Het landgebonden asielbeleid |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de verslechterde veiligheidsomstandigheden in Soedan? Heeft u al een verzoek gedaan bij de Minister van Buitenlandse Zaken voor een nieuw ambtsbericht voor Soedan? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met de recente ontwikkelingen in Sudan. Reeds voorafgaand aan deze ontwikkelingen was bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken verzocht om een nieuw ambtsbericht over Sudan. De verwachting is dat het nieuwe ambtsbericht in oktober 2019 zal worden gepubliceerd. De recente ontwikkelingen zullen in dit ambtsbericht worden meegenomen
Acht u het binnen de huidige situatie in Soedan mogelijk voor terugkerende asielzoekers, bescherming te vragen en te krijgen van de regering, voor zover van een regering sprake is?
Wanneer bij een individuele beoordeling geconcludeerd wordt dat een asielzoeker asielrechtelijke bescherming behoeft, wordt deze bescherming geboden in de vorm van een verblijfsvergunning asiel. Als uit die individuele beoordeling blijkt dat er geen vrees is voor vervolging of onmenselijke behandeling dan is het voor terugkeer ook niet noodzakelijk dat de autoriteiten van het land van herkomst bescherming bieden.
Kunt u motiveren waarom u voldoende bewezen acht dat Iran niet langer homoseksuelen vervolgt? Bent u bekend met de arrestatie van 30 mannen op verdenking van sodomie in 2017?1
Ik ben bekend met genoemde berichtgeving. De beschreven gebeurtenis vond plaats tijdens de verslagperiode van het algemeen ambtsbericht Iran dat werd gepubliceerd in 2017. Het meest recente ambtsbericht schetst ten opzichte van de vorige verslagperiode een voorzichtig positieve ontwikkeling ten aanzien van de positie van lhbti’s. Het ambtsbericht geeft aan dat er geen sprake is van een actieve en systematische opsporing van lhbti’s. Op basis van de beschrijving van de positie van lhbti’s in het huidige ambtsbericht heb ik besloten lhb’s te benoemen tot risicogroep 2 Het ambtsbericht geeft geen aanleiding tot het formuleren van bijzonder beleid voor transgenders en interseksuelen. Het benoemen tot risicogroep betekent dat vreemdelingen die geloofwaardig tot deze groep behoren met geringe indicaties aannemelijk kunnen maken dat hun problemen een gegronde vrees voor vervolging vormen. Ook voorafgaand aan deze beleidswijziging was er sprake van een individuele toets.
Kent u het feit dat, hoewel homoseksualiteit an sich niet meer strafbaar is in Iran, homoseksuele handelingen dat wel degelijk zijn, en daar zelfs de doodstraf op staat? Zo ja, waarom vindt dat feit geen weerklank in uw landenbeleid?2
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 3 heb ik op basis van de informatie in het ambtsbericht besloten lhb-asielzoekers afkomstig uit Iran te benoemen tot risicogroep. De situatie van deze groep in Iran vindt hiermee weerklank in het landenbeleid. Lhb’s kunnen met geringe indicaties aannemelijk maken dat hun problemen een gegronde vrees voor vervolging vormen.
Verwacht u van homoseksuelen die terugkeren naar Iran dat zij geen homoseksuele handelingen verrichten om zo strafvervolging te ontlopen?
Nee. Er mag niet verlangd worden dat terughoudendheid wordt betracht ten aanzien van het uiten van de seksuele gerichtheid. Een homoseksueel zal een verblijfsvergunning krijgen als hij/zij de gerichtheid in het land van herkomst niet kan uiten op een manier die niet wezenlijk anders is dan wordt geaccepteerd van heteroseksuelen in het betreffende land van herkomst, zonder dat hij/zij een risico loopt op vervolging.
Waarom gaat u in het door u gewijzigde landenbeleid ten aanzien van Afghanistan niet in op de positie van minderjarigen?3
Kunt u ingaan op het feit dat in het algemene ambtsbericht Afghanistan van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 6 maart 2019 staat dat onder 29% van de kinderen in Afghanistan kinderarbeid voorkomt? Hoe heeft u dit meegewogen in uw herziene landenbeleid ten aanzien van Afghanistan?
Kunt u ingaan op het feit dat in het algemene ambtsbericht Afghanistan van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 6 maart 2019 staat dat scholen in Afghanistan vaak militair worden gebruikt door zowel de Taliban als de Afghaanse veiligheidsdienst, scholen ook worden aangevallen, en dat 43,7% van de kinderen met een leeftijd voor primair onderwijs niet naar school gaat? Hoe heeft u dit meegewogen in uw herziene landenbeleid ten aanzien van Afghanistan?
Kunt u ingaan op het feit dat in het algemene ambtsbericht Afghanistan van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 6 maart 2019 staat dat Bacha Bazi, het seksueel misbruiken van jongens, door het hele land voorkomt, en dat door de Afghaanse overheid niet of nauwelijks wordt opgetreden tegen de daders? Hoe heeft u dit meegewogen in uw herziene landenbeleid ten aanzien van Afghanistan?
Hoe beoordeelt u het feit dat in het algemene ambtsbericht Afghanistan van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 6 maart 2019 wordt geconcludeerd dat in Afghanistan in 42% van de huishoudens in elk geval één kind onder de achttien jaar getrouwd is? Heeft u het risico op kindhuwelijken meegewogen in uw herziene landenbeleid ten aanzien van Afghanistan? Zo ja, hoe?
Hoe zijn de in vragen 7 t/m 10 genoemde zaken meegewogen in de beslissing een gezin met vier kinderen uit te zetten naar Afghanistan?4
Voor welke delen van Rusland geldt volgens u dat zij mogelijk gelden als vestigingsalternatief voor LHBTI’s? Waarop baseert u dat LHBTI’s in deze gebieden op geloofwaardige bescherming van de Russische overheid kunnen rekenen?
Een beschermingsalternatief wordt zeer terughoudend toegepast. In het landenbeleid ten aanzien van de Russische Federatie wordt, naast de bepalingen uit de Vreemdelingencirculaire omtrent het beschermingsalternatief, aangenomen dat er voor lhbti’s uitsluitend een beschermingsalternatief is als uit de verklaringen van de vreemdeling blijkt dat hij/zij langere tijd zonder problemen elders in de Russische Federatie heeft verbleven en daar ook thans een goed sociaal netwerk heeft.
Verwacht u van Russische LHBTI’s, die u een vestigingsalternatief tegenwerpt, dat zij geen uiting geven aan hun geaardheid/identiteit om gevaar te ontlopen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 5.
Het bericht dat Minister-President Rutte volgende week voor de tweede maal President Trump bezoekt |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Rutte brengt volgende week voor de tweede keer bezoek aan Trump»?1
Ja.
Welke onderwerpen staan er tijdens het gesprek tussen premier Rutte en president Trump op de agenda? Kunt u een toelichting geven?
Het gesprek van de Minister-President met President Trump is onder andere gegaan over de intensieve bilaterale economische handels- en investeringsrelatie. In het bijzonder ging het gesprek over de opvolging van de afspraken die de Minister-President en president Trump tijdens hun ontmoeting in het Witte Huis vorig jaar maakten. Dat betrof met name het vergroten van wederzijdse investeringen en handel en het aantal banen dat hierdoor wordt ondersteund. In dit verband bespraken de Minister-President en president Trump de succesvol verlopen Global Entrepreneurship Summit in Den Haag op 4 en 5 juni jl, die Nederland en de VS gezamenlijk organiseerden. Ook had in dat kader de economische missie naar Boston plaats die door de Minister-President na zijn bezoek aan Witte huis werd geleid. Aan deze namen 87 bedrijven deel actief op het gebied van Life Sciences and Health, A.I. en robotica en climate resilience.
Met president Trump is tevens gesproken over de samenwerking tussen Nederland en de Verenigde Staten op gebied van vrede en veiligheid. Eveneens kwamen buitenlandpolitieke onderwerpen en geopolitieke ontwikkelingen die momenteel plaatsvinden aan bod. In dat verband kwam ook Iran ter sprake. Zoals ook aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Karabulut (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3708) maakt het kabinet zich zorgen over spanningen in de Golf en rond het nucleaire akkoord. Nederland roept met regelmaat alle betrokken partijen, zowel bij bilaterale als multilaterale gelegenheden, op tot de-escalatie.
Omwille van het vertrouwelijke karakter van deze gesprekken kan niet specifiek worden ingegaan op alle onderwerpen die besproken zijn.
Heeft de Minister-President ook op de G20 in Osaka met president Trump gesproken?
Ja.
Zal de Minister-President ook aandacht vragen voor de relatie met het Koninkrijk Saoedi-Arabië? Zal de Minister-President spreken over mensenrechtenschendingen in Saoedi-Arabië, de arrestaties van vrouwenrechtenactivisten en de moord op de journalist Khashoggi? En zal de Minister-President aandacht vragen voor de rol die Saoedi-Arabië speelt in het conflict met Jemen en de gevolgen van wapenhandel van VS met Saoedi-Arabië in relatie tot het conflict met Jemen?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de Minister-President tijdens de G20 met de kroonprins van het Koninkrijk Saoedi-Arabië gesproken? Zo ja, kunt u toelichten of over eerder genoemde kwesties is gesproken? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Er heeft geen bilateraal gesprek plaatsgevonden tussen de Minister-President en de kroonprins van Saoedi-Arabië.
Zal tijdens het gesprek met president Trump worden ingegaan op het Amerikaanse verzoek aan Nederland om een fregat te sturen naar de Straat van Hormuz? Zo ja, zal de Minister-President de Nederlandse steun toezeggen?
Zie antwoord vraag 2.
Zal tijdens het gesprek ook worden ingegaan op het Amerikaanse verzoek voor hulp in Syrië om te voorkomen dat terreurgroep IS daar weer terugkeert? Zo ja, wat zal de inzet van de Minister-President zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Zal tijdens het gesprek worden gesproken over het klimaatakkoord van Parijs? Gaat de Minister-President aandringen op het opnieuw toetreden van de Verenigde Staten tot het klimaatakkoord? Kunt u een toelichting geven?
Zie antwoord vraag 2.
Zal de Minister-President tijdens het gesprek aandacht vragen voor de relatie met Iran? Zal de Minister-President ervoor pleiten dat de Verenigde Staten opnieuw toetreedt tot het Joint Plan of Action? Kunt u toelichten waarom wel of waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Zal tijdens het gesprek gesproken worden over de wijze waarop de Amerikaanse autoriteiten kinderen vasthouden aan de grens met Mexico? Zal de Minister-President president Trump wijzen op het Verdrag voor de Rechten van het Kind? Kunt u toelichten waarom wel of waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Zal de Minister-President tijdens het gesprek aandacht vragen voor de gevolgen van Trumps Global Gag Rule2, onder andere de toename van het aantal (onveilige) abortussen met 40 procent in sub-Sahara Afrika? Kunt u toelichten waarom wel of waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is de Minister-President voornemens tijdens het gesprek in te gaan op de strenge anti-abortuswetgeving en de inperking van vrouwenrechten in verschillende Amerikaanse staten? Zo ja, kunt u een toelichting geven? Zo nee, kunt u uitleggen waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het vertrek van de Minister-President naar de Verenigde Staten?
Het is helaas niet gelukt om de vragen binnen de door u gestelde termijn te beantwoorden.
Het artikel ‘Canadees bedrijf zou veel meer gas winnen uit veld Diever dan toegestaan‘ |
|
Matthijs Sienot (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Canadees bedrijf zou veel meer gas winnen uit veld Diever dan toegestaan«?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat een bedrijf drie keer meer gas uit de grond haalde dan toegestaan? Zo ja, sinds wanneer?
Ik ben ermee bekend dat SodM handhavend heeft opgetreden tegen een bedrijf vanwege overschrijding van de vergunde dagvolume. Ik heb eerdere vragen van uw Kamer hierover reeds in 2017 beantwoord (Aanhangsel Handelingen II 2016–2017, nr. 2637).
Kent u de aanleiding van het besluit van het Openbaar Ministerie (OM) om een strafrechtelijk onderzoek in te stellen naar dit bedrijf? Zo ja, wat was de aanleiding voor het instellen van dit onderzoek?
De landelijke inspecties, waaronder het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM), hebben als vaste werkwijze dat wanneer zij handhavend optreden, zij een afschrift hiervan toesturen aan het OM. Dit was aanleiding voor het OM om een strafrechtelijk onderzoek te beginnen. SodM noch ik zijn inhoudelijk op de hoogte van de genoemde strafrechtelijk onderzoeken. Het is gebruikelijk dat de onderzoeken in stilte worden gedaan. Indien het OM tot de conclusie komt dat er strafrechtelijke vervolging gaat plaatsvinden, is het aan de strafrechter om te bepalen wat de gevolgen daarvan zijn.
Hoe beoordeelt u de kans op veiligheidsrisico’s, zoals bodemdaling en mogelijke bevingen, bij versnelde gaswinning in kleine gasvelden?
De snelheid van winnen voor kleine velden heeft geen verband met de grootte van de risico’s. De snelheid van winnen is geen onderdeel van de berekeningen in een winningsplan. De parameters waarop een winningsplan voor kleine gasvelden wordt beoordeeld – de bodemdaling, de maximale sterkte van een mogelijke aardbeving, en de effecten daarvan op de omgeving – zijn namelijk onafhankelijk van de snelheid van winnen. In een winningsplan staat een aantal scenario’s van mogelijke productievolumes, en een verwachting van wat het hoge productiescenario aan bodembeweging kan veroorzaken. De bodembeweging – zowel bodemdaling als seismiciteit – wordt beoordeeld op basis van de totale drukdaling in het veld. Het is niet toegestaan meer te winnen dan het winningsplan vermeldt.
Het mijnbouwbedrijf kan een gewijzigd winningsplan indienen om de maximaal te winnen hoeveelheid gas te verhogen. Hierop dient door mij een instemmingsbesluit te worden afgegeven. De verhoging van de maximale hoeveelheid te winnen gas kan betekenen dat er een grotere drukdaling optreedt in het veld. De risico’s en effecten van de winning worden daarom opnieuw beoordeeld in deze procedure. SodM houdt toezicht op het totaal gewonnen volume.
Naast de instemming met een winningsplan is dus ook een omgevingsvergunning nodig voor de bovengrondse locatie. In deze omgevingsvergunning wordt doorgaans een maximum winningsvolume per dag bepaald. Dit is een snelheid (gemeten in volume per dag) per winningslocatie.
Zijn er vermoedens van meer overschrijdingen van vergunningen voor gaswinning? Zo ja, om hoeveel bedrijven gaat het? Bent u bereid verscherpt toezicht te houden op naleving van vergunningen voor gaswinning in de kleinere velden?
Het toezicht op de gaswinning ligt in handen van SodM. SodM heeft aangegeven op dit moment geen situaties te kennen waar bij de winning van gas, het winningsplan of de omgevingsvergunning wordt overschreden. Wanneer overschrijdingen bij SodM bekend zijn, kan de Inspecteur-Generaal der Mijnen (IGM) ingrijpen. Of in bepaalde situaties overgegaan moet worden tot het verscherpen van het toezicht is eveneens ter beoordeling van de IGM.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat er versneld gas gewonnen wordt uit kleinere gasvelden, gezien het broze draagvlak voor gaswinning door de ervaringen in Groningen en de mogelijke veiligheidsrisico’s? Zo nee, waarom niet?
Het is niet toegestaan dat de grenzen van een vergunning worden overschreden. De snelheid van winnen die is vastgelegd in een omgevingsvergunning mag niet worden overschreden. SodM houdt zowel toezicht op de verloop van de winning conform het winningsplan als ook toezicht op naleving van de omgevingsvergunningen. SodM heeft aangegeven op dit moment geen situaties te kennen waar bij de winning van gas het winningsplan of de omgevingsvergunning wordt overschreden.
Wat gaat u doen om versnelde gaswinning, voorbij de toegestane productiehoeveelheid, tegen te gaan?
Het toezicht op de gaswinning ligt in handen van SodM. SodM heeft aangegeven op dit moment geen situaties te kennen waar bij de winning van gas, het winningsplan of de omgevingsvergunning wordt overschreden. Wanneer overschrijdingen bij SodM bekend zijn, kan de Inspecteur-Generaal der Mijnen (IGM) ingrijpen. Indien nodig kan een last onder dwangsom worden opgelegd om de overtreding ongedaan te maken. Voor het geval de overtreding in het verleden heeft plaatsgevonden, kan het Openbaar Ministerie worden ingelicht. Ik acht deze instrumenten afdoende om tegen te gaan dat gaswinning afwijkt van hetgeen vergund is of waarmee door mij is ingestemd. Of in bepaalde situaties overgegaan moet worden tot het verscherpen van het toezicht is ter beoordeling van de IGM.
Hoe gaat u voorkomen dat bedrijven in de toekomst afspraken uit vergunningen overschrijden? Overweegt u een gesprek met de winningsbedrijven en handhaving en toezicht te intensiveren? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat het niet aanpakken van grensoverschrijdend gedrag het functioneren van de politieorganisatie ernstig aantast? Zo nee, waarom niet?1
Er is geen ruimte voor grensoverschrijdend gedrag binnen de politie. Dit ondermijnt het functioneren van de organisatie en draagt niet bij aan een veilige werkomgeving waar verschillen juist erkend en gewaardeerd worden.
Herkent u de signalen dat de politietop te ver van de werkvloer staat, zoals ook bleek uit SP-onderzoek uit 2017? Waarom is het niet gelukt om dat te verbeteren?2
In iedere grote organisatie is een goede verbinding tussen de werkvloer en de top van de organisatie een continu aandachtspunt, zo ook bij de politie, een organisatie met meer dan 60.000 medewerkers. De werkoverleggen, de briefings en de reguliere operationele contacten worden, naast werkbezoeken, ingezet om de verbinding met de werkvloer te onderhouden en in gesprek te gaan over wat speelt.
Hoeveel agenten zijn de afgelopen twee jaar berispt vanwege discriminatie, intimidatie en ander ongewenst gedrag?
Ik heb uw Kamer aangegeven dat de politie ernaar streeft om met ingang van 2019 jaarlijks een geanonimiseerd overzicht van opgelegde disciplinaire maatregelen te publiceren. Op dit moment is het nog te arbeidsintensief om het totaal aantal voor specifieke disciplinaire maatregelen te genereren. Op verzoek van de korpsleiding is een landelijk systeem in ontwikkeling dat de Veiligheid, Integriteit en Klacht (VIK)- en HRM-processen koppelt en deze cijfers beter inzichtelijk zal maken. Het overzicht van opgelegde disciplinaire maatregelen zal vanaf 2020 in de jaarverantwoording worden opgenomen.
Klopt het dat een teamchef van de politie een spreekverbod kreeg opgelegd door de eenheidsleiding? Zo ja, deelt u de mening dat dit ongehoord is?
De teamchef, op wie de vraag betrekking heeft, is gewezen op het social-media-beleid dat interne richtlijnen geeft op welke wijze de medewerker zich tot de sociale media dient te verhouden en op welke wijze hij of zij daarop actief kan zijn. Dit beleid geldt voor alle medewerkers3. In het algemeen is het zo dat politiemedewerkers zich veilig moeten voelen om dilemma’s, risico’s, signalen, ervaringen en mogelijke misstanden met elkaar te kunnen en te durven bespreken. In dat kader heeft de korpschef aangegeven dat hij te allen tijde bereid is collega’s te spreken die worstelen met ontoelaatbaar en grensoverschrijdend gedrag.
Bent u bereid onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren naar de veiligheid op de werkvloer bij de politie?
Er zijn voldoende instrumenten waarin getoetst wordt in hoeverre veiligheid op de werkvloer wordt ervaren. Het belangrijkste instrument is het gesprek tussen de medewerker en de leidinggevende. Daarnaast kent de politie de MedewerkersMonitor, een anonieme uitvraag onder politiemedewerkers, onder meer over de sociale veiligheid en inclusiviteit op de werkvloer, die elke drie jaar plaatsvindt. Ik zie daarom voor een onafhankelijk onderzoek geen aanleiding.
Het onderzoek ‘Het bindend studieadvies in het hoger onderwijs’ en de kabinetsreactie daarop |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat onderzoeksbureau Panteia geen enkele kwantitatieve bevinding heeft meegenomen in zijn onderzoek naar het bindend studieadvies in het hoger onderwijs?1 Zo nee, kunt u de kwantitatieve bevindingen dan alsnog met de Kamer delen?
Dat klopt. Het onderzoek had tot doel inzicht te geven in de voorwaarden en criteria waaronder het bindend studieadvies (bsa) wordt uitgevoerd en de factoren die van invloed zijn op de werking van het bsa. Het is daarmee nooit bedoeld als kwantitatief onderzoek. Dit onderzoek had tot doel om een beeld te geven van de werking van het bindend studieadvies in de praktijk en instellingen handvatten te bieden om deze – waar nodig – te versterken.
Op basis van welke feitelijke cijfers constateert u in uw brief over dit onderzoek2 dat het bindend studieadvies een «veelgebruikt instrument» is en dat de «meeste opleidingen in het hoger onderwijs ermee werken»?
Zie vraag 3.
Op basis van welke feitelijke cijfers concludeert u dat «in de afgelopen jaren de norm van het bindend studieadvies steeds verder verhoogd is»?
Ik constateer dat veel hogescholen en universiteiten gebruik maken van het bindend studieadvies en dat de bsa-norm sinds de invoering van het bsa steeds verder is verhoogd. Dat concludeer ik onder andere op basis van onderzoek van de Onderwijsraad en de Inspectie van het Onderwijs3, maar dit blijkt ook uit de gesprekken die ik hierover met het onderwijsveld heb gevoerd.
Kunt u een overzicht geven van alle opleidingen in hbo en wo in Nederland, uitgesplitst naar hoogte van de BSA-norm3 in ECTS4 – inclusief de opleidingen zonder BSA – over de afgelopen vijf jaar?
Er is in de database van Studiekeuze123 geen overzicht van de hoogte van de BSA-norm beschikbaar over de afgelopen 5 jaar. Wel zal in de monitor beleidsmaatregelen 2018–2019 aandacht besteed worden aan de hoogte van de bsa-norm. Deze monitor wordt binnenkort aan uw Kamer aangeboden. De hoogte van de bsa-norm zal ook de komende jaren via deze monitor worden gevolgd.
Kunt u een recent overzicht geven van het totaalaantal eerstejaarsstudenten dat aan de opleidingen met en zonder een BSA studeerde en hoeveel van hen aan de gestelde BSA-norm hebben voldaan, liefst uitgesplitst naar de hoogte van de norm?
Bijgaand stuur ik u een recent overzicht uit de database van Studiekeuze1236.
De informatie over het bsa wordt aangeleverd door de onderwijsinstellingen zelf. Daarom houdt Studiekeuze123 een slag om de arm wat betreft de correctheid en actualiteit van de informatie, al bleek uit een controle eerder dit jaar dat de inhoud grotendeels actueel en correct is.
Er wordt niet centraal geregistreerd hoeveel studenten aan de gestelde bsa-norm hebben voldaan.
Uit de Monitor beleidsmaatregelen 2017–2018 bleek dat ca. 20% van de uitgevallen of geswitchte studenten een negatief bindend studieadvies aangaf als reden voor het stoppen met hun opleiding.
Wat is de definitie van een «onterecht afgewezen student»? Op basis van welke objectieve criteria is «onterecht afgewezen» te beoordelen? Hoeveel «onterecht afgewezen studenten» zijn er en hoe verhoudt dit aantal zich tot het aantal «terecht afgewezen studenten»?
Onder onterecht afgewezen studenten versta ik studenten die het niveau van de opleiding wel aankunnen, maar bijvoorbeeld doordat zij moeten wennen aan het studeren in het eerste jaar onvoldoende studiepunten halen. Ik heb het onderzoek naar studenten met een negatief bsa7 dat afgelopen jaar uitkwam met veel belangstelling gelezen. Daaruit bleek dat een groot deel van de studenten na een negatief bsa dezelfde of een vergelijkbare opleiding aan een andere instelling gaan volgen. Als deze studenten daar vervolgens wel met succes de opleiding afronden, dan vind ik dat onnodig rondpompen van studenten en het lijkt me belangrijk dat universiteiten en hogescholen maatregelen nemen om dit te voorkomen. Om meer inzicht te krijgen in de omvang van deze groep studenten heb ik het NRO gevraagd of er een landelijk vervolg kan komen op dit onderzoek. Dit onderzoek start in september 2019. Ik verwacht de uitkomsten rond de zomer 2020.
Wat waren de kosten van het onderzoek dat Panteia in samenwerking met de Erasmus School of Economics heeft uitgevoerd?
Dit onderzoek kostte 47.778 euro (exclusief btw).
Bent u het ermee eens dat in het onderzoeksrapport cruciale relevante feitelijke cijferinformatie ontbreekt? Bent u het er ook mee eens dat een aantal casestudies niet als «onderzoek» te benoemen is en dat dit rapport daarmee niet geschikt is om er beleidskeuzes of -voorstellen op te baseren?
Dit onderzoek geeft mijn inziens een goed beeld van de werking van het bindend studieadvies in de praktijk. De casestudies leveren hieraan een belangrijke bijdrage. Het onderzoek als geheel laat zien hoe de positieve effecten van het bindend studieadvies benut en versterkt kunnen worden. En hoe de negatieve effecten zoveel mogelijk beperkt kunnen worden. Hogescholen en universiteiten kunnen dit onderzoek daarmee gebruiken om de werking van het bsa waar nodig te versterken.
Het bericht dat er minder festivals georganiseerd moeten worden om drugsgebruik tegen te gaan |
|
Monica den Boer (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Meer nodig tegen drugscriminaliteit»?1
Ja.
Staat u nog steeds achter de uitspraak dat er minder festivals georganiseerd moeten worden om drugsgebruik tegen te gaan?
Ik pleit niet voor een afname van het aantal festivals als zodanig. In het artikel heb ik gezegd dat we met elkaar kritisch moeten zijn op de vraag of we de handhaving van het verbod op het bezit van harddrugs tijdens festivals aan kunnen. Daar sta ik nog steeds volledig achter. Veel festivals kennen een «zero tolerance» beleid ten aanzien van harddrugs. Dit kan vooralsnog niet verhinderen dat het gebruik van harddrugs op festivals hoog is. De mate waarin politiecapaciteit kan worden ingezet om strafrechtelijk op te treden tegen bezoekers die meer dan de gebruikershoeveelheid bij zich hebben verschilt per festival, maar is niet onbegrensd. Voorafgaand aan het organiseren van een festival zou daarom nadrukkelijker de vraag kunnen worden gesteld of het verbod op bezit van harddrugs en de handel daarin effectief zal kunnen worden gehandhaafd. Dit is echter een afweging die lokaal moet worden gemaakt. Afhankelijk van de beantwoording van die vraag zou het gevolg kunnen zijn dat het aantal festivals afneemt.
Deelt u de mening dat het organiseren van festivals een gemeentelijke aangelegenheid is waar het Rijk niets over te zeggen heeft?
Het is aan de lokale driehoek om afspraken te maken over de benodigde politie-inzet bij evenementen. Ook bepalen gemeenten zelf welke eisen zij stellen aan de organisatoren van festivals. Ik ga met al deze partijen het gesprek voeren over de wijze waarop tot een meer eenduidig en effectief beleid ten aanzien van de aanpak van drugs op festivals kan worden gekomen, zoals ik uw Kamer in mijn brief van 9 juli jl. heb geschreven.2
Deelt u voorts de mening dat festivals positieve en gezellige uitingen van cultuur zijn, waar mensen naartoe komen om van hun favoriete muziek te genieten en te ontspannen met gelijkgestemden? Zo nee, waarom niet?
Dat kunnen festivals zijn, waarbij ik opmerk dat het gebruik van illegale drugs geen voorwaarde is om van een festival te kunnen genieten.
Kunt u ingaan op het inzicht van experts dat het organiseren van minder festivals kan leiden tot een grotere underground scene waar nog minder controle is op het gebruik van drugs en op de gezondheid van aanwezigen?
Als gezegd pleit ik niet voor een afname van het aantal festivals. Wel zou, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, voorafgaand aan het organiseren van een festival de vraag moeten worden gesteld of het verbod op bezit van harddrugs en de handel daarin effectief zal kunnen worden gehandhaafd op een festival.
Deelt u de mening dat het minder organiseren van festivals om drugsgebruik te voorkomen zijn doel voorbij schiet, net zoals wij mensen ook niet oproepen minder de weg op te gaan om inzet van de verkeerspolitie te beperken?
Zie antwoord vraag 5.
Stijgende nieuwbouwprijzen door klimaatregeltjes |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nieuwbouw wordt onbetaalbaar door regels»?1
Ja.
Kunt u zich herinneren dat u in antwoord op eerdere Kamervragen2 hebt geantwoord dat «... het versnellen van de woningbouw [...] uiteindelijk de beste oplossing [is] om tekorten terug te dringen en prijsstijging te beteugelen»? Waarom komt hier, na bijna twee jaar ministerschap, nog altijd bar weinig van terecht? Deelt u de mening dat uw aanpak van pappen en nathouden heeft gefaald?
In de Nationale Woonagenda heb ik met medeoverheden en marktpartijen de ambitie uitgesproken om jaarlijks 75 duizend woningen bij te bouwen. In 2018 is dit aantal bijna gehaald. Om het woningtekort terug te kunnen dringen is het van belang dat we de bouwproductie ook de komende jaren op niveau houden.
Daarvoor is het belangrijk dat er voldoende nieuwe plannen klaarliggen die op korte termijn te realiseren zijn. Maximale inzet van alle partijen is hiervoor nodig. Middels de woondeals die ik onlangs heb gesloten, heb ik hier concrete afspraken over gemaakt met de regio’s die de grootste tekorten kennen.
Hoe kan het dat er momenteel 17% méér voor een nieuwbouwwoning moet worden neergeteld dan een jaar eerder? Hoe gaat u deze prijsstijging «beteugelen»? Hoe gaat u voorkomen dat er louter onbetaalbare nieuwbouwwoningen worden gerealiseerd?
In de berichtgeving worden verschillende oorzaken genoemd voor de stijgende nieuwbouwprijzen, zoals de stijgende bouwkosten, de ontwikkeling van grondprijzen en de kosten van duurzaamheidsmaatregelen. Daarnaast kan de relatief hogere prijsstijging ten opzichte van bestaande woningen samenhangen met een verschil in locatie en kwaliteit van de woning, bijvoorbeeld een groter oppervlak of energiezuinigheid. In hoeverre deze factoren bijdragen en in welke mate is onbekend.
De berichtgeving is voor mij aanleiding om nader onderzoek te laten doen naar de oorzaken van stijgende nieuwbouwprijzen. Daarbij wil ik ook de kosten en baten van aardgasvrije nieuwbouw in kaart laten brengen. Ik verwacht u begin 2020 over de eerste uitkomsten te kunnen informeren.
Bent u ervan op de hoogte dat uw eigen klimaatbeleid, zoals gasloos bouwen, leidt tot extra, onnodige kosten bij nieuwbouwprojecten? Hoeveel van de gemiddeld € 80.000 hogere prijs van een nieuwbouwwoning (ten opzichte van een bestaande woning) is het gevolg van het vervallen van de gasaansluitplicht, waardoor men is aangewezen op peperdure warmtepompen e.d.?
Ik ben ervan op de hoogte dat het klimaatbeleid, zoals aardgasvrij bouwen, leidt tot hogere investeringskosten aan nieuwbouwwoningen. Het prijsverschil tussen nieuwbouwwoningen en bestaande woningen laat zich niet goed uitsplitsen. Wel zijn er cijfers bekend over de meerinvestering om nieuwbouw aardgasvrij uit te voeren.
Onderzoeksbureau DWA heeft in 2018 de investeringskosten bij een standaard tussenwoning van verschillende alternatieven voor aardgas in kaart gebracht3. Die investeringen lopen uiteen van ongeveer 5.000 euro tot ongeveer 15.000 euro exclusief BTW en subsidie. De Vereniging van Nederlandse Projectontwikkeling Maatschappijen (NEPROM) gaf bij haar inbreng bij het rondetafelgesprek Warmtewet met de Commissie EZK van de Tweede Kamer op 7 december 2017 aan dat de meerkosten aan de woning ongeveer 15.000 euro zijn4.
In het genoemde artikel van het FD5 wordt volgens de NVM-voorzitter het afgelopen jaar een woning met een warmtepomp voor gemiddeld € 30.000 meer te koop gezet dan eenzelfde woning met een cv-ketel.
De NVM-voorzitter heeft het echter over de meerprijs bij verkoop, die is niet perse gelijk aan de hogere investeringskosten. Niet alleen de bouwkosten hebben invloed op de prijs, deze wordt ook mede bepaald door de vraag en het aanbod van nieuwbouwwoningen.
Welke overige klimaat-, milieu en energieregeltjes, opgelegd door regionale overheden, werken prijsopdrijvend?
De eisen die vanuit het oogpunt van duurzaamheid aan gebouwen worden gesteld zijn landelijk uniform. Dwingende lokale afwijking, dus een lokaal strengere energieprestatiecoëfficiënt (EPC), is alleen mogelijk als het rijk dit expliciet toestaat. Dit is op verzoek van gemeenten op een aantal locaties mogelijk op grond van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet. Deze experimenten lopen vooruit op de lokale afwegingsruimte die gemeenten vanaf 2021 krijgen onder het Besluit bouwwerken leefomgeving, de opvolger van het Bouwbesluit 2012.
Of, en zo ja, in welke mate een lokaal strengere EPC een additionele investering aan een woning vereist is volledig afhankelijk van de wijze waarop de bouwer of projectontwikkelaar deze lagere EPC realiseert. Als de woning bijvoorbeeld op een relatief duurzaam warmtenet wordt aangesloten kan dat ook een lagere EPC opleveren. Afhankelijk van de wijze waarop de lagere EPC wordt gerealiseerd kan er een lagere energierekening voor de bewoner tegenover een eventuele hogere investering staan, bijvoorbeeld door betere isolatie of de toepassing van meer zonnepanelen.
Deelt u de mening dat uw klimaatbeleid niet alleen onbetaalbaar en onzinnig, maar óók funest voor de woningmarkt is? Bent u ertoe bereid het vervallen van de gasaansluitplicht terug te draaien en alle andere GroenLinksachtige klimaatregels te schrappen? Zo nee, waarom niet?
Uw Kamer heeft per amendement de aansluitplicht voor nieuwbouw in de gaswet geschrapt. Ik ben niet bereid dit terug te draaien. Ik acht het duurzaamheids- en energiebeleid van dit kabinet verstandig.
Een wetsvoorstel inzake het toezicht op vermogensbeheer van minderjarigen |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat reeds in 2014 de toenmalig Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft toegezegd dat de positie van de minderjarige in het erfrecht, de bescherming van het geërfde vermogen en het toezicht hierop onderzocht zouden worden en is dit onderzoek in 2017 voltooid? Klopt het voorts dat de in 2018 toegezegde wetswijziging naar aanleiding van dat onderzoek nog steeds niet aan de Kamer is gestuurd?1 2 3
De toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft in antwoord op door u gestelde vragen medegedeeld dat onderzoek zal worden gedaan naar de positie van de minderjarige in het erfrecht en dat uw vragen – t.a.v. de positie van de minderjarige in het erfrecht, de bescherming van het geërfde vermogen en het toezicht hierop – in het onderzoek aan de orde komen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 1980). Het onderzoek «Toezicht op het bewind van ouders en voogden over het vermogen van minderjarigen» is in 2016 afgerond en op 1 februari 2017 aan uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 34 550 VI, nr. 99). In het AO personen- en familierecht d.d. 15 juni 2018 heb ik gezegd in overleg te zijn met de Raad voor de rechtspraak en de KNB en het streven uitgesproken om in 2018 een wetsvoorstel in consultatie te brengen waarmee de belangrijkste aanbevelingen van de onderzoekers worden uitgevoerd (Kamerstuk 33 836, nr. 26, p. 33). Het overleg met de Raad voor de rechtspraak en de KNB heeft inmiddels plaatsgevonden. In de uitwerking heeft het wetsvoorstel vertraging opgelopen. Dat komt onder meer doordat er verschillende actuele trajecten lopen in het personen- en familierecht (o.m. huwelijkse gevangenschap, draagmoederschap en deelgezag, wijziging transgenderwet), waaraan ik – mede op verzoek van uw Kamer – voorrang geef. Ik ben voornemens om het wetsvoorstel inzake toezicht op bewind bij minderjarigen in de loop van 2020 in consultatie te brengen. Mede afhankelijk van de reacties en het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State zou het wetsvoorstel in de tweede helft van 2020 bij uw Kamer kunnen worden ingediend.
Klopt het dat het de bedoeling was dat u met de Raad voor de rechtspraak en Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie zou overleggen, waarna het idee was om nog in 2018 een wetsvoorstel in consultatie te brengen? Hebben deze gesprekken reeds plaatsgevonden en is het wetsvoorstel in consultatie gegaan? Zo nee, bent u bereid dit alsnog zo spoedig mogelijk te doen?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer denkt u het toegezegde wetsvoorstel aan de Kamer te kunnen sturen?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat er tientallen schorsingen zijn bij de politie om integriteitszaken |
|
Ronald van Raak |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Klopt het dat de tientallen schorsingszaken bij de politie vanwege integriteitskwesties nog maar het topje van de ijsberg zijn?1
Het rapport waarop dit artikel gebaseerd is, betreft een actieplan tegen ondermijnende drugscriminaliteit in Midden-Nederland. Het rapport geeft, onder andere in de passage waarop het Algemeen Dagblad zich baseert, een weergave van de omvang van het probleem van ondermijnende drugscriminaliteit. Deze weergave heeft geen relatie met schorsingen bij de politie om integriteitszaken. De onderzoekers hebben ook niet geconcludeerd dat het hier gaat om corrupte contacten binnen de overheid. De passage in het rapport luidt: «Zo zijn in Midden-Nederland negentien criminele netwerken met corruptieve contacten in beeld, waarschijnlijk slechts een topje van de ijsberg».
Kan het rapport «Wie praat die gaat» naar de Kamer worden gestuurd? Zo nee, waarom niet?
Het rapport: «Wie praat, die gaat» is een actieplan tegen ondermijnende drugscriminaliteit in Midden-Nederland en ziet niet toe op schorsingen bij de politie om integriteitszaken. In tegenstelling tot wat in het artikel wordt gesuggereerd, is dit rapport openbaar. U kunt het vinden op: https://veiligheidscoalitie.nl/apothekerskast/georganiseerde-ondermijnende-crim/. Middels een aanbiedingsbrief bied ik uw Kamer graag het rapport aan, gelijktijdig met deze beantwoording.
Klopt het dat de Rijksrecherche vanwege capaciteitsgebrek te weinig aan integriteitszaken toekomt en dat veel zaken op de plank blijven liggen? Zo ja, wat gaat u hierop ondernemen?
Voor dit antwoord verwijs ik u naar de antwoorden die ik uw Kamer eerder heb toegezonden2. De ontwikkelingen in de criminaliteit hebben geleid tot een toenemende complexiteit van strafrechtelijke corruptieonderzoeken en een verdere stijging in het werkaanbod van de Rijksrecherche. Er wordt door de Rijksrecherche met man en macht gewerkt om bij dit toegenomen werkaanbod gelijke productie neer te zetten. Dit gebeurt door het zoeken naar oplossingen door bijvoorbeeld samen te werken met de politie, de FIOD en de KMAR of door zaken in onderling overleg over te dragen aan andere opsporingsdiensten.
Wat gaat u ondernemen om agenten en leidinggevenden beter te trainen zodat meer weerstand kan worden geboden aan beïnvloeding door criminelen?
De politie heeft diverse maatregelen genomen om de kennis en weerbaarheid van medewerkers te vergroten, de zogeheten morele weerbaarheid. Zo is integriteit onderdeel van het basis politieonderwijs en het voortgezette en vakspecialistische politieonderwijs, wordt geleerd van het delen van ervaringen, wordt geleerd om elkaar aan te spreken en wordt het goede gesprek gestimuleerd. Ter ondersteuning van deze ontwikkelingen is een toolbox ontwikkeld. Daarnaast gaan, naast de teamchefs, dit jaar ook 4.500 Operationeel Experts op leiderschapstraining. De politie heeft de theatervoorstelling «Rauw» ontwikkeld als een belangrijk element in de bewustwordingscampagne. Ruim 16.000 collega’s (waaronder de docenten van de Politieacademie) hebben deze voorstelling gezien en ook in 2019 loopt deze voorstelling nog door. Ook heeft iedere Eenheid een preventiemedewerker integriteit bij de afdeling VIK onder gebracht. En binnenkort gaat de pilot A-typisch signaleren van start, deze heeft als doel om afwijkende zoekacties in politiesystemen te detecteren.
Het bericht ’Dutchbat-veteraan: ‘Excuses zouden ons enorm goed doen’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Dutchbat-veteraan: «Excuses zouden ons enorm goed doen»?1
Ja.
Kunt u toelichten wanneer de resultaten van de werkgroep en de onafhankelijke onderzoekscommissie verwacht kunnen worden? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals vermeld in de Veteranennota 2018–2019 (Kamerstuk 30 139, nr. 218, 11 juni 2019) heeft Stichting ARQ Nationaal Psychotrauma Centrum op 27 mei jl. de opdracht gekregen tot uitvoering van het onderzoek naar de problemen die een deel van de Dutchbat-III veteranen nog steeds ondervindt in hun dagelijks leven. Het onderzoek duurt naar verwachting tot medio 2020. Een onafhankelijke commissie begeleidt het onderzoek en stelt op basis van de bevindingen, aanbevelingen voor Defensie op. In die commissie heeft een vertegenwoordiging van Dutchbat-III zitting.
Bent u van mening dat, 24 jaar na dato en drie jaar na de uitspraak «De missie in Srebrenica was eigenlijk onuitvoerbaar», het nu de hoogste tijd is om recht te doen aan de gevoelens waar veel Dutchbat-veteranen nog elke dag mee worstelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke concrete stappen gaat u ondernemen en welk tijdpad verbindt u daar aan?
Om een goed beeld te krijgen van wat er leeft onder de Dutchbat-III veteranen, is het hierboven vermelde onderzoek gestart. Dit is een belangrijke eerste stap. De concrete vervolgstappen zijn nadrukkelijk verbonden aan de uitkomsten van het onderzoek, zoals ik het ook met een vertegenwoordiging van Dutchbat-III veteranen heb besproken.
Heeft u zelf contact gehad met de groep van meer dan tweehonderd Dutchbat-veteranen die in het artikel worden genoemd? Zo ja, wat was de inzet van uw contact? Zo nee, waarom niet?
Ik heb contact gehad met een vertegenwoordiging van Dutchbat-III veteranen. Inmiddels is de Vereniging Dutchbat-III opgericht. Met het bestuur van deze vereniging vindt regelmatig overleg plaats op ambtelijk niveau. In oktober spreek ik zelf met het bestuur.
Op welke wijze gaat u deze groep veteranen informeren over de stappen die tussentijds gezet worden en over de voortgang en ontwikkelingen in deze zaak?
Door het contact met de Vereniging Dutchbat-III vindt informatie-uitwisseling plaats over diverse onderwerpen. Bij de uitvoering van bovengenoemd onderzoek krijgen alle Dutchbat-III veteranen het verzoek om deel te nemen. Ik realiseer me terdege dat dit onderzoek veel kan losmaken bij de veteranen van Dutchbat-III. Om die reden gaat de onderzoeksinstantie een laagdrempelig contactpunt inrichten waar de veteranen en hun relaties terecht kunnen met vragen en verhalen.
Kunt u aangeven waarom het, na de gedane toezegging tijdens het plenaire debat van 21 maart 2019 over het evaluatierapport over het onterecht terugvorderen van kinderopvangtoeslagen, in de Combiteam Aanpak Facilitators (CAF) 11-zaak bijna vier maanden geduurd heeft voordat de opdracht naar andere CAF-onderzoeken is verstrekt aan de Auditdienst Rijk (ADR)?1 2
Na het plenaire debat van 21 maart hebben meerdere gesprekken plaatsgevonden met de Auditdienst Rijk (ADR) over de doelstelling en reikwijdte van de opdracht, de onderzoeksvragen en operationalisering daarvan. Om te bezien of voor de beantwoording van de (vervolg)vragen van de ADR de juiste informatie voorhanden was, is de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: Toeslagen) direct na deze gesprekken gestart om in aanloop naar het onderzoek de inhoud van de beschikbare informatie van de betreffende toeslaggerelateerde CAF-zaken in beeld te brengen. Dit is van belang om vergelijkbare gevallen als in de CAF 11-zaak te achterhalen. Vanwege de benodigde zorgvuldigheid, heeft dit enige tijd in beslag genomen. De ADR opdracht is op 9 juli jl. aan uw Kamer verzonden.3 Naar aanleiding van een verzoek van de leden Lodders en Omtzigt en de Adviescommissie uitvoering toeslagen is het ADR onderzoek uitgebreid en nader gespecificeerd, hierover heb ik u 5 september jl. een brief gezonden.4
Begrijpt u dat de indruk bestaat dat de berichtgeving van Trouw en RTLNieuws over opnieuw rechtszaken met betrekking tot onterecht stopgezette kinderopvangtoeslag op 9 juli 2019 het verlenen tot de onderzoeksopdracht heeft versneld? Kunt u uw antwoord toelichten?3 4
Ik heb in het debat over dit onderwerp op 4 juli jl. aangegeven de onderzoeksopdracht aan de ADR zo snel als mogelijk aan uw Kamer te doen toekomen. De vragen van uw Kamer van 9 juli over het ADR onderzoek heb ik mee laten nemen in de onderzoeksopdracht, op diezelfde datum heb ik u over de opdracht geïnformeerd. Zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven, zijn direct na het plenaire debat van 21 maart de gesprekken met de ADR gestart.
Waarom is het onderzoek van de ADR begrensd in tijd? Welke redenen zijn er om aan te nemen dat voor 2013 geen onrechtmatige stopzettingen van kinderopvangtoeslag hebben plaatsgevonden?
Omdat het CAF-team in 2013 is opgericht, is dat het startmoment van het onderzoek. In de CAF 11-zaak is van een groot aantal ouders de kinderopvangtoeslag stopgezet terwijl onderzoek naar het recht hierop nog niet was afgerond. Een dergelijke stopzetting is niet in overeenstemming met de systematiek van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. Ik kan niet uitsluiten dat deze handelwijze ook in andere toeslaggerelateerde CAF-zaken bij een groot aantal personen tegelijk is toegepast. Mede daarom laat ik de ADR toeslaggerelateerde CAF-zaken onderzoeken.
Welke voorlopers heeft de CAF gekend en wat was daarvan de opzet en werkwijze?
De CAF-aanpak was nieuw in 2013 en was een rechtstreeks gevolg van de Bulgarenfraude die dat jaar speelde. Nieuw aan de aanpak was de samenwerking tussen verschillende disciplines binnen de Belastingdienst met als doel fraude van facilitators aan te pakken.
Kunt u aangeven waarom de ADR niet zelf onderzoek doet naar alle dossiers, maar dat dit wordt voorbereid door de Belastingdienst/Toeslagen? Kunt u garanderen dat de ADR alle relevante informatie krijgt?
Toeslagen doet het voorbereidend werk zodat het ADR kan beschikken over alle beschikbare informatie als het onderzoek start. De ADR voert het onderzoek naar de dossiers zelf uit en krijgt daarbij toegang tot alle relevante informatie.
Krijgt de ADR wel de beschikking over alle Electronic Data Processing (EDP)-rapportages en bevindingen, alsmede tot de systemen van Blauw en van de FIOD (Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst)?
De ADR krijgt de beschikking over alle documenten en informatie die hij relevant acht voor zijn onderzoek.
Wat wordt bedoeld met de zinsnede in de onderzoeksopdracht: «Het overzicht van de overige toeslaggerelateerde CAF-zaken wordt op dezelfde manier in beeld gebracht zoals het overzicht in de CAF 11-zaak wordt opgesteld en dat voldoet aan de criteria van de Adviescommissie Uitvoering.»?5 Welke werkwijze en criteria worden hier bedoeld?
Relevante informatie en documenten over de CAF 11-populatie zijn in verschillende systemen opgeslagen. Daarom is op verzoek van de adviescommissie uitvoering toeslagen een overzicht gemaakt. Deze werkwijze wordt ook op de overige CAF-zaken toegepast om tot een vergelijkbare beoordeling te komen.
Kunt u het overzicht over de CAF 11-zaak met de Kamer delen? Is het mogelijk dat in dit overzicht nadere relevante informatie aan het licht is gekomen?
Het overzicht bevat informatie over individuele toeslaggerechtigden, daarom kan ik dit niet met uw Kamer delen. Het overzicht wordt verstrekt aan de adviescommissie uitvoering toeslagen en de ADR. Nadat de onderzoeken zijn afgerond zal ik uw Kamer informeren over de uitkomsten hiervan.
Wat bedoelt u met de deelvraag over «partiële waarneming»? Moet hieruit worden afgeleid dat (ook) bij onvoldoende informatie in 170 zaken toch toeslagen werden stopgezet?
Partiële waarneming is een gebruikelijke toezichtmethodiek om een beeld te vormen over mogelijke onvolkomenheden in een grotere populatie. In eerste instantie vindt de controle plaats via deelwaarnemingen. Wanneer de uitkomsten van de deelwaarnemingen daartoe aanleiding geven, vindt nader onderzoek plaats.
In het CAF 11-onderzoek is deze werkwijze ook toegepast. Eerst zijn 16 gastouders bezocht en bij het gastouderbureau zijn acht dossiers van vraagouders onderzocht. Daarbij zijn onvolkomenheden geconstateerd, waarvan het waarschijnlijk werd geacht dat deze vaker voorkwamen. Op basis van de deelwaarneming is vervolgens van een groot aantal ouders de kinderopvangtoeslag stopgezet terwijl onderzoek naar het recht hierop nog niet was afgerond. Een dergelijke stopzetting is niet in overeenstemming is met de systematiek van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen.
Ook in andere CAF-zaken is gebruik gemaakt van partiële waarneming met mogelijk een vergelijkbare wijze van stopzetting. Mede daarom heb ik de commissie uitvoering toeslagen en de ADR gevraagd het handelen van Toeslagen te onderzoeken.
Kunt u toelichten waarom het bestuderen van het meewegen van een tweede nationaliteit ingeperkt is tot de vraag of sprake was van een «bepalende rol»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 11 juni jl. is informatie over de (tweede) nationaliteit geen selectiecriterium geweest bij het starten van CAF-zaken. 8 Het starten van CAF-zaken is steeds gebaseerd op signalen van buitenaf, zoals bijvoorbeeld van de GGD en gemeenten of van constateringen door andere onderdelen van de Belastingdienst. Vanaf de startperiode van CAF maakte Toeslagen na het ontvangen van een signaal een uitdraai uit de systemen. Hiervoor werd vanaf 2013 door een medewerker een uitgebreid queryverzoek gedaan om gegevens uit de systemen te kunnen combineren. In dit queryverzoek werd gevraagd om specifieke gegevens over vraagouders. Naast naam, adres en woonplaats, werden bijvoorbeeld ook gegevens over (eerste en tweede) nationaliteit, de startdatum van de toeslag en een eventuele immigratiedatum opgevraagd. In de opgeleverde gegevensset zijn alle gevraagde gegevens opgenomen. Vanuit deze vervolganalyse was de tweede nationaliteit zichtbaar. Om uit te sluiten dat tweede nationaliteit een bepalende rol heeft gespeeld, wordt dit onderzocht door de ADR.
Ik keur etnisch profileren ten strengste af. De Autoriteit Persoonsgegevens doet onderzoek bij Toeslagen naar de verwerking van persoonsgegevens en bekijkt of sprake is geweest van etnisch profileren. De uitkomsten van dit onderzoek wacht ik af.
Klopt het dat bij de queries tweede nationaliteit standaard in beeld werd gebracht, zowel van vraagouders, als gastouders, als de (houders van) gastouderbureaus? Als de tweede nationaliteit geen rol speelde, waarom is die dan verwerkt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij de queries is de nationaliteit van gastouders of (de houders van) gastouderbureaus niet in beeld gebracht. In mijn brief van 11 juni jl. ben ik ten aanzien van vraagouders uitgebreid ingegaan op het verwerken van nationaliteit in de CAF-zaken:
«Vanaf de startperiode van het CAF maakte Toeslagen na het ontvangen van een signaal een uitdraai uit de systemen. Hiervoor werd vanaf 2013 door een medewerker een uitgebreid queryverzoek gedaan om gegevens uit de systemen te kunnen combineren. In dit queryverzoek werd gevraagd om specifieke gegevens over vraagouders. Naast naam, adres, en woonplaats, werden bijvoorbeeld ook gegevens over (eerste en tweede) nationaliteit, de startdatum van de toeslag en een eventuele immigratiedatum opgevraagd. In de opgeleverde gegevensset zijn alle gevraagde gegevens opgenomen.
Wanneer de analyse van een query aanwijzingen geeft van mogelijk georganiseerd misbruik, worden bezoeken aan gastouders en/of een gastouderbureau uitgevoerd. Bezoeken worden in het geval van CAF-zaken afgerond met een intern verslag van bevindingen.
Vanaf 2014 worden de analyses van de queries vastgelegd in een intern document om een overzichtelijk beeld te geven van de situatie. Dit interne document bevat een samenvattend overzicht van het aantal vraagouders, het soort toeslag, de woonplaatsen van de vraagouders, en de totale financiële omvang. Ook de nationaliteit van aanvragers was opgenomen in dit interne document. Sinds 2016 wordt specifiek op basis van dit document besloten of verder onderzoek nodig is, bijvoorbeeld in de vorm van een actualiteitsbezoek. Informatie over de (tweede) nationaliteit is geen selectiecriterium geweest bij de starten van CAF-zaken, dat waren immers steeds signalen van buitenaf. Recent is besloten dat nationaliteit ook geen onderdeel meer is van het queryverzoek.»
Overigens wijs ik erop dat de ADR onderzoekt of tweede nationaliteit een bepalende rol heeft gespeeld. Daarvoor verwijs ik u ook naar het antwoord op vraag 10.
Is al bekend welke onderdelen van de Belastingdienst/Toeslagen exact betrokken zijn of waren bij de CAF-projecten? Klopt het dat het naast Toeslagen ging om Blauw en de FIOD? Worden al deze dossiers onderzocht?
In de CAF-onderzoeken werkte verschillende disciplines, waaronder Toeslagen, Belastingen en FIOD, van de Belastingdienst samen met als doel fraude van facilitators aan te pakken. De ADR is gevraagd toeslaggerelateerde CAF-zaken te onderzoeken.
Wat doet de ADR met signalen over misstanden tijdens het onderzoek? Mag hij enkel en alleen naar een vergelijkbare situatie als CAF 11- onderzoeken kijken of mag hij ook andere situaties meenemen in het onderzoek? Kunt u uw antwoord toelichten?
De ADR is gevraagd het handelen van Toeslagen in toeslaggerelateerde CAF-zaken in de periode 2013 tot heden te onderzoeken met als doel vast te stellen of er sprake is geweest van vergelijkbare behandeling als met de aanpak die bij CAF 11 is gehanteerd. Mocht de ADR andere relevante zaken opmerken, dan zal hij dat op gebruikelijke wijze rapporteren.
Kunt u verklaren waarom u in het algemeen overleg Stopzetten kinderopvangtoeslag d.d. 4 juli jl. expliciet zei geen weet te hebben van andere lopende rechtszaken?6
In het AO Stopzetten kinderopvangtoeslag van 4 juli 2019 heb ik onder meer aangegeven dat ik niet kan uitsluiten dat er meer zaken zijn buiten het CAF 11-dossier waar hetzelfde is gebeurd. Dat is ook precies de reden dat ik de ADR en de adviescommissie uitvoering toeslagen gevraagd heb het handelen van Toeslagen te onderzoeken.
Erkent u dat u met deze uitspraak wederom de Kamer verkeerd geïnformeerd heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik informeer de Kamer altijd naar eer en geweten en zo juist en volledig mogelijk. In het AO Stopzetten kinderopvangtoeslag van 4 juli 2019 heb ik onder meer aangegeven dat ik niet kan uitsluiten dat er meer zaken zijn buiten het CAF 11-dossier waar zich vergelijkbare problemen hebben voorgedaan. Dat is ook precies de reden dat ik de ADR en de adviescommissie uitvoering toeslagen gevraagd het handelen van Toeslagen te onderzoeken.
Klopt het dat tijdens de behandeling van een CAF 16-zaak in Rotterdam van de zijde van de Belastingdienst is vermeld dat er onrechtmatig gehandeld is met de stopzetting van kinderopvangtoeslag? Kunt u de pleitnota naar de Kamer sturen?
In de CAF-zaak waarin rechtbank Rotterdam op 12 juli 2019 uitspraak10 heeft gedaan, is tijdens de zitting van de zijde van de Belastingdienst, in navolging van een uitspraak van de Raad van State11, inderdaad gemeld dat in deze zaak het besluit tot stopzetting van het voorschot niet in overeenstemming is met de systematiek van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. In het debat met uw Kamer van 4 juli jl. is aan de orde gekomen dat deze wijze van stopzetten van lopende toeslagvoorschotten onrechtmatig is. Er is aangesloten bij de uitspraak van de RvS en geen gebruik gemaakt van een pleitnota.
Welke analyse of reconstructie van de Belastingdienst ligt aan het pleidooi in de rechtbank ten grondslag waaruit blijkt dat het stopzetten bij CAF 16 onrechtmatig is geweest? Kunt deze analyse of reconstructie naar de Kamer sturen?
Naar aanleiding van de situatie rondom het CAF 11-dossier is deze zaak voorafgaand aan de behandeling op zitting door Toeslagen nogmaals bestudeerd. Hierbij is ruimhartig gekeken naar het dossier. Ook is geconcludeerd dat de toeslag van betrokkene op dezelfde manier is stopgezet als in het CAF 11-dossier. Zoals bekend is een dergelijke stopzetting volgens de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State niet in overeenstemming met de systematiek van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen en is in het debat met uw Kamer van 4 juli jl. aan de orde gekomen dat deze wijze van stopzetten van lopende toeslagvoorschotten in de CAF 11-zaak onrechtmatig is. Mede om deze redenen heeft Toeslagen op 5 juli 2019 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Wilt u garanderen dat de Belastingdienst niet in beroep gaat tegen het vonnis in deze zaak, waarbij de Belastingdienst het gehele dossier over de CAF 16 openbaar moet maken?7
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn brief van 23 augustus 2019 aan uw Kamer over de uitspraak van rechtbank Rotterdam inzake kinderopvangtoeslag.13
Erkent u dat het bevel het dossier CAF 16 openbaar te maken pijnlijk duidelijk maakt dat Kamerleden of journalisten die informatie vragen via Kamervragen (op grond van artikel 68 van de Grondwet) of via een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur bij een weigerachtig ministerie of overheidsdienst dus via juridische strijd pas documenten kunnen krijgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik informeer de Kamer altijd naar eer en geweten en zo juist en volledig mogelijk. Hierbij heb ik in lijn gehandeld met de brieven van de Minister van BZK van 21 januari 2002 en 25 april 2016 over artikel 68 van de Grondwet, waarin is uiteengezet welke factoren eraan in de weg staan alle documenten met feitelijke informatie die bij een ministerie binnenkomen of gegenereerd worden, integraal aan de Kamer te verstrekken. Ook verzoeken op grond van de Wob beantwoord ik zo volledig mogelijk binnen de grenzen van de Wob. Het oordeel van de rechter in de CAF 16-zaak ziet op een wezenlijk andere vraag. Namelijk of bepaalde stukken aan het dossier moeten worden toegevoegd en dus niet of deze stukken openbaar moeten worden gemaakt.
Erkent u dat met het toegeven van het onrechtmatig handelen in de rechtbank stappen moeten worden gezet tegen degene die opdracht gaf of gaven tot dit onrechtmatig handelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik heb aangegeven in de begeleidende brief bij deze antwoorden, heb ik de commissie uitvoering toeslagen en de ADR gevraagd het handelen van Toeslagen te onderzoeken. Daarnaast is de Autoriteit Persoonsgegevens een onderzoek gestart en is een Wob-verzoek ingediend over een zeer groot aantal documenten. De analyse van alle documenten en informatie is een enorme klus, die noodzakelijk is voor een volledig en juist beeld, zodat ook overgegaan kan worden tot oordeelsvorming. Omdat deze werkzaamheden nog niet zijn afgerond, kan ik uw vraag op dit moment nog niet volledig beantwoorden. Verder doe ik geen uitspraken over individuen of individuele casussen.
Is sprake van meineed of valsheid in geschrifte bij de zaken waarin de Belastingdienst onvolledige dossiers over vermeende fraudesituaties in andere rechtszaken gebruikte? Kunt u uw antwoord toelichten?
Meineed of valsheid in geschrifte betreft het opzettelijk verstrekken van onjuiste informatie. Ik heb geen aanwijzingen dat medewerkers van Toeslagen zich hieraan schuldig hebben gemaakt.
Is de landsadvocaat betrokken geweest bij het samenstellen van de dossiers in de rechtszaken waarin sprake was van onvolledige dossiers?
Nee. De landsadvocaat is pas later ingeschakeld. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 11 oktober 2018, heb ik de Landsadvocaat hangende de lopende CAF-11 procedures van een aantal aanvullende stukken voorzien.14 Ten aanzien van deze stukken heb ik de Landsadvocaat gevraagd voor elke individuele zaak ruimhartig te beoordelen of dit op de zaak betrekking hebbende stukken zijn en zo ja, deze stukken alsnog in te dienen. Daarnaast heb ik de landsadvocaat verzocht om zorg te dragen voor de procesvertegenwoordiging in deze zaken totdat de maatregel uit het beleidsbesluit Bestuursrecht Toeslagen op het vlak van procesvertegenwoordiging van Toeslagen is geëffectueerd.
Is in 2016, toen de werkwijze in de CAF-zaken werd gewijzigd, vastgesteld dat sprake was van onrechtmatig handelen? Zo neen, wat was dan de reden de werkwijze te wijzigen? Zo ja, is er intern gemeld dat sprake was van onrechtmatigheid?
In 2016 is de werkwijze in de CAF-zaken gewijzigd zonder dat de aanleiding daarvoor is vastgelegd. Vanaf dat moment is het voorschot kinderopvangtoeslag niet meer op vergelijkbare wijze stopgezet als in de CAF 11-zaak. In maart 2017 oordeelde de Raad van State dat de stopzetting van het voorschot kinderopvangtoeslag door Toeslagen niet in overeenstemming is met de systematiek van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen omdat Toeslagen bij de stopzetting van het voorschot in strijd met de voor opschorting geldende regels heeft gehandeld.15
Beseft u dat het noodzakelijk is dat bekend wordt waarom besloten is tot contra legem handelen door de Belastingdienst en wie van dit besluit geweten heeft? Kunt u eindelijk antwoord geven op de vraag wie opdracht gaf tot het onrechtmatig stopzetten in de CAF 11-zaak en zeer waarschijnlijk bij andere zaken?
Zoals ik heb aangegeven in de begeleidende brief bij deze antwoorden, heb ik de commissie uitvoering toeslagen en de ADR gevraagd het handelen van Toeslagen te onderzoeken. Daarnaast is de Autoriteit Persoonsgegevens een onderzoek gestart en is een Wob-verzoek ingediend over een zeer groot aantal documenten. De analyse van alle documenten en informatie is een enorme klus, die noodzakelijk is voor een volledig en juist beeld, zodat ook overgegaan kan worden tot oordeelsvorming. Omdat deze werkzaamheden nog niet zijn afgerond, kan ik uw vraag op dit moment nog niet volledig beantwoorden. Daarnaast doe ik geen uitspraken over individuen of individuele casussen.
Waarom is in de afgelopen jaren, tot maar zeer recent, volhard in het terugvorderen van de kinderopvangtoeslag? Door wie is die beslissing genomen en wie is over die beslissing geïnformeerd?
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 11 juni 2019 heeft de wens te voldoen aan de maatschappelijke roep tot fraudebestrijding in combinatie met strikte regelgeving naar mijn opvatting geleid tot het ontstaan van een «tunnelvisie». In het spanningsveld tussen fraudebestrijding en dienstverlening heeft de eerste de overhand gekregen. Deze «tunnelvisie» werd gestaafd door de uitkomsten van rechtszaken waarin de (juridische) interpretatie van wetgeving merendeels onderschreven werd.
Kunt u tevens inzicht geven waarom en wanneer is besloten dat, ondanks het rapport van de Nationale ombudsman en de uitspraken van de Raad van State, de rechtszaken en de terugvorderingen moesten worden gecontinueerd?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 25.
Klopt het dat de ouders die met stopzetting te maken kregen «opzet/grove schuld» werd verweten, waardoor zij minder rechten hadden op de mogelijkheid om bezwaar aan te tekenen of op een terugbetalingsregeling?8
In situaties waarin ouders met stopzetting van toeslagen te maken kregen is niet zonder meer sprake van opzet en/of grove schuld. Dat sprake is van opzet en/of grove schuld moet door Toeslagen worden bewezen. Op grond van het beleid kan m.b.t. een toeslagschuld die is te wijten aan opzet of grove schuld van de belanghebbende (of diens partner) de Toeslagen op verzoek van de belanghebbende een betalingsregeling van ten hoogste 24 maanden toestaan indien belanghebbende niet langer over het ten onrechte genoten bedrag beschikt én de regeling binnen 24 maanden tot volledige betaling leidt. Lukt terugbetaling niet binnen 24 maanden dan wordt het reguliere invorderingsproces toegepast. Tegen elke beschikking kan bezwaar worden aangetekend zodat ook indien sprake is van opzet en/of grove schuld daartegen opgekomen kan worden.
Zijn de ouders die het oordeel «opzet/grove schuld» kregen via het zogenaamde barrièremiddel tegemoet getreden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mij is niet bekend wat bedoeld wordt met barrièremiddel. Voor wat betreft de rechten van ouders die «opzet/grove schuld» wordt verweten verwijs ik naar het antwoord op vraag 27.
Hoeveel ouders zitten nog met terugbetalingen van onterecht stopgezette kinderopvangtoeslag? Kunt u garanderen dat in zaken van onrechtmatig handelen van de Belastingdienst geen verjaring op mag treden waardoor ouders hun geld kwijt zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals bekend adviseert de commissie uitvoering toeslagen over een passende oplossing voor gedupeerde ouders in de CAF 11-zaak en aanverwante zaken. Daarnaast onderzoekt de ADR in welke CAF-zaken sprake is geweest van vergelijkbaar handelen als in de CAF 11-zaak. Nadat de onderzoeken gereed zijn, zal ik deze met uw Kamer delen. Ik wil niet op de uitkomsten van de onderzoeken vooruitlopen.
Kunt u aangeven waarom ouders, die gedupeerd zijn omdat het gastouderbureau wél fraudeerde, aangeslagen zijn voor het volledig terugbetalen van de kinderopvangtoeslag?
Volgens de wet zijn de vraagouders verantwoordelijk voor de juistheid van hun aanvraag en het aanleveren van de juiste gegevens. Dat zij dit eventueel uitbesteden aan een derde, zoals een gastouderbureau, ontslaat hen niet van deze verantwoordelijkheid. Fraude van een gastouderbureau staat er daarom niet aan in de weg om de juistheid van de individuele aanvragen van vraagouders te controleren. Blijkt bij de controle dat de vraagouder aan alle voorwaarden voldoet, dan wordt gewoon kinderopvangtoeslag toegekend. Indien bij controle blijkt dat niet aan alle voorwaarden voor het recht op kinderopvangtoeslag wordt voldaan, brengt het wettelijke systeem met zich mee dat deze (gedeeltelijk) wordt teruggevorderd bij de vraagouder.
Mijn beeld is dat de wetgeving op onderdelen rigide is en soms te weinig mogelijkheden biedt om tegemoet te komen aan het maatschappelijk rechtvaardigheidsgevoel in deze zaken. Dit kan soms disproportionele gevolgen hebben en tot schrijnende situaties leiden. Ik ben daarom met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid nader aan het onderzoeken of in dergelijke situaties tot een meer proportionele benadering kan worden gekomen.
Is het standaard dat bij het instellen van bezwaar dit per aangetekende post moet plaatsvinden omdat anders de gedupeerde geen enkel bewijs heeft van het instellen van bezwaar?
Het instellen van bezwaar hoeft niet per aangetekende post.
Klopt het dat het aanmelden van een derde kind of een tweeling voor de kinderopvangtoeslag standaard materiële controle oplevert?
Nee.
Klopt het dat de Belastingdienst geïnformeerd is over de zelfdoding van een vraagouder in Rotterdam? Wat is met deze melding gedaan? Bent u bereid dit zo snel mogelijk uit te zoeken?
Zelfdoding is een bijzonder trieste gebeurtenis, in het bijzonder voor alle betrokkenen. Dat behoeft geen enkele nadere toelichting. Bij de Belastingdienst komen incidenteel meldingen binnen, waarbij nabestaanden aangeven dat sprake is van zelfdoding. De Belastingdienst heeft mij desgevraagd laten weten dat een melding over de zelfdoding van een vraagouder in Rotterdam niet in de organisatie geregistreerd staat.
Hoe vaak krijgt de Belastingdienst meldingen van zelfdodingen door financiële claims van de Belastingdienst?
Zie antwoord vraag 33.
Erkent u dat de bodem van medemenselijkheid bereikt is als beleid en optreden van de Belastingdienst mensen in zulke extensionele nood brengt dat ze geen andere uitweg meer zien dan de dood? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 33.
Kunt u aangeven hoe u uw toezegging dat de bij onrechtmatigheden betrokken ambtenaren met betrekking tot de CAF 11-zaak niet betrokken mogen zijn bij de afhandeling, heeft uitgevoerd?
Ik heb de Belastingdienst opgedragen medewerkers die betrokken waren bij de CAF 11-zaak niet in te zetten bij het onderzoek van de ADR, bij de herbeoordeling die met behulp van de adviescommissie uitvoering toeslagen wordt voorbereid of bij de lopende behandeling van bezwaar- of beroepsprocedures in CAF 11 of andere toeslaggerelateerde CAF-zaken.
Wel wordt een medewerker met historische kennis en betrokkenheid bij het CAF 11 dossier ingezet bij de beantwoording van de Kamervragen. Ook wordt een data-expert die vanaf 2017 bij CAF zaken betrokken is geweest ingezet voor data-analyse vraagstukken. Er is ingeregeld dat deze werkzaamheden door andere medewerkers worden getoetst.
Kunt u garanderen dat niet wederom betrokken ambtenaren worden ingezet bij het onderzoek van de ADR over andere onrechtmatigheden in CAF-onderzoeken? Zo neen, waarom niet?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 36.
Het bezoek aan de Verenigde Staten en de hoogopgelopen spanningen tussen de Verenigde Staten en Iran |
|
Sadet Karabulut |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kunt u bevestigen dat u volgende week een ontmoeting heeft met de Amerikaanse president Trump?
Ja, ik kan bevestigen dat Minister-President Rutte en president Trump elkaar spraken op 18 juli jl.
Welke zaken bent u voornemens dan te bespreken?
Er is onder meer gesproken over de bilaterale betrekkingen tussen Nederland en de Verenigde Staten, ontwikkelingen op het gebied van internationale handel en samenwerking op het gebied van defensie en veiligheid. Ook de situatie met betrekking tot Iran is ook aan bod gekomen. De Minister-President heeft aangegeven dat het Nederlandse kabinet het verzoek van de VS over een bijdrage aan de veiligheid in de Straat van Hormuz momenteel bestudeert.
Deelt u de zorgen over de hoogopgelopen spanningen tussen de Verenigde Staten en Iran?
Zoals ik op verschillende momenten al heb uitgesproken, waaronder tijdens het recente Algemeen Overleg over de Raad Buitenlande Zaken op 3 juli jl., maak ik me zorgen over spanningen in de Golf. Nederland roept met regelmaat alle betrokken partijen, zowel in bilaterale als in multilaterale gelegenheden, op tot de-escalatie van spanningen in de Golf en rond het nucleaire akkoord. In alle gevallen dient de vrije en veilige doorvaart van koopvaardijschepen in de regio te worden gegarandeerd.
Ik blijft Iran aanspreken op de verplichtingen die het land is aangegaan onder het nucleaire akkoord en het belang dat Iran zich hieraan houdt. Tevens spreek ik Iran aan op onverkwikkelijk gedrag in de regio (m.n. hun rol in conflicten in Jemen en Syrië en het steunen van terroristische organisaties als Hezbollah). Ook blijf ik mijn zorgen rond het Iraanse ballistische raketprogramma uitspreken.
Bent u bereid in de Verenigde Staten op deze zorgen te wijzen en te waarschuwen voor een nieuwe oorlog? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u mogelijkheden om in internationaal verband, mogelijk via de Verenigde Naties, tot een initiatief te komen tot de-escalatie van de spanningen? Zo nee, waarom niet?
Zowel zelfstandig als in EU-verband werkt Nederland aan de-escalatie van spanningen, o.a. door het inzetten op het behoud van de nucleaire deal met Iran. In dat kader steunt Nederland de diplomatieke inspanningen van de Hoge Vertegenwoordiger van de EU, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Frankrijk.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk, nog voor uw vertrek naar de Verenigde Staten, te beantwoorden?
Het is helaas niet gelukt om de vragen binnen de door u gestelde termijn te beantwoorden.
Het bericht ‘Geef burger ook veteranenstatus’ |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Geef burger ook veteranenstatus»?1
Ja.
Bent u bekend met de zogeheten «geïntegreerde benadering» voor vredes- en wederopbouwmissies?
Ja.
Deelt u de mening dat burgers (diplomaten, politieagenten en hulpverleners) die zij-aan-zij met militairen in missiegebieden opereren, erkenning en waardering verdienen?
Ja.
Op voordracht van de Minister van Defensie van 21 maart 2001, nr. C2001/222, gedaan in overeenstemming met de Ministers van Buitenlandse Zaken, van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties worden zowel militairen als niet tot krijgsmacht behorende personen die zijn uitgezonden ter handhaving of bevordering van de internationale rechtsorde vanwege de Staat, erkend en gewaardeerd met de Herinneringsmedaille Internationale Missies. Daarnaast wordt conform de toezegging van de Minister van Justitie en Veiligheid tijdens het AO Politie van 27 juni jl. onderzocht of uitgezonden politieagenten in het defilé mee mogen lopen en zal de Kamer hier over worden geïnformeerd.
Deelt u de mening dat de overheid een zorgplicht heeft ten aanzien van uitgezonden burgers (diplomaten, politieagenten en hulpverleners) die zij-aan-zij met militairen opereren in missiegebieden?
Ja.
De zorg voor diplomaten en overige ambtenaren die werkzaam zijn in hoog-risicogebieden, is geregeld in het interne Personeelsbeleid plaatsing in gebieden waarvoor een rood reisadvies geldt (hierna: het Zorgprotocol). In dit Zorgprotocol staan alle fasen van de uitzending, van selectie tot aan terugkomst en nazorg beschreven. Hier is sprake van een proactieve benadering en begeleiding.
Het uitgangspunt is dat voor politieambtenaren die naar een missie in het buitenland worden uitgezonden de algemene zorgplicht en afspraken omtrent het toekennen van een verhoogd arbeidsongeschiktheidspensioen en smartengeld bij letsel geldt zoals die voor alle politieambtenaren geldt. Daarnaast zijn er extra voorzieningen die verband houden met de uitzending, zoals opgenomen in de Regeling vredesmissies politie van 2002.
Tevens maken (oud) politiemedewerkers (en het thuisfront) met een erkende beroepsziekte en/of een erkend dienstongeval aanspraak op bijzondere zorg. In de brief aan de Tweede Kamer van 2 juli 20152 is aan uw Kamer toegezegd de bijzondere zorgplicht van de korpschef op te nemen in de politierechtspositie. Over de hiervoor benodigde aanpassing van het Besluit algemene rechtspositie politie (hierna: Barp) is overeenstemming bereikt met de politievakorganisaties.3
De voorzieningen voor civiele experts uitgezonden door het Ministerie van Buitenlandse Zaken, zijn neergelegd in de Regeling civiele experts en verkiezingswaarnemers van 26 oktober 2017. Het beleid ten aanzien van zorg voor civiele experts uitgezonden door het Ministerie van Buitenlandse Zaken naar hoog-risicogebieden, is uitgewerkt in het interne Zorgbeleid en -protocol uitzending civiele experts en verkiezingswaarnemers naar hoog-risicogebieden (hierna: het Zorgprotocol Civiele Experts).
Kunt u uiteenzetten of, en zo ja, op welke wijze, uitgezonden burgers (diplomaten, politieagenten en hulpverleners) aanspraak kunnen maken op voorzieningen waar veteranen ook recht op hebben, zoals toegang tot medische zorg bij posttraumatisch stressstoornis?
Alle medewerkers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken hebben cf. de Arbowet immer toegang tot de bedrijfsarts en/of de bedrijfsmaatschappelijk werker (drempelloos). Dit is alom bekend en in de praktijk is de weg naar de afdeling Vitaliteit en Gezondheid door een ieder te vinden. Dit is de eerstelijnsvoorziening waarbij zo nodig verwijzing volgt naar o.a. het instituut voor psychotrauma, centrum 40–45 of vrijgevestigde psychotherapeuten gespecialiseerd in trauma verwerking (bekostigd door het Ministerie van Buitenlandse Zaken).
Politiemedewerkers hebben op grond van het Barp en de Circulaire PTSS Politie een pakket aan voorzieningen. Om medewerkers met psychosociale problematiek te ondersteunen en zorg te bieden is in het korps een mentale zorglijn ingericht. Hierover is Uw Kamer recent geïnformeerd4. Tijdens het gehele traject vanaf voorbereiding op een missie, tijdens de missie zelf en geruime tijd na terugkeer heeft de politiemedewerker toegang tot relevante (psychosociale en medische) zorg.
Zoals verwoord in Kamerbrief d.d. 4 februari 2016 (Kenmerk 29 628-608) werken Defensie en Politie samen om de personeelszorg, met name waar het gaat om psychosociale problematiek, continue te verfijnen en te innoveren. Hierbij worden op reguliere basis ervaringen en expertise uitgewisseld in het voorkomen en behandelen van PTSS. Aanvullend wordt door de Politie gekeken naar de ervaringen die door Defensie zijn opgedaan met het betrekken en informeren van familieleden van medewerkers met PTSS. Ten slotte wordt met Defensie verkend of een gezamenlijk onderzoeksprogramma kan worden opgericht naar PTSS.
Civiele experts worden op grond van artikel 4 van de Regeling civiele experts en verkiezingswaarnemers, na beëindiging van de uitzending, in de gelegenheid gesteld in Nederland een arbeidsgezondheidskundig onderzoek of een gesprek met een psycholoog te voeren. Voor civiele experts uitgezonden naar hoog-risicogebieden geldt dat kort na de beëindiging van de uitzending een medische uitkeuring dient plaats te vinden. Civiele experts uitgezonden naar hoog-risicogebieden kunnen, op grond van het Zorgprotocol civiele experts, gedurende zes maanden na uitzending aanspraak maken op psychosociale nazorg.
Deelt u de mening dat burgers (diplomaten, politieagenten en hulpverleners) die met gevaar voor eigen leven hebben bijgedragen aan vredes- en wederopbouwmissies, de status van een veteraan moeten kunnen verdienen? Zo nee, waarom niet?
De veteranenstatus is vastgelegd in de Veteranenwet en is nadrukkelijk verbonden aan de bijzondere rechtspositie van de militair die voortvloeit uit of verband houdt met de taak van de krijgsmacht, zoals deze in artikel 97 van de Grondwet en de Militaire ambtenarenwet 1931 is verankerd. Voor het waarborgen van de beschikbaarheid en inzetbaarheid van de krijgsmacht worden aan militairen eisen gesteld die in andere arbeidsorganisaties in minder mate of niet in vergelijkbare combinatie voorkomen. Dit brengt onder meer met zich mee dat militairen zich moeten neerleggen bij beperkingen die worden opgelegd aan hun persoonlijke vrijheid en restricties ten aanzien van het uitoefenen van grondrechten, zoals die wel voor civiele ambtenaren gelden. Dit impliceert dat zij, in tegenstelling tot burger ambtenaren, een missie niet kunnen weigeren.
Zoals verwoord in de Nota naar aanleiding van het verslag (Kenmerk 32 414-10) «(....) weliswaar andere beroepsgroepen die in het kader van hun werkzaamheden risico’s lopen, maar dat alleen voor militairen het hoofdkenmerk van het beroep is dat zij door tegenstanders actief naar het leven worden gestaan en zij actief geweld moeten gebruiken om deze tegenstanders te doden of buiten gevecht te stellen. Aangezien de krijgsmacht als zwaardmacht van de overheid het geweldsinstrument bij uitstek is en de leden van de krijgsmacht meer dan wie dan ook als exponent van de overheid worden beschouwd en door deze overheid waar dan ook ter wereld worden ingezet, onder uitgebreide beperking van de voor alle andere werknemers geldende vrijheden en grondrechten, heeft deze zelfde overheid – en daardoor ook de Nederlandse samenleving als geheel – een bijzondere en proactieve zorgplicht voor militairen en veteranen, waarbij overigens geen afbreuk wordt gedaan aan de voor alle burgers geldende eigen individuele verantwoordelijkheid. (....)»
Op basis van de Veteranenwet en de daarop berustende bepalingen is het toekennen van de veteranenstatus aan diplomaten, politieagenten en hulpverleners derhalve niet opportuun.
Het drastisch versnellen van het tempo waarop het Amazoneregenwoud wordt vernietigd |
|
Isabelle Diks (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de vernietiging van het Amazoneregenwoud met 60% is gestegen ten opzichte van dezelfde periode in 2018?1
Ja.
Heeft u een beeld van de consequenties van het verdwijnen van het Amazonewoud voor de mondiale klimaatverandering? Zo ja, hoe ernstig zijn volgens u de implicaties? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te laten doen?
Over het grote belang van (tropische) bossen en in het bijzonder het Amazonewoud voor het beperken van klimaatverandering (en het behoud van kostbare biodiversiteit) wordt regelmatig gepubliceerd door gezaghebbende instanties en kennisinstellingen, waaronder het International Panel on Climate Change en het World Resources Institute (WRI). Volgens het WRI is ontbossing in tropische gebieden verantwoordelijk voor circa 8 procent van de mondiale emissies. Hoewel een exacte berekening mij niet bekend is, wordt uit dit soort cijfers wel duidelijk dat het wegvallen van het Amazonewoud, het grootste tropische bosgebied ter wereld, grote consequenties zou hebben voor het klimaat wereldwijd. Er zijn ook onderzoeken die erop wijzen dat bij teveel boskap in de Amazone een «tipping point» zou kunnen worden bereikt, waarna klimaat- en regenpatronen onherstelbaar zouden wijzigen, met serieuze consequenties voor onder andere de landbouw in de regio.
Klopt het dat op basis van de hoofdlijnen van het handelsverdrag tussen de EU en de Mercosur-landen importtarieven worden verlaagd op producten die tot stand zijn gekomen door Amazone-ontbossing, zoals bijvoorbeeld landbouwproducten die op gekapt gebied zijn geproduceerd, of illegaal gekapt hout? Zo ja, bent u bereid op basis hiervan namens Nederland niet akkoord te gaan met het Mercosur-handelsverdrag?
Tariefliberalisatie binnen het ontwerp-handelsakkoord tussen de EU en Mercosur heeft betrekking op producten en diensten. Een deel van de tariefliberalisatie heeft betrekking op landbouwproducten. De Sustainability Impact Assessment zal de verwachte milieueffecten van het handelsakkoord in kaart brengen. Naar verwachting wordt deze eind 2019 gepubliceerd. Los van de tariefliberalisatie onder het handelsakkoord, moeten de lidstaten van de Mercosur en de Europese Unie zich aan hun verplichtingen onder het Parijs Akkoord en andere klimaatdoelstellingen houden. Dat wordt in het handelsakkoord nogmaals bevestigd. In het hoofdstuk over handel en duurzame ontwikkeling zijn bepalingen over het tegengaan van ontbossing opgenomen. Hierin zijn ook afspraken te vinden over biodiversiteit, milieu en klimaat. De EU staat de import van illegaal gekapt hout niet toe en verwacht gepaste zorgvuldigheid van importeurs, om te verzekeren dat hout op legale wijze is gekapt en hierop ook controle kan worden uitgeoefend.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat grootschalige bedrijfseconomische activiteiten ten koste gaan van het Amazonewoud, zijn bewoners en mondiaal nuttige biodiversiteit? Zo ja, zijn dat voor de Nederlandse regering redenen om niet akkoord te gaan met het Mercosur-verdrag? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet onderschrijft het belang van duurzame ontwikkeling en daarmee ook van het duurzaam beheer van het Amazonewoud, ten behoeve van zowel de (inheemse) Braziliaanse bevolking als de wereldbevolking, vanwege de grote waarde van dit gebied voor het afremmen van klimaatverandering, het behoud van biodiversiteit, duurzaam land- en waterbeheer, en het stimuleren van duurzame landbouwproductiviteit.
Het kabinet zal de voor- en nadelen van het Mercosur-verdrag afwegen als de formele teksten bekend zijn. In de standpuntbepaling van het kabinet zal worden meegewogen in hoeverre het akkoord zal bijdragen aan duurzame ontwikkeling, waaronder het behoud van biodiversiteit. Meer informatie over duurzaamheidaspecten van het Mercosur-akkoord is te vinden op de EU website.2
Welke concrete activiteiten onderneemt u om de vernietiging van het Amazonewoud te stoppen? Wat hebben deze activiteiten tot nu toe opgeleverd?
Nederland is de dialoog met de Braziliaanse overheid op het gebied van landbouw, duurzaamheid en klimaat aan het intensiveren. Ook werkt Nederland aan versterkte samenwerking met Brazilië en Europese partners op het gebied van economie, duurzame landbouw en behoud van extreem waardevolle bossen en biodiversiteit in de Amazone (en daarbuiten). Via het Amsterdam Declarations Partnership en diverse, mede door Nederland gefinancierde, programma’s van de Global Environment Facility, het Green Climate Fund, Solidaridad, Initiatief Duurzame Handel (IDH), Kadaster en andere partners, zet Nederland met concrete acties in op het tegengaan van ontbossing en het bevorderen van duurzame ontwikkeling, onder andere op het gebied van land- en bosbouw. Daarnaast worden bedrijven in diverse risicosectoren, zoals bijvoorbeeld de voedingsmiddelensector en de bancaire sector, middels de convenanten voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) gestimuleerd om gepaste zorgvuldigheid toe te passen. Als bedrijven daarbij ontbossing van de Amazone identificeren als risico, dan behoren zij dit risico te voorkomen of te mitigeren en hierover rekenschap af te leggen.
Bovengenoemde thematiek vormt een van de speerpunten van het Nederlands beleid in Brazilië. Daarbij blijft het kabinet zoeken naar mogelijkheden voor interventies die een verschil kunnen maken in dit complexe speelveld, in goede samenwerking met Braziliaanse en internationale partners, waaronder de EU, het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties. Het is duidelijk dat na een positieve trend van dalende ontbossing enkele jaren geleden, nu weer een extra inspanning nodig is om de toenemende ontbossing een halt toe te roepen.
Klopt het dat onder andere de Nederlandse bedrijven Arcadis, Damen Shipyards en Boskalis betrokken zijn bij de aanleg van de Corridor Centro-Norte, bedoeld voor de aan- en afvoer van soja afkomstig van plantages die zijn aangelegd op gekapt Amazonewoud? Acht u het mogelijk om bedrijfseconomische activiteiten duurzaam en verantwoord te noemen indien ze in verband gebracht kunnen worden met gekapt Amazonewoud? Zo ja, kunt u dit motiveren?
De Nederlandse overheid ondersteunt geen bedrijfsactiviteiten voor het daadwerkelijk ontwikkelen van de Corredor Centro-Norte, zoals eerder aangegeven in mijn brief van 8 mei 2018 (Kamerstuk 26 485, nr. 290) en in antwoord op Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2506). Het is mij niet bekend dat Nederlandse bedrijven betrokken zijn bij de aanleg van de Corredor Centro-Norte. Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven dat zij maatschappelijk verantwoord ondernemen volgens de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Het is aan de bedrijven zelf om IMVO-risico’s in kaart te brengen en maatregelen te treffen bij eventuele betrokkenheid bij misstanden. Tevens dienen zij zich te houden aan de Braziliaanse wet- en regelgeving, waar de Braziliaanse staat op toeziet. Daarnaast blijven wij in gesprek met stakeholders over het tegengaan van ontbossing en het bevorderen van duurzame ontwikkeling.
Is bij u bekend welke Nederlandse bedrijven hout afnemen dat afkomstig is van gekapt Amazonewoud? Zo ja, welke bedrijven zijn dit? Zo nee, bent u bereid dit te laten onderzoeken?
Informatie over welke bedrijven hout uit Brazilië importeren is alleen beschikbaar voor controle en toezicht door de Douane en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). Bedrijven die hout afnemen uit Brazilië en dit op de EU-markt brengen, zijn verplicht zich aan de voorschriften van de EU Houtverordening te houden. Marktdeelnemers moeten garanties geven over de legale herkomst van hun producten door een stelsel van zorgvuldigheidseisen toe te passen.
Dit stelsel bestaat uit:
Gelet op de situatie in Brazilië ten aanzien van illegale kap dienen bedrijven zich ervan te vergewissen dat de informatie uit documentatie wordt gestaafd door afdoende mitigerende maatregelen zoals onafhankelijke audits of chain of custody certificering. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit ziet toe op de naleving van deze Verordening in Nederland.
Kunt u een lijst verstrekken van Nederlandse bedrijven die, direct of indirect, bijdragen aan de vernietiging van het Amazonewoud? Zo nee, waarom niet?
Nederlandse bedrijven zijn niet verplicht om aan de Nederlandse overheid te melden welke zaken zij in het buitenland doen. Het kabinet draagt, ook via onze diplomatieke posten en onze uitvoerder RVO, het IMVO-beleid actief uit en wijst Nederlandse bedrijven op mogelijke risico’s. Het is de verantwoordelijkheid van bedrijven zelf om maatschappelijk verantwoord te ondernemen.
Het bericht dat kleine gasvelden in Noord-Nederland versneld worden leeggehaald |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kleine gasvelden in Noord-Nederland worden versneld leeggehaald»?1
Ja.
Klopt het dat er sneller en meer uit de zogenaamde kleine velden wordt gewonnen dan afgesproken?
Nee, de veronderstelling dat de kleine gasvelden sneller worden leeggehaald en dat er meer wordt gewonnen dan afgesproken, klopt niet. Sodm is onafhankelijk toezichthouder op de door mij afgegeven vergunningen. SodM heeft mij verzekerd dat er momenteel gewonnen wordt conform de volumes in de vigerende winningsplannen.
Naast instemming met een winningsplan heeft een bovengrondse locatie een omgevingsvergunning, waarin doorgaans ook een maximum winningsvolume per dag is bepaald. Dit is een snelheid (gemeten in volume per dag) per winningslocatie.
SodM houdt zowel toezicht op de verloop van de winning conform het winningsplan als ook toezicht op naleving van de omgevingsvergunningen van locaties.
Worden velden versneld leeggehaald?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is daarvoor de motivatie, proberen bedrijven zoals de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) en Vermillion zo snel mogelijk nog zoveel mogelijk te verdienen voordat het maatschappelijk verzet te groot wordt? Is er een vergelijking met de schandalige 54 miljard kuub die in 2013 na de beving in Huizinga door de NAM werd gewonnen?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt er meer gas gewonnen dan de hoeveelheid waarvoor vergunningen zijn afgegeven? Zo ja, hoe is dit mogelijk nu we weten wat de ontwrichtende effecten van gaswinning kunnen zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Worden winperiodes ingekort? Hoe verhoudt dat zich tot de eerdere pleidooien van vooral de NAM om omwille van het voorkomen van aardbevingen zo gelijkmatig mogelijk te winnen?
Nee, de winningsperiodes worden niet ingekort. Alleen als een mijnbouwbedrijf in een gewijzigd winningsplan zou aangeven dat de winning beëindigd kan worden met een kortere productieduur, bijvoorbeeld als blijkt dat er minder winbaar gas aanwezig is, en er is geen reden om die wijziging te weigeren, kan ik instemmen met een korte productieperiode.
Het advies om vlak te produceren geldt voor Groningen en niet voor kleine gasvelden. De snelheid van winnen voor kleine velden heeft namelijk geen direct verband met de risico’s.
Worden oude putten weer in gebruik genomen? Hoeveel zijn dat? Is er in alle gevallen sprake van een geldige vergunning?
Bestaande productieputten worden afgesloten op het moment dat de putten geen functie meer kunnen hebben. Wanneer er nog gas uit het gasveld gewonnen kan worden, worden putten in stand gehouden om (her)gebruikt te kunnen worden.
In de winningsplannen die momenteel in procedure zijn, is er in drie gevallen sprake van het hergebruik van een put die tijdelijk (enkele jaren) niet in gebruik is geweest en in een geval wordt de mogelijkheid opengehouden om een put, indien nodig, in de toekomst te kunnen hergebruiken. Uiteraard ziet SodM erop toe dat de integriteit van de (her)gebruikte putten gewaarborgd is.
Wat zijn de extra risico’s van het meer winnen van gas? Is dat wel verantwoord, er zou toch juist minder gas gewonnen moeten worden nu we weten wat de desastreuze effecten zijn?
Er is geen sprake van desastreuze effecten bij de gaswinning uit kleine velden. De risico’s zijn niet vergelijkbaar met die van het Groningenveld. Ook kan in algemene zin niet worden gesteld dat het meer winnen van gas leidt tot extra risico’s. In een winningsplan worden de verwachte risico’s en effecten van de gaswinning beschreven, die afhankelijk zijn van factoren zoals de grootte van het veld, de ligging van het veld en de totale drukdaling in het veld. De risico’s en effecten worden onder meer beoordeeld door SodM en de Mijnraad. Alleen als ik de risico’s en de daarbij behorende effecten aanvaardbaar vind, stem ik in met het winningsplan.
Waarom wordt de opmerking uit het artikel dat «Het opvoeren van de productiesnelheid leidt tot grotere risico’s op het gebied van bodemdaling en tot milieuschade. Ook kan het meer seismische activiteit in de bodem tot gevolg hebben. Dat moeten we niet willen.» niet ter harte genomen?
De opmerking uit het artikel is onjuist en wordt daarom niet over genomen.
Is er wel goed gekeken naar de risico’s als kleine gasvelden vlak bij elkaar of zoals rondom Emmen in lagen onder elkaar liggen?
Bij het beoordelen van de effecten van een winningsplan worden de risico’s goed bekeken in het licht van de reeds opgetreden en toekomstig vergunde effecten (bodemdaling en seismisch risico) ten gevolge van de mijnbouwactiviteiten in dat gebied.
Voor wat betreft bodemdaling wordt de afzonderlijke daling die elk veld veroorzaakt bij elkaar opgeteld. De cumulatieve effecten van de bodemdaling worden beoordeeld. Het seismisch risico zoals bepaald voor de kleine velden (kans op beven en de maximale beving) kan niet bij elkaar opgeteld worden. Het veld met het grootste seismisch risico bepaalt wat de kans op een beving is en wat de maximale beving kan zijn in dat gebied. We gaan dus altijd uit van het scenario met de grootste risico’s.
Klopt uw eerdere bewering wel dat de winning van gas uit kleinere velden wordt afgebouwd nu bekend is dat die juist wordt opgevoerd? Waarom komt u daar nu op terug?
De winning van aardgas uit kleine velden wordt niet opgevoerd. Ook uit de jaarverslagen die TNO publiceert blijkt dat de totale gasproductie uit de kleine velden elk jaar afneemt. Zo is er in 2018 er minder gas uit kleine velden geproduceerd dan in 2017 en in 2016. Het verslag is te vinden op nlog: https://www.nlog.nl/nieuws/jaarverslag-delfstoffen-en-aardwarmte-2018-online.
In 2018 bedroeg de productie uit kleine velden op land 5,1 miljard Nm3 land en is hiermee 0,9 Nm3 lager dan in 2017. De productie uit gasvelden op het continentaal plat bedroeg in 2018 11,1 miljard Nm3 en is hiermee 1,2 miljard Nm3.lager dan in 2017. De gasproductie op land en het continentaal plat liggen hiermee in 2018 respectievelijk 14,6% en 9,5% lager dan in 2017.
Snapt u dat nieuwe boringen en versneld gas winnen tot grote onrust, verzet en moedeloosheid bij mensen leidt? Bent u bereid hiermee per direct op te houden?
Er is geen sprake van versneld winnen van aardgas. De foutieve informatie over de risico’s rondom gaswinning uit kleine velden en de vergelijking met het Groningenveld leiden tot onrust. Zolang gaswinning uit de kleine velden op een veilige manier kan plaatsvinden, heeft dit de voorkeur boven import. Ik zie dan ook geen aanleiding om de gaswinning per direct te beëindigen.
Slimme oplossingen voor het tekort aan vrachtwagenparkings |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Techniek uit Rijnland-Palts lost vrachtwagenparkeerproblematiek op»?1
Ja.
Hoeveel parkeerplaatsen voor vrachtwagens langs de goederencorridors missen er nog in Nederland? Welke zijn reeds gerealiseerd? Welke zijn gepland? Welke zijn nog onder beraad en waar missen nog locaties? Wanneer kan de Kamer een totaaloverzicht ontvangen voor de periode van nu tot 2024?
Rekening houdend met een verwachte lichte stijging van het weggoederenvervoer de komende vijf jaren is langs de twee belangrijke internationale goederenvervoercorridors (de oostelijk corridor R’dam – A15 – Duitsland en de zuidoostelijke corridor R’dam – Noord-Brabant – Venlo – Duitsland) een tekort van 2.400 parkeerplekken voor vrachtwagens geprognosticeerd. Het overgrote deel van het internationale goederenvervoer over de weg wordt via deze transportcorridors afgewikkeld. Daarnaast zijn er buiten de genoemde corridors enkele knelpunten, waaronder de Schipholregio. Hierover ontbreken concrete cijfers.
Er zijn concrete uitbreidingsplannen voor ongeveer 800 parkeerplekken langs deze goederencorridors verdeeld over 4 locaties (een nieuwe locatie, drie uitbreidingslocaties). Realisatie ervan is voorzien in de periode ’20-’22.
Inmiddels zijn enkele nieuwe locaties op en rond de corridors geïdentificeerd voor toekomstige ontwikkeling en aanleg van truckparkings en worden er voorbereidingen getroffen deze aan te melden voor een Europese subsidie uit het CEF-fonds.
Het is de ambitie van de gezamenlijke corridorpartijen binnen een tijdsbestek van vijf jaar een dekkend netwerk van voldoende beveiligde truckparkings op de genoemde goederenvervoercorridors goederen te realiseren. Een totaaloverzicht kan naar verwachting medio 2020 worden geleverd.
Kent u de techniek waarbij gebruik wordt gemaakt van intelligente technologie waardoor meer vrachtwagens op een parkeerplaats kunnen staan? Vindt u het interessant om dergelijke techniek te gebruiken op Nederlandse parkeerplekken om zo de capaciteit drastisch te verhogen?
De bedoelde techniek is bij mijn ministerie bekend. Enige tijd geleden is hierover reeds op ambtelijk niveau contact geweest met betrokkenen in Duitsland. Gezien de verdere doorontwikkeling van de techniek is besloten om dit contact op korte termijn te hernieuwen. Daartoe wordt een bezoek voorbereid waaraan behalve ambtelijke vertegenwoordigers van mijn Ministerie, Rijkswaterstaat en provincies, ook commerciële exploitanten van beveiligde truckparkings zullen deelnemen. Doel is te verkennen wat de mogelijkheden van dit innovatieve concept zijn voor de Nederlandse situatie.
Kunt u de Kamer voor de begrotingsbehandeling 2020 (oktober 2019) informeren over de mogelijkheden en vereisten om veilige vrachtwagenparkings op redelijke termijn en zo optimaal mogelijk te realiseren?
Ja, dit is mogelijk.
Het journalistiek onderzoek naar kleine gasvelden in het Noordoosten van Nederland |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het onderzoek van 11 juli 2019 van vier regionale omroepen over het onderzoek naar kleine gasvelden?1 Wat is daarop uw reactie?
Nee, het onderzoek ken ik niet. Ik heb wel kennis genomen van de berichten in de media daarover.
Waarom hebt u besloten meer gas te winnen dan eerder vergund was?
De veronderstelling dat er meer aardgas gewonnen wordt uit kleine velden dan oorspronkelijk vergund en dat de kleine velden versneld worden leeggehaald, is onjuist. Ook uit de jaarverslagen die TNO jaarlijks publiceert blijkt dat de totale gasproductie uit de kleine velden elk jaar afneemt.
In 2018 bedroeg de productie uit de kleine gasvelden op land 5,1 miljard Nm3 en is hiermee 0,9 Nm3 lager dan in 2017. De productie uit gasvelden op het continentaal plat bedroeg in 2018 11,1 miljard Nm3 en is hiermee 1,2 miljard Nm3 lager dan in 2017. De gasproductie op land en het continentaal plat liggen hiermee in 2018 respectievelijk 14,6% en 9,5% lager dan in 2017. Het meest recente jaarverslag van TNO is te vinden https://www.nlog.nl/nieuws/jaarverslag-delfstoffen-en-aardwarmte-2018-online.
Voor een individueel veld kan dit anders zijn. Indien een mijnbouwbedrijf veranderingen en/of overschrijdingen ten opzichte van bestaande winningsplannen verwacht, moet er een gewijzigd winningsplan worden ingediend.
Ook worden soms nieuwe gasvelden, waarvoor eerder een opsporings- en winningsvergunning is afgegeven, in productie genomen. Dit zijn veelal velden die eerder ontdekt zijn, maar nu pas in productie worden genomen.
In een winningsplan beschrijft een mijnbouwbedrijf een aantal scenario’s hoe de winning van het gasveld naar verwachting zal verlopen. De scenario’s beschrijven de verwachte productievolumes per jaar, het verwachte aantal jaren dat de winning in beslag zal nemen en het totale maximaal te winnen aardgas uit het veld. De totale drukdaling in het veld, de gassamenstelling en de snelheid waarmee de druk daalt, zijn enkele parameters die uiteindelijk bepalend zijn voor de daadwerkelijk behaalde productievolume en de productieduur.
Als ik van een mijnbouwbedrijf een gewijzigd winningsplan ontvang, beoordeel ik dit winningsplan mede op basis van de adviezen van TNO, Staatstoezicht op de Mijnen (SodM), de Technische commissie bodembeweging (Tcbb) en de decentrale overheden en leg ik het ontwerp-instemmingsbesluit ter inzage voor zienswijzen.
Waarom besluit u de periode van de winning in te korten?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom worden oude putten niet afgesloten, maar juist weer in gebruik genomen?
Bestaande productieputten worden afgesloten op het moment dat de putten geen functie meer kunnen hebben. Wanneer er nog aardgas uit het veld gewonnen kan worden, worden putten in stand gehouden om (her)gebruikt te kunnen worden. Een put kan bijvoorbeeld tijdelijk niet gebruikt worden, omdat de druk in de transportleiding hoger is dan de druk in het gasveld. Op het moment dat de druk in de gasleiding weer is gedaald, kan de put weer opengezet worden en het resterende gas uit het gasveld gewonnen worden. Eveneens kan een put gebruikt worden om een sidetrack te kunnen boren naar een ander deel van het veld, zonder dat er een geheel nieuwe boorput aangelegd hoeft te worden.
Uiteraard ziet SodM erop toe dat de integriteit van de (her)gebruikte putten gewaarborgd is.
Hoeveel gas wordt er per veld gewonnen? Welk afbouwplan is er per veld? Kunt u dat in een overzicht weergeven?
De hoeveelheid aardgas die maandelijks per gasveld gewonnen wordt, wordt sinds 2003 gepubliceerd op www.nlog.nl. Het mijnbouwbedrijf moet uiterlijk vier weken na iedere kalendermaand deze gegevens verstrekken. TNO zorgt dat deze gegevens uiterlijk vier weken daarna worden gepubliceerd, zoals is vastgelegd in het Mijnbouwbesluit. De maximale hoeveelheid aardgas die gewonnen mag worden uit een gasveld, is beschikbaar op nlog.nl onder het tabblad data/productie- en injectiedata.
In mijn brief van 30 mei 2018 (Kamerstuk 33 529, nr. 469) over kleine gasvelden heb ik het verloop van de gaswinning uit kleine velden geschetst, inclusief een figuur die een overzicht geeft op de afnemende productie.
Geldt het meer en sneller winnen van gas alleen voor het Noordoosten, of ook voor de rest van Nederland? Kunt u gegevens van overige velden ook in het overzicht uit vraag vijf meenemen?
De veronderstelling dat er «meer en sneller» aardgas wordt gewonnen in Nederland is onjuist. Dit neemt niet weg dat er kleine gasvelden zijn waarvan de winning recent is opgestart of nog opgestart moet worden. Zie ook de antwoorden op vragen 2 en 3.
Wat gaat u doen voor omwonenden die zich grote zorgen maken?
Ik besef dat de gaswinning in Nederland zeer gevoelig ligt, ook uit de kleine velden. Hierbij zijn veiligheid en de afhandeling van schade belangrijke factoren. Ik begrijp deze zorgen heel goed. Dat wat in Groningen is gebeurd, heeft ook impact op de gaswinning in de rest van Nederland. Ook al zijn de risico’s anders en is de omvang niet vergelijkbaar, neemt dit vaak niet de zorgen weg. Het is belangrijk om vooraf duidelijkheid te krijgen over de risico’s. Daarom moeten mijnbouwmaatschappijen een risicoanalyse te maken die onder meer door SodM en de Mijnraad wordt beoordeeld. Omwonenden worden, voordat ik een besluit neem, in de gelegenheid gesteld een reactie te geven. Tijdens informatieavonden kunnen zij vragen stellen aan mensen van mijn ministerie, SodM, TNO en de mijnbouwmaatschappij zelf. Verder werk ik aan een nieuwe website rond de vergunningaanvragen. Ook is de vindbaarheid van informatie op de websites van TNO en KNMI verbeterd en heeft TNO wijzigingen en verduidelijkingen aangebracht in het jaarverslag «Delfstoffen en aardwarmte in Nederland».
Een mijnbouwmaatschappij krijgt alleen toestemming om gas te winnen als het veilig kan. En als er toch sprake is van schade door de gaswinning, dan moet vooraf duidelijkheid bestaan over de afhandeling hiervan. Ik werk aan een landelijke aanpak van de schadeafhandeling voor kleine velden.
Hoe verklaart u de uitkomsten van dit onderzoek na uw belofte in uw brief van 30 mei 2018 (Kamerstuk 33 529, nr. 469), waarin u aangeeft te kiezen voor een gestage afbouw voor de kleine velden?2
Zie de beantwoording op vragen 2 en 3.
Welke lessen uit Groningen heeft u geleerd die u in die brief noemt? Hoe heeft u die lessen toegepast?
De aangehaalde brief gaat over de gaswinning uit de kleine velden in het licht van de energietransitie. In deze brief geef ik aan naar de lessen uit de Groningse praktijk te kijken die ook op kleine velden toegepast kunnen worden. Een van deze lessen betreft de noodzaak voor een adequate, uniforme en onafhankelijke schadeafhandeling. Momenteel wordt de landelijke aanpak van schadeafhandeling voor mijnbouwactiviteiten buiten Groningen (en Norg) uitgewerkt. Een ander punt waarop voor de kleine velden lering is getrokken uit de Groningse praktijk is dat voorafgaand aan de winning voor nieuwe gasvelden op land en bij essentiële wijzigingen in de productie van bestaande gasvelden op land, met een Seismische Risico Analyse (SRA), nauwkeurig in kaart wordt gebracht wat de effecten en risico’s zijn. En ook dat daarover open en transparant en in een vroegtijdiger stadium met burgers en decentrale overheden wordt gecommuniceerd.
Wat betekent in uw brief: «alleen als het veilig kan?»
De brief benadrukt het belang van veiligheid en constateert daarbij tegelijk het feit dat risico’s nooit helemaal weggenomen kunnen worden. Veiligheid kan worden omschreven als een situatie waarin, na het uitvoeren van preventieve en mitigerende maatregelen, het resterende veiligheidsrisico een aanvaardbaar laag niveau heeft in verhouding tot de maatschappelijke waarde van desbetreffende activiteit. Ik heb mijn oordeel over veiligheid van de gaswinning uit kleine velden gebaseerd op de inschatting van deskundigen (TNO, Tcbb, SodM). In de praktijk blijkt dat gaswinning uit kleine velden inderdaad veilig is.
Wat is terechtgekomen van de belofte in uw brief dat er werd gezorgd voor financiële zekerheden, zodat operators te zijner tijd kunnen voldoen aan hun verwijderingsverplichting?
Door afnemende olie- en gasreserves in de ondergrond en de transitie naar een duurzame energievoorziening zal in de komende 10 tot 20 jaar een aanzienlijk deel van de olie- en gasinfrastructuur (mijnbouwwerken, platforms, putten, kabels en pijpleidingen) moeten worden verwijderd, tenzij er mogelijkheden zijn voor hergebruik, zoals opslag van CO2, de productie van waterstof of geothermie. Er zijn voldoende waarborgen nodig om zeker te stellen dat mijnbouwbedrijven over de nodige financiële middelen beschikken om de infrastructuur te kunnen verwijderen. Ik heb daartoe een voorstel tot wijziging van de Mijnbouwwet in voorbereiding. Dit wetsvoorstel heb ik inmiddels voor advies voorgelegd aan de Raad van State. Na ontvangst hiervan zal ik dit wetsvoorstel zo spoedig mogelijk indienen bij uw Kamer. Ik verwacht dat dit, afhankelijk van het advies van de Raad van State, in oktober 2019 zal zijn. Met dit wetsvoorstel worden de bestaande artikelen in de Mijnbouwwet over het verwijderen en hergebruiken van mijnbouwwerken en de in dat kader door mijnbouwondernemingen te stellen financiële zekerheden verduidelijkt, geactualiseerd en aangevuld. Het wetsvoorstel voorziet in een systeem van transparante en robuuste financiële waarborgen en adequate monitoring daarvan ter nadere invulling van de bestaande bepalingen.
Wat is terechtgekomen van de belofte in uw brief dat er werd gezorgd voor het verbeteren van de schadeafhandeling? Wat merken inwoners in Nederland met schade van de onafhankelijke, landelijke afhandeling van mijnbouwschades? Hoeveel mensen hebben hier al gebruik van gemaakt en zijn tevreden met die afhandeling?
Ik heb uw Kamer het afgelopen jaar met zes brieven3 geïnformeerd over mijn vorderingen om te komen tot de gewenste onafhankelijke landelijke afhandeling van mijnbouwschades. Deze brieven illustreren de ambitie om deze schadeafhandeling nu voor eens en altijd goed te regelen, maar ook de complexiteit van dit traject. Alhoewel ik verwacht dat de Commissie Mijnbouwschade niet eerder dan medio 2020 operationeel zal kunnen zijn, span ik mij in de tussentijd ook in voor een goede afhandeling van oude schademeldingen.
Wat is terechtgekomen van de belofte in uw brief dat er een bijdrage aan de omgeving werd geleverd? Kunt u praktische voorbeelden noemen waar mensen gecompenseerd zijn voor de last die zij ondervinden van de gaswinning?
Het leveren van een bijdrage aan de omgeving door mijnbouwprojecten past binnen de gedragscode «Gaswinning kleine velden» zoals die door NOGEPA is opgesteld en is ondertekend door de mijnbouwbedrijven. Praktische voorbeelden van bijdragen aan de omgeving zijn te vinden op de websites van de mijnbouwbedrijven.
Zoals uiteengezet in mijn brief van 8 juli 2019 (Kamerstuk 32 849, nr. 188) stimuleer ik tevens omgevingsprocessen die leiden tot een verbeterde afstemming tussen de lokale inspanningen van de mijnbouwonderneming en de behoeften van omwonenden en tot gebiedsarrangementen. In een dergelijk omgevingsproces wordt onder andere ingegaan op hoe mijnbouwontwikkelingen van waarde kunnen zijn voor het winningsgebied.
Het opstellen van een zogenaamd projectafstemmingsprogramma bij nieuwe activiteiten voor de gaswinning uit kleine velden, zoals dat nu al gedaan wordt door de mijnbouwonderneming samen met de omgeving en is opgenomen in de gedragscode van de sector, past in deze context. Alhoewel er dus concrete resultaten worden geboekt, is de vormgeving van het omgevingsproces ook nog volop in beweging. Hierin worden lessen uit relevante pilots ook meegenomen. Ik denk hierbij aan de lessen die voortvloeien uit de in januari 2019 succesvol afgeronde besluitvorming over de pilot zoutwinning Harlingen en de nog lopende omgevingspilot rond de eventuele gaswinning Ternaard.
Wat is terechtgekomen van de belofte in uw brief dat de lokale overheden werden betrokken bij de gaswinning en de bredere energietransitie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 21 december 2018 zet ik nadrukkelijk in op een betere communicatie met gemeenten en met inwoners. Deze afstemming krijgt concreet vorm in onder andere de diverse overleggen die gevoerd worden met lokale overheden als onderdeel van de vergunningprocedures rond mijnbouwaanvragen. Daarnaast vindt periodiek informeel overleg plaats in het bestuurlijk platform mijnbouwgemeenten, waarbij wordt getracht de behoeften vanuit gemeenten en de inspanningen vanuit het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat ten aanzien van het gebruik van de diepe ondergrond beter op elkaar af te stemmen. Momenteel onderzoek ik ook de wensen en mogelijkheden voor verdere reguliere afstemming met mijnbouwgemeenten hierover. Ook over het landelijk schadeprotocol, waaraan op dit moment hard wordt gewerkt, vindt afstemming plaats met gemeenten.
Tot slot zal de komende periode ook in het kader van de Regionale Energie Strategieën nog uitvoerig worden gesproken met lokale en regionale overheden over hun rol in de bredere energietransitie.
Kunt u in een schema overzichtelijk maken hoeveel het gas in het Groningenveld de afgelopen zeven jaar is afgebouwd? Kunt u in dat schema overzichtelijk maken hoeveel gas er in dezelfde periode uit kleine velden is gehaald? Kunt u tevens meenemen in dat schema wat de opbrengsten zijn geweest en wat de prognose is voor komende vijf jaar?
In de jaarverslagen van mijn ministerie die aan uw Kamer worden gestuurd zijn de gasbaten en de volumes over meerdere jaren overzichtelijk terug te vinden. Ook worden jaarlijks in de Rijksbegroting de prognoses over meerdere jaren gepresenteerd.
Onderstaande tabellen zijn hier een samenvatting van.
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
Aardgasbaten (in k€)
11.839.743
13.342.665
10.505.291
6.424.910
1.926.754
2.373.989
1.461.955
Volume kleine velden (in mld Nm3)1
26
26
24
22
20
18
16
Volume Groningenveld (in mld Nm3)1
48
54
42
28
28
24
19
Getallen zijn afgerond.
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Aardgasbaten (in mld€)
1,55
1,47
1,10
0,80
0,56
0,36
Volume kleine velden (in mld Nm3)1
16
16
14
12
10
10
Volume Groningenveld (in mld Nm3)1
18
15
11
7
4
3
De cijfers voor het Groningenveld (baten én volume) zijn nog gebaseerd op de raming van GTS van 31 januari 2019. Het kabinet streeft ernaar de gaswinning uit het Groningenveld zo snel mogelijk te beperken en onderzoekt nu mogelijkheden om al volgend gasjaar de gaswinning nog verder te beperken. Een verdere versnelling van het basispad zal vervolgens in de volumes en de aardgasbaten worden verwerkt.
Getallen zijn afgerond.
Baseert u uw besluiten op lagere inkomsten uit het Groningenveld? Kunt u uw antwoord toelichten?
De verminderde gaswinning uit het Groningenveld staat volledig los van de gaswinning in de kleine velden. Van afwenteling van de verminderde gaswinning in Groningen op andere gebieden is geen sprake.
Het bericht ‘Volkerak-Zoommeer op de grens van Zeeland en Brabant wordt al vóór 2030 zout’ |
|
Rutger Schonis (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht »Volkerak-Zoommeer op de grens van Zeeland en Brabant wordt al vóór 2030 zout»?1
Ja. Anders dan de kop van dit bericht suggereert, is nog niet besloten of het Volkerak-Zoommeer zout zal worden. Het Volkerak-Zoommeer maakt deel uit van een groslijst van maatregelen binnen de Programmatische Aanpak Grote Wateren (PAGW), waarover de besluitvorming nog moet plaatsvinden. Hierover heb ik samen met de Minister van LNV uw Kamer op 8 juli jl. geïnformeerd (Kamerbrief 27 625, nr. 476).
Bent u bekend met de huidige ecologische status van het zoetwatergebied Volkerak-Zoommeer, dat op dit moment ecologisch floreert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. De meeste doelen van de Kaderrichtlijn Water worden bereikt en er zijn diverse Natura 2000 waarden aanwezig. Een terugkerend probleem is overlast door blauwalgenplagen. Dat heeft bijvoorbeeld in de zomer van 2018 in West-Brabant en Goeree-Overflakkee nog geleid tot het stopzetten van de inname van water uit het Volkerak-Zoommeer.
Heeft u met de landbouw- en natuurbeschermingsorganisaties overleg gevoerd over de mogelijkheid van het versneld verzilten van het Volkerak-Zoommeer? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Binnen de organisatiestructuur van het Gebiedsoverleg Zuidwestelijke Delta vindt met de landbouw- en natuurbeschermingsorganisaties en andere belanghebbenden, regionale en lokale overheden periodiek overleg plaats. Het overleg wordt voortgezet in het gebiedsproces ten behoeve van de uiteindelijke besluitvorming over de groslijst van projecten. Zie verder antwoord 4.
Deelt u de mening dat wanneer de huidige ecologische en economische waarde van het Volkerak-Zoommeer hoger is dan de verwachte waarde na de verzilting, het MIRT-project afgeblazen dient te worden (MIRT staat voor Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport)? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het belang van de huidige ecologische, economische en sociaal-maatschappelijke waarden wordt betrokken bij een gebiedsproces dat ten grondslag ligt aan de uiteindelijke besluitvorming over de groslijst van maatregelen voor de PAGW. Daarbij is ruimte voor de inbreng van alle belanghebbenden. Het besluit over het eventueel weer zout maken van het Volkerak-Zoommeer zal ik niet eerder nemen dan nadat op basis van een milieueffectrapportage en een (maatschappelijke) kosten-batenanalyse de kosten en effecten hiervan zijn bepaald. Dit geldt voor zowel het Volkerak-Zoommeer zelf als voor een stabiel en samenhangend ecologisch netwerk van grote wateren. De effecten van het weer zout maken zullen worden afgezet tegen de aanwezige ecologische en economische toestand en de mate waarop deze onder invloed van autonome ontwikkelingen (zoals klimaatverandering en economische ontwikkeling) gaan wijzigen.
Welke stappen neemt u om te waarborgen dat alle omwonenden en organisaties voldoende betrokken worden bij de besluitvorming over het al dan niet versneld verzilten van het Volkerak-Zoommeer? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoorden 3 en 4.
Welke stappen neemt u om te waarborgen dat, wanneer al voor verzilten van het Volkerak-Zoommeer wordt gekozen, onder de streep meer waarde ontstaat dan de huidige zoete situatie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het antwoord op vraag 4 beschrijft verschillende waarborgen voorafgaand aan besluitvorming over het eventueel zout maken van het Volkerak-Zoommeer. Uw Kamer wordt geïnformeerd over het resultaat van de besluitvorming over de groslijst van projecten voor de PAGW en de argumentatie die eraan ten grondslag ligt. Dan zal verder duidelijk worden wat de betekenis daarvan is voor de toekomstige ontwikkeling van het Volkerak-Zoommeer en welke waarborgen worden gehanteerd.
Het bericht dat de Kamerbrief over letselschade foute cijfers bevat |
|
Helma Lodders (VVD), Renske Leijten |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Kunt u verklaren hoe het komt dat na een gedegen studie vraagtekens worden gezet bij de cijfers die gebruikt zijn in de Kamerbrief over de uitvoering van de motie Leijten/Lodders over letselschade?1 2
Op welke wijze zijn letselschade-experts betrokken geweest bij het onderzoek naar de omvang van letselschade in de vermogensrendementsheffing? Kunt u uw antwoord toelichten?
Is het mogelijk om snel duidelijkheid te krijgen over de cijfers? Zo ja, wanneer kan die duidelijkheid gegeven worden?
Beïnvloedt de discussie over de juistheid van de cijfers de besluitvorming – voorzien met Prinsjesdag – aangaande het meerekenen van letselschadevergoedingen als eigen vermogen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het bericht ‘Bonden: CAO-actievoerders ziekenhuizen last van intimidatie’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het voeren van collectieve actie een van de meest belangrijkste rechten in ons arbeidsbestel is en het inperken daarvan in flagrante strijd daarmee is?1
Werkgevers en werknemers zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor collectieve afspraken over arbeidsvoorwaarden. Goede dialoog is hiertoe de sleutel. Wanneer het niet lukt om middels dialoog een akkoord te bereiken over arbeidsvoorwaarden hebben werknemers het recht om over te gaan tot collectieve acties. Het recht op collectieve actie is een sociaal recht dat is verankerd in artikel 6, vierde lid, van het Europees Sociaal Handvest (ESH), een verdrag van de Raad van Europa. Dit recht mag niet zomaar worden beperkt of bestraft. In hoeverre er in dit geval sprake is van schending van dit recht, is aan de rechter om te beoordelen.
Vindt u het intimideren van werknemers die (willen) deelnemen aan collectieve acties behoren bij het goed werkgeverschap waarvan ook u steeds zegt dat dat zeker in de sector zorg zo belangrijk is?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u dat ziekenhuiswerkgevers die hun werknemers intimideren dan wel op andere wijze belemmeren in hun recht collectieve actie te voeren een fraai visitekaartje voor de sector, en voor de zorg in het algemeen, afgeven?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zou u willen zeggen tegen ziekenhuiswerkgevers die hun werknemers belemmeren in hun recht op het voeren van collectieve actie?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u ook niet dat de werkgevers in kwestie hun energie beter kunnen richten op het afsluiten van een goede collectieve arbeidsovereenkomst voor hun werknemers?
In algemene zin hecht ik er waarde aan dat werkgevers en werknemers gezamenlijk goede afspraken maken over arbeidsvoorwaarden. Daarvoor is het van belang dat werkgevers en werknemers in kwestie de cao-besprekingen weer hervatten.
Wilt u deze vragen met spoed beantwoorden, gezien het feit dat het van het grootste belang is dat werknemers bij ziekenhuizen (maar blijkbaar vooral ook ziekenhuiswerkgevers) weten dat het inperken van het recht op collectieve acties niet aan de orde kan zijn?
Vanwege de vakantieperiode heb ik uw Kamer een uitstelbericht moeten zenden, maar stuur u bij deze, mede namens mijn collega van SZW, de antwoorden.