Het zogeheten ‘Istanboel 10’-proces |
|
Sadet Karabulut (SP), Lilianne Ploumen (PvdA), Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van laatste zitting in het zogeheten «Istanboel 10»-proces waar een groep van elf mensenrechtenverdedigers terecht staat die in 2017 werden gearresteerd tijdens een training voor digitale veiligheid?
Ja.
Kent u de analyse van het Nederlands Helsinki Comité gebaseerd op de officiële procesdocumenten en informatie van Turkse mensenrechtenverdedigers?
Ja.
Deelt u de zorg over de aanklacht die is gebaseerd op de Turkse antiterrorismewetgeving? Zo nee, waarom niet?
Nederland kan niet oordelen over individuele aanklachten, maar maakt zich in het algemeen zorgen over het effect van de huidige Turkse anti-terrorismewetgeving op de mensenrechtensituatie in het land. Nederland heeft recent bijvoorbeeld in VN-verband bij Turkije aangedrongen op aanpassing van deze wetgeving.
Deelt u de zorg over een eerlijke procesgang voor deze mensenrechtenverdedigers? Zo ja, heeft u deze zorgen geuit tegenover uw Turkse ambtsgenoot? Zo nee, waarom niet?
Nederland volgt deze zaak op de voet en heeft elke hoorzitting samen met andere Europese partners gemonitord, meest recentelijk op 19 februari jl. Nederland mag en kan zich echter niet mengen in de rechtsgang in een andere staat. De Nederlandse regering zal bij de Turkse autoriteiten het belang van een functionerende rechtsstaat, waaronder het recht op een eerlijk proces, onder de aandacht blijven brengen. Ook in relatie tot deze zaak. Dit doet Nederland ook in Europees verband.
Verder blijft Nederland het maatschappelijk middenveld, en mensenrechtenverdedigers in Turkije steunen, onder andere dankzij het Matra-programma en het Mensenrechtenfonds.
Bent u van mening dat de ruimte voor het maatschappelijk middenveld, inclusief mensenrechtenverdedigers in Turkije, onder druk staat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier geeft u opvolging aan deze zorgen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om openlijk aandacht te schenken aan deze zaak en via de geijkte kanalen druk uit te oefenen op de Turkse autoriteiten om alle beklaagden een eerlijk proces te geven, al dan niet samen met uw Europese collega’s?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Raad Buitenlandse Zaken op 4 maart aanstaande?
Ja.
Het bericht ‘CO2-compensatie is misleidend en ‘nattevingerwerk’' |
|
Matthijs Sienot (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «CO2-compensatie is misleidend en «nattevingerwerk?»?1
Ja, daarmee ben ik bekend.
Deelt u de zorgen over de betrouwbaarheid van CO2-compensatieprojecten voor de luchtvaart?
Aangezien de effectiviteit van CORSIA afhangt van de betrouwbaarheid van alle elementen van het systeem, heeft ook de betrouwbaarheid van CO2-compensatieprojecten mijn aandacht. Via de Nederlandse deelname aan ICAO wordt er op toe gezien dat internationaal strenge voorwaarden gehanteerd worden voor de kwaliteit van certificaten, die luchtvaartmaatschappijen voor CORSIA zullen kopen. Op de kwaliteit van certificaten die luchtvaartmaatschappijen vrijwillig kopen in de markt vindt geen toezicht plaats, net zoals breder geldt voor de gehele vrijwillige markt in CO2-compensatie. De certificaten die vrijwillig worden gekocht en waarop geen toezicht is kunnen niet worden gebruikt voor CORSIA, terwijl de certificaten waarop wel toezicht is wel kunnen worden gebruikt voor CORSIA.
Bent u het ermee eens dat deze onbetrouwbaarheid kan leiden tot een onrealistisch beeld van de daadwerkelijke kosten van CO2-reductie, en dat dit beeld de markt voor CO2-reductieprojecten kan verstoren ten koste van CO2-reductieprojecten die wel daadwerkelijk een positieve impact kunnen hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de afgelopen 20 jaar is er onder het Kyoto Protocol (de voorloper van de Overeenkomst van Parijs) heel veel ervaring opgedaan met CO2-compensatieprogramma’s en projecten. Deze ervaring is gebruikt bij de uitwerking van de emissions unit eligibility criteria;regels voor programma’s en projecten die in aanmerking komen voor CORSIA. Die regels zijn opgesteld om er op toe te zien dat CO2-certificaten daadwerkelijke reductie betekenen, dat de investeringen additioneel zijn, en ook dat certificaten maar één keer kunnen worden ingezet voor het reduceren van CO2 (voorkomen van dubbeltelling).
Aan de hand van deze criteria worden programma’s en projecten door een speciaal daartoe ingestelde technische commissie (Technical Advisory Board,TAB) beoordeeld en wordt bepaald of de eenheden van deze programma’s en projecten onder CORSIA mogen worden ingebracht en waarvan luchtvaartmaatschappijen vervolgens de CO2-certificaten kunnen kopen. Nederland is betrokken geweest bij de totstandkoming en uitwerking van deze regels. Via de Nederlandse zetel in de Raad van ICAO kan scherp worden toegezien op de toepassing van die criteria en het daarop gebaseerde advies van de TAB.
Gaat u stappen ondernemen of bent u bereid stappen te nemen tegen misleiding in de luchtvaart bij CO2-compensatieclaims, ook gezien dit onderdeel wordt van het Carbon Offsetting and Reduction Scheme for International Aviation (CORSIA), dat in 2021 met een pilot zal starten? Zo ja, hoe gaan deze stappen eruitzien?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe gaat u waarborgen dat de emissiecompensatie-investeringen die zullen worden gemaakt binnen het CORSIA zullen gaan naar projecten die daadwerkelijk de CO2-compensatie genereren die zij beloven?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat een verstoring van de emissiecompensatiemarkt door onbetrouwbare aanbieders zou kunnen leiden tot een vertekend beeld bij de Nederlandse consument over de klimaatimpact van vluchten, waarmee het transportkeuzes zou kunnen beïnvloeden?
Ik raad de consument aan om altijd kritisch te kijken naar de CO2-uitstoot van verschillende transportmodaliteiten en dit mee te laten wegen bij het maken van keuzes. Dat consumenten vrijwillig de mogelijkheid hebben om uitstoot te compenseren is geen vervanging voor het maken van een dergelijke keuze.
Hoe en waar private ondernemingen hun CO2-compensatie-investeringen doen is de uitkomst van een complex proces, waarbij een afweging wordt gemaakt op basis van aspecten zoals prijs van de reductie-eenheden, prijsontwikkeling in de koolstofmarkt, de kwaliteit van de aangeboden projecten, de kosten van investeringen in andere reductiemaatregelen en de gevolgen voor de ticketprijs. Aangezien toezicht op CORSIA internationaal geregeld is, is het bovenal van belang dat de kwaliteit van compensatieprojecten waarvan CO2-certificaten worden gekocht aan de criteria voldoet. Daar wordt op gestuurd in ICAO.
Voor de beantwoording van de vragen over het functioneren en eventueel toezicht op de vrijwillige CO2compensatiemarkt verwijs ik naar de Kamerbrief van mijn collega van Economische Zaken en Klimaat (DGKE-K/20065012, d.d. 12 maart 2020).
Bent u ook van mening dat de Nederlandse consument erop moet kunnen vertrouwen dat het geld dat zij investeren via deze compensatieaanbieders ook daadwerkelijk leidt tot de aan hen beloofde CO2-reductie?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe houdt u toezicht of bent u van plan toezicht te gaan houden op CO2-compensatieclaims en de daarbij horende certificatieschema’s, zoals bijvoorbeeld de Gold Standard? Kunt u bovendien toelichten hoe deze manieren ertoe bij zouden kunnen dragen dat de Nederlandse consument kan vertrouwen in de waarde van een eventuele CO2-reductie-investering?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u van plan om afspraken te gaan maken met de luchtvaartsector over het verplaatsen van een deel van hun CO2-compensatie-investeringen naar projecten binnen de EU, of zelfs Nederland, zodat toezicht houden op claims eventueel vergemakkelijkt kan worden en er een nieuwe financiële impuls ontstaat om in Nederland en de EU te werken aan CO2-reductie? Zo ja, kunt u toelichten wanneer en hoe u dat van plan bent te doen?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Werkgever beboet voor discrimineren zwangere: Velen gaan de fout in’ |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Werkgever beboet voor discrimineren zwangere: «Velen gaan de fout in»»?1
Ja
Wat vindt u ervan dat zwangerschapsdiscriminatie nog steeds veelvuldig voorkomt, ondanks de inspanningen voor meer voorlichting?
Het is onacceptabel dat een zwangerschap leidt tot discriminatie of spanningen op de werkvloer. Een zwangerschap dient een positieve en zoveel mogelijk zorgeloze tijd te zijn. Niet alleen voor het individu, maar ook voor de samenleving is het een groot probleem wanneer vrouwen door zwangerschapsdiscriminatie gehinderd worden in hun participatie op de arbeidsmarkt en hierdoor ongelijkheid in de hand wordt gewerkt.
Heeft u enigszins zicht op hoe vaak zwangerschapsdiscriminatie voorkomt en klopt het dat deze vorm van discriminatie meestal niet aan het licht komt, zoals de heer Besselink aangeeft in het RTL-nieuws artikel?
Een indicatie voor de prevalentie van zwangerschapsdiscriminatie wordt gevormd door een onderzoek dat in 2016 is uitgevoerd door het College voor de Rechten van de Mens2. Uit dit onderzoek bleek dat 43% van de vrouwen die zwanger waren of net een kind hadden gekregen in aanraking kwam met mogelijke discriminatie op de werkvloer en/of bij sollicitaties. Het onderzoek wordt nu herhaald.
Klopt het dat ook ziekmelden tijdens een zwangerschap niet kan worden gezien als «niet naar behoren functioneren», zoals de voormalig werkgever in het verweer heeft aangedragen?
Ongeschiktheid om de functie uit te voeren als gevolg van ziekte (belemmering in het functioneren door ziekte), ongeacht of de oorzaak van de ziekte zwangerschapsgerelateerd is, kan niet worden gezien als «niet naar behoren functioneren».
Wat vindt u ervan dat zwangere vrouwen nu soms gesprekken met hun werkgever stiekem opnemen om aan te kunnen tonen dat er sprake is van discriminatie?
Ik ben geen voorstander van het stiekem opnemen van gesprekken tussen werknemers en werkgevers, in geen van beide richtingen. Tegelijkertijd is het voor slachtoffers van discriminatie uitermate complex om aan te tonen dat van discriminatie sprake is geweest. Het is aan het College of de rechter om te oordelen of deze middelen in een zaak geoorloofd zijn en meegewogen kunnen worden.
Hoe is de bescherming tegen zwangerschapsdiscriminatie in andere landen geregeld? Zijn er landen waarbij de bewijslast van zwangerschapsdiscriminatie wordt neergelegd bij de werkgever?
Voor de gehele Europese Unie geldt dat in geval van discriminatie naar geslacht in de arbeidssituatie degene die meent dat verboden onderscheid wordt gemaakt feiten moet aanvoeren die dat onderscheid kunnen doen vermoeden en dat de verweerder vervolgens dient te bewijzen dat het beginsel van gelijke behandeling niet is geschonden. Op grond van artikel 2, lid 2, aanhef en sub c, van de richtlijn 2006/54/EG uit 2006 valt elke minder gunstige behandeling van een vrouw in samenhang met zwangerschap of bevallingsverlof onder het begrip discriminatie. Dit betekent dat in ieder geval in alle EU-lidstaten in gevallen waarin zwangere vrouwen en vrouwen die recentelijk zijn bevallen en/of borstvoeding geven feiten aanvoeren die discriminatie op het werk doen vermoeden de bewijslast van het tegendeel bij de werkgever ligt.
Ook in Nederland is het in dergelijke gevallen zo geregeld. Het onderscheid kan aannemelijk gemaakt worden door middel van stukken, verklaringen etc. Het is vervolgens aan de andere partij om te bewijzen dat geen sprake is van discriminatie.
Klopt het dat een groot deel van zwangerschapsdiscriminatie plaatsvindt door het niet verlengen van een contract?
Ja, dat klopt. Dit blijkt onder andere uit het voornoemde onderzoek van het College en de vragen en meldingen die zij ontvangen over zwangerschapsdiscriminatie.
Bent u bekend met de analyse van het College voor de Rechten van de Mens dat de regels rond het uitzendbeding botsen met het discriminatieverbod?2
Ja
Zijn er voorbeelden bij u bekend waar rechters hebben geoordeeld dat het uitzendbeding voorgaat op het discriminatieverbod?
Het is ook uitzendwerkgevers niet toegestaan om te discrimineren. Als in de arbeidsovereenkomst een uitzendbeding is opgenomen dan kan dat worden ingeroepen. In sommige gevallen kan het inroepen van dit beding zelf discriminatoir zijn. Het is aan de rechter om dat op grond van alle omstandigheden van het geval te beoordelen.
Deelt u de mening dat in alle gevallen het discriminatieverbod eigenlijk voor zou moeten gaan op het uitzendbeding?
Zoals gezegd geldt ook bij uitzendkrachten met een uitzendbeding gewoon het discriminatieverbod. Vraag is of er in deze gevallen sprake is van discriminatie. Het uitzendbeding stelt flexibiliteit centraal. Dat betekent dat geldt dat de werkrelatie van rechtswege eindigt indien de opdracht bij de inlener op diens verzoek wordt beëindigd. In deze afweging staat niet de achtergrond of eventuele zwangerschap van een uitzendkracht centraal, maar de gevraagde directe beschikbaarheid voor de inlener die bij ziekte vervalt. Het College heeft aangekondigd dit complexe vraagstuk te willen voorleggen aan de rechter als zich een zaak op dit terrein aandient. Dat lijkt me de geëigende route om te bewandelen.
Welke wijzigingen zijn er nodig om dit te verduidelijken in de wetgeving?
Een dergelijke wijziging is mijns inziens vooralsnog niet aan de orde. Zoals reeds aangegeven is, geldt ook bij uitzendkrachten met een uitzendbeding in hun contract het discriminatieverbod. Vraag is alleen hier of er sprake is van discriminatie wegens zwangerschap. Zoals eerder aangegeven wil het College dit complexe vraagstuk in een voorkomend geval laten toetsen door de rechter.
Daarnaast heeft het Gerechtshof Den Haag onlangs in een tussenbeschikking d.d. 17 maart 2020 (ECLI:NL:GHDHA:2020:460) vooralsnog geoordeeld dat de cao-bepaling omtrent het einde van een uitzendovereenkomst met uitzendbeding in geval van een ziekmelding in strijd is met het opzegverbod van artikel 7:670 BW en daarom vernietigbaar is. Niet uitgesloten is dat het eindoordeel van het Gerechtshof gevolgen heeft voor het uitzendbeding in relatie tot een ziekmelding die verband houdt met zwangerschap. De rechtszaak is aangehouden aangezien het Gerechtshof aanvullende vragen stelt die eerst beantwoording door partijen behoeven. De einduitspraak in deze zaak moet worden afgewacht.
Klopt het dat de nieuwe Wet toezicht discriminatievrije werving en selectie niet toeziet op het eventueel niet verlengen van een contract?
Dat klopt. De wet richt zich op de fase van werving en selectie bij externe en interne vacatures, waarbij het doel is dat de werkgever gelijke kansen biedt aan alle sollicitanten.
Wat vindt u ervan dat de voorzitter van MKB-Nederland, de heer Vonhof, in de uitzending van De Monitor zegt over de nieuwe Wet toezicht discriminatievrije werving en selectie: «Het zit heel erg in de vorm, die mag niet discrimineren aan de voorkant, maar niet over de uitkomst. Het zegt alleen dat je het niet zo mag opschrijven»?3
De wet volgt de structuur, toepassing en werking van de huidige Arbowetgeving. Dat wil zeggen dat werkgevers, en in dit geval ook intermediairs via een wijziging van de Waadi, beleid moeten hebben en implementeren om te voorkomen dat een risico zich voordoet. In dit geval is dat risico arbeidsmarktdiscriminatie. De Inspectie SZW ziet vervolgens niet alleen toe op de aanwezigheid van dit beleid, maar ook of dit in de praktijk tot uitvoering komt op de werkvloer.
Ter voorkoming van discriminatie in wervings- en selectieprocedures werkt het aantoonbaar om deze procedures te structureren3. De wet stelt deze norm: wervings- en selectieprocedures dienen met beleid te worden ingericht en gelijke kansen te bieden aan alle sollicitanten.
Zijn er in de gesprekken met sociale partners over discriminatie ook voorstellen geweest vanuit werkgevers- of werknemersorganisaties voor het beter aanpakken van (zwangerschaps)discriminatie?
In gesprekken met sociale partners komt regelmatig het belang van bewustwording terug, dat geldt voor alle gronden waaronder zwangerschapsdiscriminatie. Dit belang onderschrijf ik volledig. Hier is door dit kabinet en voorgaande kabinetten flink in geïnvesteerd en dat zal ook zo blijven. We moeten echter vaststellen dat arbeidsmarktdiscriminatie een hardnekkig probleem is. De Wet toezicht gelijke kansen bij werving en selectie vormt een stevig aanvullend instrument voor de overheid om arbeidsmarktdiscriminatie aan te pakken.
Deelt u de analyse van de heer Vonhof dat door verwijzing naar arbocatalogi de nieuwe Wet toezicht discriminatievrije werving en selectie vooral een papieren tijger is?
De wet volgt de structuur, toepassing en werking van de huidige Arbowetgeving. Hierbij geldt dat ondernemingen gebruik mogen maken van arbocatalogi. Arbocatalogi zijn waardevol als ondersteuning voor bedrijven, bijvoorbeeld als deze zelf over onvoldoende kennis of middelen beschikken om een werkwijze voor werving en selectie op te stellen. Arbocatalogi zijn een instrument om dan tot een goede beleidsstandaard te komen. Er mag vanuit gegaan worden dat de betrokken werkgevers de inhoud van de arbocatalogi tot zich nemen en toepassen. De Inspectie SZW ziet immers niet alleen toe op de aanwezigheid van beleid maar ook de wijze waarop dit geïmplementeerd wordt op de werkvloer.
Op welke manier zouden we vrouwen die zwangerschapsdiscriminatie aankaarten, nog beter kunnen ondersteunen?4
Voor vrouwen die hun ervaringen met zwangerschapsdiscriminatie willen melden geldt dat zij dit op een laagdrempelige manier kunnen doen bij de lokale antidiscriminatievoorziening (adv). De adv kan vervolgens adviseren over- en ondersteunen bij mogelijke vervolgstappen, zoals een zaak aanhangig maken bij het College voor de Rechten van de Mens of de civiele rechter. Ik zal in de communicatie over de rechten van zwangere vrouwen en vrouwen die net bevallen zijn deze mogelijkheid steviger onder de aandacht brengen.
Deelt u de analyse van mevrouw Van Dijk van de arbodienst HealthyWoman in dezelfde uitzending dat een groot deel van de zwangerschapsdiscriminatie voortkomt uit de hogere kans op uitval van vrouwen in het eerste jaar na de bevalling?
Zwangerschapsdiscriminatie gebeurt vooral op basis van bedrijfseconomische afwegingen. Het kan zijn dat een van deze afwegingen de mogelijkheid is dat een zwangere vrouw na haar bevalling en verlof tijdelijk verminderd inzetbaar wordt door ziekte. Dat is echter geen grond om vrouwen die een gezin (willen) stichten op voorhand te discrimineren.
Klopt het dat een derde van de vrouwen meer dan twee weken ziek is in het eerste jaar na de bevalling, en dat de helft daarvan langer dan twaalf weken ziek is?
De genoemde cijfers komen naar voren in een wetenschappelijk artikel uit 20025, het ontbreekt aan (recente) data of onderzoeken om deze verder te onderbouwen. Wel is bekend dat vrouwen in de leeftijd 25 tot 35 jaar een aanzienlijk hoger ziekteverzuim kennen dan mannen in deze leeftijdscategorie.
Onderschrijft u de noodzaak dat alle klachten die samenhangen met zwangerschap daarom onder de Wet arbeid en zorg (WAZO)-uitkering zou moeten vallen? Heeft u een beeld van hoeveel van deze uitval wordt opgevangen door een WAZO-uitkering?
Ik onderschrijf niet de noodzaak dat alle klachten onder de WAZO uitkering zouden moeten vallen. De WAZO geldt voor alle zwangere vrouwen en voorziet in een verlofregeling van 16 weken rond het moment van de bevalling. Deze regeling geldt voor alle zwangere werkneemsters, ongeacht of zij klachten als gevolg van de zwangerschap ervaren.
Als een vrouw zich buiten de verlofperiode ziek meldt wegens klachten die samenhangen met de zwangerschap of bevalling dan is er recht op een Ziektewet-uitkering. De uitkering kent in dit geval geen wachtdagen en bedraagt 100% van het dagloon. In de meeste gevallen wordt deze uitkering rechtstreeks aan de werkgever betaald, die de uitkering eventueel aangevuld doorbetaalt aan de werkneemster. De werkgever wordt in deze gevallen dus gecompenseerd voor de kosten van de loondoorbetaling bij ziekte. Daarnaast is een verschil tussen de Ziektewet en de WAZO dat er in de ZW re-integratieverplichtingen gelden voor werkgever en werknemer. Kortom, ik zie geen reden om het huidige stelsel op dit punt te veranderen.
Het bericht 'Kabinet gebruikt drukmiddelen niet om asielzoekers terug te sturen' |
|
Arne Weverling (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «overbelast COA zoekt gymzalen en evenementenhallen voor asielzoekers»1 en «Kabinet gebruikt drukmiddelen niet om asielzoekers terug te sturen»?2
Ja.
Herkent u zich in de inschattingen dat de uitzetting van afgewezen asielzoekers moeizaam verloopt en dat het gebruik van drukmiddelen om terugkeersamenwerking te bevorderen belemmert wordt door een prioritering voor de bescherming van handels- en diplomatieke belangen?
Nederland doet het in vergelijking met andere EU-lidstaten redelijk goed wanneer het aankomt op de terugkeer van uitgeprocedeerde asielzoekers.3 Dit neemt niet weg dat er noodzaak is tot verbetering.
Het vertrek van uitgeprocedeerde asielzoekers is afhankelijk van veel factoren, waar de samenwerking met het land van herkomst er één van is. Nederland is actief in gesprek met relevante landen van herkomst over terugkeer en bekijkt per land op welke wijze we effectief onze terugkeersamenwerking kunnen verbeteren. Als het kabinet bepaalde instrumenten niet heeft ingezet, dan is dat omdat op dat moment zo’n maatregel voor dat specifieke land niet effectief dan wel gewenst werd geacht.
Kunt u aangeven welk afwegingskader u hanteert bij het al dan niet inzetten van drukmiddelen in het kader van «more for more, less for less» ter bevordering van de terugkeersamenwerking met derde landen?
Het kabinet bekijkt per relevant land van herkomst op welke wijze we effectief onze terugkeersamenwerking kunnen verbeteren. Op deze problematiek wordt meer in detail ingegaan in de kamerbrief d.d. 10 juli 2020 naar aanleiding van de motie Becker c.s.4.
Kunt u een beoordeling geven van de effectiviteit van de terugkeersamenwerking met Algerije, inclusief een overzicht van de omvang van de ontwikkelingsrelatie vanuit Nederland respectievelijk vanuit de EU, de handelsstromen respectievelijk van Nederland en van de EU, en een overzicht van de stappen die in deze kabinetsperiode zijn genomen ter bevordering van de terugkeersamenwerking met dit land in het kader van «more for more, less for less»?
Kunt u een beoordeling geven van de effectiviteit van de terugkeersamenwerking met Eritrea, inclusief een overzicht van de omvang van de ontwikkelingsrelatie vanuit Nederland respectievelijk vanuit de EU, de handelsstromen respectievelijk van Nederland en van de EU, en een overzicht van de stappen die in deze kabinetsperiode zijn genomen ter bevordering van de terugkeersamenwerking met dit land in het kader van «more for more, less for less»?
Kunt u een beoordeling geven van de effectiviteit van de terugkeersamenwerking met Ethiopië, inclusief een overzicht van de omvang van de ontwikkelingsrelatie vanuit Nederland respectievelijk vanuit de EU, de handelsstromen respectievelijk van Nederland en van de EU, en een overzicht van de stappen die in deze kabinetsperiode zijn genomen ter bevordering van de terugkeersamenwerking met dit land in het kader van «more for more, less for less»?
Kunt u een beoordeling geven van de effectiviteit van de terugkeersamenwerking met Marokko, inclusief een overzicht van de omvang van de ontwikkelingsrelatie vanuit Nederland respectievelijk vanuit de EU, de handelsstromen respectievelijk van Nederland en van de EU, en een overzicht van de stappen die in deze kabinetsperiode zijn genomen ter bevordering van de terugkeersamenwerking met dit land in het kader van «more for more, less for less»?
Kunt u een beoordeling geven van de effectiviteit van de terugkeersamenwerking met Irak, inclusief een overzicht van de omvang van de ontwikkelingsrelatie vanuit Nederland respectievelijk vanuit de EU, de handelsstromen respectievelijk van Nederland en van de EU, en een overzicht van de stappen die in deze kabinetsperiode zijn genomen ter bevordering van de terugkeersamenwerking met dit land in het kader van «more for more, less for less»?
Kunt u een beoordeling geven van de effectiviteit van de terugkeersamenwerking met Iran, inclusief een overzicht van de omvang van de ontwikkelingsrelatie vanuit Nederland respectievelijk vanuit de EU, de handelsstromen respectievelijk van Nederland en van de EU, en een overzicht van de stappen die in deze kabinetsperiode zijn genomen ter bevordering van de terugkeersamenwerking met dit land in het kader van «more for more, less for less»?
Kunt u een beoordeling geven van de effectiviteit van de terugkeersamenwerking met Moldavië, inclusief een overzicht van de omvang van de ontwikkelingsrelatie vanuit Nederland respectievelijk vanuit de EU, de handelsstromen respectievelijk van Nederland en van de EU, en een overzicht van de stappen die in deze kabinetsperiode zijn genomen ter bevordering van de terugkeersamenwerking met dit land in het kader van «more for more, less for less»?
Kunt u een beoordeling geven van de effectiviteit van de terugkeersamenwerking met Nigeria, inclusief een overzicht van de omvang van de ontwikkelingsrelatie vanuit Nederland respectievelijk vanuit de EU, de handelsstromen respectievelijk van Nederland en van de EU, en een overzicht van de stappen die in deze kabinetsperiode zijn genomen ter bevordering van de terugkeersamenwerking met dit land in het kader van «more for more, less for less»?
Kunt u een beoordeling geven van de effectiviteit van de terugkeersamenwerking met Pakistan, inclusief een overzicht van de omvang van de ontwikkelingsrelatie vanuit Nederland respectievelijk vanuit de EU, de handelsstromen respectievelijk van Nederland en van de EU, en een overzicht van de stappen die in deze kabinetsperiode zijn genomen ter bevordering van de terugkeersamenwerking met dit land in het kader van «more for more, less for less»?
Kunt u een beoordeling geven van de effectiviteit van de terugkeersamenwerking met Somalië, inclusief een overzicht van de omvang van de ontwikkelingsrelatie vanuit Nederland respectievelijk vanuit de EU, de handelsstromen respectievelijk van Nederland en van de EU, en een overzicht van de stappen die in deze kabinetsperiode zijn genomen ter bevordering van de terugkeersamenwerking met dit land in het kader van «more for more, less for less»?
Kunt u een beoordeling geven van de effectiviteit van de terugkeersamenwerking met Turkije, inclusief een overzicht van de omvang van de ontwikkelingsrelatie vanuit Nederland respectievelijk vanuit de EU, de handelsstromen respectievelijk van Nederland en van de EU, en een overzicht van de stappen die in deze kabinetsperiode zijn genomen ter bevordering van de terugkeersamenwerking met dit land in het kader van «more for more, less for less»?
Kunt u de bovenstaande vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?
Het bericht ‘Ondernemers durven politie niet in te schakelen en zwijgen over afpersing‘ |
|
Thierry Aartsen (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ondernemers durven politie niet in te schakelen en zwijgen over afpersing»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel ondernemers in 2019 te maken hebben gehad met afpersing? Zo nee, waarom niet?
Uit politieregistraties blijkt dat in 2019 1409 keer aangifte is gedaan van afpersing en/of chantage. Het is niet mogelijk om op basis van de registratie onderscheid te maken tussen ondernemers en particulieren.
Klopt het dat de Vertrouwenslijn Afpersing in 2019 slechts 25 keer advies heeft verstrekt? Kunt u aangeven hoe vaak de hulplijn is ingeschakeld door ondernemers in 2019?
De Vertrouwenslijn Afpersing is in 2019 124 telefonisch benaderd. In 17 cases is een dossier opgemaakt en heeft de hulplijn een concreet advies aan ondernemers gegeven. De overige contacten waren signalen van sextortion, financiële/zakelijke conflicten zonder dreiging, waarbij de hulplijn heeft verwezen naar andere organisaties en instanties. Het grootste deel van de meldingen wordt door de front-office telefonisch afgehandeld, van een deel van de meldingen wordt een dossier voor ondernemers samengesteld. Naast ondernemers wordt de meldlijn ook veel benaderd door particulieren.
Kunt u een overzicht geven van het aantal keer dat de Vertrouwenslijn Afpersing sinds haar oprichting is ingeschakeld door ondernemers, opgesplitst per jaar? En kunt u een overzicht toevoegen van de vervolgacties?
2016: 232 keer telefonisch benaderd, 22 dossiers opgemaakt voor ondernemers
2017: 70 keer telefonisch benaderd, 12 dossiers opgemaakt voor ondernemers
2018: 85 keer telefonisch benaderd, 15 dossiers opgemaakt voor ondernemers
2019: 124 keer telefonisch benaderd, 17 dossiers opgemaakt voor ondernemers
Bij al deze dossiers zijn er concrete maatwerk adviezen gegeven aan ondernemers. Dit zijn adviezen in acties zoals warme overdracht naar afpersingspecialisten binnen de nationale politie eenheden, het doen van aangiftes bij politie, adviezen over veiligheid en (rechts)bijstand.
Herkent u het beeld dat door een woordvoerder van de hulpijn wordt geschetst dat de hulplijn nog niet bekend genoeg is bij ondernemers? Zo ja, wat bent u van plan te ondernemen om meer bekendheid te verwerven voor de hulplijn? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Afpersing behoort tot het soort misdaad dat wordt bestempeld als «verborgen delicten». Angst werkt voor deze groep ondernemers (slachtoffers) verlammend en kan pas worden doorbroken als de ondernemers weten waar zij laagdrempelig hulp/advies kunnen krijgen en het vertrouwen voelen deze hulplijn veilig te kunnen bellen. Daarom heeft het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing in de afgelopen jaren opnieuw aandacht gegeven aan het vergroten van de bekendheid van de meldlijn. Door extra communicatie vanuit NL Confidential, maar ook via de Ondernemer Alert bijeenkomsten die landelijk worden georganiseerd om ondernemers bewust te maken van de risico’s voor ondermijnende criminaliteit. Hierbij worden ook handelingsperspectieven geboden, waarbij de meldlijn wordt genoemd.
Kunt u aangeven binnen welke sectoren afpersing van ondernemers het vaakst voorkomt en wat de aard en omvang is?
Dit is voor de Vertrouwenslijn niet te concluderen. De hulplijn ontvangt signalen van afpersing uit een groot scala van sectoren. Vooralsnog is er geen specifieke sector die in de dossiers bovengemiddeld voorkomt.
Welke maatregelen bent u bereid te treffen om de aangiftebereidheid en de pakkans van de daders te verhogen, gezien het feit dat uit onderzoek blijkt dat ondanks dat één op de tien ondernemers te maken heeft met afpersing, jaarlijks slechts enkele tientallen aangiften binnen komen bij de politie?
De politie is erop gericht dat contact tussen burger/ondernemer en politie zo laagdrempelig mogelijk verloopt. Hierbij wordt geluisterd naar de behoefte van de burger. Wanneer de burger een aangifte of melding wil doen moet dit zo makkelijk mogelijk worden gemaakt. Daarom kan de burger kiezen uit het medium dat het beste bij hem/haar past: op het bureau, via internet, telefonisch, bij een agent op straat, bij het slachtoffer thuis, en in verschillende plaatsen in de wijk zoals wijksteunpunten. De politie werkt voortdurend aan het verbeteren van de kanalen voor burgercontact.
Bent u bereid om verder, in samenwerking met brancheorganisaties, maatregelen te treffen om ondernemers die risico lopen, beter te ondersteunen en daar waar nodig te beschermen? Zo ja, zou u hierover de Kamer willen informeren bij het eerstvolgende algemeen overleg criminaliteitsbestrijding?
Binnen het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing spreek ik regelmatig met branches, politie en openbaar ministerie over actuele ontwikkelingen en de (voortgang van de) integrale aanpak van verschillende vormen van criminaliteit. Bij brief van 23 juli 2019 (Kamerstuk 29 911, nr. 251) heb ik uw kamer het Actieprogramma Veilig Ondernemen toegestuurd. Onderdeel van dit actieprogramma is de publiek private aanpak van ondermijnende criminaliteit, waarbij maatregelen worden getroffen gericht op het vergroten van de weerbaarheid van ondernemers, specifiek in een aantal kwetsbare branches. Ik ga met partners in overleg over hoe meldingen van ondernemers op een toegankelijke en veilige manier kunnen worden opgepakt. Verder onderzoek ik hoe de Platforms Veilig Ondernemen een brugfunctie kunnen vervullen tussen ondernemer en daartoe aangewezen instanties. Ik zal de Kamer hierover nader informeren.
De berichten ‘VS van plan uit WTO-onderdeel te stappen’ en ‘Chinese bussen kunnen bij aanbesteding niet worden geweerd’ |
|
Thierry Aartsen (VVD), Arne Weverling (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «VS van plan uit WTO-onderdeel te stappen»1 en «Chinese bussen kunnen bij aanbesteding niet worden geweerd»?2
Ja.
Kunt u aangeven in hoeverre u de opvatting van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland deelt dat het juridisch niet mogelijk is om aanbestedingen uit China te weren?
Bij aanbestedingsprocedures is het mogelijk om inschrijvers uit China te weren. Ik informeerde uw Kamer op 23 april jl. hierover bij de beantwoording van vragen over de openbaar vervoersconcessie IJssel-Vecht4 in de provincies Overijssel, Gelderland en Flevoland. U bent ongetwijfeld op de hoogte van de recente berichtgeving over het mogelijke gebruik van «side letters» door Keolis. Dit is een vervelende kwestie waarnaar de provincie Overijssel en Keolis onderzoek doen. Ik volg deze ontwikkelingen op de voet. Deze kwestie staat echter los van de beantwoording waarin in algemene zin wordt uitgelegd onder welke omstandigheden niet-Europese partijen kunnen worden geweerd bij aanbestedingen en ov-concessies. Zowel in het geval van de concessie IJssel-Vecht als in het geval van Noord-Holland zit dat als volgt.
Het is voor Nederlandse en andere Europese aanbestedende diensten mogelijk om inschrijvingen te weigeren uit derde landen die geen partij zijn bij de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten (Government Procurement Agreement (GPA)) van de WTO en/of waarmee de EU geen bilaterale handelsovereenkomst heeft gesloten waarin afspraken over toegang tot de markt voor overheidsopdrachten zijn gemaakt. China is geen partij bij de GPA, noch heeft de EU een bilateraal handelsakkoord met China. Om die reden kunnen inschrijvers uit China worden geweerd. Het is voor speciale-sectorbedrijven in de zin van de Aanbestedingswet 2012 daarnaast mogelijk om een inschrijving op een opdracht voor leveringen af te wijzen indien het aandeel van de uit dergelijke derde landen afkomstige goederen meer dan vijftig procent uitmaakt van de totale waarde van de goederen waarop deze inschrijving betrekking heeft. Deze mogelijkheden vloeien voort uit internationale en Europese regelgeving en worden ook door die regelgeving ingekaderd.
In de gevallen van Overijssel, Gelderland en Flevoland, respectievelijk van Noord-Holland, ging het echter niet om aanbestedingen van bussen maar om verleningen van openbaarvervoersconcessies. In Overijssel, Gelderland en Flevoland was de winnende inschrijver Keolis, een Nederlandse vervoersmaatschappij (in eigendom van Keolis SA in Frankrijk). In Noord-Holland was dat Connexxion, eveneens een Nederlandse vervoersmaatschappij. Deze vervoersmaatschappijen hebben vervolgens bussen aangekocht middels een private transactie. Zoals ook toegelicht in de hiervoor aangehaalde beantwoording van vragen, was het voor de concessieverleners niet mogelijk om de vervoersbedrijven de verplichting op te leggen om bussen uit de EU te betrekken.
De twee gevallen zijn overigens verschillend als het gaat om de herkomst van de bussen. Keolis heeft bussen gekocht van het van oorsprong Chinese bedrijf BYD. In de concessies van de provincie Noord-Holland rijdt Connexxion in de concessie Noord-Holland Noord met bussen van zowel BYD als VDL, in de concessie Haarlem-IJmond met bussen van BYD en VDL en vanaf eind 2020 ook van het Nederlandse bedrijf Ebusco. Voor de concessie Gooi- en Vechtstreek heeft de winnende vervoerder (Transdev) in Nederland geproduceerde bussen (Ebusco & VDL) aangeboden.
Kunt u aangeven hoe deze opvatting van het college zich verhoudt tot het antwoord op eerdere vragen over aanbestedingen uit China van 28 oktober 2019, waarin u mededeelde dat «Nederlandse – en andere Europese – aanbestedende diensten geen inschrijvingen hoeven toe te laten uit landen die niet zijn aangesloten bij de Government Procurement Agreement (GPA) onder de WTO, zoals China»?3
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven in hoeverre de multilaterale overeenkomst over aanbestedingsregels voor overheidsopdrachten van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) mogelijkheden biedt voor overheden op zowel landelijk als ook provinciaal niveau en gemeentelijk niveau voor het weren van aanbestedingen uit landen die geen partij zijn bij deze overeenkomst?
Onder de GPA van de WTO mogen aanbestedende diensten van de aangesloten landen (potentiële) inschrijvers uit deze landen geen toegang weigeren tot de markt voor overheidsopdrachten. Dit betekent dat de GPA de markt voor overheidsopdrachten van een deelnemend land opent voor inschrijvingen van bedrijven uit andere deelnemende landen. Dit brengt met zich mee dat deze markt gesloten kan blijven voor inschrijvingen van bedrijven uit niet-GPA-landen, ongeacht het bestuurlijk niveau.
Hoe verhoudt de Aanbestedingswet, die geen mogelijkheid biedt tot het geven van een voorkeur aan Nederlandse of Europese partijen, zich tot het GPA?
De Aanbestedingswet 2012 sluit aan op de GPA. De Aanbestedingswet verbiedt namelijk aanbestedende diensten om minder gunstige voorwaarden toe te passen op inschrijvers uit landen die bij de GPA zijn aangesloten of waarmee de EU een bilaterale handelsovereenkomst heeft gesloten waarin afspraken over toegang tot de markt voor overheidsopdrachten zijn gemaakt dan op inschrijvers uit EU-lidstaten. Omgedraaid betekent dit dat aanbestedende diensten wél minder gunstige voorwaarden toe mogen passen op inschrijvers uit landen waar dat niet voor geldt. De Europese Commissie draagt dit standpunt ook actief uit. Ik verwijs in dit geval echter naar mijn antwoord op vraag 2 en 3: het ging hier niet om inschrijvingen uit derde landen op aanbestedingen, maar om private transacties.
Wat is uw inzet ten aanzien van het verduidelijken van de mogelijkheden voor het weren van aanbestedingen vanuit landen die geen partij zijn bij het GPA? Heeft u hierover informatie gedeeld met provincies en/of gemeenten, of bent u voornemens dit te doen?
Ik deel daar informatie over met aanbestedende diensten, zoals provincies en gemeenten, via PIANOo, het expertisecentrum aanbesteden5.
Kunt u aangeven hoe uw inspanningen om het Commissievoorstel over een Instrument voor Internationale Overheidsopdrachten aan te scherpen vorderen? Op welke momenten heeft u uw voornemen om dit voorstel effectiever te maken en de mogelijkheden voor het nemen van restrictieve maatregelen uit te breiden tot dusver kenbaar gemaakt?
De besprekingen over het voorstel van de Commissie voor een International Procurement Instrument zijn op dit moment in Brussel gaande. Daarbij wordt onderzocht hoe verschillende aanpassingen van het voorstel kunnen uitpakken. De daadwerkelijke tekstuele onderhandelingen zijn nog niet begonnen en de planning daarvan is mede afhankelijk van corona-maatregelen. In de besprekingen tot nu toe is het Nederlands standpunt stelselmatig ingebracht teneinde een effectief instrument tot stand te brengen dat daarnaast zo min mogelijk bestuurlijke en administratieve lasten met zich mee brengt.
Hoe staat u tegenover het – mogelijke – voornemen van de Verenigde Staten om zich terug te trekken uit het GPA?
De door u aangehaalde geruchten zijn niet bevestigd door de Verenigde Staten. Ten algemene blijft overeind dat het kabinet voorstander is van een op regels gebaseerd handelssysteem en van afspraken over internationale toegang tot de markt voor overheidsopdrachten via de GPA.
Kunt u schetsen wat de mogelijke gevolgen kunnen zijn voor Nederlandse ondernemers en de Nederlandse economie wanneer de Verenigde Staten zich uit het GPA terugtrekt? Biedt het GPA mogelijkheden tot het weren van aanbestedingen van bedrijven uit de Verenigde Staten op het moment dat zij niet langer partij zijn bij de GPA?
Nederlandse ondernemers hebben op basis van de GPA toegang tot overheidsaanbestedingen in de Verenigde Staten op het niveau van de federale overheid en op het niveau van de individuele staten. Daarbij geldt dat de mate van toegang per staat verschilt.
Als de Verenigde Staten zich uit de GPA zou terugtrekken, zouden ondernemers uit de EU en andere bij de GPA aangesloten landen die toegang verliezen. Daar staat tegenover dat veel Nederlandse ondernemers op dit moment al zaken doen in de Verenigde Staten via een lokale partner of dochteronderneming. Die praktijk wordt niet geraakt door een eventuele terugtrekking uit de GPA.
Voor wat betreft de mogelijkheden om inschrijvingen uit niet bij de GPA aangesloten landen te weren, verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2 en 3. De daar geschetste mogelijkheden gelden ook voor Nederlandse aanbestedende diensten die inschrijvers uit de Verenigde Staten zouden willen weren, indien de Verenigde Staten zich terug zouden trekken uit de GPA.
Bent u voornemens om in Europees verband of in diplomatiek contact met de Verenigde Staten uw houding ten opzichte van het mogelijke terugtrekken van de Verenigde Staten uit het GPA en het belang van multilaterale afspraken over internationale aanbestedingen kenbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het kabinet draagt te allen tijde de boodschap uit dat het hecht aan het multilaterale handelssysteem en de GPA.
Honden afscheid laten nemen van baasje |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ziekenhuis laat hond afscheid nemen van overleden baasje»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het heel mooi is dat het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) het toeliet dat de hond afscheid kon nemen van zijn in het ziekenhuis overleden baasje?
Het is mooi dat er aandacht is voor de individuele omgeving en wensen van de patiënt en dat in dit geval dus wordt gedacht aan de hond van de patiënt. Veel mensen hebben een nauwe band met het huisdier en maken huisdieren deel uit van de naaste omgeving. Met voldoende aandacht en zorgvuldigheid voor de gezondheidsrisico’s voor kwetsbare patiënten kon in deze situatie de hond afscheid nemen van de patiënt.
Het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) heeft mij laten weten dat vanuit infectiepreventie per casus in overleg met medisch verantwoordelijken wordt gekeken of het microbiologisch verantwoord is om dieren in het UMCG toe te laten en onder welke condities. In het UMCG worden vaker huisdieren toegelaten, maar dit is geen alledaagse gang van zaken. In een ziekenhuis moet de gezondheid en veiligheid van patiënten voorop staan. Het is belangrijk dat er een afweging wordt gemaakt tussen de individuele wensen van patiënten en de risico’s voor de gezondheid van (andere) patiënten.
Er zijn ook negatieve kanten aan het bezoek van huisdieren te noemen, zo stelt ook de Werkgroep Infectie Preventie (WIP). Huisdieren zijn namelijk dragers en overbrengers van pathogene micro-organismen en zorgen daarom voor infectiegevaar. Zij kunnen micro-organismen overbrengen via hun vacht van de ene naar de andere patiënt. De WIP geeft aan dat het bij honden (en katten) vooral gaat om besmettingen met staphylokokken, darmbacteriën zoals salmonella en campylobacter, parasieten en schimmels.
Wat zijn de voorwaarden waaronder het UMCG huisdieren toelaat in het ziekenhuis en op de intensive care?
Het UMCG geeft aan dat het toelaten van specifieke diersoorten ter ondersteuning bij menselijke handicaps of tekortkomingen wordt toegestaan onder de hieronder beschreven condities. Voor specifieke en persoonlijke zorgsituaties wordt een afgeleid pakket aan voorwaarden geformuleerd en afgestemd. Voor een patiënt die afhankelijk is van een hulphond, wordt meestal wel een oplossing gevonden, waarbij de hond onder bepaalde omstandigheden zelfs samen met zijn eigenaar op een eenpersoonskamer mag worden opgenomen.
Minimale voorwaarden zijn:
Het wordt afgeraden dat medewerkers de hond aanhalen of aaien.
Hanteren alle Nederlandse ziekenhuizen dergelijke voorwaarden, waardoor het dus in principe mogelijk is dat een huisdier toegelaten wordt? Zo nee, betekent dat dat er ziekenhuizen zijn waarin huisdieren principieel nooit toegelaten worden in het ziekenhuis en/of op de intensive care?
Op een aantal websites van ziekenhuizen, zoals het UMC Utrecht en het Medisch Spectrum Twente, is aangegeven dat huisdieren niet zijn toegestaan, met uitzondering van hulphonden. Ook voor de toegang van hulphonden gelden voorwaarden. Op bijvoorbeeld de website van het Medisch Spectrum Twente wordt vermeld dat afdelingen met kwetsbare patiëntengroepen, waaronder de IC, niet zijn toegestaan voor hulphonden. Voor speciale situaties, zoals die in het UMC Groningen, kan een uitzondering worden gemaakt. Het is aan de ziekenhuizen zelf om in specifieke gevallen de afweging te maken tussen de toegevoegde waarde van het toelaten van huisdieren en de risico’s ervan.
De beschreven situatie bij het UMCG is niet nieuw. Eerder heeft in het Laurentius Ziekenhuis in Roermond een hereniging plaatsgevonden tussen hond en baas. De betreffende vrouw lag op de IC en is naar de ambulancesluis gereden voor een ontmoeting met haar hond.
Indien het laatste het geval is, deelt u de mening dat het wenselijk is dat er gestandaardiseerde voorwaarden komen waaronder het mogelijk is dat huisdieren toegelaten worden in het ziekenhuis en op de intensive care?
Op dit moment wordt in de huisregels van ziekenhuizen omtrent hulphonden en huisdieren, voor zover publiekelijk geëxpliciteerd, een afweging gemaakt tussen de risico’s voor de gezondheid en veiligheid van patiënten en de behoeftes van mensen in uitzonderlijke situaties. Dit betekent dat hulphonden dikwijls onder voorwaarden worden toegelaten. Soms laten ziekenhuizen bij wijze van uitzondering ook huisdieren toe onder toepassing van de nodige maatregelen omtrent de hygiëne, zoals in het UMCG en het Laurentius Ziekenhuis. Gezien de risico’s met betrekking tot hygiëne en gezondheid voor kwetsbare patiënten zal in elke situatie opnieuw de afweging wordt gemaakt door een ziekenhuis.
Zo ja, gaat u zich hiervoor inzetten en hoe houdt u de Kamer daarvan op de hoogte?
Het is aan de individuele zorgaanbieders om te bezien of zij huisdieren kunnen en willen toelaten en hoe ze invulling geven aan de randvoorwaarden daarvoor. Met de IGJ ben ik van mening dat zorgaanbieders daar hun eigen verantwoordelijkheid in hebben. Het gaat om persoonsgerichte zorg en unieke ziekenhuizen waardoor het niet wenselijk is om gestandaardiseerde voorwaarden te hanteren.
Indien het niet mogelijk mocht zijn om het te standaardiseren in ziekenhuizen, bent u dan bereid om in gesprek te gaan met rouwcentra/uitvaarcentra om het daar mogelijk te maken?
Rouwcentra en uitvaartcentra zijn private organisaties. Het is aan rouwcentra en uitvaartcentra zelf om in samenspraak met de nabestaanden de afweging te maken voor het faciliteren van afscheid voor huisdieren.
De gevaarlijke glasplaten in ministerie Rijnstraat 8 |
|
Henk Nijboer (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht «Onbetrouwbaar glas bij megaministerie: uiteindelijke breuk kan elk moment optreden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de ambtenaren die in het ministerie werken zeker moeten zijn van een veilige werkomgeving? Doet u al het mogelijke om de veiligheid van gebruikers en omstanders te garanderen?
Ik deel de mening dat gebruikers en omstanders van Rijnstraat 8 zeker moeten zijn van een veilige werkomgeving. Daarom span ik mij ook in om te komen tot een goede en duurzame oplossing voor alle problemen rondom het glas. Na de eerste breuken heb ik conform het contract een melding van een beschikbaarheidsgebrek ingediend bij het consortium PoortCentraal, dat contractueel verantwoordelijk is voor de veiligheid in en om het gebouw. Verder heb ik getracht in goed overleg met PoortCentraal en de gemeente Den Haag te komen tot een duurzame oplossing.
Zoals ik eind vorig jaar in antwoord op vragen van de leden Nijboer en Kuiken en het lid Van Eijs uiteen zette, is bekend dat in dit type glas onzuiverheden door nikkel-sulfide insluitingen kunnen zitten die onder invloed van omgevingsfactoren, zoals warmte, tot glasbreuk kunnen leiden.2 Bij hoge temperaturen zet die nikkel-sulfide insluiting uit, waardoor het glas kan barsten. Problematisch is echter dat er sinds vorig jaar nog geen sluitende verklaring voor de grote hoeveel gebarsten ruiten is gevonden. Het bureau Nieman-Kettlitz en TNO zijn gevraagd hier onderzoek naar te doen. Immers de oorzaak van de vele breuken geeft richting aan een passende en toekomstbestendige oplossing.
In afwachting van de verklaring is vorig jaar meteen een calamiteitenplan opgesteld om de veiligheid van gebruikers en passanten te waarborgen. Toen is het zekere voor het onzekere genomen, mede op grond van de notitie van Nieman-Kettlitz die de wind als een mogelijke oorzaak beoordeelde. Deze notitie, waar het AD over bericht, is u bij de beantwoording van de eerdergenoemde Kamervragen op 30 september 2019 aangeboden. De genomen beheersmaatregel in het calamiteitenplan was dat bij windstoten van windkracht 7 of hoger de onderdoorgang van Rijnstraat 8 zou worden afgesloten. Dat heeft helaas tot veel overlast geleid bij de gebruikers en passanten en bij de winkeliers in en nabij Rijnstraat 8.
Op 24 oktober 2019 was het TNO-rapport gereed. Daarin werd bevestigd dat
nikkel-sulfide insluitingen vrijwel zeker de enkele breuken hebben veroorzaakt. Verder heeft TNO de beschikbare documenten zoals testrapporten, certificaten, specificaties en montagetekeningen geanalyseerd en zo nodig berekeningen opnieuw laten uitvoeren. Dit leidde tot de conclusie dat het glas voldoet aan het contract en aan de veiligheidseisen volgens wet- en regelgeving, maar dat er geen afdoende verklaring is waarom er relatief zoveel ruiten gebarsten zijn. Om die reden werd geadviseerd maatregelen te treffen om de eventuele gevolgen van een ruitbreuk voldoende te beheersen. Dat er nog geen oorzaak was gevonden, was teleurstellend. Er is vervolgens een aantal bijeenkomsten met deskundigen georganiseerd. Op basis van hun kennis en de opgedane ervaringen is ter vervanging van het calamiteitenplan een tijdelijk beheersplan opgesteld. Daarin staat onder andere dat de wind geen trigger voor de ruitbreuk is.
Een andere conclusie van de deskundigen, was dat de hoge temperaturen de ruitbreuken veroorzaken. Vandaar dat er een strikt monitorings- en handelingsprotocol in het tijdelijk beheersplan werd opgenomen, waarbij de frequentie van de monitoring en de te nemen acties vooral afhangen van de temperatuur. Hiermee gaf het beheersplan voldoende garanties voor de veiligheid voor gebruikers en passanten. Vandaar dat het door alle betrokkenen (TNO, bureau Nieman-Kettlitz, PoortCentraal, gemeente Den Haag, Rijksvastgoedbedrijf) onderschreven werd.
Het tijdelijke beheersplan liep tot 1 april jl. Vanaf dat moment moest er een nieuw beheersplan zijn. Dat plan was vrijwel gereed toen op 16 maart een ruit brak bij een relatief lage temperatuur, maar wel op een dag met veel zon. Daarmee was er discussie over een van de belangrijkste uitgangspunten uit het nieuwe beheersplan; hoge temperatuur als trigger. Nog steeds wordt de temperatuur als trigger gezien, maar nu wordt ook bezien of in bepaalde omstandigheden directe zonnestraling op de gevel ook tot een breuk kan leiden. Uit voorzorg heb ik direct de frequentie van de monitoring laten verhogen. Daarmee blijft de veiligheid gewaarborgd. Nu blijkt dat na ruim een half jaar nog steeds de achterliggende oorzaak van de individuele ruitbreuk onder experts ter discussie staat, heeft PoortCentraal te kennen gegeven dat er uiterlijk 2 juni a.s. een rapport wordt verwacht waarin wel een sluitende verklaring wordt gevonden voor de relatief vele breuken. Als die wordt gevonden moet onverwijld de oorzaak worden aangepakt en worden gezorgd voor een duurzame oplossing.
Mocht er op 2 juni geen verklaring gevonden zijn, dan wordt direct doorgeschakeld naar een vergaande oplossing, bijvoorbeeld het plakken van constructief folie of het vervangen van alle ruiten. De periode tot juni wordt benut en is noodzakelijk om de voorbereidingen te treffen voor dergelijke permanente oplossingen, zodat die direct na 2 juni in uitvoering gegeven kunnen worden. Bij die voorbereidingen moet integraal gekeken worden naar consequenties voor constructie, onderhoud, veiligheid, investerings- en exploitatielasten, aansprakelijkheid, levertijd e.d. Daarnaast wordt door de betrokken deskundigen gewerkt aan een aangepast beheersplan dat door alle betrokkenen kan worden onderschreven, met scherper omschreven beheersmaatregelen en minimalisering van de overlast. Totdat dit er is blijft het tijdelijke beheersplan gelden, met de aanvullende beheersmaatregel van geïntensiveerde monitoring.
Kunt u reageren op de uitspraak dat «wind toch geen trigger lijkt te zijn»? En op de uitspraak dat «de uiteindelijke breuk ieder moment [kan] optreden»? Wat vindt u ervan dat de veiligheid van personen die langs de betreffende atriumgevels lopen in beduidende mate is afgenomen? Kan de veiligheid van mensen in de buurt van het gebouw wel worden gegarandeerd, omdat schade aan de ruiten ook kan optreden zonder storm of hoge temperaturen?
Na de notitie van het bureau Nieman-Kettlitz zijn verschillende aanvullende studies uitgevoerd door dit bureau en door TNO, waarbij ook gebruik is gemaakt van de kennis van andere adviesbureaus en het Kenniscentrum Glas. De nadere studies en de bijeenkomsten van deskundigen hebben geleid tot een consensus dat de wind geen trigger is. De breuk van 16 maart jl. laat, in tegenstelling tot de aanname tot dat moment, zien dat een breuk niet alleen afhankelijk hoeft te zijn van hoge temperaturen. Om nauwkeuriger te bepalen hoe temperatuur inwerkt op de ruiten worden temperatuurmeters en -loggers geplaatst. De gegevens die dit oplevert moeten leiden tot een nauwkeurigere set beheersmaatregelen en kunnen informatie opleveren voor de definitieve oplossing. De laatste breuk laat zien dat het beheersplan, dat de veiligheid van gebruikers en passanten moet waarborgen, goed werkt. De breuk is snel gedetecteerd, de ruimte direct onder de gebroken ruit is meteen afgezet en vervolgens is de ruit afgeplakt zodat geen glas naar beneden kon vallen. Enkele dagen later is de gebroken ruit verwijderd.
Onderschrijft u de conclusie van de notitie van ingenieursbureau Nieman-Kettlitz om «alle ruiten zo snel als mogelijk vervangen door beglazing die wel voldoet aan NEN 2608 en NEN-EN 14179-1 en dit in ieder geval voor de eerste herfststorm met een windkracht 7 of meer»? Zo ja, waarom is dit nog niet gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in de beantwoording van vraag 2 heb aangegeven was er ten tijde van de eerste notitie van het bureau Nieman-Kettlitz van augustus 2019, gebaseerd op verstrekte foto’s van de ontstane situatie en een visuele opname op afstand, nog veel onduidelijk en was er geen afdoende verklaring voor het relatief grote aantal gebarsten ruiten. Omdat die verklaring ontbrak, was er ook geen zicht op een betrouwbare definitieve oplossing. Bij een dergelijke mate van onzekerheid past het niet om een ingrijpende keuze te maken zoals het vervangen van alle ruiten die mogelijk niet de juiste is en daarmee het probleem niet oplost. Daarom is ingezet op een afdoende calamiteitenplan in afwachting van een definitieve oplossing.
Op welke termijn gaat u de veiligheid van de ambtenaren en omstanders wel waarborgen en uitvoering geven aan de aanbeveling om de ruiten zo snel als mogelijk te vervangen?
Ik betreur dat de onduidelijkheid rondom de oorzaak van de vele glasbreuken zolang duurt. De veiligheid van ambtenaren en omstanders is echter niet in het geding. Deze is gewaarborgd door de maatregelen in het beheersplan, zoals het handelen na de laatste breuk laat zien. Ik heb PoortCentraal aangesproken op haar contractuele verantwoordelijkheid voor een veilig en ongestoord te gebruiken gebouw, zonder aanvullende beheersmaatregelen. Het Rijksvastgoedbedrijf stuurt op de contractuele nakomingsacties. 2 juni is voor mij dan ook een bepalende datum. Op mijn verzoek heeft het Rijksvastgoedbedrijf de te nemen stappen afgestemd met de gemeente Den Haag. Dit laat onverlet de verantwoordelijkheid en bevoegdheid van de gemeente als toezichthouder op handhaving van de Woningwet en de taak en verantwoordelijkheid van het Rijksvastgoedbedrijf en PoortCentraal voor de naleving daarvan.
Hebt u bij uw besluit om de ruiten niet zo snel als mogelijk te vervangen ook rekening gehouden met een verhoogd risico op letselschade door de valsnelheid van ruiten op grote hoogte, maar ook met psychologische schade of schade als gevolg van schrikreacties, bijvoorbeeld als iemand opzij springt en onder een tram komt? Zo ja, hoe heeft u deze elementen gewogen? Zo nee, waarom niet?
De genomen beheersmaatregelen, zowel uit het calamiteitenplan als het beheersplan, zijn gericht op het voorkomen van letsel- of andere schade. Daarbij is rekening gehouden met de door u genoemde aspecten. Hierbij is het een belangrijk gegeven dat geen van de betreffende ruiten na breuk geheel of deels is losgekomen en naar beneden is gevallen.
Waarom heeft u bij beantwoording van schriftelijke vragen over de gevaarlijke situatie na spontaan springen van ramen bij ministeries Rijnstraat 8 gerapporteerd over de laatste drie aanbevelingen, maar niet over de meest belangrijke aanbeveling om alle ruiten zo snel als mogelijk te vervangen?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat de conclusie van de notitie «dat een gebarsten ruit kan blijven zitten totdat deze door wind zwaarder wordt belast» een feitelijke constatering betreft en een geen aanbeveling, en dat het evenzeer mogelijk is dat ruiten wel naar beneden vallen na optreden van insluiting?
Op basis van verstrekte foto’s en een visuele opname op afstand schreef Niemann-Kettlitz in augustus 2019 in hun advies dat «de conclusie getrokken kan worden dat een gebroken ruit kan blijven zitten totdat deze (door wind) zwaarder/zwaar wordt belast (hoge temperaturen zullen wel het barsten van ruiten in de hand werken maar niet het loskomen daarvan)». Zodra geconstateerd is dat een ruit is gebarsten, wordt deze voor de zekerheid meteen met folie afgeplakt totdat de gebarsten ruit veilig verwijderd kan worden om zo uit te sluiten dat glas naar beneden zou kunnen vallen. Als de ruit door omstandigheden niet meteen kan worden afgeplakt, wordt de ruimte onder de gebarsten ruit afgezet (niet de gehele onderdoorgang) tot het moment dat er wel kan worden afgeplakt.
Wat is de inhoud van het beheersplan dat door Nieman-Kettlitz is goedgekeurd? Hoe luiden de aanbevelingen en conclusies van het onderzoek dat TNO heeft gedaan? Kunt u deze documenten aan de Kamer doen toekomen?
Als bijlage treft u het TNO-rapport aan.3 De conclusies van TNO heb ik in antwoord 2 genoemd.
De inhoud van het bijgesloten beheersplan4 is een monitorings- en handelingsprotocol. Een aanvullende beheersmaatregel bij dit beheersplan is de geïntensiveerde monitoring.
Wanneer is de hinder voor bezoekers en winkeliers door het afzetten van de toegang tot Den Haag eindelijk afgelopen? Heeft u een einddatum gesteld?
In het tijdelijke beheersplan wordt de onderdoorgang van Rijnstraat 8 alleen afgesloten bij een windkracht KNMI code oranje of hoger (twee of drie keer per jaar op basis van historische gegevens). Bovendien is PoortCentraal zoals hierboven vermeld, aangesproken op haar contractuele verantwoordelijkheid om met een meer permanente duurzame oplossing te komen. Die oplossing moet ervoor zorgen dat het gebouw in zijn omgeving ongestoord kan worden gebruikt en zonder beheersmaatregelen voldoet aan het uitgevraagde veiligheidsniveau. Indien PoortCentraal hieraan onvoldoende invulling geeft, zal ik niet aarzelen gebruik te maken van de contractuele mogelijkheden om dit gewenste doel te effectueren, met doorberekening van de daarmee gemoeide kosten.
Onbegrijpelijk hoge rekeningen bij blokverwarming |
|
Henk Nijboer (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van Radar over hoge rekeningen bij blokverwarming?1
Ja.
Welke gevolgen heeft de recente wijziging van de Warmtewet voor eigenaar-bewoners die gebruik maken van blokverwarming? Met welke argumenten is ervoor gekozen om Verenigingen van Eigenaren (VvE’s) niet langer toegang te verschaffen tot een geschillencommissie?
In blokverwarmingssituaties zijn het vaak verhuurders of Verenigingen van Eigenaren (VvE’s) die warmte doorleveren van externe warmteleveranciers. Ook kan worden gedacht aan een appartementencomplex dat een gasgestookte ketel in de kelder van het gebouw heeft staan waarmee warmte wordt opgewekt die vervolgens geleverd wordt aan de bewoners van het gebouw.
Bij de evaluatie van de Warmtewet in 2015 hebben zowel verhuurders als VvE’s aangegeven dat zij als gevolg van de Warmtewet geconfronteerd worden met hoge en disproportionele administratieve lasten en extra kosten. Ook gaven zij aan dat zij in het geval van doorlevering zelf niet altijd de bescherming van de Warmtewet genieten (omdat die beperkt was tot verbruikers met een aansluiting van maximaal 100 kilowatt). De warmtelevering door verhuurders aan huurders wordt reeds door het huurrecht gereguleerd. Daarbij worden huurders door het huurrecht op een gelijkwaardige wijze beschermd. Verbruikers die warmte afnemen van een VvE waarvan zij, als eigenaar van een woon- of bedrijfsruimte in een gebouw, lid zijn, gaven aan dat zij de Warmtewet ervaren als overbodige bescherming tegen zichzelf.
Om die reden is de reikwijdte van de Warmtewet aangepast en is de levering door een leverancier die tevens optreedt als verhuurder of VvE’s uitgezonderd van de Warmtewet (met uitzondering van de bepalingen omtrent meetverplichtingen).
Daarnaast is door de recente wijziging van de Warmtewet de bescherming van verhuurders en VvE’s die warmte van een externe warmteleverancier doorleveren aan respectievelijk hun huurders en hun leden gelijkgetrokken met de bescherming voor kleinverbruikers. Huurders en leden van een VvE worden op die manier indirect beschermd. Een VvE die warmte van een externe warmteleverancier doorlevert aan haar leden kan bij een conflict met die externe warmteleverancier daardoor ook aankloppen bij een geschillencommissie (artikel 3b van de Warmtewet).
Voor de leden van een VvE die warmte (door)geleverd krijgen van hun VvE, geldt dat zij als lid van de vereniging van eigenaren, op grond van de regelgeving omtrent verenigingen van eigenaren in het Burgerlijk Wetboek (Boek 5, Titel 9, Afdeling 2, van het BW), inspraak hebben in beslissingen over de wijze waarop het gebouw verwarmd wordt en de voorwaarden waaronder dat gebeurt, waaronder de kosten die daarvoor in rekening worden gebracht. Daarnaast genieten individuele eigenaren waarborgen vanuit Boek 5 van het BW en staat hen de weg naar de burgerlijke rechter open. Het is dus niet nodig om hiervoor de weg naar een geschillencommissie open te stellen.
In paragraaf 4.1 van de memorie van toelichting bij de wijziging van de Warmtewet (Kamerstuk 34 723, nr. 3) over de reikwijdte van de wet worden de wijzigingen nader toegelicht.
Vindt u het acceptabel dat eigenaar-bewoners hoge kosten moeten maken om warmtemeters te laten controleren door de leverancier? Zou het niet beter zijn als zij hiervoor een onafhankelijk instituut kunnen inschakelen?
Een warmtemeter is een meetinstrument in de zin van de Metrologiewet. De Metrologiewet borgt de werking van het meetinstrument door eisen aan het instrument te stellen. De eisen aan warmtemeters sluiten volledig aan bij de Europese richtlijn inzake meetinstrumenten (2014/32EU). Er mogen geen andere metrologische eisen gesteld worden dan in die richtlijn zijn opgenomen. De Metrologiewet zegt niets over de kosten die in rekening gebracht mogen worden voor een controle van een meetinstrument. In de energiesector is het gangbaar dat de toedeling van de kosten van deze controle plaatsvindt op basis van de conclusie van de controle. Er zijn twee onafhankelijke bedrijven in Nederland gevestigd die een controle aan een warmtemeter kunnen uitvoeren.
De uitzending van Radar gaat in op warmtekostenverdelers die op de radiator zijn geplaatst. Dit is geen meetinstrument in de zin van de Metrologiewet. Er worden geen eisen aan gesteld. Op grond van de Warmtewet (artikel 8a, achtste lid) kan een verbruiker een leverancier verzoeken de werking van de warmtekostenverdeler te laten controleren door een onafhankelijke deskundige. Deze bepaling is in 2014 bij amendement van Jan Vos (PvdA) aan de oorspronkelijke wet toegevoegd (Kamerstuk 32 839, nr. 21). In het hiervoor genoemde bij amendement toegevoegde lid is bepaald dat de toedeling van de kosten van deze controle plaats vindt op basis van de conclusie van het onderzoek. Dat betekent dat de kosten voor rekening van de leveranciers komen als bij de controle blijkt dat de warmtekostenverdeler niet goed werkt. Omgekeerd komen de kosten van de controle voor rekening van de verbruiker als blijkt dat de warmtekostenverdeler wel goed werkt.
Op basis van de Warmtewet wordt voor de kosten van het meten zelf jaarlijks een maximumprijs vastgesteld door ACM. Deze bepaling geldt niet voor huurders die warmte geleverd krijgen door hun verhuurder en leden van een VvE die warmte geleverd krijgen door hun VvE. Het antwoord op vraag 2 licht deze uitzondering nader toe. Verhuurders en VVE’s kunnen deze maximumprijs op basis van de Warmtewet wel als richtlijn nemen voor het vaststellen van de meetkosten.
Op welke wijze kunnen eigenaar-bewoners hun recht halen indien zij van mening zijn dat hun energierekening bij blokverwarming buitensporig hoog is? Acht u deze procedures redelijk, bijvoorbeeld in gemengde complexen waar woningcorporaties een grote stem hebben in de VvE?
Wanneer (een of meerdere) individuele eigenaren in een VvE het niet eens zijn met de voorwaarden waaronder de warmte geleverd wordt, zoals de kosten, kunnen zij dit aan de orde stellen bij de VvE. Daarnaast genieten ze waarborgen vanuit Boek 5 van het BW en staat hen de weg naar de burgerlijke rechter open.
Deze procedure acht ik redelijk. Er zijn geen wezenlijke verschillen tussen enerzijds complexen met uitsluitend eigenaar-bewoners en anderzijds gemengde complexen waar woningcorporaties een grote stem hebben in de VvE. Woningcorporaties kunnen door hun huurders worden aangesproken op grond van de huurregelgeving. Bij een buitensporig hoge energierekening kan dit leiden tot een procedure bij de huurcommissie. De huurcommissie heeft dan de mogelijkheid om de door de huurders betaalde kosten terug te brengen op grond van de redelijkheid. Ook woningcorporaties hebben daardoor een zelfstandig belang dat de energierekening niet buitensporig hoog wordt.
Het mogelijk maken van het enkelvoudig in- en uitchecken. |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Tarievenchaos in openbaar vervoer kost reiziger miljoenen» en «Ombudsman voor het openbaar vervoer: «Reiziger moet niet opdraaien voor fouten in computersystemen»?1 2
Ja.
Kunt u bevestigen dat u zich bij enkelvoudig in- en uitchecken alleen richt op een landelijke uitrol van een app met een locatiebepaling?
In het AO OV en taxi van 26 september 2019 heb ik toegezegd dat ik de Kamer nader zou informeren over de technische oplossingen die door vervoerders worden ontwikkeld om enkelvoudig in- en uitchecken mogelijk te maken. Ik heb dit besproken in het NOVB en met de Voortgangsrapportage NOVB wordt uw Kamer hier nader over geïnformeerd, in samenhang met de ontwikkeling van nieuwe betaalwijzen in het OV. Daarbij is het goed in ogenschouw te houden dat 97% van de treinreizen met één vervoerder plaatsvindt en dat slechts bij 3% een overstap tussen verschillende spoorvervoerders nodig is. Niettemin vind ik het belangrijk dat de OV sector blijft werken aan het nog eenvoudiger maken van het zoeken, boeken en betalen van de deur-tot-deur reis. Ontwikkelingen zoals MaaS en nieuwe betaalwijzen bieden technologische kansen om in- en uitchecken nog makkelijker te maken. Met eenmalige OV chipkaarten (kaartjes bij de balie of automaat) en e-tickets kan al gereisd worden met enkelvoudig in- en uitchecken.
Daar komt een nieuwe mobiele applicatie met achteraf betalen bij. Dit is interessant voor frequente reizigers die met een persoonsgebonden abonnement reizen en enkelvoudig in- en uit willen checken. Tijdens de pilot op de Valleilijn werd met het voor reizigers vergelijkbare «swipe en go» het gebruiksgemak van deze mobiele applicatie met een 8,0 beloond. De nieuwe applicatie is voor alle treinreizigers geschikt, maar wordt vanwege de complexiteit gefaseerd ingevoerd.
Op 4 februari 2019 is uw Kamer geïnformeerd over het onderzoek naar de kosten en baten van het invoeren van enkelvoudig in- en uitchecken binnen het huidige stelsel van de OV chipkaart5. Uit het onderzoek blijkt dat de baten niet opwegen tegen de kosten. In het AO OV en taxi van 21 maart 2019 is hier uitvoerig over gesproken en daarna is ook schriftelijk6 nog ingegaan op vragen over het tijdpad van een oplossing voor enkelvoudig in- en uitchecken en de wisselwerking met de nieuwe OV betaalwijzen.
Wat vindt u ervan dat er alleen gewerkt lijkt te worden aan de uitrol van een app met een locatiebepaling, ondanks dat de Kamer er regelmatig steun voor heeft uitgesproken om het in- en uitchecken bij het overstappen naar andere vervoerders op het spoor definitief te beëindigen3 en de Kamer de motie Von Martels heeft aangenomen4 die verzoekt om een oplossing voor enkelvoudig in- en uitchecken uit te werken die breder is dan alleen een landelijke uitrol van een app met locatiebepaling?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat een oplossing waarbij de reiziger privacy moet inleveren om enkelvoudig in- en uit te checken te summier is?
Ik hecht er aan te benadrukken dat de privacy van reizigers bij álle vormen van betalen wettelijk is geborgd. Op basis van zijn reisgedrag kan een reiziger ervoor kiezen een persoonlijke OV-chipkaart of abonnement te kopen. Daarvoor moeten persoonsgegevens worden overlegd om bij controle vast te kunnen stellen dat de reiziger degene is die recht heeft op dat reisproduct. Vervoerders zijn voor het verwerken en verstrekken van gegevens gebonden aan de AVG en de Autoriteit persoonsgegevens ziet erop toe dat vervoerders niet meer persoonsgegevens verwerken dan strikt noodzakelijk is. Als reizigers niet willen dat hun gegevens bekend zijn bij de vervoerder kunnen zij anoniem en met enkelvoudig in en uitchecken in de treinketen reizen, zie hiervoor antwoord 3.
Bent u bereid om voor het algemeen overleg Spoor, spoorveiligheid en ERTMS op 4-3-2020 via een Kamerbrief te schetsen hoe u alsnog ervoor gaat zorgen dat alsnog wordt voldaan aan de motie Von Martels die verzoekt om een oplossing voor enkelvoudig in- en uitchecken uit te werken die breder is dan alleen een landelijke uitrol van een app met locatiebepaling?
Tijdens het algemeen overleg Spoor, spoorveiligheid en ERTMS van 4-3-2020 heb ik gezegd hierover het gesprek met uw Kamer te voeren tijdens het AO OV en taxi van 25 maart. Dat overleg wordt nu schriftelijk.
Gelijktijdig met de beantwoording van deze Kamervragen wordt ook de Voortgangsrapportage NOVB, met daarin relevante informatie over enkelvoudig in- en uitchecken, naar uw Kamer gestuurd.
Wat is uw reactie op het feit dat de Ombudsman voor het openbaar vervoer kritisch is op de weigering van het kabinet om vervoersbedrijven te verplichten tot een «enkelvoudige check-in, check-out?
In het artikel waaraan wordt gerefereerd staat dat de Ombudsman begrip heeft voor de afweging dat de investering voor enkelvoudig in- en uitchecken nu niet meer loont in het huidige systeem. Ik ben blij met het werk van de OV ombudsman omdat het individuele reizigers helpt bij incidentele voorvallen en het reis- en betaalgemak van alle reizigers verhoogt door het signaleren van structurele verbeterpunten. Bij het implementeren van de nieuwe betaalwijzen zullen deze signalen en de boodschappen uit het Manifest van de consumentenorganisaties ter harte worden genomen.
Bent u het eens met de stelling van Bert van Wee, hoogleraar Transportbeleid aan de TU Delft, dat de reiziger centraal moet staan in plaats van de vervoersbedrijven en met de Ombudsman voor het openbaar vervoer dat het vreemd is dat als klanten problemen ervaren zij vaak te horen krijgen dat het niet anders kan omdat het systeem nu eenmaal zo is ingericht? Op welke manier komt u tegemoet aan deze kritiek?
Ik zie de stellingen niet als kritiek. Het staat buiten kijf dat de reiziger centraal staat en dat lukt ook steeds beter zoals blijkt uit de OV klantenbarometer 2019, waarin de reizigers het gemak van de OV chipkaart gemiddeld met een 8,3 opnieuw hoger waarderen dan ooit daarvoor.
In het NOVB proberen we problemen die samenhangen met het OV betaalsysteem op te lossen. Een oplossing kan zijn dat er voor een specifieke doelgroep alternatieven geboden worden waarmee een als probleem ervaren situatie wordt opgelost.
Bent u het eens met de Ombudsman voor het openbaar vervoer dat het huidige systeem foutgevoelig is en helemaal onrechtvaardig is voor mensen met een abonnement? Op welke manier komt u tegemoet aan deze kritiek?
De Ombudsman geeft aan dat meermaals in- en uitchecken per treinvervoerder de kans op incomplete transacties vergroot. Om die foutgevoeligheid te verkleinen hebben treinvervoerders tal van maatregelen genomen en is het aantal incomplete transacties bij een overstap teruggebracht naar 0,06% van het aantal treinreizen.
Ik begrijp dat het voor abonnementhouders met een afgekocht reisrecht, die vrij kunnen reizen binnen hun abonnement, onrechtvaardig voelt indien ze een boete krijgen wanneer ze het verkeerde incheckpaaltje hebben gekozen. Daarom zijn in het NOVB afspraken over coulance gemaakt. Reizigers met een landelijk afgekocht reisrecht, die incidenteel vergeten in te checken, wordt de boete kwijtgescholden.
Kunt u aangeven bij hoeveel verbindingen er voor de opbrengstenverdeling tussen vervoerders geen omchecken nodig zou zijn, omdat er geen twijfel is over de gekozen reisroute?
Uit het onderzoek uit 2018 bleek dat in 3% van de in totaal 400 miljoen treinreizen een reis met meerdere vervoerders is gemaakt. Het is zeer aannemelijk dat de opbrengstverdeling van die 3% niet in alle gevallen eenduidig kan omdat er meerdere routes mogelijk zijn om van herkomst naar bestemming te reizen en omdat er binnen verschillende concessies verschillende tarieven gehanteerd kunnen worden. Door onderlinge afspraken over harmonisatie van tarieven en de opbrengstverdeling tussen concessieverleners (overheden) kan dit afgedwongen worden, maar dit heeft gevolgen voor de tariefbevoegdheid en het betreft maatwerk per concessie.
Kunt u aangeven hoeveel reizigers per dag een interoperabele reis maken en hoeveel reizigers per dag op een station komen met twee of meer vervoerders?
Zie antwoord 9. Gemiddeld wordt 3% van de treinreizen met twee of meer vervoerders gemaakt. Verder is het voor reizigers technisch niet meer mogelijk om op stations met poortjes bij een verkeerde vervoerder uit te checken. De reiziger krijgt bij een vergissing een heldere boodschap op het display van het poortje.
Kunt u een opsomming geven van welke activiteiten er plaatsvinden en/of hebben plaatsgevonden om ook grensoverschrijdend in- en uitchecken en/of vereenvoudigen van ticketing van grensoverschrijdend spoor en/of busvervoer mogelijk te maken?
Anders dan de huidige OV chipkaart werken de toekomstige nieuwe OV betaalwijzen op internationale standaarden waardoor reizigers van buiten Nederland bijvoorbeeld met de bankpas eenvoudiger kunnen reizen en betalen voor het OV in Nederland.
Met de MaaS-pilot in Limburg wordt beproefd of er multimodale, grensoverschrijdende deur-tot-deur vervoersoplossingen geboden kunnen worden. Er wordt in april 2020 een app gelanceerd, die de reisbehoefte van reizigers uit Nederland, Duitsland (Noordrijn-Westfalen) en België moet koppelen aan vervoer aan beide kanten van de grens. Reizigers hebben de keuze uit OV, deelfietsen, deelauto’s en taxi, maar ook eigen vervoer kan in de planner worden opgenomen. In de app kan de reis direct worden gepland, geboekt en betaald. Met één app krijgt de reiziger hiermee de mogelijkheid om, in eerste instantie, vanuit Limburg tickets aan te schaffen en toegang te krijgen tot het grensoverschrijdende openbaar vervoer. Na afloop van de tweejarige pilot dient het systeem operationeel te zijn voor het volledige grensoverschrijdende vervoer. De grensoverschrijdende pilot in Limburg is één van de zeven nationale MaaS-pilots die dit jaar worden opgestart.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg Spoor, spoorveiligheid en ERTMS op 4 maart 2020?
Zie antwoord 5.
Het bericht dat de provincie Drenthe toestemming heeft gegeven voor het afschieten van tientallen diersoorten op Groningen Airport Eelde |
|
Lammert van Raan (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Katten, vossen en aalscholvers worden afgeschoten op Groningen Airport» en «Reeën, vossen en zilvermeeuwen worden afgeschoten op Groningen Airport»?1 2
Ja.
Kent u de berichten «Afschieten dieren bij vliegveld Eelde moet verboden worden», «Verzet tegen toestemming afschieten dieren op luchthaven», «Organisaties willen stop op afschieten dieren bij vliegveld Groningen Airport» en «Organisaties willen stop op afschieten dieren bij vliegveld»?3 4 5 6
Ja.
Klopt het dat de provincie Drenthe toestemming heeft gegeven om de jacht te openen op de volgende dieren: kokmeeuw, stormmeeuw, mantelmeeuw, zilvermeeuw, kievit, goudplezier, blauwe reiger, zilver reiger, knobbelzwaan, aalscholver, grauwe gans, kolgans, Canadese gans, brandgans, taigarietgans, kleine rietgans, dwerggans, soepgans, wilde eend, slobeend, krakeend, zomertaling, wintertaling, smient, pijlstaart, fazant, patrijs, scholekster, wulp, spreeuw, houtduif, Turkse tortel, holenduif, zomertortel, stadsduif, zwarte kraai, roek, kauw, ekster en Vlaamse gaai, reeën, vossen, verwilderde katten, nertsen, wasberen, wasbeerhonden, hazen, konijnen, bruine rat, zwarte rat, muskusrat, woelrat, mollen, huismuis, dwergmuis, bosmuis, grote bosmuis, brandmuis, aardmuis, veldmuis, noordse woelmuis, ondergrondse woelmuis, rosse woelmuis, eikelmuis, hazelmuis en relmuis? Zo nee, hoe zit het dan?
In de Wet natuurbescherming wordt onderscheid gemaakt tussen jacht, schadebestrijding en populatiebeheer. De jacht is alleen mogelijk op de soorten genoemd in artikel 3.20 van de Wet natuurbescherming, dit betreft Fazant, Houtduif, Wilde eend, Haas en Konijn. Provincies zijn niet bevoegd om soorten toe te voegen aan dit artikel uit de Wet natuurbescherming. De opening van de jacht wordt geregeld via de Regeling natuurbescherming, artikel 3.5, en ook hier hebben de provincies geen bevoegdheid. De provincie Drenthe heeft wel een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming verleend aan Groningen Airport Eelde voor het verstoren van nesten en rustplaatsen, vangen en doden van de door de vragenstellers genoemde diersoorten7. Deze ontheffing is afgegeven met het oog op schadebestrijding, in dit geval de veiligheid van de luchtvaart, en op grond van deze ontheffing kan op alle in de ontheffing genoemde dieren zo nodig afschot plaats vinden.
Kunt u per diersoort verduidelijken of er toestemming is gegeven voor het vernielen of verstoren van nesten en rustplaatsen en voor het vernielen of wegnemen van eventuele eieren? Zo nee, hoe zit het dan?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, heeft de provincie Drenthe een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming verleend aan Groningen Airport Eelde voor het verstoren van nesten en rustplaatsen, vangen en doden van de door de vragenstellers genoemde diersoorten. Dit gaat voor de vogels genoemd op bijlage 2 van de ontheffing om een ontheffing om nesten te vernielen. Verder heeft de provincie Drenthe ontheffing verleend om vaste rustplaatsen van zoogdieren te vernielen.
Kunt u van al deze diersoorten, die van de provincie Drenthe mogen worden afgeschoten, per diersoort aangeven waaruit blijkt dat er geen andere bevredigende oplossing bestaat dan het doden van het dier?
In de Wet natuurbescherming is de provincie het bevoegd gezag om te beslissen op verzoeken om ontheffingen voor het doden van dieren. Het is niet aan mij om te treden in de afwegingen en de besluiten die de provincie daarbij neemt.
Kunt u van al deze diersoorten, die van de provincie Drenthe mogen worden afgeschoten, per diersoort gedetailleerd aangeven hoe onderbouwd is dat het afschieten in het belang is van de openbare veiligheid of een andere dwingende reden van groot openbaar belang?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 5.
Erkent u dat diverse diersoorten die van de provincie Drenthe mogen worden afgeschoten op de Rode Lijst staan van bedreigde diersoorten?
Ja, enkele soorten die op grond van de door de provincie Drenthe verleende ontheffing mogen worden afgeschoten, staan op de Rode Lijst van bedreigde diersoorten.
Kunt u per diersoort beschermd onder de Vogel- en Habitatrichtlijn de onderbouwing geven dat de maatregelen niet zullen leiden tot verslechtering van de staat van instandhouding?
Voor geen van de soorten beschermd onder de Vogel- en Habitatrichtlijn is het terrein van Groningen Airport Eelde een essentieel deel van hun leefgebied in hun huidige verspreidingsgebied. Het luchthaventerrein is slechts een zeer kleine oppervlakte van het totale aanbod aan leefgebied in Drenthe.
Kunt u van alle diersoorten, die van de provincie Drenthe mogen worden afgeschoten, per diersoort aangeven hoe hun populatie zich lokaal en nationaal heeft ontwikkeld?
U kunt deze informatie vinden op de site van SOVON, www.sovon.nl of van de zoogdiervereniging, www.zoogdiervereniging.nl.
Hoe wordt door de jagers, voordat er geschoten wordt, het onderscheid gemaakt tussen diersoorten waar wel en waar geen ontheffing voor is gegeven?
De ontheffing is verleend aan de vogelwacht van Groningen Airport Eelde. De provincie Drenthe heeft te kennen gegeven dat zij de leden van deze vogelwacht voldoende deskundig acht om de diersoorten waar de ontheffing voor is afgegeven, te onderscheiden van overige diersoorten.
Hoe wordt door de jagers, voordat er geschoten wordt, het onderscheid gemaakt tussen een verwilderde huiskat en een huiskat met een thuis?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 10.
Erkent u dat de ontheffing van de provincie Drenthe verder gaat dan strikt noodzakelijk is? Zo nee, waaruit blijkt de strikte noodzakelijkheid van deze ontheffing?
Nee, de mogelijkheid van aanvaringen van diersoorten met vliegtuigen levert een veiligheidsrisico op. Een beperking van het aantal diersoorten kan daarom in het belang zijn van de veiligheid van het luchtverkeer. De urgentie voor de vliegveiligheid en aan het belang van openbare veiligheid bij de ontheffing dient een groot gewicht te worden toegekend, omdat aanvaringen kunnen leiden tot dodelijke ongevallen met vliegtuigen.
Erkent u dat de effectiviteit van de ontheffing van de provincie Drenthe onvoldoende is aangetoond? Zo nee, waaruit blijkt die effectiviteit?
Nee, uit de door Groningen Airport Eelde aan de provincie verstrekte rapportages blijkt dat met het gevoerde beheer het aantal vogelaanvaringen onder de normen van de EASA (Europian Aviation Safety Agency) blijft.
Wat gaat u doen om de provincie Drenthe aan te moedigen om deze ontheffing in te trekken?
Zoals ik in het antwoord op vraag 5 heb aangegeven, is de provincie ingevolge de Wet natuurbescherming het bevoegd gezag om beslissingen te nemen ten aanzien van ontheffingen voor het vangen en doden van dieren. Indien belanghebbenden zich niet kunnen verenigen met de inhoud van dergelijke beslissingen, staat voor hen de weg naar de rechter open. Het is niet aan mij om te treden in de afwegingen en besluiten van de provincies, noch om te interveniëren in de rechtsgang.
Waarom wordt in de ontheffing van de provincie Drenthe voorgeschreven dat «het vervoer van gedode vogels dient zodanig plaats te vinden dat de vogels vanaf de openbare weg niet zichtbaar zijn»?7
De provincie Drenthe heeft mij meegedeeld dat langs het terrein van Groningen Airport Eelde een fietspad is gelegen. De provincie acht het niet wenselijk dat langsfietsende personen geconfronteerd worden met gedode vogels.
Hoe draagt dit voorschrift bij aan de maatschappelijke informatiepositie over het doden van dieren rond vliegvelden?
De provincie heeft het als wenselijk geoordeeld om dit voorschrift op te nemen. Een ieder die kennis wil nemen van de informatie over de aantallen gedode vogels en dieren kan evenwel de cijfers hierover vanuit de rapportages van Groningen Airport Eelde ontvangen.
Deelt u de mening dat het doden van dieren rond vliegvelden niet zou moeten worden verdoezeld voor de samenleving? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om te treden in de afwegingen en besluiten die de provincie neemt, zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Wat gaat u doen om de samenleving beter te informeren over het doden van dieren rond vliegvelden?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 17.
Kunt u per Nederlandse luchthaven een overzicht verschaffen van de actueel geldende ontheffingen en vergunningen voor het doden van dieren?
De provincie is het bevoegd gezag voor de afgifte van vergunningen en ontheffingen, alsmede voor de naleving daarvan, voor het vangen en doden van dieren op basis van de Wet natuurbescherming. Ik heb er vertrouwen in dat de provincie dit op een adequate wijze uitvoert. Dit geldt ook voor de vergunningen en ontheffingen die op grond van de Wet natuurbescherming voor de Nederlandse luchthavens worden afgegeven. Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, evenals het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, heeft geen overzicht van dergelijke ontheffingen en vergunningen die de provincies voor de luchthaven afgeven en hebben ook geen invloed op de inhoud hiervan. Het is niet aan mij om te treden in de afwegingen die de provincie daarin neemt. Daarnaast is een ontheffingsprocedure met voldoende waarborgen omkleed. Zo kan er bezwaar tegen worden gemaakt of beroep worden aangetekend bij de Bestuursrechter. Bij eerdere beantwoording van vragen over ontheffingen in het kader van de Wet natuurbescherming voor Rotterdam The Hague Airport9 en de Twente Airport10, heb ik erop gewezen dat dergelijke vergunningen en ontheffingen een provinciale verantwoordelijkheid zijn.
Kunt u hierbij telkens aangeven of de betreffende diersoort op de Rode Lijst van bedreigde diersoorten staat?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 19.
Kunt u van de afgelopen jaren per Nederlandse luchthaven een overzicht verschaffen van alle diersoorten die daar in de omgeving jaarlijks zijn gedood?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 19.
Kunt u hierbij telkens aangeven of de betreffende diersoort op de Rode Lijst van bedreigde diersoorten staat?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 19.
Deelt u de mening dat het ethisch problematisch is dat in het huidige vliegveiligheidsbeleid de belangen van dieren structureel worden genegeerd? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet. Gezien het belang dat met de veiligheid van de luchtvaart is gemoeid, is het helaas niet te voorkomen dat af en toe moet worden ingegrepen. Wel dienen dergelijke ingrepen tot het uiterst noodzakelijke te worden beperkt. Het is aan de provincies om daarbij een zorgvuldige afweging te maken.
Erkent u dat het afgeven van een ontheffing voor het schieten van tientallen diersoorten op gespannen voet staat met de wettelijke plicht zorg in acht te nemen voor alle in het wild levende dieren?
Nee, voor het borgen van de vliegveiligheid moeten op luchthavens, conform internationale voorschriften, maatregelen worden genomen om het risico op botsingen met dieren te voorkomen, indien dit risico zich voordoet. De zorgplicht eist dat negatieve effecten zoveel mogelijk moeten worden voorkomen of beperkt. Het nemen van preventieve maatregelen en het verjagen van dieren is daar een uitwerking van en moet daar waar mogelijk voorkomen dat er dieren moeten worden gedood.
Erkent u dat de luchtvaart een toenemend veiligheidsprobleem behelst voor de levens van diverse diersoorten? Zo nee, waarom niet?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 24.
Erkent u dat een stevige krimp van de luchtvaart een positief effect zal hebben voor de veiligheid van dieren rond vliegvelden? Zo nee, waarom niet?
Met een toename van het vliegverkeer kan het aantal aanvaringen met vogels en andere dieren toenemen. Onafhankelijk van de hoeveelheid verkeer moeten luchthavens voor het borgen van de vliegveiligheid, conform internationale voorschriften, maatregelen nemen om het risico op botsingen met dieren te voorkomen, indien dit risico zich voordoet.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat een aantal gemeenten grenzen stelt aan de komst van arbeidsmigranten |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Aantal gemeenten stelt grenzen aan de komst van arbeidsmigranten»?1
Arbeidsmigranten leveren enerzijds een belangrijke bijdrage aan de economie van gemeenten en Nederland in het algemeen.
Ik begrijp anderzijds de zorgen van de gemeenten die in het nieuwsbericht worden genoemd dat een grote aanwas van arbeidsmigranten gepaard kan gaan met leefbaarheidsproblematiek. Dat gemeenten beleid ontwikkelen om problematische situaties aan te pakken is goed, maar dit beleid moet dan wel binnen de juridische kaders en mogelijkheden passen.
Om misstanden met arbeidsmigratie beter aan te pakken, heeft het kabinet een integrale agenda opgesteld welke in december 2019 naar uw Kamer is verstuurd. Een belangrijk onderdeel van deze agenda is goede samenwerking tussen verschillende partijen, waaronder sociale partners, provincies én gemeenten. De misstanden kunnen immers alleen gezamenlijk aangepakt worden.
Kunt u zich voorstellen dat gemeenten in het kader van de leefbaarheid maatregelen nemen tegen de komst van hoge aantallen arbeidsmigranten? Zo nee, waarom niet?
Om de druk op reguliere woonwijken en leefbaarheid behapbaar te houden, heeft de gemeente instrumentarium tot haar beschikking om ongewenste situaties tegen te gaan. Daarbij kan gedacht worden aan het instellen van een splitsingsvergunning of een omzettingsvergunning bij kamergewijze bewoning of door bij onwenselijke situaties in te zetten op handhaving. Tevens kunnen gemeenten contact opnemen met de Stichting Normering Flexwonen om te kijken of de kwaliteit van de huisvesting op orde is.
Quota aan aantallen arbeidsmigranten vind ik niet de weg. Ik wil dat er regionale afspraken komen wat betreft huisvesting van arbeidsmigranten om zo ook de leefbaarheidsproblematiek mede aan te pakken, want alleen regio’s tezamen kunnen dit oppakken.
Erkent u dat het verstandig is dat de gemeenteraad van Zaltbommel negatieve effecten op de leefomgeving, waaronder de sociale cohesie, de parkeerdruk en het aanwezige voorzieningenniveau, wilt voorkomen door een maximum van 2.000 plekken aan het aantal arbeidsmigranten te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het met het gemeentebestuur van Kerkrade eens dat grote aantallen arbeidsmigranten druk leggen op de woonvoorzieningen en op termijn de samenhang in de buurt kan ontwrichten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de vrees van het gemeentebestuur van Barneveld voor verdringing van de lokale beroepsbevolking?
Zowel uit een onderzoek van SEO Economisch Onderzoek uit 2014 als uit het onderzoek van het CPB en SCP uit 2018 naar verdringing door arbeidsmigratie volgt dat er gemiddeld geen effecten worden gevonden. Voor sommige groepen kan er echter wel een negatief effect zijn. Het gaat dan om de groepen die direct concurreren met immigranten. Vaak zijn migranten lager opgeleid dan gemiddeld, en concurreren ze dus met laagopgeleiden. De negatieve effecten voor laagopgeleiden spelen vooral op de korte termijn. Een flexibele arbeidsmarkt kan zich makkelijker aanpassen aan de instroom van een nieuwe groep. De cijfers voor Nederland suggereren volgens CPB en SCP, in combinatie met de literatuur, dat hier weinig verdringing door migratie te verwachten is.
Ziet u net als de gemeente Stichtse Vecht dat werk bij voorkeur wordt uitgevoerd door inwoners die kunnen en willen werken, maar die nu nog aan de kant staan?
In het genoemde onderzoek van SEO wordt geconcludeerd dat werknemers in bedrijfstakken die veel gebruikmaken van arbeidsmigranten niet massaal zijn uitgestroomd naar werkloosheid of inactiviteit. Nieuwe instromers en werkzoekenden hebben ook geen last gehad van concurrentie bij het vinden van een nieuwe baan. Dit vanwege de dynamiek van de arbeidsmarkt. Dit neemt niet weg dat voor groepen die direct met arbeidsmigranten concurreren er dus wel op korte termijn negatieve effecten kunnen zijn.
Erkent u dat een hoog aanbod van arbeidsmigranten niet helpt om mensen zonder werk aan de slag te krijgen? Hoe voorkomt u verdringing?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat werkgevers op geen enkele wijze geprikkeld worden om te investeren in de circa een miljoen mensen die aan de kant staan, zolang zij ongebreideld goedkope arbeidskrachten uit het buitenland kunnen aantrekken?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe vaak is door werkgevers voorgesteld om de lonen te verhogen in plaats van over te gaan tot het werven van arbeidsmigranten?
Dit is een proces van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. In Nederland maken sociale partners afspraken over onder meer de loonontwikkeling in de verschillende cao’s. Ik treed hier niet in.
Deelt u de mening dat niet alleen gemeenten, maar ook u moet overgaan tot regulering van arbeidsmigratie, conform de Initiatiefnota van de leden Segers en Marijnissen over een Actieplan arbeidsmigratie?2
Ik zal op verzoek van de Vaste Kamercommissie voor Sociale Zaken zo spoedig mogelijk op dit actieplan reageren.
Deelt u de mening dat het recente plan van D66 om arbeidsmigranten uit Afrika te halen buitengewoon ondoordacht is, onder andere omdat het tot een braindrain in het land van herkomst leidt alsmede tot verdringing en loondump in Nederland?3
Zoals de Staatssecretaris van JenV heeft aangegeven tijdens het AO Vreemdelingen- en asielbeleid van 13 februari jl. komt het kabinet nog met een reactie op het plan van D66 en zal dit worden meegenomen in de kabinetsvisie op de demografische ontwikkelingen naar aanleiding van de motie-Dijkhoff c.s.4
Het gebruik van warmtenetten |
|
Henk Nijboer (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Hoe verklaart u het verschil in kosten per hoeveelheid geleverde energie tussen stadsverwarming en verwarming op basis van aardgas?
De huidige maximumtarieven voor warmte zijn nog grotendeels gebaseerd op het uitgangspunt van de gasreferentie. ACM stelt maximumtarieven vast voor de volgende onderdelen:
het vastrecht voor warmte (gebaseerd op de gasreferentie)
het variabele tarief voor warmte (gebaseerd op de gasreferentie)
de meetkosten (gebaseerd op de meetkosten bij gas)
de huurkosten voor de afleverset (gebaseerd op werkelijke kosten)
de kosten van de eenmalige fysieke aansluiting op een warmtenet (gebaseerd op werkelijke kosten)
de kosten van afsluiting van een warmtenet (gebaseerd op de werkelijke kosten)
Hiermee wordt voor de belangrijkste tariefcomponenten bereikt dat verbruikers op basis van het maximumtarief gemiddeld gesproken niet meer betalen dan een verbruiker van aardgas.
Het hanteren van de gasreferentie zorgt er dus voor dat er gemiddeld geen kostenverschil is. Er kunnen op individuele basis wel verschillen zijn. De verklaring van die verschillen is situatie specifiek. Zo wordt voor de gasreferentie bijvoorbeeld uitgegaan van de gewogen gemiddelde vaste en variabele tarieven van de tien grootste Nederlandse gasleveranciers. Voor een individuele verbruiker van aardgas geldt het tarief van zijn leveranciers en dit kan lager of hoger liggen dan het gemiddelde waar de gasreferentie vanuit gaat. Daarnaast zijn de kosten van verschillende woningen (waarvan de een op gas en de ander op warmte) niet makkelijk met elkaar te vergelijken. De energiekosten zijn namelijk afhankelijk van de specifieke situatie en de kenmerken van de woning, zoals vloeroppervlak, onderhoudsstaat, type woning, aantal buitenzijden, type verwarming, etc.
Welke juridische en technische belemmeringen ondervinden mensen als zij hun aansluiting op het warmtenet willen opzeggen, bijvoorbeeld omdat zij gebruik willen maken van zonnepanelen of warmtepompen? Welke wetgeving raakt aan het opzeggen van het contract?
Er zijn twee aspecten te onderscheiden bij het beëindigen van de warmtelevering: de fysieke ontkoppeling van de aansluiting (afsluiting) en de beëindiging van de leveringsovereenkomst.
In de Warmtewet is bepaald dat de leverancier op verzoek van de afnemer kan afsluiten. De afnemer kan altijd om zo’n afsluiting verzoeken. De kosten die voor het afsluiten in rekening worden gebracht mogen de feitelijk gemaakte kosten niet overstijgen. Met ingang van 2020 wordt het maximumtarief voor de fysieke afsluiting door ACM gebaseerd op de gemiddelde werkelijke kosten bij warmte.
Op grond van algemeen consumentenrecht kunnen afnemers in algemene zin hun leveringsovereenkomst beëindigen, als het een overeenkomst voor onbepaalde tijd betreft. Een overeenkomst voor bepaalde tijd kan slechts in uitzonderlijke situaties worden opgezegd. Dit is in het Burgerlijk Wetboek geregeld. In de Warmtewet is ook een tweetal uitzonderingen opgenomen op de regel dat een afnemer altijd zijn leveringsovereenkomst moet kunnen beëindigen. De eerste uitzondering doet zich voor wanneer het technisch niet mogelijk is om de levering van warmte in zijn geheel te beëindigen. De tweede doet zich voor wanneer beëindiging van de leveringsovereenkomst leidt tot «aanzienlijk nadeel» voor een andere gebruiker.
In het geval van tussentijdse beëindiging van een contract met een bepaalde looptijd is het toegestaan om een opzegvergoeding in rekening te brengen. Als gevolg van artikel 6:230m van het Burgerlijk Wetboek bevat een overeenkomst de voorwaarden voor opschorting of beëindiging daarvan. Hieronder valt ook de vermelding van de opzegvergoeding.
Met deze bescherming bestaat er een goede balans tussen de belangen van afnemers en leveranciers. Ook doet het recht aan de grote diversiteit aan gevallen die dit betreft. Afnemers kunnen hun contract opzeggen en betalen een tarief gerelateerd aan de werkelijke kosten. Via de opzegvergoeding worden de investeringsrisico’s van leveranciers beschermd. Paragraaf 4.5 van de memorie van toelichting bij de wijziging van de Warmtewet (Kamerstuk 34 723, nr. 3) gaat hier nader op in.
Klopt het dat de prijs van stadsverwarming is gekoppeld aan de prijs van aardgas? Op welke wijze betrekt u dit gegeven bij de uitvoering van de motie Asscher c.s.1 die verzoekt te voorkomen dat mensen met warmtenet erop achteruitgaan als gevolg van veranderingen in de energiebelasting?
Ja, de tarieven voor de levering van warmte zijn gebaseerd op de gasreferentie en daarmee gekoppeld aan de prijs van aardgas. In mijn voortgangsbrief over Warmtewet 2 heb ik geconcludeerd dat de huidige tariefsystematiek op basis van een gasreferentie op de lange termijn niet houdbaar is (Kamerstuk 32 813, nr. 372). In mijn brief over de warmtetarieven in 2020 en de tariefregulering in Warmtewet 2 heb ik toegelicht welke uitgangspunten ik voorzie voor de nieuwe tariefregulering (Kamerstuk 30 196, nr. 704). Ook heb ik in deze brief aangekondigd additionele bepalingen van artikel 7 van de Warmtewet inwerking te laten treden waardoor ACM aanvullende bevoegdheden krijgt om – op termijn – indien nodig de tariefstelling van warmtebedrijven te beperken als blijkt dat de rendementen van warmtebedrijven te hoog zijn.
Naast de tariefregulering voor warmte wordt in lijn met de motie Asscher voor de uitwerking van het Klimaatakkoord ook aan andere instrumenten gewerkt. In de Kamerbrief over de uitwerking van het Klimaatakkoord voor de Gebouwde Omgeving (Kamerstuk 32 813, nr. 437) is aangegeven dat het streven is dat de woonlasten van de huurder bij verduurzamingsmaatregelen niet toenemen. In de Kamerbrief over financiering en ontzorging van woningeigenaren (Kamerstuk 32 847, nr. 585) wordt nader ingegaan op de financiering van de verduurzamingsopgave en de ontzorging van woningeigenaren.
Kunt u inzichtelijk maken welk deel van de kosten van warmtenetten bestaat uit vaste kosten en welk deel uit variabele kosten? Kunt u daarbij tevens aangeven hoe dit in verhouding staat tot andere vormen van verwarming?
De maximumtarieven uit de Warmtewet bestaan uit een aantal onderdelen. In onderstaande tabel zijn de maximum warmtetarieven weergegeven die ACM voor 2020 heeft vastgesteld. Het maximale leveringstarief voor warmte bestaat uit drie gebruiksonafhankelijke componenten (vast bedrag per jaar, meetkosten en huur afleverset) en een gebruiksafhankelijk tarief per geleverde gigajoule (GJ).
Bij aardgas zijn de gebruiksonafhankelijke componenten het vastrecht, de meetkosten en de vaste kosten van de CV-ketel (afschrijving en onderhoud) en is het gebruiksafhankelijke deel het tarief per geleverde m3 aardgas.
Door de toepassing van de gasreferentie zijn de totale maximale gebruiksonafhankelijke kosten bij warmte gelijk aan de gemiddelde totale gebruiksonafhankelijke kosten bij aardgas en zijn de maximale gebruiksafhankelijke kosten bij warmte gelijk aan de gemiddelde gebruiksafhankelijke kosten bij aardgas. De verhouding tussen de vaste en variabele lasten bij warmte en bij aardgas zijn dus gelijk en dat betekent dat de verhouding bij warmte dus een vergelijkbare impact heeft op kosteneffectiviteit van energiebesparende maatregelen als bij gas.
Prijs (euro incl. btw)
Vast bedrag per jaar
469,17 (ruimteverwarming + warm tapwater)
234,58 (alleen ruimteverwarming)
261,03 (lauw water)
234,58 (alleen warm tapwater)
236,80 (koude/koeling in warmte/koudeopslagsysteem)
Meettarief per jaar
26,63
Huurkosten standaard individuele afleverset voor ruimteverwarming en warm tapwater (CW klasse 4)
126,19
Variabel tarief per GJ
26,06
Welke invloed heeft de verhouding tussen vaste en variabele kosten van warmtenetten op de kosteneffectiviteit van energiebesparende maatregelen in vergelijking met andere energiebronnen?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom wordt voor stadswarmte met verschillende temperaturen dezelfde prijs gehanteerd?
Met de meest recente wijziging van de Warmtewet is de mogelijkheid geïntroduceerd om de maximumprijs verschillend vast te stellen voor verschillende categorieën aflevertemperaturen. In de tabel bij het antwoord op vraag 4 en 5 is te zien wat dit betekent voor de maximumtarieven in 2020. Met het differentiëren van de maximumprijs op basis van aflevertemperaturen wordt beoogd recht te doen aan de extra kosten die een verbruiker zelf moet maken om de door de leverancier geleverde warmte op te waarderen tot een voor de verbruiker bruikbare temperatuur voor ruimteverwarming of de verwarming van tapwater.
Het bericht ‘Multinationals niet langer grootste banenmotor, politie grootste werkgever’ |
|
Dennis Wiersma (VVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Multinationals niet langer grootste banenmotor, politie grootste werkgever»?1
Ja.
Wat vindt u van de conclusie dat multinationals niet langer de grootste banenmotor zijn? Hoe plaatst u dit in internationaal perspectief?
Het Volkskrant artikel noemt bij de opsomming van grootste werkgevers in de (semi)publieke en private sectoren, zeer verschillende bedrijven en organisaties in Nederland die een grote diversiteit in bedrijfs- en marktomstandigheden kennen. De werkgelegenheid die de genoemde bedrijven en organisaties creëren, reflecteert een diversiteit aan nationale en internationale ontwikkelingen in de verschillende bedrijfstakken.
Dat multinationals niet langer de grootste banenmotor zouden zijn, herken ik niet. Naast de bedrijven die in de Volkskrant-top 10 van grootste werkgevers genoemd staan, zijn er nog heel veel andere multinationaal opererende bedrijven. Nederland telde begin 2019 zo’n 1,8 miljoen bedrijven waaronder zo’n 24 000 multinationals. Deze multinationals verschaffen ongeveer 21% van de totale werkgelegenheid. Dit is vergelijkbaar met het aandeel van multinationals in de werkgelegenheid in de OESO-landen.2
Het CBS geeft aan dat – behalve het binnenlandse MKB en grootbedrijf – vooral ook de buitenlandse multinationals in Nederland in de periode 2010–2016 meer banen hebben gecreëerd. De werkgelegenheid nam in die periode met meer dan 10 procent toe bij Nederlandse MKB-multinationals en de buitenlandse multinationals. Wel is volgens het CBS bij de grote Nederlandse multinationals het aantal banen licht afgenomen in de periode 2010–2016. Dat heeft te maken met de internationale economische concurrentie waar Nederlandse bedrijven zich steeds meer focussen en specialiseren op de meer hoogwaardige activiteiten in de waardeketen. Binnen de Nederlandse economie realiseerden de grote Nederlandse multinationals in de periode 2010–2016 de hoogste arbeidsproductiviteitsgroei en droegen zo bovenmatig bij aan onze welvaart.
Een recente publicatie van het CPB3 laat zien dat in Nederland er ieder jaar rond de 10 à 15% van de banen (1 à 1,5 mln banen) verdwijnen en er ieder jaar ook rond de 10 à 15% bijkomen; in de afgelopen periode van hoogconjunctuur kwamen er meer banen bij dan verdwenen. Het verplaatsen van banen naar het buitenland of het vanuit het buitenland terug naar Nederland verplaatsen van banen zijn, net als werkgelegenheidsgroei door start ups en groei van bedrijven en werkgelegenheidsafname door bedrijfsinkrimpingen en bedrijfssluitingen, uitingen van het dynamische economische proces van baancreatie en baandestructie. In verhouding tot deze totale werkgelegenheidsdynamiek spelen het verplaatsen van banen naar het buitenland of het vanuit het buitenland terug naar Nederland verplaatsen, slechts een zeer bescheiden rol van enkele procenten in het totaal van deze werkgelegenheidsdynamiek.
Wat is volgens u de oorzaak van het feit dat multinationals niet langer de grootste banenmotor zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verklaart u de afname van de banen binnen de multinationals, in het licht dat deze bedrijven meestal wel nog behoorlijk winstgevend zijn en het goed doen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een analyse geven van wat er is gebeurd met deze banen en hoe zich deze ontwikkeling verhoudt tot het aantal verplaatste banen naar het buitenland?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u in de afgelopen periode met deze bedrijven in gesprek geweest over hun rol en betekenis voor Nederland en de werkgelegenheid?
Voor de uitvoering van mijn beleid gericht op duurzame economische groei ben ik continu met het Nederlandse bedrijfsleven en alle andere relevante stakeholders in gesprek. Hierbij kijk ik steeds hoe deze bedrijven bijdragen aan de kabinetsdoelen op verdienvermogen, verduurzaming, innovatiekracht en digitalisering van Nederland.
Hoe faciliteert Nederland op dit moment de komst van de zogenoemde «banenkanonnen»?
Nederland behoort tot de top van de meest dynamische en concurrerende kenniseconomieën in de wereld. Nederland staat in de ranglijst van het World Economic Forum op de 4de plek wereldwijd en is daarbij als meest concurrerende economie van Europa genoemd. Nederland is ook één van de landen met de hoogste arbeidsproductiviteit ter wereld.
Met mijn bedrijvenbeleid zet ik erop in, deze toppositie te behouden, uitmondend in een bedrijvenpopulatie met hoge toegevoegde waarde, innovatie en banen. Mijn beleid is er niet specifiek op gericht om zogenoemde banenkanonnen te creëren, maar een klimaat waarin alle bedrijven optimaal kunnen functioneren en groeien. In mijn recente brief over de groeistrategie voor Nederland op de lange termijn4 zet ik uiteen wat Nederland nodig heeft om aantrekkelijk te blijven om te wonen, werken en ondernemen. Dat vergt een goed geschoold arbeidsaanbod en inzet op arbeidsproductiviteit door innovatie, naast investeringen in de toekomstbestendige infrastructuur voor transities naar CO2-neutrale, circulaire en digitale economie en een gunstig ondernemers- en vestigingsklimaat dat inspeelt op de toekomstige bedrijvigheid.
Ook blijft onverkort belangrijk dat Nederland een aantrekkelijke plaats moet blijven om te wonen, werken en ondernemen, zeker in het licht van de mondiale strijd om talent. Met betrekking tot het aantrekken van buitenlandse bedrijven zal ik uw Kamer binnenkort informeren over de nieuwe Invest in Holland strategie (brief Minister van EZK aan de Tweede Kamer «naar meer focus in de acquisitie van buitenlandse bedrijven»). Deze zet uiteen hoe het acquisitiebeleid, nog meer dan voorheen, focust op het aantrekken van juist die buitenlandse bedrijven die Nederland innovatiever en duurzamer maken en bijdragen aan de verdere digitalisering van ons land, in lijn met de duurzame groeiambities van dit kabinet en de doelstellingen van het missiegedreven topsectoren- en innovatiebeleid.
Hoeveel van deze schaarse banenkanonnen kent Nederland?
Zie antwoord vraag 7.
Welke stappen zet u zodat meer van deze bedrijven zich zullen vestigen in Nederland?
Zie antwoord vraag 7.
Wat doet Nederland op internationaal terrein om bedrijven aan Nederland te binden? Hoe heeft deze ontwikkeling invloed op toekomstige economische groei?
Zie antwoord vraag 7.
Welke effecten hebben deze ontwikkelingen op het Nederlandse vestigingsklimaat?
De kwaliteit van het vestigingsklimaat is een belangrijke randvoorwaarde om buitenlandse bedrijven, die kunnen bijdragen aan de versterking van de Nederlandse innovatie-ecosystemen en de verduurzaming en digitalisering van de Nederlandse economie, aan te kunnen trekken. Ik houd oog op hoe de beoordeling van het Nederlandse vestigingsklimaat zich ontwikkelt en waar dit mogelijk kan worden verbeterd. Uit verschillende internationale ranglijsten blijkt dat Nederland nu een aantrekkelijk vestigingsklimaat heeft. Om te zorgen dat Nederland ook in de toekomst aantrekkelijk blijft als vestigingsplaats voor vestiging van buitenlandse bedrijven, worden beschikbaarheid van geschikt personeel en een stabiel en concurrerend fiscaal stelsel vaak als aandachtspunten genoemd. Het kabinet heeft het voornemen om verder te laten onderzoeken welke andere specifieke elementen in ons vestigingsklimaat nodig zijn om aantrekkelijk te zijn voor deze specifieke groep van buitenlandse bedrijven. Het is mijn streven om uw Kamer begin 2021 over de inzichten uit dit onderzoek te informeren.
Kunt u een overzicht geven van de nieuwe groeikoers en daarmee het aantal banen in de hightechsector? Hoe en waarmee kan Nederland beleidsmatig de nieuwe groeiers, zoals ASML, VDL Groep en Booking.com het beste helpen om verder te groeien?
De hightechsector is belangrijk voor de Nederlandse economie. Zo is de arbeidsproductiviteit (de toegevoegde waarde per werkzaam persoon) in deze sector twee keer hoger dan het gemiddelde voor de gehele marktsector en hebben bedrijven gezien hun sterke internationale focus vaak goede toegang tot belangrijke Europese en mondiale (kennis)netwerken. Van het totaal aantal werknemers in de marktsector is zo’n 3% werkzaam in de hightech sector. Het aantal werkzame personen in hightech systemen en materialen (HTSM) is volgens de CBS Monitor Topsectoren 2018 de afgelopen jaren gegroeid van 458.000 FTE in 2010 naar 480.000 FTE in 2017. Daarbij moet worden aangetekend dat het potentieel voor verdere groei wordt belemmerd door een tekort aan goed geschoold personeel. CBS en werkgeversorganisatie FME schatten dit tekort in op 120.000 FTE tot 2030.
De groeikoers van de hightech sector, die onder andere bepalend is voor het aantal banen in deze sector, wordt overwegend bepaald door de bedrijven zelf.
Ik help de bedrijven in deze sector op verschillende wijze om door te groeien.
In algemene zin geldt daarvoor als beleidskader de inzet op arbeidsproductiviteitsgroei zoals beschreven in mijn recente groeibrief, en de versterking van een gunstig ondernemings- en vestigingsklimaat vanuit het bedrijvenbeleid. In het bijzonder noem ik hier het missiegedreven topsectoren en innovatiebeleid gericht op de ontwikkeling van nieuwe kennis en (sleutel)technologieën die onze welvaart in economische en bredere zin versterkt en waar de hightech sector kansen in kan aangrijpen. Deze kabinetsperiode wordt bijvoorbeeld ook 65 miljoen euro extra in het Nederlandse startup- en scale-up beleid geïnvesteerd, onder andere om knelpunten rondom personeel en financiering aan te pakken. Bij het versterken van de concurrentiekracht gaat de aandacht ook uit naar het borgen van het Nederlandse belang vanuit het economische veiligheidsperspectief, bedoeld om de continuïteit van vitale processen te bewaken, ongewenste (geopolitieke) afhankelijkheden tegen te gaan en te voorkómen dat hoogwaardige data en kennis weglekt die raakt aan het nationale veiligheidsbelang.
Zijn er eventuele knelpunten in beleid die deze nieuwe groeiers tegenwerkers? Zo ja, welke zijn dit? En is de Minister ook bereid om voorwaarden te stellen op basis van wederkerigheid, zodat het wederzijdse commitment aan Nederland ook wordt verstevigd?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u een overzicht geven van de verdeling van de banen tussen de publieke en private sector en wie daarin werken gedurende de afgelopen tien jaar? Hoe past dit bij de ambitie van het kabinet voor het versterken van het duurzaam verdienvermogen?
In de afgelopen 10 jaar is de verhouding van de werkgelegenheid in personen tussen de overheid en het bedrijfsleven nagenoeg constant gebleven. Onderstaande tabel laat ziet dat ongeveer 89% werkzaam is in het brede bedrijfsleven. Het aantal banen in de private sector is in deze periode toegenomen met 670.000 werkzame personen. In de publieke sector was er een toename van 26.000 werkzame personen.
Voor de betaalbaarheid van collectieve arrangementen waaronder arbeidsintensieve diensten zoals zorg en veiligheid, zijn efficiëntie en arbeidsproductiviteitgroei belangrijke opgaven. Innovatie en digitalisering kunnen daaraan een belangrijke bijdrage leveren. Zoals in mijn recente groeibrief toegelicht, zet het kabinet, om het Nederlandse duurzame verdienvermogen op peil te houden en te versterken, in op een goed geschoold arbeidsaanbod, arbeidsproductiviteitsontwikkeling door innovatie, investeringen in de toekomstbestendige infrastructuur voor transities naar CO2-neutrale, circulaire en digitale economie en een gunstig ondernemers- en vestigingsklimaat dat inspeelt op de toekomstige bedrijvigheid.
2009
2019
Werkzame personen x 1.000
% van alle werkzame personen
Werkzame personen x 1000
% van alle werkzame personen
8.839
9.535
Publieke sector
1.015
11,5
1.041
10,9
Publieke sector + zorg
2.356
26,7
2.512
26,3
Private sector
7.824
88,5
8.494
89,1
Landbouw, bosbouw en visserij
205
2,3
203
2,1
Nijverheid (geen bouw) en energie
883
10,0
874
9,2
Bouwnijverheid
536
6,1
491
5,1
Handel, vervoer en horeca
2.130
24,1
2.376
24,9
Informatie en communicatie
263
3,0
316
3,3
Financiële dienstverlening
263
3,0
206
2,2
Verhuur en handel van onroerend goed
82
0,9
75
0,8
Zakelijke dienstverlening
1.746
19,8
2.070
21,7
Openbaar bestuur en onderwijs
1.015
11,5
1.041
10,9
Gezondheids- en welzijnszorg
1.341
15,2
1.471
15,4
Cultuur, recreatie, overige diensten
376
4,3
412
4,3
Bron: CBS
Schade aan mestkelders, ventilatiekanalen en funderingen veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten in Groningen |
|
Maurits von Martels (CDA), Jaco Geurts (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Is het u bekend dat diverse agrariërs schade naar aanleiding van mijnbouwactiviteiten aan mestkelders, ventilatiekanalen en funderingen gemeld hebben bij de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) en het Centrum Veilig Wonen (CVW), maar dat deze niet opgenomen zijn in de versterkingsopgave?
Ja, het is bekend dat wanneer er schade optreedt dit niet direct hoeft te betekenen dat het pand ook versterkt moet worden. Om die reden kan het zijn dat panden niet op de versterkingslijst staan.
Klopt het dat het verzoek van deze agrariërs om opgenomen te worden in de versterkingsopgave is afgewezen omdat deze in oude NAM/CVW rapporten benoemd zijn en daardoor de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG) deze niet meer in behandeling neemt?
De vraag of een agrariër op de lijst staat voor opname voor versterking of opgenomen is in de versterkingsopgave staat los van het antwoord op de vraag of dezelfde agrariër tot de groep behoorde die onder de afhandeling van oude schades viel.
Op grond van het Besluit mijnbouwschade Groningen is de TCMG bevoegd aanvragen om schadevergoeding te behandelen die zien op schades die ná 31 maart (12.00 uur) 2017 zijn gemeld. Schades die eerder zijn gemeld bij of afgehandeld door NAM of het CVW worden niet (opnieuw) door de TCMG beoordeeld. Wel neemt de TCMG nieuwe schade in behandeling indien eventuele eerder bij NAM gemelde schade is afgehandeld. De TCMG is bevoegd schades te behandelen die niet eerder zijn gemeld, ongeacht het tijdstip waarop deze schade is ontstaan. Of een schade aantoonbaar door de NAM of het CVW is beoordeeld, wordt per geval bekeken en hangt dus met name af van de vastlegging van de schade.
Hoeveel lopende dossiers van agrariërs hebben de NAM (en voorheen het CVW) en de TCMG nog in behandeling? Kan hierbij worden aangegeven waarom deze dossiers nog in behandeling zijn, hoe lang deze al in behandeling zijn en wanneer men een oordeel van de NAM/CVW en/of TCMG kan verwachten?
Op dit moment zijn er nog 5 agrarische zaken in behandeling bij de Arbiter Bodembeweging. Uit navraag bij NAM blijkt dat NAM in circa 5 gevallen in afwachting is van een reactie van de eigenaar om de oude gemelde schade administratief af te handelen. Op 6 april jl. waren er bij de TCMG bijna 919 schademeldingen van agrarische bedrijven binnengekomen. Hiervan zijn zo’n 190 meldingen samengevoegd met een andere melding van een eerdere schade op hetzelfde adres, waardoor deze niet meer apart afgehandeld behoeven te worden. Voor de schade op bijna 222 adressen is een besluit genomen. Ruim 155 adressen wachten daar nog op, maar hebben al wel een schade-opname gehad. Voor de overige ruim 352 adressen is een schade-opname in voorbereiding. Op de site van de TCMG staat aangegeven hoeveel dossiers er op dit moment waar in het proces zitten, wat de verdeling is per gemeente en de verdeling per doelgroep (erfgoed, mkb, regulier, agrarisch pand).
Klopt het dat wanneer dossiers van agrariërs bij de NAM (en voorheen het CVW) in behandeling zijn, TCMG geen nieuwe schades op mag nemen? Zo ja, waarom mag dit niet?
Zie antwoord vraag 2.
Worden deze schadedossiers beoordeeld door middel van de oude beoordelingsmethodiek, nadeelcompensatie of wordt dit beoordeeld door middel van toepassing van bewijsvermoeden?
Alle aanvragen om schadevergoeding worden door de TCMG op grond van het Besluit Mijnbouwschade Groningen (en straks het IMG op grond van de Tijdelijke wet Groningen) beoordeeld met toepassing van het civiele aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht. Onderdeel daarvan is het wettelijk bewijsvermoeden. Dit geldt ook voor aanvragen om schadevergoeding van agrariërs.
Op welke manier worden de agrariërs gehoord en betrokken bij een oplossing voor de schade aan mestkelders, ventilatiekanalen en funderingen veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten?
Elke 6 weken vindt vanuit de TCMG een overleg plaats met vertegenwoordigers vanuit de Agrarische sector over de schadeafhandeling.
Hoe worden agrariërs (juridisch) bijgestaan bij de behandeling van schademeldingen?
De TCMG heeft een voor bewoners laagdrempelige en toegankelijke procedure ingericht en geeft een onafhankelijk oordeel. Een aanvrager van schadevergoeding (waaronder ook agrariërs) wordt gedurende de gehele procedure van de behandeling van zijn aanvraag bijgestaan door een persoonlijk zaakbegeleider. Het is aan de aanvrager om te bepalen in hoeverre hij/zij zich in het proces juridisch bij wil laten staan, bijvoorbeeld bij het indienen van een zienswijze. Dat wisselt per persoon.
Zijn er gevallen van agrarische schademeldingen waarbij door de NAM/CVW de mestkelders afgekoppeld zijn van het bestaande schadenummer en daar (ongevraagd) mestkelderrapporten van gemaakt zijn? Zo ja, om hoeveel gevallen gaat dit en wat is de reden hier van?
Uit navraag bij NAM volgt dat de verschillende wijzen van afhandeling van schademeldingen met betrekking tot fysieke schades bij woningen en schademeldingen over mestkelders heeft gezorgd voor een administratieve scheiding van de schadenummers door NAM/CVW. Deze scheiding van de schadenummers gaf de mogelijk om de schademeldingen niet te laten wachten op de afhandeling van de schademelding van de mestkelder. Er zijn volgens NAM geen ongevraagde mestkelderrapporten gemaakt. NAM hanteerde voor de beoordeling van mestkelderrapporten het mestkelderprotocol. Het «oude» Schadeprotocol NAM/CVW en het mestkelderprotocol betroffen vrijwillige regelingen.
Klopt het dat deze mestkelderrapporten worden beoordeeld op basis van een mestkelderprotocol? Wat houdt dit protocol in, met wie is dit protocol afgesloten en wat is de juridische status van het protocol?
NAM hanteerde voor de beoordeling van schade aan mestkelders het «mestkelderprotocol». Dit was een werkwijze die NAM had ontwikkeld in samenwerking met LTO. Het «oude» Schadeprotocol NAM/CVW en het mestkelderprotocol betroffen vrijwillige regelingen. In de toelichting bij het Besluit Mijnbouwschade Groningen is opgenomen dat de TCMG rekenschap geeft van dit protocol bij de beoordeling van schade aan mestkelders. Zie ook het antwoord op vraag 11.
Als schadeafhandeling loopt via het mestkelderprotocol, mag een agrariër bij een nieuwe schade dan een beroep doen op een andere regeling? Zo ja, op welke regeling? Zo nee, waarom niet?
Als een schademelding van een agrariër door NAM/CVW is afgehandeld met toepassing van het «oude» mestkelderprotocol kon de gedupeerde agrariër beslissen of hij het aanbod van NAM accepteerde of niet. Een gedupeerde agrariër mag nieuwe schade altijd melden bij de TCMG. Deze schade wordt door de TCMG afgehandeld op grond van haar eigen werkwijze. Specifiek voor agroschade heeft de TCMG, zoals aangegeven in antwoord op vraag 11, een advies gevraagd aan een panel van experts. De TCMG zal de uitkomst van dit advies betrekken bij haar werkwijze.
Wanneer mestkelders dermate schade hebben dat deze niet gerepareerd kunnen worden, wordt dan nieuwbouw van zowel de mestkelder als de bovenbouw voor deze agrariërs vergoed? Zo ja, onder welke regelgeving valt dit?
Zoals op 5 februari 2020 in Kamerstuk 33 529, nr. 722 genoemd heeft de TCMG na bestudering van het mestkelderprotocol en mede na overleg met de agrarische sector een multidisciplinair panel van deskundigen ingesteld om te adviseren over de wijze waarop de TCMG schade aan mestkelders dient te beoordelen. Het panel zal in zijn advies onder andere ingaan op mogelijke manieren om schade in mestkelders op te nemen en de omstandigheden op basis waarvan geconcludeerd moet worden dat de schade naar redelijkheid kan worden toegerekend aan de gaswinning uit het Groningerveld. Als dit het geval is wordt deze schade vergoed. Naar verwachting is het advies van het panel medio juni 2020 gereed. Aan de hand van dit advies kan de TCMG haar werkwijze vaststellen en de schademeldingen ten aanzien van mestkelders per geval beoordelen.
Klopt het dat wanneer een nieuwe mestkelder en/of bovenbouw gebouwd moet worden vanwege schade aan de mestkelder dat hiervoor een nieuwe bouwvergunning aangevraagd moet worden? Wat moeten agrariërs doen die dan door de PAS/PFAS-problematiek niet aan een nieuwe bouwvergunning kunnen komen? Wat kan de Minister hierin voor deze agrariërs betekenen?
Afhankelijk van de eisen vanuit de gemeente zal er naar alle waarschijnlijkheid een bouwvergunning aangevraagd moeten worden.
De provincie Groningen werkt samen met het Rijk aan een programmatische aanpak voor agrariërs. De gedachte van deze aanpak is om een soepele koppeling te creëren tussen de schade afhandeling en versterkingsaanpak met bestaande programma’s voor bijvoorbeeld innovatie, stoppen of stikstof. Hierbij kan ook gedacht worden aan PAS/PFAS-problematiek. Zoals ik op 5 februari jl. in mijn brief (Kamerstuk 332529, nr. 722) heb aangegeven, is de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit namens het Rijk betrokken bij de totstandkoming van deze programmatische aanpak.
Is het bij u bekend dat het bij schade aan mestkelders, ventilatiekanalen en funderingen gaat om schade met potentieel (grote) economische, bedrijfsmatige en fiscale schade? Zo ja, wat kunt u betekenen voor de agrariërs die hierdoor getroffen zijn?
Het is bekend dat dergelijke schade voorkomt bij de agrariërs. Als deze schade veroorzaakt is door bodembeweging als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld of de gasopslag bij Norg, dan komt deze schade in aanmerking voor vergoeding door de TCMG (en straks het IMG). Gedupeerde agrariërs kunnen aanvragen om vergoeding van deze schade indienen bij de TCMG (straks het IMG). De TCMG (straks het IMG) zet zich in voor een voortvarende afhandeling van deze aanvragen. Naast fysieke schade kunnen agrariërs bij het IMG terecht voor een verzoek tot vergoeding van gevolgschade als inkomstenderving.
De passagiers op het schip Westerdam |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Martijn van Helvert (CDA), Anne Kuik (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de situatie van de passagiers op het schip «de Westerdam» van de Holland America Line, waar toch een Amerikaanse passagiere besmet bleek te zijn met het Coronavirus?
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat veel passagiers die nu nog in Cambodja zijn, vinden dat ze niet duidelijk geïnformeerd worden?
Deze vragen heb ik reeds beantwoord in de Kamerbrief van 17 februari jl. (kenmerk 1653733-202415-PG) over de situatie van passagiers op de cruiseschepen en de wijze waarop zij kunnen terugkeren naar Nederland. Met betrekking tot vraag 7 kan ik u in aanvulling daarop informeren dat inmiddels zo’n 30 Nederlanders zijn teruggekeerd uit Cambodja.
Bent u op de hoogte dat de Holland America Line tickets terugboekt via Kuala Lumpur (waar passagiers niet toegelaten zullen worden) en via China?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier werken het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) samen om ervoor te zorgen dat deze passagiers naar Nederland komen, maar dat het risico op besmettingen nu zo veel mogelijk beperkt wordt? Kunt u hier een uitgebreid antwoord op geven? Kunt u aangeven waar de passagiers voor hulp terechtkunnen?
Zie antwoord vraag 2.
Hebben de Nederlandse autoriteiten een passagierslijst van het schip?
Zie antwoord vraag 2.
Hebben alle Nederlandse passagiers van het schip zich bij thuiskomst gemeld?
Met de passagiers waarvan bekend is dat deze zijn teruggekeerd in Nederland is contact geweest met de lokale GGD. Zij worden allemaal gedurende 14 dagen gemonitord. Daarnaast zijn er op dit moment nog enkele passagiers onderweg naar Nederland, zodra deze zijn teruggekeerd zal de GGD ook met hen contact opnemen.
Wanneer en hoe zullen de Nederlanders die nog in Cambodja zijn, naar huis kunnen komen?
Zie antwoord vraag 2.
Is er enig verschil in risico op besmetting tussen de passagiers die al teruggekeerd zijn in Nederland en de groepen die nog in de hotels en op het schip in Cambodja zijn?
Op het moment dat de passagiers het schip verlieten, bestonden er geen verdenkingen van besmettingen met of ziektegevallen door het nieuwe coronavirus op het schip. Mensen mochten dus gewoon van boord af en hun reis naar Nederland, of elders, vervolgen. Vervolgens bleek zaterdag 15 februari jl. een niet-Nederlandse toerist die aan boord was van het cruiseschip de Westerdam, na onderzoek in Maleisië, besmet te zijn met het nieuwe coronavirus. Pas daarna zijn de resterende personen door de Cambodjaanse overheid in quarantaine geplaatst op het cruiseschip of in een hotel. Deze passagiers zijn allemaal getest op het nieuwe coronavirus. Alle testuitslagen zijn negatief. De personen mogen van de lokale overheid naar huis vliegen.
De personen die nog in Cambodja zijn hebben geen groter risico op ziekte dan de personen die het schip al eerder verlaten hebben.
Acht u het nog verstandig dat mensen op cruiseschepen door Azië trekken? Indien er beperkingen zijn, hoe gaat u dit duidelijk maken in uw reisadvies?
De reisadviezen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken gaan over de veiligheidssituatie per land, ongeacht het vervoersmiddel. Indien Nederlanders van plan zijn naar het buitenland te reizen is het raadzaam de reisadviezen goed in de gaten te houden. Veel landen in de Aziatische regio, maar ook daarbuiten nemen strenge maatregelen om de verspreiding van het nieuwe coronavirus tegen te gaan. Die maatregelen kunnen invloed hebben op het verloop van de reis. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken houdt dit in de gaten en neemt indien nodig hierover informatie op in het reisadvies. We raden mensen ook altijd aan contact op te nemen met hun reisorganisatie.
Voor adviezen over persoonlijke gezondheid kunnen mensen terecht bij het RIVM, dat een uitbereide informatiepagina heeft met adviezen over het nieuwe coronavirus op de website.
Herinnert u zich dat RIVM op 6 februari 2020 tweette: «De teruggekeerde Nederlanders hadden geen ziekteverschijnselen en pas als ze ziek worden zijn ze besmettelijk ^MS»?1
Ja, ik herinner mij deze tweet.
Klopt deze tweet – en dan met name het deel dat mensen pas besmettelijk zijn als ze ziek zijn? Zo nee, is er dan op meer momenten te stellig gecommuniceerd in de eerste weken? Zo ja, op welke momenten?2 en3
Ja, op dit moment nemen wij op basis van de ons beschikbare wetenschappelijke informatie van het RIVM aan dat een persoon pas besmettelijk is vanaf het moment dat er symptomen zijn (hoesten, koorts, luchtwegklachten) en iemand in China is geweest, of een persoon in contact is geweest met iemand met een bevestigde infectie van het nieuwe coronavirus.
Wat is volgens het RIVM op dit moment de maximale incubatieperiode van het Coronavirus?
Het RIVM geeft aan dat voor het nieuwe coronavirus een gemiddelde incubatietijd van 7 dagen geldt, met een maximum van 14 dagen.
Wat zijn volgens het RIVM de transmissiemechanismes van het Coronavirus?
Op basis van beschikbare wetenschappelijke informatie geeft het RIVM aan dat het nieuwe coronavirus kan worden verspreid via druppeltjes bij hoesten en waarschijnlijk via handen en oppervlakken van voorwerpen die recent zijn aangeraakt (zoals deurknoppen). Waarschijnlijk is het virus oorspronkelijk afkomstig van dieren. Of dieren nog een rol spelen in de transmissie in China is nog in onderzoek. De bron is nog niet gevonden. De voornaamste overdracht vindt op dit moment plaats van mens op mens. Buiten China spelen dieren geen rol in de transmissie van het virus.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en binnen een week beantwoorden? Kunt u de derde vraag zo spoedig mogelijk beantwoorden (het liefst per ommegaande)?
Ja.
Een Eurocommissaris die wordt benaderd door de energielobby waar hij zelf aandelen in bezit |
|
Renske Leijten |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat Eurocommissaris Johannes Hahn, ondanks het feit dat hij Eurocommissaris is, 2.200 aandelen heeft in de Oostenrijkse energieleverancier Verbund AG?1
Ja, dit blijkt uit de belangenverklaring die Eurocommissaris Hahn conform de gedragscode voor leden van de Europese Commissie van 31 januari 2018 (besluit 2018/C 65/06) heeft gepubliceerd. Voorafgaand aan zijn benoeming heeft de Commissie Juridische Zaken van het Europees parlement (JURI) deze verklaring in het kader van de hoorzittingen met de voorgedragen commissarissen onderzocht en heeft het Europees parlement ingestemd met zijn benoeming.
De belangenverklaringen worden elk jaar op 1 januari opnieuw ingediend; wanneer de op te geven informatie tijdens de ambtstermijn van een lid wijzigt, wordt zo spoedig mogelijk, en uiterlijk twee maanden na de betrokken wijziging, een nieuwe verklaring ingediend. In deze belangenverklaring doen de leden van de Commissie opgave van alle financiële en andere belangen en vermogensbestanddelen die bij de uitoefening van hun taken een belangenconflict zouden kunnen veroorzaken of daarbij anderszins relevant zijn.
Hoe weegt u het feit dat Hahn actief is benaderd door deze energiemaatschappij als onderdeel van de energielobby, volgens Corporate Europe Observatory al sinds 2014?2
Zowel voor Eurocommissaris Hahn alsook alle andere Eurocommissarissen geldt dat zij zich aan de voorschriften van de gedragscode voor de leden van de Europese Commissie moeten houden. Dit betekent dat zij het ambt met volledige onafhankelijkheid dienen uit te oefenen. Tevens dienen alle bijeenkomsten van Eurocommissarissen en hooggeplaatste EU-ambtenaren met belangenvertegenwoordigers gepubliceerd te worden.
Voor het kabinet is het van belang dat het contact tussen de Europese Commissie en belangenvertegenwoordigers op een transparante en controleerbare wijze gebeurt. Het kabinet acht het van belang dat de Europese Commissie informatie over zulke bijeenkomsten openbaar maakt.
Hoe acht u het mogelijk dat deze energiemaatschappij financieel belang heeft bij de positie waar Eurocommissaris Hahn in verkeerd? En Hahn andersom?
Voorafgaand aan de benoeming heeft de JURI-commissie van het Europees parlement de belangenverklaringen van de voorgedragen commissarissen onderzocht. Nadat de JURI-commissie haar onderzoek heeft afgerond en de hoorzittingen met de voorgedragen commissarissen plaats hebben gevonden, heeft het Europees parlement ingestemd met de benoeming van de voorgedragen commissarissen.
Conform de meest recente en uitgebreide gedragscode voor de leden van de Europese Commissie dienen de leden zich te gedragen en hun ambt uit te oefenen met volledige onafhankelijkheid, integriteit, waardigheid, loyaliteit en kiesheid. De voorzitter van de Europese Commissie, bijgestaan door het onafhankelijk ethisch comité, ziet toe op de juiste toepassing van deze gedragscode.
De leden van de Europese Commissie houden zich afzijdig van elk besluit of behandeling van een dossier en van deelname aan een bespreking, debat of stemming met betrekking tot een zaak die aanleiding kan geven tot een belangenconflict of die redelijkerwijs als zodanig kan worden opgevat.
In geval van belangenconflict of schijn van belangenconflict neemt de voorzitter van de Europese Commissie alle maatregelen die zij passend acht, zo nodig na raadpleging van het onafhankelijk ethisch comité, zoals:
Het kabinet vertrouwt erop dat de voorzitter van de Europese Commissie, bijgestaan door het onafhankelijk ethisch comité, toeziet op naleving van deze gedragscode voor de leden van de Europese Commissie.
Kunt u zich voorstellen dat Verbund AG een gat in de lucht heeft gesprongen toen Hahn Eurocommissaris Budget en Administratie werd?
Zie antwoord vraag 3.
Is deze situatie volgens u niet het perfecte voorbeeld van belangenverstrengeling?
Zie antwoord vraag 3.
Wist u dat ook Hoge Vertegenwoordiger voor buitenlands beleid en veiligheid en vicevoorzitter van de Europese Commissie Josep Borrell aandelen heeft in chemiegigant Bayer, de financiële groep Banco Bilbao Vizcaya Argentaria (BBVA) en de energiemaatschappij Iberdrola?
Ja, dit blijkt uit de belangenverklaring die de Hoge Vertegenwoordiger voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en vicevoorzitter van de Europese Commissie Josep Borrell heeft gepubliceerd. Voorafgaand aan zijn benoeming heeft de JURI-commissie van het Europees parlement deze verklaring in het kader van de hoorzittingen met de voorgedragen commissarissen onderzocht en heeft het Europees parlement ingestemd met zijn benoeming.
Vindt u het normaal dat Eurocommissarissen wanneer zij hun functie innemen, nog aandelen in hun bezit hebben, en al helemaal wanneer dit aandelen zijn in bedrijven die actief lobbyen in Brussel?
Voor het kabinet is het van belang dat de Eurocommissarissen zich aan de geldende voorschriften van de gedragscode voor de leden van de Europese Commissie houden. In geval van belangenconflicten of schijn van belangenconflicten dient er conform de gedragscode gehandeld te worden. Het kabinet vertrouwt erop dat de voorzitter van de Europese Commissie en het onafhankelijk ethisch comité toezien op naleving van deze voorschriften en indien noodzakelijk passende maatregelen treffen.
Vindt u het ook essentieel dat, om het vertrouwen van mensen in de EU te behouden, het belangrijk is dat alle mogelijke vormen van belangenverstrengeling koste wat kost zouden moeten worden voorkomen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om de samenwerking op te zoeken met Europese Ombudsman Emily O’Reilly op dit onderwerp, die ook druk bezig is met dit onderwerp en het verbeteren en verscherpen van de regels rondom belangenverstrengeling?
Het kabinet hecht veel waarde aan duidelijke, transparante en strikte voorschriften om (schijn van) belangenconflicten te voorkomen.
Ik heb reeds een uitstekende samenwerking met de Europese Ombudsman en ik kijk ernaar uit om die samenwerking voort te zetten.
Onduidelijke tarieven bij laadpalen voor elektrische auto’s |
|
Matthijs Sienot (D66), Rutger Schonis (D66) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de Kassa-uitzending over onduidelijke tarieven bij laadpalen voor elektrische auto’s?1
Ja.
Herkent u het beeld dat wordt geschetst in de uitzending over het gebrek aan transparantie van de tarieven bij publieke laadpalen? Zo nee, waarom niet?
Ik wil benadrukken dat het belangrijk is dat tarieven transparant en duidelijk gecommuniceerd worden. Verschillende partijen en factoren bepalen de prijs bij publieke laadpalen. Laadpunten worden beheerd door een exploitant die in ruil voor dit beheer en het leveren van stroom een tarief per kWh elektriciteit rekent. Op basis van (concessie)afspraken met gemeenten kunnen piek- en dal tarieven per kWh gelden. Ook gelden in sommige gemeenten lagere kWh-tarieven voor «slim laden» op momenten dat veel groene stroom beschikbaar is en gelden in enkele gemeenten tijdsgebonden connectietarieven om «laadpaalkleven» te voorkomen.
Daarnaast maken vrijwel alle consumenten gebruik van een pasje of app van een serviceprovider om eenvoudig laadsessies te starten en per factuur te betalen. De consument bepaalt zelf of hij gebruik maakt van een serviceprovider en welk contract hij hiermee afsluit. Voorbeelden van prijsmodellen van serviceproviders zijn een vast bedrag per maand voor onbeperkt laden, een standaard kWh-tarief voor elke laadsessie of een opslag op het kWh-tarief van de exploitant.
Consumenten hoeven geen gebruik te maken van een serviceprovider. Zij kunnen ook kiezen voor «ad-hoc» laden. Daarbij wordt een laadsessie rechtstreeks aan de exploitant betaald, zonder tussenkomst van een serviceprovider. Bij elk publiek laadpunt dient zo’n ad-hoc betaaloptie te zijn.
Afhankelijk van de keuze voor ad-hoc laden of laden via een serviceprovider, het contract van de consument met zijn serviceprovider en de kWh-prijs op het uur van de dag, kan de prijs voor een laadsessie bij een laadpaal verschillen. Het is op basis van wetgeving over prijstransparantie aan de exploitanten en serviceproviders om hierover helder te communiceren. Dat doen zij vooraf via hun websites en apps en achteraf op de facturen voor laadsessies. Toch kan het door de combinatie van prijzen en spelers lastig zijn voor consumenten om het tarief voor een specifieke laadsessie te weten te komen.
Hoe verklaart u dat bij eenzelfde publieke laadpaal verschillende tarieven gehanteerd kunnen worden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat het wenselijk is dat er vooraf duidelijkheid is over de transparantie van prijzen? Zo nee, waarom niet?
Ja, er gelden wetten voor prijstransparantie, die ervoor zorgen dat consumenten goed geïnformeerde keuzes kunnen maken. Prijstransparantie is belangrijk voor de verdere groei van elektrisch rijden. Ik heb met de brancheverenigingen van exploitanten en serviceproviders in het kader van de Nationale Agenda Laadinfrastructuur (NAL) nadere afspraken gemaakt over prijstransparantie. Die afspraken zijn eind 2019 door eViolin (branchevereniging van exploitanten en serviceproviders) vertaald in een gedragscode met afspraken over onderlinge verantwoordelijkheden en data-uitwisseling voor prijstransparantie. Daarnaast hebben enkele decentrale overheden in concessies stevige afspraken met exploitanten over prijstransparantie, waarbij de optie bestaat om serviceproviders die geen transparantie bieden tijdelijk de toegang tot laadpalen te ontzeggen. Ten slotte heeft prijstransparantie inzake laadpalen de komende jaren ook de verscherpte aandacht van toezichthouder ACM, getuige haar ACM-Agenda 2020–2021.
Bent u het ermee eens dat, zeker nu elektrisch rijden ook voor particulieren steeds aantrekkelijker wordt, het een vereiste is dat elektrisch laden makkelijk, transparant en betaalbaar voor iedereen wordt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe staat het met de afspraak met de sector om voor 2020 de prijzen aan de laadpaal op een transparante wijze weer te geven? Indien de uitvoering van deze afspraak is vertraagd, wat is hiervoor de reden?
Ik heb begin dit jaar samen met de brancheorganisaties geconstateerd dat verbetering nodig is. Exploitanten en serviceproviders hebben daarop als eerste stap op hun websites en apps de statische prijslijsten en beschrijvingen van de opbouw van hun prijzen op orde gebracht. eViolin blijft dit monitoren. Echter, doordat prijzen kunnen wisselen per gebied of tijdstip kan het met enkel zo’n statische prijslijst of beschrijving voor de consument nog steeds lastig zijn om uit te vinden welk tarief op een bepaald moment geldt bij een specifieke laadpaal.
Er zijn exploitanten en serviceproviders die daarom op hun website of app dynamische overzichtskaarten bieden, waarop per paal de tarieven voor het laden worden getoond. Dit doen echter nog niet alle aanbieders en op de bestaande kaarten zijn nog niet voor alle laadpunten de prijzen te zien. Om de actuele prijzen per paal te tonen is koppeling van de systemen en frequente uitwisseling van prijsdata door alle exploitanten en providers nodig. Zij zijn daar nog niet volledig in geslaagd, mede door de (financiële) investeringen die hiervoor nodig zijn. Ook spelen er discussies over data-eigendom en bedrijfsgevoeligheid van data in deze relatief nieuwe markt.
eViolin heeft toegezegd dat haar leden per 1 juni 2020 hun systemen gereed hebben gemaakt voor het onderling uitwisselen van de actuele laadprijzen. Hierdoor kunnen providers voor elke specifieke paal de actuele laadprijs weergeven, die ontstaat door de combinatie van het exploitantentarief en het eigen providertarief. Leden die dit niet doen zal eViolin schorsen. Daarnaast wordt door het Nationaal Kennisplatform Laadinfrastructuur, de vereniging DOET en eViolin in afstemming met eigenaren van publieke laadpunten en de Vereniging Elektrisch Rijders (VER) voor de zomer een onafhankelijke testmethode voor prijstransparantie ontwikkeld. Tot slot zal in het kader van de NAL met decentrale overheden worden samengewerkt om tot concessies te komen waarin nauwkeurige afspraken over prijstransparantie worden gemaakt.
Bent u bereid om met de sector in gesprek te gaan over de mogelijkheid en wenselijkheid van een standaardlaadtarief? Zo nee, waarom niet?
Er bestaat al een soort standaardtarief, namelijk de «ad-hoc» prijs voor laden zonder tussenkomst van een provider. Consument kunnen kiezen voor deze ad-hoc prijs van de exploitant of voor betalen met de pas van een serviceprovider met de bijbehorende prijs. Daarnaast kunnen consumenten die de zekerheid van een vaste laadprijs willen daarvoor bij diverse providers abonnementen afsluiten.
Het opleggen van een vast laadtarief waarmee alle tariefdifferentiatie uit de markt verdwijnt acht ik niet wenselijk. Voor de ontwikkeling van de laadmarkt is prijsconcurrentie nodig. Zo komen nieuwe diensten en producten tot stand, zoals de mogelijkheid om tegen lagere tarieven te laden als de consument bereid is te laden op momenten dat er veel groene stroom beschikbaar is. Een standaardtarief zou deze prijsconcurrentie beperken. Zoals aangegeven ben ik wel met de sector in gesprek om de prijstransparantie te vergroten.
Bent u bekend met de voorstellen van de Vereniging Elektrische Rijders?2
Ja. Ook de ACM is bekend met de voorstellen van de VER.
Ziet u kansen om aan de slag te gaan met deze voorstellen? Zo nee, waarom niet?
De aanbevelingen liggen in lijn met de hierboven beschreven acties en afspraken. Over ad-hoc betalen heeft eViolin toegezegd dat alle exploitanten voor 1 juni 2020 een ad-hoc betaaloptie bieden op alle publieke toegankelijke palen en een manier om het ad-hoc tarief te raadplegen. Dat kan bijvoorbeeld een QR-code op de paal zijn die de klant naar een betaalwebsite doorstuurt. Ook gaan zij voor die datum online en of bij de paal communiceren dat de prijs voor laden met een pas of app van een serviceprovider kan afwijken van de «ad-hoc laadprijs». Daarnaast stellen veel decentrale overheden in concessies expliciete eisen over ad-hoc betaalopties. Aanvullend werk ik aan een wetswijziging waarmee wordt geregeld dat voor alle publieke laadpunten in Nederland via een nationaal toegangspunt voor laadpuntendata het ad-hoc tarief te vinden is. Deze wetswijziging gaat naar verwachting in de eerste helft van 2020 in consultatie.
Bent u bereid om de Autoriteit Consument & Markt op te roepen om strenger toe te zien op de transparantie en de hoogte van de prijzen bij de laadpaal? Zo nee, waarom niet?
Ik ben in contact met de ACM over hun toezicht op prijstransparantie. De ACM heeft in de afgelopen periode al gesprekken gevoerd met de brancheverenigingen van exploitanten en serviceproviders over de regels rond prijstransparantie. In haar ACM-Agenda 2020–2021 heeft de ACM verscherpte aandacht voor transparantie van laadtarieven aangekondigd en geeft zij aan op te kunnen treden bij misstanden. De ACM maakt daarin als onafhankelijke toezichthouder haar eigen afweging.
Bent u in de gelegenheid om deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg Duurzaam Vervoer van 22 april 2020?
Ja.
Algoritmische analyse van vonnissen |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Namen en rugnummers, s’il vous plaît» en «Software weet wat de judge graag hoort; Ravel Law RELX-dochter ontwikkelt profielen van rechters en hun gedrag»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de ontwikkelingen in de Verenigde Staten waar een bedrijf digitale profielen van rechters maakt om op deze wijze advocaten te assisteren en waarbij wordt gekeken naar data als hoe vaak gaat een rechter mee in het betoog van de officier van justitie, welke zaak citeert een rechter vaak, welke woorden gebruikt de rechter? Vindt u deze ontwikkeling wenselijk? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het analyseren van uitspraken is van alle tijden. Professionele procespartijen, zoals advocaten en officieren van justitie, delen van oudsher intern informatie die betrekking heeft op de wijze waarop rechters recht spreken. De inzet van nieuwe technologie maakt het mogelijk dergelijke informatie op veel grotere schaal te ontsluiten, in hogere mate van detail te bestuderen, op veel efficiëntere wijze te analyseren en overzichtelijker ter beschikking te stellen. Die ontwikkeling speelt in de Verenigde Staten, maar ook in verschillende andere landen.
Meer inzicht in eventuele verschillen tussen (de motivering van) vonnissen, en het voor een grotere doelgroep beschikbaar stellen van dat inzicht, kan voordelen bieden. Zo kunnen ook anderen dan professionele procespartijen over dat inzicht beschikken. Ook zou dergelijk inzicht kunnen worden benut voor discussie in de Rechtspraak, hetgeen de kwaliteit van gerechtelijke uitspraken verder zou kunnen bevorderen.
Aan de andere kant is ook denkbaar dat vergaande profilering van rechters leidt tot misplaatste negatieve aandacht voor de persoon van de rechter. Of dat inzichten alleen ter beschikking komen van partijen die daarvoor veel geld betalen. Dat acht ik onwenselijk.
Zie ook het antwoord op vraag 7.
Kunt u de mogelijke gevolgen schetsen die u voorziet bij het gebruik van algoritmische analyse van vonnissen? Bent u van mening dat dit ondermijnende processtrategieën tot gevolg kan hebben of ziet u het als een mogelijkheid tot betere kennis van het recht? Wat betekent het in uw opzicht voor de positie van de individuele rechter?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel procent van het aantal gerechtelijke uitspraken wordt in Nederland online gepubliceerd?
Het percentage van het aantal gerechtelijke uitspraken in Nederland dat online wordt gepubliceerd ligt tussen 2–3% en is licht stijgende. In het kader van het prijsakkoord 2020–2022 heb ik met de Raad voor de rechtspraak afgesproken dat dit percentage in de komende drie jaar stijgt naar 5%.
Bent u bekend met de toepassing van kunstmatige intelligentie op gerechtelijke uitspraken in Nederland naast de ontslagrechtdatabank Lexalyse?2 Zo ja, welke toepassingen kent u? Hoe staat u tegenover deze toepassingen?
Ja, daar ben ik mee bekend. Zo wordt bij de Rechtbank Oost-Brabant een promotieonderzoek uitgevoerd onder de naam Kunstmatige Intelligentie Kennissysteem voor de Rechtspraak. Dit project ziet op het analyseren van ingevoerde data (processtukken), het zoeken op vergelijkbare Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) zaken en het inzichtelijk maken van de tien meest vergelijkbare WAHV-zaken. Daarnaast voert het OM een experiment uit om met kunstmatige intelligentie jurisprudentie te analyseren met als doel een officier voor te bereiden op een zaak of zitting. Ik moedig dergelijke experimenten aan. Op dit moment beschik ik niet over een overzicht van toepassingen van private partijen, waarbij Nederlandse gerechtelijke uitspraken met toepassing van kunstmatige intelligentie worden geanalyseerd. Dat dit gebeurt, blijkt naast de databank Lexalyse bijvoorbeeld ook uit een onderzoek van Deloitte, waarover recent door het Financieele Dagblad is bericht.3
Wat is het wettelijk kader voor de toepassing van kunstmatige intelligentie op gerechtelijke uitspraken in Nederland?
Daarvoor geldt geen specifiek wettelijk kader.
Wat is uw reactie op de hervorming in Frankrijk waarbij enerzijds is besloten dat alle uitspraken openbaar toegankelijk worden en anderzijds dat het verboden is uitspraken te gebruiken voor analyses op basis van identiteitsgegevens van rechters? Hoe verhoudt dit verbod zich tot de vrijheid van meningsuiting?
Het is niet aan mij om een oordeel te vellen over de wijze waarop maatregelen van de Franse wetgever zich verhouden tot de vrijheid van meningsuiting. In het algemeen kan ik wel het volgende opmerken. Op dit moment wordt, zoals in het antwoord op vraag 4 aangegeven, een gering deel van de Nederlandse uitspraken openbaar gemaakt. Omdat alle uitspraken die worden gepubliceerd, dienen te zijn geanonimiseerd volgens anonimiseringsrichtlijnen, ontbreekt op dit moment de capaciteit om alle uitspraken te publiceren. Daarnaast dienen potentiële negatieve consequenties van het publiceren van alle uitspraken te worden bezien. Van belang is een goede balans tussen openbare Rechtspraak aan de ene kant en bescherming van de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen (burgers en professionals) aan de andere kant. Daarbij spelen ook de begrijpelijkheid van de uitspraak en de toegang tot de rechter een rol.
Rekening houdend met het voorgaande, verdient het overweging om te onderzoeken of, en zo ja, hoe, op grotere schaal analyse van Nederlandse gerechtelijke uitspraken plaats kan vinden. Ik denk daarbij aan doeleinden ten behoeve van de Rechtspraak zelf, zoals het analyseren van uitspraken ten behoeve van het verhogen van inzicht in eventuele verschillen in motivering. Verder zie ik onder meer potentieel meerwaarde in de analyse van gerechtelijke uitspraken ten behoeve van anderen dan professionele procespartijen. Denk bijvoorbeeld aan het geval waarin een burger zou kunnen raadplegen welke gerechtelijke uitspraken zijn gedaan in situaties die vergelijkbaar zijn met zijn situatie. De Raad voor de rechtspraak heeft oog voor dergelijke mogelijkheden en ontwikkelt momenteel een Visie op Data. Daarin onderzoekt hij ook het spanningsveld tussen de openbaarheid van de Rechtspraak en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Ik blijf hierover graag met de Raad in overleg.
Het bericht ‘Te hoge belasting omdat gemeente VvE- reserve meerekent in WOZ bepaling’. |
|
Helma Lodders (VVD), Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel: «Te hoge belasting omdat gemeente VvE- reserve meerekent in WOZ bepaling»?1
Ja.
Herinnert u zich de schriftelijke vragen van de leden Lodders en Koerhuis over verplicht sparen voor onderhoud appartement?2
Ja.
Herinnert u zich dat u vorig jaar aangaf dat het niet klopt dat gemeenten verschillend handelen in de waardebepaling van een wooncomplex?3
Ja, zoals aangegeven in antwoord 9 van de beantwoording van de vragen van de leden Lodders en Koerhuis d.d. 21 mei 20191 worden gemeenten geacht de WOZ-taxaties op uniforme wijze uit te voeren. De Waarderingskamer geeft aan dat gemeenten voldoende uniform uitvoering geven aan de WOZ-taxaties.
Voor alle gemeenten geldt dat het (eventuele) aandeel in de reserve van de Vereniging van Eigenaren (hierna: VvE-reserve) niet meetelt bij de waardebepaling van het betreffende appartement in het kader van de Wet WOZ. De taxatie en de taxatiemodellen zijn immers gericht op het inschatten van de marktwaarde van een appartement, waarbij het (eventuele) aandeel in een VvE-reserve buiten beschouwing wordt gelaten.
Het beoordelen van (het eventuele aandeel in) een VvE-reserve is uitsluitend aan de orde bij het analyseren van de verkoopprijs van een vergelijkbaar appartement (hierna: vergelijkingsobject) en bij het gebruiken van deze verkoopprijs bij het inrichten en optimaliseren van de taxatiemodellen die voor de WOZ-taxaties worden gebruikt. Conform de richtlijnen van de Waarderingskamer houden alle gemeenten daarbij rekening met de (eventuele) aanwezigheid van een VvE-reserve.
De Hoge Raad heeft in 1993 voorgeschreven dat «de invloed van de aanwezigheid van een dergelijke reserve [red. op verkoopprijzen van vergelijkbare onroerende zaken] steeds wordt uitgeschakeld door met dat gedeelte van de verkoopprijzen dat aan die reserve kan worden toegerekend geen rekening te houden».4 Het uitschakelen van de invloed van het aandeel in de VvE-reserve op de verkoopprijs is niet hetzelfde als het zonder meer rekenkundig aftrekken van het aandeel in de VvE-reserve van de verkoopprijs.
Bij het analyseren van de verkoopprijs van een vergelijkingsobject moet de taxateur dan ook op basis van de verkoopprijs inclusief het aandeel in de VvE-reserve een inschatting maken van de prijs die koper en verkoper zouden zijn overeengekomen als niet ook het aandeel in de VvE-reserve zou zijn overgedragen. Daartoe moet worden onderzocht of en in welke mate het aandeel in de VvE-reserve van invloed is geweest op de verkoopprijs, waarbij moet worden bekeken of en in welke mate de koper bereid is geweest het aandeel in de VvE-reserve als «extra» bedrag bovenop de prijs voor het appartement te betalen.
Ingeval sprake is van een vergelijkingsobject met een gebruikelijke of beperkte VvE-reserve, blijft bij veel gemeenten een gedetailleerde analyse van het aandeel in de VvE-reserve op het moment van de verkoop van het vergelijkingsobject achterwege. Een gebruikelijke of beperkte VvE-reserve heeft doorgaans geen betekenisvolle invloed op de verkoopprijs en dus de WOZ-taxatie. Deze werkwijze voorkomt dat administratieve lasten worden opgelegd aan kopers van appartementen en administrateurs van VvE’s, terwijl die activiteiten geen bijdrage leveren aan de nauwkeurigheid van de WOZ-taxaties. Gemeenten houden derhalve alleen rekening met significante, en dus betekenisvolle, VvE-reserves bij het analyseren van de verkoopprijzen van vergelijkingsobjecten ten behoeve van de waardebepaling van een appartement.
Wat vindt u van het signaal dat het probleem van gemeenten die de reserve van de Vereniging van Eigenaren (VvE) meerekenen in de WOZ-bepaling «omvangrijk» is? En hoe verklaart u dit in relatie tot uw antwoord op vragen van de leden Lodders en Koerhuis4; «... alle gemeenten op een uniforme wijze bij de WOZ-marktanalyse (moeten) «corrigeren» voor het bedrag dat is betaald voor een eventuele bovenmatige reserve van de VvE»?
Er wordt geen probleem ervaren met de wijze waarop gemeenten rekening houden met het aandeel in de VvE-reserve bij het vaststellen van WOZ-waarden. Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen van de leden Lodders en Koerhuis d.d. 21 mei 20193, brengen gemeenten bij de analyse van de verkoopprijs van een vergelijkingsobject een correctie aan ingeval deze is beïnvloed door een significant aandeel in de VvE-reserve.
Zoals aangegeven in antwoord 3 is het uitschakelen van de invloed van het aandeel in de VvE-reserve op de verkoopprijs echter niet hetzelfde als het zonder meer rekenkundig aftrekken van het aandeel in de VvE-reserve van de verkoopprijs. Zoals gezegd moet de taxateur bij de marktanalyse onderzoeken of en in welke mate een koper bij het bepalen van de aankoopprijs rekening heeft gehouden met de omvang van het aandeel in de VvE-reserve.
Ingeval sprake is van een vergelijkingsobject met een gebruikelijke of beperkte VvE-reserve, blijft bij veel gemeenten een gedetailleerde analyse van het aandeel in de VvE-reserve op het moment van de verkoop van het vergelijkingsobject achterwege. Een gebruikelijke of beperkte VvE-reserve heeft doorgaans namelijk geen betekenisvolle invloed op de verkoopprijs en dus de hoogte van de WOZ-taxatie.
Komt het aantal tekortkomingen geconstateerd door de Waarderingskamer overeen met het «omvangrijke» probleem? Zo ja, om hoeveel tekortkomingen gaat het en wanneer is dit geconstateerd? Zo nee, hoe kan het zijn dat er een substantieel verschil is tussen praktijkervaring en de controle door de Waarderingskamer?
De Waarderingskamer heeft op dit punt geen tekortkomingen geconstateerd. De Waarderingskamer hanteert de stringente eis dat gemeenten bij de marktanalyse voor de WOZ-taxaties nader onderzoek doen in geval van significante VvE-reserves. Daardoor laat de Waarderingskamer de gemeenten enige ruimte voor het maken van een afweging tussen de administratieve lasten voor kopers en administrateurs van VvE's aan de ene kant en de invloed die de aldus verkregen informatie kan hebben op de nauwkeurigheid van de WOZ-taxaties aan de andere kant.
Deelt u de mening dat het op verkeerde gronden bepalen van de WOZ-waarde zeer onwenselijk is omdat de WOZ-waarde niet alleen voor de gemeentelijke onroerendezaakbelasting (ozb) wordt gebruikt maar ook voor bijvoorbeeld de waterschapheffing en dit dus leidt tot te hoge belastingaanslag?
Ja.
Hoe gaat u er voor zorgdragen dat de waardebepaling op juiste gronden plaatsvindt en de controle hierop versterkt wordt?
Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen van de leden Lodders en Koerhuis d.d. 21 mei 20194, worden de in antwoord 3 beschreven werkwijze van gemeenten en de door de Waarderingskamer bij haar toezicht gehanteerde kwaliteitseisen onderschreven. Op dit moment worden derhalve geen maatregelen nodig geacht.
Wat vindt u van het feit dat veel gemeenten bezwaar tegen de verhoogde WOZ-waarde afwijzen, ondanks dat duidelijk is dat die significant hoger is door het meerekenen van de VvE-reserve?
Wanneer sprake is van een onjuist vastgestelde WOZ-waarde moeten en zullen gemeenten de WOZ-waarde, al dan niet in een bezwaarprocedure, corrigeren. Indien een verschil van inzicht met betrekking tot de hoogte van de WOZ-waarde uitsluitend verband houdt met de eventuele invloed van het (gebruikelijke of beperkte) aandeel in de VvE-reserve op de verkoopprijs van een vergelijkingsobject, ligt het niet voor de hand dat sprake is van een significant verschil. Dit heeft te maken met het feit dat, zoals reeds aangegeven in antwoorden 3, 4 en 5, de invloed van het aandeel in de VvE-reserve op de verkoopprijs van een vergelijkingsobject dat is gebruikt bij de WOZ-taxatie in de eerste plaats niet kan worden uitgeschakeld door dat aandeel rekenkundig af te trekken van die verkoopprijs en in de tweede plaats doorgaans niet betekenisvol is (ingeval sprake is van een gebruikelijke of beperkte VvE-reserve).
Deelt u de mening dat er voor alle mensen die verenigd zijn in een VvE duidelijkheid moet komen over de waardebepaling van het complex zonder dat de VvE’s hiervoor bezwaarprocedures moeten starten? Zo nee, waarom niet?
De VvE is niet belanghebbend bij de vaststelling van de WOZ-waarden van de afzonderlijke appartementen en heeft daarom zelf ook geen bezwaarmogelijkheid. De Wet WOZ biedt een laagdrempelige mogelijkheid voor de belanghebbende eigenaar en belanghebbende gebruiker van een appartement (of woning) om (formeel) in bezwaar te gaan tegen de vastgestelde WOZ-waarde. Daarnaast bieden de meeste gemeenten de mogelijkheid om hen (daaraan voorafgaand) bijvoorbeeld al telefonisch te informeren over een bezwaar tegen de WOZ-waarde.
Welke stappen gaat u ondernemen om een te hoge waardebepaling op basis van het vermogen van een VvE te voorkomen?
Zoals aangegeven in antwoord 7 worden op dit moment geen maatregelen nodig geacht. Ingeval nadere jurisprudentie op enig moment noopt tot aanpassing van de gehanteerde werkwijze van gemeenten en van de kwaliteitseisen die de Waarderingskamer bij haar toezicht daarop hanteert, vertrouwen wij erop dat betrokkenen daar op adequate wijze gevolg aan zullen geven.
Bent u bereid om de Kamer voor de zomer te informeren over de te nemen stappen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in voorgaande antwoorden is er geen aanleiding voor nadere stappen.