Het bericht ´Zit u op LinkedIn? Dan gooit Lusha uw privénummer mogelijk op straat’ |
|
Jan Middendorp (VVD), Tobias van Gent (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Zit u op LinkedIn? Dan gooit Lusha uw privénummer mogelijk op straat»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
Is onderzoek gedaan naar deze service en gekeken of er al dan niet sprake is van een gerechtvaardigd belang? Zo nee, waarom niet?
De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) zou de instantie zijn, die dit onderzoek zou kunnen doen. De AP is een onafhankelijke toezichthouder die in beginsel geen mededelingen doet over lopende of mogelijke onderzoeken.
Is het zonder toestemming delen van privénummers volgens u in strijd met de Uitvoeringswet (U) Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG)?
De grondslagen voor de verwerking van persoonsgegevens zijn niet vastgelegd in de UAVG, maar in de AVG zelf. Om die reden zal ik bij de beantwoording van de vragen voornamelijk ingaan op de AVG in plaats van de UAVG.
Het delen van privénummers is een verwerking van persoonsgegevens. De AVG vereist dat alle verwerkingen een geldige grondslag hebben. In artikel 6, eerste lid, AVG zijn zes grondslagen voor verwerking van persoonsgegevens opgenomen, waarvan toestemming er één is. Als een van de andere vijf grondslagen van toepassing is, kunnen privénummers dus verwerkt en mogelijk ook gedeeld worden zonder toestemming. Of dit rechtmatig gebeurt, is uiteindelijk ter beoordeling van de AP.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is wanneer zonder voorafgaande toestemming privénummers op straat komen te liggen?
Het uitgangspunt van de AVG is dat natuurlijke personen controle over hun eigen persoonsgegevens dienen te hebben. Het is een kwalijke zaak wanneer privénummers worden gedeeld zonder dat daarvoor een geldige grondslag bestaat en zonder dat burgers zich hier bewust van zijn.
Burgers hebben veelal geen idee dat hun nummer online staat en zijn dus niet in staat in verweer te komen. Wanneer ze hier wel mee bekend zijn en dit onrechtmatig achten, kunnen ze een klacht indienen bij de toezichthouder.
Wordt actief gemonitord of buitenlandse online diensten zoals Lusha, die in Nederland actief zijn, voldoen aan de UAVG?
Het actief monitoren van buitenlandse online diensten als Lusha zou een zeer tijdrovende activiteit zijn. Gelet op de capaciteit van de AP en de behoefte om deze zo efficiënt mogelijk in te zetten, is de AP niet in staat om al deze diensten te monitoren.
Daarnaast kunnen er klachten of andere signalen over dit type diensten bij de AP binnenkomen die ze dan kan onderzoeken. Op welke wijze en hoe diepgaand de AP deze klachten kan en zal oppakken, is aan de AP. Als het niet om Nederlandse bedrijven gaat, kan de AP onderzoeken of ze zelfstandig bevoegd is om onderzoek naar het bedrijf te doen of de zaak doorsturen aan de bevoegde toezichthouder van een andere lidstaat. Dit gebeurt in afstemming met de toezichthoudende autoriteiten van andere Europese landen, die samenkomen in de European Data Protection Board (EDPB).
Op welke wijze wordt gecontroleerd of informatie die in Nederland gevestigde digitale dienstverleners verstrekken ook vrijwillig verstrekt zijn en niet deels afkomstig van bijvoorbeeld cyberhacks? Geldt hetzelfde voor buitenlandse digitale dienstverleners die gegevens van Nederlanders aggregeren?
Als bedrijven het doelwit zijn geweest van een hack waarmee de beschikbaarheid, integriteit of vertrouwelijkheid van persoonsgegevens is geschonden, dan moet dat in beginsel gemeld worden bij de AP en soms ook bij de burger zelf.2 Het bedrijf zal tevens maatregelen moeten treffen om de schade te beperken.3
Het overnemen van gegevens die bij een hack buit gemaakt zijn is daarnaast strafbaar.4 Er kan dus ook een rol voor het Openbaar Ministerie en de politie in dit soort gevallen zijn.
Welke handelingsbevoegdheid heeft de Nederlandse toezichthouder wanneer zij een niet in Nederland gevestigde dienstverlener, zoals Lusha in New York, wil aanspreken?
De AP heeft handelingsbevoegdheid als de desbetreffende verwerking van persoonsgegevens valt onder de werkingssfeer van de AVG. Hierbij is in dit geval het territoriaal toepassingsgebied van belang. Dit is geregeld in artikel 3 AVG. Bij niet in de Unie (of de EER) gevestigde verwerkers of verwerkingsverantwoordelijken geldt dat de AVG van toepassing is als er goederen of diensten aangeboden worden aan betrokkenen in de Unie of hun gedrag wordt gemonitord. Indien hiervan sprake is bij Lusha of mogelijk bij een ander bedrijf dat haar diensten aanbiedt aan betrokkenen in de Unie, dan is de AVG van toepassing op dat bedrijf. In dat geval heeft de AP de bevoegdheid om toezicht uit te oefenen en kan het daarbij de haar ter beschikking staande mogelijkheden, zoals het opleggen van een bestuurlijke boete, inzetten.
Als een bedrijf als Lusha niet in de EU of Europese Economische Ruimte is gevestigd en de AVG ingevolge bovengenoemd artikel 3 wél van toepassing is op de dienstverlening van het bedrijf, dan is het zogenaamde een-loketmechanisme niet van toepassing.5 Dit betekent dat elke toezichthoudende autoriteit, inclusief de AP, bevoegd is onderzoek te doen.
Als een buiten de EU gevestigd bedrijf persoonsgegevens verwerkt van mensen in de EU maar daarmee niet binnen de in artikel 3 bepaalde reikwijdte van de AVG valt, is de AVG logischerwijs niet op dat bedrijf van toepassing. Ik zal gezamenlijk met de AP bezien of zij in de praktijk aanloopt tegen problemen met betrekking tot deze »territoriale reikwijdte» van de AVG. Indien dat het geval blijkt te zijn zal ik hierover met de Europese Commissie in gesprek treden.
Hoe wordt gemonitord of het toezichtkader en de regels in de UAVG nog aansluiten bij de snelle technologische ontwikkelingen op het gebied van big data en innovaties zoals Lusha?
Technologische ontwikkelingen en innovaties volgen elkaar in razendsnel tempo op. De wetgever heeft er daarom destijds bewust voor gekozen om de AVG en UAVG «technologieneutraal» te maken door bijvoorbeeld open normen op te nemen. Door de open normen passen technologische ontwikkelingen over het algemeen goed in het wettelijk kader.
Dit jaar vindt er een evaluatie plaats van de AVG, die hierna iedere vier jaar zal plaatsvinden. De Europese Commissie heeft in haar eerste verslag over de evaluatie van de AVG aangegeven de AVG te beschouwen als een flexibel en essentieel instrument dat ervoor kan zorgen dat de ontwikkeling van nieuwe technologieën in overeenstemming is met de grondrechten.6 Wel stelt zij dat ons nog uitdagingen te wachten staan wat betreft verduidelijking van hoe de beginselen van de AVG op die nieuwe technologieën van toepassing zijn.7 De Commissie zal de komende tijd daarover verder in gesprek gaan met lidstaten en met de AVG-deskundigengroep van de lidstaten.8
Bent u bereid deze specifieke casus mee te nemen in de aanstaande evaluatie van de UAVG?
Voor zaken zoals deze die met grondslagen te maken hebben, is de UAVG niet relevant. Het heeft daarom weinig zin om deze casus mee te nemen in de evaluatie van de UAVG.
De onlinedienst Lusha |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Privénummers van LinkedIn-gebruikers te koop»?
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Bent u bekend met de signalen uit het bericht, namelijk dat de onlinedienst Lusha telefoonnummers openbaarmaakt van mensen die dat niet weten en niet willen?
Dankzij het artikel ben ik hiervan op de hoogte.
Deelt u de mening dat voor het openbaar maken van persoonlijke contactgegevens, zoals telefoonnummers, met een commercieel doel altijd toestemming nodig is van de betrokkenen?
De AVG vereist dat iedere verwerking van persoonsgegevens een geldige grondslag heeft. Artikel 6, eerste lid, AVG bevat zes grondslagen, waaronder toestemming. De uitleg van bepalingen uit de AVG is aan de nationale toezichthouder en aan de rechter. Zo ook de vraag welke grondslag in dergelijke gevallen van toepassing is.
Kunt u toelichten of de werkwijze van Lusha in strijd is met de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG)?
De beoordeling van individuele zaken is aan de Autoriteit Persoonsgegevens, zo ook de vraag of de werkwijze van Lusha in strijd is met de AVG. De Autoriteit Persoonsgegevens is een onafhankelijke toezichthouder. Aan deze onafhankelijkheid wil ik geen afbreuk doen door inhoudelijk in te gaan op zaken.
Bent u van mening dat Lusha een gerechtvaardigd belang heeft om zijn diensten aan gebruikers aan te bieden?
Lusha is zelf van mening dat het een gerechtvaardigd belang heeft bij de verwerking van contactgegevens.1 Bij een gerechtvaardigd belang van de verwerkingsverantwoordelijke dient de verwerking van de persoonsgegevens noodzakelijk te zijn om dit belang te behartigen. Daarnaast dient dit belang zwaarder te wegen dan de belangen of rechten van de betrokkene.2 Als van een gerechtvaardigd belang als bedoeld in deze zin sprake is, dan zou het bedrijf een geldige grondslag hebben om gegevens te verwerken in de zin van artikel 6 AVG. Of daarvan sprake is, is ter beoordeling van de Autoriteit Persoonsgegevens. Daarbij is onder meer van belang of er sprake is van commerciële doeleinden. De AP stelt in haar normuitleg dat zuiver commerciële doeleinden niet als een gerechtvaardigd belang kwalificeren.3 Ook de vraag of daarvan sprake is, is aan de Autoriteit Persoonsgegevens.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja, dat heb ik gedaan.
Het bericht ‘Chaos bij taskforce asielaanvragen’ |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Chaos bij taskforce asielaanvragen»?1
Ja.
Hoeveel mensen zijn er door de taskforce aangenomen? Hoeveel mensen moeten er nog aangenomen worden om op volle sterkte te komen? Hoe verloopt dit proces? Wanneer verwacht u dat de taskforce op volledige sterkte is? Is dit volgens planning? Zo nee, hoe komt het dat de planning niet is/wordt gehaald? Welke maatregelen neemt u om zo snel mogelijk wel op volledige sterkte te komen?
In mijn brief van 7 september jl.2 heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd. Medewerkers die de Taskforce bemensen komen uit verschillende organisaties. Vanaf de start van de Taskforce werken IND-medewerkers mee aan de opdracht. Momenteel worden ongeveer 180 IND-medewerkers ingezet voor de Taskforce. Daarnaast ondersteunen ongeveer 20 medewerkers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken de Taskforce en zetten zo’n 30 medewerkers van de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) zich in. Per 1 september verrichten ongeveer 250 uitzendkrachten werkzaamheden voor de Taskforce. Het gaat daarbij om administratieve handelingen, werkvoorbereiding, horen en het voorbereiden van concept-beslissingen. Deze werkzaamheden worden onder begeleiding van ervaren IND-medewerkers uitgevoerd.
Hoeveel mensen zijn er sinds de extra financiering voor de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) om mensen aan te nemen aangenomen?2 Hoeveel mensen moeten er nog aangenomen worden? Hoe verloopt dit proces? Wanneer is de IND op volledige sterkte zoals beoogd? Is deze termijn volgens planning? Zo nee, hoe komt het dat de planning niet is/wordt gehaald? Welke maatregelen neemt u om zo snel mogelijk wel op volledige sterkte te komen?
In mijn brief aan de Tweede Kamer van november 2019 heb ik u geïnformeerd over uitbreiding van de capaciteit4. Bij het schrijven van die brief is uitgegaan van de bezetting die nodig zou zijn om in de zomer van 2021 weer binnen de wettelijke termijnen te gaan beslissen. In maart jl. heb ik besloten een Taskforce in te richten om de voorraden bij de IND weg te werken, de doorlooptijden te versnellen en de omvang van de dwangsommen in te dammen. Daarmee heeft een verandering plaatsgevonden in de uitgangspunten zoals deze voor de berekeningen van afgelopen november zijn gehanteerd. De Taskforce heeft een groot aantal externen (ca 250 fte) aangetrokken om haar opdracht uit te voeren.
De IND blijft inzetten op het op orde brengen en houden van het personeelsbestand. De directie Asiel en Bescherming is gegroeid van 1338 fte in oktober 2019 naar ca. 1500 fte in juli 2020. Daarnaast start nog een aantal medewerkers in september 2020, waarmee de netto personele groei sinds oktober 2019 uitkomt op ca. 200 fte. Bij de reguliere begrotingsmomenten worden de ramingen voor asieluitgaven, waaronder de IND-productie, bijgesteld. Periodiek herijkt de IND welke capaciteit noodzakelijk is op basis van met name de prognoses in de instroom en de voorraadontwikkeling.
Herkent u de zorgen en klachten die in de berichtgeving worden geuit door advocaten en asielzoekers over onduidelijke communicatie? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat het essentieel is om asielzoekers van duidelijke en voldoende communicatie te voorzien, gelet op de onzekerheid waarin zij verkeren als het gaat om hun asielverzoek en dat het hierbij ook belangrijk is dat er duidelijk en tijdig over proces en planning richting advocaten wordt gecommuniceerd? Wat gaat u doen om de communicatie te verbeteren? Herkent u de signalen dat de organisatie van de taskforce zo te wensen over laat dat aangeworven mensen duimen zitten te draaien?
De Taskforce is met veel urgentie ingericht en kende bij aanvang opstartproblemen, niet in de laatste plaats veroorzaakt door de gevolgen en beperkingen door COVID-19. De opstartproblemen lagen daarnaast op het organisatorisch vlak, de werving en het opleiden van een groot aantal nieuwe medewerkers alsmede de dienstverlening5. De opstartproblemen zijn en worden inmiddels aangepakt. Mede op basis van de signalen die de Taskforce heeft ontvangen, zijn maatregelen genomen om de communicatie richting de asielaanvrager en externe partners te verbeteren. Belangrijke verbeteringen zijn het openstellen van een algemeen informatienummer voor advocaten en de instelling van een algemeen e-mailadres zodat de Taskforce beter bereikbaar is.
Klopt het dat kansrijke zaken van asielzoekers door de taskforce worden doorgeschoven naar de verlengde asielprocedure (VA) vanwege gebrek aan capaciteit? Zo nee, wat is er dan aan de hand? Indien dit klopt, deelt u de mening dat dit zeer onwenselijk is, en bovendien in strijdt met uw eigen voornemen om «kansrijke asielzaken projectmatig op te pakken» om ze «niet nog langer dan nodig [te] hoeven [laten] wachten op een beslissing» omdat «deze groep mensen vaak al lang [heeft] moeten wachten op een besluit», wat u destijds zelf ook «onwenselijk» noemde?3
Indien het niet mogelijk blijkt de zaak in de 8-daagse AA-procedure af te ronden, wordt de zaak in de verlengde asielprocedure behandeld. Het komt voor dat zaken wegens capaciteitsproblemen naar de verlengde asielprocedure worden gestuurd. De Taskforce streeft ernaar ook deze zaken zo snel mogelijk af te doen.
Klopt het dat asielzoekers soms niet kunnen worden bijgestaan door hun eigen advocaat? Zo ja, hoe komt dit? Deelt u de mening dat ernaar gestreefd zou moeten worden dat asielzoekers zoveel mogelijk door hun eigen advocaat ondersteund worden?
Er zijn zaken bekend waarbij de vreemdeling niet wordt bijgestaan door de advocaat die hij zelf heeft gekozen. In beginsel is dit niet wenselijk, het recht op vrije advocaatkeuze is immers een groot goed. Bij verhindering van de advocaat is het aan de betreffende advocaat zelf om een vervanger te regelen of aan de Raad voor Rechtsbijstand te verzoeken een andere advocaat te regelen.
Hoe beoordeelt u de kwaliteit van de dossiers die de taskforce aanlevert? Hoe waarborgt de taskforce dat alle dossiers zo volledig en zorgvuldig mogelijk worden afgeleverd, zodat dit later in het proces niet voor vertraging kan zorgen? Ziet u hier nog verbeterpunten? Zo ja, welke?
Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer van 7 september jl. heb aangegeven, kunnen nieuwe maatregelen afwijken van de huidige werkwijze waardoor spanning kan ontstaan met de kwaliteitsvereisten en de dienstverlening. Ik kan niet genoeg benadrukken dat de uitvoering van de opdracht door de Taskforce op geen enkele wijze afbreuk mag doen aan de kwaliteit van de besluiten.
Daarnaast verwijs ik u naar de informatie hiervoor waarin wordt beschreven dat alle definitieve besluiten worden genomen door bevoegde IND-medewerkers.
Ten aanzien van de nieuw aangestelde medewerkers die werkzaamheden uitvoeren als horen en opstellen van (concept)-beslissingen, geldt dat zij worden begeleid door ervaren medewerkers van de IND. Een intern systeem van leren en bijsturen, zorgt ervoor dat medewerkers die het gehoor afnemen direct feedback krijgen op de verslagen van de gehoren die zij aanleveren. Specifiek bij schriftelijk horen zal steekproefsgewijs worden bekeken of de kwaliteit voldoet.
Het bericht ‘COA plaatst Nigeriaans slachtoffer homohaat over naar ander azc’ |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «COA plaatst Nigeriaans slachtoffer homohaat over naar ander azc»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat asielzoekers in Nederland homoseksualiteit niet accepteren vanwege achterlijke culturele overtuigingen en andere asielzoekers bedreigen of zelfs mishandelen, zoals in dit geval door het overgieten met kokend water?
Ik ben van mening dat elke vorm van agressie of geweld richting wie dan ook onacceptabel is, zo ook richting LHBTI-asielzoekers. De veiligheid en leefbaarheid voor eenieder op een opvanglocatie staat voorop in de begeleiding van het COA.
Kunt u bevestigen dat niet voor niets als kabinetslijn is bepaald dat homohatende bedreigers of daders in asielzoekerscentra (AZC’s) worden opgepakt en als dit niet kan, tenminste apart worden gezet in een extra begeleiding- en toezichtlocatie (EBTL) (inmiddels Handhaving en Toezichtslocatie (HTL)), in plaats van dat potentiële slachtoffers hun biezen moeten pakken?
Indien bewoners zich niet houden aan de huisregels van het COA en zij bedreigingen uiten of gewelddadig gedrag vertonen richting LHBTI-asielzoekers worden zij aangepakt. Afhankelijk van het vertoonde gedrag gaat het COA met daders in gesprek of neemt het COA maatregelen vanuit de Regeling Onthouding Verstrekkingen. Het COA stimuleert bewoners om bij vermeend strafbaar gedrag aangifte te doen tegen de daders en het oppakken van de daders is inderdaad een van de mogelijke gevolgen. Ook plaatsing in de HTL behoort tot de mogelijkheden.
Met de personen die slachtoffer zijn van het respectloze gedrag wordt echter ook gesproken om te bekijken wat in die situatie en voor die persoon de beste (tijdelijke) oplossing is. Dat kan betekenen dat er in overleg met die persoon ervoor wordt gekozen om naar een andere opvanglocatie te verhuizen.
Zo ja, hoe is het dan mogelijk dat in de berichtgeving wordt gesproken over overplaatsing van de mishandelde Nigeriaanse vrouw en haar kind naar een ander AZC? Kunt u bevestigen dat hier in elk geval de juiste medische en psychische hulp kan worden verleend?
Zoals u bekend, kan ik geen uitspraken doen over individuele zaken. Meer in het algemeen kan ik u wel antwoorden dat, zoals ook geantwoord op uw vraag 3, er wordt gesproken met slachtoffers van bedreigingen en geweld om te bepalen wat voor hen de beste (tijdelijke) oplossing is. Dit kan betekenen dat er in overleg met de betreffende persoon ervoor wordt gekozen om naar een andere opvanglocatie te verhuizen.
Hoe zorgt u er in algemene zin voor dat potentiële homohatende asielzoekers vroegtijdig in beeld zijn, zodat dit soort mishandelingen voorkomen kan worden? Wordt hier voldoende aandacht aan besteed bij de intake in het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) en op welke wijze?
Het COA gaat vanaf het begin van de asielprocedure met asielzoekers in gesprek over grondrechten en de Nederlandse samenleving. Tijdens het welkomstgesprek op de opvanglocatie wordt ingegaan op het gelijkheidsbeginsel in de Grondwet. Asielzoekers moeten elkaars cultuur, sekse, levensovertuiging en seksuele geaardheid respecteren. Dat staat in de huisregels en wordt verteld in het rechten- en plichtengesprek en in de begeleidingsprogramma's. Op het moment dat een bewoner respectloos gedrag vertoont jegens een medebewoner vanwege diens seksuele geaardheid gaat het COA met diegene in gesprek en kan het COA maatregelen treffen in het kader van de Regeling Onthouding Verstrekkingen.
Het COA beschikt niet over incidentencijfers ten aanzien van specifieke groepen asielzoekers op basis van levensovertuiging, geaardheid, etniciteit, etc. In het bewonersinformatiesysteem van het COA kan, maar dan op beschrijvende wijze, opvallend gedrag van personen opgenomen worden, zodat, op persoonsniveau, inzicht ontstaat in gedragingen. Dit is inzichtelijk voor medewerkers van het COA, en wordt overgedragen aan een andere locatie op het moment dat de bewoner verhuist. Deze informatie kan gebruikt worden bij de begeleiding van personen en kan tevens dienen als dossieropbouw bij eventuele toekomstige incidenten.
Zou het in juridische zin mogelijk zijn alle asielzoekers te laten tekenen voor de gelijkheid van man en vrouw, homo en hetero en een ieder ongeacht religie of afkomst, als voorwaarde voor het verkrijgen van reguliere opvang tijdens de procedure en als men niet wil tekenen dan automatisch in de HTL te plaatsen? Zo ja, bent u bereid dit te doen? Zo nee, waarom niet?
Het recht om asiel aan te vragen is onvoorwaardelijk. Gedurende de asielprocedure hebben verzoekers ingevolge de EU-Opvangrichtlijn recht op opvang, waarmee in een waardige levensstandaard wordt voorzien alsmede verzoekers beschikbaar worden gehouden voor de afhandeling van de asielaanvraag. In bijzondere omstandigheden, zoals verwoord in artikel 20 van voornoemde richtlijn, mogen materiële opvangvoorzieningen worden beperkt of onthouden.
In een rechten- en plichtengesprek informeert het COA de nieuwe bewoner van een opvanglocatie onder andere over de huisregels, meldplicht en deelname aan begeleidingsprogramma’s. Tijdens het gesprek ondertekent de bewoner het rechten- en plichtendocument. Hierin is een verwijzing naar de huisregels opgenomen. In de huisregels is helder opgenomen wat van de bewoner verwacht wordt ten aanzien van artikel 1 van de Nederlandse Grondwet. Dit document is niet van zodanige aard dat bij een niet ondertekening ervan consequenties kunnen volgen, zoals plaatsing in de HTL.
Hoe wordt er door het COA voor gezorgd dat ieder incident van homohaat in een AZC wordt geregistreerd zodat meerdere «lichte» vergrijpen of dreigingen kunnen leiden tot aanhouding van de dader? Als dit niet gebeurt, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe vaak komt het voor dat vanwege dreiging of geweld rond de geaardheid van een asielzoeker het potentiële slachtoffer apart wordt gezet en hoe vaak gebeurt dit met de potentiële dader? Hoeveel van de potentiële daders zitten in de verschillende asielstromen veilige landers, kansrijk, Dublin, etc? Als u geen cijfers heeft, bent u dan bereid onderzoek te doen?
In mijn antwoord op vragen 5 en 7 heb ik reeds aangegeven dat deze specifieke informatie niet beschikbaar is. Momenteel zie ik ook geen aanleiding om een dergelijk onderzoek uit te voeren.
Is het juist dat er een structurele voorziening bestaat in sommige AZC’s om homoseksuele asielzoekers apart op te vangen? Zo ja, waarom? Bent u bereid dit om te zetten in het apart zetten van potentiële daders?
Er is geen structurele voorziening in opvanglocaties om LHBTI-asielzoekers apart op te vangen.
In uw vraagstelling zit de aanname besloten dat de daders voor ze daadwerkelijk grensoverschrijdend gedrag vertonen kunnen worden geïdentificeerd. Dit is echter niet mogelijk voor het COA en zou daarnaast niet stroken met beginselen van een democratische rechtsstaat om personen niet verantwoordelijk te houden voor gedrag dat zij nog niet hebben geuit. Indien er daadwerkelijk sprake is van grensoverschrijdend gedrag bestaan er, zoals hierboven uiteengezet, de nodige maatregelen om dergelijk gedrag aan te pakken.
Kunt u de berichtgeving van Omroep Brabant bevestigen dat de twee verdachten inmiddels zijn opgepakt op verdenking van zware mishandeling?
Er zijn twee verdachten door de politie aangehouden op verdenking van het plegen van een strafbaar feit. Eén verdachte is na verhoor door de politie heengezonden. De andere verdachte is in voorlopige hechtenis gegaan. Inmiddels is de voorlopige hechtenis van de tweede verdachte onder voorwaarden geschorst.
Staat in algemene zin op dit delict een straf die hoog genoeg is om geen verblijfsvergunning te verlenen? Zo nee, wilt u overwegen om de strafmaat aan te passen?
Het is aan het OM om te bepalen of en waarvoor verdachten vervolgd zullen worden en aan de rechter om te bepalen welk delict bewezen geacht moet worden, of verdachten veroordeeld worden en welke straf hen opgelegd zal worden. Vervolgens is het aan de IND om te bepalen of betrokkenen in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning. Voor het overige verwijs ik u naar mijn brief van 1 juli 2020 over de toezegging inzake mogelijke juridische belemmeringen intrekken verblijfsvergunning.2
Wat heeft u gedaan met de toezegging van voormalig Staatssecretaris Harbers aan het lid Becker dat in het kader van het onderzoek naar de sociale veiligheid in AZC’s ook bekeken zou worden hoe er meer aandacht en capaciteit kan komen voor seksuele voorlichting, inclusief zelfbeschikking en seksuele veiligheid op AZC’s?
Het rapport van de audit die het COA heeft uitgevoerd heb ik recentelijk ontvangen. Ik ben op dit moment bezig met het opstellen van de beleidsreactie op dit rapport welke ik naar uw Kamer zal sturen.
Is de Minister van Integratie bereid in de nieuwe inburgeringswet via lagere regelgeving alsnog de voorinburgering verplicht te stellen, zodat geen asielzoeker die mogelijk mag blijven in de eerste fase van verblijf in het AZC gemist kan hebben dat Nederland een land is waar het volstrekt normaal is om homo te zijn en dat je je moet aanpassen aan die vrijheid, in plaats van anderen te onderdrukken? Zo nee, waarom niet?
De voorinburgering is van toepassing op asielzoekers aan wie al een asielvergunning is verstrekt en dus niet op asielzoekers die nog in afwachting zijn van een beslissing op hun asielverzoek. Voor asielzoekers geldt wel dat zij door middel van bovengenoemde voorlichtingen en gesprekken zoals benoemd in bovenstaande antwoorden, waaronder het rechten en plichten gesprek, vanaf het begin van de asielprocedure op de hoogte worden gesteld van de grondrechten die in Nederland gelden.
Voor vergunningshouders is het van belang dat de inburgering zo vroeg mogelijk start. Om die reden is het programma «voorbereiding op inburgering» (voorinburgering) opgezet. Binnen de voorinburgering is er onder andere aandacht voor de waarden en normen van de Nederlandse samenleving. Het invoeren van een deelnameplicht voor de voorinburgering is gezien de doelstellingen van de nieuwe inburgeringswet echter niet wenselijk. De start van een regulier inburgeringstraject in de gemeente heeft in alle gevallen voorrang op de voorinburgering. Een deelnameplicht voor voorinburgering zou dit kunnen vertragen. Daarnaast zou een verplichting van deelname leiden tot een onwenselijke dubbele verplichting, inclusief handhavingsintsrumentarium; een inburgeringsplicht en een voorinburgeringsplicht.
Een incident in een AZC waarbij een lesbische vrouw met kokend water werd overgoten |
|
Attje Kuiken (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Lesbische asielzoekster die overgoten werd met kokend water in azc Gilze «verkeert in shock»»?1 en herinnert u zich uw antwoorden op de schriftelijke vragen van de leden Kuiken (PvdA) en Jasper van Dijk (SP) over het bericht dat het COA asielzoekers, die slachtoffer zijn van een zedendelict, afraadt aangifte te doen?2
Ja, ik ken het bericht en ik herinner mij de antwoorden op de schriftelijke vragen waar u naar verwijst.
Is het waar dat het slachtoffer niet door de geneeskundige dienst van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) in Gilze werd behandeld? Zo ja, waarom niet? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Ik kan niet gedetailleerd ingaan op de specifieke omstandigheden van de individuele zaak. Op basis van de informatie die ik heb ontvangen, maak ik op dat er naar omstandigheden correct is en wordt gehandeld en dat het slachtoffer direct na het incident medische zorg heeft ontvangen.
Hoe verloopt de nazorg aan het slachtoffer?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat asielzoekers met een LHTBI-achtergrond een groter risico op mishandeling, een zedenmisdrijf of discriminatie binnen een asielzoekerscentrum (AZC) lopen dan heteroseksuele asielzoekers? Zo ja, waarom en welke conclusie verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
De veiligheid en leefbaarheid voor eenieder op een opvanglocatie staat voorop in de begeleiding van het COA.
In een opvanglocatie wonen veel mensen bij elkaar op een relatief klein oppervlak, vaak in een onzekere periode van hun leven, dat legt druk op de intermenselijke verhoudingen. Hierdoor kunnen incidenten ontstaan waarin soms de verschillen tussen de mensen uitvergroot worden. Deze verschillen kunnen slaan op de seksuele geaardheid van personen, maar ook op geloof, ras etc. Uiteraard is discriminatie of ongewenst gedrag in reactie op deze verschillen onacceptabel en dient hier in elk geval tegen opgetreden te worden. Er kan echter niet zonder meer gesteld worden dat personen met een LHBTI-achtergrond een groter risico lopen op bijvoorbeeld mishandeling of discriminatie dan andere personen.
Beschikt u nog steeds niet over cijfers ten aanzien van de mate waarin LHTBI-asielzoekers slachtoffer van een misdrijf binnen een AZC worden? Zo ja, waarom beschikt u niet over die cijfers en acht u het niet hoog tijd dat u tenminste een beeld van deze problematiek gaat krijgen?
Op 20 januari jongstleden3 heb ik in de beantwoording op de Kamervragen waar u naar verwijst, gemeld dat het COA niet registreert of iemand LHBTI is. Het COA beschikt niet over incidentencijfers ten aanzien van specifieke groepen asielzoekers op basis van levensovertuiging, geaardheid, etniciteit, etc.
In het bewonersinformatiesysteem van het COA kan, maar dan op beschrijvende wijze, opvallend gedrag van personen opgenomen worden, zodat, op persoonsniveau, inzicht ontstaat in (dader)gedragingen. Dit is inzichtelijk voor medewerkers van het COA en wordt overgedragen aan een andere locatie op het moment dat de bewoner verhuist. Deze informatie kan gebruikt worden bij de begeleiding van personen en kan tevens dienen als dossieropbouw bij eventuele toekomstige incidenten.
Hoe worden LHBTI-asielzoekers binnen een AZC concreet beschermd? Over welke mogelijkheden beschikken AZC’s en in welke mate wordt hier gebruik van gemaakt?
Het COA geeft voorlichting aan asielzoekers over het gelijkheidsbeginsel in de Grondwet. Asielzoekers moeten elkaars cultuur, geloof, sekse en seksuele geaardheid respecteren. Dat staat in de huisregels en wordt verteld in het rechten- en plichtengesprek en in de begeleidingsprogramma's. De huisregels zijn in diverse talen beschikbaar op papier en digitaal toegankelijk via MyCOA, een voor alle bewoners toegankelijk communicatiemiddel vanuit het COA. Ook hangen er posters in de opvanglocaties. Indien asielzoekers elkaar niet in hun waarde laten, dan gaat het COA met ze in gesprek of neemt maatregelen.
In de begeleiding van het COA en de contacten met de bewoners is oog voor de kwetsbaarheid van asielzoekers. De mogelijke kwetsbaarheid kan aanwezig zijn als gevolg van leeftijd, sekse, gezondheid, levensovertuiging, seksuele geaardheid, etc. Op het moment dat het bekend is, kan rekening gehouden worden met eventuele benodigde aanpassingen in bijvoorbeeld plaatsing op een locatie, wijze van begeleiding of aanvullende begeleiding of verzorging vanuit andere organisaties. Echter, niet in alle gevallen is evident dat iemand tot een kwetsbare groep hoort. Of hij of zij maakt dat niet bekend.
Bij signalen die erop kunnen duiden dat er sprake is van onheuse bejegening, discriminatie, etc. zal het gesprek met betrokkenen worden aangegaan om de Nederlandse waarden en normen over te brengen. Mochten deze gesprekken onvoldoende opleveren, dan kan overgegaan worden naar maatregelen uit het Regeling Onthouding Verstrekkingen beleid, waaronder de mogelijkheid iemand naar de Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te verplaatsen.
Specifiek voor de groep LHBTI zijn er contactpersonen die fungeren als vraagbaak en kennishouder met betrekking tot het onderwerp. Zij onderhouden ook contacten met LHBTI-organisaties in de omgeving. Om medewerkers handvatten te bieden in de begeleiding van LHBTI-bewoners heeft het COA samen met COC Nederland een aantal trainingen ontwikkeld en is er voor alle medewerkers de mogelijkheid voor intervisie en coaching on the job.
Deelt u de mening dat er voor LHBTI-asielzoekers een specifieke AZC moet komen? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening niet. Het isoleren van kwetsbare groepen of slachtoffers uit dergelijke groepen geeft een verkeerd signaal af en kan een stigmatiserend effect hebben op leden van deze groepen. Daarbij geldt dat niet alle asielzoekers die tot een bepaalde groep behoren apart opgevangen willen worden. Categoriale opvang voor asielzoekers past niet in de wijze waarop wij met elkaar samenleven in Nederland en het doet geen recht aan de positie van deze groepen.
Het rapport ‘Nitrogen deposition and ammonia concentrations in the Dwingelderveld as affected by surrounding dairy farms’. |
|
Wybren van Haga (Lid-Haga) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Stikstofdepositie Natura2000-gebied overschat» en het rapport «Nitrogen deposition and ammonia concentrations in the Dwingelderveld as affected by surrounding dairy farms»?1 2
Ja.
Onderschrijft u de conclusies uit dit onderzoek met betrekking tot de ammoniakconcentraties en de stikstofdeposities? Zo nee, waarom niet?
Het is juist dat de hoogste concentraties en deposities dicht bij de bron te vinden zijn, maar ook op grotere afstanden is sprake van stikstofdepositie. De conclusie in het rapport van dhr. Santing dat op enige afstand van de bron (circa 400 meter) helemaal geen stikstofdepositie meer plaatsvindt, onderschrijf ik dan ook niet.
Voor een gemiddelde individuele ammoniakbron slaat slechts 5% van de totale depositie neer binnen een straal van 500 meter. De overige 95% verdunt zich geleidelijk over een veel groter oppervlak. Een deel van de ammoniak komt daarbij tot enkele honderden kilometers van de bron. De depositie op een afstand van 500 meter is daardoor betrekkelijk klein. Kleiner dan gemeten kan worden met de meettechniek die dhr. Santing heeft toegepast, maar daardoor niet verwaarloosbaar. Omdat cumulatie optreedt met deposities van andere stikstofbronnen én deze deposities ook over grote afstanden verdunnen, zijn ogenschijnlijk kleine stikstofdeposities van individuele bronnen, zoals op 500 meter afstand het geval kan zijn, relevant.
Wat vindt u van het feit dat het OPS-model (Operationele Prioritaire Stoffen – model) ongeschikt is gebleken voor het simuleren van stikstofdepositie op lokaal niveau door het ontbreken van een gewascompensatiepunt en door overschatting van de droge depositiesnelheid bij een lage ammoniakconcentratie?
Het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof, onder leiding van dhr. Hordijk, heeft geconstateerd: «Het OPS-model is geschikt om de verspreiding op lokale schaal te modelleren».
Het rapport van dhr. Santing stelt ten onrechte dat een gewascompensatiepunt in het OPS ontbreekt. Al enige tijd voor het verschijnen van het rapport (in 2012) maakte het OPS gebruik van een gewascompensatiepunt. De opmerking met betrekking tot de overschatting van de droge depositiesnelheid bij een lage ammoniakconcentratie lijkt met het veronderstelde ontbreken van het gewascompensatiepunt samen te hangen.
Welke gevolgen heeft dit rapport voor uw beleid ten aanzien van ammoniakconcentraties en stikstofdeposities?
Het kabinet heeft op 24 april 2020 de structurele aanpak stikstof gepresenteerd (Kamerstuk 35 334, nr.3 met een pakket aan natuur- en bronmaatregelen gericht op het verminderen van de depositie van stikstof op daarvoor gevoelige habitats in Natura 2000-gebieden. Het rapport van dhr. Santing biedt geen aanleiding om het beleid hierop te herzien.
Op welke termijn gaat u de aanpassingen in uw beleid ten gevolge van dit rapport doorvoeren?
Zie antwoord vraag 4.
De berichten 'La Bce vuole dal Tesoro 700 milioni di fondi per Mps' en 'ECB tells Monte dei Paschi to boost capital for bad loan deal' |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de artikelen van La Repubblica1 en Reuters2, waarin wordt vermeld dat de Europese Centrale Bank (ECB) Italië verzoekt 700 miljoen euro te injecteren in de Italiaanse bank Monte dei Paschi di Siena (MPS)?
Ja.
Kunt u meer achtergrond geven over dit verzoek? Waarom heeft de ECB dit verzoek gedaan? Welke overwegingen zijn hieraan voorafgegaan? Hoe wordt deze 700 miljoen euro gevonden?
De Italiaanse bank Monte dei Paschi di Siena (MPS) verkeert al langer in zwaar weer. De Italiaanse overheid heeft daarom sinds 2012, met goedkeuring van de Europese Commissie, diverse malen ingegrepen bij de bank om orde op zaken te stellen. Bijvoorbeeld door middel van instrumenten als preventieve herkapitalisatie en liquiditeitssteun.3 Sindsdien werkt de bank aan het verbeteren van haar winstgevendheid en het terugdringen van het aandeel niet-renderende leningen (NPL’s). Onderdeel hiervan is het huidige plan om een deel van de portefeuille over te dragen aan de Asset Management Company (AMCO), een beheerder van onder meer slechte leningen in handen van de Italiaanse staat. De ECB moet deze transactie goedkeuren.
De betrokken partijen hebben publiekelijk enkel over het voornemen van de in de vraag genoemde transactie gecommuniceerd.4 Over eventuele voorwaarden die de Europese Centrale Bank (ECB) daaraan zou stellen is geen publieke informatie beschikbaar. Over deze voorwaarden lopen volgens Italiaanse media op dit moment gesprekken.5
Er is mij niet bekend of er sprake is van mogelijke inzet van staatsteun om de transactie te faciliteren. Mocht sprake zijn van staatssteun, dan dient de Europese Commissie hiervoor goedkeuring te verlenen. Over de beoordeling van staatsteunverzoeken communiceert de Europese Commissie altijd publiekelijk. Tot op heden heeft zij over deze casus niets naar buiten gebracht. Er is dus (nog) geen toestemming gegeven voor een mogelijke injectie.
Over het algemeen geldt dat staatssteuninstrumenten enkel toegepast kunnen worden wanneer zij voldoen aan het resolutieraamwerk en de staatssteunregels. Zo moeten bijvoorbeeld private oplossingen zijn uitgeput. Bij een herkapitalisatie is in principe vereist dat houders van aandelen en achtergestelde schuld eerst bijdragen voordat een overheid kapitaal verschaft. Dit wordt ook wel de «minimale bail-in tot en met junior crediteuren» genoemd.
Op deze vereisten tot bail-in bestaan wel uitzonderingen. Zo geldt steun door een overheid op marktvoorwaarden niet als staatssteun.6 Ook als sprake is van liquiditeitssteun is een dergelijke bail-in niet noodzakelijk. Tot slot heeft de Europese Commissie recentelijk een mededeling gepubliceerd die stelt dat wanneer steun gebruikt wordt om COVID-19 gerelateerde verliezen op te vangen, een uitzondering kan worden gemaakt op de eis van lastendeling door aandeelhouders en achtergestelde crediteuren.7
Indien het gaat om overheidssteun, hoe verhoudt een mogelijke financiële injectie zich tot de staatssteunregels en de regels van de bankenunie? Welke toets is hierop gedaan? Heeft de Europese Commissie (EC) al toestemming gegeven voor deze mogelijke injectie, uit oogpunt van de staatssteunregels? Zo ja, wat is de argumentatie hiervoor? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de toets hierop extra streng moet zijn, zeker gezien het feit dat Italië al eerder creatief wilde omgaan met de regels van de bankenunie?3
Sinds de financiële crisis zijn de regels voor het bankentoezicht aangescherpt. Ik ben van mening dat deze regels door éénieder streng dienen te worden nageleefd en zal dit ook blijven uitdragen. Ook bij de voorgenomen transactie tussen MPS en AMCO blijven deze regels onverminderd van kracht. Het is aan de toezichthouders, de resolutieautoriteiten en de Europese Commissie om de regels van de bankenunie toe te passen en te handhaven.
Ik heb me de afgelopen jaren ingezet voor een gezonde bankenunie waarin stappen worden gezet die leiden tot verdere risicoreductie.9 Mede dankzij de Nederlandse inzet zijn er bijvoorbeeld strenge afspraken gemaakt over de aanpak van NPL’s. In Europese gremia, waar ook Italië en bijvoorbeeld de Europese Commissie, de ECB en de Single resolution authority zitting hebben, blijf ik mij sterk maken voor een weerbare, transparante en gezonde Europese bankensector.
Hoe serieus zijn de onderzoeken naar staatssteun en het naleven van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken (BRRD) nog? Klopt het dat Italië inmiddels bijna alle mazen binnen de regels heeft uitgeput? Kunt u aangeven hoe vaak een verzoek om publieke of semipublieke herkapitalisatie inmiddels afgewezen is?
De staatssteundatabank van de Europese Commissie meldt veertien Italiaanse staatssteunzaken die betrekking hebben op herkapitalisatie en liquiditeitssteun sinds 2008.10 Eén van deze zaken is door de Europese Commissie afgewezen. Dit gaat om steun van het Italiaanse depositogarantiestelsel aan Banco Tercas in 2014. Het Europese Hof van Justitie heeft deze beslissing in 2019 echter nietig verklaard. Het Hof kwam in zijn uitspraak tot de conclusie dat er sprake was van een privaat initiatief en niet van staatsteun. De Europese Commissie is bij het Hof in bezwaar gegaan tegen deze uitspraak.11
Het feit dat er één zaak in eerste instantie is afgewezen, is voor mij geen reden om de wijze waarop de Europese Commissie staatssteunverzoeken beoordeelt in twijfel te trekken. De Europese Commissie publiceert haar overwegingen transparant op de website van de staatssteundatabank. Het is daarnaast ook denkbaar dat er in het proces richting een staatssteunverzoek al intensief gesproken wordt tussen de betrokken partijen. In dit proces kan de Europese Commissie aangeven onder welke voorwaarden zij akkoord zou kunnen gaan met het verlenen van staatssteun en wanneer zij niet akkoord kan gaan.
Kunt u een stand van zaken geven van de Italiaanse bankensector? Hoe verloopt het terugdringen van de niet-renderende leningen (NPL's)? Wat zijn de effecten van de coronacrisis op de stabiliteit van de Italiaanse bankensector?
Zoals bekend kampen sommige Italiaanse banken al langere tijd met structurele problemen, waaronder lage opbrengsten, hoge kosten en een hoog aandeel NPL’s op de balans. De afgelopen jaren heeft de Italiaanse bankensector stappen gezet om de situatie te verbeteren en dit is ook terug te zien in de cijfers. Uit het risicodashboard van de Europese bankenautoriteit blijkt dat de gemiddelde kapitaalratio (CET1) steeg van rond de 12% in september 2013 naar 14% in maart 2020. Het NPL-percentage is over diezelfde periode gezakt van bijna 18% naar 6%.12
De economische terugval als gevolg van COVID-19 vormt een nieuwe uitdaging. Niet alleen voor de Italiaanse, maar voor de gehele Europese bankensector. Naar verwachting zal het aantal klanten met betalingsproblemen toenemen en zal dit zijn weerslag hebben op de prestaties van banken. De ontwikkeling hiervan zal mede afhankelijk zijn van het economisch herstel en de verdere ontwikkeling van de COVID-19 pandemie. Overheden in de Europese Unie hebben maatregelen genomen om de economische effecten te mitigeren. Het is van belang dat toezichthouders en resolutieautoriteiten de ontwikkelingen nauwgezet blijven monitoren en ingrijpen waar nodig.
Bent u op de hoogte van het moment waarop de strategie betreffende het afbouwen van het Italiaanse staatsaandeel van 68% in MPS, zoals vermeld in het artikel van Reuters, gepresenteerd wordt, en bent u bekend met de concrete stappen die er gepland staan om dit doel te bewerkstelligen?
Het is aan de Europese Commissie en de lidstaat om hierover afspraken te maken. De Italiaanse overheid heeft met de Europese Commissie afgesproken om voor het einde van 2021 haar controlerend belang in MPS af te bouwen. In de media wordt gemeld dat de Italiaanse Minister van Economie en Financiën begin juli heeft bevestigd dat dit nog steeds het doel is.13 Ik ben niet bekend met concrete stappen die gepland staan om dit doel te bewerkstelligen.
Bent u voornemens de ECB, de EC en Italië erop aan te spreken dat de regels van de bankenunie onverkort gehandhaafd moeten worden? Bent u van plan Italië aan te spreken op het belang van herstructurering om de problemen waar de Italiaanse banken tegen aanlopen structureel aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Mensen die van tafel en bed gescheiden zijn, dezelfde mantelzorgregels van toepassing voor de Algemene Ouderdomswet (AOW) als op mensen die niet getrouwd zijn |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
|
|
|
Zijn op mensen die van tafel en bed gescheiden zijn, dezelfde mantelzorgregels van toepassing voor de AOW als op mensen die niet getrouwd zijn?
De hoogte van de AOW die iemand ontvangt is afhankelijk van de leefvorm waarin iemand woont. Een alleenstaande krijgt 70% van het netto referentieminimumloon en gehuwden krijgen 50% van het netto referentieminimumloon. Twee niet gehuwde personen die een gezamenlijke huishouding voeren worden gelijkgesteld aan gehuwden en ontvangen een AOW volgens de gehuwdennorm. Binnen de AOW is geen sprake van mantelzorgregels. Wel wordt op basis van de feitelijke situatie beoordeeld welke AOW-norm van toepassing is op de betreffende leefsituatie. Mensen die van tafel en bed gescheiden zijn wonen niet meer bij elkaar, maar zijn formeel nog gehuwd. Voor gehuwden geldt dat als men duurzaam gescheiden van elkaar leeft men als ongehuwd wordt aangemerkt. Door de SVB wordt beoordeeld of de feitelijke toestand uitwijst dat beiden een afzonderlijk leven leiden alsof er geen huwelijk was. Hierbij is het feit dat men op twee verschillende adressen woont niet doorslaggevend.
Voor ongehuwden geldt de twee-woningen regel en dit houdt in dat als twee mensen ieder een eigen woning hebben die hen vrij ter beschikking staat, er geen andere mensen staan ingeschreven of feitelijk bij hen inwonen en zij ieder de eigen kosten van die woning dragen, er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding. Er wordt dan een AOW voor alleenstaanden uitgekeerd. De twee-woningenregel is alleen van toepassing op ongehuwden.
Ik onderken dat het stelsel van leefvormen binnen de AOW complex is en niet altijd aansluit bij de beleving van AOW-gerechtigden. Dat is ook in de beleidsdoorlichting van artikel 8 van de begroting SZW (oudedagsvoorziening) geconstateerd. Ik heb aangekondigd dat ik naar aanleiding van de constateringen in de beleidsdoorlichting een ambtelijke verkenning uit zal laten voeren naar de mogelijkheden die er zijn om het stelsel van leefvormen in de AOW fundamenteel te vereenvoudigen en te moderniseren om tot een oplossing van de geconstateerde knelpunten te komen. In deze ambtelijke verkenning zal onderzocht worden welke verschillende opties mogelijk zijn om het stelsel van leefvormen in de AOW voor de burger begrijpelijk en voor de uitvoering eenvoudiger vorm te geven. Het beleid omtrent duurzaam gescheiden leven maakt onderdeel uit van deze verkenning. Ik verwacht dat de voor het einde van dit jaar zal worden afgerond.
Kunt u precies aangeven welke regels omtrent samenwonen van toepassing zijn op mensen die van tafel en bed gescheiden zijn? Kunnen zij aanspraak maken op de tweewoningenregeling in het besluit «Besluit regels hoofdverblijf in dezelfde woning AOW»?
Zie antwoord vraag 1.
Is u opgevallen dat in het «Besluit regels hoofdverblijf in dezelfde woning AOW» in artikel 2, lid 1, geen onderscheid gemaakt wordt tussen gehuwd en ongehuwd gepensioneerden en dat de regeling dus van toepassing is op beide categorieën?
Het Besluit regels hoofdverblijf in dezelfde woning AOW» bevat regels ten aanzien van de uitleg van het begrip «hoofdverblijf in dezelfde woning als bedoeld in artikel 1, vierde en vijfde lid, van de AOW». Artikel 1, vierde en vijfde lid, van de AOW heeft uitsluitend betrekking op ongehuwden. Voor gehuwden is de vraag naar het hoofdverblijf niet van belang. Artikel 2, eerste lid, van het Besluit, gelezen in onderlinge samenhang met de hiervoor genoemde bepalingen, is dan ook alleen van toepassing op ongehuwden.
Dat de twee-woningenregel uitsluitend van toepassing is op ongehuwden wordt bevestigd en gerechtvaardigd geacht door de Centrale Raad van Beroep (uitspraak van 14 februari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:583).
Herinnert u zich nog dat u schreef: «Nader wordt bezien of de voorlichting op de website voldoende duidelijk is op dit onderwerp.[duurzaam gescheiden leven]»1
Ja. Sinds juli 2020 is de informatie over duurzaam gescheiden leven op de website van de SVB uitgebreid.
Expliciet wordt vermeld dat het ieder op een eigen adres wonen onvoldoende is om als duurzaam gescheiden leven te worden aangemerkt. Tevens is toegevoegd dat de SVB onderzoek uitvoert om te beoordelen of er sprake is van duurzaam gescheiden leven en welke aspecten door de SVB in het onderzoek worden betrokken. Daarnaast geeft de SVB nu twee voorbeelden: een voorbeeld waarbij sprake is van duurzaam gescheiden leven en een voorbeeld waarbij geen sprake is van duurzaam gescheiden leven.
Klopt het dat er geen enkele informatie over het onderwerp «gescheiden van tafel en bed» op de website staat, terwijl u wel aangeeft sinds 2016 projectmatig alle mensen die zo leven, te onderzoeken? Zou het u dus niet sieren de informatie voor die mensen gewoon binnen twee weken heel helder op de website te zetten?
Sinds de wet partners niet meer verplicht om tijdens het huwelijk samen te wonen, komt deze vorm van scheiden – gescheiden van tafel en bed – steeds minder voor. Dat is aanleiding geweest geen informatie over gescheiden van tafel en bed op de website van de SVB op te nemen. Om misverstanden te voorkomen wordt op de website van de SVB verduidelijkt dat personen die gescheiden zijn van tafel en bed wettelijk gezien nog steeds getrouwd zijn. Zij worden dus op dezelfde wijze als gehuwden getoetst of zij duurzaam gescheiden leven.
Kunt u een overzicht geven van alle zaken over de tweewoningenregeling en de AOW waarover de Centrale Raad van Beroep geoordeeld heeft?
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft uitspraak gedaan in tien zaken die betrekking hebben op de tweewoningenregel. In vier zaken wordt inhoudelijk op de tweewoningenregel in gegaan.
Deze vallen allen terug op één zaak in het bijzonder, en dat is de CRvB uitspraak van 14 februari 2017 ECLI:NL:CRVB:2017:583.
De overwegingen van de CRvB in deze zaak waren samengevat:
Het enkele feit dat de wetgever bij de totstandkoming van de twee-woningenregel niet uitdrukkelijk heeft gemotiveerd waarom die regel alleen geldt voor ongehuwden en niet voor gehuwden, maakt niet dat sprake is van een ongerechtvaardigd onderscheid tussen gehuwden en ongehuwden.
Het Besluit beoogt uitsluitend uitleg te geven aan het begrip «hoofdverblijf in dezelfde woning als bedoeld in artikel 1, vierde en vijfde lid, van de AOW», dat uitsluitend ziet op ongehuwd samenwonenden.
Er is geen sprake van een schending van de discriminatieverboden die zijn opgenomen in artikel 14 van het EVRM, artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het EVRM en artikel 26 van het IVBPR.
Er bestaat een redelijke en objectieve rechtvaardiging voor het verschil in behandeling in het kader van de twee-woningenregel omdat bij een huwelijk een wettelijk afdwingbare zorgverplichting ontstaat, terwijl dat voor ongehuwden niet het geval is.
De zaken die verwijzen, danwel identiek zijn aan deze uitspraak betreffen:
ECLI:NL:CRVB:2017:4459
ECLI:NL:CRVB:2017:1330
ECLI:NL:CRVB:2017:584
Is er een evaluatie gemaakt van het project van de controle van alle mensen op samenwonen? Zo ja, kunt u die met de Kamer delen?
Er is geen evaluatie van de aanpak van controle van duurzaam gescheiden leven beschikbaar.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen 3 weken beantwoorden?
Ik streef ernaar u de beantwoording zo snel mogelijk te doen toekomen.
Het oppakken van een Palestijnse activist door Israël |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u bevestigen dat Israël onlangs de prominente Palestijnse activist Mahmoud Nawajaa, leider van de Boycot, Desinvestering en Sancties (BDS)-beweging die zich verzet tegen de Israëlische bezetting, heeft opgepakt?1 Op basis waarvan is dit gebeurd? Wat zijn de precieze feiten?
Op 30 juli jl. werd Mahmoud Nawajaa rond 03:30 uur in zijn huis in Ramallah gearresteerd door Israëlische militairen, en voor ondervraging vervoerd naar de Kishon-gevangenis in Haifa, Israël. Zijn detentie werd op 2 en 8 augustus verlengd door een Israëlische militaire rechtbank. Dhr. Nawajaa kreeg gedurende de eerste week van zijn detentie geen toegang tot zijn advocaat of familieleden. Op 17 augustus besloot de Israëlische militair aanklager, na 19 dagen detentie, tot zijn vrijlating.
Het kabinet heeft met zorg kennis genomen van berichten dat dhr. Nawajaa gedurende de eerste week van zijn detentie geen toegang kreeg tot zijn advocaat of familieleden.
De redenen voor arrestatie en vrijlating zijn het kabinet onbekend.
Deelt u de zorgen van Palestijnse maatschappelijke organisaties en Amnesty International over de arrestatie van deze Palestijn?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de vrees van velen dat Mahmoud Nawajaa, net als veel andere Palestijnen, om politieke motieven is opgepakt?
Er valt niets te zeggen over de motieven van de arrestatie. Dhr. Nawajaa is vrijgelaten zonder dat het tot een aanklacht kwam.
Kunt u aangeven hoeveel politieke gevangenen Israël momenteel heeft gedetineerd?
Eind juni 2020 bevonden zich, volgens de statistieken van de Israel Prison Service (IPS), zoals verstrekt aan de Israëlische NGO B’Tselem, 4.279 «security detainees» uit de Palestijnse Gebieden om veiligheidsredenen in Israëlische gevangenissen. Palestijnse mensenrechtenorganisaties stellen dat deze personen vanwege hun politieke overtuigingen of activiteiten zijn gedetineerd en daarmee kwalificeren als «politieke gevangenen». Volgens de Israëlische autoriteiten zijn deze personen echter gedetineerd omdat zij een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid. De inhoud van de aanklacht, als die er al komt, is niet in alle gevallen bekend.
Bent u bereid om contact op te nemen met de Israëlische autoriteiten om uw zorgen over deze arrestatie uit te spreken en erop aan te dringen dat het land alle politieke gevangenen per direct vrijlaat? Zo nee, waarom niet?
Nederland bespreekt de zorgen over de druk op het maatschappelijk middenveld met Israël, en zal dit blijven doen.
De tijdens de persconferentie de dato 6 augustus 2020 aangekondigde aanvullende maatregelen voor studenten- en studieverenigingen. |
|
Wybren van Haga (Lid-Haga) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Kunt u uitleggen waarom er wezenlijk verschillende maatregelen worden getroffen ten opzichte van introductieactiviteiten van algemene studentenverenigingen (de zogeheten «gezelligheidsverenigingen») enerzijds en introductieactiviteiten van studieverenigingen en studentensportverenigingen anderzijds?
Het kabinet wilde maatregelen nemen om het toenemende aantal besmettingen onder jongeren te beperken en voorzag daarbij een specifiek risico met de organisatie van alle introductieactiviteiten voor nieuwe studenten van mbo, hbo en wo aan het begin van het nieuwe studiejaar. Het kabinet heeft daarom besloten die bijeenkomsten zoveel mogelijk te verbieden en alleen onder strikte voorwaarden fysieke bijeenkomsten mogelijk te maken als die bijeenkomsten gericht waren op studie of sport.
Na overleg met het Veiligheidsberaad op 17 augustus jl. is besloten om ook studentenverenigingen de gelegenheid te geven om kleinschalige fysieke introductiebijeenkomsten te organiseren (mits deze gericht zijn op kennismaking, sport, studie, er geen alcohol wordt gedronken en activiteiten niet plaatsvinden tussen 22:00 en 6:00). Voor activiteiten bij studentenverenigingen geldt dat deze eerst goedgekeurd dienen te worden door de onderwijsinstelling of de veiligheidsregio.
Kunt u uitleggen waarom er tijdens activiteiten van studieverenigingen en studentensportverenigingen kennelijk minder kans bestaat op verspreiding van COVID-19 dan tijdens activiteiten van algemene studentenverenigingen?
Tijdens alle bijeenkomsten is er een risico op besmetting. Het kabinet heeft ervoor gekozen een beperkt risico te accepteren voor kleinschalige bijeenkomsten gericht op kennismaking, studie en sport, omdat het kabinet dit belangrijke activiteiten vindt voor aankomende studenten.
Kunt u uitleggen waarom het verspreidingsrisico onder eerstejaarsstudenten met de leeftijd van achttien jaar kennelijk groter is dan het verspreidingsrisico onder middelbare scholieren met diezelfde leeftijd, welke in groepsverband les krijgen en activiteiten verrichten in vaak slecht geventileerde lokalen en waarbij de afstand van anderhalve meter dikwijls niet haalbaar is?
Het is niet zo dat het risico om besmet te raken ineens sterk toeneemt als iemand van 18 jaar van het voortgezet onderwijs doorstroomt naar vervolgonderwijs. Bij de infectieziektebestrijding kijken we echter ook naar groepsgerichte maatregelen, waarmee we niet elk risico op besmetting uitsluiten, maar de grootste risico’s. De start van het nieuwe studiejaar met veel introductiebijeenkomsten acht het kabinet zo’n groot risico.
Ziet u in dat de aanvullende maatregelen voor onduidelijkheid en onbegrip bij studenten kunnen zorgen, daar er wezenlijk geen onderscheid valt te maken tussen activiteiten van algemene studentenverenigingen enerzijds en activiteiten van studie- en studentensportverenigingen anderzijds?
Ja. Het kabinet heeft inmiddels besloten algemene studentenverenigingen meer mogelijkheden te bieden.
Bent u bereid de introductieactiviteiten van algemene studentenverenigingen wel doorgang te laten vinden, indien betreffende verenigingen vooraf een uitgebreid veiligheidsprotocol kunnen overleggen? Indien nee, waarom niet?
Inmiddels heb ik na overleg met de voorzitters van de veiligheidsregio’s besloten om kleinschalige bijeenkomsten van studentenverenigingen mogelijk te maken, mits zij aan dezelfde strikte voorwaarden voldoen als de andere introductiebijeenkomsten voor nieuwe studenten.
Deelt u de mening dat het beter is om introductieactiviteiten volgens een gecontroleerd protocol te laten plaatsvinden dan ongecontroleerd? Indien ja, heeft u het risico meegewogen dat jongeren mogelijk toch zelf iets gaan organiseren, maar dan buiten het zicht van de overheid?
Ja, dat heeft het kabinet meegewogen. In geval van excessen, zouden de veiligheidsregio’s op basis van de huidige noodverordeningen ook mogelijkheden hebben om op te treden tegen andere bijeenkomsten waar onvoldoende wordt gelet op de veilige afstand en de hygiënemaatregelen.
Heeft u overwogen om de introductieactiviteiten van algemene studentenverenigingen toch doorgang te laten vinden, met diezelfde restricties als bij de introductieactiviteiten van studie- en studentensportverenigingen? Indien nee, waarom niet? Indien ja, waarom heeft u dan toch besloten de introductieactiviteiten van algemene studentenverenigingen in het geheel te verbieden?
Naar aanleiding van het overleg met de voorzitters veiligheidsregio’s op 17 augustus jl. heb ik besloten om ook studentenverenigingen de mogelijkheid te bieden om kleinschalige bijeenkomsten te organiseren gericht op kennismaking, studie en sport, mits de bijeenkomsten zijn geaccordeerd door een onderwijsinstelling of veiligheidsregio, er geen alcohol genuttigd wordt bij de bijeenkomsten en de bijeenkomsten niet plaatshebben tussen 22.00 en 06.00u. De studentenverenigingen kunnen daarvoor een ontheffing aanvragen bij de veiligheidsregio.
Het bericht ‘China krijgt voor het eerst militair voet aan de grond in Europa’ |
|
Sven Koopmans (VVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «China krijgt voor het eerst militair voet aan de grond in Europa»?1 Kunt u de inhoud hiervan bevestigen?
Ja, ik ben bekend met de inhoud van het artikel, die ik uit openbare bron heb vernomen. Ik kan die informatie daarom vooralsnog niet zelfstandig bevestigen.
Welke gevolgen heeft deze Chinees-Servische samenwerking voor de machtsbalans en de veiligheid van Europese burgers?
Servië maakt, als niet-lid van de NAVO en als land dat een beleid van militaire neutraliteit voorstaat, een eigen afweging ten aanzien van de aanbieder van militair materieel. In dit geval zou er vooralsnog geen reden zijn te veronderstellen dat hiervan een aanzienlijke (positieve of negatieve) invloed zou uitgaan op de machtsbalans in Europa en de veiligheid van Europese burgers.
Welke gevolgen moet deze samenwerking hebben voor de Servische samenwerking met de NAVO?
Servië is een partner van de NAVO, maar heeft geen ambitie daadwerkelijk tot het bondgenootschap toe te treden. Servië heeft een beleid van militaire neutraliteit. Dit beleid wordt door de NAVO (en door Nederland) gerespecteerd. Het is daarom aan Servië een eigen afweging te maken ten aanzien van de aanschaf van materieel. Wel kan dit mogelijk gevolgen hebben voor interoperabiliteit en deelname van Servië aan NAVO-oefeningen. Of dat zo is, kan slechts beoordeeld worden aan de hand van concrete gegevens over de aangeschafte systemen. Over die informatie beschik ik op dit moment niet.
Welke rol bent u bereid hiertoe op u te nemen?
Omdat ik geen eigen informatie heb over de systemen die volgens het aangehaalde artikel zouden zijn aangeschaft en ik ook geen andere informatie tot mijn beschikking heb dan het betreffende artikel, zie ik op dit moment geen directe rol voor Nederland. Dat laat onverlet dat het kabinet de militaire ambities van China – en de eventuele gevolgen daarvan voor de Europese veiligheid – in de gaten houdt.
Het bericht ’emoties lopen hoog op bij huisuitzetting: meerdere politiepatrouilles rukken uit’ |
|
René Peters (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Bas van 't Wout (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «emoties lopen hoog op bij huisuitzetting: meerdere politiepatrouilles rukken uit»? 1
Ja.
Is het juist dat er in Geleen een huurder uit zijn woning werd gezet vanwege schulden en het niet betalen van zijn huur?
Dat klopt. Om de privacy van de betrokkenen te beschermen, kan ik niet ingaan op individuele casuïstiek.
Deelt u de mening dat huisuitzettingen wegens schulden schadelijk, duur en nutteloos zijn en dat huisuitzettingen zoveel mogelijk moeten worden voorkomen omdat het menselijk leed bespaart en het (uiteindelijk) goedkoper is voor de samenleving?
Het kabinet wil huisuitzettingen als gevolg van schulden voorkomen, zeker als daar kinderen bij betrokken zijn. Van huurders mag worden verwacht, dat zij bij dreigende financiële problemen zelf hulp zoeken en aangeboden hulp accepteren. Voor het voorkomen van huisuitzettingen helpt het wanneer woningcorporaties en andere verhuurders bij huurachterstanden in een vroeg stadium persoonlijk contact zoeken met huurders en een betalingsregeling aanbieden. Ook gemeenten krijgen een actievere rol in het voorkomen van huisuitzettingen. Met de inwerkingtreding van de gewijzigde Wet gemeentelijke schuldhulpverlening moeten verhuurders vanaf 1 januari 2021 gemeenten een signaal sturen bij opbouwende huurachterstanden, waarna gemeenten vervolgens een aanbod tot hulpverlening moeten doen.
In maart jl. heeft de Minister voor Milieu en Wonen met verhuurdersorganisaties en brancheverenigingen (Aedes, IVBN, Kences, Vastgoed Belang) afgesproken dat zij huisuitzettingen als gevolg van betalingsproblemen door de plotselinge coronacrisis zoveel mogelijk uitstellen. Het langdurig uitstellen van huurbetalingen is op de langere termijn echter onhoudbaar, voor zowel verhuurders als huurders. Dit najaar werkt de Minister van BZK met verhuurderorganisaties verder aan de opvolging van ons gezamenlijk statement om huisuitzettingen in tijden van corona te voorkomen (Kamerstuk 27 926, nr. 327).
Herinnert u zich de aangenomen motie Peters, ingediend tijdens de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 29 november 2018, waarin wordt gevraagd om in interdepartementaal overleg met de Vereniging Nederlandse Gemeenten en de woningcoöperaties tot een actieplan «naar geen uithuiszettingen wegens schulden te komen»?2
Ja.
Hoe staat het in dit verband met de uitvoering van deze motie en wat vindt u ervan dat uithuiszettingen wegens schulden kennelijk nog steeds plaatsvinden?
Genoemde motie om huisuitzettingen te voorkomen wordt uitgevoerd via het Interbestuurlijk Programma en de Brede Schuldenaanpak. Beide programma’s zetten in op vroegsignalering van schulden, waaronder vroegsignalering van huurachterstanden om huisuitzettingen te voorkomen. In samenwerking met onder meer gemeenten en woningcorporaties is de wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening voorbereid, die op 1 januari 2021 in werking treedt (Stb. 2020, nr. 239, 240 en 241 en Kamerstukken 35 316). Bij inwerkingtreding van deze wetswijziging moeten alle verhuurders een signaal sturen over de betaalachterstanden naar de gemeente als een betalingsregeling en het zoeken van persoonlijk contact niet tot een oplossing heeft geleid. Alle gemeenten moeten huurders vervolgens een aanbod tot schuldhulpverlening doen. Iemand blijft verantwoordelijk voor zijn of haar eigen schuld, maar kan door de gemeente zoveel mogelijk ontzorgd worden. Door de wetswijziging wordt de samenwerking tussen gemeenten en verhuurders versterkt om huisuitzettingen te voorkomen. Deze samenwerking is al praktijk en draagt bij aan de dalende trend in het aantal huisuitzettingen, net als alle andere maatregelen (zoals betalingsregelingen en een persoonlijke aanpak) die corporaties nemen om huurachterstanden te voorkomen.
De mogelijkheid om iemand in het uiterste geval uit huis te zetten bij wanbetaling is een belangrijke stok achter de deur voor huurders om hun huur te betalen, of om ondersteuning bij het oplossen van problemen te accepteren. Het kabinet vindt het wenselijk dat huurders een laatste kans krijgen wanneer het hebben van schulden de hoofdoorzaak is van een dreigende huisuitzetting.
Ondanks alle inspanningen zijn er situaties waarin huurders met huurachterstanden geen hulp accepteren. De rechter zal de individuele situatie beoordelen, voordat hij uitspreekt of een verhuurder tot huisuitzetting over mag gaan. Overigens zien we dat door extra inspanningen van corporaties driekwart van de door de rechter gevonniste huisuitzettingen alsnog voorkomen worden.
Soms blijkt huisuitzetting echter onvermijdelijk. Dan is het cruciaal dat (gemeentelijke) hulpverleners zorgen, dat de mensen die het betreft door hun netwerk of de maatschappelijke opvang worden opgevangen.
Welke maatregelen gaat u nemen om verdere uithuiszettingen wegens schulden te voorkomen?
Het kabinet ondersteunt de uitvoering van de wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening. Recent voorbeeld is het project «Vroegsignalering landt in Nederland». Ook informeerde het kabinet op 3 juni jl. de Kamer met het plan «Een (t)huis, een toekomst» over de aanpak van dak- en thuisloosheid. Het plan beoogt onder meer huisuitzettingen te voorkomen, de maatschappelijke opvang te vernieuwen en meer woonplekken te realiseren voor dak- en thuisloze mensen. Meer specifiek is voor thema 1 de volgende doelstelling geformuleerd: «Alle gemeenten hebben beleid geformuleerd op het gebied van de preventie en vroegsignalering van schulden om huisuitzettingen te voorkomen». Hiertoe stelt het kabinet extra financiële middelen beschikbaar (Kamerstuk 29 325, nr. 122). Verder heeft de Minister van BZK u recent geïnformeerd over gerichte maatregelen om de betaalbaarheid voor huurders te verbeteren. Hierin geeft de Minister van BZK aan, dat ze met de sector werkt aan de opvolging van het gezamenlijke statement om huisuitzettingen in tijden van corona te voorkomen (Kamerstuk 27 926, nr. 327).
Het NOW-register en controversiële steun |
|
Lammert van Raan (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
|
|
|
Hoeveel bedrijven in het Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheidsregister (NOW-register) ontplooi(d)en economische activiteiten die op enigerlei wijze te maken hadden met het fokken, houden, slachten, importeren en exporteren van dieren, inclusief vissen en pelsdieren, de verwerking van vlees, vis en bont, de jacht, de winning en verwerking van aardolie en aardgas, de offshore-industrie, wapens, landbouwgif, de luchtvaart, en sectoren die gevoelig zijn voor moderne slavernij en kinderarbeid zoals de kledingindustrie? Kunt u dit per sector aangeven en daarbij ook aangeven om welke bedragen het gaat?
Van de bedrijven die aanspraak hebben gemaakt op de NOW-subsidie is bekend in wat voor sector zij vallen. Het gaat hier echter om een grove indeling op hoog niveau, waarbij het niet bekend is welke of hoeveel bedrijven er economische activiteiten ontplooien die te maken hebben met de genoemde zaken.
Is het redelijk en wenselijk verdere steun te geven aan bedrijven in sectoren die voor de coronacrisis al controversieel waren omdat zij bijdragen aan klimaatverandering, milieuschade of dierenleed veroorzaken, of ongelijkheid bevorderen, en dus economische activiteiten ontplooien die afbreuk doen aan de brede welvaart in Nederland en/of elders op de wereld?
De steunmaatregelen zijn bewust zoveel mogelijk generiek vormgegeven, om ze breed en snel toegankelijk te maken voor bedrijven en werkenden. Inkomensbescherming en behoud van werkgelegenheid zijn hierbij de belangrijkste doelen. Hierdoor, en met het oog op snelle uitvoerbaarheid, is het niet mogelijk om op andere voorwaarden te selecteren dan die direct gerelateerd zijn aan het primaire doel van de regeling.
Bent u bekend met het gegeven dat er NOW-steun wordt gegeven aan bedrijven die herhaaldelijk in opspraak raken vanwege ernstige dierenwelzijnsmisstanden, zoals Tomassen Duck-To?1
Ik ben niet van ieder individueel bedrijf dat aanspraak heeft gemaakt op de NOW op de hoogte van de economische activiteiten. Wel ben ik me ervan bewust dat door de vormgeving van de maatregel, alle bedrijven die te maken hebben met een omzetverlies van ten minste 20% aanspraak kunnen maken op de NOW.
Kunt u bevestigen dat Tomassen Duck-To bijna € 900.000 heeft gekregen via de NOW? Vindt u het achteraf moreel te rechtvaardigen dat dit bedrijf wordt gesteund, terwijl het herhaaldelijk boetes heeft gekregen voor het veroorzaken van ernstig dierenleed en het geen blijk van verbetering geeft?2 Kunt u uw ethische beoordeling toelichten?
Uit het register NOW 1.03 blijkt dat Tomassen Duck-To bijna € 900.000 als voorschot ontvangen heeft via de NOW. Zie verder het antwoord op vraag 2 en 3.
Kunt u bevestigen dat Bert’s Animal Verhuur ruim € 50.000 heeft gekregen via de NOW? Vindt u het achteraf moreel te rechtvaardigen dat Bert’s Animal Verhuur, dat is stilgelegd door de rechter en ruim € 100.000 aan dwangsommen open heeft staan3, NOW-steun ontvangt? Kunt u uw ethische beoordeling toelichten?
Uit het register NOW 1.0 blijkt dat Bert’s Animal Verhuur ruim € 50.000 als voorschot ontvangen heeft via de NOW. Zie verder het antwoord op vraag 2 en 3.
Kunt u bevestigen dat Van Rooi Meat bijna € 300.000 heeft gekregen via de NOW? Vindt u het achteraf moreel te rechtvaardigen dat een bedrijf dat coronavoorschriften negeert en daarmee speelt met de gezondheid van medewerkers, zoals Van Rooi Meat4 dat bovendien in 2019 € 50.000.000 dividend opstreek, NOW-steun ontvangt? Kunt u uw ethische beoordeling toelichten?
Uit het register NOW 1.0 blijkt dat Van Rooi Meat bijna € 300.000 als voorschot ontvangen heeft via de NOW. Bedrijven die NOW-subsidie ontvangen, mogen over 2020 geen bonussen of dividend uitkeren, maar voor 2019 geldt deze beperking niet. Zie verder het antwoord op vraag 2 en 3.
Is het wenselijk dat nertsenhouders NOW-steun krijgen, gegeven het advies van het Outbreak Management Team Zoönose om de nertsenhouderij versneld af te bouwen5, aangezien deze een reservoir kan vormen voor het coronavirus? Hoe beoordeelt u dit in termen van efficiëntie en ethiek?
Zie vraag 2 en 3.
Bent u, nu er ruimte is voor reflectie, bereid om onderzoek te doen naar de bedrijven die steun hebben gekregen en om op basis van voortschrijdend inzicht en redelijkheid, wenselijkheid en ethiek, nieuwe criteria te ontwikkelen op basis waarvan financiële steun kan worden afgewezen? Zo ja, bent u dan bereid om de criteria ten minste te baseren op het brede welvaartsbegrip en dierenwelzijn, de doelen uit het klimaatakkoord van Parijs en algehele toekomstbestendigheid? Zo nee, waarom niet?
Om inkomensbescherming en behoud van werkgelegenheid te bieden, moet er sprake zijn van een generieke maatregel. Alleen op deze manier kunnen bedrijven snel een tegemoetkoming in de loonkosten ontvangen. Hierdoor zie ik geen ruimte om de criteria aan te passen.
Het bericht ‘Vrouw overgoten met kokend water in azc: ‘Alle LHBTI-vluchtelingen zijn onveilig in hun azc’ |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht van EenVandaag «Vrouw overgoten met kokend water in azc: «Alle LHBTI-vluchtelingen zijn onveilig in hun azc»»? Wat vindt u hiervan?
Ja, het bericht en het incident zijn mij bekend. Het is een tragisch incident. De precieze toedracht van dit vreselijke incident wordt momenteel door de politie onderzocht.
Op welke wijze is het slachtoffer medisch en psychisch ondersteund en hoe wordt de veiligheid van het vrouwenstel en hun baby gewaarborgd?
Ik kan niet ingaan op de specifieke omstandigheden van de individuele zaak. Op basis van de informatie die ik heb ontvangen, maak ik op dat er naar omstandigheden correct is en wordt gehandeld.
Welke acties worden ondernomen tegen de vermoedelijke daders?
Er zijn twee verdachten door de politie aangehouden op verdenking van het plegen van een strafbaar feit. Eén verdachte is na verhoor door de politie heengezonden. De andere verdachte is in voorlopige hechtenis gegaan. Inmiddels is de voorlopige hechtenis van de tweede verdachte onder voorwaarden geschorst.
De verdachten zijn inmiddels verplaatst naar een andere opvanglocatie en zijn in beeld gebracht bij de ketenpartners.
Bent u het ermee eens dat de veiligheid van kwetsbare asielzoekers in asielzoekerscentra (azc’s) zoveel mogelijk moet worden gegarandeerd door middel van aparte en veilige opvang binnen azc’s?
Ik wil vooropstellen dat zowel het COA als ikzelf van mening zijn dat iedereen zich veilig moet voelen in de opvang en dit geldt met name voor kwetsbare individuen. Ik deel echter niet uw mening dat aparte opvang daarvoor het juiste middel is.
Hierbij weegt voor mij mee dat het isoleren van kwetsbare groepen of slachtoffers uit dergelijke groepen een verkeerd signaal afgeeft en een stigmatiserend effect kan hebben op leden van deze groepen. Daarbij geldt dat niet alle asielzoekers die tot een bepaalde groep behoren apart opgevangen willen worden. Categoriale opvang voor groepen asielzoekers past niet in de wijze waarop wij met elkaar samenleven in Nederland en het doet geen recht aan de positie van deze groepen.
Kunt u aangeven op welke wijze tot op heden uitvoering is gegeven aan de in 2016 aangenomen motie Bergkamp/Pia Dijkstra waarin de regering is opgeroepen lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen, transgenders en interseksuelen (LHBTI)-asielzoekers, christenen en andere kwetsbare individuen waarvan hun veiligheid niet gegarandeerd kan worden, moeten worden overgeplaatst naar aparte en veilige noodopvang?1
Per Kamerbrief van 31 maart 2016 heeft de toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie gereageerd op, onder andere, de motie Bergkamp/Dijkstra waar u naar verwijst.2 In die brief heeft de toenmalige Staatssecretaris aangegeven niet over te gaan tot categoriale opvang voor hele groepen kwetsbare asielzoekers en dus ook niet voor LHBTI-asielzoekers. Kortheidshalve verwijs ik u voor een uitgebreidere uitleg omtrent de uitvoering van de motie naar deze brief.
De plaatsing van asielzoekers in de opvang is primair een logistiek proces waarbij zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met eenieders achtergrond. In plaats van aparte opvang te bieden voor LHBTI-asielzoekers, biedt het COA maatwerk om de veiligheid van deze doelgroep en andere kwetsbare groepen te waarborgen. Indien vereist en/of gewenst, kan het COA bijvoorbeeld zorg dragen voor een verplaatsing binnen een opvanglocatie. Daarnaast wordt in de begeleiding rekening gehouden met eventuele benodigde aanpassingen en eventuele aanvullende begeleiding of verzorging vanuit andere organisaties. Waar mogelijk kijkt het COA, indien asielzoekers daar behoefte aan hebben, of asielzoekers bij elkaar geplaatst kunnen worden. Zo komt het voor dat meerdere LHBTI-asielzoekers binnen bepaalde opvanglocaties in een vleugel samenwonen. Dit zijn echter geen aparte units die specifiek bedoeld zijn voor LHBTI-asielzoekers. Ook de units in Ter Apel betroffen geen aparte units die specifiek bedoeld waren voor LHBTI-asielzoekers.
Klopt het dat ter uitvoering van die motie in azc’s aparte LHBT-units waren opgesteld, bijvoorbeeld in Ter Apel, maar dat die eind 2019 zijn opgeheven? Kunt u aangeven waarom dat is gebeurd?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven wat de huidige stand van zaken in de azc’s is met betrekking tot aparte units voor de opvang van LHBTI-asielzoekers en andere kwetsbare individuen?
Zie antwoord vraag 5.
Indien er, in tegenstelling tot waar de motie om vraagt, geen aparte veilige opvang voor LHBTI’s, christenen en andere kwetsbare individuen blijkt te zijn gecreëerd, bent u dan alsnog bereid om de aangenomen motie uit te voeren? Zo ja, op welke wijze? Kunt u de Kamer hierover op korte termijn informeren? Zo nee, waarom niet? Noot
Zie antwoord vraag 4.
Herinnert u zich dat het fonds voor de podiumkunsten een «deelregeling meerjarige activiteitensubsidies Fonds Podiumkunsten 2017–2020» gepubliceerd heeft?
Herinnert u zich dat een van criteria was: «geografische spreiding in Nederland» (artikel 4.5 lid e van de deelregeling)?
Hoe komt het dat er op 22 november 2019 – een paar dagen na het notaoverleg cultuur – een «deelregeling meerjarige activiteitensubsidies Fonds Podiumkunsten 2021–2024» gepubliceerd wordt, waaruit het criterium geografische spreiding verwijderd is?
Heeft u overleg gehad met het fonds podiumkunsten over het schrappen van het criterium «geografische spreiding»?
Heeft u ingestemd het schrappen van het criterium «geografische spreiding?
Hoe heeft u de Kamer op de hoogte gesteld van het schrappen van het criterium «geografische spreiding»?
Hoe beoordeelt u het feit dat alle aanvragers moeten voldoen aan de code «diversiteit en inclusie», die echt alle vormen van diversiteit lijkt te omvatten, maar dat er in twee landsdelen, 5 provincies (Noord en Oost) samen zegge en schrijve slechts een van de meer dan 50 toegekende subsidies wordt toegekend?
En hoe beoordeelt u het dat meer dan de helft van de toekenningen in Amsterdam plaatsvindt?
Kunt u een manier vinden om in overleg met het fonds toch echt betekenis aan het criterium «geografische spreiding» te geven en de Kamer daarover voor 23 augustus te informeren?
Kunt u deze vragen een voor een en voor 23 augustus beantwoorden?
Een drietal artikelen van Follow the Money over ‘particuliere zorg voor ouderen met dementie’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de artikelenreeks van Follow the Money over «particuliere zorg voor ouderen met dementie»?1
Ja.
Herkent u het daarin geschetste beeld als het gaat om de fikse groei van het aantal particuliere initiatieven zoals in de desbetreffende artikelen bedoeld, alsook de grote rol van een aantal buitenlandse partijen en het fenomeen «private equity» daarbij? Wat vindt u van deze ontwikkelingen? Welke risico’s ziet u in het kader daarvan? Hoe mitigeert u deze?
Ik herken het beeld van groei aan dit soort particuliere initiatieven in de ouderenzorg waarbij wonen en zorg worden gescheiden. Een diversiteit aan aanbieders van verpleegzorg vind ik op zichzelf geen slechte ontwikkeling. Dit stelt mensen in staat om woon- en zorgvormen te kiezen die aansluiten bij hun wensen en behoeften. Bovendien zal door de vergrijzing een steeds grotere behoefte zijn aan deze zorg.
Wat betreft de rol van buitenlandse partijen en private equity merk ik het volgende op. De kwaliteit van zorg moet, ongeacht de achterliggende eigendomsrelatie, altijd voldoen aan de richtlijnen en standaarden. De IGJ ziet daarop toe. Het is bovendien van belang dat zorginstellingen een positief bedrijfsresultaat behalen, juist om de kwaliteit en continuïteit van zorg te kunnen waarborgen. Ook het toestaan van winstuitkering in de vorm van dividend kan nuttig zijn, omdat dit zorgaanbieders de mogelijkheid geeft een beroep te doen op risicodragend kapitaal van particuliere investeerders en institutionele beleggers. Onder omstandigheden kan dit de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van zorg bevorderen. Desalniettemin bestaat het risico dat bepaalde entiteiten, of dat nu private equity partijen of buitenlandse partijen of binnenlandse partijen zijn, het behalen van hoge rendementen stellen boven het belang van het leveren van goede zorg. Dit vind ik zeer onwenselijk, want geld dat voor de zorg is bedoeld moet zoveel mogelijk ook daadwerkelijk aan betere zorgverlening aan patiënten worden besteed. Met het al aangekondigde wetsvoorstel integere bedrijfsvoering zorgaanbieders (Wibz) wil ik de mogelijkheid introduceren aanvullende voorwaarden te stellen aan winstuitkering voor sectoren waar nu geen verbod op winstuitkering geldt. De aard van de voorwaarden en het tijdstip van inwerking treden kan variëren per deelsector en wordt gekoppeld aan het zich voordoen van excessen en de noodzaak die tegen te gaan, respectievelijk te voorkomen. Daarnaast wordt bezien of er een norm geïntroduceerd moet worden voor een maatschappelijk maximaal aanvaardbare dividenduitkering. Het streven is het wetsvoorstel in het voorjaar van 2021 in te dienen bij de Tweede Kamer.
Bent u van mening dat u, alsook de in dezen aangewezen toezichthoudende instanties, voldoende inzicht hebben in genoemde ontwikkelingen, respectievelijk voldoende instrumenten hebben om dat inzicht te verkrijgen en in te grijpen indien nodig? Hoe kijkt u aan tegen de stelling in bedoelde artikelen dat «op snelle winst beluste cowboys momenteel niet kunnen worden tegengehouden»?
In de artikelen worden verschillende ontwikkelingen en toezichthoudende instanties genoemd. Ten eerste is er de IGJ, die toezicht houdt op de kwaliteit van zorg. De IGJ heeft het instrumentarium om te handhaven wanneer de kwaliteit van zorg ondermaats is en schuwt niet om dit instrumentarium in te zetten. De NZa houdt de ontwikkelingen omtrent fusies in de zorg in de gaten en publiceert hierover, zoals bijvoorbeeld in de eerder dit jaar verschenen «Informatiekaart Concentraties in de zorg 2019». De stelling van Marco Varkevisser, hoogleraar marktordening in de gezondheidszorg aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam dat «op snelle winst beluste cowboys momenteel niet kunnen worden tegengehouden» heeft betrekking op het concentratietoezicht van de NZa en de ACM. In de Kamerbrief van 18 februari 2020 heb ik u geïnformeerd over de mogelijkheden die ik zie om het fusietoezicht in de zorg aan te scherpen.2 Idealiter zou een fusie worden getoetst op de gevolgen voor kwaliteit en betaalbaarheid van zorg, waarbij een fusie alleen is toegestaan als deze leidt tot betere kwaliteit of dezelfde kwaliteit voor een lagere prijs. Er zijn echter geen voldoende concrete en objectieve criteria om de gevolgen voor de kwaliteit en betaalbaarheid voorafgaand aan een fusie te voorspellen. Het concentratietoezicht is naar mijn mening dan ook niet de aangewezen plek om deze problematiek op te lossen. Zoals ook de heer Varkevisser stelt, is de oplossing naar mijn mening deels gelegen in het stellen van randvoorwaarden voor winstuitkering, zodat de zogenoemde zorgcowboys worden ontmoedigd, maar goedwillende investeerders met langetermijnperspectief nog steeds welkom zijn. Dit zal worden geregeld in het wetvoorstel integere bedrijfsvoering zorgaanbieders, zoals ik heb toegelicht in het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid toezichthoudende instanties meer instrumenten aan te reiken om hun toezicht effectiever te maken, door hen de bevoegdheid te geven ook andere aspecten in hun toezicht te betrekken als ook aan het oordeel daarover consequenties te verbinden?
Ik ben altijd bereid om na te denken over hoe we het toezicht effectiever en slagvaardiger kunnen maken. Hierbij is het wel van belang om duidelijke, objectieve en handhaafbare maatstaven te formuleren waarbij ook administratieve lasten en toezichtlasten in ogenschouw moeten worden genomen. In deze casuïstiek is het van belang te benoemen dat het toezicht houden op servicekosten niet tot de taak van de IGJ behoort. Het zorgkantoor heeft een taak waar het gaat om het controleren van de daadwerkelijke levering van de gecontracteerde zorg. Daarnaast moeten cliënten (en hun vertegenwoordigers) zelf kritisch zijn op hetgeen geleverd wordt onder de servicekosten of aanvullende pakketten. Daarbij kunnen zij het totaalpakket van wonen, zorg en dienstverlening (en de kosten daarvan) afwegen tegen hetgeen anderen aanbieden.
Worden genoemde particuliere initiatieven op dit moment als afzonderlijke categorie beschouwd bij het verkrijgen van inzicht, het uitoefenen van toezicht en bij de handhaving? Zo nee, bent u bereid een en ander te geven? Hoe beoordeelt u de suggestie voor het instellen van een aparte toezichthouder als het gaat om particuliere (commerciële) initiatieven zoals hier aan de orde?
Nee, de IGJ ziet een particulier initiatief niet als afzonderlijke categorie in haar toezicht. Elke zorgaanbieder, dus ook particuliere initiatieven, moeten voldoen aan de voorwaarden van goede zorg. De inspectie heeft wel extra aandacht voor goed bestuur in de zorg en trekt hierbij samen op met de NZa. Ik ben van mening dat een aparte toezichthouder niet noodzakelijk is. De particuliere initiatieven vallen onder de dezelfde wet- en regelgeving als de reguliere initiatieven. Daarbinnen zijn voldoende waarborgen voor het bewaken van de kwaliteit van zorg.
Wat vindt u van de in deze sector van de ouderenzorg blijkbaar te behalen (beleggings-)rendementen? Kunt u zich voorstellen dat het beeld ontstaat dat het realiseren daarvan ten koste gaat en/of kan gaan van goede zorg? Bent u bereid tot heldere regelgeving die dergelijke winsten beperkt dan wel verbiedt? Zo ja, wanneer kan de Kamer een voorstel daartoe tegemoetzien?
De aangehaalde beloofde rendementen van 7% betreffen in investeringen in vastgoedobjecten voor opvang, verzorging en verpleging. Op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) is het mogelijk wonen en zorg te scheiden. Ik kan niet beoordelen in hoeverre dergelijke rendementen voor beleggingen in vastgoed marktconform zijn. Zorgbestuurders zijn er verantwoordelijk voor om diensten, goederen en vastgoed, die nodig zijn voor de zorgverlening, in te kopen tegen een marktconforme prijs. De zorg die onder deze constructie verleend wordt, valt niet onder het huidige winstverbod, omdat deze zorg kort gezegd niet als intramurale, maar als extramurale zorg wordt aangemerkt. Zoals reeds toegelicht in het antwoord op vraag 2 werk ik echter aan het wetsvoorstel integere bedrijfsvoering zorgaanbieders waarin ik de mogelijkheid wil introduceren aanvullende voorwaarden te stellen aan winstuitkering voor sectoren waar nu geen verbod op winstuitkering geldt. Ongeacht de regels omtrent winstuitkering moet de kwaliteit van zorg altijd op orde zijn. De IGJ ziet daarop toe.
Wat is uw visie ten aanzien van de in genoemde artikelen bedoelde commerciële partijen en dan met name ook buitenlandse commerciële partijen?
In voorgaande antwoorden heb ik toegelicht hoe ik wil waarborgen dat commerciële belangen niet boven de publieke belangen van goede, toegankelijke en betaalbare zorg worden gesteld. Mijn visie op buitenlandse partijen is als volgt. Alle zorgaanbieders die in Nederland zorg leveren moeten voldoen aan de Nederlandse wet- en regelgeving. Dat geldt onder andere voor de eisen rond kwaliteit van zorg en de besturing van zorginstellingen zoals wettelijk vastgelegd in de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz), de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) en straks ook de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza). De IGJ ziet hierop toe. Ik zie geen meerwaarde in het maken van onderscheid op grond van de nationaliteit van de entiteit die het eigenaarschap van een zorginstelling heeft. Dit zou zich bovendien slecht verhouden met het Europees Unie-recht, dat onderscheid op basis van nationaliteit verbiedt.
Wat vindt u van de door particuliere initiatieven zoals hier aan de orde, klaarblijkelijk aan de dag gelegde vaagheid bij de door hen bij bewoners in rekening gebrachte kosten? Vindt u het redelijk als van een bedrag van € 1.100 aan «servicekosten» welgeteld € 60 wordt besteed aan extra zorg? Bent u bereid tot (nadere) regelgeving op dat vlak, omtrent bijvoorbeeld transparantie en normering?
Ik ben van mening dat cliënten (en/of hun vertegenwoordigers) die aanvullende pakketten afnemen ook een eigen plicht hebben om kritisch te kijken naar hetgeen deze particuliere initiatieven leveren. Zij kunnen zich daarop voorbereiden door vooraf locaties te bezoeken en/of te zoeken naar ervaringen van anderen en alternatieven af te wegen. Daarbij kunnen zij het totaalpakket van wonen, zorg- en dienstverlening (en de kosten daarvan) afwegen tegen hetgeen anderen aanbieden. Ook kunnen zij zich een oordeel vellen over de geboden transparantie in de opbouw van de kosten en de diensten die daarvoor geleverd worden. Voor de (kwaliteit van de) zorgverlening geldt dat deze via wet en regelgeving is gereguleerd. De transparantie van de servicekosten is naar mijn mening iets dat in overleg tussen cliënt en aanbieder tot stand komt.
Het bericht dat de minister op 9 juli jl. heeft besloten om verdere betalingen aan UAWC aan te houden. |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
|
|
|
Hebt u in uw contacten met andere donoren van de Union of Agricultural Work Committees (UAWC) te horen gekregen waarom deze donoren er niet voor gekozen hebben de betalingen aan te houden? Zo nee, bent u bereid om dit na te gaan en de uitkomsten met de Kamer te delen?
Andere donoren zien op dit moment om diverse redenen geen aanleiding tot aanhouding van betalingen. Het kabinet zal deze vraag meenemen in het externe onderzoek dat door Nederland wordt ingesteld naar UAWC.
Heeft u informatie dat de aanslag op Rina Shnerb door het Popular Front for the Liberation of Palestine (PFLP) is opgeëist en is het PFLP-lidmaatschap van de betrokken UAWC-medewerkers vastgesteld?
Nee.
Zijn de betrokken UAWC-medewerkers door de rechter reeds veroordeeld of zijn het slechts verdachten?
Op dit moment zijn de twee personen verdachten. Nederland volgt de zaak nauwgezet.
Wat is, in het geval de UAWC-medewerkers nog niet veroordeeld zijn, uw afweging geweest om de organisatie UAWC te straffen voor een feit dat de verdachten vanuit een andere hoedanigheid dan hun dienstverband bij UAWC zouden hebben gepleegd en waar UAWC dus niet als zodanig bij betrokken is geweest?
Nu twee inmiddels ontslagen medewerkers van UAWC verdacht worden van betrokkenheid bij een bomaanslag en een deel van hun salaris betaald hebben gekregen uit de Nederlandse bijdrage aan overhead kosten van UAWC, wil het kabinet een extern onderzoek laten uitvoeren dat naar de vraag gaat kijken of er sprake is van banden tussen UAWC en PFLP, en het personeelsbeleid van UAWC, zoals toegelicht in de antwoorden op de schriftelijke kamervragen, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nrs. 3571 en 3572. Daarmee wil Nederland meer duidelijkheid scheppen, en kijken of er bepaalde lessen getrokken moeten worden voor de toekomst.
Beschouwt u UAWC als een terroristische organisatie? Als dat niet het geval is: welke verwijten kunnen UAWC naar uw mening dan wel gemaakt worden?
UAWC is niet aangemerkt als een terroristische organisatie, niet door de EU en niet door Nederland, niet door de VN en niet door Israël. De bestuursleden staan evenmin op internationale sanctielijsten.
Zie verder het antwoord op vraag 4.
Wat is uw oordeel over het feit dat een van medewerkers van de UAWC oorspronkelijk gearresteerd is geweest, vervolgens vrijgelaten en uiteindelijk onder zware marteling (waarna hij lange tijd buiten bewustzijn is geweest en 45 dagen gehospitaliseerd is geweest) een bekentenis heeft afgelegd?1 2 3 4
De door u gedeelde berichten uit de media zijn bekend. Het bureau voor de Hoge Commissaris van de Mensenrechten van de VN (OHCHR) heeft zorgen uitgesproken over de behandeling van gedetineerden in deze kwestie en volgt de zaak nauwgezet. Het Palestijnse Ministerie van Buitenlandse Zaken en verschillende NGO’s hebben eveneens hun zorgen geuit over deze berichtgeving. Het kabinet deelt deze zorgen en benadrukt te alle tijden het belang van strikte naleving van het internationaal recht, waaronder het humanitair oorlogsrecht en mensenrechten. Nederland zal het proces bij de militaire rechtbank waar mogelijk volgen. De correspondentie met het Palestinian Non-Governmental Organizations Network (PNGO)waarin ook op deze kwestie wordt ingegaan, wordt bijgevoegd bij deze beantwoording.
Acht u het aannemelijk dat een verdachte van wie in mei 2019 door UK Lawyers for Israel (UKLFI) werd aangegeven dat hij lid van de door Israël en de EU als terroristisch bestempelde organisatie PFLP zou zijn geweest, in augustus 2019 de aanslag zou hebben uitgevoerd en dat Israëlische veiligheidsdiensten vervolgens niet hebben kunnen vaststellen dat hij op de plek van de aanslag is geweest?
Het kabinet wil hierover niet speculeren en kan niet vooruitlopen op de Israelische uitspraak in deze zaak, die niet voor volgend jaar wordt verwacht. Nederland zal zoals aangegeven de zaak bij de militaire rechtbank waar mogelijk monitoren.
Wat concludeert u uit het feit dat de huizen van andere verdachten (nog voor zij door een rechter veroordeeld zijn) zijn gesloopt terwijl dit voor de betrokken UAWC-medewerkers kennelijk nog niet het geval is? Wat is uw mening over deze vorm van «collective punishment», die is uitgevoerd nog voordat een rechtszaak heeft plaatsgevonden?
Het kabinet wil hierover niet speculeren en kan niet vooruitlopen op de Israelische uitspraak in deze zaak, die niet voor volgend jaar wordt verwacht. Nederland zal zoals aangegeven de zaak nauwgezet monitoren waar mogelijk. Het kabinet veroordeelt de sloop en confiscatie van Palestijnse bezittingen. Israël heeft als bezettende mogendheid op basis van het bezettingsrecht een specifieke zorgplicht jegens de Palestijnse bevolking. Als bezettende mogendheid is het Israël op basis van het bezettingsrecht onder meer verboden roerende of onroerende goederen te vernielen, behoudens in de gevallen waarin militaire operaties een zodanige vernieling volstrekt noodzakelijk maken. Het is aan Israël om aan te tonen dat sprake is van een dergelijke uitzondering in elk concreet geval. Het kabinet verwacht van Israël dat het handelt in overeenstemming met het internationaal recht, waaronder het humanitair oorlogsrecht en mensenrechten. Zie ook de beantwoording op vraag 6.
Op welk moment hadden de twee verdachten de beschikking over een door de Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah verstrekt pasje en op welk moment vond de aanslag plaats?
In 2017 hebben beide personen, net als andere medewerkers van NGO’s die door Nederland worden gesteund, voor de periode van 1 jaar een pasje gekregen van de Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah waarmee zij zich konden identificeren als medewerkers van een partnerorganisatie van de Nederlandse vertegenwoordiging. Deze pasjes werden, net als die van andere UAWC-medewerkers die hierover beschikten, op 31 december 2017 teruggegeven aan de Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah. Ook andere landen geven papieren aan medewerkers van partnerorganisaties waarmee zij kunnen aantonen voor de vertegenwoordigingen van die landen projecten uit te voeren. De aanslag in Dolev vond plaats op 23 augustus 2019.
Bent u, gelet op uw beantwoording van de vragen van Van der Staaij c.s.5 waarin u aangeeft dat u in juli 2020 hebt gereageerd op brieven van UKLFI, bekend met het feit dat UKLFI bekend staat om het feit dat het poogt het werk van NGO’s en mensenrechtenverdedigers onmogelijk te maken en dat haar beschuldigingen (zoals die tegen Medical Aid for Palestine en Defense for Children) vrijwel altijd grondslag bleken te ontberen?6 7 8
Het Kabinet is bekend met de gerichte aandacht van UK Lawyers for Israel (UKLFI) voor het werk van organisaties zoals UAWC, Medical AID en Defense for Children. Alle drie organisaties die werk verrichten in de door Israël bezette gebieden en die al jarenlang gesteund worden door verschillende donoren. Zie ook beantwoording op vraag 13.
Bent u bekend met het feit dat ook NGO Monitor al jarenlang ongefundeerde aanvallen uitvoert op onder meer UAWC?9 10
Voor zover bekend bij het kabinet richt de NGO Monitor zich uitsluitend op organisaties en donoren die zich kritisch uiten over het Israëlisch beleid in de door Israël bezette gebieden, waaronder UAWC.
Zie ook de antwoorden op schriftelijke kamervragen van het lid Kuzu over dit onderwerp, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 1329
Bent u bekend met het feit dat organisaties als NGO Monitor en UKLFI nauwe banden onderhouden met de Israëlische ministeries van Strategische Zaken en van Buitenlandse Zaken?
Zoals eerder aangegeven aan uw Kamer, hebben Nederland en Israël goede relaties, waarbij er contacten zijn tussen de overheden, tussen bedrijven en de brede samenleving. Het kabinet monitort eventuele contacten tussen het Israëlische Ministerie van Strategische Zaken en personen of organisaties in Nederland niet en is niet voornemens dit te doen.
Deelt u de mening dat NGO Monitor en UKLFI drijvende krachten zijn achter het doelbewust verkleinen van de maatschappelijke ruimte en het ondermijnen en ontwrichten van Israëlische en Palestijnse mensenrechtenorganisaties die de Israëlische bezetting en de daaruit voortvloeiende schendingen bekritiseren?
Zoals eerder aan de Kamer gemeld, is Nederland bezorgd over de krimpende maatschappelijke ruimte in Israël en de Palestijnse gebieden en brengt dit dan ook consequent op in gesprekken met Israëlische en Palestijnse autoriteiten. Het kabinet benadrukt daarbij het belang van het werk van mensenrechtenorganisaties en bijvoorbeeld organisaties werkzaam in Area C voor een vrije en pluriforme samenleving. Voor de rol van NGO Monitor bij verkleining van de ruimte voor maatschappelijke organisaties verwijs ik u naar het antwoord op schriftelijke kamervragen van het lid Kuzu, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 1329.
De gevolgen van de hittegolf voor dieren in de veehouderij |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Kent u de berichten »Driekwart schapen heeft geen schaduw, verschillende partijen werken aan hitteplan» en «Wakker Dier eist actie: al 110 miljoen dieren hadden dit jaar hittestress»?1 2
Ja.
Heeft u gezien dat op zaterdag 8 augustus, zondag 9 augustus, maandag 10 augustus, dinsdag 11 augustus en woensdag 12 augustus 2020 temperaturen van 35 graden Celsius en hoger worden verwacht in delen van Nederland?
Ja dat heb ik gezien. Dat waren inderdaad erg warme dagen waarbij lokaal ook temperaturen boven de 35 graden zijn gemeten.
Erkent u dat tot eind juli dit jaar al 110 miljoen dieren in Nederland te kampen hebben gehad met hittestress, terwijl er tot dan toe nog geen hittegolf was geweest en hoe beoordeelt u dit aantal, gezien het feit dat houders van dieren wettelijk verplicht zijn de dieren de nodige bescherming te bieden, ook bij bijzondere weeromstandigheden? Gebeurt dit naar uw mening voldoende in de veehouderij?
Het bovenstaande getal (110 miljoen dieren) is afkomstig uit het rapport «Hittestressdagen in de veehouderij» van Wakker Dier3 en gebaseerd op de uitkomsten van de «Monitor Hittestress»4 van Wakker Dier. Zoals Wakker Dier ook zelf in dit rapport aangeeft, gaat het hier om een schatting van het aantal dieren dat in 2020 een risico liep op hittestress tijdens een zogenoemde «hittestressdag». Of een dier ook daadwerkelijk hittestress ervaart op een dergelijke dag is echter afhankelijk van hoe het dier wordt gehouden (bijvoorbeeld door dakisolatie, koelsystemen, stalbezetting), iets wat Wakker Dier in haar schatting van 110 miljoen dieren niet meeneemt.
Ik constateer dat veehouders de afgelopen jaren veel innovatieve maatregelen hebben getroffen die dieren moeten beschermen of verkoelen tijdens hete periodes. Ook legt LTO momenteel samen met veehouders en dierenartsen de laatste hand aan het Hitteplan 2.05. Dit plan geeft veehouders praktische tips om hun dieren op hete dagen te beschermen.
Hoeveel Full Time Equivalent (FTE) zet de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) deze zomer aanvullend in om toezicht te houden op diertransporten wanneer het warmer wordt dan 27 graden?
Toezicht op hittestress bij dieren die worden getransporteerd is onderdeel van het reguliere takenpakket van de NVWA. In de zomer wordt tijdens een periode waarbij het warmer is dan 27 graden prioriteit gegeven aan inspectie van veetransporten. Op jaarbasis is dit in 2 FTE uit te drukken, in de zomer zijn naar inschatting op één dag maximaal achttien medewerkers beschikbaar.
Bij de levende keuring van dieren bij aanvoer op slachthuizen geeft de NVWA extra aandacht aan mogelijke verschijnselen van hittestress. De levende keuring van dieren voor de slacht wordt echter áltijd uitgevoerd, zodat dit niet tot extra inzet leidt. Wél kan er sprake zijn van aangepaste uren waarop de keuring plaats vindt, indien besloten wordt tot aangepaste slachttijden.
Ook bij de keuring en certificering van dieren voor de levende export kan sprake zijn van aangepaste tijden waarop deze plaatsvinden (»s morgens extra vroeg of ’s avonds) als het overdag warmer wordt dan 27 graden. Daarnaast wordt bij de zogenaamde «voorscreening» van dieren voor levende export gedurende de gehele zomer 2 FTE extra ingezet om ingediende aanvragen te beoordelen.
Hoeveel FTE zet de NVWA deze zomer aanvullend in om toezicht te houden op het verbod op diertransporten boven de 35 graden?
Zie antwoord op vraag 4.
Op welke manier waarborgt u dat dieren in stallen niet lijden onder hittestress, aangezien veehouders de wettelijke verplichting om hun dieren de nodige bescherming te bieden kennelijk lang niet altijd nakomen?
Het Besluit Houders van dieren waarborgt het dierenwelzijn, ook met betrekking tot hittestress. In artikel 2.5.4 van het Besluit Houders van dieren staat vastgelegd dat de luchtcirculatie, het stofgehalte in de lucht, de temperatuur en de relatieve luchtvochtigheid in de omgeving van het dier niet schadelijk zijn voor het dier. In artikelen 2.5.6, 2.5.5 en 2.5.8 staat vastgelegd dat indien de veehouder gebruik maakt van een kunstmatig ventilatiesysteem, deze moet beschikken over een passend noodsysteem en alarmsysteem die beiden ook regelmatig moeten worden getest en gecontroleerd.
Dit jaar heeft de NVWA, ondanks een hete zomer, weinig overtredingen met betrekking tot hittestress onder dieren in stallen vastgesteld. Veehouders hebben extra maatregelen getroffen om het welzijn van hun dieren te waarborgen.
Hoeveel FTE zet de NVWA tijdens de huidige hittegolf aanvullend in om te controleren op hittestress bij dieren in stallen en in de wei?
Het toezicht op hittestress bij dieren in stallen en weiden is onderdeel van het reguliere takenpakket van de NVWA. In de zomer wordt tijdens een hitteperiode de nadruk van de inspectiewerkzaamheden binnen dit domein gelegd op inspecties n.a.v. meldingen in het kader van hittestress op veehouderijen. Op jaarbasis is 11 fte beschikbaar voor de beoordeling en afhandeling van de dierenwelzijnsmeldingen.
Kunt u bevestigen dat schapen al bij 23 graden last hebben van hittestress, waarbij ze gaan hijgen, sloom worden en proberen de schaduw op te zoeken?
Zoals beschreven door de WUR6 ondervinden schapen boven een temperatuur van 23 graden hittestress als schaduw ontbreekt. Voldoende schaduw vermindert het ongerief.
Is het juist dat driekwart van de schapen in de wei in Noord-Holland geen enkele vorm van schaduw heeft en is dit percentage (naar verwachting) door te trekken tot het landelijke niveau?
Hier heb ik geen gegevens over.
Welke percentages koeien, paarden en geiten hebben in de wei geen enkele vorm van beschutting en vindt u dit wenselijk?
Hier heb ik geen gegevens over.
Wat moet de buitentemperatuur zijn waarboven het houden van dieren in de wei zonder beschutting beschouwd wordt als een overtreding van de zorgplicht voor dieren en welke sanctie staat daarop?
Tijdens warme dagen is extra aandacht voor het welzijn van dieren van groot belang. In het Besluit Houders van dieren is voorgeschreven dat een veehouder dieren die buiten worden gehouden bescherming moet bieden tegen slechte weersomstandigheden en gezondheidsrisico’s. Dit betekent dat ze voldoende schaduwplekken moeten bieden op een hete zonnige dag is, of dat ze op een andere wijze zorg moeten dragen voor de bescherming van de dieren. Als de NVWA tijdens inspecties, bijvoorbeeld naar aanleiding van meldingen, overtredingen aantreft zal hiertegen worden opgetreden. Het interventiebeleid is daarbij leidend. Ik kan geen exacte buitentemperatuur definiëren waarboven het houden van dieren in de wei zonder beschutting beschouwd wordt als een overtreding van de zorgplicht voor dieren. Hittestress is niet te koppelen aan één specifieke temperatuur, maar is afhankelijk van meerdere factoren zoals schaduw, luchtvochtigheid.
Hoeveel van zulke overtredingen zijn er in 2018, 2019 en 2020 vastgesteld?
Er zijn geen gegevens voor het jaar 2018 omdat de afdoening voor het eerst vanaf 2019 specifiek wordt bijgehouden. In dat jaar is één schriftelijke waarschuwing gegeven. Deze had geen betrekking op aanwezigheid van beschutting, maar op het niet scheren van schapen wat hittestress opleverde. In 2020 zijn er tot 16 augustus twaalf schriftelijke waarschuwingen opgemaakt. Bij twee inspecties is een rapport van bevindingen en een proces-verbaal opgemaakt, hierbij werden naast het onvoldoende beschermen van de dieren meer dierenwelzijnsovertredingen aangetroffen.
Welke maatregelen gaat u nemen om dieren in de wei te beschermen tegen hitte?
Zie antwoord op vraag 11. Ik neem nu geen aanvullende maatregelen, de regels zijn gesteld in het Besluit Houders van dieren en de veehouder dient zich hier aan te houden.
Het bericht ‘Haast geboden met ventilatie op scholen’ |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Michel Rog (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Haast geboden met ventilatie op scholen»?1
Ja
Deelt u de mening dat het relevant is dat ventilatie-bepalingen (om het coronavirus onder controle te houden) voor scholen en andere instellingen en organisaties bekend zijn voor 1 september 2020?
Er zijn geen aparte ventilatiebepalingen om het coronavirus onder controle te krijgen, de algemene eisen die reeds altijd van kracht waren gelden ook nu. Dat betekent dat een ventilatiesysteem minimaal moet voldoen aan de eisen die in het Bouwbesluit genoemd worden. Dit houdt in dat instanties zorg moeten dragen dat hun gebouw voldoet aan de eisen in het Bouwbesluit en zo nodig moeten aanpassen wanneer dit niet het geval is.
Voor gebouwbeheerders is van belang dat het ventilatiesysteem voldoende moet worden onderhouden;
Het ventilatiesysteem moet op een juiste wijze worden gebruikt. Daarbij zijn instructies voor personeel nodig;
Als er tussenwanden of -schotten in een ruimte worden geplaatst, kan dit de oorspronkelijke goede functie van het systeem verstoren;
Als het systeem niet voldoet moet het dus aangepast worden of de bezettingsgraad moet omlaag;
Bij twijfel dient een onafhankelijk expert geraadpleegd worden;
Ook dient recirculatie binnen 1 ruimte vermeden te worden. Het RIVM adviseert uit voorzorg om recirculatie van lucht in ruimtes die gedurende langere tijd door meerdere personen worden gebruikt te vermijden.
De betrokken ministeries (VWS en BZK) hebben op rijksoverheid.nl deze informatie beschikbaar gesteld via (https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/coronavirus-covid-19/openbaar-en-dagelijks-leven/ventilatie-in-gebouwen).
Het RIVM houdt doorlopend nieuwe wetenschappelijke onderzoeken en inzichten in de gaten en richtlijnen worden regelmatig aangepast als daar aanleiding toe is. Naar aanleiding van vragen vanuit het Ministerie van VWS en voortschrijdende wetenschappelijke inzichten op basis van (recente) literatuur en adviezen van de ECDC over ventilatie, heeft het RIVM op 28 juli de adviezen over ventilatie aangepast.
Kunt u aangeven hoeveel scholen nu nog niet voldoen aan de nieuwste Bouwbesluit-eisen met betrekking tot ventilatie?
Er worden geen gegevens verzameld of bijgehouden over de ventilatie van schoolgebouwen. Het voldoen aan bouwregelgeving en andere relevante richtlijnen is een verantwoordelijkheid van schoolbesturen zelf, eventueel in samenspraak met de gemeente.
Om schoolbesturen te ondersteunen bij deze verantwoordelijkheid is er een Landelijk Coördinatieteam Ventilatie op Scholen opgericht. Uw Kamer is hierover per brief geïnformeerd. Ook hebben de sectorraden een handreiking voor scholen opgesteld. Tot slot is op de website www.weeropschool.nl informatie ten behoeve van scholen gepubliceerd en is een helpdesk ter beschikking gesteld.
Wij blijven het onderwijsveld informeren omtrent de actuele aanbevelingen van het RIVM, die worden gepubliceerd op de website van het RIVM en van de rijksoverheid.
Welke maatregelen hebben het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), de Belastingdienst en ministeries zelf genomen met betrekking tot ventilatie?
Onder verantwoordelijkheid van het Rijksvastgoedbedrijf worden voor de rijkspanden per pand een gebruiksplan opgesteld. Sinds de aanpassing van de richtlijnen door het RIVM wordt daarbij het gebruik van ruimten waarin sprake is van ventilatie door recirculatie van lucht binnen één ruimte een gebruiksbeperking opgenomen in de pandplannen. Voor de langere termijn wordt een onderzoek opgestart naar aanvullende maatregelen passend bij specifieke recirculatie systemen.
Kunt u aangeven wanneer de antwoorden op eerdere schriftelijke vragen over ventilatie van de leden Van den Berg, Peters, Bergkamp en Diertens aan de Kamer worden gezonden, waarover u op 31 juli 2020 een uitstelbrief heeft gezonden?2
Ik streef ernaar de antwoorden op deze vragen uiterlijk 12 september aan uw Kamer toe te sturen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over het coronavirus van 12 augustus 2020?
Helaas is dat niet gelukt. Vanwege een zorgvuldige beantwoording heeft dit meer tijd in beslag genomen.
Een resocialisatietraject in de Oostvaarderskliniek |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten rondom de strafzaak van Michel B. en de rol van de Oostvaarderskliniek in aanloop naar de strafbare feiten waarvoor Michel B. terechtstaat?1 2
Ja.
Klopt het dat het (concept)rapport vernietigend is over het resocialisatietraject van Michel B. in de Oostvaarderskliniek? Is het waar dat de Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV) concludeert dat de kliniek onvoldoende de regie op het resocialisatietraject heeft gevoerd, er geen enkel toezicht was op de financiën van B. of de mensen met wie hij omging, en het tekort aan passende voorzieningen reden had moeten zijn voor intensief risicomanagement en regie? Wat is uw reactie hierop?
Het rapport van de Inspectie JenV (hierna: de inspectie) bevindt zich nog in de wederhoorfase. In deze fase wordt de conceptrapportage onder embargo voorgelegd bij betrokken partijen ter controle op feitelijke onjuistheden, waarna de inspectie het rapport nog kan aanpassen. Het past mij niet te reageren op een conceptversie en wacht daarom het definitieve rapport van de inspectie af. Daarop kunt u van mij een zorgvuldige reactie verwachten.
Wanneer heeft u (al dan niet op hoofdlijnen) voor het eerst kennisgenomen van deze harde conclusies? Wat zegt dit volgens u over de mogelijke risico’s ten aanzien van andere trajecten?
De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) heeft het conceptrapport in wederhoor ontvangen op 6 juli 2020.
Op 23 juli 2020 zijn mijn ambtenaren door de inspectie geïnformeerd dat conceptbevindingen uit het incidentonderzoek mogelijk aan de orde zouden worden gesteld in de strafzaak.
Na een incident wordt altijd intern onderzoek gedaan naar de toedracht daarvan. Dat heeft de Oostvaarderskliniek in dit geval ook gedaan en naar aanleiding daarvan zijn maatregelen ter verbetering getroffen. Zo is een multidisciplinaire trajectcommissie ingevoerd om betere tegenspraak te organiseren bij resocialisatietrajecten en belangrijke informatie beter wordt gedeeld. De inspectie monitort de voortgang hiervan.
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, wacht ik het definitieve rapport af voordat ik richting uw Kamer reageer op de conclusies van de inspectie.
Zijn deze problemen volgens u uniek voor de Oostvaarderskliniek? Is dit voor u reden om per direct maatregelen te nemen om de veiligheid te waarborgen?
De Oostvaarderskliniek heeft zelf direct onderzoek gedaan en naar aanleiding daarvan verbetermaatregelen genomen, zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven. De inspectie ziet daarop toe.
Op welke manier draagt u er zorg voor dat Forensische Psychiatrische Centra (FPC’s) en Forensische Psychiatrische Klinieken (FPK’s) hun resocialisatietrajecten op orde hebben en de samenleving dus optimaal beschermen tegen mogelijk gevaar?
Veiligheid van de samenleving staat altijd voorop. De tbs-maatregel is erop gericht herhaling van het misdrijf in de toekomst te voorkomen en de patiënt op veilige en verantwoorde wijze terug te laten keren in de samenleving. Verlof is daarin een essentieel onderdeel. Door het stapsgewijs toestaan van meer vrijheden kan op een verantwoorde wijze worden toegewerkt naar de terugkeer van een tbs-gestelde in de samenleving en worden de maatschappelijke risico’s tot een minimum beperkt. Verlof is gebaseerd op wetenschappelijk onderbouwde risico-taxatie instrumenten en wordt alleen verleend indien de behandeling voldoende is gevorderd en de veiligheid dit toelaat. Bij verlofaanvragen voor tbs-gestelden wordt altijd vooraf advies gevraagd aan het onafhankelijke Adviescollege Verloftoetsing TBS (AVT). Het AVT betrekt nadrukkelijk de maatschappelijke veiligheid bij zijn advies. Verlof wordt alleen verleend indien de behandeling voldoende is gevorderd en de veiligheid dit toelaat. Als het AVT een negatief advies geeft, wordt de verlofaanvraag niet toegekend.
Hoe kan het volgens u dat de Oostvaarderskliniek zich genoodzaakt zag een onafhankelijk onderzoek in te stellen nadat Michel B. was opgepakt voor de strafbare feiten waar hij nu voor terechtstaat, en uit dat onderzoek (dus niet het inspectierapport van de IJenV) stevige verbeterpunten naar voren kwamen op het gebied van bijvoorbeeld informatie-uitwisseling en het duidelijk beleggen van taken en verantwoordelijkheden? Waarom is er eerst een ernstig incident nodig om dit soort dingen bloot te leggen?3
In geval van een ernstig incident of calamiteit is het gebruikelijk dat de kliniek een intern onderzoek uitvoert, meestal onder extern voorzitterschap. Er wordt in de forensische zorg steeds gestreefd naar het verbeteren van de tenuitvoerlegging van de forensische zorg en het is van belang om van incidenten te leren om herhaling te voorkomen. Dat is ook wat de Oostvaarderskliniek in dit geval heeft gedaan.
Welke onderzoeken en rapporten, in deze zaak maar ook naar resocialisatie in bredere zin, kan de Kamer de komende tijd wanneer precies verwachten? Is het wel verantwoord om met uw beleidsreactie en mogelijke maatregelen daarop te wachten?
De Inspectie JenV onderzoekt momenteel in een thema-onderzoek de besluitvorming over het verlenen van vrijheden aan tbs-gestelden. De resultaten van het incidentonderzoek kunnen betrokken worden bij het thema-onderzoek. Het rapport naar aanleiding van het thema-onderzoek wordt, evenals het definitieve incidentrapport, later dit jaar verwacht.
Ik wil zowel het incidentrapport als het thema-onderzoek zorgvuldig bestuderen en daarop reageren. Dat kan zodra ik de definitieve rapporten van de inspectie heb ontvangen. Dit betekent niet dat ik stil zit. De afgelopen kabinetsperiode zijn, samen met de sector, veel stappen gezet en afspraken gemaakt om veiligheid en kwaliteit in de forensische zorg in het algemeen te verbeteren. In mijn brief van 24 juni 2020 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken daarvan.
Kunt u deze vragen afzonderlijk, en uiterlijk binnen twee weken beantwoorden?
Ik heb de vragen afzonderlijk beantwoord. Ik streef er altijd naar om Kamervragen zo snel mogelijk te beantwoorden.