De aflevering van Radar over de installatie van warmtepompen |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de aflevering van Radar (AVRO/TROS) van 16 september 2019?
Ja.
Deelt u de mening dat voorlopers in de energietransitie zoveel mogelijk moeten worden ontzorgd? Op welke manier ondersteunt u op dit moment deze pioniers?
Voorlopers spelen een belangrijke rol bij het verduurzamen van de gebouwde omgeving. Wij ondersteunen deze voorlopers onder andere via het programma aardgasvrije wijken, de Regeling Reductie Energiegebruik (RRE), de Subsidie Energiebesparing Eigen Huis (SEEH), de Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE+), de Investeringssubsidie Duurzame Energie (ISDE), diverse innovatieregelingen (o.a. voor waterstof) en via het op te zetten Warmtefonds.
Bent u ervan op de hoogte dat veel consumenten die een warmtepompsysteem laten plaatsen klachten hebben die niet worden opgelost? Deelt u de opvatting dat wanneer de markt in dit geval niet goed functioneert, de overheid hier intensiever op moet toezien, zeker gezien de urgentie van de energietransitie en de hoeveelheid aan klachten?
De verduurzaming van de gebouwde omgeving is een transitie waarbij op steeds grotere schaal alternatieven voor aardgas worden ingezet. Bij een dergelijke verandering kunnen zich, zeker in de beginfase, ook problemen voordoen, zoals in dit geval met warmtepompen. Het is in eerste instantie aan bedrijven en aan de branche zelf om dit op te pakken, hiervan te leren en de manier van werken te verbeteren. Ik zie vooralsnog geen rol voor de overheid om intensiever toe te zien of directe regulering in de vorm van accreditatie op te leggen. Wel heb ik in het VAO Energie en Klimaat van 18 december 2019 toegezegd in overleg te treden met de brancheorganisaties om te komen tot een betere kwaliteitsborging voor installateurs van warmtepompen. Een professionele installatiebranche is naar mijn idee onmisbaar voor de energietransitie in de gebouwde omgeving.
Bent u bereid om beter toezicht uit te oefenen op deze branche? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid u in te spannen voor goede certificering van warmtepompinstallateurs onder accreditatie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid u in te spannen voor een goede garantieregeling? Kunt u de mogelijkheden voor een garantiefonds onderzoeken?
Het is reeds mogelijk om een energieprestatiegarantie af te sluiten, maar het aanbod hiervoor is beperkt. Dit is niet ongebruikelijk bij een relatief nieuwe markt. Het is aan de branche zelf om te bezien welke initiatieven, zoals bijvoorbeeld verbeteren of uitbreiden van garantieregelingen of een garantiefonds vanuit de branche, het best passen bij professionele dienstverlening kunnen bijdragen aan betere kwaliteitsborging. Professionalisering van de installatiesector draagt bij aan de ambitie op het gebied van verduurzaming van de gebouwde omgeving die wij met elkaar willen maken. Ik heb uw Kamer toegezegd met de installatiebranche in overleg te treden om te komen tot een betere kwaliteitsborging voor installateurs van warmtepompen (Kamerstuk 32 813, nr. 428). Dit ga ik dan ook doen.
Welke mogelijkheden zijn er voor particuliere eigenaren van woningen en kopers van nieuwbouwwoningen voor het afsluiten van een prestatiegarantie bij het installeren van warmtepompen en het nemen van duurzame maatregelen? Ziet u kansen om de mogelijkheden voor prestatiegaranties uit te breiden en gemeengoed te maken?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat er een onveilige situatie is binnen een TBS-kliniek |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Waardoor komt het dat in verschillende tbs-klinieken geluiden klinken van onveilige situaties? Zou dit te maken kunnen hebben met structurele onderbezetting, groot verloop onder personeel en de inzet van tijdelijke krachten? Zo ja, wat gaat u doen om deze knelpunten op te lossen? Zo nee, waaraan denkt u dan wel dat het ligt?
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
De kliniek heeft mij laten weten dat op 13 september een bijeenkomst met circa 50 medewerkers heeft plaatsgevonden bij deze kliniek. Hierbij is geen sprake geweest van werkonderbreking. De geuite zorgen van de betreffende medewerkers zagen voornamelijk op de aanwezigheid van voldoende personeel. Bij de bijeenkomst waren managers van Trajectum, waar Hoeve Boschoord onder valt, aanwezig die geluisterd hebben naar de zorgen en uitleg hebben gegeven over de acties die worden uitgevoerd om de genoemde problematiek tegen te gaan.
De Raad van Bestuur van Trajectum heeft laten weten dat het ziekteverzuim binnen Trajectum de afgelopen periode sterk is verbeterd. Ook heeft de Raad van Bestuur laten weten dat de veiligheid in de instelling niet in het geding is geweest. Ik vind het belangrijk een vinger aan de pols te houden. Daarom zal DJI de situatie in Hoeve Bosschoord de komende tijd aandachtig volgen.
Sinds uw vragen zijn over Hoeve Bosschoord opnieuw negatieve berichten in de media verschenen. Tijdens het vragenuur van 8 oktober 2019 heb ik dit met uw Kamer besproken en gemeld dat Hoeve Boschoord de Inspectie van Justitie en Veiligheid gevraagd heeft onderzoek te doen.
Erkent u dat de afgelopen jaren te veel bezuinigd is op de forensische psychiatrie? Zo nee, waarom niet?
De werkdruk in de forensische zorg is hoog. Op de huidige arbeidsmarkt is sprake van een tekort aan goed geschoold specialistisch personeel. Dit was dan ook een van de redenen waarom ik in juli 2018 met de sector de Meerjarenovereenkomst Forensische Zorg heb getekend. Een speciaal daarvoor opgerichte Taskforce geeft uitvoering aan de afspraken die zijn gemaakt. Zo wordt met een gerichte arbeidsmarktaanpak ingezet op het aantrekken van gekwalificeerd personeel en wordt (zij-)instroom van nieuwe medewerkers bevorderd. Dit moet bijdragen aan het terugdringen van het aantal openstaande vacatures en ervoor zorgen dat er meer goed opgeleid, ervaren personeel werkzaam is en blijft in de forensische zorg.
Op 18 oktober heb ik uw Kamer de eerste tussenrapportage van de Taskforce aangeboden. Hierin wordt ook ingegaan op de voortgang van de arbeidsmarktaanpak.
Wat zijn de resultaten van de investering van bijna 30 miljoen euro van een jaar geleden? Wordt dat geld goed besteed? Is deze investering voldoende om de reeds eerder geconstateerde knelpunten op te lossen? Zo ja, hoe verklaart u dan toch de huidige situatie in Hoeve Boschoord?
Voor mij is, naar aanleiding van de in 2018 verschenen onderzoeken naar de veiligheid en kwaliteit in de forensische zorg, duidelijk dat vooral de FPA’s en FPK’s onder financiële druk stonden. Dit was het gevolg van meerdere factoren, onder andere toegenomen kosten en afslagen die werden toegepast op de maximumtarieven zoals vastgesteld door de NZa. Daarbij speelde ook dat de tarieven in de forensische zorg sinds 2013 niet meer waren herijkt, enkel geïndexeerd. Ik heb toen in de Meerjarenovereenkomst met de sector afgesproken dat er voor deze instellingen een bedrag van 28,5 miljoen euro beschikbaar zou komen voor de komende drie jaar om de veiligheid en kwaliteit in de forensische zorg op orde te brengen.
Is er echt geen goed gekwalificeerd personeel te vinden? Als dat inderdaad het geval is, hoe komt dat dan? Zijn salaris en arbeidsvoorwaarden wel aantrekkelijk genoeg in deze sector?
Een deel van het bedrag dat is afgesproken in de Meerjarenovereenkomst, hebben de instellingen ontvangen in de vorm van een subsidie die ze kunnen investeren in werving, opleidingen, begeleiding van personeel etcetera. Het resterende bedrag is in 2019 en 2020 verwerkt in de tarieven. Dit geeft deze instellingen extra financiële ruimte om bijvoorbeeld extra personeel aan te nemen of bestaand personeel op te leiden en bij te scholen.
De NZa heeft onlangs nieuwe maximumtarieven voor de forensische zorg gepubliceerd. Om de instellingen in staat te stellen blijvend te kunnen investeren in personeel heb ik middelen beschikbaar gesteld om ook in 2021 voor de klinische forensische zorg de maximumtarieven te kunnen bieden aan de sector. Ondanks deze investeringen blijkt het moeilijk om goed gekwalificeerd personeel aan te trekken en te behouden. Dit heeft er ook mee te maken dat de forensische zorg niet de enige sector is die met dit probleem kampt. Daarom is alleen geld niet genoeg. Met de eerdergenoemde arbeidsmarktaanpak van de Taskforce zet ik in op structurele verbetering.
Zoals eerder gemeld is de Inspectie van Justitie en Veiligheid gevraagd onderzoek te doen, om zo inzicht te krijgen in de situatie in Hoeve Boschoord.
Zijn er stappen gemaakt met het verminderen van de bureaucratische rompslomp? Zo ja, is de doelstelling om met ingang van 2020 de administratieve lasten met 25% omlaag gebracht te hebben reeds gehaald? Zo nee, waarom niet en hoeveel vermindering moet nog gerealiseerd worden?
Het is inderdaad moeilijk om goed gekwalificeerd personeel te vinden. De forensische zorg is niet de enige sector die met deze problemen kampt; ook de zorg en het onderwijs hebben te maken met personele tekorten. Uit de tussenrapportage van de Taskforce blijkt bovendien dat ook het behouden van personeel een knelpunt is. Dit heeft vooral te maken met onregelmatige werktijden, hoge werkdruk, administratieve lastendruk en het ervaren negatieve imago van de forensische zorg. Door de administratieve lastendruk te verminderen, in de arbeidsmarktaanpak ook veel aandacht te besteden aan de huidige medewerkers en te investeren in opleidingen willen we arbeidsomstandigheden van de medewerkers in de forensische zorg verbeteren.
Wat was de aard van het incident dat afgelopen vrijdag heeft plaatsgevonden? Waarom wordt hier geen openheid over gegeven?
Uit de tussenrapportage van de Taskforce, die op 18 oktober aan uw Kamer is gezonden, blijkt dat goede eerste stappen zijn gezet. Zo is bijvoorbeeld gestart met de (door)ontwikkeling van een «forensisch CV». Dit uittreksel van het patiëntendossier reist met de patiënt door zijn zorgtraject mee en zal met name de administratieve lasten van behandelaren verminderen. Het streven is aan het eind van de looptijd van de Meerjarenovereenkomst (in 2021) 25% administratieve lastenvermindering te hebben bereikt. Tussentijds wordt niet gemeten hoeveel procent er al gereduceerd is.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Trajectum heeft laten weten dat er sprake is geweest van fysieke agressie door een cliënt tegen personeel in FPK Hoeve Boschoord. Dit betrof overigens geen tbs-gestelde. Trajectum heeft conform de geldende meldingsinstructies gehandeld ten aanzien van dit incident. Ik herken dan ook niet dat er geen openheid is gegeven.
Het vereenvoudigen van het belastingsysteem |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Makkelijker kunnen we het wél maken»?1
Ja.
Deelt u de mening van de auteur dat het het huidige, zeer complexe stelsel van belastingen, premies, toeslagen en uitkeringen mogelijk kan worden vervangen door een (bijna) vlaktaks plus een standaardtoelage per huishouden die uitsluitend afhankelijk is van de gezinssamenstelling en dat dit eenvoudig, uitvoerbaar, eerlijk (geen armoedeval) en betaalbaar kan zijn?
Het kabinet onderkent dat het huidige stelsel van belastingen, premies, toeslagen en uitkeringen ingewikkeld is. Zo kent Nederland een groot aantal regelingen die burgers van inkomensondersteuning voorzien. Naast dat al deze regelingen zorgen voor een complex stelsel voor burgers levert dit veel uitvoeringsproblematiek op. Het klinkt daarom aantrekkelijk om al deze regelingen te vervangen door één regeling plus een vlaktaks. Helaas blijkt het in de praktijk niet eenvoudig om regelingen af te schaffen of samen te voegen. De afgelopen jaren zijn meerdere initiatieven ondernomen om het belastingstelsel te vereenvoudigen. Uiteindelijk was de gerealiseerde complexiteitsreductie beperkt. Het blijkt lastig om tot een grote vereenvoudiging of herziening te komen. Soms gaat het doel van eenvoud niet goed samen met één van de andere doelen binnen het inkomensbeleid, zoals een evenwichtige inkomensverdeling en participatie tegen een aanvaardbaar budget. Ter illustratie: een meer generieke toeslag en juist minder maatwerk zal budgettaire effecten en/of inkomenseffecten als gevolg hebben.
Vereenvoudiging heeft dus altijd een «prijs» op een ander gebied. Dit blijkt bijvoorbeeld ook uit het onderzoek naar de marginale druk dat de Staatssecretaris van Financiën en ik recentelijk naar uw Kamer gestuurd hebben. Dit onderzoek laat zien dat de marginale druk voor sommige groepen met inkomens tussen minimumloon en modaal nog steeds hoog is. Deze hoge marginale druk hangt samen met regelingen voor inkomensondersteuning die zorgen voor een internationaal gezien hoog bestaansminimum. Om deze regelingen betaalbaar te houden zijn ze inkomensafhankelijk. Dat leidt tot marginale druk. Het onderzoek concludeert dat er geen makkelijke opties zijn om de marginale druk verder te verlagen. Er zal altijd een afweging gemaakt moeten worden tussen overheidsfinanciën, arbeidsparticipatie en inkomensondersteuning.
Dat betekent echter niet dat het kabinet zich bij het huidige ingewikkelde stelsel met soms nog een hoge marginale druk wenst neer te leggen. Er zijn deze kabinetsperiode meerdere maatregelen genomen om de marginale druk te verlagen door bijvoorbeeld de aanpassingen in de arbeidskorting, het kindgebonden budget en de huurtoeslag. Daarnaast loopt er momenteel een zogenoemd Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) naar de toeslagen. Dit IBO wordt uitgevoerd om te kijken waar verbeteringen in het stelsel van toeslagen mogelijk zijn. In het IBO worden ook varianten uitgewerkt die een vereenvoudiging van het stelsel beogen. Tot slot heeft de Staatssecretaris van Financiën aangekondigd om bouwstenen voor een beter belastingstelsel voor de komende kabinetsperiode voor te bereiden. Daarbij wordt ook gekeken naar mogelijkheden om het belastingstelsel (met inbegrip van toeslagen) te vereenvoudigen. Dit is een technisch-ambtelijk traject. Doel van dit traject is om beleidsopties en hervormingen in kaart te brengen zonder politiek oordeel over de wenselijkheid. Deze bouwstenen worden begin 2020 opgeleverd.
Wilt u het Centraal Planbureau (CPB) vragen om de berekeningen van de auteur te controleren, liefst met meer dan de 24 huishoudtypes die hij heeft gehanteerd?
Het staat politieke partijen vrij om voorstellen door het CPB te laten doorrekenen. De meeste partijen laten bijvoorbeeld hun verkiezingsprogramma doorrekenen door het CPB. Dit jaar hebben sommige partijen hun tegenbegroting door het CPB laten doorrekenen. Voordeel van deze doorrekeningen is dat het CPB de afruilen en effecten van beleid in beeld brengt, waardoor plannen goed met elkaar vergeleken kunnen worden. Forum voor Democratie kan zichzelf wenden tot het CPB met een doorrekenverzoek. Met het CPB kan dan gekeken worden op welke termijn een dergelijke doorrekening mogelijk is.
Wilt u, aangezien de auteur zich beperkt tot werknemers en uitkeringsontvangers, het CPB vragen nader te kijken naar de mogelijkheden om dit model ook toe te passen voor zelfstandigen en, met andere standaardtoelages, eveneens voor gepensioneerden en studenten?
Zie antwoord op vraag 3.
Het bericht ‘Slecht wegdek: A77 van Rijkevoort richting Duitsland tot dinsdagochtend afgesloten, ook daarna hinder’ |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Slecht wegdek: A77 van Rijkevoort richting Duitsland tot dinsdagochtend afgesloten, ook daarna hinder»?1
Ja.
Is het waar dat ook de afslag naar de N271 niet meer te gebruiken valt? Zo ja, waarom is dit het geval?
Dit was inderdaad tot 23 september het geval. Na het ontstaan van de defecte voegovergang op 7 september is de rijrichting richting Duitsland volledig voor het verkeer gesloten, en is er voor gekozen om op de rijbaan richting Nederland de rijstroken door middel van barriers te scheiden waarbij twee doorsteken in de middenberm werden aangebracht. Hiermee kon er één rijstrook richting Nederland en één rijstrook richting Duistland worden opengesteld. Er was op dat moment onvoldoende tijd om een derde doorsteek te realiseren waardoor de afrit Gennep naar de N271 nog niet opengesteld kon worden op 10 september. Gennep is vanaf dat moment alleen bereikbaar geweest via lokale omleidingen. In het weekend van 21 en 22 september is de derde extra doorsteek alsnog aangelegd waardoor vanaf 23 september 06.00 uur de afrit Gennep weer opengesteld was voor het verkeer. De reden dat dit nog 12 dagen heeft geduurd was dat hiervoor de rijrichting naar Duitsland opnieuw afgesloten diende te worden en het werk moest worden ingepland rekening houdend met andere werkzaamheden.
Wat is de reden van de afsluiting van dit wegvak? Is het alleen het gat in de weg bij de brug of speelt er meer?
De reden voor de afsluiting van de rijbaan richting Duitsland was een defecte voegovergang. Deze defecte voegovergang kan een onveilige situatie voor weggebruikers opleveren. Hierdoor was het noodzakelijk de rijbaan volledig aan het verkeer te onttrekken. Uit nader onderzoek is gebleken dat de schade ook aanwezig is bij de overige voegen van de betreffende brug (5 stuks in elke rijrichting). De oorzaak van de schade aan de voegen zit in de constructie onder de voegen. Deze constructie is over een langere periode minder geworden, zonder dat dit waarneembaar was, en is daardoor defect geraakt. Deze problemen hebben overigens geen invloed op de constructieve veiligheid van de brug.
Hoe lang gaan de herstel- en andere werkzaamheden duren?
In de periode tot eind november zal de rijrichting richting Duitsland worden hersteld. Deze tijd is nodig om de zogenaamde uitkragingen waarop de voegovergangen worden bevestigd te herstellen. Na herstel hiervan zullen er vervolgens nieuwe voegovergangen worden aangebracht. Hierna zal het verkeer op het herstelde wegvak gaan rijden, waarna de rijrichting richting Nederland verder geïnspecteerd wordt. De totale duur van de werkzaamheden is afhankelijk van de uitkomst van deze inspectie. Op basis van de huidige voorlopige planning vindt afronding van de werkzaamheden plaats rond februari 2020.
Wat zijn de gevolgen voor logistieke bedrijven en bewoners en hoe ver moeten zij omrijden?
Na afsluiting van de rijrichting zijn lokale omleidingen ingesteld die aanvankelijk leidden tot een extra reistijd tussen de 5 en 10 minuten voor de lokale bevolking. De eerste twee dagen stonden de lokale omleidingen nog niet optimaal aangegeven, waardoor een aantal weggebruikers een langere route over Duitsland heeft moeten gebruiken. Met ingang van 23 september 06.00 uur is in de rijrichting naar Duitsland de afrit Gennep weer geopend. Hiermee is de situatie voor de bewoners flink verbeterd en is de extra reistijd terug gebracht tot minder dan 5 minuten.
Is de afsluiting van een korter wegvak mogelijk? Is dat overwogen? Wat was de daarvan de uitkomst?
De afsluiting van een korter wegvak was technisch niet mogelijk. Met ingang van 23 september is de situatie bovendien dermate aangepast dat de afrit Gennep weer opengesteld kan worden voor het verkeer. Hierdoor is er nog maar zeer beperkte hinder.
Welke effecten heeft de afsluiting voor ambulance- en hulpdiensten? Worden hiermee aanrijtijden negatief beïnvloed?
Voor de hulpdiensten waren er minimale gevolgen. Zij konden vanaf 7 september, toen de rijrichting richting Duitsland afgesloten was, gebruik maken van het afgesloten wegvak. Ter plekke van de defecte voegovergang moest er met een lage snelheid van 40 á 50 km/h gereden worden. Met ingang van 23 september is deze situatie niet meer van toepassing, omdat ook de hulpdiensten dan weer via de reguliere weg de afrit kunnen gebruiken.
Het bericht ‘Toetsingscommissies euthanasie gaan meer naar de context kijken’ |
|
Ockje Tellegen (VVD), Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Toetsingscommissies euthanasie gaan meer naar de context kijken»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Wat vindt u van de suggestie van de heer Kohnstamm om, wanneer er nieuwe rechtsvragen spelen, vragen rondom de euthanasiewet rechtstreeks aan de Hoge Raad voor te leggen?
Een van de aanbevelingen uit de evaluatie van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (hierna: Wtl) uit 2017 behelst het nader onderzoek doen naar de mogelijkheid om tegen oordelen van de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie (hierna: RTE) cassatie in het belang der wet bij de Hoge Raad mogelijk te maken.
De mogelijkheid om tegen oordelen van de RTE cassatie in het belang der wet in te stellen zou vragen om een wetswijziging, namelijk aanpassing van artikel 78 van de Wet op de rechterlijke organisatie. In dit artikel is geregeld dat door de procureur-generaal bij de Hoge Raad cassatie in het belang der wet kan worden ingesteld tegen (kort gezegd) handelingen en uitspraken van rechterlijke colleges alsmede tegen uitspraken van de Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming.
In het voorstel van de heer Kohnstamm zou het niet meer nodig zijn om een handeling of uitspraak van een rechterlijk college af te wachten, maar zou de RTE rechtstreeks de procureur-generaal bij de Hoge Raad kunnen verzoeken om ten aanzien van een onderliggende rechtsvraag cassatie in het belang der wet in te stellen bij de Hoge Raad.
Aan uw Kamer is toegezegd dat dit voorstel wordt onderzocht.2 Dit onderzoek bevindt zich op dit moment in aan afrondende fase en ik zal uw Kamer dit najaar hierover inhoudelijk informeren.
Bent u het er mee eens dat er gekeken moet worden naar manieren om artsen beter te beschermen tegen een voor hen en hun omgeving belastend strafproces indien dat als primair doel heeft om meer helderheid over de reikwijdte en interpretatie van de euthanasiewetgeving te verkrijgen? Is er een manier waarop het tuchtrecht hier uitkomst biedt?
Ja, deze mogelijkheid laat ik momenteel onderzoeken. Ik verwijs daarbij naar mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de heer Kohnstamm en andere experts over het genoemde alternatief en eventueel onderzoek te doen naar deze en andere alternatieven om ervoor te zorgen dat artsen beter beschermd worden tegen zware en langdurige strafprocessen en de samenleving op eenvoudiger wijze antwoorden te bieden over rechtsvragen die leven over de juiste interpretatie van de euthanasiewetgeving?
De gesprekken met de heer Kohnstamm en een aantal andere betrokken partijen in het kader van het in het antwoord op vraag 2 genoemde onderzoek, hebben reeds plaatsgevonden.
Hulp aan veteranen die lijden aan PTSS |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw concrete uitwerking van uw aankondiging dat u blijft werken aan «verbetering van het systeem» van een uitgebreid zorgstelsel voor veteranen?1
Voor de uitvoering van de bijzondere zorgplicht voor veteranen bestaat een systeem waarbinnen het Veteranenloket onderdeel uitmaakt van het Veteraneninstituut. Dit loket is de toegang tot het Landelijk Zorgsysteem voor Veteranen (LZV). De zogenaamde nuldelijnsondersteuning biedt een eerste laagdrempelig aanspreekpunt voor alle vormen van veteranenproblematiek. Daarnaast kent Defensie voor de materiele zorg een uitgebreid voorzieningenstelsel dat een uitgebreid financieel vangnet biedt. Dit is een goed systeem, maar verbetering heeft steeds de aandacht als ook aanpassing aan veranderende omstandigheden. Zo is het project besturingsmodel (governance) gestart om meerdere grote Veteranenorganisaties onder te brengen in één organisatie, waarmee zowel de doelgerichtheid als de doelmatigheid is gediend. Verder streef ik naar een voorzieningenstelsel dat bijdraagt aan een goed herstel en maatschappelijke re-integratie en participatie van de veteraan. Doorlopend vindt onderzoek plaats naar de effectiviteit van behandelmethodes voor veteranen met psychische klachten. Tot slot voorziet de Raad voor civiel-militaire Zorg en Onderzoek (RZO) mij van advies om de veteranenzorg te verbeteren. Ook de Veteranenombudsman en de Inspecteur-Generaal Krijgsmacht voeren hun toezichttaken uit en adviseren vanuit die rol.
Ziet u aanleiding in de ervaringen van Thuisbasis Veteranen in Eelde om onmiddellijk met aanvullende maatregelen in het PTTS-veteranenbeleid over te gaan?2 Zo ja, welke maatregelen zullen dat zijn? Zo nee, waarom niet?
De ervaringen zoals in het artikel beschreven laten mij niet koud. Toch zie ik geen aanleiding om zaken aan te passen. Zoals u weet, is beschermd (of begeleid) wonen een verantwoordelijkheid voor de gemeente. Dit is geregeld via de Wet Maatschappelijke Ondersteuning en wordt gefinancierd met een persoonsgebonden budget. Defensie heeft daarbij geen rol. Waar het gaat om de bijzondere zorgplicht voor veteranen, biedt Defensie via het LZV professionele zorgtrajecten met inzet van moderne, innovatieve en op wetenschappelijk onderzoek gebaseerde middelen. Ook daar zijn aanvullende maatregelen niet nodig. Bovendien wordt er doorlopend gewerkt aan verbeteringen en aanpassingen. Met mijn brief aan uw Kamer van 6 september (Kamerstuk 30 139 X, nr. 222) ben ik ingegaan op de problematiek van zorgmijding en de aanpassing van het PTSS-protocol. In aanvulling daarop kan ik melden dat het Veteraneninstituut gestart is met het opsporen van zorgmijders, om hen te stimuleren om deel te nemen aan een zorgtraject. Dit in opvolging van een van de aanbevelingen uit het rapport «Veteraan, hoe gaat het met u» waarin werd aanbevolen om zorg aan te bieden op een meer pro-actieve manier.
Hebt u contact met de leiding van Thuisbasis Veteranen in Eelde over haar conclusie van de benodigde hoeveelheid plaatsen zoals in Thuisbasis Veteranen? Zo ja, wat is hun analyse van de situatie? Zo nee, waarom is door u nooit navraag gedaan in dit werkveld?
Tussen de organisatie die de immateriële zorg voor veteranen in opdracht van Defensie uitvoert, het LZV, en Thuisbasis Veteranen, is functioneel contact op reguliere basis. Tussen beide organisaties zitten grote verschillen onder meer qua inrichting en praktijk. De Thuisbasis Veteranen is onderdeel van de Zorggroep Perspectief BV. Deze civiele zorgverlener verleent onder meer 24 uurs zorg, beschermd wonen, ambulante zorg en dagbesteding. Dit vindt plaats op diverse zorglocaties waaronder de Thuisbasis Veteranen in Eelde. Zorggroep Perspectief BV is verantwoordelijk voor de zorg en voert daarvoor haar eigen beleid, zoals het bij elkaar laten wonen van veteranen en de omgang met alcohol en drugs. Het maakt geen deel uit van het LZV van Defensie. Het LZV kiest voor een andere aanpak en richt zich op levensloop gebonden zorg, waarin het accent ligt op behandelen waar mogelijk en het bieden van (maatschappelijke) ondersteuning als er sprake is van chronische problemen of als volledig herstel niet mogelijk blijkt. Veteranen die kampen met complexe en vaak meervoudige psychische problemen krijgen via het LZV een stabiliserend programma waar zij 24 uur per dag aan deelnemen. Dit programma heet de Veteranen Intensieve Behandel Unit (VIBU). Veteranen zijn overigens vrij in hun keuze voor een zorgaanbieder.
Kunt u aangeven wat de beleidsmatige opvolging is geweest op het bezoek van de staf van de Inspecteur van de Krijgsmacht bij de opening van Thuisbasis Veteranen op 11 oktober 2018?3 Indien er geen beleid is ontwikkeld, waarom niet?
Op 11 oktober 2018 heeft de Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht inderdaad de opening van de Thuisbasis Veteranen bezocht. Zijn bezoek vond plaats in het kader van erkenning en waardering van de veteranen. Het bezoek was voor hem geen aanleiding om beleidswijzigingen te adviseren.
Bent u bereid Thuisbasis Veteranen in Eelde te voorzien van de benodigde middelen om hun werk naar behoren te kunnen doen? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet?
De Thuisbasis is onderdeel van de civiele zorginstelling Perspectief en is geen onderdeel van de Defensieorganisatie of het LZV. Wel kunnen veteranen die op de Thuisbasis verblijven en uitzend-gerelateerde psychische klachten hebben, gebruik maken van de voorzieningen en verstrekkingen die Defensie levert op grond van haar bijzondere zorgplicht. Zij kunnen te allen tijde zorg krijgen van het LZV, ondersteund vanuit het Veteranenloket en met de materiele voorzieningen vanuit het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP).
Deelt u de conclusie van jurist Van de Nadort dat er tientallen veteranen buiten het systeem, ook letterlijk, rondzwerven en een instelling als Thuisbasis Veteranen noodzakelijk is om deze mensen terug te begeleiden naar het opvangstelsel van Defensie? Zo nee, waarom niet?4
Defensie noch anderen hebben zicht op de aantallen veteranen die zorg mijden dan wel rondzwerven. Ook een instelling als de Thuisbasis Veteranen biedt geen oplossing voor de specifieke problematiek van zorgmijding. Wel biedt de Thuisbasis Veteranen mogelijk een oplossing voor mensen die vanwege hun complexe psychische problematiek niet thuis willen zijn. Defensie kiest ervoor om via allerlei kanalen zorgmijders te vinden en deze waar mogelijk een passende behandeling aan te bieden. Dat gebeurt via het LZV en op een zo laagdrempelig mogelijke manier. De veteraan is dat in mijn ogen meer dan waard.
Hoe gaat u de zorgplicht voor deze groep veteranen uitvoeren zoals u volgens de Veteranenwet verplicht bent te doen?5
Zie antwoord vraag 6.
De te lange betaaltermijnen van grote bedrijven aan kleine ondernemers |
|
Thierry Aartsen (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met van het onderzoek van Graydon Nederland, in opdracht van MKB-Nederland, waaruit blijkt dat de betalingstermijnen van grote bedrijven aan midden- en kleinbedrijven (mkb’ers) juist weer oplopen?1
Ja.
Wat is uw reactie op het onderzoek waaruit onder andere blijkt dat de betalingstermijnen zijn opgelopen naar 41,4 dagen?
Dit voorjaar heb ik in uw Kamer gezegd dat de betaaltermijnen aan het mkb moeten verbeteren en dat ik de wet zal aanscherpen als blijkt dat grote bedrijven de huidige maximale termijn van zestig dagen in toenemende mate als norm hanteren. De cijfers van Graydon tot en met juni van dit jaar laten de gewenste verbetering niet zien.
Deelt u de mening dat kleine bedrijven geen bank hoeven te spelen voor grote bedrijven en dat grote bedrijven gewoon netjes hun facturen op tijd dienen te betalen? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze mening deel ik.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat juist in economische goede tijden grote bedrijven hun facturen te laat betalen aan mkb’ers? Zo nee, waarom niet?
Een goed draaiende economie geeft minder aanleiding tot lange betaaltermijnen dan een moeizaam draaiende economie. Daarom vind ik het inderdaad zorgelijk dat de betaaltermijnen in het actuele economische klimaat niet de gewenste ontwikkeling laten zien.
Wanneer ontvangt de Kamer de voor de zomer toegezegde evaluatie van de Wet Betalingstermijnen grote bedrijven 2017?
Bij de beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid Wörsdörfer in mei heb ik aangegeven dat de cijfers over de gerealiseerde betaaltermijnen tussen ondernemingen tot en met medio 2019 beslissend zullen zijn voor een aanscherping van de regeling. Die cijfers zijn in september beschikbaar gekomen en laten niet de gewenste verbetering zien. Verder had ik uw Kamer naar aanleiding van het AO Bedrijfslevenbeleid in april al toegezegd dat ik die aanscherping niet los kan zien van de evaluatie van de Wet betaaltermijnen grote bedrijven, omdat deze evaluatie informatie kan opleveren waarmee rekening gehouden moet worden.
Wanneer ontvangt de Kamer de wetswijziging, zoals gevraagd in de aangenomen motie-Wörsdörfer/Amhaouch (Kamerstuk 32 637, nr. 363) om de betalingstermijnen van grote bedrijven aan mkb’ers terug te brengen van 60 naar 30 dagen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om deze wetswijziging nog voor de begrotingsbehandeling van het Ministerie van EZK naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat juist de handhaving van de Wet Betalingstermijnen een probleem is omdat kleine ondernemers het niet gaan opnemen tegen de legers van advocaten van grote bedrijven of bang zijn op een zwarte lijst te belanden? Zo nee, waarom niet? Hoe kijkt u aan tegen de handhaving van wetgeving rondom de betalingstermijnen van grote bedrijven aan kleine bedrijven?
De handhaving van wetgeving, de mate waarin van partijen mag worden verwacht dat zij daarin zelf een rol spelen en de eventuele knelpunten die zich daarbij in de praktijk voordoen, zijn onderwerp van de evaluatie die ik laat uitvoeren.
Bent u bereid om de mogelijkheid te onderzoeken om grote bedrijven die hun facturen te laat betalen aan mkb’ers te beboeten of te berispen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan de Kamer dit onderzoek ontvangen?
De evaluatie van de Wet betalingstermijnen grote bedrijven is nog in uitvoering. Ik verwacht uw Kamer rond de jaarwisseling te kunnen informeren over de uitkomsten hiervan.
Kent u het bericht «L’UE refuse d’abandonner sa souveraineté sur les émissions de CO2 de l’aviation»?1
Ja, dat bericht ken ik.
Steunt Nederland de positie die in het artikel wordt geschetst dat de EU haar soevereiniteit aangaande CO2-maatregelen voor de luchtvaart wil behouden?
Nederland steunt deze lijn.
Wat is de Nederlandse inzet voor de International Civil Aviation Organization-vergadering (ICAO) met betrekking tot resolutie A39–3?
De inzet van Nederland is verwoord in de instructie voor de Assembly die u per separaat schrijven is toegestuurd. Voorop staat dat Nederland samen met de andere Europese lidstaten het belang van CORSIA wil bevestigen en de steun daarvoor wil vergroten. Tegelijkertijd zal Nederland een voorbehoud maken tegen teksten in de uiteindelijke resolutie, wanneer die politiek gezien een beperking zouden kunnen betekenen van de vrijheid om in Europa de maatregelen te nemen die nodig zijn om de klimaatdoelstellingen, die in het Parijs akkoord zijn verwoord, te behalen. Daarnaast wil Nederland de basis leggen voor een ambitieus lange termijn doel voor de CO2-reductie voor de internationale luchtvaart.
Klopt het dat er een tekstvoorstel ter tafel ligt dat voor ICAO-leden bepaalt dat het Carbon Offsetting and Reduction Scheme for International Aviation (CORSIA) het énige systeem is dat gebruikt mag worden om CO2-uitstoot van de luchtvaart te reduceren?
Er ligt inderdaad een tekst voor die aangeeft, dat CORSIA als het enige mondiale systeem moet worden beschouwd voor de internationale luchtvaart. Daarbij wordt benadrukt dat voorkomen zou moeten worden dat er een lappendeken van systemen ontstaat met alle administratieve lasten die daar bij horen.
Deelt u de mening dat als de huidige tekst van de resolutie wordt aangenomen zonder dat de EU een voorbehoud plaatst, het er toe zou kunnen leiden dat het EU Emissions Trading System (EU ETS) niet meer voor Europese vluchten gebruikt kan worden?
Een resolutie is niet juridisch bindend, maar indien de tekst ongewijzigd blijft, dan zal Nederland in overleg met de andere Europese lidstaten en de Europese Commissie op politieke gronden besluiten om een voorbehoud tegen de resolutie te maken.
Kan de tekst ook implicaties hebben voor de Europese en Nederlandse beleidsvrijheid rondom andere (toekomstige) CO2-maatregelen, zoals het instellen van een kerosine op accijns?
De voorgestelde resolutietekst verwijst naar op marktwerking gebaseerde systemen. Een kerosine accijns is een fiscale maatregel en valt als zodanig niet onder de noemer «op marktwerking gebaseerde systemen».
Bent u voornemens het voorstel van de Europese Commissie waar Les Echos naar verwijst te volgen en een voorbehoud op de resolutie te plaatsen indien de huidige tekst rondom CORSIA als enig marktsysteem in stand blijft, zodat er geen twijfel bestaat dat de EU de beleidsvrijheid houdt om eigen maatregelen te treffen om de CO2-reductie van de luchtvaart aan te pakken?
Zie het antwoord op vraag 5.
Kunt u deze vragen beantwoorden voordat de ICAO-vergadering op 24 september begint?
Ja.
Het bericht ‘Oud-studenten op Curaçao in financiële problemen door DUO’ |
|
Harry van der Molen (CDA), Chris van Dam (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Oud-studenten op Curaçao in financiële problemen door DUO»?1
Ja.
Klopt het dat tenminste honderd oud-studenten op Curaçao door jarenlange moeizame communicatie met Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) in de financiële problemen zijn gekomen?
DUO heeft het Ministerie van Onderwijs, Wetenschap, Cultuur en Sport (OWCS) gevraagd naar concrete zaken waarin iets zou zijn misgegaan, maar deze nog niet ontvangen. DUO herkent dit beeld niet, maar zal de concrete casussen nauwkeurig bestuderen om te bezien of hier verbetermogelijkheden zijn.
Hoe beoordeelt u de stelling van de Curaçaose Minister van Onderwijs, dat er sprake is van een «niet integere lijn» tussen DUO en de lokale deurwaarder?
Ik heb voor die stelling geen onderbouwing gezien en vind die kwalificatie dan ook niet terecht. De inschakeling van de deurwaarder is het sluitstuk van de inning van studieschulden. In het betalingsverkeer is dat gebruikelijk en van de overheid mag verwacht worden dat zij zich inspant om de schulden die oud-studenten aan de maatschappij hebben te innen conform de wettelijke voorschriften. DUO zet pas een deurwaarder in, als alle herinneringen en aanmaningen niet tot betaling of tot contact over een mogelijke betalingsregeling hebben geleid.
DUO heeft afspraken gemaakt met deurwaarders over de manier waarop schulden en achterstallige betalingen worden geïnd. Als blijkt dat de deurwaarder zich niet aan de gemaakte afspraken houdt, zal zeker worden opgetreden. DUO is in afwachting van concrete zaken om de signalen over de incassopraktijken te onderzoeken.
Bent u bereid een diepgaand onderzoek in te stellen, zoals de Curaçaose Minister van Onderwijs vraagt? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
DUO is momenteel in afwachting van concrete zaken om de signalen over de incassopraktijken te onderzoeken. Op basis hiervan zal ik bepalen of een nader onderzoek noodzakelijk is.
Op welke wijze houdt DUO in de berekening van de maandlasten rekening met de lokale omstandigheden op Curaçao, zoals de hoogte van het minimumloon en het belastingsysteem?
De voorwaarden waaronder oud-studenten hun studieschuld moeten terugbetalen zijn opgenomen in de Wet studiefinanciering 2000 en zijn voor alle oud-studenten hetzelfde. Pas als een oud-student over voldoende inkomen beschikt, hoeft de studieschuld te worden terugbetaald. Dat gebeurt bij oud-studenten die in Europees Nederland wonen automatisch, omdat DUO door automatische koppeling met de gegevens van de Nederlandse Belastingdienst kan beschikken over de inkomensgegevens van deze oud-studenten. De oud-studenten op Curaçao kunnen – net als alle andere oud-studenten die buiten Europees Nederland wonen – een draagkrachtmeting aanvragen. Bij het bepalen van de draagkracht van een oud-student is het inkomen van de oud-student zelf van belang en dat van een eventuele partner. DUO vraagt de inkomens van Curaçaose oud-studenten die eerder draagkracht hebben aangevraagd periodiek op bij de Belastingdienst van Curaçao om proactief de draagkracht te continueren. Indien de Belastingdienst van Curaçao deze informatie (nog) niet kan verstrekken, wordt de debiteur gevraagd zelf inkomensgegevens te verstrekken, om op die manier de draagkracht vast te stellen.
Bij een inkomen onder het Nederlandse minimumloon, hoeft een oud-student niets terug te betalen. Het Nederlandse minimumloon ligt hoger dan het minimumloon op Curaçao, dus als oud-studenten inkomsten hebben onder het op Curaçao gehanteerde minimumloon hoeven zij niets terug te betalen. Uitgaan van het (hogere) Nederlandse minimumloon is dit dus in het voordeel van oud-studenten op Curaçao.
DUO roept oud-studenten op om de aanvraag te doen om naar draagkracht terug te mogen betalen. Alleen dan kan rekening gehouden worden met het daadwerkelijke inkomen van de oud-student. Ook bij oud-studenten met betalingsachterstanden die DUO verzoeken om een betalingsregeling, wordt rekening gehouden met de omstandigheden van de oud-student. In individuele gevallen kan rekening worden gehouden met bijzondere omstandigheden.
Doet de gesignaleerde problematiek zich ook voor op Aruba en Sint Maarten en in Caribisch Nederland?
DUO is nog in afwachting van de concrete zaken waaruit de gesignaleerde problematiek blijkt. Als op basis van die informatie vervolgens onregelmatigheden worden geconstateerd, dan zal dit uiteraard worden meegenomen bij de aanpak van de inning van studieschulden op de andere eilanden.
Bent u bereid in overleg te treden met DUO en met de Curaçaose Minister van Onderwijs, Marilyn Alcalá-Wallé, om een oplossing te vinden voor de studieschuldenproblematiek van oud-studenten op Curaçao?
Ja, op 11 en 12 november spreek ik tijdens het vierlandenoverleg onder andere met de Curaçaose Minister over deze problematiek. Ook zullen medewerkers van DUO dit najaar en in het voor- en najaar van 2020 voor een aaneengesloten periode aanwezig zijn op Curaçao om samen met debiteuren met betalingsproblemen naar een oplossing voor hun probleem te zoeken.
Jonge kinderen die worden blootgesteld aan gewelddadige beelden in gamehallen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van consumentenprogramma Kassa van 14 september 2019, waaruit blijkt dat jonge kinderen gewelddadige games kunnen spelen in gamehallen omdat hier geen toezicht op plaatsvindt?1
Ja.
Deelt u de mening dat het niet wenselijk is dat kinderen van bijvoorbeeld negen jaar aan schiet- en horrorspellen worden blootgesteld?
Uit wetenschappelijk onderzoek is bekend dat de confrontatie van jongeren met gewelddadig beeldmateriaal kan bijdragen aan de ontwikkeling van agressief gedrag. De meest gangbare theorie om dit te verklaren is die van het sociale leren, volgens welke kinderen gedrag aanleren en navolgen op basis van hetgeen ze anderen zien doen. Om de jeugd tegen voor hen mogelijk schadelijk beeldmateriaal te beschermen zijn in nationale en internationale wet- en regelgeving restricties gesteld aan de confrontatie van jongeren met dergelijk beeldmateriaal.
Kunt u toelichten waarom gamehallen zich niet aan regels houden waar bijvoorbeeld winkeliers en bioscopen zich wel aan houden? Zijn gamehallen niet verplicht dezelfde systematiek van leeftijdsclassificatie en toezicht te hanteren?
De bescherming van jongeren tegen voor hen mogelijk schadelijk beeldmateriaal is sinds de afschaffing van de Wet op de filmvertoningen geënt op co-regulering. Drie partijen hebben daarbij een rol. Ouders zijn primair verantwoordelijk voor hetgeen hun kinderen aan beeldmateriaal te zien krijgen. Daarnaast hebben de verstrekkers, vertoners en verhuurders van audiovisueel beeldmateriaal een verantwoordelijkheid om de jongeren te beschermen tegen voor hen schadelijk beeldmateriaal. Zij worden daarbij ondersteund door een systeem van inhoudspictogrammen en leeftijdsclassificaties dat ontwikkeld is door het Nederlands Instituut voor de Classificatie van Audiovisuele Media (Nicam) voor zowel films (Kijkwijzer) als games (PEGI). Beide systemen hebben echter geen wettelijke grondslag. Organisaties die zich bij het Nicam aangesloten hebben, verplichten zich wel op basis van de reglementen om de leeftijdsclassificaties in acht te nemen. De overheid ten slotte houdt via de Mediawet en artikel 240a van het Wetboek van strafrecht en met inachtneming van artikel 7 van de Grondwet de mogelijkheid regels te stellen en achteraf in te grijpen.
Kunt u opheldering bieden hoe wetsartikel 240a van het Wetboek van Strafrecht zich verhoudt tot deze casus?
Gamehallen zijn strafbaar als ze een afbeelding, voorwerp of een gegevensdrager, bevattende een afbeelding waarvan de vertoning schadelijk te achten is voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar, verstrekken, aanbieden of vertonen aan een minderjarige van wie men weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat deze jonger is dan zestien jaar.
Wat is er nodig om het Agentschap Telecom haar toezichthoudende taak uit te laten voeren in de gamehalbranche?
Sinds 2010 voeren buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s), aanvankelijk in dienst van Verispect en thans van Agentschap Telecom, in opdracht van het Ministerie van Justitie en Veiligheid controles uit op de naleving van artikel 240aSr. De bedrijven die door de boa’s gecontroleerd worden, zijn geselecteerd op basis van risicotaxatie. Gamehallen kunnen zonder bijzondere maatregelen toegevoegd worden aan de selectie van de jaarlijks te controleren bedrijven. Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 6.
Welke vervolgstappen bent u van plan te nemen om te verzekeren dat ook gamehallen de wet naleven en hierop gecontroleerd worden?
Inmiddels heeft Agentschap Telecom een eerste inventarisatie gemaakt van het aantal gamehallen in Nederland. Op basis van een steekproef van negen bezochte bedrijven heeft het onderzocht welke games er gespeeld kunnen worden, welk toelatingsbeleid gehanteerd wordt, in hoeverre men bekend is met de wettelijke bepalingen en deze ook daadwerkelijk naleeft. Uit deze eerste waarnemingen leid ik af dat er een variëteit aan meer of minder schadelijke games voorhanden is, dat er hooguit in beperkte mate gewaarschuwd wordt voor mogelijk schadelijk beeldmateriaal via het plaatsen van PEGI-pictogrammen en dat gamehallen gebrekkig invulling geven aan de wettelijke verplichting om jongeren te beschermen tegen voor hen mogelijk schadelijk beeldmateriaal.
Deze bevindingen zijn voor mij aanleiding tot het nemen van drie vervolgstappen. Ten eerste zal mijn ministerie in overleg treden met de branche om haar te doordringen van de noodzaak zich aan de wettelijke bepalingen te houden. Ten tweede zal ik via het Nicam bij de branche inzetten op bewustwording van het belang van bescherming van jongeren tegen schadelijk beeldmateriaal. Ten slotte zal ik Agentschap Telecom ondersteunen in het inrichten van controles op naleving van artikel 240Sr bij de gamehallen op basis van een aangepaste risicoanalyse. Ook het door Agentschap Telecom aangekondigde verscherpte toezicht ondersteun ik.
De vermogenstoets voor kwijtschelding van lokale belastingen |
|
Jasper van Dijk (SP), Ronald van Raak (SP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Hoe hoog zijn op dit moment de vermogensnormen om nog voor kwijtschelding van gemeentelijke belastingen in aanmerking te komen?1
De vermogensnormen voor kwijtschelding van de lokale belastingen zijn gelijk aan de normen welke gelden voor de kwijtschelding van rijksbelastingen. De vrijstelling voor financiële middelen (zoals banktegoeden) is afhankelijk van de gezinssituatie, de leeftijd en de inkomenssituatie van betrokkene. Ter indicatie kan wel het volgende dienen.
De Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen publiceren periodiek gestandaardiseerde normbedragen voor geautomatiseerde kwijtscheldingstoetsen2. Als norm voor aanwezige banktegoeden gaan zij hierbij uit van bedragen die uiteenlopen van € 1.500 voor een alleenstaande en € 2.000 voor gehuwde/samenwonende tot € 6.640 als de gehuwde/samenwonende en diens partner beiden voor 1935 zijn geboren.
Waar komt het verschil vandaan tussen de informatie aan de Tweede Kamer en de bedragen in het rapport Knellende schuldenwetgeving?
Vanwege de complexiteit van de betreffende vermogensnormen (financiële middelen) en de afhankelijkheid van persoonlijke omstandigheden is in mijn brief aan de Tweede Kamer van 5 juni 2018 gerekend met het bedrag van € 2.269 dat belastingplichtigen die voor 1935 geboren zijn bij de vermogensnorm mogen optellen. Het genoemde bedrag is echter een aanvulling op de vermogensnorm en niet de hele norm, zoals de brief per abuis suggereert.
Dat dit niet zo stellig in mijn brief had moeten staan, doet overigens niet af aan de boodschap van de brief dat harmonisering van de vermogensnormen voor kwijtschelding en bijstand de armoedeval vergroot. Dat in de praktijk voor de meeste belastingplichtigen de vermogensnormen nog lager zijn, maakt de groep voor wie de armoedeval toeneemt bij harmonisering alleen maar groter.
Bent u inmiddels overtuigd dat de gemeenten meer middelen nodig hebben om schuldenproblematiek tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?2 3
Als met meer middelen wordt gedoeld op het verhogen van de vermogensnormen voor kwijtschelding dan ben ik niet overtuigd.
Ten aanzien van dit onderwerp schreef ik in mijn brief aan de Tweede Kamer van 5 juni 2018 dat dit kabinet staat voor de maximale arbeidsdeelname en minimale uitkeringsafhankelijkheid, waardoor optimale ontplooiingsmogelijkheden voor ieder individu ontstaan. Het kabinet streeft dan ook naar het verminderen van de armoedeval, zodat werken lonend is voor alle huishoudens. Echter, indien de kwijtscheldingsnorm zou worden opgehoogd om dichter of gelijk aan de bijstandsnorm te staan, zou dit de armoedeval vergroten. Immers indien een uitkeringsgerechtigde werk vindt, is de kwijtschelding veelal niet meer van toepassing. Door het verdwijnen van deze vorm van inkomensondersteuning loont werken minder. Voor nadere toelichting op dit punt verwijs ik naar voornoemde brief van 5 juni 2018 en de brief welke per heden aan de Tweede Kamer is verzonden als reactie op de motie Van der Molen en Van der Graaf5.
Wat is uw reactie op de argumentatie van de G4 dat een armoedeval los staat van de vermogenstoets, omdat mensen, als ze een baan vinden, al vanwege de inkomenstoets niet meer in aanmerking zouden komen voor kwijtschelding?
Het maakt voor de armoedeval niet uit of belastingplichtigen niet meer in aanmerking komen voor kwijtschelding vanwege de inkomenstoets of de vermogenstoets. Op het moment dat iemand een betaalde baan vindt, vervalt vrijwel steeds het recht op kwijtschelding van lokale belastingen. Het verliezen van dit recht draagt bij aan het ontstaan van de armoedeval. Een hogere vermogensnorm betekent dat meer mensen dit recht op kwijtschelding verliezen op het moment dat zij weer gaan werken. Het kan daarom niet gezegd worden dat de armoedeval los staat van de vermogenstoets.
Bent u bereid de vermogensnorm uit te breiden, juist om te voorkomen dat mensen hun buffer kwijtraken en zo nog verder in de problemen komen?
Zie antwoord vraag 3.
Het slechter presteren van kinderen als gevolg van het lerarentekort |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitslag van de enquête enquete van CNV Onderwijs en het Algemeen Dagblad?1
Ja.
Wat is uw reactie op het gegeven dat een kleine drieduizend leraren, schooldirecteuren en onderwijsondersteuners aangeven dat kinderen als direct gevolg van het lerarentekort kampen met een kleinere woordenschat, lagere cito-scores en afstevenen op lagere schooladviezen?
Ik begrijp de zorgen dat de kwaliteit van het onderwijs op peil moet blijven. De inspectie houdt daar toezicht op. De inspectie heeft echter geen onderzoeksgegevens die een direct verband tussen het lerarentekort en woordenschat, cito-scores en schooladviezen bevestigen.
Ziet u een verband tussen het lerarentekort en prestaties van kinderen tot en met het schooladvies aan toe? Zo ja, vindt u dat u er voldoende aan heeft gedaan om deze effecten van het lerarentekort tegen te gaan?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de opvatting dat een loonsverhoging in het primair onderwijs bijdraagt aan het tegengaan van het lerarentekort?
Zoals ik ook tijdens het AO leraren van 9 oktober jl. heb gezegd, kan het verhogen van de salarissen het beroep aantrekkelijker maken. Daarom heeft dit kabinet ook in de salarissen van leraren in het primair onderwijs geïnvesteerd. Die zijn gemiddeld 9,5 procent gestegen. Ook voor 2019 is nog 285 miljoen beschikbaar als loonruimte in het po.
Er is echter niet één oplossing voor het lerarentekort. Daarom worden er verschillende maatregelen genomen, landelijk en in de regio’s. Een recent voorbeeld is de extra investering van € 460 miljoen in het funderend onderwijs waarover ik vorige week afspraken heb gemaakt met onderwijspartijen. Hiervan wordt een deel meegenomen in de gesprekken tussen de sociale partners over de arbeidsvoorwaarden in de lopende cao onderhandelingen. Daarnaast worden de middelen ingezet voor de verlaging van de werkdruk, zijinstromers en het opleiden en professionaliseren van leraren.
Erkent u dat het lerarentekort niet elke school en daarmee ieder kind even hard treft, en dat de huidige situatie daardoor de kansenongelijkheid vergroot?
De omvang van het lerarentekort verschilt per regio en school. Ik vind het onwenselijk als dit bijdraagt aan de kansengelijkheid voor kinderen en zet daarom ook alles op alles om het lerarentekort aan te pakken. Besturen kunnen de subsidie voor de regionale aanpak indien nodig inzetten voor maatregelen die kansengelijkheid bevorderen.
Deelt u de mening dat ieder kind zeker moet zijn van een goede leraar voor de klas?
Ja, die mening deel ik.
Kunt u de stand van zaken geven van de aangenomen motie, waarin de Kamer u verzoekt het lerarentekort inzichtelijk te maken?2 Deelt u de opvatting dat de uitkomsten van deze enquete een extra reden zijn om grip te krijgen op waar het lerarentekort leidt tot (nood)maatregelen, zoals bovengemiddeld vaak wisselende gezichten voor de klas, en te weten welke kinderen dit aangaat?
Zoals ik ook tijdens het AO leraren van 9 oktober jl. heb gezegd, stuur ik uw Kamer in december een brief over het lerarenbeleid waarin ik ook inga op de motie over het registreren van het lerarentekort.
Hoe duidt u de stelling door ondervraagden dat het kennisniveau van leraren achteruit gaat? Heeft u hierover ook gegevens en zo ja bent u bereid deze te delen met de Kamer? Zo nee, bent u bereid hier op korte termijn onderzoek naar te doen?
Het kennisniveau van leraren is belangrijk voor de kwaliteit van het onderwijs. De opleidingen tot leraar worden geaccrediteerd door de NVAO en bieden voldoende waarborgen om ervoor te zorgen dat leraren de benodigde kennis hebben om leerlingen goed les te geven. Ook na de opleiding blijven zij zich professionaliseren onder de verantwoordelijkheid van schoolbesturen. Dat wordt vastgelegd in bekwaamheidsdossiers.
Geven de uitkomsten van deze enquête u aanleiding om met alle sociale partners over de uitkomsten in gesprek te gaan? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Sinds augustus 2018 voer ik frequent overleg met de sector- en vakorganisaties aan de landelijke tafel lerarentekort over de aanpak. Hier gaan wij onverminderd mee door.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het eerstvolgende (spoed) algemeen overleg Leraren?
Dat is helaas niet gelukt.
Huurders met financiële problemen |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «800.000 huurders in financiële problemen»1 en «Nibud luidt noodklok: kwart van de huurders zit financieel klem»?2
Ja.
Wat is uw eerste reactie op het Nibud-onderzoek, waaruit blijkt dat maar liefst 800.000 huurders in financiële problemen verkeren? Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat één op de vier huurders dermate hoge woonlasten heeft dat er te weinig geld overblijft voor overige kosten van levensonderhoud? Wat gaat u hieraan doen?
Het kabinet heeft aandacht voor huishoudens met een lager inkomen en voor de betaalbaarheid van wonen voor deze huishoudens. Uit WoON2018 blijkt dat de netto huurquote sinds 2015 is gedaald. Hoge woonlasten betekenen niet dat een huishouden daadwerkelijk in financiële problemen is. Huishoudens kunnen ook andere keuzen maken dan een gemiddeld huishouden om de relatief hoge woonlasten te kunnen dragen. Zo kan een huishouden er tijdelijk voor kiezen meer aan woonlasten uit te geven en minder aan bijvoorbeeld recreatie. Dat neemt niet weg dat ik het belangrijk vind om de betaalbaarheid van hurende huishoudens met een laag inkomen of een middeninkomen te borgen. 1,4 miljoen huishoudens met een lager inkomen worden ondersteund in hun woonlasten met huurtoeslag. Ik heb daarnaast al diverse huurmaatregelen aangekondigd dan wel uitgewerkt. Vanaf 2020 vervallen de harde inkomensgrenzen waardoor de huurtoeslag over een langer inkomenstraject wordt afgebouwd. De huurmaatregelen die ik heb aangekondigd in mijn brief Maatregelen huurmarkt en evaluatie herziene Woningwet3 en in mijn brief Maatregelen Woningmarkt4 worden momenteel uitgewerkt.
Op 11 juli 2019 heeft de regering bij uw Kamer het wetsvoorstel Wijziging huursomstijging (35 254) ingediend. Hiermee wordt de gemiddelde huurverhoging van huurders bij woningcorporaties verlaagd tot inflatievolgend. Hiernaast ben ik voornemens om de DAEB-inkomensgrenzen te differentiëren zodat gezinnen met een laag middeninkomen gemakkelijker toegang krijgen tot het gereguleerde segment van woningcorporaties. Dat bevordert de beschikbaarheid en betaalbaarheid voor deze doelgroep. Er zijn huishoudens met specifieke situaties, bijvoorbeeld grote gezinnen, starters of bepaalde beroepsgroepen, waarbij het wenselijk kan zijn om maatwerk te leveren op betaalbaarheid. Voor dergelijk maatwerk richt ik de vrije toewijzingsruimte anders in, waarmee ik lokale partijen stimuleer om hier gezamenlijk beleid op te maken. Ook wil ik het mogelijk maken dat verhuurders een tijdelijke huurkorting aan huurders kunnen geven. Ik verwacht dat het wetsvoorstel waarvan deze maatregelen onderdeel zijn aan het einde van het jaar bij uw Kamer ingediend wordt.
Het kabinet zet daarnaast ook in op het vergroten van het betaalbare woningaanbod door middel een woningbouwimpuls van 1 miljard euro en het aanjagen van de bouw door woningcorporaties met een heffingsvermindering van 1 miljard euro in de verhuurderheffing5. Ik zet ook in op het beschikbaar houden van sociale huurwoningen door het aandeel van de WOZ-waarde in het woningwaarderingsstelsel op 33 procent te beperken.
Erkent u dat steeds meer sociale huurders financieel klem zijn komen te zitten door een opeenstapeling van overheidsmaatregelen, zoals huurverhoging boven de inflatie en bezuiniging op de huurtoeslag?
De maximale gemiddelde huurverhoging (de maximale huursomstijging) over woningen mag bij woningcorporaties momenteel inflatie + 1 procentpunt bedragen. Uit de Staat van de Woningmarkt (2018)6 blijkt dat voor zittende huurders van corporatiewoningen de gemiddelde huurstijging in 2018 gelijk was aan het inflatieniveau van 2017. Uit cijfers van CBS blijkt dat ook dit jaar (per 1 juli 2019) de gemiddelde huurverhoging voor zittende huurders beperkt geweest is namelijk bij woningcorporaties gemiddeld 1,7% (gelijk aan inflatie 2018). Zoals beschreven in mijn antwoord op vraag 2 heeft de regering daarnaast het wetsvoorstel Wijziging huursomstijging (35 254) bij uw Kamer ingediend waarmee de maximale huursomstijging wordt beperkt op inflatievolgend. In dit wetsvoorstel wordt voorgesteld dat de gemiddelde huurverhoging voor zittende huurders bij woningcorporaties ook de komende periode wordt beperkt tot inflatieniveau.
Vanaf 2017 zijn de uitgaven voor de huurtoeslag structureel met € 150 miljoen verhoogd. Er is in de afgelopen jaren niet bezuinigd op de huurtoeslag. Hoewel ik aandacht en zorg heb voor het borgen van de betaalbare huren voor huishoudens met een laag inkomen of een middeninkomen, herken ik het beeld dat u schetst daarom niet.
Deelt u de conclusie van het Nibud dat minima geen huur van € 607 inclusief huurtoeslag kunnen betalen, dat een goedkopere woning er simpelweg niet is en dat zij feitelijk geen kant op kunnen? Wat gaat u doen voor deze sociale huurders – met te hoge woonlasten voor hun inkomen – die zelfs moeten besparen op essentiële zaken zoals voedsel?
Woningcorporaties en andere verhuurders hebben woningen beschikbaar met een huurprijs onder € 607. De laatste jaren hebben woningcorporaties meer goedkope woningen gebouwd. Overigens geeft het Nibud ook aan dat de hoogte van de woonlasten niet altijd het probleem is, maar dat ook de hoogte van het inkomen een rol speelt. Bij huishoudens met een laag inkomen is er vaker sprake van hoge woonlasten in relatie tot het inkomen dan bij huishoudens met een hoger inkomen. Het kabinet heeft aandacht voor deze huishoudens met een laag inkomen. Daarom is in het regeerakkoord afgesproken dat de algemene heffingskorting jaarlijks wordt verhoogd. Voor komend jaar verhoogt het kabinet de algemene heffingskorting nog eens extra, waardoor deze in de kabinetsperiode beleidsmatig in totaal 438 euro stijgt. Voor 2020 wordt daarnaast ook de zorgtoeslag met circa 40 euro extra verhoogd, bovenop de reguliere verhoging ter compensatie van de stijging van de zorgpremie.
Deelt u de mening dat de huren omlaag moeten? Zo ja, gaat u dat regelen? Zo nee, waarom wilt u de huurders – waarvan volgens het Nibud 50% moeite heeft met rondkomen en 30% betalingsachterstanden heeft – nóg verder in de financiële ellende storten?
Het Nibud heeft gesignaleerd dat huurders met een laag inkomen relatief hoge woonlasten hebben. Integrale huurverlaging is daarvoor geen oplossing en is dan ook niet opportuun. Woningcorporaties en andere verhuurders kunnen de huur permanent (integraal of in individuele gevallen) verlagen. Woningcorporaties kunnen – met huurders en gemeenten – de afweging maken of dit maatwerk gewenst is en welke invloed dit heeft op hun huurinkomsten. Zoals aangekondigd in de brief Maatregelen woningmarkt7 maak ik het daarnaast mogelijk voor verhuurders om een tijdelijke huurkorting te geven om de betaalbaarheid van huurders te verbeteren.
Het inspectierapport over het onderzoek naar- en de toepassing van de cryoballon Arctic Front in het Erasmus Medisch Centrum in de periode 2005-2007 |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe kan het dat in het inspectierapport wordt gesteld dat de cryoballon Arctic Front een CE-markering ontving in 2001, terwijl de internationale nieuwsdienst Reuters alsook de heer Van B. tijdens het proces-verbaal stelt dat dit pas in juli 2005 gebeurde, slechts een maand voor de start van het onderzoek onder patiënten door de heer Van B.? Welke informatie is correct? Als de CE-markering veel later blijkt toegekend te zijn dan tot nu toe bij de Inspectie bekend is, welke conclusies vallen er dan te trekken over het onderzoek door de heer Van B. en dat van de Inspectie?1,2,3.
Het klopt dat de Arctic Front in 2005 een CE-certificaat ontving. In het inspectierapport staat dat in 2001 een CE-certificaat werd verkregen. Dit had inderdaad 2005 moeten zijn. In 2001 ontving de Freezor, een eerdere cryokatheter van CryoCath zonder ballon, een CE-certificaat. Dit heeft geen gevolgen voor de strekking van het inspectierapport aldus de IGJ. Enerzijds omdat het onderzoek met de cryoballonkatheter in het Erasmus MC startte in augustus 2005. Anderzijds omdat de inspectie met het onderzoek in 2017 vooral zicht wilde krijgen hoe het Erasmus MC op dat moment een afweging maakte of een studie naar relatief nieuwe behandelingen al dan niet onder de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen viel.
Is de cryoballon Arctic Front enkel in het Erasmus MC toegepast, zoals constant is gesuggereerd, of in meerdere ziekenhuizen, zoals het Inspectierapport stelt?
Ik heb hierover geen andere informatie dan in het inspectierapport staat. Als een medisch hulpmiddel een CE-certificaat heeft, dan mag het commercieel op de markt gebracht worden. Artsen mogen het dan toepassen bij de behandeling van hun patiënten. Het is de verantwoordelijkheid van de raad van bestuur dat de medische technologie veilig in zijn ziekenhuis wordt toegepast.
De inspectie concludeerde destijds dat het Erasmus MC de cryoballonkatheter in de periode 2005–2007 toepaste binnen het behandelprotocol van katheterablatie voor boezemfibrilleren, waarbij dossieronderzoek plaatsvond. Het is mij niet bekend hoe individuele zorgverleners de patiënten hebben geïnformeerd over de risico’s van dit product.
In welke ziekenhuizen werd de cryoballon Arctic Front in de periode van 2005 tot 2007 toegepast? Zijn alle behandelde patiënten inmiddels op de hoogte van het onderzoek waar zij deel van uitmaakten en de mogelijke gevaren van het hulpmiddel?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u volledig uitsluiten dat de cryoballon Arctic Front buiten de periode van augustus 2005 tot augustus 2007 zonder CE-markering is toegepast?
Nee, maar mij zijn dergelijke signalen niet bekend.
Wat betekent het feit dat het inspectierapport stelt dat de techniek van de cryoballonkatheter al eerder werd onderzocht – en waarbij wordt verwezen naar een studie van Manusama et al. waarbinnen het om een heel andere cryocatheter van een andere producent en een patiëntenpopulatie met andere klachten ging (atriale flutter in plaats van atriale fibrillatie) – volgens u voor de conclusies van het onderzoek door de Inspectie?4
Het artikel van Manusama is de inspectie aangereikt tijdens het onderzoek. Het klopt dat verschillende cryoablatietechnieken niet zondermeer met elkaar vergeleken kunnen worden, aldus de inspectie. Ook dit heeft geen invloed gehad op de conclusie van de inspectie dat het Erasmus MC de cryoballonkatheter binnen het behandelprotocol toepaste.
Deelt u de mening dat de tipkatheter uit het onderzoek van Manusama et al. een ander hulpmiddel betreft dan de cryoballon Arctic Front, waar ook een aparte CE-markering aan is toegekend, en het dus niet mogelijk is om conclusies over werkzaamheid en veiligheid van beide hulpmiddelen inwisselbaar te gebruiken?
Ja, conclusies over werkzaamheid en veiligheid bij verschillende cryoablatietechnieken zijn niet zondermeer inwisselbaar.
Bent u ervan op de hoogte dat de betreffende cryoballon ook in Duitsland werd toegepast als onderdeel van een prospectief, patiëntgebonden en klinisch onderzoek dat was voorgelegd aan de «local institutional ethics committee» en patiënten hier vooraf een informed consent-formulier kregen voorgelegd? Zo ja, wat vindt u hiervan?5
In het artikel van Neumann et al. staat inderdaad dat die studie was goedgekeurd door een «local institutional ethics committee» en dat patiënten vooraf schriftelijk «informed consent» hadden gegeven. Een dergelijke studieopzet verdient de voorkeur bij de introductie van relatief nieuwe behandelingen, omdat zo de veiligheid en effectiviteit transparanter in beeld kunnen worden gebracht.
Deelt u, alles overziende, de mening dat in het Erasmus MC ook informed consent had moeten vragen aan haar patënten?6
Eén van de conclusies in het inspectierapport gaat in op het feit dat over de cryoballonkatheter, op het moment van toepassen door de behandelend artsen in het Erasmus MC, beperkte data vanuit medisch-wetenschappelijk onderzoek bekend waren. De inspectie gaf in haar rapport aan dat zij van mening was dat nog onbekende risico’s van de cryoballonkatheter beter te controleren zouden zijn geweest via toepassing in een medisch-wetenschappelijke studie conform de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen (WMO). Bij een WMO-plichtige studie moet informed consent aan de patiënten gevraagd worden. Ik onderschrijf deze conclusie.
De stijgende kosten van taxaties |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de ontwerprichtlijnen over «Loan origination and monitoring» van de Europese Bankenautoriteit?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als consumenten op onnodig hoge kosten worden gejaagd bij het waarderen van een woning, zeker nu de woningprijzen al de pan uitrijzen?
Ik vind het belangrijk dat een taxatie kwalitatief goed en betrouwbaar is. Kopers moeten ervan uit kunnen gaan dat ze door een goede taxatie niet meer lenen dan verantwoord is en ze een goede objectieve waardebepaling van de woning hebben gekregen. De sector heeft zich de afgelopen jaren ingezet om de kwaliteit van woningtaxaties te verbeteren. Dit heeft tot extra kwaliteitseisen geleid, waardoor in sommige gevallen de kosten van een taxatie omhoog gegaan is. Ik vind deze inzet op kwaliteitsverbetering belangrijk, mede in het licht van de zorgen over de onafhankelijkheid van taxateurs. Ook kan een fysieke taxateur zijn expertise gebruiken om maatwerk te bieden, bijvoorbeeld wanneer een consument zijn woning wil gaan verduurzamen. Een goede taxatie kost tijd, vergt deskundigheid en voldoende kennis van de lokale markt. Het lijkt niet realistisch om te verwachten dat de kosten van fysieke taxaties over de hele linie kunnen dalen zonder dat dit ten koste gaat van de kwaliteit. Tegelijkertijd kan een taxatie wel degelijk een flinke kostenpost zijn voor de koper. Ik heb eerder aangegeven dat een modelmatige waardebepaling een alternatief kan zijn voor de koper, mits hier verantwoord gebruik van wordt gemaakt.2 Een modelmatige waardebepaling is aanzienlijk goedkoper dan een fysieke taxatie.
Welke kosten worden op dit moment (gemiddeld) in rekening gebracht voor een fysieke taxateur en welke voor een modelmatige waardebepaling van een woning?
Taxateurs kunnen zelf hun tarief vaststellen. Daarom heb ik geen volledig overzicht van de kosten van taxaties. Taxateurs vragen voor een fysieke taxatie vaak rond de 400–500 euro3. Een modelmatige waardebepaling kost rond de 30 euro4.
Wat is uw oordeel over het functioneren van modelmatige waardebepalingen van woningen?
Ik heb eerder aan uw Kamer gemeld dat ik modelmatig waarderen bij verantwoord gebruik zie als een goed alternatief voor een fysieke taxatie. Een belangrijk voordeel van een modelmatig bepaalde waarde is, naast de significant lagere kosten en (veel) kortere doorlooptijd, dat deze onafhankelijk wordt bepaald. De uitkomst van een modelmatig bepaalde waarde is niet te beïnvloeden door de betrokken partijen bij de aankoop van het huis. Ik verwacht dat een deel van de woningvoorraad op een verantwoorde manier modelmatig kan worden gewaardeerd. Dit zullen met name recent gebouwde én redelijk uniforme woningen zijn.
Klopt het dat de richtlijn voorschrijft dat voortaan de waarde van woningen slechts bepaald mag worden door middel van een fysieke taxatie? Welke argumenten hanteert de Europese Commissie daarvoor? Wat is uw appreciatie van deze argumenten?
In het consultatiedocument «Draft Guidelines on loan origination and monitoring» wordt door de Europese Bankenautoriteit (EBA) nadere duiding gegeven aan hoe bancaire kredietverstrekkers om moeten gaan met het waarderen van onroerende goederen ten behoeve van het bepalen van het kapitaalbeslag zoals voorgeschreven in de Europese Capital Requirement Regulation(CRR).5 EBA beschrijft in de conceptrichtlijn dat vanuit prudentieel oogpunt het gebruik van alleen een modelmatige waardering op het moment van het verstrekken van een krediet tekortkomingen kan creëren in het risicomanagement, omdat een betrouwbare waardebepaling van het onderpand niet is gegarandeerd. De conceptrichtlijn laat wel ruimte voor het gebruik van modelmatig waarderen bij het herwaarderen en monitoren van onroerende goederen.
De Minister van Financiën en ik hebben gereageerd op de sectie in het consultatiedocument die ingaat op het waarderen van onroerende en roerende goederen. De Minister van Financiën heeft deze reactie reeds met uw Kamer gedeeld.6 In de reactie benoemen wij dat verantwoord gebruik van modelmatig waarderen zou moeten kunnen, mits het risico van een onjuiste waardebepaling wordt gemitigeerd door strikte vereisten. In Nederland wordt hier momenteel invulling aan gegeven door het gebruik van een modelwaarde alleen toe te staan als de maximale hoogte van het hypothecair krediet ten opzichte van de waarde van de woning (loan-to-value) niet meer dan 90 procent bedraagt. Daarnaast moeten aanbieders van modeltaxaties gebruik maken van modelmatige waarderingen die aan betrouwbare normen voldoen. Normen voor de waardebepaling worden als betrouwbaar beschouwd indien deze in overeenstemming zijn met internationaal erkende normen voor waardebepaling. Tenslotte wordt in de reactie aangegeven dat waarderingen met een onvoldoende betrouwbaarheid uitgezonderd dienen te worden.
Welke gevolgen gaat de voorgenomen regelgeving hebben voor de kosten die consumenten moeten betalen als zij hun woning willen waarderen?
Het is nog te vroeg om daarover een uitspraak te doen. Op het moment dat de richtlijn definitief vaststaat is het aan de sector om invulling te geven aan de richtlijn die door EBA is vastgesteld.
Welke positie gaat u in Europees verband innemen in de discussie over deze voorgenomen regelgeving? Deelt u de mening dat de kosten van waardebepalingen niet onnodig hoog moeten zijn: een huis kopen is immers al duur genoeg?
In de beantwoording van vraag 2 heb ik reeds aangegeven dat ik het belangrijk vind dat een taxatie kwalitatief goed en betrouwbaar is. Bij verantwoord gebruik vind ik een modelmatige waardebepaling een goed alternatief voor een fysieke taxatie. In Nederland heeft de markt van modelmatig waarderen zich sterk ontwikkeld; de betrouwbaarheid en accuraatheid van modellen zijn de afgelopen jaren toegenomen. Het zou niet wenselijk zijn als een verdere ontwikkeling tegen gegaan wordt door het beperken van het gebruik van modelwaardes bij hypotheekverstrekking. Voor de positie ten aanzien van de conceptrichtlijn refereer ik graag opnieuw naar onze reactie op het consultatiedocument «Draft Guidelines on loan origination and monitoring» van de Europese Bankenautoriteit (EBA), die op 4 oktober jl. naar uw Kamer is gestuurd.
Het bericht dat het budget voor mediation in strafzaken bijna op is |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Budget voor mediation in strafzaken is bijna op, landelijk coördinator luidt noodklok»?1 Wat zijn hier de oorzaken van? Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat mediation in strafzaken zou stagneren?
Voor het jaar 2019 is op de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid voor het eerst € 1.029.000 opgenomen voor mediation in het strafrecht.
Deze middelen zijn structureel beschikbaar. Daarnaast is binnen het beleidsbudget voor jeugd structureel € 300.000 beschikbaar voor mediation in jeugdstrafzaken. Mede gezien het verloop in de voorgaande jaren ben ik er van uitgegaan dat dit budget toereikend is.
Het is mij bekend dat het aantal aanmeldingen voor mediation in strafzaken dit jaar hoger ligt dan in de jaren ervoor. Dat is op zichzelf goed nieuws, omdat ik mediation in het strafrecht als vorm van herstelrecht belangrijk vindt.
Verwacht u dat de gesprekken over het budget tijdig afgerond kunnen worden om een stop op nieuwe mediationtrajecten te voorkomen? Zo nee, wat gaat u doen om er toch voor te zorgen dat er budget beschikbaar is voor nieuwe trajecten?
Nu het er naar uit ziet dat de middelen voor 2019 waarschijnlijk niet toereikend zijn, heb ik de Landelijk Coördinator Mediation in Strafzaken bij de Raad voor de rechtspraak laten weten dat de verwachte onderuitputting bij de middelen voor jeugdzaken ingezet kan worden voor andere dan jeugdstrafzaken. Hiermee komt er extra ruimte, die naar verwachting vrijwel toereikend is. olgens de huidige schatting is er mogelijk geen budget voor een zeer beperkt aantal mediations (circa 40 mediations). In overleg met de Raad voor de rechtspraak zal dit worden opgelost.
Deelt u de mening dat juist het succes van mediation in de rechtspraak voldoende budget verdient, juist ook omdat mediation bijdraagt aan de verlichting van de werkdruk in andere delen van de strafrechtketen en het voor alle betrokkenen vaak, om allerlei redenen, voordelen heeft?
Ik vind mediation in het strafrecht als vorm van herstelrecht belangrijk. Zoals ik uw Kamer vorig jaar heb laten weten kan mediation tijdens een lopende strafzaak in gevallen die zich daartoe lenen een zinvolle manier zijn om bij te dragen aan de afdoening van de strafzaak.
Zo kan het een positieve bijdrage leveren aan de verwerking van het leed van slachtoffers. Precieze cijfers zijn er niet, maar aannemelijk is dat mediation daarnaast ook andere voordelen heeft, zoals het verminderen van recidive door verdachten/daders en het verlichten van de werkdruk in andere delen van de strafrechtketen. Mede daarom zijn er nu structureel middelen beschikbaar voor mediation in strafrecht.
Wat gaat u doen om deze problemen de komende jaren te voorkomen?
In de begroting voor 2020 heb ik € 1.329.000 opgenomen voor mediation in strafrecht, waaronder jeugdzaken en zoals ik hiervoor al aangaf zijn deze middelen structureel. Wegens de beperkt beschikbare middelen op de begroting is het niet mogelijk meer geld beschikbaar te stellen dan in de begroting is opgenomen.Mocht ook in 2020 het aantal mediations hoger blijken dan past binnen het beschikbare budget, dan zal ik met de Landelijk coördinator Mediation in strafrecht bespreken op welke wijze de beschikbare middelen zo effectief ingezet kunnen worden.
Het in de ban doen van de Gouden Eeuw |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Amsterdams museum doet «Gouden Eeuw» in de ban»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de Gouden Eeuw een schitterende periode uit de vaderlandse geschiedenis is en daarom een inspiratie is voor heel Nederland?
De zeventiende eeuw wordt beschouwd als een bloeiperiode op het gebied van handel en kunst, maar ook als een donkere periode door slavernij en uitbuiting.
Hoe staat u tegenover de actie van het Amsterdam Museum om de term «Gouden Eeuw» in de ban te doen?
Het Amsterdam Museum heeft aangegeven dat ze de term «Gouden Eeuw» niet meer zullen gebruiken als synoniem voor de zeventiende eeuw. Het museum bepaalt zelf, in dialoog met de samenleving, welke woorden het gebruikt voor zijn tentoonstellingen.
Hoe kunt u verklaren dat de museumwereld zo politiek correct is en volledig in de ban van de «weg-met-ons-ideologie»?
Ik onderschrijf deze analyse niet en kan de stelling daarom niet verklaren.
Waarom horen we u niet over deze zaak en waarom zwijgt u net zoals u stil bleef toen het VOC Café slachtoffer werd van terreur?
Zoals ik aangeef in mijn antwoord op de derde vraag, is het niet aan de regering om te sturen op naamgeving en inhoud van (historische) tentoonstellingen. Wel merk ik op dat de dialoog over het verleden scherp wordt gevoerd in de samenleving. Meerstemmigheid gedijt bij respect voor elkaars perspectief. Ik betreur dan ook alle uitingen die niet getuigen van wederzijds respect. Ik zet mij daarom in voor cultuur in een open samenleving, zoals ik schreef in mijn gelijknamige brief aan uw Kamer van 12 maart 2018.
Waarom komt u wel in actie als Johan Derksen een grap maakt?
Johan Derksen sprak over een groep mensen die in de huidige maatschappij te maken heeft met discriminatie en uitsluiting, en in het bijzonder twee jonge homomannen die zich kwetsbaar opstelden en vroegen om meer acceptatie en respect voor LHBTI’s in de sportwereld. Het vergroten van de acceptatie voor seksuele en genderdiversiteit in de sport is een onderdeel van het emancipatiebeleid (alliantie Gelijke Spelen).
Waarom wordt in Amsterdam niet de mocro-maffia bestreden, maar wel onze nationale geschiedenis?
Ik herken me niet in de aannames bij deze vraag.
Herinnert u zich dat u afgelopen vrijdag 13 september 2019 op ongeveer het tijdstip dat de Kamer onder embargo de Prinsjesdagstukken kreeg, een brief over de Combiteam Aanpak Facilitators (CAF) 11-affaire aan de Kamer stuurde waarin u schreef: «Ik wil u erop wijzen dat in de Wob-documenten staat dat in oktober 2018 de autorisaties bij Toeslagen in de eerste verkennende gesprekken door de EDP-auditors ter sprake zijn gebracht. In overleg met de EDP-auditors is prioriteit gegeven aan de specifieke zoekopdracht naar zo veel mogelijk documenten binnen het CAF 11-project. Het onderzoek naar de autorisaties had in dat kader geen toegevoegde waarde en is daarom na afstemming met de EDP-auditors buiten beschouwing gelaten.»?
Ja
Heeft u ook kennisgenomen van de documenten zelf en met name document 9, een mail van 28 september waarin een medewerker van Directie Vaktechniek Belastingen schrijft: Hoi [WITTE BALK] Dank jullie wel voor dit stuk, ziet er goed uit. Ik heb in rood wat aanpassingen gedaan, om e.e.a. hopelijk verder aan te scherpen maar ook met het oog op het eventueel moeten verstrekken van dit stuk. Wat ik heb weggehaald, is het onderzoek naar de authorisaties. [WITTE BALK: art. 11.1]. Mocht jullie daarin iets opvallen, dan hoor ik het natuurlijk graag. Groeten[WITTE BALK]?1
Ja
Klopt het dat de EDP-auditors opdracht kregen om de bestanden bij de Belastingdienst te doorzoeken op documenten die relevant zijn voor de CAF 11/Kinderopvangtoeslag-affaire, omdat de dossiers die bij de rechter aangeleverd werden niet volledig waren en omdat er onvolledig zicht was op de hele zaak? Klopt het verder dat bijvoorbeeld de Q-schijven niet beheerd werden, zodat elke gebruiker met schrijfrechten bestanden kon wijzigen of verwijderen en dat het dus heel relevant was wie geautoriseerd was om op bepaalde schrijven data te veranderen en te verwijderen?
Het klopt dat de EDP-auditors van de directie Grote Ondernemingen van de Belastingdienst zijn ingeschakeld om onderzoek te doen naar eventueel aanvullende stukken die op de lopende CAF 11-beroepszaken betrekking hadden of die uw Kamer een breder inzicht zouden verschaffen in het CAF-11 project. Over de opdracht is uw Kamer meermaals geïnformeerd.
Overigens had een onderzoek naar de autorisaties door de EDP-auditors niet meer opgeleverd dan wie (in 2018) toegang hadden tot de mappen waarin CAF-11 documenten opgeslagen waren en wie dus mogelijk – als dat al het geval zou zijn geweest – documenten verwijderd zou kunnen hebben.
Is de beschrijving in de Wob-procedure, een medewerker die schrijft dat zij/hij het onderzoek naar autorisaties heeft weggehaald uit het concept hetzelfde als de passage in de Kamerbrief «Het onderzoek naar de autorisaties had in dat kader geen toegevoegde waarde en is daarom na afstemming met de EDP-auditors buiten beschouwing gelaten»?2
De EDP-auditors zijn ingeschakeld om onderzoek te doen naar eventueel aanvullende stukken die op de lopende CAF 11-beroepszaken betrekking hadden of die uw Kamer een breder inzicht zouden verschaffen in het CAF-11 project. Een onderzoek naar autorisaties zou een uitbreiding van de opdracht aan de EDP-auditors hebben meegebracht, die buiten het beoogde doel lag en had in dat kader geen toegevoegde waarde.
Kunt u de definitie geven van afstemming, die bij de Belastingdienst in gebruik is?
In mijn brief van vrijdag 13 september jl. geef ik aan dat onderzoek naar de autorisaties geen toegevoegde had en daarom na afstemming met de EDP-auditors buiten beschouwing is gelaten. Hiermee bedoel ik dat dit is gebeurd in overleg met de EDP-auditors.
Klopt het dus dat de directie vaktechniek een onderdeel van het onderzoek van de EDP-auditors – een onderzoek naar autorisatie – heeft weggehaald uit het concept-onderzoek, met het oog op het eventueel verstrekken van het document aan bijvoorbeeld de Kamer of journalisten?
Het klopt dat een medewerker van de corporate dienst Vaktechniek (namelijk de interim- landelijk vaktechnisch coördinator (lavaco) Toeslagen) heeft aangegeven dat het onderzoek naar autorisaties geen onderdeel van de opdracht aan de EDP-ers uitmaakte en dat deze medewerker deze passage daarom in de conceptopdracht heeft geschrapt. Op dat moment hadden de EDP-auditors nog geen onderzoek verricht. Er is dus niets weggehaald uit het concept-onderzoek. De aanscherping in de opdracht is gedaan om geen misverstand over de reikwijdte van de onderzoeksopdracht te laten bestaan indien deze openbaar zou worden.
Herinnert u zich dat wij in de Kamer om alle emails en concept-rapporten vroegen en dat u in het algemeen overleg van 19 juni 2019 over de Belastingdienst beloofde de informatie te verschaffen en dat op 21 juni 2019 deed en schreef: «Het lid Omtzigt heeft daarbij specifiek gevraagd naar de onderliggende mailwisseling bij de totstandkoming van de vervolgopdracht op 2 oktober 2018. Ik heb aangegeven dat ik de gebruikelijke spelregels hanteer. Dat wil zeggen dat ik met uw Kamer de informatie uit deze mails deel maar niet de specifieke mails tussen mijn medewerkers onderling.»?3
Ja
Herinnert u zich dat u de «vaktechnische inbedding» – die door de afdeling vaktechniek geschiedt – een van de vier verbeterpunten noemde in de CAF-kinderopvangtoeslag-affaire?4
Ja
Is het u opgevallen dat u nergens, maar dan ook helemaal nergens vermeldt dat de medewerkers van de Belastingdienst en dan nota bene van de afdeling vaktechniek, «aanpassingen» mochten doen in het onderzoek en een deel van het onderzoek mochten weghalen uit het concept-onderzoek?
Er is geen deel van het conceptonderzoek verwijderd, maar er is een onderdeel van de conceptonderzoeksopdracht verwijderd.
Binnen de «blauwe» Belastingdienst bestaat per middel en proces een vaktechnische lijn, die loopt van de vaktechnisch aanspreekpunten en de vaktechnisch coördinatoren op de kantoren naar de landelijk vaktechnisch coördinator (lavaco). De landelijk vaktechnisch coördinatoren vormen samen het onderdeel Landelijke Coördinatie van de Corporate dienst Vaktechniek. De Corporate dienst Vaktechniek is voor mijn ministerie het eerste aanspreekpunt als het gaat om vaktechnische issues. Bij Toeslagen bestond geen vergelijkbare structuur. Vandaar dat ik als verbeterpunt de inbedding van de vaktechniek bij Toeslagen benoemd heb. Het eerste dat gebeurd is, is de aanstelling van een (interim-) lavaco Toeslagen. Deze (interim-) lavaco Toeslagen behoort bij het genoemde onderdeel Landelijke Coördinatie van de Corporate dienst Vaktechniek en heeft als zodanig een schakelfunctie tussen mijn ministerie en de Belastingdienst. De aangestelde interim- lavaco Toeslagen heeft uit dien hoofde onder meer als vertegenwoordiger van de opdrachtgever richting de EDP-auditors gefungeerd. In dat kader heeft de interim- lavaco Toeslagen ook (samen met de EDP-auditors) de opdracht geformuleerd. Daarbij heeft de interim- lavaco Toeslagen een wijziging aangebracht in de voorgestelde formulering van het onderdeel van de opdracht dat zag op de advisering over opvallende zaken rondom het informatiebeheer. De interim- lavaco Toeslagen heeft zich niet bemoeid met het onderzoek, de resultaten en bevindingen en de verslaglegging daarvan.
Begrijpt u dat wij zeer geïnteresseerd zijn in de autorisatie, aangezien bijvoorbeeld bleek dat bepaalde documenten verwijderd waren en dat bepaalde schrijven slechts beperkt doorzoekbaar waren?
Een onderzoek naar de autorisaties had deze informatie niet opgeleverd. Dit onderzoek had hoogstens kunnen opleveren wie toegang hadden tot de mappen waarin CAF-11 documenten opgeslagen waren en wie dus mogelijk – als dat al het geval zou zijn geweest – documenten verwijderd zou kunnen hebben.
Vindt u dat er sprake is van een onafhankelijk onderzoek naar de Belastingdienst, wanneer medewerkers van de Belastingdienst een deel van het onderzoek uit het concept mogen verwijderen en aanpassingen mogen maken in het onderzoek?
Door medewerkers van de Belastingdienst of mijn ministerie zijn geen aanpassingen gedaan of wijzigingen aangebracht in het onderzoek van de EDP-auditors.
De wijziging van de interim- lavaco Toeslagen zag slechts op de formulering van de opdracht en had als doel om geen enkele onduidelijkheid te laten bestaan over de reikwijdte van de opdracht, zoals die was afgestemd met de EDP-auditors. De focus (binnen het beschikbare tijdsbeslag) lag immers op de volledigheid van de documenten in de lopende beroepszaken en op de volledigheid van de documenten die reeds aan uw Kamer verstrekt waren.
Vindt u dat u de Kamer juist en volledig geinformeerd is over deze mogelijkheid en het verwijderen? Zo ja, waar en wanneer heeft u dat dan gedaan?
Hiervoor verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 11.
Wilt u per ommegaande – binnen 72 uur – alle in de Wob-procedure gevraagde documenten openbaar maken, omdat artikel 11, lid 2 van de Wet openbaarheid van bestuur, zijnde: « Over persoonlijke beleidsopvattingen kan met het oog op een goede en democratische bestuursvoering informatie worden verstrekt in niet tot personen herleidbare vorm. Indien degene die deze opvattingen heeft geuit of zich erachter heeft gesteld, daarmee heeft ingestemd, kan de informatie in tot personen herleidbare vorm worden verstrekt.» hierop apert van toepassing is zoals uit het bovenstaande wel duidelijk is geworden? (Voetnoot: de regering beschouwt alle concepten van rapporten als persoonlijke beleidsopvattingen)?
Alle documenten die vielen onder het Wob-verzoek over het onderzoek van de EDP-auditors zijn openbaar gemaakt, voor zover de weigeringsgronden van de Wob zich daar niet tegen verzetten.
Wilt u dus ook alle versies van het concept-rapport aan de Kamer doen toekomen?
Eerder heb ik u, bij mijn brief van 13 juni over CAF 11, de opdracht en bevindingenverslagen van de EDP-auditors toegestuurd. Het is rijksbreed beleid dat interne concepten niet openbaar worden gemaakt als er een definitieve versie is.
Wilt u de openstaande vragen over CAF 11-zaken (zoals Kamervragen 2019Z15262, 2019Z15340 en 2019Z15127) die meer dan zes weken oud zijn, allemaal binnen een week zorgvuldig beantwoorden en aan de Kamer doen toekomen? En wilt u daarbij alle gevraagde stukken in originele vorm aan de Kamer doen toekomen, aangezien die in deze affaire toch echt iedere keer meer informatie blijken te bevatten dan de beschrijving ervan?
De antwoorden op de genoemde Kamervragen zijn tegelijk met deze antwoorden verzonden.
Kunt u aangeven welke nieuwe documenten de EDP-auditors vonden ten opzichte van de scan die in de zomer van 2018 gedaan was, die terloops gemeld werd?
De scan die in de zomer van 2018 door de centrale netwerkbeheerder gemaakt is, staat geheel los van het latere onderzoek door de EDP-auditors. Deze scan is bovendien niet uitgevoerd op documentniveau, maar op map-niveau. De EDP-auditors hebben de scan uitsluitend gebruikt om te controleren of zij alle mogelijk relevante mappen in beeld hadden. Dit was het geval. Vervolgens hebben de EDP-auditors de mogelijk relevante mappen aan de hand van trefwoorden doorzocht, en de gevonden documenten ter beoordeling voorgelegd aan medewerkers van mijn ministerie.
Kunt u aangeven hoeveel en welke bestanden wel in de scan van 2018 stonden maar niet gevonden werden door de EDP-auditors?
Hiervoor verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 16.
Hoeveel en welke stukken zijn naar aanleiding van de EDP-zoekactie aan de landsadvocaat overlegd?
Zoals ik in mijn beantwoording over uw feitelijke vragen op de brief van 11 juni jl. heb toegelicht, is aan de Landsadvocaat een aantal door de EDP-auditors gevonden stukken verstrekt die mogelijk relevant zouden kunnen zijn voor een lopende beroepsprocedure. Het gaat daarbij om stukken die steeds betrekking hebben op een specifieke procedure. Aan de Landsadvocaat is gevraagd om ook deze stukken tegen de achtergrond van de betreffende lopende procedure te beoordelen. Dit betrof veertien documenten.
Is de scan uit 2018, die aan de EDP-auditors is overlegd, door de EPD-auditors in hun rapport benoemd en later op instructies van iemand anders uit de eindrapport verwijderd?
Nee.
Wilt u namens het kabinet in overleg treden met de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) en binnen zes weken met een voorstel komen aan welke voorwaarden onafhankelijk onderzoek naar overheidshandelen moet voldoen in termen van vrijheid van de onderzoekers, vermelding van wijzigingen verzocht door ambtenaren en andere zaken, aangezien de regering regelmatig een rommeltje maakt van zogenaamd externe en onafhankelijke onderzoeken naar extern handelen?
Naar aanleiding van deze casus zie ik daar geen aanleiding toe.
Wilt u deze vragen een voor een en heel precies beantwoorden voor 23 september, zodat zij beschikbaar zijn voor het algemeen overleg over de Belastingdienst van 25 september?
Ja
Het bericht dat rechters nog steeds hun bijbanen niet melden |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Rechters schenden nog steeds ongestraft wettelijke plicht bijbanen te melden»?1 Deelt u de mening dat het van groot belang is dat rechters transparant zijn over hun bijbanen, zoals afgesproken?
In het artikel gaat het over onvolkomenheden bij het doen van de opgave van nevenbetrekkingen of de administratieve verwerking daarvan. Rechters zijn wettelijk verplicht opgave te doen van hun nevenbetrekkingen. Ik vind het – met de Raad voor de rechtspraak en de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak – van groot belang dat het register nevenbetrekkingen actueel en volledig is. De melding, registratie en openbaarmaking van de nevenbetrekkingen dragen in belangrijke mate bij aan het voorkomen van de schijn van partijdigheid en zijn daarmee belangrijk voor het vertrouwen in de rechterlijke macht. Als gevolg van de openbaarmaking kan publiekelijk worden geoordeeld over de vraag of de nevenbetrekkingen van rechterlijke ambtenaren al dan niet tot strijdigheid van belangen en schijn van partijdigheid kunnen leiden. Wanneer blijkt dat een rechter in gebreke is bij het melden van nevenbetrekkingen, is het aan de functionele autoriteit, de president van het rechterlijk college, om hierover het gesprek met de rechter te voeren.
Wat vindt u er van dat rechters bijbanen hebben die (mogelijk) tot belangenverstrengeling leiden? Heeft die wettelijke meldplicht voor bijbanen niet juist als doel het ontmoedigen van dergelijke bijbanen?
Onpartijdigheid is een kernwaarde van de rechtspraak. Om rechters handvatten te geven hoe daar in praktijk invulling aan te geven, is door rechters de Leidraad onpartijdigheid en nevenfuncties opgesteld. Aan de hand daarvan is het aan rechters om te beoordelen of een nevenbetrekking kan worden aangehouden of aangegaan.
Ik vind het positief dat rechters naast hun werk verantwoordelijkheden in de samenleving op zich nemen of hun expertise delen. Dat dit in een individuele zaak tot vragen kan leiden, mag in zijn algemeenheid geen belemmering zijn om nevenbetrekkingen te bekleden. Het is altijd aan de rechter om in de individuele zaak te waken over zijn onpartijdigheid. De wettelijke meldplicht zorgt voor transparantie. Partijen kunnen zo nagaan welke nevenbetrekkingen een rechter heeft. De wettelijke meldplicht heeft niet het ontmoedigen van nevenbetrekkingen als doel, maar kan wel het effect hebben dat er goed over wordt nagedacht of het verstandig is een bepaalde nevenbetrekking uit te oefenen.
Deelt u de mening dat transparantie van rechters over hun bijbanen bij kan dragen aan het vertrouwen in de rechtspraak?
Ja. Zie het antwoord op vraag 1.
Bent u bereid in overleg te treden met de Rechtspraak over het niet voldoen aan de meldplicht en het voorkomen van bijbanen die leiden tot (mogelijke) belangenverstrengeling? Kunt u de Kamer over de uitkomsten van dit gesprek informeren?
Ik zal met de Raad voor de rechtspraak spreken over de instrumenten om de transparantie en onpartijdigheid te waarborgen en uw Kamer over de uitkomsten van het gesprek informeren.
Het herstel van het vliegveld van Sint Maarten |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Steunen regering en parlement van Sint Maarten nu wel of niet het royale aanbod van Nederland voor herstel van het vliegveld?1
De huidige regering van Sint Maarten heeft op verschillende momenten verklaard het aanbod van Nederland voor het herstel van het vliegveld te accepteren. Zo ging de regering van Sint Maarten op 8 januari 2019 akkoord met het financieringsplan van de Wereldbank en de Europese Investeringsbank (EIB) voor het herstel van de luchthaventerminal. Dit plan lag al sinds november 2018 kant-en-klaar gereed en bestaat uit een bijdrage van USD 51 mln. uit het Nederlandse trustfonds onder beheer van de Wereldbank, aangevuld met een zachte lening van USD 50 mln. door de EIB. De Staten van Sint Maarten hebben op 3 juli 2019 hun steun verleend aan het financieringsplan middels hun goedkeuring van de begroting voor 2019. Op 13 september 2019 bevestigde de Minister-President van Sint Maarten nogmaals ondubbelzinnig het commitment van de regering aan het financieringsplan via een publiek statement.3
Op grond mijn gesprekken met de Gouverneur van Sint Maarten over de politieke crisis op het eiland, en de persverklaring die op 30 september jl. vanuit de Gouverneur is uitgegaan, maak ik op dat de demissionaire regering van Sint Maarten alle lopende zaken afhandelt en bestaande afspraken zal respecteren. Ik constateer ook dat de Gouverneur de fractieleider van de National Alliance heeft verzocht als formateur van een interim--kabinet op te treden en prioriteit te geven aan onder meer de uitvoering van de afspraken met Nederland over de wederopbouw, met inbegrip van de afspraken die zien op financiering van het herstel van de luchthaven.4
Waarom zijn regering en parlement van Sint Maarten na deze afspraken nog altijd op zoek naar alternatieve financiering, tegen veel minder gunstige voorwaarden?2
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de constatering dat Sint Maarten niet geholpen kan worden als regering en parlement niet geholpen willen worden?
Ja.
Deelt u de angst dat herstel van het vliegveld geen succes kan worden zolang de politiek op Sint Maarten zich blijft verzetten?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de vrees dat de bevolking van Sint Maarten op deze manier slachtoffer wordt van de spelletjes van lokale politici?
Herstel van de luchthaven is randvoorwaardelijk aan het herstel van de Sint Maartense economie. Aan goedkeuring van het financieringsplan van de Wereldbank en de EIB in de stuurgroep van het trustfonds werden daarnaast door mij een aantal voorwaarden verbonden die moeten zien op structurele verbetering en professionalisering van het luchthavenbestuur. Zo is onder meer de Royal Schiphol Group ingeschakeld om internationale luchthavenexpertise aan te trekken en wordt er een start gemaakt met verplichte veiligheidsonderzoeken van het luchthavenbestuur en de raden van toezicht, nu en in de toekomst. Deze maatregelen moeten ervoor zorgen dat de luchthaven – onderdeel van de vitale infrastructuur, toegangspoort tot het eiland en motor van de economie – minder kwetsbaar wordt voor beïnvloeding door lokale politici wier belang niet overeen zou komen met dat van de lokale bevolking.