Het bericht dat het OM de criminaliteit in de zorg niet meer aan kan en er jaarlijks voor 10 miljard wordt gefraudeerd |
|
Sarah Dobbe (SP), Michiel van Nispen (SP) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid) , Fleur Agema (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (PVV) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het OM de criminaliteit in de zorg niet meer aankan en er jaarlijks voor 10 miljard euro wordt gefraudeerd?1
Ik vind het een duidelijk signaal vanuit het Openbaar Ministerie (OM). Komende tijd wil ik mij dan ook inzetten op betere onderlinge samenwerking in de keten, maar ook op betere preventie van zorgfraudeurs.
Ik wil graag opmerken dat de omvang van zorgfraude door het OM een schatting is. Verschillende onderzoeken hebben aangetoond dat de omvang van zorgfraude niet goed te kwantificeren is.
In hoeverre is het aanpakken van zorgfraude voor u een prioriteit? Zou het niet veel logsicher zijn om die 10 miljard die we jaarlijks verliezen door zorgfraude te verlagen dan om miljarden aan zorgbezuinigingen van Rutte IV door te zetten?
De aanpak van zorgfraude staat opgenomen in het hoofdlijnenakkoord en is dus een prioriteit. Ik ga er alles aan doen om zoveel mogelijk malafide zorgaanbieders uit de zorgmarkt te weren.
Wat zijn uw plannen om de aanpak van zorgfraude te verbeteren?
Mijn ministerie werkt samen met het veld aan maatregelen om instanties in het zorgdomein beter in staat te stellen om zorgfraude aan te pakken. Een aantal plannen zijn:
Hoe reageert u op de uitspraak dat het Ministerie van VWS, gemeenten en andere zorgfinanciers aan zet zijn «om te zorgen dat de voorkant goed is dichtgetimmerd»? Welke stappen gaat u zetten om hiermee aan de slag te gaan?
Gemeenten kunnen (kwaliteits-)eisen in de verordening opnemen, waar zowel gecontracteerde- als pgb-aanbieders aan moeten voldoen. Verder maakt de al eerder genoemde Wbsrz, die naar verwachting op 1 januari 2025 ingaat, het mogelijk voor zorgverzekeraars en gemeenten om elkaar te informeren over personen of bedrijven waarbij een gerechtvaardigd vermoeden van zorgfraude bestaat. Tevens wordt de vergunningplicht met het amendement Bushoff verbreed. Iedere nieuwe zorginstelling moet in de toekomst een vergunning aanvragen.
Ik wil benadrukken dat met screening aan de voorkant, misbruik, fraude en excessen niet volledig buiten de deur worden gehouden. Ondanks dat op moment van toetsen wordt voldaan aan alle eisen, kan iemand kwaad in de zin hebben. Ook opleidingseisen, de Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) en andere integriteitsbeoordelingen bieden geen 100% zekerheid dat fraudeurs de zorg niet weten te vinden. Het is dus niet alleen de voorkant die op orde moet zijn, maar de hele keten. Wanneer een zorgaanbieder aan de voorkant aan alle eisen voldoet, is het ook van belang dat de inkopers van de zorg, maar ook de toezichthouders en opsporingsdiensten, fraude effectief aanpakken. Het gaat dus om het voorkomen, stoppen én bestraffen van niet-integere zorgaanbieders.
Bent u het ermee eens dat er voor het terugdringen van zorgfraude vooral moet worden gefocust op systematische oplossingen om zorgfraude minder makkelijk en aantrekkelijk te maken, i.p.v. enkel meer toezicht achteraf? Hoe kijkt u bijvoorbeeld naar systematische oplossingen zoals het tegengaan van de wildgroei van zorgaanbieders, het beperken van winstuitkeringen in de zorg en het beter vooraf screenen van nieuwe zorgaanbieders?
Ja, ik ben het ermee eens dat er ook gefocust moet worden op het minder makkelijk en minder aantrekkelijk maken van zorgfraude. Daarom zet ik in op de verbetering van de mogelijkheden tot het screenen en weren van (nieuwe) zorgaanbieders. Door de vergunningsplicht voor nieuwe zorginstellingen en de voorgenomen uitbreiding van de doelgroep – via het amendement Bushoff – wordt bijgedragen aan het voorkomen van fraude. Om zorgaanbieders waarvan het niet aannemelijk is dat zij goede zorg kunnen verlenen te weren en stoppen, zal het kabinet extra weigerings- en intrekkingsgronden voor de vergunning in het wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders opnemen.
Ik ben het eens met de vragenstellers dat commerciële belangen van zorgaanbieders of investeerders nooit vóór het maatschappelijk belang van zorg en jeugdhulp mogen gaan. Ik zal daarom in wetgeving vastleggen dat het uitkeren van winst in die sectoren, waar winstuitkering is toegestaan2, alleen onder een aantal basisvoorwaarden mogelijk is. Deze basisvoorwaarden zullen samenhangen met de kwaliteit van de geleverde zorg, de rechtmatigheid van declaraties, de continuïteit van de zorgaanbieder en het voeren van een zorgvuldige en integere bedrijfsvoering. Ik zal deze aanscherpingen wettelijk vastleggen via het eerdergenoemde wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders. Ik verwacht dit wetsvoorstel in het eerste kwartaal van 2025 aan uw Kamer te kunnen sturen.
Deelt u de analyse dat de hoge mate waarin zorgfraude voorkomt en de gebrekkige aanpak daarvan door gemeenten deels wordt veroorzaakt door de wildgroei van tot wel honderden zorgaanbieders die per gemeente actief zijn? Deelt u de analyse dat inkopen via open house-constructies deze wildgroei stimuleert en faciliteert? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om deze wildgroei tegen te gaan?
Op dit moment wordt een verkenning uitgevoerd naar de effecten van een open house constructie. Daarin wordt onder meer onderzocht wat het effect is van inkoop via open house op het aantal aanbieders. Aanleiding van deze verkenning is onder meer de motie van Kamerleden Peters en Hijink, waarin de regering wordt gevraagd hoe winstuitkeringen, private-equitybeleggers en open-houseconstructies beperkt, afgeschaft en/of geweerd kunnen worden binnen de Jeugdwet.3 Deze verkenning wordt uitgevoerd voor de Jeugdwet en Wmo 2015. De resultaten worden dit najaar door mijn collega, de Staatssecretaris van Jeugd, Preventie en Sport (JPS), met uw Kamer gedeeld.
Hoe staat het inmiddels met de uitvoering van de motie-Peters/Hijink, die de regering verzocht «te verkennen hoe winstuitkeringen, private-equitybeleggers en open-houseconstructies beperkt, afgeschaft en/of geweerd kunnen worden binnen de Jeugdwet, en dat dan ook te doen»?2 Wordt de afronding van het onderzoek hiernaar nog steeds verwacht in de zomer van 2024, zoals uw voorganger in antwoorden op eerdere vragen stelde?3
Er is en wordt op meerdere manieren uitvoering gegeven aan de motie Peters/Hijink:
Net als, de Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport, zie ik wel risico’s voor de kwaliteit en toegankelijkheid van jeugdhulp wanneer aan het realiseren van (uitkeerbare) winst een groter belang wordt gehecht dan aan de publieke belangen. Maatregelen om de risico’s op excessieve winstuitkeringen in de jeugdhulp tegen te gaan zijn gewenst, en ook al ingezet, of in voorbereiding:
Hoe reageert u op de oproep aan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) om vaker onaangekondigd bij zorgaanbieders langs te gaan? Is de IGJ van plan om hier meer op in te zetten?
De IGJ voert zowel aangekondigde, als niet aangekondigde inspecties uit. Als de IGJ een inspectie van tevoren aankondigt, bevatten die bezoeken ook altijd onaangekondigde elementen. In het Follow the Money-artikel roept het OM de inspectie op om vaker onaangekondigd op bezoek te gaan om op locatie specifiek te contoleren op valse papieren. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om valse diploma’s en Verklaringen omtrent het gedrag (VOG’s) van zorgpersoneel. Gelet op de stijging in de afgelopen jaren van het aantal meldingen over mogelijke fraude met diploma’s en VOG’s, en de risico’s die hierdoor ontstaan voor de kwaliteit en veiligheid van de zorg, heeft de IGJ aangegeven dat ze op basis van signalen de diploma's en VOG’s meer controleren. Wat betreft het onaangekondigd op bezoek gaan, kondigt de IGJ – afhankelijk van het doel van het bezoek – dit wel of niet aan. Wanneer er sprake is van signalen van deze aard, gaat de inspectie meestal onaangekondigd op bezoek. De IGJ blijft zorgaanbieders erop wijzen dat zij zelf verantwoordelijk zijn om ervoor te zorgen dat zij geen personeel of ZZP’ers met valse papieren inzetten. Zorgaanbieders zijn immers eindverantwoordelijk voor de kwaliteit en veiligheid van de zorg. Bij vermoedens van valsheid in geschrifte dienen zij aangifte te doen bij de politie en/of een melding te doen bij de IGJ.
Bent u het ermee eens dat het zeer onwenselijk is dat zorgbemiddelingsbureaus die frauderen met diploma’s en daardoor ervoor zorgen dat onbevoegd en onbekwaam personeel in de zorg werkt zich nu in een toezichtsvacuüm bevinden? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat er voortaan wel toezicht wordt gehouden op zorgmiddelingsbureaus? Welke toezichthouder gaat hier toezicht op houden?
Ja, ik ben het met u eens dat het onwenselijk is dat er zorgbemiddelingsbureaus zijn die frauderen met diploma’s waardoor er onbevoegd en onbekwaam personeel in de zorg werkt. De Inspectie van het Onderwijs (IvhO) en IGJ hebben in hun verkenning «Er is meer aan de hand» 6, die ze in samenwerking met de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) hebben uitgevoerd, gemeld dat het toezicht niet in alle gevallen toereikend is. Naar aanleiding van de verkenning worden op dit moment met diverse partijen gesprekken gevoerd over vervolgacties in bredere zin. Ik kan niet op de uitkomsten van deze gesprekken vooruitlopen. Uw Kamer zal hierover dit najaar worden geïnformeerd.7
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Mevrouw Verheijden (88) moest halsoverkop weg uit verzorgingshuis’ |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Fleur Agema (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (PVV), Vicky Maeijer (PVV) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Mevrouw Verheijden (88) moest halsoverkop weg uit verzorgingshuis»?1
Het is te betreuren en ongewenst om op oudere leeftijd ineens te moeten verhuizen. Daarom is met Zuyderland, de IGJ en het zorgkantoor VGZ contact gezocht. De IGJ en VGZ laten weten dat Zuyderland hen eind juli over deze zaak heeft geïnformeerd.
Ook het bestuur van Zuyderland betreurt dat ze tot deze tijdelijke verhuizing hebben moeten overgaan. Om goede zorg te kunnen blijven bieden, was er geen andere optie, zo laat Zuyderland weten.
Waarom is dit besluit pas zo kort van tevoren bekendgemaakt, waardoor mensen halsoverkop moesten verhuizen? Bent u het ermee eens dat het onverantwoord en asociaal is om oudere en kwetsbare bewoners die zorg nodig hebben zo plotseling te laten verhuizen?
Zuyderland heeft laten weten dat in de vakantieperiode het rooster rond was. Binnen een van de drie units van de locatie hebben op dezelfde dag drie medewerkers zich ziek gemeld. Daardoor raakte de balans tussen ervaren en onervaren medewerkers verstoord.
De constatering dat de kwaliteit en veiligheid van de zorgverlening niet meer kon worden geborgd en er geen alternatieven meer waren om bij te sturen, heeft Zuyderland Care doen besluiten om één unit te sluiten en de bewoners tijdelijk te verhuizen binnen Zuyderland Care, aldus Zuyderland.
Over dit besluit zijn het zorgkantoor VGZ, de IGJ en de cliëntenraden Zuyderland geïnformeerd. Allen hebben begrip voor dit moeilijke besluit gehad, volgens Zuyderland. Zorgkantoor VGZ laat weten dat er door het aannemen van nieuw personeel en opleiden daarvan, voldoende perspectief is om de formatie op de locatie weer snel op orde te krijgen.
De zorginstelling laat weten dat zij voor het eerst in haar bestaan heeft besloten om bewoners tijdelijk te verhuizen vanwege personeelsproblemen.
Kon het bestuur van Zuyderland niet aan zien komen dat er personeelstekorten zouden kunnen ontstaan in vakantietijd? Welke stappen zijn er gezet om dit te voorkomen? Is er extra vast personeel aangetrokken? Wat is er gedaan op het gebied van werving, beloning en arbeidsvoorwaarden? In hoeverre is dit het gevolg van onverantwoord beleid van Zuyderland, omdat dit te voorzien was?
Zuyderland had de roosters rond, maar weinig terugvalopties. Er was op zich geen sprake van een personeelstekort, maar op de gelijktijdige ziekmelding van drie medewerkers van dezelfde unit kon niet worden bijgestuurd, aldus Zuyderland.
Zuyderland neemt ruimschoots voor een vakantieperiode maatregelen voor personele inzet. Tijdige invulling van vacatureruimte, vakantiespreiding, inzet vakantiehulp, ZZP, hulp over afdelingen en locaties heen, extra inzet van eigen personeel (ook backoffice personeel) worden al vroegtijdig ingezet aldus Zuyderland. Dit laat onverlet dat in de vakantieperiode het altijd een hele puzzel is om de bezetting goed in te regelen. Ook zorgmedewerkers nemen vakantiedagen op, zo zegt Zuyderland.
Heeft het management van Zuyderland overwogen om zelf in de zorg bij te springen om verhuizen van bewoners te voorkomen? Waarom niet?
Dit besluit is niet genomen. De specifieke zorgbehoefte voor de bewoners vraagt om specifieke deskundigheid van zorgprofessionals, zo laat Zuyderland weten.
Worden dit soort besluiten ook genomen in andere ouderenzorginstellingen of dreigt dat te gebeuren? Welke stappen zet u om dat te voorkomen?
Ik heb hierover geen concrete signalen ontvangen. Deze casus laat zien dat de vakantieperiode voor het personeelsrooster een uitdaging is. Hier was sprake van een ongelukkige samenloop van omstandigheden. Meerdere medewerkers op dezelfde locatie melden zich door ziekte af in een krappe arbeidsmarkt.
Dat daardoor de bewoners tijdelijk gedwongen moesten verhuizen, vind ik erg triest. Bij de uitwerking van het Hoofdlijnenakkoord in een Regeerprogramma is de krapte op de arbeidsmarkt een belangrijk thema. Over de concrete maatregelen in het Regeerprogramma wordt de Kamer voor Prinsjesdag geïnformeerd.
Hoeveel zekerheid hebben de bewoners dat zij straks ook daadwerkelijk terug kunnen keren? Is uitgesloten dat zij opnieuw moeten verhuizen wat wordt gedaan om dit te voorkomen?
Volgens Zuyderland keren de bewoners uiterlijk eind oktober weer terug. Door het aannemen van nieuw personeel en opleiden daarvan, is er voldoende perspectief om de formatie op de locatie weer snel op orde te krijgen, zo laat Zorgkantoor VGZ weten.
Hoe gaat het nu met de bewoners en wat wordt gedaan om verdere onzekerheid bij hen te voorkomen?
Bewoners zijn begeleid bij hun tijdelijke verhuizing. Teamleden hebben de bewoners in de dagen erna bezocht om te vernemen hoe het met hen gaat en wat ze nodig hebben. De medewerkers hebben gesproken met de bewoners en de familie. Zuyderland verwacht dat de bewoners uiterlijk einde oktober weer kunnen terugkeren.
In hoeverre hangt dit personeelstekort samen met de loonkloof tussen de zorg en andere sectoren en de bezuinigingen die zijn doorgevoerd in de ouderenzorg?
De oorzaak van het personele tekort in Zuyderland was de gelijktijdige ziekmelding van drie ervaren medewerkers.
In hoeverre hangen de personeelsproblemen in verzorgingshuis Egtherhof samen met de situatie in het Zuyderland ziekenhuis?
De ontwikkelingen van het Zuyderland Ziekenhuis hebben geen invloed op de personele situatie van het verzorgingshuis of andersom. Zo stelt Zuyderland.
Deelt u de analyse dat deze problematiek in verzorgingshuizen duidelijk maakt dat het volstrekt onverantwoord zou zijn om verder te bezuinigen op de ouderenzorg en dat er eerder investeringen in personeel noodzakelijk zijn? Zo ja, bent u bereid om de geplande bezuinigingen te schrappen? Zo nee, waarom niet?
Het personeelstekort op de locatie van het verzorgingshuis van Zuyderland ontstond door de gelijktijdige ziekte van drie ervaren medewerkers in de vakantieperiode. Het is zeer ongewenst dat bewoners op leeftijd daardoor ineens tijdelijk moeten verhuizen.
Het budgettair kader voor de ouderenzorg is onderwerp van de besluitvorming in het kader van de begroting 2025. Hierover wordt de Kamer bij Prinsjesdag geïnformeerd.
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Ouderen komen zonder hulp te zitten in zomervakantie: ‘Zoveel mogelijk proberen zelf te doen’' |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het berichtOuderen komen zonder hulp te zitten in zomervakantie: «Zoveel mogelijk proberen zelf te doen»?1
Het is onwenselijk dat kwetsbare mensen lang moeten wachten op huishoudelijke hulp, maar de situatie uit het artikel is wel herkenbaar. Op dit moment hebben veel aanbieders moeite om de ondersteuning te organiseren door personeelstekorten vanwege een krappe arbeidsmarkt. Dit speelt extra in de zomermaanden. Veel sectoren hebben last van de krappe arbeidsmarkt en de huishoudelijke hulp is hierin geen uitzondering. Hierdoor zijn in sommige regio’s wachtlijsten ontstaan. In sommige regio’s wordt geprioriteerd op basis van behoefte en noodzaak en proberen gemeenten en aanbieders creatieve oplossingen te vinden om toch zo goed mogelijk de ondersteuning te kunnen bieden.
Wat moeten ouderen doen die (bijna) niets zelf meer kunnen als zij tijdelijk geen toegang meer hebben tot huishoudelijke zorg? Krijgen zij nog wel toegang tot de noodzakelijke huishoudelijke zorg?
Ik vind het belangrijk dat mensen die in een kwetsbare positie zitten, vanwege bijvoorbeeld een chronische ziekte of door andere omstandigheden, ook tijdens de zomermaanden zo veel als mogelijk de noodzakelijke ondersteuning behouden. Van gemeenten en aanbieders verwacht ik dat zij zich maximaal hiervoor inspannen. Toch kan het, gezien de huidige tekorten op de arbeidsmarkt, voorkomen dat deze ondersteuning tijdelijk minder frequent of niet geleverd wordt. Het is in die periode van de belang dat ouderen blijvend in contact staan met hun gemeente en de aanbieder, om gezamenlijk te kijken welke ondersteuning nog wel mogelijk is.
Naar aanleiding van de berichtgeving is contact gezocht met de gemeente Eindhoven. De gemeente Eindhoven hanteert als uitgangspunt dat alle inwoners moeten kunnen beschikken over een schoon en leefbaar huis. Als tijdelijk sprake is van een lagere frequentie van ondersteuning dan dienen aanbieders hier nog steeds voor te zorgen. De gemeente Eindhoven vraagt om enige flexibiliteit van haar inwoners wanneer de ondersteuning op een andere dag, ander tijdstip of voor een kortere tijdsindicatie beschikbaar is.
In de zomermaanden kunnen ouderen mogelijk (extra) gebruik maken van andere (buurt)voorzieningen. In het bericht: Ouderen komen zonder hulp te zitten in zomervakantie: «Zoveel mogelijk proberen zelf te doen»? wordt het voorbeeld gegeven van Stichting Steunpunt voor Ouderen. Dit is een vereniging voor én van ouderen die wonen rondom het buurthuis in de wijk Schrouwbroek in Eindhoven. Vanuit het buurthuis worden het hele jaar door verschillende lokale activiteiten georganiseerd door ouderen zelf, gericht op het blijven meedoen aan de maatschappij waaronder veel sociale activiteiten. Ook is het een plek waar ouderen terecht kunnen voor een luisterend oor. Als sprake is van urgente situaties, bijvoorbeeld wanneer minder huishoudelijke hulp beschikbaar is, dan wordt vanuit het buurthuis gekeken naar oplossingen.
Hoe verhoudt dit besluit van Tzorg zich tot de zorgplicht van de gemeente Eindhoven binnen de Wmo 2015 en het contract tussen Tzorg en de gemeente?
Ik heb geen signalen ontvangen dat gemeente Eindhoven haar zorgplicht onvoldoende naleeft. Voor zover ik kan beoordelen spannen de gemeente Eindhoven en aanbieders zich maximaal in om huishoudelijke ondersteuning te bieden op de plekken waar dit het hardste nodig is. In tijden van personeelstekort kan dit betekenen dat een aantal cliënten mogelijk tijdelijk minder ondersteuning ontvangt. De gemeente Eindhoven wordt hiervan door de aanbieder op de hoogte gesteld. Het is primair aan de gemeenteraad om erop toe te zien dat de gemeente op een passende manier invulling geeft aan wettelijke taken. Ik ga regelmatig in gesprek met gemeenten, aanbieders en cliënten over knelpunten die hierbij worden ervaren.
Wat zijn de consequenties als de gemeente zich niet aan haar zorgplicht houdt?
De Wmo 2015 is een gedecentraliseerde wet. Het is aan de gemeenteraad om erop toe te zien dat het college op een passende manier invulling geeft aan de verplichtingen die gemeenten hebben in het kader van de Wmo 2015. Daarbij hebben gemeenten de ruimte en verantwoordelijkheid om deze verplichtingen in te vullen op een manier die aansluit bij de specifieke, lokale context. Voor zover ik nu kan inschatten op basis van de verstrekte informatie door zowel de betreffende aanbieder als de gemeente, is er geen sprake van een bewuste verwaarlozing van taken en verantwoordelijkheden. Er kan in dit geval dus niet worden gesteld dat de gemeente haar zorgplicht niet nakomt. De gemeente en aanbieder(s) doen er binnen de mogelijkheden die zij hebben alles aan om naar oplossingen te zoeken met als doel dat de meest kwetsbare inwoners toch de ondersteuning krijgen die zij nodig hebben.
Hoe verklaart u de personeelstekorten in de huishoudelijke zorg in Eindhoven? In hoeverre hangen die samen met het salaris dat bedrijven als Tzorg bieden?
Helaas is een tekort aan medewerkers in zorg en welzijn niet nieuw en net zoals in andere sectoren kampt deze sector met de gevolgen van krapte op de arbeidsmarkt. De huishoudelijke sector is hierin géén uitzondering. Ook heeft invoering van het abonnementstarief vanaf 1 januari 2019 voor Wmo maatwerkvoorzieningen, zoals huishoudelijke hulp, een aanzuigende werking gehad. Hierdoor is de afgelopen jaren een forse groei zichtbaar geweest van het aantal afgegeven indicaties voor huishoudelijke hulp. Wat betreft de salarissen bij Tzorg geldt dat alle medewerkers in loondienst zijn. Tzorg betaalt de salarissen conform de cao VVT en geeft aan extra te investeren in het bieden van goede secundaire arbeidsvoorwaarden om medewerkers te binden en te boeien zoals trainingen, vitaliteitsprogramma's en digitalisering om werkdruk te verlagen.
De cao VVT is tot eind 2024 verlengd, waarbij er ook afspraken zijn gemaakt over salarisverhoging. Het is van belang dat niet alleen Tzorg maar ook de gehele branche van de huishoudelijke zorg in lijn met de cao VVT handelt.
Welke rol speelt de dreigende megakorting op het gemeentefonds in 2026 (het ravijnjaar) hierbij?
Er is geen sprake van een «megakorting» op het Gemeentefonds in 2026. In 2026 is ten opzichte van 2025 weliswaar een terugval te zien in de omvang van het gemeentefonds, maar hierbij dient te worden aangemerkt dat de inkomsten uit het gemeentefonds in de jaren 2022–2025 historisch hoog waren. Bovendien is de omvang van het gemeentefonds in 2027 hoger dan in 2025. In de Voorjaarsnota 2024 zijn voorts maatregelen genomen om deze korting te dempen, zoals het schrappen van de opschalingskorting en het ter beschikking stellen van extra middelen voor de Wmo 2015. Gemeenten ontvangen vanaf 2026 extra middelen, oplopend tot een plus van structureel ongeveer 1 miljard euro per jaar vanaf 2029. De afspraken die dit voorjaar tussen Rijk en gemeenten zijn gemaakt dragen bij aan een meer stabiele financiering van medeoverheden. Daarnaast loopt op dit moment het houdbaarheidsonderzoek voor de Wmo en de meerjarenagenda voor een toekomstbestendige inrichting van het stelsel.
Bent u het ermee eens dat het onacceptabel is als ouderen geen toegang krijgen tot de huishoudelijke zorg die zij nodig hebben? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat mensen wel de zorg krijgen die zij nodig hebben? Zo nee, waarom niet?
Het tekort aan personeel is momenteel het belangrijkste knelpunt om de groeiende vraag naar zorg en ondersteuning op te vangen. Door demografische trends zoals de vergrijzing is de verwachting dat de druk op de arbeidsmarkt in de toekomst verder zal toenemen. Om een onbeheersbaar arbeidsmarkttekort af te wenden, moeten we nu de zeilen bijzetten. Dit vraagt om een gezamenlijke inzet van Rijk, gemeenten, zorgaanbieders en -professionals om tot oplossingen te komen. De Minister van VWS en ik willen zorg en welzijn ook in de toekomst toegankelijk houden voor iedereen die dit nodig heeft. Eén van deze oplossingen is het drastisch verminderen van administratieve lasten, onder meer met behulp van technologie en digitalisering. Hierdoor krijgen professionals meer tijd en ruimte om aan de patiënt te besteden. De toegang tot zorg en ondersteuning is bovendien lang niet voor iedereen en niet overal in ons land vanzelfsprekend. Daarom heeft het kabinet in het hoofdlijnenakkoord ook maatregelen aangekondigd om de toegang tot zorg gelijkwaardiger te maken. Deze zijn nader uitgewerkt in het regeerprogramma.
Het opzeggen van het verdrag inzake clustermunitie door Litouwen |
|
Christine Teunissen (PvdD), Kati Piri (PvdA), Sarah Dobbe (SP) |
|
Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
|
|
|
Bent u ermee bekend dat Litouwen zich terug heeft getrokken uit het verdrag inzake clustermunitie?1
Ja.
Heeft u de reactie hierop gezien van de internationale coalitie tegen clustermunitie?2 Deelt u de zorgen van deze coalitie?
Ja, het kabinet heeft kennisgenomen van de reactie. Als actief partij bij het Verdrag inzake clustermunitie (CCM) deelt Nederland de zorgen van de coalitie en betreurt het kabinet de keuze van Litouwen om zich terug te trekken uit het verdrag.
Bent u bereid om, met spoed, contact op te nemen met Litouwen om erop aan te dringen dat het land het besluit zich terug te trekken herziet? Zo nee, waarom niet?
Voorop staat dat volgens artikel 20 van het CCM elke verdragspartij bij de uitoefening van zijn nationale soevereiniteit het recht heeft het CCM op te zeggen. Op 18 juli jl. heeft het parlement van Litouwen hiertoe een wetsvoorstel aangenomen. Deze wet trad in werking op 26 juli, één dag nadat de wet was ondertekend door president Gitanas Nausėda. Zodra de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties de akte van opzegging van Litouwen ontvangt, begint een bedenktijd van zes maanden, waarna de opzegging van kracht wordt.
Het kabinet heeft reeds contact gehad met Litouwse autoriteiten over het opzeggen van het verdrag. Hierbij heeft Nederland zorgen geuit, Litouwen wijst van zijn kant op de toenemende dreiging en geopolitieke omgeving waar Litouwen zich in bevindt. Deze is het directe gevolg van de Russische agressie in Oekraïne. De Russische dreiging is ook een zorg voor Nederland en het NAVO-bondgenootschap en is één van de redenen waarom het kabinet investeert in de veiligheid van de regio, onder andere middels deelname aan de NATO Enhanced Forward Presence missie in Litouwen.
Deze dreiging neemt echter niet weg dat de humanitaire overwegingen die ten grondslag liggen aan het tot stand komen van het Verdrag inzake clustermunitie ongewijzigd zijn en daarnaast dat een verdrag alleen effectief is als de verdragspartijen zich juist ten tijde van toenemende veiligheidsdreigingen zich hier aan houden. In dat kader is er met Litouwen in bilateraal en multilateraal verband gesproken over het Lausanne Action Plan van het verdrag dat elk mogelijk gebruik, ontwikkeling, productie, opslag en overdracht van clustermunitie ontmoedigt. Hierbij is er bij Litouwen op aangedrongen alternatieve manieren te onderzoeken om de nationale veiligheid te waarborgen en af te zien van het opzeggen van het verdrag. Nederland zal als verdragspartij het belang van het CCM blijven benadrukken, richting Litouwen en andere landen.
Het opleggen van budgetplafonds aan Pro Persona door de zorgverzekeraars |
|
Lisa Westerveld (GL), Sarah Dobbe (SP) |
|
Vincent Karremans (VVD), Fleur Agema (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (PVV) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de brandbrief van de gezamenlijke cliëntenraden van Pro Persona GGZ over het opleggen van budgetplafonds aan Pro Persona door de zorgverzekeraars?1
Ik vind het vervelend voor de cliënten dat zij zorgen hebben over het opleggen van omzetplafonds en wil de cliëntenraden bedanken dat zij de moeite nemen hun zorgen bij u kenbaar te maken. Tegelijkertijd is het voor mij lastig om over de specifieke voorgelegde casus iets inhoudelijks te zeggen. Wel kan ik ingaan op de zorgen die worden geuit over omzetplafonds in zijn algemeenheid. Ik begrijp namelijk de zorgen over omzetplafonds in combinatie met de toegankelijkheid van de ggz-zorg.
Het is niet zo dat omzetplafonds per definitie een negatieve impact hebben op de toegankelijkheid. Er is namelijk ook sprake van personele schaarste ten opzichte van de totale zorgvraag. Het is de taak van zorgverzekeraars om deze schaarse personele inzet en schaarse middelen zo goed mogelijk te verdelen en idealiter terecht te laten komen bij de mensen die de zorg het hardst nodig hebben. Omzetplafonds zijn een middel voor zorgverzekeraars om dat doel te bereiken.
Daarnaast kent het systeem diverse waarborgen voor de verzekerde. Zo heeft een verzekeraar zorgplicht jegens de individuele verzekerde. Dit houdt in dat een verzekerde, (in het geval van een naturapolis) recht heeft op zorg binnen de treeknorm en redelijke reisafstand. Wanneer een verzekerde bij een specifieke aanbieder te maken krijgt met een omzetplafond, is de aanbieder verplicht om hem naar de verzekeraar te verwijzen. De verzekeraar is vervolgens vanuit zijn zorgplicht verplicht om de verzekerde te bemiddelen naar een plek binnen de treeknorm. Kan hij elders geen passende zorg bieden binnen de treeknorm, dan moet er worden bij gecontracteerd, of moet de zorg alsnog vergoed worden alsof er sprake is van een contract (dus ook zonder eigen bijdrage).
Is het toegestaan om onderscheid te maken tussen mensen in wanneer zij toegang krijgen tot de zorg die zij nodig hebben op basis van bij welke zorgverzekeraar zij zijn verzekerd? Zo ja, bent u het ermee eens dat dit alsnog onwenselijk is, aangezien zorginhoudelijke factoren hierbij doorslaggevend zouden moeten zijn?
Iedereen heeft recht op de zorg die nodig is. Een zorgverzekeraar heeft, in het geval van een naturapolis, de plicht om ervoor te zorgen dat verzekerden tijdige, bereikbare en kwalitatief goede zorg krijgen. Het recht op tijdige zorg van goede kwaliteit is dus niet afhankelijk van de zorgverzekeraar. Het is alleen wel zo dat iemand recht op zorg heeft en geen recht op zorg bij een specifieke aanbieder.
Het is zoals eerder aangegeven in antwoord op vraag 1 ook niet zo dat een patiënt bij het bereiken van een omzetplafond geen zorg meer kan krijgen. Als een verzekerde niet bij een bepaalde zorgaanbieder terecht kan, dan moet de zorgverzekeraar desgevraagd via zorgbemiddeling een passend alternatief bieden.
Bent u het ermee eens dat het opleggen van dit soort budgetplafonds, terwijl er ondertussen bijna 100.000 wachtplekken zijn in de ggz, ingaat tegen de zorgplicht van zorgverzekeraars? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat zorgverzekeraars zich wel aan de zorgplicht gaan houden? Zo nee, hoe kunt u deze tegenstelling voor uzelf rechtbreien?
Ik begrijp de zorgen hierover, maar ik ben het daar niet mee eens. Het is niet zo dat door omzetplafonds minder patiënten in de ggz geholpen kunnen worden en ben daarom ook niet van mening dat budgetplafonds door zorgverzekeraars moeten worden afgeschaft. Het is een taak van zorgverzekeraars om schaarse personele inzet en schaarse middelen zo goed mogelijk te verdelen en idealiter terecht te laten komen bij de mensen die de zorg het hardst nodig hebben. Omzetplafonds zijn een middel voor zorgverzekeraars om dat doel te bereiken. In het kader van het traject «cruciale ggz» ben ik in gesprek met het veld om te bekijken hoe we de werking van sturingsinstrumenten van zorgaanbieders en zorgverzekeraars, zoals het omzetplafond, kunnen verbeteren.2
Wat houdt de zorgplicht voor zorgverzekeraars volgens u in? Wat moeten zorgverzekeraars volgens u op het gebied van de ggz doen om aan die zorgplicht te voldoen?
De zorgplicht houdt in dat zorgverzekeraars ervoor zorgen dat hun verzekerden de zorg krijgen waar ze recht op hebben. Zorgverzekeraars moeten voor iedere sector, ook de geestelijke gezondheidszorg, zorgen dat dit gebeurt. Ik ben mij er van bewust dat dit binnen de ggz niet goed lukt. De wachttijden in de ggz zijn al langere tijd te lang. In de afgelopen tijd zijn er al diverse acties in gang gezet om dit te verbeteren. Om onnodige instroom in de ggz te voorkomen zijn er in het IZA afspraken gemaakt over het organiseren van mentale gezondheidscentra waarbinnen verkennende gesprekken gevoerd worden. In zo’n gesprek kan met een patiënt worden besproken of daadwerkelijk ggz-zorg, ggz-zorg in combinatie met ondersteuning vanuit het sociaal domein of enkel ondersteuning vanuit het sociaal domein nodig is. Daarnaast zijn in het IZA afspraken gemaakt over het vormen van een regionale ggz-wachtlijst en over het creëren van meer behandelcapaciteit, bijvoorbeeld door meer in te zetten op hybride zorg. Ik houd uw Kamer hierover op de hoogte, onder andere via het traject cruciale ggz.
Welke alternatieven hebben mensen die momenteel op de wachtlijst staan bij Pro Persona en door deze budgetplafonds op korte termijn geen toegang meer kunnen krijgen tot de zorg die zij nodig hebben? Zijn er andere ggz-aanbieders in dezelfde regio die de capaciteit hebben om deze cliënten over te nemen van Pro Persona? Zo ja, hoe wordt ervoor gezorgd dat deze mensen daar terecht kunnen? Zo nee, waarom wordt er dan alsnog een budgetplafond ingesteld, als mensen daardoor totaal geen toegang meer hebben tot de zorg die zij nodig hebben?
Pro Persona geeft aan dat wordt samengewerkt met andere aanbieders in de regio, zodat cliënten op de meest passende plek zorg kunnen ontvangen. Voor een specifieke groep patiënten (Gecompliceerd Psychische aandoeningen) is er geen andere aanbieder in de regio Gelderland Zuid en Gelderland Midden. Deze groep cliënten kan zich melden bij de afdeling zorgbemiddeling van hun zorgverzekeraar. Deze moet hen doorverwijzen naar aanbieders die de zorg wel kunnen leveren. Mensen die verplichte of acute zorg nodig hebben, kunnen overigens wel bij Pro Persona terecht, ongeacht hun zorgverzekeraar.
Hoeveel tijd en geld wordt zal er nu worden verspild aan het herinrichten van de zorg, als gevolg van deze budgetplafonds?
Ik heb geen zicht op welke middelen en tijd hiervoor worden ingezet. Het maken van afspraken, ook over budgetplafonds, is een zaak tussen individuele aanbieders en individuele zorgverzekeraars. Ik ben niet op de hoogte van de afspraken die individuele zorgverzekeraars en individuele zorgaanbieders in contracten met elkaar maken. Daarmee heb ik ook geen zicht op de tijd die partijen besteden aan de contractering of, in het bijzonder, in welke mate deze tijd besteed wordt aan het herinrichten van de zorg.
Hoeveel cliënten kan Pro Persona minder behandelen als gevolg van deze budgetplafonds?
Het is vanuit mijn positie niet in te schatten of, en hoeveel patiënten er minder behandeld kunnen worden door omzetplafonds bij Pro Persona. Ik beschik over onvoldoende gegevens over deze specifieke casus om daar goed antwoord op te kunnen geven. Daarbij merk ik overigens op dat de zorgplicht bij de verzekeraar ligt, en niet bij de aanbieder. Dat betekent dat de verzekeraar er altijd voor moet zorgen dat de verzekerde binnen de treeknorm zorg ontvangt.
Hoeveel andere ggz-aanbieders hebben ook te maken met budgetplafonds?
Zoals hiervoor aangegeven is het afspreken van een budgetplafond een zaak tussen een aanbieder en een zorgverzekeraar. Ik heb dan ook geen zicht op het aantal ggz-aanbieders dat te maken heeft met een budgetplafond.
Hoeveel cliënten kunnen er in totaal minder worden geholpen als gevolg van deze budgetplafonds?
Zoals hiervoor aangegeven is het niet zo dat er per definitie minder mensen geholpen worden. Daarnaast heb ik geen zicht op het effect van budgetplafonds op het aantal behandelde mensen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat mensen met een complexere en duurdere zorgvraag niet nog minder snel geholpen worden als gevolg van deze budgetplafonds?
Ik ben het met u eens dat mensen met een complexere zorgvraag goed geholpen moeten worden. Een budgetplafond zou hier niet bij in de weg hoeven te staan. Om ervoor te zorgen dat dit in de praktijk ook niet het geval is, ben ik actief in gesprek met het veld, waaronder zorgverzekeraars. We bekijken hoe we de toegankelijkheid voor de ggz kunnen verbeteren, bijvoorbeeld in het kader van het traject «cruciale ggz». Hierin neem ik ook het onderwerp omzetplafonds mee.
Zou het niet logischer zijn om deze tijden van schaarste in de zorg – en bijna 100.000 wachtplekken in de ggz – ggz-aanbieders zoals Pro Persona toe te staan om zoveel mogelijk mensen te helpen om deze wachtlijsten terug te dringen?
Zoals genoemd bij het antwoord van vraag 3 kunnen omzetplafonds, als op de juiste manier worden ingezet, bijdragen aan de doelmatigheid van de zorg en een goede verdeling van het schaarse personeel over de patiënten. Dat komt de toegankelijkheid dan juist ten goede. Dat omzetplafonds worden gehanteerd, mag niet betekenen dat er onvoldoende beschikbare zorg wordt ingekocht door de verzekeraar ten opzichte van zijn verzekerden.
Wat vindt u belangrijker in deze discussie: het beperken van de zorguitgaven of ervoor zorgen dat mensen de zorg krijgen die zij nodig hebben?
Zoals ik hierboven heb aangegeven vind ik toegankelijkheid van zorg voor de mensen die dat nodig hebben heel erg belangrijk. Het in de hand houden van de zorguitgaven is echter ook belangrijk. Zorg moet immers ook betaalbaar blijven.
Bent u bereid om in gesprek te treden met de zorgverzekeraars, Pro Persona en de cliëntenraden van Pro Persona over deze budgetplafonds?
Zoals ik heb aangeven in het antwoord op voorgaande vragen zijn aanbieders en zorgverzekeraars samen verantwoordelijk om in de regio te zorgen voor goede afspraken en een goed en voldoende aanbod. Daarbij past niet dat ik mij daarin meng.
Wat gaat u doen om het kunstmatig inkrimpen van de hoeveelheid mensen die geholpen kunnen worden in de ggz en het onderscheid maken van mensen op grond van hun zorgverzekering tegen te gaan? Bent u bereid om het gebruik van budgetplafonds in de ggz een halt toe te roepen, in ieder geval zolang er sprake is van forse wachtlijsten?
Omzetplafonds gaan met name om de verdeling van personele schaarste in capaciteit. Het is dus niet zo dat de hoeveelheid mensen die geholpen kan worden kunstmatig wordt ingekrompen. Ook is het niet zo dat er onderscheid is in het recht op zorg bij verschillende zorgverzekeraars. Ik zie ook de voordelen van budgetplafonds, zoals hierboven aangegeven. Wel ben ik in gesprek met het veld, waaronder zorgverzekeraars, om te bekijken hoe we de toegankelijkheid voor de ggz kunnen verbeteren, bijvoorbeeld in het kader van de aanpak cruciale ggz. Hierin neem ik het onderwerp budgetplafonds mee.
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Ja.
De behandeling van Palestijnse gevangenen in Israëlische gevangenissen |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Israël stelt Palestijnse gevangenen bloot aan een «collectieve bestraffing»»?1
Ja.
Bent u het eens dat het de plicht van het Nederlandse kabinet is om andere landen aan te spreken op hun mensenrechterlijke verplichtingen jegens gevangenen, zowel militair als civiel? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet hecht aan de strikte naleving van internationaalrechtelijke bepalingen over detentie. Deze boodschap wordt in de contacten met Israël op verschillende niveaus uitgedragen.
Kunt u het in het artikel aangehaalde cijfer van 3300 Palestijnen in Israëlische «administratieve detentie» bevestigen danwel ontkrachten?
Bent u het eens dat de manier waarop Israël het begrip «administratieve detentie» hanteert, waarbij geen sprake is van een formele verdenking of juridisch proces, een inbreuk is op de rechten van gevangenen en dient te worden veroordeeld? Zo ja, bent u voornemens deze veroordeling aan de Israëlische regering over te brengen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt de zorgen over de schaal en duur van deze detenties. Zoals benoemd in de beantwoording van vraag 1, hecht het kabinet aan de strikte naleving van de internationaalrechtelijke bepalingen omtrent detentie.
Op basis van het humanitair oorlogsrecht is detentie om dwingende veiligheidsredenen, zonder dat dit samenhangt met een strafrechtelijk proces, geoorloofd als een uitzonderlijke maatregel. Een dergelijke detentie dient conform internationaalrechtelijke waarborgen en zonder willekeur te worden uitgevoerd.
Ook gelden er internationale waarborgen die stellen dat de reden voor arrestatie gecommuniceerd moet worden. Dit dragen we actief uit richting Israël, ook in EU-verband.
Klopt het dat van Palestijnse gevangenen uit Gaza niet bekend is waar zij zich bevinden en dat zij hierdoor niet kunnen worden bezocht door mensenrechtenorganisaties, juristen of familie? Zo ja, wat heeft het Nederlandse kabinet gedaan om haar weerzin van deze praktijken kenbaar te maken jegens de Israëlische regering? Kunt u daar uitgebreid op reageren?
De Israëlische Unlawful Combatants Law, die sinds het begin van de oorlog werd uitgebreid en gewijzigd, ontneemt gedetineerden in Gaza hun rechten op een eerlijk proces, inclusief het recht op bezoek door advocaten gedurende een lange periode van tijd (75 dagen met mogelijke verlenging).
De Verdragen van Genève geven het Internationaal Comité van het Rode Kruis het expliciete recht gedetineerden te bezoeken. Het Internationaal Comité van het Rode Kruis heeft momenteel echter geen toegang tot deze gedetineerden in Israël. Israëlische NGO’s en hun advocaten krijgen sinds kort onder bepaalde voorwaarden wel toegang tot Gazaanse gedetineerden.
Nederland heeft bij meerdere gelegenheden zorgen geuit over de behandeling van gedetineerden en Israël aangesproken op zijn verplichtingen onder het internationaal recht. Daarnaast onderschrijft het kabinet het belang van gedegen en onafhankelijk onderzoek om mogelijke schendingen vast te stellen. De organisatie die wordt genoemd in het artikel, HaMoked, wordt al jaren door Nederland gesteund voor projecten ter juridische ondersteuning van Palestijnen in Israëlische detentie. HaMoked doet o.a. onderzoek naar vermeende schendingen van rechten van Palestijnen in detentie door Israël. Tot slot heeft Nederland verschillende zittingen in rechtszaken die momenteel in Israël lopen over de Unlawful Combatants Law en de Sde Teiman faciliteit bijgewoond.
Klopt het dat 1400 Palestijnen uit Gaza door de Israëlische regering geclassificeerd zijn als «onwettige strijder» en dat hen daarmee de rechten van reguliere krijgsgevangenen wordt ontzegd? Zo ja, hoe beoordeelt u deze praktijken?
Kunt u de gevallen van vermeende mishandeling in de basis Sde Teiman, zoals aangehaald in het artikel, alsook door de kranten New York Times, Haaretz en de Verenigde Naties (VN)-organisatie UNRWA, beoordelen? Bent u bereid de Israëlische regering om opheldering te vragen over deze berichten? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet neemt signalen van vermeende schendingen van het internationaal recht, inclusief het humanitair oorlogsrecht, uiterst serieus. Nederland brengt zorgen over de situatie in Sde Teiman op bij de Israëlische autoriteiten en volgt de rechtszaak die hierover in Israël loopt nauw. Het blijft van belang dat er onafhankelijk onderzoek plaatsvindt om schendingen van het internationaal recht vast te stellen.
Kunt u een update geven van de uitvoering van de motie van het lid Veldkamp c.s. over beschikbare diplomatieke kanalen inzetten om toegang van waarnemers tot onder meer de Sde Teiman-gevangenis in Israël tot stand te brengen?2
Ik heb in lijn met de motie van het lid Veldkamp tijdens een gesprek met de Israëlische ambassadeur in Den Haag op 10 juli jl. en tijdens gesprekken met de Israëlische Minister van Buitenlandse Zaken op 13 augustus jl. en op 2 september jl. uitvoering gegeven aan deze motie. Daarnaast heeft op 8 augustus jl. Zwitserland namens gelijkgestemden, inclusief Nederland, schriftelijk diplomatieke outreach gedaan, ter bevordering van de toegang van het Internationaal Comité van het Rode Kruis tot de detentiecentra. Nederland zal hier, ook met andere landen, aandacht voor blijven vragen bij de Israëlische autoriteiten. Nederland ziet specifiek een centrale rol weggelegd voor het Internationaal Comité van het Rode Kruis, gezien het essentiële, onvervangbare en in het humanitaire oorlogsrecht verankerde mandaat van het Internationaal Comité van het Rode Kruis om gevangenen te bezoeken en informatie over gedetineerden te delen met families.
Het bericht Nederland zorgt niet goed voor kwetsbare kinderen: ‘We zakken als land door het ijs’ |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Vincent Karremans (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht Nederland zorgt niet goed voor kwetsbare kinderen: «We zakken als land door het ijs»?1
Hoewel Nederland dit jaar een plek op de Kidsrights Index is gestegen en nog steeds binnen het hoogst scorende cluster valt van landen op het gebied van kinderrechten, zijn de aandachtspunten uit het Kidsrights-rapport van groot belang.
Dit kabinet zet volop in op de thema’s die Kidsrights noemt. Voorbeelden hiervan zijn de kwaliteit van de jeugdzorg, wachtlijsten in de jeugdzorg, de toegenomen kinderarmoede en de lagere vaccinatiegraad onder kinderen. Samen met de partners van de Hervormingsagenda werk ik aan het verbeteren van de jeugdzorg om alle kinderen en jongeren die dit nodig hebben tijdig passende hulp ontvangen. Verder deel ik de zorgen over de gedaalde vaccinatiegraden onder kinderen. Nederland staat hier niet alleen in, in geheel West-Europa is de vaccinatiegraad gedaald, zoals Kidsrights aangeeft. Om kinderen te beschermen tegen de gevolgen van infectieziekten is deelname aan het Rijksvaccinatieprogramma (RVP) van groot belang. Daarom zet ik in op het versterken van het RVP, onder meer door vaccinaties laagdrempeliger aan te bieden in wijken en gebieden waar de vaccinatiegraad achterblijft. Ook is er in de voorlichting extra aandacht voor doelgroepen die via reguliere kanalen niet bereikt worden en werken we samen met lokale sleutelpersonen om het vertrouwen in vaccinaties te vergroten. Over deze inzet heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer op 3 april2 en 20 juni jl. geïnformeerd.3 De resultaten van deze aanpak zullen zich echter niet direct vertalen in een verhoogde vaccinatiegraad, dit betreft een langdurig proces.
Tegelijkertijd scoren we als Nederland op een aantal domeinen goed. Zo staan we als land op nummer 9 op het gebied van educatie en op nummer 3 wanneer het gaat om het thema bescherming. Ik zie dit rapport als een oproep aan het kabinet om kinderrechten goed te waarborgen. Daar zet het kabinet de komende jaren dan ook stevig op in om zo een gezonde en veilige omgeving voor alle kinderen in Nederland te creëren.
Bent u het ermee eens dat de plannen uit het hoofdlijnenakkoord fors tekort schieten als het gaat om het verbeteren van de positie van kwetsbare kinderen? Zo ja, welke stappen gaat u extra zetten om deze positie te verbeteren? Zo nee, waarom vindt u het acceptabel dat er fors wordt bezuinigd op jeugdzorg en de kinderarmoede stijgt?
Zoals bij vraag 1 aangegeven zet dit kabinet in op de aandachtspunten die Kidsright belicht. Ik herken dan ook niet het beeld dat dit kabinet onvoldoende zou doen om de positie van kwetsbare kinderen te verbeteren. De (kinder)armoede is de afgelopen jaren fors gedaald mede door diverse koopkrachtmaatregelen. Het kabinet wil samen met gemeenten voor het beleid om (kinder)armoede aan te pakken verder verbeteren, mede in navolging van de Europese kindergarantie. Het kabinet werkt hieraan middels een integrale aanpak met gemeenten, vakbonden, werkgevers, maatschappelijke en private organisaties en ervaringsdeskundigen. De maatregelen worden momenteel nader uitgewerkt in het regeerprogramma, dat met Prinsjesdag met de Kamer wordt gedeeld.
Hoe reageert u op de stelling van stichting KidsRights dat het feit dat het niet verbeteren van de positie van Nederland het gevolg is van «Een gebrek aan visie. We blijven aanmodderen»?
Dit kabinet zet zich over de volle breedte van beleid in om de naleving van kinderrechten in Nederland te versterken. In 2023 is een jaarlijkse cyclus in het leven geroepen om opvolging te blijven geven aan de aanbevelingen van het VN-Kinderrechtencomité, die bestaat uit drie kernactiviteiten. Tijdens de Kinderrechtenconferentie formuleren kinderen van verschillende basisscholen adviezen over de aanbevelingen. Hierna volgen tijdens de Kinderrechtendialoog verdiepende gesprekken met kinderen, jongeren, beleidsmakers, kinderrechtenorganisaties en de Kinderombudsman. Met «Kinderrechten in Beweging» wordt bovendien op basis van dataverzameling een jaarlijkse beleidsanalyse bijgehouden.
Daarnaast wil ik met de ontwikkeling van de nationale jeugdstrategie nadrukkelijk de stem van jongeren in beleidskeuzes meenemen om beleid beter te laten aansluiten bij de behoeften van jongeren en hun toekomst.4
Tenslotte is het belangrijk dat kinderrechten aandacht krijgen bij het uitvoeren van (nieuw) beleid. Een kinderrechtentoets kan hiervoor een nuttig middel zijn. Een kinderrechtentoets maakt het makkelijker om beleid, wet- en regelgeving te toetsen aan het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK). Op dit moment is de Kinderombudsman deze toets aan het ontwikkelen. Daarna kan worden besloten of en hoe deze bruikbaar is voor beleid.
Bent u het ermee eens dat deze zorgelijke ontwikkeling duidelijk maakt dat bezuinigingen op jeugdzorg op dit moment onverantwoord zijn?
Met de partners in de jeugdhulp is in 2023 de Hervormingsagenda Jeugd afgesproken waarin zowel inhoudelijke als financiële doelstellingen zijn opgenomen. Op beide doelstellingen tegelijkertijd stappen zetten is een uitdaging, maar beide zijn noodzakelijk. Hier ga ik mij de komende periode voor in zetten.
Ik wil namelijk dat (kwetsbare) jeugdigen niet alleen nu, maar ook in de toekomst toegang hebben tot jeugdhulp. En ik wil dat gemeenten weer in rustiger vaarwater komen als het gaat over de balans tussen budget en uitgaven voor de jeugdzorg. Door onder andere in te zetten op meer standaardisatie, minder administratieve lasten en een beter passend zorgaanbod zie ik hiertoe ook mogelijkheden. De Hervormingsagenda biedt hiervoor de basis. Naast inhoudelijke afspraken bevat de Hervormingsagenda ook verschillende procesafspraken, waarmee we de ontwikkelingen monitoren en bijsturen waar nodig. Een commissie van deskundigen zal begin 2025 een eerste advies opleveren over de uitvoering van de agenda mede in relatie tot de uitgavenontwikkeling.
Wat denkt u dat de gevolgen voor de jeugdzorg zijn van het zogenaamde «ravijnjaar» waar gemeenten vanaf 2026 fors geld tekort komen, ook voor de jeugdzorg?
In algemene zin geldt dat de gemeenteraden vrij zijn in de besteding van de middelen uit het Gemeentefonds. Zodoende kan ik geen generieke uitspraken doen over welke keuzes gemeenten lokaal maken en welke impact dat heeft op de jeugdzorg.
Ik kijk hierbij met name naar de afspraken die in de Hervormingsagenda Jeugd zijn gemaakt, waarin we met gemeenten maatregelen hebben afgesproken met als doel het beschikbare budget en de uitgaven voor jeugdzorg beter op elkaar af te stemmen. Ook is afgesproken om tot een beter passend en bestendig financieringsmodel te komen; een financieringssystematiek die beter past bij de taken en verantwoordelijkheden zoals die op het terrein van jeugdzorg bij gemeenten zijn neergelegd. De inzet is om op die manier in het domein van jeugdzorg de balans tussen middelen en taken van gemeenten te herstellen.
Deelt u de mening dat deze tekorten bij gemeenten de broodnodige verbetering van zorg voor kinderen in de weg staan? Bent u bereid om uw antwoord toe te lichten?
Nee, die mening deel ik niet. Met de Hervormingsagenda Jeugd ligt er een stevige ambitie op zowel de kwaliteit van jeugdzorg als het beperken en stabiliseren van de uitgaven aan jeugdzorg. Beide doelstellingen zijn nodig om zowel inhoudelijke verbeteringen in de huidige jeugdzorg door te voeren, als jeugdzorg betaalbaar en beschikbaar te houden. In dat kader ben ik intensief in gesprek met gemeenten, met de belangrijke partners in de jeugdzorg, en met andere departementen, om de zorg voor de meest kwetsbare kinderen te borgen en de balans tussen middelen en taken van gemeenten te herstellen.
In hoeverre heeft de introductie van marktwerking in de jeugdzorg volgens u bijgedragen aan het ontstaan van deze barre situatie?
Het jeugdzorgstelsel is in 2015 gewijzigd; sindsdien wordt jeugdzorg door gemeenten ingekocht. Zij zijn vrij in hoe zij de jeugdzorg inkopen en hebben daar verschillende keuzes in gemaakt, met ook heel verschillende uitkomsten. Ik houd oog voor de werking van het stelsel bijvoorbeeld middels onderzoek naar de inzet van het instrument open house. Wij zullen uw Kamer dit najaar informeren over de uitkomsten hiervan.
Bent u het ermee eens dat kinderen in een kwetsbare positie beter verdienen dan wat er nu voor hen wordt gedaan?
Ik ben het ermee eens dat blijvend aandacht nodig is voor kinderen die zich in een kwetsbare positie bevinden. Het kabinet zet zich hier daarom ook stevig op in, zoals ik ook in mijn vorige antwoorden heb benadrukt. Met de implementatie van de Hervormingsagenda zal ik bovendien ook zorgen dat de meest kwetsbare kinderen de juiste hulp ontvangen.
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Ja.
Het bericht “Rusland zet onafhankelijke krant The Moscow Times op zwarte lijst” |
|
Laurens Dassen (Volt), Christine Teunissen (PvdD), Eric van der Burg (VVD), Derk Boswijk (CDA), Sarah Dobbe (SP), Jan Paternotte (D66) |
|
Marjolein Faber (minister asiel en migratie) (PVV), Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Rusland zet onafhankelijke krant The Moscow Times op zwarte lijst»1 en de bijbehorende risico's voor Russische journalisten werkzaam bij dit medium?
Ja.
Bent u bereid noodvisa beschikbaar te stellen voor Russische journalisten die in gevaar zijn door hun werk voor The Moscow Times? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet onderstreept dat journalisten veilig hun werk moeten kunnen doen en zet zich daar ook voor in, ook waar het Russische journalisten betreft. Daar hoort bij dat binnen de bestaande beleidskaders, en daarbij zorgvuldig getoetst aan de Visumcode, het in uitzonderlijke gevallen mogelijk is visa te verstrekken als daar zwaarwegende of humanitaire redenen voor zijn. Het kabinet hecht aan mensenrechten, rechtsstaat en democratie, en persvrijheid hoort daarbij.
Het vredesproces tussen Armenië en Azerbeidzjan |
|
Sarah Dobbe (SP), Jan Paternotte (D66), Don Ceder (CU), Derk Boswijk (CDA), Isa Kahraman (NSC), Kati Piri (PvdA), Thom van Campen (VVD) |
|
Dick Schoof (minister-president ) (INDEP), Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
|
|
|
Kunt u aangeven wat er – voor zover u bekend – besproken is tijdens de trilaterale ontmoeting tussen Armenië, Azerbeidzjan en de Verenigde Staten tijdens de NAVO-top op 10 juli jl.?1
De Amerikaanse Minister van Buitenlandse Zaken Antony Blinken ontving de Ministers van Buitenlandse Zaken van Armenië en Azerbeidzjan voor een ontmoeting in Washington tijdens de NAVO-top. Volgens het persbericht van de woordvoerder van Blinken spraken ze over de voortgang in het vredesproces. Blinken moedigde de beide landen aan om snel tot een duurzaam en volwaardig vredesakkoord te komen, in het belang van de gehele regio.
Deelt u de mening van de in het bovengenoemde artikel aangehaalde politicoloog dat de eis van Azerbeidzjan dat de Armeense Grondwet aangepast moet worden momenteel een grote drempel vormt voor de vredesbesprekingen tussen beide landen?
Het kabinet is van mening dat een duurzaam vredesakkoord op basis van wederzijdse erkenning van territoriale integriteit en soevereiniteit iedereen in de zuidelijke Kaukasus ten goede komt. Samen met internationale partners en in EU-verband moedigt het kabinet de partijen aan om tot duurzame en waardige oplossingen te komen, zodat een akkoord ook daadwerkelijk leidt tot stabiliteit en normalisering van de betrekkingen. Het is belangrijk dat partijen met eerlijke intenties naar de onderhandelingstafel komen. Mochten er twijfels zijn over de intenties van (een van de) partijen dan zal dat aangekaart worden op de daarvoor meest geschikt geachte wijze en niveau, bijvoorbeeld via de EU Speciaal Vertegenwoordiger voor de zuidelijke Kaukasus en Georgië, en samen met internationale partners. Het is echter niet in het belang van de onderhandelende partijen om in deze beantwoording publiekelijk in te gaan op de onderhandelingsposities van de partijen bij de vredesbesprekingen.
Herkent u het beeld dat Azerbeidzjan in dit proces steeds met nieuwe eisen komt, zoals het geval is bij de eis dat de Armeense Grondwet gewijzigd moet worden?2
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met de zorgen die leven in Armenië over dat Azerbeidzjan met dergelijke nieuwe, tijdrovende eisen (het eventuele aanpassen van de Grondwet zal veel tijd kosten) tijdrekt en mogelijk later alsnog zal gaan escaleren? Hoe beoordeelt u deze zorgen vanuit Armenië?
Ik ben bekend met deze zorgen. Nederland heeft met beide landen contact over het belang van het vredesproces en het vermijden van eisen die dat proces vertragen. Momentum dient te worden behouden om tot akkoord te komen. Beide landen zeggen te willen komen tot duurzame vrede. Tegelijkertijd is duidelijk dat er nog stappen moeten worden genomen alvorens tot een duurzaam akkoord te komen.
Is de regering bereid te onderzoeken welke maatregelen Nederland en zijn partners kunnen nemen om de druk op Azerbeidzjan te vergroten om de vredesdeal met Armenië zo snel mogelijk, ruim voor de aanstaande Amerikaanse verkiezingen, te tekenen? Wilt u hier de Kamer, indien nodig vertrouwelijk, over informeren?
Zoals hierboven ook beschreven is, is het kabinet van mening dat een duurzaam vredesakkoord op basis van wederzijdse erkenning van territoriale integriteit en soevereiniteit iedereen in de zuidelijke Kaukasus ten goede komt. Deze positie wordt in contacten met beide landen uitgedragen, zowel bilateraal alsook in EU-verband en samen met andere internationale partners. Ik deel de visie dat het belangrijk is om vol in te zetten op het vredesproces, aangezien voor het eerst na drie decennia er zich een unieke kans op vrede voordoet. Waar er mogelijkheden zijn om het proces te versnellen en versterken, bijvoorbeeld door de inzet van internationale partners, zal het kabinet zich hiervoor inspannen in met name EU-verband, zowel voor als achter de schermen.
Zijn er wat u betreft nog andere manieren om het vredesproces te versnellen? Zo ja, bent u bereid zich hiervoor in te zetten?
Zie antwoord vraag 5.
Hebben de Minister-President, de Minister van Buitenlandse Zaken en/of de Minister van Defensie al contact gehad met hun Armeense collega’s? Zo nee, bent u bereid dit snel te doen?
Tijdens de NAVO-top in Washington heb ik mijn Armeense collega Minister Ararat Mirzoyan en de Azerbeidzjaanse collega Jeyhun Bayramov ontmoet. Premier Schoof heeft met de Armeense premier Nikol Pashinyan gesproken tijdens de bijeenkomst van Europese Politieke Gemeenschap in London op 18 juli jl. In deze gesprekken hebben wij beide partijen opgeroepen om snel tot een duurzaam en volwaardig vredesakkoord te komen. Tijdens de Algemene Vergadering van de VN in New York hoop ik de ambtgenoten van beide landen in bilaterale ontmoetingen nader hierover te spreken. Ook heb ik het belang van voortgang bij relevante collega’s aangekaart, zoals bij de Turkse ambtgenoot.
Het kabinet zet in op het versterken van de Europese banden met Armenië, gezien de democratische ontwikkeling die Armenië heeft doorgemaakt, onder meer ten behoeve van economische ontwikkeling en gezien de geopolitieke kwetsbaarheid van het land.
Deelt u de mening dat de EU-missie in Armenië (EUMA) een grote bijdrage levert in de-escalatie aan de grens van Armenië en Azerbeidzjan en bent u daarom bereidt om te pleiten voor een verlenging van deze missie?3
Het kabinet erkent de de-escalerende rol die de EU Mission Armenia (EUMA) vervult aan de Armeens-Azerbeidzjaanse grens. Nederland draagt zelf met civiele en politie-experts actief bij aan de missie. In lijn met het mandaat van EUMA heeft de missie meermaals een rol van betekenis gespeeld bij de-escalatie van oplopende spanningen in het grensgebied. Hiermee draagt ze direct bij aan de bredere strategische EU-inzet in de regio. Een vreedzame oplossing voor het conflict tussen Armenië en Azerbeidzjan staat hierin centraal.
Het huidige mandaat van EUMA loopt tot februari 2025. EU-lidstaten treffen dit najaar voorbereidingen voor een eventuele verlenging van het mandaat.
De situatie op het voormalige terrein van de Hoenderloo Groep |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Vincent Karremans (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het artikel Dorpelingen ontzet over criminaliteit: «Jeugdzorg wordt onze ondergang»?1
Uit het artikel maak ik op dat inwoners van het dorp Hoenderloo overlast hebben ervaren van cliënten die verblijven bij de zorgaanbieders op het terrein van de voormalige Hoenderloo Groep. Hun ongenoegen begrijp ik. Naar aanleiding van het artikel heb ik gesproken met de gemeente Apeldoorn. De gemeente heeft de afgelopen periode, in samenspraak met De Vos Groep, inwoners van Hoenderloo, politie, een regionale welzijnspartner en aanbieders, verschillende stappen ondernomen om de situatie voor zowel jeugdigen als bewoners verbeteren.
Welke stappen gaat u zetten om ervoor te zorgen dat de veiligheid van de jongeren die op dit terrein verblijven wordt gewaarborgd?
Incidenten op en om het terrein van de voormalige Hoenderloo Groep waren in oktober 2023 de aanleiding om onder technisch voorzitterschap van de gemeente Apeldoorn een platform in te stellen. Daaraan nemen deel zorgaanbieders, vertegenwoordigers van bewoners, de wijkagent, De Vos Groep, de regionale welzijnsorganisatie en een inhoudelijke jeugdzorg-expert de van gemeente Apeldoorn. Dit platform is erop gericht om de lijnen tussen de verschillende partijen in het gebied kort te houden om zodoende sneller in te kunnen grijpen bij eventuele incidenten. In de praktijk ziet Apeldoorn dat dit zijn vruchten afwerpt: bij incidenten kan snel worden geschakeld waardoor inmiddels snel ingegrepen wordt. Het platform komt met regelmaat bij elkaar om te zorgen dat de relatieve rust die nu is ontstaan, blijvend is. Dit alles neemt niet weg dat de gemeente Apeldoorn de huidige situatie onwenselijk vindt. Hoewel de sturingsmogelijkheden voor de gemeente Apeldoorn in directe zin beperkt zijn, is de gemeente aan het onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om de huidige situatie van de grote hoeveelheid verschillende aanbieders dicht bij elkaar te wijzigen.
Is de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) al betrokken bij de situatie op het voormalige terrein van de Hoenderloo Groep? Zo ja, welke stappen zetten zij om de veiligheid van de jongeren te verbeteren?
Ja. De IGJ heeft mij laten weten op basis van alle beschikbare informatie toezichtactiviteiten uit te voeren die een bijdrage leveren aan het zicht op en verbetering van de kwaliteit en veiligheid van de geleverde zorg op het terrein.
De IGJ betrekt hierbij ook andere partijen. De IGJ neemt alle zorgaanbieders op het terrein, die onder het toezicht van de IGJ vallen, mee in lopende en toekomstige toezichtactiviteiten.
Deelt u de mening dat het een onwerkbare situatie is als er zoveel verschillende en wisselende zorgaanbieders (met ook nog eens veel variatie in de zorgverleners) met zeer verschillende doelgroepen op één terrein zitten, zonder goede samenwerkingsafspraken? Kunt u uw antwoord toelichten?
De situatie zoals die ontstaan was een zorgelijke. Het ongenoegen van bewoners kan ik begrijpen. Het is daarom goed dat de gemeente Apeldoorn in samenspraak met De Vos Groep, inwoners van Hoenderloo, politie, een regionale welzijnspartner en aanbieders, verschillende stappen heeft ondernomen om de situatie voor zowel jeugdigen als bewoners te verbeteren.
Deelt u de analyse dat de decentralisatie van de jeugdzorg naar 342 gemeenten deze wildgroei aan aanbieders gestimuleerd heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de Jeugdwet is niet nader omschreven welke vormen van jeugdhulp een gemeente wel en niet dient te vergoeden. Jeugdhulp kent daardoor vele vormen. Binnen de Hervormingsagenda Jeugd wordt daarom gekeken naar mogelijke aanpassingen in wetgeving om de reikwijdte van de jeugdhulpplicht scherper af te bakenen.
De stijging in het aantal aanbieders is sinds de decentralisatie vooral te zien in het aanbod van lichtere vormen van (ambulante) zorg die vaak lokaal is ingekocht en minder in het specialistisch aanbod wat veelal regionaal wordt ingekocht. Het is mogelijk dat het aanbod in sommige gemeenten of regio’s sterk is gestegen door de wijze waarop de inkoop van deze zorgvormen is opgezet. Dit wordt nu nader onderzocht. De resultaten kan ik in het najaar met uw Kamer delen.
Deelt u de analyse dat het feit dat 342 gemeenten verantwoordelijk zijn voor specialistische jeugdzorg ervoor heeft gezorgd dat het lastiger wordt om goed overzicht te houden over die zorg?2
In veel gevallen is de schaal van individuele gemeenten te klein om met name specialistische jeugdzorg goed te kunnen organiseren. Samenwerking op regionaal niveau is dan ook noodzakelijk. Voor de uitvoering van de Jeugdwet hebben gemeenten in eerste instantie 42 regio’s gevormd. In de praktijk is het echter geen uitzondering dat gemeenten zich opsplitsen, dat de kaders van de regio’s veranderen en dat binnen de regio’s kleinere samenwerkingsbestanden bestaan. Ik zie dat de regionale samenwerking erg verschilt in het land wat leidt tot verschillen in de slagkracht en regie van gemeenten en regio’s op de organisatie van jeugdzorg. Zo kopen sommige regio’s maar een aantal onderdelen van specialistische jeugdzorg in, waar andere regio’s alle vormen gezamenlijk inkopen. Ook zijn er regio’s die een gezamenlijke administratieve organisatie hebben die namens alle gemeenten in de regio de facturen aanbiedt, terwijl andere regio’s alleen informele afspraken hebben. Door deze versnippering in gemeentelijke contractering en de werkwijze in de uitvoering heeft de regionale samenwerking nog onvoldoende vorm gekregen. Een gevolg daarvan is dat de beschikbaarheid van specialistische jeugdzorg onder druk staat, het in algemene zin lastig is om het zicht te houden op het specialistisch jeugdzorglandschap, en dat er onnodig hoge uitvoeringslasten zijn door de diversiteit in de afspraken bij administratieve processen.
Om deze problemen op te lossen heeft mijn voorganger eind april 2024 het wetsvoorstel «Verbetering beschikbaarheid jeugdzorg» ingediend bij de Tweede Kamer. Dit wetsvoorstel stelt onder andere regionale samenwerking verplicht voor bepaalde zorgvormen en stelt eisen aan de wijze van uitvoering. Dit draagt op twee manieren bij aan een verbeterde beschikbaarheid van specialistische zorg voor jeugdigen. Enerzijds wordt hiermee voor gemeenten bevorderd dat er voor deze zorg een contractbasis is. Anderzijds wordt voorkomen dat de vraag te versnipperd raakt, waardoor aanbieders te weinig vraag ontvangen om het benodigde aanbod in kwalitatieve zin (verantwoorde hulp) of bedrijfseconomische zin (gezonde bedrijfsvoering) te kunnen blijven leveren. Daarnaast moeten regio’s een regiovisie opstellen waarin zij onder meer beschrijven hoe de regionale ingekochte hulp zich verhoudt tot het lokale aanbod en waarin afspraken wordt gemaakt over samenwerking met de aanbieders. Door ook te verplichten dat er op een meer uniforme wijze in de regio administratief wordt samengewerkt verminderen de administratieve lasten voor aanbieders die voor meerdere gemeenten werken. Hierdoor verbetert de beschikbaarheid van jeugdzorg voor de meest kwetsbare kinderen.
Zo ja, deelt u de mening dat het beter zou zijn om de specialistische jeugdzorg landelijk in te kopen?
In veel gevallen is de schaal van individuele gemeenten te klein om de specialistische jeugdzorg goed te kunnen organiseren. Samenwerking is dan noodzakelijk. Voor veel vormen van specialistische jeugdzorg geldt dat dit het beste op regionaal niveau kan worden georganiseerd en ingekocht. Slechts een beperkt aantal zorgvormen is dusdanig hoogspecialistisch en weinig voorkomend dat inkoop op regionale schaal – met de maatregelen uit het hierboven genoemde wetsvoorstel – onvoldoende is. Deze jeugdhulp vraagt om organisatie op landelijke schaal.
Het is wenselijk om ook deze landelijke inkoop onder verantwoordelijkheid van de gemeenten te laten plaatsvinden. Hiermee blijft geborgd dat bij een hulpvraag van een jeugdige of diens ouders integraal wordt gekeken naar de benodigde hulp (ongeacht het niveau waarop die hulp is gecontracteerd), op- of afschaling van de jeugdhulp gemakkelijk plaatsvindt en gemeenten de verbinding kunnen leggen met andere sociaal domeinbrede oplossingen. Indien de inkoop van deze hoogspecialistische jeugdhulp bij het Rijk zou worden belegd, zou er een schot ontstaan tussen de niveaus waarop de verschillende jeugdhulpvormen worden georganiseerd: lokaal en regionaal enerzijds (toeleiding en financiering bij gemeente) en landelijk anderzijds (toeleiding en financiering bij het Rijk). Daarmee zou integraal kijken naar de benodigde hulp voor een jeugdige en diens ouders worden belemmerd en op- en afschaling in de praktijk complexer worden. Voor de jeugdhulp die door het Rijk wordt gecontracteerd en gefinancierd zal immers een extra (nog in te richten) loket moeten worden ingericht waar wordt bepaald of toeleiding naar een landelijk gecontracteerde hulpvorm noodzakelijk is. Naast de extra administratieve lasten voor het stelsel, kan dit leiden tot vertraging bij de inzet van jeugdhulp en tot discussie over de noodzakelijke jeugdhulpvorm tussen de verschillende verantwoordelijke partijen (gemeenten en Rijk) met het risico dat een jeugdige tussen wal en schip raakt, terwijl het hier vaak gaat om de meest kwetsbare kinderen en gezinnen.
Deelt u de mening dat het absurd is en onwenselijk dat gemeenten niet weten waar kinderen en jongeren worden geplaatst?
Vanuit het woonplaatsbeginsel, dat sinds 2022 van kracht is, blijft de gemeente van oorsprong financieel verantwoordelijk voor een jeugdige, ook als deze buiten de eigen gemeente geplaatst is. Het is bekend dat niet alle gemeenten in Nederland hun data op orde hebben. Daarom wordt vanuit de Hervormingsagenda onder andere ingezet op betere (landelijke) monitoring en het versterken van datagedreven werken bij gemeenten. Dit laat onverlet dat gemeenten zelf ook verantwoordelijk zijn voor het op orde krijgen en inzichtelijk maken van hun data.
Deelt u de mening dat het voor gemeenten niet mogelijk is om toe te zien op de kwaliteit van zorg als zij niet eens weten waar kinderen en jongeren worden geplaatst?
Het toezicht op kwaliteit van de geleverde zorg in de Jeugdwet is belegd bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). Als het gaat om de toezichthoudende rol van de gemeenten richt die zich op toezicht op rechtmatigheid van de zorg, daarvoor is het nodig dat zij weten bij welke aanbieder de jeugdige verblijft.
Dit is informatie waarover zij beschikken vanuit de inkooprelatie met een betreffende aanbieder. Het is niet altijd bekend op welke locatie de cliënt verblijft. Overigens is ingeval van een Persoonsgebonden Budget de naam van het zorgbedrijf vaak niet bekend bij de gemeente, aangezien de budgethouder zelf verantwoordelijk blijft.
Wie houdt er wel toezicht op de kwaliteit van de jeugdzorg op het moment dat gemeenten zelf niet weten waar de jongeren waar zij verantwoordelijk voor zijn geplaatst zijn?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor een kwalitatief toereikend aanbod en moeten duidelijke (kwaliteits)eisen stellen aan de aanbieders bij wie zij jeugdhulp inkopen. De IGJ houdt risicogestuurd toezicht op kwaliteit en veiligheid van zorg en jeugdhulp. De IGJ brengt toezichtbezoeken aan individuele jeugdhulpaanbieders en publiceert de rapporten met daarin haar bevindingen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat kinderen en jongeren ver weg van hun thuis worden geplaatst en dat dit extra ontwrichtend kan werken voor het kind en gezin?
Een uithuisplaatsing is een vergaande maatregel waarvan de schadelijke effecten lange tijd onvoldoende onderkend zijn. Daarom is één van de opgaven uit de Hervormingsagenda Jeugd dat indien het noodzakelijk is dat jeugdigen uit huis worden geplaatst, dit gebeurt in een zo thuis mogelijke omgeving, zoals bij voorkeur pleegzorg, een gezinshuis of een regionaal georganiseerde kleinschalige voorziening.
Herinnert u zich de uitspraak van uw voorganger De Jonge, die stelde dat «200 jongeren in de bossen niet meer van deze tijd is»?3 Deelt u de analyse dat de huidige onoverzichtelijke situatie die is ontstaan na de verkoop door Pluryn geen verbetering is ten opzichte van de oude situatie?
De uitspraak dat «200 jongeren in de bossen niet meer van deze tijd zijn» was ingegeven door de breed gedragen doelstelling dat als jeugdigen uithuisgeplaatst moeten worden zij dan in een zo thuis mogelijke regionaal georganiseerde kleinschalige voorziening kunnen verblijven. Daaraan voldeed de Hoenderloo Groep niet; bovendien waren er zorgen over de financiën en de kwaliteit van de geboden zorg.
Of de geboden zorg nu passend is voor de jeugdigen die nu op het terrein van de voormalige Hoenderloo Groep verblijven kan ik niet beoordelen. De gemeenten die deze jeugdhulpaanbieders hebben gecontracteerd zijn verantwoordelijk voor passende jeugdhulp.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat kinderen en jongeren zo dicht bij huis als mogelijk worden geplaatst, zodat zij, ook als thuiswonen even niet gaat, wel zoveel en snel mogelijk hun gewone vertrouwde leven weer kunnen oppakken?
De doelstelling is dat kinderen zo thuis mogelijk opgroeien. En als thuis wonen niet meer verantwoord is, moet de hulp zo thuis mogelijk zijn: pleegzorg, een gezinshuis of regionaal georganiseerde kleinschalige voorzieningen. Dit is de gezamenlijke ambitie van Rijk, gemeenten, aanbieders, cliëntenorganisaties en professionals. Dat moet eraan bijdragen dat zij hun gewone vertrouwde leven weer snel kunnen oppakken. Met aanbieders en gemeenten is afgesproken dat zij gaan investeren in alternatieve vormen van zorg om uithuisplaatsing te voorkomen en succesvolle terugkeer te bevorderen.
Hoe kijkt u aan tegen kleinschalige jeugdzorginstellingen zoals bijvoorbeeld het Heppie (t)Huis, in vergelijking met de commerciële instellingen die jongeren ver weg plaatsen van hun vertrouwde huis en waar onduidelijkheid is over de kwaliteit?
Eén van de opgaven uit de Hervormingsagenda Jeugd is dat uithuisgeplaatste jeugdigen in een zo thuis mogelijke regionaal georganiseerde kleinschalige voorziening verblijven. Heppie (t)Huis is daarvan een goed voorbeeld.
Wie is er momenteel uiteindelijk verantwoordelijk en aan te spreken op de gang van zaken op en rond het voormalige terrein van de Hoenderloo Groep?
Er zijn meerdere partijen verantwoordelijk voor de gang van zaken op en rond het voormalige terrein van de Hoenderloo Groep. De eigenaar van het terrein (De Vos Groep) is samen met de zorgaanbieders verantwoordelijk voor de veiligheid op het terrein. De zorgaanbieders zijn verantwoordelijk voor de zorg aan hun cliënten, waarbij de individuele gemeenten verantwoordelijk zijn de jeugdigen die op het terrein verblijven passende hulp ontvangen. De gemeente Apeldoorn is verantwoordelijk voor de openbare orde en veiligheid.
Welke stappen gaat u zetten om de problemen die nu spelen op het voormalige terrein van de Hoenderloo Groep aan te pakken, om ervoor te zorgen dat jongeren de zorg krijgen die zij nodig hebben, in een veilige situatie en dat de overlast voor het dorp afneemt?
Gemeenten hebben de wettelijke taak voor een kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod en zijn er daarmee verantwoordelijk voor dat de jeugdigen die verblijven op het terrein van de voormalige Hoenderloo Groep passende hulp ontvangen. De gemeente Apeldoorn heeft stappen ondernomen om de situatie voor zowel jeugdigen als bewoners te verbeteren. Zie ook het antwoord op vraag 2.
De annexatie van Palestijns grondgebied op de Westelijke Jordaanoever door Israël |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Israël annexeert in één klap 270 hectare grond op de Westelijke Jordaanoever»?1
Ja.
Onderschrijft u het feit dat deze annexatie illegaal is volgens het internationaal recht en de Israëlische nederzettingenpolitiek een oorlogsmisdaad is volgens het statuut van Rome? Kunt u dat toelichten?
Het kabinet draagt consequent uit dat het nederzettingenbeleid van Israël, waarvan deze landconfiscatie onderdeel lijkt te zijn, in strijd is met het internationaal recht.
Op 19 juli jl. heeft het Internationaal Gerechtshof (IGH) een advies uitgebracht aan de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) inzake het optreden van Israël in de bezette Palestijnse Gebieden waarin de gehele bezetting als illegaal wordt bevonden. Een Kamerbrief met een eerste appreciatie van dit IGH-advies is op 10 september jl. aan de Kamer gestuurd.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de Israëlische Minister Smotrich dat deze annexaties bedoeld zijn om de wording van een Palestijnse staat te dwarsbomen?2
De uitspraken van Minister Smotrich zijn zeer kwalijk. Het nederzettingenbeleid van Israël, waar dit besluit ook onderdeel van lijkt te zijn, is in strijd met internationaal recht en plaatst een toekomstige vreedzame oplossing verder op afstand.
Onderschrijft u nog steeds het zelfbeschikkingsrecht van het Palestijnse volk en een tweestatenoplossing? Zo ja, op welke manier draagt u hier aan bij?
Het kabinet staat achter een tweestatenoplossing, waarbij een veilig Israël en een toekomstige levensvatbare Palestijnse staat naast elkaar kunnen bestaan, tenzij door de partijen anders wordt besloten. Via de tweestatenoplossing zullen de Palestijnen ook hun zelfbeschikkingsrecht kunnen uitoefenen. Hoewel een tweestatenoplossing op dit moment ver uit het zicht is, blijft Nederland zich hiervoor in internationaal verband inzetten. Zo steunt het kabinet de aangekondigde hervormingen van de Palestijnse Autoriteit die van belang zijn voor een toekomstige levensvatbare en democratische Palestijnse staat. Tevens heeft Nederland zich in het verleden uitgesproken tegen unilaterale stappen die de tweestatenoplossing verder op afstand zetten. Dit zal het kabinet blijven doen.
Bent u bereid om deze illegale annexatie publiekelijk te veroordelen? Zo nee, waarom niet?
Nederland draagt consequent uit dat het nederzettingenbeleid en andere (daarmee samenhangende) maatregelen van Israël – ongeacht hun status onder Israëlisch recht – die het onderscheid tussen Israël en de bezette Palestijnse Gebieden vertroebelen, in strijd zijn met het internationaal recht. Het kabinet veroordeelt dit besluit dan ook. Dit besluit zet een reeds fragiele en gespannen situatie op de bezette Westelijke Jordaanoever verder onder druk. Het brengt een duurzame toekomstige oplossing niet dichterbij.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het ter discussie stellen van het Europese Unie (EU)-Israël associatieakkoord?
De EU-lidstaten hebben tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 27 mei jl., mede op initiatief van Nederland, unaniem besloten een EU-Israël Associatieraad bijeen te roepen om onder meer de zorgen omtrent de situatie in Gaza en het offensief in Rafah te bespreken. De Hoge Vertegenwoordiger Borrell heeft daarop Israël uitgenodigd om deel te nemen aan de Raad. We verwelkomen het bericht van Israël dat het de uitnodiging heeft aanvaard en van plan is tijdens het Hongaarse voorzitterschap van de Raad te zullen deelnemen aan de Associatieraad met de EU. Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 22 juli jl. hebben de EU-lidstaten ingestemd met het voorstel voor een agenda van de Hoge Vertegenwoordiger. Deze agenda is vervolgens gedeeld met Israël.
Nederland ziet het associatieakkoord, en de daarbij horende associatieraden, als een belangrijk instrument om met Israël te spreken over de gehele breedte van de relatie tussen de EU en Israël. In die context is het ook mogelijk een gesprek te hebben over het Israëlische optreden in de Gazastrook en de druk op te voeren om tot een onmiddellijk staakt-het-vuren te komen, waartoe zoals bekend nadrukkelijk ook instemming door Hamas benodigd is, om de gijzelaars vrij te krijgen en meer humanitaire hulp te realiseren.
Bent u bereid aanvullende bilaterale sancties in te stellen in reactie op deze illegale annexatie? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben geen voorstander van nationale maatregelen. Het is effectiever om te blijven inzetten op samenwerking in EU-verband. Echter zal ik mij in bilateraal verband uitspreken tegen de Israëlische nederzettingenpolitiek, niet alleen tegen deze landconfiscatie maar onder andere ook tegen het vestigen en legaliseren van «outposts» en het verlenen van duizenden vergunning voor nieuwe woningen op de bezette Westelijke Jordaanoever.
Kunt u een stand van zaken geven over de uitvoering van de motie Piri c.s.?3
In het kader van de motie Piri (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2870) zet het kabinet zich in EU-verband in voor aanvullende maatregelen tegen gewelddadige kolonisten en entiteiten op de Westelijke Jordaanoever, zoals ook de VS en het VK dat doen. Op 15 april jl. heeft de EU een sanctiepakket aangenomen tegen vier personen en twee entiteiten en op 15 juli jl. is een tweede sanctiepakket aangenomen tegen vijf personen en drie entiteiten. Hier gaat een belangrijke signaalwerking vanuit dat kolonistengeweld voor Nederland onacceptabel is en dat dit moet stoppen.
Het bericht dat de gemeente Arnhem bij 3300 inwoners opnieuw gaat bekijken of zij recht blijven hebben op huishoudelijke hulp |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de gemeente Arnhem bij 3.300 inwoners opnieuw gaat bekijken of zij recht blijven hebben op huishoudelijke hulp?1
De situatie die in dit artikel wordt geschetst is herkenbaar. Veel gemeenten en aanbieders hebben moeite met het organiseren van huishoudelijke hulp en hebben wachtlijsten vanwege de krappe arbeidsmarkt en een groeiende vraag door de vergrijzing. Dat cliënten op huishoudelijke hulp moeten wachten vind ik onwenselijk, maar valt helaas ook niet zomaar op te lossen. In algemene zin is het goed dat gemeenten zoeken naar passende alternatieven om de mogelijke wachtlijsten binnen de Wmo voorziening huishoudelijke hulp het hoofd te bieden. Het is aan gemeenten het Wmo-beleid vorm te geven en te zorgen voor passende ondersteuning binnen de kaders van de wet. Het is aan de gemeenteraad hierop toe te zien. Ik ga graag met gemeenten, aanbieders en cliënten in gesprek over knelpunten die zij ervaren bij het bieden van huishoudelijke hulp.
In hoeverre zijn er zorginhoudelijke redenen om deze mensen, waarvan eerder al bepaald is dat zij deze hulp nodig hebben, opnieuw te keuren?
Veel gemeenten hebben lange wachtlijsten voor huishoudelijke hulp. Mensen die een Wmo-indicatie voor huishoudelijke hulp hebben ontvangen, bijvoorbeeld omdat zij chronisch ziek zijn of omdat zij door ouderdom het huishouden niet meer zelf kunnen doen, komen mogelijk in een kwetsbare positie terecht doordat zij te lang moeten wachten op hulp. Daarom kijken gemeenten, op het moment dat een indicatie afloopt, kritisch of de huishoudelijke hulp nog wel nodig is en/of de hulp op een andere manier geboden kan worden. Het is conform de huidige werkwijze en gedachtegoed van de Wmo 2015 dat gemeenten periodiek kijken of de geboden ondersteuning nog nodig en/of passend is. Het is primair aan de gemeenteraad om te controleren of het college het beleid goed uitvoert.
De manier waarop inwoners huishoudelijke ondersteuning toegewezen krijgen verschilt per zorgvorm. In Arnhem was er voorheen sprake van een «Algemene Voorziening Huishoudelijke Ondersteuning (AVHO)» en «Maatwerk Voorziening Huishoudelijke Ondersteuning (MV)». Voor beide ondersteuningsvormen geldt een andere toelatingsprocedure.
De inwoners die opnieuw beoordeeld worden vallen onder de AVHO. De AVHO heeft een laagdrempelige toegang; inwoners maken telefonisch aanspraak op de huishoudelijke ondersteuning en krijgen deze toegewezen wanneer ze aan een van de toelatingsnormen voldoen. Hoewel de aanvragen aan de toegangseisen voldoen, wordt hiermee niet gericht gestuurd op het bieden van ondersteuning aan de meest kwetsbare inwoners. Door, voor huishoudelijke hulp, over te gaan van een algemene voorziening naar een maatwerkvoorziening beoogt de gemeente Arnhem meer hulp en ondersteuning terecht te laten komen bij de meest kwetsbare inwoners.
De toetsing voor toegang tot de MV is uitgebreider dan de AVHO. Bij de MV vindt er een keukentafelgesprek met de wijkcoach plaats wanneer een inwoner een aanvraag doet. Vanuit het zorginhoudelijke perspectief wordt via deze weg de zorgvraag zorgvuldiger in kaart gebracht dan bij de AVHO. Hierbij wordt ook gekeken naar de mogelijke rol van het informele netwerk in de ondersteuningsbehoefte. De wijkcoach werkt samen met de inwoner om de meest passende zorg te bepalen, waarbij ook bredere opties worden overwogen dan alleen huishoudelijke ondersteuning, zoals voorliggende voorzieningen of dagbesteding.
Zijn er redenen om aan te nemen dat de mensen die nu zorg krijgen en een indicatie hebben deze zorg niet nodig hebben? Zo ja, wat zijn deze redenen precies en op welke informatie is dit gebaseerd? Bent u bereid om deze onderliggende informatie met de Kamer te delen?
Op voorhand heb ik geen redenen te veronderstellen dat mensen nu zorg en ondersteuning ontvangen terwijl zij dit niet nodig hebben. Uit de monitor abonnementstarief is wel gebleken dat vanaf de invoering van dit tarief er een aanzuigende werking is geweest op Wmo-maatwerkvoorzieningen. Het beroep op de Wmo 2015 voor met name huishoudelijke hulp is de afgelopen jaren dan ook sterk gestegen. Daarbij is de procentuele stijging onder mensen met een midden- of hoger inkomen het sterkst geweest. Hierdoor is in de afgelopen jaren een (forse) groei zichtbaar geweest van het aantal afgegeven indicaties voor de huishoudelijke hulp.2 Het abonnementstarief draagt, naast de krappe arbeidsmarkt in huishoudelijk personeel en de groeiende vraag als gevolg van de vergrijzing, ook bij aan het oplopen van de wachtlijsten bij gemeenten. Mede hierdoor moeten gemeenten kritisch kijken naar de ondersteuning die nodig is en/of kijken zij of deze ook op een andere manier georganiseerd kan worden.
Bij de gemeente Arnhem speelde vooral dat er veel signalen binnenkwamen dat inwoners onterecht gebruik maakte van AVHO. Voor AVHO geldt dat er geen individuele zorgindicatie met onderzoek naar de zorgbehoefte nodig was zoals dat wel het geval is bij een maatwerkvoorziening. Daarom wordt daar nu ingezet op een overgang naar maatwerkvoorziening om meer capaciteit beschikbaar te krijgen voor de meest kwetsbare inwoners.
Hoe verhoudt dit besluit zich tot de zorgplicht van gemeenten?
Uitgangspunt is dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor het bieden van passende ondersteuning aan mensen die niet op eigen kracht of met behulp van hun omgeving kunnen participeren in de samenleving. De Wmo (2015) verplicht gemeenten om passende ondersteuning te bieden aan inwoners die dat nodig hebben. Met de overstap van huishoudelijke hulp als algemene voorziening naar een maatwerkvoorziening wordt de zorg afgestemd op de individuele zorgvraag van de cliënt en kijkt de gemeente naar passend aanbod, die voldoet aan de zorgbehoefte van haar inwoners. Ik heb geen signalen dat er gemeenten zijn die hun zorgplicht onvoldoende naleven. Het is primair aan de gemeenteraad hierop toe te zien. Zoals eerder aangegeven ga ik graag met betrokkenen in gesprek over eventuele knelpunten die zij ervaren in relatie tot huishoudelijke hulp.
In hoeverre spelen financiële overwegingen mee bij dit besluit?
De gemeente Arnhem is als autonome bestuurslaag zelf verantwoordelijk voor de financiële positie en adequate uitvoering van de taken en verantwoordelijkheden die op haar rusten. Desgevraagd geeft de gemeente Arnhem aan dat de overstap naar maatwerkvoorzieningen niet vanuit financiële overwegingen is geweest maar dat het hier gaat om een herverdelingsvraagstuk. Met de ambitie om de beschikbare capaciteit eerlijker te verdelen en de ondersteuning te geven daar waar deze het hardst nodig is. De vrijgekomen capaciteit zal dus worden opgevuld met de mensen die met hoge prioriteit op de wachtlijst staan.
Welke rol speelt de dreigende megakorting op het gemeentefonds in 2026 (het ravijnjaar) hierbij?
Met de maatregelen die bij de Voorjaarsnota 2024 zijn aangekondigd is in mijn optiek geen sprake van een «megakorting.» Gemeenten ontvangen vanaf 2026 extra middelen, oplopend tot een plus van (structureel) ongeveer 1 miljard euro per jaar vanaf 2029. De afspraken die dit voorjaar tussen het Rijk en gemeenten zijn gemaakt dragen bij aan een meer stabiele financiering van medeoverheden.
Welke alternatieven zijn er om de wachtlijsten in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 terug te brengen, anders dan door een deel van de huidige gebruikers hun aanspraak af te pakken?
Het is van belang kwetsbare burgers de ondersteuning ontvangen die zij nodig hebben. Door de oplopende wachtlijsten moeten zij nu soms langer wachten dan wenselijk is. Dit hangt samen met de invoering van het abonnementstarief (per 2019). Daarmee is het beroep op de Wmo 2015, met name voor hulp bij het huishouden, fors en structureel toegenomen. Dit heeft geleid tot hogere kosten voor gemeenten en langere wachtlijsten. Mijn ambtsvoorganger heeft een wetsvoorstel opgesteld om de inkomens- en vermogensafhankelijke eigen bijdrage te herintroduceren voor zorg en ondersteuning in de Wmo 2015. Hiermee wordt een financiële bijdrage aan de burger gevraagd die past bij de eigen financiële draagkracht. Dit is een alternatief waardoor de druk op beschikbaarheid van de voorzieningen in het kader van de Wmo 2015 naar verwachting wordt verminderd. Het wetsvoorstel is voor advies aan de Raad van State aangeboden.
Daarnaast werkt VWS samen met de VNG en gemeenten aan een brede houdbaarheidsstudie van de Wmo 2015. We zien dat de ontwikkelingen ten aanzien van de arbeidsmarkt, de (dubbele) vergrijzing, het langer thuis wonen en digitalisering van zorg en ondersteuning, impact hebben op de ondersteuning die gemeenten bieden in het kader van de Wmo 2015. Het is echter nog niet duidelijk hoe deze ontwikkelingen zich precies gaan vertalen in het gebruik voor de komende jaren en welke impact dit heeft op de houdbaarheid van het stelsel. Daarom worden verschillende onderzoeken uitgevoerd die hier meer inzicht in moeten geven. Dit leidt mogelijk ook tot alternatieven om de wachtlijsten in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 terug te brengen. De Tweede Kamer wordt over de voortgang van het houdbaarheidsonderzoek in het najaar 2024 geïnformeerd.
Is bij het aanpakken van de wachtlijsten ook gekeken naar het aanpakken van de winsten van zorgaanbieders in de Wmo en het vervangen van het huidige systeem van aanbestedingen?
Het is primair aan gemeenten het Wmo (inkoop)beleid vorm te geven en te zorgen voor passende ondersteuning binnen de kaders van de wet. Daaronder valt ook de aanpak van buitenproportionele winsten. Daarbij moet de gemeente wel rekening houden met het feit dat een aanbieder van huishoudelijke hulp winst mag maken in het Nederlandse stelsel en ook winst nodig heeft om onder andere te zorgen voor een goede bedrijfsvoering, te investeren in de ontwikkeling van medewerkers en te investeren in de kwaliteit van ondersteuning.
Er is geen algemene wettelijke verplichting om ondersteuning in het sociaal domein aan te besteden. De gemeente kan er namelijk ook voor kiezen de huishoudelijke hulp zelf uit te voeren (inbesteden) of de voorziening te financieren en organiseren via open house of subsidie. Per gemeente kan de aard en de omvang van de ondersteuning en (schaarste op) de (arbeids)marktsituatie verschillen en kan een andere keuze worden gemaakt. Als de gemeente kiest voor aanbesteden dan moeten ook de aanbestedingsregels worden gevolgd. Het huidige palet aan keuzes zorgt ervoor dat een passend ondersteuningslandschap kan ontstaan. Gelet op de diversiteit in keuzes is er vooralsnog geen aanleiding geweest om het huidige systeem van aanbesteden te vervangen.3
De gemeenten worden op het gebied van inkoop in het sociaal domein ondersteund door het ketenbureau i-Sociaal Domein. Het ketenbureau i-Sociaal Domein ontwikkelt op dit moment – samen met gemeenten en aanbieders – landelijke standaarden voor de overeenkomsten en de inkoopdocumenten voor maatwerkvoorzieningen. Daarin worden onder meer ook bepalingen opgenomen op het gebied wachttijden.
Zijn er meer gemeenten die dergelijke besluiten hebben genomen of dit overwegen?
In veel regio’s kijken gemeenten en aanbieders samen naar passende alternatieven om huishoudelijke hulp te organiseren, bijvoorbeeld door een aangepaste indicatiestelling zoals in de geschetste situatie. Ik heb geen overzicht van gemeenten die een dergelijke besluit hebben genomen of dit voornemens zijn te doen, wel blijf ik de ontwikkelingen rondom huishoudelijke hulp met interesse volgen en ga zo nodig in gesprek met gemeenten, cliëntorganisaties en aanbieders over eventuele kansen en knelpunten.
Wat zal dit besluit naar verwachting voor gevolgen hebben voor de druk op mantelzorgers?
Bij het verstrekken van ondersteuning in het kader van de Wmo 2015 dienen gemeenten mee te wegen wat iemand nog zelf kan en wat het sociale netwerk wel en niet kan opvangen. De gemeente Arnhem geeft aan dat bij het besluit over te stappen naar maatwerkvoorzieningen de wijkcoach een zorgvuldige beoordeling maakt tijdens het keukentafelgesprek en kijkt welke taken realistisch en verantwoord zijn voor mantelzorgers, zonder hen te overbelasten. Aanvullende ondersteuning vanuit de sociale basis, zoals buurtinitiatieven en vrijwilligersorganisaties, kunnen daarnaast helpen om de druk op mantelzorgers te verminderen. Als mantelzorg geen haalbare optie is of het besluit van de gemeente Arnhem voor onevenredige belasting van mantelzorger veroorzaakt, zal de gemeente alternatieve oplossingen dienen aan te bieden.
Welke garantie is er dat mensen niet in de knel komen door dit besluit en op basis waarvan kan deze garantie worden gegeven? Indien deze niet kan worden gegeven, bent u dan bereid om met deze gemeente in gesprek te gaan zodat de kwaliteit van zorg gegarandeerd blijft?
Het is voor mij van belang dat mensen die dit nodig hebben toegang hebben tot huishoudelijke ondersteuning. Daarom is contact geweest met de gemeente Arnhem over de totstandkoming en de impact van het besluit. De gemeente Arnhem geeft aan de overgang naar maatwerkvoorzieningen uiterst zorgvuldig te laten verlopen, met een centrale rol voor de wijkcoach. Door de individuele benadering waarbij de specifieke zorgbehoefte van de inwoners opnieuw wordt beoordeeld, wordt gezocht naar de meest passende ondersteuning voor haar inwoners. Hierbij wordt ook nauw samengewerkt met de zorgaanbieders. Inwoners worden tijdig geïnformeerd over de afloop van hun huidige overeenkomst, zodat zij op tijd een aanvraag kunnen indienen voor een maatwerkvoorziening. Hierna wordt er een keukentafelgesprek ingepland om de zorgbehoefte zorgvuldig in kaart te brengen.
Daarnaast is er vanuit de sociaal wijkteams een speciaal team ingericht waar inwoners terecht kunnen met vragen. Dit team staat paraat voor telefonische ondersteuning bij het invullen van de maatwerkaanvragen en helpt inwoners door het proces. Door deze uitgebreide aanpak streeft de gemeente Arnhem erna dat geen enkele inwoner in de knel komt door de overgang.
Zoals ik bij de beantwoording van vraag 4 heb aangegeven zijn gemeenten verantwoordelijk voor het bieden van passende ondersteuning aan mensen die niet op eigen kracht of met behulp van hun omgeving kunnen participeren in de samenleving. Het is primair aan de gemeenteraad hierop toe te zien. Als mensen het niet eens zijn met de ondersteuning die wordt geboden zijn er mogelijkheden voor bezwaar en beroep. Als Staatssecretaris VWS kan ik beperkt sturen op lokale implementatie maar volg ik wel actief de relevante ontwikkelingen ten aanzien van huishoudelijke hulp.
Welke signalen heeft u van andere gemeenten die bezuinigen of voorsorteren op bezuinigingen op de Wmo? Kunt u deze signalen en uw reactie daarop met ons delen?
De VNG geeft aan dat het in deze en vergelijkbare situaties bij gemeenten niet gaat om een bezuinigingsmaatregel op de Wmo voorziening huishoudelijke hulp. Wel zien zij dat er sprake is van onzekerheid van gemeenten over hun structurele financiering en gemeenten die daardoor overwegen te bezuinigen. VWS en de VNG beschikken niet over een overzicht van gemeenten die voornemens zijn dit te gaan doen. Er zijn derhalve ook geen aanwijzingen dat deze mogelijke bezuinigingen zijn gericht op de huishoudelijke hulp.
Bent u bereid deze vragen één voor één te beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat de kwaliteit van de langdurige zorg voor ouderen thuis volgens de IGJ nog vaak onder de maat is |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de kwaliteit van de langdurige zorg voor ouderen thuis volgens de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) nog vaak onder de maat is?1
De conclusie van de IGJ dat de kwaliteit van de langdurige zorg voor ouderen thuis in een aantal gevallen onder de maat is, heeft mij verontrust. Voorop staat dat de kwaliteit van langdurige zorg thuis op orde moet zijn. Dat is nog niet overal zo en dat baart mij zorgen. Tegelijkertijd geeft de IGJ in haar rapportage2 ook aan goede voorbeelden te zien van zorgaanbieders die er wél in slagen goede Wlz-zorg thuis aan te bieden. Een voorbeeld dat mij aanspreekt betreft een zorgaanbieder, die per gemeente een apart Wlz- team heeft gemaakt. Elk team heeft een wijkverpleegkundige, een verzorgende, een helpende plus en cliëntondersteuners. Aparte teams leiden ertoe dat er meer begrip is, dat Wlz-zorg thuis echt ander werk is: heel erg gericht op de relatie met de cliënt.
Voor mij is het belangrijk dat de kwaliteit van Wlz-zorg thuis wordt vergroot op die plekken waar dit nog niet op orde is en meer wordt gewerkt in samenspraak met de cliënt. Dat doe ik onder meer door zorgaanbieders die Wlz-zorg thuis bieden te ondersteunen via het programma Waardigheid en trots voor de toekomst, onder andere door het verspreiden van goede praktijkvoorbeelden, het vormen van lerende netwerken en het ondersteunen van individuele zorgaanbieders door middel van maatwerkondersteuning.
Hoe duidt u het grote verschil dat de IGJ ziet tussen verschillende aanbieders van Wet langdurige zorg (Wlz)-zorg thuis? Deelt u de analyse dat dit mede veroorzaakt wordt door de wildgroei aan aanbieders, het gebrek aan samenwerking en het delen van kennis en expertise tussen aanbieders die veroorzaakt worden door het huidige systeem van marktwerking?
Deze analyse deel ik ten dele. De IGJ geeft aan dat het voor met name kleinere organisaties moeilijk kan zijn om de juiste randvoorwaarden voor goede Wlz-zorg thuis in te vullen. Bij grotere zorgaanbieders zijn deze randvoorwaarden vaker op orde. Zorgaanbieders die de randvoorwaarden op orde hebben, werken veel samen met huisartsen, specialisten ouderengeneeskundige en ggz-organisaties. De IGJ ziet ook zorgaanbieders die wel Wlz-zorg thuis aanbieden maar weinig samenwerken met andere disciplines. Ik deel dus de analyse dat gebrek aan samenwerking en het onvoldoende delen van kennis en expertise een probleem vormt voor de kwaliteit van langdurige Wlz-zorg thuis. Echter, dat er ook zorgaanbieders zijn die dit wel op orde hebben laat zien dat dit ook binnen het huidige stelsel georganiseerd kan worden. Een goed voorbeeld hiervan is een zorgaanbieder, die de nachtzorg organiseert in samenwerking met andere organisaties uit de regio. Enkele alleenwonende cliënten hebben een leefstijlmonitor met alarmering. Dit hulpmiddel signaleert afwijkende situaties in de nacht. Deze signalen worden doorgegeven aan een nachtteam, wat cliënten een veilig gevoel geeft.
In hoeverre is het nu nog verder inzetten op het scheiden van wonen en zorg nog verantwoord als de kwaliteit van de Wlz-zorg thuis nu al niet op orde is?
De inzet op scheiden van wonen en zorg is een geleidelijk proces dat vele jaren in beslag neemt en bovendien aansluit bij de woonwensen van ouderen. Ouderen willen de regie over hun eigen leven behouden en actief blijven, Ook willen ze graag een comfortabele woning, die gelijkvloers en levensloopbestendig is.
Daarbij hoort ook het vergroten van het aanbod en de kwaliteit van zorg buiten het verpleeghuis en het beschikbaar zijn van nieuwe woonvormen. Op beide elementen zet ik met de zorgaanbieders en de zorgkantoren vol in. Met betrekking tot de zorg zal het kabinet het voortouw nemen om te komen tot een hoofdlijnenakkoord voor de ouderenzorg waarin de onbeheersbare arbeidsmarkttekorten worden afgewend en de ouderenzorg ook financieel houdbaar wordt. Dit wil ik bereiken door afspraken te maken over digitalisering, automatisering, standaardisering en AI, waardoor een forse vermindering van administratietijd wordt gerealiseerd. Met betrekking tot de nieuwe woonvormen is er het bouwprogramma met het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) dat zal leiden tot 290.000 extra woningen voor ouderen tot en met 2030.
Wat zijn volgens u nou precies de voordelen van de toegenomen inzet op Wlz-zorg thuis, als gedeeltelijke vervanging van intramurale Wlz-zorg?
De voordelen van de toegenomen inzet op zorg thuis zijn vooral verbonden aan de kwaliteit van leven van ouderen. De oudere kan bijvoorbeeld samen met zijn of haar partner blijven wonen terwijl de zorg in de nabijheid beschikbaar is. Zo is het mogelijk om contact te houden met de maatschappij omdat men blijft wonen in een vertrouwde leefomgeving.
Daarbij blijft er ook aandacht voor de kwetsbare oudere. Voor ouderen voor wie een plek in het verpleeghuis nog niet aan de orde is, maar de zorgafhankelijkheid wel al gevorderd is, zullen we middels nadere doorrekeningen ook de terugkeer van de verzorgingshuizen (een gezamenlijk huis met toezicht in de nacht) onderzoeken. De meest kwetsbare zorgafhankelijke ouderen kunnen terecht in een verpleeghuis.
Wat is uw reactie op de stelling van de IGJ dat er ook ouderen zijn met een lichte indicatie voor wie een verpleeghuis eigenlijk toch wel nodig of gewenst is, die nu tussen wal en schip vallen?
Ik vind het zeer ongewenst als er ouderen zijn die tussen wal en schip vallen. Voorop moet staan dat de woonzorgbehoefte van ouderen op een goede manier wordt ingevuld. Daarom is het van belang dat er zowel voldoende verpleeghuisplaatsen beschikbaar zijn als voldoende mogelijkheden om wonen en zorg te regelen buiten het verpleeghuis. Dit kabinet zet ook in op de realisatie van extra woningen voor ouderen en de creatie van nieuwe woonvormen. Voor ouderen voor wie een plek in het verpleeghuis nog niet aan de orde is, maar de zorgafhankelijkheid wel al gevorderd is, zullen we ook de terugkeer van de verzorgingshuizen onderzoeken.
Bent u het ermee eens dat er voor deze groep moet worden geregeld dat zij alsnog toegang zouden moeten krijgen tot intramurale Wlz-zorg, bij voorkeur in een kleinschalige woonzorgvorm zoals een zorgbuurthuis?
Deze groep heeft recht op intramurale zorg in een verpleeghuis, indien dit noodzakelijk is. Uit onderzoek naar de woonwensen van ouderen komt naar voren, dat zij zich echter beter thuis voelen in een beschutte woonomgeving, waar de zorg goed geregeld is en ouderen zelf de woonlasten betalen3. Dit is een woonvorm buiten het verpleeghuis, die niet wordt aangeduid als intramurale zorg.
Deze woonvorm wordt zorggeschikte woningen genoemd. Een voorbeeld daarvan is het Zorgbuurthuis in Oss. Een ander goed voorbeeld vind ik LIV-inn in Hilversum, waar zowel ouderen met (Wlz-) zorg als ouderen zonder zorgvraag samenwonen in zelfstandige appartementen binnen hetzelfde complex en de zorg dichtbij geregeld is. Er is een grote gemeenschappelijke ruimte waar men gezamenlijk kan koken en gezellige activiteiten kan organiseren.
Ik wil bevorderen dat het aanbod van deze zorggeschikte woningen, in samenwerking met het veld en het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijk Ordening (VRO), wordt vergroot in de komende jaren. In de woondeals met de provincies en gemeenten is afgesproken dat er extra zorggeschikte woningen beschikbaar komen.
Daarnaast wil ik onderzoeken of voor ouderen zonder Wlz-indicatie voor wie een plek in het verpleeghuis nog niet aan de orde is, maar de zorgafhankelijkheid wel al gevorderd is, extra inzet nodig is om aan hun woonzorgbehoefte te kunnen voldoen bijvoorbeeld in de vorm van verzorgingshuizen.
Het bericht dat inspecties signaleren dat criminele netwerken de zorg hebben ontdekt |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Robbert Dijkgraaf (D66), Conny Helder (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Criminele netwerken hebben de zorg ontdekt, signaleren inspecties»?1
Het bericht gaat over de verkenning «Er is meer aan de hand» van de Inspectie van het Onderwijs (IvhO), de Inspectie van de Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) in samenwerking met de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB)2. Het beeld dat uit die verkenning is gekomen, waaronder de toenemende verwevenheid met criminaliteit, vind ik zorgelijk.
Hoe bent u van plan om het toezicht op deze malafide bemiddelingsbureaus te verbeteren, gezien het feit dat uit de verkenning van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de Inspectie van het Onderwijs (IvhO) blijkt dat er sprake is van een «toezichtsvacuüm»?2
Het klopt dat in de verkenning is gemeld dat toezicht niet in alle gevallen toereikend is. Op dit moment worden naar aanleiding van de verkenning en bijgevoegde notitie met diverse partijen gesprekken gevoerd over vervolgacties in bredere zin. Ik kan niet op de uitkomsten van deze gesprekken vooruitlopen. Uw Kamer zal hier dit najaar over worden geïnformeerd4. Het is overigens van belang dat zorgaanbieders zelf alert zijn op valse diploma’s, certificaten, erkenningen en ook Verklaringen omtrent het gedrag (VOG’s). Zij zijn immers eindverantwoordelijk voor de kwaliteit en veiligheid van de zorg. Bij vermoedens van valsheid in geschrifte dienen zij aangifte te doen bij de politie en/of een melding te doen bij de IGJ.
In hoeverre zijn criminele netwerken ook betrokken bij het bepalen van indicaties?
Het is lastig hier met zekerheid iets over te zeggen. De Opsporingsdienst van de Nederlandse Arbeidsinspectie heeft recent in haar jaarverslag 20235 aangegeven dat het strafrechtelijk onderzoeken van mogelijke valse indicaties complex is. De ontwikkelingen rondom het verschoningsrecht zijn daar mede debet aan en kunnen tot vertraging leiden in strafrechtelijke onderzoeken. Gesteld kan wel worden dat niet integere zorgaanbieders hierin willen en kunnen manipuleren. De Opsporingsdienst voert in opdracht van het Ministerie van VWS strafrechtelijke onderzoeken uit naar fraude met zorggelden. Ze ontving de afgelopen jaren veel signalen en meldingen over onterecht en onnodig hoge indicatiestellingen door wijkverpleegkundigen. Dan gaat het met name over zorgaanbieders in de wijkverpleging zonder contract bij een zorgverzekeraar of PGB-zorg in de wijkverpleging.
Zorgverzekeraars proberen vooral via de verzekeringsvoorwaarden risico’s op dit gebied te verkleinen door extra eisen te stellen bij indicatiestelling zoals bijvoorbeeld een machtigingsprocedure voordat een declaratie Wijkverpleging kan worden vergoed. Ook kennen we voor PGB-houders in de wijkverpleging een PGB Reglement per zorgverzekeraar en heeft de beroepsvereniging Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland een normenkader opgesteld voor de indicatiestelling. Die wordt in het machtigingsproces ook als toetsingskader gehanteerd. Voor niet-gecontracteerde zorgaanbieders wordt bijvoorbeeld kort gezegd geëist dat de indicatie wordt vastgesteld door een verpleegkundige die niet in dienst is bij de betrokken zorgaanbieder. Een zorgverzekeraar kan op afstand echter niet bepalen in hoeverre een dergelijke indicatiesteller volledig onafhankelijk van de zorgaanbieder opereert.
Bent u het ermee eens dat de grote afhankelijkheid van zzp’ers in de zorg (waarvan het grootste deel zich wel integer inzet voor de zorg) er ook voor zorgt dat dit soort criminele netwerken makkelijker kunnen opereren binnen de zorg?
Ik kan dit verband niet zo stellig leggen. Uit de verkenning blijkt dat de Inspecties een toenemende verwevenheid zien van zorg met criminaliteit en fraudenetwerken. De inspecties zien bijvoorbeeld het risico dat bemiddelingsbureaus die (al dan niet doelbewust) ongekwalificeerde en onbevoegde/onbekwame zzp’ers uitzenden bij zorgaanbieders en het risico dat diploma’s worden vervalst. Richting zorgaanbieders wordt dan ook benadrukt dat zij zelf verantwoordelijk zijn voor zorgverleners die namens hen aan het werk zijn en dat het belangrijk is om diploma’s van zorgverleners te controleren in het diplomaregister van DUO. Blijft er ondanks de controle van diploma’s twijfel bestaan over de bekwaamheid van zorgverleners, dan is het belangrijk dat dit wordt gemeld bij de IGJ.
Zorginstellingen hebben behoefte aan een flexibele schil, bijvoorbeeld voor «piek, ziek en uniek» momenten. Echter in de praktijk zie ik dat zorginstellingen vaak noodgedwongen flexwerkers inzetten om de roosters gevuld te krijgen. Om deze vicieuze cirkel te doorbreken en de flexibele schil weer van toepassing te laten zijn voor «piek, ziek en uniek», heb ik diverse acties in gang gezet. De acties zijn gericht op het terugdringen van schijnzelfstandigheid van zzp’ers en een bewustwording rondom de gevolgen van de keuze voor zzp-schap. Met de acties rondom schijnzelfstandigheid en de bewustwordingscampagne wordt beoogd werkgevers en werkenden meer inzicht te geven in de diverse wettelijke verplichtingen met bijbehorende (financiële en fiscale) verantwoordelijkheden en de gevolgen voor personeel en organisatie, waarna zij beter in staat zijn om in gesprek tot de juiste inrichting van de arbeidsrelatie te komen. De verwachting is dat hierdoor het aantal schijnzelfstandigen in de zorg zal afnemen.
Koepelorganisaties van intermediairs erkennen dat voor hen ook een rol is weggelegd in de juiste inzet van zzp’ers in de zorg, en zijn bezig met de inrichting van een gedragscode die intermediairs sturing geeft in het inzetten van bekwame zzp’ers waardoor het risico op fraude zal afnemen.
Zorgaanbieders kunnen er voor kiezen om een flexpool in te richten zonder de inzet van intermediairs, zoals bijvoorbeeld bij het samenwerkingsverband FAIR Brabant. De samenwerkende zorginstellingen in Zuidoost-Brabant hebben in eigen beheer een coöperatie opgezet met een centraal, fysiek servicebureau. Om deel te kunnen nemen dienen zzp’ers hun CV, diploma’s, VOG en uittreksel van de KVK aan te leveren voor een controle, waardoor het risico op fraude wordt geminimaliseerd.
Zo ja, hoe bent u van plan deze overmatige afhankelijkheid terug te dringen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het ermee eens dat de mogelijkheden om winst te maken in de zorg ook de aantrekkingskracht van zorgfraude vergroot?
Nee, ik zie in het algemeen geen directe relatie tussen de mogelijkheid om winst uit te keren en de aantrekkingskracht van zorgfraude. Tegelijkertijd zie ik wel risico’s wanneer aan het realiseren van uitkeerbare winst een groter belang wordt gehecht dan aan de maatschappelijke belangen van kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van zorg. Zorgaanbieders die frauduleus omgaan met zorggeld horen niet in de zorg thuis. Ik vind het daarom van belang dat zorgaanbieders in het kader van integere bedrijfsvoering verantwoord omgaan met keuzes rondom winstuitkering. Met het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel «Integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders» wil ik de mogelijkheid creëren om voorwaarden aan winstuitkering te stellen voor die categorieën van zorgaanbieders die zijn uitgezonderd van het verbod op winstuitkering.
Zo ja, bent u bereid om de mogelijkheden om winst uit te keren dat is verdiend met geld dat bedoeld is voor de zorg fors terug te dringen?
In ons zorgstelsel is het de rol van zorgverzekeraars, zorgkantoren en gemeenten om bij de afspraken die zij met zorgaanbieders maken rekening te houden met de gevolgen voor overmatige winstuitkeringen. Het wettelijk terugdringen van de mogelijkheden tot winstuitkering, dan wel een wettelijke maximering zou ook juridisch zeer kwetsbaar zijn, onder meer gezien de inbreuk op het recht op eigendom op grond van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens6. Ik vind het wel wenselijk de mogelijkheid te creëren om voorwaarden aan winstuitkering te stellen middels het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel «Integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders». Ik acht een dergelijke benadering meer in balans dan het beperken/maximaliseren van winstuitkering in de zorg.
Hoe bent u van plan de rol van marktwerking mee te nemen in de aanpak van deze zorgfraude, aangezien die onder andere leidt tot een onoverzichtelijke wildgroei aan zorgaanbieders, financiële prikkels voor zorgfraude door de mogelijkheid tot winstuitkering en een overmatige afhankelijkheid van uitzendbureaus en bemiddelingsbureaus?
Ongeacht hoe het zorgstelsel is ingericht, moeten we zorgfraude zo effectief mogelijk tegengaan. Iedere zorgaanbieder, ongeacht de financieringsvorm, dient zich te houden aan geldende wet- en regelgeving rondom kwaliteit en toegankelijkheid. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) zien toe op naleving van deze regulering en kunnen handhaven als partijen zich niet aan de regels houden. Daarnaast zijn ook zorgverzekeraars, zorgkantoren en gemeenten verantwoordelijk voor het borgen van de toegankelijkheid, kwaliteit en betaalbaarheid van zorg door enerzijds hier inkoopafspraken over te maken, en anderzijds door rechtmatigheidscontroles uit te voeren. Dat neemt niet weg dat de aanpak van zorgfraude een belangrijk aandachtspunt is. Aanbieders die frauduleus omgaan met zorggeld horen niet thuis in de zorg. De afgelopen tijd is daarom samen met partijen in het veld gewerkt aan diverse maatregelen die de aanpak van zorgfraude moeten verbeteren, zoals het verbeteren van screening van zorgaanbieders, de effectievere aanpak van complexe netwerken in de wijkverpleging, de proeftuinen in Twente en Hart van Brabant, en de inzet van de IGJ en het OM op het gebied van diplomafraude en het vergroten van het bewustzijn bij werkgevers hoe ze daar zelf wat aan kunnen doen.
Het nieuws dat omwonenden van zware industrie structureel hogere zorgkosten hebben |
|
Sarah Dobbe (SP), Bart van Kent (SP) |
|
Conny Helder (VVD), Mark Harbers (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het nieuws dat inwoners van gebieden met zware industrie jaarlijks tot wel 315 euro meer dan gemiddeld kwijt zijn aan zorgkosten?1
Het is begrijpelijk dat de inwoners van deze gebieden erg kunnen schrikken van dit artikel. Het idee dat wonen in de nabijheid van industrie zo veel verschil kan uitmaken voor je gezondheid, is een naar idee en, voor de gemiddelde Nederlander gaat het niet om kleine bedragen. Toch zijn er ook enkele opmerkingen te plaatsen bij het artikel. Gezondheid wordt bepaald door een combinatie van persoonsgebonden factoren, leefstijl en gewoonten en leef-, woon- en werkomgeving. Zie hiervoor de factsheet «Impactvolle determinanten van gezondheid» van het RIVM2. De hogere zorgkosten zijn daarom, zoals het artikel zelf ook aangeeft, niet direct te koppelen aan de industrie. Dat de industrie invloed kan hebben op de gezondheid van omwonenden is echter wel bekend en blijkt onder andere uit het RIVM onderzoek over Tata Steel3. Dat is voor het kabinet dan ook een aansporing om te werken aan het verder verbeteren van de leefomgeving voor omwonenden van de industrie. Dit wordt onder andere gedaan met de Actieagenda Industrie en Omwonenden die specifiek ten doel heeft om de gezondheid van omwonenden van de industrie beter te beschermen4.
Wat gaat u doen om een halt toe te roepen aan deze ziekmakende industrie en de omwonenden hiervan beter te beschermen?
De Actieagenda Industrie en Omwonenden is specifiek opgezet om de gezondheid van omwonenden beter te beschermen naar aanleiding van de aanbevelingen in het gelijknamige rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV). Uiteraard lopen er ook andere initiatieven. Zo is het streven naar een gezonde leefomgeving bijvoorbeeld ook onderdeel van de maatwerkafspraken bij het Ministerie van Klimaat en Groene Groei (KGG) om de grote industriële bedrijven sneller te laten verduurzamen en additionele CO2-reductie te bewerkstelligen. Verder wordt binnen het Impulsprogramma Chemische Stoffen een impuls gegeven aan het chemische stoffenbeleid en de uitvoering daarvan, en wordt in het kader van het interbestuurlijk programma versterking Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving-stelsel (IBP VTH) het VTH-stelsel versterkt. Ook provincies en gemeenten dragen bij aan het verbeteren van de leefomgeving bij bedrijven door het uitvoeren van hun vergunningverlenings-, toezichts- en handhavingstaken. Verder is een gezonde fysieke leefomgeving onderdeel van de beleidsagenda Health in all Policies die voor het einde van het jaar naar de Tweede Kamer wordt gestuurd.
Hoe wordt de aanpak van vervuilende industrie verwerkt in de aanpak van sociaaleconomische gezondheidsverschillen?
Voor het bevorderen van gezondheid kijkt het kabinet breed naar mogelijke oorzaken. Mensen met een lager inkomen en een lagere opleiding leven gemiddeld korter en minder lang in goede gezondheid. Daar zijn verschillende oorzaken voor, zoals schulden, een ongezondere leefstijl en een ongezondere leefomgeving. Vaak gaat het bij gezondheidsachterstanden om een stapeling van meerdere oorzaken. Om die reden bevordert het kabinet Health in all Policies zodat er ook aandacht is voor gezondheid en gezondheidsverschillen op andere beleidsterreinen dan volksgezondheid, zoals ruimtelijke ordening, bestaanszekerheid en milieubeleid.
Verrast het u dat de zorgkosten bij omwonenden van industrie zeven procent hoger zijn dan gemiddeld?
Ja en nee. Wij hadden deze vergelijking niet eerder gezien, maar wij wisten wel dat zorgkosten verschillen tussen gemeenten en regio’s. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 kan dit verschillende oorzaken hebben.
Welke lessen heeft u getrokken uit het onderzoek «Industrie en omwonenden»2 en hoe zijn deze volgens u van toepassing op de 13 gebieden uit het RTL-onderzoek?
Uit het OVV-rapport blijkt dat overheden er op basis van de huidige (milieu)wetgeving via het bestaande stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving in de praktijk nog onvoldoende in slagen om de gezondheid van omwonenden te beschermen. De OVV heeft een aantal aanbevelingen gedaan die zijn gericht op de bedrijven zelf, decentrale overheden en het Rijk. In de Kabinetsreactie op het rapport6 en in de Actieagenda Industrie en Omwonenden die op 15 maart is toegezonden aan uw Kamer, heeft het Kabinet aangegeven hoe de aanbevelingen van de Onderzoeksraad worden opgevolgd7.
Kunt u de reeds beschikbare informatie over de volksgezondheid in de betreffende gebieden delen met de Kamer en daarbij aangeven in hoeverre deze afwijkt van het landelijk gemiddelde?
Er is heel veel informatie beschikbaar over gezondheid en zorgkosten in Nederland, maar niet specifiek over de gebieden die RTL Nieuws gebruikt heeft voor haar onderzoek. Op de Volksgezondheid en Zorg Info-website (www.vzinfo.nl) kan voor allerlei gezondheidsaspecten en zorgkosten worden teruggevonden hoe gemeenten of GGD-regio’s daar relatief op scoren. Bijvoorbeeld de gemiddelde ervaren gezondheid, sterfte aan hart- en vaatziekten en het voorkomen van astma en kanker. Op deze website staat ook informatie per gemeente over onder andere luchtverontreiniging en geluidsoverlast. Meer informatie hierover staat ook in de Atlas Leefomgeving (www.atlasleefomgeving.nl). Specifiek voor kanker heeft het Instituut voor Kankeronderzoek Nederland (IKNL) overigens ook de Kankeratlas (www.kankeratlas.nl) gelanceerd waarmee op driecijferig postcodeniveau en per kankersoort teruggevonden kan worden hoeveel kanker daar gediagnosticeerd wordt.
Bent u bereid om snel breed gezondheidsonderzoek te starten onder omwonenden van deze dertien industriële zones?Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u hier de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV), het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en de Gezondheidsraad (Gr) bij betrekken?
Er is naar aanleiding van het eerder gepubliceerde OVV-rapport al het nodige in gang gezet. Het RIVM is op verschillende manieren bij de Actieagenda Industrie en Omwonenden betrokken. Een dergelijk onderzoek is reeds uitgevoerd voor het gebied rondom Tata Steel8.
De Actieagenda kondigt een verkenning aan naar de behoeften en mogelijkheden van gezondheidsonderzoek bij Chemours en rond de Westerschelde en een vergelijkbaar onderzoek bij het bedrijfscluster Chemelot door het RIVM. Die verkenningen moeten beter inzicht geven in de mogelijkheden om vragen van omwonenden met betrekking tot hun gezondheid te beantwoorden. De resultaten van de verkenningen bij Chemours en de Westerschelde, en Chemelot worden verwacht in het najaar, respectievelijk volgend jaar. Hiernaast wordt door het Ministerie van IenW in samenwerking met het Ministerie van VWS onderzocht wat de mogelijkheden zijn om gezondheid een meer volwaardige plaats te geven bij beslissingen van de overheid, bijvoorbeeld bij het verlenen van vergunningen in het kader van de omgevingswet.
In dit kader is als eerste stap aan het RIVM gevraagd om een methodologie te ontwikkelen voor een GezondheidsEffectRapportage (GER) voor Tata Steel naar aanleiding van de discussie met de Kamer over het advies van de Expertgroep IJmond.9
Ook wordt het instrument van de GER als mogelijkheid voor het kunnen meewegen van gezondheid in vergunningverlening onder de omgevingswet onderzocht, in lijn met de hierover aangenomen motie van het lid Gabriëls.10
Hierbij wordt echter nog niet specifiek naar zorgkosten gekeken. Naar aanleiding van de berichtgeving van RTL is inmiddels aan het onderzoeksbureau gevraagd om in de mogelijkheden voor het meewegen van gezondheid in vergunningverlening onder de Omgevingswet ook een methode voor het meewegen van gezondheidskosten uit te werken. Op deze manier kunnen bevoegde gezagen mogelijk met behulp van een eenduidige onderzoeksmethode de gezondheidseffecten- en kosten in kaart brengen.
Kunt u samen met de betreffende gemeenten werken aan een plan om bewoners beter te beschermen tegen uitstoot en overlast afkomstig van deze industrie?
In de Actieagenda Industrie en Omwonenden die in maart 2024 naar de Kamer is gestuurd, heeft het Kabinet aangeven hoe zij wil werken aan een betere bescherming van de gezondheid van omwonenden van industrie. Daarvoor werkt de rijksoverheid onder andere samen met onder andere provincies, gemeenten en omgevingsdiensten, gegeven hun verantwoordelijkheid binnen het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving.
Hoe gaat u de industrie dwingen om omgevingshinder te verkleinen en productieprocessen te verduurzamen?
Hiervoor wordt een aantal opties verkend in de Actieagenda Industrie en Omwonenden. Zo worden momenteel beleidsopties in kaart gebracht om financiële prikkels in te zetten ter vermindering van luchtvervuilende uitstoot; de invoering van Europese luchtkwaliteitsnormen voor een gezondere lucht te versnellen; en de mogelijkheid om Best Beschikbare technieken in algemene regels te implementeren.
Maar daarnaast lopen er veel trajecten om de industrie te laten verduurzamen in Nederland. Bedrijven moeten hun CO2-uitstoot verminderen vanuit Europa (middels het EU-ETS) en vanuit de Nederlandse CO2-heffing. Ook zijn de Staatssecretaris van IenW en de Minister van KGG in het kader van de maatwerkafspraken met bedrijven in gesprek om de grootste industriële uitstoters sneller te laten verduurzamen. Een onderdeel hiervan is het verbeteren van de leefomgeving. Tevens is recent de EU Richtlijn Industriële Emissies herzien. Hierin zijn aangescherpte eisen opgenomen voor industriële installaties.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat aantoonbaar vervuilende bedrijven bijdragen aan de hogere zorgkosten van omwonenden?
De financiering van zorgkosten in Nederland is georganiseerd via premies (nominale Zvw-premie, inkomensafhankelijke bijdrage Zvw- en Wlz-premie), belastingmiddelen vanuit de begroting (rijksbijdrage voor de financiering van de verzekering voor jongeren onder de 18 jaar, bijdragen in de kosten van Kortingen (BIKK) en rijksbijdrage Wlz), de eigen betalingen in de Zvw en de eigen bijdragen in de Wlz. Er is begrip voor de wens om bedrijven verantwoordelijkheid te laten nemen, indien ze schade aanrichten. Echter, het idee om specifieke partijen een extra bijdrage te laten betalen in het zorgstelsel past niet in het solidaire systeem dat er nu is. Het is niet gewenst bedrijven afzonderlijk bij te laten dragen aan zorgkosten van omwonenden via het zorgstelsel. Daarnaast toont het RTL artikel, zoals aangegeven in vraag 1, geen directe koppeling tussen hogere zorgkosten en de industrie. In de Actieagenda Industrie en Omwonenden is wel opgenomen dat het Rijk nader onderzoek gaat doen doen naar de effectiviteit en wenselijkheid van combinaties van financiële instrumenten om zowel de uitstoot te verlagen als bedrijven te behouden, bijvoorbeeld door maatwerkafspraken of beprijzing van emissies.
Zijn de bestaande meetnetwerken voor bijvoorbeeld Luchtkwaliteit uitgebreid en geavanceerd genoeg om alle zones met zware industrie te controleren en de mogelijke gezondheidseffecten in kaart te brengen?3
Het huidige stelsel van luchtmetingen, gecombineerd met modelleringen is geschikt om grootschalige concentraties van bepaalde componenten zoals fijnstof en stikstofoxiden op een relatief nauwkeurige schaal te bepalen. Ten aanzien van specifieke emissies van industriegebieden en de controle van de uitstoot van de industrie zijn er mogelijkheden tot verbetering van het meten van emissies en de bijbehorende gezondheidseffecten. In de Actieagenda Industrie en Omwonenden, onder de actielijn «Meten en Weten» zijn verschillende onderzoeken naar de mogelijkheid om dit te doen aangekondigd.
Is het gebruikelijk dat provincies externe deskundigen nodig hebben om de luchtkwaliteit bij hun grootste industrieconcentraties te meten, zoals het geval was bij Delfzijl?4
Ja. Niet alle provincies beschikken over de benodigde specialistische kennis om metingen uit te voeren. Deze kennis is geconcentreerd bij de GGD-en, enkele omgevingsdiensten, researchinstituten, en bij -diverse commerciële meetbureaus. Dit levert normaal gesproken ook geen problemen op, omdat bedrijven zelf verantwoordelijk zijn om metingen uit te (laten) voeren en hierover te rapporteren. Op het moment dat een provincie een extra meting uit wil voeren, kan deze, zoals Delfzijl heeft gedaan, aanspraak doen op externe deskundigen.
Welke mogelijkheden ziet u om de bestaande meetnetwerken en het milieutoezicht verder te versterken en wat heeft u daarvoor nodig?
Met de Actieagenda Industrie en Omwonenden wordt een aantal onderzoeken gestart die hieraan kunnen bijdragen. Zo wordt gekeken naar het openbaar maken van milieu en meetgegevens, het versterken van de informatiepositie van het bevoegd gezag en het intensiveren van controlemetingen. Ook wordt een brede kennisagenda opgesteld. Op basis van de uitkomsten van deze onderzoeken kunnen vervolgstappen worden bepaald.
De gevolgen van budgetplafonds in de ggz |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Conny Helder (VVD) |
|
|
|
|
In hoeverre heeft u zicht op de effecten van de budgetplafonds die zorgverzekeraars hanteren in de ggz?
In beginsel ben ik niet op de hoogte van de afspraken die individuele zorgverzekeraars en individuele zorgaanbieders in contracten met elkaar maken. Zorgverzekeraars moeten ervoor zorgen dat hun verzekerden zorg krijgen en dat zij zelf invulling geven aan de afspraken die zij maken.
Heeft u zicht op de hoeveelheid tijd die zorgverleners en zorgaanbieders kwijt zijn aan de bureaucratische rompslomp rondom budgetplafonds in de ggz, zoals overleggen met de zorgverzekeraar wanneer het plafond dreigt te worden bereikt? Zo nee, bent u bereid om dit in kaart te brengen?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 1 ben ik niet op de hoogte van de afspraken die individuele zorgverzekeraars en individuele zorgaanbieders in contracten met elkaar maken. Daarmee heb ik ook geen exact zicht op de tijd die partijen besteden aan de contractering of, in het bijzonder, aan het proces van bijcontracteren wanneer een omzetplafond (bijna) bereikt is. In het IZA zijn ten behoeve van het verbeteren van het proces rondom de contractering uitgebreide afspraken gemaakt over het tijdig afronden van het inkoopproces, het proces rondom bijcontractering wanneer het omzetplafond is bereikt, en wordt door de zorgverzekeraars in samenwerking met zorgaanbieders gewerkt aan het verlagen van de administratieve lasten en verdere uniformering van inkoopvereisten.
Heeft u zicht op de hoeveelheid/het aantal cliënten in de ggz die nu minder kunnen worden geholpen, doordat er gebruik wordt gemaakt van budgetplafonds? Zo nee, bent u bereid om dit in kaart te brengen?
Het is erg ingewikkeld om het precieze effect van omzetplafonds in kaart te brengen zo lang er ook andere factoren zijn die van invloed zijn op de wachtlijsten, zoals bijvoorbeeld een tekort aan personeel ten opzichte van de totale zorgvraag. Ik deel daarbij overigens niet uw verwachting dat er door omzetplafonds minder patiënten in de ggz geholpen worden. Als omzetplafonds op de juiste manier worden ingezet kunnen deze namelijk ook bijdragen aan de doelmatigheid van de zorg, wat de toegankelijkheid juist ten goede komt. Zo kunnen zorgverzekeraars ruimere omzetplafonds afspreken met zorgaanbieders die passende zorg leveren dan met zorgaanbieders die minder passende zorg leveren. Dat omzetplafonds worden gehanteerd, mag niet betekenen dat er onvoldoende beschikbare zorg wordt ingekocht door de verzekeraar ten opzichte van zijn verzekerden.
Ook is de zorgverzekeraar, wanneer het zorgplafond eenmaal is bereikt, verplicht om de verzekerde te bemiddelen naar een plek binnen de treeknorm. Als dit niet bij andere aanbieders kan, dan moet er worden bijgecontracteerd bij de oorspronkelijke aanbieder.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat mensen die zorg nodig hebben momenteel niet geholpen kunnen worden, vanwege de budgetplafonds, terwijl er ook nog bijna 100.000 mensen op ggz-wachtlijsten staan? Zo ja, bent u bereid om deze budgetplafonds af te schaffen?
Ik deel niet uw analyse dat er door omzetplafonds minder patiënten in de ggz geholpen kunnen worden en ben daarom ook niet van mening dat budgetplafonds door zorgverzekeraars moeten worden afgeschaft. Zoals ik in antwoord op de eerste vraag al aangaf, kunnen omzetplafonds juist ook helpen om schaarse capaciteit optimaal in te zetten en er daarmee voor zorgen dat de zorg bij de patiënten terecht komen die de zorg het hardst nodig hebben. Wel ben ik actief in gesprek met het veld, waaronder zorgverzekeraars, om te bekijken hoe we de toegankelijkheid voor de ggz kunnen verbeteren, bijvoorbeeld in het kader van de cruciale ggz. Ook de werking van financiële instrumenten, zoals het omzetplafond, neem ik mee in die gesprekken.
Het bericht dat het Regionaal Autisme Centrum (RAC) in Helmond en Tilburg stopt met behandeling en het stellen van diagnoses bij 18-plussers |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Conny Helder (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het Regionaal Autisme Centrum (RAC) in Helmond en Tilburg stopt met behandeling en het stellen van diagnoses bij 18-plussers?1
Personele schaarste en een groeiende vraag naar zorg leiden er toe dat het knelt in de ggz. Dit is zorgelijk, maar helaas de realiteit. Het besluit van het Regionaal Autisme Centrum (RAC) om zorg af te bouwen is het gevolg van de personele krapte. Ik vind het ontzettend vervelend voor mensen die door dit besluit hun behandeling moeten afbouwen of langer op een wachtlijst moeten staan. Mochten er cliënten zijn die naar hun mening geen adequate vervangende zorg hebben ontvangen, dan is het belangrijk dat zij zich melden bij hun zorgverzekeraar. Via zorgbemiddeling kunnen zorgverzekeraars hun verzekerden bemiddelen naar een andere zorgaanbieder.
Deelt u de analyse dat de toegang tot zorg voor mensen met (vermoedens van) autisme in deze regio hierdoor nog verder achteruit gaat?
Het wegvallen van het RAC zal voor de mensen die in behandeling waren of op de wachtlijst stonden nadelige gevolgen kunnen hebben. Het is aan aanbieders en zorgverzekeraars om in de regio te zorgen voor voldoende ggz-aanbod passend bij de zorgvraag van mensen in de regio. Dit geldt voor de gehele ggz en dus ook voor de zorg voor mensen met autisme. Ik verwacht dat zorgverzekeraars bij de inkoop van zorg in deze regio ook specifiek aandacht hebben voor de zorg voor mensen met (vermoedens van) autisme.
Deelt u de mening dat de zorgverzekeraars op dit gebied hun zorgplicht niet nakomen?
Het is aan de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) om te beoordelen of zorgverzekeraars aan hun zorgplicht voldoen. De coördinerend zorgverzekeraar in de regio (CZ) heeft aangegeven dat zorgverzekeraars direct nadat de aanbieder de sluiting bij hen bekend maakte, alle stappen die zij als zorgverzekeraar konden zetten, gezet hebben. Hierbij gaat het om het wijzen van cliënten op zorgbemiddeling, het informeren van de NZa, en het benaderen van andere zorgaanbieders.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de zorgaanbieders in deze regio en de zorgverzekeraars over hoe de toegankelijkheid van de zorg voor mensen met (vermoedens van) autisme weer op orde kan worden gebracht?
Nee, dat is aan partijen in de regio zelf. Zoals ik heb aangeven in het antwoord op vraag 2 zijn aanbieders en zorgverzekeraars samen verantwoordelijk om in de regio te zorgen voor voldoende toegankelijk aanbod voor mensen met (vermoedens van) autisme.
Speelt deze problematiek op meer plekken? Zo ja, op welke plekken en wat doet u eraan om de zorg voor mensen met (vermoedens van) autisme toegankelijk te houden?
Het is mij niet bekend dat het stoppen van de behandeling voor mensen met autisme speelt op meerdere plekken. In het Integraal Zorgakkoord zijn diverse afspraken gemaakt om de toegankelijkheid van de ggz te vergroten, zoals het versterken van de samenwerking tussen huisarts, ggz en sociaal domein en het stimuleren van hybride en digitale zorg om de behandelcapaciteit te vergroten.
Het bericht dat 73% van de zorgverleners aangeeft dat de tijd die ze aan administratie besteden de laatste vijf jaar is toegenomen |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de «Zorg- & Welzijnsbarometer» van de FNV, waaruit blijkt dat 73% van de zorgverleners aangeeft dat de tijd die ze aan administratie besteden de laatste vijf jaar is toegenomen?1
De uitkomsten van het onderzoek Zorg-& Welzijnsbarometer2 van de FNV onderschrijft het belang en de noodzaak van de aanpak van regeldruk in de zorg. Dat zorgprofessionals nog steeds te veel tijd kwijt zijn aan overbodige of dubbele registratie, kunnen we ons in het licht van het arbeidsmarktvraagstuk niet permitteren. Deze tijd gaat ten koste van directe patiëntenzorg en drukt ook op hun werkplezier. Er is vanuit het Ministerie van VWS dan ook volle inzet op het verminderen van regeldruk met het programma [Ont]Regel de Zorg 2022–20253 en daar bovenop de intensiveringsaanpak4. Dit doe ik niet alleen, maar samen met relevante partijen binnen het Nederlandse zorgstelsel, zoals overheden, financiers, branche- en beroepsverenigingen, toezichthouders en werkgevers. Iedere partij heeft een eigen verantwoordelijkheid en rol om het gat tussen ervaren en acceptabele registratielast te dichten. Tegelijkertijd wil ik benadrukken dat regeldruk in de zorg complex en veelzijdig is, omdat het sterk verwerven is met andere thema’s, zoals het afleggen van verantwoording, zeggenschap en goed werkgeverschap. Daarom behoeft de aanpak van regeldruk een bredere discussie, die op bestuurlijk niveau binnen het Integraal Zorgakkoord (IZA)5 gevoerd wordt, maar net zo goed een agendapunt in de regio’s en binnen de zorginstellingen zelf dient te zijn.
Erkent u dat het feit dat de administratie de laatste jaren verder is toegenomen, aantoont dat uw aanpak om de administratie in de zorg te verminderen is mislukt? Hoe vindt u zelf dat het gaat?
Nee, ik ben het niet met u eens dat mijn aanpak om de administratie in de zorg te verminderen mislukt is.
De afgelopen jaren is gebleken dat regeldruk een complex en veelkoppig monster is en gezamenlijke actie op verschillende niveaus nodig is om het beter te maken. Aan de hand van verschillende sporen ben ik aan de slag gegaan met het verminderen van administratieve lasten; onder andere via wet- en regelgeving, landelijk in het stelsel, lokaal binnen zorginstellingen en bij de individuele zorgprofessional. Ik heb gezien dat we met deze aanpak – als we samen de schouders eronder zetten – het verschil kunnen maken voor de zorgpraktijk. Dit heeft mooie resultaten opgeleverd, zoals bijvoorbeeld de verwijsafspraken van de eerste lijn naar de medisch specialistische zorg6, of het experiment vernieuwend verantwoorden7. Met deze succesvolle ontregelprojecten laten we zien dat het echt kan, en we gezamenlijk dingen kunnen verbeteren. Maar ondanks goede en mooie resultaten, blijf ik kritisch op wat we doen en bereiken. Dit om steeds meer impact en verlichting van regeldruk binnen alle sectoren en over de gehele linie van alle beroepsgroepen te voelen. Met de aankondiging van de intensivering van het bestaande programma [Ont]Regel de Zorg heb ik topprioriteit aan dit vraagstuk gegeven, zodat samen met alle betrokkenen, effectief en merkbaar het verschil kan worden gemaakt voor de zorgpraktijk.
Deelt u de mening dat er een fundamentelere aanpak van de bureaucratie in de zorg moet komen, die verder gaat dan de huidige tekortschietende actieplannen?
Ik ben het met u eens dat er ook een fundamentelere aanpak van de bureaucratie in de zorg nodig is. In de afgelopen jaren zijn er met het programma [Ont]Regel de Zorg 2022 – 2025 al mooie resultaten behaald, maar de (ervaren) regeldruk in de zorg blijft nog te hoog. Daarom heb ik vorig jaar december een intensiveringsaanpak aangekondigd langs vier lijnen:
Ik heb er vertrouwen in dat we met deze intensiveringsaanpak van het programma [Ont]Regel de Zorg grotere impact gaan maken als het gaat om het terugdringen van de bureaucratie in de zorg.
Hoe reageert u op het feit dat 62% van de respondenten die de te hoge administratieve last hebben aangekaart niet het idee heeft dat daar iets mee gedaan wordt? Deelt u de mening dat dit aangeeft dat er een fors gebrek is aan zeggenschap van zorgverleners over hun eigen werk? Zo ja, wat bent u van plan om hieraan te gaan doen?
Dat ben ik ten dele met u eens. Zeggenschap voor zorgprofessionals is een essentieel middel om regeldruk te verminderen. Daarom is het belangrijk dat zorgprofessionals betrokken worden bij het vaststellen van registratie- of verantwoordingseisen/werkprocessen, en zorgprofessionals de ruimte krijgen om actief veranderingen door te voeren. Ik kan niet vaak genoeg benadrukken hoe belangrijk het is dat leidinggevenden en/of bestuurders ruimte en vertrouwen bieden voor professioneel zeggenschap en inspraak hebben over hun eigen vak. In mijn gesprekken met bestuurders benoem ik dit ook en onderstreep ik het als één van de belangrijkste randvoorwaarden voor succesvol ontregelen. Ook voor het optimaal benutten van de rol van lokale ontregelaar, na bijvoorbeeld het volgen van de door VWS gesubsidieerde e-learning en/of training, is steun van de leidinggevende essentieel om daadwerkelijk aan de slag te kunnen gaan met ontregelen.
Uit de monitor Zeggenschap blijkt dat verzorgenden, verpleegkundigen, verpleegkundig specialisten en begeleiders meer zeggenschap wensen. Dat geldt ook voor zeggenschap over regeldruk. Om zeggenschap voor professionals duurzaam te versterken is het belangrijk dat zeggenschap in de cultuur van organisaties geborgd wordt en in organisaties op gelijkwaardige manier wordt samengewerkt. Met een integrale aanpak zeggenschap draag ik hieraan bij. De integrale aanpak bestaat uit (financiering van) praktische initiatieven, zoals de projectorganisatie van het Landelijk Actieplan Zeggenschap (LAZ) en de Subsidieregeling Zeggenschap, onderzoek en monitoring.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de FNV over de resultaten van dit onderzoek en de meer dan 8.000 ideeën van zorgverleners om de bureaucratie te verminderen die zij hebben verzameld?
Ik laat het aan mijn opvolger al dan niet in gesprek te gaan met de FNV over de resultaten van dit onderzoek.
De berichtgeving dat het ministerie een miljoenenorder overweegt bij een omstreden Israëlische fabrikant |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Kajsa Ollongren (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Ministerie overweegt miljoenenorder bij omstreden Israëlische fabrikant»?1
Ja.
Klopt het dat Defensie een contract overweegt met Elbit Systems?
Ja. Defensie vervangt de aankomende jaren de huidige verouderde tactische luchttransportcapaciteit. Defensie is voornemens om de verouderde C-130H Hercules transportvliegtuigen te vervangen voor C-390M toestellen van de Braziliaanse fabrikant Embraer. Hierover is uw Kamer geïnformeerd op 10 juni jl. (Kamerstuk 27 830, nr. 441). Eén van de eisen die aan dit toestel worden gesteld, is dat het in staat moet zijn om te opereren onder dreiging van hittezoekende, radar- of lasergeleide raketsystemen. Binnen dit project levert het Israëlische Elbit Systems een zelfbeschermingssysteem dat effectief dergelijke raketten misleidt. Defensie sluit in samenwerking met Embraer hiertoe een contract af met Elbit Systems. Het systeem van Elbit is het enige gecertificeerde systeem op de C390M en het enige systeem dat tijdig gereed kan zijn om te voorkomen dat een tekort aan benodigde operationele capaciteiten ontstaat wanneer de C-130 niet meer inzetbaar is.
Klopt het dat Elbit Systems wapens levert aan het Israëlische leger, die worden gebruikt op de illegaal bezette Westelijke Jordaanoever en in de Gazastrook?
Het is bekend dat Elbit Systems wapens levert aan het Israëlische leger. Het kabinet heeft geen zicht op waar Israël deze wapens inzet.
Deelt u de mening dat de Nederlandse regering op geen enkele manier mag bijdragen aan de illegale Israëlische bezetting van de Westelijke Jordaanoever en Oost-Jeruzalem? Zo nee, waarom niet?
Ja. Nederland neemt bilateraal en in EU-verband altijd duidelijk stelling tegen nederzettingen en de kolonisten in de bezette Palestijnse Gebieden. Nederzettingen zijn in strijd met internationaal recht en bemoeilijken een duurzame oplossing van het conflict. Nederland ondersteunt dan ook geen activiteiten die direct bijdragen aan de constructie en instandhouding van illegale nederzettingen of dat direct faciliteren. Nederland heeft zich binnen de EU ook ingezet voor de aanname van sancties tegen gewelddadige kolonisten. Het kabinet blijft zich daar voor inzetten.
Deelt u de mening dat hieruit volgt dat zakendoen met een bedrijf dat wapens levert om een illegale bezetting mee af te dwingen onbestaanbaar is voor de Nederlandse regering? Zo nee, waarom niet? Kunt u uitgebreid reageren?
Vanwege de toegenomen dreiging en de veroudering van het huidige materieel heeft Defensie op zeer korte termijn behoefte aan het beste materieel om de taken van de krijgsmacht te kunnen blijven uitvoeren. Dit is noodzakelijk voor de veiligheid van Nederland en Europa. Defensie heeft reeds materieel uit Israël in gebruik. Dit materieel is van groot belang voor de bestaande slagkracht van de krijgsmacht en voor de veiligheid van onze militairen; onder meer raketartillerie, zelfbeschermingssystemen, anti-tank capaciteit, vliegerhelmen en operationele communicatieapparatuur. Datzelfde belang geldt voor nieuw materieel dat Defensie op basis van het eisenpakket in Israël wil aanschaffen. Het tijdig kunnen leveren van materieel is hierbij een belangrijke eis. Uitstel van aanschaf van voor Defensie kritische systemen is een onaanvaardbaar risico in de huidige onzekere geopolitieke wereld.
In alle relevante contacten met de Israëlische regering wijst het kabinet Israël op haar internationaal rechterlijke verplichtingen en op de naleving van uitspraken van internationale hoven. De toenmalig Minister-President heeft op 4 juni jl. het belang van naleving nogmaals stevig onderstreept in zijn gesprek met premier Netanyahu.
Bent u zich bewust van het feit dat de Israëlische regering met betrekking tot de oorlog in Gaza meerdere uitspraken van het Internationaal Gerechtshof en een aangenomen resolutie van de VN-veiligheidsraad naast zich heeft neergelegd en dat de aanklager van het Internationaal Strafhof arrestatiebevelen tegen twee leden van de Israëlische regering wil? Zo ja, waarom wilt u nog zakendoen met de defensie-industrie van de Israëlische regering?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u zich bewust van het feit dat de Minister van Buitenlandse Zaken gesprekken voert over het tijdelijk bevriezen van het associatieakkoord tussen de Europese Unie en Israël vanwege de minachting van de Israëlische regering voor het internationaal recht? Zo ja, bent u het er dan mee eens dat dit besluit niet coherent is met het beleid van de Minister van Buitenlandse Zaken?
De Minister van Buitenlandse Zaken voert geen gesprekken over het tijdelijk bevriezen van het associatieakkoord. Op voorstel van de toenmalig Minister van Buitenlandse Zaken heeft de Raad Buitenlandse Zaken besloten een bijeenkomst van de Associatieraad tussen de EU en Israël te organiseren. Dit forum biedt de kans om het gesprek aan te gaan met Israël en zorgen over te brengen. Israël heeft de uitnodiging aangenomen. Het kabinet zet zich ervoor in dat de Associatieraad op korte termijn plaatsvindt.
Kunt u een overzicht geven van alle Nederlandse import van Israëlische wapens van de afgelopen vijf jaar?
Defensie informeert de Kamer conform de afspraken van het Defensie Materieelproces (DMP, Kamerstuk 27 830, nr. 431 van 23 april 2024) halfjaarlijks over grote materieelprojecten. In het Defensie Projectenoverzicht (DPO, Kamerstuk 27 830, nr. 435 van 15 mei 2024) heeft de Kamer recentelijk een geactualiseerd overzicht gekregen van alle DMP-plichtige projecten.
Voor een aantal van deze projecten geldt dat (delen van) wapensystemen, direct of indirect (als onderleverancier) worden aangeschaft bij een Israëlische producent. Zo heeft Defensie de Kamer in april 2023 geïnformeerd over de keuze voor het Israëlische PULS systeem binnen het project Raketartillerie, op grond van operationele beoordelingscriteria, levertijd, prijs, risico’s en mogelijkheden tot internationale samenwerking (Kamerstuk 27 830, nr. 392 van 3 april 2023). Ook heeft Defensie in de zomer van 2023 een contract getekend met firma Elbit voor de levering van het ReDrone systeem voor detectie, identificatie, verstoring en overnemen van unmanned aerial systems (UAS) (DPO 2023, Kamerstuk 27 830, nr. 417 van 19 september 2023). Verder heeft de firma Elbit zelfbeschermingsmiddelen voor het Gulfstream G-650 VIP vliegtuig geleverd, waarmee het toestel wordt beschermd tegen hittezoekende, radar- of lasergeleide raketsystemen (DPO 2023, Kamerstuk 27 830, nr. 417 van 19 september 2023). Ook binnen het project «Aanpak obsolescentie Cougar-helikopters» treedt Elbit op als leverancier, specifiek van de 3D Helmet Display Tracking System Head-up Display (DPO 2024, Kamerstuk 27 830, nr. 435 van 15 mei 2024).
Binnen het project Verbeterd Operationeel Soldaat Systeem (VOSS) (Kamerstuk 34 000 X, nr. 98 van 4 juni 2015) levert Elbit naast zogenaamde «Smart Vests» (een communicatiesysteem, geïntegreerd in een ballistisch vest) ook digitale soldaat- en voertuigsystemen, waaronder beveiligde persoonlijke radio’s. Verder heeft Defensie in 2020 een contract afgesloten met Elbit Systems voor helderheidsversterkende kijkers voor operationele eenheden. Met deze kijkers zijn militairen in staat om in situaties waar zeer weinig licht is, toch te kunnen zien.
Kunt u uitsluiten dat wapens van Elbit Systems de afgelopen maanden zijn gebruikt bij mogelijke oorlogsmisdaden in Gaza?
Het kabinet heeft geen zicht op welke wapensystemen Israël waar en wanneer inzet.
Op basis waarvan sluit u bepaalde wapenproducenten uit sommige landen uit? Kunt u het beleid toelichten en praktische voorbeelden geven van landen of bedrijven waar Nederland geen militair materieel inkoopt?
Nederland houdt zich aan internationale sancties en wapenembargo's die zijn opgelegd door de Verenigde Naties (VN) en de Europese Unie (EU). Dit betekent dat Nederland geen wapens mag kopen van of verkopen aan landen die onder deze sancties vallen. Ook heeft Nederland eigen wetten en regels die de import en export van wapens reguleren op basis waarvan producenten kunnen worden uitgesloten. Zoals met uw Kamer gedeeld, moet voor bijzondere opdrachten aan de Algemene Beveiligingseisen Defensie Opdrachten (ABDO) worden voldaan.2 Per opdracht wordt gekeken of een opdracht gerubriceerd is en dus of er een ABDO-autorisatie nodig is. ABDO stelt strenge beveiligingseisen aan leveranciers die toegang hebben tot gevoelige en gerubriceerde informatie. Als een wapenproducent niet voldoet aan deze beveiligingseisen, kan dit leiden tot uitsluiting van deelname aan defensieopdrachten. Het beleid is gericht op een zorgvuldige afweging van belangen en risico’s.
Praktische voorbeelden van landen waar Nederland geen militair materieel inkoopt zijn Rusland en Noord-Korea.
De problemen bij Esdege Reigersdaal |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Conny Helder (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de brief van zorgverleners van de locatie Klaverweide van Esdege Reigersdaal over de problemen op die locatie?1
Ik vind het moedig dat zij hun stem laten horen met deze brief. Het is belangrijk dat deze signalen serieus worden genomen.
Primair is de Raad van Bestuur van een zorgorganisatie verantwoordelijk voor het bieden van kwalitatief goede zorg en een veilig werkklimaat. Het is zijn verantwoordelijkheid om de situatie goed te onderzoeken en samen met bewoners, naasten en medewerkers in kaart te brengen wat er nodig is en in goede afstemming deze benodigde verbeteringen door te voeren.
Ik wil daar ook realistisch in zijn: het is soms zoeken en soms loopt het een periode niet of minder goed op een locatie. Een Raad van Bestuur mag daar nooit in berusten; op zorgaanbieders rust altijd de plicht om te onderzoeken hoe het beter kan en daarbij hulp in te schakelen wanneer zij er zelf niet uitkomen.
Bent u het ermee eens dat het voor de mensen die op die locatie wonen en afhankelijk zijn van zorg van groot belang is dat zij vaste vertrouwde begeleiders hebben?
Vaste vertrouwde begeleiders zijn belangrijk voor mensen die afhankelijk zijn van zorg. Helemaal in situaties waarbij het gaat om mensen met een zorg- en ondersteuningsvraag waarbij het gedrag en het kunnen begrijpen van de behoefte achter het gedrag een grote rol spelen. Het is belangrijk dat de inzet van de zorgaanbieder gericht is op het vinden, ontwikkelen en behouden van deskundige medewerkers.
Heeft u concrete aanwijzingen dat de Raad van Bestuur en de Raad van Toezicht hun verantwoordelijkheid nemen voor de ontstane situatie of gaat u daar enkel vanuit, aangezien dit door de betrokken werknemers absoluut niet zo ervaren wordt?2
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) houdt toezicht op de kwaliteit en veiligheid van zorg aan cliënten. Onderdeel daarvan is de vraag of de Raad van Bestuur en de Raad van Toezicht hun verantwoordelijkheid nemen in geval van incidenten of onrust binnen een organisatie. De inspectie voert haar taak onafhankelijk en risicogestuurd uit. Van de bestuurder van Esdégé Reigersdaal heb ik begrepen dat zij in samenspraak met de IGJ aan de slag zijn met verbetermaatregelen.
Waarom stelt u in antwoord op eerdere vragen dat er sprake is geweest van een «uitgebreid voortraject», terwijl de geplande mediation nooit heeft plaatsgevonden?3
In het antwoord van mijn ambtsvoorganger werd met een uitgebreid voortraject niet specifiek gedoeld op mediation. Er is op deze locatie veel aandacht geweest voor teamontwikkeling. Ook hebben meerdere gesprekken tussen medewerkers en management plaatsgevonden. Het feit dat het onderdeel mediation uit dit traject is weggevallen, maakt nog niet dat er niet meer gesproken kan worden van een uitgebreid voortraject.
Heeft u voor de beantwoording van de eerdere vragen ook contact gehad met de betrokken medewerkers en verwanten van cliënten van Abel Tasman en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), of enkel met het bestuur van Esdege Reigersdaal? Zo nee, bent u bereid om dit alsnog te doen en ook met zorgverleners en verwanten op locatie Klaverweide te spreken?
Zowel voor de beantwoording van de eerdere vragen over Abel Tasman als voor de beantwoording van deze vragen over Klaverweide is er contact geweest met de IGJ. Omdat de IGJ, als onderdeel van het toezicht, ook de rechten van patiënten en cliënten bewaakt, neemt de IGJ het perspectief van alle betrokkenen mee, gericht op de kwaliteit en veiligheid van de zorg aan cliënten.
Als er signalen over de kwaliteit van zorg in zorginstellingen zijn, dan is het belangrijk om deze signalen te delen met de Raad van Bestuur en de Raad van Toezicht van de betreffende zorgaanbieder. Ook kunnen signalen gedeeld worden met de IGJ. De IGJ houdt toezicht op zorgaanbieders in de gehandicaptenzorg. Zij doet dit op basis van diverse informatie over de kwaliteit van de zorg, bijvoorbeeld via signalen en meldingen die worden gedaan. De IGJ heeft contact met zorgaanbieder en/of bezoekt zorgaanbieders (onaangekondigd) aan de hand van een risico-inschatting. Dit risico schat de IGJ in op basis van verzamelde informatie. Deze informatie komt onder andere uit meldingen, signalen/klachten, uitkomsten van eerdere inspectiebezoeken en jaarverslagen van zorgaanbieders. In zijn algemeenheid is het zo dat als de IGJ een bezoek brengt aan een zorgaanbieder in de gehandicaptenzorg er altijd gesproken wordt met zorgverleners, cliënten en clientvertegenwoordigers. Dit kan ook iemand van de verwantenraad zijn. Afhankelijk van de omstandigheden kan ook gesproken worden met intern toezicht en de medezeggenschapsorganen van de zorgaanbieder (ondernemingsraad en centrale cliëntenraad).
Gezien de rol van de IGJ, heb ik zelf geen contact opgenomen met (vertegenwoordigers van) zorgverleners en verwanten. De reden dat ik wel contact heb opgenomen met de Raad van Bestuur ligt in het feit dat in de artikelen vooral de zienswijze van zorgverleners en verwanten werd geschetst en ik meer inzicht wilde hebben in de zienswijze van de Raad van Bestuur.
Deelt u de mening dat als er signalen zijn over de kwaliteit van zorg in zorginstellingen dat er niet alleen met de Raad van Bestuur gesproken dient te worden maar ook met andere betrokkenen, zoals medezeggenschapsorganen van medewerkers en cliënten, en ook met de direct betrokkenen om zicht te kunnen hebben op problemen en oplossingen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de zorgen dat er een structureel probleem lijkt te bestaan bij Esdege Reigersdaal, nu er na de klachten van het personeel van de locatie Abel Tasman en de verwanten van de cliënten van de locatie Abel Tasman ook nog de brief over de locatie Klaverweide is gekomen?4 5
Elke locatie van een zorgorganisatie met problemen is er natuurlijk één te veel. Tegelijkertijd is zorg mensenwerk en kan het voorkomen dat het soms een gezamenlijke zoektocht is hoe te komen tot de juiste zorg en ondersteuning en samenwerking in het team. Esdégé Reigersdaal is een organisatie met ruim 200 locaties. Dan kan het voorkomen dat er onvrede ontstaat op enkele van die locaties. Het hoort bij de taak van de IGJ om te controleren via het toezicht dat er geen sprake is van een structureel probleem waarbij de kwaliteit en de veiligheid van de zorg in het geding komt.
Bent u het ermee eens dat de claim dat de problemen op de locatie Abel Tasman te maken hadden met het personeel daar nog ongeloofwaardiger is geworden, nu duidelijk wordt dat de onvrede bij Esdege Reigersdaal breder leeft?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u het ermee eens dat de manier waarop zorgverleners en verwanten van cliënten van Esdege Reigersdaal hun onvrede moeten uiten duidelijk maken dat de medezeggenschap voor zorgverleners, cliënten en hun verwanten tekortschiet? Zo ja, bent u het ermee eens dat deze zou moeten worden verbeterd?
Of de medezeggenschap bij Esdégé Reigersdaal tekortschiet kan ik niet beoordelen. Als daar aanleiding voor is vanuit het toezicht houdt de IGJ ook toezicht op een adequate inrichting van de medezeggenschap.
Bent u ervan op de hoogte dat een aantal medewerkers en verwanten aangeven al eerder meldingen te hebben gedaan bij de IGJ? Bent u van mening dat deze signalen van medewerkers en verwanten voldoende en tijdig zijn opgepakt?
Het klopt dat er meldingen bij de IGJ zijn gedaan. Naar aanleiding van deze meldingen heeft de IGJ vervolgacties ondernomen en is een toezichtstraject gestart. Over de inhoud van de meldingen of lopend toezicht doet de IGJ geen mededelingen.
Bent u bereid om het bestuur van Esdege Reigersdaal aan te spreken op de problemen en de ontstane onvrede daarover?
Het is de taak van de Raad van Toezicht van Esdégé Reigersdaal om het bestuur aan te spreken wanneer er problemen zijn. De IGJ houdt toezicht op de kwaliteit en veiligheid van zorg aan cliënten en treedt op mocht de kwaliteit of veiligheid in het geding zijn.
m_source=google&utm_medium=organic)