leiden tot uitstel van voorgenomen investeringen. Hoe dan ook gaat er een negatief effect op de onderneming van uit.
Vindt u het ook wenselijk dat grote bedrijven midden- en kleinbedrijven zo snel mogelijk uitbetalen?
Ik vind het in het algemeen wenselijk dat rekeningen worden betaald binnen de overeengekomen termijn en dat de overeengekomen termijn redelijk is. Dit geldt uiteraard ook voor betalingen aan kleine en middelgrote ondernemers.
Bent u bereidt om de wettelijke norm voor betaaltermijnen in het zakelijk verkeer te verlagen naar 30 dagen?
In juli is de Wet betaaltermijnen grote bedrijven één jaar volledig in werking. Op dat moment wordt het evaluatieonderzoek gestart. Ik verwacht u de resultaten van de betaaltermijnen tot en met juni in september te kunnen melden. Daarmee wordt ook duidelijk of de wettelijke betaaltermijn moet worden aangescherpt naar 30 dagen. Als nader onderzoek aanleiding geeft tot flankerende maatregelen zal ik u daarover voor het einde van 2019 te kunnen rapporteren.
Het bericht ‘MKB-Nederland wil wettelijke betaaltermijn voor 'groot aan klein' naar 30 dagen’ |
|
Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «MKB-Nederland wil wettelijke betaaltermijn voor «groot aan klein» naar 30 dagen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat het 60 dagen kan duren voordat ondernemers uit het midden- en kleinbedrijf (mkb) hun rekeningen betaald krijgen? Deelt u de mening dat door langere betaaltermijnen een groot deel van de mkb-ondernemers in financiële problemen zouden kunnen komen? Heeft u vergelijkbare signalen ontvangen in uw contacten met de markt, zoals opgemerkt in eerdere vragen van het lid Wörsdörfer?2
Ik ben het met u eens dat 60 dagen wachten op betaling voor een mkb-bedrijf erg lang is. Op het moment van invoering van de Wet betaaltermijnen grote bedrijven was de gemiddelde betaaltermijn tussen ondernemers afgerond 36 dagen. Het streven was om door middel van wetgeving die termijn te verkorten, juist omdat de gevolgen van late betalingen voor het mkb niet gunstig zijn.
Afgelopen jaar zijn via Betaalme.nu signalen ontvangen van enigszins oplopende betaaltermijnen. Tegelijkertijd gaven de respondenten uit het mkb op dat moment aan dat zij zich geen zorgen maakten over betaaltermijnen. Dit leek samen te hangen met een conjunctuur die er goed voor stond. Echter, ervaring leert dat bij negatieve marktontwikkelingen de mkb-ondernemingen relatief kwetsbaar zijn, ook voor lange betaaltermijnen. Daarom is een gunstige conjunctuur geen reden om af te zien van beleid om betaaltermijnen te verkorten.
Wat is de planning van de evaluatie van de wet «Wet uiterste betaaltermijn van zestig dagen»?
In juli is de Wet betaaltermijnen grote bedrijven één jaar volledig in werking. Op dat moment zullen we starten met het evaluatieonderzoek. Ik verwacht u de resultaten van de betaaltermijnen tot en met juni in september te kunnen melden. Dan is ook duidelijk of de wettelijke betaaltermijn moet worden aangescherpt. Als nader onderzoek aanleiding geeft tot flankerende maatregelen verwacht ik uw Kamer daarover voor het einde van 2019 te kunnen rapporteren.
Heeft het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat vergelijkbare signalen ontvangen dat de betaaltermijnen zijn opgelopen tot boven de 40 dagen?
Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat hanteert hiervoor de beschikbare cijfers van kredietonderzoekbureaus als uitgangspunt. De cijfers van financieel dienstverlener Graydon over het eerste kwartaal van 20193 laten een gemiddelde zien van 39,9 dagen, tegen 40,0 in het laatste kwartaal van 2018.
De fluctuaties in betaaltermijnen over de afgelopen kwartalen zijn niet groot, dat maakt het moeilijk om van een trend te spreken. Er is dus ook geen sprake van een duidelijk verbetering. De evaluatie zal niet alleen ingaan op de cijfers, maar ook op de situaties van ondernemers en welke afwegingen zij maken. Daarom heeft de evaluatie naar mijn mening wel meerwaarde.
Deelt u de mening dat hier sprake is van een negatieve trend? Zo ja, is de aangekondigde evaluatie dan nog wel nodig?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u derhalve de mening dat aanscherping van de wet «Wet uiterste betaaltermijn van zestig dagen» een negatief precedent heeft geschapen en een langere betaaltermijn dan 30 dagen de norm is geworden?
Ik onderschrijf dat er een risico is dat nadruk op de uiterste grens van 60 dagen de aandacht laat verslappen voor het hanteren van de wenselijke betaaltermijn van 30 dagen. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vragen 4 en 5, verwacht ik dat de evaluatie een volledig beeld van de feiten en omstandigheden zal geven ten aanzien van de in de praktijk gehanteerde betaaltermijnen. Als dit beeld aanleiding geeft tot het aanscherpen van de wettelijke betaaltermijn, dan ben ik daar zeer toe bereid.
Deelt u de mening dat het gezien de trends wenselijk is niet te wachten en reeds nu na te denken over een wijziging van de wet om de betaaltermijn te maximaliseren op de ook door MKB-Nederland bepleite 30 dagen, in plaats van de huidige 60 dagen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunnen deze vragen binnen de reguliere termijn van drie weken worden beantwoord?
Ja.
Het bericht ‘COC wil dat Nederland Amerikaanse haatprediker weert’ |
|
Vera Bergkamp (D66), Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «COC wil dat Nederland Amerikaanse haatprediker weert»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de Amerikaanse prediker Steven Anderson op 23 mei 2019 naar Nederland wil komen?
Ik verwijs u voor deze vragen naar de beantwoording van de vragen van de leden Van den Hul, Kuiken en Ploumen (PvdA) over de toegang weigeren van een haatprediker tot Nederland.
Is bekend welke activiteiten de heer Anderson zal ondernemen in de tijd dat hij in Nederland zal verblijven?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat hij aan «soul winning» wil gaan doen? Gaat dat om zieltjes winnen voor de ideeën die de heer Anderson uitdraagt?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat de heer Anderson zich geregeld extreem hatelijk uitlaat over LHBTI-personen?2
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat de heer Anderson eerder heeft opgeroepen tot het vermoorden van homoseksuelen?3
Wat vindt u ervan dat de heer Anderson openlijk antisemitische uitspraken doet?4
Klopt het dat andere landen de heer Anderson eerder toegang hebben geweigerd, zoals Zuid-Afrika, het Verenigd Koninkrijk, Jamaica en Botswana?
Over eventuele toegangsweigeringen van andere landen kan ik geen informatie geven.
Op welke gronden is de heer Anderson de toegang tot deze landen ontzegd?
Zie antwoord vraag 8.
Wat zijn in Nederland de mogelijkheden iemand de toegang tot Nederland te ontzeggen? Wat zijn specifiek de mogelijkheden voor iemand met de Amerikaanse nationaliteit, die niet visumplichtig is? Onder welke voorwaarden is het mogelijk iemand de toegang tot Nederland te ontzeggen?
In deze zaak is contact geweest met de gemeente Amsterdam.
Zijn er mogelijkheden de heer Anderson nu al te vervolgen voor zijn uitspraken voor groepsbelediging, aanzetten tot haat of geweld op basis van artikel 137c of 137d van het Wetboek van Strafrecht, hoewel hij deze in een ander land heeft begaan? Kunnen overtredingen van de Nederlandse wet die in een ander land zijn begaan argumenten zijn om iemand de toegang tot Nederland te ontzeggen, ook als hij deze overtredingen dus (nog) niet in Nederland heeft begaan?
De toegangsvoorwaarden voor kort verblijf in het Schengengebied zijn vastgelegd in het Schengen acquis, in het bijzonder de Schengengrenscode. Deze voorwaarden gelden ook voor niet-visumplichtige derdelanders. In de Schengengrenscode staan ook de grondslagen om de toegang niet te verlenen, bijvoorbeeld indien op basis van een afweging van alle omstandigheden geconcludeerd mag worden dat er sprake is van een bedreiging voor de openbare orde, nationale veiligheid en/of de internationale betrekkingen van een lidstaat. Openbare orde kan een reden zijn de persoon ter fine van weigering van de toegang tot het Schengengebied te signaleren worden in het Schengen Informatiesysteem (SIS II) en ongewenst te verklaren. Mocht een persoon ondanks de signalering toch Nederland zijn ingereisd dan zal hem tegengeworpen worden dat hij een gevaar voor de openbare orde vormt hetgeen tot de conclusie leidt dat hij geen verder recht op verblijf heeft.
Kan er preventief worden opgetreden als verwacht wordt dat de heer Anderson hier in Nederland zal aanzetten tot haat of geweld? Zijn er aanwijzingen dat ernstig strafbare feiten ophanden zijn?
Nee, het is niet mogelijk te vervolgen voor overtreding van de artikelen 137c of 137d Wetboek van Strafrecht voor uitlatingen gedaan in een ander land. De Nederlandse strafwet is toepasselijk op ieder die zich in Nederland aan enig strafbaar feit schuldig maakt. Daarnaast is het de Nederlandse strafwet in sommige gevallen ook van toepassing op strafbare feiten gepleegd buiten Nederland, maar daarvan is in deze casus geen sprake.
Zijn er precedenten waarbij iemand de toegang tot Nederland is ontzegd op basis van de ideeën die hij of zij er op nahield of omdat diegene aanzette tot haat of geweld?
Voor een volledige beschrijving van de mogelijkheden van het weren van extremistische sprekers verwijs ik u naar de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid van 28 mei 2018 over de integrale aanpak van extremistische sprekers.3 Deze maatregelen zijn evenzeer van toepassing op niet-visumplichtige derdelanders. Het overzicht opgenomen in de bijlage bij deze brief laat zien dat de overheid een groot aantal maatregelen tot haar beschikking heeft om op te treden tegen extremistische sprekers die antidemocratische denkbeelden uiten, en hen te beletten hun boodschap te verspreiden waarmee zij oproepen tot gewapende strijd, tot geweld of haatzaaien tegen andere bevolkingsgroepen of gezindten. In de meeste gevallen biedt dit instrumentarium voldoende handvatten om doeltreffend op te treden.
Is er contact met de burgemeester van de gemeente waar Anderson zal verblijven?
Ja. Sinds 2015 zijn van 15 personen van wie bekend was dat zij in de openbaarheid hadden aangezet tot vijandigheid, haat, of geweld tegen personen of groepen van andere gezindten het visum geweigerd/laten weigeren of ingetrokken/laten intrekken. Alsook zijn zij in het SIS II gesignaleerd ter fine weigering toegang.
Zijn er aanwijzingen dat zijn aanwezigheid van invloed kan zijn op de openbare orde?
Ik verwijs u voor deze vragen naar de beantwoording van de vragen van de leden Van den Hul, Kuiken en Ploumen (PvdA) over de toegang weigeren van een haatprediker tot Nederland.
Als de heer Anderson naar Nederland komt, wat zijn mogelijkheden om in te grijpen als hij hier de wet overtreedt?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u deze vragen voor 14 mei 2019 beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Dat COC wil dat Nederland Amerikaanse haatprediker weert’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Malik Azmani (VVD) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Dat COC wil dat Nederland Amerikaanse haatprediker weert»?1
Ja.
Kent u de extreem hatelijke uitspraken richting LHBT’ers van deze Amerikaanse prediker Steve Anderson en andere hatelijkheden richting bijvoorbeeld vrouwen en de Joodse gemeenschap?
Deelt u de mening dat deze prediker, die de bloedige aanslag op een homobar in Orlando, Verenigde Staten, «goed nieuws» heeft genoemd en stelt dat LGBT staat voor «Let God Burn Them», door zijn oproepen een gevaar kan vormen voor de openbare orde in Nederland en een zeer onveilige sfeer kan creëren voor onder andere de LHBT-gemeenschap in Nederland? Zo ja, welke acties bent u van plan te ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u voorts de mening dat mensen die haat en verderf prediken niets te zoeken hebben in Nederland? Zo ja, welke instrumenten heeft u hem aan te merken als ongewenste vreemdeling en de toegang tot Nederland te weren? Bent u bereid alles in het werk te stellen wat mogelijk is teneinde deze prediker uit Nederland te weren?
Deelt u de mening dat de vrijheid van meningsuiting een groot goed in Nederland, daar mag geen enkele twijfel over bestaan, en dat in dit geval de grenzen van deze vrijheid worden overschreden en misbruikt doordat er hatelijke en verderfelijke uitspraken worden gedaan over groepen in onze samenleving?
Is bekend welke podia deze haatprediker van plan is te bezoeken en op wiens uitnodiging hij naar Nederland komt? Welke rol ziet u voor de lokale driehoek in gemeenten die hij zal bezoeken om een dergelijk podium onmogelijk te maken? In het uiterste geval, indien deze man niet geweerd kan worden, bent u bereid in elke openbare zaal waar hij spreekt een officier van justitie en een politieagent paraat te laten zijn zodat er acuut ingegrepen kan worden op het moment dat hij de wet overschrijdt met zijn uitspraken?
Kent u het feit dat de haatprediker ook van plan is binnenkort Zweden en Ierland te bezoeken en heeft u contact gehad met uw collega’s in die en andere Europese landen? Is gezamenlijke inzet om deze man te weren besproken? Zo ja, welke acties worden ondernomen? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen en de Kamer hierover te informeren?
Op ambtelijk niveau zijn de genoemde landen geïnformeerd over de door mij genomen stappen.
Bent u bereid in EU-verband nogmaals te pleiten voor een gezamenlijke zwarte lijst met haatpredikers zodat predikers die door een buurland geweigerd worden niet uitwijken naar een ander EU-land? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat dit een belangrijke aanvulling is bovenop de registratie van visumplichtige haatpredikers?
Conform de Minister van Justitie en Veiligheid in zijn brief van 28 mei 2018 over de aanpak van extremistische sprekers2 schreef, blijft de Minister aandacht vragen voor de aanpak van extremistische sprekers in de EU-kopgroep van ministers van de meest betrokken lidstaten.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden in verband met het op korte termijn geplande bezoek van Anderson?
Ja.
Het bericht dat de macht van de netmanager groot is |
|
Peter Kwint |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u op de hoogte van de toenemende macht van de netmanagers bij de Nederlandse Publieke Omroep (NPO)? Zo nee, waarom niet?1
Geluiden dat de netmanagers zich te veel met de inhoud van programma’s bemoeien, zijn niet nieuw en zijn mij bekend. Daarover wordt verschillend gedacht.
Deelt u de mening dat het een onwenselijke ontwikkeling is dat de netmanagers van de NPO meer macht krijgen dan de omroepen? Zo nee, waarom niet?
Bij de wijziging van de mediawet 2008 van 16 maart 2016 heeft de NPO een meer sturende rol gekregen.2 Belangrijk uitgangspunt daarvoor is dat versterking van de rol van de NPO, met behoud van de unieke kracht van omroeporganisaties, nodig is om meer slagvaardigheid, gemeenschappelijkheid en samenwerking te bereiken binnen het landelijke publieke mediabestel. Via een aanvullende wetswijziging van 26 oktober 2016 zijn extra bepalingen in de wet gekomen die duidelijk maken binnen welke kaders de coördinatie – in het bijzonder de toetsing van programmavoorstellen – dient plaats te vinden.3 Die bepalingen moeten er voor zorgen dat de verantwoordelijkheid van omroepen voor vorm en inhoud van de programma’s wordt gerespecteerd en dat beslissingen niet het resultaat zijn van persoonlijke opvattingen of willekeur van netmanagers. Geluiden dat de persoonlijke smaak en voorkeur van netmanagers te bepalend zijn bij de beoordeling van programmavoorstellen bestaan al langer. Vandaar dat in de genoemde aanvullende wetswijziging extra bepalingen zijn opgenomen.
Wat gaat u doen om de beloftes van uw voorganger over het niet inperken van de zeggenschap van de omroepen over vorm en inhoud van programma’s waar te maken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat deze niet-wettelijke verschuiving in zeggenschap voorzien was toen de Mediawet werd gewijzigd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de rollen van netmanager en directeur door dezelfde persoon worden vervuld, waardoor de slager zijn eigen vlees keurt? Zo ja, wat kunt u hierop ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Vanuit een oogpunt van checks and balances vind ik dit geen goede combinatie. Als deze combinatie er toe leidt dat er teveel programmeermacht bij één persoon komt te liggen waardoor er onvoldoende checks and balances zijn, dan ga ik er van uit dat de NPO maatregelen neemt om dat te herstellen.
Het bericht dat wervingsbureaus internationale studenten naar Nederland lokken |
|
Frank Futselaar (SP) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Wervingsbureaus lokken internationale studenten naar Nederland»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja.
Vindt u het wenselijk dat universiteiten wervingsbureaus betalen om internationale studenten naar zich toe te halen, terwijl er aan Nederlandse universiteiten al een hoog percentage aan internationale studenten studeert? Kunt u dit toelichten?
Ik vind de academische vrijheid en de autonomie van instellingen een groot goed.
Universiteiten hebben de ruimte om hun middelen sober en doelmatig te besteden. Samenwerken met wervingsbureaus terwijl er aan Nederlandse universiteiten al een hoog percentage internationale studenten studeert vind ik niet wenselijk. Dit is moeilijk te rijmen met de internationaliseringsagenda van de VSNU en de VH, waarin gevraagd wordt om meer instrumenten om op de instroom te kunnen sturen.
Kunt u per universiteit en hogeschool aangeven hoeveel geld zij besteden aan dit soort wervingsbureaus?
Nee, dit wordt niet bijgehouden. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Is de kwaliteit van het onderwijs in de schakelprogramma’s die worden aangeboden door het wervingsbureau voldoende gewaarborgd? Kunt u dit toelichten?2
Indien het een schakeltraject betreft dat instellingen zelf inkopen dan is de instelling hiervoor ook zelf verantwoordelijk. Wanneer het trajecten betreft die buiten de universiteit om worden aangeboden, dan betreft dit marktactiviteiten. In beide gevallen ga ik ervan uit dat indien de kwaliteit ondermaats is, dan wel de prijs te hoog, deze diensten niet meer worden afgenomen.
De instelling blijft te allen tijde verantwoordelijk voor de toelating van studenten, ook als deze zijn geworven door een wervingsburau. Dit is conform de Gedragscode Internationale Student in het Hoger onderwijs3.
Wat vindt u van de extreem hoge bedragen die internationale studenten aan wervingsbureaus moeten betalen voor een schakelprogramma?
Zie het antwoord op vraag 4.
Zijn er bij u cijfers bekend van internationale studenten die via een wervingsbureau onderwijs of een schakelprogramma in Nederland volgen? Kunt u deze met de Kamer delen?
Nee, deze cijfers worden niet bijgehouden.
Deelt u de mening van de AOb (Algemene Onderwijsbond) dat werving en selectie van internationale studenten een gevaar oplevert voor de kwaliteit van het onderwijs?3 Kunt u dit toelichten?
Nee, niet per definitie. Zoals ik in mijn visiebrief «Internationalisering in evenwicht» (Kamerstuk 22 452, nr. 59) schets, kunnen internationale studenten een waardevolle bijdrage leveren aan het Nederlandse hoger onderwijs, mits dit op een goede manier wordt aangepakt.
Op welke wijze wordt er toezicht gehouden op wervingsbureaus als Oncampus, Study Group en Navitas?
Zie het antwoord op vraag 4.
Bent u bereid de activiteiten van deze wervingsbureaus op enige wijze aan banden te leggen?
Zie het antwoord op vraag 4.
Bent u bereid de Inspectie van het Onderwijs te vragen onderzoek te doen naar de toelating van internationale studenten via aanbieders van schakelprogramma’s? Zo nee, waarom niet?
De toelating van (internationale) studenten is primair een verantwoordelijkheid van instellingen. Als ik signalen ontvang dat instellingen studenten toelaten die niet toelaatbaar zijn, kan dat aanleiding zijn om de Inspectie van het Onderwijs te vragen dit te onderzoeken. Uiteraard staat het de inspectie vrij om een dergelijk onderzoek zelf te entameren.