Het bericht ‘Peelland Truckrun afgelast vanwege verzekeringskwestie’ |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de truckruns die op diverse plekken in ons land worden georganiseerd, waarbij mensen met een handicap meerijden in een vrachtwagen?1
Ja.
Wist u dat dit jaar deze evenementen op veel plaatsen niet doorgaan in verband met problemen met de verzekering (schade van de begeleiders wordt niet vergoed, omdat deze niet op een stoel en met een gordel meerijden)?
Toertochten met vrachtwagens waarin mensen met een verstandelijke beperking meerijden (zogenaamde truckruns) worden al decennialang in diverse Nederlandse gemeenten georganiseerd. De chauffeurs bezorgen de deelnemers een onvergetelijke dag, en truckruns leiden bij de betrokkenen (chauffeurs, begeleiders en deelnemers) doorgaans tot veel enthousiasme en positiviteit.
Ik heb naar aanleiding van het bericht dat enkele truckruns zijn afgelast contact gehad met de Overkoepelende Stichting Chauffeursactiviteiten (O.S.C.) en het Verbond van Verzekeraars.
Recent zijn op een aantal plekken in Nederland truckruns afgelast. Aanleiding hiervoor was de onzekerheid die is ontstaan over de verzekering van de deelnemers en begeleiders tijdens een truckrun na een incident waarbij een begeleider letselschade heeft opgelopen. De begeleider zat tijdens dit incident op een niet-geldige zitplaats zonder veiligheidsgordel. Begeleiders zijn als inzittende verzekerd tegen letselschade op basis van de standaard WA-verzekering of de inzittendenverzekering van de truck. Het dragen van een gordel tijdens het rijden is voor zowel de chauffeur als de passagier(s) wettelijk verplicht. Hoewel het niet dragen van een gordel in verzekeringsvoorwaarden vaak niet als uitsluiting is opgenomen, kan het niet dragen van de gordel wel gevolgen hebben voor de hoogte van de uitkering als blijkt dat het niet dragen van de gordel heeft bijgedragen aan (zwaarder) letselschade. De verzekeraar kan in een dergelijk geval een beroep doen op (enige mate van) eigen schuld.
Deze voorschriften en verzekeringsvoorwaarden zijn volgens de O.S.C. en het Verbond van Verzekeraars al sinds lange tijd van toepassing. Van aangepaste polisvoorwaarden door verzekeraars als aanleiding voor de afgelasting van trucruns is dan ook geen sprake.
Wist u dat het verzekeren van evenementen georganiseerd door vrijwilligers in bredere zin steeds vaker een probleem is voor organisatoren?
Ik heb geen aanwijzingen dat het verzekeren van evenementen die worden georganiseerd door vrijwilligers in brede zin steeds vaker een probleem is. Specifiek ten aanzien van optochten ben ik alleen met een casus in Nederland bekend waarbij een optocht met versierde wagens geen doorgang kon vinden omdat het evenement moeilijk te verzekeren was.2
Deelt u onze mening dat dergelijke mooie initiatieven in principe altijd doorgang moeten kunnen vinden?
Ik vind truckruns een voorbeeld van een mooi, maatschappelijk initiatief. Het is ook van belang dat bij dit soort evenementen de veiligheid van alle betrokkenen kan worden gewaarborgd en dat evenementen plaatsvinden binnen de spelregels van verkeersveiligheid.
In sommige situaties kan het nodig zijn dat een begeleider van een deelnemer met een verstandelijke beperking meerijdt om zorg te bieden. Maar de veiligheid van alle betrokkenen bij een truckrun moet voorop staan. Het dragen van een gordel door de chauffeur, deelnemer en begeleider is daarin essentieel en wettelijk verplicht. Ik raad het begeleiders dan ook af om mee te rijden op een niet-geldige zitplaats zonder gordel. Hiermee wordt de kans op eventueel letsel aanzienlijk beperkt.
Deelt u onze mening dat om dit mogelijk te maken er moet worden gedacht in oplossingen?
Uit het contact met de O.S.C. en het Verbond van Verzekeraars maak ik op dat zij zich hard inzetten om truckruns op korte termijn weer op veilige en verantwoorde wijze doorgang te laten vinden. Ik ben blij om te horen dat de O.S.C. hier hoopvol over is.
TVM, een van de grootste transportverzekeraars in Nederland, heeft recent verduidelijkt dat de vrachtwagens ook tijdens deelname aan een truckrun zijn verzekerd.3 Inzittenden die op een geldige zitplaats zitten en een gordel dragen zijn verzekerd tegen letselschade.
Bent u bereid in beeld te brengen waar de meeste verzekeringsproblemen voor dergelijke evenementen zitten?
In het antwoord op vraag 2 en 4 heb ik beschreven hoe de onzekerheid over de verzekering van deelnemers en begeleiders die is ontstaan naar aanleiding van een incident aanleiding is geweest voor de afgelasting van diverse trucruns.
Heeft het niet verzekeren van evenementen iets te maken met het geringe aantal aanbieders waar dergelijke verzekeringen bij af te sluiten zijn?
Specifiek met betrekking tot truckruns is mijn beeld niet dat dergelijke evenementen niet verzekerbaar zijn. Zoals ik in het antwoord op vraag 5 heb beschreven zijn vrachtwagens ook tijdens truckruns verzekerd. Ik ben niet bekend met signalen dat evenementen in bredere zin steeds moeilijker te verzekeren zijn. Mijn beeld is dat er diverse aanbieders op de markt zijn voor verzekeringen voor evenementen.
Zo ja, ziet u het als een taak van de overheid dat er op de verzekeringsmarkt voldoende aanbieders zijn om diverse producten en diensten te kunnen verzekeren?
Ik vind het belangrijk dat mensen en bedrijven zich kunnen verzekeren tegen uiteenlopende risico’s. Een breed aanbod van producten en diensten door diverse verzekeraars is positief omdat het mensen en bedrijven keuzevrijheid geeft ten aanzien van polisvoorwaarden en omdat concurrentie tussen verzekeraars leidt tot goede prijsvorming. In de praktijk zal het aanbod van verzekeringen in bepaalde, vaak kleinere, nichemarkten beperkter zijn. Ik zie geen noodzaak om een uiteenlopend verzekeringsaanbod voor deze risico’s te stimuleren. Verzekeraars gaan zelf over hun producten en diensten, en aan wie ze deze aanbieden. Pas als risico’s in het geheel onverzekerbaar zijn of alleen tegen buitensporig hoge kosten te verzekeren, is overheidsingrijpen mogelijk aan de orde.
Zo ja, maakt de overheid ook analyses of op deelterreinen en sectoren, denk aan evenementen, maar ook de agrarische sector en taxibranche, of er voldoende aanbieders zijn?
De aanleiding tot een beperkt aanbod van verzekeraars in een bepaalde sector hangt veelal samen met omstandigheden die het voor verzekeraars onverantwoord maken het risico te dekken of in elk geval niet voor een betaalbare premie. Het is dan in eerste instantie aan die sector om, al dan niet in samenspraak met verzekeraars, maatregelen te nemen om risico’s te mitigeren. Alleen bij potentiële onverzekerbaarheid zal de overheid waar nodig optreden. Ik volg de ontwikkelingen rondom potentiële onverzekerbaarheid nauwgezet. Dit doe ik onder meer in nauw contact met de Autoriteit Financiële Markten en De Nederlandsche Bank.
Bent u bereid in overleg te treden met verzekeraars en andere stakeholders, en bij hen op te halen wat ze nodig hebben om verzekeringen wel af te kunnen sluiten?
Voor specifiek de casus omtrent het verzekeren van truckruns ben ik met stakeholders in contact getreden. Ik ben niet bekend met signalen dat evenementen in bredere zin steeds moeilijker te verzekeren zijn.
Bent u bereid de Kamer hierover te informeren en met een voorstel te komen in hoeverre belemmeringen op het gebied van verzekeren van evenementen kunnen worden weggenomen?
In het antwoord op vraag 2 heb ik beschreven hoe de onzekerheid over de verzekering van deelnemers en begeleiders aanleiding is geweest voor de afgelasting van diverse trucruns. In het antwoord op vraag 5 heb ik toegelicht dat de O.S.C. zich samen met de verzekeraars hard inzet om truckruns op korte termijn weer op veilige en verantwoorde wijze doorgang te laten vinden. De O.S.C. is hoopvol dat dit lukt. Daarmee hoop ik dat ik uw Kamer voldoende heb geïnformeerd specifiek ten aanzien van de afgelasting van truckruns. Voor het overige heb ik geen aanwijzingen dat het verzekeren van evenementen in brede zin steeds vaker een probleem is.
Het bericht ‘Beleidsmakers en wetenschappers: afschaffen btw op groente en fruit is ‘effectief en uitvoerbaar’’ |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Hoe rijmt u de conclusies van het SEO-onderzoek dat het effect op de verkoop van groente en fruit minimaal zal zijn (4%) na btw-verlaging, met de oproep van een groep beleidsmakers, artsen, wetenschappers en organisaties met kennis van de materie, dat de btw-afschaffing op groente en fruit wel degelijk hard nodig is en een groter effect tot gevolg zal hebben?1
Het demissionaire kabinet is net als beleidsmakers, artsen en wetenschappers van mening dat gezond eten belangrijk is en streeft ernaar om de dit te bevorderen. Aandacht voor een gezonde levensstijl is van belang. De doelen van het Nationaal Preventieakkoord voor 2040 staan, met als doel een gezonder Nederland in 2040. Juist daarom vindt het kabinet het belangrijk dat het meest geschikte instrument wordt ingezet om deze doelen te bereiken. Gezien de conclusies van het SEO-rapport en de budgettaire impact van invoering van een btw-nultarief, is het relevant om de maatregel af te wegen tegen alternatieve, gezondheidsbevorderende maatregelen. Vanwege de demissionaire status van het kabinet, is besluitvorming over invoering of voortzetting van deze maatregelen aan een volgend kabinet.
Kunt u het verschil van inzicht toelichten, dat volgens ondertekenaars de btw-verlaging uitvoerbaar is, terwijl die volgens het onderzoek van SEO veel juridisch gesteggel met zich mee zal brengen?
De belanghebbenden die bij de uitvoerbaarheid van een eventuele btw-verlaging op groente en fruit betrokken zijn, zijn ondernemers, burgers, de Belastingdienst en de Douane. Deze belanghebbenden zijn door het onderzoeksbureau geconsulteerd. SEO heeft daarmee breed geconsulteerd en de juridische houdbaarheid van de maatregel naar de mening van het kabinet goed onderzocht.
Bent u in gesprek met de groep ondertekenaars om hun inzichten op te halen?
Uiteraard zijn wij constant in gesprek met de sector. Zoals opgemerkt verschilt het kabinet niet met de auteurs van mening over het belang van stimulering van de volksgezondheid. Voor wat betreft het in kaart brengen van de uitvoeringsgevolgen ziet het kabinet geen aanleiding om de bevindingen van SEO in twijfel te trekken, zie tevens het antwoord op vraag 2.
Bent u van mening dat een bundeling van kennis en ideeën kan leiden tot versnelling in de invoering?
Besluitvorming over het al dan niet invoeren van een btw-nultarief op groente en fruit, alsmede over de eventuele invoeringsdatum daarvan, laat het kabinet gezien haar demissionaire status aan een volgend kabinet. SEO heeft een gedegen onderzoek verricht en daarvoor de gebundelde kennis en inzichten van uiteenlopende stakeholders gebruikt. Gezien de conclusies van het SEO-rapport over de juridische houdbaarheid, doelmatigheid, doeltreffendheid en de budgettaire impact van invoering van een btw-nultarief, is het kabinet wel van mening dat het relevant is om de maatregel af te wegen tegen alternatieve gezondheidsbevorderende maatregelen
Initiatieven van sportduikers |
|
Inge van Dijk (CDA), Mark Strolenberg (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de vermissingszaak van Piet Hölskens en Hans Martens uit Asten en de wens om met sportduikers te gaan zoeken naar overblijfselen van de auto en beide mannen in een zandwinplas?1
Ja, ik ben hiermee bekend.
De reden dat de sportduikers niet meer zoeken heeft te maken met een rechterlijke uitspraak in een zaak tegen Signi Zoekhonden op 14 september 20222, bent u bekend met deze uitspraak, die volgt uit een eerdere uitspraak en het op 8 februari 2019 opgelegde proces-verbaal?
Ja, ik ben hiermee bekend. Overigens heeft deze rechter geoordeeld dat hoewel er elementen van hobbybeoefening zijn bij de vrijwilligers van Signi, er sprake is van arbeid. Hiermee vallen de activiteiten van deze vrijwilligers onder de regels van de Arbeidsomstandighedenregelgeving waaronder het bezit van een certificaat voor duikers. Verder heeft Signi op 25 oktober 2022 hoger beroep ingesteld bij de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Hierin is nog geen uitspraak gedaan.
De bestuursrechter overwoog het volgende: «De vraag of de relevante regels ingevolge de Arbeidsomstandighedenwetgevings voor sportduikers moeten worden aangepast, zodat aan organisaties als eiseres geen boete kan worden opgelegd, is echter een vraag die in de eerste plaats moet worden beantwoord door de wet- en regelgever en niet door de rechter. Wat dat betreft is de wetgever aan zet.»; deelt u de opvatting van de bestuursrechter dat de wetgever nu aan zet is?
Ik begrijp het gevoel dat is ontstaan na de boete van de Nederlandse Arbeidsinspectie. Ik onderschrijf de maatschappelijke betekenis van sportduikers in dit soort gevallen. Desondanks hebben zij deels hun activiteiten moeten stilleggen. Dit heeft er mede toe geleid dat zij nabestaanden hebben moeten teleurstellen, die geen afscheid hebben kunnen nemen van hun naasten. Binnen de mogelijkheden die er zijn, zoek ik naar een oplossing om dit weer mogelijk te maken. Signi Zoekhonden heeft eerder te kennen gegeven een wijziging in de voorschriften te wensen zodat zij hun activiteiten kunnen hervatten. Op 21 november 2022 hebben wij een delegatie van Signi voor een informeel ambtelijk overleg op het ministerie ontvangen. Dit oriënterende overleg vond plaats in een open en constructieve sfeer. Partijen maakten kennis met elkaar. Signi benutte de gelegenheid om zijn argumenten over te brengen voor een wijziging van de voorschriften.
Voor mijn ministerie bood dit overleg de gelegenheid om meer zicht te krijgen op de activiteiten die Signi onder water uitvoert en onder welke omstandigheden. Dit overleg heeft mij gesterkt in de overtuiging dat er een oplossing dient te komen die Signi in staat stelt om zijn activiteiten weer te hervatten. Ik zal bezien binnen de Arbowet en -regelgeving en de doelstellingen daarvan of en zo ja welke aanpassingen in de wettelijke voorschriften mogelijk en nodig zijn.
Gezien de termijnen die met het wijzigen van regelgeving gemoeid zijn, dringt Signi aan op een overgangsregeling: men wil graag snel weer hun activiteiten hervatten. Zo lang niet helder is of de wettelijke voorschriften daadwerkelijk aanpassing behoeven en ook niet duidelijk is hoe een eventuele aanpassing er uit zou moeten zien, is er ook nog geen overgangsregeling mogelijk. Immers de eindsituatie is ongewis. Als wel al duidelijk was geweest hoe een eventuele aanpassing eruit zou hebben gezien, dan had per direct een overgangsregeling in gang kunnen worden gezet waardoor er wel tijdsvoordeel zou worden geboekt ten opzichte van een reguliere wijziging in de bestaande regelgeving. (zie ook de antwoorden op vragen 4, 5, 8 en 9).
Als uw antwoord op vraag drie positief luidt, bent u dan van mening dat er snel een voorziening getroffen moet worden om duikarbeid volgens de Arbowet te onderscheiden van de vrijwillige observerende duikactiviteiten?
De Arbeidsomstandighedenwet en -regelgeving ziet toe op gezond en veilig werken. Het verrichten van arbeid onder overdruk (waaronder duiken) is een risicovolle activiteit, die kan leiden tot ernstige gevolgen, waaronder het overlijden van de duiker. Ook vrijwilligers die duiken en arbeid onder water verrichten dienen dit op een veilige wijze te kunnen doen. Daarom is deze wet- en regelgeving ook van toepassing op vrijwilligers.
Van andere organisaties die eveneens van maatschappelijke waarde zijn en veiligheid hoog in het vaandel hebben staan, heb ik soortgelijke verzoeken als die van Signi ontvangen. Ook voor hen onderschrijf ik dat er een oplossing dient te komen van dit vraagstuk. De Stichting Werken onder Overdruk (hierna SWOD) beschikt over veel expertise op het gebied van duiken en is de beheerder van de bestaande certificatieschema’s van de duikberoepen. Op basis van de wederzijds als goed beoordeelde contacten tussen SWOD en SZW heeft SWOD daarom recent op basis van deze verzoeken een projectgroep opgericht waarin alle betrokken partijen vertegenwoordigd zijn en die financieel door mijn ministerie wordt gesteund. Ik wacht het advies van de projectgroep af, dat uiterlijk in het najaar van 2023 beschikbaar komt. Dit advies zal ik vervolgens bestuderen om te onderzoeken welke stappen wenselijk en verantwoord zijn.
Vindt u de maatschappelijke functie van vrijwilligersorganisaties die veiligheid hoog in het vaandel hebben staan een zwaarwegend belang in het tijdig oplossen van dit knelpunt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u een overzicht maken van regelingen voor vrijwillige zoekacties door duikers in vergelijkbare Europese landen? Worden deze acties daar als duikarbeid gezien, met alle regelgeving van dien?
Ik wacht eerst het advies van de projectgroep af. Daarna zal ik in overleg met u afwegen of een overzicht van regelingen voor vrijwillige zoekacties door duikers in vergelijkbare Europese landen dan nog nodig is en wat mogelijk is.
Indien uw antwoord op vraag vijf positief luidt, bent u dan bereid om – conform de aangenomen motie-Inge van Dijk3 – om met een wetswijziging te komen om de vrijwillige inzet van sportduikers voor burgerinitiatieven niet langer onder duikarbeid te laten vallen?
Voor het antwoord verwijs ik u naar het antwoord op vraag 5.
Als het antwoord op vraag zeven positief is, bent u dan bereid om – zodra het advies van Stichting Werken Onder Overdruk is afgerond – afhankelijk daarvan te onderzoeken of er een overgangsregeling getroffen kan worden om te garanderen dat sportduikers die vrijwillig observerende duikactiviteiten uitvoeren niet onder duikarbeid vallen?
Zodra het advies van de projectgroep is afgerond, zal ik onderzoeken of een overgangsregeling getroffen kan worden en wat dan de meerwaarde is. Afhankelijk van de resultaten van dit onderzoek zal duidelijk worden welke inhoud en welke vorm de regeling kan krijgen. (zie ook de antwoorden op vragen 3, 4, en 5)
Aangezien er door de Tweede Kamer in 2021 (schriftelijke vragen4) en 2022 (motie-Inge van Dijk5) aandacht is gevraagd voor sportduikers, wordt op korte termijn vooruitgang gewenst, bij voorkeur dit jaar, hoe kan het tijdspad voor de wetswijziging en eventueel het treffen van een overgangsregeling er uit komen te zien?
Het tijdspad voor een wijziging in de bestaande regelgeving en voor een overgangsregeling is afhankelijk van het niveau in de regelgeving waarin dit dient te gebeuren. Afhankelijk daarvan kan de planning er als volgt uitzien:
Omdat de uitkomst ongewis is (zie antwoord vraag 3) is er in dit geval geen verschil in termijnen tussen een overgangsregeling en een reguliere wijziging in de bestaande regelgeving.
Uiteraard proberen wij zaken te bespoedigen waar dat mogelijk is.
Het bericht ‘’Schrikbarende’ conclusies in zeer kritisch advies: Den Haag heeft ‘de regio’ stelselmatig verwaarloosd’. |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht ««Schrikbarende» conclusies in zeer kritisch advies: Den Haag heeft «de regio» stelselmatig verwaarloosd»?1
Ja.
Onderschrijft u de conclusie van het advies, dat het overheidsbeleid de verschillen tussen rijke en arme regio's in ons land heeft vergroot?2
Dit advies stelt dat er mede door beleidskeuzes van de overheid te grote verschillen zijn ontstaan tussen hoe goed het gaat met regio’s. De groeiende verschillen in welvaart en welzijn, samen met het afnemende vertrouwen in overheid en politiek, stemmen tot grote zorg. En vragen om actie van het hele kabinet, omdat de analyse vele beleidsterreinen raakt.
Welke stappen gaat u zetten om «principieel niet te rechtvaardigen regionale achterstanden» aan te pakken?
We hebben hierop de eerste stappen gezet. Zoals bijvoorbeeld met Regio Deals, door gezamenlijk als regio’s en rijk te investeren in regionale opgaven en kansen. En dit kabinet zet in op sterke regio’s aan de grens door interbestuurlijk te werken aan de (gebieds)opgaven in deze regio’s én door het versterken van de grensoverschrijdende samenwerking met grensregio’s in onze buurlanden. Maar het vraagt nadrukkelijk om meer actie, ook voor de lange termijn. We zijn als kabinet op dit moment bezig om te komen tot een reactie op het adviesrapport «Elke regio telt!». Voor het zomerreces zal deze aan de Kamer worden gestuurd.
Herkent u de conclusie, dat inwoners van achterstandsregio's een groot gebrek aan aandacht, begrip en respect vanuit de overheid voelen?
Tijdens de vele gesprekken die ik overal in Nederland voer, ervaar ik steeds weer de kracht en eigenheid van de regio’s. Van Noardwest Fryslân tot Zeeuws-Vlaanderen. Van Zuid-Limburg tot de Achterhoek. De meeste mensen zijn trots op het gebied waar ze wonen, voelen zich er mee verbonden en leven er graag. Maar ik ervaar daar zeker ook dat veel mensen vinden dat de overheid onvoldoende naar hen luistert en twijfelen aan haar vermogen om de grote uitdagingen van onze tijd aan te pakken.
Herkent u het beeld, dat vertegenwoordigers van de rijksoverheid in de onderzochte regio’s onbekend zijn?
Het kabinet hecht aan de aanwezigheid en zichtbaarheid van de rijksoverheid in de regio. Het gaat daarbij om meer dan alleen een fysieke aanwezigheid. Het gaat er ook om duurzame samenwerkingsverbanden tussen het Rijk en de regio te leggen. Door een betere spreiding van rijksdiensten over het land en door de mogelijkheden die het hybride werken biedt waardoor medewerkers niet per se in de nabijheid van hun standplaats hoeven te wonen, kunnen medewerkers uit velerlei regio’s bij de rijksoverheid werken. Dit biedt belangrijke voordelen voor zowel de regio als het Rijk, onder meer bij het werven van medewerkers op de (krappe) arbeidsmarkt alsook om zo in het rijksbeleid het regioperspectief beter over het voetlicht te brengen. De bevoegdheden van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zullen worden versterkt, zodat zij binnen het kabinet een stevigere coördinerende en adviserende rol kan vervullen bij de spreiding over het land. In de jaarlijkse Kamerbrief over de stand van de spreiding van rijkswerkgelegenheid zal hier nader op worden ingegaan.
Hoe bevordert u op uw eigen ministerie de betrokkenheid van ambtenaren bij regio’s op afstand van Den Haag?
Binnen het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) wordt op verschillende manieren de betrokkenheid van ambtenaren bij de verschillende regio’s in Nederland bevordert. De laatste jaren trekken we op bepaalde onderdelen (denk hier bijvoorbeeld aan Regio Deals, het programma Regio’s aan de grens, NOVEX, het Nationaal programma Landelijk Gebied) steeds meer samen op met de verschillende regio’s in Nederland. Verder zijn er medewerkers van BZK die ook gedeeltelijk in dienst zijn van de provincie en wordt er in de tweede helft van dit jaar een rijkshub geopend in Assen.
Hoe verklaart u de eenzijdige focus op bedrijfsmatige efficiëntie en doelmatigheid bij de overheid?
De focus op efficiëntie en doelmatigheid is een filosofie die door veel landen is geadopteerd in de tweede helft van vorige eeuw toen de overheidsuitgaven sterk stegen. Toentertijd is gekozen voor een meer bedrijfsmatige aanpak in de besteding van publieke middelen om de overheidsfinanciën op orde te brengen. Dit gebeurde vanuit een sturingsfilosofie die we betitelen als het «New Public Management», waar waarden als efficiëntie en doelmatigheid dominant zijn. Hoewel efficiëntie en doelmatigheid onverminderd nastrevenswaardig blijven, vind ik het van belang om niet langer uit te gaan van New Public Management, maar te werken vanuit het toevoegen van publieke waarde (public value). De maatschappelijke opgave is het uitgangspunt. Hierbij luistert de overheid naar wat er leeft, zorgt dat signalen over wat er wel of niet goed gaat haar bereiken en zorgt dat er ruimte is om in de gevallen waarin beleid en wetgeving niet heeft voorzien of onbedoelde onevenredige uitkomsten heeft, oplossingen kunnen worden geboden. De overheden werken daarbij samen, over grenzen van organisaties heen. Soms worden er belemmeringen ervaren in de inrichting, die het toevoegen van publieke waarde niet ondersteunen. Ik werk aan een visie op de inrichting en sturing van de rijksoverheid door te leren van veranderinitiatieven van beleid- en uitvoeringsorganisaties om te werken aan een overheid die dienstbaar, rechtvaardig en responsief kan zijn. Verschillende rijksbrede initiatieven bieden daarbij ondersteuning, zoals een gewijzigde ambtseed, een gids Ambtelijk Vakmanschap waarin de gezamenlijke basisprincipes en waarden voor ons werk zijn beschreven, het Beleidskompas en dialoogvoering over ethische en morele vraagstukken op de werkvloer.
Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat de overheid «dienstbaar en dichtbij» is?
Een belangrijke opdracht aan het kabinet is om ervoor te zorgen dat mensen ervaren dat de overheid er ook voor hen is. Om vertrouwen te krijgen, moet de overheid betrouwbaar, dienstbaar en rechtvaardig zijn. Daar werk ik aan, samen met de collega’s in het kabinet, door te investeren in het verbeteren van de uitvoering, in het vakmanschap van ambtenaren en in het vergroten en versterken van de mogelijkheden voor burgers om invloed uit te oefenen. Dit laatste onder meer via het aan Uw Kamer voorgelegde wetsvoorstel Versterking participatie op decentraal niveau.3 Verder wordt gewerkt aan een wetsvoorstel om de Algemene wet bestuursrecht aan te passen en het waarborg karakter van deze wet te versterken. Daarnaast heeft elk departement de eigen wetten en regels onderzocht op hardvochtige effecten voor mensen, om deze waar mogelijk weg te nemen (zie onder meer Kamerstukken II 2021/22, 35 510, nr. 102).
Deelt u de mening, dat het beleid van een overheid die niet dienstbaar en dichtbij is, niet werkelijk efficiënt en doelmatig kan worden genoemd?
Ja, die mening deel ik. Wij moeten als overheid bijdragen aan de mogelijkheden die mensen hebben om bij te dragen aan onze samenleving en de economie. Dat vraagt ook om gerichte aandacht voor gebieden waar die inzet niet zo wordt ervaren. Ik kom hier in de kabinetsreactie op het adviesrapport «Elke regio telt!» op terug.
Deelt u de mening, dat een regionaal kiesstelsel de parlementaire aandacht voor regio’s zou kunnen vergroten?
Een van de aanbevelingen van de drie adviesraden in het rapport «Elke regio telt» is om te werken aan wederzijdse vertegenwoordiging: van regio’s op nationaal niveau en van het Rijk in de regio’s. Hiertoe zijn door de staatscommissie parlementair stelsel en het Burgerforum Kiesstelsel concrete voorstellen gedaan, die nu worden uitgewerkt in de vorm van het wetsvoorstel «Met een stem meer keus». De kiezer krijgt met dit wetsvoorstel de mogelijkheid om een stem uit te brengen op de gehele lijst van een partij, of op één enkele kandidaat van die partij («kandidaatsstem»). Kandidaten die zogeheten «kandidaatsstemmen» verwerven worden in de meeste gevallen makkelijker verkozen dan dat nu het geval zou zijn op basis van voorkeursstemmen, zodat kandidaten met bijvoorbeeld een aansprekend regionaal profiel laagdrempeliger door de kiezer kunnen worden gehonoreerd met een zetel. Het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel draagt er op die manier aan bij dat de parlementaire aandacht voor regio’s vergroot kan worden.
Hoe vertaalt u de conclusies van het advies naar een regio die nog verder weg ligt van Den Haag, namelijk Caribisch Nederland?
De conclusies en bevindingen uit het adviesrapport «Elke regio telt» sluiten aan bij de eerdere bevindingen van rapporten die specifiek over Caribisch Nederland zijn geschreven, zoals de voorlichting van de Raad van State uit 2019 en het Interdepartementaal Beleidsonderzoek Koninkrijksrelaties. Hier wordt op teruggekomen in de kabinetsreactie op het adviesrapport «Elke regio telt!».
De energieregeling voor openbare zwembaden. |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat zwembad De Pals in Westervoort, zwembad De Zeehoek in Wervershoof en het zwembad in Hoorn vrijwel tegelijkertijd aankondigen dat ze dicht moeten gaan?1, 2, 3
Ja.
Wanneer wordt de energieregeling ter waarde van maximaal 207 miljoen euro voor openbare zwembaden gepubliceerd, waarmee openbare zwembaden ondersteund moeten worden in een deel van de meerkosten voor energie over 2022 en 2023?
De energieregeling voor openbare zwembaden is bijna afgerond en zal binnenkort gepubliceerd worden. Gemeenten kunnen naar verwachting vanaf eind mei een aanvraag indienen.
Zouden de drie genoemde zwembaden in aanmerking zijn gekomen voor de ondersteuning vanuit de energieregeling voor openbare zwembaden? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de mij bekende gegevens is alleen zwembad De Zeehoek in Wervershoof een openbaar zwembad dat in aanmerking komt voor de energieregeling voor zwembaden. De overige twee zwembaden zijn private zwembaden en komen mogelijk in aanmerking voor de TEK-regeling.
Als (een van de) genoemde zwembaden wel in aanmerking zou komen voor ondersteuning vanuit deze energieregeling voor openbare zwembaden, bent u dan bereid contact op te nemen met betreffende zwembad(en) en gemeente(n) om te bekijken of met deze ondersteuning een doorstart gerealiseerd kan worden? Zo nee, waarom niet?
Ik heb contact gehad met de gemeente Medemblik. De gemeente geeft aan dat er voor zwembad De Zeehoek al meerdere plannen zijn geweest om over te gaan tot herbouw of nieuwbouw, maar deze tot nu toe niet konden worden gerealiseerd. Inmiddels lopen vanwege de leeftijd van het zwembad de onderhoudskosten te hoog op en is er sprake van personeelstekort, waardoor het zwembad maar tot 31 juli 2023 open kan blijven. De gemeente was al bekend met de komende ondersteuningsregeling voor energiekosten, maar steun uit die regeling zou volgens de gemeente de onderliggende problemen niet oplossen.
Kunt u alle voorwaarden opsommen waaraan voldaan zal moeten worden om voor de energieregeling voor openbare zwembaden in aanmerking te kunnen komen?
Via de energieregeling voor openbare zwembaden kunnen gemeenten ondersteuning krijgen voor een deel van de meerkosten voor energie. Voorwaarde daarbij is dat het openbare zwembad in (een deel van) 2022 en 2023 ook daadwerkelijk te maken heeft gekregen met meerkosten ten opzichte van het referentiejaar 2019. Gemeenten kunnen, op basis van dezelfde systematiek als ten tijde van de coronasteun voor zwembaden, steun aanvragen voor de zwembaden waarmee ze een duurzame financiële relatie hebben, zoals een jaarlijkse exploitatiebijdrage, of die in gemeentelijk eigendom en beheer zijn. Zwembaden waarvoor TEK-steun is aangevraagd, komen in het geheel niet in aanmerking voor ondersteuning op grond van de energieregeling voor openbare zwembaden.
Komen zwembaden die aangesloten zijn op een warmtenet/stadswarmte in aanmerking voor de energieregeling voor openbare zwembaden? Zo nee, waarom niet?
Ja, openbare zwembaden komen in aanmerking.
Bent u ermee bekend dat zwembaden die aangesloten zijn op een warmtenet/stadswarmte ook niet in aanmerking komen voor de Tegemoetkomting Energiekosten (TEK)-regeling? Wilt u zich ervoor inspannen dat deze zwembaden op zo kort mogelijke termijn wel in aanmerking komen voor de TEK-regeling?
Ja, ik ben ermee bekend dat deze (private) zwembaden niet in aanmerking komen voor de TEK. Mkb-ers die voldoen aan de voorwaarden van de regeling kunnen in aanmerking komen voor een compensatie van hun energiekosten als gevolg van het gebruik van gas en elektriciteit. Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 9 februari jl.4 komt de Minister van Economische Zaken en Klimaat nog terug op de toezegging om in de uitwerking van de TEK-regeling in te gaan op mkb-ondernemingen die op een warmtenet zitten. Zodra hierover meer bekend is wordt de Kamer geïnformeerd.
Het bericht ‘Rechtszaak over trage besluitvorming herstel toeslagenaffaire’ |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Is het u bekend hoeveel rechtszaken er in 2023 al zijn aangespannen tegen de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT)?1
Er zijn 35 inhoudelijke beroepen ingediend en 1.118 beroepen niet tijdig beslissen (peildatum 24 maart 2023).
Zoals ik eerder al heb aangegeven, is het kabinet er veel aan gelegen om niet tegenover gedupeerde ouders in juridische procedures te staan. We weten allemaal welke ellende ouders en kinderen in de toeslagenaffaire hebben meegemaakt. Ze willen het allemaal achter zich laten en zo snel mogelijk. Dat betekent dat we juridische procedures zoveel mogelijk moeten zien te voorkomen. Daarom zijn we ook continu bezig om de hersteloperatie te verbeteren en te versnellen zodat ouders zich niet gedwongen voelen om te kiezen voor een gang naar de rechter.
Klopt het dat op 24 maart aanstaande de rechtbank Midden-Nederland vier zaken behandelt die representatief zijn voor de verschillende procedures die er lopen tegen de UHT, van gedupeerden die wachten op een beslissing over compensatie en herstel als gevolg van de kinderopvangtoeslagenaffaire?
Dat klopt, op 24 maart jl zijn door de rechtbank Midden-Nederland vier zaken behandeld op zitting, waarbij in brede zin de problematiek van het niet tijdig beslissen op aanvragen en in bezwaar besproken is.
Bent u het ermee eens dat het goed is dat de rechter de zaken in een zitting van de meervoudige kamer behandelt, waarbij de procedures bij de UHT in de bredere context kunnen worden besproken?
Het is aan de rechter om te bepalen hoe zaken worden behandeld. Ik vind het waardevol dat de rechtbank de gelegenheid heeft geboden om ter zitting de dilemma’s toe te lichten die verbonden zijn aan het niet tijdig kunnen beslissen op aanvragen en bezwaarschriften. Tijdens de zitting is stilgestaan bij de maatregelen die zijn en worden genomen maar ook bij de beperkingen om beroepen niet tijdig beslissen te voorkomen.
Wanneer verwacht u een uitspraak in deze vier zaken?
De rechtbank heeft aangegeven op 14 april aanstaande uitspraak te doen.
Kunt u zodra de uitspraken worden gepubliceerd, zo snel mogelijk een kabinetsreactie op deze uitspraken naar de Kamer sturen?
Na bekendmaking van de uitspraken, zal ik deze bestuderen. In ieder geval zal een reactie van het kabinet op de uitspraken in de volgende voortgangsrapportage en zo nodig tussentijds aan uw Kamer worden gestuurd.
Deelt u de mening dat de uitspraak van de rechter in deze zaken heel belangrijk is en dat indien de uitspraak daartoe aanleiding geeft, er aanpassingen moeten worden gedaan in het proces en eventueel wetgeving?
Ik deel het belang van de uitspraken. De verwachting is dat de rechter zaaksoverstijgende uitspraken zal doen tegen de achtergrond van de dilemma’s die spelen in de hersteloperatie. Zoals ter zitting ook besproken, zijn eenvoudige oplossingen niet voorhanden. Aan de uitspraken van de rechter in de individuele zaken wordt vanzelfsprekend gevolg gegeven. Als rechter meent dat aanpassing van het proces of de regelgeving in de rede ligt, dan zal worden gekeken op welke manier daar het beste invulling aan gegeven kan worden.
Binnen welke termijn kan de Kamer deze eventuele aanpassingen aan proces en wetgeving na de uitspraak verwachten?
Naar aanleiding van de uitspraak zal worden stilgestaan bij eventuele maatregelen en de termijn waarbinnen die kunnen worden ingevoerd. Dat hangt van de uitspraak af, de aard van eventuele maatregelen en de samenhang met het huidige pakket aan maatregelen, zoals voorzien in de 13e Voortgangsrapportage.
De fiscale maatregelen voor de glastuinbouw |
|
Derk Boswijk (CDA), Henri Bontenbal (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u, net als wij, geschrokken van de uitkomsten van de impactanalyse van de voor 2025 voorgenomen fiscale maatregelen in de energiebelasting op de glastuinbouw door Wageningen Economic Research (WEcR)?
Het rapport van WEcR laat inderdaad zien dat de voorgenomen wijziging van de energiebelasting een forse impact heeft op de glastuinbouw. Tegelijkertijd is met de sector in het Convenant Energietransitie Glastuinbouw een ambitieuze reductie van broeikasgasemissies overeengekomen. Om deze reductie te realiseren heeft het kabinet met de voorjaarsbesluitvorming voor de glastuinbouw een combinatie van maatregelen aangekondigd. Dit betreft niet alleen fiscale maatregelen, zoals WEcR deze in beeld heeft gebracht, maar ook subsidiemaatregelen en de introductie van een individueel CO2-sectorsysteem. Het kabinet besluit in augustus 2023 op basis van een nog te verschijnen impactanalyse eventueel tot een ingroeipad met substantiële stappen vanaf 2025. Toepassen van een ingroeipad voor het afschaffen van het verlaagde tarief glastuinbouw vraagt staatssteungoedkeuring van de Europese Commissie.
Onderschrijft u de conclusies van WEcR dat a) de impact van de voorgestelde verhoging van de energiebelasting zeer fors is en voor veel bedrijven betekent dat zij per 2025 diep in de rode cijfers terecht gaan komen en b) dat de periode tot 2025 voor veel van deze bedrijven te kort is om verduurzamingsmaatregelen te nemen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het ermee eens dat ondernemers enerzijds mag worden gevraagd te verduurzamen, maar dat zij daar anderzijds dan ook de tijd en de middelen voor krijgen? Is in dat licht de aanpassing van de energiebelasting per 2025 een redelijke termijn waarop ondernemers zich kunnen aanpassen?
Het kabinet wil er met een combinatie aan maatregelen inderdaad voor zorgen dat ondernemers handelingsperspectief hebben om te verduurzamen. Van belang bij dit handelingsperspectief zijn de tijd en middelen die ondernemers voorhanden hebben om te verduurzamen. Ten aanzien van de fiscale maatregelen geldt dat deze volledig ingegroeid zijn per 2030 en dat het kabinet in augustus 2023 op basis van een nog te verschijnen impactanalyse eventueel zal besluiten tot een ingroeipad met substantiële stappen vanaf 2025. Het kabinet acht dit een redelijke termijn voor ondernemers. Daarnaast zijn er ook middelen uit het Klimaatfonds beschikbaar voor energiebesparing en een regeling voor warmte-infrastructuur.
Waarom is in de onderhandeling over het Convenant Energietransitie Glastuinbouw 2022–2030 aan de sector geen ruimte geboden om ook de tarieven van de energiebelasting onderdeel van het gesprek te laten zijn? Klopt het dat de aanpassing van de energiebelasting expliciet buiten de onderhandeling is gehouden vanuit de argumentatie dat daarover in het coalitieakkoord afspraken zijn gemaakt? Is dat niet vreemd als er wel onderhandeld is over een individueel CO2-systeem, voor individuele CO2-beprijzing?
In het coalitieakkoord is afgesproken om de zogenoemde WKK-inputvrijstelling te beperken en het verlaagd tarief glastuinbouw af te schaffen. Daarbij geldt met name ten aanzien van de eerste maatregel dat deze impact heeft op een groot aantal sectoren, niet alleen de glastuinbouw. Wat dat betreft is het niet vreemd dat deze maatregelen als gegeven worden beschouwd bij de verdere uitwerking van het Convenant Energietransitie Glastuinbouw. Dit betekent niet dat er geen rekening wordt gehouden met de impact die deze fiscale maatregelen hebben op de glastuinbouw. Bij de verdere uitwerking van het maatregelenpakket wordt de impact van deze fiscale maatregelen wel degelijk meegenomen. Dit leidt er bijvoorbeeld toe dat het individueel sectorsysteem minder scherp hoeft te worden ingericht.
Klopt het dat de warmtekrachtkoppeling (WKK) een relatief efficiënte vorm van elektriciteitsproductie is, onder andere vanwege de directe benutting van warmte, efficiënter dan een gas- of kolencentrale? Bent u het ermee eens dat met het oog op de uitstoot van broeikasgassen, met het oog op leveringszekerheid van elektriciteit en met het oog op de noodzaak van voldoende flexibiliteit in het elektriciteitssysteem, WKK’s zoveel mogelijk in bedrijf moeten blijven?
Het klopt dat warmtekrachtkoppeling in vergelijking met andere opwekkingsmethoden een relatief efficiënte vorm van energieproductie is. Dit is destijds ook de rationale geweest achter het fiscaal gunstige regime voor WKK’s. Tegelijkertijd is in de Klimaatwet vastgelegd dat Nederland streeft naar een volledige CO2-neutrale elektriciteitsproductie in 2050. Bij deze ambitie past het geleidelijk uitfaseren van fossiele elektriciteitsproductie. Daarom is het kabinet het voor de lange termijn niet eens met de stelling voor wat betreft aardgasgestookte WKK.
WKK’s vervullen nu inderdaad een rol in de elektriciteits- en warmtemarkt en daarmee dragen zij bij aan de leveringszekerheid van elektriciteit en warmte en leveren zij flexibiliteitsdiensten. Er zijn echter alternatieven die een vergelijkbare rol kunnen vervullen die – in tegenstelling tot WKK’s – CO2-vrij zijn (batterijen of bepaalde vormen van vraagsturing). Deze alternatieven zijn echter nog niet in voldoende mate beschikbaar.
In de impactanalyse die nog verschijnt is ook aandacht voor de merit order en de bijbehorende klimaateffecten. Het kabinet houdt bij de vormgeving van de maatregelen in de energiebelasting rekening met het effect op de leveringszekerheid van elektriciteit en de klimaateffecten.
Is het mogelijk en wenselijk dat door de voorgestelde fiscale aanpassingen de WKK minder gunstig in de merit order van elektriciteitsproductie terecht komt en dat dit tot extra uitstoot in de elektriciteitssector leidt?
Zie antwoord vraag 5.
Is het eerlijk dat een kleine glastuinder relatief, per hectare of per kilogram product, meer energiebelasting betaalt dan een grote glastuinder?
De energiebelasting kent een degressieve tariefstructuur en verschillende vrijstellingen. In het Belastingplan 2023 zijn maatregelen genomen om de degressiviteit van de energiebelasting te beperken, waardoor de lastenverdeling tussen kleine en grotere gebruikers van gas en elektriciteit evenwichtiger wordt. Daarnaast is het kabinet voornemens om verschillende vrijstellingen af te schaffen en/of te beperken.
Is het eerlijk dat een glastuinder met meerdere locaties voor deze verschillende locaties steeds de eerste schijven van de energiebelasting moet doorlopen, terwijl een glastuinder met hetzelfde areaal op één locatie relatief minder energiebelasting betaalt?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid te onderzoeken of een WKK in de glastuinbouw die gebruik maakt van biogas, kan worden vrijgesteld van de inputbelasting (eventueel in combinatie met een aangepaste SDE++ categorie)?
De inputvrijstelling elektriciteitsproductie geldt op dit moment niet alleen voor installaties met een elektrisch rendement van minimaal 30 procent, maar ook voor installaties waarbij uitsluitend door middel van hernieuwbare energie elektriciteit wordt opgewekt. Daarmee geldt de inputvrijstelling ook voor installaties die uitsluitend op biogas worden gestookt. Het kabinet is van plan de inputvrijstelling voor elektriciteitsopwekking door middel van uitsluitend hernieuwbare energie te behouden.
Bent u bereid met een aangepast voorstel voor aanpassing van de energiebelasting voor de glastuinbouw te komen dat recht doet aan de snelheid waarmee glastuinders kunnen verduurzamen, de rol die de glastuinbouw speelt in het produceren van gezond voedsel en de rol die WKK’s spelen in het energiesysteem?
Het kabinet heeft een pakket aan maatregelen ter verduurzaming van de glastuinbouw vastgesteld (o.a. voorjaarsbesluitvorming Klimaat, convenant Energietransitie Glastuinbouw 2022–2030). Een aantal maatregelen vraagt nadere uitwerking, waaronder toetsing bij de Europese Commissie voor staatssteunaspecten. Het individuele CO2-sectorsysteem betreft hierbij de tegenprestatie voor een mogelijk ingroeipad van het afschaffen van het verlaagd tarief in de energiebelasting. Mocht geen Europese goedkeuring verkregen kunnen worden, dan beraadt het kabinet zich.
Bij de nadere uitwerking zal ook de impact van de fiscale maatregelen en de rol die WKK’s spelen in het energiesysteem mee worden genomen. Voor de zomer wordt de Kamer geïnformeerd over de uitwerking van de fiscale maatregelen voor de glastuinbouw die anders uitpakken dan in het coalitieakkoord is voorzien, conform de toezegging aan het lid Boswijk (CDA).
Het bericht ‘Den Haag schiet tekort voor het Limburgs’ |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Den Haag schiet tekort voor het Limburgs»?1
Ja
Onderschrijft u de conclusie van het Comité van Experts van de Raad van Europa, dat de Nederlandse overheid te weinig oog heeft voor het Limburgse dialect? Zo nee, waarom niet?
Het Limburgs is in Nederland als taal erkend onder het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden. Het Comité van Experts van de Raad van Europa monitort hoe het gaat met het beschermen en bevorderen van de onder het Handvest erkende regionale of minderheidstalen. Eens per vier jaar wordt getoetst in hoeverre de geratificeerde maatregelen in de praktijk zijn geïmplementeerd en wordt hierover een rapport opgesteld.
In zijn laatste rapport constateert het Comité dat de maatregelen volledig of deels in de praktijk zijn geïmplementeerd. Zoals gebruikelijk heeft het Comité daarbij enkele aanbevelingen gedaan om het Limburgs verder te bevorderen. Deze aanbevelingen pakken wij met de provincie Limburg op.
Hoe beoordeelt u de oproep van taalorganisatie De Limbörgse Academie, dat Nederland taalrechten voor het Limburgs wettelijk moet vastleggen en Limburgs in het onderwijs op alle niveaus, ook universitair, én in de media mogelijk maken?
Het Limburgs kan gebruikt worden in het onderwijs en in de media. De Wet op het primair onderwijs2 maakt het mogelijk om naast het Nederlands ook het Limburgs als voertaal in het primair onderwijs te gebruiken. Dat geldt ook voor de kinderopvang3. In het voortgezet4, beroeps5- en hoger onderwijs6 kan het Limburgs, in aanvulling op de verplichte lesstof, als vak en bij andere programmaonderdelen worden aangeboden.
Op welke wijze geeft de rijksoverheid vorm aan het permanent overleg met Limburgssprekenden over de bescherming van de taal?
In 2019 sloten het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Provincie Limburg een convenant inzake de Nederlandse erkenning van de Limburgse taal. In dit convenant is afgesproken dat de provincie Limburg een trekkersrol heeft bij het ontwikkelen van taalbeleid voor het Limburgs. De provincie onderhoudt daartoe het contact met de sprekers van het Limburgs.
Als Minister van Binnenlandse Zaken faciliteer ik onder andere de uitwisseling van kennis en ervaring van taalbeleid. Dat doe ik door het eens per twee jaar organiseren van een Streektaalsymposium. Het laatste symposium vond in 2022 plaats en het volgende symposium staat gepland in 2024. Dit symposium biedt beleidsmakers, taalorganisaties, wetenschappers en andere geïnteresseerden de mogelijkheid van elkaar te leren en ervaringen uit te wisselen.
Kan het taalbeleid van de provincie Fryslân een voorbeeld zijn voor de provincie Limburg? Op welke punten wel? Op welke punten niet?
Ja. Een voorbeeld is dat in de provincie Fryslân in elke gemeente taalbeleid is ontwikkeld. In de provincie Limburg is dat nog niet het geval, maar is er wel de wens om de gemeenten meer bij het taalbeleid te betrekken. Ik kan me voorstellen dat de provincie Limburg kan profiteren van de ervaringen die hiermee door de provincie Fryslân zijn opgedaan.
Bent u bereid in overleg met het provinciebestuur van Limburg de nodige stappen te zetten om de Limburgse taalschatten te koesteren?
Ja. Op dit moment wordt het Convenant inzake de Nederlandse erkenning van de Limburgse taal door het Ministerie van BZK en de Provincie Limburg gezamenlijk geëvalueerd. Daarbij zullen ook nadere werkafspraken worden geformuleerd. Uw Kamer zal naar verwachting dit najaar over de resultaten hiervan worden geïnformeerd.
Het karakter en het moment van Provinciale Statenverkiezingen |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Graag wat provincialer»?1
Ja.
Deelt u de mening dat Provinciale Statenverkiezingen zouden moeten gaan over provinciale thema’s en provinciale kandidaten?
Ik deel de mening dat het belangrijk is dat er bij provinciale statenverkiezingen brede aandacht is voor provinciale thema’s en provinciale kandidaten (en, omdat deze verkiezingen worden gecombineerd met de waterschapsverkiezingen, ook voor thema’s die de waterschappen betreffen en voor de kandidaten voor deze verkiezingen).
Hoe beoordeelt u het voorstel om de Statenverkiezingen niet allemaal tegelijk op één dag te houden, maar te spreiden over vier jaar, met voor elke provincie een eigen verkiezingsdatum?2
De auteurs van het artikel waarnaar vragenstelster verwijst, stellen voor om de provinciale statenverkiezingen te spreiden, waardoor deze verkiezingen minder worden beïnvloed door de landelijke politiek. De regering heeft op dit punt een ander voorstel gedaan, waarop ik in mijn antwoord op vraag 6 nader inga.
Voordeel van het tegelijk houden van de provinciale statenverkiezingen is dat kiezers sterker geattendeerd worden op de verkiezingen. Deze verkiezingen leven meer als zij tegelijk plaatsvinden. Spreiding zou dan ook wel eens kunnen leiden tot een lagere opkomst. Ik zou dat onwenselijk vinden.
Gelet op het bovenstaande heb ik op dit moment geen voornemens om voorstellen te doen die spreiding van de statenverkiezingen mogelijk maken.
Deelt u de mening dat het mogelijk zou moeten zijn tussentijdse Provinciale Statenverkiezingen uit te schrijven als een college van gedeputeerde staten valt en de politieke scherven niet te lijmen zijn? Zo nee, waarom niet?
Op grond van artikel 129, vierde lid, van de Grondwet is de zittingsduur van de gemeenteraad en van provinciale staten vier jaren, behoudens bij de wet te bepalen uitzonderingen. De grondwetgever heeft aangegeven dat van deze uitzonderingsmogelijkheid alleen gebruik mag worden gemaakt in incidentele en bijzondere gevallen. Gemeentelijke herindelingen en grove taakverwaarlozing kunnen als zo’n incidenteel en bijzonder geval worden beschouwd, maar deze twee voorbeelden zijn niet limitatief. De wetgever zou dus ook in andere situaties de raad of provinciale staten voortijdig kunnen ontbinden. Naar vaste interpretatie mag tussentijdse ontbinding van de gemeenteraad of provinciale staten echter niet als regulier instrument voor de gemeentelijke dan wel provinciale verhoudingen worden ingezet. Om dat wel mogelijk te maken, zou de Grondwet moeten worden gewijzigd.
In 2020 heeft mijn ambtsvoorganger een notitie naar uw Kamer gestuurd waarin een aantal varianten van tussentijdse ontbinding van de gemeenteraad (en provinciale staten) worden uiteengezet.3 Op 17 januari jl. heb ik de inbreng van uw Kamer voor het schriftelijk overleg over deze notitie beantwoord.4 In deze beantwoording heb ik opgemerkt dat het introduceren van de mogelijkheid de gemeenteraad (of provinciale staten) tussentijds te ontbinden, één van de mogelijke instrumenten is om een patstelling als gevolg van verstoorde bestuurlijke verhoudingen te doorbreken. Graag weeg ik dit instrument af tegen andere mogelijke instrumenten die een oplossing kunnen bieden voor aanhoudende bestuurlijke problemen. Hierbij kan zowel worden gedacht aan instrumenten die binnen het huidige wettelijk kader al mogelijk zijn, eventueel gecombineerd met aanvullend beleid, als aan eventuele nieuwe instrumenten. Ik heb aangekondigd die eventuele nieuwe instrumenten nader uit te werken en uw Kamer hierover in het eerste kwartaal van 2023 te informeren. Vervolgens ga ik graag het gesprek aan met uw Kamer over de verschillende mogelijke oplossingen voor aanhoudende bestuurlijke problemen.
Op welke wijze kan de rol van regionale media in de aanloop naar Provinciale Statenverkiezingen worden versterkt?
De rol van de 13 regionale publieke omroepen was in de aanloop naar de provinciale statenverkiezingen op volle sterkte. Vanaf 16 februari jl. was er in de aanloop naar de statenverkiezingen voor het eerst in alle provincies een Kieskompas beschikbaar. De 13 regionale publieke omroepen hebben die digitale stemhulpen samen met een wetenschappelijk team van Kieskompas gemaakt. Zij hebben ook de financiering daarvan voor hun rekening genomen.5
Daarnaast hebben de regionale publieke omroepen met hun televisie-uitzendingen in de aanloop naar de verkiezingen en op de verkiezingsavond zelf volop aandacht besteed aan de provinciale statenverkiezingen, de verkiezingsuitslagen en de betekenis daarvan voor de desbetreffende provincie.
Op welke wijze kan het wetsvoorstel Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van de bepalingen inzake de verkiezing, de inrichting en samenstelling van de Eerste Kamer der Staten-Generaal (Kamerstuk 35 532) bijdragen aan versterking van het eigen karakter van Provinciale Statenverkiezingen?
Dit voorstel houdt in dat de Eerste Kamer in helften zal worden gekozen, waarbij de zittingsduur van de senatoren wordt verlengd naar zes jaar. Het voorstel is op dit moment in eerste lezing aanhangig bij de Eerste Kamer.
Sinds 1983 schrijft de Grondwet voor dat de Eerste Kamerverkiezing binnen drie maanden na de provinciale statenverkiezingen plaatsvindt (artikel6. Deze verkiezingswijze leidt ertoe dat iedere vier jaar de vraag prominent aan de orde is of de coalitiepartijen een meerderheid behalen in de Eerste Kamer via de verkiezing van de provinciale staten.
De verkiezing in helften die de regering voorstelt, zal ertoe leiden dat de verkiezing van de provinciale staten minder wordt overschaduwd door de verkiezing van de Eerste Kamer en de aandacht voor landelijke thema’s die daar mede een gevolg van zijn. Hiermee wordt recht gedaan aan het belang van een zo zuiver mogelijk politiek mandaat voor besluitvorming op provinciaal niveau.7
Deelt u de mening dat een sterkere oriëntatie van de Eerste Kamer op de regio de kloof tussen Den Haag en de regio kan helpen overbruggen?
Ja, die mening deel ik. Het is zowel voor de regering als de Eerste en Tweede Kamer belangrijk om een sterke oriëntatie op alle regio’s te hebben.
Bent u bereid bij de evaluatie van de Provinciale Statenverkiezingen te onderzoeken in hoeverre kiezers Provinciale Statenverkiezingen beschouwen als populariteitspeiling over het kabinetsbeleid en de regeringspartijen?
In de rapportage over het Provinciaal en Waterschapskiezersonderzoek Nederland (dat, met financiering van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, wordt uitgevoerd door de Stichting Kiezersonderzoek Nederland), zal aandacht zijn voor de vraag in welke mate nationale politiek van belang is voor de stemkeuze bij provinciale statenverkiezingen. Ik verwacht deze rapportage aan het einde van dit jaar.
Fossiele subsidies |
|
Inge van Dijk (CDA), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat de discussie over fossiele subsidies zich vooral zou moeten richten op het verkleinen van het beprijzingstekort zoals het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) in haar rapport «Klimaatverandering in de prijzen?» (juli 2021) uitrekent? Deelt u de mening dat de door het PBL gebruikte methode om de effectieve beprijzing van CO2-uitstoot te berekenen voor de verschillende sectoren, de meest accurate methode is om inzicht te krijgen in fossiele subsidies?
Ik deel de mening dat het bij de discussie over fossiele subsidies relevant is om ook te kijken naar de mate waarin externe kosten van klimaatverandering worden beprijsd. Het onderzoek van PBL is in dat kader interessant en helpt om een meer compleet beeld te krijgen van de verschillende instrumenten en de mate waarin deze zorgen dat de externe klimaatkosten terugkomen in de prijs van producten. Bijvoorbeeld in de vorm van de samenloop tussen energiebelasting, nationale CO2-heffing en de Europese ETS-prijs. Het beprijzen van CO2-uitstoot is van belang omdat daarmee zowel de producent als de koper van een product rekening houdt met de klimaatkosten van het product voor de maatschappij. Inzicht in de beprijzing van externe kosten geeft op zichzelf een completer beeld dan een geïsoleerde blik op aparte fiscale en niet-fiscale regelingen. Dit inzicht kan bovendien handvaten bieden om klimaatbeleid vorm te geven op terreinen waar die beprijzing tekort schiet. Het is overigens goed mogelijk dat een hogere beprijzing gewenst is dan de ingeschatte externe effecten. Met beprijzing poogt de overheid bepaalde gedragsveranderingen te stimuleren, wat om een hogere beprijzing kan vragen om de beoogde doelstelling te bereiken. Er kan bovendien sprake zijn van aanvullende externe effecten, zoals schade aan de luchtkwaliteit, die een hogere beprijzing rechtvaardigen. Daarnaast heeft de overheid belastinginkomsten nodig om de uitgaven te financieren wat ook een grond kan zijn voor hogere beprijzing dan de externe kosten. In het plan van aanpak voor meer transparantie in de discussie over fossiele subsidies dat ik uw Kamer heb toegezegd, zal ik naast de aparte regelingen aandacht besteden aan de samenhang tussen fossiele subsidies en de beprijzing van externe kosten.
Deelt u de mening dat het beprijzingstekort zoals het PBL dat heeft berekend voor 2018 inmiddels fors is teruggelopen door de hogere prijs van emissierechten in het EU-ETS en de aanpassingen in de energiebelastingen? Deelt u de mening dat het beprijzingstekort de komende jaren verder zal teruglopen door het EU-Klimaatpakket? Bent u bereid het PBL te vragen een actualisatie te maken van hun rapport?
Het PBL ging in hun analyse in 2021 uit van een ETS-prijs van 16 euro/ton CO2 voor 2018. De huidige ETS-prijs is sindsdien fors opgelopen en bedraagt momenteel meer dan 80 euro/ton. Ik deel dan ook de verwachting dat op grond van deze prijsontwikkeling het beprijzingstekort in de sectoren die vallen onder het EU-ETS kleiner zal zijn geworden. Ik zal het PBL vragen om een actualisatie van de analyse uit 2021.
Onderkent u het feit dat de energiebelasting voor elektriciteit en gas voor huishoudens een fors beprijzingsoverschot heeft? Vindt u dat in het licht van de hoge energieprijzen rechtvaardig?
De actualisatie van het rapport van PBL zal een meer actueel beeld geven van de invloed van de energiebelasting op de beprijzing van externe kosten bij aardgas en elektriciteit gebruikt door huishoudens. Daarbij is het ook relevant om te kijken naar de invloed van de belastingvermindering in de energiebelasting. Evenals het vorige kabinet heeft ook dit kabinet stappen gezet om de tariefsverhouding in de energiebelasting te verbeteren door het tarief voor elektriciteit in de eerste schijf te verlagen en het tarief op aardgas te verhogen. In reactie op de gevraagde relatie met de hoge energieprijzen verwijs ik naar de verschillende beleidsmaatregelen die het kabinet inzet om ongewenste gevolgen van die hoge prijzen in te perken zoals bijvoorbeeld het prijsplafond.
Bent u het met het PBL eens dat de energiebelasting op elektriciteit te ongericht is, de noodzakelijke elektrificatie bij huishoudens, in mobiliteit en in de industrie tegenwerkt en, mede in het licht van de snelle vergroening van de elektriciteitsmix de komende jaren, moet worden aangepast?
Het klopt dat de belasting op elektriciteit een generieke heffing is waarbij fysiek geen onderscheid kan worden gemaakt naar de wijze waarop deze is opgewekt. Het belangrijkste instrument om CO2-uitstoot bij opwek te beprijzen is het Europese emissiehandelsysteem EU-ETS. Daarnaast wordt duurzame opwek gestimuleerd met de subsidieregeling SDE++. Het kabinet heeft oog voor de invloed van de energiebelasting op elektrificatie. Zo zet het kabinet verdere stappen om het tarief voor elektriciteit in de eerste schijf te verlagen en gelijktijdig het tarief voor aardgas te verhogen. Tegelijkertijd is energiebesparing een belangrijk element van de transitie naar een klimaatneutrale samenleving. Bespaarde energie hoeft immers niet opgewekt te worden. Om deze reden zet de Europese Energie-Efficiency Richtlijn (EED) lidstaten ertoe aan het energieverbruik te verminderen. Ook gericht op de energiecrisis als gevolg van de oorlog in Oekraïne, is energiebesparing nodig. Deze gewenste energiebesparing geldt ook voor het elektriciteitsgebruik. De energiebelasting zet aan tot minder en efficiënter elektriciteitsgebruik. Bij elektrificatie spelen overigens meerdere aspecten een rol. Zo wordt gewerkt aan het beschikbaar hebben van de benodigde infrastructuur en wordt elektrificatie ook gestimuleerd met subsidieregelingen.
Hoe ziet de planning eruit om te komen tot een herziening van de Europese Energy Tax Directive? Wat zijn de plannen van dit kabinet met de energiebelasting? Overweegt het kabinet een vlakke energiebelasting?
De onderhandelingen over de herziening van de richtlijn energiebelastingen zijn nog gaande. Er is nog geen zicht op het moment waarop een akkoord zal worden bereikt. Gezien de grote verschillen tussen lidstaten in zowel welvaartsniveau als in energiesystemen blijkt het lastig om een akkoord te bereiken over een herziening die voor alle lidstaten zowel voldoende klimaatambitie heeft als kan rekenen op voldoende maatschappelijk en politiek draagvlak. Nederland zet in de onderhandelingen in op minder vrijstellingen en hogere minimumtarieven. De verhoging van de minimumtarieven zoals opgenomen in het herzieningsvoorstel is te beperkt om in Nederland te kunnen komen tot een voldoende ambitieus vlak tarief zonder dat sprake is van een hoog weglekrisico. Op dit moment is de steun bij andere lidstaten voor hogere minimumtarieven helaas beperkt. De huidige situatie op de energiemarkt helpt daarbij ook niet mee. Als er uiteindelijk een akkoord wordt bereikt op de herziening van de richtlijn zal worden bezien welke aanpassingen in de nationale energiebelasting zullen worden doorgevoerd. Los van dit traject zal worden verkend op welke wijze de degressieve tariefstructuur kan worden verminderd en andere vrijstellingen kunnen worden afgebouwd, rekening houdend met de gevolgen voor internationaal opererende bedrijven.
Wat is het doel van de energiebelasting, nu andere beprijzingsinstrumenten zoals het EU-ETS (elektriciteit en industrie) en EU-ETS 2 (gebouwde omgeving en mobiliteit) het beprijzingstekort gaan verkleinen? Is het kabinet bereid de energiebelasting te verlagen als deze andere beprijzingsinstrumenten hun werk doen?
De energiebelasting heeft als doel om energiebesparing te stimuleren en om een budgettaire opbrengst te genereren. Daarnaast levert de energiebelasting een bijdrage aan het beprijzen van externe kosten zoals die van klimaatverandering. Het EU-ETS beprijst op dit moment de CO2-uitstoot bij grote installaties in met name de energiesector en de industrie. Daarnaast wordt in Europa gewerkt aan een verbreding van het EU-ETS naar de gebouwde omgeving en de mobiliteit. Daarbij heeft het EU-ETS als doel om voor kosteneffectieve CO2-reductie te zorgen in de EU. Als duidelijk is hoe de verbreding en aanscherping van het EU-ETS uitpakt zal worden gekeken of dit aanleiding geeft om het nationale beleid waaronder de energiebelasting in de toekomst aan te passen.
Hoe kijkt u aan tegen het beprijzen van het non-energetisch verbruik van fossiele brandstoffen? Op welke wijze kan het vergroenen van producten waarvoor nu fossiele brandstoffen als grondstof worden gebruikt en waarvoor geldt dat de milieubelasting op een andere plek in de keten op een later moment plaatsvindt, het beste worden gestimuleerd?
Dit onderwerp heeft de aandacht van het kabinet. Het beprijzen van deze brandstoffen kan mogelijk een bijdrage leveren aan de klimaatdoelstellingen. Een beoordeling vergt nader onderzoek naar de economische- en milieueffecten.
Het bericht ‘Overheidsfinanciën in gevaar door verouderde ict van Belastingdienst’ |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de vrees van externe ict-deskundigen dat benodigde vervanging van cruciale ict-systemen van de loonheffing en inkomstenbelasting – waarmee de Belastingdienst jaarlijks meer dan de helft van de rijksinkomsten binnenhaalt en waarin jaarlijks tientallen miljarden gegevens van burgers worden verzameld – niet op tijd zal komen?1
De vrees dat de continuïteit van de belastingheffing op het spel staat is ongegrond. De oudere systemen zijn in de basis stabiel, maar aanpassingen van deze systemen is complex en vergt meer tijd. Op 20 februari jl. stuurde ik uw Kamer een brief over de ICT bij de Belastingdienst.2 In die brief heb ik aangegeven dat de Belastingdienst een Meerjarenportfolio (MJP) heeft opgesteld waarin het moderniseren van systemen ook de komende jaren ruimte krijgt.
De modernisering van de systemen van loon- en inkomensheffing is gestart in 2018, deze projecten hebben in het MJP hoge prioriteit. De Belastingdienst heeft daarnaast de volgende maatregelen achter de hand:
Hoe beoordeelt u de vrees van externe ict-deskundigen dat daardoor de continuïteit van de belastingheffing op het spel staat en grote delen van de overheidsfinanciën binnen drie jaar gevaar lopen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat het platform Cool:Gen vanaf eind 2026 niet meer technisch wordt ondersteund en dat daarom de systemen vóór 2027 moeten worden vervangen?
Nee dit klopt niet, zie ook het antwoord op vraag 1 en 2. Wat het wel betekent is dat Cool:Gen een oude programmeertaal is en dat er zijn steeds minder medewerkers zijn die met Cool:Gen kunnen werken. Hierdoor zal het op termijn steeds meer moeite kosten om onderhoud op de systemen te doen.
Zoals ook in de technische briefing over ICT bij de Belastingdienst van 21 februari jl. is toegelicht, is het de planning dat belastingjaar 2024 zonder Cool:Gen wordt ondersteund. Cool:Gen blijft daarna echter nog wel op de achtergrond draaien voor de voorgaande belastingjaren, omdat we tot acht jaar terug in de aangiftes moeten kunnen kijken vanwege mogelijke naheffingen.
Er zijn mitigerende maatregelen genomen om risico’s voor de continuïteit zo klein mogelijk te houden. Zo heeft de externe leverancier bevestigd dat er ondersteuning zal zijn, ook als dat na 2026 nodig is.
Hoe kan het dat de planning van de vernieuwing van het inkomstenbelasting ict-systeem al met een jaar is uitgelopen en waarom bestaat het risico dat die nog verder uitloopt waardoor de volledige uitfasering onhaalbaar wordt?
Per jaar is een bepaald aantal IV-dagen gepland om de systemen te onderhouden en te bouwen. Door het niet geplande werk om het Box 3 herstel tijdig uit te voeren heeft niet al het geplande vernieuwingswerk plaats kunnen vinden. Hierdoor is vertraging ontstaan op de vernieuwing van het inkomstenbelastingsysteem.
De planning voor de afronding van de modernisering van applicaties die werken met Cool:Gen is voorzien eind 2026 (met 2024 als het laatst te behandelen belastingjaar) en is op dit moment nog steeds haalbaar. Zie ook onderstaande figuur welke is toegelicht in de technische briefing over ICT bij de Belastingdienst aan uw Kamer op 21 februari jl.
Kunt u nader toelichten wat er is gebeurd waardoor de vernieuwing van het systeem voor de loonheffing na anderhalf jaar nog in de opstartfase zat en hoe het nu met het project staat?
In de zomer van 2022 heeft het Adviescollege ICT (AcICT) een toets uitgevoerd over het programma Vernieuwen Heffing Loonbelastingen en Premies (vHLP). Dit programma vervangt de applicatie Heffing Loonbelastingen en Premies, welke op het verouderd ICT-platform Cool:Gen draait. De conclusie van het AcICT was kritisch en conform het advies van het AcICT focust de Belastingdienst op het borgen van de continuïteit van de keten Loonheffingen door het zo snel mogelijk uitfaseren van de verouderde technologie. Mede naar aanleiding van het onderzoek zijn ook initiatieven opgestart om tot verbetering te komen. Het programma vHLP heeft inmiddels een herijkte businesscase waar de opmerkingen van het AcICT ook in zijn verwerkt. Dit houdt o.a. in dat er maatregelen genomen zijn om de sturing effectiever te maken en dat er gekozen wordt voor een meer integrale aanpak. De planning is dat de doelstellingen van het programma vHLP in 2027 worden gerealiseerd. De huidige functionaliteit wordt in deze periode stap voor stap vervangen. Zodra een deelfunctionaliteit beschikbaar is gaat deze naar productie. Deze aanpak reduceert het risico aanzienlijk en hiermee borgen we de continuïteit op de middellange termijn. Voor de concretere uitwerking hiervan, verwijs ik u naar mijn brief van 6 september 20223 waarin ik uitgebreid in ga op het advies van het AcICT.
Wat is er nodig om de systemen wél vóór 2027 te vervangen, kan hier meer prioriteit aan worden gegeven en wat betekent dat voor andere processen binnen de Belastingdienst?
Zoals ook in de Kamerbrief van 20 februari jl. is aangegeven is het cruciaal dat de Belastingdienst het Meerjarenportfolio blijft volgen: de Belastingdienst zal zich moeten houden aan de planning die het zich heeft gesteld om een goed functionerende en moderne ICT te realiseren. Het vervangen van verouderde systemen heeft maakt een belangrijk deel uit van de huidige Meerjarenportfolio. Het is niet reëel om de vervanging van systemen verder te versnellen. Het werven en behouden van ICT-personeel is in de huidige markt niet eenvoudig. Bovendien moeten projecten beheersbaar blijven. Verdere versnelling in krappe planningen leidt niet tot een verbetering van de beheersbaarheid.
Daarnaast leidt vervanging van de systemen met de huidige planning niet tot een grote toename van «onoplosbare fouten of storingen». De systemen zijn in de basis stabiel, alleen aanpassingen van deze systemen is complex en vergt meer tijd. Dat maakt inderdaad dat wetsaanpassingen lastig door te voeren zijn.
Er zijn de afgelopen jaren diverse maatregelen genomen de planning van de vervanging te realiseren. Zo is ervoor gekozen om eerst Cool:Gen te vervangen en daarna pas vernieuwingen door te voeren zoals dienstonderdelen van de Belastingdienst die wensen.
Hoe wilt u omgaan met de risico’s van niet-tijdige vervanging die kunnen leiden tot onoplosbare fouten of storingen in het systeem, waardoor niet meer geïnd kan worden en ook wetswijzigingen op de inkomensheffing niet meer mogelijk zijn?
Zie antwoord vraag 6.
Verschilt uw conclusie ten aanzien van de haalbaarheid van de systeemvernieuwing vóór 2027 van die van de ict-experts?
De belangrijkste conclusie van het AcICT is dat men verwacht dat het programma vHLP niet in staat zal zijn tijdig zijn doelstellingen te verwerken. In mijn brief van 6 september 2022 ga ik uitgebreid in op deze conclusie en ga ik ook in op de verbeteringen die de Belastingdienst doorvoert naar aanleiding van het advies van het AcICT. Mede naar aanleiding van het onderzoek zijn initiatieven opgestart om tot verbeteringen te komen. Zo heeft het programma vHLP inmiddels een herijkte businesscase waarin de opmerkingen van het AcICT zijn verwerkt. Zoals beschreven koerst de Belastingdienst op vervanging van het systeem voor inkomstenbelasting (Cool;Gen) voor 2027. Een bepalende factor voor de haalbaarheid is hetgeen dat in de komende tijd van de Belastingdienst verwacht. Nieuwe wet- en regelgeving en andere taken leiden tot herprioritering in het Meerjarenportfolio en daarmee wijzigingen en verschuivingen in de planning. De Belastingdienst wil dat zoveel als mogelijk voorkomen, omdat dit tot een latere vervanging van essentiële systemen en tot inefficiëntie leidt.
Is er volgens u sinds 2020 naar aanleiding van de interne waarschuwingen van de Belastingdienst voldoende prioriteit gegeven aan het tijdig vernieuwen van de systemen en had naar uw mening een hardere stop op politieke wensen moeten zitten vanwege de prioriteiten in onderhoud?
In mijn brief van 20 februari jl. schreef ik dat sinds 2020 de Belastingdienst verbeteringen heeft doorgevoerd. Het ICT-Verbeterprogramma is gestart en afgerond in 2022, waarbij het portfolioproces, de cultuur, de samenwerking tussen gebruikers en de ICT zijn verbeterd. De technische schuld is sinds 2018 gehalveerd en er is in kleine stappen gestart met het moderniseren van een aantal grote systemen. De Belastingdienst kon, ondanks politieke wensen, werken aan verbetering en de basis op orde brengen.
Desondanks hebben in het verleden achtereenvolgende wijzigingen in de prioritering (bijv. Box 3) ertoe geleid dat de modernisering van ICT-systemen van de Belastingdienst in de tijd zijn verschoven, wat bijdraagt aan het ontstaan van het verouderende ICT-landschap.
Gezien de huidige planning en risicobeperkende maatregelen is een hardere stop qua wetgeving niet noodzakelijk gebleken. Er is sinds 2020 ruimte gemaakt voor de implementatie van wetgeving. Vorig jaar zijn er bijvoorbeeld ruim 150 uitvoeringstoetsen uitgevoerd die voor het merendeel geïmplementeerd zijn of worden. In 2021 en 2022 is acht procent van de ICT-capaciteit besteed aan de implementatie van nieuwe wetgeving. Voor de toekomst is het echter van belang dat de modernisering van de systemen conform planning kunnen plaatsvinden.
Kunt u de Kamer een geactualiseerde update sturen van de planning, waarin ook de bijstelling van de ambitie meer personeel aan te nemen om versnelling te bereiken is verwerkt, die vanwege krapte op de arbeidsmarkt niet wordt gehaald?
In de Kamerbrief ICT bij de Belastingdienst van 20 februari jl. heb ik een actueel beeld van de modernisering van de ketens inkomensheffing en loonheffing gegeven, inclusief de ontwikkelingen qua ICT-capaciteit. In 2023 zijn er 626.000 IV-dagen beschikbaar. Er wordt gekeken naar mogelijkheden om het aantal IV-dagen verder te verhogen. De eerstvolgende actualisatie van de status van de ketens die u kunt verwachten is de bijlage uitvoerbaarheid die als bijlage bij het Belastingplan wordt meegestuurd.
Zie ook het antwoord op vraag 3.
Kunt u in deze geactualiseerde update ook opnemen wat de risico’s zijn van te late vervanging voor heffing van loon- en inkomstenbelasting voor de rijksuitgaven en juiste dataverzameling?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het commissiedebat Belastingdienst op 23 maart 2023?
Ja.
Deelt u de vrees van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) dat het nog jaren gaat duren voordat gedupeerden van de toeslagenaffaire volledig zijn gecompenseerd en dat het tot 2030 kan duren voordat gedupeerden duidelijkheid hebben? Zo niet, waarom niet?1, 2
De inzet is erop gericht om de hersteloperatie zo snel als mogelijk af te ronden en ervoor te zorgen dat ouders en kinderen hun leven weer kunnen oppakken. Dit gaat helaas niet van de ene op de andere dag. Elke ouder die zich meldt als gedupeerde wordt geholpen. Er is direct brede ondersteuning door gemeenten beschikbaar. De eerste toets vindt veelal binnen 1–3 maanden plaats, en ouders kunnen als zij gedupeerd zijn al snel rekenen op 30.000 euro en de schuldenaanpak. Er is echter ook nog veel te doen. In de laatste Voortgangsrapportage valt te lezen dat er verschillende versnellings- en verbeteringsmaatregelen in gang zijn gezet.3 Er is helaas niet één gouden oplossing die ervoor zorgt dat álle gedupeerde ouders op korte termijn hun herstel kunnen afronden. Maar met de gerichte en beproefde versnellings- en verbeteringsmaatregelen heeft het kabinet er vertrouwen in dat de uitvoeringsorganisatie verbeteringen en versnellingen kan doorvoeren.
Op welke informatie baseerde de Minister-President zich, toen hij in zijn persconferentie van vrijdag 20 januari jl. stelde dat de compensatie voor slachtoffers van de toeslagenaffaire niet tot 2030 gaat duren?
De Minister-President heeft in zijn persconferentie van 20 januari jl. aangeven dat het kabinet alles op alles zet om de ouders zo snel als mogelijk te compenseren. Dit beeld is gebaseerd op informatie verstrekt door het Ministerie van Financiën over de voortgang van de hersteloperatie. De versnellings- en verbetermaatregelen waar de Minister-President naar verwees zijn opgenomen in de Voortgangsrapportage herstel toeslagen over het vierde kwartaal van 2022.
Waarom is de ministeriële commissie die de voortgang van de hersteloperatie bewaakt al maanden niet bij elkaar geweest?
Besluitvorming over toeslagen en herstel vindt plaats in de ministerraad. In de Ministeriële Commissie Toeslagen Herstel (MCTH) kan, ter voorbereiding op besluitvorming in de ministerraad, worden gesproken over de hersteloperatie. Anders dan ministeriële onderraden, die met een regelmatige frequentie bijeen komen, komen ministeriële commissies bijeen wanneer daar aanleiding toe is. Ook zonder bespreking in de MCTH worden relevante zaken over de hersteloperatie, zoals voortgangsrapportages en wetgeving, in de ministerraad behandeld, zoals ook blijkt uit de besluitenlijsten van de ministerraad. Zo is in oktober 2022 de voortgangsrapportage over de hersteloperatie toeslagen over het derde kwartaal van 2022 behandeld in de minsterraad en die van het vierde kwartaal van 2022 op 3 februari 2023.
De MCTH is sinds de oprichting in totaal twaalf keer bijeengekomen, waarvan drie keer in 2022. De meest recent bijeenkomst van de MCTH was op 31 januari 2023.
Wordt het niet meer «nodig" geacht om de ministeriële commissie samen te roepen en waarom niet als wordt gekeken naar de moeizame voortgang en de dreiging dat het nog jaren gaat duren voor ouders zijn gecompenseerd?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van de druk op gemeentes om ondersteuning te blijven bieden tijdens de hersteloperatie, als deze inderdaad tot 2030 of zelfs nog langer loopt?
Het kabinet heeft veel waardering voor de inzet van gemeenten; ook zij werken hard om gedupeerde ouders er weer zo goed mogelijk bovenop te helpen. Gemeenten stellen zodra de ouder zich meldt samen met de ouder een plan van aanpak op waarin is opgenomen welke ondersteuning de ouder ontvangt bij het faciliteren van een nieuwe start. De brede ondersteuning op de vijf leefgebieden vanuit de gemeente is niet direct gekoppeld aan de voortgang van het financieel herstelproces van UHT. De brede ondersteuning is gericht op het faciliteren van een nieuwe start – altijd passend bij de situatie van ouder/gezin/kind. Dit kan betekenen dat de brede ondersteuning langer maar ook korter kan duren dan de afhandeling bij UHT. De doorlooptijd van het proces van financieel herstel door UHT heeft in die zin indirecte impact op de duur van het herstelproces van ouders en als afgeleide daarvan mogelijk ook op de brede ondersteuning vanuit gemeenten. Een versnelling in het UHT-proces is daarmee niet alleen van belang voor ouders, maar heeft ook impact op benodigde capaciteit van gemeenten. Er wordt continu overlegd met de VNG over wat ontwikkelingen in de hersteloperatie voor de inzet van gemeenten betekenen.
Hoe wilt u zorgen dat er zoveel mogelijk duidelijkheid komt over de langetermijnplanning van de afhandeling van de toeslagenaffaire?
Hiervoor wordt verwezen naar de laatste Voortgangsrapportage (kwartaal 4 van 2022), die op 3 februari jl. naar uw Kamer is gestuurd.
Hoe wilt u duidelijkheid scheppen richting gemeentes over wat er de komende jaren nog van hen zal worden verwacht?
Gemeenten bieden, gefinancierd door het rijk, ondersteuning aan ouders/gezinnen en kinderen als onderdeel van de gehele hersteloperatie. Over de (gemeentelijke) uitvoering vindt continu gesprek plaats met de VNG, o.a. via de interbestuurlijke stuurgroep. In deze gesprekken wordt het verloop van de afhandeling van aanvragen, de continue inzet op versnelling en de impact hiervan voor gemeenten besproken. Aan de VNG en gemeenten wordt uiteraard een reëel beeld geschetst van het verloop van de hersteloperatie om ervaring, capaciteit en expertise op gemeentelijk niveau beschikbaar te houden voor ouders en kinderen.
Vindt u dat, indien de hersteloperatie inderdaad nog jarenlang voortduurt, er recht wordt gedaan aan de uitspraken van de Minister-President destijds om te doen «whatever it takes» en dat «genoegdoening van toeslagenouders de hoogste prioriteit heeft», als gedupeerden tot wel tien jaar in onzekerheid moeten zitten over de compensatie van door hen geleden schade?
Het kabinet zet alles op alles om de hersteloperatie zo snel als mogelijk af te ronden. De prognose is om 90% van de integrale beoordelingen in het eerste kwartaal van 2025 af te ronden. De laatste 10% volgt in het half jaar daarna. In de laatste Voortgangsrapportage is aangegeven welke maatregelen daartoe ingezet worden en welke aannames en voorwaarden daaraan ten grondslag liggen. Dat neemt niet weg dat voor sommige ouders het herstelproces lang duurt en dat is een pijnlijke situatie. Helaas is er niet voor elke ouder een eenvoudige oplossing en de complexe zaken kosten meer tijd. Het kabinet blijft kijken waar processen of zaken slimmer, sneller of beter kunnen.
Bent u voornemens in de ministerraad te pleiten voor het hervatten van de ministeriële commissie om de aandacht van het kabinet voor de voortgang van de hersteloperatie op geen enkele manier te laten verslappen?
De MCTH is nog steeds actief en komt bijeen wanneer dit noodzakelijk is voor besluitvorming over (de voortgang van) de hersteloperatie. De MCTH is op 31 januari jl. bijeengeweest.
Exportkredietverzekeringen |
|
Inge van Dijk (CDA), Chris Stoffer (SGP), Jan Klink (VVD) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Herinnert u zich uw antwoord in uw brief van 23 november 2022 betreffende de schriftelijke antwoorden op vragen gesteld tijdens de eerste termijn van de begrotingsbehandeling van Economische Zaken en Klimaat op 22 november 2022, waarin u stelt dat er maatregelen genomen zijn die groene export stimuleren doordat hogere risico’s, bijvoorbeeld van nieuwere technologie, geaccepteerd worden?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten op welke maatregelen u doelt?
De exportkredietverzekering (hierna: ekv) is de afgelopen jaren ingezet om groene export te stimuleren. Hieronder worden de diverse maatregelen uiteengezet.
In 2019 is gestart met het verzekeren van risicovolle groene exporttransacties die kleiner zijn dan EUR 5 miljoen. Deze maatregel richt zich op het groene midden- en kleinbedrijf, groene startups en groene scale-ups. Dergelijke bedrijven voldoen niet altijd aan de reguliere ekv-voorwaarden, omdat zij over het algemeen beschikken over een korter trackrecord dan grote bedrijven. Voor ekv-dekking op een exporttransactie worden financiële eisen gesteld aan exporteurs en debiteuren, en deze eisen zijn versoepeld voor kleine groene exporttransacties. Daarnaast kunnen voor leningen onder deze maatregel langere looptijden dan gebruikelijk worden geaccepteerd. Op deze manier is de Nederlandse staat bereid een hoger risico te accepteren. Daarbij geldt wel dat de looptijd van de financiering nooit langer mag zijn dan de economische levensduur van het kapitaalgoed, en dat deze moet voldoen aan de internationale afspraken uit de OESO Arrangement.2 Momenteel staan onder deze maatregel vijf groene polissen en drie groene dekkingstoezeggingen (dt’s, voorlopers van verzekeringspolissen), uit met totaal ongeveer EUR 12 miljoen aan obligo.
Daarnaast verzekert de Nederlandse staat sinds 2019 bij groene projectfinancieringen een groter deel van de transactie dan bij reguliere projecten. Ook kan hierbij een lager eigen risico worden gehanteerd. Daarom geldt dat de omvang van de schadevergoeding in het geval van schade hoger is. Verder is het mogelijk om meer flexibiliteit te bieden in de momenten waarop bij groene projectfinancieringen gebruik kan worden gemaakt van de lening. Door verbetering van de financieringsvoorwaarden kan groene export beter worden ondersteund, wat van belang is voor de energietransitie.
In 2021 is verder een nieuw verzekeringsproduct ontwikkeld om groene ontwikkelingen te stimuleren, de zogenaamde «groendekking».3 Met de groendekking worden bedrijven geholpen om financiering aan te trekken voor investeringen en onderzoek die groene export stimuleren. Er hoeft dus nog geen sprake te zijn van een exporttransactie. Sinds 2022 zijn met de groendekking twee groene dekkingstoezeggingen en twee groene polissen verstrekt. Een voorbeeld van een project dat in aanmerking kwam voor groendekking is de ontwikkeling van innovatieve industriële zeilen waarmee vrachtschepen wereldwijd hun CO2-uitstoot kunnen verminderen.
Tot slot biedt ADSB dekking op fondsen met een groene doelstelling, namelijk Climate Investor One, Climate Investor Two en het Green Shipping Fund.
Op welke wijze worden «hogere risico’s' geaccepteerd door deze nieuwe maatregelen?
Zie antwoord 2.
Welke ruimte biedt u Atradius DSB, die namens de Staat exportkredietverzekeringen (ekv) aanbiedt, om groene ekv’s aan te bieden en bent u bereidt deze ruimte te vergroten, bijvoorbeeld door het toestaan van het nemen van meer marktrisico’s?
Het kabinet biedt de maximale ruimte binnen de vastgestelde nationale en internationale kaders zoals de EU-staatssteunkaders en de OESO Arrangement. De huidige internationale regels staan toe dat groene transacties gedekt worden met kredietlooptijden tot achttien jaar, wat al fors hoger is dan reguliere transacties waarbij de maximale looptijden tien jaar zijn. Nederland zet in op nog betere ondersteuning van groene transacties via verdere verruiming van deze regels en een uitbreiding van de in aanmerking komende groene transacties. Dit loopt via onderhandelingen bij de OESO voor de modernisering van de OESO Arrangement on Officially Supported Export Credits. De insteek daarbij is om de regels toekomstbestendiger te maken zodat tevens beter geconcurreerd kan worden met landen die niet onder de afspraken van de «Arrangement» vallen, zoals China en India.
Welke mogelijkheden ziet u om, naast het uitfaseren van ekv’s, gericht op fossiele activiteiten, groene ekv’s te stimuleren?
De maatregelen genoemd in antwoord 2 zijn gericht op het stimuleren van groene export. In de Kamerbrief van november jl.4 zijn verschillende andere innovatieve maatregelen benoemd in het kader van flankerend beleid voor de uitwerking van de COP26-verklaring. Over de stand van zaken van deze maatregelen zal ik u voor het Commissiedebat van 23 februari a.s. een brief sturen.5
De ekv is een vraaggestuurd instrument, waarbij verzekering de laatste schakel vormt in een investerings- of exporttransactie. De ekv dient daarom ook bekeken te worden in het licht van het totale financieringsaanbod, waar zich ook diverse mogelijkheden voor doen. In de beleidsnota voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking «Doen waar Nederlands goed in is»6, zijn deze mogelijkheden verder uitgewerkt.
Het huidige productenaanbod wordt voortdurend getoetst aan de vereisten van deze tijd. Samen met de uitvoerder Atradius Dutch State Business (ADSB) is het kabinet continue op zoek naar manieren om groene export te stimuleren.
Daarnaast zet het kabinet in op het verder verbeteren van de dienstverlening aan bedrijven door intensievere samenwerking tussen ADSB, de ambassades, Invest International, de Rijksdienst voor Ondernemen, Invest NL en de Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen.
Deelt u de mening dat een goede werking van ekv’s essentieel is voor het Nederlandse bedrijfsleven in een vaak concurrerende en internationale markt en, zo ja, hoe komt dat tot uiting in het kabinetsbeleid?
Ja, deze mening deel ik. De ekv is van belang voor het creëren en handhaven van een internationaal gelijkwaardig speelveld voor bedrijven. Met het oog op dit speelveld en de daaraan gerelateerde internationale concurrentiepositie is er vanuit het Nederlandse bedrijfsleven met regelmaat vraag naar nieuwe ekv-maatregelen. Het kabinet komt hieraan tegemoet door de inzet van nieuwe maatregelen ter ondersteuning van groene export, zoals beschreven in de antwoorden op vraag 2 en 3.
Overigens is het aantal door de ekv-verzekerde groene exporttransacties de afgelopen jaren toegenomen, waaruit geconcludeerd kan worden dat de maatregelen om groene export te stimuleren effectief zijn geweest. In 2022 waren 48 groene exporttransacties verzekerd met een ekv. Dit is een forse stijging ten opzichte van 2021 en 2020 waarin respectievelijk 24 en 14 groene transacties waren verzekerd.
Kunt u deze vragen voor 23 februari 2023 beantwoorden?
Ja.
Gemeenten die voor een dilemma staan over de hoge energiekosten van schaatsbanen. |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat gemeenten door de hoge energieprijzen voor de keuze staan om ofwel schaatsbanen te sluiten, ofwel tonnen bij te moeten storten?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van de energie-uitgaven van de 21 verschillende Nederlandse schaatsbanen in de jaren 2021 en 2022, zo mogelijk aangevuld met de prognose van de kosten in 2023? Kunt u daarnaast per schaatsbaan aangeven wanneer de huidige energiecontracten aflopen?
Ik kan dit overzicht in algemene zin geven. In Nederland zijn 21 kunstijsbanen, waarvan er negentien te maken hebben of gaan krijgen met stijgende energiekosten. In de inventarisatie die ik vóór de zomer samen met exploitanten van accommodaties heb uitgevoerd, zijn ook de energie-uitgaven meegenomen van deze negentien kunstijsbanen. De uitgaven van de jaren 2022 en 2023 zijn daarin vergeleken met de uitgaven in het jaar 2019, omdat de jaren 2020 en 2021 vanwege de coronamaatregelen geen representatief beeld geven. In de onderstaande tabel zijn de uitkomsten van die inventarisatie voor de kunstijsbanen weergegeven. De weergegeven stijging betreft de gemiddelde stijging per kunstijsbaan als zij heel 2022 en heel 2023 met hogere energieprijzen te maken zouden krijgen.
Op dit moment heeft nog niet iedere kunstijsbaan met hogere energieprijzen te maken. Ik heb navraag gedaan bij het Platform Ondernemende Sportaanbieders en de Vereniging Kunstijsbanen Nederland over de aflopende energiecontracten. Zij geven aan dat de energiecontracten van zeven kunstijsbanen in 2022 zijn afgelopen. Van twaalf kunstijsbanen loopt het contract nog door, maar loopt dit nog dit jaar af. In Haarlem loopt het energiecontract in 2024 af. De kunstijsbaan in Leiden betreft een nieuwe accommodatie die in september opent, en is klimaatneutraal.
Daarnaast fluctueren energietarieven sterk, waardoor de berekende gemiddelde stijging van energieprijzen niet altijd overeenkomt met de daadwerkelijke situatie van een ijsbaan op dit moment. De inventarisatie is afgerond in augustus 2022, op een moment dat de voorspelde energietarieven voor 2023 op een relatief hoog punt lagen. Sindsdien zijn de energieprijzen gedaald, waardoor de meerkosten per accommodatie over 2023 lager zouden kunnen uitvallen. Ondanks die daling kan gemiddeld per ijsbaan gerekend worden op meerkosten per jaar van ongeveer € 1 miljoen ten opzichte van 2019.
2022
€ 930.000
2023
€ 1.310.000
Op welke wijze voert u de aangenomen motie-Van Dijk/Van der Laan uit, waarin verzocht wordt nauwgezet te monitoren of de aanvullende financiële middelen afdoende zijn om de unieke Nederlandse infrastructuur van verenigingen te ondersteunen?2
In de Kamerbrief van 31 januari jl. heb ik de eerste maandelijkse monitoring naar de Tweede Kamer gestuurd. Hierin heb ik ook aangegeven hoe ik de aangenomen motie van de leden Inge van Dijk/Van der Laan uitvoer.
Wanneer stuurt u de maandelijkse rapportage over deze monitoring naar de Tweede Kamer, zoals verzocht in de aangenomen motie-Van Dijk/Van der Laan?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of, en zo ja, welke schaatsbanen ondersteund worden vanuit de aanvullende financiële middelen die u aan gemeenten heeft toegezegd?
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 31 januari jl. is het niet mogelijk te monitoren hoe de extra bijstelling op het Gemeentefonds precies door gemeenten wordt ingezet. Wel begrijp ik van de VSG dat goed overleg plaatsvindt tussen kunstijsbanen die ondersteuning nodig hebben en de betreffende gemeenten.
Herkent u het signaal van de schaatsbond KNSB dat sluiting acuut dreigt bij een à twee schaatsbanen? Bent u met de betreffende gemeenten in contact over de mogelijkheden om deze banen open te houden? Zo nee, waarom niet?
Ik herken het signaal. De Vereniging Sport en Gemeenten organiseert overleggen tussen de gemeenten met een kunstijsbaan waarin ook de mogelijkheden tot ondersteuning worden besproken. De VSG geeft aan dat de betreffende gemeenten ook al in gesprek zijn met deze schaatsbanen over de mogelijkheden om deze banen open te houden. Daarnaast verken ik de mogelijkheden om de verduurzaming in de sport te versnellen, zowel voor sportaanbieders als voor energie-intensieve accommodaties als ijsbanen.
Kunt u aangeven op welke wijze u voornemens bent uw toezegging na te komen om samen met de andere stakeholders te voorkomen dat Thialf de deuren moet sluiten?
Thialf is een belangrijke accommodatie in het Nederlandse topsportaccommodatielandschap. Het is belangrijk dat goed gekeken wordt naar een toekomstbestendige en duurzame exploitatie. Eerder heb ik op basis van een amendement3 van uw Kamer € 1.000.000,- overgemaakt voor de noodzakelijke vervangingsinvesteringen. Daarnaast heb ik in december 2022 nogmaals € 1.000.000,- toegezegd4 voor duurzaamheidsinvesteringen.
Thialf werkt op dit moment samen met aandeelhouders en het bedrijfsleven de plannen voor een duurzame exploitatie verder uit. Ik heb de betrokken partijen aangegeven dat ik ook in de toekomst graag in gesprek blijf over de ontwikkelingen hiervan en welke bijdrage het Rijk daar mogelijk aan wil leveren.
Klopt het dat u in gesprek bent met de gemeente Heerenveen over aanvullende financiering voor Thialf, bovenop de eerder toegezegde 1 miljoen euro? Wat is hiervan de stand van zaken?3
Het klopt dat ik met Thialf in gesprek ben over de benodigde investeringen voor een toekomstbestendige exploitatie van het schaatsstadion. De eerder toegezegde € 1.000.000,- dient te worden ingezet voor een duurzaamheidsinvestering, die op korte termijn gerealiseerd kan worden. Ik blijf ook voor duurzaamheidsinvesteringen op de langere termijn graag in gesprek en ben bereid te bezien welke bijdrage het Rijk hiervoor wil en kan doen. Daarvoor is het wel van belang dat de plannen concreet zijn en cofinanciering vanuit overige partijen gedekt is.
Op welke wijze zorgt u ervoor dat de innovatieve ideeën voor energiebesparende maatregelen die Thialf heeft ontwikkeld beschikbaar gesteld worden aan alle andere schaatsbanen? Wat is hiervan de stand van zaken?4
Met name bij energie-intensieve sportaccommodaties is het, gezien de opgelopen energiekosten, belangrijk dat gekeken wordt hoe energie bespaard en duurzaam opgewekt kan worden. Daarvoor lopen op dit moment verschillende innovaties, ook voor kunstijsbanen. Door NOC*NSF, de KNSB en de Vereniging Kunstijsbanen Nederland is een «Taskforce Verduurzaming Kunstijsbanen» opgezet. Deze taskforce is gekoppeld aan de Routekaart Verduurzaming Sport en kennispartners, zoals Sportinnovator, de RVO, Kenniscentrum Sport en Bewegen en de VSG. Door de betrokken partijen wordt op dit moment een actieplan verduurzaming kunstijsbanen ontwikkeld, waarbij aandacht is voor de kennisuitwisseling tussen kunstijsbanen, maar ook voor monitoring en advisering. Via deze route kunnen kunstijsbanen ervaringen en succesfactoren delen met andere kunstijsbanen. Dit actieplan wordt naar verwachting binnen enkele maanden gepubliceerd en ten uitvoering gebracht.
Het bericht ‘In de slag om glasvezel blijft geen tegel onberoerd’ |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «In de slag om glasvezel blijft geen tegel onberoerd»?1
Ja.
Is bij u bekend in welke gemeenten op dit moment sprake is van de situatie dat meerdere aanbieders bezig zijn met of plannen hebben voor de aanleg van een glasvezelnetwerk? Zo nee, wilt u dit monitoren en deze informatie met de Kamer delen?
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft een interactief dashboard en geografische kaart beschikbaar, waarmee per Nederlands postcodegebied inzichtelijk is hoeveel glasvezelexploitanten in een gebied actief zijn.2 Dit dashboard en de kaart maken onderdeel uit van de structurele Telecommonitor, waarbij de ACM elk kwartaal gegevens opvraagt bij glasvezelexploitanten over het aantal gerealiseerde en geplande glasvezelaansluitingen. Om redenen van bedrijfsgevoeligheid worden daarbij alleen de gerealiseerde aansluitingen gepubliceerd in het dashboard en op de kaart, en niet de geplande aansluitingen. Gelet op de (on)beschikbaarheid van voornoemde informatie, ben ik niet van voornemens om de (geplande) aanleg van glasvezel in gemeenten zelf actief te monitoren.
Deelt u de mening dat het vanuit economisch oogpunt onwenselijk is dat twee of zelfs meer glasvezelnetwerken worden aangelegd in gebieden waar mogelijk onvoldoende potentiële klanten wonen? Geldt dit wat u betreft ook specifiek voor de plaats Winsum?
Het is aan de markt om te bepalen waar het economisch wenselijk wordt geacht om één of meerdere glasvezelnetwerken aan te leggen. Deze keuze wordt onder meer worden ingegeven door zaken als verwacht bezettingspotentieel (consumenten die een internetabonnement nemen) op het aan te leggen netwerk en de kosten voor de aanleg van het netwerk. De ACM schreef eerder in haar glasvezelmarktstudie3 dat, met het oog op een gezonde infrastructuurconcurrentie en voldoende keuzevrijheid voor de eindgebruiker, het wenselijk is dat ten minste één open glasvezelnetwerk wordt gerealiseerd in gebieden waar ook kabel ligt, maar dat er in bepaalde gebieden ruimte is voor meerdere glasvezelnetwerken. Bijvoorbeeld in bepaalde stedelijke gebieden waar de marginale aanlegkosten per adres zo laag zijn dat twee of meer glasvezelnetwerken naast kabel mogelijk zijn.4 Consumenten profiteren daarvan met keuzevrijheid en scherpe tarieven. Het hangt dus van de specifieke situatie af of marktpartijen het economisch wenselijk vinden om in hetzelfde gebied meerdere glasvezelnetwerken aan te leggen. De ACM houdt markttoezicht op de uitrol van glasvezel en heeft oog voor bijvoorbeeld het vlak na elkaar aanleggen van glasvezelnetwerken in hetzelfde gebied (of het voeren van procedures hiertegen), die evident gericht is op het verstoren van de concurrentie op de glasvezelmarkt.
Is het binnen de huidige wettelijke kaders mogelijk om iets te doen tegen de dubbele aanleg van glasvezelnetwerken in gebieden waar dit vanuit economisch en maatschappelijk perspectief onwenselijk is?
Nee, in eerste aanleg niet, omdat gemeenten vanuit de Europese Telecomcode (richtlijn (EU)2018/1972) en implementatie daarvan in de Telecommunicatiewet moeten gedogen dat elke aanbieder van een openbaar telecomnetwerk (waaronder een glasvezelnetwerk) een dergelijk netwerk mag aanleggen in de openbare grond. Dit uitgangspunt van infrastructuurconcurrentie in de Telecomcode is belangrijk voor goede concurrentie en keuzevrijheid voor de consument. Wel heeft de gemeente op basis van deze wet bepaalde bevoegdheden om te sturen op een ordelijke uitrol van telecomnetwerken en op het beperken van de impact op de ruimtelijke en ondergrondse ordening.
Zo kan de gemeente voorschriften opnemen in het instemmingbesluit om overlast en de impact op de ondergrond te beperken.5 Dit ziet onder andere op het afstemmen van (gelijktijdige) civiele werkzaamheden tussen telecomaanbieders onderling of het hanteren van een bepaalde periode van graafrust. Verder kan de gemeente van een telecomaanbieder verlangen dat deze bij de aanleg van zijn netwerk gebruik maakt van door hem of een derde ter beschikking gestelde ondergrondse voorzieningen.6 Dit met het oog op en binnen de grenzen van het redelijke, om zo min mogelijk hinder in het gebruik van en verandering aan de openbare grond teweeg te brengen. Ten slotte heeft de gemeente de mogelijkheid om in specifieke gebieden en onder bepaalde voorwaarden aan aanbieders van openbare telecomnetwerken een verplichting tot colocatie of gedeeld gebruik van bestaande (passieve en actieve) netwerkelementen en bijbehorende faciliteiten op te leggen.7 Daarmee wordt het maatschappelijk belang gediend dat schaarse publieke ruimte en infrastructuur efficiënt wordt gebruikt en de impact op het milieu en de ruimtelijke ordening zo min mogelijk zijn.
Belangrijk te vermelden is dat de voornoemde bevoegdheden van de gemeente gericht zijn op het beschermen van bepaalde maatschappelijke belangen en geenszins bedoeld zijn om de aanleg van meerdere glasvezelnetwerken in een bepaald gebied te verbieden. Vanuit het oogpunt van infrastructuurconcurrentie is exclusiviteit van één glasvezelaanbieder op de lange termijn namelijk onwenselijk en naar Europees en nationaal recht niet toegestaan.
Deelt u de mening dat het kort na elkaar aanleggen van meerdere glasvezelnetwerken leidt tot overlast voor bewoners en ondernemers met mogelijk economische schade tot gevolg?
Ja, ik kan me voorstellen dat het door bewoners en ondernemers als hinderlijk wordt ervaren als de straat kort achter elkaar weer open en dicht wordt gemaakt voor de aanleg van glasvezelnetwerken.
Overigens is wel mijn beeld dat de aanleg van glasvezelnetwerken doorgaans een zeer snelle doorlooptijd heeft, waarbij in de ochtend de straat wordt opengebroken en in de middag weer is dichtgemaakt.
Zoals ik beschrijf in mijn antwoord op vraag 4 en 10/11, hebben gemeenten de mogelijkheid om een periode van graafrust in te roepen om overlast als gevolg van snel op elkaar volgende graafwerkzaamheden te beperken.
Vormen de nieuwe berichten over concurrentie op het gebied van glasvezel tussen verschillende aanbieders in onder andere de plaatsen Winsum, Reusel-De Mierden en Heerlen aanleiding voor u om opnieuw de verschillende mogelijkheden te bezien die door de Autoriteit Consument & Markt (ACM) in hun marktstudies uit 2019 en 2021 zijn geschetst om de uitrol van glasvezel beter te stroomlijnen? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de ACM om te bezien of ze, op grond van de huidige marktontwikkelingen, een nieuwe update van hun marktstudie nodig achten. Uit mijn gesprek met de ACM is gebleken dat de toezichthouder de glasvezelmarkt nauwlettend volgt en regelmatig vragen krijgt van gemeenten en marktpartijen over mededingingsrechtelijke aspecten bij de coördinatie van de uitrol van glasvezel, maar vooralsnog geen aanleiding ziet om op korte termijn de studie te actualiseren. Naar het oordeel van de ACM zijn de denkrichtingen uit de studie nog steeds actueel. Samen met de ACM blijf ik de ontwikkelingen in de glasvezelmarkt nauwlettend volgen en blijf ik hierover in gesprek met gemeenten en marktpartijen. Daarnaast zal ik gemeenten actief informeren over hun regierol en sturingsmogelijkheden om de uitrol van glasvezelnetwerken in goede banen te leiden. Onder andere door de genoemde acties in het antwoord op vraag 8/9.
Bent u het met de ACM eens dat co-investering een goede oplossing is om snelle uitrol te waarborgen, met minder overlast voor bewoners en onnodige aanleg van dubbele netwerken? Wilt u de bereidheid bij de aanbieders voor co-investering opnieuw bekijken? . Ziet u voor uzelf een grotere rol weggelegd om regie op de uitrol van glasvezel te houden, bijvoorbeeld door in gesprek te gaan met de belangrijkste aanbieders en met hen afspraken te maken over de uitrol van glasvezel?
Zoals eerder in de Kamerbrief van 6 mei 2021 door de toenmalige Staatssecretaris van EZK werd aangegeven, juich ook ik vrijwillige co-investeringen door marktpartijen en de handvatten die de ACM op haar verzoek heeft aangereikt zeer toe.8 Echter, zoals destijds aangegeven, lijken grootschalige co-investeringen in Nederland geen haalbare weg te zijn, wat nogmaals wordt bevestigd door marktpartijen in de gesprekken die in het kader van deze Kamervragen met hen zijn gevoerd. Dit laat onverlet dat de uitrol van glasvezel ook op andere manieren kan worden gestimuleerd, zoals via het afstemmen van graafwerkzaamheden ervan door een gemeente. Ik verwijs hiervoor naar de Kamerbrief van 6 mei 2021 en het antwoord op vraag 4.
Hoe helpt u gemeenten die met deze situatie te maken krijgen? Zijn gemeenten voldoende op de hoogte van de wettelijke mogelijkheden die zij hebben om voorschriften op te nemen in het instemmingsbesluit, bijvoorbeeld het afkondigen van «graafrust' voor maximaal 12 maanden?
Nee, ik zie voor mezelf geen grotere rol weggelegd anders dan de faciliterende en voorlichtende rol die ik nu reeds vervul met de werkzaamheden rond lokaal (telecom)beleid. Het is immers de gemeente die een instemmingsbesluit verleent voor de uitrol van glasvezel. Deze werkzaamheden zien vooral op het wisselen van praktijkbeelden tussen gemeenten en markt (via overleggremia), informatievoorziening via rijkswebsites en -nieuwsbrieven (o.a. overalsnelinternet.nl) en het maken van gemeentelijk voorbeeldbeleid ten behoeve van meer harmonisatie van lokaal (telecom)beleid. In de komende tijd zal ik daarbij specifieke aandacht besteden aan het duiden van de regierol en sturingsmogelijkheden van gemeenten die in de beantwoording van deze Kamervragen worden genoemd. Onder meer door het publiceren van informatiemateriaal (factsheet, best practices, FAQ, jurisprudentie, etc.) op de website overalsnelinternet.nl, en het actief kenbaar maken van de beantwoording van deze Kamervragen onder gemeenten via een (nieuws)brief.
Zou er wat u betreft niet een wettelijke standaardperiode van graafrust moeten komen, bijvoorbeeld zes maanden, als het niet mogelijk blijkt om graafwerkzaamheden voldoende af te stemmen?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om vanuit uw regierol opvolging te geven aan het advies van de ACM om te komen tot een breed gedragen convenant of handboek met richtlijnen voor uniform beleid tussen gemeenten, provincies, waterschappen en/of marktpartijen?
Het verankeren van een wettelijke standaardperiode van graafrust is naar mijn oordeel niet nodig, omdat het huidige wettelijke kader al voldoende waarborgen biedt aan gemeenten om een periode van graafrust op te leggen als het afstemmen van graafwerkzaamheden geen uitkomst biedt. Daarbij kunnen gemeente om zwaarwichtige redenen van publiek belang een langere periode van graafrust voorschrijven.9 Bovendien is het doeltreffender, gelet op het tempo waarin momenteel glasvezel wordt uitgerold in Nederland en de tijd die het kost om een dergelijke wetswijziging door te voeren, om in te zetten op de genoemde activiteiten in het voorgaande antwoord. Datzelfde geldt ook voor het advies van de ACM om te komen tot een breed gedragen convenant of handboek, Dit neemt overigens niet weg dat ik me blijf inzetten om te komen tot meer harmonisatie van lokaal (telecom)beleid. Bijvoorbeeld via het opstellen van een leidraad leges, zoals aangegeven tijdens het commissiedebat digitale infrastructuur en economie op 22 maart jl.10
Wat is de status van de verschillende overleggremia, zoals de taskforce digitale connectiviteit en de werkgroep vaste connectiviteit, die zich bezighouden met het lokale beleid rondom de aanleg van telecomkabels?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht ‘Vrijwilligers in de knel door regels fiscus voor vergoeding: ‘Gedwongen om te stoppen’’ |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «Signaal Vrijwilligersvergoeding» opgesteld door de Landelijke Cliëntenraad, waaruit blijkt dat de regels voor het krijgen van een vergoeding voor vrijwilligerswerk onduidelijk en oneerlijk zijn en dat mensen die leven van een uitkering of toeslagen hierdoor in de problemen kunnen komen?1, 2
Ja.
Heeft de Belastingdienst dergelijke signalen al eerder ontvangen?
De vrijwilligersregeling is tot stand gebracht omdat behoefte bestond aan een duidelijke regeling voor het verstrekken van (geringe) kostenvergoedingen aan vrijwilligers. Door de regeling moet duidelijkheid bestaan over de vraag over de fiscale positie van de vrijwilliger, zowel voor de vrijwilliger zelf als voor de organisatie waarvoor deze werkt. Om die duidelijkheid te bevorderen is voorlichting voorhanden via de communicatiekanalen van de Belastingdienst, zoals de website en het Handboek Loonheffingen. Aan de hand van signalen uit de praktijk, waaronder ook signalen over de vrijwilligersregeling, worden deze kanalen doorlopend verder verduidelijkt om de onduidelijkheden die uit deze signalen blijken weg te nemen. Dit geldt ook voor de signalen die in het rapport «Signaal Vrijwilligersvergoeding» zijn opgenomen.
Indien ja, hoe is met deze signalen omgegaan en waarom is ervoor gekozen daar niet op te acteren?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn de signalen voor u voldoende aanleiding om de uitwerking van de betreffende regels mee te nemen in het Belastingplan 2024, met als doel de complexiteit te verminderen en daarbij te kijken naar de punten die in het rapport zijn benoemd onder «De wetgeving: een hindernisbaan» (pag. 4)?
Allereerst vind ik het belangrijk om aan te geven dat het kabinet de inzet van vrijwilligers enorm waardeert en het grote belang van vrijwilligerswerk voor de Nederlandse samenleving onderkent. Aan de andere kant is het ook van belang om het karakter van de regeling, een kostenvergoedingsregeling, niet uit het oog te verliezen. Wij hebben daarom zorgvuldig gekeken naar de gesignaleerde problemen en hoe dit past binnen de vrijwilligersregeling.
Voordat ik specifiek inga op de vragen wil ik, ook gelet op diverse recente publicaties over de vrijwilligersregeling3, het karakter van de vrijwilligersregeling benadrukken.4 De vrijwilligersregeling is bedoeld voor vrijwilligerswerk; werk dat onverplicht en onbetaald wordt gedaan binnen organisaties met een ideële doelstelling, een sportorganisatie of een organisatie met een maatschappelijk nut. Onbetaald werk leidt niet tot loonheffing omdat er dan geen sprake is van loon. Er is ook geen sprake van loon indien de vrijwilliger de voor het werk gemaakte kosten vergoed krijgt.
De vrijwilligersregeling is een kostenvergoedingsregeling die organisaties in staat stelt vrijwilligers tegemoet te komen in de kosten die zij maken in verband met het vrijwilligerswerk, zonder dat onzekerheid ontstaat of wel of geen loonheffing verschuldigd is. Deze kostenvergoedingsregeling komt daarmee tegemoet aan de wens om de administratieve lasten rond de vrijwilligersregeling terug te dringen. Met de vaststelling van de bedragen (€ 1.900 per jaar en € 190 per maand) wordt voorkomen dat voor iedere kostenvergoeding moet worden aangetoond dat de kosten daadwerkelijk zijn gemaakt en daarvoor bewijs dient te worden overlegd. Vrijwilligers die meer kosten maken dan € 1.900 per jaar kunnen hun daadwerkelijke kosten onbelast vergoed krijgen, zonder dat dit leidt tot loonheffing.
De vrijwilligersregeling is een bewijsregel bedoeld om administratieve lasten te beperken en niet bedoeld als een vrijstelling van inkomen. De vrijwilligersregeling is niet bedoeld om een zo hoog mogelijke financiële prikkel te kunnen bieden aan vrijwilligers of als een onbelaste aanvulling op het inkomen van mensen met een uitkering. Het maatschappelijke of ideële karakter en het ontbreken van salaris staan immers bij het vrijwilligerswerk voorop. Het is daarnaast van groot belang dat wordt voorkomen dat vrijwilligerswerk betaalde arbeid verdringt.
Het maximumbedrag van de vrijwilligersregeling is door de wetgever gesteld op € 1.900 per jaar. Hierbij is, naar het oordeel van het kabinet, sprake van een ruimhartige forfaitaire regeling: ten aanzien van vergoedingen tot € 1.900 hoeven kosten die verband houden met vrijwilligerswerk niet te worden aangetoond. Alleen uitgaan van een jaarbedrag zou betekenen dat een vrijwilliger waarvan wordt uitgegaan dat hij zijn werkzaamheden onbezoldigd verricht, in een tijdsbestek van minder dan een maand, meer dan het wettelijk minimum maandloon onbelast zou kunnen ontvangen. Om dergelijke oneerlijke concurrentie te voorkomen, stelt de wet ook een maximum per maand aan de onbelaste vrijwilligersvergoeding. De basis wordt gevormd door het jaarbedrag. Met het oog op het verlichten van de administratieve lasten voor vrijwilligersorganisaties en flexibiliteit voor seizoensgebonden activiteiten stelt de wet het maandbedrag op 1/10 van het jaarbedrag.5
Naast de maximumbedragen per jaar en per maand geldt ook als voorwaarde voor toepassing van de vrijwilligersregeling dat de arbeid niet bij wijze van beroep wordt verricht. Om de praktijk een handvat te bieden bij de beoordeling van dit criterium, is in 2006 nadere invulling gegeven aan dit criterium. Dit houdt in dat bij iemand die een vergoeding per uur ontvangt, in ieder geval geen sprake is van het bij wijze van beroep verrichten van arbeid als die uurvergoeding niet hoger is dan € 5 (of € 2,75 voor een vrijwilliger jonger dan 21 jaar). Het laten vervallen van het tarief per uur zou betekenen dat de «veilige haven» komt te vervallen en dat iedere vrijwilligersorganisatie die een uurtarief hanteert afzonderlijk aan de hand van wellicht minder duidelijke criteria dient te toetsen of er sprake is van een marktconforme beloning. Dit zal leiden tot meer discussie met de Belastingdienst.
Voor de betaling van vergoedingen aan vrijwilligers kunnen in feite drie verschillende methoden gehanteerd worden:
Ook kunnen vrijwilligers te maken krijgen met een bijbetaling in de inkomstenbelasting omdat zij van meerdere vrijwilligersorganisaties een vergoeding ontvangen en de totale vergoeding die zij ontvangen voor het vrijwilligerswerk de normbedragen overschrijdt. Dit is echter niet specifiek voor de vrijwilligersregeling, maar is een gevolg van de algemene systematiek van de loonheffingen. Inhoudingsplichtigen voor de loonheffingen kunnen van elkaar niet weten wat en aan wie zij betalen en inhouden. Daarom past iedere inhoudingsplichtige afzonderlijk de regels voor de loonheffingen toe. Mocht de samentelling echter leiden tot extra belastingheffing dan betaalt de belastingplichtige dit bij in de inkomstenbelasting. Een dergelijk effect kan ook optreden bij mensen met meerdere (kleine) dienstbetrekkingen of pensioenen.
Zoals uit het voorgaande blijkt, is de fiscale vrijwilligersregeling juist bedoeld om vrijwilligers en vrijwilligersorganisaties tegemoet te komen in complexiteit en administratieve lasten. Het afschaffen van de forfaitaire bedragen, zodat alleen werkelijke kosten vergoed kunnen worden, acht het kabinet ongewenst. Betere voorlichting over de vrijwilligersregeling en uitleg van de doelstelling kan onduidelijkheid wegnemen. Een aanpassing van de regeling acht het kabinet op dit moment ongewenst en onnodig.
De Werkloosheidswet (WW) voorziet in de mogelijkheid om met behoud van een WW-uitkering vrijwilligerswerk te doen. De voorwaarden waaronder toestemming van UWV kan worden verkregen zijn neergelegd in de Regeling vrijwilligerswerk in de WW6. De regeling is uitsluitend bedoeld om te bepalen wat vrijwilligerswerk in de zin van artikel 8, eerste lid, WW is. Uitgangspunt daarbij is het doel van de WW, namelijk de verzekering van werknemers tegen geldelijke gevolgen van werkloosheid. Vrijwilligerswerk is van grote waarde voor de samenleving en kan tevens voor uitkeringsgerechtigden het vinden van betaald werk bevorderen. Tegelijkertijd wordt met de WW niet beoogd (extra) vrijwilligerscapaciteit beschikbaar te stellen, maar om een periode tussen twee banen te overbruggen.
Het verrichten van vrijwilligerswerk met behoud van de WW-uitkering is alleen mogelijk bij een organisatie of instelling waar werkzaamheden worden verricht met een algemeen of maatschappelijk nut. Het is niet de bedoeling dat WW’ers met behoud van uitkering commerciële activiteiten gaan verrichten of werk doen dat gebruikelijk betaald werk is, ook niet binnen organisaties of instellingen met een maatschappelijk nut, want dat kan organisaties op een economisch voordeel zetten en leiden tot verdringing van regulier werk.
De WW-uitkeringsgerechtigde die vrijwilligerswerk doet met behoud van WW mag de forfaitaire vrijwilligersonkostenvergoeding ontvangen. In de Regeling vrijwilligerswerk in de WW is daarom voor de definitie van het begrip «onbetaalde arbeid» ten aanzien van de hoogte van de vergoeding aangesloten bij artikel 2, zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964. Deze bedragen worden niet belast en zijn tevens bepalend voor het al dan niet zijn van werknemer in de zin van de Werkloosheidswet. Indien de WW-uitkeringsontvanger een hogere vrijwilligersvergoeding ontvangt dan het in de Wet op de loonbelasting 1964 genoemde maximum, wordt het vrijwilligerswerk gezien als niet-verzekeringsplichtige arbeid. UWV kort in dat geval het aantal uren dat «gewerkt» is op de uitkering, waarbij het fictieve uurloon bepaald wordt aan de hand van het dagloon.
Ook mensen in de arbeidsongeschiktheidsregelingen (Wajong, WIA en WAO) hebben de mogelijkheid om als vrijwilliger aan de slag te gaan. Uitkeringsgerechtigden hebben een meldingsplicht wanneer zij vrijwilligerswerk gaan doen. UWV volgt de regels van de fiscaliteit bij het verrekenen van een eventuele vrijwilligersvergoeding. Wanneer een uitkeringsgerechtigde een of meerdere forfaitaire vergoedingen ontvangt en onder de grenzen uit de Wet op de loonbelasting 1964 blijft, wordt deze vergoeding niet gezien als inkomen en vindt geen verrekening plaats. Wanneer de forfaitaire vergoeding(en), al dan niet in combinatie met separate onkostenvergoedingen boven de normbedragen uitkomt, wordt de ontvangen forfaitaire vergoeding(en) als inkomen verrekend met de uitkering.
Het in de werknemersregelingen afwijken van de fiscale wetgeving, waar het gaat om het verrekenen van de (forfaitaire) onkostenvergoedingen is complexe materie. Op voorhand is niet goed te overzien wat het eventueel aanpassen van dit principe in gaat houden voor zowel de belastingwetgeving als de werknemersregelingen. Wel is aannemelijk dat wijziging een ingrijpende herziening en wetswijzigingen zal vergen en consequenties zal hebben voor de uitvoering. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal dit vraagstuk meenemen bij vereenvoudiging van de WW en de WIA. Tot die tijd zal het kabinet inzetten op meer en duidelijke voorlichting op dit punt.
De wijze waarop binnen de Participatiewet met de kostenvergoeding wordt omgegaan, wijkt weer iets af van de wijze waarop binnen de fiscaliteit en de UWV regeling daarmee wordt omgegaan. Binnen de Participatiewet is bepaald dat een kostenvergoeding voor vrijwilligerswerk tot een maximum van € 1.900 per jaar (en € 190 per maand (norm 1.1.2023)) niet als middelen wordt aangemerkt. Dit houdt tevens in dat wanneer de uiteindelijke kostenvergoeding de grens van € 1.900 overschrijdt, enkel hetgeen waarmee het grensbedrag wordt overschreden, wordt aangemerkt als inkomen. Hierbij past dan wel weer de nuancering dat indien betrokkene weet te onderbouwen, dat de vergoeding ziet op daadwerkelijk gemaakte kosten, ook een hoger bedrag buiten beschouwing kan worden gelaten. Het door de LCR afgegeven signaal dat een kleine overschrijding een hoge terugvordering in het kader van de Participatiewet tot gevolg kan hebben, duidt op een onjuiste uitvoering van de wet. De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen zal dit bij gemeenten onder de aandacht brengen, om een onjuiste uitvoering in de toekomst te kunnen voorkomen.
Bent u tevens bereid te kijken naar de beschreven hardheden (onlogische bedragen, maximumvergoeding per jaar en het optellen van bedragen)?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u toelichten waarom destijds is gekozen voor de inrichting van de regels zoals deze nu zijn, bij voorkeur per knelpunt (zie vraag 4) en per beschreven hardheid (zie vraag 5)?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Besparing is beter dan financiële compensatie’. |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u aanwezig bij het topberaad woensdag in het Catshuis met Mark Rutte, «enkele ministers», Klaas Knot, Pieter Hasekamp, Marieke Blom, Arnoud Boot en Bas Jacobs?1
Ja, ik was daarbij aanwezig.
Waarom zijn deze personen geselecteerd voor het gesprek in het Catshuis?
Deze personen zijn geselecteerd vanwege hun expertise op het gebied van economie en begrotingsbeleid vanuit verschillende invalshoeken.
Over welke onderwerpen wordt in het beraad gesproken?
Er is gesproken over de recent uitgekomen ramingen van CPB en DNB. Daarna hebben de genodigde economen hun visie gegeven op de economische vooruitzichten en de gevolgen hiervan voor het te voeren begrotingsbeleid.
Bent u voornemens om de Kamer een verslag te sturen van het gesprek in het Catshuis?
Er wordt geen officieel verslag van deze Catshuissessie opgesteld. Deze Catshuissessie was een informele bijeenkomst en niet besluitvormend. Tijdens de sessie hebben de heren Knot en Hasekamp namens DNB en CPB hun onlangs verschenen ramingen toegelicht. Daarna hebben Marieke Blom (van ING), Arnoud Boot (hoogleraar UvA) en Bas Jacobs (hoogleraar VU) hun visie gegeven op de stand van de economie, de vooruitzichten en de gevolgen voor het te voeren begrotingsbeleid. In meer algemene zin zijn de volgende punten naar voren gebracht:
Hoe wordt de Kamer geïnformeerd over vervolgstappen naar aanleiding van het beraad?
Het gesprek is onderdeel van gesprekken die worden gevoerd met experts over verschillende onderwerpen in voorbereiding op de voorjaarsbesluitvorming. Tijdens de voorjaarsbesluitvorming zal het kabinet integraal besluiten over zowel de uitgaven als de lasten. De inzichten uit dit beraad worden daarbij ook meegenomen en de uitkomst van de besluitvorming zelf landt in de Voorjaarsnota. Ter uitvoering van de motie Van der Lee en Kathmann2 zullen we de Kamer zo spoedig als mogelijk informeren over de beleidsopties en de koopkrachtmaatregelen die worden onderzocht en uitgewerkt.
Worden ook aanvullende topberaden gepland de komende maanden richting de Voorjaarsnota?
In voorbereiding op de Voorjaarsnota worden altijd verschillende gesprekken met verscheidene externe experts gevoerd. Op deze manier wordt op verschillende onderwerpen breed informatie opgehaald en wordt kennis met elkaar gedeeld om zo goed mogelijk voorbereid te zijn richting het voorjaar.
Wilt u de Kamer eerder dan pas bij de Voorjaarsnota meenemen in wat er wordt besproken en op welke manier?
Het bericht 'Ook Lelystad Airport omstreden stikstofmarkt op: vliegveld is op zoek naar boeren voor opkoop' |
|
Inge van Dijk (CDA), Harry van der Molen (CDA), Derk Boswijk (CDA) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ook Lelystad Airport omstreden stikstofmarkt op: vliegveld is op zoek naar boeren voor opkoop»1 en de uitkomsten van de aangehaalde verzoeken in het kader van de Wet open overheid (Woo), en zou u willen reflecteren op de conclusies en bevindingen van zowel het nieuwsartikel, als de genoemde Woo-verzoeken?
Ja, ik ben bekend met het nieuwsartikel. In de antwoorden op de vragen 4, 5 en 6 wordt inhoudelijk gereageerd op enkele onderdelen uit het nieuwsbericht.
Deelt u de opvatting dat het opkopen van boerderijen en agrarische gronden of een zogenaamde «boerderijenjacht» door ministeries, uitvoeringsorganisaties en organisaties die in eigendom zijn van de Staat of andere aan de overheid gelieerde organisaties buitengewoon onwenselijk is, zeker aangezien en zolang er nog geen recht is gedaan aan het lot van agrarische PAS-melders?
Het handelen van de luchthaven is in lijn met het uitgangspunt van het stikstofbeleid dat initiatiefnemers zelf verantwoordelijk zijn om stikstofuitstoot te mitigeren. Dit uitgangspunt heeft het kabinet sinds de PAS-uitspraak ook uitgedragen. Ik deel derhalve niet de opvatting dat er sprake is van een «boerderijenjacht». Lelystad Airport heeft overigens aangegeven uitsluitend rechten te hebben opgekocht bij bedrijven die zich uit eigen beweging hebben gemeld.
Dit laat onverlet dat het van groot belang is om ruimte te creëren voor het legaliseren van de PAS-melders. Eén van de instrumenten van het kabinet daartoe betreft het op korte termijn komen tot een eenmalige vrijwillige regeling voor ondernemers die piekbelaster zijn. Hiermee wordt op korte termijn een forse reductie van de stikstofneerslag gerealiseerd waardoor de natuur kan herstellen, PAS-melders gelegaliseerd worden én ruimte ontstaat voor nieuwe economische ontwikkelingen.
Ook zet het kabinet met bevoegd gezagen in op het met voorrang sturen op de gebruiksmogelijkheden van emissieruimte en zet het kabinet in op het registreren van alle vrijkomende en vrijvallende ruimte om zo steviger regie te voeren op het uitgeven van deze ruimte aan prioritaire projecten.
In hoeverre is er op het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat voldoende gevoel voor de maatschappelijke ontwikkelingen rondom de discussie over stikstof, de pijn en angst bij veel boerengezinnen, de noodzaak van een luisterend oor en een aanpak die perspectief biedt, gezien het genoemde nieuwsbericht en de publicaties als gevolg van de Woo?
Maatschappelijke ontwikkelingen en discussies vormen een essentieel uitganspunt voor het maken van beleid bij ieder ministerie. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat hecht aan zorgvuldige besluitvorming waarbij de omgeving en belanghebbenden worden betrokken. Het ministerie doet dit door onder andere inspraakprocedures, internetconsultaties en het organiseren van informatiebijeenkomsten, waarbij medewerkers van het ministerie in gesprek gaan met belanghebbenden om zo direct de zorgen van hen rond het voorgenomen beleid te vernemen.
Indien het genoemde gevoel er volgens u wel is, waarom was het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit dan genoodzaakt het volgende te schrijven aan het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat: «Agrarische partijen zullen waarschijnlijk aangeven dat nu werkelijkheid wordt waar ze bang voor waren: fouten door luchthavens worden door de overheid genegeerd. Fouten bij boeren worden genadeloos afgestraft.»2?
De betreffende passage is opgenomen in het onderdeel «perceptie en beeldvorming» in een nota over de PAS-melding van Lelystad Airport aan de Ministers voor Natuur en Stikstof en van Infrastructuur en Waterstaat. In de passage wordt verwezen naar mogelijke beeldvorming bij agrarische ondernemers als de melding van Lelystad Airport zou worden gelegaliseerd via het legalisatieprogramma van PAS-melders. Dit is niet (meer) het geval.
Indien het genoemde gevoel er volgens u wel zou zijn, waarom moest het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, nadat dit laatste ministerie beweerde dat de stikstofberekeningen volgens de «destijds best beschikbare inzichten» waren gedaan, er dan op wijzen dat er verschillende wetenschappelijke rapporten beschikbaar waren die duidelijk maakten dat de berekeningen anders hadden moeten worden uitgevoerd?
Voor de beantwoording van deze vraag is het uitgangspunt dat in de vraag gedoeld wordt op de gehanteerde warmte-inhoud in de stikstofdepositieberekeningen.
Hierover geeft de Commissie m.e.r op pagina 9 in haar rapport «evaluatie stikstofberekeningen Lelystad Airport»3 aan dat er geen dwingend voorschrift is voor de te hanteren warmte-inhoud van emissies door vliegverkeer. Het was aan de initiatiefnemer om een onderbouwde keuze te maken.
Op 9 maart 2020 is in het antwoord4 op vraag 13 van het lid Kröger (GroenLinks) de onderbouwing opgenomen hoe gekomen is tot een warmte-inhoud van 43 MW. In antwoord op de vragen 23 t/m 27 van het lid Van Raan (PvdD)5 is op 2 november 2021 de betekenis van het RIVM-rapport uit 2004 toegelicht.
Zou u willen reflecteren op de vraag in hoeverre de suggestie zoals blijkens het genoemde nieuwsbericht op het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat is gedaan om de landsadvocaat in te schakelen om een conflict tussen twee ministeries op te lossen, in lijn is met genoemd gevoel en het rapport van Remkes, in het bijzonder de hartstochtelijke oproep polarisatie te vermijden en te zoeken naar verbinding?
In het kader van de ambtelijke voorbereiding van besluiten wordt in een enkel geval een beroep gedaan op de landsadvocaat. Bijvoorbeeld daar waar de bijzondere expertise van de landsadvocaat gewenst is. De adviezen van de landsadvocaat zijn bedoeld voor intern beraad.
Deelt u de opvatting dat ook Lelystad Airport en uw ministerie zich per direct zouden moeten conformeren aan, en dat de stikstofruimte voor Lelystad Airport ook valt onder, de aangenomen motie-Grinwis c.s.3 over het regelen en ordentelijk en transparant registreren en beschikbaar stellen van stikstofruimte via een stikstofbank?
In de Kamerbrief van 25 november jl. heeft het kabinet stappen aangekondigd ten behoeve van regie op extern salderen. Zo zet het kabinet in op het registreren van alle vrijkomende en vrijvallende ruimte en het aanscherpen van de interbestuurlijke afspraken over extern salderen. Het kabinet wil het daarnaast mogelijk maken om met voorrang te sturen op de gebruiksmogelijkheden van emissieruimte en de wettelijke mogelijkheden verkennen om een voorkeursrecht te kunnen leggen op grond met een agrarische functie.
De aankondiging van dit nieuwe beleid laat onverlet dat het op dit moment voor toestemmingverlening in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is om mitigerende maatregelen te treffen wanneer significant negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten. Er is nu geen stikstofbank waaruit een initiatiefnemer kan putten. Private ondernemingen zijn vrij om met elkaar transacties aan te gaan.
Het handelen van Lelystad Airport is in lijn met het uitgangspunt van het stikstofbeleid dat initiatiefnemers zelf verantwoordelijk zijn om stikstofuitstoot te mitigeren. Dit uitgangspunt heeft de Minister voor Natuur en Stikstof als bevoegd gezag ook richting Lelystad Airport uitgedragen.
Deelt u de opvatting dat het positief beantwoorden van de voorgaande vraag betekent dat uw ministeries alles wat in hun macht ligt zouden moeten doen om te voorkomen dat Lelystad Airport of andere vliegvelden in Nederland stikstofruimte opkopen, zolang er nog geen recht is gedaan aan het lot van agrarische PAS-melders? Zo ja, welke acties gaan de ministeries op welk moment uitvoeren?
Zie het antwoord op vraag 7 en vraag 2.
Zou u als Minister van Financiën willen reflecteren op de verantwoordelijkheid die u heeft met betrekking tot voorgaande vragen in het licht van het feit dat Lelystad Airport onderdeel is van de Schiphol Group, en Schiphol een staatsdeelneming is, in beheer van het Ministerie van Financiën?
Zoals ook toegelicht bij antwoord 2 en antwoord 7 zet het kabinet zich in om ruimte te creëren voor het legaliseren van de PAS-melders en op meer regie bij extern salderen. De aankondiging van dit nieuwe beleid laat onverlet dat het op dit moment in het kader van de Wet natuurbescherming is toegestaan om mitigerende maatregelen te nemen door extern te salderen.
Als aandeelhouder staat de Staat op afstand. Het is aan het bestuur van Schiphol om zorg te dragen voor operationele aangelegenheden. Het voldoen aan wet- en regelgeving en het aanvragen van een natuurvergunning zijn dergelijke operationele aangelegenheden.
Het bericht ‘Zwartspaarder spint garen bij schrappen vermogenstaks’ |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Wat vindt u van de uitwerking van de uitspraak van de Hoge Raad op zwartspaarders, daar waar de Belastingdienst nu totaan 2017 niet meer kan navorderen en bovendien geen reële boete meer kan opleggen, omdat die is gebaseerd op de hoogte van de aanslag?1
De Hoge Raad heeft op 24 december 2021 geoordeeld dat de met ingang van 1 januari 2017 geldende vermogensrendementsheffing in strijd is met het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in het geval een belastingplichtige door dit forfaitaire stelsel wordt geconfronteerd met een heffing waarbij wordt uitgegaan van een voordeel uit sparen en beleggen dat hoger is dan het werkelijk behaalde rendement (het Kerstarrest, ECLI:NL:HR:2021:1963). Het recht zoals dat vanaf deze datum luidt, geldt voor een ieder wiens aanslag inkomstenbelasting over kalenderjaren vanaf 2017 nog niet onherroepelijk vaststond of aan wie daarna over deze kalenderjaren een belastingaanslag inkomstenbelasting is of wordt opgelegd. Dit kunnen ook belastingplichtigen zijn aan wie na 24 december 2021 een belastingaanslag opgelegd wordt wegens niet eerder aangegeven box 3-vermogensbestanddelen, bijvoorbeeld vanwege in het buitenland aangehouden vermogen of contant gehouden vermogen.
Als gevolg van het Kerstarrest wordt aan belastingplichtigen rechtsherstel verleend. De kaders daarvoor zijn neergelegd in de Wet rechtsherstel box 3, zoals recentelijk door de Tweede Kamer aangenomen, in navolging van het Besluit rechtsherstel box 3.2 Genoemde herstelwetgeving houdt in dat het voordeel uit inkomen uit sparen en beleggen dat een belastingplichtige over de jaren vanaf 2017 geniet, naar een ander bedrag kan worden vastgesteld vanwege aangepaste forfaitaire rendementspercentages die meer aansluiten bij de werkelijkheid. Aangezien het rendement op spaargeld in de afgelopen jaren (zeer) laag is geweest, gelden voor banktegoeden op basis van het rechtsherstel lage forfaitaire rendementspercentages.
Als een zogenoemde «zwartspaarder» zich nu bij de Belastingdienst meldt vanwege door hem eerder verzwegen (buitenlandse) banktegoeden, kan de inspecteur daarvoor aan die belastingplichtige een navorderingsaanslag opleggen. Daarbij kan ook een vergrijpboete worden opgelegd. De termijn om aan een belastingplichtige met betrekking tot in het buitenland gehouden banktegoeden een navorderingsaanslag en boetebeschikking op te leggen, bedraagt twaalf jaar. Bij het opleggen van een belastingaanslag dient de inspecteur rekening te houden met de regels die uit het geldend recht voortvloeien. Voor de jaren vanaf 2017 – de jaren waarop het Kerstarrest betrekking heeft – zal de inspecteur bij het vaststellen van die navorderingsaanslag dus rekening moeten houden met het Kerstarrest en de nieuwe box 3-regels. Dit heeft als gevolg dat het bedrag dat bij een belastingplichtige kan worden nagevorderd over verzwegen (buitenlandse) banktegoeden, vanwege het aangepaste en verlaagde forfaitaire rendementspercentage daarop relatief beperkt zal zijn. Omdat de hoogte van een vergrijpboete gekoppeld is aan de hoogte van de te betalen belasting, zal een eventuele vergrijpboete met betrekking tot niet aangegeven buitenlandse banktegoeden in box 3 ook relatief beperkt zijn qua omvang. Ik merk op dat deze gevolgen zich niet voordoen voor situaties waarop het Kerstarrest geen betrekking heeft. Met name denk ik dan aan de jaren tot en met 2016. Doorgaans zullen zwartspaarders hun spaargeld in het buitenland hebben ondergebracht, waardoor de verlengde navorderingstermijn van toepassing is. Dan kan de Belastingdienst dus substantiële bedragen navorderen en – indien de omstandigheden daar aanleiding toe geven – ook een vergrijpboete opleggen. Vervolgens zijn die zwartspaarders ook voor toekomstige belastingjaren belasting verschuldigd over dat eerder verzwegen vermogen. Bovendien zal, indien aannemelijk is dat de box 3-vermogensbestanddelen afkomstig zijn bijvoorbeeld uit (niet aangegeven) inkomen in box 1 of box 2, ook de daarover verschuldigde belasting alsnog geheven worden en – indien de omstandigheden daartoe aanleiding toe geven – een vergrijpboete worden opgelegd. Voor de erfbelasting geldt in deze situaties verder een onbeperkte navorderingstermijn en daar kan eveneens – indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven – een vergrijpboete worden opgelegd. Ten slotte kan tot strafrechtelijke vervolging worden overgegaan door het Openbaar Ministerie.
Ik begrijp dat het vanuit rechtvaardigheidsperspectief als een ongewenste situatie kan worden gezien dat bij een navorderingsaanslag die de Belastingdienst nu oplegt aan een zwartspaarder, die zwartspaarder daardoor een beroep kan doen op het Kerstarrest. Voor velen zal dit als een onrechtvaardige situatie worden ervaren. Bij het opleggen van een navorderingsaanslag dient de Belastingdienst evenwel uit te gaan van het op dat moment geldende recht. Het Kerstarrest brengt nadrukkelijk niet met zich dat de Belastingdienst bij zwartspaarders niet meer kan navorderen of beboeten. Beide zijn nog wel degelijk mogelijk. Zoals reeds gezegd, ligt het grootste belang hierbij bij de jaren vóór 2017, aangezien de herstelwetgeving voor de jaren vóór 2017 niet geldt en de inspecteur hierbij een termijn van twaalf jaar voor navordering en beboeting ter beschikking staat. Ik wil daarom benadrukken dat wel degelijk kan en wordt opgetreden tegen zwartspaarders zowel voor 2017 als daarna. De Belastingdienst zal per zaak zal onderzoeken en beoordelen wat rechtens juist is.
Verder heb ik uw Kamer eerder geïnformeerd dat ik voornemens ben een onderzoek te starten naar de herziening van het boeterecht.3 Daarbij wil ik voor de toekomst bezien welke mogelijkheden er voor de toekomst zijn om de koppeling tussen de hoogte van een vergrijpboete en het te betalen bedrag van een belastingaanslag, los te laten. Het is namelijk juridisch niet mogelijk om een straf met terugwerkende kracht in te voeren of te verhogen. Een dergelijke wetswijziging is juridisch zeer waarschijnlijk niet houdbaar vanwege strijdigheid met het legaliteitsbeginsel (artikel 7 EVRM en artikel 5:46, vierde lid, Awb).
Kunt u reflecteren op deze onbedoeld ontstane situatie en hoe u hiermee zou willen omgaan?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u deze situatie vanuit een rechtvaardigheidsperspectief ten opzichte van de niet-bezwaarmakers, aangezien deze zwartspaarders door geen aangifte te doen in feite ook bewust hebben afgezien van hun mogelijkheid tot het maken van bezwaar en daarmee nu wel hetzelfde effect sorteren als wel-bezwaarmakers?
Zie antwoord vraag 1.
Is het volgens u terecht dat niet-bezwaarmakers slechter af zijn dan mensen die opzettelijk geen vermogen hebben opgegeven in box 3 en daarmee in feite fraude hebben gepleegd?
Zie antwoord vraag 1.
Wat denkt u dat een dergelijke uitwerking doet met het vertrouwen in het Nederlandse belastingstelsel, als de regels formeel zo kunnen uitwerken dat iemand die fraudeert er achteraf beter uitkomt dan iemand die de wet heeft gerespecteerd en gevolgd?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel gevallen van navordering op niet aangegeven vermogen in box 3 vinden er jaarlijks ongeveer plaats en kunt u daarvan een overzicht geven over de afgelopen vijf jaar? Kunt u daarbij ook aangeven wat de omvang van die vermogens was en hoeveel belasting daarmee is nagevorderd?
De Belastingdienst houdt niet systematisch bij hoe vaak en hoeveel nagevorderd wordt over uitsluitend niet aangegeven box 3-vermogensbestanddelen. Ik verwijs mevrouw Van Dijk tevens naar het antwoord op de tweede vraag die de heer Grinwis gesteld heeft.
Doet u onderzoek naar mogelijkheden om alsnog te kunnen navorderen, of in ieder geval een reële boete op te kunnen leggen, voor het niet aangeven van het vermogen in box 3, ook om daarmee het signaal af te geven dat het niet naleven van de wet niet loont?
Zie antwoord vraag 1.
Als het antwoord op de vragen 6 en/of 7 nee is, wilt u dan alsnog onderzoek doen naar de juridische mogelijkheden en de Kamer hierover informeren?
Zoals uit de antwoorden op de vorige vragen reeds volgt, bezie ik in het kader van de herziening van het boeterecht welke juridische mogelijkheden er zijn om een andere grondslag voor vergrijpboeten in te voeren.
Het bericht ‘iPhone 14 kan vanaf nu noodoproepen sturen via satellieten’ |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «iPhone 14 kan vanaf nu noodoproepen sturen via satellieten»?1
Ja.
Hoe kijkt u naar deze ontwikkeling? Juicht u het toe dat een dergelijke dienst op termijn ook in Nederland beschikbaar komt?
Wij kijken altijd naar nieuwe ontwikkelingen om de bereikbaarheid van hulpdiensten te verbeteren. Maar dat doen we wel vanuit de Nederlandse context. Dus ook rekening houdend met de uitstekende dekking die mobiele netwerken in Nederland hebben, waarbij iedere telefoon via elke provider met de 112-centrale kan bellen, ook als de eigen provider geen dekking heeft op de plek waar men zich bevindt. Op dit moment is moeilijk te zeggen of deze dienst een toegevoegde waarde heeft.
Zijn er andere initiatieven bij u bekend, die gebruikmaken van nieuwe technologieën, die ervoor kunnen zorgen dat betere communicatie met bijvoorbeeld hulpdiensten mogelijk is op plekken met slecht mobiel bereik?
Een voorwaarde om mobiel te kunnen communiceren, is dat er enig mobiel bereik is, via een van de Nederlandse providers. Bellen naar 112 via wifi is een recente ontwikkeling die een alternatief biedt als mobiele dekking binnenshuis te wensen over laat, hiervoor verwijs ik naar mijn brief van 28 juni 2022.2
Wat vindt u ervan dat bij noodoproepen via deze nieuwe dienst in sommige gevallen eerst contact wordt gemaakt met Apple-callcenters? Wat zijn hiervan de mogelijke voor- en nadelen?
Deze noodoproepen gaan in eerste instantie via een Apple-contactcenter, als de alarmcentrale zelf geen SMS kan ontvangen. Dat is niet echt handig, nog afgezien van alle privacygevoelige informatie die soms moet worden uitgewisseld. Ook is niet zeker dat deze dienst in alle gevallen volledig gratis blijft voor de gebruikers en alarmcentrale, zoals de Europese regelgeving voorschrijft. Een ander mogelijk nadeel van deze dienst is dat bijvoorbeeld het telefoonnummer niet wordt doorgegeven.
Biedt deze ontwikkeling een kans voor Nederland om de gebrekkige bereikbaarheid van 112 in sommige gebieden te verbeteren?
Deze dienst biedt enkel een zeer eenvoudige oplossing voor wie buiten staat, met vrij zicht naar boven. Dus niet gehinderd door gebladerte, steile wanden of bebouwing. Je kunt namelijk enkel via SMS-berichten communiceren. Verder moet je je telefoon met de hand richten op een satelliet gedurende het verzenden of ontvangen van je SMS-bericht. Je telefoon geeft aan welke kant je op moet richten. Tijdens het verzenden moet je de satelliet met je telefoon blijven volgen. In dat opzicht verwacht ik niet dat deze dienst echt veel toevoegt aan de bereikbaarheid van 112 in Nederland.
Ziet u voor de overheid een rol weggelegd om dergelijke technieken te omarmen en te adapteren, zodat deze technieken ook publiek beschikbaar komen?
Zaken als de bereikbaarheid van 112 zijn zaken die we vooral op EU-niveau moeten oppakken. Het zou ook niet goed zijn om voorop te lopen bij een nieuwe ontwikkeling die slechts door één leverancier ondersteund wordt, vanwege de marktverstorende effecten daarvan.
Is al uitvoering gegeven aan de toezegging uit de brief2 over de uitvoering van de motie van de leden Inge van Dijk en Rajkowski over het ontsluiten van de «witte gebieden»3 en de motie van het lid Inge van Dijk c.s. over technologische alternatieven voor snel internet onderzoeken4 om te onderzoeken of er een centrale plek kan komen waar mensen melding kunnen doen van gebrekkige bereikbaarheid van 112?
Er is nog geen uitvoering gegeven aan het voornemen om te onderzoeken of er een centrale plek kan komen waar mensen melding kunnen doen van gebrekkige bereikbaarheid van 112. Het is de bedoeling om in de loop van 2023 het aangekondigde onderzoek op te pakken. De afgelopen tijd is prioriteit gegeven aan een ander onderdeel van de aangekondigde acties om de bereikbaarheid van 112 te waarborgen en verbeteren. Namelijk zeker stellen dat de ondersteuning van bellen via 4G («VoLTE») op orde komt. Dit is essentieel om ervoor te zorgen dat de voorgenomen afschakeling van 2G en 3G niet gaat leiden tot een verslechtering van de bestaande bereikbaarheid van 112. De Kamer had daar ook aandacht voor gevraagd tijdens het Commissiedebat Telecomraad van 31 mei jl. en er is toen toegezegd om daaraan te gaan werken. Met VoLTE kan bovendien een kleine verbetering in de bereikbaarheid van 112 worden bereikt. Er is aldus voor gekozen om de beschikbare capaciteit eerst in te zetten op het waarborgen van de bestaande bereikbaarheid van 112.