De heffingskorting van Nederlanders in het buitenland |
|
Helma Lodders (VVD), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het feit dat een groep gepensioneerde Nederlanders in het buitenland sinds begin dit jaar geen heffingskorting meer toegepast krijgt op hun AOW?
Ja. Dit komt door de loonbelastingmaatregel uit het pakket Belastingplan 2018. Door deze maatregel ontvangen buitenlandse belastingplichtigen met ingang van 2019 het belastingdeel van de heffingskortingen niet meer via de loonbelasting.1 Hiermee wordt voorkomen dat grote aantallen buitenlandse belastingplichtigen te veel aan heffingskortingen ontvangen waarop ze in de inkomstenbelasting geen of minder recht hebben.
Kunt u inschatten wat de omvang is van de groep voor wie het sinds begin dit jaar is veranderd?
De wijziging waarop wordt gedoeld, behelst een tweetal maatregelen. De eerste maatregel ziet op het feit dat met ingang van 1 januari 2019, buitenlandse belastingplichtigen het belastingdeel van de heffingskortingen – met uitzondering van de arbeidskorting voor inwoners van de landenkring – niet meer via de loonbelasting ontvangen. Zoals al eerder aangegeven naar aanleiding van vragen van het lid Omtzigt, is er een groep van naar schatting 350.000 buitenlandse belastingplichtigen, die geen kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen zijn en die dus vanaf 1 januari 2019 het belastingdeel van de heffingskortingen – met uitzondering van de arbeidskorting voor inwoners van de landenkring – niet meer via de loonbelasting ontvangen. Daarnaast is er een groep van naar schatting 130.000 kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen die recht hebben op dezelfde heffingskortingen als binnenlandse belastingplichtigen.2 Zij ontvangen deze heffingskortingen ook niet meer via de loonbelasting, maar kunnen deze te gelde maken via een voorlopige aanslag inkomstenbelasting of via de aangifte inkomstenbelasting.3
Door de tweede maatregel uit het pakket Belastingplan 2019 die met ingang van 1 januari 2019 is doorgevoerd hebben buitenlandse belastingplichtigen van buiten de landenkring in de inkomstenbelasting niet langer recht op het belastingdeel van de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
De groep die per 2019 niet meer het belastingdeel van deze kortingen ontvangt, maakt onderdeel uit van de hiervoor genoemde groep van 350.000 en is geraamd op 15.000 personen.
Een deel van de hiervoor genoemde groepen wordt gevormd door personen met de Nederlandse nationaliteit die AOW-gerechtigd zijn. Het concrete aandeel van deze personen in de aantallen is niet bekend.
Kunt u inschatten welk deel is getroffen door de wijzigingen in het Belastingplan 2018 en welke deel door de wijzigingen in het Belastingplan 2019?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een inschatting geven hoeveel van deze mensen voor 2019 ten onrechte de heffingskorting toegepast kregen op hun AOW?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke aantallen is de raming van de budgettaire opbrengsten gebaseerd bij het Belastingplan in 2018 en 2019?
Voor de loonbelastingmaatregel uit het pakket Belastingplan 2018 is geen budgettaire opbrengst ingeboekt. De reden hiervoor is dat de maatregel het uiteindelijke recht op het belastingdeel van de heffingskortingen niet verandert.
In het pakket Belastingplan 2019 is geregeld dat buitenlandse belastingplichtigen van buiten de landenkring in de inkomstenbelasting niet langer recht hebben op het belastingdeel van de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting. De budgettaire opbrengst van deze maatregel is geraamd op 3 miljoen euro. De maatregel heeft naar schatting betrekking op ongeveer 15.000 belastingplichtigen.
Betreft het alleen AOW-gerechtigden van buiten de landenkring of ook binnen de EU?
De loonbelastingmaatregel betreft alle buitenlandse belastingplichtigen. Buitenlandse belastingplichtigen, waaronder AOW-gerechtigde Nederlanders, met een fiscale woonplaats buiten de landenkring hebben geen recht op het belastingdeel van heffingskortingen. Bij buitenlandse belastingplichtigen die inwoner zijn van een land uit de landenkring, maar geen kwalificerende buitenlandse belastingplichtige zijn, kunnen het belastingdeel van de arbeidskorting en van de inkomensafhankelijke combinatiekorting van toepassing zijn. Buitenlandse belastingplichtigen die inwoner zijn van een land uit de landenkring en kwalificerende buitenlandse belastingplichtige zijn, hebben recht op dezelfde heffingskortingen als binnenlandse belastingplichtigen. Elke heffingskorting kent zijn eigen voorwaarden voor toepassing.
Kunt u een overzicht geven van de heffingskortingen waar Nederlanders in het buitenland wel of niet recht op hebben onder welke voorwaarden?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u een inschatting geven hoeveel van deze mensen alsnog recht hebben op de heffingskorting en dat via een vooraangifte kunnen krijgen?
Zie antwoord op de vragen 2, 3 en 4.
Wordt er met de woonlandfactor om te bepalen hoe hoog de AOW in het buitenland is, rekening gehouden met het bruto of netto bedrag van de AOW?
De Wet woonlandbeginsel in de sociale zekerheid bepaalt dat de uitkeringen op grond van de Algemene Kinderbijslagwet, de Algemene nabestaandenwet, de Wet op het kindgebonden budget en de WGA-uitkering (en de eventuele toeslag op grond van de Toeslagenwet daarop) worden afgestemd op het kostenniveau van het land waar de belanghebbende of het kind woont. De geëxporteerde uitkering is maximaal even hoog als de uitkeringshoogte in Nederland is. Het woonlandbeginsel is niet van toepassing op landen binnen de EU, de EER (Noorwegen, IJsland, Liechtenstein) en Zwitserland. Het woonlandbeginsel is niet van toepassing op de Algemene Ouderdomswet, zodat 100% van de brutoAOW-uitkeringshoogte zoals deze in Nederland is wordt geëxporteerd. Afhankelijk van het recht op heffingskortingen kan de netto-uitkeringshoogte van geëxporteerde AOW-uitkeringen echter wel afwijken van het niveau zoals dat in Nederland is.
Wordt er met de woonlandfactor rekening gehouden met het stijgende aandeel van de heffingskorting op het bruto bedrag van de AOW?
Zie antwoord vraag 9.
Op welke manier zijn Nederlanders in het buitenland geïnformeerd over deze wijziging?
De Belastingdienst heeft vanaf het vierde kwartaal 2018 een uitgebreid communicatietraject gevolgd. Naast algemene voorlichting op de website van de Belastingdienst zijn de betrokken belastingplichtigen voor zover deze bij de Belastingdienst bekend zijn zo gericht mogelijk benaderd. Zij zijn per brief gewezen op de gevolgen van de maatregelen in hun individuele situatie. In geval belastingplichtigen voor 2019 vermoedelijk recht hebben op het belastingdeel in de heffingskortingen in de inkomstenbelasting zijn zij gewezen op de mogelijkheid om een voorlopige aanslag te vragen. Van deze mogelijkheid is tot nu toe in 5.000 gevallen gebruik gemaakt. Bij degenen die hier geen gebruik van maken vindt verrekening alsnog bij de definitieve aanslag inkomstenbelasting 2019 plaats.
De SVB heeft alle in het buitenland wonende AOW-, Anw- en Remigratie-uitkeringsgerechtigden die te maken zouden krijgen met de afschaffing van de heffingskorting hierover eind oktober 2018 met een algemene vooraankondiging geïnformeerd. Achtergrond van deze vroegtijdige communicatie was het voorkomen van verrassingen voor de uitkeringsgerechtigden op het moment van uitbetaling van de lagere uitkering. Eind december heeft de SVB de uitkeringsbeschikking verstuurd, waarin de gevolgen voor de individuele uitkeringsgerechtigde zijn gecommuniceerd. In januari is de aangepaste betaling uitgevoerd.
Hoeveel vragen zijn er binnengekomen bij de Belastingdienst en de Sociale Verzekeringsbank (SVB) naar aanleiding van deze wijzigingen? Hoeveel van deze vragen zijn beantwoord?
Bij de Belastingdienst worden de vragen over specifieke maatregelen niet geregistreerd. Deze vragen zullen in het algemeen binnenkomen bij de Belastingtelefoon. Beantwoording daarvan vindt dan direct of bij ingewikkelde vragen korte tijd na het stellen plaats.
Bij de SVB zijn de telefoontjes gespreid binnengekomen naar aanleiding van de vooraankondiging, de beschikking en de eerste betaling in januari. De SVB heeft geen registratie bijgehouden van het aantal telefonische vragen over de wijziging per 1 januari 2019 van de heffingskorting. Hoewel exacte aantallen niet bekend zijn bestaat bij SVB de indruk dat er niet veel gebeld is over de heffingskorting. Voor zover de vragen een fiscaal karakter hadden zijn de bellers voor beantwoording doorverwezen naar de Belastingdienst.
De Nationale ombudsman heeft het Ministerie van Financiën in april 2019 bericht dat diverse AOW’ers zich daar hebben gemeld naar aanleiding van deze wijzigingen. In mei heeft een gesprek plaatsgevonden met de Nationale ombudsman, waarin de gevolgen van de maatregelen voor AOW’ers zijn toegelicht.
Het bericht dat jonge vrouwen die Saoedi-Arabië ontvluchten om een gedwongen huwelijk en seksueel misbruik te voorkomen |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat opnieuw twee jonge vrouwen Saoedi-Arabië zijn ontvlucht om een gedwongen huwelijk en seksueel misbruik te ontlopen?1
Ja.
Bent u ook bekend met de twee vrouwen die Saoedi-Arabië zijn ontvlucht, een aantal weken in Georgië verbleven en graag naar Nederland wilden komen?2
Ja. Hierover schreef ik op 5 juni mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid een brief aan uw Kamer (Kamerstuk 32 735, nr. 246)).
Klopt het dat zij niet aan boord konden komen van het vliegtuig naar Amsterdam, omdat zij geen visum hadden? Zo ja, waarom is hen de toegang tot Nederland ontzegd? Kunt u een toelichting geven?
Verschillende media hebben gemeld dat twee vrouwen in april jl. vanuit Georgië een vlucht naar Wit-Rusland hebben geboekt via Amsterdam, en dat zij van plan zijn geweest tijdens de overstap in Nederland asiel aan te vragen. Hen zou op het vliegveld van Tbilisi geweigerd zijn deze vlucht te nemen. Deze nieuwsberichten heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken niet eigenstandig kunnen bevestigen. Over deze mogelijke weigering is in elk geval geen contact geweest met de Nederlandse ambassade in Georgië. Vastgesteld kan worden dat de twee vrouwen geen visumaanvraag hebben ingediend bij een Nederlandse post om naar Nederland te reizen.
Deelt u de mening dat vrouwen die alles achter zich laten om een gedwongen huwelijk en seksueel misbruik te voorkomen een veilig heenkomen verdienen? Zo ja, bent u bereid deze vrouwen, en vrouwen die zich in dezelfde situatie bevinden, op te vangen? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Zoals uw Kamer bekend is, is het mogelijk personen in het kader van hervestiging in Nederland asielbescherming te bieden. Hervestiging gebeurt op voordracht van UNHCR (vanuit een ander land dan het land van herkomst). UNHCR selecteert vanuit de totale vluchtelingenpopulatie personen die vanwege individuele kwetsbaarheden vallen binnen de zeven voordrachtcategorieën en in aanmerking komen om te worden voorgedragen voor hervestiging. UNHCR beoordeelt daarnaast welk hervestigingsland gelet op de individuele omstandigheden het meest aangewezen is om een persoon aan voor te dragen. Ook als personen in acute nood zijn, kent UNHCR een procedure voor spoedhervestiging. Nederland hecht eraan om de keuze welke zaken UNHCR voordraagt voor individuele dossierhervestiging te laten aan UNHCR. Alleen UNHCR heeft voldoende overzicht over de totale vluchtelingenpopulatie om die inschatting zorgvuldig en adequaat te kunnen maken. Overigens is een enkele voordracht door UNHCR nog niet voldoende om in aanmerking te komen voor hervestiging naar Nederland. Betrokkene moet in Nederland wel in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van het geldende nationale asielbeleid.
Hebben er Saoedische vrouwen die om deze reden het land zijn ontvlucht asiel aangevraagd in Nederland? Zo ja, hoe is daarover geoordeeld?
Nederland kent een zeer beperkte asielinstroom van personen uit Saoedi-Arabië. In 2018 was de instroom ongeveer 10 personen en in het eerste trimester van 2019 betrof het minder dan 5 personen. Op aggregeerbaar niveau wordt niet geregistreerd wat de asielmotieven zijn. Vanwege de kleine aantallen is het om privacy technische redenen niet mogelijk aan te geven wat de asielmotieven zijn.
Hebt u in uw contacten met Saoedi-Arabië aandacht gevraagd voor de onderdrukking van vrouwen? Zo ja, kunt u een overzicht geven van de keren dat u aandacht hebt gevraagd voor vrouwenonderdrukking in Saoedi-Arabië?
Nederland heeft zorgen over de positie van vrouwen in Saoedi-Arabië en vraagt hier stelselmatig aandacht voor. Dit gebeurt tijdens bilaterale gesprekken op alle politieke niveaus. In de afgelopen periode is dit gedaan door Minister-President Rutte tijdens gesprekken met Koning Salman op 24 februari jl., door Minister Kaag tijdens haar bezoek aan Riyad (18-19 februari 2018) en door mijzelf in gesprekken met mijn Saoedische ambtsgenoot tijdens de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in New York (25 september 2018) en de ministeriële G20-bijeenkomst in Argentinië (22 mei 2018). Tevens wordt regelmatig op ambtelijk niveau gesproken met de Saoedische ambassadeur in Den Haag. Nederland stelt het onderwerp vrouwenrechten tevens aan de orde in EU-verband en in de daarvoor geëigende multilaterale fora. Zo werd op 7 maart jl. tijdens de Mensenrechtenraad namens Nederland en 34 andere landen een verklaring uitgedaan waarin specifiek aandacht wordt gevraagd voor activisten die zich hebben ingezet voor vrouwenrechten.
Wat hebt u nog meer ondernomen om de situatie van Saoedische vrouwen te verbeten? Kunt u een toelichting geven?
De Nederlandse ambassade in Riyad ondersteunt meerdere initiatieven op het gebied van vrouwenemancipatie in Saoedi-Arabië. Zo draagt de ambassade bij aan het organiseren van een carrièrebeurs voor vrouwen. Ook bij andere projecten krijgt de positie van vrouwen specifieke aandacht. Nederland sluit bij deze projecten aan op de doelstelling van Saoedi-Arabië om de arbeidsparticipatie door vrouwen te laten toenemen tot minimaal 30%.
Welke maatregelen bent u in uw contacten met Saoedi-Arabië bereid te nemen die de druk kunnen opvoeren om de positie van vrouwen te verbeteren?
Nederland zal zich uit blijven spreken voor verbetering van de positie van vrouwen in Saoedi-Arabië, en voor verbetering van de mensenrechtensituatie in bredere zin. Waar mogelijk trekt Nederland op met gelijkgestemde landen om deze boodschap te versterken.
Hebt u met uw ambtsgenoot uit de Verenigde Staten die recent in Nederland op bezoek was de situatie van vrouwenrechten in Saoedi-Arabië besproken? Zo ja, kunt u een toelichting geven? Zo nee, kunt u uitleggen waarom niet?
Nederland spreekt met regelmaat met de Verenigde Staten over de mensenrechtensituatie in Saoedi-Arabië. Zo heeft de Nederlandse ambassade in Riyad vaak contact met de Amerikaanse ambassade in Riyad om informatie uit te wisselen en het bijwonen van rechtszaken te coördineren. Tijdens het recente bezoek van de Amerikaanse Minister van Buitenlandse Zaken is het onderwerp niet ter sprake gekomen.
Bent u van mening dat de EU druk moet uitoefenen op de overheid van Saoedi-Arabië om de rechten van vrouwen in het land te verbeteren? Zo ja, hebt u hierop aangedrongen bij uw Europese collega’s? Kunt u een toelichting geven?
De EU zet zich in om de rechten van vrouwen in het land te verbeteren en daar is Nederland uiteraard voorstander van. De EU Delegatie in Riyad spreekt regelmatig met de Saoedische autoriteiten over vrouwenrechten en de bredere mensenrechtensituatie in Saoedi-Arabië. Daarnaast spreekt de EU zich hier ook publiekelijk over uit. Zo heeft de EU, mede op verzoek van Nederland, tijdens de Mensenrechtenraad van maart jl. en juni jl. aandacht gevraagd voor de mensenrechtensituatie in Saoedi-Arabië en specifiek opgeroepen om de vrouwenrechtenactivisten die in mei 2018 zijn gearresteerd vrij te laten.
Het mensonterende voorval in Zeist |
|
Roy van Aalst (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ontslag voor chauffeur na mensonterend gedrag op facebookfilmpje» van 14 juni 2019?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat Koninklijk Nederlands Vervoer (KNV) en FNV Taxi beiden de noodklok luiden over de «race naar de bodem» die zich bij de inkoop van het zieken- en ouderenvervoer nu voordoet?
Ja, ik ben op de hoogte van de zorgen die het KNV en FNV hebben geuit over contractprijzen in het vervoer.
Deelt u de mening dat dit voorval mede het gevolg is van een steeds grotere werkdruk op regio- en zorgtaxi’s vanwege de lage tarieven die de zorgverzekeraars bij de aanbesteding hanteren?
Nee. Ik betreur zeer dat dit incident plaatsgevonden heeft, maar er is geen reden te veronderstellen dat werkdruk of tarieven tot dit incident hebben geleid. Uitgangspunt is dat regiotaxivervoer tegen een reële prijs wordt gecontracteerd; kwaliteit is een zeer belangrijke maatstaf bij de gunning van contracten.
Naar aanleiding van uw vragen heb ik contact opgenomen met de provincie Utrecht, nu de betreffende rit werd uitgevoerd in het kader van het door hen afgesloten contract voor regiovervoer. De provincie heeft mij bevestigd dat het contract voorziet in reële tarieven. Tevens zijn er in de overeenkomst eisen aan de kwaliteit en dienstverlening gesteld, waaronder opleidingseisen voor chauffeurs.
De provincie heeft mij tevens bevestigd dat de vervoerder snel na het voorval passende (personele) maatregelen heeft genomen.
Bent u bereid met de zorgverzekeraars in gesprek te treden over de manier waarop de lage tarieven de markt onder druk zetten, zodat goed zieken- en ouderenvervoer geborgd kan gaan worden?
Zoals onder 3 aangegeven, betreft het incident regiotaxivervoer dat onder de verantwoordelijkheid van de provincie Utrecht is aanbesteed en wordt uitgevoerd. De provincie Utrecht heeft mij bevestigd dat er sprake is van reële tarieven en adequate eisen ten aanzien van dienstverlening in het contract.
Wat ziekenvervoer betreft geldt dat zorgverzekeraars in het kader van de Zorgverzekeringswet ziekenvervoer inkopen. Tijdens het AO pakketbeheer van afgelopen 26 juni heeft de Minister voor Medische Zorg en Sport aangegeven dat het goed is dat zorgverzekeraars scherp zijn op de prijs bij de inkoop van zorg, maar daarbij geldt wel de kanttekening dat de prijs niet zo laag mag zijn dat de kwaliteit niet meer gegarandeerd kan worden. Daarbij heeft de Minister voor Medische Zorg en Sport benoemd dat hij de signalen van de FNV over problemen bij het ziekenvervoer serieus neemt. Om die reden zal hij aan de NZa vragen om een verkenning uit te voeren door met alle partijen (verzekeraars, taxibonden en patiëntenverenigingen) in gesprek te gaan over de mogelijke problemen. De verkenning zal dan antwoord moeten geven op de vraag of er een probleem is met afgesproken prijzen in relatie tot de kwaliteit van de zorg en welke aanpak dat eventuele probleem kan worden aangepakt.
Het bericht ‘Honderd Cubanen lopen illegale mars voor homorechten: 'Historisch moment'’ |
|
Maarten Groothuizen (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Honderd Cubanen lopen illegale mars voor homorechten: «Historisch moment»»?1
Ja, het bericht is bekend. Ik kan bevestigen dat er bij een demonstratie voor gelijke rechten van LHBTI’s verschillende demonstranten op een gewelddadige manier zijn opgepakt. De mars op 11 mei jl. was een spontane demonstratie van de LHBTI-gemeenschap in Cuba in reactie op het besluit van de Cubaanse regering om de jaarlijkse Gay Pride af te gelasten. Aan het eind van de demonstratie is een aantal demonstranten met geweld gearresteerd.
Kunt u bevestigen dat bij een mars voor homorechten demonstranten op een gewelddadige manier zijn opgepakt? Zo nee, wat is er volgens u dan gebeurd?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat demonstranten die demonstreren voor homorechten door de politie worden opgepakt en belemmerd? Wat zegt dit volgens u over de (veiligheids-)situatie voor LHBTI’ers in Cuba?
Het kabinet betreurt het dat demonstranten zijn belemmerd in het uitoefenen van hun demonstratierecht en zijn opgepakt bij een vreedzame demonstratie voor gelijke rechten van LHBTI’s. Gelijke rechten voor LHBTI’s is een prioriteit van het Nederlandse mensenrechtenbeleid en het is van belang dat ook onafhankelijke LHBTI-activisten kunnen opkomen voor deze rechten. Het gewelddadige einde van deze demonstratie laat zien dat het voor de LHBTI-gemeenschap in Cuba nog steeds moeilijk is om activiteiten te ontplooien.
Bent u na dit incident nog steeds van mening dat er in algemene zin geen reden is om aan te nemen dat LHBTI’ers bescherming tegen terugkeer naar Cuba nodig hebben? Zo ja, waarom? Zo nee, welke actie gaat u hieraan verbinden?
Hoewel ik het incident uiteraard betreur zie ik hierin, noch op basis van andere bronnen over de positie van LHBTI’s in Cuba, geen reden om tot een ander beleid ten aanzien van LHBTI’s uit Cuba te komen.
Het is mij bekend dat LHBTI’s in Cuba geen gemakkelijk bestaan hebben. Discriminatie van LHBTI’s komt in Cuba voor, maar de omvang en aard hiervan is niet zodanig systematisch en structureel dat in algemene zin moet worden gesproken van vervolging waartegen bescherming dient te worden geboden.
Het gaat er in de beoordeling om of de mate van discriminatie zodanig ernstig is, dat er sprake is van een ernstige schending van de grondrechten van de mens en er daarom sprake is van vervolging. Niet elke schending van een grondrecht leidt tot deze conclusie. Er moet sprake zijn van een onhoudbare situatie als gevolg van discriminatie.
Uiteraard kunnen in individuele zaken de omstandigheden aanleiding geven om alsnog asielbescherming te verlenen. De IND toetst elke aanvraag voor asielbescherming op de individuele omstandigheden in een zorgvuldige procedure, zo ook die van LHBTI’s uit Cuba.
Kunt u aangeven hoe het uitgezette asielzoekers, specifiek LHBTI’ers, naar Cuba vergaat?
Zoals uw Kamer bekend volgt Nederland geen afgewezen asielzoekers die zijn teruggekeerd. Uitgangspunt van ons stelsel is zorgvuldige beoordeling en rechterlijke toetsing voorafgaand aan uitzetting. Monitoring na terugkeer maakt daar geen deel vanuit. Ik kan berichtgeving hierover dan ook niet bevestigen.
Op welke wijze wordt door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en andere betrokken autoriteiten gemonitord hoe het in Cuba gesteld is met LHBTI-rechten, en hoe de uitwerking van nieuwe maatregelen zoals de strafbaarstelling van discriminatie jegens homoseksualiteit en de mogelijkheid om campagne te voeren voor homorechten in de praktijk tot uitvoering wordt gebracht?
Voor actuele informatie over de situatie in Cuba en ook de positie van specifieke groepen als LHBTI’s worden bronnen geraadpleegd zoals rapporten van Human Rights Watch, Amnesty International, en ook rapportages van NGO’s zowel gericht op mensenrechten in het algemeen en meer specifiek gericht op LHBTI’s in Cuba. Om een idee te geven van de (NGO) bronnen noem ik hieronder een aantal: ILGA (International Lesbian, Gay, Bisexual, Trans and Intersex Association); Inter-American Commission on Human Rights; Observatorio Cubano de Derechos Humanos; en Cubanet.
Hoe beoordeelt u de berichtgeving dat Cubanen die Cuba ontvluchten bij terugkeer worden opgepakt en in de gevangenis terecht komen vanwege landverraad?2
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u deze berichtgeving bevestigen?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe verhoudt dit zich volgens u met het Nederlandse beleid dat LHBTI’ers in principe veilig kunnen terugkeren naar Cuba?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe vindt u dat de stappen die afgelopen jaren op het gebied van LHBTI-rechten in Cuba zijn gezet zich verhouden tot de politieacties bij de recente homomars en wat zegt dit volgens u over de veiligheid van LHBTI’ers in Cuba?
Met het inwerkingtreden van de nieuwe Cubaanse Grondwet in april 2019 lijkt er op papier bescheiden vooruitgang te zijn geboekt op het gebied van gelijke rechten voor LHBTI’s in Cuba. Artikel 42 van deze Grondwet verbiedt discriminatie op grond van sekse, ras, huidskleur of etnische oorsprong, godsdienst en geloofsovertuiging, handicap, leeftijd, seksuele oriëntatie en genderidentiteit. Dit is belangrijk voor de nog te hervormen familiewet waarmee het huwelijk van personen van gelijk geslacht mogelijk kan worden gemaakt. Het moet in de praktijk nog blijken hoe de nieuwe Cubaanse Grondwet bescherming biedt aan de LHBTI-gemeenschap. Het gewelddadige einde van de recente demonstratie laat zien dat het voor de LHBTI-gemeenschap in Cuba nog steeds moeilijk is om buiten de Cubaanse regering om activiteiten te ontplooien.
Bent u bereid de rechten van LHBTI’ers in Cuba aan de orde te stellen bij uw eerst volgende contact met uw politieke ambtsgenoot in Cuba?
Ja, daartoe ben ik bereid. Tijdens het bezoek van de Nederlandse Mensenrechtenambassadeur aan Cuba in mei 2019 heeft zij het geweld dat de Cubaanse autoriteiten hebben gebruikt bij de mars opgebracht bij de Cubaanse overheid en haar teleurstelling hierover uitgesproken. Ook heeft zij met zowel aan de staat gelieerde als meer onafhankelijke LHBTI-activisten gesproken. Verder zet Nederland zich actief in voor gelijke rechten van LHBTI’s in Cuba middels een project van de Cubaanse politie, het VN-Ontwikkelingsprogramma (UNDP) en CENESEX gericht op de bewustwording van de politie van de kwetsbare positie van de LHBTI-gemeenschap.
Hoeveel Cubanen hebben de afgelopen vijf jaar asiel in Nederland aangevraagd, hoeveel hebben er asiel gekregen en hoeveel zijn er afgewezen? In hoeverre is er bij deze laatste groep ook daadwerkelijk sprake van terugkeer?
De hieronder genoemde aantallen zijn afgerond op tientallen. Verder wordt opgemerkt dat op aanvragen mogelijk niet in hetzelfde jaar wordt beslist. Ook betreft het vertrek niet alleen afgewezen asielzoekers, maar alle Cubanen die Nederland hebben verlaten. De jaarcijfers van instroom, doorstroom en vertrek kunnen om die reden niet zomaar met elkaar worden vergeleken.
2015
2016
2017
2018
2019 (t/m april)
Instroom
10
20
260
160
10
Uitstroom
2015
2016
2017
2018
2019 (t/m april)
Afwijzing
10
20
80
290
10
Inwilliging
1
1
6
0
Aantal uitstroom
2014
2015
2016
2017
2018
2019 t/m april
Aantoonbaar vertrek
10
10
10
20
60
0
Geen vertrek
0
0
0
0
30
10
Zelfstandig vertrek zonder toezicht
10
10
10
40
170
10
Bent u nog steeds van mening dat, zoals verwoord in uw brief van 17 mei 2019 aan LGBT Asylum Support, er over de positie van LHBTI’ers in Cuba voldoende betrouwbare en objectieve informatie beschikbaar is uit diverse openbare en vertrouwelijke bronnen, waardoor u geen aanleiding ziet om een nieuw (thematisch) ambtsbericht op te laten stellen? Zo ja, waarom? Over welke bronnen en informatie gaat het? Zo nee, bent u bereid een nieuw thematisch ambtsbericht op te stellen? Zo nee, waarom niet?3
Over de positie van LHBTI’s in Cuba is naar mijn oordeel voldoende betrouwbare en objectieve informatie beschikbaar uit diverse openbare en enkele vertrouwelijke bronnen. De IND is op basis van deze informatie in staat zorgvuldig te beslissen in individuele asielzaken.
Hierbij is het goed om op te merken dat de IND een afdeling heeft met op een land gespecialiseerde medewerkers die door de hoor- en beslismedewerkers benaderd kunnen worden voor actuele en betrouwbare informatie uit diverse betrouwbare bronnen.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid ziet daarom geen aanleiding het Ministerie van Buitenlandse Zaken te verzoeken een (thematisch) ambtsbericht over LHBTI’s uit Cuba op te stellen. Een dergelijk ambtsbericht zal weinig toe kunnen voegen aan hetgeen reeds uit andere bronnen bekend is. Daarbij wordt ook naar de instroom gekeken of een verzoek voor een ambtsbericht opportuun is. Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 12 geeft de huidige instroom hier evenmin aanleiding toe.
De gevolgen van de vernietiging van het Programma Aanpak Stikstof voor biomassacentrales |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Einde soepele stikstofnorm waarschijnlijk ook gevolgen voor de energiesector»1 en «Vattenfall/Nuon wil biomassacentrale Diemen toch doordrukken»?2
Ja.
Wat zijn de gevolgen van de uitspraak van de Raad van State over het Programma Aanpak Stikstof (PAS) voor de lopende vergunningstrajecten van alle biomassacentrales in Nederland?
De uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State op
29 mei jl. heeft effect op alle activiteiten die stikstofdepositie veroorzaken in Natura 2000-gebieden, waarvan de vergunning nog niet onherroepelijk is. Dit geldt ook voor biomassacentrales. Lopende vergunningaanvragen kunnen niet meer via het PAS worden vergund. Vergunningverlening kan enkel plaatsvinden via een passende beoordeling of via een ADC-toets.
Wat zijn de gevolgen van de PAS-uitspraak voor het vergunningstraject van de biomassacentrale in Diemen?
De recente uitspraak over het PAS heeft geen consequenties voor het vergunningentraject van de biomassacentrale Diemen, omdat het PAS niet is gebruikt voor de vigerende vergunning op basis van de Natuurbeschermingswet 1998.
Klopt het dat door een fout uit het verleden Vattenfall/Nuon in Diemen buitenproportionele uitstootnormen voor onder andere stikstof toegewezen heeft gekregen? Maakt de PAS-uitspraak hier een einde aan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dat toelichten?
In de vigerende natuurvergunning uit 2015 voor Nuon Diemen is inderdaad per abuis te veel ruimte voor stikstofdepositie toegekend. Recent is door Nuon een aanvraag ingediend waarmee de vergunning van 2015 kan worden hersteld naar het depositieniveau dat destijds in de vergunning opgenomen had moeten worden. Bij deze vergunning is geen gebruikgemaakt van het PAS. De PAS-uitspraak heeft daar dus geen invloed op.
Is het juist dat er voor de bouw van de biomassacentrale in Diemen geen extra depositieruimte is aangevraagd op Natura 2000-gebieden, zoals Vattenfall/Nuon beweert? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u toelichten hoe dat besluit tot stand gekomen is?
Voor de biomassacentrale is een (aangepaste) vergunning op grond van de Wet natuurbescherming nodig. Volgens de lopende aanvraag zal het teveel aan depositieruimte uit de vergunning uit 2015 niet door Nuon worden gebruikt voor de biomassacentrale. Nuon heeft tijdens de zitting bij de Hoor- en Adviescommissie van de provincie Noord-Holland verklaard deze ruimte niet nodig te hebben voor de biomassacentrale. De destijds teveel vergunde ruimte zal komen te vervallen en de biomassacentrale zal door Nuon passend moeten worden gemaakt binnen de herstelde depositieruimte van de vergunning uit 2015. Of de aanvraag als zodanig vergunbaar is, wordt op dit moment bekeken door gedeputeerde staten van Noord-Holland. Nieuw onderzoek naar de stikstofdepositie is dus niet nodig. De PAS-uitspraak heeft geen invloed op dit proces.
Moet er naar aanleiding van de PAS-uitspraak nieuw onderzoek komen naar de stikstofdepositie van de geplande biomassacentrale in Diemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Moet er, alvorens een besluit genomen kan worden over de toekomst van de biomassacentrale in Diemen, een nieuwe vergunning worden aangevraagd op basis van de Wet natuurbescherming, waarin de recente PAS-uitspraak van de Raad van State is meegenomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat bedrijven hun stikstofuitstoot kunnen compenseren door emissierechten te kopen van een ander bedrijf dat stikstof uitstoot en ermee ophoudt? Zo ja, ziet u naar aanleiding van de PAS-uitspraak reden deze gang van zaken te herzien? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Het Nederlandse stikstofbeleid kent geen emissierechten voor stikstof. Wel is het in sommige gevallen mogelijk om op basis van externe saldering een vergunning te krijgen. Hiermee wordt bedoeld dat een toename van depositie door het ene project gecompenseerd kan worden met de afname van depositie door een ander project dat stopt. Aan deze verrekening zijn strenge voorwaarden verbonden. Zo moet er bijvoorbeeld een directe relatie bestaan tussen het stoppende project en het project dat depositie gaat veroorzaken. Op deze manier kan in een passende beoordeling worden geconcludeerd dat het project niet leidt tot extra schade aan Natura 2000-gebieden.
Tijdens het PAS was er een verbod op deze vorm van salderen, omdat de effecten van activiteiten die zouden stoppen in de berekening van de ruimte voor stikstofdepositie was meegenomen. Nu het PAS niet meer gebruikt kan worden voor toestemmingsverlening, kan deze vorm van verrekening via een individuele passende beoordeling alsnog plaatsvinden. De Raad van State heeft in de uitspraak expliciet aangegeven dat deze vorm van verrekening weer gebruikt kan worden.
Is het juist dat er opnieuw gekeken moet worden naar de stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden voordat biomassacentrales in het algemeen vergund kunnen worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Bij elke activiteit die leidt tot stikstofdepositie op daarvoor gevoelige en overbelaste habitats, moet volgens de Raad van State een passende beoordeling plaatsvinden. Er kan niet langer verwezen worden naar de passende beoordeling die ten grondslag lag aan het PAS. Als kan worden aangetoond dat de nieuwe activiteit geen schade veroorzaakt aan een stikstofgevoelig Natura 2000-gebied, kan de vergunning worden verleend. Het is en blijft goed in beeld welke habitats in Natura 2000-gebieden stikstofgevoelig zijn en in welke mate de kritische depositiewaarde wordt overschreden. Extra onderzoek naar stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden is dus niet nodig.
Deelt u de mening dat de overheid biomassaverbranders jarenlang heeft beloond met vergunningen voor stikstofdepositie die ze niet hadden mogen krijgen en dat de natuur daar de prijs voor heeft betaald? Zo nee, waarom niet?
Binnen het PAS was het voor alle activiteiten met een stikstofdepositie boven de grenswaarde mogelijk om een vergunning aan te vragen. Die vergunning kon worden verleend voor zover nog ontwikkelingsruimte beschikbaar was, die passend was beoordeeld in het PAS. Via deze systematiek was het voor nieuwe biomassacentrales mogelijk om een vergunning te krijgen.
De berichten ‘De schrikbarende stijging die niemand kan verklaren’ en ‘Verkeersanalyse provincie nutteloos door Privacywet’ |
|
Remco Dijkstra (VVD), Tobias van Gent (VVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «De schrikbarende stijging die niemand kan verklaren» en «Verkeersanalyse provincie nutteloos door Privacywet», beide uit het Brabants Dagblad van 4 juni 2019?1
Ja.
Herkent u het beeld dat de nieuwe Privacywet een ongevallenanalyse een stuk lastiger maakt?
Dat beeld herken ik deels. Rijkswaterstaat levert, ook onder de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG), ongevallengegevens waarmee wegbeheerders analyses kunnen maken om verkeersveiligheidsbeleid te formuleren. Daarbij worden gegevens over individuele ongevallen verstrekt, zoals de locatie en omstandigheden van het ongeval, de vervoerswijzen, de letselernst en in welke leeftijdsklasse betrokkenen zich bevinden. Bijzondere persoonsgegevens kunnen op dit moment echter niet worden geleverd. Het gaat bijvoorbeeld om strafbare feiten, zoals rijden onder invloed.
De reden daarvoor is dat er geen expliciete wettelijke grondslag bestaat, terwijl de AVG dat wel vereist. Aan deze wettelijke grondslag wordt momenteel gewerkt. Naar verwachting kan begin volgend jaar aan uw Kamer een wetsvoorstel worden voorgelegd.
Hoe moeten verkeersanalisten voortaan goede interpretaties en onderbouwingen geven van maatregelen als ze cruciale informatie missen over bijvoorbeeld de leeftijd van het verkeersslachtoffer of hoe een ongeluk precies plaatsvond?
Aanvullend op de verkeersongevallengegevens kunnen verkeersanalisten van wegbeheerders informatie voor bijvoorbeeld doelgroepenbeleid op geaggregeerd niveau bij Rijkswaterstaat opvragen. Daarnaast kan diepteonderzoek binnen de grenzen van de privacywetgeving bijdragen aan inzicht in oorzaken van verkeersongevallen. Wetenschappelijke instituten als SWOV en VeiligheidNL kunnen dergelijk onderzoek op verzoek van overheden uitvoeren.
Jaarlijks laat ik de SWOV ook diepteonderzoek uitvoeren naar bepaalde typen ongevallen. Recentelijk waren dit diepteonderzoeken naar ongevallen met scootmobielen, snorfietsers, oudere fietsers en bermongevallen.
Welke andere mogelijkheden ziet u om de enorme stijging van verkeersdoden in Brabant anders te verklaren?
Zie antwoord 3.
Welke andere bronnen zijn voorhanden en hoe zorgen we ervoor dat er geen nieuwe dodelijke slachtoffers vallen, omdat het lang duurt om een nieuwe risicogestuurde aanpak te vinden?
Ongevallengegevens helpen om verkeersveiligheidsbeleid te formuleren, maar zijn niet de enige bron van informatie. Om ongevallen juist te voorkomen, zet ik samen met overheden en kennispartijen ook in op de ontwikkeling van data voor het in kaart brengen van de belangrijkste veiligheidsrisico’s in het verkeerssysteem. Zo laat ik de Nationale Databank Wegverkeersgegevens (NDW) deze maand de geanonimiseerde gegevens over gereden snelheden aan overheden beschikbaar stellen.
Deelt u de mening dat we moeten onderzoeken hoe we met oog op de privacywet toch meer data in kunnen zetten om de verkeersveiligheid te bevorderen? Welke mogelijkheden ziet u hiertoe?
Ja, die mening deel ik. Daarom werk ik momenteel, zoals ik in antwoord 2 aangeef, aan de wettelijke grondslag die de AVG vereist om aanvullende ongevallengegevens te kunnen leveren.
Deelt u de mening dat namen van slachtoffers niet nodig zijn, maar dat het om de verkeersveiligheid te bevorderen belangrijk kan zijn informatiebronnen zoals ziekenhuis-, politie-, en ambulancegegevens te koppelen? Hoe kan deze data uitwisseling, met oog voor de privacywetgeving, plaatsvinden?
Ik deel de mening dat namen van slachtoffers niet nodig zijn voor het analyseren van verkeersongevallen.
Onderzoeksinstituten als de SWOV, het CBS en VeiligheidNL kunnen binnen de voor hun geldende wetten/regels, data aan elkaar koppelen en dit geaggregeerd en geanonimiseerd aan derden uitleveren.
Kunt deze vraag één voor één beantwoorden?
Ja, zie hiervoor voorgaande beantwoording per vraag.
Het onterecht stoppen van huurtoeslag aan statushouders |
|
Henk Nijboer (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat wanneer bij een statushouder een baby geboren wordt, de huurtoeslag door de dienst Toeslagen gestopt wordt en een terugvordering toegezonden? Wat is de oorzaak van dit probleem?
Een voorwaarde voor het ontvangen van huurtoeslag is dat alle leden van het huishouden beschikken over de Nederlandse nationaliteit, de nationaliteit van een andere EU-lidstaat of een geldige verblijfsvergunning. Een kind dat geboren wordt bij statushouders beschikt niet automatisch over een verblijfstitel, de ouders moeten deze aanvragen. Zij ontvangen daarom binnen drie weken na de geboorte van hun kind een brief van de IND, waarin zij hierop gewezen worden. Bij toekenning van de verblijfsvergunning aan de pasgeborene, wordt de huurtoeslag opnieuw vastgesteld.
Dit betekent echter niet dat de huurtoeslag van statushouders direct na de geboorte van een kind wordt stopgezet en teruggevorderd. Wanneer de pasgeborene binnen drie maanden na de geboorte over een verblijfsvergunning beschikt, wordt de huurtoeslag automatisch en ongewijzigd opnieuw vastgesteld. Wanneer de ouders geen verblijfsvergunning aanvragen voor de pasgeborene, wordt de huurtoeslag drie maanden na de geboortedatum stopgezet. De huurtoeslag over deze periode wordt niet teruggevorderd. Ouders die bezwaar maken tegen deze stopzetting, maar nog geen verblijfsvergunning hebben aangevraagd voor de pasgeborene, worden door de Belastingdienst opnieuw gewezen op de noodzaak dit wel te doen. Wanneer ouders de verblijfstitel voor de pasgeborene alsnog verkrijgen, wordt de huurtoeslag opnieuw vastgesteld (met terugwerkende kracht) op de geboortedatum van het kind. Eventueel gemiste huurtoeslag wordt dan nabetaald.
Het opnieuw vaststellen van huurtoeslag na de eerste drie maanden is een handmatig proces. In enkele gevallen is het voorgekomen dat de huurtoeslag abusievelijk is vastgesteld op de datum waarop de verblijfsvergunning is afgegeven, in plaats van de datum waarop het kind geboren is. In dat geval kan ten onrechte een terugvordering ontstaan.
Kunt u bevestigen dat de geboorte van een baby geen reden is huurtoeslag stop te zetten?
Ja. Het is daarom zaak dat de ouders tijdig een verblijfsvergunning aanvragen voor de pasgeborene (zie ook antwoord op vraag 1).
Klopt het dat dit probleem wordt veroorzaakt door automatische koppeling tussen de systemen van de Belastingdienst en de Basisregistratie Personen? Bent u het ermee eens dat personen niet het slachtoffer mogen worden van administratieve verkeerde koppelingen?
Nee, het ervaren probleem wordt niet veroorzaakt door automatische koppeling. Het is een gevolg van de wettelijke vereisten. De Nederlandse nationaliteit, de nationaliteit van een andere EU-lidstaat of een geldige verblijfsvergunning voor alle leden van het huishouden is een voorwaarde voor huurtoeslag. Wanneer aan deze eis niet voldaan wordt, bestaat geen recht op huurtoeslag.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze onterechte stopzettingen van toeslagen niet meer voorkomen? Bent u bereid de mensen die dit is overkomen ruimhartig te compenseren? Bent u voorts bereid om (financiële) problemen die zijn ontstaan door het missen van huurtoeslag samen met deze mensen op te lossen?
Het is van belang dat statushouders zo snel mogelijk een verblijfsvergunning aanvragen voor hun pasgeborene. Zij ontvangen binnen drie weken na de geboorte van hun kind een brief van de IND, waarin zij hierop gewezen worden. Bij voorkeur worden de ouders hier echter al op gewezen wanneer zij bij de gemeentebalie aangifte doen van de geboorte. Via de VNG zal ik gemeenten hierop wijzen. Zoals in antwoord op vraag 1 is aangegeven wordt, wanneer ouders de verblijfstitel voor de pasgeborene alsnog verkrijgen, de huurtoeslag opnieuw vastgesteld (met terugwerkende kracht) op de geboortedatum van het kind. Eventueel gemiste huurtoeslag wordt dan nabetaald. Zelfs bij een in eerste instantie te late aanvraag van een verblijfstitel is er dus uiteindelijk geen verlies aan huurtoeslag. Toch wil ik bezien wat mogelijk is om stopzettingen en latere nabetalingen te voorkomen. Dit vergt nader onderzoek in overleg met de Staatssecretaris van Financiën en de Staatssecretaris van Justitie & Veiligheid. Ik verwacht u in het voorjaar van 2020 over de uitkomsten hiervan te kunnen informeren.
Het bericht ‘Inlichtingendiensten: stop je intimiderende bezoekjes’ |
|
Lammert van Raan (PvdD), Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Inlichtingendiensten: stop je intimiderende bezoekjes»1 en «Hoe de politie informanten werft onder klimaatactivisten»?2
Ja
Begrijpt u dat burgers bezorgd zijn over het feit dat Nederland nog ver verwijderd is van het behalen van de noodzakelijke klimaatdoelstellingen? Begrijpt u de extra zorgen nu steeds duidelijker lijkt te worden dat Nederland het door de rechter in de Urgenda uitspraak verplichte doel om in 2020 minimaal 25% CO2 te reduceren ten opzichte van 1990 waarschijnlijk niet gaat halen en nu blijkt dat het summiere doel om 14% duurzame energie op te wekken in 2020 niet gehaald gaat worden?
Ik verwijs u naar de antwoorden op vragen aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat3 waarin op deze vraag wordt ingegaan.
Nederland onderschrijft de doelstellingen van het Parijsakkoord. In het regeerakkoord heeft het kabinet dan ook een ambitieus doel gesteld: een nationale reductie van 49% in 2030 ten opzichte van 1990. Daarnaast pleiten we voor een Europese doelstelling van 55% broeikasgasreductie in 2030. Deze ambitie voor 2030 is een belangrijke tussenstap op weg naar 95% reductie in 2050. Met de presentatie van het Klimaatakkoord op 28 juni jl. en de implementatie van de Klimaatwet zijn belangrijke stappen gezet in de realisatie van de doelstellingen om klimaatverandering tegen te gaan.
Kunt u, net als uw collega van Economische Zaken en Klimaat eerder deed, onderschrijven dat de klimaatstakers en -activisten de wetenschap aan hun zijde hebben wanneer zij stellen dat er onvoldoende klimaatmaatregelen genomen worden?3 4
Zoals door mijn collega van Economische Zaken en Klimaat is aangegeven, ziet kabinet het als haar plicht om bij te dragen aan de mondiale klimaatopgave en om een leefbare toekomst voor onze volgende generatie veilig te stellen. Het kabinet onderschrijft de oproep van de beweging Scientists4Climate om structurele maatregelen te nemen om de uitstoot van broeikasgassen te reduceren en daarmee de opwarming van de aarde zo veel mogelijk, en tot een maximale stijging van 2 graden, te beperken. Met de voorstellen zoals deze 28 juni jl. door het kabinet zijn gepresenteerd, wil het kabinet daar invulling aan geven. Het kabinet zet in lijn met het regeerakkoord in op een ambitieuze klimaatambitie van 49% CO2-reductie in 2030 ten opzichte van 1990. Daarnaast bevat de klimaatwet een ambitiedoel van 95% reductie in 2050 (t.o.v. 1990). Deze ambitiedoelstellingen voor 2030 en 2050 zijn daarmee zelfs hoger dan de beweging Scientsist4Climate voorstelt.
Kunt u aangeven op welke wijze burgers, anders dan via de rechtsgang, de Staat tot de orde kunnen roepen wanneer ernstige en onomkeerbare schade wordt toegebracht aan de leefomgeving, de biodiversiteit, het klimaat en de natuur?
Burgers kunnen aandacht vragen voor een onderwerp of proberen de overheid tot de orde te roepen door bijvoorbeeld gebruik te maken van de vrijheid van meningsuiting, het recht om te demonstreren en het recht om een petitie in te dienen bij overheidsambten (respectievelijk de artikelen 7, 9 en 5 van de Grondwet). Ook heeft iedereen het recht om een klacht in te dienen over de wijze waarop een bestuursorgaan van (onder meer) de Staat zich in een bepaalde aangelegenheid jegens hem of een ander heeft gedragen (hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht). Het gedrag kan ook bestaan uit het nalaten van bepaalde handelingen. Na de (interne) klachtafhandeling is er onder omstandigheden de mogelijkheid om te klagen bij de Nationale ombudsman over de al dan niet behoorlijkheid van de gedraging van het bestuursorgaan, waarbij ook wordt getoetst op de naleving van grond- en mensenrechten. Er zijn verschillende (andere) organen en instellingen met taken en bevoegdheden op het terrein van de naleving en bevordering van grond- en mensenrechten. Zo bevordert het College voor de Rechten van de Mens de naleving van mensenrechten in praktijk, beleid en wetgeving, en vergroot het bewustzijn van mensenrechten in Nederland. Verder kan bijvoorbeeld nog gedacht worden aan het uitoefenen of (doen) inzetten van politieke instrumenten of activiteiten.
Kunt u aangeven op welke wijze burgers, anders dan via de rechtsgang, de Staat tot de orde kunnen roepen wanneer hun (mensen)rechten geschonden dreigen te worden?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven op welke wijze burgers de Staat tot actie kunnen dwingen wanneer hun (mensen)rechten geschonden worden ondanks een gerechtelijk uitspraak die de Staat tot actie dwingt?
Zie antwoord vraag 4.
Op basis van welke criteria wordt een veronderstelde «dreiging» in beeld gebracht en door welke organisaties?
In het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) wordt geduid welke vormen van radicalisering, extremisme en terrorisme nu of op langere termijn een gevaar (kunnen) vormen voor de nationale veiligheid en/of de democratische rechtsorde.
DTN 50 besteedt aandacht aan zogenoemd eco-protest. In de afgelopen DTN-periode hebben diverse actiegroepen en individuen op legale wijze in Nederland actiegevoerd voor een beter klimaat, bijvoorbeeld via demonstraties en (online) petities. De modus operandi van actievoerders is vooral gericht op het genereren van zo veel mogelijk media-aandacht door aansprekende protestacties. Tegelijkertijd zijn er in binnen- en buitenland ook personen en groeperingen die acties voor een beter milieu plannen en uitvoeren die een meer extremistisch karakter (kunnen) hebben.
Bent u van mening dat burgers of organisaties die zich vrijwillig, geweldloos en met open vizier inzetten om de volgens de wetenschap benodigde klimaatactie van de grond te krijgen als dreiging gezien moeten worden? Zo ja, waarom?
Nee, mits deze inzet binnen de grenzen van de democratische rechtsorde gezocht en gevonden wordt.
Op basis van welke criteria werd de veronderstelde «dreiging» van klimaatactivisten in beeld gebracht? En door welke organisaties?
Het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) besteedt structureel aandacht aan verschillende vormen van radicalisering, extremisme en terrorisme die, nu of op langere termijn, een bedreiging (kunnen) vormen voor de nationale veiligheid en/of de democratische rechtsorde. Het DTN wordt opgesteld door de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid op basis van open en gesloten bronnen.
Welke andere activistengroepen worden benaderd en waarom?
Zoals ik gemeld heb in mijn brief van 18 juni jl. (Kamerstuk 29 628, nr. 885), kan er gelet op de vertrouwelijkheid niet worden ingegaan op individuele gevallen. Ten aanzien van de teams criminele inlichtingen (TCI) of openbare orde inlichtingen (TOOI) heb ik aangegeven dat dat de politie zorg draagt voor de proportionaliteit en rechtmatigheid van haar optreden. Voor de opsporing en openbare orde gebeurt het verzamelen van inlichtingen met behulp van informanten onder het gezag van het openbaar ministerie respectievelijk de burgemeester. Mensen die zich niet goed bejegend voelen door de politie kunnen onder meer een klacht indienen bij de politie.
Tot slot geldt voor genoemde teams dat zij ook bij het verzamelen van informatie over potentiële informanten (dus geen subjecten van onderzoek) gebonden zijn aan de grenzen van artikel 3 van de Politiewet en de Wet politiegegevens (zie met name artikel 10). Verder is het denkbaar dat bijvoorbeeld tijdens een opsporingsonderzoek iemand in beeld komt die mogelijk een geschikte informant zou kunnen zijn.
Kunt u per overheidsdienst een tijdlijn geven met de door hen (geschatte) dreiging die uit zou gaan van klimaatactivisten? Wanneer zijn zij voor het eerst als dreiging aangemerkt en waarom?
De NCTV besteedt al sinds zijn eerste DTN’s (vanaf 2005) aandacht aan activiteiten van dierenrechten- en milieuactivisten en -extremisten die een dreiging kunnen vormen voor de nationale veiligheid en de democratische rechtsorde. Sinds een aantal jaar vinden deze activiteiten vaker plaats met het oog op de verhoogde maatschappelijke aandacht voor het klimaat.
Zou naar uw mening het veroorzaken van maatschappelijke ontwrichting reden zijn om een organisatie als bedreiging voor de maatschappij te beschouwen?
Organisaties die maatschappij ontwrichtende acties ondernemen kunnen een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid en de democratische rechtsorde.
Moet er sprake zijn van een reële dreiging alvorens over gegaan mag worden tot de inzet van informaten? Zo nee, hoe is dit wettelijk geregeld?
Op grond van artikel 10 van de Wet politiegegevens mag de politie gegevens gericht verwerken met het oog op het verkrijgen van inzicht in de betrokkenheid van personen bij:
Welke informatie heeft ertoe geleid dat overgegaan werd tot de inzet van informaten? Wanneer was dat?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u aangeven hoeveel burgers uit de klimaatbeweging de inlichtingendiensten of aanverwante diensten benaderd hebben? Kunt u aangeven hoeveel organisaties uit de klimaatbeweging de inlichtingendiensten of aanverwante diensten benaderd hebben? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Op basis van welke criteria zijn de desbetreffende individuen benaderd? En op basis van welke criteria zijn de desbetreffende organisaties benaderd?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u aangeven waarom de burgers, die zich belangeloos inzetten voor het behoud van een leefbare planeet, heimelijk benaderd worden? Kunt u aangeven waarom deze heimelijke benaderingswijze noodzakelijk zou zijn geweest? Waarom kan de overheid niet, net als de activisten, met open vizier contact zoeken?
Zoals ik in mijn brief van 18 juni jl. (Kamerstuk 29 628, nr. 885) heb aangegeven, kan er gelet op de vertrouwelijkheid niet worden ingegaan op individuele gevallen. In zijn algemeenheid geldt dat de politie ook openlijk informatie inwint. De politie zet heimelijke informatie-inwinning in als de informatie van groot belang is voor de taakuitvoering en aannemelijk is dat burgers dit niet openlijk zullen melden, omdat zij ernstige fysieke, sociale en/of maatschappelijke schade kunnen oplopen als bekend zou worden dat zij de informatie met de politie hebben gedeeld. Voor de wettelijke basis verwijs ik u naar het antwoord op vraag 13.
Kunt u aangeven waarom het noodzakelijk zou zijn geweest dat de agenten gebruik maakten van nep-legitimatiebewijzen?
Ik ga niet in op individuele gevallen. Het kader voor het tonen van een legitimatiebewijs door een politieambtenaar is neergelegd in artikel 2 van de Ambtsinstructie. Daarin wordt onderscheid gemaakt tussen politieambtenaren in uniform en in burger. De eerste toont het legitimatiebewijs op verzoek, de tweede ongevraagd, tenzij bijzondere omstandigheden dit onmogelijk maken.
Kunt u zich voorstellen dat de in de artikelen beschreven werkwijze als intimiderend en dreigend ervaren is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u aangeven waarom het noodzakelijk en wettig zou zijn geweest dat deze agenten beschikten over uitgebreide en vertrouwelijke persoonsgegevens van de benaderde individuen? Kunt u aangeven waarom het noodzakelijk en wettig zou zijn geweest dat de agenten deze informatie intimiderend en dreigend inzetten? Kunt u bij beide vragen de noodzaak en wetmatigheid uitgesplitst beantwoorden?
Zie antwoord vraag 10.
Is deze intimiderende en dreigende werkwijze naar uw mening proportioneel? Zo ja, waarom? Wie toetst de proportionaliteit van deze werkwijze?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat het beter is om energie te steken in het aanpakken van het klimaatprobleem dan in het aanpakken van klimaatactivisten?
Mijn verantwoordelijkheid is die voor het handhaven van de wet. Zoals in de beantwoording van vraag 2 en 3 is aangegeven, heeft het kabinet met de voorstellen zoals deze 28 juni jl. zijn gepresenteerd aangeven langs welke weg zij invulling wil geven aan het tegengaan van klimaatverandering.
Kunt u zich voorstellen dat na het decennia lang negeren van de oproep om over te gaan tot actie in de strijd tegen de klimaatverandering burgers in afnemende mate vertrouwen houden in de door de regering voorgespiegelde oplossingen? Zo nee, waarom niet? Kunt u zich voorstellen dat dit gevoel versterkt is nu zowel de wetenschap als de gerechtelijke macht zich hebben uitgesproken tegen het huidige overheidsbeleid? Zo nee, waarom niet?
Zoals in de beantwoording van vraag 2 en 3 is aangegeven deelt het kabinet de maatschappelijke zorgen over de gevolgen van klimaatverandering en het tempo waarin maatregelen worden genomen om dit tegen te gaan. Met de voorstellen zoals deze 28 juni jl. zijn gepresenteerd heeft het kabinet geschetst langs welke weg zij invulling wil geven aan het tegengaan van klimaatverandering.
Het voorstel voor een Klimaatakkoord bevat een pakket aan maatregelen met een zo breed mogelijk maatschappelijk draagvlak, dat de actieve steun heeft van zoveel mogelijk partijen, waaronder verschillende maatschappelijke organisaties.
Het kabinet verwacht dat daarmee het reductiedoel van 49% in 2030 wordt gerealiseerd.
Bent u bereid de intimiderende en bedreigende werkwijze van inlichtingendiensten en aanverwante diensten jegens klimaatactivisten stop te zetten? Zo nee, waarom niet?
De politie moet altijd handelen binnen de geldende wettelijke kaders. Zoals ik heb uiteengezet in de brief van 18 juni jl. ga ik niet in op individuele gevallen. De TCI’s en TOOI’s handelen onder het gezag van het openbaar ministerie respectievelijk de burgemeester. Als burgers zich onjuist bejegend voelen door de politie, kunnen zij hierover onder meer een klacht indienen bij de politie (zie ook het antwoord op vragen 4, 5 en 6).
Achtergehouden informatie van mogelijke fouten met examens |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht Calvijn College verprutst examens?1
Ja.
Heeft de Inspectie van het Onderwijs u reeds op de hoogte gesteld van de onrust op het Calvijn College?
Ja, de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) heeft mij hierover op 13 juni geïnformeerd.
Bent u reeds in contact met het betreffende College, ouders en leerlingen? Zo nee, bent u bereid dit op korte termijn te doen?
Het contact met de school verloopt via de inspectie.
Deelt u de mening dat dergelijke informatie onder geen enkele voorwaarden achtergehouden mag worden voor ouders en leerlingen?
Ik ben van mening dat ouders en leerlingen van een school mogen verwachten dat deze transparant is, zeker over belangrijke zaken zoals een vertraging in de bekendmaking van de uitslag van het eindexamen. Ik betreur dan ook de mogelijke verwarring en onduidelijkheid die door de eerste berichtgeving van de school hierover aanvankelijk is ontstaan. Zoals ik in mijn brief van 14 juni jongstleden aan uw Kamer heb gemeld is de oorzaak van de vertraging terug te voeren op geconstateerde onvolkomenheden in de afronding van het programma van toetsing en afsluiting, en in de registratie daarvan. Dit weekend heeft de school gewerkt aan het in kaart brengen aan de benodigde informatie. De inspectie hoopt het onderzoek zo snel mogelijk af te ronden.
Bent u bereid zich ervoor in te spannen dat de leerlingen en ouders voor het weekend duidelijkheid krijgen en deze vragen voor het weekend te beantwoorden?
De school heeft ouders en leerlingen afgelopen vrijdag telefonisch geïnformeerd over de stand van zaken en zal hen op de hoogte houden van het verdere proces. In het belang van de leerlingen hoop ik dat de onzekerheid niet langer duurt dan nodig is. Alle betrokkenen spannen zich maximaal in om zo snel mogelijk helderheid te krijgen voor de leerlingen en hun ouders. Zoals ik heb toegezegd in mijn brief van 14 juni zal ik ook uw Kamer op de hoogte houden van de stand van zaken.
Het bericht ‘Malmström – Finalizing Mercosur deal is ‘priority number one’’ |
|
Helma Lodders (VVD), Wybren van Haga (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Kunt u zich het verzoek van het lid Lodders (VVD) herinneren tijdens het algemeen overleg ter voorbereiding op de Landbouw- en Visserijraad van 18 juni (AO Landbouw- en Visserijraad van 12 juni 2019) over de stand van zaken van de Mercosur-onderhandelingen?
Ja.
Wanneer kan de Kamer deze brief met de stand van zaken verwachten?
Op 28 juni jl. hebben de Europese Unie en Mercosur een politiek akkoord bereikt over een handelsovereenkomst. Als de geconsolideerde teksten hiervan beschikbaar zijn, zal het Kabinet de balans opmaken van de brede voor- en nadelen van het handelsakkoord, inclusief voor de land- en tuinbouwsector. Een hoofdlijnendocument van het handelsakkoord is door de Europese Commissie gepubliceerd1.
Wordt de inbreng van de Kamer, meegegeven in onder meer Kamervragen van de leden Lodders en Van Haga (documentnummer 2019D22303) waarin zij hun zorg hebben geuit over het feit dat Nederlandse boeren en tuinders geconfronteerd worden met steeds strengere regels en over producten uit die landen die in de Nederlandse schappen terecht komen die onder veel minder strenge voorwaarden zijn geproduceerd en waar chemicaliën aan te pas zijn gekomen die allang in Nederland en in de Europese Unie (EU) verboden zijn, meegenomen in de onderhandelingen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
De onderhandelingen met Mercosur zijn in 2001 gestart op basis van een mandaat aan de Europese Commissie. De afgelopen jaren is de Nederlandse inzet bij de onderhandelingen altijd geweest om te komen tot een gebalanceerd akkoord met ambitieuze afspraken over handhaving van sanitaire- en fytosanitaire standaarden, dierenwelzijn en duurzame ontwikkeling. Ook nu moeten alle naar de EU geëxporteerde producten voldoen aan Europese standaarden, zoals eisen op het gebied van voedselveiligheid, etikettering en consumentenbescherming. Een handelsakkoord met Mercosur verandert hier niets aan. De Europese standaarden worden door een Mercosur akkoord dus niet verlaagd. Zoals eerder geantwoord geldt dit ook voor producten waarvan is aangetoond dat chemicaliën zijn gebruikt die binnen de EU verboden zijn2.
Kunt u ingaan op de «regels van oorsprong» die tijdens de onderhandelingen van 11 tot en met 15 maart 2019 aan bod zijn gekomen? Op welke landbouwproducten wordt gedoeld? Om welke productspecifieke voorschriften in de machine- en chemische sector gaat het?
Voor informatie over de uitkomsten van de onderhandelingen van 11-15 maart 2019 verwijs ik u naar de website van Europese Commissie.
Vanwaar de urgentie bij de Europese Commissie om nog in de maand juni het Mercosur verdrag te sluiten? Is de urgentie aan Europese zijde verstandig voor de Europese onderhandelingspositie?
Aan de zijde van Mercosur was er sprake van nieuw momentum dat een doorbraak in de onderhandelingen mogelijk heeft gemaakt, hetgeen geresulteerd heeft in het politiek akkoord. De Commissie zal vervolgens de uitkomsten van de onderhandelingen voorleggen aan de lidstaten en het Europees parlement ter beoordeling. De Europese Commissie is zich bewust van de gevoeligheden die bij de lidstaten liggen. Samen met andere EU-lidstaten heeft Nederland bij de Europese Commissie aangedrongen op een akkoord met een evenwichtige balans tussen exportbelangen, gevoelige sectoren en duurzaamheidsdoelstellingen.
Hoe hebben uw ambtsgenoten gereageerd op de uitspraken van Eurocommissaris Malmström over de urgentie van een snel akkoord en eventuele concessies op het gebied van landbouw en landbouwproducten?
De reacties delen mijn ambtsgenoten via de bestaande, bekende kanalen. Het is niet aan mij om hun reacties openbaar te maken of te delen.
Welke concessies op het gebied van landbouw en landbouwproducten liggen op dit moment op tafel en hoe verhouden deze zich tot de opbrengsten van het verdrag voor de EU?
De onderhandelingen met Mercosur hebben geleid tot een politiek akkoord tussen de EU en Mercosur. Als de geconsolideerde teksten beschikbaar komen, kan het kabinet de balans op te maken van de voor- en nadelen van het handelsakkoord voor Nederland.
Wat betekenen de eventuele concessies voor Nederland en in het bijzonder de Nederlandse landbouwbelangen? Zijn de gevolgen van eventuele concessies in het meest verregaande geval proportioneel ten opzichte van de te verwachten meerwaarde van het verdrag voor Nederland?
Zie antwoord vraag 7.
Welke voordelen van dit verdrag maken concessies op het vlak van de landbouw proportioneel?
Zie antwoord vraag 7.
De brandbrief van jeugdrechtadvocaten |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de brandbrief van jeugdrechtadvocaten?1
Ja.
Erkent u dat de richtlijn die procedurele waarborgen voor kinderen regelt2 ertoe leidt dat het voor minderjarigen niet langer mogelijk is afstand te doen van rechtsbijstand bij het politieverhoor, dat dit tot extra werk en verplichtingen voor jeugdrechtadvocaten leidt, maar dat de bijbehorende adequate vergoeding door u niet geleverd wordt? Hoe komt dat?
Richtlijn 2016/800/EU die procedurele waarborgen voor kinderen regelt en de wet tot implementatie van deze richtlijn (Stb. 2019, 180) leiden er inderdaad toe dat minderjarigen verzekerd zijn van rechtsbijstand bij het politieverhoor, en daarvan geen afstand kunnen doen. Dit leidt tot extra werkaanbod voor jeugdrechtadvocaten, waarvoor zij een vergoeding ontvangen overeenkomstig de geldende systematiek. Ik ben bekend met de zorgen van de advocatuur over de hoogte van de vergoedingen. Bij de implementatie van de richtlijn per 1 juni jongstleden is ervoor gekozen de vergoeding aan te laten sluiten bij de huidige puntenvergoeding voor het bijwonen van politieverhoren. In 2016 is deze puntenvergoeding voor minderjarige verdachten met 50% verhoogd tot het niveau van de vergoeding voor verhoorbijstand voor meerderjarige verdachten. Ik stel vast dat dit voorstel in het kader van de consultatie niet tot kritiek heeft geleid.
Kunt u ingaan op alle afzonderlijke knelpunten die door de jeugdrechtadvocaten worden genoemd in de brief?
Het voert te ver om in dit stadium, waarbij de ketenpartners en ik nog geen overleg heb kunnen voeren met de (jeugdrecht)advocatuur naar aanleiding van deze brief, in te gaan op alle afzonderlijke knelpunten. In hoofdlijnen onderscheid ik twee aandachtspunten in de brief, te weten de vergoeding voor de (extra) werkzaamheden, en daarnaast de organisatorische aspecten in verband met de implementatie van de richtlijn – daarbij inbegrepen de rol en verantwoordelijkheid van alle ketenpartners. Op het eerste aspect ben ik reeds ingegaan bij de beantwoording van de vorige vraag; voor het tweede aspect verwijs ik naar het antwoord op vraag 4.
Wat is uw reactie op het verwijt dat u bij de implementatie onvoldoende rekening heeft gehouden met de praktische en financiële gevolgen voor advocaten van deze verplichting tot bijstand bij elk verhoor, en het verwijt dat de politie en het openbaar ministerie de verantwoordelijkheid voor de effectuering van deze verplichting die op Nederland rust eenzijdig bij de advocatuur legt?
Afgezien van mijn eigen verantwoordelijkheid voor de implementatie en de stappen die ik daarin steeds met de ketenpartners heb gezet, merk ik op dat in de dagelijkse praktijk politie en openbaar ministerie, samen met de (jeugdrecht)advocatuur, een belangrijke verantwoordelijkheid uitoefenen voor de effectuering van de verplichtingen die op Nederland rusten. Voor zover mij bekend nemen deze ketenpartners dit tot nu toe op constructieve wijze ter hand. Ik herken mij derhalve niet in het verwijt dat politie en openbaar ministerie de verantwoordelijkheid voor de effectuering van deze verplichting die op Nederland rust, eenzijdig bij de advocatuur leggen.
Bent u bereid met spoed in deze kwestie met voorstellen te komen die recht doen aan de verplichtingen die voortvloeien uit deze richtlijn en tegemoetkomen aan de in deze brandbrief geuite zorgen?
Mede naar aanleiding van deze brief zal ik op korte termijn, in het kader van de reeds bestaande functionele contacten over de implementatie van de richtlijn en de praktische uitvoering van de wet ter uitvoering van deze richtlijn, samen met politie en openbaar ministerie nader in overleg treden met de (jeugdrecht)advocatuur en daarbij ook de gesignaleerde knelpunten bespreken. Ik zal uw Kamer daarover voor de begrotingsbehandeling berichten.
De Stuwmeerregeling Groningen |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Waarom hebt u besloten de deadline van de vaste vergoeding van 5.000 euro uit de Stuwmeerregeling Groningen wel te verruimen naar 12 juni 2019, maar bij de variabele vergoeding tot 11.000 euro de deadline van 1 januari 2019 te handhaven?1 Deelt u de mening dat hiermee het risico van rechtsongelijkheid blijft bestaan en hierdoor «twee soorten gedupeerden» worden gecreëerd?
De TCMG heeft mij geadviseerd om zowel de variant van 5.000 euro als de variant van € 11.000,– van de stuwmeerregeling te laten gelden voor iedereen die een schademelding heeft gedaan tot 1 januari 2019. TCMG heeft in haar afweging het terugbrengen van het stuwmeer afgewogen tegen het feit dat deze maatregel ook leidt tot rechtsongelijkheid. Daarnaast is gekeken naar uitvoeringsbelasting.
Er is op een zeer fundamentele manier, met alle bestuurders van Groningen en met de maatschappelijke organisaties, gekozen voor een onafhankelijke positie van de TCMG. Ik hecht daar veel waarde aan. In het laatste bestuurlijk overleg werd duidelijk dat alle partijen, zeker ook de maatschappelijke organisaties de onafhankelijke positie onderschrijven. Het is dus niet gepast om lichtzinnig van het advies van de TCMG af te wijken.
De € 11.000,– variant biedt een verdergaande oplossing die het risico van ongelijkheid verder vergroot. Daarnaast wil ik dat de stuwmeerregeling daadwerkelijk een oplossing biedt voor gedupeerden die al lang wachten. De € 11.000,– variant legt naar verwachting een hoger beslag op de uitvoeringsorganisatie. Dossiers worden nog steeds achteraf administratief afgehandeld door de TCMG (controleren declaraties, betalen etc.). Bij de eenmalige betaling van € 5.000,– is hier geen sprake van. Dit is ook de reden dat ik niet bereid ben het maximumbedrag van de variabele vergoeding te schrappen en te laten gelden voor alle schadeclaims die na 1 januari 2019 zijn ingediend.
Gedupeerden die geen gebruik kunnen maken van de regeling, gedupeerden die een hoger bedrag dan 11.000 euro aan herstelkosten verwachten te maken of geen gebruik willen maken van de regeling, kunnen gebruik maken van het reguliere proces en binnenkort ook van de aannemersvariant nieuwe stijl waarmee uiteindelijk hetzelfde doel wordt bereikt. Hier kan zonder een maximum bedrag een eigen aannemer, die aan de minimumvereisten voldoet, de opname en calculatie doen, waarna een toets door de deskundige plaatsvindt en bij toekenning de aannemer de herstelwerkzaamheden kan uitvoeren.
Ik besef dat elke datum onderwerp van discussie zal zijn en een groep aanvragers splitst, waarbij er altijd mensen net buiten de regeling vallen. Een ruimhartige eenmalige regeling als deze is echter alleen uitvoerbaar als de grens strikt wordt gehanteerd. Alle betrokken partijen hebben begrip getoond voor de noodzaak van een harde begrenzing, en aangegeven dat principe te onderschrijven.
Hoe groot is het risico dat gedupeerden die in werkelijkheid meer dan 5.000 euro schade hebben toch akkoord gaan met uitbetaling van dit bedrag, simpelweg omdat zij compleet moegestreden zijn en het jarenlange wachten beu zijn? Hoe gaat u ervoor zorgen dat iedereen op korte termijn uitgekeerd krijgt waar men recht op heeft?
Aanvragers hebben de keuze om deel te nemen aan deze regeling of om in de reguliere, zorgvuldige procedure van schadeafhandeling te blijven. Ik zal mensen hier goed over laten informeren.
Bent u ertoe bereid, zoals eerder is voorgesteld, het maximumbedrag van de variabele vergoeding (11.000 euro) te schrappen en deze ook te laten gelden voor schadeclaims die na 1 januari 2019 zijn ingediend? Zo nee, bent u er dan op z’n minst toe bereid om de «deadline» van de variabele vergoeding ook te verruimen naar 12 juni 2019?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe is het mogelijk dat gedupeerden – ondanks dat u met veel bombarie hebt verkondigd de schadeafhandeling rigoureus te vereenvoudigen en te versnellen – een brief van de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen(TCMG) hebben ontvangen, waarin staat dat zij «opeens» twee keer zo lang op afhandeling van hun schade moeten wachten? Deelt u de mening dat dit onaanvaardbaar is? Wat gaat u hieraan doen?
Tot mijn grote spijt kan ik niet terugdraaien dat 5.400 mensen al ruim 15 maanden wachten op een besluit en nu nog langer moeten wachten. De lange doorlooptijden zijn voor mij reden geweest om een vergaande maatregel als de stuwmeerregeling te treffen. Met deze regeling moet de werkvoorraad van TCMG worden teruggebracht tot werkbare proporties. Hiermee kan TCMG de resterende schademeldingen binnen een redelijke termijn en met een zorgvuldig proces afhandelen. Maar de omstandigheid dat de beslistermijn voor nieuwe aanvragers door deze maatregel korter wordt, helpt de 5400 mensen die al 15 maanden gewacht hebben en nog langer moet wachten op hun besluit niet. Wel kunnen zij gebruik maken van de stuwmeerregeling, waarmee, als zij het aanbod accepteren, bewoner gelijk duidelijkheid heeft en 5.000 euro ontvangt, waarmee schade hersteld kan worden of gelijk een aannemer in de arm kunnen nemen en de bonnetjes kan declareren bij de TCMG.
Deelt u de mening dat uw zogenaamde versnellingsmaatregelen al hebben gefaald nog voordat deze praktisch in werking zijn getreden? Wat gaat u doen om gedupeerden niet nog langer te laten wachten, maar de boel echt te versnellen?
Nee. Naast de stuwmeerregeling heb ik per brief van 3 juni jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 639) al geïnformeerd over de stappen die gezet worden om het reguliere proces van schadeafhandeling te verbeteren.
Bent u bereid een streep te zetten onder alle ingediende schadeclaims en direct tot uitbetaling dan wel versterking over te gaan? Zo nee, waarom niet?
Nee. De stuwmeerregeling is een eenmalige maatregel voor gedupeerden die lang moeten wachten, omdat het stuwmeer de TCMG belemmert om schademeldingen binnen een redelijke termijn af te doen. Met deze maatregel heb ik er vertrouwen in dat voor de overige en toekomstige meldingen het reguliere proces van schadeafhandeling door de TCMG kan worden voortgezet. Uiteraard houd ik daarbij samen met de TCMG een vinger aan de pols.
Deelt u de conclusie dat onder uw bewind het Groningse aardbevingsdrama dramatischer, complexer en voor veel gedupeerden uitzichtlozer is geworden? Zo nee, hoe bewijst u, gezien de toenemende ellende, het tegendeel?
Nee, die conclusie deel ik niet. De maatschappelijke impact van de aardbevingen door gaswinning in Groningen is groot. De aardbevingen hebben geleid tot gevoelens van onveiligheid en machteloosheid. Rijk en regio erkennen gezamenlijk dat dit zo niet langer kan.
De gaswinning uit het Groningenveld gaat daarom zo snel mogelijk naar nul. Dat is volgens het kabinet de beste manier om de veiligheid in Groningen op korte termijn te verbeteren en op langere termijn te garanderen. Daarnaast is de afgelopen maanden gezocht naar versnellingsmogelijkheden voor de schadeafhandeling, de versterking van woningen en de afbouw van de gaswinning. Ik heb vertrouwen in de effecten van deze maatregelen.
Medische crowdfundingsacties |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat verklaart volgens u de snellere stijging van medische crowdfundingacties in Nederlands ten opzichte van andere Europese landen?1
Ik heb geen informatie voorhanden over de ontwikkelingen rond medische crowdfundingsacties in Nederland ten opzichte van andere Europese landen en mogelijke verklaringen daarvoor.
Deelt u de mening dat gezien de toenemende hoeveelheid particulier geefgeld die in de medische crowdfundingmarkt omgaat, het wenselijk is dat er meer en beter toezicht wordt gehouden? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Zoals de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat (EZK) op 5 februari jongstleden heeft toegelicht in haar antwoorden op de Kamervragen van het lid Alkaya,2 moeten platforms zich aan consumentenbeschermingsregels houden als zij te maken hebben met consumenten. Op de crowdfundingmarkt wordt toezicht gehouden door de Autoriteit Consument en Markt (ACM), dan wel de Autoriteit Financiële Markten (AFM), afhankelijk van de verschijningsvorm van de crowdfunding. Crowdfunding door middel van doneren valt, voor zover het consumenten betreft, onder het toezicht van de ACM. De Staatssecretaris van EZK en ik zien op dit moment geen aanleiding voor aanscherpingen van het toezicht op crowdfunding, omdat wij het bestaande regelgevend kader op dit moment toereikend achten.
Wat gaat u doen om meer transparantie over de voorwaarden van medische crowdfundingacties (bijvoorbeeld over de hoge commissiekosten die niet in verhouding staan tot de daadwerkelijke kosten van een transactie) af te dwingen?
Crowdfundingplatforms moeten zich aan de consumentenbeschermingsregels houden als zij te maken hebben met consumenten. Transparantie over de voorwaarden, zoals commissiekosten, valt daar ook nu al onder. Dit betekent onder meer dat wanneer een crowdfundingplatform een crowdfundingsactie wil opzetten voor een consument, het platform vóór het aangaan van de overeenkomst de consument duidelijk en begrijpelijk moet informeren over de kosten en de manier waarop deze worden berekend. Daarnaast moet het platform potentiële donateurs duidelijk en begrijpelijk informeren over waar zij voor doneren en welke kosten eventueel aan de donatie verbonden zijn. De ACM houdt toezicht op de naleving van de consumentenbeschermingsregels. De Staatssecretaris van EZK en ik achten het bestaande regelgevend kader op dit moment toereikend.
In hoeverre gaat het bij medische crowdfundingacties om dure behandelingen waarvan de feitenvrije slagingskans is berekend door klinieken met een commercieel oogmerk?
De behandelingen waarvoor crowdfundingsacties worden opgezet, kunnen zeer divers zijn. Ik heb geen precieze cijfers voorhanden over in hoeverre het bij medische crowdfundingsacties gaat om dure behandelingen waarvan de slagingskans is berekend door klinieken met een commercieel oogmerk.
Voor mij is vooral van belang dat patiënten, voordat ze een actie starten voor een behandeling die in Nederland niet wordt vergoed, zeer goed bekend zijn met de effectiviteit van de behandeling die ze willen ondergaan en de risico’s van die behandeling. Ik raad patiënten aan daarover het gesprek te voeren met hun arts.
Wat vindt u van het voorstel om campagnes eerst een inhoudelijke toetsing te laten ondergaan voor ze online mogen, om te voorkomen dat een voedingsbodem voor kwakzalvers wordt gecreëerd?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Wat is uw reactie op de «ethiek van het genoeg», waar medisch ethicus Marian Verkerk het over heeft, in relatie tot de medische crowdfundingmarkt die van leed een verdienmodel heeft gemaakt?
Medisch ethicus Marian Verkerk verwoordt in het artikel de moeilijke keuze waar ernstig zieke mensen die crowdfunding en behandeling in het buitenland als laatste redmiddel zien voor staan. Enerzijds brengt ze de «ethiek van het genoeg» onder woorden en daarmee de vraag van de aanvaarding van het levenseinde of hun (progressieve) ziekte, anderzijds geeft ze aan dat dit aanvaarden heel moeilijk kan zijn en het ook te begrijpen is dat mensen zich verzetten tegen het levenseinde of hun ziekte en uitwegen, hoe klein of veelal onmogelijk ook, proberen te vinden. Ik deel dit gevoelen met haar. Hoe, wanneer en of iemand zijn levenseinde of ziekte in zekere mate kan aanvaarden of dat iemand ervoor kiest met crowdfunding behandelingen in het buitenland te ondergaan, zal van de individuele mens afhangen. Mensen maken daarin hun eigen afweging. Ik vind het belangrijk dat mensen in die veelal moeilijke fase van het leven goed begeleid worden door zorgverleners. Daar kan het voorbereiden van mensen op een nadere dood bij horen. Maar ook over de belasting en veelal niet werkzaamheid van bepaalde behandelingen in het buitenland, en over de kwaliteit van leven in de laatste levensfase, zodat mensen een bij hen passende keuze kunnen maken.
Het bericht dat Middelburg stelende asielzoekers beu is |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Middelburg is overlast door stelende asielzoekers beu»?1
Ja.
Hoe kan het dat rovende asielzoekers overal in Nederland nog steeds vrij spel hebben, ondanks herhaalde kabinetsbeloften ze aan te pakken?
In de achterliggende periode is er een stevig pakket aan maatregelen getroffen om overlast en criminaliteit door asielzoekers aan te pakken en tegen te gaan. Mijn ambtsvoorganger heeft op 17 april jl. diverse aanscherpingen en een aantal nieuwe maatregelen aangekondigd. Een van de nieuwe maatregelen betreft het invoeren van een persoonsgerichte aanpak. De verwachting is dat door deze aanvullende landelijke aanpak bestaande maatregelen doeltreffender en slagvaardiger kunnen worden ingezet. Door het intensiever verbinden van de vreemdelingenketen en strafrechtketen, moet het voor de vreemdeling zichtbaar en voelbaar worden dat hij in beeld is van de overheid en dat zijn gedrag niet wordt getolereerd.
Hoe legt u aan de Nederlandse burger uit dat u dit tuig binnen blijft laten en ook belastinggeld uit blijft geven teneinde ze onderdak, leefgeld, gezondheidszorg etc. te geven?
Zoals u bekend is, vindt het kabinet dat het categorisch sluiten van de Nederlandse grenzen en het sluiten van de asielzoekerscentra geen realistische, laat staan een structureel wenselijke oplossing is voor het complexe migratievraagstuk. Het kabinet spant zich ervoor in ervoor risico’s voor de openbare orde zo veel mogelijk te beperken en de veiligheid te bevorderen, waarbij tevens bescherming wordt geboden aan die asielzoekers die bescherming behoeven. Zo wordt er onder meer bij de beoordeling van de verblijfsaanvraag rekening gehouden met criminele antecedenten van de vreemdeling en zijn er verschillende maatregelen getroffen om overlast en criminaliteit door asielzoekers aan te pakken.
Realiseert u zich dat het gekkenwerk is iedereen die het woordje «asiel» uitspreekt op te vangen, ongeacht land van herkomst, crimineel verleden etc.? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Is het dit jaar, in tegenstelling tot vorig jaar, al gelukt om meer dan vijf criminele asielzoekers op grond van de openbare orde van straat te halen en uit te zetten? Zo nee, schaamt u zich niet voor deze absurde wanprestatie?
Uw vraag refereert vermoedelijk aan de tabel die is opgenomen in paragraaf 3.3.5 van de Rapportage Vreemdelingenketen 2018. In die tabel staat aangegeven hoeveel asielvergunningen op grond van openbare orde aspecten zijn geweigerd of ingetrokken in 2017 respectievelijk 2018, en hoeveel van de betreffende vreemdelingen nog in datzelfde jaar aantoonbaar zijn vertrokken.
Dat vreemdelingen veelal niet in hetzelfde jaar vertrekken als het jaar waarin hen asiel is geweigerd of hun asielvergunning is ingetrokken, is niet verwonderlijk. Vreemdelingen kunnen immers rechtsmiddelen aanwenden tegen het besluit; daarnaast is de snelheid waarmee het vertrek kan worden gerealiseerd afhankelijk van een breed scala aan factoren, waaronder de medewerking van de vreemdeling zelf en diens land van herkomst. Dit wordt ook uitgelegd in de voetnoot bij de tabel. Ik verwacht dan ook dat vreemdelingen aan wie asiel is geweigerd of wiens asielvergunning is ingetrokken in 2019, nog niet of nauwelijks aantoonbaar (uitzetting, vrijwillig vertrek onder toezicht) zullen zijn vertrokken.
Tenslotte wijs ik u op de tabel in paragraaf 6.6 van de RVK 2018. Deze tabel geeft inzicht in het vertrek van criminele, illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen. Uit deze tabel blijkt dat in 2018 1.140 criminele, illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen zijn vertrokken, waarvan 890 aantoonbaar (uitzetting of zelfstandig vertrek onder toezicht).
Bent u bereid een totale asielstop in te stellen, alle asielzoekerscentra te sluiten en alle criminele asielzoekers en statushouders uit Nederland te verwijderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat een zeer gevaarlijke reuzenteek aangetroffen is nabij Nederland |
|
Dion Graus (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Gevaarlijke reuzenteek aangetroffen vlakbij Nederlandse grens»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat deze hyalomma-teek het Krim-Congo-virus bij zich draagt dat een ernstig ziektebeeld kent waarbij een sterfte wordt gezien van 30 tot 50%?
De Hyalomma-teek kan het krim-congovirus (Crimean Congo Hemorragic Fever, CCHF) overdragen in gebieden waar dit virus endemisch voorkomt, zoals in Azië, Afrika en Zuid-Europa (Griekenland, Spanje, Turkije en de Balkan). In deze regio’s worden mensen sporadisch besmet met CCHF via de beet van een Hyalomma-teek of door het fijnknijpen bij het verwijderen van deze teek bij landbouwhuisdieren. In 2016 waren er zes humane gevallen van CCHF in Europa (Bulgarije en Spanje) en in 2017 waren dat er twee (in Bulgarije).
Dat neemt niet weg dat dit iets is om alert op te zijn. Dat gebeurt in Nederland binnen de signaleringsstructuur zoönosen. Daarin wordt ook de monitoring van vectoren besproken. Het is al langere tijd bekend dat larven en nimfen van Hyalomma-teken af en toe met trekvogels en (zeer) sporadisch met geïmporteerde paarden of reptielen in West-Europa, dus ook in Nederland, terecht komen. In veel gevallen worden deze Hyalomma-teken getest op CCHF-virus en tot nu toe is het virus nog niet aangetroffen.
Onder gunstige weersomstandigheden kunnen de Hyalomma-larven en -nimfen van trekvogels vervellen tot volwassen teken. Vorig jaar was een uitzonderlijk warm jaar en werden in Duitsland 35 volwassen Hyalomma-teken gerapporteerd op paarden. Dit jaar zijn er tot nu toe vijf volwassen Hyalomma-teken gerapporteerd aan het RIVM uit de Achterhoek, Drenthe en de Flevopolder. Naar aanleiding van deze vondsten doet het Centrum Monitoring Vectoren (CMV) van de NVWA bronopsporing. Op de vindplaatsen zijn verder geen Hyalomma-teken gevonden. Bij onderzoek is bij één van de 5 volwassen Hyalomma-teken de bacterie Rickettsia aeschlimannii aangetroffen. De bijbehorende ziekteverschijnselen zijn koorts en karakteristieke huiduitslag, vandaar de naam vlekkenkoorts en de ziekte is goed te behandelen met antibiotica. In gebieden waar deze teek veel voorkomt, wordt ziekte veroorzaakt door R. aeschlimannii echter zeer incidenteel beschreven.
Het RIVM en zijn partners zijn zich bewust van de risico’s van Hyalomma-teken door de ziekteverwekkers die zij met zich mee kunnen dragen. Zij verzamelen actuele kennis over deze vector. Het RIVM is leider van een Europees consortium (Vectornet) dat actuele verspreidingsgebieden van vectoren in Europa in kaart brengt.
Het RIVM is betrokken bij een WHO-project dat plannen maakt ter voorkoming van een uitbraak van CCHF. In dat project wordt samengewerkt op het terrein van diagnostiek, behandeling en CCHF-vaccins voor toepassing in mensen en landbouwhuisdieren. In datzelfde project wordt ook nagedacht over de ontwikkeling van een vaccin tegen de Hyalomma-teek zelf. Nederland (Amsterdam UMC en RIVM) heeft ervaring met onderzoek naar de ontwikkeling van een vaccin tegen de Ixodes-teek (schapenteek) die in Europa verantwoordelijk is voor de overdracht van de Lyme-bacteriën.
Klopt het dat het Krim-Congo-virus ook van mens op mens en van dier op dier overdraagbaar is? Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Ja, dat klopt. De infectie kan voorkomen bij veel verschillende diersoorten inclusief de mens. Het virus kan via teken worden overgedragen maar ook door contact met bloed of weefsel (en ongepasteuriseerde melk) van besmette dieren en mensen.
Overdracht van CCHF van een patiënt naar gezondheidspersoneel is beschreven in situaties waarbij er onvoldoende voorzorgsmaatregelen in acht werden genomen. Ook besmetting van laboratoriummedewerkers is beschreven. Het is daarom belangrijk om vroegtijdig te denken aan deze ziekte bij een patiënt die in een gebied is geweest waar CCHF endemisch is. Gezien de ernst van het beloop van de ziekte en de besmettelijkheid van het virus is CCHF een meldingsplichtige ziekte in groep A op grond van de Wet publieke gezondheid (Wpg). Zodra er aan de ziekte wordt gedacht, moet de patiënt geïsoleerd verpleegd worden, waarbij gezondheidspersoneel beschermende kleding moet dragen om direct contact met lichaamsvloeistoffen te vermijden. In Nederland zijn medische faciliteiten en geschoold medisch personeel beschikbaar om mensen met zeer besmettelijke virusziekten zoals CCHF te verplegen en te behandelen.
Relevante beroepsgroepen worden door het RIVM met enige regelmaat geïnformeerd over uitbraken of besmettingsgevallen in gebieden waar CCHF endemisch voorkomt.
Welk gevaar dreigt voor de mensen in ons land? Voor de landbouwhuisdieren in ons land? Voor de grote en kleine dieren die in onze bossen wonen?
Het huidige risico op een besmetting met CCHF in Nederland wordt door experts als verwaarloosbaar ingeschat voor zowel mens als dier, want er zijn op dit moment geen aanwijzingen dat het virus in Nederland voorkomt.
Het is bekend dat Hyalomma-teken met trekvogels in Nederland terecht komen. Het aantal Hyalomma-teken dat (tijdelijk) in Nederland overleeft is zeer klein. Er zijn geen aanwijzingen dat de Hyalomma-teek in Nederland heeft overwinterd of zich gevestigd heeft. De Hyalomma-teken die in Duitsland en in Nederland zijn aangetroffen zijn getest op CCHF met negatief resultaat.
Partners in de signaleringsstructuur zoönosen zijn alert op een mogelijke introductie van de Hyalomma-teek. Modelstudies van de omstandigheden waaronder het de teek lukt zijn levenscyclus te voltooien lieten zien dat Nederland niet erg geschikt is voor de vestiging van deze soort. Dat dat in Duitsland in 2018 en 2019 toch tenminste tijdelijk lijkt te zijn gebeurd, is reden voor verder verdiepend onderzoek door het RIVM en het Centrum Monitoring Vectoren van de NVWA. Deze organisaties voeren samen met de Faculteit Diergeneeskunde dit jaar nog een quick scan uit bij Nederlandse maneges om te onderzoeken of, net als in Duitsland, de Hyalomma-teek op paarden wordt aangetroffen.
Hoe gaat u er zorg voor dragen dat de inwoners van Nederland over deze teek, de gevaren van de beet alsmede wat te doen, geïnformeerd worden?
Na het bekend worden van de vondst hebben het RIVM en zijn partners diverse reacties gegeven in de media, waaronder het Algemeen Dagblad en NPO-Radio 1.
Daarnaast heeft het RIVM een webpagina gemaakt over de Hyalomma-teek en is er informatie beschikbaar over CCHF. Preventieve maatregelen zoals het dragen van bedekkende kleding in een tekenrijke omgeving, het gebruik van insectenwerende middelen en het correct en vroegtijdig verwijderen van teken zijn in Nederland vooral van belang om besmetting met de ziekte van Lyme te voorkomen.
Staat u er voor open om een tekenlijn in het leven te roepen waar mensen met hun vragen terecht kunnen?
Mochten er nog vragen zijn, dan kunnen mensen op dit moment al vragen stellen aan de GGD’en en het RIVM. Ook is er een website (www.tekenradar.nl) waar mensen informatie kunnen vinden en vragen kunnen stellen over teken en tekenbeten. De afgelopen maanden hebben burgers en de media het RIVM weten te vinden met vragen over de Hyalomma-teek. Het CMV heeft een website waarin burgers eventuele vondsten van Hyalomma-teken kunnen melden. De toegevoegde waarde van een extra «tekenlijn» vind ik daarom beperkt.
Voor welke groepen mensen is een beet van deze teek het meest gevaarlijk?
Dat zijn mensen die wonen, werken of recreëren in gebieden waar CCHF én de Hyalomma-teek samen endemisch voorkomen. In Europa zijn dat met name Bulgarije, Spanje en andere Balkan-landen. Ook Turkije is endemisch voor het virus én de Hyalomma-teek. In gebieden waar het virus endemisch is wordt CCHF sporadisch gezien bij herders, veehouders, slagers, veeartsen en militairen. Het betreft dus voornamelijk mensen die vanwege hun werk veel in de natuur zijn of met bloed van besmette zoogdieren in aanraking komen.
Daarnaast zijn gezondheidswerkers die patiënten met CCHF verplegen zonder adequate beschermende maatregelen een risicogroep omdat de ziekte van mens op mens overdraagbaar is als er direct contact is met lichaamsvloeistoffen. Dit laatste kan vermeden worden door beschermende kleding en het geïsoleerd verplegen van de patiënt.
Wat gaat u doen om de (verdere) verspreiding van de gevaarlijke reuzenteek tegen te gaan?
De Hyalomma-teek heeft binnen Europa een ruim verspreidingsgebied.
Aangezien deze teek «meelift» op gastheren, zoals trekvogels of zoogdieren die grenzen oversteken via aaneengesloten natuurgebieden, is het niet mogelijk om natuurlijke verspreiding tegen te gaan. Het CMV, gefinancierd door de ministeries van LNV en VWS, voert een onderzoeksprogramma uit naar de aanwezigheid van vectoren zoals teken en muggen die in Nederland een risico vormen voor humane- en diergezondheid. Op basis hiervan kunnen door het RIVM en Wageningen Bioveterinary Research (WBVR) risico-analyses worden gedaan om de kans op introductie van de vectoren of verspreiding te bepalen. Ook kan er dan lokaal gericht worden voorgelicht of onderzoek naar eventueel aanwezige ziekteverwekkers worden gedaan.
Vanwege de recente bevindingen in Duitsland gaan het RIVM en het CMV met partijen de monitoring uitbreiden. Daarvoor worden de volgende stappen gezet:
Heeft deze teek – evenals de reguliere teek – natuurlijke vijanden in de zin van andere insecten, schimmels of anderszins die ingezet zouden kunnen worden voor de bestrijding?
Zelfs in endemische gebieden is weinig bekend over de ecologie van Hyalomma-teken. Van succesvolle biologische bestrijding van deze teek zijn geen voorbeelden voorhanden.
Deelt u de mening dat de hyalomma-teek als een groot gezondheidsrisico aangemerkt dient te worden?
Het gevaar is bekend en wordt onderkend door experts, maar het gezondheidsrisico in Nederland wordt op dit moment als (zeer) laag ingeschat omdat de vector niet in Nederland is gevestigd en het virus niet is aangetroffen.
Wordt er onderzoek gedaan naar de bestrijding van teken en hyalomma-teken? Ook in ons land? Zo ja, zijn er vorderingen te melden in de zin van bijvoorbeeld op handen zijnde vaccins?
Er wordt op diverse plekken in binnen- en buitenland wel gewerkt aan vaccins maar de ontwikkeling daarvan vergt veel tijd.
Is onze gezondheidszorg en onze ziekenhuiszorg toegerust op de behandeling van mensen met het Krim-Congo-virus? Zo ja, hoe? Ook als het veel gevallen betreft?
Een infectie met het virus is een meldingsplichtige ziekte groep A, vallend onder de hemorragische koortsen, en moet volgens de Wpg al bij een vermoeden gemeld worden aan de GGD. Het is op deze manier mogelijk om snel te handelen als deze ziekte in Nederland geconstateerd wordt. Door snel aan CCHF te denken bij een patiënt met een passend ziektebeeld en patiënten in isolatie te verplegen kan mens-op-mens verspreiding voorkomen worden. De ziekte is echter zeer zeldzaam. In de afgelopen 10 jaar is de ziekte in Nederland niet vastgesteld. Ook bij Nederlanders die op reis zijn geweest in endemische gebieden is tot nu toe nog nooit CCHF geconstateerd.
Zijn veehouders toegerust op het herkennen van het Krim-Congo-virus bij hun dieren? Hoe gaat u voorkomen dat het virus zich gaat verspreiden onder landbouwhuisdieren?
De infectie verloopt bij dieren meestal symptoomloos. Het voorkómen van contact van landbouwhuisdieren met teken is de belangrijkste maatregel die veehouders kunnen nemen om hun dieren te beschermen. Verspreiding van het virus kan in afwezigheid van de vector en het virus in Nederland niet plaatsvinden.
Hoe krijgt u zieke grote en kleine dieren in het bos in beeld en hoe kunnen zij behandeld worden?
In Nederland houdt het Dutch Wildlife Health Centre (DWHC) de gezondheid en ziekte van wilde dieren in de gaten. Het DWHC maakt deel uit van de zoönosestructuur. In het buitenland zijn geen aanwijzingen dat wilde dieren ziek worden van de Hyalomma-teek of het virus. Het DWHC werkt nauw samen met het RIVM en CMV en mocht DWHC ongebruikelijke geleedpotigen, zoals Hyalomma-teken, tegenkomen op wilde dieren die ter sectie worden aangeboden, dan wordt contact opgenomen met het CMV of RIVM.
Herinnert u zich dat u eerder tijdens een debat over preventie een tekenaanpak heeft toegezegd? Wanneer kan de Kamer die verwachten?
Op 11 april 2019 heeft de Kamer bij brief (kenmerk 1511838-189076-PG) mijn aanpak reeds toegezonden gekregen. Deze brief had uw Kamer geagendeerd tijdens het Algemeen Overleg Medische Preventie van 18 april jl.
Het bericht ambtenaren steeds vaker en luxer in businessclass naar de Caraïben |
|
Nico Drost (CU) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bericht ambtenaren steeds vaker en luxer in businessclass naar de Caraïben»?1
Ja.
Deelt u de mening dat juist gezien de beperkte omvang van de eilanden en het financieel toezicht vanuit Nederland, het niet gepast is wanneer bovenmatig veel geld wordt uitgegeven aan (luxe) reiskosten?
Ik ben niet van mening dat er bovenmatig veel geld wordt uitgegeven aan reiskosten. De reisbewegingen die door bewindspersonen en ambtenaren van de verschillende ministeries naar het Caribisch gebied worden gemaakt, zijn noodzakelijk om de ambities van het kabinet vorm te geven. Denk hierbij aan reizen om de openbare lichamen van Caribisch Nederland te ondersteunen bij bijvoorbeeld het opzetten van een goed functionerend en veilig vliegveld, het verbeteren van het financieel beheer, het versterken van het bestuur, en het uitvoeren van projecten op het gebied van kinderopvang en landbouwontwikkeling. Deze ondersteuning op locatie is een onmisbare schakel in de praktische samenwerking die het kabinet voorstaat. Daarnaast is de investering noodzakelijk om het leven en het voorzieningenniveau van de inwoners van de eilanden te verbeteren. Dit zorgt in de huidige kabinetsperiode voor een toegenomen inzet op bestuurlijk en ambtelijke vlak en resulteert in een verhoging van het aantal reisbewegingen. De toename van het aantal reizen is naast de genoemde ambities van het kabinet ook te verklaren uit de nasleep van orkaan Irma in 2017, waarbij er veel schade was op Sint Maarten, Saba en Sint Eustatius. Overigens gaan de gemaakte reiskosten niet ten koste van de middelen die beschikbaar zijn voor Caribisch Nederland, noch Sint Maarten.
Wat is de verklaring voor de toename van het aantal vluchten? Valt inzichtelijk te maken welk gedeelte van de toename direct toe te schrijven is aan de gevolgen van orkaan Irma?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan het dat er weliswaar sprake is van een toename in de kosten van de vluchten, maar niet van de hotelverblijven? Betekent dit dat er sprake is van meer maar wel kortere dienstreizen? Zo ja, is dit het meest efficiënt?
Ik heb geen overzicht van de duur van de dienstreizen. Er wordt bij elke dienstreis zorgvuldig gekeken naar het nut en de noodzaak van de reis. Het doel van het bezoek wordt afgewogen tegen de kosten en er wordt rekening gehouden met de reisduur in combinatie met de beperkte uitvoeringskracht van de eilanden. Aanscherping van het afwegingskader acht ik niet nodig.
Wat is de verklaring voor de toename van het aandeel in de kosten dat uit businessclasstickets komt? Is het mogelijk het aantal businessclasstickets uit te splitsen naar ministerie?
In aanvulling op de antwoorden 2 en 3 over de toename van de reisbewegingen, kan ik u informeren dat er in de rijksbrede Reisregeling buitenland een urennorm is opgenomen. Wanneer een vliegreis zes uur of langer duurt, mag een ambtenaar businessclass vliegen. Voor de opsplitsing per ministerie verwijs ik u naar het gepubliceerde WOB-verzoek waar deze gegevens in zijn opgenomen.2
Ik heb geen overzicht van de rijksbrede reisbewegingen naar andere bestemmingen die langer dan zes uur vliegen zijn.
Hoe verhoudt bij deze reizen het aandeel in de kosten dat uit businessclasstickets komt zich tot reizen naar andere bestemmingen die verder dan zes uur vliegen liggen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is grosso modo het afwegingskader dat wordt gemaakt bij het besluit tot een dienstreis voor de noodzaak, de kosten, het aantal personen, de duur en de klasse waarin wordt gevlogen? Is hierin voldoende op het netvlies dat deze reizen vanuit publiek geld worden betaald? Zou een aanscherping van dit afwegingskader nodig zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid binnen uw eigen ministerie en bij andere bewindspersonen aandacht te vragen voor een meer selectief gebruik van businessclasstickets, is het denkbaar dat de keuze bij vluchten langer dan zes uur niet bij de ambtenaar zelf maar bij een leidinggevende wordt gelegd?
De rijksoverheid wil werken als één organisatie, in binnen- en buitenland. In dit kader is het reisbeleid per 1 januari 2017 rijksbreed geharmoniseerd. Dit heeft geresulteerd in een wijziging van de Reisregeling buitenland. In de Reisregeling is een urennorm opgenomen. Wanneer een vliegreis zes uur of langer duurt, heeft de ambtenaar recht om businessclass te vliegen. Dit is echter geen verplichting; deze beslissing wordt door de ambtenaar zelf genomen. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik zien geen reden om de Reisregeling buitenland aan te passen.
De toepassing van de nieuwe werkinstructie voor de beoordeling van lhbti’s en bekeerlingen |
|
Joël Voordewind (CU), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de brief van het COC over de gebrekkige uitvoering van het LHBTI-asielbeleid en van het rapport «Credibility of Conversion» van de Stichting Gave?1 2
Ja
Wat is uw reactie op de kritiek die naar voren komt in beide stukken? Welke kritiek vindt u terecht en welke vindt u niet terecht en waarom?
Ik waardeer het dat belangenorganisaties de IND kritisch volgen. Dat betekent echter niet dat ik het eens ben met de kritiek. Ik baseer mijn standpunt niet alleen op kritiek van belangenorganisaties maar ook op uitspraken van rechters. Uit deze uitspraken blijkt zeker niet dat de IND zijn werk niet goed doet of dat er regelmatig fouten gemaakt worden. Ik sluit echter niet uit dat er af en toe fouten worden gemaakt. Hierna zal ik nader ingaan op de kritiek die door COC en Stichting Gave is benoemd.
Ten aanzien van de beoordeling van lhbti en de kritiek die wordt gegeven op het nog steeds gebruiken van de begrippen bewustwordingsproces en zelfacceptatie en het onvoldoende rekening houden met verklaringen van derden verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 3 en 5.
De kritiek in de brief van het COC dat de IND bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de seksuele gerichtheid nog steeds gebruik maakt van stereotyperingen herken ik niet. Gelet op een uitspraak van het Europese Hof van Justitie dient de beoordelende instantie erop te letten dat de beoordeling niet louter op stereotiepe opvattingen berust. Er moet ook rekening worden gehouden met de individuele situatie en persoonlijke omstandigheden.3 Het is al geruime tijd staande praktijk dat de IND stereotypen slechts gebruikt indien deze de verklaringen van de vreemdeling ondersteunen. In de werkinstructie lhbti staat ook duidelijk verwoord dat de beoordeling niet gebaseerd mag zijn op vooroordelen.
Dit neemt niet weg dat van een asielzoeker wel mag worden verwacht dat hij kan uitleggen hoe hij zijn seksuele gerichtheid heeft ervaren in een land waarin culturele en religieuze factoren deze gerichtheid sterk afwijzen en hoe hij daarmee is omgegaan. Dit geldt temeer als een vreemdeling afkomstig is uit een land waar een niet heteroseksuele gerichtheid maatschappelijk onacceptabel en/of strafbaar is. Hier zullen tijdens het gehoor dus ook vragen over gesteld worden en dit zal ook worden betrokken in de besluitvorming. Ik zie dit echter niet als het gebruik van stereotypering bij het horen en beslissen in lhbti-zaken.
Met de stelling dat te veel de nadruk wordt gelegd op cognitieve aspecten en dat sociale en emotionele aspecten die ten grondslag liggen aan een bekering door de IND worden genegeerd ben ik het niet eens. In de werkinstructie bekeerlingen wordt expliciet aandacht besteed aan de verschillende aspecten die tot een bekering kunnen leiden. Bij het horen en beoordelen van bekeringszaken wordt de persoonlijke beleving van de vreemdeling als uitgangspunt genomen. Daarbij is er ook aandacht voor sociale en emotionele aspecten. Ten aanzien van deze aspecten geldt uiteraard wel dat van de vreemdeling verwacht mag worden dat hij hierover kan verklaren en dat hij aannemelijk moet maken dat sprake is van een diepgewortelde innerlijke overtuiging. De IND zal tijdens gehoren dan ook doorvragen indien de vreemdeling stelt dat sprake is van een bekering die is voortgekomen uit sociale en emotionele aspecten. De praktijk sluit hiermee aan bij hetgeen in de werkinstructie staat.
Ik kan evenmin instemmen met de kritiek dat de IND zaken te veel vanuit een westers perspectief beoordeelt. In de werkinstructie bekeerlingen wordt de persoonlijke belevenis van de vreemdeling als uitgangspunt genomen bij het horen en beoordelen van bekeringszaken. Aldus wordt zoveel mogelijk geprobeerd aan te sluiten bij het (culturele) referentiekader van de vreemdeling. Daarnaast wordt tijdens de opleiding van medewerkers aandacht besteed aan de verschillende achtergronden en referentiekaders van vreemdelingen waar de IND mee te maken krijgt en aan de vraag hoe zoveel mogelijk aansluiting kan worden gezocht bij het referentiekader van de vreemdeling. Dit geldt overigens niet alleen voor gehoren van bekeerlingen, maar voor alle asielgehoren.
Het uitgangspunt in de praktijk is dat begeleide kinderen onder de 12 jaar niet zelfstandig worden gehoord. Kinderen vanaf 15 jaar worden zelfstandig gehoord, zonder aanwezigheid van de ouders. Zij dienen ook een zelfstandige asielaanvraag in. Kinderen van 12 jaar tot 15 jaar worden zelfstandig gehoord indien zij of hun ouders hierom verzoeken. Ik ben van mening dat deze werkwijze een passend en toereikend kader vormt, ook waar het gaat om bekeringszaken.
Sinds enige tijd wordt de IND benaderd met de wens om (zeer) jonge kinderen te horen over hun bekering, veelal nadat de aanvraag van de ouders is afgewezen. Hoewel het is voorgekomen dat de IND in een enkele zaak kinderen onder de 12 jaar heeft gehoord, acht ik dit niet wenselijk. Juist in bekeringszaken geldt dat van dergelijke jonge kinderen niet verlangd kan worden dat zij uitgebreid, onderbouwd en consistent kunnen verklaren over hun proces en de motieven van een bekering, noch dat zij vragen kunnen beantwoorden die zien op een al dan niet diepgewortelde innerlijke overtuiging. Het is voorts lastig, zo niet onmogelijk, om te onderscheiden of er bij jonge kinderen sprake is van een individuele, diepgewortelde innerlijke overtuiging of dat deze kinderen de ouders volgen ten aanzien van het bezoeken van kerkdiensten, het lezen van de Bijbel of het volgen van onderwijs op een christelijke basisschool. Het is ook niet in het belang van kinderen als zij het gevoel krijgen dat de verantwoordelijkheid voor het slagen van de asielaanvraag van hun ouders op hun schouders rust. Als kinderen zelfstandig worden gehoord, zullen dan ook bij de beoordeling van de oprechtheid van de bekering, in ieder geval bij kinderen tot 15 jaar, de verklaringen van de ouders worden meegewogen.
Ten aanzien van de kritiek van Stichting Gave over het erkennen van passieve bekeerlingen en het verdiepen in andere religies verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 6, 7, 8 en 9.
Ten aanzien van het inwinnen van adviezen van externe deskundigen verwijs ik naar de brief van mijn ambtsvoorganger waarin wordt uitgelegd waarom geen gebruik gemaakt wordt van externe deskundigen.4
Klopt het dat de concepten «bewustwordingsprocessen» en «zelfacceptatie» nog steeds worden gebruikt als criteria om de seksuele gerichtheid van asielzoekers mee te toetsen? Erkent u dat deze begrippen daarvoor niet of althans in veel gevallen niet geschikt zijn?
In de brief van mijn ambtsvoorganger aan uw Kamer van juli 20185 alsmede in bovengenoemde brief van november 2018 staat reeds aangegeven dat er geen nadruk meer gelegd wordt op het bewustwordingsproces en zelfacceptatie en dat deze begrippen om die reden zijn geschrapt uit de werkinstructie. Dat op deze begrippen niet langer de nadruk wordt gelegd betekent echter niet dat deze termen nooit meer gebruikt worden in besluiten van de IND. Zo komt het geregeld voor dat de vreemdeling deze begrippen zelf gebruikt of dat wordt aangevoerd dat in het vorige besluit teveel de nadruk lag op het bewustwordingsproces of zelfacceptatie. In die gevallen zal de IND daarop ingaan in het voornemen, het besluit of in beroep en zullen de termen dus terugkomen. Daarnaast zullen vragen aan de orde komen over persoonlijke ervaringen en gevoelens ten aanzien van de geaardheid en daarmee onlosmakelijk ook over het moment waarop een vreemdeling zich bewust werd van zijn seksuele gerichtheid, zijn eigen reactie daarop en hoe hij hier vervolgens in zijn land van herkomst en later in Nederland mee is omgegaan. Afzien van het stellen van vragen daarover en het meewegen daarvan in de beoordeling zou wezenlijke elementen buiten beschouwing plaatsen. Dat is met de werkinstructie nimmer beoogd.
Deelt u de mening dat asielverzoeken waarin op grond van deze criteria het relaas van de asielzoeker ongeloofwaardig is bevonden opnieuw beoordeeld moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook is aangegeven in de brief van november 2018 houdt de aanpassing van de werkwijze die de IND hanteert bij de beoordeling van asielverzoeken van lhbti en bekeerlingen geen beleidswijziging in. Het betreft hier een verbetering in de wijze van beoordeling van asielverzoeken. Ik zie dus geen aanleiding om in zijn algemeenheid alle zaken opnieuw te beoordelen. Voor wat betreft asielzaken die voor de publicatie van de nieuwe werkinstructie zijn gestart geldt dat, indien de overwegingen vrijwel uitsluitend zagen op het bewustwordingsproces en/of op zelfacceptatie, een aanvullend gehoor of besluit nodig kan zijn. Als dit niet het geval is zal de vreemdeling nieuwe feiten moeten aanvoeren om te komen tot een mogelijke herbeoordeling.
Gaat u de medewerkers van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), na de uitspraak van de rechtbank Haarlem dat verklaringen van derden niet zonder motivatie ter zijde geschoven mogen worden en dat aangegeven moet worden om welke redenen verklaringen van derden al dan niet tot een ander oordeel leiden, instrueren voortaan in alle gevallen op deze manier te motiveren? Zo nee, waarom niet? Hoe beoordeelt u het feit dat dit nu kennelijk niet altijd gebeurt?
Zowel in de werkinstructie bekeerlingen (WI 2018/10) als in de werkinstructie LHBTI (WI 2018/9) staat beschreven hoe IND medewerkers om moeten gaan met verklaringen van derden. Wat hierbij van belang is, is dat altijd in de motivering van de beslissing van de IND moet worden aangegeven welke betekenis wordt gehecht aan door de vreemdeling overgelegde verklaringen van derden. Dat dit in de zaak waar de uitspraak van de rechtbank Haarlem op ziet niet in voldoende mate is gebeurd, betekent niet dat de algehele systematiek dan wel de algemene uitvoeringspraktijk niet in lijn is met de werkinstructie. Medewerkers van de IND zullen met inachtneming van de uitspraak opnieuw een besluit nemen. Zoals ook in de brief van 13 november aan de Kamer staat beschreven, geldt voor verklaringen van derden dat de IND deze met name beoordeelt op de aanwezigheid van nieuwe feitelijke informatie. Een verklaring van een derde heeft voor de IND dan ook vooral meerwaarde als het gaat om eigen waarnemingen van derden die nieuwe feitelijke informatie bevatten dan wel een bevestiging van feitelijke informatie die al eerder door de vreemdeling naar voren werd gebracht. Een louter andere interpretatie van het asielrelaas, een alternatieve beoordeling van de geloofwaardigheid of een verklaring met de enkele stelling dat iemand lhbti of bekeerd is, zal niet voldoende zijn. Voorts blijft het uitgangspunt dat primair wordt gekeken naar de verklaringen van de vreemdeling. In twijfelgevallen kunnen de verklaringen van derden – mits deze verklaringen daadwerkelijk, zoals bovenbeschreven, een feitelijke toevoeging zijn op het dossier – de doorslag geven.
Hoe komt het dat ook na het van kracht worden van de nieuwe werkinstructie bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van bekeringen de passieve vorm van bekering in verschillende gevallen niet erkend of genegeerd wordt?
Ik sluit niet uit dat het in een individuele zaak voorkomt dat een passieve bekering niet als zodanig (h)erkend is, maar het is niet zo dat passieve bekeringen per definitie niet worden (h)erkend of zelfs genegeerd worden. In het kader van de beoordeling van passieve bekeringen geldt geen wezenlijk andere methode van onderzoek en beoordeling dan bij actieve bekeringen. In een voornemen of beschikking hoeft ook niet expliciet te worden aangegeven dat sprake is geweest van een passieve of actieve bekering. Ook is er in veel gevallen geen sprake van een zuivere actieve of een zuivere passieve bekering, maar van een mengvorm van beide.
Bij een passieve bekering zal de IND zich met name richten op de periode na de gebeurtenis die heeft geleid tot de (plotselinge) bekering. Ook indien sprake is van een bekering in een (relatief) korte tijdspanne met een hoog emotioneel effect, mag verwacht worden dat de vreemdeling hierover een authentiek verhaal kan vertellen én aan kan geven waarom een gebeurtenis zo ingrijpend was dat hij om die reden bekeerd is. Verder geldt ook bij een passieve bekering dat de vreemdeling aannemelijk dient te maken dat bij hem sprake is van een diepgewortelde overtuiging. Dat de (passieve) bekering een vreemdeling is overkomen en de vreemdeling aangeeft om die reden nu christen te zijn, is voor de IND niet voldoende om aan te nemen dat sprake is van een diepgewortelde overtuiging.
Hoe komt het dat ook na het van kracht worden van de nieuwe werkinstructie bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van bekeringen nog steeds van asielzoekers verwacht wordt dat zij zich verdiepen in andere religies, stromingen of zelfs denominaties?
Van asielzoekers wordt in zijn algemeenheid niet verlangd of verwacht dat zij zich verdiept hebben in andere religies of stromingen. Wel kan aan een asielzoeker die stelt zich te hebben bekeerd gevraagd worden waarom hij zich bij een bepaalde stroming of religie heeft aangesloten. Asielzoekers geven soms ook zelf aan zich verdiept te hebben in een bepaalde religie of stroming. In dat geval kan er aanleiding zijn om daarop door te vragen.
Deelt u de mening dat asielverzoeken waarin het onderscheid tussen passieve en actieve vormen van bekering niet gemaakt is of waarin de asielzoeker tegengeworpen is dat hij of zij zich niet verdiept heeft in andere religies, stromingen of denominaties opnieuw beoordeeld zouden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik niet. Ik verwijs hiertoe naar het antwoord op vraag 9.
Hoe gaat u uitvoering geven aan de motie-Voordewind c.s.?3
In de genoemde motie Voordewind werd verzocht om herhaalde aanvragen van een asielzoeker, waarvan de eerdere bekering was afgewezen omdat de overwegingen uitsluitend zagen op het zich niet hebben verdiept in andere religies en stromingen en aanvragen waarbij geen rekening gehouden was met een passieve bekering, opnieuw te beoordelen conform de nieuwe werkinstructie bekeerlingen.
Indien een vreemdeling van mening is dat van deze situatie sprake is kan hij zich melden voor het indienen van een herhaalde aanvraag. De IND zal dan bezien of de voorgaande asielaanvraag enkel om (één van) deze reden(en) is afgewezen. Indien daarvan sprake is zal de aanvraag opnieuw beoordeeld worden conform de nieuwe werkinstructie. Indien hiervan geen sprake is dient de vreemdeling nieuwe feiten en omstandigheden aan zijn herhaalde aanvraag ten grondslag te leggen. Als in een voornemen of beschikking niet expliciet is aangegeven dat sprake is geweest van een passieve of actieve bekering betekent dit niet dat de IND de actieve of passieve bekering niet als zodanig heeft (h)erkend of dat de beoordeling daarvan op onjuiste wijze heeft plaatsgevonden. Zoals eerder vermeld zit er immers geen wezenlijk verschil in onderzoek en beoordeling van een passieve of actieve bekering. Ook is er in veel gevallen geen sprake van een zuivere actieve of een zuivere passieve bekering, maar van een mengvorm van beide.
Wanneer gaat u de Kamer informeren over de resultaten van de pilot in het aanmeldcentrum in Den Bosch?
Informatie over de resultaten van de pilot in aanmeldcentrum Den Bosch wordt meegenomen in mijn beleidsreactie op het WODC rapport over de beoordeling van de geloofwaardigheid van asielverzoeken van lhbti en bekeerlingen.
Hoe gaat u zorgen dat de kennis over de beoordeling van bekeerlingen en lhbti’s verspreid wordt in de organisatie en alle IND-medewerkers hier ook van op de hoogte zijn?
De IND hoor- en beslismedewerkers zijn ten tijde van de publicatie geïnformeerd over de nieuwe werkinstructies. Verder vinden er binnen de IND op dit moment workshops plaats over het horen en de beoordeling van bekeerlingen en zal er binnenkort ook gestart worden met workshops over het horen en de beoordeling van lhbti-zaken. Daarnaast zijn op alle asiellocaties bekerings- en lhbti-coördinatoren werkzaam. Medewerkers kunnen de coördinatoren raadplegen bij vragen over het horen en beslissen in deze zaken. De coördinatoren zorgen ook voor verspreiding van kennis ten aanzien van deze onderwerpen. Tevens worden er vaste intervisiemomenten ingebouwd, waarin medewerkers de dilemma’s waar zij bij het horen en de beoordeling van deze zaken mee geconfronteerd worden kunnen bespreken en waarbij best practices gedeeld kunnen worden.
Hoe gaat u zorgen dat de werkinstructie uit 2018 door alle medewerkers nagevolgd wordt?
Zie antwoord op vraag 11.
Onrust onder BIG geregistreerde verpleegkundigen met een diploma van voor 2012 |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zo veel ervaring, toch terug naar school»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de onrust die is ontstaan onder veel ervaren verpleegkundigen naar aanleiding van de presentatie van de Wet Big II en het voornemen dat BIG geregistreerde verpleegkundigen met een diploma ouder dan 2012 een cursus of toets zullen moeten doen om zich te kunnen registeren als regieverpleegkundige?
De signalen over de overgangsregeling hebben mij bereikt. Uit die signalen blijkt dat er nog vragen over de overgangsregeling zijn. Allereerst wil ik opmerken dat de functiedifferentiatie een wens is van veldpartijen die al ruim 40 jaar leeft. Omdat het niet gelukt is die functiedifferentiatie door te voeren op de werkvloer hebben de beroepsorganisatie, de werkgeverspartijen en de werknemerspartijen mij gevraagd om de functiedifferentiatie in de Wet BIG te regelen. De afgelopen jaren is intensief gewerkt aan het vaststellen van een overgangsregeling. Dat het een complex vraagstuk is blijkt uit het feit dat er meerdere commissies zijn ingesteld en dat er een onderzoek naar is uitgevoerd. Inmiddels is er op basis van het rapport van de commissie Meurs onder de beroepsorganisatie, de werkgeverspartijen en de werknemerspartijen breed draagvlak voor de overgangsregeling zoals die in de kamerbrief van 5 juni jl. uiteen is gezet.2
Het klopt dat de overgangsregeling van bepaalde groepen verpleegkundigen nog vraagt dat zij ofwel scholing volgen ofwel een toets doen. Immers, de commissie heeft geoordeeld dat het nieuwe opleidingsprofiel Bachelor Nursing 2020 dé norm is voor registratie als regieverpleegkundige. Rekening houdende met het gegeven dat verpleegkundigen tijd nodig hebben om aan die kwalificaties te kunnen voldoen, is samen met bovengenoemde partijen gekozen voor een ruime overgangsregeling. Een grote groep verpleegkundigen krijgt direct toegang tot het register van regieverpleegkundigen. Pas over vijf jaar, op het moment van herregistratie, zullen zij moeten aantonen dat zij in die periode de scholing, dan wel de toets met succes hebben afgerond.
Kunt u toelichten waar de grens van 2012 vandaan komt? Hoe verschilt een verpleegkundige met een opleiding uit 2011 van een verpleegkundige met een opleiding uit 2013? En hoe verschillen zij volgens u in competenties met een verpleegkundige met een opleiding uit 1985 met 30 jaar ervaring? Deelt u de mening dat opleiding niet automatisch zwaarder weegt dan ervaring?
De grens van 2012 komt voort uit het advies van de commissie Meurs. De commissie van deskundigen heeft in haar advies geoordeeld dat oud hbo-opgeleide verpleegkundigen die vanaf 2012 zijn afgestudeerd in dezelfde mate de benodigde competenties beheersen als de verpleegkundige met een Bachelor Nursing 2020 diploma, wat het uitgangspunt is van de commissie. De commissie van deskundigen heeft daarom geoordeeld dat deze groep zich direct kan laten registreren als regieverpleegkundigen.
In aanloop naar de invoering van het opleidingsprofiel Bachelor Nursing 2020 zijn opleidingen al wijzigingen in hun curricula door gaan voeren. De commissie heeft hier rekening mee willen houden in haar advies, hetgeen geleid heeft tot de 2012-grens. Deze grens is dus coulanter dan dat je strikt zou uitgaan van de datum waarop het Bachelor Nursing 2020 opleidingsprofiel is gestart, namelijk september 2016. Met de huidige regeling, waarvoor zoals gezegd breed draagvlak is onder de beroepsorganisatie, werkgevers- en werknemerspartijen, kunnen dus méér hbo-verpleegkundigen zich direct registreren als regieverpleegkundige zonder het hoeven doen van een toets.
Hoewel ervaring vanzelfsprekend zeer waardevol is voor de uitoefening van het vak, gaat het systeem van de Wet BIG uit van behaalde diploma’s. Ook de overgangsregeling sluit bij deze vaste systematiek aan. Verder verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 7.
Houdt u rekening met het risico dat naar aanleiding van deze functiedifferentiatie en de onrust die is ontstaan nog meer verpleegkundigen de zorg kunnen verlaten? Zo ja, met welke uitstroom als gevolg van de nieuwe eisen houdt u rekening? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2 hebben de signalen over de overgangsregeling mij bereikt. Of het voorstel ertoe gaat leiden dat meer verpleegkundigen de sector verlaten, kan ik niet voorspellen. Alle betrokkenen bij het advies van de Commissie Meurs willen, evenals ik, natuurlijk geen vergrote uitstroom. Daarom is sprake van een brede overgangsregeling, zodat een grote groep verpleegkundigen zich op termijn kan registreren als regieverpleegkundige in het BIG-register.
Daarbij wordt al langer voorlichting gegeven aan verpleegkundigen over de vraag of iedereen regieverpleegkundige zal willen worden. Het gaat immers ook over een ander takenpakket en het is geen verplichting om regieverpleegkundige te worden als men voldoet aan de kwalificaties. Tevens zullen werkgevers zelf bezien hoeveel regieverpleegkundige functies zij willen creëren. Indien men in het register van regieverpleegkundige wil blijven staan na 5 jaar, zal men ook aan de bijbehorende werkervaringsuren moeten hebben voldaan. Zo ontstaat na 5 jaar een nieuwe mix van verpleegkundigen en regieverpleegkundigen op de werkvloer.
Hoe beziet u dit risico in het licht van het toch al grote verpleegkundigentekort? Welke gevolgen zal een nog verdergaande uitstroom hebben op de werkdruk van verpleegkundigen en wachtlijsten voor patiënten en cliënten?
Zie de beantwoording van vraag 4. Zolang de HBO-opleiding tot verpleegkundige bestaat, is er de wens in het veld om ook op de werkvloer onderscheid tussen MBO en HBO opgeleiden te maken. Met het voorstel beoog ik op verzoek van partijen bij te dragen aan een duidelijkere en sterkere rol voor verpleegkundigen, en daarmee ook een groter werkplezier. Immers, (regie)verpleegkundigen kunnen door de functiedifferentiatie beter worden ingezet op taken waarvoor ze zijn opgeleid en waarin ze deskundig zijn. Een verhoogde uitstroom vanwege het voorstel voor functiedifferentiatie is vanzelfsprekend onwenselijk en de commissie heeft in haar advies dan ook ruimhartig rekening gehouden met de huidige situatie op de arbeidsmarkt. Dat neemt niet weg dat eenmalig een overgangsregeling nodig is om het onderscheid in registers tot stand te brengen. De duidelijkheid en daarmee het beoogde grotere werkplezier, zou idealiter aan een grotere instroom moeten bijdragen.
We zien dat de redenen voor uitstroom vooral gaan over waardering van leidinggevenden en management, werkdruk en ook de ruimte om zelf te kunnen handelen. Met het actieprogramma Werken in de Zorg zijn we hiermee aan de slag. Hiervoor verwijs ik naar de voortgangsrapportage van 22 mei 2019.3 Tot slot is het belangrijk dat verpleegkundigen met hun werkgever in gesprek gaan over de mogelijkheden tot het krijgen van een functie van regieverpleegkundige en welke afspraken zij daarover maken om daar te komen.
Bent u het eens dat gezien de grote uitstroom onder verpleegkundigen en ondanks dat het goed is dat er eisen worden gesteld aan zo’n belangrijke beroepsgroep, een verpleegkundige die vóór 2012 is afgestudeerd en sindsdien goed haar of zijn werk heeft gedaan en deskundigheid op peil heeft gehouden niet mag aanlopen tegen onnodige drempels om zijn of haar werk voort te zetten? Zo ja, bent u bereid deze onnodige drempels weg te nemen en de eisen te heroverwegen? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Het vak van regieverpleegkundige is zoals verwoord in de kamerbrief van 5 juni jl.4 een nieuw beroep met nieuwe competenties. Hoewel de HBO-verpleegkunde opleiding al circa 45 jaar bestaat is de functiedifferentiatie tot op heden nog niet algemeen in de praktijk doorgevoerd. In het nieuwe opleidingsprofiel Bachelor Nursing 2020 is uitdrukkelijk rekening gehouden met de huidige en toekomstige zorgvraag. Daarmee is het nieuwe opleidingsprofiel Bachelor Nursing 2020 passend bij het nieuwe beroep van regieverpleegkundige. De betrokkenen bij het advies van de Commissie Meurs zien, evenals ik, het doen van een toets of het volgen van scholing daarom niet als een onnodige drempel, maar als een manier om aan te tonen dat eerder afgestudeerde verpleegkundigen met een ouder opleidingsprofiel ook aan de competenties van het Bachelor Nursing 2020 opleidingsprofiel voldoen. Ook hier wil ik benadrukken dat er breed draagvlak is onder voornoemde partijen voor het volgen van scholing of het doen van een toets.
Bent u bereid te bezien of het in andere sectoren toegepaste systeem van «erkenning (van) verworven competenties» (EVC) in dezen zou kunnen worden toegepast waardoor meer recht wordt gedaan aan door betrokkenen opgedane praktijkervaring? Zo nee, waarom niet?
De optie van een EVC-traject kan mogelijk een uitkomst bieden in het bepalen van de vrijstellingen voor het scholingsprogramma. De mogelijkheden hiervan dienen nog te worden onderzocht tijdens de ontwikkeling van het scholingsprogramma.
De beantwoording van vragen over het bericht dat oud-minister Opstelten het minder Marokkanen-proces heeft beïnvloed |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Realiseert u zich dat er drie anonieme bronnen zijn die zich hebben uitsproken over politieke beïnvloeding van mijn vervolging door de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie?1 Deelt u de mening dat dit meer dan voldoende reden is om dit wanstaltige politieke proces te staken?
Ik heb kennisgenomen van de berichtgeving. Het is niet aan mij, als Minister van Justitie en Veiligheid, te oordelen over een individuele strafzaak.
Wanneer en door wie bent u op de hoogte gesteld dat op 25 september 2014 een overleg heeft plaatsgevonden tussen de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie en de toenmalige voorzitter van het College van procureurs-generaal naar aanleiding van het ambtsbericht van 10 september 2014 en de bijbehorende nota?
Toen er bij de Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3034), welke zijn beantwoord op 7 juni 2019, naar is gevraagd heb ik uw Kamer van dit overleg op de hoogte gesteld. Ik ben er specifiek over ingelicht toen er naar werd gevraagd bij de hierboven genoemde Kamervragen.
Wat is de reden dat u de informatie dat op 25 september 2014 een overleg heeft plaatsgevonden tussen de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie en de toenmalige voorzitter van het College van procureurs-generaal naar aanleiding van het ambtsbericht van 10 september 2014 en de bijbehorende nota, niet eerder heeft vermeld bij de beantwoording van bijvoorbeeld vraag 13 en/of vraag 21 van de Kamervragen van 30 november 2018?2
De reden daarvoor is gelegen in de vraagstelling zelf. Zo is in vraag 17 van de Kamervragen, beantwoord op 30 november 2018 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 805) specifiek gevraagd naar periodieke overleggen tussen de toenmalig Minister en de toenmalig voorzitter van het College in de periode tussen de desbetreffende uitspraken van de heer Wilders (op 12 en 19 maart 2014) en het besluit van het Openbaar Ministerie (OM) om tot vervolging over te gaan. Dit ging dus over het tijdvlak tussen de uitspraken op 12 en 19 maart 2014 en de beslissing van het OM tot vervolging over te gaan d.d. 10 september 2014.
Ten aanzien van de beantwoording van 30 november 2018 van de vragen 13 en 21 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 805) kan ik tenslotte het volgende opmerken. In vraag 13 van de Kamervragen, beantwoord op 30 november 2018 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 805) is heel duidelijk gevraagd naar de informatie over de (overwegingen omtrent de) vervolgingsbeslissing die de Minister destijds heeft ontvangen. Ik heb in antwoord op deze vraag gemeld dat mijn ambtsvoorganger door het College van procureurs-generaal bij ambtsbericht van 10 september 2014 over de door het OM genomen vervolgingsbeslissing is geïnformeerd. Op 25 september 2014 heeft naar aanleiding van dit ambtsbericht overleg plaatsgevonden. Wat er tijdens dit overleg is besproken is mij niet bekend. Ik kon en kan dus niet aangeven of tijdens dit overleg (nadere) informatie omtrent de vervolgingsbeslissing is verschaft aan de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie.
In vraag 21 van de Kamervragen beantwoord op 30 november 2018 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 805) is specifiek gevraagd naar de wijze waarop het OM mijn ambtsvoorganger heeft geïnformeerd over de voorgenomen vervolgingsbeslissing. Ook hierop heb ik geantwoord dat mijn toenmalige ambtsvoorganger door het College van procureurs-generaal bij ambtsbericht van 10 september 2014 over de door het OM reeds genomen vervolgingsbeslissing is geïnformeerd.
Bent u zich ervan bewust dat op 25 september 2014 door de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie en de toenmalige voorzitter van het College van procureurs-generaal over de zaak is gesproken naar aanleiding van het ambtsbericht van 10 september 2014 en de begeleidende nota? Op wiens initiatief werd dit overleg gepland? Betrof dit een zogenaamd periodiek overleg? Zo nee, wat voor overleg betrof dit dan wel? Wat is daar besproken?
Zoals ik in het antwoord op vraag 26 van de Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3034) d.d. 7 juni jl. heb aangegeven, heeft naar aanleiding van het ambtsbericht en de begeleidende nota een overleg plaatsgevonden op 25 september 2014. Wat er tijdens dit overleg is besproken is mij niet bekend. Navraag bij de toenmalig betrokkenen leert dat er geen verslag is gemaakt van dit overleg.
Realiseert u zich dat, doordat u pas afgelopen week bekend maakte dat op 25 september 2014 een overleg is geweest tussen de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie en de toenmalige voorzitter van het College van procureurs-generaal, de verdediging in de zaak Wilders niet de kans heeft gehad om de getuigen te bevragen bij de raadsheer-commissaris over dit overleg van 25 september 2014 en dat daarmee dus feitelijk een eerlijke rechtsgang is belemmerd? Realiseert u zich dat dit komt door uw handelen? Hoe gaat u dit corrigeren?
Ik kan als Minister van Justitie en Veiligheid niet ingaan op lopende strafzaken. Ik verwijs verder naar het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat de opmerking van uw voorlichter – dat niet eerder melding is gemaakt van het overleg van 25 september 2014 omdat er niet expliciet naar zou zijn gevraagd3 – een public official uit Oeganda of Zimbabwe niet zou misstaan, maar in een democratische rechtsstaat die Nederland pretendeert te zijn volstrekt onacceptabel is?
Nee, ik verwijs naar het antwoord op vraag 3.
Kunt u in dat licht uitleggen hoe ik via schriftelijke vragen expliciet naar iets zou kunnen vragen waar ik geen weet van heb of zou kunnen hebben?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 3.
Realiseert u zich, doordat u pas afgelopen week bekend maakte dat op 25 september 2014 een overleg is geweest tussen de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie en de toenmalige voorzitter van het College van procureurs-generaal, de verdediging in de zaak Wilders niet de kans heeft gehad om de getuigen te bevragen over dit overleg van 25 september 2014 en dat het daarmee dus (nog) geen onderwerp is van deze lopende strafzaak? Zo ja, bent u dan bereid om alle informatie met betrekking tot bovengenoemd overleg van 25 september 2014 alsnog naar de Kamer te sturen, inclusief eventuele schriftelijke stukken zoals agenda’s, notities, verslagen etc.? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 7. Van het overleg op 25 september 2014 zijn mij geen stukken bekend, zie ook het antwoord op vraag 4.
Kunt u aangeven welke «vervolgstappen» het ambtsbericht van 7 oktober 2014 behelst? Zo nee, waarom niet?
Nee, in ambtsberichten informeert het College de Minister van Justitie en Veiligheid in alle vertrouwelijkheid over bepaalde gevoelige zaken en onderwerpen. Openbaarmaking van deze informatie kan de strafrechtelijke opsporing en vervolging en daarmee het goed functioneren van het OM frustreren. Daarnaast brengt openbaarmaking van deze documenten het reële risico met zich dat de volledige vrijheid en vertrouwelijkheid van de communicatie tussen mijn departement en het OM in het geding komt. Het is, gelet op de ministeriële verantwoordelijkheid, aan mij deze schriftelijke communicatiestroom tegen elke belemmering te beschermen.
De in artikel 128 van de Wet RO vervatte aanwijzingsbevoegdheid kent overigens een duidelijke procedure waarmee – ingeval een aanwijzing wordt gegeven – de openbaarheid daarvan, via uw Kamer of via de behandeling van de strafzaak, gewaarborgd is. Deze aanwijzingsbevoegdheid wordt slechts met grote terughoudendheid toegepast (zie ook antwoord 7 op de Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 805) d.d. 30 november 2018).
Kunt u nu eens klip en klaar aangeven of de vervolgingsbeslissing, vervat in het ambtsbericht van 10 september 2014, een voorlopige beslissing of een definitieve beslissing betrof?
Het College van procureurs-generaal heeft mijn toenmalig ambtsvoorganger bij ambtsbericht van 10 september 2014 bericht dat het OM heeft besloten vervolging tegen de heer Wilders in te stellen. Zie verder het antwoord op vraag 12 en 13.
Indien het een definitieve vervolgingsbeslissing betrof, wat was dan het doel of de functie van het overleg van 25 september 2014 tussen de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie en de toenmalige voorzitter van het College van procureurs-generaal?
Ik kan niet aangeven wat het exacte doel is geweest van dit specifieke overleg. In algemene zin is het zo dat in gevoelige zaken het OM na een verstrekt ambtsbericht daar nadere toelichting op kan geven aan de Minister van Justitie en Veiligheid, destijds Minister van Veiligheid en Justitie.
Indien het een definitieve vervolgingsbeslissing betrof, wat was dan het doel of de functie van het verhoor van de heer Wilders door de Rijksrecherche op 8 december 2014?
Het OM heeft mij desgevraagd gemeld dat het OM met het persbericht van 9 oktober 2014 naar buiten heeft gebracht dat het, na uitvoerige juridische analyse, tot de conclusie is gekomen dat de uitlatingen van de heer Wilders een verdenking van een strafbaar feit opleveren, waarbij tevens is aangegeven dat strafvervolging in de rede ligt. En vast onderdeel van vrijwel alle strafrechtelijke onderzoeken is dat, na de vaststelling door het OM dat sprake is van een strafbaar feit, vervolgens een verdachte in de gelegenheid wordt gesteld om zijn zienswijze naar voren te brengen. De verklaring van de verdachte heeft geen wijziging gebracht in de conclusie van het OM dat vervolging in de rede lag, waarna de definitieve vervolgingsbeslissing aan verdachte en via een persbericht van 18 december 2014 aan het publiek bekend is gemaakt.
Indien het een definitieve vervolgingsbeslissing betrof, waarom verklaarde het openbaar ministerie dan op 9 oktober 2014 dat het onderzoek nog niet was afgerond en de definitieve vervolgingsbeslissing pas genomen zou worden na het verhoor van de heer Wilders op 8 december 2014?
Zie antwoord vraag 12.
Herinnert u zich dat u in antwoord op vraag 32 van Kamervragen van 7 juni 2019 schrijft u dat twee nota’s over de kwestie Wilders zijn opgesteld? Klopt het dat één nota behoort bij het ambtsbericht van 10 september 2014? Kunt u aangeven of de andere aangetroffen nota ook behoort bij een ambtsbericht? Zo ja, bij welk ambtsbericht, wat is de datum van de nota en door wie is hij opgesteld? Zo nee, ten behoeve waarvan en door wie is deze nota dan opgesteld? Beschikt u ook over e-mails ter voorbereiding op die nota? Zo ja, op welke datum zijn deze opgesteld en wie is de afzender/ontvanger?
Zoals in de op 7 juni jl. beantwoorde Kamervragen is aangegeven, is één van deze nota’s opgesteld naar aanleiding van het ambtsbericht van 10 september 2014. De andere nota is opgesteld na ontvangst van het ambtsbericht van 17 december 2014. De nota’s zijn opgesteld door de destijds betrokken ambtenaren.
Herinnert u zich dat u in antwoord op vraag 3 van de Kamervragen van 30 november 2018 maakt u melding van een memo van het openbaar Ministerie van 24 september 2014 inzake de beveiliging rondom een eventuele rechtszaak? Kunt u aangeven waar dit «eventuele» vanaf hing? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar het antwoord op de vragen 12 en 13. Tevens bestaat altijd de mogelijkheid dat door onvoorziene omstandigheden een rechtszaak niet door kan gaan.
Zijn de getuigen in de zaak Wilders door uw ministerie voorzien van schriftelijke (digitale) stukken ter voorbereiding op hun verhoor? Zo ja, door wie, op wiens verantwoordelijkheid is dit gebeurd en kunt u een overzicht geven van de stukken die elk van de getuigen hebben ontvangen?
Zoals in het antwoord op de vragen 8 en 9 van de Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3034) van 7 juni jl. aangegeven, heeft een getuige het recht zich voor te bereiden op een getuigengehoor bij de rechter. Dat is niet anders voor mensen die werkzaam zijn (geweest) bij een ministerie. Op grond van goed werkgeverschap wordt ingevolge artikel 125ter Ambtenarenwet bijstand aangeboden. Onderdeel daarvan is dat voormalige ambtenaren en bewindspersonen wordt gevraagd of men ter voorbereiding relevante stukken wil inzien. Dat kan betrekking hebben op openbare stukken of ambtelijke stukken waar men destijds persoonlijk kennis van heeft genomen. In onderhavige casus is dit ook op gezag van de SG gebeurd.
Kunt u deze vragen uiterlijk op 19 juni 2019 beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
De uitspraak van de Raad van State inzake de PAS |
|
Cem Laçin , Lammert van Raan (PvdD), Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het artikel «Een nieuw vliegveld is waanzin»?1
Ja, ik ben bekend met het betreffende artikel.
Wat bedoelde u met uw interview voor het NOS-journaal, waarin u zegt op zoek te zijn naar «een list»?
Wat ik bedoeld heb is het volgende. Het uitgangspunt van het kabinet wás en blíjft om de natuur te versterken én economische ontwikkeling mogelijk te maken. De uitspraak van de Raad van State betekent dat het PAS niet langer gebruikt kan worden als onderbouwing voor besluiten. Er wordt nu in brede zin onderzocht op welke wijze we recht kunnen blijven doen aan de bescherming van Natura 2000-gebieden en tegelijkertijd ruimte kunnen bieden aan economische ontwikkelingen. Het spreekt voor zich dat dat zal worden gedaan binnen de daarvoor geldende wettelijke vereisten. Dát is de puzzel die we aan het leggen zijn en hetgeen ik met deze term heb proberen aan te geven. Ook voor Lelystad Airport wordt onderzocht wat de consequenties zijn van de uitspraak van de Raad van State. In mijn brief van 2 juli jl. heb ik aangegeven dat een eerste analyse van de oplossingsrichtingen laat zien dat meer tijd nodig is om hiervoor op zorgvuldige wijze tot een oplossing te komen.
Wat voor een type beleidsmaatregelen zou u als een list typeren, of doelt u op een juridische verkenning om de uitspraak van de Raad van State te omzeilen?
Zoals ik mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, wordt momenteel onderzocht op welke wijze uitvoering gegeven kan worden aan de uitspraak van de Raad van State.
Hoe verhoudt zich dit tot de relatie tussen de uitvoerende en de rechtsprekende macht? Betekent dit dat u niet van plan bent te handelen naar de letter en geest van de uitspraak van ons hoogste rechtscollege?
Binnen het kader van de uitspraak van de Raad van State zijn uitvoerende keuzes te maken die recht moeten doen aan zowel de letter als de geest van de uitspraak.
Welke gevolgen denkt u dat deze uitspraak over het verzinnen van «een list» heeft voor het beschadigde vertrouwen van omwonenden in u en in de overheid?
De gevleugelde uitspraak van de Heer Bommel is bij velen een bekende uitspraak die niet zo letterlijk genomen dient te worden en duidt op de zoektocht die tot een oplossing leidt. Wij zetten ons in om op een zorgvuldige wijze tot een goede oplossing te komen.
Bent u bereid de formulering «een list» terug te nemen?
Zie mijn antwoord op vraag 5.