Religie en buitenlands beleid |
|
Don Ceder (CU) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven hoe de vier hoofdaanbevelingen uit de brief «religie en buitenlands beleid» uit 2018 zijn opgevolgd en wat de huidige stand van zaken is?1
Ik onderstreep nogmaals het belang van adequate kennis van religie en religieuze geletterdheid voor een beter buitenlands beleid. Gedegen kennis van de religieuze geschiedenis, context en gebruiken is onontbeerlijk om effectief buitenlands beleid te kunnen voeren en de complexe uitdagingen van onze tijd te begrijpen. Religie is een belangrijke maatschappelijke en politieke drijfveer in een groot deel van de wereld en het is daarom in het belang van de Nederlandse buitenlandse politiek om daar voldoende aandacht aan te besteden.
Er is goede vooruitgang geboekt op de implementatie van de vier hoofdaanbevelingen uit de brief «religie en buitenlands beleid» uit 2018. Vrijheid van religie en levensovertuiging en de relatie tussen religie en buitenlans beleid maakt structureel deel uit van strategiesessies over internationale betrekkingen zoals de jaarlijkse BZ-strategiedagen. Door het digitale format zijn deze dagen specifiek voor de posten een belangrijke bron van informatie en bieden zij goede mogelijkheid tot het uitwisselen van informatie. Beginnende beleidsmedewerkers krijgen als vast onderdeel van hun opleiding bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken voorlichting over religie en diplomatie. De Academie Internationale Betrekkingen (AIB) biedt in samenwerking met de beleidsdirecties structureel een aantal thematische en regionale opleidingen aan, waarin aandacht is voor religie zowel voor meer ervaren als beginnende beleidsmedewerkers. In nauwe samenwerking met de speciaal gezant voor religie en levensovertuiging (SGRL) organiseert de AIB regelmatig lunchlezingen en seminars met experts, zoals in najaar 2022 met Azza Karam, hoogleraar Religie en Duurzame Ontwikkeling aan de Vrije Universiteit. Verder wordt de Nederlandse inzet op religie en diplomatie gewaarborgd door de speciaal gezant voor religie en levensovertuiging (SGRL), een functie die in 2019 is gecreëerd ter opvolging van de motie van Van Helvert c.s. De speciaal gezant levert in nauwe samenwerking met de mensenrechtenambassadeur de Nederlandse inzet op dit vlak en neemt actief deel aan diverse internationale en Europese netwerken voor vrijheid van religie en levensovertuiging, waaronder de International Religion and Freedom of Belief Alliance (IRFBA), de International Contact Group for Freedom of Religion and Beliefen het Transatlantic Network for Religion and Diplomacy (TPNRD). De SGRL draagt bij aan het onderhouden van de strategische partnerschappen en samenwerkingsverbanden met andere overheden, universiteiten, multilaterale organisaties en het nationale en internationale maatschappelijk middenveld.
Kunt u aangeven welke rol religie (inclusief religieuze minderheden) specifiek vervult in de context van vredesopbouw en conflictbemiddeling in zijn algemeenheid? En meer specifiek in de volgende landen: Nigeria, Irak, Ethiopië, Mali, Oeganda, en Indonesië?
Het kabinet ondersteunt vredesopbouw en conflictbemiddeling met als doel om mensen en gemeenschappen te ondersteunen bij het voorkomen van gewelddadige conflicten. De noden, wensen en oplossingen van mensen, inclusief die van kwetsbare groepen en (religieuze) minderheden staan daarbij centraal. Daar waar relevant nemen onze uitvoeringspartners religie mee in conflictanalyses en betrekken ze religieuze actoren en religieuze minderheden bij het ontwerp en de uitvoering van hun projecten. Inclusieve vredesprocessen leiden vaak tot betere resultaten en meer duurzame vrede.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft in 2021 een strategisch partnerschap – Joint Initiative for Strategic Religious Action (JISRA) – gesloten met Mensen met een Missie waarbij de inzet zich met name richt op bevordering van vrijheid van religie en levensovertuiging in Ethiopië, Indonesië, Irak, Kenia, Mali, Nigeria en Oeganda. Door gerichte aandacht voor dit thema wordt ingezet op conflictbemiddeling en vredesopbouw. Dit programma werkt nauw samen met religieuze actoren om interreligieuze dialoog te bevorderen en discriminatie, extremistische bewegingen en haat jegens andere (niet-)religieuze groeperingen tegen te gaan. Programmadoelstellingen zijn het versterken van de stem van religieuze actoren als onderdeel van het maatschappelijk middenveld en het versterken van de constructieve rol van religieuze actoren bij vredesopbouw en conflictbemiddeling. Het consortium neemt deel aan internationale fora om deze prioriteiten te bevorderen. In de genoemde landen zet JISRA zich onder andere in op het volgende:
Bent u voornemens om in toekomstige landenbezoeken de aantasting van de vrijheid van religie en levensovertuiging mee te nemen in de bilaterale dialoog? Zo ja, met welke vragen precies? En zo nee, waarom niet?
Ja. Vrijheid van religie en levensovertuiging is een van de prioriteiten in het buitenlands mensenrechtenbeleid van Nederland en wordt waar nodig altijd te berde gebracht, onder andere door de mensenrechtenambassadeur en de speciaal gezant voor religie en levensovertuiging. Ook in de regelmatige contacten met buitenlandse ambassades in Den Haag wordt dit onderwerp besproken. Op welke wijze is context- en landafhankelijk.
Hoe ziet u het belang van religieuze geletterdheid voor Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)-medewerkers en mogelijk andere medewerkers van uw ministeries? Hoe waarborgt u voldoende kennis van medewerkers op dit thema?
De IND neemt de deskundigheid van haar medewerkers zeer serieus. Er wordt echter bewust voor gekozen om de medewerkers generalistisch op te leiden zodat zij handvatten hebben om alle asielrelazen te kunnen beoordelen. Naar aanleiding van de voornemens in het coalitieakkoord heeft het kabinet per brief, d.d. 4 november 2022 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2022–2023, 19 367, nr. 3003), uiteengezet hoe de deskundigheidsbevordering van IND-medewerkers op bekeringsthema’s wordt verbeterd. De afgelopen jaren heeft de IND reeds veel stappen genomen op het gebied van deskundigheidsbevordering. In de Basisopleiding Asiel is er specifiek aandacht voor bekeringszaken. Daarnaast worden bestaande initiatieven door de IND bestendigd, verdiept, uitgebreid en verbreed. Er vinden onder meer casusbesprekingen, intervisiebijeenkomsten en themadagen plaats en worden er informatieve roadshows en/of trainingen georganiseerd in geval van grote beleidswijzigingen of ontwikkelingen. Ook lopen er contacten met verschillende relevante maatschappelijke organisaties.
De voortdurende blokkade van de Lachin doorgang naar Nagorno-Karabach |
|
Don Ceder (CU) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat Azerbeidzjan een controlepost heeft ingesteld in de Lachin-doorgang, ondanks en in strijd met de beslissing van het Internationaal Hof van Justitie?1
Het kabinet is inderdaad op de hoogte van de instelling van de genoemde controlepost.
Beschouwt u deze handeling door Azerbeidzjan als een schending van internationale wettelijke verplichtingen, zoals verklaard is door de Europese Unie (EU) Hoge Vertegenwoordiger Borrell?2
Zoals eerder gedeeld3 spreekt Nederland Azerbeidzjan regelmatig aan op zijn verantwoordelijkheid om vrije doorgang van personen, voertuigen en vracht in de Lachin-doorgang te garanderen, ook in het licht van de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof op 22 februari 2023.
Azerbeidzjan heeft aangeboden dat de route via Aghdam (Azerbeidzjan) gebruikt kan worden om de regio te bevoorraden. De EU heeft hier van nota genomen, maar aangegeven dat dit niet een alternatief kan vormen voor de opening van de Lachin route.
Welke stappen bent u van plan te ondernemen om Azerbeidzjan ervan te overtuigen te stoppen met dergelijke acties? Bent u het eens dat deze acties erop gericht zijn de Armeense bevolking van Nagorno-Karabach te verdrijven?3Zo niet, wat ziet u dan als de bedoeling van deze acties?
Nederland en de EU staan in nauw contact met Azerbeidzjan en Armenië en blijven beide partijen doorlopend aansporen tot onderhandelingen. Het blijft van groot belang dat alle betrokken partijen aan het vredesproces toegewijd blijven en verdere escalatie wordt voorkomen. Daar spreekt het kabinet de partijen consequent op aan. Nederland heeft naar aanleiding van de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof de Azerbeidzjaanse autoriteiten opgeroepen om de uitspraak na te leven en zal dit blijven doen. Het kabinet speculeert niet over de motieven achter handelingen van andere landen.
Zoals eerder gedeeld5 zet de EU zich tot op het hoogste niveau in op dit thema, getuige de ontmoeting van de Voorzitter van de Europese Raad Charles Michel met de leiders van Armenië en Azerbeidzjan op 15 juli jl. Nederland blijft de situatie samen met Europese partners nauwlettend volgen en bekijkt in Europees verband hoe verder kan worden bijgedragen aan stabiliteit in de regio. Ook de VS spelen een rol in de bemiddeling tussen Armenië en Azerbeidzjan. Nederland spoort de EU aan de inspanningen zo goed mogelijk af te stemmen met de VS.
Hoe denkt u over de oproepen van de Armeense regering om genocide-preventie mechanismen te implementeren in verband met de situatie in Nagorno-Karabach4?
Dit voorjaar heeft de Armeense regering in diverse media verwezen naar de inzet van VN genocide-preventie mechanismen, en heeft daartoe in New York gesproken met de speciaal adviseur van de VN-secretaris-generaal ter voorkoming van genocide. Armenië heeft ook tijdens de 53ste zitting van de VN Mensenrechtenraad op 4 juli een gezamenlijke verklaring over het 75-jarig bestaan van het Verdrag inzake de voorkoming en de bestraffing van genocide uitgesproken. In deze gezamenlijke verklaring wordt onder meer gewezen op de rol van het VN mensenrechtensysteem en de VN Mensenrechtenraad bij het verzamelen van informatie over mensenrechtenschendingen en schendingen van het internationaal humanitair recht die tot genocide kunnen leiden. Nederland heeft, net zoals een meerderheid van EU lidstaten, deze verklaring gesteund.
Hoe denkt u over het initiatief van de Armeense regering om een Verenigde Naties (VN)-missie te sturen naar Nagorno-Karabach om de feitelijke situatie te onderzoeken5?
Nederland streeft naar een duurzaam vredesakkoord tussen Armenië en Azerbeidzjan. Allereerst wordt gekeken naar bemiddeling door de Voorzitter van de Europese Raad.
Hoe schat u de kans in op verdere escalatie door Azerbeidzjan, nu Rusland de veiligheid niet meer garandeert? Hoe denkt u dat een Kosovo- of zelfs Srebrenica-achtig scenario rond Nagorno-Karabach nog te voorkomen is?
Zolang er geen vredesakkoord is blijft de situatie precair. Vandaar het grote belang dat Azerbeidzjan en Armenië zo snel mogelijk weer bij elkaar om de tafel moeten komen om tot een duurzaam vredesakkoord te komen.
Wat heeft u ondernomen om bij te dragen aan de repatriëring van alle Armeense krijgsgevangenen en door Azerbeidzjan gevangen genomen burgers, zoals de regering is opgedragen in aangenomen moties door de Tweede Kamer?6
Zoals eerder gedeeld9 brengt Nederland dit onderwerp geregeld op via de EU of in bilaterale gesprekken met de Azerbeidzjaanse autoriteiten.
Wat is er uit het onderzoek gekomen naar de vraag hoe in Europees verband de druk op Azerbeidzjan opgevoerd kan worden om de blokkade te beëindigen en hierbij gelijkgezinde lidstaten te betrekken?7 Welke van de uitkomsten van dit onderzoek bent u van plan uit te gaan voeren?
Zoals eerder gedeeld11 spelen namens de EU de Voorzitter van de Europese Raad, de Hoge Vertegenwoordiger en de Speciaal Vertegenwoordiger voor de Zuidelijke Kaukasus een actieve bemiddelende rol tussen Armenië en Azerbeidzjan, en Nederland steunt hen daarin. Nederland steunt de verklaring van de Hoge Vertegenwoordiger van 26 juli jl., die o.a. op Nederlands aandringen tot stand is gekomen. Ook kwam de VN Veiligheidsraad op 16 augustus jl. bijeen om de situatie te bespreken.
Is het onafhankelijk en onpartijdig onderzoek naar oorlogsmisdaden begaan door Azerbeidzjaanse troepen op Armeens grondgebied in september, waartoe u afgelopen najaar heeft eerder opgeroepen, er ooit gekomen?8 Zo ja, kunt u de uitkomsten hiervan met de Kamer delen? Zo niet, op welke manier kunt u bewerkstelligen, eventueel in Europees verband, dat er alsnog onderzoek naar deze misdaden komt?
Zoals eerder met uw Kamer gedeeld13 heeft Nederland in het verleden diverse malen gepleit voor het belang van accountability en een internationaal onafhankelijk onderzoek. Hier bleek in EU verband geen steun voor.
Nederland steunt allereerst het EU-bemiddelingsproces waarbij er op hoog niveau vanuit de EU met de leiders van Azerbeidzjan en Armenië wordt gepraat.
Heeft EU Hoge Vertegenwoordiger Borrell tijdens de laatste Raad Buitenlandse Zaken de situatie rond de Lachin-corridor ter sprake gebracht? Heeft hij voorstellen gedaan in verband met de situatie? Zo ja welke? Heeft hij voorgesteld om een deadline te stellen voor de opening van de Lachin-corridor? Op welke manier is de kwestie besproken?
Uitwisselingen binnen de Raad zijn vertrouwelijk, derhalve kan hier niet verder op worden ingegaan. Ik verwijs u door naar het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 26 juni jl.14 voor een geopenbaarde toelichting.
Het rapport Vrijheid van Godsdienst Wereldwijd 2023 van Kerk in Nood |
|
Kees van der Staaij (SGP), Derk Boswijk (CDA), Don Ceder (CU) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het rapport «Vrijheid van Godsdienst Wereldwijd 2023» van Kerk in Nood, waarin de ontwikkelingen in de laatste twee jaar ten aanzien van vrijheid van godsdienst in de wereld worden geschetst?
Ja.
Hoe beoordeelt u de belangrijkste bevindingen in het rapport, namelijk dat:
Het kabinet beoordeelt genoemde bevindingen als zorgelijk. De toenemende druk op de naleving van mensenrechten vraagt om tegendruk, zowel mondiaal als op landenniveau. Zeker wanneer grondrechten worden ingeperkt, bijvoorbeeld op het terrein van vrijheid van religie en levensovertuiging. Afhankelijk van de situatie doet het kabinet dit publiek of achter de schermen, zoveel mogelijk samen met gelijkgezinde landen. Zo zet Nederland binnen de VN-Mensenrechtenraad (MRR) en in de Derde Commissie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) steevast in op het bevorderen van het recht op vrijheid van religie en levensovertuiging, door deze elementen terug te laten komen in relevante VN-resolutieteksten. De Speciaal Gezant voor Religie en Levensovertuiging (SGRL) werkt veel samen met collega’s binnen en buiten Europa om schendingen op het gebied van vrijheid van religie en levensovertuiging aan de kaak te stellen. Voorbeelden hiervan zijn opgenomen in de recent verschenen Mensenrechtenrapportage 20221, specifiek het hoofdstuk «Vrijheid van religie en levensovertuiging» en de rol van de SGRL. Het gaat bijvoorbeeld om de samenwerking binnen de International Freedom of Religion or Belief Alliance (IRFBA) waar 37 landen lid van zijn.
Wat ziet u zelf als de belangrijkste en/of meest alarmerende ontwikkelingen op het terrein van godsdienstvrijheid en specifiek van christenvervolging?
De naleving van mensenrechten staat wereldwijd onder druk, wat zich onder andere uit in verminderde implementatie en naleving van mensenrechtenverdragen en stroevere multilaterale samenwerking op het terrein van mensenrechten. Dit heeft ook een negatief effect op de vrijheid van religie of levensovertuiging. Daarnaast beperken streng dogmatische geloofsleer en autocratische tendensen de vrijheden van (niet-)religieuze minderheden, waaronder ook christenen.
Herkent u de bevinding dat in Nigeria – waar bijna 95% van de politieke en militaire macht op federaal niveau in handen is van moslims terwijl ongeveer de helft van de bevolking christen is – stelselmatige overheidsdiscriminatie tegen christenen plaatsvindt? Zo ja, wilt u dit aankaarten bij de Nigeriaanse overheid?
Na de nationale verkiezingen in februari 2023 in Nigeria is er afgeweken van het zogenaamde «Zoning Arrangement», een ongeschreven regel waarin de belangrijkste hoge overheidsfuncties zo verdeeld worden dat er een balans is tussen de vertegenwoordiging van de twee grootste religieuze groepen in Nigeria (Christendom in het Zuiden en Islam in het Noorden). Er is in het gehele land sprake van een verslechterende veiligheidssituatie, waarbij slachtoffers vallen uit verschillende religieuze groepen. Dit geweld wordt veroorzaakt door een combinatie van factoren, waaronder de beperkte sociaaleconomische ruimte, geringe mogelijkheid tot effectieve politieke participatie, marginalisering van verschillende bevolkingsgroepen en het landbeheerstelsel. Factoren als inflatie, hoge voedsel- en benzineprijzen en klimaatverandering dragen verder bij aan de verslechtering van de levensstandaard van de gemiddelde inwoner. De toename van geweld gericht op christelijke gemeenschappen in Nigeria sinds 2020 zoals beschreven in het rapport Vrijheid van Godsdienst Wereldwijd 2023, maakt daarmee deel uit van een grotere toename van geweld gericht op burgers in zijn algemeenheid in het land (28% gestegen van 2021–2022).
De verslechterde veiligheidssituatie in Nigeria wordt gekenschetst door een combinatie van factoren. Nederland spreekt de Nigeriaanse overheid aan op de verantwoordelijkheid richting de eigen bevolking en het belang de grondoorzaken van de onveiligheid op te lossen. Zo uitte Nederland zijn zorgen over het gebrek aan accountability voor religieus-geïnspireerd geweld tijdens de EU-Nigeria Mensenrechtendialoog (februari 2023), waarop Nigeria verklaarde toe te werken naar een betere gelijke behandeling voor alle religies. Ook draagt Nederland o.a. bij aan de versterking van het maatschappelijke middenveld via lokale organisaties, aan ontwikkeling van de landbouwsector en van de private sector.
Heeft (de aanklager van) het Internationaal Strafhof (ICC) inmiddels verdere stappen gezet in het vooronderzoek naar gewelddadigheden, oorlogsmisdrijven en/of misdrijven tegen de menselijkheid in Nigeria, waaronder tegen christenen? Zo nee, wilt u hier bij het ICC op aandringen, en de Kamer nader inlichten over de resultaten van deze inspanningen?
In december 2020 heeft de toenmalige aanklager van het Internationaal Strafhof het voorlopige onderzoek (preliminary examination) naar de situatie in Nigeria afgesloten en daarbij geconcludeerd dat er een redelijke basis is om aan te nemen dat er oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid zijn gepleegd. De volgende stap in de procedure bij het Strafhof zou zijn dat de aanklager bij de Kamer van vooronderzoek een verzoek indient om hem te machtigen om een formeel onderzoek (investigation) te openen.
Vorig jaar heeft de huidige aanklager Khan echter aangegeven dat hij in overeenstemming met het complementariteitsbeginsel eerst nog met de autoriteiten van Nigeria de mogelijkheid van nationale procedures wil onderzoeken. Tijdens zijn bezoek aan Nigeria op 19 en 20 april 2022 heeft hij ter bevordering van deze nationale procedures ook technische bijstand toegezegd. Of aanklager Khan in de komende jaren alsnog zal aansturen op procedures bij het Internationaal Strafhof, zal hoofdzakelijk afhangen van zijn oordeel over de voortgang van de nationale procedures in Nigeria.
Zoals bekend, respecteert het kabinet de onafhankelijkheid van het Strafhof en om die reden onthoudt het kabinet zich van inmenging in het vervolgingsbeleid van de aanklager van het Strafhof.
Herkent u de zorg dat jihadistische activiteiten zich vanuit de Sahel-regio (rond het Tsjaadmeer, Mozambique en Somalië) uitbreiden naar buurlanden, en wat betekent deze ontwikkeling voor ons buitenlandbeleid en voor het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB)?
Ik deel de zorg over uitbreiding van gewelddadig extremisme vanuit de Sahelregio naar buurlanden, voornamelijk de kuststaten van West-Afrika. Er is sprake van een toename in de aanwezigheid van, en aantal aanslagen door, gewelddadig extremistische groeperingen in Ivoorkust, Benin, Ghana en Togo in de grensregio’s met Mali en Burkina Faso. Een vergelijkbare dynamiek is waar te nemen in de Hoorn van Afrika, waar Al-Shabab vanuit Somalië reeds decennia actief is en van tijd tot tijd aanslagen pleegt op Somalisch, Keniaans en Ethiopisch grondgebied. In het noorden van Mozambique vormt achterstelling en een gebrek aan perspectief een vruchtbare bodem voor radicalisering.
De ontwikkelingen onderstrepen het belang van een geïntegreerde aanpak waarbij oog is voor de grondoorzaken en voedingsbodems voor gewelddadig extremisme. Deze zorgen worden door verschillende leiders van West-Afrikaanse kuststaten regelmatig benadrukt en hebben geleid tot verzoeken om veiligheidssteun aan de EU, waaronder op het gebied van capaciteitsopbouw. Op 3 augustus jl. heeft de EU besloten een veiligheids- en defensie-initiatief op te richten ter ondersteuning van Benin, Ghana, Ivoorkust en Togo. Dit geïntegreerde partnerschap richt zich in eerste instantie op het opbouwen van een dialoog met deze vier landen over veiligheid en defensie, te beginnen met Benin en Ghana. Nederland steunt de implementatie van deze geïntegreerde civiele en militaire veiligheidsinzet van de EU, in samenwerking met de West-Afrikaanse kuststaten. De instrumenten uit het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB) van de EU, waaronder de Europese Vredesfaciliteit (EPF), vormen hiervoor de basis. Bovendien zet Nederland met de Geïntegreerde Buitenland- en Veiligheidsstrategie (GBVS) met een combinatie van interventies in op het voorkomen en tegengaan van gewelddadig extremisme en het tegengaan van radicalisering. Ook in stabiele landen als Kenia en Tanzania is het belangrijk om ontwikkelingen in conflicthaarden over de grens te monitoren en met autoriteiten en de lokale bevolking in deze landen de weerbaarheid tegen gewelddadig extremisme te verhogen zodat groepen als Al-Shabab en IS-Mozambique hun invloed in de regio niet verder uitbreiden.
Kunt u een update en overzicht geven van de inspanningen die Nederland, samen met de Europese Unie (EU), het United Nations Development Programme (UNDP) en andere organisaties, levert ten behoeve van de veiligheid van door islamisten bedreigde geloofsgemeenschappen in Afrika en elders?
Nederlandse inspanningen ten behoeve van veiligheid van door islamisten bedreigde geloofsgemeenschappen, zijn onderdeel van een bredere inzet gericht op vergroting van veiligheid van door islamitische extremisten bedreigde gemeenschappen. Dit is inclusief gemeenschappen met een geloofsovertuiging.
Voorbeelden zijn de ondersteuning van programma’s ten behoeve van stabiliteit en veiligheid in Afrika, waarbij de inzet ten goede komt van iedereen in het betrokken gebied, en specifieke mensenrechtenprogramma’s die steun geven aan brede categorieën mensenrechtenvoorvechters, inclusief voorvechters van vrijheid van religie.
Kunt u aangeven hoe, vanuit het mensenrechtenprogramma van de Nederlandse ambassade in India, ondersteuning verleend wordt aan capaciteitsversterking van organisaties die opkomen voor de rechten van religieuze minderheden in India?
De Nederlandse ambassade in India heeft diverse maatschappelijke organisaties ondersteund die zich inzetten voor de rechten van religieuze minderheden en de bevordering van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. Een van de organisaties is actief in de deelstaat Odisha die enige jaren geleden het toneel is geweest van heftig antichristelijk geweld. De projecten hebben grotendeels betrekking op training in internationaal en Indiaas recht en rechtsnormen die betrekking hebben op de bescherming van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging en de rechten van religieuze minderheden.
Capaciteitsversterking gericht op verbeterde respons en weerbaarheid tegen extremisme vormt een belangrijk onderdeel van verschillende projecten die met steun van de Nederlandse ambassade worden uitgevoerd. Deze dragen bij aan de capaciteitsversterking van maatschappelijke organisaties die zich inzetten voor de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging en de rechten van religieuze minderheden. Enkele van de door Nederland ondersteunde maatschappelijke organisaties zullen ook een handboek opstellen als basis voor toekomstige trainingen en capaciteitsversterking.
Hoe gaat de Nederlandse ambassade in India om met de sterke toename van het aantal aanvallen op (bekeerde) christenen en moslims, en valse beschuldigingen van proselitisme in het kader van «anti-bekeringswetten»?
De ambassade monitort de situatie op het gebied van vrijheid van religie als onderdeel van de bredere inzet op het gebied van mensenrechten. Afgelopen jaar heeft in het kader van de Universal Periodic Review (UPR) van de MRR een bespreking van de mensenrechtensituatie in India plaatsgevonden. Nederland heeft hier actief aan bijgedragen en zorgpunten overgebracht, o.a. over de zgn. anti-bekeringswetten die in sommige deelstaten van kracht zijn. In dit verband kan ik u melden dat de regering van de deelstaat Karnataka heeft aangekondigd de bestaande anti-bekeringswetgeving te willen intrekken, hetgeen positief is.
De mensenrechtenambassadeur heeft tijdens haar bezoek aan India begin maart van dit jaar met vertegenwoordigers van de regering en de Nationale Mensenrechtencommissie onder meer gesproken over het belang van vrijheid van meningsuiting en media (online en offline), alsmede de rechten van minderheden en vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. In Kolkata heeft ze een interreligieuze dialoog gevoerd met religieuze leiders van verschillende geloofsovertuigingen, waaronder ook christenen. Daarnaast heeft de speciaal gezant religie en levensovertuiging bij zowel de Indiase ambassadeur in Den Haag als de Indiase permanente vertegenwoordiger bij de VN in Genève aandacht gevraagd voor het belang van vrijheid van religie en levensovertuiging.
Welke mogelijkheden ziet u om de Nicaraguaanse overheid aan te spreken op de onrechtmatige arrestaties van geestelijk leiders en op andere maatregelen zoals het blokkeren van kerkelijke bankrekeningen, waardoor een groeiende groep arme Nicaraguanen broodnodige hulp wordt ontzegt?
In de VN-Mensenrechtenraad (MRR) wordt de zorgelijke mensenrechtensituatie in Nicaragua regelmatig besproken. Nederland spreekt hierbij ook zijn zorgen uit over de schending van mensenrechten, inclusief de vrijheden van vergadering, meningsuiting en religie. Ook in de afgelopen (53e) MRR van juni 2023 heeft Nederland actief bijgedragen en via de Europese Unie de Nicaraguaanse regering opgeroepen te stoppen met de vervolging van politieke dissidenten, mensenrechtenverdedigers, geestelijken, inheemse gemeenschappen en het maatschappelijk middenveld.
Nicaragua heeft in september 2022 de diplomatieke betrekkingen met het Koninkrijk der Nederlanden eenzijdig verbroken. Dit maakt een bilaterale dialoog met de Nicaraguaanse overheid op dit moment niet mogelijk.
Welke inspanningen heeft Nederland verricht als lid van een werkgroep specifiek gericht op het tegengaan van kindhuwelijken en gedwongen bekeringen? Welke mogelijkheden ziet u om nog verder te bevorderen dat deze kwetsbare groepen ook door lokale wetshandhavers gerespecteerd en beschermd worden?
Zoals opgenomen in de beleidsnotitie «Doen waar Nederland goed in is» zet het kabinet zich actief in voor het tegengaan van kind- en gedwongen huwelijken. Dit wordt zowel diplomatiek als programmatisch gedaan.
In dit kader verstrekt het kabinet financiering aan o.a. het UNICEF-UNFPA Global Program to End Child Marriage en de Break Free!-alliantie. Dit zijn programma's gericht op het uitbannen van kindhuwelijken. Beide programma's richten zich daarbij ook op (lokale) overheden, onder meer voor het effectief uitvoeren en handhaven van bestaand beleid en de totstandkoming van nieuwe wetgeving waar deze ontbreekt.
Nederland is penvoerder bij de tweejaarlijkse child, early and forced marriage resolutie in de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties namens een cross-regionale werkgroep. Deze actieve Nederlandse betrokkenheid is een voorbeeld van de diplomatieke inzet. De resolutie die dit jaar is voorgelegd aan de Mensenrechtenraad is specifiek gericht op gedwongen huwelijken, waarbij ook stevige zorgen over gedwongen bekeringen opgenomen zijn. Deze resolutie is een belangrijk middel om VN-lidstaten bewust te maken van deze schadelijke praktijken en te bewegen actie te ondernemen om deze uit te bannen.
Kunt u ingaan op de bevinding in het rapport dat zich in het Westen een «cancelcultuur» ontwikkelt, met inbegrip van afgedwongen taalgebruik, waarbij er sprake is van verbale intimidatie van personen die om religieuze redenen afwijkende standpunten innemen, en waarbij het aantal juridische bedreigingen en verlies van kansen op werk toeneemt? Herkent u dit, en zo ja, wat doet Nederland om de vrijheid van godsdienst en van meningsuiting in Nederland en in andere Europese landen voluit te beschermen en waarborgen? Zo nee, waarom herkent u dit niet?
Het rapport spreekt zorgen uit over wat beschreven wordt als de ontwikkeling van een «cancelcultuur» die, op termijn, zou kunnen leiden tot inperking van godsdienstvrijheid. Een dergelijke ontwikkeling zou vanzelfsprekend onwenselijk zijn. In Nederland is evenwel sprake van zowel vrijheid van meningsuiting als vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. Deze twee mensenrechten zijn complementair aan elkaar en sluiten elkaar niet uit. Het innemen van een afwijkend standpunt is toegestaan, zolang dit standpunt niet oproept tot geweld of intimidatie tegen (andere) groepen in de samenleving of de universele rechten van andere mensen probeert in te perken. Het kabinet blijft zich ervoor inzetten om discriminatie op grond van religie tegen te gaan aan de hand van zowel een preventieve als strafrechtelijke aanpak.
Hoe duidt u de zaak van de voormalige Finse Minister van Binnenlandse Zaken Païvi Räsanen, waarbij is gebleken dat een onheldere definitie van «haatzaaien» zomaar kan leiden tot censuur, dat gewetensbezwaren en vrijheid van denken, ook op religieuze gronden, kan worden geschonden of ontkend, en waarbij ernstige twijfels zijn gerezen over de vraag of de vrijheid om religieuze opvattingen over gevoelige morele en culturele kwesties te uiten nog gewaarborgd is?
Nederland heeft vertrouwen in de Finse rechtsstaat. Het is niet aan Nederland zich te mengen in de rechtsgang van andere democratische landen. Meer in het algemeen geldt dat vrijheid van meningsuiting een van de pijlers is van een democratische rechtsorde en dat ook meningen die als schokkend of controversieel worden ervaren vallen onder de vrijheid van meningsuiting. Pas wanneer er sprake is van het aanzetten tot discriminatie, haat of geweld jegens een bepaalde bevolkingsgroep kan deze vrijheid worden beperkt. Dit zal telkens weer en per geval door een rechter moeten worden bekeken en worden gewogen. Het is juist deze test achteraf die voorkomt dat er sprake is van censuur.
Alleenstaande minderjarige asielzoekers in de noodopvang en crisisnoodopvang |
|
Don Ceder (CU) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Bestaat er, of wordt er, sinds de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag op 20 december 2022, gewerkt aan een (stappen)plan dat de kwaliteit van de opvang van asielzoekers weer in lijn brengt met de geldende wettelijke normen van de Opvangrichtlijn? Zo ja, kunt u dit delen met de Kamer?
Een stabiel opvanglandschap is voorwaardelijk om de kwaliteit van de opvang van asielzoekers te borgen. Daar wordt hard aan gewerkt, maar voor het realiseren daarvan moet nog veel gebeuren en is bovendien de hulp nodig van medeoverheden. Op dit moment is nog steeds sprake van noodopvang om te voorkomen dat asielzoekers buiten moeten slapen. Ik erken dat tijdelijke opvanglocaties in veel gevallen een lager kwaliteitsniveau hebben dan gewenst. Om te zorgen voor voldoende opvangplekken waarbij de kwaliteit van opvang verzekerd wordt heb ik voor de langere termijn gewerkt aan het wetsvoorstel gemeentelijke taak mogelijk maken asielopvang (ook wel: de Spreidingswet), dat op dit moment voorligt in uw Kamer. Het is aan uw Kamer om te bepalen of de Spreidingswet tijdens de demissionaire periode wordt behandeld.
In algemene zin onderschrijf ik dat de kwaliteit van de opvang een punt van aandacht, en op onderdelen van zorg is. Medewerkers van zowel het COA als gemeenten zetten zich aanhoudend in om iedereen van de benodigde voorzieningen te verzekeren. Dit geldt met name voor personen met specifieke opvangbehoeften zoals kinderen. Tegelijkertijd verschilt de situatie per locatie, met name als het gaat om tijdelijke locaties. Zo worden de leefomstandigheden van kinderen onder meer bepaald door het soort gebouw waarin opvang wordt geboden, de kennis en ervaring van de medewerkers en de duur van het verblijf. Door middel van praktische ondersteuning wordt beoogd de leefomstandigheden, waar nodig, te verbeteren.
Het gebrek aan geschikte en beschikbare locaties is de kern van het probleem. Zo ook het vinden van voldoende kleinschalige opvanglocaties voor statushoudende alleenstaande minderjarige vreemdelingen (hierna: amv). Het gebrek aan locaties werkt op diverse onderdelen van de asielopvang door. Ook zorgen achterstanden in asielprocedures ervoor dat de duur van de asielopvang langer is dan gewenst. Voorts is het binnen de huidige arbeidsmarkt lastig om voldoende (gekwalificeerd) personeel te vinden. Nieuwe medewerkers hebben bovendien naast kennis en kunde over de kaders ook ervaring nodig om in alle situaties adequaat te handelen. Dat kost tijd. Daarom is ook tijd een belangrijke, bepalende factor voor de kwaliteit van opvang.
Daarnaast speelt dat het gebrek aan locaties in samenhang met de huidige inzet van noodlocaties, in de praktijk betekent dat voortdurend locaties worden gesloten en nieuwe, veelal tijdelijke locaties worden geopend. Die dynamiek heeft tot gevolg dat bestaande teams vaak weer opgedeeld worden en nieuwe teams worden samengesteld. Die dynamiek belemmert dat een duurzaam fundament wordt opgebouwd. Niet alleen individuele medewerkers, maar ook teams hebben tijd nodig om zich te ontwikkelen om een kwaliteitsslag te kunnen maken.
Welke concrete belemmeringen zijn er, afgezien van het gebrek aan geschikte en beschikbare locaties, om de kwaliteit van de opvang van asielzoekers weer in lijn te brengen met de geldende wettelijke normen van de Opvangrichtlijn? Zijn hier extra mensen en middelen voor nodig en zo ja, kunt u aangeven hoeveel?
Zie antwoord vraag 1.
Verwacht u dat hetgeen het Gerechtshof en de inspecties vragen voor langere tijd nog onmogelijk zal blijven? Op welke termijn en hoe verwacht u dat de situatie in orde gebracht kan worden?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s) verblijven er op dit moment op noodopvanglocaties?
Op 7 augustus 2023 verbleven er ca. 1.570 amv in noodopvanglocaties bij het COA. Er verbleven geen amv in crisisnoodopvanglocaties bij gemeenten.
Hoeveel van de locaties voldoen er op dit moment niet aan de daarvoor geldende normen?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u te allen tijde een actueel overzicht van het aantal amv’s per locatie? Zo ja, hoe waarborgt u dit?
Ja, het COA houdt een actueel bewonersbestand bij van alle bewoners, dus ook amv, die op de COA-locaties verblijven.
Hoeveel van de amv’s hebben geen toegang tot onderwijs en/of zorg?
Uitgangspunt is dat alle amv toegang hebben tot onderwijs en zorg. Toegang tot onderwijs moet, conform Europese richtlijnen, binnen 3 maanden na aankomst in Nederland zijn georganiseerd. Het nieuwkomersonderwijs staat echter onder grote druk. Dit komt enerzijds door het landelijke lerarentekort en anderzijds door de verhoogde asielinstroom en de verhoogde toestroom van Oekraïense kinderen en ook door kinderen van kennis- en arbeidsmigranten die van dit onderwijs gebruik maken. Hierdoor zijn voor de internationale schakelklassen (ISK) wachtlijsten ontstaan.
Op dit moment is niet inzichtelijk hoeveel amv niet binnen 3 maanden onderwijs krijgen. Dit wordt namelijk (nog) niet gemonitord door COA of onderwijsinstellingen. Wel is verkend om dit te gaan bewerkstelligen. Daartoe is het noodzakelijk dat er informatie-uitwisseling plaatsvindt tussen de systemen van diverse betrokken partners, met name van het COA en DUO. Op dit moment wordt onderzocht wat daarvoor nodig is, of een dergelijke uitwisseling doelmatig is en ook daadwerkelijk valt te realiseren. Zodra er een uitkomst is zal het kabinet uw Kamer hierover informeren.
Om gemeenten en schoolbesturen te helpen in geval van nood is er de spoedwet Tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen voor onderwijs aan nieuwkomerskinderen. Via deze wet, die inmiddels door de Tweede Kamer is aangenomen en in afwachting is van behandeling in de Eerste Kamer, krijgt de gemeente in geval van nood (dat wil zeggen dat alle reguliere mogelijkheden zijn uitgeput) en na toestemming van de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs de mogelijkheid tot het oprichten tot een tijdelijke nieuwkomersvoorziening.
Voor alle amv in de asielopvang is toegang tot zorg geregeld. Voor uitleg hoe dit is ingeregeld in de (crisis)noodopvang verwijs ik naar het antwoord op vraag 17.
Wat is uw inschatting van de veiligheid van amv’s op noodoplocaties? Welke initiatieven worden er genomen om amv’s beter te beschermen?
Op alle COA-locaties, dus ook noodopvanglocaties, is er beveiliging en is het mogelijk om straatcoaches en cultureel mediators in te zetten die de amv-medewerkers ondersteunen. Amv-medewerkers zijn via hun functieprofiel geselecteerd om te werken met (kwetsbare) jongeren. Zij zijn 24/7 aanwezig op de locaties en staan zoveel mogelijk in contact met de amv, zodat ook eventuele zorgelijke signalen snel opgepakt kunnen worden. Daarnaast moeten amv zich in ieder geval twee keer per dag melden volgens de inhuisregistratie. Voor iedere amv wordt in een dossier bijgehouden hoe het met de jongere gaat. Zorgelijke signalen worden gedeeld met de voogd van Nidos. Wanneer er risico’s met betrekking tot de veiligheid gezien worden, wordt er door de amv-mentoren in samenwerking met de voogd een veiligheidsplan opgesteld zodat er adequaat gereageerd kan worden.
Klopt het dat zeker 360 amv’s sinds vorig jaar zijn verdwenen uit opvangcentra, waarvan zo’n 237 in totaal uit Ter Apel? Zo nee, hoeveel kinderen zijn volgens u wel verdwenen?
Voor de meest recente cijfers en informatie over verdwenen amv uit de asielopvang verwijs ik naar de antwoorden op de schriftelijke Kamervragen van het lid Podt (D66) over het bericht «Bijna elke dag verdwijnt er een kind uit de asielopvang»1 van 31 juli jl.
Heeft u enig zicht op met welke bestemming amv’s uit de opvanglocaties zijn verdwenen? Zo ja, kunt u hier nadere informatie over geven?
De bestemming van amv die de opvang verlaten, wordt niet geregistreerd. Het is ook bijna niet mogelijk om onderzoek en navraag te doen naar de aanleiding van vertrek, omdat uit de praktijk blijkt dat asielzoekers vaak niet vooraf aangeven dat zij van plan zijn de asielopvang te verlaten en zij na het verlaten van de opvang ook uit het zicht verdwijnen.
Het vermoeden is dat een groot deel van de amv de opvang verlaat omdat zij Nederland niet als bestemmingsland hebben en doorreizen naar een ander land. Daarnaast is voorstelbaar dat amv met weinig kans op een verblijfsvergunning eerder geneigd zijn de opvang te verlaten, omdat zij weten dat ze niet in Nederland mogen blijven. Het WODC heeft reeds onderzoek gedaan naar rondreizende amv, waarin wordt stilgestaan bij mogelijke beweegredenen voor het rondreisgedrag van deze specifieke doelgroep. Deze wordt op korte termijn gepubliceerd.
Klopt het dat een deel van de verdwenen amv’s belandt in de criminaliteit, de prostitutie of in de handen van mensenhandelaren? Zo ja, hoeveel meldingen vanuit het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) aan het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel zijn er gedaan en wat gebeurt er met deze meldingen?
Zie antwoord vraag 9.
Op welke manieren kunt u en gaat u direct ingrijpen om de risico’s die kinderen nu lopen in de (crisis)noodopvang weg te nemen, zoals de vier inspecties in hun brief van 19 april jongstleden aan u vragen?
Ik ben de Inspecties erkentelijk voor het benoemen van knelpunten en het aandragen van aanbevelingen in hun brief van 19 april jl. Zoals reeds aangegeven is het helaas nog altijd zo dat asielzoekerskinderen in (crisis)noodopvanglocaties opgevangen moeten worden. Dit heeft uiteraard niet de voorkeur, aangezien deze locaties afwijken van het reguliere kwaliteitsniveau. Verder is het belangrijk om te benoemen dat er in de crisisnoodopvang, waarvoor gemeenten verantwoordelijk zijn, geen amv worden geplaatst.
Ik wil benadrukken dat op alle fronten wordt gewerkt aan het wegnemen van knelpunten die de realisatie van voldoende kwantitatieve en kwalitatieve opvang in de weg staan. Dit is een proces van de lange adem dat alleen met betrokkenheid van een veelheid aan partijen kan worden volbracht. In eerdere brieven heb ik uw Kamer geïnformeerd over het maatregelenpakket dat ten uitvoer wordt gelegd om een opvangtekort te voorkomen, maar ook de doorstroom van statushouders te bevorderen. Hierdoor ontstaat meer ruimte op de reguliere opvanglocaties, alwaar de voorzieningen op het gewenste niveau kan worden geboden.
Het COA blijft zich hard inzetten om voldoende geschikte en langdurige locaties te vinden om iedere bewoner een goede plek te geven. Tot dit gelukt is zet het COA (tijdelijke) maatregelen in. Om de druk op Ter Apel aan te kunnen is er voldoende personeel om de opvang van 120 amv aan te kunnen. Echter wordt fors ingezet op het vinden, opleiden en trainen van meer amv-medewerkers. Gezien de actuele groei van het aantal amv dat opvang nodig heeft en de huidige krapte op de arbeidsmarkt is dat nu eenmaal een forse uitdaging.
Zoals in het antwoord op vraag 7 al is toegelicht heeft het Ministerie van OCW een wetsvoorstel gemaakt om te kunnen garanderen dat kinderen die nieuw zijn in Nederland ten minste binnen drie maanden na aankomst in Nederland onderwijs kunnen volgen. Het wetsvoorstel is in afwachting van behandeling door de Eerste Kamer.
In de brief aan de kamer van 24 april jl.2 ben ik nader ingegaan op de uitdagingen die de druk op de asielopvang meebrengt voor het bieden van medische zorg. De punten die de inspecties aangeven zijn bekend en hangen voor een belangrijk deel samen met het feit dat het opvangen van asielzoekers in (crisis)noodopvang niet ideaal is, maar het altijd nog te verkiezen is boven geen opvang. Desondanks wordt ingezet om ook daar de medische zorg zo goed mogelijk te borgen.
In de brief van 13 juli jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de huidige stand van zaken van de IND.3 De IND heeft diverse maatregelen getroffen om asielaanvragen versneld te behandelen en zo de voorraad minder te laten oplopen. Per 1 mei jl. is de IND gestart met het project bespoediging afdoening asiel (BAA) waarbinnen asielaanvragen van Syriërs en Jemenieten versneld en efficiënt worden afgehandeld. Binnen het project worden ook asielaanvragen van Syrische en Jemenitische amv behandeld. Daarbij is het goed om te benoemen dat op dit moment een substantieel deel van de amv-asielvoorraad bestaat uit Syrische amv. Tevens blijft de IND capaciteit inzetten op de behandeling van amv met andere nationaliteiten.
Ontbreken de heldere kaders over de kwaliteit van asielopvang waar de vier inspecties over spreken? Hoe kunt u ervoor zorgen dat iedere verantwoordelijke voor een (crisis)noodopvangvoorziening in elk geval die kaders helder heeft?
Het is geenszins het geval dat kwaliteitskaders ontbreken. Het gaat in de eerste plaats om geldende wettelijke normen volgend uit de Opvangrichtlijn. De maatstaf waaraan de opvang dient te voldoen is neergelegd in artikel 17 lid 2 van de Opvangrichtlijn. Deze maatstaf heeft betrekking op alle vormen van opvang en betekent concreet dat de materiële opvangvoorzieningen geacht worden een levensstandaard te bieden die hun bestaansmiddelen garandeert en hun fysieke en geestelijke gezondheid beschermt. Die norm is op onderdelen nader uitgewerkt in artikel 18 van de Opvangrichtlijn en, specifiek voor kwetsbare personen, in de artikelen 21 tot en met 25.4
Naast juridische (minimum)kaders hanteert het COA ook kaders gestoeld op bestuurskundige beginselen en welzijnsnormen. Dit zijn uitvoeringskaders die niet per definitie juridisch noodzakelijk zijn, maar wel wenselijk met het oog op een doeltreffende en doelmatige uitvoering van de asielopvang respectievelijk de leefbaarheid, veiligheid en beheersbaarheid van locaties. Voor een nadere toelichting verwijs ik graag naar een eerdere brief aan uw Kamer d.d. 8 juli 2022.5
Wat gaat er concreet veranderen als de veiligheidsregio’s vanaf 1 juli niet meer de crisisnoodopvang gaan coördineren? Hoe wordt deze taak overgenomen?
De bestuurlijke betrokkenheid van het Veiligheidsberaad (VB) op het gebied van asielopvang is op 1 juli jl. beëindigd. Dit betekent concreet dat Veiligheidsregio´s geen inspanningsverplichting meer hebben om tijdelijke noodopvang te realiseren. Tegelijkertijd blijven de locaties van groot belang om de periode tot de realisatie van voldoende structurele opvang te overbruggen en daarmee een nieuw opvangtekort te voorkomen. Om die reden is tijdens het VB van 6 juni jl. besproken dat het wenselijk is dat Veiligheidsregio´s en gemeenten een rol blijven spelen op het terrein van asielopvang in de vorm van voortgezette of nieuwe locaties.
Het COA werkt hard om de tijdelijke noodopvang (ook wel Tijdelijke Gemeentelijke Opvang/ TGO genoemd)6 van gemeenten te kunnen overnemen. Met de overname van de coördinatie van deze locaties is met name de volledige bewonerslogistiek (plaatsing van bewoners, matching, spreiding en vervoer) aan het COA overgedragen. Daarnaast wordt een deel van de TGO door gemeenten geëxploiteerd in samenwerking met het COA. Op deze locaties neemt het COA ook andere taken op zich zoals processen rondom zorg van de asielzoekers, administratie, ondersteuning van procesbegeleiding, het verstrekken van weekgeld aan bewoners, e.d. De samenwerking met de gemeenten wordt de komende maanden verder vormgegeven, dit zal op verschillende manieren gestalte krijgen. Ik ben, net als het COA, zeer blij met deze gemeentelijke inzet.
Waarom heeft u niet gereageerd op de oproep van de vier inspecties om asielzoekerskinderen niet langer anders te behandelen dan ontheemde kinderen uit Oekraïne? Kunt u dat alsnog doen?
In de beleidsreactie op het rapport «Kinderen in de noodopvang en crisisnoodopvang» 7 heb ik hier destijds inderdaad geen inhoudelijke reactie op gegeven. In algemene zin ben ik het eens met de oproep van de vier inspecties om asielzoekerskinderen niet anders te behandelen dan ontheemde kinderen uit Oekraïne. In beginsel worden kinderen in de asielopvang gelijk behandeld als kinderen in de opvang voor Oekraïense ontheemden. Echter blijkt door de aanhoudende druk op de opvangcapaciteit dat er verschillen zijn in het kwaliteitsniveau van de tijdelijke gemeentelijke opvang en de opvang voor Oekraïense ontheemden. Dit ervaar ik als een onwenselijke situatie. Binnen de migratieketen wordt er hard aan gewerkt om deze kwaliteitsverschillen te verminderen.
Hebben alle alleenstaande minderjarige asielzoekers een voogd, heeft die voogd zich aan hen bekendgemaakt en is die voogd voor hen bereikbaar? Hoe kan het gebeuren dat een minderjarige jongen vier weken niet wordt opgemerkt door diens voogd, zoals wordt gesteld in het radioprogramma Argos?1
Iedere amv heeft een voogd die door Nidos wordt aangewezen. De situatie dat een jongere vier weken geen contact heeft gehad met de voogd is een incident. De situatie ontstond doordat de voogd geen verhuisbericht had doorgekregen vanuit Ter Apel en het COA geen plaatsingsbesluit naar Nidos had doorgestuurd. Hierdoor waren de voogden niet op de hoogte van een nieuwe plaatsing, waardoor het drie á vier weken heeft geduurd voordat er kennis is gemaakt met deze jongen. Nadat dit is voorgevallen, worden nu op regelmatige basis (per één á twee weken) de lijst met bewoners doorlopen, zodat dit niet meer voorkomt. Wanneer de amv niet op de hoogte is wie zijn/haar voogd is, kan deze bij de mentoren op locatie navragen wie zijn/haar voogd is. De contactgegevens van de voogd worden dan met de amv gedeeld. Daarnaast weten de mentoren van het COA en de voogden van Nidos elkaar snel te vinden wanneer dit in het belang van de jongeren is.
Bij wie kunnen asielzoekers in de (crisis)noodopvang met medische klachten binnen 24 uur terecht voor hulp? Wie moeten ze aanspreken om bij die hulp terecht te komen?
Noodopvang: In het overgrote deel van de noodopvang is de zorg geregeld via de huisartsenpraktijken van GezondheidsZorg Asielzoekers (GZA), op de locatie zelf en bij kleinere locaties op een nabijgelegen grotere COA-locatie. Daar kan de bewoner terecht met medische klachten tijdens de spreekuren. Daarnaast kunnen de bewoners voor medische vragen bellen met de praktijklijn van GZA zeven dagen per week 24 uur per dag. Afhankelijk van de ernst van de klacht die bepaald wordt op basis van triage wordt de bewoner doorverwezen naar een eerstvolgend spreekuur, de dienstdoende huisartsenpost en in geval van spoed wordt een ambulance ingeschakeld. In alle gevallen kan een telefonische tolk worden ingeschakeld door GZA. De bewoner kan zelf met de praktijklijn bellen via eigen telefoon of COA-telefoon maar ook de COA-receptie kan daarbij behulpzaam zijn. Op de noodopvang locaties waar GZA geen zorg kan leveren zijn afspraken gemaakt met Just4care. Just4care houdt spreekuren op locatie en is buiten de spreekuren telefonisch bereikbaar voor medisch advies. Zo nodig komt de arts naar locatie toe.
Crisisnoodopvang: In een deel van de crisisnoodopvang verloopt de zorg via GZA en is de zorg geregeld zoals hierboven omschreven. In een deel van de CNO-locaties wordt gebruik gemaakt van de diensten van Arts en Specialist, de bewoners van deze locaties kunnen naast de spreekuren gebruik maken van de speciale praktijklijn van GZA voor de CNO-locaties. In een deel van CNO opvang hebben de gemeenten aparte afspraken gemaakt met lokale zorgpartijen, deze werkwijzen kunnen per locatie verschillen.
Hoe reageert u op de situatie zoals beschreven in de reportage van het radioprogramma Argos waar sprake is van spanningen tussen Eritrese asielzoekers en asielzoekers met een Arabische achtergrond? Herkennen COA-medewerkers deze situaties? Hoe wordt hierop gereageerd?
Dergelijke signalen zijn het COA inderdaad bekend en er zijn vaker spanningen tussen groepen asielzoekers uit verschillende regio’s. Bij de uitzending van Argos werd ook ingegaan op de handelwijze hierop van medewerkers, als het gaat om gebruik van taal en vermeend «voortrekken» van bepaalde jongeren. Daar waren eerder klachten over binnengekomen via de interne klachtenprocedure. Het COA heeft medewerkers hierop aangesproken en afspraken gemaakt over de omgangsvormen. Daar waar noodzakelijk zijn ook disciplinaire maatregelen getroffen en enkele medewerkers zijn niet langer meer werkzaam voor het COA.
In algemene zin geldt dat de schijn van voortrekken in ieder geval al gewekt kan worden als een medewerker in dezelfde taal als de jongere spreekt. Om medewerkers onder andere hiervan bewuster te maken volgen alle teams twee keer per jaar een integriteitstraining. Daarnaast wordt gewerkt met interculturele mediators die onder andere bewustwording hierover creëren binnen de teams. Op deze manier is er bij verschillende teams aandacht voor dit onderwerp.
Bent u bereid te onderzoeken of er inderdaad sprake is van discriminatie in (crisis)noodopvang en/of asielzoekerscentra (azc’s), zoals bijvoorbeeld van Eritrese asielzoekers ten opzichte van Arabische, zoals naar voren komt in de reportage? Zo nee, waarom niet?
Door de aanhoudende druk op de asielopvang is het onvermijdelijk dat in opvanglocaties soms spanningen ontstaan. Dat dit soms escaleert in ongewenste omgangsvormen geeft aanleiding om alert te blijven op signalen van discriminatie en daarop te acteren. Een grootschalig onderzoek acht ik onder deze omstandigheden niet opportuun.
Wat gebeurt er met meldingen over suïcidaliteit van kinderen, bijvoorbeeld op school?
Binnen het COA is er een handreiking suïcide. Als een jongere aangeeft dat hij of zij suïcidaal is, zal een amv-medewerker met de jongere in gesprek gaan, net zoals bij andere zorgelijke signalen. Ook wordt de jeugdbeschermer geïnformeerd. Er kan geschakeld worden met gezondheidszorg, de jongere kan besproken worden in het volgende multidisciplinair overleg of er kan een individueel casusoverleg met betrokken partijen worden georganiseerd.
Scholen zijn verplicht om zorg te dragen voor de sociale, fysieke en mentale veiligheid van leerlingen. De onderwijsinspectie houdt toezicht op het veiligheidsbeleid op scholen. Bij het maken van het veiligheidsbeleid kunnen scholen hulp krijgen van Stichting School & Veiligheid. Deze stichting verzamelt en verspreidt informatie en deskundigheid over (sociale) veiligheid op scholen. Deze stichting heeft onder meer het «niet-pluis-instrument» ontwikkeld. Dit instrument helpt scholen om het beeld van een leerling completer te krijgen en vervolgstappen te zetten, wanneer een leerling gedrag vertoont dat het gevoel oproept dat er iets niet in orde is met de leerling zoals tekenen van suïcide.
Wat gebeurt er met meldingen aan het COA over geweldsincidenten tussen bewoners? Wordt hierover gerapporteerd en zo ja, hoe en aan wie? Wat gebeurt er met dergelijke meldingen en rapportages? Hebben die consequenties voor aanstichters?
Wanneer er geweldsincidenten tussen bewoners op COA-locaties plaatsvinden, worden deze door medewerkers in het systeem gerapporteerd en wanneer minderjarigen hierbij betrokken zijn, wordt dit aan Nidos gemeld. Nidos beoordeelt of deze incidenten meldenswaardig zijn volgens de criteria voor melding bij de inspecties. Is dat het geval, dan worden de incidenten door Nidos gemeld. Elk incident wordt op locatie afgehandeld. Onderdeel van de afhandeling is ook het opleggen van maatregelen. Het opleggen van maatregelen is maatwerk. In het algemeen geldt dat het kan gebeuren dat er in de uitvoering van het werk gaten vallen en dit niet altijd volgens de kaders plaatsvindt.
Daarnaast worden jongeren bij incidenten geïnformeerd over de mogelijkheden tot aangifte en op welke wijze dit kan. Een jongere kan hierin ondersteund worden door zijn mentor en jeugdbeschermer, zowel bij het gesprek over het doen van aangifte als het daadwerkelijk doen van een aangifte. Het is uiteindelijk de beslissing van de jongere of hij dit doet. Of dit consequenties heeft voor de verdachte wordt beoordeeld in het strafrechtelijk proces.
Klopt het dat een grote vechtpartij in Biddinghuizen niet aan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) is gemeld? Kunt u bij het COA ophelderingen vragen waarom dit niet meteen gemeld is en de Kamer hierover inlichten? Gaat de IGJ ook het verwijt van betrokkenen onderzoeken dat de politie aanwezig was en hen niet heeft beschermd?
Het COA heeft het incident bij Nidos gemeld, maar door de grote druk is helaas verzuimd het incident direct bij de inspectie te melden. Dit had wel gemoeten en is op een later moment alsnog gedaan. De inspectie is hiervan op de hoogte. Naar aanleiding van de vechtpartij heeft COA de jongeren ter de-escalatie en time-out overgeplaatst naar andere locaties. Deze maatregel was noodzakelijk om de veiligheid op locatie te kunnen herstellen en waarborgen. Ik herken mij niet in de weergave van de feiten zoals deze in de vraag wordt geschetst.
Klopt het dat COA-medewerkers een zwijgclausule hebben, en zo ja, waarom wordt hen dan niet door de organisatie zelf regelmatig gevraagd naar hun ervaringen om daar lessen uit te trekken? Bent u bereid een (anoniem) onderzoek te houden onder COA-medewerkers om een beeld te krijgen van wat zich afspeelt en van hun welbevinden? Op welke manier wordt de Kamer geïnformeerd over de situaties als beschreven in de reportage van Argos? Indien hier al rapportages over beschikbaar zijn, kunt u deze met de Kamer delen?
Nee, er is geen zwijgclausule binnen het COA. Het beschermen van persoonsgegevens en gevoelige bedrijfsinformatie is één van de uitgangspunten van het integriteitsbeleid van het COA. Werken bij het COA is echter ook werken met gevoelige gegevens. De geheimhoudingsverklaring die medewerkers van het COA daartoe tekenen ziet toe op de informatie die als vertrouwelijk beschouwd wordt. Denk hierbij aan kennis over openen en sluiten locaties, persoonsinformatie van bewoners, etc. Het gaat in de geheimhoudingsverklaring zeker niet over zaken die vallen onder ongewenste omgangsvormen en integriteitsschendingen. In de gedragscode van het COA is opgenomen dat van medewerkers wordt verwacht dat je er iets mee doet als je vermoedt dat er iets mis is. De interne meldstructuur is daarvoor de eerst geëigende tool om vermoedens van een misstand aan te kaarten. Dat kan via de hiërarchische lijn, al dan niet met behulp van het netwerk van vertrouwenspersonen, of direct bij het meldpunt integriteit. Ook kan een klacht ingediend worden bij de klachtencommissie (o.l.v. een externe voorzitter). Het extern melden van een misstand is uiteraard ook een optie. Dit is immers vastgelegd in wet- en regelgeving (wet bescherming klokkenluiders). Het COA ontslaat geen medewerkers omdat zij misstanden aankaarten.
Het COA heeft onlangs opnieuw een PSA-werkbelevingsonderzoek (Psycho-Sociale Arbeidsbelasting) gehouden voor alle medewerkers. Daarin wordt medewerkers gevraagd naar hun beleving bij arbeidsrisico’s die werkstress kunnen veroorzaken, zoals emotionele belasting, werkdruk, werk-privé balans en ongewenste omgangsvormen zoals discriminatie en seksuele intimidatie, agressie en geweld en/of pesten. De uitkomsten van het onderzoek worden ook nog per team besproken: van de leidinggevenden wordt verwacht dat ze met de resultaten aan de slag met hun team. Ik zie geen reden om daar een aanvullend onderzoek op te (laten) organiseren.
Wanneer is het inspectieonderzoek naar de in de reportage genoemde calamiteit rond de dood van een asielzoeker afgerond en kan de uitkomst hiervan met de Kamer gedeeld worden?
Op 12 juni jl. hebben de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en Inspectie Justitie en Veiligheid hun rapport over het onderzoek naar het overlijden van 3 maanden oude baby bij het aanmeldcentrum in Ter Apel gepubliceerd. In de bijbehorende kamerbrief van 13 juni jl.9 heb ik hier een reactie op gegeven.
Het bericht ‘Vrouwen in gevangenis Nieuwersluis slachtoffer van seksuele misstanden’. |
|
Don Ceder (CU) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vrouwen in gevangenis Nieuwersluis slachtoffer van seksuele misstanden»?1
Ja.
Kunt u schetsen wanneer de eerste signalen bij het ministerie en/of de Inspectie zijn binnengekomen over misstanden in de gevangenis? Waren er al signalen voor de piketmelding van 17 mei 2022?
Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) ontvangt ieder jaar DJI-breed een aantal signalen/meldingen van mogelijk seksueel grensoverschrijdend gedrag van individuele medewerkers. Als er signalen zijn binnen een Penitentiaire Inrichting (PI) laat de directie van de PI deze onderzoeken door het Bureau Integriteit van DJI. De signalen worden beoordeeld door het Bureau Integriteit maar leiden niet altijd tot een piketmelding bij het ministerie en de Inspectie. De vestigingsdirectie Nieuwersluis heeft bij elk incident dat is gemeld of bekend was actie ondernomen.
Op 30 maart 2022 heeft zich de advocaat van een vrouw gemeld bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Deze advocaat gaf aan dat zijn cliënt gedetineerd was geweest in PI Nieuwersluis medio 2016 en gedurende detentie slachtoffer van ernstig grensoverschrijdend gedrag van een DJI-medewerker is geworden. In de contacten die er met de advocaat na 30 maart 2022 zijn geweest heeft de advocaat aangegeven dat er meer slachtoffers waren en er volgens hem sprake zou zijn van een bredere problematiek. Ontwikkelingen in een strafrechtelijk onderzoek naar deze kwestie hebben geleid tot de piketmelding van DJI van 17 mei 2022 waarin melding wordt gemaakt van een verdenking van onder meer seksueel misbruik van meerdere gedetineerden door een voormalig medewerker van PI Nieuwersluis. Op basis van deze ernstige melding is de Inspectie een oriëntatie gestart waarna zij heeft besloten tot onderzoek.
Kunt u aangeven waarom niet eerder is besloten over te gaan tot meer generieke maatregelen ten aanzien van de sociale veiligheid in Penitentiaire Inrichting (PI) Nieuwersluis, bijvoorbeeld na de verbreding van het onderzoek vanaf november 2022?
Terwijl het onderzoek van de Inspectie liep, is in de PI Nieuwersluis al een aantal specifieke maatregelen genomen ten aanzien van de sociale veiligheid. Zo heeft de directie van de PI Nieuwersluis onder andere verschillende bijeenkomsten georganiseerd met medewerkers, gedetineerden, de gedetineerdencommissie en de Commissie van Toezicht om het onderwerp bespreekbaar te maken. Ook zijn de mogelijkheden om niet-integer gedrag te melden onder de aandacht gebracht bij de gedetineerden. Meldingen bekend bij de directie heeft zij laten onderzoeken door Bureau Integriteit. In het geval dat een melding gegrond wordt verklaard worden disciplinaire maatregelen genomen.
De Inspectie heeft geconcludeerd dat er binnen PI Nieuwersluis een cultuur bestaat waardoor het mogelijk is dat penitentiair inrichtingswerkers (PIW’ers) niet-integer gedrag, waaronder seksueel grensoverschrijdend gedrag, vertonen.
Het inspectierapport en de aanbevelingen die daarin opgenomen waren, gaven aanleiding tot aanvullende maatregelen. Zoals ik in mijn beleidsreactie heb aangegeven nemen DJI en ik alle aanbevelingen van de Inspectie over.2
Wat zijn de precieze regels voor fouilleren en visiteren door mannelijke medewerkers? Is het überhaupt wenselijk dat visitatie van vrouwelijke gedetineerden plaatsvindt door mannelijke medewerkers?
Fouilleren en visiteren van gedetineerden in de vrouwengevangenissen wordt in principe uitgevoerd door een vrouwelijke medewerker van de inrichting. Artikel 29 Penitentiaire beginselenwet stelt dat het onderzoek aan het lichaam van de gedetineerde op een besloten plaats en, voor zover mogelijk, door personen van hetzelfde geslacht als de gedetineerde wordt verricht. Als fouilleren of visiteren omwille van de veiligheid noodzakelijk is en er geen medewerker van hetzelfde geslacht als de gedetineerde beschikbaar is, dan kan het in uitzonderlijke gevallen voorkomen dat het onderzoek niet door een persoon van hetzelfde geslacht als de gedetineerde wordt verricht.
Is de balans tussen mannelijke en vrouwelijke bewakers ook binnen teams in andere vrouwengevangenissen volledig zoals gewenst? Zo nee, waarom worden de maatregelen die zien op verbeteren van die balans niet ook in die inrichtingen genomen?
Zoals ik in mijn beleidsreactie op het Inspectierapport heb aangegeven, is diversiteit binnen teams van groot belang. Het streven naar divers samengestelde teams is in zijn algemeenheid een prioriteit voor DJI. In de vrouwengevangenissen, maar ook in alle andere inrichtingen, streeft DJI naar een goede balans tussen mannelijk en vrouwelijk personeel. Overigens gaat diversiteit binnen teams niet alleen om de verhouding man-vrouw maar ook om een goede balans tussen nieuwe en ervaren medewerkers, jong en oud, fulltime en parttime, et cetera. DJI zet actief in op diversiteit met haar personeelsbeleid. Hoewel dit een streven is, is de optimale balans in de praktijk niet altijd haalbaar, bijvoorbeeld door personele krapte.
Kunt u reflecteren op de vraag of niet ook in jeugdinrichtingen waar meisjes zitten, zoals Rijks Justitiële Jeugdinrichting (RJJI) De Hunnerberg, tot (een aantal van de genoemde) maatregelen zou moeten worden overgegaan? Is afdoende in beeld of zich hier soortgelijke misstanden voordoen of is ook hier aanvullend onderzoek op zijn plaats?
In mijn beleidsreactie op het rapport van de Inspectie heb ik aangegeven dat een aantal maatregelen gelden voor alle DJI-inrichtingen, zo ook in Rijks Justitiële Jeugdinrichting (RJJI) De Hunnerberg. Het verbeteren van de sociale veiligheid is DJI-breed een prioriteit. Zo is er een DJI-breed programma sociale veiligheid, met onder andere een module voor alle leidinggevenden en de ontwikkeling van een zesdelige podcastreeks voor het personeel over sociale veiligheid. Daarnaast moeten gedetineerden zonder enige vorm van drempel kunnen melden. De toegankelijkheid en de bekendheid van het meldproces is onvoldoende. Daarom wordt in de Commissie van Toezicht van iedere DJI-inrichting een aandachtsfunctionaris niet-integer gedrag aangesteld, dus ook in de RJJI De Hunnerberg.
DJI geeft aan dat er de afgelopen jaren één melding van mogelijk seksueel grensoverschrijdend gedrag is gedaan. Deze is opgepakt door Bureau Integriteit, conform de procedure zoals beschreven bij vraag 2. Op dit moment wordt verkend of het jaarlijkse leef-, leer- en werkklimaatonderzoek kan worden uitgebreid met vragen die inzicht kunnen geven in de sociale veiligheid.
DJI heeft continue aandacht voor de specifieke behoeften van deze doelgroep. Het groepspersoneel van de RJJI volgt wanneer zij starten bij een RJJI een inwerkprogramma en de basisopleiding jeugd. Tijdens deze periode van circa twee maanden wordt stilgestaan bij de gedragscode DJI, de huisregels van de RJJI, thema’s rondom integriteit en het werken met deze doelgroep. Binnen de jeugdinrichting is er op individueel- en teamniveau veel aandacht voor intervisie en coaching voor medewerkers en leidinggevenden. Ook in de inrichting met meisjes wordt gestuurd op een goede balans tussen mannelijk en vrouwelijk personeel op de afdelingen en bij de beveiligers.
Zijn er soortgelijke signalen bekend van seksueel grensoverschrijdend gedrag in justitiële inrichtingen (voor volwassenen dan wel voor jeugd) voor mannen?
Ook in justitiële inrichtingen waar mannen (volwassen en jeugd) gedetineerd zitten is helaas elk jaar sprake van een aantal meldingen van mogelijk affectieve (of seksuele) relaties tussen een justitiabele en een personeelslid. Vanwege de aard en opdracht van het werk en in het bijzonder de afhankelijke positie van de justitiabele wordt elke relatie tussen een medewerker en een justitiabele geduid als niet integer.
Deze signalen leiden tot een onderzoek, zoals bij antwoord op vraag 2 beschreven, en indien nodig tot passende maatregelen. Zoals ik in mijn beleidsreactie heb gemeld is iedere vorm van seksueel grensoverschrijdend gedrag in de relatie tussen gedetineerde en medewerkers onacceptabel. De detentie moet humaan en veilig gebeuren. Gedetineerden moeten er tijdens hun detentie zeker van zijn dat zij op een integere manier behandeld worden en medewerkers verdienen te werken in een veilige werkomgeving. In mijn beleidsreactie heb ik u geïnformeerd over de maatregelen die ik DJI-breed laat nemen, onder andere om zonder enige drempel te kunnen melden.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het debat Gevangeniswezen en tbs van woensdag 21 juni aanstaande?
Het debat Gevangeniswezen en tbs is verplaatst naar 4 juli. Ik beantwoord de vragen voorafgaand daaraan.
De bescherming van mensen die met de dood bedreigd worden door wetten tegen geloofsafvalligheid en godslastering |
|
Jan Klink (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Kees van der Staaij (SGP), Raymond de Roon (PVV), Derk Jan Eppink (JA21), Don Ceder (CU), René Peters (CDA), Pieter Omtzigt |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met de twee resoluties van de Derde Commissie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van 10 november 2022 (46ste sessie, onderdeel 3, general debate) waarin bescherming wordt voorzien voor mensen die met de dood bedreigd worden door wetten tegen geloofsafvalligheid en godslastering? Wat heeft Nederland sinds de eerste Kamermotie van 16 april 2012 (32 735, nr. 66), de motie van 1 juli 2019 (32 735, nr. 256) en later de initiatiefnota Christenvervolging – Schapen tussen de Wolven uit 2021 (35 719, nr. 2), met de oproep om zich in te zetten tegen de doodstraf op godslastering en afvalligheid, specifiek gedaan om dit te bevorderen?
Ja. Nederland is tegen de doodstraf in alle gevallen en onder alle omstandigheden en geeft daarom uitgebreid aandacht aan deze resoluties en Kamermoties. In bilaterale gesprekken met landen waar mensen met de dood worden bedreigd door wetten tegen geloofsafvalligheid en blasfemie, brengt Nederland dit onderwerp op met referentie naar de relevante mensenrechtenverdragen en -verplichtingen en het Nederlandse standpunt in deze.
Op welke manier wil Nederland zich verder inzetten voor de campagne om de doodstraf afgeschaft te krijgen voor godslastering en geloofsafvalligheid van de International Religious Freedom of Belief Alliance (IRFBA), binnen de IRFBA en daarbuiten? Hoe zet Nederland zich nog concreet in voor de wereldwijde campagne van Australië voor afschaffing van de doodstraf voor geloofsafvalligheid?
Nederland stelt regelmatig de doodstraf op zowel blasfemie en/of apostasie aan de orde. Samen met gelijkgezinde landen, vraagt Nederland openlijk en achter de schermen, aandacht voor het belang van mensenrechten wanneer de gelegenheid dit toelaat. Daarnaast wordt er ook speciale aandacht gevraagd voor kwetsbare groepen zoals (religieuze) minderheden.
De Nederlandse Speciaal Gezant voor Religie en Levensovertuiging (SGRL) werkt verder veel samen met collega’s binnen en buiten Europa om schendingen op het gebied van vrijheid van religie en levensovertuiging aan de kaak te stellen. Indien mogelijk, worden acties richting derde landen onderling zorgvuldig afgestemd, om de effectiviteit van onze gezamenlijke inzet te verbeteren. Verder onderhoudt de SGRL goed contact met de Speciaal Rapporteur van de VN. Binnen de International Religious Freedom and Belief Alliance (IRFBA) en de International Contact Group on Forb, zet de SGRL zich in voor een betere informatie-uitwisseling.
Wat kunt u doen binnen de EU en in andere gremia, zowel multi- als bilateraal, om de desbetreffende landen aan te spreken op het nog hebben van de doodstraf in hun wetgeving op godslastering en geloofsafvalligheid, als ook om de internationale campagne hiertegen te ondersteunen en naleving van de tekst van de genoemde twee resoluties te bevorderen? In hoeverre heeft u uitvoering gegeven aan de door de Kamer aangenomen moties om landen aan te spreken op het nog hebben van de doodstraf op afvalligheid en godslastering en bij welke gelegenheden heeft u dat gedaan bij welke landen en wanneer?
Tijdens Mensenrechtenraad 51 (september/oktober 2022) heeft Nederland een verklaring uitgesproken tegen de doodstraf op godslastering en afvalligheid, en de landen waarin dit nog praktijk is opgeroepen dit af te schaffen.
Binnen de VN-Mensenrechtenraad (MRR) en in de Derde Commissie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) zet Nederland verder steevast in op het bevorderen van het recht op vrijheid van religie en levensovertuiging, conform motie Ceder (32 735-351). Dit doet Nederland onder andere middels het steunen van de jaarlijkse EU-resolutie op het terrein van Religie en levensovertuiging in de Mensenrechtenraad.
Verder heeft de Mensenrechtenambassadeur een aantal bezoeken gebracht aan landen die behoren tot de dertien in de wereld waar de doodstraf volgens de wet kan worden opgelegd voor blasfemie en/of apostasie. Zo heeft zij Saoedi-Arabië in 2021 bezocht en het Nederlandse standpunt rondom vrijheid van religie en geloofsovertuiging en onze positie ten aanzien van de doodstraf gedeeld. In 2022 bezocht zij ook o.a. Qatar en de Verenigde Arabische Emiraten (VAE), waar ook is gesproken over het waarborgen van de vrijheid van (religieuze) minderheden in deze landen. Ook werd er verwezen naar de opkomende UPR en de aanbevelingen die Nederland wil doen. De SGRL bezocht Saoedi-Arabië in 2022 en heeft tijdens haar bezoek onze positie ten aanzien van vrijheid van religie en levensovertuiging en de doodstraf voor blasfemie en afvalligheid aan de orde gesteld. Tijdens het recente bezoek van de Saoedische Mensenrechtencommissie aan Nederland is dit onderwerp wederom uitgebreid besproken.
Bent u bereid om in de Internationale Contactgroep over godsdienstvrijheid (FoRB), binnen de EU en tijdens de Universal Periodic Reviews (UPR) van de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties, tijdens reviews van landen die behoren tot de 13 landen die de doodstraf hebben op geloofsafvalligheid en godslastering, kritische vragen te stellen en deze landen aan te zetten tot het afschaffen van de doodstraf en hen te wijzen op de twee genoemde resoluties met het doel hen aan te zetten hun wetgeving te wijzigen en hen daartoe aanbevelingen te doen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om tijdens UPR's van deze landen nauw samen te werken met huidige en gelijkgestemde leden van de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties en de dan aangewezen troika om zo de betreffende 13 landen aan te sporen de doodstraf af te schaffen voor geloofsafvalligheid en godslastering.
Ja. Tijdens de UPR is het alleen mogelijk om op nationale titel te spreken. Tijdens UPR cyclus 3 (2017–2021) heeft Nederland 13 keer een aanbeveling gedaan op het gebied van het Recht op Vrijheid van Religie en Levensovertuiging.
Kunt u zich in samenhang met de campagne voor de volledige afschaffing van de doodstraf voor geloofsafvalligheid en godslastering, eveneens inzetten voor ten minste een moratorium op de doodstraf en aanpassing van de wetgeving om de kans op misbruik te verminderen en ter bevordering van waarborging van procedurele rechten?
Hiervoor heeft Nederland zich de afgelopen jaren steeds ingezet maar gezien het ontbreken van EU-eenheid is het helaas niet mogelijk geweest hierop met een eenduidig standpunt in de AVVN en de VN-Mensenrechtenraad te komen. Ondanks het ontbreken van een verenigd standpunt binnen de EU, zet Nederland in op de volledige afschaffing van de doodstraf d.m.v. aanbevelingen, bilaterale consultaties en maatschappelijke ondersteuning. Ook zet Nederland zich in voor een moratorium op de doodstraf conform de kabinetslijn en aanvullende Kamermoties.
Bent u bereid samen met de Minister van Veiligheid en Justitie zich in te spannen om mensen binnen de Nederlandse grenzen te beschermen die bedreigd worden, omdat ze geloofsafvallig zijn of godslastering (zouden) hebben gepleegd? En, zo ja, wat kunnen u en uw collega hieraan concreet doen?
Bedreiging wegens geloofsafvalligheid is onacceptabel. Elke ingezetene van Nederland moet zich door de wet beschermd weten tegen bedreiging (artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht). Het is daarom van groot belang dat mensen die hiervan slachtoffer zijn hiervan melding maken of zo nodig aangifte doen.
Daarnaast heeft het kabinet in 2021 het Humanistisch Verbond gevraagd om geloofsverlaters te ondersteunen. In diverse regio’s en steden zijn gespreksgroepen en cursussen georganiseerd en is een platform geboden aan geloofsverlaters. In 2022 is het project geëindigd. In vervolg daarop heeft het Humanistisch Verbond deze vorm van ondersteuning opgenomen in hun reguliere aanbod.1
Gedwongen huisuitzettingen, de vernietiging van woningen en arrestatie van journalisten in Ethiopië |
|
Don Ceder (CU) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de gedwongen huisuitzettingen en vernietiging van woonhuizen rond de Ethiopische hoofdstad Addis Abeba waar Amnesty International over bericht?1
Ja.
Wat weet u van de sloop van huizen van inwoners van Addis Abeba? Klopt het dat hierbij alleen gaat om huizen van mensen die tot bepaalde etnische groepen behoren?2
Voor de bouw van Sheger City worden (delen van) woonwijken gesloopt waarvan de etnische samenstelling niet met zekerheid te achterhalen is. Over het algemeen wonen in Addis Ababa mensen met verschillende etnische achtergronden door elkaar heen.
Is het u bekend op welke schaal deze sloop van huizen en verdrijving van hun bewoners plaatsvindt? Kunt u een schatting geven van de hoeveelheid bewoners die verdreven zijn?
Het is niet geheel duidelijk op welke schaal dit plaatsvindt en daarom moeilijk om een schatting te geven van de hoeveelheid bewoners die verdreven zijn.
Hoe verklaart u het dat vier leden van Ethiopian Human Rights Council die hier melding van hebben gemaakt en voor de verdreven bewoners opkomen gearresteerd zijn? Bent u bereid hierover opheldering te vragen bij de Ethiopische regering en te pleiten voor hun vrijlating?
Vier leden van de Ethiopian Human Rights Council zijn gearresteerd in januari 2023. Deze arrestaties zijn zorgelijk. Inmiddels heeft een bron binnen de Ethiopian Human Rights Council bevestigd aan de Nederlandse ambassade in Ethiopië dat de vier leden op borgtocht vrij zijn.
Wie is de opdrachtgever van de sloop van huizen en de verdrijving van de bewoners?
Volgens berichtgeving over het slopen van de huizen zijn de lokale autoriteiten van Addis Ababa en omliggende steden in Oromia de opdrachtgevers.
Bent u bekend met de berichten dat mensen afkomstig uit andere provincies niet meer toegelaten worden tot de hoofdstad?3 Hoe duidt u deze ontwikkeling? Klopt het dat dit recent nog steeds gebeurde?4 Gebeurt dit nog steeds?
Er zijn gevallen bekend van mensen afkomstig uit andere regio’s die niet werden toegelaten tot de hoofdstad. Er is geen bewijs dat dit op structurele basis gebeurt.
Klopt het dat de etnische afkomst vermeld wordt op de identiteitsbewijzen van Ethiopiërs?5 Hoe beoordeelt u dit?
In het verleden stond de etnische afkomst vermeld op de ID kaarten van Ethiopiërs. Op ID kaarten uitgegeven sinds het aantreden van de huidige regering is dit niet meer zichtbaar. In het registratie systeem van de lokale autoriteiten zou de etnische afkomst van Ethiopiërs wel te vinden zijn. We zijn ons bewust dat wanneer etniciteit bekend is, dit in het geval van spanning tussen verschillende etnische groepen risico’s kan vormen.
Bent u bereid om een verklaring voor de gebeurtenissen te vragen bij de Ethiopische autoriteiten? Zo nee, waarom niet?
Wanneer blijkt dat mensen afkomstig uit andere regio’s op structurele basis niet kunnen worden toe gelaten tot de hoofdstad zijn we bereid om te kijken of we in EU verband of in afstemming met gelijkgezinde landen hier een verklaring over kunnen vragen.
Bent u bereid opheldering te vragen aan de Ethiopische regering voor de arrestatie van de journalisten Meskerem Abera, Genet Asmamaw en anderen?6 Zo nee, waarom niet?
Voor Nederland zijn persvrijheid en de veiligheid van journalisten en medewerkers van de media een prioriteit. Journalisten moeten hun werk onafhankelijk en in vrijheid kunnen uitoefenen. Nederland is medevoorzitter van de Media Freedom Coalition (MFC) en zal indien mogelijk en in goede samenwerking met andere leden van de MFC en/of gelijkgezinde landen aandacht blijven vragen voor het belang van persvrijheid en de veiligheid van journalisten in Ethiopië.
Bent u bereid opheldering te vragen over het lot van Tadios Tantu7, de 71-jarige historicus die sinds 18 mei 2022 gevangen wordt gehouden in de Kilinto gevangenis buiten de hoofdstad Addis Abeba? Zo nee, waarom niet?
Indien blijkt dat Tadios Tantu onrechtvaardig gevangen gehouden wordt en de mogelijkheid ontstaat en om hier opheldering over te vragen, dan is Nederland in EU verband of in afstemming met gelijkgezinde landen bereid om dit te doen.
Het rapport van de onafhankelijke Fact Finding Mission (FFM) van de Hoge Commissaris Voor de Rechten van de Mens van de Verenigde Naties, over de mensenrechtensituatie in Libië |
|
Don Ceder (CU) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het rapport van de onafhankelijke Fact Finding Mission (FFM) van de Hoge Commissaris Voor de Rechten van de Mens van de Verenigde Naties, over de mensenrechtensituatie in Libië?1
Ja.
Herkent u de conclusie in dit rapport (paragraaf 4), dat mensenrechtenschendingen en misdaden tegen de menselijkheid zijn gepleegd tegen migranten in detentiecentra die onder controle staan van de Libische autoriteiten inclusief de kustwacht, waaronder arbitraire detentie, moord, marteling, verkrachting, seksslavernij en afpersing?
De uiterst zorgelijke situatie in de Libische detentiecentra is bij het kabinet bekend. De Fact Finding Mission (FFM) schreef in eerdere rapporten al over de misdaden tegen de menselijkheid die daar zouden plaatsvinden.2 Ook de controle van actoren betrokken bij Kustwacht-taken en andere autoriteiten over bepaalde detentiecentra werd eerder beschreven. Dat er nu ook redelijke grond is om aan te nemen dat er sprake is van seksslavernij concludeerde de FFM voor het eerst in haar laatste en definitieve rapport.
Welke technische, logistieke en financiële steun verleent Nederland aan de Libische kustwacht en andere Libische autoriteiten, al dan niet in EU-verband?
Nederland en de EU verlenen verschillende soorten steun aan actoren in Libië. Samenwerking met de Libische autoriteiten kan bijdragen aan het behartigen van Europese en Nederlandse doelstellingen in Libië en biedt tevens ruimte om de autoriteiten aan te spreken op vermeende misstanden, zoals genoemde aantijgingen in onder andere het FFM rapport.
Zo draagt de EU onder andere bij aan het trainen en versterken van de search and rescue (SAR) capaciteit van de Libische kustwacht. Deze steun vindt primair plaats in het kader van het EU-programma Support to Integrated Border and Migration Management in Libya (SIBMMIL), gefinancierd uit het EU Emergency Trust Fund for Africa (EUTF) met ca. EUR 57 miljoen sinds 2017. De EU heeft met deze financiering onder andere medewerkers van de kustwacht getraind op navigatie en respect voor mensenrechten. Ook heeft de EU voertuigen en materieel geleverd. Er wordt geen directe financiële bijdrage aan de Kustwacht gegeven.
De EU heeft via de Integrated Border Management Assistance Mission in Libië (EUBAM Libya) een aantal activiteiten op het gebied van capaciteitsopbouw van de Libische kustwacht uitgevoerd. Nederland levert een civiele bijdrage aan EUBAM Libya, maar die heeft geen betrekking op steun aan de kustwacht.
Daarnaast geeft de Nederlandse Koninklijke Marechaussee in samenwerking met EUBAM Libya een serie trainingen op het gebied van documentfraude aan het Libische Ministerie van Binnenlandse Zaken voor grenswachters van het vliegveld en de landgrenzen met Tunesië (totaalbedrag van EUR 400.000).
De militaire EU-operatie EUNAVFOR MED IRINI heeft eveneens het mandaat om de Libische kustwacht en marine te trainen. De Libische autoriteiten hebben hier tot op heden echter geen gebruik van gemaakt. Nederland levert sinds november 2022 geen personele bijdrage meer in IRINI.
Nederland en de EU verlenen tevens steun aan Libië om de omstandigheden van migranten en vluchtelingen te verbeteren. De Nederlandse inzet richt zich met name op directe hulpverlening aan vluchtelingen, asielzoekers en migranten. Hiervoor verstrekt Nederland EUR 4,3 miljoen aan UNHCR (2020–2023) en EUR 3,3 miljoen aan IOM (2021–2023). Een deel van de Nederlandse bijdrage aan IOM (ca. EUR 100.000) is bestemd voor training op het gebied van mental health and psychosocial support (MHPSS), case management en migratie governance aan overheidsfunctionarissen en lokale gemeenten. EU-steun op het gebied van migratie is tevens breed en ziet onder meer op steun voor regionale samenwerking op het terrein van terugkeer en re-integratie en het verbeteren van opvangvoorzieningen. Alleen al vanuit het EUTF gaat het hierbij om ca. EUR 237 miljoen op het gebied van bescherming van en assistentie aan migranten, vluchtelingen en ontheemden.
Nederland ondersteunt de Libische autoriteiten via het Berlijn vredesproces om bij te dragen aan de verbetering van de algemene mensenrechtensituatie in Libië, waaronder die van migranten en vluchtelingen. Belangrijke instrumenten daarvoor zijn het co-voorzitterschap van de werkgroep internationaal humanitair recht en mensenrechten onder het Berlijn vredesproces en steun aan mensenrechtenverdedigers.
Erkent u dat, zoals het rapport stelt in paragraaf 46, financiële en technische steun, evenals steun via bijvoorbeeld het leveren van schepen door de EU en zijn lidstaten, is gebruikt voor het onderscheppen en arbitrair in detentie plaatsen van migranten? Zo neen, waarom niet?
Met de in vraag 3 genoemde steun tracht de EU de capaciteit van de Libische kustwacht op het gebied van grensbeheer, zoek- en reddingscapaciteit te versterken. De Libische kustwacht heeft de afgelopen jaren – met name sinds 2017 – veel mensen onderschept op zee. Volgens UNHCR heeft de Libische kustwacht tot april 2023 meer dan 4.300 mensen onderschept en terug naar Libië gebracht.3 In diezelfde periode hebben ca. 15.500 mensen vanuit Libië over zee Italië weten te bereiken.4 De Libische kustwacht heeft daarmee ca. 21% van de mensen die tot april 2023 hebben geprobeerd over te steken weten te onderscheppen. Het kabinet acht het aannemelijk dat financiële en technische steun van de EU, bijvoorbeeld in de vorm van training op het gebied van navigatie en de levering en reparatie van schepen, heeft bijgedragen aan de capaciteit van de Libische kustwacht voor het onderscheppen van migranten op zee. Dergelijke versterkte capaciteit dient het specifieke doel van de EU inzet in Libië om irreguliere migratie naar de EU te verminderen.
Het FFM-rapport stelt, evenals eerdere FFM-rapporten, dat een significant deel van de mensen die door de Libische kustwacht onderschept worden op zee in arbitraire detentie worden geplaatst na ontscheping in Libië. Het rapport markeert tevens de samenwerking tussen delen van de Libische Kustwacht en actoren die betrokken zijn bij de detentiecentra.
De EU laat, mede op aandringen van Nederland en andere lidstaten, sinds 2020 onafhankelijke monitoring verrichten door derde partijen om de waarborging van mensenrechten en do no harm procedures onder projecten gefinancierd door de EU in Libië te beoordelen. Omwille van de veiligheid van de actoren die de monitoring verrichten alsook voor de continuïteit van de monitoring deelt de EU geen rapportages. Het kabinet beschikt daardoor niet over de volledige informatie van de EU over de monitoring van deze steun, maar spant zich in om de dialoog met de Europese Commissie over de EU-steun aan te blijven gaan.
De EU en Nederland roepen doorlopend op tot het verbeteren van de behandeling van migranten en vluchtelingen na ontscheping en tijdens hun verblijf in detentiecentra alsook dat arbitraire detentie moet worden beëindigd. Het uiteindelijke doel is sluiting van deze detentiecentra. Daarnaast wordt ingezet op het creëren van alternatieve vormen van opvang, op de aanpak van mensensmokkelaars en de criminele netwerken die daarvoor verantwoordelijk zijn en op betere samenwerking van Libische autoriteiten met UNHCR en IOM onder andere voor humanitaire evacuaties, hervestiging van vluchtelingen en vrijwillige terugkeer van migranten naar hun land van herkomst. Het behalen van duurzame resultaten op bovengenoemde inzet blijft zeer moeizaam in de complexe Libische context.
Hoe oordeelt u over het bewijs van de missie, dat er sprake is van samenzwering tussen de Libische kustwacht en degenen die de leiding hebben over detentiecentrum al-Nasr in Zawiyah; en dat het hoofd van de regionale eenheid van de kustwacht in Zawiyah, op de sanctielijst van de VN Veiligheidsraad staat wegens mensenhandel en -smokkel? Welke consequenties bent u van plan hieraan te verbinden?
De aantijgingen van de FFM over betrokkenheid van Libische overheidsfunctionarissen bij detentiecentra waar mensenrechtenschendingen plaatsvinden zijn zeer zorgelijk. Nederland zet zich om die reden al langer in voor het goed in kaart brengen van betrokken actoren in Libië, het versterken van mensenrechten due diligence voor EU programmering, betere monitoring, sancties tegen mensenhandelaren en een verbetering van de behandeling van migranten en vluchtelingen. Nederland blijft hier de komende tijd bilateraal en in EU-verband stappen op zetten.
Het was ook op Nederlands voorstel dat de VN Veiligheidsraad in juni 2018 Abd al Rahman al-Milad, het hoofd van de regionale eenheid van de kustwacht in Zawiya, samen met vijf anderen, op de internationale sanctielijst plaatste. Dit was de eerste keer dat de VN sancties oplegde aan leiders van gewelddadige mensenhandel- en mensensmokkelnetwerken. Met het oog op de implementatie van deze sancties steunt Nederland financieel het Finance Against Slavery and Trafficking (FAST) initiatief van de Verenigde Naties University’s Centre for Policy Research (UNU-CPR). FAST ondersteunt onder meer het traceren van aan mensenhandel gelinkte geldstromen, het bevriezen van aan mensenhandel gelinkte geldstromen evenals het bevriezen van tegoeden van gesanctioneerde mensenhandelaren.
Dat de vermoedelijk kwalijke rol van personen als Abd al Rahman al-Milad door FFM herbevestigd wordt is des te meer aanleiding voor Nederland om zich in te blijven zetten voor een beperking van de risico’s van steun aan de Libische Kustwacht. Zie ook antwoord 6.
In hoeverre bestaat, gegeven het voorgaande, het risico dat de steun van Nederland en de Europese Unie aan de Libische kustwacht de facto neerkomt op steun aan Libische mensenhandelaars en -smokkelaars en daarmee mogelijk bijdraagt aan misdaden tegen de menselijkheid? Heeft de EU genoeg instrumenten om dit risico uit te sluiten en welke inzet pleegt Nederland momenteel in de EU op dit punt?
Steun in conflictsituaties gaat gepaard met risico’s, zo ook de EU steun aan de kustwacht in Libië die, meer specifiek, gepaard gaat met het risico dat steun indirect terecht komt bij personen en entiteiten die betrokken zijn bij mensenhandel en -smokkel en mensenrechtenschendingen. De bevindingen van de FFM bevestigen dat beeld.
De EU tracht dergelijke risico’s te beperken. Het kabinet acht de instrumenten daartoe momenteel echter beperkt. Het kabinet zet zich actief in voor de versterking van de instrumenten die de EU hiervoor ter beschikking heeft. Mede naar aanleiding van die inzet onderneemt de EU stappen om de waarborging van mensenrechten te versterken als ook de betrokken Libische actoren beter in kaart te brengen.
Bent u ook bekend met het eerdere rapport waarin de FFM spreekt (29 november 2021, artikel 61) over de mogelijke verantwoordelijkheid voor deze misdaden tegen de menselijkheid door derde landen? Hoe groot schat u het risico in dat deze medeverantwoordelijkheid ook geldt voor lidstaten van de EU, zoals Nederland, die samenwerken met de Libische autoriteiten?2 Is er sprake van onafhankelijke monitoring door derde partijen van de ontscheping van door de Libische kustwacht onderschepte migranten in Libië? Zo ja, kunt u deze met de Tweede Kamer delen? Hebben dergelijke rapportages inmiddels geleid tot verandering in de positionering van de EU ten aanzien van zijn steun aan de Libische kustwacht en aan vermindering van de mensenrechtenschendingen?
Ja, het eerdere rapport is bekend bij het kabinet. In het rapport van de missie dat op 1 oktober 2021 gepubliceerd werd, staat onder 61) dat de bevindingen een verantwoordelijkheid van derden, naast die van de genoemde partijen, niet in de weg staat. En dat verder onderzoek nodig is om de verantwoordelijkheid van alle betrokkenen vast te stellen.
Het onderzoek van de Algemene Rekenkamer ‘Betalingsregelingen bij uitvoeringsorganisaties van het Rijk’ |
|
Don Ceder (CU) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de conclusie van de Algemene Rekenkamer in het rapport «Betalingsregelingen bij uitvoeringsorganisaties van het Rijk»1 dat mensen die een maatwerkafspraak hebben gekregen alsnog in de problemen kunnen komen doordat het bestaansminimum onvoldoende wordt gewaarborgd?
Ik vind het belangrijk dat uitvoeringsorganisaties meedenken met mensen met geldzorgen en dat een maatwerkregeling bijdraagt aan het oplossen van financiële problemen. Een «op de persoon» afgestemde regeling moet juist een manier zijn om grotere schulden te voorkomen. Ik zet mij er samen met de uitvoeringsorganisaties voor in dat zij bij het treffen van een maatwerkregeling altijd het bestaansminimum zullen borgen. Ik wil onderzoeken of het mogelijk is om het bestaansminimum te borgen op basis van de beslagvrije voet of het vrij te laten bedrag. Ook zal ik betrokkenen actief wijzen op de mogelijkheid om bij het afsluiten van een betalingsregeling uwbeslagvrijevoet.nl te raadplegen.
Bent u bereid om naar aanleiding van het rapport van de Algemene Rekenkamer te komen tot duidelijk afspraken over het garanderen en het formuleren van het bestaansminimum voor mensen met een maatwerkafspraak inclusief één methode en norm voor alle uitvoeringsorganisaties?
Ja, ik ben in gesprek met de uitvoeringsorganisaties dat zij bij het treffen van een maatwerkregeling altijd het bestaansminimum moeten borgen. Deze uniforme norm zou moeten gelden voor alle schuldeisers, dus niet alleen voor de drie onderzochte organisaties maar ook voor andere overheidsorganisaties. Daarnaast zou deze uniforme norm ook voor private schuldeisers moeten gelden die afspraken maken over betalingsregelingen.
Om tot een goede betalingsregeling op maat te komen, is het van belang dat de uitvoeringsorganisatie weet welke publieke en private schulden en/of betalingsregelingen de betrokkene nog meer heeft. Om hier inzicht in te krijgen is de uitvoeringsorganisatie volledig afhankelijk van de informatie die de betrokkene daarover zelf wil verstrekken. Alleen op basis van vrijwillige instemming levert de betrokkene dergelijke gegevens bij de uitvoeringsorganisatie aan. Het raadplegen van uwbeslagvrijevoet.nl kan hierbij helpen.
Het is voor mensen niet altijd eenvoudig om een goed en kloppend beeld te hebben van welke betalingsverplichtingen zij nog bij verschillende overheidsinstanties hebben openstaan. Om dit te verbeteren werken diverse grote uitvoeringsorganisaties) samen aan de doorontwikkeling van de Clustering Rijksincasso (CRI) om te komen tot een eenduidig proces aan de voorkant van de invordering (minnelijke incasso) en zo onder andere bij te dragen aan het voorkomen van problematische schulden. Onderdeel van deze doorontwikkeling van CRI is het Vorderingenoverzicht Rijk (één overzicht van alle vorderingen bij de aangesloten overheidspartijen).2 Met het Vorderingenoverzicht Rijk krijgt een persoon een actueel overzicht van zijn openstaande betalingsverplichtingen bij de rijksoverheid. Zo kan iemand zich een beter beeld vormen of en hoeveel financiële ruimte hij of zij heeft om een betalingsregeling af te spreken. Het streven is om een overzicht met daarin gegevens van alle grote rijkspartijen uiterlijk in 2027 te hebben gerealiseerd. Al eerder zal een versie met een deel van de gegevens beschikbaar komen. Het moment van beschikbaar stellen wordt sterk bepaald door de waarde die het overzicht heeft voor burgers. Dat hangt samen met de vorderingen die door de organisaties worden ontsloten naar het overzicht.
Daarnaast is begin december jl. gestart met de eerste fase van de Betalingsregeling Rijk («één gezamenlijke betalingsregeling»). Aan deze eerste fase nemen Centraal Justitieel Incassobureau
(CJIB), CAK en Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) deel. De Betalingsregeling Rijk biedt de mogelijkheid om in geval van meerdere openstaande vorderingen bij verschillende overheidsschuldeisers te komen tot één gezamenlijke betalingsregeling. Bij het afsluiten van die gezamenlijke betalingsregeling kan beter rekening worden gehouden met de totale afloscapaciteit van een persoon.
Kan de belastingdienst bij het vaststellen van het bestaansminimum voortaan ook de private schulden betrekken bij het vaststellen van een adequate betalingsregeling?
De Belastingdienst is net als de Algemene Rekenkamer van mening dat het bestaansminimum van mensen met schulden zo veel mogelijk geborgd moet worden. Dat is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle schuldeisers. Complicerend daarbij is dat de Belastingdienst, net als andere schuldeisers, geen integraal zicht heeft op schulden. Zeker niet waar het gaat om private schuldeisers.
De Belastingdienst werkt op dit moment aan een herijking van de invorderingsstrategie. Daarbij wordt onder meer onderzoek gedaan naar de mogelijkheden om het bestaansminimum van mensen bij betalingsregelingen zo goed mogelijk te waarborgen. Daarbij komt ook de meervoudige schuldenproblematiek aan de orde. Uw Kamer wordt periodiek (en in ieder geval vóór de zomer) geïnformeerd over de herijking. Het is niet mogelijk om vooruit te lopen op de uitkomsten van dat onderzoek.
Bij een verzoek om een betalingsregeling wordt wel naar andere schulden gevraagd, maar dat leidt in veel gevallen niet tot een compleet overzicht van de schulden van de betreffende persoon. Daarnaast moet uiteraard rekening worden gehouden met wet- en regelgeving ten aanzien van (onder andere) privacy, waardoor het niet mogelijk is om onderling gegevens uit te wisselen. De Belastingdienst kan alleen kennisnemen van schulden bij derden als een persoon met schulden die zelf bekend maakt.
Als iemand bij de Belastingdienst (of een andere overheidsschuldeiser) aangeeft dat hij verschillende andere schuldeisers heeft, bijvoorbeeld omdat dit is opgenomen in het verzoek om een betalingsregeling, dan geldt de doorverwijzingsplicht uit het NVVK-convenant (artikel 4 Preventieve maatregelen). De persoon wordt dan gewezen op de mogelijkheid van schuldhulpverlening bij de gemeente. Diegene is zelf verantwoordelijk voor het doen van een aanvraag om schuldhulpverlening of het opstarten van andere (vervolg)stappen. Voor mensen met meerdere schuldeisers en/of problematische schulden is deze doorverwijzing erg belangrijk: een betalingsregeling biedt dan geen afdoende oplossing voor het betalingsprobleem.
Naast de doorverwijzingsplicht is het overigens zo dat een verzoek om een betalingsregeling, bij het ontbreken van betalingscapaciteit of onvoldoende betalingscapaciteit om binnen twaalf maanden de belastingschuld te betalen, ook ambtshalve wordt beoordeeld op de mogelijkheid van kwijtschelding. Bij belastingschuldigen die niet in aanmerking komen voor kwijtschelding, maar waarbij wordt beoordeeld dat voortzetting van de invordering niet is gewenst, heeft de Belastingdienst nog de mogelijkheid om geen (verdere) invorderingsmaatregelen te treffen.
Bij het berekenen van de betalingscapaciteit wordt rekening gehouden met de «kosten van bestaan» van mensen zoals gas, elektra en woonlasten. In het algemeen blijven aflossingsverplichtingen aan derden buiten beschouwing als de schuld aan de Belastingdienst een hogere preferentie heeft. De Belastingdienst kan een uitzondering maken voor aflossingen op schulden waarvan het niet-betalen tot ongewenste effecten kan leiden. Zo zal in het geval van een huurschuld en een dreigende uithuisplaatsing als die schuld niet wordt betaald, de Belastingdienst rekening houden met die huurschuld. Als een persoon naast de aflossing van zijn belastingschuld blijft aflossen op concurrente of lager bevoorrechte schuldeisers, omdat hij bijvoorbeeld een schuld heeft bij een webwinkel, kan hij dus onder het bestaansminimum komen. Dit voorbeeld illustreert waarom het belangrijk is dat alle schuldeisers een verantwoordelijkheid hebben bij het borgen van het bestaansminimum van mensen met schulden.
Tot slot is nog van belang om te vermelden dat een betalingsregeling al dan niet gevolgd door eenzijdige kwijtschelding, geen soelaas biedt in situaties waarin er verschillende andere (private) schuldeisers zijn en er mogelijk sprake is van een problematische schuldsituatie: situaties waarin het bestaansminimum expliciet in het geding is. In die situatie is een schuldregeling de aangewezen weg en niet de betalingsregeling.
Ziet u ook de noodzaak voor het automatisch inzichtelijk krijgen van openstaande schulden bij andere overheidsinstanties in plaats van het door de burger actief aanleveren van overzichten van openstaande schulden bij de totstandkoming van een adequate betalingsregeling? Op welke wijze krijgt dit vorm in de Rijksincassovisie?
Het is op grond van privacywetgeving niet mogelijk dat uitvoeringsorganisaties automatisch inzicht krijgen in alle openstaande schulden bij andere overheidsorganisaties. Ik zie ook dat dit voor uitvoeringsorganisaties een belemmering kan vormen om bij het aangaan van een betalingsregeling het bestaansminimum voldoende te borgen. Op dit moment kan een uitvoeringsorganisatie bij het afsluiten van een betalingsregeling alleen gericht aan de persoon die het betreft vragen of hij/zij nog meer betalingsregelingen heeft lopen of dat er andere omstandigheden zijn die het nakomen van de betalingsregeling moeilijk maken. Ook kan aan iemand worden gevraagd om uwbeslagvrijevoet.nl te raadplegen, zodat het bestaansminimum wordt geborgd.
Ik wil onderzoeken of het mogelijk is om de wet- en regelgeving op dit punt aan te passen. In de update van Rijksincassovisie die ik voor Prinsjesdag aan uw Kamer heb toegezegd, zal ik nader ingaan op de mogelijkheden hiertoe.
Op welke wijze kan worden voorkomen dat om in aanmerking te komen voor een maatwerkafspraak veel «doenvermogen» en/of doorzettingsvermogen gevraagd wordt van burgers?
Het is een verantwoordelijkheid van alle schuldeisers om ervoor te zorgen dat het bestaansminimum van mensen met schulden wordt geborgd. Voor overheidsschuldeisers geldt dat hun werkwijze er op gericht moet zijn om zoveel mogelijk aan te sluiten bij het doenvermogen van de klanten. Daarbij moet ook rekening worden gehouden met de vraag of mensen voldoende in staat zijn om een bij hun situatie passende betalingsregeling aan te vragen.
De aanpak Geldzorgen, armoede en schulden is erop gericht dat er vaker en sneller betalingsregelingen worden afgesloten om problematische schulden te voorkomen. Uit de communicatie van uitvoeringsorganisaties moet dan ook duidelijk blijken dat het mogelijk is om in geval van betalingsproblemen om een maatwerkregeling te vragen. Alle uitvoeringsorganisaties dienen hier op een gelijke manier invulling aan te geven. Op de website van de uitvoeringsorganisaties en in telefonisch contact moet duidelijke informatie over het aanvragen van een maatwerkregeling beschikbaar zijn. Daarnaast vind ik het van belang dat de voorwaarden waaronder een maatwerkregeling kan worden toegekend voldoende transparant zijn en in de werkinstructies staan opgenomen. Zo wordt een helder toekenningskader gecreëerd dat rechtsgelijkheid bevordert. Het mag niet zo zijn dat het afhankelijk is van welke medewerker iemand spreekt of van het al dan niet aangaan van een bezwaarprocedure of een betalingsregeling wordt aangeboden.
De grote rijkspartijen willen zo veel mogelijk voorkomen dat mensen in de problemen komen door vorderingen van de overheid. Zij werken daarom mee aan het tot stand komen van schuldregelingen. De verkorting van de aflosperiode van de MSNP kan er voor zorgen dat meer kwetsbare mensen de weg naar schuldhulpverlening vinden.
Sekse- en familie-gerelateerde aspecten rondom christenvervolging |
|
Kees van der Staaij (SGP), Don Ceder (CU) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport «A web of forces – The 2023 gender report» van Open Doors International?
Ja.
Hoe beoordeelt u de belangrijkste bevindingen in het rapport, namelijk dat:
Die bevindingen vind ik belangrijk en uiterst zorgwekkend. Waar mensenrechten worden geschonden, komen democratie en de bredere rechtsorde in gevaar. Nederland staat pal voor het mensenrecht op vrijheid van religie en levensovertuiging–dat betekent ook dat mensen vrij zouden moeten zijn van controle, dwang en andere vijandige krachten, ook voor deze groepen in deze landen. Daar zet dit Kabinet zich dan ook voor in.
Hoe beoordeelt u de vijf belangrijkste «drukpunten» die gebruikt worden tegen christelijke mannen, variërend van gevangenschap tot fysiek geweld?
Het kabinet beschouwt het gebruik van deze drukpunten als verwerpelijk en in strijd met de vrijheid van religie en levensovertuiging. Nederland zet zich ervoor in dat iedereen zonder angst of discriminatie in vrijheid hun geloof of levensovertuiging kan uitoefenen en stelt schendingen tegen dit beginsel aan de orde.
Herkent u daarnaast de vijf belangrijkste «drukpunten» die gebruikt worden tegen christelijke vrouwen, variërend van gedwongen huwelijken tot seksueel geweld? En beaamt u dat vrouwenrechten en religieuze vrijheid niet tegenstrijdig, maar wederzijds versterkend zijn?
De mensenrechten zoals geformuleerd in de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens zijn universeel, complementair en hangen onderling samen: de vrijheid van religie en levensovertuiging en de rechten van vrouwen/meisjes versterken elkaar. Het kabinet veroordeelt geweld op basis van deze mensenrechten in welke vorm dan ook.
Hoe is of wordt binnen de Nederlandse inzet voor godsdienstvrijheid wereldwijd rekening gehouden met de vijf «hoofdbevindingen» en de analyses van «drukpunten» in het rapport, met name in contacten met de landen die opgesomd worden op pagina’s 7 en 9 en aanbeveling 2 op pagina 28?
In bilateraal en multilateraal verband stelt Nederland waar nodig altijd de mensenrechtensituatie aan de kaak. De mensenrechtenambassadeur en de speciaal gezant voor vrijheid van religie en levensovertuiging spelen een belangrijke rol bij het opbrengen van deze zorgen. Dit wordt in onderlinge afstemming gedaan (zie antwoord vraag 4).
Welke aanknopingspunten voor dialoog ziet u in de ratificatie en implementatie van relevante internationale verdragen door deze landen in eigen wetgeving en beleid, zoals uiteengezet op pagina 11?
Nederland is partij bij de genoemde verdragen. De stand van zaken ten aanzien van de toetreding tot en implementatie van deze mensenrechtenverdragen in derde landen is een vertrekpunt voor dialoog. Dit gebeurt in bilateraal alsook in multilateraal verband, bijvoorbeeld in de Mensenrechtenraad en de 3e Commissie van de Verenigde Naties- onder meer via het Universal Periodic Review-systeem.
Kunt u expliciet ingaan op de wijze waarop u in dialoog bent of gaat met landen in de Midden-Oosten en Noord-Afrika (MENA) regio inzake het tegengaan van misstanden zoals seksueel geweld tegen vrouwen en gedwongen bekeringen van het christendom naar de islam?
Gelijke rechten van vrouwen en meisjes en de vrijheid van religie en levensovertuiging (inclusief vrijwillige bekering en afvalligheid) maken voortdurend deel uit van de mensenrechteninzet van het kabinet, ook in het Midden-Oosten. Dit gebeurt naar gelang de gelegenheid zich voordoet in bilateraal of multilateraal verband, via stille of publieke diplomatie. Zo zijn er op 8 maart jl., internationale vrouwendag, op initiatief van Nederland nieuwe EU-sancties aangekondigd tegen personen en entiteiten die seksueel geweld als wapen gebruiken. Tevens heeft Nederland ten aanzien van Iran tijdens de MRR zorgen uitgesproken over de meldingen van seksueel en gender gerelateerd geweld tegen vrouwen in detentie.
Ook organiseerde Nederland in Libië, samen met de VN en Zwitserland, een webinar voor Libische autoriteiten en vertegenwoordigers van de internationale gemeenschap om een conceptvoorstel voor nieuwe wetgeving gericht op het voorkomen en vervolgen van geweld tegen vrouwen te bespreken. Doel van de sessie was de steun en lobby voor deze wetgeving te vergroten en zodoende geweld tegen vrouwen in Libië te verminderen.
Bent u bereid religie als, soms verborgen, reden voor vervolging en discriminatie breed en structureel mee te wegen in de vormgeving van mensenrechtenprojecten?
Ja, dit komt overeen met de zienswijze van het kabinet. Nederland financiert verschillende grote mensenrechtenprojecten en -programma’s op het gebied van vrijheid van religie en levensovertuiging. Voorts zijn er zijn strikte richtlijnen en gedragscodes om discriminatie tegen te gaan bij het aangaan van Nederlandse financiering voor projecten in het algemeen.
Welke mogelijkheden ziet u voor het versterken van de inzet door Nederland op praktische hulp aan vervolgde christenen, bijvoorbeeld middels het (helpen) voorzien in veilige schuilplaatsen en/of sociaaleconomische behoeften? Wat doet Nederland en wat doet de EU reeds op dit vlak?
Het kabinet zet zich hier al sterk voor in. Zo financiert Nederland bijvoorbeeld het Shelter City programma en verschillende Power of Voices programma’s om het maatschappelijk middenveld in verschillende landen te versterken en middelen te geven om hun werk uit te kunnen voeren. Ook zijn recentelijk de Safety for Voices programma’s gestart om mensenrechtenverdedigers in benarde situaties te ondersteunen in hun fysieke en digitale veiligheid en mentale welzijn. Dit geldt ook voor mensenrechtenverdedigers die gevaar lopen op het gebied van vrijheid van religie en levensovertuiging.
De uitspraken van de minister-president inzake NGO's |
|
Anne-Marijke Podt (D66), Don Ceder (CU) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() ![]() |
Hoe verhoudt zich de nuancering die u deze week gaf, namelijk dat ngo’s (Niet-gouvernementele organisaties) de «beste intenties hebben», maar soms «onbedoeld met mensensmokkelaars hebben meegewerkt» tot zijn oorspronkelijke uitspraak dat je wel mag «kijken naar welk business model zit er achter een ngo. Er zijn goede ngo’s en er zijn slechte ngo’s, die onderdeel zijn van een heel cynisch model van mensensmokkelaars»?1
Het kabinet waardeert de inzet van ngo’s om mensen in nood op zee te redden. Tegelijkertijd zijn er mensensmokkelaars actief op de Middellandse zee en in derde landen vanwaar migranten vertrekken of doorreizen. De activiteiten van private schepen, die in SAR-zones stelselmatig drenkelingen aan boord nemen, dienen niet behulpzaam te zijn bij het in stand houden van deze criminele activiteiten van mensensmokkelaars die mensenlevens op het spel zetten. Dit is een delicate balans waarbij er volgens het kabinet oog moet zijn voor beide aspecten. Het is aan de nationale (opsporings)autoriteiten – als daartoe aanleiding is – hiernaar onderzoek te doen en zo nodig over te gaan tot strafrechtelijke vervolging. Dat hangt af van nationale wetgeving in het desbetreffende land. In Nederland is deze bevoegdheid voorbehouden aan het Openbaar Ministerie.
Het kabinet is daarmee niet voor het strafbaar stellen van hulp aan mensen in nood op zee door organisaties, zoals ngo’s, die handelen op basis van humanitaire gronden, maar wil strafrechtelijke aansprakelijkheid niet principieel bij wet uitsluiten. Dit is ook niet noodzakelijk. Indien op humanitaire gronden is gehandeld kan dit nu al worden meegewogen in een strafrechtelijk onderzoek: op grond van een algemene strafuitsluitingsgrond – zoals overmacht in noodtoestand – kan die omstandigheid in de weg staan aan de strafbaarheid. Indien in een strafrechtelijk onderzoek aan het licht komt dat de betrokkene heeft gehandeld op humanitaire gronden, kan het Openbaar Ministerie zelf besluiten om niet over te gaan tot strafvervolging of kan uiteindelijk ten overstaan van de rechter een beroep op zo’n algemene strafuitsluitingsgrond worden gedaan.
Veronderstelde u op het moment van het gesprek met de NOS dat er ngo’s zijn die geld verdienen aan het oppikken van vluchtelingen op de Middellandse Zee? Zo ja, waar was die veronderstelling op gebaseerd? Zo nee, waarom suggereerde u dit door de bovengenoemde uitspraak? Was deze uitspraak alleen maar «te kort door de bocht» of ongefundeerd? Neemt u deze uitspraken volledig terug?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat vluchtelingen geen mogelijkheid hebben op een veilige manier naar Europa te komen? Wat vindt u van deze situatie? Erkent u, zoals beschreven door vele migratie-experts, dat hiermee juist het verdienmodel van mensensmokkelaars wordt gecreëerd, ongeacht of ngo’s actief zijn op de vluchtroutes?
Het kabinet onderschrijft het belang te voorkomen dat migranten de levensgevaarlijke routes over zee afleggen en dat daarmee hun leven op het spel wordt gezet. Daar zet het kabinet zich voor in. Dit wordt bijvoorbeeld gedaan door het ontwikkelen van brede migratiepartnerschappen, hervestiging van vluchtelingen via de UNHCR, het tegengaan van grondoorzaken van migratie en de aanpak van mensensmokkel.
Voornamelijk is van belang dat de criminele smokkelnetwerken zelf zo goed mogelijk worden aangepakt en dat hun verdienmodel zoveel mogelijk wordt ondermijnd. In Nederland is hiertoe voor de integrale aanpak van mensensmokkel het barrièremodel mensensmokkel ontwikkeld. Hierin staan verscheidene interventies op verschillende niveaus benoemd – te weten in landen aan de andere kant van de EU-buitengrenzen, binnen het Schengengebied alsook in Nederland zelf. Deze worden door de betrokken organisaties uitgevoerd, zoals onder meer het OM, de Koninklijke Marechaussee, de Politie en de Immigratie en Naturalisatiedienst. Internationaal werkt Nederland ook middels diverse initiatieven en projecten samen met andere landen, EU agentschappen zoals Europol, Eurojust, Frontex en andere internationale organisaties om irreguliere migratie tegen te gaan en mensensmokkel en de netwerken daarachter te bestrijden.
Bent bekend met het onderzoek van Eugenio Cusumano, docent Internationale Betrekkingen aan de Universiteit Leiden, waaruit blijkt dat er geen relatie is tussen de aanwezigheid van reddingsteams op zee en het aantal vluchtelingen dat oversteekt?2
Ja, het kabinet heeft hiervan kennisgenomen.
Bent u ermee bekend dat het aantal migranten nu een stuk hoger is dan in eerdere jaren, toen er juist meer ngo's actief waren?3 Hoe beoordeelt u dit gegeven en hoe verhoudt zich dit tot de uitspraken van de Minister-President dat ngo’s onbedoeld meewerken aan mensensmokkel?
De oorzaken van de huidige hoge aantallen migranten zijn divers en het is lastig één op één oorzaak-gevolgrelaties te leggen tussen de aan- of afwezigheid van bepaalde factoren en de route die een migrant aflegt.
Ik verwijs u daarnaast naar de antwoorden op vragen 1 en 2.
Deelt u de mening dat zelfs als ngo’s zouden worden misbruikt door mensensmokkelaars, het redden van mensenlevens altijd de hoogste prioriteit heeft?
Zoals reeds aangegeven waardeert het kabinet de inzet van ngo’s die mensen in nood op zee redden en daarbij het verlies van mensenlevens mede helpen voorkomen. De uitgangspunten volgens het kabinet hierbij zijn de verplichtingen die voortvloeien uit verdragen, zoals de verplichting voor verdragsstaten en daarmee kapiteins van schepen varend onder de vlag van een verdragsstaat om mensen in nood te redden en onmiddellijk hulp aan te bieden. Staten dienen conform deze internationaalrechtelijke verplichtingen te handelen. In deze zin deelt het kabinet de mening van de vraagstellers. Ik verwijs u daarnaast naar de antwoorden op vragen 1 en 2.
Bent u bekend met wetenschappelijk onderzoek waaruit blijkt dat er ngo’s zijn die betrokken zijn bij mensensmokkel? Zo ja, kunt u dit delen?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 1 en 2 is het aan de nationale (opsporings)autoriteiten – als daartoe aanleiding is – onderzoek te doen of activiteiten van private schepen behulpzaam te zijn bij het in stand houden van deze criminele activiteiten van mensensmokkelaars en zo nodig over te gaan tot strafrechtelijke vervolging indien zijn feiten als strafbaar kwalificeren. Dat hangt af van nationale wetgeving in het desbetreffende land. In Nederland is deze bevoegdheid voorbehouden aan het Openbaar Ministerie.
Welke rol speelt het onderscheid tussen «goede en slechte ngo’s» in de doorbraak die er volgens u bereikt is in de gesprekken met Italië over de naleving van het Dublin-akkoord?4
Het is de inzet van Nederland dat de Dublin-verordening beter wordt nageleefd. Het kabinet zet zich daarvoor in via contacten met andere lidstaten en via contacten met de Europese Commissie. De Minister-President heeft het belang van de naleving van de Dublin-verordening eveneens aan de orde gesteld in zijn recente gesprek met de Italiaanse premier. Het belang van naleving van de Dublin-verordening staat voor het kabinet los van de activiteiten van NGO’s.
Wat voor soort dingen willen Italië, Bulgarije, Slovenië en Kroatië kunnen doen, om vervolgens ook de registratie van asielzoekers goed plaats te laten vinden?5
Met het noemen van deze andere landen door de Minister-President verwees hij naar de noodzaak om zowel aan de buitengrens op zee maar ook aan de grenzen op land in het oosten van Europa grensbeheer te versterken om grip op irreguliere migratie te krijgen, indien men uiteindelijk tot een echte oplossing van het Europese migratievraagstuk wil kunnen komen. Dit was ook onderdeel van de Nederlandse inzet voor de Europese Raad van februari.6 Uw vraag kan ik niet voor deze genoemde landen beantwoorden.
Kunt u de Kamer zo spoedig mogelijk verslag doen van de gesprekken met de Italiaanse premier Meloni over dit onderwerp?
Tijdens het bezoek aan Rome op 8 maart kwamen verschillende onderwerpen aan bod, waaronder migratie. Voor wat betreft migratie is er met de Italiaanse premier gesproken over het belang van partnerschappen met derde landen, over de naleving van het Dublin-akkoord en het bestrijden van mensensmokkelaars op de Middellandse Zee. Ook kwam het belang van snelle implementatie van de ER-conclusies aan bod, waarbij Nederland en Italië, samen met andere lidstaten, een prominente rol kiezen om dit proces verder te helpen. Deze uitkomsten kwamen op 21 maart ook aan bod tijdens het Kamerdebat ter voorbereiding van de Europese Raad van 23-24 maart.
De visum aanvragen van Surinamers |
|
Don Ceder (CU) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Wat zijn de belangrijkste redenen voor de hoge afwijzingspercentages voor kort verblijf visumaanvragen van Surinamers?
Zoals uit onderstaande tabel blijkt, zijn in de afgelopen vier jaar de drie voornaamste redenen voor het weigeren van een Schengenvisum het onvoldoende verschaffen van conform de EU-visumcode gevraagde informatie, het niet aannemelijk kunnen maken van de terugkeer naar het eigen land en een onvoldoende binding met het land van herkomst. Daarbij kan overigens worden opgemerkt dat een weigering op een visumaanvraag vaak meerdere redenen kan hebben.
2022
2021
2020
2019
#
%
#
%
#
%
#
%
Onvoldoende informatie verschaft
2.803
19%
505
12%
505
11%
1.131
13%
Terugkeer niet aannemelijk
2.404
16%
432
10%
432
10%
1.371
16%
Binding land herkomst onvoldoende
2.400
16%
461
11%
461
10%
1.417
16%
Relatie referent niet aangetoond
2.078
14%
274
6%
274
6%
719
8%
Onvoldoende financiële middelen
874
6%
127
3%
127
3%
300
3%
Wat is het percentage van afgewezen visumaanvragen uit Suriname in 2022 en in voorgaande jaren? (Vanaf 2019).
Zie onderstaande tabel.
2022
2021
2020
2019
17,44%
19,7%
17,8%
9,59%
Is er op dit moment voldoende capaciteit om ervoor te zorgen dat elke visumaanvraag van Surinamers grondig en eerlijk wordt beoordeeld? Zo nee, welke maatregelen worden er genomen om hier wel aan te voldoen?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken beoordeelt elke visumaanvraag conform de voorschriften van de EU-visumcode. Wel heeft in de afgelopen periode de besliscapaciteit van de Consulaire Service Organisatie (CSO) van het ministerie onder druk gestaan (zie ook het antwoord op vraag 7). Dit heeft echter alleen invloed gehad op de wachttijden voor het maken van een afspraak en niet op de inhoudelijke beoordeling van de aanvragen.
Wordt er bij visumaanvragen uit Suriname gekeken naar of de aanvrager eerder een visum voor een kort verblijf toegewezen heeft gekregen?
Ja, bij de behandeling van een visumaanvraag wordt ook de reishistorie van de aanvrager meegenomen.
Wat is de voornaamste reden dat de aanvraag van Surinamers die eerder een kort verblijf visum voor Nederland toegewezen hebben gekregen en zijn teruggekeerd naar Suriname, nu wordt afgewezen omdat zij onvoldoende redenen zouden hebben om terug te keren?
Elke visumaanvraag wordt op zijn eigen merites beoordeeld. Een eerder verleend visum wordt daarin meegewogen (de reishistorie), maar is niet het enige criterium waarop een aanvraag wordt beoordeeld. Bij een nieuwe aanvraag kunnen zich dan ook andere redenen aandienen voor een weigering.
Is op dit moment de besliscapaciteit voor de verwerking van visumaanvragen van Surinamers op het niveau dat de maximum beslistermijn altijd gehaald wordt? Zo nee, wat is het percentage van aanvragen die niet binnen de termijn worden verwerkt?
Op dit moment (cijfers eerste kwartaal 2023) wordt 14,8% van de aanvragen niet binnen de termijn van 15 dagen afgehandeld. Voor 85,2% van de aanvragen is dit wel het geval.
Is er nog onderbezetting van de besliscapaciteit als gevolg van de visumdip tijdens covid? Zo ja, welke maatregelen worden genomen om deze achterstand in te halen en wanneer verwacht u de capaciteit weer op peil te hebben?
Er is helaas nog sprake van enkele beperkingen in de besliscapaciteit bij de CSO, net zoals bij andere landen in het Schengengebied. Extra personeel wordt geworven, maar op de huidige krappe arbeidsmarkt is dat niet eenvoudig. Zoals uw Kamer meegedeeld tijdens de begrotingsbehandeling van het ministerie is het streven om in het tweede kwartaal van 2023 hetzelfde niveau van productie te bereiken als in het pre-COVID jaar 2019.
Kunnen Surinamers op dit moment zonder problemen een afspraak maken bij VFS Global om een visumaanvraag te doen? Hoe lang moeten Surinamers gemiddeld wachten op een afspraak?
De afgelopen paar maanden was er geen wachttijd meer voor een visumaanvraag in Suriname. Op dit moment schommelt de wachttijd tussen minder dan een week tot meer dan twee weken. Het ministerie onderzoekt de oorzaak daarvan en zet zich ervoor in de wachttijd consistent binnen de Europese norm van twee weken te houden.
Wat is de rol van de Nederlandse ambassade in Paramaribo bij de beoordeling van visumaanvragen van Surinamers en welke ondersteuning bieden zij aan aanvragers die problemen ondervinden?
Alle visumaanvragen die in het buitenland worden ingediend, worden centraal beoordeeld in de back-office (CSO) in Den Haag. De Nederlandse ambassades en consulaten over de hele wereld leveren een belangrijke bijdrage aan het borgen van kennis van de lokale omstandigheden ten behoeve van de beslismedewerkers bij de CSO. Zo ook de ambassade in Paramaribo.
Ter ondersteuning van aanvragers die problemen ondervinden geldt dat de ambassade in samenspraak met de CSO waar mogelijk naar een passende oplossing zoekt. Zo kan de ambassade in geval van urgente humanitaire visumaanvragen voor een tijdige afspraak bij VFS Global zorg dragen met een versnelde behandeling van de visumaanvraag door de CSO.
Welke stappen gaat u nemen om de communicatie tussen het ministerie en aanvragers te verbeteren en de transparantie tijdens het beoordelingsproces te vergroten?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zet zich in voor een heldere communicatie met de klant. Alle informatie met betrekking tot de visumaanvraagprocedure is na te lezen op de website van VFS Global en op de website Nederlandwereldwijd.nl. Daarnaast is het contactcentrum van het ministerie zeven dagen per week 24 uur per dag uur per bereikbaar. Tevens staat op de VFS website een checklist die klanten aangeeft welke documenten bij een visumaanvraag ingeleverd moeten worden. Deze checklist ontvangt de aanvrager eveneens bij bevestiging van diens afspraak bij de VFS.
De uitspraak van het Internationaal Gerechtshof over de onmiddellijke opening van de Lachin corridor door Azerbeidzjan |
|
Ruben Brekelmans (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Kees van der Staaij (SGP), Christine Teunissen (PvdD), Kati Piri (PvdA), Derk Jan Eppink (JA21), Tom van der Lee (GL), Marieke Koekkoek (D66), Don Ceder (CU), Agnes Mulder (CDA), Caroline van der Plas (BBB), Jasper van Dijk , Pieter Omtzigt , Raymond de Roon (PVV) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof in Den Haag van 22 februari 2023 op het verzoek om voorlopige maatregelen van de Republiek Armenië in de zaak over de toepassing van de internationale Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie (Armenië tegen Azerbeidzjan) over de blokkade van de Lachin corridor, op grond waarvan Azerbeidzjan alle maatregelen die haar ter beschikking staan moet nemen, om te zorgen voor onbelemmerd verkeer van personen, voertuigen en vracht langs de Lachin Corridor in beide richtingen?1
Ja.
Wat is Nederland voornemens om te doen zodat de Azerbeidzjaanse autoriteiten deze uitspraak van het Internationaal Gerechtshof onmiddellijk naleven?
Uitspraken van het Internationaal Gerechtshof zijn bindend. Partijen zijn dan ook gehouden de uitspraak na te leven. Nederland roept partijen in geval van geschillen bij het Internationaal Gerechtshof dan ook op deze uitspraken na te leven, zo ook in dit geval.
Heeft u contact opgenomen met de betrokken partijen om de naleving van de uitspraak van het Internationaal Hof te bespreken? Zo ja, hoe heeft u dat gedaan, samen met wie en wat is het resultaat daarvan? Zo niet, waarom niet?
Nederland heeft naar aanleiding van deze uitspraak de Azerbeidzjaanse autoriteiten opgeroepen om de uitspraak na te leven.
Op 24 februari 2023 heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken publiekelijk deze oproep gedaan aan de Azerbeidzjaanse autoriteiten.2 De EU heeft dezelfde oproep gedaan.3 Verder heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken op 28 februari 2023 de naleving van de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof inzake voorlopige maatregelen besproken met de ambassadeur van Azerbeidzjan en Azerbeidzjan hierbij opnieuw opgeroepen de uitspraak na te leven.
Bij herhaling heeft Nederland de zorgen over de humanitaire situatie in Nagorno-Karabach als gevolg van de de facto blokkade van de Laçın-corridor opgebracht in bilaterale gesprekken met de Azerbeidzjaanse autoriteiten, waaronder in een gesprek tussen de Minister-President en de Azerbeidzjaanse president Aliyev en marge van het WEF. Ik zelf heb deze zorgen overgebracht in meerdere gesprekken met mijn Azerbeidzjaanse counterpart. Verder heeft Nederland deze zorgen geuit in diverse multilaterale fora, zoals tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van de Europese Unie en in het Comité van Ministers van de Raad van Europa. Nederland heeft voorts samen met de andere EU-lidstaten door middel van EU-verklaringen dit standpunt overgebracht in bijvoorbeeld de Permanente Raad van de Organisatie voor Veiligheid en Stabiliteit in Europa (OVSE).
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de ambassadeur van Azerbeidzjan in Nederland trots tweet: «74 day of eco-action. Inspired by the decision of @CIJ_ICJ Azeri activists and NGOs continue their peaceful action. Azerbeidzjan continues to take all measures at AT ITS DISPOSAL to ensure unimpeded movement of persons, vehicles and cargo along the #Lachin road in both directions»2
Ja.
Deelt u de mening dat Azerbeidzjan niet voldoet aan de uitspraak van het Hof, aangezien de weg nu al 74 dagen geblokkeerd is en er geen enkele wijziging is in de opstelling van Azerbeidzjan sinds het vonnis?
De beperkte uitleg die Azerbeidzjan aan de uitspraak geeft, wordt niet gedeeld door het kabinet. De uitspraak dient in zijn geheel te worden nageleefd, hetgeen betekent dat Azerbeidzjan vrij verkeer van personen, voertuigen en vracht door de Laçın-corridor in beide richtingen dient te verzekeren.
Bent u voornemens om de ambassadeur van Azerbeidzjan hierop aan te spreken?
Ja. Als boven reeds vermeld is op 28 februari jl. de Azerbeidzjaanse ambassadeur uitgenodigd op het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor een gesprek over het naleven van de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof. Tijdens het gesprek heeft Nederland Azerbeidzjan opgeroepen om zich aan de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof te houden. Tijdens dit gesprek is ook specifiek aan de orde gesteld dat Nederland de beperkte uitleg die Azerbeidzjan aan de uitspraak geeft niet deelt en dat de uitspraak in zijn geheel dient te worden nageleefd.
Welke stappen gaat Nederland ondernemen in het kader van de Europese Unie (EU), de Raad van Europa en de Verenigde Naties (VN) zodat de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof onmiddellijk wordt nageleefd?
Nederland heeft de Azerbeidzjaanse autoriteiten zoals boven vermeld bij meerdere gelegenheden en in meerdere gremia zowel bilateraal als in EU-verband opgeroepen om de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof inzake voorlopige maatregelen na te leven. Nederland blijft zijn zorgen over de humanitaire situatie in Nagorno-Karabach als gevolg van de de facto blokkade van de corridor herhalen in bilateraal en multilateraal verband.
Deelt u de mening dat Azerbeidzjan als lid van organisaties als de VN en de Raad van Europa verplicht is te stoppen met de voortdurende schendingen van mensenrechten en internationaal recht en de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof onmiddellijk in zijn geheel dient na te leven?
Graag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 5.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen twee weken beantwoorden?
Het is helaas niet gelukt om de beantwoording binnen een termijn van twee weken naar uw Kamer te sturen.
Het bericht dat Iran Nederlandse organisaties als het CIDI en Christenen voor Israël als terroristische organisaties heeft bestempeld |
|
Don Ceder (CU) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u van plan de Iraanse ambassadeur te ontbieden om hem om opheldering te vragen over het besluit Nederlandse organisaties als het Centrum Informatie en Documentatie Israël (CIDI) en Christenen voor Israël op een terreurlijst te plaatsen? Zo nee, waarom niet?1
Het kabinet acht het besluit van Iran om Nederlandse organisaties als het Centrum Informatie en Documentatie Israël (CIDI) en Christenen voor Israël op te sanctioneren verwerpelijk. Ik heb dit besluit op 22 februari jl. openlijk sterk veroordeeld, zoals ik dat tevens heb gedaan bij eerder ingestelde tegensancties tegen o.a. Nederlandse leden van het Europees Parlement.
Het kabinet heeft daarnaast deze veroordeling reeds in sterke bewoordingen overgebracht aan de Iraanse autoriteiten.
Wat kunt u nog meer doen om Iran duidelijk te maken dat het onacceptabel is deze organisaties als terreurorganisaties te bestempelen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe schat u de dreiging in die van deze stap uitgaat naar leden van deze organisaties, aangezien Iran eerder de hand heeft gehad in liquidaties in Nederland? Zijn er maatregelen nodig om tegen deze dreiging op te treden?
Over specifieke dreigingen, alsmede de maatregelen die daartegen naar aanleiding daarvan worden genomen, kan ik vanuit veiligheidsoverwegingen geen uitlatingen doen. In zijn algemeenheid merk ik op dat het uitgangspunt is dat personen en organisaties zelf verantwoordelijk zijn voor hun eigen veiligheid. Indien de dreiging en het risico daar aanleiding toe geven kan de overheid (aanvullende) beveiligingsmaatregelen treffen. De verantwoordelijkheid voor de overheid ten aanzien van beveiliging van dergelijke organisaties is decentraal belegd.
Bent u van mening dat het plaatsen van deze organisaties op een terreurlijst onderdeel is van de antisemitische agenda van het Iraanse regime?
Het Iraanse besluit om opnieuw een aantal individuen en entiteiten in de EU en het VK op een Iraanse terrorismelijst te plaatsen dient te worden gezien in het licht van het de mensenrechtensancties die de EU heeft ingevoerd in reactie op het wijdverbreide en onevenredige gebruik van geweld tegen vreedzame demonstranten na de dood van Mahsa Amini. Het besluit kwam kort nadat het vijfde pakket mensenrechtensancties met brede steun werd aangenomen tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 20 februari jl. Iran heeft 15 individuen en 13 entiteiten uit de EU en het VK op de sanctielijst geplaatst met uiteenlopende functies, waaronder enkele Ministers en parlementsleden.
Ziet u de Iraanse actie als extra grond om er in Europees verband op aan te dringen dat de Iraanse Revolutionaire Garde op de terreurlijst geplaatst wordt? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet pleitte er in EU-verband herhaaldelijk voor om de Iraanse Revolutionaire Garde op de terrorismelijst van de EU te plaatsen. Nederland heeft hierbij een voortrekkersrol gespeeld. Mede op verzoek van Nederland heeft de Juridische Dienst van de Raad van de EU een advies uitgebracht over de juridische mogelijkheden om de IRGC op de EU-terrorismelijst te plaatsen. Dit advies stelt dat het op dit moment helaas juridisch niet mogelijk is om de IRGC te listen als terroristische organisatie. Het kabinet blijft zich inzetten om schendingen van het internationale recht door de IRGC tegen te gaan en kijkt daarbij naar alle mogelijke instrumenten (inclusief listings en sancties) in samenwerking met andere lidstaten. Indien er aanwijzingen zijn dat personen – geassocieerd met de IRGC – schuldig zijn aan terroristische activiteiten zet het kabinet zich er uiteraard voor in om hen ook persoonlijk op de EU-terrorismelijst te zetten, waarbij overigens wel aan de juridische voorwaarden moet worden voldaan.
De werking van de economische sancties in relatie tot noodhulp en wederopbouw in de door de aardbeving getroffen gebieden in Syrië |
|
Don Ceder (CU) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Worden hulporganisaties die geen EU-funding ontvangen en noodhulp willen bieden aan gebieden in Syrië die door de aardbeving zijn getroffen belemmerd door de EU-sancties die tegen Syrië zijn ingesteld? Zo ja, hoe?
De berichten dat EU-sancties jegens Syrië de hulpverlening belemmeren wil ik graag in perspectief plaatsen. De sancties zijn gericht tegen het Syrische regime, omdat het de Syrische bevolking onderdrukt. De grootste belemmeringen voor humanitaire hulp worden dan ook veroorzaakt door het Syrische regime zelf.
Humanitaire hulpgoederen en -activiteiten zijn in principe niet gesanctioneerd. Zo is de export van veel hulpgoederen toegestaan, zoals van tenten, voedsel en medicijnen, maar ook van zwaar materieel zoals machines om puin te ruimen. In het zeldzame geval dat een goed of activiteit toch gesanctioneerd mocht zijn, is het mogelijk een ontheffing aan te vragen voor humanitaire doeleinden.
Financiële transacties naar lokale hulporganisaties of familieleden in Syrië zijn ook toegestaan, zolang deze entiteiten of personen niet op de EU-sanctielijst staan of, in het geval van hulporganisaties, verbonden zijn met entiteiten of personen op de EU-sanctielijst. Voor humanitaire doeleinden is daarnaast een uitzondering gemaakt op de sancties voor het overmaken van geld naar personen en entiteiten op de sanctielijst. Deze uitzondering geldt voor de VN en hun implementerende partners, de Rode Kruis Rode Halve Maan beweging en organisaties die financiering ontvangen vanuit de EU of één van de lidstaten.
Zoals toegezegd tijdens het Commissiedebat humanitaire hulp Turkije en Syrië op 22 februari jl., heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking tijdens de Informele Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking op 8 en 9 maart jl., de Europese Commissie verzocht om eventuele hinder voor de hulpverlening in Syrië als gevolg van sancties in kaart te brengen. Ook bracht de Minister dit onderwerp op tijdens haar gesprek met de High Commissioner Filippo Grandi van de vluchtelingenorganisatie UNHCR op 22 maart jl.
Bent u bekend met de oproep van het Syrische Rode Kruis dat het Westen heeft gevraagd om de economische sancties op te schorten? Zoja, wat is de achtergrond van die oproep?
Ja, daarmee ben ik bekend.
De in Damascus gevestigde Syrische Rode Halve Maan vervult, conform het mandaat van Nationale Rode Kruis/Rode Halve Maanverenigingen, een aanvullende rol op de overheid. Ze spreekt zich vaker uit tegen de westerse sancties, waarmee ze meegaat met het verhaal van het Syrische regime. Zo gaf zij recentelijk onterecht aan dat de import van ambulances verboden is onder de sancties. Binnen de Rode Kruis/Rode Halve Maan beweging wordt geregeld gesproken over de onafhankelijke positie van nationale verenigingen waaronder de Syrische Rode Halve Maan.
Kunnen Syrische Nederlanders via de bank geld overmaken naar hun familieleden in de getroffen gebieden om hen te ondersteunen nu hun levensonderhoud nu zij geraakt zijn door de aardbevingen? Zo nee, komt dit door de EU-sancties?
Ja. Het overmaken van geld is gewoon toegestaan, zolang dit niet naar personen of entiteiten op de EU-sanctielijst gaat, of naar met hen verbonden personen of entiteiten. Banken zijn soms terughoudend om transacties naar gesanctioneerde landen uit te voeren. Het kabinet is continu in gesprek met banken en andere sectoren die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de sancties om eventuele hindernissen weg te nemen en eventuele vragen te beantwoorden. Zoals toegezegd tijdens het Commissiedebat humanitaire hulp Turkije en Syrië op 22 februari jl. voert het kabinet gesprekken met banken en de Nederlandse Vereniging van Banken over de mogelijkheden om geld over te maken naar Syrië. Zie ook beantwoording vraag 1 en 7.
Kunnen hulporganisaties die geen EU-funding ontvangen zware bouwmachines (graafmachines) en bouwmaterieel leveren aan de getroffen gebieden, zodat lijken worden geruimd en hersteloperaties aan duizenden huizen kunnen beginnen? Zo nee, welke mogelijkheden ziet u en bent u bereid hier in Europees verband te pleiten voor gerichte maatwerk zodat dit toch snel mogelijk wordt gemaakt?
De EU-sancties laten de export van materieel voor opruimwerkzaamheden toe. Er wordt hierbij geen onderscheid gemaakt tussen al dan niet door de EU gefinancierde organisaties. In het zeldzame geval dat een te exporteren goed toch onder de sancties zou vallen, is het mogelijk voor humanitaire doelen een ontheffing aan te vragen en te krijgen.
Biedt het sanctieregime uitzonderingen voor hulpverleningsorganisaties en bijvoorbeeld voor het importeren van zwaar materieel voor wederopbouw? Zo ja, voldoen deze volgens u in de huidige situatie?
Zie beantwoording vraag 4.
Bent u bekend met de maatregel die het Amerikaanse Ministerie van Financiën heeft genomen, namelijk om een bredere ontheffing voor de sancties voor te stellen?
Ja.
Acht u een dergelijke maatregel ook nodig voor Nederlandse hulporganisaties en (Nederlandse) banken? Zo ja, waarom en bent u van plan een dergelijke maatregel te treffen?
Nee. De Europese Unie heeft op 23 februari jl. het EU-sanctieregime reeds aangepast om de snelle levering van humanitaire hulp mogelijk te maken. Deze aanpassing betekent dat niet langer voorafgaande toestemming van EU-lidstaten nodig is voor het verstrekken van tegoeden of economische middelen door bepaalde humanitaire organisaties voor humanitaire doeleinden aan de ruim 200 personen en entiteiten op de EU-sanctielijst. Daarmee versimpelt de EU de administratieve regels, en brengt deze in lijn met bestaande uitzonderingen in VN-sancties en Amerikaanse sancties. Hierdoor wordt humanitaire hulpverlening makkelijker gemaakt, en derisking en overcompliance door banken tegen gegaan.
Kunt u deze vragen gezien de urgentie van de situatie zo snel mogelijk beantwoorden?
Ja.
De ontmoeting tussen de minister-president en de Azerbeidzjaanse president Aliyev |
|
Kees van der Staaij (SGP), Derk Jan Eppink (JA21), Don Ceder (CU), Agnes Mulder (CDA), Caroline van der Plas (BBB) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Wat was de bedoeling van het gesprek met de Azerbeidzjaanse president Aliyev in Davos in januari?1 Met welke andere regeringsleiders of staatshoofden heeft u in Davos dergelijke gesprekken gevoerd?
Het bilaterale gesprek met de Azerbeidzjaanse president Aliyev heeft op verzoek van Nederland plaatsgevonden. De bedoeling van het gesprek was het overbrengen van de Nederlandse zorgen over de humanitaire situatie in Nagorno-Karabach als gevolg van de de facto blokkade van de Laçın-corridor en te spreken over het vredesproces tussen Armenië en Azerbeidzjan, evenals over geopolitieke ontwikkelingen en de Russische agressieoorlog in Oekraïne.
Tijdens het World Economic Forum in Davos heeft de Minister-President gesproken met meerdere regeringsleiders en staatshoofden. Zo hebben er bilaterale gesprekken plaatsgevonden met de bondspresident van Zwitserland, de president van Ecuador, de president van Irak, de president van Moldavië, de Minister-President van Tunesië, en de president van de Koerdische Autonome Regio.
Kunt u aangeven waarom dit gesprek met president Aliyev nuttig is geweest?
Het gesprek bood de mogelijkheid op het hoogste niveau de Nederlandse positie over de humanitaire situatie in Nagorno-Karabach als gevolg van de de factoblokkade van de Laçın-corridor over te brengen. Voorts bood de ontmoeting gelegenheid te spreken over het vredesproces tussen Armenië en Azerbeidzjan. De Minister-President heeft in het gesprek steun uitgesproken voor het EU-bemiddelingsproces onder leiding van de voorzitter van de Europese Raad Charles Michel. Tevens werd gesproken over de Russische agressieoorlog in Oekraïne. Azerbeidzjan steunt de territoriale integriteit en soevereiniteit van Oekraïne en levert humanitaire hulp.
Klopt het dat u president Aliyev bedankt heeft voor de gasleveranties aan Europa? Klopt het dat Azerbeidzjan gas uit Rusland importeert?2 Betekent dit dat de levering van gas aan Europa door Azerbeidzjan in elk geval deels gecompenseerd wordt met de import van Russisch gas? Indien dit niet klopt, kunt u uitleggen waarom dat zo is volgens u? Deelt u de mening dat Europa op deze manier indirect toch weer Russisch gas koopt? Zo nee, waarom niet? Kunt u uitsluiten dat de opbrengsten hiervan bij Russische leveranciers terecht komen?
Tijdens voornoemd gesprek is door beide zijden tevredenheid uitgesproken over de Azerbeidzjaanse gasleveranties aan de EU en de intentie om deze verder te verhogen conform het medio vorig jaar tussen de EU en Azerbeidzjan afgesloten Memorandum of Understanding inzake een strategisch energiepartnerschap. Voor zover bekend bedroegen de Azerbeidzjaanse gasleveranties aan de EU afgelopen jaar 11,4 miljard kubieke meter (en daarbovenop 8,4 miljard kubieke meter aan Turkije). Volgens mediaberichten importeert Azerbeidzjan via een tijdelijk contract gedurende een half jaar (november »22 – maart »23) maximaal 1 miljard kubieke meter Russisch gas voor binnenlands gebruik. Dit betekent dat Azerbeidzjan gasleveranties aan de EU en Turkije in de genoemde periode voor een beperkt deel opvangt met gasleveranties vanuit Rusland.
De EU bouwt in het kader van de REPowerEU-strategie de afhankelijkheid van Russisch gas zo snel mogelijk af. Dit is ook één van de doelen van voornoemd Memorandum of Understanding tussen de EU en Azerbeidzjan. De Europese Commissie heeft dan ook aangekondigd de kwestie van Russische gasimporten door Azerbeidzjan in de context van de implementatie van het MoU met de Azerbeidzjaanse autoriteiten te gaan bespreken.3
Hoe heeft u gereageerd op de bewering van president Aliyev dat de blokkade van de Lachin-corridor een gerechtvaardigde reactie van de Azerbeidzjaanse bevolking en maatschappelijke organisaties is op de «illegale exploitatie van de natuurlijke hulpbronnen van Azerbeidzjan in gebieden waar de Russische vredeshandhavers tijdelijk gestationeerd zijn»? Acht u dit een geloofwaardige bewering en kunt u toelichten waarom wel of niet?
Tijdens het gesprek heeft de Minister-President de Nederlandse zorgen over de humanitaire situatie in Nagorno-Karabach als gevolg van de de factoblokkade van de Laçın-corridor overgebracht. Azerbeidzjan geeft aan dat het zich zorgen maakt over het gebrek aan controle over hetgeen via de Laçın-weg wordt vervoerd. De Minister-President heeft in het gesprek benadrukt dat een burgerbevolking nooit het slachtoffer mag worden van een politieke situatie. Zie voorts het antwoord op vraag 7.
Heeft u de blokkade van de Lachin-corridor veroordeeld en de opening ervan geëist? Deelt u de analyse dat Azerbeidzjan met de blokkade een etnische zuivering van het gebied Nagorno-Karabach probeert te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke Europese actie acht u passend hierop? Hoe draagt u eraan bij dat die passende reactie volgt?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u president Aliyev ook gewezen op de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens dat in december al uitgesproken heeft dat Azerbeidzjan ernstig zieken en mensen zonder middelen van bestaan moet doorlaten? Heeft u de president erop gewezen dat Azerbeidzjan volgens het Hof zelf deze uitspraak niet uitvoert?3
Nederland heeft op woensdag 9 februari jl., samen met enkele andere lidstaten, geïntervenieerd bij het Comité van Ministers (CM) van de Raad van Europa (RvE), waarbij Azerbeidzjan werd opgeroepen om uitvoering te geven aan de voorlopige maatregelen van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) inzake de Laçın-corridor. Op 22 februari jl. heeft het Internationaal Gerechtshof voorlopige maatregelen aan Azerbeidzjan opgelegd om vrije doorgang van de Laçın-corridor in beide richtingen te verzekeren. In de uitspraak refereerde het Hof aan de verplichtingen van Azerbeidzjan onder het trilaterale akkoord uit 2020. Nederland zal Azerbeidzjan blijven oproepen om aan zijn juridische verplichtingen te voldoen en vrije doorgang te bewerkstelligen.5 De EU heeft op 23 februari 2023 dezelfde boodschap afgegeven.6 In het gesprek met president Aliyev zijn de voorlopige maatregelen onder artikel 39 die door het EHRM zijn opgelegd als zodanig niet aan de orde gekomen.
Bent u van mening dat Azerbeidzjan de andere uitspraken van het Europees Hof respecteert? Zo nee, welke reactie vanuit Europa acht u passend? Hoe draagt u eraan bij dat die passende reactie volgt?
Het toezicht op de naleving van uitspraken van het EHRM is belegd bij het CM van de RvE. Dit toezicht is een collectieve verantwoordelijkheid van de verdragspartijen bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Nederland neemt actief deel aan de bijeenkomsten van het CM, waarin dit toezicht wordt uitgeoefend, ook ten aanzien van de zaken betreffende Azerbeidzjan. De besprekingen in het CM over de tenuitvoerlegging door staten van de uitspraken van het EHRM zijn vertrouwelijk. De beslissingen van het CM worden openbaar gemaakt.
Het Department for the Execution of Judgments (DEJ) van de RvE ondersteunt het CM bij het toezicht op de tenuitvoerlegging van de uitspraken van het EHRM. Uit het meest recent gepubliceerde rapport van het DEJ, in 2021, komt naar voren dat Azerbeidzjan op de zesde plaats staat (van de in totaal 47 lidstaten ten tijde van publicatie) voor wat betreft het aantal EHRM-zaken dat onder verscherpt toezicht staat. Op 31 december 2022 stonden 285 zaken van Azerbeidzjan onder toezicht voor tenuitvoerlegging. Afgelopen jaar heeft het CM 35 zaken van Azerbeidzjan gesloten.
Heeft u de bezetting van soeverein grondgebied van Armenië door Azerbeidzjan veroordeeld? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het betrof een kort onderhoud waarin niet alle aspecten van het conflict tussen Armenië en Azerbeidzjan aan de orde konden worden gesteld. Het Nederlandse standpunt met betrekking tot de bezetting van Armeens grondgebied is bekend. De EU heeft Azerbeidzjan opgeroepen om terug te keren naar de grenzen voor 12 september 2022. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld steunt Nederland deze oproep.7 Overigens stelt Azerbeidzjan dat Armenië ook Azerbeidzjaans grondgebied bezet houdt. De situatie wordt bemoeilijkt door het feit dat er op dit moment geen overeenstemming tussen beide landen is over het precieze verloop van de grens. Onderhandelingen over een definitieve, officiële grensafbakening zijn nog gaande. De EU faciliteert hierbij.
Heeft u de kwestie van de repatriëring van Armeense krijgsgevangenen en andere gedetineerden in Azerbeidzjan aan de orde gesteld, waarover de Kamer drie moties heeft aangenomen en waarvan de regering heeft toegezegd deze kwestie voort te zetten?
Dit is tijdens het gesprek niet aan de orde geweest. Nederland brengt dit onderwerp geregeld op in bilaterale gesprekken met de Azerbeidzjaanse autoriteiten. Zo heb ik de situatie van de Armeense krijgsgevangenen opgebracht in een gesprek met de Azerbeidzjaanse Minister van Buitenlandse Zaken en marge van de OVSE Ministeriële op 2 december 2022.
De hoogst mogelijke koninklijke onderscheiding voor de heer Zwartendijk |
|
Ruben Brekelmans (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Kees van der Staaij (SGP), Geert Wilders (PVV), Christine Teunissen (PvdD), Kati Piri (PvdA), Derk Jan Eppink (JA21), Liane den Haan (GOUD), Tom van der Lee (GL), Ralf Dekker (FVD), Olaf Ephraim (FVD), Tunahan Kuzu (DENK), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Marieke Koekkoek (D66), Don Ceder (CU), Agnes Mulder (CDA), Jasper van Dijk , Nilüfer Gündoğan (Volt), Sylvana Simons (BIJ1), Caroline van der Plas (BBB), Pieter Omtzigt |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het verhaal over Jan Zwartendijk in het boek «De rechtvaardigen» van Jan Brokken (2018), waarin uiteen wordt gezet hoe hij duizenden Joden redde tijdens de Tweede Wereldoorlog?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat de heer Zwartendijk een reprimande kreeg voor zijn heldhaftige gedrag?1
Het moge duidelijk zijn dat de heer Zwartendijk geen berisping verdiende voor zijn buitengewoon moedig handelen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Als dit is gebeurd was dit volstrekt ongepast. De secretaris-generaal van mijn ministerie heeft deze boodschap, inclusief excuses, in 2018 dan ook nadrukkelijk gedeeld in een brief aan de familie van de heer Zwartendijk. Bij de onthulling van het monument voor de heer Zwartendijk in Kaunas in 2018 hebben Zijne Majesteit de Koning en mijn voorganger persoonlijk gesproken met de zoon en dochter van de heer Zwartendijk, waarbij grote bewondering is betuigd voor het optreden van hun vader in 1940.
Herinnert u zich dat de toenmalige Minister van Buitenlandse Zaken reeds aangaf dat Zwartendijk erkenning en eerbetoon verdient voor zijn dappere gedrag?2
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met de open brief aan de Koning, waarin wordt opgeroepen om Zwartendijk alsnog de hoogst mogelijke Koninklijke onderscheiding te verlenen?3
Ja.
Deelt u de mening uit de genoemde open brief dat de belofte van «nooit meer» begint bij het voorkomen van haat en dat het eren van diegenen die destijds in verzet kwamen daar onderdeel van is, omdat dit de rolmodellen zijn om ons aan te spiegelen in tijden van morele dilemma’s?
Ja.
Bent u gezien het feit dat Zwartendijk in Litouwen handelde als vertegenwoordiger van de Nederlandse staat bereid om de heer Zwartendijk voor te dragen voor de hoogst mogelijke Koninklijke onderscheiding? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid daarvoor zo nodig het Reglement op de Orde van de Nederlandse Leeuw en de Orde van Oranje-Nassau aan te passen om ook postume verlening van onderscheidingen mogelijk te maken?4
Ik deel de bewondering voor het heldhaftig optreden van de heer Zwartendijk die in uw vragen, en in de open brief naar de Koning, wordt geuit. Ik ben dan ook van harte bereid om het Kapittel voor de Civiele Orden om advies te vragen of de heer Zwartendijk postuum kan worden voorgedragen voor de Erepenning voor Menslievend Hulpbetoon, in goud. Bij een positief advies zal mijn collega van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de heer Zwartendijk formeel voordragen voor deze onderscheiding. De Erepenning in goud geldt als één van de hoogste onderscheidingen van Nederland. Sinds 1822 werd deze onderscheiding slechts 99 keer toegekend, laatstelijk in 1964.
Op 9 juli 1951 besloot de ministerraad om (na het verstrijken van een termijn van een jaar) geen aanvragen voor onderscheidingen voor verzetsdaden begaan tijdens de Tweede Wereldoorlog meer in behandeling te nemen. Dit besluit is nog steeds van kracht, en er is sindsdien niet meer van afgeweken. De regering acht de verdiensten van de heer Zwartendijk echter dermate uitzonderlijk, gezien het zeer hoge aantal mensen die mede dankzij hem aan de Holocaust hebben kunnen ontkomen, dat zij bereid is om in zijn geval eenmalig van het besluit uit 1951 af te wijken. De ministerraad heeft tijdens haar vergadering op 21 april jl. hiertoe besloten. Hiermee wordt het Kapittel voor de Civiele Orden bij wijze van hoge uitzondering in staat gesteld om bovengenoemde adviesaanvraag inhoudelijk te behandelen.
Het is tot slot belangrijk om te vermelden dat de heer Zwartendijk in 1956 ook al Koninklijk is onderscheiden als Ridder in de Orde van Oranje-Nassau op voordracht van de Minister van Buitenlandse Zaken. In de ondersteunende brief voor deze onderscheiding van zijn werkgever, Philips, wordt gerefereerd aan zijn functie als consul in Litouwen «in welke functie hij tal van personen van Joodse afkomst in de gelegenheid stelde de Duitse dreiging te ontlopen door uit te wijken naar Curaçao». In de officiële voordracht door Minister Beyen en Minister Luns uit 1956 voor deze onderscheiding wordt niet specifiek gerefereerd aan de visa die hij verleende, maar wel waarderend gesproken over zijn werk in Litouwen: «Tijdens de Russische bezetting heeft betrokkene zowel de Nederlandse als de specifieke Philipsbelangen met voorbeeldig vasthoudendheid beschermd.»De volle toedracht en de omvang van de inzet van de heer Zwartendijk zijn pas later bekend geworden.
Bent u bereid een standbeeld te plaatsen of gedenkplaat op te hangen op het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor Jan Zwartendijk en de overige bij deze reddingsactie betrokken diplomaten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid bovenstaande met spoed te verwezenlijken gezien de leeftijd van de kinderen van de heer Zwartendijk?
Ik deel uw mening dat een gedenkteken op het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor de heer Zwartendijk en de diplomaten die zich met hem hebben ingezet voor Joodse vluchtelingen, passend zou zijn. De voorbereidingen daartoe zijn reeds in gang gezet.
Dilemma’s bij schuldhulpverleners om te kunnen handelen in het belang van cliënten als ontstaan effect van het recent aangenomen wetsvoorstel tot wijziging van de Wsnp |
|
Don Ceder (CU) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat door onder andere schuldhulpverleners wordt aangegeven dat zij, in verband met het ontbreken van overgangsrecht – tot inwerkingtreding van het recent aangenomen wetsvoorstel voor wijziging van de wettelijke schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp) – dilemma’s ervaren om in het belang van hun cliënt te kunnen handelen in verband met wijziging van de termijn van 36 maanden naar 18 maanden per 1 januari 2024 aanstaande?
Ja.
Hoe beziet u dit dilemma van schuldhulpverleners waarbij het indienen van een verzoekschrift voor toelating tot de Wsnp in 2023 cliënten in een nadeligere positie brengt, afgezien van het feit dat het voor cliënt positief kan zijn dat een traject wordt gestart en er een perspectief komt op een schuldenvrije toekomst, ten opzichte van het afwachten van het indienen van een verzoekschrift tot toelating tot de Wsnp tot inwerkingtreding van het wetsvoorstel per 1 januari 2024?
De wetswijziging gaat uit van onmiddellijke werking van de nieuwe regels, zodra de wet in werking treedt. Er is in de wetswijziging niets geregeld voor lopende Wsnp-trajecten waardoor het huidige recht van toepassing blijft op die trajecten.
Ik begrijp dat mensen nu wachten met het indienen van een Wsnp-verzoek totdat de aangenomen wet in werking treedt, omdat de Wsnp-duur dan verkort wordt naar in beginsel 18 maanden. Tegelijkertijd is dat niet wenselijk, aangezien mensen daardoor langer in een problematische schuldensituatie blijven, schulden oplopen en het langer duurt voordat zij hulp krijgen om hieruit te komen.
Daarom ben ik nu in overleg met de praktijk om de nieuwe wet zo spoedig mogelijk in werking te laten treden. De wetswijziging brengt echter het nodige teweeg en alle betrokkenen hebben tijd nodig om de wijziging goed te laten landen.
Op welke wijze bent u met partijen als de Raad voor de Rechtspraak, NVVK financiële hulpverleners, Schuldhulpmaatje, en andere relevante partners, in gesprek om de inwerkingtreding van het gewijzigde wetsvoorstel te realiseren?
Er vindt al overleg plaats met de Raad voor de rechtspraak (Rvdr), het landelijk overlegorgaan van rechters-commissaris in procedures betreffende faillissementen, surseances van betaling en de Wsnp (Recofa), de branchevereniging voor Wsnp-bewindvoerders (BBW), de Nederlandse Verenging voor Gemeenten (VNG) en een aantal vertegenwoordigers van grote gemeenten, de Koninklijke Beroepsorganisatie voor Gerechtsdeurwaarders (KBvG), Nederlandse Vereniging voor Incassodienstverleners (NVI) en een samenwerkingsverband van schuldeisers (de schuldeiserscoalitie) om een zo spoedig mogelijke inwerkingtreding van de wet mogelijk te maken. We voelen de urgentie om hierin snel stappen te zetten.
Bent u bereid om met, in ieder geval, de Raad voor de Rechtspraak in gesprek te gaan om te komen tot een heldere beleidslijn hoe om te gaan met dergelijke situaties, anticiperende op inwerkingtreding van het wetsvoorstel per 1 januari 2024?
Zoals hiervoor aangegeven gelden de nieuwe regels vanaf het moment dat de wet in werking treedt. Ik streef er daarom naar om de wet zo spoedig mogelijk in werking te laten treden en hierover heb ik al overleg met de Rvdr.
Daarbij staat het kabinet voor een brede aanpak die erop gericht is om zowel het buitengerechtelijke als wettelijke traject zo veel als mogelijk in overeenstemming met elkaar te brengen en op elkaar te laten aansluiten. Voor het buitengerechtelijke traject wordt daarom de verkorting van de Wsnp-duur naar in principe 18 maanden gevolgd. Hierover hebben wij nauw contact met alle partijen die betrokken zijn bij de schuldhulpverlening, in het bijzonder de VNG, NVVK, de KBvG, NVI, en de overheidsschuldeisers.
De plaatsing van organisaties op terreurlijsten |
|
Don Ceder (CU) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kunnen organisaties alleen op grond van rechterlijke uitspraken op de lijst van terreurorganisaties geplaatst worden, of kunnen regeringen daar ook toe besluiten?
Organisaties kunnen niet alleen op grond van rechterlijke uitspraken op de EU-terrorismelijst geplaatst worden.
De lijst wordt opgesteld op basis van nauwkeurige informatie waaruit blijkt dat een rechterlijke of gelijkwaardig bevoegde instantie een besluit heeft genomen tot het instellen van een onderzoek, vervolging, of veroordeling wegens een terroristische daad of een poging tot het plegen of faciliteren van een dergelijke daad.
Een besluit van een gelijkwaardig bevoegde instantie kan bijvoorbeeld een nationaal besluit zijn tot aanwijzing van een individu of organisatie tegen wie een terrorismesanctiemaatregel van toepassing is. In Nederland kan de Minister van Buitenlandse Zaken, in overeenstemming met de Minister van Veiligheid en Justitie en de Minister van Financiën, hiertoe besluiten. Toepassing van een nationale bevriezingsmaatregel is territoriaal beperkt en wordt buiten het grondgebied van Nederland alleen toegepast op Nederlanders en Nederlandse rechtspersonen.
Is de Koerdische Arbeiderspartij (PKK) destijds op de terreurlijst gekomen als gevolg van een uitspraak van een rechtbank of als gevolg van een beslissing van andere overheden?1
Het initiële EU-sanctiebesluit tegen de PKK is genomen op basis van een besluit van de Britse Minister van Binnenlandse Zaken van 29 maart 2001 om de PKK aan te wijzen als terroristische organisatie en besluiten van de regering van de Verenigde Staten van 8 oktober 1997 en 31 oktober 2001 om de PKK aan te wijzen als terroristische organisatie.
Kan uit de berichtgeving in het eerste in noot 1 aangehaalde artikel opgemaakt worden dat de PKK op de lijst van terroristische organisaties kan blijven staan, ondanks het feit dat het besluit om dat te doen juridisch onvoldoende onderbouwd is? Zo niet, wat is volgens u de betekenis van de aangehaalde uitspraken van het Europese Hof van Justitie?
Het artikel in noot 1 verwijst naar uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof). Onder andere naar een uitspraak van het Gerecht van de Europese Unie (Gerecht) van 15 november 2018, waarin zij de PKK gelijk gaven dat de Raad van de Europese Unie de listing van de PKK onvoldoende gemotiveerd zou hebben. Deze uitspraak werd door het Hof op 22 april 2021 vernietigd. Daarbij verwees het Hof de zaak van de PKK tegen hun listing terug naar het Gerecht. Op 30 november 2022 stelde het Gerecht dat er een voortdurend risico bestaat dat de PKK betrokken is bij terrorisme.
Op basis van de hierboven aangehaalde arresten, kan dus niet geconcludeerd worden dat PKK geen terroristische organisatie is.
Als de PKK op de terreurlijst kan blijven staan, ondanks uitspraken van het Europese Hof van Justitie dat hier juridisch onvoldoende basis voor is, hoe heeft EU Hoge Vertegenwoordiger Borell dan kunnen zeggen dat de Iraanse Republikeinse Garde niet zonder een uitspraak van een Europese rechter op de terreurlijst geplaatst kan worden?2
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 3 oordeelde het Hof niet dat er onvoldoende basis is voor het plaatsen van de PKK op de EU-terrorismelijst.
Voor plaatsing van de Islamitische Revolutionaire Garde («IRGC») gelden de juridische vereisten van het EU-terrorismesanctieregime, toegelicht in antwoord 1.
Bent u bereid dit bij de Hoge Vertegenwoordiger aan te kaarten en opnieuw in de Raad aan te dringen op plaatsing van de Iraanse Republikeinse Garde op de terreurlijst? Zo nee, waarom niet?
Nederland pleitte binnen de EU voor plaatsing van IRGC op de EU-terrorismelijst. Zoals verwoord in antwoord 1 is hier een besluit van een rechterlijke of gelijkwaardig bevoegde instantie voor nodig. Op verzoek van o.a. Nederland bracht de Juridische Dienst van de Raad een advies uit over de juridische mogelijkheden om de IRGC op de EU-terrorismelijst te plaatsen. Dit advies stelt dat het op dit moment juridisch niet mogelijk is om de IRGC te listen als terroristische organisatie. Het kabinet blijft zich inzetten om schendingen van het internationale recht door de IRGC tegen te gaan en kijkt daarbij naar alle mogelijke instrumenten (inclusief listings en sancties) in samenwerking met andere lidstaten.
Het bericht dat de overdracht van Singh aan Nederland gebaseerd is op politieke onwil |
|
Michiel van Nispen (SP), Christine Teunissen (PvdD), Kati Piri (PvdA), Agnes Mulder (CDA), Don Ceder (CU), Tom van der Lee (GL), Tunahan Kuzu (DENK), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Nederlander Jaitsen Singh (78) die al 39 jaar in de Verenigde Staten vastzit, komt niet vroegtijdig vrij»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over dit bericht?
Het kabinet blijft zich inspannen om de heer Singh op humanitaire gronden vanwege zijn hoge leeftijd en fragiele gezondheid naar Nederland te brengen, mits hij geen gevaar voor de samenleving vormt. Bij de antwoorden op onderstaande vragen wordt hier een toelichting op gegeven.
Wat de consulaire bijstand betreft, klopt het dat het Ministerie van Buitenlandse zaken in het verleden (tot 2015) niet altijd aan de volledige bezoeknorm heeft kunnen voldoen. Dit heeft het ministerie erkend in de klachtbehandeling door de Nationale ombudsman. Voor een uitgebreide toelichting hierop wordt verwezen naar Aanhangsel Handelingen vergaderjaar 2017–2018, nr. 449. De Nationale ombudsman ziet echter geen reden om hieraan consequenties te verbinden, omdat de heer Singh sinds 2015 wel conform de bezoeknorm wordt bezocht.
Het artikel raakt daarnaast aan diverse andere aspecten waarover wij niet kunnen oordelen, zoals de rechtsgang in de Verenigde Staten.
Deelt u de teleurstelling over het feit dat de heer Singh na 39 jaar vastzitten in de Verenigde Staten nog steeds niet vrijkomt?
Op donderdag 26 januari 2023 heeft de Parole Hearing plaatsgevonden van de heer Singh, waarbij de Parole Board het parole-verzoek heeft afgewezen voor drie jaar. Wij kunnen ons voorstellen dat de heer Singh en zijn familie teleurgesteld zijn over het oordeel van de Parole Board.
Wij zetten ons in om de heer Singh op humanitaire gronden naar Nederland terug te brengen. De afwegingen waarom de Parole Board tot dit oordeel is gekomen zijn (nog) niet bekend. De transcripten van (de niet openbare) zitting zijn pas circa 45 dagen na de zitting beschikbaar en opvraagbaar bij de Parole Board.
Bent u van mening dat de Nederlandse regering er alles aan gedaan heeft om de heer Singh naar Nederland te krijgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Uw Kamer heeft op 23 juni 2020 de motie van het lid Van Nispen c.s. inzake de heer Singh aangenomen.2 In deze motie wordt de regering verzocht zich maximaal in te spannen om de heer Singh op korte termijn naar Nederland over te laten brengen, verzoeken tot overbrenging te honoreren en hiertoe zo nodig de procedure tot overdracht van de tenuitvoerlegging van het strafvonnis te starten.
Bij brief van 21 september 2020 is uw Kamer geïnformeerd over de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan deze motie. Een Wots-procedure is niet de geëigende weg aangezien de zaak van betrokkene niet voldoet aan de criteria van het Beleidskader voor een Wots-procedure.3 In ieder geval staat vast dat betrokkene onvoldoende binding met Nederland heeft. Dit heeft de rechter in kort geding vastgesteld. De Wots-procedure is een penitentiair instrument, geen humanitair instrument. Daarnaast is vastgesteld dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden die tot afwijking van het beleid zouden moeten leiden.4
Gezien het feit dat de Wots geen optie is, is gekeken naar andere mogelijkheden om betrokkene naar Nederland te halen. De weg die wegens humanitaire redenen daarvoor gebruikt kan worden is een gratieprocedure, mits er geen gevaar is voor de maatschappij. Samen met de advocaat van betrokkene en zijn zus is hierover gesproken. Betrokkene is meerdere malen gesteund bij een door hem ingediend gratieverzoek. Wat daarvoor allemaal is gedaan, is weergegeven in de brief aan uw Kamer van 18 mei 2021.5 Daarnaast is door de Minister voor Rechtsbescherming (namens het Kabinet) voorafgaand aan elke parole hearing een nieuwe steunbetuiging aan de Parole Board gestuurd. Uw Kamer is daarover op verschillende momenten geïnformeerd.6
Op wat voor manieren kan een gedetineerde binding hebben met Nederland, gaat dit enkel over woonplaats of kan binding ook op andere manieren worden aangetoond?
Wat de binding betreft, moet er sprake zijn van een wezenlijke relatie met Nederland. Het Nederlanderschap alleen is daarvoor niet voldoende. Bij het bepalen of er sprake is van binding wordt onder meer gekeken naar waar en hoe lang betrokkene feitelijk woonachtig was (duur van inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP)) en onder meer waar hij heeft gewerkt.7
Wanneer betrokkene zijn banden met Nederland heeft verbroken door bijvoorbeeld zijn hoofdverblijf naar een ander land te verplaatsen en meer dan vijf jaar buiten Nederland woont, en onvoldoende is gebleken dat degene tot doel had zijn hoofdverblijf in Nederland later weer op te pakken, komt hij niet in aanmerking voor overbrenging. In een dergelijk geval is het resocialisatiebelang immers niet met een overbrenging gediend. De rechter heeft geoordeeld dat het beleid omtrent strafoverdracht bestendig en correct wordt uitgevoerd.8
Bent u het eens dat er sprake is van een gewijzigde situatie nu bekend is dat de zus van de heer Singh bereid is hem op te vangen in Nederland?
Nee. Jurisprudentie bevestigt dat de enkele wens van een gedetineerde om zich na detentie wederom in Nederland te vestigen irrelevant is bij de beoordeling van aanwezigheid van binding. Die wens is niet bepalend voor het resocialisatiebelang.9 De wens om naar Nederland terug te keren wordt in de rechtspraak slechts relevant geoordeeld als er aanwijzingen bestaan dat betrokkene vóór zijn buitenlandse detentie de mogelijkheid openhield om naar Nederland terug te keren. Daarvan kan sprake zijn als betrokkene kan wijzen op getroffen voorbereidingen voor die terugkeer.10 In onderhavig geval is dat onvoldoende aangetoond en wordt daardoor niet aannemelijk geacht.
Bent u, gezien de unieke aard van deze zaak waarin alle mogelijkheden zijn afgelopen en gezien de humanitaire situatie van de gevangene bereid zo snel mogelijk een manier te vinden een geldige WOTS-procedure op te starten om de strafoverdracht tussen Nederland en de Verenigde Staten te initiëren en de heer Singh over te brengen naar Nederland (conform motie van het lid Van Nispen c.s. (kamerstuk 35 470-VI-11))?
Het doel van de overbrenging van gevonniste personen is de kans op resocialisatie van de veroordeelde te vergroten en het risico van recidive te verkleinen doordat de tenuitvoerlegging van een straf in het land gebeurt waar de veroordeelde onderdaan is en/of woont en geworteld is.
Zoals aangegeven in het antwoord onder 4 is een Wots-procedure niet de geëigende weg omdat de zaak van betrokkene niet voldoet aan de daaraan gestelde criteria. Dit is bevestigd in een rechterlijke uitspraak. De weg die wegens humanitaire redenen daarvoor gebruikt kan worden is een gratieprocedure, mits er geen gevaar is voor de maatschappij.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk en met spoed te beantwoorden?
Ja.