Veelvuldig discriminerende makelaars en verhuurders |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «Discriminatie bij veel makelaars»?1
Ja, indien u doelt op het bericht van de Telegraaf met als kop: «Deel makelaars discrimineert bij verhuur». Mijn ministerie houdt nauw contact met de steden die zelf een aanpak ontwikkelen wat betreft discriminatie op de woningmarkt. De activiteiten die deze steden ondernemen, dragen bij aan het ontwerp van het onderzoek naar discriminatie op de woningmarkt dat dit jaar wordt uitgevoerd.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat makelaars op grote schaal bereid zijn rekening te houden met discriminerende verzoeken van verhuurders terwijl ze weten dat dit verboden is?
Ja.
Worden de overtredende makelaars strafrechtelijk vervolgd? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij maar aan het Openbaar Ministerie om te beoordelen of sprake is van een strafbaar feit en te beslissen of tot strafrechtelijke vervolging wordt overgegaan. Discriminatie op de woningmarkt in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf kan strafbaar zijn op grond van artikel 137g en artikel 429quater van het Wetboek van Strafrecht. Zoals ook uit de Aanwijzing discriminatie blijkt is een concrete aangifte een zeer bepalende factor in de afweging of een opsporing en vervolging wordt opgestart. Het Openbaar Ministerie heeft mij laten weten niet bekend te zijn met een aangifte.
Nu blijkt dat makelaars en verhuurders in Utrecht, Rotterdam en Amsterdam op grote schaal discrimineren, bent u nog steeds van mening dat «bewustwording» voldoende is om discriminatie aan te pakken?
In de brief van de Minister voor Milieu en Wonen van 11 november 20192 bent u nader geïnformeerd over de aanpak van discriminatie op de woningmarkt. Samengevat betreft dit:
In hoeverre deze aanpak op termijn voldoende is, kan nu nog niet beoordeeld worden. Wel zie ik dat in het Amsterdamse onderzoek de bereidheid om aan discriminerende verzoeken mee te werken aanzienlijk lager is dan in het
onderzoek van de Groene Amsterdammer uit 2018. Een betrouwbare methode om de mate van discriminatie vast te stellen en een regelmatige herhaling ervan is nodig om het effect van deze aanpak vast te stellen. Daarom wordt het in de brief van 11 november 2019 aangekondigde onderzoek dit jaar uitgevoerd. Naar verwachting kan ik u begin 2021 over de resultaten ervan berichten.
Bent u bereid een landelijk keurmerk voor makelaars in te voeren, nu makelaars hier zelf om vragen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
In het kader van Goed Verhuurderschap wordt onder meer de mogelijkheid bezien om een keurmerk voor verhuurmakelaars in te voeren. Ik volg het verloop van een mede hierop gerichte pilot in Tilburg, voor hierop verdere stappen te zetten.
Bent u bereid een makelaarsvergunning in te voeren, die kan worden ingetrokken bij strafbaar en onacceptabel gedrag zoals discriminatie? Zo nee waarom niet?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 5, omdat naar mijn oordeel een keurmerk en een vergunningsstelsel voor makelaars nauw samenhangen.
Deelt u de mening dat een verhuurdersvergunning, die kan worden ingetrokken als verhuurders discrimineren, wel een effectieve manier kan zijn om discriminatie van woningzoekenden te bestrijden? Zo ja, waarom bevordert u de invoering daarvan niet? Zo nee, waarom niet?
Malafide verhuurders maken zich schuldig aan ongeoorloofde praktijken zoals discriminatie. In de zoektocht naar een effectief instrumentarium tegen de malafide verhuurder passeren ook systemen met verhuurdervergunningen de revue. Via pilots ondersteun ik initiatieven in Groningen en Schiedam op het gebied van verhuurdervergunningen en daarmee bevorder ik de invoering daarvan. Ook in andere steden zijn er interessante initiatieven. Daarbij is het wezenlijk dat lokale problematiek vaak om een vorm van maatwerk vraagt. De bevindingen uit de pilots worden gedeeld met andere geïnteresseerde steden en benut ik bij het verder vormgeven van beleid.
Op welke termijn gaat u conform de aangenomen motie-Nijboer/Ronnes risico’s wegnemen voor gemeenten om een verhuurdersvergunning in te voeren?2
Ik steun in het kader van de aanpak Goed Verhuurderschap pilots van gemeenten, die zien op het invoeren van een vergunningplicht voor verhuurders. Door uitvoering van de pilots ontstaat zicht op de risico’s van dergelijke systemen en wat er voor nodig is om deze weg te nemen. Waar blijkt dat lokale initiatieven aanlopen tegen juridische belemmeringen, wordt dat meegenomen in de uitwerking van een wettelijke grondslag voor gemeenten die de mogelijkheid biedt om maatregelen te treffen tegen malafide verhuurders. Daarover informeerde de Minister voor Milieu en Wonen u eerder per brief.4
Het voorkomen van extra kosten voor mensen wier zorg is uitgesteld vanwege de coronacrisis |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de uitzending van BNR Nieuws Radio over extra kosten voor uitgestelde zorg vanwege de coronacrisis?1
De afgelopen periode was veel curatieve zorg afgeschaald om voldoende zorg te kunnen leveren aan COVID-19-patiënten. Gelukkig is de opschaling van de reguliere planbare zorg inmiddels weer in volle gang. Het is belangrijk dat ook niet-COVID-19-patiënten de zorg ontvangen die ze nodig hebben. Ik begrijp dat het buitengewoon vervelend is als mensen hebben moeten wachten op hun behandeling.
Het uitstel van een behandeling kan ook financiële consequenties hebben voor de patiënt vanwege het eigen risico dat hij betaalt voor de zorg die hij ontvangt. In de uitzending van BNR Nieuws Radio werd een situatie geschetst waarbij een patiënt in 2019 een behandeltraject in het ziekenhuis is gestart dat doorliep in 2020. Als een behandeltraject in 2019 is gestart dan komen alle kosten die worden gemaakt binnen de 120 dagen van de looptijd van een diagnose behandel combinatie (dbc) ten laste van het eigen risico 2019. Het kan zijn dat door de coronacrisis een operatie is uitgesteld, die anders binnen de 120 dagen van de looptijd van de dbc had plaatsgevonden. Als de operatie wel had plaatsgevonden, waren de kosten ten laste gekomen van eigen risico van 2019. Als de operatie uiteindelijk na meer dan 120 dagen na opening van de dbc plaatsvindt, zal een nieuwe dbc worden geopend. Omdat deze dbc in 2020 geopend wordt, zullen de kosten ook ten laste komen van het eigen risico van 2020. De kosten in 2019 zullen in dat geval wel lager liggen, omdat geen operatie heeft plaatsgevonden.
De patiënt betaalt alleen eigen risico voor de zorg die hij daadwerkelijk heeft genoten en betaalt dus niet voor een operatie die niet heeft plaatsgevonden.
Of een verzekerde financieel nadeel ondervindt van bijvoorbeeld een uitgestelde operatie is afhankelijk van de vraag hoeveel andere zorgkosten hij in 2019 heeft gehad en in 2020 nog heeft. Het is mogelijk dat mensen daardoor geconfronteerd worden met extra kosten, bijvoorbeeld als zij in 2019 hun eigen risico sowieso al hadden volgemaakt, terwijl zij in 2020 geen andere zorg verwachten nodig te hebben waarvoor ze hun eigen risico moeten aanspreken. Het kan echter ook juist gunstig uitpakken, namelijk wanneer iemand in 2019 het eigen risico niet heeft volgemaakt, terwijl hij in 2020 wel al veel zorg ontvangen heeft of nog verwacht nodig te hebben en daarmee het eigen risico toch wel volmaakt. BNR heeft alleen de situatie beschreven waarin het ongunstig uitpakt.
Bent u bereid alleen voor de eerste Diagnose Behandeling Combinatie (DBC) eigen risico te heffen voor mensen wier zorg is uitgesteld vanwege de coronacrisis, om te voorkomen dat zij dubbel eigen risico moeten betalen voor een behandeling?
Zoals ik hierboven heb aangegeven betalen mensen alleen eigen risico voor zorg die zij daadwerkelijk hebben ontvangen. Ze betalen niet voor een behandeling die niet door is gegaan. Als patiënten zowel in 2019 als in 2020 zorg hebben ontvangen, moeten zij in beide jaren hun eigen risico aanspreken. Dat is voor deze patiënten niet anders dan voor andere patiënten die twee of meerdere jaren achter elkaar zorg ontvangen. Daarom acht ik het – naast uitvoeringstechnische problemen – niet nodig om bij deze groep alleen eigen risico te heffen over de eerste dbc’s en niet over vervolg-dbc’s.
Deelt u de mening dat het rechtvaardiger is om te stoppen met het heffen van eigen risico over vervolg-DBC’s?
Op de Kamervragen waaraan u refereert, heeft mijn ambtsvoorganger geantwoord dat de NZa op zijn verzoek met een adviesbrief komt over de situatie dat mensen eigen risico betalen voor een jaar dat zij geen zorg hebben ontvangen. Daarin zullen verschillende opties met voor- en nadelen worden toegelicht. Eén van de opties betreft het uitsluiten van vervolg-dbc’s van het eigen risico. Mijn voorganger heeft de verwachting uitgesproken de Tweede Kamer rond de zomer te kunnen informeren aan de hand van de adviesbrief. Het advies bevindt zich in de afrondende fase en kan ik u binnenkort doen toekomen.
Hoe staat het met het werk maken van een oplossing voor dit probleem, waarover u in antwoord op eerdere Kamervragen schreef?2
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u al meer zeggen over het onderzoek dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) hiernaar uitvoert en het advies dat daaruit voort zal komen?
Zie antwoord vraag 3.
Wordt al onderzocht hoe het eigen risico kan worden afgeschaft? Kunt u dit toelichten?
Nee, dat wordt niet onderzocht. Zoals aangekondigd in het Regeerakkoord heeft het kabinet het verplicht eigen risico tot en met 2021 bevroren op € 385,– per persoon per jaar. Deze maatregel is onderdeel van een breed pakket aan maatregelen dat het kabinet heeft genomen om de stapeling van zorgkosten te beperken.
Het bericht dat Achterhoekse burgemeesters boos zijn om het sluiten van cellen |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Waarom worden er politiecellen gesloten in de Achterhoek?1
Door het sluiten van cellencomplexen wordt voorkomen dat 60 fte politiecapaciteit onttrokken moet worden aan onder meer de basisteams in de eenheid Oost-Nederland voor in essentie te veel arrestantencomplexen. Zelfs als er ten gevolge van de overcapaciteit aan cellen niet of nauwelijks van het betreffende complex gebruik wordt gemaakt, moet er toch een minimumcapaciteit aan politie-inzet gegarandeerd worden. Zo’n inzet is niet efficiënt; zeker in tijden dat de capaciteit beter elders kan worden ingezet.
De huidige situatie van negen cellencomplexen dateert van ruim voor de start van de eenheid Oost-Nederland. Volgens de politie kampt het team Arrestantentaken vanaf de vorming van de eenheid met het feit dat de beschikbare formatie onvoldoende is om op alle negen locaties het werk professioneel uit te voeren. Daar bovenop is er ook in de eenheid Oost-Nederland structureel te veel celcapaciteit.
Het openhouden van de cellencomplexen is tot op heden alleen mogelijk geweest door overbezetting in de beginperiode, het continu werken met extra inhuur, het inzetten van politiemedewerkers uit basisteams, het beperkt openstellen van de locatie Deventer en het inperken van onder andere de arbeidsmodaliteiten van medewerkers. Daarom heeft de leiding van de politie-eenheid Oost-Nederland in afstemming met het lokale gezag realistische toekomstvarianten extern laten onderzoeken en deze bestuurlijk uitgebreid en veelvuldig besproken. Uiteindelijk heeft dit geleid tot het besluit om de cellencomplexen in Deventer, Doetinchem, Ede en Tiel te sluiten en de complexen Arnhem/Nijmegen, Apeldoorn, Borne en Zwolle open te houden. Met dit besluit wordt vooral voorkomen dat er personele capaciteit vanuit de basisteams ingezet moet worden om negen cellencomplexen open te houden, terwijl qua benodigde celcapaciteit met minder cellencomplexen kan worden volstaan. Het ingezette proces wordt door de politie nauwgezet gevolgd. Tot op heden gaat dit naar tevredenheid van alle (bestuurlijke) partners. Al eerder is besloten om het proces over een jaar te evalueren.
Tevens zal ik, nu het proces van beoordeling en besluitvorming binnen de politie-eenheid Oost-Nederland recentelijk is afgesloten, alsnog, conform eerder verzoek van uw Kamer, de gevraagde AEF-analyse vertrouwelijk aan uw Kamer doen toekomen. Dit rapport maakt deel uit van de analyse en de beraadslagingen in de verschillende bestuurlijke gremia van de politie-eenheid Oost-Nederland. Mede op basis van dit rapport kon het bestuurlijke proces met uiteindelijk de instemming van alle burgemeesters, ook die in de Achterhoek, worden afgesloten. Bepalend was daarbij de mogelijkheden om via flankerende maatregelen de nadelen van dit besluit voor de betreffende basisteams zo klein mogelijk te houden. Denk daarbij aan georganiseerd vervoer en de nieuwe mogelijkheid om over de eenheidsgrenzen heen arrestanten te kunnen insluiten. Met deze en andere maatregelen is de politieleiding in de eenheid Oost-Nederland erin geslaagd een goede balans te vinden tussen de beheersmatige en operationele verantwoordelijkheden.
Waarom worden agenten nu gedwongen verder te reizen met arrestanten terwijl er al een groot tekort aan politiecapaciteit is?
Juist het oplossen van het capaciteitsvraagstuk voor de basisteams is de belangrijkste motivator achter dit besluit. Daarmee was ook een belangrijke overweging dat het ene besluit (tot sluiten of verplaatsing van arrestantencomplexen) niet teniet gedaan zou worden door operationeel onverantwoorde extra reisbewegingen. Dat was en is scherp in beeld gebracht. De eenheidsleiding treft met het oog hierop verschillende maatregelen, zodat extra vervoersbewegingen door de eerstelijns politiezorg zo veel als mogelijk worden beperkt. Zo zal in de hele politie-eenheid op bepaalde dagen en tijdstippen een vervoersondersteuning beschikbaar zijn. Daar is met zorg naar gekeken en dekt het gros van de vervoersbehoefte af. Er komt ook een nieuwe inrichting op een strategisch gekozen plaats. De cellencomplexen in Arnhem en Nijmegen worden in de toekomst samengevoegd in een nieuw te bouwen pand in (het tussen beide plaatsen gelegen) Elst. Waar detentielocaties van andere eenheden voor het betreffende basisteams gunstiger liggen, is voorts mogelijk gemaakt dat ze daar terecht kunnen. De sluiting van de cellencomplexen in combinatie met de maatregelen om extra vervoersbewegingen zo veel als mogelijk te beperken, zorgen voor een positief effect op de inzetbare politiecapaciteit. Het uitblijven van dit besluit zou juist (blijvend) negatief uitpakken voor de beschikbare politiecapaciteit. De maatregelen die zijn genomen om extra vervoersbewegingen zo veel als mogelijk te beperken, hebben ertoe geleid dat inmiddels alle burgemeesters binnen de politie-eenheid Oost-Nederland het besluit om cellencomplexen te sluiten ondersteunen. Hierover is op 15 mei jl. ook gecommuniceerd door diverse burgemeesters uit de Achterhoek.2
Hoe verhoudt zich dit tot de maatregelen in Amsterdam om het arrestantenvervoer uit te besteden zodat politiecapaciteit vrijgespeeld wordt?
De politie-eenheid Oost-Nederland heeft, samen met betrokken partners, de voornoemde keuze gemaakt aan de hand van de wensen, mogelijkheden en regionale omstandigheden binnen de eenheid. Dit staat op zich los van de situatie binnen de politie-eenheid Amsterdam en het besluit dat hierover is genomen3.
Al enkele jaren is er op het gebied van het arrestantenvervoer een nauwe samenwerking tussen de Dienst Vervoer & Ondersteuning (DV&O) van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) en de politie. Daar waar politiecapaciteit vrij gemaakt kan worden, en waar dat mogelijk is, wordt door het hele land gebruikgemaakt van de vervoersmogelijkheden van de DJI.
Bent u bereid te kijken hoe het arrestantenvervoer zo kan worden ingericht dat het geen extra politiecapaciteit kost? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Hoe bent u van plan de verschraling van de sociale advocatuur in deze regio tegen te gaan als deze maatregelen doorgaan?
De politie in Oost-Nederland heeft met de advocatuur (Orde van Advocaten van Overijssel en Gelderland) gesproken over de consequenties van sluiting van cellencomplexen. De advocatuur heeft aangegeven ook in die nieuwe situatie te kunnen werken. Daarnaast zijn de leden van het Strafrechtelijk Ketenberaad door de politie meegenomen in dit besluit. De Raad voor Rechtsbijstand is via de Orde van Advocaten geïnformeerd over de nieuwe situatie.
Krijgen sociaal advocaten een extra tegemoetkoming als zij verder moeten reizen om verdachten bij te staan? Zo nee, waarom niet?
Ja, het Besluit vergoedingen rechtsbijstand heeft een component reiskostenvergoeding. De advocaten die verder moeten reizen kunnen daar gebruik van maken. Afhankelijk van de vestigingsplaats van een advocaat, kan een advocaat in voorkomende gevallen minder en meer behoeven te reizen. Ook kan de Raad indien het nodig blijkt de regio-indeling voor de (sociale) advocatuur aanpassen. Voorgaande is aan de Raad voor Rechtsbijstand.
Extra voordelige Ster zendtijd voor brancheorganisaties en belangenverenigingen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Heeft de actiegroep Farmers Defence Force (FDF), die nu dagelijks spotjes op televisie uitzendt, korting gekregen bij de Ster?1 Zo ja, hoeveel en waarom?
Farmers Defence Force heeft zendtijd tegen reguliere condities ingekocht bij de Ster.
Deelt u de mening dat reclameboodschappen die in strijd zijn met de Reclame Code van de Reclame Code Commissie(RCC) niet in aanmerking zouden mogen komen voor extra voordelige zendtijd bij de Ster? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de extra voordelige uitingen aan de Nederlandse Reclame Code te toetsen en de STER op te dragen die te stoppen wanneer er gerede klachten binnenkomen tegen bepaalde uitingen hangende de procedure van de RCC? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Wanneer consumenten of organisaties bezwaar hebben tegen de inhoud van reclame- en telewinkelboodschappen, dan kunnen zij zich wenden tot de Reclame Code Commissie. De Ster is gebonden aan uitspraken van de Reclame Code Commissie. Een reclameboodschap die in strijd is met de Reclame Code zal de Ster niet uitzenden.
Bent u bereid de Ster op te dragen charitatieve instellingen tenminste een gelijkwaardig aandeel te geven in de verdeling van extra voordelige zendtijd ten opzichte van commerciële sectororganisaties? Zo nee, waarom niet?
Het invullen van de Ster-zendtijd is de verantwoordelijkheid van de Ster. Het beleid van de Ster wordt bepaald door directie en bestuur binnen het kader van de Mediawet 2008. Ik kan niet treden in de keuzes die de Ster maakt ten aanzien van de reclamezendtijd. Overigens hanteert de Ster voor charitatieve adverteerders die in het bezit zijn van een CBF keurmerk of een ANBI-status beduidend lagere tarieven.
Bent u bereid om, gelet op de tijdelijkheid van het aanbod, deze vragen binnen tien dagen te beantwoorden?
Het is helaas niet gelukt de vragen binnen tien dagen te beantwoorden.
Maatwerk voor huurders bij Vestia |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de berichten dat huurders weer klappen te verwerken krijgen omdat Vestia niet mag investeren in hun sociale woningvoorraad, waardoor bijvoorbeeld schimmelwoningen niet worden opgeknapt?1 2
De situatie bij Vestia is in de afgelopen jaren verbeterd maar de financiële mogelijkheden blijven aan beperkingen onderhevig. In mijn brief van 9 december 2019 over het herijkt verbeterplan van Vestia en de reactie van de saneerder daarop (Kamerstuk 29 453, nr. 496), heb ik u geïnformeerd over het herijkt verbeterplan van Vestia en de consequenties daarvan voor de investeringsmogelijkheden van de corporatie. De in de vraag aangehaalde krantenberichten zijn een reflectie daarop.
Vestia zal de komende 10 jaar ca. € 886 miljoen investeren in de verbetering van bestaand bezit en het onderhoudsbudget voor vooral het binnenwerk van woningen wordt verhoogd met € 7,8 miljoen per jaar. Vestia is gehouden tot goed verhuurderschap, hetgeen betekent dat gebreken aan woningen moeten worden hersteld. Daarnaast zal het overgrote deel van de geraamde investeringen van € 274 mln. in nieuwbouw worden ingezet voor sloop-nieuwbouw in herstructureringswijken. Doordat Vestia een saneringscorporatie is zijn de inspanningen die zij kan leveren op voornamelijk de verduurzamingsambitie en de volkshuisvestelijke wensen (sloop en nieuwbouw) in de regio wel beperkt.
Waarom mag Vestia geen investeringen meer doen van de toezichthouder, aangezien die toezichthouder afgelopen december nog constateerde dat de sanering «negatieve consequenties heeft gehad voor de volkshuisvestelijke inzet» waardoor o.a. de betaalbaarheid en de kwaliteit van Vestiawoningen onder druk staan? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Het is onjuist dat Vestia geen investeringen meer mag doen. De focus van Vestia ligt echter wel op investeringen in haar bestaande bezit. In het kader van het Herijkt Verbeterplan heeft Vestia een onderhouds- en investeringsprogramma opgesteld voor de komende tien jaar waarmee Vesta verwacht haar bezit in voldoende mate in stand te kunnen houden. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 8, waar een overzicht wordt gegeven van de voornemens van Vestia zoals deze zijn opgenomen in het Herijkt Verbeterplan, dat door de saneerder is goedgekeurd.
In het algemeen geldt dat Vestia voor een grote opdracht staat waarin het langjarig werkt aan financieel herstel, terwijl ze haar volkshuisvestelijke taken uitvoert. Ondanks dat Vestia in de komende jaren een grotere volkshuisvestelijke bijdrage zal kunnen leveren, zal het volledige financieel herstel nog enige tijd vergen. Dit kan spanning opleveren met de verduurzamingsambitie en de volkshuisvestelijke wensen (sloop en nieuwbouw) in de regio. Hiervoor zal dan een groter beroep moeten worden gedaan op andere corporaties in de regio. Hiervoor heeft de Autoriteit woningcorporaties (Aw) in haar beleidssignaal aandacht heeft gevraagd. In dit verband merk ik op dat de financiële mogelijkheden van de corporaties in de Metropoolregio Rotterdam-Den Haag worden onderzocht in het kader van de motie Ronnes (Kamerstuk 35 000 VII, nr. 52). Dan zal blijken of de gezamenlijke middelen van corporaties per regio voldoende zijn om de volkshuisvestelijke opgaven aldaar te kunnen oppakken.
Waarom heeft Vestia zo weinig aan woningverbetering gedaan de afgelopen jaren hoewel daar wél budget voor was begroot, te weten 290 miljoen euro waarvan nog geen 50% is gerealiseerd, en hoe verhoudt dit zich tot het stoppen van nieuwe investeringen door de Autoriteit Woningcorporaties (AW)? Op welke manieren is het restant van de 290 miljoen euro ten goede gekomen aan (het woongenot van) huurders?4
Zoals Vestia in haar herijkt verbeterplan aangeeft, is vanaf 2014 het accent bij Vestia voor woningverbetering komen te liggen op het renoveren van bestaande woningen. Dit is qua proces complex en tijdrovend, waardoor Vestia achter is komen te lopen in de realisaties van de voorgenomen renovaties. Projecten zijn doorgeschoven naar toekomstige jaren. Zoals in antwoord op vraag 2 toegelicht verhoogt Vestia de komende jaren de budgetten voor investeringen en onderhoud. Er is geen sprake van een stop op investeringen door Aw en het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW). Realisatie van de voorgenomen investeringen en onderhoud aan het bestaande bezit is een aandachtspunt dat actief aan de orde komt in de monitoring van de sanering van Vestia door de gemandateerd saneerder WSW.
Hoe verhoudt het niet langer doen van investeringen zich tot de constatering van de AW dat «Vestia het investerings- en onderhoudsbudget voor de komende jaren verhoogt»? Wat gebeurt er dan met deze budgetten en kan dit worden toegelicht?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2 is de aanname onjuist dat Vestia niet investeert. Vestia geeft voorrang aan verbetering van het bestaande bezit. In het herijkt verbeterplan is een overzicht opgenomen van investeringen die de komende jaren zullen worden gedaan en die door de saneerder zijn goedgekeurd.
Hoe kan Vestia zich houden aan het Sociaal Huurakkoord, waarin is afgesproken dat huurbevriezing of huurkorting voor huurders die teveel betalen mogelijk is aangezien Vestia de afgelopen jaren maximale huurverhogingen heeft geëist van huurders?5
Voor deze afspraak uit het Sociaal Huurakkoord geldt maatwerk per corporatie. Zoals opgenomen in het herijkt verbeterplan gaat Vestia de komende jaren 1300 woningen extra onder de eerste aftoppingsgrens brengen. Daarmee wordt de betaalbare woningvoorraad van Vestia groter. Het is aan Vestia om te bepalen welke woningen dit zijn, waarbij geldt dat dit onderwerp aan de orde kan komen in de jaarlijkse gesprekken over prestatieafspraken met gemeenten en huurdersorganisaties.
Op welke manier(en) kan Vestia maatwerk leveren aan huurders die in financiële problemen komen door de coronacrisis, zoals u heeft gezegd in antwoord op mijn eerdere Kamervragen? Kunt u uw antwoord toelichten?6
Woningcorporaties hebben verschillende mogelijkheden om maatwerk te leveren, afhankelijk van de individuele behoefte van de huurder en de mogelijkheden van de corporatie. Te denken valt hierbij aan bijvoorbeeld huurbevriezing, huurverlaging en het treffen van een betalingsregeling; of aan het zoeken naar een meer passende woning indien de inkomensdaling blijvend en structureel is. Corporaties zullen per geval bekijken wat het meest in de rede ligt. Dat geldt ook voor Vestia, dat aangeeft dat huurders die in de financiële problemen zijn gekomen, bijvoorbeeld vanwege de coronacrisis, contact kunnen opnemen voor het bespreken van oplossingen en het maken van afspraken. Ook monitort Vestia het ontstaan van huurachterstanden, waarbij de huurder actief wordt benaderd om te vragen wat er speelt en om hulp te bieden.
Hoe gaat u bij Vestia de motie Kox c.s. om een tijdelijke huurbevriezing mogelijk te maken voor zowel de sociale sector als de vrije sector, uitvoeren en op welke termijn?7
In mijn brief over generieke en specifieke maatregelen voor betaalbaar huren, die ik op 5 juni 2020 aan de Eerste Kamer (Kamerstuk 35 431, I) en in afschrift aan uw Kamer zond, ben ik ingegaan op de motie-Kox c.s.
Klopt het dat het tekort van Vestia 10 miljard euro is, en hoe groot is dat precies op dit moment? Wat betekent dit voor de aanpak van schimmelwoningen, achterstallig onderhoud, de betaalbaarheid, de beschikbaarheid, verduurzaming en het investeren van leefbaarheid in buurten door Vestia op lange termijn?
Nee, het tekort van Vestia is geen 10 miljard euro. Dit is ongeveer de omvang van de marktwaarde van de leningenportefeuille van Vestia. In mijn brief van 9 december 2019 (Kamerstuk 29 453, nr. 496) heb ik u geïnformeerd over de financiële positie van Vestia. In deze brief heb ik u eveneens een overzicht gegeven van de voornemens van Vestia voor de komende jaren:
Circa 1.300 extra huurwoningen (in de steden Delft, Den Haag, Rotterdam en Zoetermeer) worden onder de eerste aftoppingsgrens gebracht, zodat Vestia een grotere bijdrage de komende jaren kan leveren aan een betaalbare voorraad.
Een inflatievolgend huurbeleid met in 2021 en 2022 0,5% boven inflatie in gemeenten waar Vestia veel investeert in renovatie, verduurzaming, nieuwbouw en herstructurering (Rotterdam, Den Haag en Delft). Dit zal aan de orde komen bij de overleggen over de prestatieafspraken in deze steden.
De komende tien jaar investeert Vestia € 886 miljoen in de verbetering van bestaand bezit. Daarnaast zal het overgrote deel van de geraamde investeringen van € 274 mln. in nieuwbouw worden ingezet voor sloop-nieuwbouw in herstructureringswijken. Tevens wordt het onderhoudsbudget voor vooral het binnenwerk van woningen verhoogd met € 7,8 miljoen per jaar.
No regret duurzaamheidsmaatregelen, dat wil zeggen maatregelen die kunnen worden gecombineerd met al voorziene investeringen in het kader van onderhoud en renovatie en waarvan het uitstellen tot hogere kosten later zou kunnen leiden, voor het aardgasloos maken van woningen voor 67 miljoen.
Lopende herstructureringen waarvoor reeds verplichtingen zijn aangegaan, zoals in kader van Nationaal Programma Rotterdam-Zuid, worden uitgevoerd binnen haar jaarlijkse investeringsvolume van ca. € 150 miljoen. Voor nieuwe herstructureringen zal met collega-corporaties naar gewenste oplossingen moeten worden gezocht.
De mogelijkheid om circa 10.000 woningen in de zogenaamde maatwerkgemeenten te verkopen aan collega-corporaties. Hiertoe zijn op 12 mei 2020 intentieovereenkomsten afgesloten tussen zestien woningcorporaties, zes gemeenten, twee provincies, Aedes en BZK
Voor wat betreft de aanpak van schimmelwoningen en achterstallig onderhoud is Vestia gehouden, evenals andere verhuurders, tot goed verhuurderschap. Dat betekent dat gebreken hersteld moeten worden. De verhoging van het onderhoudsbudget voor vooral het binnenwerk van woningen met € 7,8 miljoen per jaar draagt daaraan bij.
Waarom zijn de rentebetalingen, die Vestia niet hoeft te betalen maar worden opgebracht door andere woningcorporaties, alleen in 2014 aan de Kamer gemeld en daarna niet meer, hoewel dit inmiddels 20 miljoen euro betreft? Hoeveel aan rentebetaling zal in 2020 naar verwachting nodig zijn?8
Bij de goedkeuring van het verbeterplan van Vestia in 2014 (Kamerstuk 29 453, nr. 351) bent u uitgebreid geïnformeerd over de aan Vestia te verstrekken saneringssteun. In het antwoord waarnaar in bovenstaande vraag wordt verwezen ben ik ingegaan op het bedrag aan rentebetalingen dat onderdeel was van de afgesproken saneringssteun. Voor 2020 worden geen rentebetalingen meer verwacht, omdat dit een eenmalige betaling was die te maken had met de subsidieverstrekking.
Deelt u de mening dat gezien de eerdere saneringssteun, de opbrengsten van schikkingen in rechtszaken á 235 miljoen euro, de kortingen op de verhuurderheffing en gezien de opbrengsten van de verkoop van vastgoed á 1,66 miljard euro het tijd is om de huurders op de eerste plaats te zetten? Bent u bereid om huurverlagingen en onderhoud van kwalitatief slechte woningen bij Vestia mogelijk te maken? Kunt u uw antwoord toelichten?9 10
Indien een corporatie in de financiële problemen komt, wordt bekeken welke volkshuisvestelijke activiteiten minimaal moeten worden uitgevoerd om vervolgens te bezien op welke wijze deze activiteiten uitgevoerd kunnen worden. Hetzij door de corporatie zelf, hetzij door overname van taken door andere corporaties. Daarbij wordt eveneens bezien op welke wijze de bedrijfsvoering bij de corporatie in financiële problemen kan worden geoptimaliseerd, passend binnen de geldende wet- en regelgeving en met oog voor de volkshuisvestelijke opgave. Zoals eerder aangegeven, bevindt Vestia zich nog steeds in de situatie waarin het langjarig werkt aan financieel herstel, terwijl ze haar volkshuisvestelijke taken uitvoert. Dit kan spanning veroorzaken met gewenste volkshuisvestelijke ambities indien het niveau hiervan hoger ligt dan opgenomen in de geldende wet- en regelgeving. Alle corporaties, dus ook corporaties in de financiële problemen, zijn wel gehouden aan goed verhuurderschap. Dit betekent dat de huurder de verhuurder kan aanspreken, wanneer de kwaliteit van woningen leidt tot gebreken. Mocht de verhuurder daar naar mening van de huurder onvoldoende op reageren, dan kan de huurder een procedure starten bij de huurcommissie. De huurcommissie kan in dat geval, rekening houdend met de ernst van de gebreken, tot het oordeel komen dat een huurverlaging in de rede ligt.
Waarom is er geen administratie die bijhoudt of woningcorporaties, die korting hebben gekregen op de verhuurderheffing bij sloop/ nieuwbouw in Rotterdam-Zuid, de huurprijs excessief verhogen na een verhuizing of bij huurverhoging, zoals u antwoordde op Kamervragen? Kunt u deze gegevens alsnog achterhalen, dan wel bijhouden vanaf nu?11
Excessieve huurverhogingen voor zittende bewoners zijn ongewenst en zijn ook niet mogelijk. De huurstijging voor een zittende bewoner is gemaximeerd. Ik ben van mening dat iedereen in een goede en betaalbaar woning moet kunnen wonen huren. Het is echter niet uit te sluiten dat verhuurders bij een mutatie van de bewoner de huur harmoniseren en laten stijgen. Dit is een keuze van de verhuurder en moet per casus bekeken worden of dit wenselijk is. Ik vind het net als u belangrijk dat woningen voor langere tijd in het sociale segment behouden blijven. Elke casus is echter anders en in sommige gevallen kan het wenselijk zijn om de woningen eerder te liberaliseren, om bijvoorbeeld segregatie te voorkomen of vanwege een beperkte vraag naar goedkope huurwoningen. Om in te kunnen spelen op de lokale situatie, maken gemeenten, huurdersorganisaties en corporaties hier prestatieafspraken over.
Indien er signalen zijn dat verhuurders van plan zijn om op te korte termijn de huren van een woning excessief te verhogen, kan er een gesprek plaatsvinden tussen de desbetreffende verhuurder en de uitvoerder van de heffingsverminderingen, Rijksdienst voor ondernemend Nederland (RVO), en eventueel het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Daarnaast zal er binnenkort ook gestart worden met het steekproefsgewijs opvragen van de huren van woningen die zijn gerealiseerd met behulp van een heffingsvermindering. Mocht daaruit blijken dat de huren van woningen die gebouwd zijn met een heffingsvermindering op korte termijn sterk zijn verhoogd na een eerste verhuring, is er de mogelijkheid om een heffingsvermindering in te trekken.
Een integrale administratie van de huren van alle woningen waar een heffingsvermindering voor is aangevraagd zou zorgen zorgt voor een ernstige verzwaring van de administratieve lasten voor corporaties en voor een excessieve verzwaring van de uitvoeringslasten van RVO. Vele jaren na oplevering zou per woning gemonitord moeten worden of een huur excessief verhoogd is. Dit past niet in het karakter van de heffing en haar heffingsverminderingen, die robuust en eenvoudig zijn vormgegeven.
Hoe vaak en bij welke projecten is een korting op de verhuurderheffing ingetrokken door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)? In hoeverre let de RVO extra op Vestia, omdat die corporatie de huurprijzen maximaal heeft verhoogd, veel woningen heeft geliberaliseerd en dat blijft doen om uit de financiële problemen te komen?
Er is op dit moment nog geen korting ingetrokken vanwege een excessieve huurprijsverhoging. Elke corporatie wordt hetzelfde behandeld. Zodra er signalen zijn dat er een excessieve huurprijsverhoging is bij woningen waarvoor een heffingsvermindering voor nieuwbouw is aangevraagd, kan er worden gekozen om in te grijpen (zie hiervoor antwoord op vraag 11).
Bent u bereid om de wet- en regelgeving te verduidelijken zodat de intentie van de regelingen omtrent kortingen op de verhuurderheffing, namelijk dat de huurprijs voor langere tijd in het gereguleerde segment moet blijven, beter recht wordt gedaan? Bent u bereid hier een concrete en ruime termijn aan te verbinden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik zie op dit moment geen noodzaak om de regelgeving nader te verduidelijken. Het is duidelijk dat de huur bij aanvang aan bepaalde voorwaarden moet voldoen, en dat de intentie moet zijn om de huur op een dergelijk niveau te houden. In de praktijk zal dit ook het geval zijn omdat huren alleen bij mutatie fors verhoogd kunnen worden, en de gemiddelde woonduur in het sociale segment 12,5 jaar bedraagt. Indien een verhuurder de huur van een woning waarvoor een heffingsvermindering is afgegeven binnen een zodanig beperkte tijd en in excessieve mate verhoogd dat aannemelijk is dat op de aanmelding een andere beslissing zou zijn genomen indien dit bij de beoordeling daarvan al bekend zou zijn geweest, biedt de Wet maatregelen woningmarkt 2014 II de mogelijkheid dat de uitvoerder van de heffingsverminderingen (RVO) de definitieve heffingsvermindering weer intrekt. Dit zal onder meer toegepast kunnen worden als aannemelijk is dat een dergelijke huurverhoging door de aanvrager al voorzien en beoogd is op het moment dat de aanvraag voor de heffingsvermindering is gedaan.
Bent u bereid de vragen één voor één te beantwoorden en de antwoordtermijn in acht te nemen?
Op 25 mei jl. heb ik uw Kamer bericht dat de beantwoording van de vragen meer tijd vergen. De vragen zijn afzonderlijk beantwoord.
De tariefverhogingen van Rendac |
|
Thierry Baudet (FVD), William Moorlag (PvdA), Jaco Geurts (CDA), Roelof Bisschop (SGP) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de kritiek van de Land- en Tuinbouworganisatie Nederland, de Producentenorganisatie Varkenshouderij en de Nederlandse Melkveehoudersvakbond op de recente verhoging van de tarieven voor het ophalen van kadavers door Rendac?1 2 3
Ja.
Hoe verklaart u de verdubbeling van de tarieven per eenheid dieren in de afgelopen jaren ten opzichte van de tarieven in de periode 2011–2016?
De tarieven worden door Rendac4 berekend op basis van de werkelijke kosten verminderd met de verkoopopbrengsten van eindproducten uit het destructieproces. Belangrijke oorzaken die Rendac heeft aangeven bij de verhogingen in de afgelopen jaren waren:
Hoe verklaart u de verhoging van de tarieven per stop in 2020 ten opzichte van 2018 met 20% (regulier) tot 35% (gepland)?
De belangrijkste oorzaak van de stijging is dat de tarieven voor 2018 gebaseerd waren op 590.000 stops en dat Rendac voor de tarieven voor 2020, mede na overleg met de sectoren en het Ministerie van LNV, is uitgegaan van 500.000 stops. De aanname hierbij is dat er sprake is van een daling in het aantal veehouders ten opzichte van 2018. Door uit te gaan van minder stops moeten bepaalde vaste kosten over een lager aantal stops worden omgeslagen.
In absolute zin is geen sprake van hogere transportkosten. Die zijn over die periode ongeveer gelijk gebleven aan ca. € 11 miljoen per jaar.
Kunt u nader inzicht geven in de onderbouwing van de tarieven voor 2020 en bijbehorende tariefwijzigingen?
De tarieven 2020 zijn door Rendac berekend conform de afspraken die hierover met het Ministerie van LNV zijn gemaakt. De controle of afspraken worden nagekomen vindt plaats door de externe accountant van Rendac en de ADR. Voor de tarieven 2020 heb ik daarnaast ook zelf inzage gekregen in de berekeningen van Rendac en daarbij vastgesteld dat de afspraken zijn nageleefd. De verkregen bedrijfsvertrouwelijke informatie kan ik niet delen met derden.
Kunt u een overzicht van de ontwikkeling van de destructietarieven per diercategorie gedurende de jaren 2014 tot en met 2020 aan de Kamer beschikbaar stellen?
De destructietarieven worden jaarlijks in de Staatscourant gepubliceerd, in de bijlage vindt u deze voor de periode van 2014 t/m 2020.
Hoe weegt u de tariefverhogingen in het licht van de conclusie uit eerder onderzoek dat Rendac een te hoge ondernemersvergoeding in rekening bracht?4
De hoogte van de ondernemings- of vermogenskostenvergoeding heeft geen invloed gehad op de tariefstijging.
De hoogte ervan is gerelateerd aan de renteontwikkeling van staatsobligaties en een risico-opslag daarop. Aangezien de rente op staatsobligaties de afgelopen jaren flink is gedaald, is daarmee ook het percentage voor de ondernemingsvergoeding navenant lager geworden. In het kader van de huidige actualisatie van de afspraken tussen de Staat en Rendac komt herijking van het vergoedingspercentage ook aan de orde.
Heeft u, zoals aanbevolen door Rebel, sterkere efficiëntieprikkels ingebouwd om ervoor te zorgen dat Rendac werk maakt van het verlagen van kosten? Zo ja, hoe?5
In de bestaande afspraken met Rendac is een efficiëntieprikkel ingebouwd voor de transportkosten. Maar zoals Rebel aangeeft kan een efficiëntieprikkel ook leiden tot hogere winsten voor de ondernemer dan dat het geval zou zijn bij een kostprijsplus model. Dit vraagstuk is één van de elementen van de nieuw te maken afspraken tussen de Staat en Rendac. Van een commercieel bedrijf zoals Rendac wordt verwacht dat het zijn processen efficiënt uitvoert. De wettelijke taken lopen in deze processen mee.
Hoe waardeert u de onvrede van de sectororganisaties over de mate van inzicht in de cijfers die Rendac aanlevert over kosten en opbrengsten?
Ik begrijp deze onvrede. Per slot van rekening moeten de dierhouders de tarieven betalen en hebben ze het gevoel te weinig grip op de totstandkoming te hebben. De sectoren hebben o.a. via de werkgroep kadavertarieven wel de gelegenheid informatie van Rendac te krijgen. In deze werkgroep deelt Rendac gegevens via zogenaamde transparantie indicatoren. Het gaat dan bijvoorbeeld over de verwachte opbrengsten van diermelen en diervetten en de kosten voor transport en verwerking.
De inzet bij de gesprekken die ik momenteel met Rendac voer is om de transparantie van de tariefsopbouw zowel voor LNV als de sectoren te optimaliseren. Hiermee kan ik tegemoet komen aan de wens van de sectoren om een beter inzicht hierin te krijgen.
Op welke wijze geeft u inzicht in de opbrengstcijfers van Rendac?
Ik kan geen inzicht in cijfers van Rendac geven, maar zorg dat de afspraken die met Rendac zijn gemaakt duidelijk zijn en worden gerespecteerd. Wanneer de onderbouwing van door Rendac voorgestelde tarieven in lijn met deze afspraken en uitgangspunten is, dan keur ik deze in principe goed. Hiermee wordt beoogd te borgen dat er niet meer betaald wordt dan nodig en de dienstverlening van Rendac conform is aan het in de regelgeving bepaalde. De cijfers die de ADR of ik ter controle bij Rendac kunnen inzien zijn bedrijfsvertrouwelijk en mogen daarom niet worden gedeeld met derden.
Op welke wijze heeft Rendac de onderbouwing van de tarieven besproken met de veehouderijorganisaties en hobbydierhouders conform de afspraken die in 2014 zijn vastgesteld om de transparantie te bevorderen?
De tarieven worden minimaal tweemaal per jaar door Rendac met de sectoren en mij besproken in de werkgroep kadavertarieven. Dit wordt gedaan aan de hand van zogenaamde «transparantie indicatoren», waarbij de verwachte ontwikkelingen voor het komende jaar worden gepresenteerd. De transparantie indicatoren zijn in nauwe samenwerking met de sectoren bepaald. Sectoren krijgen in de werkgroep kadavertarieven de mogelijkheid kritische vragen te stellen over de door Rendac gehanteerde aannames voor de nieuwe tarieven.
Zo nodig worden aannames, zoals de inschatting van het aantal stops en te verwerken tonnages, aangepast en vervolgens opnieuw doorgerekend door Rendac.
Klopt het dat u richting de landbouworganisaties slechts zeer beperkt inzicht geeft in de onderbouwing van de tarieven? Zo ja, kunt u uitgebreid toelichten waarom meer transparantie gelet op de monopoliepositie van Rendac juridisch niet mogelijk zou zijn?
Zie de antwoorden op de vragen 9 en 10. Ik of de ADR kunnen de landbouworganisaties vanwege de in het antwoord op vraag 9 aangegeven redenen ook geen inzage bieden in de cijfers die zij van Rendac krijgen.
Bent u bereid om te zorgen voor meer transparantie bij het vaststellen van de destructietarieven door sectoren en hobbydierhouders meer en beter inzicht te geven in de kosten en opbrengsten van Rendac? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik voer momenteel het gesprek met Rendac over de actualisatie van de afspraken onder meer met als doel een optimalisatie van de transparantie bij het vaststellen van de destructietarieven.
Klopt de veronderstelling dat de Kamer nog niet is geïnformeerd over de uitkomsten van het overleg met stakeholders over herinrichting van de destructiemarkt, zoals eerder toegezegd is?6
In de brief die op 26 oktober 2015 door de toenmalige Staatssecretaris van EZ aan uw Kamer is gestuurd staat onder meer dat gegeven de risico’s die gemoeid zijn met het herinrichten van de destructiemarkt, er eerst op basis van de opgestelde rapporten overleg gevoerd zou worden met de verschillende stakeholders en daarna een gewogen besluit genomen zou worden. Op basis van die gesprekken met stakeholders is toen het besluit genomen om deze markt voorlopig niet te liberaliseren. Omdat dit besluit niet heeft geleid tot een aanpassing van de bestaande situatie is uw Kamer daarover destijds niet expliciet nader geïnformeerd.
Wat is de stand van zaken van het overleg met stakeholders over herinrichting van de destructiemarkt?
Zie het antwoord op de vorige vraag. Hierover loopt momenteel geen overleg met de stakeholders. Wel is het plan om binnenkort met de sector het gesprek aan te gaan over de markt voor destructie op de middellange termijn.
Op welke wijze heeft de conclusie uit eerder onderzoek dat Rendac een te hoge ondernemersvergoeding in rekening brengt zijn weerslag gekregen in de overeenkomst tussen het Rijk en Rendac?
Conclusie van het rapport van Rebel (2015) was ook dat herijking van het vergoedingspercentage periodiek maar ook niet te vaak moet plaats vinden. Herijking wordt onderdeel van de nieuwe afspraken die momenteel met Rendac worden gemaakt. Zie ook antwoord op vraag 6.
Wat is, gelet op voorgaande punten, uw inzet in het traject «om de afspraken met Rendac over de te hanteren uitgangspunten bij de toerekening van kosten en opbrengsten, alsmede de te verstrekken informatie, met ingang van 2020 te actualiseren»?7
Ik ben daarover momenteel in gesprek met Rendac. Dit gesprek moet leiden tot nieuwe afspraken tussen de Staat en Rendac. Deze gesprekken zijn vertrouwelijk en het is niet in het belang van de uitkomst, om gedurende de gesprekken daarover nu nadere informatie te geven.
Kunt aangeven in hoeverre in omliggende landen als België en Duitsland de overheid een deel van de destructiekosten voor haar rekening neemt?
In België en in een aantal Duitse deelstaten neemt de overheid een deel van de destructiekosten voor haar rekening.
Hoe waardeert u de oproep van de landbouworganisaties om de tarieven voor 2020 te bevriezen op het niveau van 2019 totdat er meer transparantie is en een nieuwe overeenkomst afgesloten kan worden, en om de kosten voor de sector te plafonneren?
Ik heb de mogelijkheid om de door Rendac voorgestelde tarieven niet goed te keuren indien de tarieven hoger zijn dan noodzakelijk, uitgaande van een redelijke toerekening van totale kosten en opbrengsten. Zoals in het antwoord op vraag 4 aangegeven, is dit niet het geval.
De tarieven behelzen 2 componenten:
Indien de stoptarieven zouden worden bevroren op het niveau van 2019 zou dit betekenen dat Rendac het tekort dat hierdoor ontstaat, mag doorberekenen in de toekomstige tarieven voor 2022. Dit is een ongewenste situatie omdat de aanbieders van kadavers in 2022 zouden moeten opdraaien voor kosten van aanbieders die inmiddels met hun bedrijf gestopt zouden kunnen zijn. Deze optie had niet de voorkeur van alle sectoren.
Om bovengenoemde redenen is niet gekozen voor het bevriezen van de tarieven op het niveau van 2019.
Criminaliteit onder asielzoekers |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Misdaadpiek asielzoekers»?1
Ja.
Klopt het dat er het afgelopen jaar sprake was van een forse toename van criminaliteit door asielzoekers? Zo ja, wat is de aard en omvang van die criminaliteit? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Uit de cijfers van de politie zoals opgenomen in het incidentenoverzicht dat ik vandaag aan de Kamer toegezonden heb, komt naar voren dat er in 2019 27 procent meer misdrijven zijn geregistreerd dan in 2018. Het gaat hierbij om 4.999 registraties van misdrijven waarbij een vreemdeling die op enig moment in het rapportagejaar op een COA-locatie verbleef in de rol van verdachte voorkwam. Voor meer informatie over de aard en omvang verwijs ik u naar het incidentenoverzicht 2019.
Wat is de oorzaak van de genoemde toename?
Zoals aangegeven bij de aanbieding van het incidentenoverzicht is de oorzaak voor de geconstateerde toename in 2019 op basis van het incidentenoverzicht niet te geven. Een verdiepende analyse is echter gewenst om te kunnen komen tot een meer gerichte inzet van maatregelen. Ik heb het WODC daarom gevraagd om hier nader onderzoek naar te doen.
Klopt het dat van alle geregistreerde verdachten het overgrote gedeelte uit veilige landen komt? Hoeveel van die verdachten komen uit welke veilige landen?
Het incidentenoverzicht laat zien hoeveel vreemdelingen die in 2019 op enig moment op een COA-locatie verbleven werden verdacht van een misdrijf waarvan de politie in 2019 heeft kennisgenomen. Van deze vreemdelingen had 59% de nationaliteit van een veilig land2. Bij de overige 41% ging het om een andere nationaliteit of was de nationaliteit niet bekend. Of deze vreemdelingen perspectief hebben op een verblijfsvergunning hangt af van meerdere factoren, bijvoorbeeld de nationaliteit en identiteit en het individuele vluchtrelaas.
Hoeveel van de verdachten komen uit landen waarbij wel een perspectief op een verblijfsvergunning mogelijk is?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het probleem van criminele asielzoekers uit veilige landen reeds jaren bekend is? Zo ja, waarom lukt het u dan steeds maar niet om hier substantieel is aan te doen of zelfs op te lossen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat verdachte asielzoekers opgespoord, vervolgd en berecht dienen te worden? Zo ja, waarom gebeurt dat in veel gevallen niet? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Personen uit veilige landen van herkomst vertonen relatief vaker dan de gemiddelde asielzoeker overlastgevend en/of crimineel gedrag.
Nederland wil bescherming bieden aan diegenen die vluchten voor oorlog en geweld. Het is volstrekt onacceptabel dat een relatief kleine groep zorgt voor disproportionele overlast en hiermee het draagvlak afkalft voor opvang van personen die vluchten voor oorlog en geweld. Het terugdringen van de overlast en criminaliteit onder asielzoekers is mijn absolute prioriteit.
Zoals bij brief eerder aan uw Kamer vermeld is er de afgelopen jaren een breed palet aan maatregelen ontwikkeld dat kan worden ingezet om overlastgevende en/of criminele asielzoekers aan te pakken en terugkeer te realiseren3. Zo heb ik in februari jl. een speciale Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) geopend, heb ik een Top-X aanpak ontwikkeld voor de meest hardnekkige overlastgevende en/of criminele asielzoekers en kunnen overlastgevers eerder in vreemdelingenbewaring worden gesteld. Daarnaast zijn er snellere procedures voor evident kansarme asielaanvragen voor Dublinclaimanten en veilige landers ingevoerd. Ook het sneller en efficiënter in bewaring kunnen stellen van vreemdelingen die in een open opvanglocatie voor overlast of criminaliteit zorgen is daar onderdeel van. Dit is ook de inzet in de gesprekken over Europese regelgeving die de vreemdelingenbewaring regelt. Tevens wordt ingezet op het maken van afspraken over samenwerking met veilige landen van herkomst voor de terugkeer van personen die irregulier in Nederland verblijven. Daarbij wil ik vooropstellen dat een groot gedeelte van de landen van herkomst goed meewerkt. Er is een aantal landen waar het niet zoals gewenst gaat, daar zet het kabinet zich actief in voor een goede, wederkerige samenwerking. Met deze landen zijn wij in gesprek over verbetering van die terugkeersamenwerking.
Op een aantal plaatsen in het land werpen de maatregelen die ik hiertoe heb genomen hun vruchten af. Zo heeft de gemeente Harderwijk aangegeven meer grip te hebben op de aanpak van overlast en criminaliteit veroorzaakt door asielzoekers. Een belangrijke succesfactor hierbij is de intensieve en effectieve lokale samenwerking tussen de gemeente en partijen uit de migratie- en strafrechtketen. Op andere plekken is nog veel winst te behalen. Samen met betrokken ketenpartijen en de speciaal hiertoe aangestelde ketenmariniers ben ik continu op zoek naar mogelijkheden om de aanpak te optimaliseren. Ook in Europees verband worden stappen gezet, waarbij bijvoorbeeld kan worden gewezen op de bepaling in de Visumcode, waarmee ook op Europees niveau een stap wordt gezet naar een gecoördineerde aanpak van landen die onvoldoende meewerken aan de terugkeer van de eigen onderdanen.
Deelt u de mening dat criminele asielzoekers uit veilige landen zonder zicht op een rechtmatig verblijf ons land moeten verlaten? Zo ja, hoe gaat u hier eindelijk voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Het is het standpunt van het kabinet dat eenieder die een strafbaar feit begaat, een passende straf dient te krijgen. Daarbij is de aard van het feit leidend. A-priori maakt het strafrecht geen onderscheid naar de verblijfsrechtelijke positie van de verdachte.
Wel is de strafrechtketen ingericht als een selectieve keten waarin vele beslismomenten van invloed zijn op de uitkomst. Wanneer er tijdens het onderzoek blijkt dat er onvoldoende opsporingsindicatie of bewijs is, wordt de zaak niet doorgezonden naar het OM. Ook is het mogelijk dat het OM een ingezonden zaak anders beoordeelt. Het OM bepaalt per zaak of en zo ja welke opvolging gegeven wordt aan het feit.
Kunt u het in bericht genoemde geheime rapport per ommegaande voorzien van uw reactie aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Vreemdelingen die om bescherming vragen – asielzoekers – zijn volgens Europese regels gedurende hun procedure niet verplicht te vertrekken, ook als zij uit veilige landen van herkomst komen en strafbare feiten begaan. Maar ik deel de mening dat vreemdelingen uit veilige landen na afloop van de procedure dienen terug te keren naar hun land van herkomst. Dat geldt eveneens voor vreemdelingen die strafbare feiten hebben begaan. Naast de voortdurende inzet van alle ketenpartners kan ook nog worden gewezen op de inzet en de verschillende initiatieven die ik hiervoor in het antwoord op vraag 7 naar voren heb gebracht.
Het rapport van de Europese Rekenkamer ‘Asiel, herplaatsing en terugkeer van migranten’ |
|
Joël Voordewind (CU), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het rapport van de Europese Rekenkamer «Asiel, herplaatsing en terugkeer van migranten»? Zijn er door u lessen getrokken uit dit rapport? Zo ja, welke?
Ja. Dit rapport geeft een nuttig overzicht van de implementatie van de EU-ondersteuningsmaatregelen in Griekenland en Italië. Volgens de Europese Rekenkamer waren de getroffen maatregelen in Griekenland en Italië relevant, maar hebben deze niet het volledige potentieel bereikt. Hierdoor ontstaat een ongelijkheid tussen de doelen en resultaten.
De migratiecrisis van 2015–2016 heeft aangetoond dat implementatie van het Gemeenschappelijk Europees Asielstelsel (GEAS) door lidstaten sterk verschilt. Het kabinet acht het van groot belang dat implementatie van het asiel- en migratie acquis sterk wordt verbeterd. Dit is ook onderdeel van de inzet van het kabinet zoals verwoord in de beleidsnota «A Renewed Agenda on Migration».1 Dit draagt bij aan het beperken van zowel primaire als secundaire migratie en het verbeteren van terugkeer. Om de situatie in Italië en Griekenland te veranderen is het belangrijk om structurele verbeteringen door te voeren. Om deze daadwerkelijk duurzaam te laten zijn, dienen de nationale autoriteiten te zorgen voor capaciteitsopbouw en draagvlak.
De EU, haar agentschappen en de Europese lidstaten kunnen helpen om structurele verbeteringen door te voeren. Naast het ter beschikking stellen van noodhulp en financiële middelen, is het ook van belang dat deze middelen efficiënt en volledig worden benut door de lidstaten die worden ondersteund. Beter toezicht op en een overzicht van de uitgaven door lidstaten kan hierbij een weg voorwaarts zijn. Daarnaast is er een integrale en structurele Europese aanpak nodig in de vorm van een hervormd gemeenschappelijk asielbeleid. Het kabinet neemt dan ook goede nota van de betreffende analyses in het rapport, en sluit zich in beginsel aan bij de aanbevelingen. Naar eigen zeggen komt de Europese Commissie nog rond de zomer met een Mededeling over een nieuw Pact voor migratie en asiel, waarin haar voorstellen voor de periode 2020–2024 staan weergeven. De Nederlandse prioriteiten voor het toekomstig asiel- en migratiebeleid zijn te vinden in «A Renewed Agenda on Migration»2 en betreffen onder meer de aspecten die in de aanbevelingen zijn benoemd.
Hoeveel van het geld dat de Europese Unie (EU) heeft uitgegeven om Griekenland en Italië te ondersteunen bij het opvangen van de stroom migranten was specifiek bedoeld voor de «hot spots»? Hoeveel daarvan is daar ook ten goede aan gekomen naar aanleiding van onder meer punt 55 en 69? Waaraan is het overige geld besteed?
Sinds 2015 heeft de EU EUR 2,57 miljard beschikbaar gesteld om de Griekse autoriteiten te ondersteunen om de migratiesituatie aldaar te verbeteren. Daar is recentelijk EUR 700 miljoen bijgekomen in het kader van het laatste EU Actieplan ten behoeve van Griekenland. De Italiaanse autoriteiten zijn ondersteund met ruim EUR 1 miljard ten behoeve van asiel en migratie.
Op de website van de Europese Commissie is een overzicht van alle projecten, waaronder de AMIF en ISF projecten in Griekenland en Italië, en de betrokken partijen, te vinden.4, 5
In Griekenland vindt de ondersteuning met name plaats via internationale organisaties en ngo’s. Een deel van deze steun is ingezet om de opvangfaciliteiten op de Griekse eilanden en het Griekse vasteland te verbeteren. Er zijn specifieke projecten voor de eilanden, maar veel van deze projecten zijn regio-overstijgend. Het is daarom moeilijk te zeggen hoeveel geld precies voor de hotspots bestemd is. Bovendien stammen de cijfers uit het rapport over het Griekse Nationaal Programma AMIF uit 2018. Inmiddels is er in juni 2020 € 190 miljoen gedeclareerd onder het fonds. Er is dus, uiteindelijk, geen sprake van substantiële onderuitputting bij het Griekse Nationaal Programma AMIF.
Het kabinet deelt de mening dat van belang is dat de financiering van projecten voldoende wordt gemonitord. Dit is de taak van de Europese Commissie en de Verantwoordelijke Autoriteit van Griekenland. Bij de toekenning van de aanvullende EU steun in het kader van het EU Actieplan heeft het kabinet dan ook gemeld, dat het van belang is dat de additionele middelen effectief en tijdig kunnen worden gealloceerd, mede met het oog op humanitaire noden.6
Daarnaast benadrukt het kabinet in verschillende fora het belang van voldoende absorptiecapaciteit. Mede daarom heeft Nederland een fondsenexpert ingezet die via EASO meermaals is gedetacheerd bij de Verantwoordelijke Autoriteit in Griekenland en de Griekse autoriteiten ondersteunt bij de uitputting van fondsen.
Met betrekking tot de fondsen in het AMIF Nationaal Programma voor Italië geldt eveneens dat het van belang is dat de fondsen adequaat worden benut. Echter, het kabinet heeft op dit moment geen zicht op de daadwerkelijke besteding van deze fondsen. De Italiaanse autoriteiten gaan over de besteding van middelen uit het Nationaal Programma. Wel kan het zo zijn dat er sprake is van lange termijn projecten, waarbij geld al wel gecommitteerd is, maar nog niet daadwerkelijk is besteed.
Zoals bekend zet Nederland zich sinds de migratiecrisis van 2015/2016 voortdurend in voor het ondersteunen van de lidstaten van eerste aankomst, onder andere door het leveren van experts via EASO. Na Duitsland en Frankrijk heeft Nederland doorlopend het grootste contingent experts geleverd. Hierbij is een afweging gemaakt tussen de behoefte aan capaciteit in de nationale asielketen en de noden in landen van eerste aankomst. De Nederlandse doelstelling om het irreguliere doorreizen van migranten vanuit landen van eerste aankomst – de zgn. secondaire migratie – tegen te gaan wordt hierbij tevens meegewogen.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is als niet voldoende gecontroleerd kan worden of Europese financiële steun voor de juiste doeleinde wordt ingezet (zie punt 6)? Deelt u tevens de zorgen dat blijkbaar middelen überhaupt niet worden ingezet (zie punt 73), beoogde doelen niet worden behaald (zie punt 74) en informatie ontbreekt waardoor controle niet mogelijk is? In hoeverre is deze problematiek iets wat u met uw Europese collega’s bespreekt? Welke lessen zijn hieruit getrokken voor de toekenning van de 700 miljoen euro extra aan Griekenland maart 2020?1
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat de situatie zoals die zich ontwikkeld heeft op de Griekse eilanden een gevolg is van de afspraken in de EU-Turkijeverklaring? Volgt daar volgens u ook uit dat die situatie een verantwoordelijkheid is van de hele EU?
De EU en Turkije zijn gezamenlijk verantwoordelijkheid voor de effectieve uitvoering van de EU-Turkije Verklaring. De Verklaring levert al meer dan drie jaar een significante bijdrage aan het beheersen van het aantal irreguliere aankomsten op de Griekse eilanden. Door de intensievere aanpak van mensensmokkelaars, is het aantal personen dat de levensgevaarlijke oversteek waagt fors afgenomen en is het aantal verdrinkingen in de Egeïsche zee drastisch gedaald. Een ander belangrijk aspect van de Verklaring is de terugkeer van migranten vanaf de Griekse eilanden naar Turkije. Deze is nooit goed op gang gekomen. Het kabinet acht dit van groot belang om het criminele businessmodel van de mensensmokkelaars te breken en de druk op de Griekse eilanden blijvend te ontlasten. Zoals steeds benadrukt is het primair de verantwoordelijkheid van de Griekse autoriteiten om adequate stappen te zetten om de situatie op de eilanden te verbeteren. Wel verdient Griekenland steun om de noodzakelijke verbeteringen door te voeren. Hierin wordt Griekenland substantieel en doorlopend ondersteunt door de EU, de agentschappen en ook de Europese lidstaten, waaronder Nederland.
Worden vingerafdrukken alleen in de «hot spots» genomen (zie punt 32)?
Het afnemen van vingerafdrukken is onderdeel van de zogenaamde hotspotbenadering waarbij Italië en Griekenland worden ondersteund in de procedures door de EU en haar lidstaten. Onderdeel van het registratieproces is het nemen van vingerafdrukken door Frontex. In Griekenland worden migranten en vluchtelingen na aankomst naar een van de zes «registratie- en identificatie centra» gebracht, op Lesbos, Samos, Kos, Leros, Chios of Fylakio.
Waarom is het aantal van 98256 herplaatsingen waartoe de EU-lidstaten zich wettelijk verbonden hebben niet volledig uitgevoerd (zie punt 36)? Wat was het aandeel van Nederland hierin en hoeveel daarvan is niet herplaatst?
Over de uitvoering van de herplaatsingsbesluiten is uw Kamer meermaals geïnformeerd.7 Op 14 en 22 september 2015 zijn de Raadsbesluiten aangenomen waarin is opgenomen dat asielzoekers worden herplaatst vanuit Griekenland en Italië.8 De Raadsbesluiten liepen eind 2017 af. In artikel 3 van deze besluiten zijn de vereisten opgenomen om in aanmerking te komen voor herplaatsing: een asielzoeker moet een asielaanvraag hebben ingediend in Italië of Griekenland, Italië of Griekenland moeten op basis van de Dublinverordening verantwoordelijk voor de asielaanvraag zijn, en het moet een nationaliteit betreffen waarvan het inwilligingspercentage in de EU gemiddeld 75% of hoger was.9 Niet alle asielzoekers die in Griekenland en Italië op het moment van aanname van de Raadsbesluiten of daarna aanwezig waren, voldeden aan deze vereisten. Zo veranderde de samenstelling van de toestroom gedurende de termijn dat de Raadsbesluiten werden uitgevoerd. Met name in Italië nam het aantal Syriërs absoluut en relatief af. In Griekenland was dit eveneens het geval, doch in mindere mate. Op een gegeven moment betrof de instroom met name asielzoekers met nationaliteiten waarvan het inwilligingspercentage in de EU lager dan 75% was. De praktijk van secundaire migratie speelde tevens een rol: asielzoekers die mogelijk in aanmerking kwamen voor herplaatsing bleken niet meer aanwezig in Italië en Griekenland maar zelfstandig te zijn doorgetrokken.
Met betrekking tot vraag 9 stelt het kabinet dat de EU-Turkije Verklaring van 20 maart 2016 de herplaatsingsbesluiten in een andere context heeft geplaatst. De EU-Turkije Verklaring voorziet immers per 20 maart 2016 in de terugkeer van alle irreguliere migranten en asielzoekers die vanuit Turkije op de Griekse eilanden aankwamen en waarvan de asielaanvraag onontvankelijk of ongegrond is verklaard.
Het aantal migranten en vluchtelingen dat daadwerkelijk in aanmerking kon worden gebracht voor herplaatsing bleek lager dan het aantal herplaatsingen dat in september 2015 was geïndiceerd. Dit betekent echter niet dat de herplaatsing onsuccesvol was. De Europese Commissie concludeert dat de herplaatsing van asielzoekers die daarvoor in aanmerking kwamen zeer succesvol is gebleken en dat 96% van de herplaatsingsverzoeken die in het kader van de noodregelingen zijn verzonden naar de ontvangende lidstaten en geassocieerde landen, tot daadwerkelijke herplaatsing leidde10, 11. Hiervan heeft Nederland zijn fair share (2.724 personen) herplaatst, waarvan 969 uit Italië en 1.755 uit Griekenland.12
Voor nadere informaties hieromtrent verwijs ik uw Kamer naar de verschillende communicaties van de Europese Commissie over de voortgang van de uitvoering van de herplaatsingsbesluiten, zoals de 15 voortgangsrapportages en de factsheets.13
Welk gevolg kan en moet de recente uitspraak van het Europese Hof inzake de weigering van Hongarije, Polen en Tsjechië4 volgens u hebben (zie punt 38 en noot 15)?
Op 2 april jl. heeft het Europese Hof inzake de inbreukprocedure tegen Polen, Hongarije en Tsjechië een uitspraak gedaan. Het EU-Hof heeft in navolging op het advies van de Advocaat-Generaal de Europese Commissie gelijk gegeven dat Polen, Tsjechië en Hongarije – die geen van allen asielzoekers hebben herplaatst – hun verplichtingen t.a.v. het tijdelijk herplaatsingsmechanisme (ingesteld in 2015 door middel van een Raadsbesluit op basis van artikel 78(3) EU-Werkingsverdrag) niet waren nagekomen. Momenteel is het aan de Hongaarse, Poolse en Tsjechische autoriteiten om opvolging te geven aan de uitspraak. Omdat het herplaatsingsmechanisme niet meer actief is, kunnen de lidstaten niet alsnog voldoen aan het aan hun opgelegde quotum voor herplaatsing. De uitspraak is desondanks van belang omdat het onderschrijft dat lidstaten zich niet met een beroep op nationale belangen aan hun verplichtingen inzake de herverdeling van vluchtelingen binnen de EU kunnen onttrekken.
Hoe beoordeelt u de conclusie van de Europese Rekenkamer dat het aantal herplaatste asielzoekers ontoereikend was om de druk op de asielstelsels in Griekenland en Italië te verlichten? Welke lessen trekt u hieruit, ook voor de situatie nu in Griekenland (zie punt 41)?
Het kabinet sluit zich hieromtrent aan bij de constatering van de Europese Commissie dat de herplaatsing van de migranten die in aanmerking kwamen voor herplaatsing een succes was en tijdelijk de druk op de lidstaten heeft verlicht.15 Volgens de Commissie was het doel van het tijdelijke herplaatsingsmechanisme gericht op de tijdelijke verlichting van de druk op de asielstelsels van Griekenland en Italië. Om deze druk ook op de lange termijn te verlichten zijn duurzame verbeteringen nodig, onder andere wat betreft het versnellen van de asielprocedures en het bevorderen van terugkeer. De verantwoordelijkheid voor het doorvoeren van deze verbeteringen ligt in principe bij Italië en Griekenland zelf. Zoals bekend, zet het kabinet zich doorlopend in om deze lidstaten hierbij te ondersteunen in zowel bilateraal als EU-verband. Over deze Nederlandse inzet is uw Kamer meermaals geïnformeerd.
Hoe verklaart u het verschil tussen de besluiten inzake herplaatsing die van toepassing waren op migranten die tussen 24 maart 2015 en 26 september 2017 in Griekenland of Italië waren aangekomen (voor Syriërs en Eritreeërs en tot 15 juni 2016 voor wat betreft Irakezen) en het feit dat de ontvangende EU-lidstaten slechts kandidaten uit Griekenland voor herplaatsing accepteerden die voor maart 2016 in het land waren aangekomen (zie punt 42 en 43)?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is volgens u de reden van het lage aantal registraties van kandidaten die mogelijk in aanmerking kwamen (zie punt 44)?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat er meer dan 200 miljoen euro dat bedoeld was voor Griekenland uit het nationale programma van het Asiel, Migratie en Integratiefonds (AMIF) niet gebruikt is (zie punt 73 en bijlage I)? Wat is er met dat overgebleven geld gebeurd?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat ook 200 miljoen van het beschikbare geld in het AMIF-NP voor Italië niet gebruikt is? Hoe komt dat? Wat is er met dat geld gebeurd van de EU-lidstaten en voor de korte duur van hun detachering (zie punt 89)? Bent u in staat en bereid voldoende mensen te sturen voor een periode van voldoende lengte? In hoeverre verhinderen de achterstanden waar de Immigratie en NaturalisatieDienst (IND) in Nederland zelf mee te maken heeft, een dergelijke ondersteuning?
Zie antwoord vraag 2.
Is er nog steeds sprake van verschillende beoordelingen van kwetsbaarheid door het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO) en de Griekse Asieldienst? Zo ja, waaraan ligt dit en wat zijn de gevolgen hiervan? Acht u het terecht dat de Griekse Asieldienst, Turkije niet als veilig derde land beschouwt (zie blz. 42, tekstvak 7)?
In januari 2020 heeft de Griekse regering de nieuwe asielwet aangenomen. Op 8 mei jl. zijn amendementen op de asielwet door het Griekse parlement aangenomen. De asielwet wordt momenteel geïmplementeerd door de Griekse autoriteiten. Doel van de nieuwe Griekse asielwet is om de asielprocedures te versnellen.
Het is de verantwoordelijkheid van de Griekse autoriteiten om, in lijn met de geldende Europese en internationale wet- en regelgeving, de asielwet adequaat te implementeren. De Europese Commissie monitort de implementatie van de aanpassingen van de nieuwe asielwet. Dit geldt ook met betrekking tot de toepassing van het veilig derde landen-beleid van Griekenland.
Sinds 1 juli 2019 ligt de verantwoordelijkheid voor de beoordelingen van kwetsbaarheid weer volledig bij de Griekse Asieldienst. EASO heeft de verplichting om de beoordeling van asielaanvragen van mogelijk kwetsbare migranten door te verwijzen naar de Griekse Asieldienst.
Met betrekking tot de vraag over de achterstand in de behandeling van de asielprocedures wordt in het rapport (punt 49 en16 vermeld, dat er in 2018 sprake was van een toename in asielaanvragen en er mede daardoor weer grotere capaciteitstekorten zijn ontstaan. Wat betreft de gegevens in 2019 kan het kabinet melden, dat er sprake was van 77.275 eerste asielaanvragen, waarvan 32.700 behandeld zijn. In totaal werden in 2019 12.315 definitieve beslissingen genomen. Volgens de Griekse Minister van migratie, Mitarakis, zijn de resultaten van de nieuwe asielwet al merkbaar en zijn de eerste aanvragen in 2020 sneller afgedaan dan in vergelijkbare periodes in 2019. Zo zijn in de afgelopen maanden beslissingen op de eerste asielaanvragen gemiddeld binnen 24 dagen afgegeven in plaats van 185 dagen. Het betrof 7.000 beslissingen in maart en 15.000 in april jl. ten opzichte van 4.000 gemiddeld per maand onder de vorige wet. Zoals benadrukt, ligt de verantwoordelijkheid voor het versnellen van de asielprocedure om de achterstanden weg te werken primair bij de Griekse autoriteiten, maar staan de EU en de lidstaten klaar om Griekenland hierbij te ondersteunen waar nodig. Op technisch niveau vindt hierover met regelmaat – bilateraal en in EU verband, zowel via EASO als de Commissie – overleg plaats.
Hoe beoordeelt u het feit dat Marokko en Algerije kennelijk de voorkeur geven aan bilaterale overeenkomsten boven overnameovereenkomsten met de EU? Deelt u de mening dat bilaterale overeenkomsten, overnameovereenkomsten met de EU ondermijnen? Heeft u hierover overleg gehad met uw Europese collega’s? Wat zijn de belemmeringen om hierover eensgezindheid te krijgen (zie punt 100)?
Van primair belang is dat het doel van de overeenkomst – betere migratiesamenwerking, inclusief terugkeer en overname – wordt behaald. Dit kan zowel op bilateraal als Europees niveau worden bereikt. Wel kan het zijn dat bepaalde Europese lidstaten, bijvoorbeeld kleinere lidstaten, een voorkeur geven aan EU overeenkomsten in plaats van bilaterale overeenkomsten. Anderzijds geven verschillende derde landen de voorkeur aan bilaterale overeenkomsten met specifieke EU-lidstaten boven een EU overeenkomst. Bestaande historische dan wel anderzijds hechte en/of intensieve betrekkingen zijn hierbij vaak bepalend. Ook voor betreffende EU-lidstaten kan dit reden zijn om in dergelijke overeenkomsten te bewilligen. In voorkomend geval, zo leert de ervaring, komen de bijzondere banden van deze zogenaamde EU «lead countries» met een specifiek land mede ten goede van de migratiebelangen van de Unie als geheel. Overigens kunnen bilaterale overeenkomsten niet in de plaats komen van bestaande of voorgenomen EU overeenkomsten. Het kabinet deelt dan ook niet de mening dat bilaterale overeenkomsten EU overnameovereenkomsten ondermijnen. Over EU overeenkomsten wordt in Europees verband gesproken, zowel op politiek als technisch niveau. Hierbij komen ook de belemmeringen, bijvoorbeeld zoals genoemd in punt 100, aan bod.
Kunt u aangeven hoe het komt dat de achterstand in de behandeling van asielprocedures nog steeds oploopt ondanks de toename van de verwerkingscapaciteit (zie punten 104–106)? Hoe kan de EU (de Europese Commissie dan wel de EU-lidstaten) Griekenland hierin volgens u bijstaan?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u aangeven hoe het komt dat de verwerkingstijden voor asielaanvragen voor alle asielprocedures in Griekenland in 2018 toenamen (zie punt 109)? Zijn er wat dit betreft ook gegevens over 2019?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u aangeven waarom eind 2018 slechts 1806 van de 8928 migranten die in aanmerking kwamen voor terugkeer daadwerkelijk teruggestuurd zijn naar Turkije in het kader van de EU-Turkije Verklaring (zie punt 54, tekstvak 10 en punt 131)?
Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 4. Met betrekking tot de effectieve uitvoering van de EU-Turkije Verklaring en met name de terugkeer vanuit Griekenland naar Turkije moeten, zoals terecht is geconstateerd door het rapport, verbeteringen worden doorgevoerd. De duur van de asielprocedure, de uitwisseling van informatie tussen de asiel- en terugkeerautoriteiten en het «MOB (met onbekende bestemming) gaan» van migranten die geen recht hebben om te blijven, zijn belangrijkste oorzaken voor de lage terugkeercijfers. De primaire verantwoordelijkheid voor het doorvoeren van deze verbeteren ligt bij de Griekse autoriteiten. Hierin onderneemt de Griekse regering stappen. Zo zijn in 2020 de aantallen op het gebied van terugkeer gestegen ten opzichte van de vorige jaren. In totaal zijn in 2020 (tot en met eind maart) circa 140 migranten teruggekeerd ten opzichte van circa 190 migranten in geheel 2019. Momenteel is, met het oog op COVID-19, de terugkeer van migranten vanuit Griekenland naar Turkije, helaas, tijdelijk opgeschort.
Zouden de beroepscommissies volgens u ondersteund kunnen of moeten worden vanuit de EU? Zo nee, waarom niet (zie punt 117)?
Het kabinet sluit zich in beginsel aan bij deze aanbeveling. De EU heeft recentelijk in het kader van het EU Actieplan aanvullende steun aan Griekenland beschikbaar gesteld met het oog op het verbeteren van de migratiesituatie aldaar, onder andere door de financiering van een aanvullende EUR 700 miljoen. Deze financiering komt onder andere ten goede aan het versterken van de Griekse asieldienst en EASO. Ook is extra capaciteit voor de EU agentschappen beschikbaar gesteld. Dit betreft 150 experts voor EASO ter ondersteuning van de Griekse autoriteiten bij het verbeteren en versnellen van de asielprocedure. Hiermee wordt op de korte termijn opvolging gegeven aan de aanbeveling.
Met betrekking tot de ondersteuning van de beroepsautoriteiten in Griekenland en Italië verwijst het kabinet naar de reactie van EASO op het rapport.17 Hierin meldt EASO dat het Italië zal ondersteunen in de verlaging van de achterstand met betrekking tot asielaanvragen in tweede instantie, zoals overeengekomen in het Operationele Plan van EASO in Italië voor 2020.18 Ook in Griekenland zal EASO juridische rapporteurs beschikbaar (blijven) stellen voor de ondersteuning van de beroepscommissies en zo mogelijk op aanvullende verzoeken ingaan. Het kabinet is positief over deze steun aan de beroepsautoriteiten.
Klopt het dat de wettelijke bepaling uit de Overeenkomst van Cotonou die stelt dat deze landen onderdanen die illegaal op het grondgebied van een EU-lidstaat aanwezig zijn zonder verdere formaliteiten weer moet toelaten, in de praktijk niet wordt nageleefd (zie punt 139 en punt 79, aanbeveling 6)? Gaat u er met uw Europese collega’s bij de betrokken landen die de overeenkomst niet naleven op aandringen dat deze bepaling nageleefd gaat worden? Ziet u belemmeringen hierbij? Zo ja, welke?
De Cotonou overeenkomst bevat een bepaling waarin het beginsel is vastgelegd dat de aangesloten staten de eigen onderdanen terugnemen op verzoek van de andere partij. Hetzelfde artikel bepaalt dat landen met dat doel bilaterale overeenkomsten kunnen sluiten. Het klopt dat dat de naleving van dit artikel voor verbetering vatbaar is. Een van de belemmeringen voor de naleving van het beginsel omtrent terugkeer is dat het aangezochte land meent de identiteit en dus de nationaliteit niet te kunnen vaststellen, soms doordat de vreemdeling zelf onduidelijke of tegenstrijdige informatie verstrekt.
Het kabinet streeft naar verbeterde naleving van migratie-afspraken, waaronder op het gebied van terugkeer. Hiertoe wordt binnen de EU ingezet op het ontwikkelen van partnerschappen met landen van oorsprong en transit. Mede op aandringen van Nederland is in het EU-onderhandelingsmandaat voor het Post-Cotonou verdrag opgenomen dat de toekomstige overeenkomst een herbevestiging moet bevatten van de plicht van partijen om hun eigen onderdanen, die zich irregulier bevinden op het grondgebied van een andere partij, terug te nemen zonder voorwaarden. In lijn met de Europese Raadsconclusies over migratie geeft het EU-onderhandelingsmandaat aan dat alle relevante beleidsterreinen en instrumenten ingezet kunnen worden om migratiesamenwerking te bevorderen. Toepassing hiervan zal maatwerk zijn. Indien landen afspraken consequent niet nakomen kan de EU hier consequenties aan verbinden. Zo heeft Nederland de mogelijkheid van koppeling van visa en terugkeer op EU-niveau onder de nieuwe Europese Visumcode actief bepleit. Dit moet ervoor zorgen dat er in Europees verband maatregelen kunnen worden genomen ten aanzien van landen die voor de EU van belang zijn op het gebied van terugkeer.
Wat is de reden van het feit dat steun voor re-integratie van vrijwillige terugkeerders voor slechts 26% van de aanvragers beschikbaar is? Wat is de reden van het feit dat Griekenland geen gebruik heeft gemaakt van het actieprogramma ERIN, waarmee steun voor re-integratie van terugkeerders aangevuld had kunnen worden?
Ik kan en wil niet speculeren over de beweegredenen van de Griekse regering om niet vaker gebruik te maken van ERRIN. Hoewel ik geen volledig inzicht in de Griekse procedures heb, ligt het voor de hand dat het Griekse systeem voorwaarden stelt die verband houden met onder meer het land waarnaar wordt teruggekeerd. Ook in Nederland zijn vreemdelingen uit veilige landen van herkomst vaak uitgesloten. Tot slot is het ook aan de terugkeerders zelf om te beslissen of ze al dan niet na hun terugkeer gebruik willen maken van geboden mogelijkheden voor re-integratie.
Wat is er gebeurd met de eerdere aanbeveling van de Europese rekenkamer aan de Europese Commissie om de huisvestingsvoorzieningen op de eilanden waar de hot spots zijn gevestigd, op te waarderen? Bent u het met de Rekenkamer eens dat er nog steeds meer steun nodig is, aangezien de situatie ter plaatse nog steeds problematisch is (zie punt 147 en bijlage III, 1.1)? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Volgens de reactie van de Commissie op het rapport wordt deze aanbeveling momenteel uitgevoerd. Zoals bekend, deelt het kabinet de zorgen van uw Kamer over de situatie in de opvangfaciliteiten op de Griekse eilanden. Om de opvangomstandigheden te verbeteren, ontvangt Griekenland steun vanuit de EU en ook in bilateraal verband, waaronder van Nederland. Hiervoor is recentelijk in het kader van het EU Actieplan een deel van de EUR 700 mln beschikbaar gesteld, waaronder EUR 220 mln voor de realisatie van de bouw van vijf nieuwe opvang- en identificatiecentra op de Griekse eilanden.
Bent u het eens met de conclusie van de Europese Rekenkamer dat de streefdoelen van de noodregelingen voor herplaatsing niet behaald zijn, waardoor de druk op de Griekse en Italiaanse asielstelsels niet doeltreffend werd verlicht (zie punt 150–151)? Welke consequentie trekt u hieruit voor het Nederlandse beleid?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe denkt u over het voorstel van de Europese Commissie om noodhulp voor crisisondersteuning in het volgende Meerjarig Financieel Kader (MFK) op te nemen (zie punt 153)?
Op 27 mei jl. presenteerde de Europese Commissie in twee Mededelingen haar strategie voor het herstel van de Europese Unie in reactie op de crisis die door de COVID-19 uitbraak is ontstaan. Met deze strategie komt de Europese Commissie tegemoet aan het verzoek dat de leden van de Europese Raad op 23 april jl. deden. Het kabinet heeft uw Kamer met een separate brief geïnformeerd over de nieuwe Commissievoorstellen voor het MFK en de herstelstrategie met betrekking tot de COVID-19 uitbraak.19
Bent u het eens met de aanbeveling van de Europese Rekenkamer dat de Europese Commissie en het EASO in samenwerking met de nationale autoriteiten hun steun voor de Griekse Asieldienst verder moeten opvoeren en de overbelaste beroepsautoriteiten in Griekenland en Italië moeten ondersteunen (zie punt 78 aanbeveling 5)? Gaat deze aanbeveling opgevolgd worden?
Zie antwoord vraag 18.
Bent u het eens met de aanbeveling van de Europese Rekenkamer om een gecoördineerde benadering in de EU voor steun voor re-integratie in de derde landen van terugkeer te bevorderen? Gaat deze aanbeveling opgevolgd worden?
Het kabinet deelt de mening dat de lidstaten de ervaringen met re-integratie programma’s die zij in hun nationale regelgeving hebben neergelegd, moeten delen en uitwisselen om oneigenlijk gebruik van herintegratieondersteuning tegen te gaan. Een dergelijke uitwisseling vindt al plaats in overleggen tussen experts uit de lidstaten. Verder ondersteunt de Commissie lidstaten met de Return and Reintegration Assistance Inventory. De lidstaten zijn gevraagd de herintegratieprogramma’s en -projecten die zij in 2019 geïmplementeerd hebben, hierin weer te geven. Op Europees niveau worden daarmee verdere stappen gezet om oneigenlijk gebruik tegen te gaan zonder dat sprake is van nieuwe regelgeving.
Bent u van mening dat de eerdere aanbeveling van de Europese Rekenkamer waarin gesteld werd dat de Europese Commissie samen met de betrokken agentschappen en internationale organisaties de autoriteiten in zowel Griekenland als Italië moet helpen om alle mogelijke maatregelen te nemen om te waarborgen dat onbegeleide minderjarigen die als migrant aankomen, worden behandeld in overeenstemming met de internationale normen, ook wat betreft passend onderdak, bescherming, toegang tot en voorrang bij asielprocedures en het in aanmerking nemen voor mogelijke herplaatsing, is uitgevoerd (zie bijlage III, 2.1)? Zo ja, waarom? Zo nee, wat moet er nu gebeuren en hoe gaat u daaraan bijdragen?
Het kabinet sluit zich aan bij de eerdere aanbeveling van de Europese Rekenkamer omtrent het verbeteren van de situatie van alleenstaande minderjarige asielzoekers in Griekenland en Italië. De Commissie heeft aanzienlijke middelen verstrekt, en blijft deze verstrekken, om de capaciteit van de Griekse hotspots uit te breiden en de levensomstandigheden van minderjarigen en kwetsbare verzoekers te verbeteren, bijvoorbeeld door veilige zones in te richten en uit te breiden, voor huisvesting op het vasteland te zorgen, opvang- en identificatiecentra te onderhouden en moderniseren, en alle nodige hulpgoederen te verstrekken. De dialoog tussen de Commissie en de Griekse autoriteiten en de inspanningen om de situatie te verbeteren, worden voortgezet. Het kabinet heeft recentelijk aangekondigd de Griekse autoriteiten te ondersteunen in het doorvoeren van structurele verbeteringen om de situatie van alleenstaande minderjarige asielzoekers te verbeteren. Een Kamerbrief met betrekking tot dit samenwerkingsverband is uw Kamer recentelijk toegegaan.20 Over de voortgang van de samenwerking zal uw Kamer tevens met regelmaat worden geïnformeerd.
Met betrekking tot de vragen van de fractieleden over de verbeteringen die zijn doorgevoerd sinds de aanbeveling en de resultaten van het project in Samos verwijst het kabinet tevens naar de reactie van de Commissie op het rapport.21 Het EASO project was gericht op steun aan de Griekse Opvang en Identificatiedienst (RIS) bij de opvang en begeleiding van alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv). Het COA leverde in 2019 vier experts aan dit project. Het project heeft geleid tot het ontwikkelen van standaard operationale procedures (SOPs) voor de opvang en begeleiding van amv. Begin 2020 eindigde het project met de overdracht door EASO aan RIS van de ontwikkelde procedures en methodieken. Mede op basis van deze ervaringen heeft EASO de Griekse overheid geholpen met het ontwerpen van de nieuwe opvanglocatie in Samos.
Wat is er sinds bovenstaande aanbeveling concreet gedaan aan nieuwe infrastructuurprojecten om de situatie van onbegeleide minderjarigen te verbeteren (zie bijlage III, 2.1)?
Zie antwoord vraag 26.
Wat is het resultaat geweest van het EASO-project op Samos om de dringende situatie daar aan te pakken (bijlage III, 2.1)?
Zie antwoord vraag 26.
Bent u het met de Europese Rekenkamer eens dat er nog steeds meer steun nodig is in Griekenland, aangezien de situatie ter plaatse nog steeds problematisch is (zie bijlage III, 2.1)? Zo ja, hoe gaat u daaraan bijdragen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet sluit zich in beginsel aan bij de aanbevelingen van de Europese Rekenkamer en zal hier waar mogelijk en nodig opvolging aan geven. In het algemeen zet Nederland in op het doorvoeren van structurele verbeteringen op het gebied van asiel, opvang en terugkeer in Griekenland. Griekenland is en blijft primair verantwoordelijk om de migratiesituatie in het land te verbeteren. Hierbij verdient het alle steun van de EU, Europese lidstaten, waaronder Nederland, en internationale organisaties. Over de Nederlandse bijdrage is uw Kamer recentelijk bij verschillende gelegenheden geïnformeerd. Voor de aanvullende bijdrage van het kabinet met betrekking tot het verbeteren van de situatie voor alleenstaande minderjarige asielzoekers verwijst het kabinet naar het antwoord op vraag 26 en de Kamerbrief hierover die uw Kamer recentelijk is toegezonden.
Wrakingscijfers |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «NOvA wil opheldering wrakingscijfers»?1
Ja.
Herinnert u zich de discussie tijdens het algemeen overleg strafrechtelijke onderwerpen op 4 maart 2020 over de wrakingscijfers en de noodzaak tot regelgeving, waarin aanpassingen aan het instrument van wraking in strafzaken zouden worden gedaan, namelijk een versnelde afhandeling van kennelijk niet-ontvankelijke en kennelijk ongegronde wrakingsverzoeken, vanwege het mogelijke oneigenlijk aanwenden van de op zich legitieme procedurele mogelijkheid van wraking?
De voorgestelde aanpassing is ingegeven door meerdere redenen en adresseert verschillende aspecten van de inzet van het wrakingsinstrument. In het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering werd al voorgesteld te voorzien in een versnelde afhandeling van kennelijk niet-ontvankelijke wrakingsverzoeken. Uitbreiding van dit voorstel naar kennelijk ongegronde verzoeken wordt voorbereid. Daarnaast wordt het van belang geacht te voorzien in een wettelijke waarborg dat de rechter na een ter zitting ingediend wrakingsverzoek nog beslissingen kan nemen die geen uitstel dulden. Op dit moment wordt dit slechts in wrakingsprotocollen geadresseerd. Tot slot wordt met de aanpassing beoogd de beoordeling van de ontvankelijkheid van een wrakingsverzoek door een enkelvoudige kamer te bevorderen.
Deelt u de mening dat de wrakingsprocdure, waarbij de verdediging of de officier van justitie twijfels over de partijdigheid van de rechter aan de orde kan stellen, een zeer belangrijke waarborg is binnen het strafproces?
Ja. Het wrakingsinstrument is overigens niet alleen een zeer belangrijke waarborg binnen het strafproces. Het instrument is in het algemeen van groot belang voor het waarborgen van de integriteit van de rechtspraak.
Deelt u voorts de mening dat de noodzaak van vermeend misbruik van het strafprocesrecht goed onderbouwd moet zijn voordat aanpassingen aan het instrument van wraking worden gedaan?
Hoe duidt u de wrakingscijfers over 2019 uit het jaarverslag van de Rechtspraak waaruit blijkt dat het aantal ingediende wrakingsverzoeken is gedaald van 750 in 2018 naar 692 in 2019?2
Mogelijk hebben de arresten van de Hoge Raad van 25 september 2018, waarin de Hoge Raad vooropstellingen en algemene beschouwingen weergeeft inzake het toetsingskader van wrakingsverzoeken, hierbij een rol gespeeld. Of de afname structureel is moet nog blijken. Overigens werden in 2017 606 wrakingsverzoeken ingediend, in 2016 620, en in 2015 713.
Kunt u voorzien in een uitsplitsing per rechtsgebied van deze cijfers? Hoeveel wrakingsverzoeken houden verband met strafzaken?
Ja
Klopt het dat de wrakingsverzoeken waarin is berust en waar dus geen wrakingskamer over heeft geoordeeld, wel mee zijn geteld bij het aantal ingediende verzoeken maar niet bij het aantal gehonoreerde verzoeken? Kunt u deze cijfers alsnog verstrekken?3
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat dit belangrijke ontbrekende informatie is om een volledig beeld te krijgen van de wrakingscijfers en deze cijfers de noodzaak tot wetgeving kunnen beïnvloeden?
Zie het antwoord op vraag 2. De aanpassing is onder meer ingegeven door de door het College van procureurs-generaal en de Raad voor de rechtspraak gewenste flexibiliteit bij de afdoening van wrakingsverzoeken. De betreffende informatie onderstreept daarnaast dat een zeer beperkt aantal wrakingsverzoeken wordt gehonoreerd. Dat draagt bij aan de onderbouwing van de noodzaak om meer flexibiliteit in de afdoening van wrakingsverzoeken te bewerkstelligen.
Bent u bereid eerst opheldering van deze cijfers te verschaffen, zoals verzocht in vraag 6 en 7, en zo de omvang van het veronderstelde probleem te onderbouwen, voordat u een eventueel wetsvoorstel aan de Kamer zendt?
Het bericht ‘150 doden door corona in gehandicaptenzorg: ‘Deze groep wordt vergeten’' |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «150 doden door corona in gehandicaptenzorg: «Deze groep wordt vergeten»»?1
Ja.
Kunt u zich voorstellen dat medewerkers in de sector, maar ook familieleden van mensen met een handicap, het gevoel hebben dat die laatsten worden «vergeten»?
Hoewel ik mij dat kan voorstellen, kan ik u verzekeren dat ik mensen met een beperking, hun naasten en zorgverleners goed op het netvlies heb. Juist daarom is er bijvoorbeeld ook voor de gehandicaptenzorg een routekaart gemaakt, is de routekaart omgezet in een versie in begrijpelijke taal met pictogrammen en heb ik met de betrokken cliëntenorganisaties een Covid-strategie opgesteld (zie ook het antwoord op vraag 3 en 5).
Bent u bereid net als dat met betrekking tot verpleeghuizen het geval is ook gehandicapteninstellingen perspectief te bieden op een verantwoorde aanpassing van de bezoekregeling?
In tegenstelling tot bij de verpleeghuizen is er in de gehandicaptenzorg geen door de overheid opgelegde bezoekregeling, maar een regeling van de sector zelf. Omdat ik het gevoel van ouders en naasten, die hun kind of verwant al te lang niet hebben kunnen zien, erg goed begrijp, heb ik op 20 mei 2020 afspraken met de sector gemaakt over een routekaart. Deze routekaart moet ook in de gehandicaptenzorg perspectief bieden. Vanaf 25 mei maken de zorgorganisaties afspraken over het kunnen ontvangen van bezoek. Uiterlijk 15 juni 2020 is er voor iedereen op een goede manier invulling gegeven aan het ontvangen van bezoek.
Bent u bereid om met het oog op zo’n verantwoorde aanpassing eenzelfde zorgvuldige procedure te doorlopen als bij verpleeghuizen het geval is, dat wil zeggen inclusief onderzoek en pilots?
Omdat er in de gehandicaptenzorg geen sprake is van een door de overheid opgelegde bezoekregeling, is het primair aan de sector zelf om de monitoring van de versoepeling van de regeling ter hand te nemen. Uiteraard volg ik de ontwikkelingen rond het versoepelen van de bezoekregeling wel nauwlettend, bijvoorbeeld in de voortgangsoverleggen die ik voer met de partijen waarmee ik afspraken over de routekaart heb gemaakt. Vanuit de Academische werkplaats Sterker op eigen benen van het Radboudumc wordt de verspreiding van het virus in de gehandicaptenzorg cijfermatig gevolgd, net als bij het RIVM.
Bent u bereid om, zoals de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) voorstelt, het VN-Verdrag Handicap integraal mee te nemen bij het opstellen van plannen voor het realiseren van een inclusieve corona-bestendige samenleving om te voorkomen dat mensen met een handicap in de «anderhalvemetersamenleving» worden «buitengesloten»?
Ja. Het zorgen dat mensen met beperking of chronische ziekte in gelijke mate mee kunnen delen in de geleidelijke versoepeling van maatregelen en daarmee naar een terugkeer naar het «gewone» leven, is één van de ambities COVID-19 strategie voor mensen met een beperking of chronische ziekte die in samenspraak met vertegenwoordigende cliëntorganisaties is opgesteld. De strategie biedt hiervoor een richtinggevend kader. Deze heeft uw Kamer met mijn brief van 3 juni jl. (Kamerstuk 25 295, nr. 386) ontvangen.
Bent u bereid om, zoals de VGN eveneens voorstelt, ervoor zorg te dragen dat mensen met een beperking bij mogelijk corona-gerelateerde klachten getest kunnen worden zodat zij meer vrijheid krijgen om zich te bewegen in de samenleving?
Ja. Vanaf 1 juni kan iedereen met klachten zich laten testen. Dat geldt uiteraard ook voor mensen met een beperking.
Bent u bereid om ervaringsdeskundigen met een beperking te betrekken bij het ontwikkelen en testen van de apps die in het kader van de aanpak van de corona-crisis (mogelijk) worden ontwikkeld?
Aan de digitale middelen die worden ontwikkeld ter ondersteuning van de bestrijding van COVID-19, zoals de apps, stel ik hoge eisen, ook op het terrein van gebruiksvriendelijkheid en toegankelijkheid voor mensen met een (functie)beperking. Voor de anonieme app voor contactonderzoek die nu wordt ontwikkeld, wordt de WCAG 2.1 als basis gebruikt, aangevuld met criteria die experts op het gebied van usability hebben gesteld. Zowel in het bouwteam als in de begeleidingscommissie heb ik experts opgenomen die hier specifiek aandacht voor hebben. Vanaf half juni wordt gestart met praktijktesten. Naast de praktijktest in één regio, zal voor mensen met een functiebeperking en voor mensen met een verstandelijke beperking ook een landelijke test plaatsvinden. Hierbij worden verschillende functiebeperkingen meegenomen.
Wilt u deze vragen op korte termijn beantwoorden?
Ik heb deze vragen beantwoord zodra er op de onderdelen waarop de vragen betrekking hadden heldere afspraken zijn gemaakt dan wel resultaat was geboekt.
Waarnemingen vanaf marineschip Zr. Ms. De Ruyter van een incident met een chemische tanker in de Golf van Oman |
|
Raymond de Roon (PVV), Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u aangeven wat op het Nederlands marineschip de Zr. Ms. De Ruyter exact is waargenomen van het incident met de chemische tanker de SC Taipei, die mogelijk door Iraanse autoriteiten gekaapt zou zijn?1
Over de waarnemingen van De Zr. Ms. De Ruyter kunnen om operationele redenen geen mededelingen worden gedaan.
Kan Nederland op basis van eigen waarnemingen vanaf de Zr. Ms. De Ruyter bevestigen dat het Hong Kong gevlagde schip de SC Taipei door Iraanse autoriteiten geënterd is?
Zie antwoord op vraag 1.
Was de Iraanse Revolutionaire Garde betrokken bij dit incident? Zo nee, welke elementen van het Iraanse regime dan wel?
Zie antwoord op vraag 1.
Klopt het dat het schip zich in internationale wateren bevond toen zij werd geënterd, werd vastgehouden of werd gesommeerd om koers te wijzigen naar Iraanse wateren?
Zie antwoord op vraag 1.
Hoe beoordeelt u het optreden van de Iraanse autoriteiten? Is er naar uw mening sprake geweest van een kortstondige kaping/gijzelingssituatie of betrof het hier een ongehoorde en agressieve controle?
Zie antwoord op vraag 1. Het is daarom ook niet mogelijk het incident nader te duiden.
Beschikt u over aanwijzingen dat er lading van de chemische tanker buit is gemaakt? Zo ja, wat is er buit gemaakt? Zo nee, kunnen de autoriteiten van Hong Kong en de rederij dat bevestigen?
Het kabinet beschikt niet over informatie of lading is buit gemaakt.
Deelt u de mening dat het aantal provocaties van Iraanse zijde in internationale wateren recent is toegenomen en dat hiertegen (politiek) moet worden opgetreden om verdere provocaties/incidenten de kop in te drukken? Wilt u daartoe stappen ondernemen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?2
Hoewel de spanningen onverminderd voortduren, is geen sprake van een veranderende houding of agressie van Iraanse eenheden tegenover EMASoH eenheden. Zie verder het antwoord op vraag 8.
Bent u bereid om de recente Iraanse provocaties publiekelijk en keihard te veroordelen en dat duidelijk over te brengen aan het Iraanse regime? Zo nee, hoe kan de missie EMASoH – die zich hoofdzakelijk richt op preventie van verdere incidenten – leiden tot succes wanneer de Iraanse provocaties zonder consequenties voor het regime blijven?
De inzet van het kabinet blijft onverminderd gericht op de-escalatie van regionale spanningen en preventie van verdere incidenten. Het kabinet heeft bewust gekozen voor deelname aan EMASoH, omdat de missie zowel een diplomatiek als een militair spoor omvat. De militaire inzet is gericht op preventie en weerhoudt actoren ervan om de vrije en veilige doorvaart van de scheepvaart te verstoren. Het diplomatieke spoor van de missie is gericht op het identificeren van manieren om het onderlinge vertrouwen in de regio ten aanzien van maritieme veiligheid te versterken. Een dialoog met Iran maakt hier onderdeel van uit. Het politieke sturingsorgaan van de missie, de «Political Contact Group», volgt deze ontwikkelingen op de voet en bekijkt hoe deze via het diplomatieke spoor opvolging kunnen krijgen.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en uiterlijk 4 mei 2020 beantwoorden, zodat de antwoorden betrokken kunnen worden bij het schriftelijk overleg over de volgende Raad Buitenlandse Zaken?
Deze vragen zijn zo snel en zo volledig mogelijk beantwoord.
De olieprijs die onder nul dollar zakt |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de olieprijs hard onderuit gaat?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht dat de prijs van een vat Amerikaanse olie (de lichte West Texas Intermediate) voor het eerst in de geschiedenis kortstondig onder nul is gezakt en dus even negatief is geweest. Door de coronacrisis krimpt de economie en is de vraag naar olie gekelderd. Aflopende termijncontracten hebben ertoe geleid dat oliebedrijven geld toegeven aan handelaren om hun olie af te nemen. Dit om te voorkomen dat de productie zou moeten worden stilgelegd, wat nog kostbaarder is. Op het moment dat de prijs van de Amerikaanse olie onder nul zakte, was de prijs voor Noordzeeolie ook gedaald, maar daar werd nog altijd 23 dollar per vat voor gevraagd. Mede door afspraken tussen de olieproducerende landen over productiebeperking en het op termijn verwachte economisch herstel is de verwachting dat de olieprijs van de Amerikaanse olie weer zal aantrekken.
Heeft u contact met de oliebedrijven in Nederland? Zijn er bedrijven die het financieel zwaar hebben door deze historische oliecrash?
Ik heb hierover geen contact gehad met bedrijven die olie winnen in Nederland. De extreem lage olieprijs brengt landen en bedrijven die voor hun inkomsten afhankelijk zijn van oliewinning, zoals de Golfstaten, Rusland, Venezuela, Nigeria en de Verenigde Staten, in problemen. In Nederland doet die situatie zich niet voor, omdat de oliewinning voor de Nederlandse economie geen rol van betekenis speelt. Wel is het zo dat gasbedrijven in Nederland de gevolgen van de door de coronacrisis veroorzaakte economische teruggang ervaren. Dat vertaalt zich in het uitblijven van investeringen in de opsporing en winning van aardgas. Een verbetering van de investeringsaftrek, zoals voorgesteld in het wetsvoorstel tot wijziging van de Mijnbouwwet, dat bij de Tweede Kamer is ingediend, beoogt investeringen te stimuleren en de te snelle daling van de aardgasproductie af te remmen, zodat de infrastructuur in stand blijft en later ingezet kan worden in het kader van de duurzame energievoorziening.
Kan deze situatie gevolgen hebben voor de schadeafhandeling van omwonenden rond een gas-en olieput? Kunnen betreffende bedrijven gemaakte afspraken nog nakomen? Staat de overheid garant voor schadeloosstelling van omwonenden? Wordt het geen tijd om nu toch de omgekeerde bewijslast voor kleine velden in te voeren bij schade door mijnbouwactiviteiten om het gedupeerde omwonenden niet nog moeilijker te maken wanneer de schadeveroorzakers failliet zijn?
De huidige economische situatie heeft geen gevolgen voor de schadeafhandeling van omwonenden en de in dat kader gemaakte afspraken. Mijnbouwondernemingen zijn en blijven te allen tijde verplicht de eventuele schade die is ontstaan door hun mijnbouwactiviteiten te vergoeden en bestaande afspraken na te komen. Daartoe hebben zij financiële middelen gereserveerd en zo nodig kan ik in voorkomende gevallen bepalen dat zij zekerheid dienen te stellen ter dekking van de aansprakelijkheid voor de schade als gevolg van het winnen van delfstoffen. De overheid staat niet garant voor schadeloosstelling van omwonenden, maar zoals ik mijn brief van 9 juni 2020 heb aangegeven zorg ik voor een laagdrempelige, transparante en deskundige afhandeling van schade door de Commissie Mijnbouwschade die de bewijslast oppakt en daarmee de schademelder ontzorgd. De financiële situatie van een mijnbouwonderneming speelt in de afweging van de Commissie geen rol. Indien een gedupeerde omwonende schade heeft geleden door een activiteit door een mijnbouwonderneming die wegens een faillissement de schade niet meer zal kunnen vergoeden, dan kan deze gedupeerde een beroep doen op het Waarborgfonds Mijnbouwschade.
Verwacht u gevolgen voor het onderhoud en de veiligheid van gas- en olielocaties? Zo ja, welke? Hoe wordt deze veiligheid gemonitord? Door wie en hoe vaak? Hoe is de staat van veiligheid op dit moment? Wat gaat u doen om de veiligheid te waarborgen?
De daling van de olieprijs mag en zal geen gevolgen kunnen hebben voor het onderhoud en de veiligheid van gas- en olielocaties en voor het opruimen van deze locaties in de toekomst. Het genoemde wetsvoorstel tot wijziging van de Mijnbouwwet bevat waarborgen dat bedrijven daarvoor ook voldoende financiële middelen hebben voor het verantwoord en zorgvuldig opruimen van gas- en olieputten. Verder houdt Staatstoezicht op de Mijnen er nauwgezet toezicht op dat de ter zake geldende voorschriften strikt worden nageleefd en alle verplichtingen goed en zorgvuldig worden uitgevoerd.
Welke gevolgen heeft deze crash voor het opruimen van gas- en olieputten in de toekomst? Blijven de gas- en oliebedrijven in staat dit veilig voor mens, dier en natuur te doen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke gevolgen heeft dit voor werknemers van deze bedrijven? Gaat u een plan maken om de werknemers die ontslagen worden om te scholen en een baan in de duurzame sector aan te bieden? Of is dat plan er al? Zo ja, hoe ziet dat plan er uit? Zo nee, wanneer kunt u de Kamer daarvan op de hoogte brengen?
De huidige economische crisis trekt diepe sporen en heeft onmiskenbaar gevolgen voor bedrijven en de werkgelegenheid, niet alleen voor de mijnbouwsector. Ik heb geen voornemens om in het bijzonder werknemers uit de gas- en oliesector om te scholen en in te zetten in de duurzame sector. Dat is aan de sector zelf.
Wat gaat u doen om de veiligheid te garanderen als gas- en oliebedrijven failliet gaan?
Door het toezicht van Staatstoezicht op de Mijnen is gewaarborgd dat de veiligheid van mijnbouwactiviteiten is gegarandeerd. Mocht een gas- of oliebedrijf failliet gaan en de activiteiten niet door een ander bedrijf worden overgenomen, dan zijn er via het stelsel van Decommissioning Security Agreements adequate financiële garanties dat de putten en boorgaten op een verantwoorde en veilige manier worden afgesloten en het mijnbouwwerk wordt ontmanteld en verwijderd. Dit wordt uitgewerkt in het wetsvoorstel tot wijziging van de Mijnbouwwet dat thans in behandeling is in de Tweede Kamer.
Klopt het dat Vermillion al afspraken heeft gemaakt over winsten die naar Canada gaan, terwijl de aansprakelijkheid in Nederland blijft? Zo ja, hoe kan dit zonder dat de Eerste Kamer zich over het CETA-verdrag heeft uitgesproken?
De wijze waarop een bedrijf als Vermilion is georganiseerd, staat los van de aansprakelijkheid voor de wijze waarop zij haar mijnbouwactiviteiten in Nederland uitvoert. Ook Vermilion zal en kan te allen tijde worden aangesproken op haar verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid bij de uitoefening van haar mijnbouwactiviteiten.
Welke effecten heeft de huidige situatie in de oliemarkt voor olieopslag in de havens van Amsterdam en Rotterdam en voor in Nederland actieve oliehandelaren?
Door de afgenomen vraag naar olie zijn de voorraden toegenomen en zitten de olieopslagen inmiddels vol.
Welke gevolgen heeft deze oliecrash voor Energie Beheer Nederland (EBN)? Kunt u uw antwoord toelichten?
De gevolgen van de daling van de olieprijs zijn beperkt voor EBN omdat de oliewinning in Nederland gering van omvang is. In 2019 werd in totaal 0,90 miljoen Sm3 aardolie gewonnen, gemiddeld 2.468 Sm3 per dag. De opbrengsten uit de oliewinning zijn voor EBN van ondergeschikt belang. De lage gasprijs heeft daarentegen grotere financiële consequenties voor EBN en daarmee voor de gasbaten voor de Staat. Wat deze gevolgen precies zijn, laat zich pas later berekenen.
De continuïteit van jeugdhulp en geestelijke gezondheidszorg |
|
Wim-Jan Renkema (GL), Lisa Westerveld (GL) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Wordt door het Outbreak Management Team (OMT) en het kabinet ook nagedacht over nieuwe richtlijnen voor de jeugdzorg en GGZ als het gaat om behandelingen en bezoekregelingen? Bent u van mening dat het uitblijven van een behandeling voor mensen met psychische problemen, zeer schadelijk kan zijn? Wordt dit meegenomen in de overleggen over het geleidelijk loslaten van de coronamaatregelen?
De richtlijnen voor de jeugdzorg en GGZ met betrekking tot behandelingen en bezoekregelingen worden door het OMT en kabinet afgewogen tegen de corona ontwikkelingen.
De maatregelen tegen het coronavirus hebben grote invloed op de jeugdzorg, inclusief jeugd-ggz en zorg voor jongeren met een verstandelijke of lichamelijke beperking. Nabijheid en fysiek contact zijn vaak belangrijk om deze kinderen te begeleiden of zich veilig te laten voelen. Een algehele bezoekersstop is daarom niet wenselijk. Wel moeten professionals, bezoekers en kinderen de actuele richtlijnen van het RIVM in acht nemen.
De Staatssecretaris van VWS heeft u reeds eerder geïnformeerd over de richtlijn «ggz en corona», die door de veldpartijen is opgesteld en is onderschreven door het RIVM. Partijen zijn voortdurend bezig om deze richtlijn te actualiseren, zodat zorgverleners in de ggz beschikken over de meest actuele handvatten voor het veilig verlenen van zorg. Onder regie van kwaliteitsorganisatie Akwa GGZ hebben de ggz-partijen op 9 juni een zesde versie van de richtlijn gepubliceerd, waar verdere verruiming van de bezoekmogelijkheden wordt verwoord1. Gezien de grote mentale risico’s van isolatie is een algehele bezoekersstop in de ggz niet gewenst en zal er voorlopig sprake zijn van maatwerk. De richtlijnen van het RIVM worden uiteraard wel in acht genomen bij bezoek. Het is van belang dat de behandelingen voor mensen met psychische problemen zoveel mogelijk worden voortgezet, waar nodig op alternatieve wijze. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) is door het kabinet gevraagd het proces te coördineren rond het opnieuw opstarten en draaiende krijgen van de curatieve zorg. Dit doet de NZa ook voor de volwassen-ggz, waarvoor geldt dat veel behandelingen gedurende de coronacrisis doorgang hebben gevonden, al dan niet in andere (digitale) vorm. De NZa zoekt hierin de afstemming met relevante partijen uit de sector.
Ook in de jeugdzorg is de oproep van het Rijk en gemeenten aan zorgaanbieders en professionals om de zorg zo veel mogelijk voort te zetten. Dagbesteding, dagopvang en behandeling voor kinderen en jongeren tot en met 18 jaar op locatie is per 1 juni opgestart. Daarnaast mogen kinderen en jongeren tot en met 18 jaar in een instelling, pleeggezin of gezinshuis sinds 1 juni weer bezoek ontvangen.
Heeft u sinds de aankondiging van de continuïteitsbijdrage van 5 april 2020 signalen ontvangen van zorgaanbieders binnen de jeugdzorg en GGZ die in acute liquiditeitsproblemen verkeren? Zo ja, wat heeft u met deze signalen gedaan en om welke aantallen gaat het? Zo nee, kunt u garanderen dat deze maatregel de continuïteit van het zorgaanbod voldoende waarborgt?
Er zijn sinds 5 april 2020 geen signalen binnengekomen van acute liquiditeitsproblemen onder zorgaanbieders binnen de jeugdzorg en GGZ. Binnen de verschillende domeinen zijn er maatregelen getroffen om zorgaanbieders te compenseren voor een lagere omzet als gevolg van de coronacrisis, zodat zij niet in financiële problemen komen als gevolg van de coronacrisis. De maatregelen die vanuit de verschillende domeinen worden genomen bevatten op hoofdlijnen dezelfde elementen: er wordt voorzien in een vergoeding van meerkosten van de zorgverlening in verband met corona, een vergoeding voor gederfde omzet en maatregelen in de sfeer van bevoorschotting om de liquiditeitsproblemen van zorgaanbieders te voorkomen. Daarnaast trekken financiers binnen hun respectievelijke domeinen zo veel mogelijk met elkaar op: binnen het sociaal domein bijvoorbeeld (Wmo en Jeugdwet) hebben gemeenten, verenigd in de VNG, en het Rijk afspraken gemaakt over de uitwerking van de financiële regelingen. Hiermee wordt de toegankelijkheid van zorg voor de korte en langere termijn geborgd.
Kunt u garanderen dat geen enkele jeugdzorgaanbieder of GGZ-instelling zal omvallen als gevolg van de coronacrisis?
GGZ-instellingen hebben door de continuïteitsbijdrage financiële ruimte om tijdens de coronacrisis hun doorlopende kosten te dekken. Daarnaast hebben de VNG en het Rijk op 25 maart bestuurlijke afspraken gemaakt over het bieden van financiële zekerheid en ruimte aan zorgorganisaties en professionals in het sociaal domein (waaronder jeugdzorgaanbieders). GGZ-instellingen kunnen in overleg met verzekeraars ook hun meerkosten corona declareren. Er zijn ook afspraken gemaakt om binnen de jeugdzorg de meerkosten als gevolg van de coronamaatregelen te compenseren. De compensatie van meerkosten in het sociaal domein is verlengd tot en met 31 december 2020. Ook in andere domeinen zijn mogelijkheden gecreëerd voor het declareren van meerkosten die door zorgaanbieders gemaakt moeten worden in verband met corona, voor bijvoorbeeld persoonlijke beschermingsmiddelen. Deze afspraken garanderen dat er, ten tijde van de coronamaatregelen, geen problemen ontstaan die continuïteit van zorg en de toekomst van de zorgstelsels in gevaar brengen. Het is echter nooit uit te sluiten dat er instellingen zijn die uiteindelijk toch failliet gaan, bijvoorbeeld omdat zij er al voor de corona-uitbraak financieel slecht voor stonden.
Waarom bent u van mening dat de continuïteitsbijdrage van 60 tot 85 procent van de normale omzet toereikend is voor zorgaanbieders die vallen binnen de Zorgverzekeringswet? Wat is het aandeel van vaste kosten versus variabele kosten in de GGZ, volgens u?
Zorgverzekeraars Nederland (ZN) heeft eind mei de continuïteitsbijdrageregeling gepubliceerd (voor ggz-aanbieders met een omzet tot 10 mln). Volgens deze regeling wordt de continuïteitsbijdrage berekend door een percentage te nemen van de gemiste omzet door de coronacrisis. Voor ggz-aanbieders met een omzet tot 10 mln. ligt het percentage waarop de continuïteitsbijdrage wordt gebaseerd op 85%. De hoogte van het percentage is gekoppeld aan de omvang de doorlopende kosten (o.a. personeel en huur bedrijfsruimte). Medio juli heeft ZN bekend gemaakt hoe de regeling voor ggz-aanbieders met een omzet boven de 10 mln. eruit ziet. Binnen deze regeling wordt gewerkt met een percentage van 94%. Bij ggz-aanbieders met een omzet boven de 10 mln. met een afwijkend grote uitval over het gehele boekjaar 2020 vindt maatwerk plaats. Welke kosten vast en welke variabel zijn is afhankelijk van de termijn waarop kosten worden bezien. In beide regelingen wordt gesproken over een vergoeding voor doorlopende kosten.
Bent u ervan op de hoogte dat er jeugdzorg en GGZ-instellingen zijn die vanwege hun specialistische landelijke aanbod, wisselende inkomsten hebben waardoor het voor hen moeilijk is om in aanmerking te komen voor continuïteitsbijdragen?
Mij zijn geen signalen bekend van ggz-instellingen die vanwege hun specialistische aanbod niet in aanmerking zouden komen voor een continuïteitsbijdrage op grond van de continuïteitsbijdrageregeling voor de ggz die Zorgverzekeraars Nederland (ZN) bekend heeft gemaakt.
Mij zijn ook geen signalen bekend van jeugdzorginstellingen die vanwege hun specialistische aanbod geen financiële zekerheid van gemeenten ontvangen. Ik herken wel dat het ingewikkelder kan zijn voor een landelijke werkende instelling om financiële zekerheid te organiseren. Tegelijkertijd bestond de omzetgarantie die tot 1 juli aan aanbieders werd geboden uit het verschil tussen de gemiddelde maandomzet en de nog gewoon geleverde zorg (in reguliere of alternatieve vorm).
In de uitwerking van de afspraken tussen de VNG en het Rijk met betrekking tot de continuïteit van de financiering in de Jeugdwet en WMO werd het omzetniveau in eerste instantie vastgesteld aan de hand van het maandgemiddelde van de omzet van die aanbieder voor geheel 2019. Indien met een aanbieder een omzetafspraak is gemaakt voor 2020, is de hoogte van die afspraak de gegarandeerde omzet. Het kan voorkomen, zoals Fier in de brief aangeeft, dat een aanbieder contracten heeft met andere gemeenten dan in 2019. De aanbieder moet hierbij samen met de financier een representatief omzetniveau bepalen. Ik roep aanbieders die worden geconfronteerd met liquiditeits- en andere financiële problemen op om daarover in overleg te treden met hun (reguliere) financiers.
Kent u de brief van Fier van 20 april 2020 aan de VNG, GGZ-Nederland, Valente en de NZA waarin zij de noodklok luiden? Deelt u de mening dat Fier een dusdanig gespecialiseerd aanbod heeft dat voorkomen moet worden dat zij omvallen? Zo ja, wat gaat u doen om de continuïteit te waarborgen?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe groot is de vraag naar beschermingsmaterialen (mondkapjes e.d.) in de jeugdzorg en GGZ? In hoeverre wordt aan deze vraag voorzien door het Landelijk Consortium Hulpmiddelen?
Zorgmedewerkers moeten beschermd hun werk kunnen uitvoeren. De beschermingsmiddelen die we ter beschikking hebben, moeten dan ook eerlijk worden verdeeld zodat de beschikbare beschermingsmiddelen daar terecht komen waar ze het hardste nodig zijn. Om die reden is per 13 april jl. een nieuw verdeelmodel van kracht, waarin ook de (jeugd)ggz is meegenomen. Het LCH kan de aanvragen uit de sector ondertussen goed accommoderen, waarbij de recente schaarste aan handschoenen momenteel wordt ingelopen.
Wat is de omvang van de uitgestelde zorgvraag in de jeugdzorg en GGZ naar benadering?
Op 4 juni heb ik u geïnformeerd over het proces rond het opschalen van reguliere zorg in de ggz, waarin de Nederlandse Zorgautoriteit een coördinerende rol heeft (Kamerstuk 25 424, nr. 531). In het kader van deze coördinerende rol brengt de NZa de gevolgen van de coronacrisis voor de ggz in beeld. In de meest recente monitor (van 16 juni jl.) schat de NZa dat als gevolg van de coronacrisis sinds half maart ongeveer 59.000 minder verwijzingen van huisarts naar ggz-aanbieder hebben plaatsgevonden. De NZa signaleert dat het aantal verwijzingen wel weer herstelt: inmiddels zitten we op ongeveer 86% van het niveau van voor de corona-maatregelen. Daarnaast blijkt onder andere uit peilingen dat een deel van de patiënten tijdens de coronacrisis minder behandelcontacten had en dat intakes, al dan niet op verzoek van de patiënt, zijn uitgesteld. De NZa stelt dat de weggevallen zorgvraag in elk geval gedeeltelijk zal moeten worden ingehaald, maar het is op dit moment niet te zeggen hoeveel en welke zorg dit betreft. De NZa actualiseert haar monitor over de gevolgen van de coronacrisis voor de ggz op regelmatige basis. De uitkomsten van de monitor worden met ggz-partijen breed gedeeld en op basis daarvan wordt samen met hen bepaald welke acties nodig zijn om te zorgen dat de planbare zorg zo snel en goed mogelijk kan worden geleverd.
Er is nog geen precies inzicht in de uitgestelde zorgvraag in de jeugdzorg, dit verschilt sterk per jeugdhulpvorm. Enerzijds is dit afhankelijk van de mate waarin zorg is uitgevallen (zo is het grootste deel van de jeugdhulp met verblijf is ook ten tijde van corona gecontinueerd), en anderzijds van de mate waarin de uitgevallen zorg überhaupt in te halen is (dagbesteding is vrijwel niet in te halen). Ook valt op dat de mate van zorguitval per zorgaanbieder flink kan verschillen.
Kunt u zorgverzekeraars aansporen juist in deze tijd proactief te inventariseren welke ondersteuning beschikbaar is, ook bij complexe hulpvragen vanuit de cliënt? Zo nee, waarom niet?
In het kader van eerdergenoemde acties van de NZa ten aanzien van het weer opschalen van reguliere zorg in onder meer de volwassen-ggz-sector, spreekt de NZa ook met de zorgverzekeraars. Over het verloop van dit traject onderhoud ik uiteraard contact met de NZa. Zorgverzekeraars hebben zorgplicht. Deze houdt in dat zij ervoor moeten zorgen dat een verzekerde de zorg (natura), of vergoeding van de kosten van zorg en desgevraagd zorgbemiddeling (restitutie), krijgt waar hij behoefte aan en wettelijk aanspraak op heeft. Het gaat hierbij zowel om de inhoud en omvang van de (vergoeding van) zorg als om de kwaliteit, tijdigheid en bereikbaarheid van de verzekerde zorg. Alleen in uitzonderlijke gevallen zal een verzekeraar zich met succes kunnen beroepen op overmacht. Hij moet dan kunnen aantonen dat hij het maximale heeft gedaan wat binnen zijn verantwoordelijkheden en mogelijkheden ligt. De NZa houdt toezicht op de invulling van de zorgplicht door zorgverzekeraars.
Kunt u deze vragen vóór maandag 27 april 2020 beantwoorden?
Het is mij niet gelukt om de vragen op deze korte termijn te beantwoorden.
Het tijdelijk bevriezen van huurprijzen. |
|
Sandra Beckerman (SP), Paul Smeulders (GL), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Hoe gaat u uitvoering geven aan de aangenomen motie-Kox c.s. in de Eerste Kamer om de huurprijzen tijdelijk te bevriezen?1
Ik heb de Eerste Kamer en uw Kamer op 20 mei 2020 met de brief «Huurbeleid in tijden van corona: Gericht problemen voorkomen» (27 926, nr. 320) en op 5 juni 2020 met de brief Betaalbaar huren: generieke en specifieke maatregelen geïnformeerd op welke wijze ik uitvoering geef aan de motie-Kox c.s. van de Eerste Kamer. Ik herken dat er een groep huishoudens met een laag inkomen is die betalingsrisico’s heeft. Het Nibud geeft daarbij aan dat de hoogte van de woonlasten niet altijd het probleem is, maar dat ook de hoogte van het inkomen een rol speelt. Bij huishoudens met een laag inkomen is er vaker sprake van hoge woonlasten in relatie tot het inkomen dan bij huishoudens met een hoger inkomen. Het kabinet heeft aandacht voor deze huishoudens met een laag inkomen en vindt het belangrijk om de risico’s voor deze groep in een breder perspectief te bekijken. In de kabinetsreactie op het IBO Toeslagen (31 066, nr. 624) heeft het kabinet al aangekondigd dat het met een bredere blik wil kijken naar de ondersteuning van betaalbaar wonen, waarbij inkomensbeleid, de subsidiëring op de huur- en koopmarkt alsmede de verhuurdersheffing in samenhang worden bezien. Ik ga daartoe in overleg met de Staatssecretaris van SZW om verder te onderzoeken hoe de woonlasten, de betalingsrisico’s en mogelijke betaalproblemen er voor deze huishoudens uitzien.
Daarnaast zie ik huurders die mogelijk een betalingsprobleem hebben als gevolg van de coronacrisis. Ik schets hier welk maatwerk reeds bestond, welk aanvullend maatwerk is afgesproken sinds de coronacrisis en welke mogelijkheden ik zie voor generiek maatwerk voor de huurders met de lagere inkomens.
In het Sociaal Huurakkoord 2018 hebben Aedes en de Woonbond afgesproken om de huursomstijging op inflatievolgend niveau2 te zetten. Ik heb deze afspraak vastgelegd met de wet Wijziging huursomstijging (35 254), die op 15 februari 2020 in werking is getreden. Deze generieke maatregel geldt voor woningcorporaties, omdat zij een taak hebben om huishoudens met een laag (midden)inkomen betaalbaar te huisvesten. Het Sociaal Huurakkoord bevat daarnaast afspraken om specifiek maatwerk toe te passen bij individuele huurders met een structureel laag inkomen3.
Al aan het begin van deze crisis heb ik met Aedes, IVBN, Vastgoed Belang en Kences afspraken gemaakt over het toepassen van maatwerk bij huurders met acute betalingsproblemen door de coronacrisis. Deze afspraken zijn dus breder dan de afspraken die al gemaakt waren in het kader van het Sociaal Huurakkoord. Uit de huurenquête van Aedes blijkt dat 8 op de 10 woningcorporaties aangeeft aanvullend maatwerk te bieden vanwege de coronacrisis. De andere verhuurderorganisaties houden ook vinger aan de pols over de toepassing van het maatwerk. Naar aanleiding van de motie Kox c.s. (Kamerstukken I 2019/20, 35 431, D) hebben de verhuurdersorganisaties en ik een nadere invulling van het eerdere statement gegeven4. Daarnaast heb ik besloten om de maatregel tijdelijke huurkorting uit het wetsvoorstel Huur en inkomensgrenzen separaat en zo spoedig mogelijk in te dienen bij de Tweede Kamer. Hiermee maak ik een tijdelijke huurstop of huurverlaging mogelijk. Ik heb de Autoriteit Woningcorporaties verzocht om alvast te anticiperen op dit voorstel. Ik heb daarnaast aangekondigd dat ik op zeer korte termijn een meldpunt ga inrichten bij de Huurcommissie waar huurders zich kunnen melden als hun verhuurder geen maatwerk wil bieden. Ik vind het belangrijk dat er hoor en wederhoor wordt toegepast, daarom zal ik met verhuurdersorganisaties en huurdersorganisaties in gesprek gaan hoe dit kan worden ingericht.
Het kabinet heeft diverse maatregelen genomen om inkomensondersteuning te geven aan huishoudens tijdens deze coronacrisis en op deze wijze zoveel mogelijk een inkomensdaling te mitigeren.
Het nu maximeren of generiek uitstellen van de huurverhogingen die gebruikelijk plaats vindt op 1 juli getuigt niet van behoorlijk bestuur, vanwege twee redenen: De maatregelen zijn niet tijdig aangekondigd en niet proportioneel. De motie Kox c.s. is 21 april jongstleden ingediend, waardoor het voor verhuurders niet tijdig voorzienbaar zou zijn geweest dat de gemaakte afspraken in het huurcontract of de gebruikelijke jaarlijkse huurverhogingsronde geen doorgang konden vinden. Verhuurders zijn wettelijk verplicht om minimaal twee maanden van tevoren aan te kondigen welke huurverhoging zij voorstellen aan huurders. Omdat tot dusver circa 0,5% – 2% van de huurders hebben gemeld met betalingsproblemen, acht ik een dergelijke inbreuk op het eigendomsrecht op dit moment niet proportioneel en rechtvaardig. De Eerste Kamer vroeg daarbij om compensatie via de verhuurderheffing. Ik acht compensatie via de verhuurderheffing onvoldoende omdat op deze wijze enkel de verhuurders met meer dan 50 gereguleerde huurwoningen worden bereikt. Dit betekent dat er niet wordt gecompenseerd bij tenminste 50.000 woningen in het gereguleerde segment en bij ruim 540.000 geliberaliseerde woningen. Overigens zou compensatie structureel honderden miljoenen per jaar vergen, want alleen al voor de woningcorporaties is de inschatting dat de kosten ruim 400 miljoen euro bedragen5. Compensatie zou niet alleen nodig zijn omdat het anders ten koste gaat van het investeringsvermogen van verhuurders, maar ook omdat het doorwerkt in de rendementen die gemaakt worden ten behoeve van pensioenen.
Tijdens het debat in de Eerste Kamer heb ik aangegeven dat ik in augustus kan overzien of aanvullende maatregelen nodig zijn. Ik neem hierbij de volgende stappen:
Het CBS voert jaarlijks op mijn verzoek een monitor uit naar de huurverhogingen in de gereguleerde en geliberaliseerde huursector. Ik verwacht de voorlopige resultaten hiervan in augustus.
Samen met verhuurderorganisaties wil ik daarnaast monitoren of het maatwerk wordt toegepast bij huurders die in de betalingsproblemen zijn gekomen door de coronacrisis. Ik wil hiervoor de meldingen bij het meldpunt bij de Huurcommissie inzetten. Daarnaast zal ik alle individuele woningcorporaties verzoeken om mij te berichten over de wijze waarop zij hun maatwerk inrichten.
In augustus heb ik daarnaast een beter beeld van de toegepaste huurverhogingen en de economische nasleep van de coronacrisis en de impact op de koopkracht voor huurders met de lagere inkomen. Ik heb daarnaast al aangekondigd dat ik verder in gesprek ga met de Staatssecretaris van SZW over onderzoek naar huishoudens met betalingsrisico’s en hun woonlasten. Ik heb het beeld dat de kwetsbare groep in deze coronacrisis de huishoudens zijn die al een betalingsrisico hebben en als belangrijkste inkomensbron een kleine baan hebben of zzp’er zijn.
Op basis van de bovenstaande stappen heb ik in augustus een verder beeld gevormd van de toegepaste huurverhogingen, het toegepaste maatwerk, de groep huurders met betalingsrisico’s en de effecten die de coronacrisis heeft. Ik wil dan bezien welke aanvullende maatregelen, bijvoorbeeld op basis van generiek maatwerk, kunnen worden genomen om deze huishoudens bij te staan. Ik sluit hierbij op voorhand geen maatregelen uit, ook geen generieke huurmaatregelen. Generieke huurmaatregelen zullen met het oog op bestuurlijke zorgvuldigheid tijdig worden aangekondigd. Met de Eerste Kamer besprak ik ook de mogelijkheden voor generiek maatwerk. Hieronder geef ik een schets van opties met generiek maatwerk die hiervoor in aanmerking kunnen komen.
Huurders met een lager (midden)inkomen komen in aanmerking voor huurtoeslag. De hoogte van de huurtoeslag is onder andere afhankelijk van het inkomen van de huurder. Dit maakt het een passend instrument om de groep huurders bij te staan met lagere inkomens. Een eventuele huurverhoging wordt veelal dan ook voor een groot deel gecompenseerd door een stijging van het recht op huurtoeslag. In augustus bespreekt het Kabinet de inkomenspositie van huishoudens in Nederland en beziet of nadere maatregelen nodig zijn. Hierbij speelt ook de positie van huurders in relatie tot de huurverhogingen een rol. Naast meer generieke maatregelen met betrekking tot het inkomensbeeld kunnen daar ook aanvullende maatregelen in de huurtoeslag in beeld zijn.
Huurders met betalingsproblemen, bijvoorbeeld als gevolg van een huurachterstand, kunnen zich melden bij hun gemeente. Ondersteund vanuit het Ministerie van SZW lopen er diverse campagnes6 om huishoudens te wijzen op deze mogelijkheden. Aanvullend heeft de Staatssecretaris van SZW een voorstel tot wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening t.b.v. de uitwisseling van persoonsgegevens in voorbereiding (35 316). Dit wetsvoorstel is door uw Kamer aangenomen en ligt nu ter behandeling in de Eerste Kamer. Bij inwerkingtreding, voorzien op 1 januari 2021, ontstaat een duidelijke juridische grondslag voor alle verhuurders om een signaal over de betaalachterstanden naar de gemeente te sturen. De wetswijzing regelt ook dat alle gemeenten deze huurders vervolgens een aanbod tot hulpverlening doen. Een belangrijke belemmering voor het opschalen van deze bewezen effectieve aanpak voor de vroegsignalering van schulden wordt hiermee weggenomen. Indien in augustus blijkt dat het nodig is, zal ik daarbij onderzoeken welke rol deze loketten verder kunnen spelen, of ze daar voldoende toe in staat zijn en of dat daar extra ondersteuning nodig is bij het bieden van generiek maatwerk aan huurders in een vroeg stadium, bijvoorbeeld door bemiddeling met de verhuurder.
Mocht blijken dat deze maatregelen niet afdoende zijn of mocht blijken dat de economische nasleep van de coronacrisis groter is dan verwacht, heb ik een doorkijk gegeven van de mogelijkheden voor generiek maatwerk die ik kan inzetten.
Daarnaast heb ik in mijn brief «Betaalbaar wonen voor starters en mensen met een middeninkomen» van 15 mei 2020 aangekondigd dat ik de jaarlijkse huurstijgingen in de vrije sector ga maximeren op inflatie + 2,5%. Dit vergt een wetswijziging, waardoor het nog niet per 1 juli 2020 zal gelden.
Gebaseerd op de huurverhogingen in de vrije sector van de laatste jaren verwacht ik dat verhuurders ook bij de komende huurprijsverhoging al rekening houden met deze maximering. Ik moedig verhuurders ook aan om – helemaal in deze uitzonderlijke periode – goed te kijken naar de huurverhoging die echt nodig is.
Welke stappen gaat u nemen in de vrije sector om de huren te bevriezen en bent u bereid dit zo snel mogelijk te doen, zodat zo min mogelijk huurders in de financiële problemen hoeven te blijven of komen?
Zie antwoord vraag 1.
Welke stappen gaat u nemen in de sociale sector om de huren te bevriezen en bent u bereid dit zo snel mogelijk te doen, zodat zo min mogelijk huurders in de financiële problemen hoeven te blijven of komen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om woningcorporaties te compenseren als zij in de financiële problemen komen door tijdelijke huurderving, bijvoorbeeld door de derving op te vangen met een korting op de verhuurderheffing? Kunt u uw antwoord toelichten?
Woningcorporaties passen individueel maatwerk toe voor huurders die door de coronacrisis in betalingsproblemen komen. En Aedes en Woonbond hebben in het Sociaal Huurakkoord 2018 afspraken gemaakt over individueel maatwerk voor huurders met een structureel laag inkomen en een voor dat inkomen hoge huur. Aangezien ik verhuurders niet verplicht om alle huren tijdelijk te bevriezen is compensatie van de woningcorporaties niet noodzakelijk.
Bent u bereid om -in aanvulling op de generieke huurbevriezing- vooruitlopend op de behandeling van de nieuwe wet over inkomens- en huurgrenzen de daarin voorziene tijdelijke huurkorting alvast mogelijk te maken? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Zoals ik heb aangekondigd in mijn brief «Huurbeleid in tijden van corona: Gericht problemen voorkomen» van 20 mei 2020 (27 926, nr. 320), zal ik de maatregel tijdelijke huurkorting uit het conceptwetsvoorstel Huur en inkomensgrenzen nog deze maand als enkelvoudig wetsvoorstel indienen. Ik vind het belangrijk om verhuurders zo snel mogelijk zekerheid te geven over deze wettelijke mogelijkheid, zodat zij niet als gevolg van hun coulance geconfronteerd worden met een onbedoelde permanente huurverlaging of om deze reden geen gebruik willen maken van de mogelijkheid van een tijdelijke huurkorting, terwijl een tijdelijke huurkorting gerichte mogelijkheid biedt om maatwerk te bieden voor huurders die in betalingsproblemen komen als gevolg van de coronacrisis.
Het bericht ‘Asielzoekers zitten vast op een militaire kazerne, advocaten mogen er niet bij’ |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Asielzoekers zitten vast op een militaire kazerne, advocaten mogen er niet bij»?1
Ja.
Klopt het dat asieladvocaten en Vluchtelingenwerk Nederland momenteel geen toegang hebben tot de noodopvang in de Willem Lodewijk van Nassaukazerne in Zoutkamp? Zo ja, waarom niet? Deelt u de mening dat ook vreemdelingen die worden opgevangen in Zoutkamp, ondanks dat hun procedure nog niet is begonnen, toegang moeten kunnen krijgen tot juridische en andere hulp? Kunt u toelichten waarom u van mening bent dat dit niet in strijd is met de Europese procedurerichtlijn?
Om te beginnen verwijs ik u naar de brief «Voortgang maatregelen aanpak Covid-19 op terrein JenV» van 15 mei jl. In deze brief is uw Kamer geïnformeerd over de beëindiging van het gebruik van de Willem Lodewijk van Nassaukazerne in Zoutkamp als noodonderdaklocatie voor asielzoekers. De IND neemt nieuwe asielverzoeken van vreemdelingen sinds 28 april jl. weer in behandeling en deze vreemdelingen stromen (waar van toepassing) in op een COA-locatie. Toegang tot de rechtsbijstand vormt daar ook onderdeel van.
Dat neemt niet weg dat het juist is dat in de periode dat asielzoekers verbleven in de noodonderdaklocatie rechtsbijstandverleners zeer beperkt toegang hadden tot de noodonderdaklocatie. Gezien het geheel van maatregelen met als doel de verspreiding van het coronavirus te controleren, werd deze beperking in de betreffende periode noodzakelijk geacht. Omdat voor deze asielzoekers in die periode de asielprocedure was opgeschort en daartoe geen juridische bijstand nodig was, is dit een verantwoorde en proportionele beperking, ook tegen de achtergrond van andere beperkingen die in de samenleving gelden en hebben gegolden. Nu de procedurerichtlijn in het geheel geen gefinancierde rechtsbijstand voorschrijft in deze fase van het asielproces, is van strijd met die richtlijn geen sprake.
Met het oog op gezondheidsrisico’s en de RIVM-richtlijnen koos Vluchtelingenwerk Nederland er in eerste instantie voor om telefonische spreekuren aan te bieden. In de laatste weken van de noodonderdaklocatie hebben ook enkele fysieke spreekuren plaatsgevonden.
Ngo’s konden in overleg en indien noodzakelijk een bezoek brengen aan de locatie, zoals bijvoorbeeld door de UNHCR is gedaan.
In hoeverre worden er andere stappen ondernomen om de in Zoutkamp opgevangen vreemdelingen op alternatieve wijze in contact te brengen met asieladvocaten en medewerkers van Vluchtelingenwerk Nederland? Zijn er middelen beschikbaar om digitale of telefonische contactafspraken te organiseren tussen asieladvocaten en medewerkers van Vluchtelingenwerk Nederland en vreemdelingen in Zoutkamp, indien afspraken ter plaatse niet volgens de richtlijnen van het RIVM kunnen plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoe mensenrechtenorganisaties op dit moment van informatie worden voorzien over de huidige situatie in de noodopvang voor vreemdelingen in Zoutkamp?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre heeft Nidos toegang tot de noodopvang?2 Zo nee, hoe voorziet u dat Stichting Nidos haar werk naar tevredenheid kan verrichten?
Alleenstaande minderjarige vreemdelingen die zich in de periode van de noodonderdaklocatie in Ter Apel hebben gemeld voor een asielaanvraag, zijn in de praktijk doorgaans doorgeplaatst naar Nidos-opvang. Hierdoor kon Nidos haar werk verrichten in haar eigen opvanglocaties en was toegang tot de noodonderdaklocatie niet noodzakelijk.
Waarom is het niet mogelijk voor vreemdelingen in de opvang in Zoutkamp om een formele asielaanvraag in te dienen, terwijl alle benodigdheden daarvoor zoals vingerafdrukken en identificatie wel worden geregistreerd?
Het identificatie- en registratieproces wordt met inachtneming van de RIVM-richtlijnen weer volledig uitgevoerd, gevolgd door het ondertekenen van de asielaanvraag. In de betreffende periode is de ondertekening tijdelijk opgeschort geweest om zo het aantal contactmomenten te verminderen.
Kunt u aangeven of het technisch mogelijk is nieuwe asielaanvragen door middel van digitale middelen in behandeling te nemen, zoals nu ook wordt gedaan bij een aantal lopende asielaanvragen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe is de toegang tot de zorg gewaarborgd voor deze vreemdelingen?
In de periode dat asielzoekers op de noodonderdaklocatie verbleven hadden zorgprofessionals steeds toegang. De organisatie GezondheidsZorg Asielzoekers (GZA) bood medische hulp aan de bewoners. Ook was de GGD nauw betrokken en heeft Artsen zonder Grenzen de locatie bezocht om te ondersteunen in voorlichting.
Voor welke termijn vindt u de beperkende bewegingsvrijheid voor de opgevangen vreemdelingen acceptabel?
Zoals aangegeven is het verblijf op de noodonderdaklocatie inmiddels geëindigd.
Hoe verhoudt de uitleg dat «(d)e vrijheidsbeperking (...) aan(sluit) bij het eerder genoemde uitgangspunt dat reizen binnen Nederland zo veel als mogelijk wordt tegengegaan»3 zich tot de verklaring dat de vrijheidsbeperking voornamelijk berust op de nabijheid van een militair oefenterrein? Kunt u aangeven of bewegingsvrijheid vergroot kan worden van vreemdelingen die enkele weken in afzondering hebben geleefd, indien de onveiligheid veroorzaakt door het militaire oefenterrein kan worden beperkt? Zo nee, kunt u reflecteren op het beeld dat hierdoor ontstaat dat het lijkt alsof er strengere Coronamaatregelen worden gehanteerd voor vreemdelingen dan voor Nederlandse burgers?
De grondslag voor de vrijheidsbeperking was gelegen in de noodzaak de verspreiding van het coronavirus zoveel als mogelijk te controleren en sloot op dat moment aan bij het genoemde uitgangspunt dat reizen binnen Nederland zo veel als mogelijk werd tegengegaan. De nabijheid van het militair oefenterrein vormde met het oog op de veiligheid van de daar verblijvende asielzoekers een extra reden voor voorzichtigheid.
Kunt u aangeven of er stappen worden ondernomen om de bewegingsvrijheid van opgevangen vreemdelingen te vergroten? Zijn er mogelijkheden om vreemdelingen veilig van het militaire complex te leiden of begeleiden?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht ‘Zussen kroongetuige Nabil B. halen uit: ‘Arrestatie Taghi voor ons te laat’’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Zussen kroongetuige Nabil B. halen uit: «Arrestatie Taghi voor ons te laat»»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat door de zussen van kroongetuige Nabil B. wordt geschetst dat er vooraf aan de getuigenis geen veiligheidsplan was opgesteld om de familie van de kroongetuige zo veilig mogelijk te houden? Zo ja, kunt u een toelichting geven van de gang van zaken? Zo nee, wat was de situatie volgens u wel?
Het Openbaar Ministerie (hierna: OM) heeft toegelicht dat rondom de totstandkoming van de deal met de kroongetuige meerdere gesprekken zijn gevoerd met diverse familieleden aangaande hun beveiliging en veiligheid. Conform eerder gemaakte afspraken met de advocaat van de kroongetuige verliepen de contacten met de familieleden via deze advocaat. Naar aanleiding van deze gesprekken zijn ten aanzien van familieleden die dit wensten, meerdere (verstrekkende) veiligheidsmaatregelen getroffen, dan wel (op eigen verzoek) daartoe middelen verschaft. Niet alle familieleden wilden voor medio maart 2018 in gesprek met het OM, ook niet na aandringen bij de advocaat van de kroongetuige. Nadat medio maart 2018 de processtukken aan de verdediging waren verstrekt, waarin duidelijk werd dat er sprake was van een kroongetuige, heeft op hernieuwd uitdrukkelijk verzoek van het OM alsnog een gesprek plaatsgevonden met enkele van de overige familieleden die daartoe bereid waren en zijn er ook voor hen alsnog veiligheidsmaatregelen getroffen.
Herkent u het beeld dat na de moord op de broer van de kroongetuige geen veiligheidsplan klaar lag om de rest van de familie, met verhoogde urgentie, in veiligheid te brengen? Zo ja, kunt u een toelichting geven van de gang van zaken? Zo nee, wat was de situatie volgens u wel?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 waren door het OM ten aanzien van meerdere familieleden reeds verstrekkende veiligheidsmaatregelen getroffen. Na deze tragische gebeurtenis zijn er in de ontstane en ongekende crisissituatie ten aanzien van alle familieleden noodmaatregelen getroffen ter beveiliging van de familie van de kroongetuige. In de periode hierop volgend heeft het OM met alle familieleden meerdere gesprekken gevoerd om vanuit het noodpakket aan maatregelen in het kader van het stelsel bewaken en beveiligen te komen tot een bestendige situatie. Vanwege de complexiteit van de beveiligingsopdracht en de samenhang tussen het relatief grote aantal personen is de uitvoering van een aantal veiligheidsmaatregelen niet altijd probleemloos verlopen. OM en politie betreuren dit en beseffen dat dit het vertrouwen van betrokkenen in de getroffen maatregelen onder druk kan zetten. Met betrekking tot de concrete aard en omvang van de genomen maatregelen, kan in het belang van de te beveiligen personen geen nadere mededelingen worden gedaan.
Deelt u de mening dat een gedegen veiligheidsanalyse gereed moet zijn voordat begonnen wordt aan de inzet van een kroongetuige, waarbij de veiligheid van de kroongetuige zelf, maar ook van de familieleden, advocaten en andere direct betrokkenen, en de beveiligingsmaatregelen die daarvoor genomen moeten worden, centraal staan? Zo ja, is dat hier gebeurd? Zo nee, bent u bereid om met betrokken partijen tot afspraken te komen zodat dit in de toekomst wel altijd gebeurt?
Veiligheidsmaatregelen worden genomen op basis van dreiging en risico. Vanzelfsprekend heeft dit de hoogste aandacht; beveiligingsprofessionals maken continu nieuwe analyses van de dreiging. In een aantal gevallen kunnen (nadere) analyses – vanwege de vertrouwelijkheid – pas worden uitgevoerd nadat de dealovereenkomst met de kroongetuige is gesloten. In nauwe afstemming met de betrokkenen bepaalt het OM op basis van een inschatting wat nodig en in de desbetreffende situatie mogelijk is om de risico’s te beheersen. Over de concrete veiligheidsmaatregelen in een individuele casus kunnen geen uitspraken worden gedaan. Dit zou ten koste gaan van de veiligheid van deze personen en de professionals die met hun beveiliging zijn belast.
Kunt u, los van deze casus, beschrijven welke stappen in het kader van veiligheid genomen worden bij het starten van een kroongetuigendeal? In hoeverre wordt de veiligheidssituatie van familieleden en andere betrokkenen in kaart gebracht en hoe wordt hierop gehandeld?
Het is bij het OM staande praktijk dat, voordat met een kroongetuige een overeenkomst wordt gesloten in het kader van getuigenbescherming, per situatie bekeken wordt of bescherming nodig is voor de kroongetuige, familie en andere aan de kroongetuige gelieerde personen en zo ja, voor wie en in welke mate. De veiligheid van alle betrokkenen wordt steeds zo goed mogelijk gewaarborgd binnen de kaders die betrokkenen, mede vanwege de impact die veiligheidsmaatregelen op hun privé en/of maatschappelijk leven kunnen hebben, zelf aangeven. Daarbij wordt scherp gekeken naar de voor iedere situatie afzonderlijk meest geschikte beveiligingsconcepten. Zo wordt steeds getracht voor alle betrokken personen de optimale situatie te bereiken. Welke veiligheidsmaatregelen (moeten) worden getroffen is altijd een afweging tussen dreiging en risico (voor de te beveiligen persoon, diens omgeving en derden) en proportionaliteit van de veiligheidsmaatregelen.
Deelt u de mening dat de inzet van kroongetuigen een hele belangrijke factor kan zijn bij het oprollen van criminele netwerken en dat de regeling geprofessionaliseerd moet worden door onder andere vooraf integrale veiligheidsanalyses te maken en ervoor zorg te dragen dat alle benodigde stappen genomen worden om betrokkenen, dus de kroongetuige, maar ook diens familie, advocaten en anderen, zoveel mogelijk veiligheid te bieden? Zo ja, welke stappen zijn hiervoor extra nodig en hoe gaat u deze vormgeven? Zo nee, waarom niet?
De inzet van kroongetuigen is onmisbaar bij de aanpak van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit. Belangrijke voorwaarde voor de inzet van kroongetuigen is het treffen van adequate veiligheidsmaatregelen voor de getuige en diens omgeving. Met de kroongetuigenregeling en het getuigenbeschermingsprogramma beschikken OM en politie over de instrumenten waarbinnen deze maatregelen kunnen worden getroffen. Voor personen die een bijdrage leveren aan of betrokken zijn bij (de inzet van) kroongetuigen, kunnen daarnaast maatregelen getroffen worden vanuit het stelsel Bewaken en Beveiligen. Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer over de aanpak van ondermijning van 24 april jl.2 heb geschreven, is het van belang zowel de getuigenbescherming als het stelsel Bewaken & Beveiligen meer toekomstbestendig te maken. Hiertoe doet het kabinet een structurele investering van 55 miljoen euro, waarmee onder andere wordt geïnvesteerd in de kwaliteit van de informatieanalyse en advisering over maatregelen en in de uitvoering van de maatregelen.
Bent u bereid om de kroongetuigenregeling zo aan te passen dat het verder geprofessionaliseerd wordt, en hierbij de lessen mee te nemen die we van de Italiaanse anti-maffia aanpak kunnen leren, met daarbij in het bijzonder de Italiaanse geprofessionaliseerde kroongetuigen, ooggetuigen en spijtoptangen-regelingen? Zo ja, kunt u de Kamer in het derde kwartaal van dit jaar, of zo mogelijk eerder, over deze analyse en de voorgestelde aanpassingen informeren? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik uw Kamer eerder heb gemeld, laatstelijk in de voortgangsbrief over de aanpak van georganiseerde criminaliteit d.d. 11 november 20193, heb ik een werkgroep ingesteld die de mogelijkheden verkent tot verruiming van de regeling omtrent toezeggingen aan getuigen. Deze verruiming heeft tot doel het instrument van de kroongetuige effectiever in te kunnen zetten bij de aanpak van georganiseerde ondermijnende criminaliteit. Bij het vormgeven van deze verruiming wordt onder andere lering getrokken uit de regelingen en ervaringen in het buitenland, waaronder Italië. In verbinding met de verruiming bij de toezeggingen aan kroongetuigen wordt ook gekeken naar de mogelijkheden binnen het getuigenbeschermingsprogramma. Ik ben voornemens uw Kamer uiterlijk na de zomer, dus in het derde kwartaal van dit jaar, over de voorgenomen verruiming te informeren.
Europese aanbesteding van medische apparatuur en hulpmiddelen |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Mondkapjes en gezichtsmaskers in aantocht via EU-aanbesteding»1?
Ja.
Op welke beschermingsmiddelen en voor welke aantallen heeft Nederland zich ingeschreven, welke aantallen zijn of worden van elk van deze beschermingsmiddelen geleverd?
Nog steeds is sprake van mondiale schaarste op het gebied van persoonlijke beschermingsmiddelen. Daarom is de Europese Commissie (EC) een gezamenlijke aanbestedingsprocedure voor o.a. beschermingsmiddelen gestart.
Op dit moment lopen vier Joint Procurements (Europese aanbestedingen): twee procedures voor persoonlijke beschermingsmiddelen, één voor beademingsapparatuur en één voor laboratoriumapparatuur en materiaal. Nederland heeft zich voor alle procedures ingeschreven. Voor drie van de vier aanbestedingen zijn inmiddels raamwerkovereenkomsten getekend door de EC met bedrijven. Lidstaten die zich hadden ingeschreven voor de aanbestedingen kunnen daarmee handschoenen, beschermende kleding, oog- en mondbescherming (zoals mondmaskers) en beademingsapparatuur gaan bestellen bij de fabrikanten.
De inzet van de lidstaten op de verschillende aanbestedingsprocedures is vertrouwelijk. Een té hoge inzet per lidstaat op een aanbestedingsprocedure, kan de kansen op een succesvolle aanbesteding aanzienlijk verkleinen. De eerste aanbestedingsronde voor persoonlijke beschermingsmateriaal (brillen en mondmaskers) was bijvoorbeeld niet succesvol (want geen enkel bedrijf had zich ingeschreven). Nederland ziet deze Joint Procurements als aanvullend op de nationale inspanningen om beschermingsmiddelen voor de Nederlandse zorg te krijgen en niet als vervangend. Op nationaal niveau zijn via het Landelijk Consortium Hulpmiddelen grote volumes persoonlijke beschermingsmiddelen ingekocht.
Het feit dat een lidstaat zich met een bepaalde inzet heeft ingeschreven voor een aanbestedingsprocedure, betekent overigens niet dat een lidstaat de inzet ook volledig kan bestellen of daadwerkelijk geleverd krijgt. Bij de Europese aanbestedingsprocedures loopt de EC tegen vergelijkbare problematiek aan als de individuele lidstaten die persoonlijke beschermingsmiddelen en andere hulpmiddelen proberen in te kopen. Voorbeelden hiervan zijn de schaarste van de middelen, lange levertijden en de noodzaak tot aanvullende controle op kwaliteit van beschermingsmiddelen die niet uit Europa komen.
Op dit moment wordt vanuit Nederland geïnventariseerd welke producten uit de geslaagde Europese aanbestedingsprocedures wél besteld en geleverd kunnen worden. Uit de inventarisatie blijkt dat helaas geen enkel product op korte termijn geleverd kan worden. Bij de beademingsapparatuur heeft het bedrijf, die de Europese aanbestedingsprocedure heeft gewonnen, bijvoorbeeld aangegeven dat de levertijd tot 52 weken kan oplopen. Handschoenen kunnen – vanwege de toegenomen mondiale vraag – de komende maanden helemaal niet meer besteld worden bij het betreffende bedrijf. Ook een eerste (deel)levering van mogelijk te bestellen mondmaskers kan niet voor juni plaatsvinden. Tot nu toe heeft Nederland dus nog geen producten besteld of geleverd gekregen vanuit de verschillende Europese aanbestedingsprocedures.
Wanneer is deze Europese aanbesteding van start gegaan? Sinds wanneer heeft Nederland zich aangesloten bij dit EU-initiatief?
De inschrijving van de eerste Europese aanbesteding voor persoonlijk beschermingsmateriaal is op 28 februari 2020 geopend. Nederland heeft zich daarvoor ingeschreven.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de gezamenlijke aanbesteding? Worden de producten op korte termijn geleverd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten welke aanbestedingen Nederland heeft geplaatst in het kader van deze gezamenlijke aanbesteding? Kunt u een toelichting geven over het type beschermingsmiddelen, hulpmiddelen en uitrusting en de bedragen?
Zie antwoord vraag 2.
Welk deel van de Nederlandse inkoop is afkomstig van de gezamenlijke aanbesteding met andere EU-lidstaten?
Zie antwoord vraag 2.
Participeert Nederland in de aanleg van de zogeheten rescEU-voorraad, waartoe op 19 maart 2020 door de Europese Commissie is besloten? Zo ja, op welke manier draagt Nederland daaraan bij? Om welke producten en over welke bedragen gaat het? Zo ja, wat is de stand van zaken met betrekking tot deze bijdragen?
Sinds het besluit van 20 maart jl. kunnen lidstaten zich bij de EC aanmelden om voorraden van bijvoorbeeld beschermend materiaal en voorraad voor laboratoria te (laten) ontwikkelen op hun grondgebied en deze te beheren voor de EC. Dit betreft het zogenaamde rescEU stockpiling. Op dit moment zouden 14 lidstaten zich bij de Commissie hebben aangemeld. Ook Nederland overweegt dit. De kosten worden geheel gefinancierd uit het budget voor het Union Civil Protection Mechanism (UCPM). Onder rescEU medical stockpiling vallen: persoonlijke beschermingsmiddelen, laboratorium en intensive care middelen, ontwikkelen van vaccins en andere therapeutics. Daarnaast behoren het per vliegtuig verplaatsen van ernstige besmette patiënten en het beschikbaar hebben van specialistische medische teams onder rescEU medische response-capaciteiten.
De EC heeft voor het UCPM 300 miljoen euro uit de Europese begroting voor 2020 beschikbaar gesteld voor de aanschaf van bijvoorbeeld beschermend materiaal en voorraad voor laboratoria in relatie tot de Covid-19 crisis. Gezien de grote druk op de markt van medische producten is het de verwachting dat dit initiatief pas op de middellange termijn effect zou kunnen hebben. De verdeling van producten vindt plaats door middel van een weging vanuit de Commissie welke lidstaten de producten op enig moment het meest nodig hebben. De EC heeft recent een methodologisch model daartoe ontwikkeld. Dit model zal de EC ondersteunen bij de besluitvorming over de hulpverzoeken: op basis van verzamelde data over onder andere aantal besmette personen en ziekenhuisopnamen zal bepaald worden wie wat nodig heeft. De lidstaten die als gastheer fungeren van de voorraden kunnen niet meer aanspraak maken op de producten dan andere lidstaten.
Draagt Nederland bij aan andere initiatieven die voortkomen uit het civiele-beschermingssysteem van de EU? Zo ja, wat draagt Nederland hieraan bij?
Het Europese civiele beschermingsmechanisme bestaat uit preventie, preparedness en response-activiteiten. Nederland draagt via deelname aan verschillende werkgroepen bij aan het onder meer uitwisselen van kennis over het vergroten van de nationale weerbaarheid van lidstaten en het maken van afspraken over de kwaliteit, gezamenlijk trainen en het gereed hebben van de response-capaciteiten. Naast rescEU kent het mechanisme ook de civil protection pool (CPP). Nederland heeft de volgende nationale capaciteiten in CPP ter beschikking gesteld: Urban Search and RescEU Team (USAR), Technische ondersteuningsteam (TAST), Extreem hoge capaciteiten waterpompen, Mobiel laboratorium incl. team welke ingezet wordt t.b.v. milieurampen (Environmental Assessment Unit), Maritime Incident Response Group (MIRG).
Het bericht ‘Studenten protesteren tegen tentamensoftware die beelden van hun huiskamer opslaat’ |
|
Kees Verhoeven (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel »Studenten protesteren tegen tentamensoftware die beelden van hun huiskamer opslaat»?1
Ja.
Welke hogescholen en universiteiten maken op dit moment gebruik van software voor online tentamens, waarbij videobeelden van de student of van het computerscherm worden opgeslagen?
De Vereniging Hogescholen (VH) geeft desgevraagd aan dat bijna alle hogescholen op verschillende manieren in pilotvorm testen met proctoring. In een recent gepubliceerd white paper duidt SURF deze verschillende wijzen van proctoring in «niveaus»2. Een tweetal hogescholen (Avans en Hogeschool Leiden) heeft aangegeven geen gebruik te maken van surveillance-software. Ook de kunsthogescholen maken, gezien de aard van het onderwijs, nauwelijks gebruik van proctoring.
De Vereniging van Universiteiten (VSNU) geeft desgevraagd aan dat de Maastricht University, de Universiteit Utrecht en de Open Universiteit geen gebruikmaken van software voor online tentamens. Bij de overige universiteiten gebeurt dit, al dan niet in pilotvorm, op verschillende manieren en schaalgrootte wel.
Van welke softwareaanbieder(s) maken de betreffende onderwijsinstellingen gebruik? Kunt u daarbij aangeven of dat Amerikaanse of Europese zogeheten «proctorbedrijven» zijn?
De onderwijsinstellingen maken gebruik van de softwareaanbieders ProctorExam, Proctorio en Remote Proctor Now. ProctorExam is een Nederlands bedrijf waarvan de data in Duitsland worden verwerkt. Proctorio en Remote Proctor Now zijn bedrijven uit de Verenigde Staten met vestigingen en datacentra in de Europese Unie.
Verzoeken de betreffende proctorbedrijven toestemming aan de student of die zijn persoonsgegevens, zoals videobeelden van diens gezicht, mogen opslaan? Voldoen zij verder aan de vereiste van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG)?
Het is aan de onderwijsinstellingen om de studenten goed te informeren over het gebruik en de werking van de proctoring software, bijvoorbeeld middels een privacyverklaring. Een student kan ervoor kiezen niet aan deze tentamenvorm deel te nemen, zoals ik ook toelicht in mijn antwoord op vraag 8.
In mijn antwoord op de schriftelijke vragen van uw collega Futselaar (SP) gaf ik reeds het volgende aan. Bij het gebruik van online proctoring verwerken onderwijsinstellingen (beeld, geluid en andere) gegevens van studenten. Op deze verwerkingen van persoonsgegevens is de AVG van toepassing. De AVG verplicht – kort gezegd – om persoonsgegevens op een behoorlijke en rechtmatige wijze te verwerken. Deze verantwoordelijkheid rust in dit geval op de onderwijsinstelling. De onderwijsinstelling moet kunnen aantonen dat de wijze waarop deze online proctoring toepast bij het afnemen van toetsen, in lijn is met de verplichtingen uit de AVG, in het bijzonder met de beginselen van rechtmatigheid, behoorlijkheid en transparantie, doelbinding, minimale gegevensverwerking, juistheid, opslagbeperking en integriteit en vertrouwelijkheid. De Autoriteit persoonsgegevens (AP) houdt toezicht op de naleving van de AVG. Bovendien kondigde de AP recent aan na te gaan of onderwijsinstellingen «voldoende werk maken van het beschermen van de privacy van hun leerlingen of studenten. Zij moeten aantonen hoe zij dit doen.»
Hogeronderwijsinstellingen geven aan dat de gekozen software en haar leveranciers voldoen aan de AVG. Zo worden de persoonsgegevens die de proctoring software verzamelt enkel gebruikt voor het opsporen van mogelijke fraude tijdens een tentamen. Studenten worden voorgelicht over het gebruik en de werking van de proctoring software. De persoonsgegevens zullen niet langer bewaard worden dan strikt noodzakelijk. De instelling verzorgt in bijzondere gevallen alternatieven voor studenten die daar voor in aanmerking komen. Bijvoorbeeld wanneer de student niet kan beschikken over de benodigde ICT-middelen.
De ICT-coöperatie van de hogeronderwijsinstellingen SURF heeft een whitepaper, zoals genoemd in de beantwoording van vraag 2, gepubliceerd. Deze publicatie is een belangrijke handleiding voor de instellingen om proctoring conform de AVG in te kunnen zetten.
Begrijpt u de angst van studenten dat de proctorbedrijven de opgeslagen gegevens niet verwijderen en mogelijk voor andere doeleinden gebruiken of doorverkopen?
Die angst kan ik mij goed voorstellen. Het is aan de onderwijsinstellingen om die angst weg te nemen door aan te tonen dat het gebruik van de software voldoet aan de AVG en dat er goede afspraken met de proctorbedrijven zijn gemaakt die de privacyrechten van studenten borgen. Onderwijsinstellingen nemen die verantwoordelijkheid. Zie ook mijn antwoord bij vraag 4.
Mag een onderwijsinstelling voor deelname aan onderwijs of tentaminering de student vragen om aanvullende of bijzondere persoonsgegevens te verstrekken?
In mijn antwoord op de schriftelijke vragen van uw collega Futselaar (SP) over dit thema gaf ik reeds het volgende aan.
Net als bij de reguliere afname van tentamens zijn bijzondere categorieën van persoonsgegevens, zoals gegevens over religieuze of levensbeschouwelijke overtuiging of gezondheid af te leiden aan uiterlijke kenmerken. De webcam is gericht op de student in zijn persoonlijke leefomgeving waaruit deze bijzondere persoonsgegevens te herleiden kunnen zijn. Dit vergt een gedegen voorlichting door de onderwijsinstelling aan de student om de bewustwording te vergroten en de kans op het zien en tijdelijk opslaan van deze bijzondere persoonsgegevens te verkleinen. Als studenten niet willen dat dergelijke gegevens uit de beelden afgeleid kunnen worden, kunnen ze, voor zover mogelijk, zorgen dat de uiterlijke kenmerken die daartoe aanleiding geven niet in beeld zijn. Ook staat het hen vrij ervoor te kiezen niet deel te nemen aan deze vorm van tentaminering.
Het verwerken van bijzondere categorieën van persoonsgegevens is in beginsel verboden. Het verwerken van deze persoonsgegevens is slechts toegestaan in de gevallen die AVG noemt. De AP kwalificeert camerabeelden echter niet als bijzondere persoonsgegevens indien (1) het doeleinde van de verwerking niet gericht is op het verwerken van bijzondere persoonsgegevens dan wel op het onderscheid maken op grond van een bijzonder persoonsgegeven, (2) het voor de verantwoordelijke redelijkerwijs niet voorzienbaar is dat de verwerking zal leiden tot het maken van onderscheid op grond van een bijzonder persoonsgegeven, en (3) de verwerking van die bijzondere persoonsgegevens onvermijdelijk is bij die verwerking.
Mag een onderwijsinstelling een student van onderwijs of tentaminering uitsluiten als die geen toestemming verleent om aanvullende of bijzondere persoonsgegevens te verstrekken?
Proctoring wordt ingezet als er geen andere geschikte vormen van toetsing voor handen zijn. Dit geldt met name voor tentamens die zijn gericht op het toetsen van kennis. In veel gevallen zijn deze kennistoetsen gebaseerd op een digitaal systeem zoals een databank van tentamenvragen. Dit type tentaminering is fraudegevoelig. Proctoring is hiervoor een belangrijke oplossing.
Een onderwijsinstelling moet een alternatieve vorm van toetsing aanbieden als een student ervoor kiest niet deel te nemen aan deze vorm van tentaminering. Alternatieve vormen van toetsing zoals digitale toetsing op de campus met behulp van menselijke surveillance, kunnen door de coronacrisis op dit moment niet plaatsvinden. Hierdoor kunnen onderwijsinstellingen niet uitsluiten dat er studievertraging optreedt bij de keuze voor een alternatieve vorm van tentaminering.
Deelt u de opvatting dat studenten nu geen eerlijke afweging kunnen maken bij het gebruiken van deze software, aangezien studenten immers aangeven koste wat kost hun vakken te willen halen om geen studievertraging oplopen en zij zich gedwongen voelen om in te stemmen met de gestelde voorwaarden en deze software te accepteren?
Naast online proctoring bieden de onderwijsinstelling andere, minder ingrijpende, toetsvormen aan zoals openboektentamens en inleveropdrachten. In bepaalde gevallen is geen alternatieve toetsvorm mogelijk. In die gevallen wordt online proctoring ingezet om studenten geen studievertraging te laten oplopen. Daarbij voorziet de onderwijsinstelling in bijzondere gevallen in een alternatief voor studenten die daarvoor in aanmerking komen. Studenten die geen gebruik willen maken van online proctoring kunnen er ook voor kiezen te wachten tot de beperkende maatregelen van de Covid-19 crisis zijn opgeheven en fysieke toetsing weer mogelijk is.
Bent u bereid om in uw overleg met de onderwijskoepels en studentenorganisaties adequate bescherming van de privacy van studenten – ook in crisistijd – aan de orde te stellen, waarbij studenten de suggestie doen om te werken met open boek examens, alternatieve opdrachten of het schrijven van essays?
In mijn regelmatige overleg met onderwijskoepels en studentvertegenwoordigers spreken wij over het voorkomen van studievertraging en de privacy van studenten. Voor de instelling is de bescherming van privacy van studenten, ook in crisistijd, essentieel. De instellingen maken gebruik van diverse toetsvormen, waaronder de door u genoemde vormen. Echter, zoals toegelicht in de antwoorden op vraag 7 en 8, is de inzet van online proctoring in bepaalde gevallen de enige geschikte toetsvorm.
Bent u bereid te onderzoeken of het desnoods mogelijk is om hogescholen en universiteiten in de rest van het academisch jaar alleen voor tentaminering beperkt te openen, of als alternatief voor tentaminering door middel van proctoring?
Samen met de onderwijsinstellingen onderzoeken we maatregelen om het onderwijs en de examinering zo veel mogelijk doorgang te laten vinden, binnen de grenzen van wat gegeven de crisis veilig kan worden geacht. In het geval van deze specifieke tentamens gaat het vaak om grote groepen studenten, wat een groot beslag legt op het openbaar vervoer. Daarom laat het kabinet de ministeries OCW en IenW nu samen verkennen of en onder welke voorwaarden er een lichte versoepeling van maatregelen voor het hoger onderwijs kan komen, zodat tentaminering, voor zover dat online niet afdoende kan, weer op de instelling zou kunnen plaatsvinden.
Het bericht dat de politieopleiding wordt verkort tot twee jaar. |
|
Monica den Boer (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Politieopleiding een jaar korter in strijd tegen tekort aan agenten»?1
Ja.
Op welke visie ten aanzien van de toekomst van de politie en het daarmee samenhangende stelsel van onderwijs is de verkorting van de opleiding gebaseerd?
De nieuwe basispolitieopleiding sluit aan bij de wens van de Politieacademie en de politie om de basisopleiding toekomstbestendig, flexibel en efficiënt in te richten. Door beter aan te sluiten bij de ontwikkelingen in de taakuitvoering van de politie en gebruik te maken van blended leren kunnen aspiranten in kortere tijd hun diploma halen en zijn sneller inzetbaar als politiemedewerker.
In 2019 heeft de politie nieuwe en herijkte beroepsprofielen vastgesteld. Hierin staat wat de startbekwame politiemedewerker moet kennen en kunnen. Op basis van de beroepsprofielen zijn kwalificaties uitgewerkt: deze vormen de grondslag van de te ontwikkelen basisopleiding. Hierin zijn de actuele en voorziene ontwikkelingen in het politiewerk meegenomen, zodat er sprake is van een goede aansluiting van het politieonderwijs op de praktijk. De opleiding wordt flexibel en efficiënt ingericht door gebruik te maken van slimme leerroutes en blended leren: de combinatie van klassikaal leren met afstandsleren en e-learning. In mijn brief over de visie op de toekomst van het politieonderwijs, waar de nieuwe basispolitieopleiding onderdeel van uitmaakt, zal ik hier uitgebreider op ingaan. Deze brief zal ik naar verwachting voor de zomer naar de Tweede Kamer sturen.
Impliceert de verkorting van de opleiding een wijziging van de Politiewet 2012? Zo ja, welke wijzigingen zouden er nodig zijn en wanneer bent u van plan een voorstel tot wetswijziging in te dienen?
De nieuwe basispolitieopleiding past binnen het kader van de Politiewet 2012. Een wetswijziging is derhalve niet nodig.
In artikel 88 van de Politiewet 2012 wordt de studieduur van de politieopleidingen geregeld, met inachtneming van de regels in de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB). De WEB (artikel 7.2.7, derde en vierde lid) biedt ruimte voor mbo-scholen om een verkort onderwijsprogramma op te stellen dat afwijkt van het voorgeschreven aantal onderwijsuren en de daaruit voortvloeiende verkorting van de studieduur. Voor de inrichting van de nieuwe basispolitieopleiding, met een niveau dat gelijkwaardig is aan mbo 4, wordt dus aangesloten bij de mogelijkheden die de WEB op dit punt biedt. Omdat het niveau van de nieuwe basispolitieopleiding gelijkwaardig is aan mbo 4 is de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) niet op van toepassing.
Kunt u uitleggen in welk opzicht de verkorte opleiding is afgestemd op de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB) en de Wet Hoger Onderwijs (WHO)?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u toelichten wat de gevolgen zijn van de inkorting van de opleiding voor de kwaliteit van het politieonderwijs? Kunt u daarbij in het bijzonder ingaan op de gevolgen voor cybervaardigheden, kennis van internationalisering, de aanpak van discriminatie en geweld tegen vrouwen?
Er worden geen concessies gedaan aan de kwaliteit van de basispolitieopleiding.
De verkorting van de doorlooptijd van de opleiding wordt mogelijk gemaakt door een andere organisatie van het onderwijs, bijvoorbeeld door meer gebruik te maken van digitale leermiddelen (zie beantwoording vraag 2).
Doordat de nieuwe basispolitieopleiding is gebaseerd op de in 2019 door de politie vastgestelde beroepsprofielen sluit de opleiding beter aan bij de ontwikkelingen in de taakuitvoering van de politie. In het curriculum van de nieuwe basispolitieopleiding komen alle voor de politiemedewerker relevante onderwerpen, zoals cybercriminaliteit, internationalisering, discriminatie en geweld tegen vrouwen terug.
Kunt u toelichten welke alternatieve opties voor de aanvulling van capaciteit bij de nationale politie zijn verkend? Is daarbij gekeken naar de werving van zij-instromers en het digitaliseren van opleidingen? Zo ja, waarom is er niet voor deze opties gekozen? Zo nee, waarom niet?
De vernieuwing van de basispolitieopleiding is één van de routes waarlangs de druk op de politiecapaciteit wordt verlicht. Hierop ligt ook de focus van de Taskforce Operationele Sterkte en Capaciteit. Parallel aan deze opdracht van de Taskforce voor vergroting van de instroom en aanpassing van het politieonderwijs, heeft de Taskforce aan de Korpsleiding voorstellen gedaan hoe de inzetbaarheid en de huidige capaciteit vergroot kunnen worden, bijvoorbeeld het intensiveren van de zijinstroom.
Daarnaast heeft de korpsleiding een aantal voorstellen ter bespreking voorgelegd aan de vakorganisaties, zoals het tijdelijk aanstellen van vrijwilligers en het doorwerken na het bereiken van de AOW-leeftijd. Deze voorstellen rondom capaciteit maken deel uit van het totaalpakket (RVU, Basis Politie Onderwijs en capaciteitsmaatregelen) waarop recentelijk een akkoord is bereikt. Het gebruik van digitale middelen is onderdeel van de nieuwe basispolitieopleiding.
Welke gevolgen heeft de inkorting van het politieonderwijs voor de accreditatie van de opleidingen? Welke gevolgen heeft het voor de doorstroom naar hoger en specialistisch onderwijs? Welke relevante beroepsopleidingen worden aangemerkt als instroomniveau voor de verkorte opleiding?
De verkorting van de basispolitieopleiding heeft geen gevolgen voor de accreditatie van de opleidingen. Het niveau van de opleiding is gelijkwaardig aan mbo 4 en valt derhalve niet onder de accreditatie van de Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie. Het vernieuwen van de opleiding heeft geen gevolgen voor de doorstroom naar hoger en specialistisch onderwijs. Er wordt geworven op kandidaten die beschikken over een afgeronde opleiding op mbo-niveau.
Heeft u een beeld bij de hoeveelheid begeleiding die studenten nodig hebben wanneer zij in een team worden geplaatst? Leidt dit tot extra werklast onder politiemedewerkers?
De politie en Politieacademie werken aan een realisatieplan voor de nieuwe basisopleiding. Onderdeel hiervan is het begeleidingsmodel. Hieruit zal duidelijk worden of er sprake zal zijn, in vergelijking met het huidige begeleidingsmodel, van een wijziging in de begeleidingslast voor de politiemedewerkers. Er wordt naar gestreefd om de druk op eenheidsniveau niet meer te laten zijn dan in de huidige situatie.
Waarom is de Tweede Kamer niet vooraf in kennis gesteld van het voornemen tot het besluit om de opleiding te verkorten?
Met mijn brieven van 13 november 20192, 17 december 20193, 4 februari 20204 en 28 maart 20205 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het voornemen tot een herziening van het basispolitieonderwijs en een mogelijke verkorting.
Waarom zijn juist de bonden geconsulteerd bij dit besluit terwijl aankomende studenten – waar de verkorting op van toepassing is – (nog) geen lid zijn? Kunt u toelichten of er ook vertegenwoordigers van studenten en docenten zijn geconsulteerd en wat hun oordeel was over het verkorten van de opleiding?
De huidige vervangings- en uitbreidingsopgave heeft gevolgen voor de gehele politieorganisatie. Daarom heb ik met de politie, de Politieacademie en de politievakbonden gesproken over maatregelen om de druk op de politiecapaciteit aan te pakken.
Daarnaast zijn docenten, studenten, de ondernemingsraad van de Politieacademie en praktijkbegeleiders betrokken bij de ontwikkeling van de nieuwe basispolitieopleiding. De Politieacademie maakt bij de ontwikkeling van de nieuwe opleiding gebruik van evaluaties van het huidige curriculum en de ervaringen van afgestudeerden en hun leidinggevenden.
Welke financiële gevolgen heeft het besluit tot verkorting voor de Politieacademie? Betekent de inkorting van de opleiding dat de Politieacademie budget moet inleveren en het aantal docenten naar beneden gaat bijstellen of wordt het onderwijs met een gelijkblijvend aantal docenten geïntensiveerd?
Er zal tijdelijk extra personeel moeten worden ingezet voor de ontwikkeling van de vernieuwde basispolitieopleiding, waaronder docenten, onderwijskundigen en veranderkundigen. Verder zal er meer gebruikgemaakt worden van tijd -en plaatsonafhankelijk leren. Daarvoor moet zowel software ontwikkeld worden als hardware worden aangeschaft. Vooralsnog vraagt de nieuwe opleiding dus om een extra investering en ligt het inleveren van budget niet in de rede. De Politieacademie en de politie werken momenteel samen aan het hiervoor genoemde realisatieplan voor de vernieuwde basispolitieopleiding. De gevolgen voor het aantal docenten worden hierin meegenomen.
Per wanneer gaat de verkorting van de opleiding in? Gaat het hier om een pilot of is de verkorting van structurele aard?
De nieuwe basispolitieopleiding wordt in 2021 ingevoerd. Het gaat hier om een onderwijskundig gewenste wijziging van structurele aard.
Het bericht ‘MBO Raad waarschuwt: nieuwkomers moeten snelle toegang houden tot mbo’. |
|
Anne Kuik (CDA), René Peters (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «MBO Raad waarschuwt: nieuwkomers moeten snelle toegang houden tot mbo»?1
Ja.
Erkent u het probleem dat het taalonderwijs onder druk staat als gevolg van de coronacrisis?
Ja. De coronacrisis raakt alle geledingen van de samenleving en heeft ingrijpende consequenties voor het leven van alle burgers, ook voor inburgeraars. Dit vraagt om passende maatregelen om deze consequenties zo goed als mogelijk op te vangen. De reeds getroffen aanvullende maatregelen binnen het huidige inburgeringsstelsel zijn daar een voorbeeld van. Zo heb ik de voorwaarden voor het aanbieden van afstandsonderwijs versoepeld en heb ik de inburgeringstermijn voor alle inburgeraars verlengd. Taalscholen worden hierdoor in staat gesteld om het aanbod van inburgeringsonderwijs te continueren. Inburgeraars hebben de mogelijkheid om door te gaan met het volgen van lessen (nu klassikaal onderwijs niet mogelijk is) waardoor opgebouwde kennis niet verloren gaat.
Bent u van mening dat het van groot belang is het mbo ook tijdens de coronacrisis toegankelijk te houden voor nieuwkomers?
Ik vind dat zowel tijdens als na de coronacrisis het mbo zo veel mogelijk toegankelijk moet zijn voor nieuwkomers. Daarom wordt er in het COVID-19 aanpak MBO servicedocument ook op gewezen dat mbo-scholen aspirant studenten die niet over de juiste vooropleidingseisen beschikken kunnen toelaten en hiervoor een toelatingsonderzoek kunnen gebruiken. Binnen dit toelatingsonderzoek wordt altijd gekeken naar het behaalde taalniveau.
Mbo-scholen die het behalen van het Staatsexamen Nt2 als formeel vereiste hanteren, kunnen de volgende procedure hanteren: aspirant-studenten die als gevolg van het stilleggen van de Staatsexamens Nederlands als tweede taal niet in staat zijn om voorafgaand aan de start van het studiejaar voldoende beheersing van het Nederlands via het Staatsexamen Nt2 aan te tonen, kunnen door de mbo-school alsnog worden toegelaten en voor 1 oktober van het studiejaar 2020–2021 worden ingeschreven, mits het redelijkerwijs te verwachten is dat deze studenten voor 1 januari 2021 hun diploma behalen. Als het Staatsexamen Nt2 niet voor 1 januari 2021 wordt behaald en er is geen sprake van voldoende beheersing van de Nederlandse taal, dan zal de student alsnog uitgeschreven moeten worden. Dit zal moeten worden vastgelegd in de onderwijsovereenkomst.
Hoe gaan de ROC-taalscholen en andere inburgeringsinstituten om met de coronacrisis?
Blik op Werk ziet dat er lopende contracten naar afstandsonderwijs worden omgezet. Een behoorlijk deel van de aanbieders van inburgeringsonderwijs kan inmiddels afstandsonderwijs aanbieden aan hun cursisten. Aangezien taalscholen tot en met 19 mei aanstaande contracten kunnen omzetten naar afstandsonderwijs is er nog geen compleet beeld.
Hoe worden nieuwkomers op afstand bereikt om aan de taaleisen van inburgering te voldoen?
Inburgeraars wordt de mogelijkheid geboden om afstandsonderwijs te volgen nu klassikaal onderwijs niet mogelijk is. Daarnaast vinden op dit moment geen DUO inburgeringsexamens plaats, zowel digitale examinering als examens afnemen op de bestaande fysieke toetsingslocaties is niet mogelijk. Ik vind het belangrijk dat inburgeraars niet in de knel komen met hun inburgeringstermijn nu er geen DUO examens afgelegd kunnen worden en daarom heb ik de inburgeringstermijn van alle inburgeraars opnieuw met nog een keer twee maanden verlengd.
Kunt u cijfers geven van het aantal nieuwkomers dat taalonderwijs en/of een mbo-opleiding volgt voor en na de coronacrisis?
In het mbo wordt niet bijgehouden of de student een achtergrond heeft als nieuwkomer. Deze cijfers kunnen dus niet worden geleverd. Verder is het nu nog te vroeg om een compleet beeld te kunnen geven in hoeverre inburgeringsplichtigen gebruik maken van de mogelijkheden voor afstandsonderwijs.
Bent u bereid het probleem rondom de beperkte toegankelijkheid van taalonderwijs en een mbo-opleiding voor nieuwkomers als gevolg van de coronacrisis op te lossen? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Wat betreft de toegang tot het taalonderwijs zijn er reeds maatregelen getroffen om afstandsonderwijs te benutten voor alle groepen inburgeringsplichtigen. Daarover bent u reeds geïnformeerd op 10 april jl.2 Voor de toegang van nieuwkomers tot een mbo-opleiding verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3.
Hoe gaat u voorkomen dat nieuwkomers vertraging oplopen of helemaal uit beeld verdwijnen als gevolg van de coronacrisis?
Wat betreft het uit beeld verdwijnen van inburgeringsplichtigen zijn er binnen het huidige stelsel geen mogelijkheden voor de overheid om inburgeringsplichtigen structureel in beeld te houden. Dit is een van de redenen waarom ik werk aan de invoering van een nieuw stelsel met een regierol voor gemeenten. Wel zijn er diverse trajecten waarbij inburgeraars al in beeld kunnen zijn bij bijvoorbeeld gemeenten of Vluchtelingenwerk via onder andere maatschappelijke begeleiding of ondersteuning vanuit de bijstand. Ik vertrouw hierbij ook op een ieders professionele rol en dat alle betrokken organisaties bij inburgering hun best doen om ook de meer kwetsbare inburgeringsplichtigen in beeld te houden.
Ziet u wat in het idee om nieuwkomers te helpen hun inburgering met zo min mogelijk vertraging af te kunnen maken en zo een snelle overstap naar het beroepsonderwijs te faciliteren? Zo ja, hoe wilt u dit aanpakken? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord bij vraag 3. Het halen van het inburgeringsexamen en daarmee toegang tot het beroepsonderwijs is niet vereist in de huidige situatie. Er kan een toelatingsonderzoek worden afgenomen.
Daarnaast zijn de voorwaarden voor het aanbieden van inburgeringslessen via afstandsonderwijs versoepeld en is de inburgeringstermijn voor alle inburgeraars verlengd. Inburgeraars kunnen doorgaan met het volgen van lessen waardoor opgebouwde kennis niet verloren gaat.
Is het mogelijk een apart budget beschikbaar te stellen voor inburgering om de problemen rondom de coronacrisis aan te pakken, bijvoorbeeld voor een periode van drie maanden? Zo ja, wanneer wordt de Kamer hierover ingelicht? Zo nee, waarom niet?
Het beschikbaar stellen van een extra budget om alle inburgeraars gratis afstandsonderwijs te laten volgen vind ik voor nu een te zware maatregel. Ik blijf de situatie en de uitwerking van de genomen maatregelen nauwgezet monitoren. Als de periode waarin het volgen van klassikaal onderwijs niet mogelijk is veel langer gaat duren of als ik de markt snel zie verslechteren, zal ik bezien of de nu getroffen maatregelen nog adequaat zijn.