Het niet naar behoren beantwoorden van Kamervragen |
|
Ronald van Raak |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Bent u bereid om per vraag die ik u heb gesteld over de betrokkenheid van Nederland bij spionageoperatie «Rubicon» en afluistergenootschap «Maximator» aan te geven of u bij de beantwoording een beroep doet op het belang van de staat en een motivering te geven waarom u de informatie niet zou kunnen verstrekken en daarbij in ieder geval per vraag aan te geven welke argumenten u hebt om een beroep te doen op het belang van de staat, aan te geven welke risico’s eventueel verbonden zouden zijn met het verstrekken van deze informatie en welke schade u verwacht dat het gevolg zou zijn van de beantwoording van de vraag?1
Er is bij de beantwoording van de door u gestelde vragen geen sprake van een beroep op het belang van de staat als bedoeld in artikel 68 van de Grondwet, omdat er geen sprake is van het weigeren van verstrekking van informatie. Bij de verstrekking van informatie aan het parlement waar het gaat om de taakuitvoering van de diensten wordt het uitgangspunt «openbaar, tenzij ...» gehanteerd. Het is inherent aan de taakuitvoering van de diensten dat omtrent bepaalde aangelegenheden vanwege het staatsgeheime karakter slechts vertrouwelijk mededeling kan worden gedaan. Door uw Kamer is voor dit doel de Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CIVD) ingesteld, die onder beding van geheimhouding parlementaire controle uitvoert op de geheime aspecten van de taakuitvoering van de diensten.2
Het Openbaar Vervoer |
|
Lisa Westerveld (GL), Wim-Jan Renkema (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het openbaar vervoer (OV) een publieke dienst is en dat we moeten zorgen dat deze voor mensen zoveel mogelijk bereikbaar blijft?
Ik vind het belangrijk dat iedereen die is aangewezen op het openbaar vervoer daar gebruik van kan maken. Daarom zet ik samen met de sector alles op alles om er voor te zorgen dat juist de mensen die aangewezen zijn op het OV ook onder de huidige omstandigheden op een veilige en verantwoorde manier met het OV kunnen reizen.
Deelt u de mening dat de term «pretreiziger» geen recht doet aan al die mensen die er voor kiezen om van het OV gebruik te maken, omdat ze geen auto hebben en/of omdat ze bewust kiezen voor de milieuvriendelijkste vorm van vervoer?
Zoals u weet ben ik groot liefhebber en voorstander van het reizen met het openbaar vervoer. Door de COVID-19 maatregelen was de capaciteit in het OV in de periode vóór 1 juni helaas zeer beperkt. Sinds 1 juni rijdt de NS met een maximale inzet van materieel en personeel en een zo normaal mogelijke dienstregeling. Samen met de alle partijen in de OV-sector doe ik er alles aan om het OV beschikbaar te houden voor de mensen die hier op aangewezen zijn.
Is bij het vaststellen van het OV-protocol vooral gekeken naar de belangen van de OV-bedrijven, forenzen en werkgevers of naar de belangen van iedereen in het OV?
Het protocol is een gezamenlijk document dat door alle vervoerders, concessie-verlenende overheden, ProRail, in aanwezigheid van reizigersorganisatie Rover en de vakbonden, in het Nationaal OV Beraad (NOVB) is vastgesteld. Het protocol maakt stapsgewijs meer mobiliteit weer mogelijk, waarbij veiligheid en gezondheid van het OV-personeel en de reiziger voorop staat. Alle belangen zijn hierbij meegewogen.
Zijn behalve werkgevers, vakbonden en reizigersorganisaties ook vertegenwoordigers van studenten en mensen met een beperking betrokken bij het maken van de afspraken over het OV? En zijn de studentenbonden betrokken bij de afspraken over collegetijden?
Vanaf 1 juni rijdt NS met een maximale inzet van materieel en personeel een zo normaal mogelijke dienstregeling en is ook de NS reisassistentie weer volledig beschikbaar. Daarmee kunnen alle reizigers met een auditieve, visuele en motorische beperking weer gebruik maken van de gebruikelijke NS reisassistentie, dus ook reizigers met een hand bewogen rolstoel die op de brug of op de plank een duwtje nodig hebben om in de trein te komen.
Hoe toegankelijkheid verder wordt gewaarborgd voor deze groep is onderwerp van gesprek in de werkgroep OV-protocol. In samenspraak met belangenbehartigers van mensen met een beperking bekijkt die werkgroep welke impact het protocol heeft op het reizen van mensen met een beperking in het OV en of eventueel aanvullende maatregelen nodig zijn om de toegankelijkheid van het OV op peil te houden. Mijn inzet hierbij is dat wordt uitgegaan van gelijkwaardigheid in de uitvoering van de maatregelen van het OV-protocol en dat het voorzieningenniveau voor mensen met een beperking zo veel mogelijk terug gaat naar het niveau van voor de crisis. Hoe dit uitgewerkt wordt, zal ik aan uw Kamer laten weten in de brief die ik heb toegezegd bij het notaoverleg openbaar vervoer, infrastructuur en corona van 28 mei jongstleden.
Wordt de spreiding van studenten in het OV bereikt middels gespreide aanvangstijden van onderwijsinstellingen of met beperkingen van de OV-studentenkaart?
De spreiding wordt bereikt door middel van gespreide aanvangs- en eindtijden van de onderwijsactiviteiten. Verder blijft ook voor studenten de algemene oproep om zo veel mogelijk te lopen of gebruik te maken van de fiets en drukte te vermijden.
Hoe ziet de begeleiding eruit van reizigers met een beperking? Krijgen zij dezelfde extra service als gebruikelijk? Hoe verhouden afstandsregels zich tot deze mensen? Mogen hulpmiddelen zoals rolstoelen, looprekjes, aangepaste fietsen enzovoort wel mee?
Omwille van de veiligheid van medewerkers in het OV waren tijdelijk maatregelen nodig waardoor de beschikbaarheid en toegankelijkheid van het OV werden beperkt. In het OV-protocol dat ik op 14 mei heb vastgesteld1, is opgenomen dat dit protocol voor iedere reiziger van toepassing is, dus ook de reiziger met een beperking. Voor deze laatste doelgroep wordt in overleg met vervoerders en belangenbehartigers van mensen met een beperking goed vinger aan de pols gehouden en waar nodig zullen aanvullende maatregelen worden genomen om de toegankelijkheid van het OV te borgen.
NS Reisassistentie is per 1 juni weer volledig beschikbaar, dus ook als dit betekent dat iemand met een hulpmiddel hulp nodig heeft om in of uit de trein te komen. Voor vervoer door NS geldt voorts dat alle hulpmiddelen voor mensen met een beperking die voorheen mee mochten in de treinen van NS ook nu mee mogen in de NS-treinen. Ook fietsen die door mensen met een beperking worden gebruikt als hulpmiddel mogen nog steeds mee in de treinen van NS.
Als er, om in- en uitstappen te versimpelen, geen fietsen meer mee mogen in de trein, kan dan de OV-fiets standaard worden toegevoegd als reisproduct voor alle OV-chipkaart-houders? Is het mogelijk om af te spreken dat OV-fietsen tijdelijk ook op een ander station mogen worden ingeleverd?
Het huren van een OV-fiets kan altijd door iedereen op de persoonlijke OV-chipkaart worden toegevoegd (middels eenmalige registratie op het persoonlijke OV-chip account). Mensen kunnen op bijna 300 locaties maximaal twee fietsen huren per account. Het inleveren van fietsen bij een ander station dan waar die fiets is gehuurd is mogelijk, maar hier zijn wel kosten aan verbonden (€ 10 per keer). Aan het terugbrengen van fietsen naar hun oorspronkelijke locatie zijn namelijk ook voor NS kosten verbonden, is logistiek complex en vraagt capaciteit. De inzet is er momenteel op gericht om alle fietsenstallingen weer te openen, inclusief de servicepunten. Met de vervoerders is afgesproken om lopende de maand juni te evalueren, en te kijken of en wanneer het weer mogelijk zou kunnen worden om de fiets in de trein mee te nemen.
Is er gekeken naar de inzet van touringcars en andere vervoersmiddelen om het reguliere OV te ontlasten? Welke andere manieren ziet u om de capaciteit in het OV te vergroten?
In samenwerking tussen vervoerders, ProRail, concessieverleners, reizigersorganisaties en vakbonden is het OV protocol opgesteld om maatregelen in de OV sector vast te leggen. Hierin is afgesproken dat vervoerders met de maximale inzet van materieel en personeel streven naar een zo normaal mogelijke dienstregeling per 1 juni. Met maatwerkoplossingen zorgen vervoerders ervoor dat vraag en capaciteit maximaal op elkaar aansluiten. Indien nodig maken vervoerders hier ook gebruik van de inzet van andere touringcars om de capaciteit te vergroten.
Welke maatregelen wilt u nemen om het gebruik van de (elektrische) fiets te stimuleren om het OV te ontlasten?
De belangrijkste maatregel om het OV te ontlasten is het inzetten op spreiding. Door goed te spreiden wordt piekdrukte voorkomen en kunnen er door de dag heen meer mensen op een veilige manier van het OV gebruik maken.
Ten aanzien van de (elektrische) fiets zet ik het huidige fietsbeleid voort, gericht op meer mensen op de fiets naar het werk. Daarnaast maak ik afspraken met onderwijsinstellingen om het OV te ontlasten. Ik heb dit al gedaan voor de onderwijssectoren die (nu en binnenkort) open zijn: leerlingen komen zoveel mogelijk te voet of op de fiets naar school. Met VNO-NCW en MKB-Nederland ben ik in gesprek over spreiden van drukte op (lokale) wegen naar diverse bestemmingen zoals horeca. Fietsstimulering maakt onderdeel uit van deze gesprekken. In communicatie-uitingen vanuit het Rijk wordt zoveel mogelijk gestuurd op lopen en fietsen.
Klopt het, dat op dit moment mensen met een beperking maar zeer beperkt ondersteuning krijgen via Reisassistentie? Deelt u de mening dat dit onwenselijk is? Op welke manier wordt de toegankelijkheid van het OV voor mensen met een beperking gewaarborgd? Wanneer komen er aanvullende afspraken binnen het OV protocol zodat het openbaar vervoer voor iedereen toegankelijk blijft?
Zie antwoord vraag 4.
Blijvende signalen van tekorten aan persoonlijke beschermingsmiddelen voor zorgverleners |
|
Lilian Marijnissen , Maarten Hijink (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u een update geven hoe het staat met het verstrekken van persoonlijke beschermingsmiddelen aan zorgverleners in de ziekenhuizen en de zorg buiten de ziekenhuizen?1
Het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) heeft sinds de oprichting 71 miljoen persoonlijke beschermingsmiddelen uitgeleverd aan de curatieve en langdurige gezondheidszorg (stand 23 juni 2020). Het LCH kan met de huidige voorraad in Nederland voorzien in de vraag die zorginstellingen bij het LCH hebben gemeld. Informatie over de precieze vraag, de bestellingen en de beschikbare voorraad van beschermingsmiddelen van het LCH is beschikbaar op hun website2.
Kunt u verklaren hoe het mogelijk is dat er nog steeds zorgverleners zijn die zonder bescherming moeten werken, want de SP-fractie blijft meldingen binnenkrijgen van zorgverleners die werkzaam zijn buiten de ziekenhuissector en die moeten werken zonder persoonlijke beschermingsmiddelen?2
Uitgangspunt in zorg en ondersteuning blijft dat gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) volgens de uitgangspunten van het RIVM nodig is bij verpleging, verzorging of lichamelijk onderzoek van een patiënt met (verdenking van) COVID-19 en als het niet mogelijk is om 1,5 meter afstand te houden. Bij cliënten die niet verdacht zijn van COVID-19 is er geen risico op besmetting en zullen geen extra maatregelen nodig zijn. Daarom blijft het belangrijk dat elke keer dat een cliënt thuis wordt bezocht het gesprek aan wordt gegaan en te checken of hij of zij geen COVID-19 klachten heeft of niet besmet is. In het geval hier wel sprake van is dient de zorg en ondersteuning uitgesteld te worden als dit kan en waar dit niet kan zullen PBM nodig zijn om de zorg veilig te verlenen.
In de praktijk blijkt echter dat het niet altijd even duidelijk is, of vooraf goed in te schatten. In de motie van het lid Marijnissen c.s.4 wordt daarom gevraagd meer ruimte te geven aan de professionele inschatting van zorgverleners bij het gebruiken van PBM. Deze wens was ook aanwezig bij de zorgverleners in het veld en heeft in overleg tussen RIVM en veldpartijen ertoe geleid dat dit vanaf 1 mei jl. expliciet is opgenomen in de uitgangspunten van het RIVM voor het gebruik van PBM buiten het ziekenhuis, en op 6 mei jl. in de uitgangspunten voor Wmo ondersteuning. Dit betekent dat zorgmedewerkers op basis van hun professionele inzichten en ervaring beredeneerd kunnen afwijken van de uitgangspunten als de specifieke situatie daarom vraagt. Daarvoor dienen dan ook voldoende PBM beschikbaar te zijn.
De beroepsvereniging V&VN, heeft voor de verpleegkundigen, verzorgenden en verpleegkundige specialisten een handreiking opgesteld die op 14 mei jl. is gepubliceerd. Deze bevat handvatten voor de praktijk, inclusief voor situaties wanneer afgeweken kan worden van de norm en PBM gebruikt kunnen worden. Ook de vakbonden hebben hiervoor een richtlijn opgesteld. Algemeen preventief inzetten van persoonlijke beschermingsmiddelen is niet wenselijk omdat daardoor juist weer schaarste kan ontstaan.
Krijgt u ook signalen binnen van zorgverleners die besmet zijn geraakt met het coronavirus na de verzorging van cliënten terwijl zij geen persoonlijke beschermingsmiddelen kregen, de SP-fractie krijgt namelijk deze meldingen? Hoe treedt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) op bij dergelijke meldingen?3
De IGJ heeft een tiental meldingen ontvangen waarbij melding is gemaakt van een coronabesmetting bij een zorgverlener en geen beschermingsmiddel beschikbaar of voorradig was. Dit betekent niet per definitie dat de zorgverlener de besmetting heeft opgelopen doordat er geen persoonlijke beschermingsmiddelen beschikbaar waren.
De IGJ houdt toezicht op de kwaliteit en veiligheid van de zorg, en beoordeelt vanuit die verantwoordelijkheid de meldingen die het binnenkrijgt. Het toezicht op arbeidsomstandigheden en veilig werken in de zorg is belegd bij de Inspectie SZW. In de afgelopen periode heeft de IGJ één melding doorgestuurd naar de Inspectie SZW. Deze betrof een anonieme melding aan de IGJ over onder andere het niet krijgen van beschermingsmiddelen. Er was geen sprake van besmetting door het coronavirus. De Inspectie SZW heeft tot en met vrijdag 5 juni 2020 216 klachten en signalen in relatie tot Corona ontvangen afkomstig uit de gezondheids- en welzijnssector. Ongeveer een kwart van deze meldingen heeft betrekking op het beschikken over onvoldoende en ongeschikte persoonlijke beschermingsmiddelen. Ook dit betekent niet per definitie dat de zorgverlener de besmetting heeft opgelopen doordat er geen persoonlijke beschermingsmiddelen beschikbaar waren. Afhankelijk van de aard van de melding wordt deze onderzocht door een inspecteur of meegenomen in het risico gestuurd toezicht.
Waarom worden geen persoonlijke beschermingsmiddelen preventief verstrekt aan zorgverleners, om risico’s op besmettingen af te doen nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u uitleggen waarom in supermarkten mondkapjes te koop zijn, maar dat zorgverleners geen persoonlijke beschermingsmiddelen preventief krijgen aangereikt voor de zorg van cliënten die risico lopen besmet te raken met het coronavirus? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om in overleg met het RIVM de richtlijnen voor zorgverleners aan te passen zodat zij voor de zorg aan cliënten ook preventief persoonlijke beschermingsmiddelen krijgen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het invoeren van een draagplicht voor niet-functionele mondmaskers in het openbaar vervoer |
|
Maarten Hijink (SP), Lilian Marijnissen |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Op welke wijze gaat straks toezicht gehouden worden op het gebruik van verschillende type mondkapjes in het openbaar vervoer?1
Vervoerders maken gebruik van hun bevoegdheden op grond van de Wet personenvervoer 2000 om aanwijzingen te geven aan passagiers van het openbaar vervoer. Handhaving zal in de praktijk plaatsvinden door de toezichthouders op grond van deze wet. Zij zullen niet toezien op het specifieke type. Wel moet het gaan om een mondkapje. Sjaals en dergelijken zijn niet toegestaan.
Klopt het dat het u in gesprek bent (geweest) met de Stichting Koninklijk Nederlands Normalisatie Instituut (NEN) over het ontwerpen van een richtlijn voor het gebruik van mondmaskers in het openbaar vervoer?
Ja. NEN heeft aangeboden om aanbevelingen te maken voor niet-medische mondkapjes voor reizigers in het OV. NEN heeft deze aanbevelingen gedupliceerd op 19 mei.
Klopt het dat NEN met voorschriften komt die voorschrijven dat de in het openbaar vervoer te gebruiken mondmaskers pertinent niet voorzien mogen zijn van een CE-markering?
NEN stelt aanbevelingen op voor niet-medische mondkapjes zonder CE-markering. Deze aanbeveling kan verkopers en gebruikers helpen om kwalitatief goede bescherming aan te bieden en toe te passen. Voor gebruik in het OV gaat het nadrukkelijk om niet-medische mondkapjes. Medische mondkapjes blijven voor de zorg, deze hebben een CE markering. Ik verwacht dat op korte termijn ook op Europees niveau dergelijke specificaties zullen worden gepubliceerd.
Waarom spreekt u met NEN en anderen over het gebruik van niet-gecertificeerde mondmaskers in het openbaar vervoer? Zijn minimale eisen aan de kwaliteit van mondmaskers niet juist belangrijk om mensen tegen verspreiding van het coronavirus te beschermen?
CE-markeringen duiden op een medisch mondkapje, wat voorbehouden is aan de zorg. Indien een mondkapje in serieproductie op de markt aangeboden wordt, geldt de Europese richtlijn Algemene productveiligheid en productaansprakelijkheid. Voor in serieproductie op de markt aangeboden mondkapjes geldt ook, dat als de mondkapjes op enigerlei wijze chemische stoffen bevatten, deze mondkapjes ook moeten worden getoetst aan de REACH Verordening. Er zijn dus wel minimale eisen waarop een mondkapje moet voldoen.
Klopt het dat NEN in het voorstel stelt dat de niet-medische maskers, die gebruikt dienen te worden in het openbaar vervoer, geen vorm van bescherming geven als persoonlijk beschermingsmiddel of medisch hulpmiddel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Niet-medisch mondkapjes bij reizigers zijn niet ter bescherming van de reiziger zelf, maar van de anderen om hem/haar heen. Het niet-medisch mondkapje is bedoeld voor gebruik door gezonde mensen, die geen klinische symptomen van een infectie hebben en/of vertonen en die niet in contact komen met mensen met dergelijke symptomen.
Het dragen van een niet-medisch mondkapje is ter aanvulling op de hygiënische maatregelen om overdracht van COVID-19 te voorkómen in een situatie waarin de 1,5 meter afstand niet aangehouden kan worden en waar geen triage kan plaatsvinden.
Waarom mogen mondmaskers in het openbaar vervoer de reiziger niet beschermen? Welk nut dient een mondkapje in het openbaar vervoer als deze geen gekende beschermende werking mag hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Hoe denkt u de veiligheid en gezondheid van reizigers en ov-personeel te kunnen beschermen als reizigers geen gebruik mogen maken van mondmaskers met CE-markering?
Zie mijn antwoord op vraag 5. Met werkgevers in het OV is overleg geweest over mondkapjes voor werknemers. Als regel voor werknemers in het OV geldt dat professioneel geproduceerde niet-medische mondkapjes gebruikt worden, waarbij goede aansluiting op de mond, neus en kin vereist is.
Als het zo is dat CE-gemarkeerde mondmaskers massaal te koop zijn bij supermarkten en in andere winkels, waarom zijn deze maskers dan nog steeds niet beschikbaar voor álle zorgverleners die hier preventief gebruik van willen maken?
Mondkapjes met CE-markering blijven voorbehouden aan de zorg. Het is niet de bedoeling dat deze te koop zijn bij supermarkten en in andere winkels. Verwijzingen naar medisch gebruik vind ik potentieel misleidend voor consumenten omdat deze claims op producten niet altijd waargemaakt worden. Het is dan ook primair de verantwoordelijkheid van verkopers om deze maskers niet aan te bieden. Over de beschikbaarheid van persoonlijke beschermingsmiddelen in de zorg heb ik uw Kamer meer uitgebreid in de brief van 20 mei geïnformeerd.
Ligt het, gezien de verplichting om vanaf 1 juni aanstaande mondkapjes in het openbaar vervoer te gebruiken, niet voor de hand dat betrouwbare mondkapjes gratis van overheidswege worden verstrekt? Zo nee, waarom niet?
Nee, mensen zijn zelf verantwoordelijk voor het aanschaffen van een mondkapje. Om de mondkapjes zo betaalbaar mogelijk te maken, heeft de Minister van Financiën de btw op mondkapjes gereduceerd tot 0% tot in ieder geval september.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus op woensdag 20 mei aanstaande? Wilt u deze vragen afzonderlijk antwoorden in plaats van deze te beantwoorden in de update brief?
Ik heb uw vraag zo spoedig mogelijk beantwoord.
De opstand in jeugdgevangenis Den Hey-Acker |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Oproer Den Hey-Acker. Bond: geweld in gevangenis vaak door personeelstekort»?1
Geweld hoort niet thuis in justitiële inrichtingen. De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) doet er alles aan om incidenten te voorkomen. Zo krijgt het personeel intensieve trainingen in het omgaan met situaties die mogelijk kunnen escaleren. Helaas laat de praktijk zien dat er soms toch sprake is van een incident zoals in het artikel. Als er een incident plaatsvindt worden passende maatregelen genomen en wordt daarnaast ingezet op nazorg voor personeel. Met de krapte op de arbeidsmarkt en het verloop van personeel binnen de inrichtingen is het aantrekken van nieuw personeel blijvend onder mijn aandacht. Ik herken mij echter niet in de suggestie die wordt gewekt als zou het incident in Den Hey-Acker het gevolg zijn van een tekort aan personeel.
Wat heeft zich tijdens deze opstand afgespeeld in deze jeugdgevangenis en hoe heeft dit kunnen gebeuren? Wordt dat onderzocht? Wanneer zijn de resultaten hiervan te verwachten en bent u bereid de Kamer hier te zijner tijd inhoudelijk over te informeren?
Op 14 mei 2020 is er in de middag een incident geweest met twee jongeren van de Individuele Traject Afdeling (ITA) van de Rijks Justitiële Jeugdinrichting (Rijks JJI) locatie Den Hey-Acker. Op de ITA worden jongeren geplaatst die eerder incidenten hebben veroorzaakt in de jeugdinrichting en waarvan de inschatting is dat zij niet functioneren in een regulier regime of deze zullen verstoren. Er verblijven maximaal zes jongeren met een aangepast programma op de leefgroep. Het klopt niet dat er één medewerker per jongere aanwezig hoort te zijn. Per dienst horen drie medewerkers beschikbaar te zijn. Op het moment van het incident waren er overigens vier medewerkers aanwezig.
Op 14 mei ontstond een opstandige sfeer tijdens het recreatiemoment. Er werd door twee jongeren met water en daarna met pannen richting groepsleiders gegooid. Al tijdens het gooien van water is door een medewerker op de alarmknop gedrukt. Toen er met pannen werd gegooid hebben de op de groep aanwezige medewerkers zich terug moeten trekken. Drie medewerkers hebben de afdeling kunnen verlaten, een van de medewerkers heeft zich in het voorraadhok ingesloten. Er is direct 112 gebeld. De politie was snel ter plaatse en heeft ingegrepen.
Na het incident is er direct melding gemaakt bij de betrokken inspecties.2 De inspecties hebben DJI verzocht intern onderzoek naar het incident uit te voeren en hen daarover te rapporteren. In september zendt DJI de uitkomsten van het interne onderzoek aan de inspecties. De inspecties beoordelen aan de hand hiervan of er eventuele vervolgstappen komen. Als het onderzoek of een eventuele vervolgstap van de inspecties daartoe aanleiding geeft, zal ik de resultaten met de Kamer delen.
Hoe groot is het personeelstekort in de jeugdgevangenissen op dit moment? Hoe vordert het met uw beloftes om extra personeel te werven?
Wat betreft de personele bezetting in jeugdgevangenissen heb ik alleen zicht op de medewerkers in de Rijks JJI’s. De personele bezetting van de Rijks JJI’s is op orde. Ik zie hierin dan ook geen verband met het aantal incidenten.
Om de personele bezetting op orde te houden worden doorlopend wervingsacties uitgevoerd. Met de huidige werving wordt geanticipeerd op de verwachte uitstroom van personeel. De werving voor de Rijks JJI’s verloopt goed, de bezetting is in de eerste vier maanden van 2020 met ruim 20 fte gestegen.
Eventuele personele krapte wordt altijd opgevuld met uitzendkrachten. Als deze niet beschikbaar zijn en er een dreigend tekort is aan medewerkers in een JJI, kan het dagprogramma tijdelijk worden aangepast en in het uiterste geval wordt een afdeling (tijdelijk) gesloten.
Ziet u, net als de woordvoerder van vakbond Juvox, een oorzakelijk verband tussen dit soort opstanden en de tekorten aan personeel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Wordt onderzocht of het inderdaad zo is dat lang niet alle geweldsincidenten gemeld worden?
Alle geweldsincidenten in een JJI worden geregistreerd. Conform de procedure wordt echter alleen een melding bijzonder voorval (MBV) opgesteld bij geweldsincidenten die leiden tot ernstig lichamelijk letsel. Er zijn mij geen signalen bekend dat incidenten die leiden tot ernstig lichamelijk letsel niet worden gemeld.
De opvolging van geweldsincidenten kan per geval verschillen. Daarbij geldt uiteraard dat in principe altijd aangifte wordt gedaan bij strafbare feiten, waarbij bijzondere aandacht is voor aangiftes die gedaan worden in het kader van Veilig Publieke Taak (VPT). DJI is periodiek in gesprek met de politie en het OM om de opvolging van VPT-aangiftes te verbeteren.
Hoe groot is het tekort aan personeel in Den Hey-Acker op dit moment? Klopt het dat op de Individueel Trajectafdeling één medewerker per jongere aanwezig hoort te zijn? Zo ja, waar waren die op het moment van de geweldsexplosie?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat het nu met het betrokken personeel? Wat voor nazorg krijgen zij?
Het gaat naar omstandigheden goed met de betrokken medewerkers. Er wordt nazorg geleverd conform het «Beleid opvang en nazorg aan personeel» van de inrichting. Dit betekent dat de medewerkers nazorg aangeboden hebben gekregen vanuit slachtofferhulp en het eigen nazorgteam. Voor het gehele team is er een gesprek met de traumapsycholoog georganiseerd. Daarnaast wordt ook individuele traumaverwerking aangeboden aan de medewerkers die hier behoefte aan hebben.
De uitwerking van de digitale ondersteuning van bron- en contactonderzoek. |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de organisatie Bits of Freedom heeft bedankt voor deelname aan de begeleidingscommissie die de overheid gaat adviseren bij het uitwerken van corona-apps?1
Ja. Overigens had ik niet Bits of Freedom zelf maar de coalitie «Veilig tegen Corona» gepolst of ze bereid waren deel te nemen.
Wat is uw reactie op de kritiek van Bits of Freedom dat fundamentele vragen over de doelstelling nog onbeantwoord zijn?
In mijn brief van 20 mei 2020 heb ik aangegeven dat het Programma van Eisen van de GGD aan mij is aangeboden en door mij gepubliceerd.
Wat is uw reactie op de kritiek van Bits of Freedom dat het kabinet weinig heeft gedaan met de punten die werden aangedragen door het initiatief «Veilig tegen Corona»?
In mijn brief van 15 april 2020 heb ik reeds aangegeven dat er uitgangspunten zijn die niet ter discussie staan en die ondermeer door de coalitie «veiligtegencorona.nl» en een grote coalitie van wetenschappers zijn ingebracht. Deze uitgangspunten zijn gedurende de gehele ontwikkeling van CoronaMelder blijven staan.
Klopt het dat het door de GGD opgestelde programma van eisen voor digitale ondersteuning niet openbaar is? Wanneer heeft de GGD dat programma van eisen afgerond? Bent u bereid om dit programma van eisen met de Kamer te delen?
Nee, dit klopt niet. Het programma is op 19 mei 2020 aan mij aangeboden en op die dag door mij gepubliceerd.
Klopt het dat het kabinet al had besloten om in te zetten op een corona-app die gebruik zal maken van bluetooth- technologie? Op basis waarvan is dat besluit genomen? Hoe verhoudt dit besluit zich tot de twijfels over de geschiktheid van bluetooth-technologie die zijn geuit door verschillende experts tijdens het rondetafelgesprek Corona-app van 22 april jl. in de Tweede Kamer?2
Nee, dit klopt niet. De verwachting is dat anonieme digitale contactopsporing kan bijdragen aan het bestrijden van Covid19. Hiervoor moet eerdere nabijheid kunnen worden vastgesteld ten opzichte van een besmet persoon. Bepalend hierbij is niet of de precieze afstand kan worden gemeten, maar of nabijheid voldoende kan worden vastgesteld om epidemiologisch van waarde te zijn. Na onderzoek is gebleken dat het Apple en Google framework – dat is gebaseerd op Bluetooth – hiervoor geschikt is. Zie ook mijn brief van 17 augustus 2020.
Zijn andere alternatieven voor digitale ondersteuning van contactonderzoek, zoals het gebruik van tokens met UltraWideBand technologie, of apps die zijn gebaseerd op het scannen van QR-codes, onderzocht? Zo ja, wat was de uitkomst van dat onderzoek? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om alternatieven voor een app op bluetooth-basis alsnog nadrukkelijk te onderzoeken?
In eerste instantie is gekeken naar bluetooth-technologie vanuit de aansluiting op het Apple en Google framework (zie hierboven bij antwoord 5). Dit framework bleek goed aan te passen op de wensen en eisen ten aan zien van de app.
Op welke wijze is de groep van zes externe experts samengesteld die de overheid helpt bij de daadwerkelijke ontwikkeling van de corona-app? Deelt u de mening van Bits of Freedom dat deze groep weinig divers is?
Per fase is bekeken welke expertise nodig is in de ontwikkeling. Deze expertise is ingevuld met kennis van binnen en buiten de overheid waarbij is gekeken naar de «best and brightest» die tijdens de appathon al meekeken en middels de open source community reeds een bijdrage leverden. De groep experts is gedurende het traject in diversiteit van expertise verder toegenomen en ook weer afgebouwd als de specifieke expertise niet meer nodig was. Op het hoogtepunt van de ontwikkeling telde het bouwteam circa 50 leden.
Op welke wijze wordt de begeleidingscommissie samengesteld? Hoe groot zal de commissie worden en welke disciplines zullen erin vertegenwoordigd zijn?
Zie mijn brief van 20 mei 2020.
Het uitblijven van maatregelen om dieren te beschermen bij de verwachte hittegolven |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Erkent u dat vanwege de grotere kans op hittegolven – waar deskundigen de afgelopen jaren op wijzen – en die ook nu weer worden verwacht voor de aankomende zomer, het risico zeer reëel is dat er opnieuw ernstig dierenleed zal ontstaan met hittestress voor dieren en opnieuw grote aantallen dieren kunnen stikken in stallen of vrachtwagens?1
Er zijn tijdens de hitteperiode verleden jaar inderdaad meer dieren gestorven dan gebruikelijk is. Het exacte aantal dieren is mij niet bekend.
Kunt u bevestigen dat na de dramatische zomer van 2019 waarin tienduizenden dieren door de hitte zijn omgekomen, u in antwoord op schriftelijke vragen van de Partij voor de Dieren aankondigde dat u de hitteperiode zou evalueren en zou bekijken welke stappen er kunnen en moeten worden gezet?2
Met de grotere kans op hittegolven neemt de kans op welzijnsproblemen bij dieren ook toe. Dat is ook de reden dat ik maatregelen tref zoals het verbieden van transporten bij 35 graden of meer op Nederlands grondgebied en mijn inzet voor duidelijkere normen in de EU-transportverordening voor lange afstandstransporten boven de 30 graden. Ook sectoren investeren in extra kennis en informatievoorziening en praktische maatregelen op dit vlak.
Kunt u bevestigen dat u met de verschillende sectoren heeft afgesproken dat er na de zomer aangepaste sectorprotocollen zouden voorliggen?
In mijn beantwoording (Kamerstuk 3893) heb ik aangegeven dat door sectoren en door mijn ministerie de hitteperiode zou worden geëvalueerd. Hier is uitvoering aan gegeven. Uit de NVWA inspecties op bedrijven is gebleken dat er geen eenduidige oorzaak is aan te wijzen voor de problemen op de betreffende bedrijven. De te nemen maatregelen zullen dan ook per bedrijf verschillen. Dit is met sectoren besproken. Zoals ik in mijn brief heb aangegeven ga ik onderzoeken of ik de regelgeving kan concretiseren op het gebied van de alarmsystemen op het ventilatiesysteem en de noodvoorzieningen.
LTO heeft het initiatief genomen tot een plan over hitte op primaire bedrijven. Daarnaast heeft de varkenssector een hitteprotocol ter beschikking gesteld voor varkenshouders.
Waarom heeft u de Kamer nog altijd niet geïnformeerd over de stappen die sindsdien zijn genomen om een herhaling van afgelopen zomer te voorkomen?
Dat kan ik bevestigen. De geplande bijeenkomst in oktober 2019 is niet doorgegaan vanwege het uitblijven van aangepaste sectorprotocollen. Door de Coronacrisis zijn de overleggen over het nationaal plan tijdelijk opgeschort.
Op 13 en 20 mei heeft mijn departement bijeenkomsten georganiseerd waarbij het Nationaal plan voor veetransport bij extreme temperaturen en de bijbehorende sectorprotocollen aan de orde kwamen. Het nationaal plan en de bijbehorende sectorprotocollen zijn inmiddels geactualiseerd en op 17 juni op de website van de NVWA geplaatst. De sectorprotocollen van Vee en Logistiek Nederland en Transport en Logistiek Nederland, en die van de Centrale Organisatie voor de Vleessector (COV) zijn aangescherpt. Het protocol van de Sectorraad Paarden is op 23 juni aangepast. Ik verwijs uw Kamer voor de inhoud van de aanscherpingen naar het nationaal plan en de brief die ik u gelijktijdig met de beantwoording van deze vragen toestuur.
Betekent dit dat u niets heeft ondernomen? Zo nee, kunt u gedetailleerd uiteenzetten welke actie u sindsdien heeft ondernomen, op welke momenten precies en wat de resultaten daarvan zijn?
Ik verwijs uw Kamer naar de bijgevoegde brief.
Kunt u zich herinneren dat u na afgelopen zomer constateerde dat de vrijwillige afspraak uit het Nationaal plan voor veetransport bij extreme temperaturen om bij 35 graden of meer geen dieren meer te vervoeren lang niet door iedereen wordt nagekomen en dat nog steeds niet alle sectoren bij dit Nationaal plan zijn aangesloten, waardoor bijvoorbeeld de pluimveesector, die verreweg het grootste aantal dieren per jaar fokt en afvoert naar de slacht, zelfs gewoon door is blijven rijden bij temperaturen boven de 35 graden?3
Ik verwijs uw Kamer voor het antwoord op deze vraag naar mijn bijgesloten brief.
Kunt u uitleggen waarom u het toen door u aangekondigde wetsvoorstel om diertransporten boven de 35 graden te verbieden nog altijd niet naar de Kamer heeft gestuurd en waarom dit wetsvoorstel ook ontbrak in de lijst die de regering naar de Kamer heeft gestuurd met wetsvoorstellen die wat het kabinet betreft nog voor de zomer hadden moeten worden behandeld?
Dat kan ik mij herinneren. Daarom heb ik een verbod voor transport bij 35 graden of meer ingevoerd.
Betekent dit dat u dat hiermee de kans heeft gemist om deze zomer effectief te kunnen ingrijpen wanneer dieren worden getransporteerd bij meer dan 35 graden? Zo nee, komt u met een spoedwet om het verbod op diertransporten bij een temperatuur van 35 graden of hoger alsnog voor de zomer in te laten gaan? Zo nee, waarom niet?
Het verbod wordt niet via een wetsvoorstel vastgelegd maar door middel van een beleidsregel. Zoals aangegeven in mijn bijgevoegde brief treedt de Beleidsregel diertransport bij hoge temperaturen op 2 juli in werking.
Kunt u bevestigen dat de NVWA onderzoek zou doen naar uitval van ventilatiesystemen in stallen door extreme warmte?
De Beleidsregel diertransport bij hoge temperaturen treedt op 2 juli in werking. Daarnaast wil ik benadrukken dat de NVWA altijd, ongeacht de temperatuur, handhavend kan optreden indien er sprake is van hittestress en lijden door vervoer onder warme omstandigheden.
Is of wordt dit onderzoek uitgevoerd? Zo ja, wanneer is de NVWA daarmee gestart en wat is of wordt er gedaan met de uitkomsten hiervan? Zo nee, waarom niet?
Ik heb aangegeven (Kamerstuk 3893) dat bij een aantal stallen uitval van de systemen in combinatie met de extreme warmte heeft geleid tot grote problemen en dat de NVWA deze bedrijven onderzoekt. Uit dit onderzoek blijkt dat er geen eenduidige oorzaak is aan te wijzen van deze incidenten.
Hoeveel capaciteit was er vorig jaar beschikbaar bij de NVWA om controles uit te voeren op warme dagen en hoeveel inspecties zijn er toen uitgevoerd?
Zie het antwoord op vraag 10.
Hoeveel capaciteit is er op dit moment beschikbaar bij de NVWA om (extra) controles uit te voeren op warme dagen en te handhaven als het weer eens mis gaat?
In 2019 was er 2.000 uur beschikbaar voor controles op het vervoer van dieren op dagen dat het nationaal plan voor veetransport bij extreme temperaturen in werking is getreden. Er zijn in 2019 126 inspecties uitgevoerd op dagen dat het nationale plan in werking is getreden.
De NVWA voert op warme dagen daarnaast ook controles uit naar aanleiding van meldingen over gevolgen van warmte op dieren. Dit is voornamelijk van toepassing op primaire bedrijven. Deze meldingen worden risicogebaseerd opgevolgd. Er is niet vooraf te bepalen welke capaciteit hiervoor beschikbaar dient te zijn, aangezien niet is in te schatten hoeveel meldingen er hierover jaarlijks binnen zullen komen.
Hoeveel uren zijn er op dit moment binnen de NVWA beschikbaar voor controles op diertransporten op warme dagen?
Voor controles op het vervoer van dieren op dagen waarop het nationaal plan voor veetransport bij extreme temperaturen in werking is getreden, zijn voor dit jaar 1.500 uur gereserveerd. Binnen diverse afdelingen van de NVWA (o.a. klantcontactcentrum, inspectie en slachthuizen) wordt er uit voorzorg rekening gehouden met weersvoorspellingen om zo nodig het aantal medewerkers op te schalen.
Hoeveel uren zijn er op dit moment binnen de NVWA beschikbaar voor controles in stallen op warme dagen?
Zie het antwoord op vraag 13.
Is de NVWA van plan deze controles op hitte in stallen de komende maanden vooraf telefonisch aan te kondigen zoals nu het beleid is tijdens de coronacrisis? Zo ja, hoe wordt er voorkomen dat inspecteurs om oneigenlijke redenen afzien van een bezoek, bijvoorbeeld doordat er telefonisch wordt gemeld dat er op de betreffende locatie iemand in quarantaine zit, terwijl dit niet zo is?4
Zie het antwoord op vraag 12 en 13.
Is het waar dat de sector in het voorjaar standaard meer vleeskuikens fokt omdat ze er op rekenen dat mensen bij barbecues, in de horeca en tijdens uitjes meer kippenvlees gaan eten? Zo nee, hoe zit het dan?
De NVWA houdt zich bij het uitvoeren van inspecties aan de richtlijnen van het RIVM. Daarbij wordt veiligheid van zowel inspecteurs als ook dierhouders in acht genomen. Er wordt vooralsnog inderdaad kort voor de inspectie telefonisch contact opgenomen met de locatie om navraag te doen of er op de locatie COVID-19-patiënten in isolatie of quarantaine zijn, tenzij er motiverende redenen zijn om dit niet te doen.
De NVWA is niet bevoegd na te gaan of er daadwerkelijk sprake is van aanwezigheid van COVID-19-patiënten op de locatie.
Betekent dit dat er ieder jaar in deze tijd standaard sprake is van een hogere stalbezetting, wat betekent dat de kippen in de stallen nog meer op elkaar gepakt zitten dan anders, terwijl er in deze periode ook een grote kans is op warme dagen en dus hittestress? Zo nee, kunt u uitleggen hoe de stalbezetting niet hoger zou worden bij een verhoging van het aantal dieren dat wordt gefokt en vetgemest?
De sector zal ongetwijfeld inspelen op de vraag vanuit de markt tijdens bepaalde perioden.
Kunt u bevestigen dat deze productieverhoging dit voorjaar is ingezet ondanks de coronacrisis? Zo nee, hoe zit het dan?5
Er is een wettelijke grens aan de bezetting in de stal. De veehouder moet bekijken of de gehanteerde bezetting in de betreffende stallen valt binnen de wettelijke eisen en tevens of het verantwoord is en of bijvoorbeeld de ventilatie voor deze bezetting ook tijdens warme perioden afdoende is.
Betekent dit dat er op dit moment sprake is van een hogere stalbezetting, en dus meer kippen op elkaar dan anders, omdat de verwachte stijgende verkoop van kippenvlees uitblijft vanwege de coronacrisis, het annuleren van evenementen en het sluiten van de horeca? Zo nee, hoe zit het dan?
Zoals ik heb aangegeven in het schriftelijk overleg over COVID-19 en de mogelijke relatie met dieren (Kamerstuk 28 286, nr. 1102) hebben sectoren vrijwillig productiebeperkende maatregelen genomen. Zo zijn vleeskuikenhouders door de slachthuizen opgeroepen om niet de hoogste bezetting te hanteren aangezien er minder vraag is naar vleeskuikens van een lager gewicht die doorgaans eerder worden uitgeladen. In het I&R systeem zijn vooralsnog geen verschillen te zien ten opzichte van voorgaande jaren, maar het is mogelijk dat dit pas later uit de cijfers blijkt.
Hoeveel pluimveehouders hebben gehoor gegeven aan de oproep van pluimveeslachthuizen om minder dieren in de stallen te storten om het overschot aan kippenvlees niet nog verder op te laten lopen? Hoeveel vleeskuikens worden er op deze bedrijven nu minder gehouden dan vorig jaar in deze tijd?6
Zie het antwoord op vraag 19.
Hoeveel pluimveehouders hebben juist meer dieren in hun stallen gestort omdat ze hopen op extra afzet door barbecues, uitjes en evenementen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 19 zijn uit het I&R-systeem vooralsnog geen verschillen te zien van voorgaande jaren. Het kan dat de effecten van deze oproep pas later in de cijfers zijn terug te zien.
Kunt u bevestigen dat een aantal vleeskuikenhouders standaard een deel van de kuikens vervroegd naar de slacht stuurt om zo meer kippen te kunnen houden in de maximale bezetting van 42 kilo per m2 en dat deze zogenaamde «uitladers» vervolgens als grillkippen worden verkocht?
Zie het antwoord op vraag 21
Heeft u gezien dat pluimveeslachterijen door de coronacrisis en de verminderde vraag naar grillkippen veel minder tot geen «uitladers» willen slachten?
Dat kan ik bevestigen.
Erkent u dat de kans groot is dat kippen hierdoor de komende tijd nu nog meer op elkaar gepakt zitten in de stallen, dat de maximale bezetting wordt overschreden en dat er een verhoogd risico is op hittestress?
Een aantal persberichten hebben deze indruk gegeven. Navraag bij de sector leerde dat slachterijen juist tijdig bij vleeskuikenhouders hebben aangegeven dat er wellicht geen afzet voor de grillkippen zou zijn en dat zij dus aanraadden minder dieren op te zetten.
Hoeveel uren zijn er op dit moment binnen de NVWA beschikbaar voor controles in vleeskuikenstallen?
Hierover heb ik gesproken met de sector en deze heeft mij aangegeven dat dit niet het geval is. Op het overschrijden van de maximale bezetting wordt toezicht gehouden en gehandhaafd. Vooralsnog zijn er geen aanwijzingen dat hier sprake van is.
Hoeveel vleeskuikenstallen (geen bedrijven) zijn er op dit moment in Nederland?
In 2020 is 500 uur gereserveerd voor fysieke inspecties in vleeskuikenstallen. Daarnaast is er nog 300 uur gereserveerd voor controles op afstand.
Onderschrijft u de wetenschappelijke vaststelling van de European Food Safety Authority (EFSA) dat vleeskuikens door hun extreme gewicht waarop ze zijn doorgefokt hun warmte niet goed kwijt kunnen en door hun snelle stofwisseling zelf meer warmte produceren, waardoor ze al bij 25 graden last kunnen hebben van hittestress? Zo nee, kunt u met wetenschappelijke rapporten onderbouwen dat het anders zou zitten?7
Op 20 mei jl. stonden er 2.449 stallen geregistreerd op 807 locaties waar vleeskuikens worden gehouden.
Erkent u dat vrije uitloop voor kippen, met beschutting en gelegenheid voor stofbaden, de meest effectieve manier is om aan hun behoefte aan het vertonen van hun natuurlijke gedrag tegemoet te komen, om hittestress te voorkomen en (daarmee) hun welzijn te dienen? Zo nee, waarom niet?
Het betreffende EFSA- rapport geeft als aanbeveling dat binnen containers waarin vleeskuikens worden vervoerd, de bovenste temperatuurgrens 24–25 graden zou moeten zijn, uitgaande van een relatieve luchtvochtigheid van 70% of hoger. Het is algemeen bekend dat vleeskuikens sneller last hebben van hittestress dan ander pluimvee, of andere diersoorten. Ik heb bij de Europese Commissie aangedrongen op duidelijkere regels en grenzen in de transportverordening. Deze moeten gebaseerd zijn op wetenschappelijke inzichten, zoals die van de EFSA.
Bent u bereid deze vorm van vrije uitloop-huisvesting tot doel te stellen en een transitieplan op te stellen waarin de pluimveehouderij binnen een bepaalde termijn moet voldoen aan deze huisvestingsnormen? Zo nee, waarom niet?
Een vrije uitloop met beschutting en gelegenheid voor stofbaden kan de natuurlijke omgeving het dichtst benaderen, afhankelijk van de inrichting. Dat wil niet per definitie zeggen dat deze stalsystemen bij hoge temperaturen het beste zijn om hittestress te voorkomen. Technische ventilatiesystemen zijn juist bedoeld om een goede kwaliteit van de omgeving van de dieren te bewerkstelligen en het klimaat zo constant mogelijk te houden.
Kunt u bevestigen dat varkens een relatief kleine hart- en longcapaciteit hebben in verhouding tot hun spiermassa, wat warmteverlies via de ademhaling bemoeilijkt?
Ik ben van mening dat de huisvesting moet zijn aangepast aan de dieren en niet andersom en wil deze voorwaarden verder uitwerken in het kader van de verduurzaming van de veehouderij. Dat wil niet per definitie zeggen dat alleen vrije uitloop-huisvesting aan de behoeften van het dier tegemoet kan komen.
Onderschrijft u de wetenschappelijke vaststelling van EFSA dat bij vleesvarkens al bij 27 graden Celsius hittestress optreedt8, met een versnelde hartslag, stijgende bloeddruk en versnelde oppervlakkige ademhaling als gevolg? Zo nee, kunt u met wetenschappelijke rapporten onderbouwen dat het anders zou zitten?
Varkens hebben inderdaad een relatief kleine hart- en longcapaciteit in verhouding tot hun spiermassa. In hoeverre dat het warmteverlies via de ademhaling bemoeilijkt is mij niet bekend.
Kunt u bevestigen dat varkens niet kunnen zweten en van nature afkoeling zoeken door in de modder te rollen zodat ze via verdamping warmte kwijt kunnen raken?
Bij 27 graden Celsius kan bij vleesvarkens hittestress ontstaan. Hoe varkens de warmte ervaren is naast de temperatuur mede afhankelijk van andere factoren, waaronder de relatieve luchtvochtigheid en de luchtsnelheid, die bepalen hoe het varken de warmte ervaart.
Erkent u dat vrije uitloop, met beschutting en gelegenheid voor modderbaden, de meest effectieve manier is om hittestress bij varkens te voorkomen, aan hun behoefte aan het vertonen van hun natuurlijke gedrag tegemoet te komen en (daarmee) hun welzijn te dienen? Zo nee, waarom niet?
Varkens kunnen nauwelijks zweten. Van nature zoeken varkens afkoeling door de schaduw op te zoeken, of een water- en of modderbad te nemen.
Bent u bereid deze vorm van vrije uitloop-huisvesting tot doel te stellen en een transitieplan op te stellen waarin de varkenshouderij binnen een bepaalde termijn moet voldoen aan deze huisvestingsnormen? Zo nee, waarom niet?
Een vrije uitloop met beschutting en gelegenheid voor modderbaden kan de natuurlijke omgeving het dichtst benaderen, afhankelijk van de inrichting. Dat wil niet per definitie zeggen dat deze stalsystemen bij hoge temperaturen het beste zijn om hittestress te voorkomen. Technische ventilatiesystemen zijn juist bedoeld om een goede kwaliteit van de omgeving van de dieren te bewerkstelligen en het klimaat zo constant mogelijk te houden.
Bent u bereid om preventief te zorgen voor een lagere stalbezetting om hittestress te voorkomen door af te kondigen dat in de zomer minder dieren in de Nederlandse stallen mogen staan en dat daartoe vóór de zomer beperkingen worden gesteld aan de fok van het aantal dieren? Zo nee, waarom niet en erkent u dat u door het achterwege laten van preventieve regels de dieren in de Nederlandse veehouderij welbewust extra risico laat lopen op hittestress, zeker nu vanwege de coronamaatregelen de kans groter is dat dieren langer in de stallen blijven omdat slachthuizen minder dieren kunnen slachten?
Ik ben van mening dat de huisvesting moet zijn aangepast aan de dieren en niet andersom en wil deze voorwaarden verder uitwerken in het kader van de verduurzaming van de veehouderij. Dat wil niet per definitie zeggen dat alleen vrije uitloop-huisvesting aan de behoeften van het dier tegemoet kan komen.
Bent u bereid de snelheid van de slachtlijn te verlagen, zodat er minder dieren hoeven te worden aangevoerd en er minder fouten worden gemaakt die leiden tot vertraging in het slachtproces en wachtende vrachtwagens vol dieren in de hitte? Zo nee, waarom niet?
Ik heb niet de wettelijke mogelijkheid om dierlijke sectoren productiebeperkende maatregelen zoals een fokbeperking ter voorkoming van hittestress op te leggen.
Bent u bereid om een maximum te stellen aan de tijd die dieren moeten wachten bij en in het slachthuis? Zo nee, waarom niet?
Uw Kamer heeft de gewijzigde motie van het lid Ouwehand aangenomen dat mij verzoekt per direct de slachthuizen op te dragen de slachtsnelheid te verlagen. Ik zal uw Kamer op korte termijn over de uitvoering informeren.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de gebruikelijke termijn beantwoorden?
Volgens de geldende EU-wetgeving moeten de slachthuizen zelf in hun standaardwerkwijzen aangeven hoe ze invulling geven aan de dierenwelzijnseisen. De wachttijd bij slachthuizen varieert en het hangt onder andere af van de omstandigheden bij het slachthuis waar ze moeten wachten en de betreffende dieren wanneer dit problematisch wordt. Wat in de ene situatie acceptabel is, kan in een andere situatie een ernstige inbreuk op het dierenwelzijn zijn. Mede hierdoor kies ik er niet voor om een maximum aantal minuten of kwartieren voor te schrijven. In het sectorprotocol van COV, wat nader ingevuld door de individuele slachthuizen, staat het beperken van de wachttijd als mogelijke maatregel opgenomen.
Het racisme bij de NOS |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «NOS Divibase: Staatsomroep heeft geheime wisselbokaal voor «Divers Profileren»»?1
Ja.
Bent u geschokt over het feit dat de NOS etnisch profileert, waar dit bij de Belastingdienst tot veel verontwaardiging leidde?
Het verzorgen van evenwichtig en kwalitatief hoogstaand journalistiek media-aanbod behoort tot de taak van de NOS. Het in beeld brengen van diverse bronnen en vertellen van verschillende verhalen draagt juist bij aan de kwaliteit van journalistieke producties. Ik twijfel niet aan de intenties van de NOS, maar begrijp wel de gevoeligheid rondom dit thema. In het licht van de publieke verantwoording die de publieke omroep moet afleggen past het dat de NOS haar doel en werkwijze toelicht, daarover met haar publiek in discussie gaat en daar waar nodig aanpast. Ik zie ook dat dit gebeurt. Inmiddels is de NOS met de Divibokaal gestopt. Welke personen bij de NOS om welke reden tot nu toe een bokaal hebben gekregen betreft een interne redactionele aangelegenheid. Daarin past bemoeienis vanuit de overheid niet.
Bent u verontwaardigd dat bij de NOS journalistieke waarden zoals objectiviteit zijn ingeruild voor links activisme?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom krijg je bij de NOS een bokaal als je blanken uitsluit? Is de NOS even racistisch als de Ku Klux Klan?
Zie antwoord vraag 2.
Wie zijn de winnaars van de diversiteitsbokaal tot dusverre? Waarom kregen zij exact de bokaal?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt het diversiteitsgedram zich tot de Mediawet, in het bijzonder artikel 2.1.2?
De publieke omroep is van en voor alle Nederlanders. De publieke omroep heeft dan ook op grond van de Mediawet als taak om alle groepen in de samenleving te bereiken en evenwichtig te weerspiegelen. Dit heeft tevens zijn beslag gekregen in de prestatieafspraken die ik met de NPO heb afgesloten. Zo dient de NPO jaarlijks te rapporteren over wat het publiek vindt van de weerspiegeling van met name vrouwen en mensen met een migratieachtergrond in zijn media-aanbod. Deze taakopdracht staat wat mij betreft op geen enkele wijze ter discussie. De wijze waarop daaraan uitvoering wordt gegeven qua vorm en inhoud is een zaak van omroepen zelf. Dat geldt ook voor de NOS.
Verklaart het diversiteitsgedram van de NOS ook dat men daar niet meer spreekt van «blanken» maar van «witten»?
Zie antwoord vraag 6.
Waarom maak je bij de NOS kans op een prijs als je Zwarte Piet belastert, terwijl onze hardwerkende kindervriend steeds populairder wordt?
Zie antwoord vraag 6.
Verklaart het diversiteitsgedram van de NOS ook dat veel nieuws dat negatief afstraalt op allochtonen, zoals moorden door asielzoekers, overlast van AZC’s, ramadanterreur en islamitische misdaden systematisch onder de pet blijft bij de NOS?
Ik zie geen aanleiding om te twijfelen aan de deskundigheid en objectiviteit van de NOS. De uitspraak van de NPO ombudsman dat er geen bewijs is voor de conclusie dat de NOS diversiteit boven deskundigheid zou stellen sterkt mij in deze overtuiging.
Zou de NOS wel objectieve journalistiek bedrijven als D66’er Shula Rijxman en PvdA’er Martijn van Dam niet langer in het bestuur van de NPO zouden zitten?
Zie antwoord vraag 9.
Waarom moeten Nederlanders hiervoor betalen en op welke manier kunnen zij hun abonnement opzeggen?
De bekostiging van de publieke omroep verloopt via de Rijksmiddelen en niet op basis van een abonnement. Dit is vastgelegd in de Mediawet (zie Mediawet titel 2.6. bekostiging publieke mediadiensten) en is gestoeld op het principe dat de publieke omroep van en voor alle Nederlanders is.
De ramp die biomassa heet |
|
Alexander Kops (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «De ecologische ramp achter biomassa – Hoe in Estland de biodiversiteit wordt geofferd op het altaar van ons klimaatbeleid»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat er ten behoeve van uw eigen klimaatwaanzin in onder andere Estland bossen compleet worden kaalgekapt om vervolgens in Nederlandse biomassacentrales te verbranden? Doet het u wat of vindt u het allemaal wel prima?
Ik herken het beeld niet dat hele bossen gekapt worden voor de productie van houtpellets die in Nederland worden gebruikt. Alle houtpellets die in Nederland met subsidie worden gebruikt, moeten voldoen aan strenge duurzaamheidscriteria. Bedrijven worden gecontroleerd of zij de duurzaamheidscriteria ook naleven. Ik heb geen aanleiding om aan te nemen dat er in Nederland biomassa met subsidie gebruikt wordt die niet aan de duurzaamheidscriteria voldoet.
Wanneer gaat u – samen met het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) dat onlangs nog een wegkijkend rapport over biomassa publiceerde – naar bijvoorbeeld Estland om daar te aanschouwen welke vernietigende gevolgen uw klimaathysterie heeft?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het doel van klimaatbeleid, waaronder biomassa, nog altijd CO2-reductie is? Hoe kunt u dan fanatiek voorstander van biomassa zijn, waarbij netto méér CO2 uit de schoorsteen komt dan bij kolen en gas?2 Deelt u de conclusie dat uw klimaatbeleid van tegenstrijdigheden aan elkaar hangt?
Biomassa kan klimaatneutraal zijn als concept van een kringloop waar in de groeifase CO2 uit de lucht wordt opgenomen, waarna diezelfde hoeveelheid CO2 weer vrijkomt bij de energieopwekking. Het uitgangspunt van het kabinet is dat alleen duurzame biomassa werkelijk bijdraagt aan het tegengaan van klimaatverandering.
Hoe kunt u, met uw volle verstand, het vernietigen en verbranden van bossen «duurzaam» en «klimaatneutraal» noemen? Deelt u de conclusie dat biomassa en de rest van de klimaatgekte één grote rampzalige, geldverslindende farce is?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kunt u het in ’s hemelsnaam een goed idee vinden om de komende jaren maar liefst 14 miljard euro aan subsidies beschikbaar te stellen voor de waanzin die biomassa heet? Deelt u de conclusie dat deze klimaatsubsidies de «houtkoorts» juist hebben aangewakkerd?
Nee, ik deel deze conclusie niet. De subsidies zorgen er juist voor dat houtstromen die voorheen achterbleven in het bos, en bij verrotting tot CO2-uitstoot leidden, nu nuttig benut worden.
Hoe kan het dat het kabinet enerzijds, vanwege een niet-bestaand stikstofprobleem, miljarden beschikbaar stelt voor «natuurherstel en -behoud», terwijl datzelfde kabinet elders ter wereld met vele miljarden bossen compleet laat kaalkappen omdat dat goed zou zijn voor het klimaat?
Het is van groot belang dat er in Nederland en wereldwijd meer bos kan groeien. Dat is nodig voor de biodiversiteit, natuurbehoud en het tegengaan van klimaatverandering. Dat kan samengaan met het gebruik van houtige biomassa voor energietoepassingen en de circulaire economie, zolang er sprake is van duurzame biomassa en ingezet wordt op zo beperkt en hoogwaardig mogelijk gebruik. Daar richt het kabinet zich op.
Deelt u de mening dat de klimaatellende met de dag weerzinwekkender en geldverslindender wordt? Bent u ertoe bereid onmiddellijk volledig te stoppen met biomassa en elke andere vorm van klimaatbeleid en hier geen cent meer aan uit te geven?
Nee, ik deel deze mening niet en ik ben hier niet toe bereid.
Het functioneren van medezeggenschap in tijden van corona |
|
Frank Futselaar |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat is de juridische status van het Servicedocument HO-aanpak Coronavirus COVID-19? Gaat het hier om een informatieve handreiking, een dwingende aanwijzing of bijvoorbeeld een collectieve afspraak van de overheid met onderwijsinstellingen? Hoe verhoudt het Servicedocument zich tot de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) en Wet op de ondernemingsraden (WOR), specifiek waar het gaat om medezeggenschap? Vervangt het servicedocument de betreffende wetten? Zo ja, wat is hier de wettelijke grondslag voor?
In het servicedocument zijn bestuurlijke afspraken neergelegd tussen mij en de koepelorganisaties en bonden binnen het (hoger) onderwijs. Hoger onderwijsinstellingen hebben zich door middel van de koepelorganisaties gecommitteerd aan deze afspraken. De afspraken in het servicedocument als het gaat om de medezeggenschap laten onverlet wat in de WHW en in de WOR over de medezeggenschap is geregeld. In het servicedocument is daarom opgenomen dat het uitgangspunt is dat de medezeggenschap, zowel centraal als decentraal, de instemmings- en adviesrechten blijft uitoefenen. Tegelijkertijd zijn vanwege de uitzonderlijke crisissituatie afspraken opgenomen over de wijze van het betrekken van de medezeggenschap gedurende de crisis. In alle gevallen moet de medezeggenschap, zij het met bijvoorbeeld een kortere reactietermijn of in sommige gevallen achteraf, haar rol kunnen blijven vervullen. In het servicedocument is afgesproken dat de instellingen zich hiertoe inspannen.
Kunt u, gezien het feit dat het Servicedocument steeds wordt aangepast aan de veranderende werkelijkheid, inzicht geven of en hoe lang het naar uw mening legitiem is om de mogelijkheid om af te wijken van de gangbare medezeggenschapsprocedures, specifiek de mogelijkheid tot het informeren achteraf van medezeggenschap, in stand te houden? Bent u het met de mening eens dat het feit dat de eerste crisisweken voorbij zijn het nu zaak is zoveel mogelijk de bestaande medezeggenschapsprocedures, al dan niet digitaal, te herstellen? Hoe verhoudt het opnemen van deze mogelijkheid in het Servicedocument zich met de medezeggenschapsprocedures zoals vastgelegd in de WHW en de WOR?
De instellingen spannen zich in om de medezeggenschap haar rol te kunnen laten vervullen. Het ligt voor de hand dat instellingen alleen afwijken van de gebruikelijke procedure indien en voor zover dit noodzakelijk is om tijdig uitvoering te geven aan de afspraken in het servicedocument en tijdig te kunnen handelen in crisistijd. Wanneer van die noodzaak sprake is, wordt van de medezeggenschap gevraagd flexibiliteit te tonen. De afspraken in het servicedocument als het gaat om de medezeggenschap laten onverlet wat in de WHW en in de WOR over de medezeggenschap is geregeld. Indien de medezeggenschap van oordeel is gegeven de omstandigheden niet op de juiste manier te zijn betrokken, kan een geschil hierover met het instellingsbestuur worden voorgelegd aan de geschillencommissie (artikelen 9.40 en 10.26 WHW).
Op de wijze waarop instellingen omgaan met de medezeggenschap in crisistijd wordt signaal gestuurd toezicht gehouden door de inspectie, die bijvoorbeeld kan nagaan of in een bepaald geval het pas achteraf betrekken van de medezeggenschap proportioneel en beargumenteerd was en of er in het algemeen goede werk- en/of procesafspraken zijn gemaakt tussen instellingsbestuur en medezeggenschap.
Klopt het dat de in het Servicedocument genoemde optie om de medezeggenschap eventueel pas achteraf te informeren pas in de versie van het servicedocument van 24 april is verschenen? Wat was de aanleiding om op dat moment, ruim een maand na de fysieke sluiting van de onderwijsinstellingen, deze optie toe te voegen?1
Dat klopt. Door de bijzondere omstandigheid die als gevolg van het Coronavirus COVID-19 op hogeronderwijsinstellingen was ontstaan bleek dat het noodzakelijk was om, naast het uitgangspunt dat de afspraken in het Servicedocument hetgeen in de WHW en in de WOR over de medezeggenschap is geregeld onverlet laat, deze optie toe te voegen teneinde de continuïteit van het onderwijs en de examinering te kunnen (blijven) waarborgen.
Bent u bekend met de interne notitie van de Vereniging van Universiteiten (VSNU) «besluitvorming en medezeggenschap» van 17 maart, die naar universiteitsbesturen is gestuurd om eventueel als basis voor hun besluitvorming en communicatie te dienen?
Ik ben bekend met deze notitie. Naar ik van de VSNU heb begrepen betreft het hier een interne adviserende notitie aan de voorzitters van de colleges van bestuur van de verschillende universiteiten.
Is het u bekend dat in deze VSNU-notitie wordt gesteld: «In het geval sprake is van een adviesrecht of instemmingsrecht, kan het CvB onverminderd het ontbreken van een positief advies of instemmingsbesluit besluiten indien de voorgenomen beslissing van het CvB gevergd wordt door «zwaarwegende (bedrijfs)organisatorische, (bedrijfs)economische of (bedrijfs)sociale redenen» (artikel 9.40 lid 5 en 10.26 WHW; artikel 27 lid 4 WOR).»? Hoe duidt u deze zienswijze?
Ik ben bekend met de inhoud van deze interne VSNU-notitie. Voor mijn duiding van de wijze waarop de medezeggenschap gedurende deze crisis moet worden betrokken, verwijs ik naar hetgeen hierover in het servicedocument is opgenomen. Sinds 17 maart jl. zijn er geen besluiten die direct of indirect verband houden met de thematiek «Medezeggenschap in tijde van Corona» aan de geschillencommissie medezeggenschap hoger onderwijs voorgelegd.
Bent u het met de mening eens dat het in het bovenstaande citaat aangehaalde artikel 9.40 lid 5 WHW uitsluitend van toepassing kan zijn wanneer het besluiten zijn die daadwerkelijk aan de geschillencommissie medezeggenschap hoger onderwijs zijn voorgelegd? Kunt u een overzicht geven van het aantal besluiten dat sinds 17 maart 2020 aan de geschillencommissie medezeggenschap hoger onderwijs zijn voorgelegd?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u het met de mening eens dat het in het bovenstaande citaat aangehaalde artikel 27 lid 4 WOR uitsluitend van toepassing kan zijn wanneer het besluiten betreft waarmee de ondernemingsraad niet instemt of te lang wacht met het al dan niet verlenen van instemming en inhoudt dat het geschil aan de kantonrechter wordt voorgelegd?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u ermee bekend dat de VSNU-notitie ook het volgende stelt: «Het CvB kan richtlijnen vaststellen met het oog op de (praktische) organisatie en coördinatie van de uitoefening van de bevoegdheden van de decaan tot algemene leiding, bestuur en inrichting van de faculteit en de uitoefening van de bevoegdheden van de decaan tot vaststelling van onder andere (nadere regels mbt) de OER, BSA, decentrale selectie, collegegelden, vrijstellingen en evc’s (artikel 9.14 en 9.15 WHW).»?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u het met de mening eens dat de in bovenstaand citaat aangehaalde wetsartikelen geen enkele betrekking hebben op het vaststellen of wijzigen van een Onderwijs- en Examenregeling (OER)?
Nee. Artikel 9.15, lid 1, onderdeel a van de WHW heeft betrekking op het vaststellen van de onderwijs- en examenregeling. Hieruit volgt dat de decaan is belast is met het vaststellen van de onderwijs- en examenregeling, alsmede de regelmatige beoordeling daarvan.
Bent u ermee bekend dat de VSNU-notitie verder stelt: «Het CvB en de decanen kunnen – al dan niet in algemene zin – besluiten de regels in de OER met betrekking tot de (praktische) organisatie en inrichting van de toetsing aan te passen. Zij informeren de examencommissies over hun (voorgenomen) besluiten. Indien en voor zover de examencommissies vanuit hun kwaliteitsborgende rol van oordeel zijn dat er in het licht van die kwaliteitsborging onoverkomelijke bezwaren zijn tegen de wijze waarop de toetsing wordt ingericht, kan de examencommissie interveniëren.»?
Ik ben bekend met de stellingen en zinsneden uit deze interne VSNU-notitie. Voor mijn duiding van de wijze waarop de medezeggenschap gedurende de crisis moet worden betrokken verwijs ik naar hetgeen hierover in het servicedocument is opgenomen.
Waar nodig kunnen instellingen naar eigen inzicht de OER aanpassen, uiteraard met inachtneming van de rol van de medezeggenschap. Indien de continuïteit van het onderwijs en de examinering dit vereist, kan de medezeggenschap ook achteraf worden betrokken. In een dergelijk geval dient de instelling er zorg voor te dragen dat de medezeggenschap, zij het achteraf, haar rol kan vervullen.
Bent u het met de mening eens dat noch in eerder aangehaalde individuele artikelen, noch elders in de WHW een juridische basis is te vinden voor bovenstaande passage?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u het met de mening eens dat deze passage niet strookt met de in het servicedocument gestelde zinsnede: «De coronamaatregelen zullen in sommige gevallen leiden tot onderwijsactiviteiten en tentaminering die afwijken van hetgeen is opgenomen in de onderwijs- en examenregeling (OER). Afhankelijk van hetgeen in een specifiek geval in de OER is geregeld en de regels en richtlijnen van examencommissies, kan er ruimte zijn om van de eigen OER af te wijken. Dit gebeurt voor zover de reguliere procedures niet gevolgd kunnen worden, de student niet onevenredig benadeeld wordt en de afwijking niet ingrijpender is dan noodzakelijk. In veel gevallen zal aanpassing van de OER aan de orde zijn, die kan plaatsvinden door middel van een addendum op de bestaande OER waarin de afwijkingen op de OER in algemene termen worden beschreven. De medezeggenschap wordt hierbij betrokken.»? Zo nee, kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 10.
Bent nu ervan op de hoogte dat in de praktijk instellingsbesturen richting hun medezeggenschap, ook in de fase van de herstart en het voorbereiden van een functioneren in een anderhalvemeter-context, nog altijd verwijzen naar het VSNU-memo als een werkinstrument, als het gaat om het eventueel niet of slechts achteraf betrekken van medezeggenschap bij besluiten? Is dergelijke handelwijze naar uw oordeel in overeenstemming met wet- en regelgeving? Bent u bereid de instellingen op dit punt in uw handreiking duidelijkheid te verschaffen?
Zoals eerder aangegeven zijn in het servicedocument bestuurlijke afspraken neergelegd tussen mij en de koepelorganisaties en bonden binnen het (hoger) onderwijs. Hoger onderwijsinstellingen hebben zich door middel van de koepelorganisaties gecommitteerd aan deze afspraken. Ik ga er dus van uit dat instellingsbesturen de in het servicedocument opgenomen uitgangspunten ook in de praktijk toepassen. De afspraken in het servicedocument zijn duidelijk en als het gaat om de medezeggenschap laten zij onverlet wat in de WHW en in de WOR over de medezeggenschap is geregeld. Ik zal dit in de bestuurlijke overleggen die ik voer met de koepelorganisaties en bonden ook benadrukken. In het servicedocument is daarom opgenomen dat het uitgangspunt is dat de medezeggenschap, zowel centraal als decentraal, de instemmings- en adviesrechten blijft uitoefenen. Tegelijkertijd zijn vanwege de uitzonderlijke crisissituatie afspraken opgenomen over de wijze van het betrekken van de medezeggenschap gedurende de crisis. In alle gevallen moet de medezeggenschap, zij het met bijvoorbeeld een kortere reactietermijn of in sommige gevallen achteraf, haar rol kunnen blijven vervullen. In het servicedocument is afgesproken dat de instellingen zich hiertoe inspannen.
Kent u het het artikel over medezeggenschap en proctoring in universiteitskrant Mare van 14 mei 2020? In hoeverre past volgens u de geschetste (zeer beperkte) betrokkenheid van medezeggenschap bij de invoering van proctoring met de geest van het servicedocument?2
Ja, dat ken ik. Zoals ik in antwoord op de eerdere Kamervragen van uw hand van 28 april 2020 omtrent het artikel van Mare heb aangegeven, kan de medezeggenschap ook achteraf worden betrokken indien de continuïteit van het onderwijs en de examinering dit vereist. Ook in een dergelijk geval spant de instelling zich in om te zorgen dat de medezeggenschap, zij het achteraf, haar rol kan vervullen.
Bent u bereid deze vragen een voor een te beantwoorden?
Ik ben uiteraard bereid elk van de gestelde vragen te beantwoorden. Om de overzichtelijkheid van mijn beantwoording te bevorderen en herhaling in de beantwoording te voorkomen heb ik de beantwoording van vragen 5, 6, 7 en 8 en de beantwoording van de vragen 10, 11 en 12 samengenomen.
Veilige evenementen |
|
Eppo Bruins (CU), Rutger Schonis (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Een drive-in bioscoop: organisatoren staan te trappelen maar krijgen geen vergunning»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Bent u bekend met de signalen uit het bericht, namelijk dat er bij een vergunningsaanvraag meteen wordt afgewezen op basis van de noodverordening en niet wordt gekeken of een individueel evenement veilig is volgens de RIVM-richtlijnen?
Het verbod op evenementen tot 1 september 2020 was een maatregel die noodzakelijk was om de verdere verspreiding van het Corona-virus tegen te gaan.
Op 24 juni heeft besluitvorming plaatsgevonden en zodoende wordt per 1 juli het algemene verbod op meld- en vergunningplichtige evenementen opgeheven. Het is aan de lokale autoriteiten om te bepalen of organisatoren hun activiteit voldoende op anderhalve meter in kunnen richten en tevens aan andere van toepassing zijnde maatregelen kan worden voldaan. De procedure voor het aanvragen van een vergunning kost tijd en het zal dus een aantal weken duren voordat de eerste evenementen weer kunnen plaatsvinden. Niet alles zal meteen mogelijk zijn. 1,5 meter afstand houden blijft ook de norm bij evenementen.
Bent u het ermee eens dat door een algemeen verbod op evenementen met een vergunnings- en meldplicht veilige evenementen onnodig geen doorgang kunnen krijgen?
Nee. Een algemeen verbod op evenementen was een eenduidige norm die, vanwege de mogelijke effecten op de publieke gezondheid, het gebruik van de publieke ruimte, de handhaafbaarheid en op (de beschikbare capaciteit in) het openbaar vervoer noodzakelijk geacht werd. Gezien de positieve ontwikkelingen wordt per 1 juli is het algemeen verbod op meld- en vergunningplichtige evenementen opgeheven.
Kunt u toelichten waarom het in Nederland niet mogelijk is om net als in Duitsland2 en Denemarken3 evenementen te organiseren die veilig zijn?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, is het afschalen van maatregelen een politieke afweging, waarbij niet alleen het gezondheidsperspectief wordt meegewogen maar ook het maatschappelijk en economisch perspectief.
Bent u het ermee eens dat hierdoor onnodig schade wordt geleden door een sector die reeds hard wordt getroffen door de corona maatregelen?
Ik besef dat de maatregelen ter voorkoming van het coronavirus onvermijdelijke gevolgen hebben voor de economie. We zien dat daardoor ook de evenementensector zwaar getroffen wordt, net als andere sectoren. Daarom ondersteunt het kabinet (zelfstandig) ondernemers met tijdelijke financiële regelingen. De steun heeft als doel dat Nederland zich kan aanpassen aan een veranderde samenleving en economie. De regelingen zijn in twee noodpakketten gepresenteerd op 17 maart en 20 mei 2020.
Bent u bereid om het OMT te vragen te bezien hoe bij de advisering over sectoren meer maatwerk mogelijk kan worden gemaakt anders dan een generiek go/no-go signaal?
Het kabinet streeft naar eenduidige normen binnen sectoren. Op 24 juni is op basis van adviezen van het OMT besloten dat een verdere versoepeling van de maatregelen mogelijk is.
Bent u bereid burgemeesters meer ruimte te bieden om uitzonderingen op te nemen in de noodverordening die de mogelijkheid bieden evenementen die kunnen plaatsvinden, conform de richtlijnen van het RIVM doorgang te laten vinden?
Zoals ik eerder heb aangegeven is op 24 juni besloten dat het algemene verbod op meld- en vergunningplichtige evenementen per 1 juli wordt opgeheven. Het is aan de lokale autoriteiten om te bepalen of organisatoren hun activiteit voldoende op anderhalve meter in kunnen richten en tevens aan andere van toepassing zijnde maatregelen kan worden voldaan.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De persvrijheid op Curaçao |
|
Ronald van Raak |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Wat is uw reactie op klachten van journalisten over de beperking van de persvrijheid op Curaçao in coronatijd?1
Zoals u eerder medegedeeld in beantwoording op de Kamervragen op 19 mei 2020 over de persvrijheid op Aruba, is het juist in een moeilijke periode als deze van belang dat burgers zowel door de overheid als door onafhankelijke journalisten geïnformeerd kunnen worden over ontwikkelingen in hun omgeving. Dat geldt voor alle landen in ons Koninkrijk. Journalisten informeren de inwoners over de laatste ontwikkelingen rond het coronavirus en zijn als journalistieke waakhond cruciaal voor het functioneren van de democratie. Dat moet ondanks de crisis door kunnen gaan. Zonder over de casuïstiek te oordelen, vind ik dat er ook tijdens de crisis ruimte moet zijn voor de informerende en controlerende rol van journalisten.
Deelt u de opvatting dat juist in tijden van crisis de vrije media een belangrijke controlerende taak hebben?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting dat dit moet gelden voor alle landen van het Koninkrijk en dus ook voor het land Curaçao?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting dat de financiële steun aan Curaçao gepaard mag gaan met eisen aan de persvrijheid?
In mijn brief van 22 mei 2020 over aanvullende financiële steun aan Curaçao en Sint-Maarten in verband met COVID-19, zijn voor Curaçao voorwaarden opgenomen die zich voornamelijk richten op de financiële sector. De voorwaarden zijn gericht op effect en op voorhand niet limitatief vastgesteld. Per tranche van de liquiditeitssteun wordt besloten over de voorwaarden, die ook buiten de financiële sector kunnen liggen. In het plenaire debat met uw Kamer van 20 mei jl. over de incidentele suppletoire begroting inzake liquiditeitssteun Aruba, Curaçao en Sint Maarten heb ik dit uiteengezet en aangegeven bereid te zijn met een brede blik naar de voorwaarden te kijken.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het debat op woensdag 20 mei over financiële steun aan Curaçao?
Beantwoording binnen een tweetal dagen is niet gelukt gelet op de zorgvuldigheid die ik voorsta in de beantwoording en de in dat kader benodigde afstemming. Op 19 mei jl. heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd.
Het bericht dat studenten drie maanden collegegeld terugkrijgen bij vertraging afstuderen |
|
Frank Futselaar |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Welke reden ziet u om aan te nemen dat studenten die niet in het jaar van afstuderen zitten en studievertraging oplopen dit nog kunnen inhalen? Zijn hierover afspraken gemaakt met de instellingen in het hoger onderwijs? Op welke wijze gaan instellingen in het hoger onderwijs hiervoor gecompenseerd worden?1
Alle onderwijsinstellingen in het mbo en ho werken hard aan het voorkomen van studievertraging voor studenten. Studenten die niet in het laatste jaar van hun studie zitten kunnen tijdens hun studie nog eventuele vakken inhalen. Instellingen spannen zich in om ervoor te zorgen dat studenten zo weinig mogelijk achterstand oplopen of deze tijdens de studie kunnen inlopen. Laatstejaars studenten met vertraging kunnen dat niet omdat zij in het laatste jaar zitten. In het hoger onderwijs loopt het meeste onderwijs gewoon (digitaal) door. Zowel de student als de instelling heeft baat bij zo min mogelijk studievertraging. Toch zal dit voor sommige studenten niet geheel te voorkomen zijn en geldt voor hen dat zij hun studievertraging op een later moment dienen in te halen. Voor hen geldt dat de oplossing meer ligt in het bieden van meer tijd om die studievertraging binnen een redelijke termijn in te halen. Hier zijn in het kader van het servicedocument ho afspraken over gemaakt. Zo geven instellingen eerstejaarsstudenten die door de coronamaatregelen studievertraging oplopen en als gevolg daarvan de norm van het bindend studieadvies (bsa) in het studiejaar 2019–2020 niet halen, de mogelijkheid de bsa-norm te halen in het volgende studiejaar. Ook kunnen studenten in het hoger onderwijs erop rekenen dat coulance wordt betracht wanneer zij door corona niet binnen de diplomatermijn kunnen afstuderen. Normaliter wordt de hele prestatiebeursschuld omgezet in een lening (alle ontvangen basisbeurs, aanvullende beurs en de reisvoorziening) als een student niet binnen 10 jaar na aanvang van de studiefinanciering afstudeert. Dit is opgelost door de diplomatermijn ter verlengen met coulance/hardheidsclausule. Voor studenten die de overstap willen maken van het hbo naar het wo, of van bachelor naar master, maar door het COVID-19 virus niet op tijd aan de vooropleidingseisen of toelatingseisen kunnen voldoen, zijn ook afspraken gemaakt met instellingen. Deze studenten kunnen doorstromen naar de vervolgopleiding onder de voorwaarde dat zij binnen een redelijke termijn alsnog voldoen aan de vooropleidingseisen of toelatingseisen. Onderwijsinstellingen worden voor deze inspanningen niet gecompenseerd.
Waarom is in dit steunpakket geen compensatie opgenomen voor de instellingen in het hoger onderwijs?
In het compensatiepakket zoals beschreven in de brief van 15 mei jl. is een subsidieregeling aangekondigd voor het inhalen van onderwijsachterstanden voor groepen kwetsbare kinderen en studenten. Doordat de coronacrisis kan leiden tot verergering van de kansenongelijkheid en daarmee tot verlies aan menselijk kapitaal, heeft het kabinet extra aandacht voor deze kwetsbare groepen. Omdat deze groepen meer voorkomen in het po, vo en mbo is ervoor gekozen om het compensatiepakket daarop te richten.
Deelt u de mening dat het juist dankzij een geweldige inspanning van de docenten in het hoger onderwijs is, dat er nog zoveel onderwijs doorgang kan vinden? Kunt u dit toelichten?
Voor alle onderwijssectoren geldt dat juist door inspanning van alle leraren en docenten het onderwijs zo veel mogelijk doorgang kan vinden. Ook voor het hoger onderwijs is dat zeker waar. In alle sectoren gaat het onderwijs zo veel mogelijk digitaal door. Ik waardeer de inzet van al die leraren en docenten dan ook zeer.
Bent u zich ervan bewust dat deze omslag naar digitale onderwijsvormen ook kosten met zich meebrengt? Zo ja, hoe worden deze gecompenseerd?
Het is logisch dat er kosten zullen zijn voor digitale onderwijsvormen. Dat neemt niet weg dat deze omslag in het hoger onderwijs voor een deel al was voorzien. De investeringen hierin zouden waarschijnlijk later in de toekomst zijn gedaan en zijn nu naar voren gehaald. Dat betekent dat dit jaar een deel van de (bestemmings)reserves kan worden ingezet dat anders later werd ingezet. Tevens staan tegenover dit soort meerkosten ook minderkosten voor instellingen door minder gebruik van gebouwen.
Op welke manier worden instellingen vergoed voor de extra kosten die zij maken om de studievertraging, waarvoor studenten nu terecht gecompenseerd worden, met extra onderwijsinspanningen in te lopen?
Zie eerdere antwoorden op vraag 1, 2 en 4.
Op welke manier wordt er publieke verantwoordelijkheid genomen voor de vertraging die onderzoekers oplopen? Deelt u de mening dat hun positie als gevolg van de coronacrisis benard is en dat dit ook overheidssteun rechtvaardigt?
Ik ben me er van bewust dat de huidige situatie veel vraagt van wetenschappers. Ik neem deze signalen dan ook zeer serieus. Samen met de publieke kennispartners (NWO, KNAW, VSNU, VH en NFU) houdt OCW de ontwikkelingen nauwlettend in de gaten. Doel is om geen onderzoekers tussen wal en schip te laten vallen. Er worden door de samenwerkende publieke kennispartners verschillende stappen gezet om onderzoeksvertraging waar mogelijk op te vangen of beoordeling aan te passen, ook in het licht van het nieuwe erkennen en waarderen. Daarnaast is NWO begonnen met het openbaar maken van calls die in de toekomst gepubliceerd worden. Dit geeft onderzoekers meer tijd om aanvragen voor te bereiden en hun planning daarop aan te passen. Nieuwe sluitingsdata van gepauzeerde calls worden ruim van tevoren gepubliceerd. Ook wordt gekeken of er mogelijkheden zijn om onderzoekers verlenging te bieden indien ze die nodig hebben om hun onderzoek af te ronden.
We kijken daarnaast naar mogelijkheden om het onderzoekswerk te hervatten binnen de kaders van de coronamaatregelen. Ik verwijs u daarvoor graag naar het servicedocument dat wij regelmatig uitbrengen en het protocol «Herstart Universiteiten». Alle bovenstaande maatregelen zijn er op gericht om onderzoekers zo veel mogelijk te ondersteunen in deze bijzondere omstandigheden.
Daarnaast investeert het kabinet in totaal € 47,5 miljoen – via de ministeries van VWS, OCW en EZK en wetenschapsfinanciers ZonMw en NWO en de topsector LSH – in coronagerelateerd onderzoek. Tot slot span ik mij in Europa in om binnen de financiële middelen van Horizon 2020 de continuïteit voor onderzoeksprojecten te borgen. Dat betreft een case by case benadering, geen generieke maatregelen.
Welke financiële consequenties heeft de meer kleinschalige inrichting, zoals die de komende tijd te verwachten is als gevolg van de coronamaatregelen, op de instellingen in het hoger onderwijs? Bent u bereid deze consequenties op te vangen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Voor alle onderwijssectoren geldt dat de anderhalvemetersamenleving consequenties zal hebben. Welke financiële impact dat heeft is niet bekend. Deze kosten hangen ook af van hoelang de crisis duurt en wanneer de coronamaatregelen versoepeld kunnen worden. Voor het hoger onderwijs zijn op dit moment de Vereniging Hogescholen en VSNU nog bezig met een inventarisatie van de kosten voor de korte en middellange termijn. Dit kan inzichtelijk maken tegen welke kosten instellingen aanlopen. Hogescholen en universiteiten zijn grotendeels publiek bekostigde instellingen. Er zijn op dit moment geen acute liquiditeitsproblemen.
Corona onder bewoners azc Sneek |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Besmette bewoners azc Sneek overgeplaatst naar noodopvang Zoutkamp»1 en het bericht «Man uit AZC Sneek slaapt buiten uit angst voor corona»?2
Ja.
Wie heeft het besluit genomen om de bewoners van het asielzoekerscentrum (AZC) Sneek over te plaatsen? Wat was de rol van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) en de GGD hierbij?
Naar aanleiding van de testuitslagen is in afstemming tussen GGD Fryslân, Veiligheidsregio Fryslân en het COA besloten om besmette personen, hun gezinsleden en degenen die tot hun wooneenheid behoren over te plaatsen.
Er is voor deze aparte opvang voor besmette bewoners uit Sneek en hun gezinsleden en/of huisgenoten gekozen om de verspreiding van het virus zo snel mogelijk te stoppen. Op de locatie in Sneek is onvoldoende mogelijkheid om deze verschillende groepen gescheiden van elkaar te huisvesten.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van deze overplaatsing?
Vrijwel alle bewoners die in Zoutkamp in quarantaine verbleven, zijn na het aflopen van hun quarantaine periode weer teruggeplaatst naar het AZC in Sneek. Drie bewoners zijn vanaf Zoutkamp op een andere COA locatie geplaatst.
Op welke wijze, op welk moment en door wie zijn de bewoners op de hoogte gebracht van de verhuizing?
Naar aanleiding van de testuitslagen heeft er overleg plaatsgevonden tussen GGD Fryslân, Veiligheidsregio Fryslân en het COA over de te nemen vervolgstappen. Nadat duidelijk was dat de locatie in Zoutkamp daadwerkelijk kon worden ingezet en ingericht als quarantainelocatie zijn de betrokken bewoners zijn door COA medewerkers van de locatie Sneek geïnformeerd over hun verhuizing.
Kent u signalen van onrust onder de bewoners? Zo ja, waar bestaan die uit? Zo nee, wilt u zich op de hoogte laten stellen?
De overplaatsing van een groep bewoners naar de quarantaine locatie in Zoutkamp had vanzelfsprekend grote impact op de bewoners van AZC Sneek. Het COA personeel heeft er alles aan gedaan om de situatie voor de bewoners zo aangenaam mogelijk te maken en zorgen die leefden onder bewoners weg te nemen. Dit laat onverlet dat deze periode voor bewoners en het personeel van COA een bijzondere uitdaging is geweest.
Alle bewoners die zijn overgeplaatst naar Zoutkamp kregen op hun kamer de nodige voorzieningen voor het verblijf in quarantaine; zoals een ijskast, magnetron of oven. Daarnaast ontvingen bewoners fruitpakketten, speelgoed voor de kinderen en spelletjes voor volwassenen. Ook konden bewoners bij het COA personeel aangeven welke boodschappen ze nodig hadden. Bij sommige bewoners leidde deze situatie tot zorgen en medische vragen. De GGD is verschillende keren op de locatie aanwezig geweest om uitleg te geven aan de betrokken bewoners.
Welke beschermingsmaatregelen zijn er getroffen om bewoners en medewerkers tegen verdere verspreiding van het virus te beschermen? Zijn de regels over het gebruik voor iedereen duidelijk? Is er voldoende beschermingsmateriaal beschikbaar?
Het COA heeft verschillende maatregelen getroffen ter voorkoming van verspreiding van het virus. Een duidelijke en doelgerichte informatievoorziening aan bewoners speelt daarbij een zeer belangrijke rol. COA-medewerkers informeren de bewoners over het coronavirus, de maatregelen die het COA treft en wat bewoners zelf kunnen doen om besmetting te voorkomen.
Via «MyCOA», de website speciaal voor asielzoekers, zijn bewoners in meerdere talen geïnformeerd over het coronavirus. In de AZC’s hangen posters en tevens worden flyers verspreid over het coronavirus en hygiënemaatregelen. Om verdere verspreiding van het coronavirus te voorkomen, volgen medewerkers de algemene richtlijn «houd anderhalve meter afstand» en heeft het COA de infobalies voorzien van plexiglas schermen. Een verpleegkundige «infectieziektebestrijding / publieke gezondheidszorg asielzoekers» van de GGD geeft persoonlijke voorlichting op de COA locaties.
Beschikbaarheid van voldoende beschermingsmiddelen is in Nederland in meer algemene zin een knelpunt geweest in de achterliggende periode. Alle COA locaties hebben sinds eind april voldoende persoonlijke beschermingsmiddelen voor situaties waarbij het gebruik hiervan noodzakelijk is. Voor bewoners en medewerkers van de locatie Zoutkamp zijn verschillende aanvullende maatregelen getroffen, zoals het volledig scheiden van positief geteste bewoners van niet-positief geteste bewoners en het beschikbaar stellen van aanvullende persoonlijke beschermingsmiddelen voor medewerkers.
Begrijpt u dat bewoners die negatief op corona zijn getest, liever niet met besmette bewoners in een opvang in quarantaine willen worden gebracht? Zo ja, waarom en kan daar rekening mee worden gehouden? Zo nee, waarom niet?
Na de vastgestelde besmettingen in Sneek hebben COA, GGD en de Veiligheidsregio overleg gehad over de noodzakelijke stappen. Ter bescherming van de volksgezondheid in het algemeen en de COA bewoners in het bijzonder, is besloten tot overplaatsing van geïnfecteerde personen plus hun gezinsleden en/of huisgenoten naar Zoutkamp. De locatie Sneek bood voor deze groep onvoldoende mogelijkheden voor isolatie en quarantaine. In de locatie Zoutkamp zijn de positief geteste (geïnfecteerde) mensen en negatief geteste (maar mogelijk wel besmette) huisgenoten separaat opgevangen (in respectievelijk een isolatie- en quarantaine-afdeling).
Deelt u de mening dat, als asielzoekers de voorkeur geven aan het slapen in een tent zonder voorzieningen, dat er op duidt dat men bang is om door contact met positief geteste bewoners besmet te worden en dit daarom niet als een echt vrijwillige keuze kan worden beschouwd? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Na de vastgestelde besmettingen in Sneek heeft de GGD telefonische gesprekken gevoerd met alle bewoners die waren getest. Bewoners die bijzondere zorgen of aandachtspunten hadden, hebben aanvullend contact gehad met een arts. De GGD, noch de behandelend artsen hebben specifieke zorgpunten gesignaleerd ten aanzien van de betrokken personen en geadviseerd dat alle bewoners op hun gebruikelijke kamer kunnen blijven.
Waarom worden zowel positief als negatief geteste bewoners samen in hun nieuw onderkomen geplaatst? Is het mogelijk om positief en negatief geteste asielzoekers afzonderlijk ergens onder te brengen? Zo ja, welke mogelijkheden zijn daarvoor en onder welke voorwaarden kan daar alsnog voor worden gekozen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 7.
De bevindingen van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) dat containerschepen vaak nog steeds de veiligheidsregels niet naleven |
|
Stieneke van der Graaf (CU), Rutger Schonis (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht «Containerschepen lappen nog steeds veiligheidsregels aan hun laars»?1
Ja, dit bericht is mij bekend.
Kunt u toelichten waarom u ervoor heeft gekozen de inspectierapporten van de controles niet met de Kamer te delen en deze pas vrij te geven na een beroep op de Wet Openbaarheid van Bestuur door journalisten?
Ik heb in mijn brief aan uw Kamer2 van 24 mei 2019 gemeld dat de ILT onderzoek aan het doen was naar het sjorren van containers. Daarbij heb ik aangegeven dat ik u het rapport daarvan naar verwachting in het najaar van 2019 zou kunnen aanbieden. Het opstellen van het rapport heeft helaas meer tijd in beslag genomen dan doorgaans het geval is. Ik kon u het rapport niet eerder dan op 14 mei jl. toesturen. Het rapport was niet eerder gereed.
Deelt u de mening van de vragenstellers dat deze rapporten direct met de Kamer hadden moeten worden gedeeld?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van de vragenstellers dat de bevindingen van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) onmiddellijk aanleiding zouden moeten zijn om voorzorgsmaatregelen te treffen om ecologisch kwetsbare gebieden zoals de Waddenzee te beschermen? Zo nee, waarom niet? Indien u deze mening deelt, welke voorzorgsmaatregelen bent u bereid om op korte termijn te treffen?
Ik zal de bevindingen uit het ILT-rapport betrekken in mijn beleidsreactie op de uitkomsten van de relevante onderzoeken naar aanleiding van het ongeval met de MSC Zoe, o.a. van de Onderzoeksraad voor Veiligheid, waarbij ik ook in zal gaan op mogelijke vervolgstappen. Daarbij zal ik ook bezien of het huidige waarschuwingssysteem aangepast zou moeten worden.
Bent u bereid om met uw Duitse collega afspraken te maken om de zuidelijke vaarroute door de Waddenzee voor grote containerschepen in stormachtige omstandigheden preventief te sluiten?
In mijn brief aan uw Kamer3 van 23 januari j.l. ben ik reeds ingegaan op de mogelijkheden voor afsluiting van de zuidelijke vaarroute. Afsluiting van de zuidelijke vaarroute kan niet unilateraal worden opgelegd. Als Nederland deze route of daaraan verbonden voorwaarden wil veranderen, moet daartoe een voorstel worden ingediend bij de IMO in overleg met Duitsland en Denemarken. Ik heb met mijn Duitse collega afgesproken dat we, zo snel mogelijk nadat de verschillende onderzoeksrapporten beschikbaar zijn gekomen, gezamenlijk de conclusies en aanbevelingen daarin bespreken en de mogelijke vervolgstappen met elkaar afstemmen.
Heeft u al gesproken met de International Maritime Organization (IMO) over de potentiële juridische mogelijkheden om deze route te sluiten voor grote containerschepen bij stormachtige omstandigheden?
Ik begrijp de wens om robuuste maatregelen te nemen om een ongeval zoals dat van MSC Zoe te voorkomen. Ik heb de mogelijkheden tot het afsluiten van de zuidelijke route daarom onderzocht, en verwijs hiervoor naar mijn antwoord op de vorige vraag. De conclusies en aanbevelingen van de verschillende onderzoeksrapporten zullen moeten uitwijzen of een traject in IMO in dit verband een mogelijke vervolgstap is.
Kunt u toelichten of de bevindingen van de ILT van invloed zijn op het huidige waarschuwingssysteem van de Kustwacht bij stormachtige omstandigheden, aangezien het ongeluk met de OOCL Rauma liet zien dat de risico’s ook bestaan bij kleinere schepen?
Zie antwoord vraag 4.
Gaat het waarschuwingssysteem van de Kustwacht worden uitgebreid nu duidelijk is dat zoveel schepen in overtreding zijn van de veiligheidsvoorschriften, waardoor niet uitgesloten kan worden dat een herhaling zal plaatsvinden van de MSC Zoë ramp en het ongeluk met de OOCL Rauma?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Dat heb ik zoveel mogelijk gedaan.
Zelfstandigen die net buiten de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) dreigen te vallen |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat als een ondernemer wel omzet heeft gemaakt in het eerste kwartaal en voldoet aan het criterium voor de zelfstandigenaftrek, maar om wat voor reden dan ook (nog) niet was ingeschreven bij de Kamer van Koophandel (Kvk) op 17 maart 2020, hij of zij geen aanspraak kan maken op de Tozo?
Ja. Een persoon die met zijn onderneming niet staat ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel is naar de definitie van de Tozo geen zelfstandige, omdat deze persoon niet heeft voldaan aan alle wettelijke vereisten voor de uitoefening van een eigen bedrijf of zelfstandig beroep (artikel 1, onderdeel a, van de Tozo). Een ondernemer dient het eigen bedrijf of zelfstandig beroep vanaf een week vóór tot een week ná de start in te schrijven in het handelsregister van de Kamer van de Koophandel (artikel 20 Handelsregisterwet 2007). Het niet voldoen aan de inschrijvingsverplichting levert een economisch delict op (artikel 1 e.v. van de Wet op de economische delicten).
Hoeveel zelfstandigen zijn er die wel beschikken over een btw-nummer maar nog geen inschrijving hadden bij de KvK op 17 maart 2020?
Het aantal zelfstandigen dat beschikt over een btw-nummer, maar niet over een inschrijving bij de Kamer van Koophandel is mij niet bekend. De normale gang van zaken is eerst een inschrijving in handelsregister van de Kamer van Koophandel, waarna afgifte van een btw-nummer volgt.
Er kunnen verschillende redenen zijn waarom een persoon wel ondernemer voor de omzetbelasting is, maar géén onderneming voor het handelsregister van de Kamer van Koophandel.
Overigens is, anders dan in de vraagstelling blijkens de formulering «nog geen inschrijving» lijkt te worden verondersteld, het beschikken over een btw-nummer geen stap naar inschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (zie ook antwoord 3).
Hoeveel zelfstandigen zijn er die wel ingeschreven zijn bij de KvK maar geen btw-nummer hadden op 17 maart 2020?
Het aantal zelfstandigen dat beschikt over een inschrijving bij de Kamer van Koophandel, maar niet over een btw-nummer, kan niet anders dan gering zijn. Een zelfstandige ontvangt binnen twee weken na inschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel bericht van de Belastingdienst of de ondernemer ook ondernemer is voor de omzetbelasting. Dit is bij veruit de meeste ondernemers het geval. De ondernemer ontvangt dan een btw-nummer van de Belastingdienst.
Indien een btw-nummer door de Belastingdienst wordt ingetrokken, bijvoorbeeld omdat er langer dan een jaar geen btw is betaald of in rekening is gebracht, wordt in de situatie van een inschrijving in het handelsregister de onderneming in de meeste gevallen tevens door de Kamer van Koophandel uitgeschreven.
Wanneer geldt een verplichting voor het hebben van een btw-nummer?
Zodra iemand een onderneming start en door de Belastingdienst wordt aangemerkt als ondernemer voor de omzetbelasting, is een btw-nummer nodig voor het doen van de btw-aangifte en communicatie met de belastingdienst.
Wanneer geldt een verplichting tot inschrijving bij de KvK?
Op grond van de Handelsregisterwet 2007 zijn alle ondernemingen en rechtspersonen in Nederland verplicht zich in te schrijven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Er is sprake van een onderneming als er sprake is van het zelfstandig leveren van goederen of diensten aan anderen, met de bedoeling om door deelname aan het economisch verkeer winst te maken1.
Wat is de reden dat bij de Tozo-uitkering de inschrijving bij de KvK als voorwaarde is gesteld en niet het hebben van een btw-nummer?
Voor de opzet van de Tozo is voor wat betreft de doelgroep in belangrijke mate aangesloten bij het bestaande Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). De voorwaarde van inschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel geldt ook voor het recht op bijstand op grond van het Bbz 2004, als onderdeel van de wettelijke vereisten voor de uitoefening van een eigen bedrijf of zelfstandig beroep (artikel 1, onderdeel b, onder 1, van het Bbz 2004). Er is niet overwogen om voor de Tozo af te wijken van deze voorwaarde voor bijstandsverlening aan zelfstandigen op grond van het Bbz 2004.
Kunnen gemeenten bij schrijnende gevallen afwijken van de eis tot inschrijving bij de KvK in de Tozo als iemand wel duidelijk een bedrijf was gestart en beschikte over een btw-nummer?
Een persoon die niet staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel is naar de definitie van de Tozo geen zelfstandige, omdat niet is voldaan aan alle wettelijke vereisten voor de uitoefening van een bedrijf of zelfstandig beroep. Het beschikken over een btw-nummer maakt dat niet anders. Wie niet aan de wettelijke definitie van zelfstandige van de Tozo voldoet, en is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking kan bij een inkomen onder de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm eventueel een beroep doen op bijstand op grond van de Participatiewet.
Alleen als sprake is van «zeer dringende redenen» zoals bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet, kan van de artikelen van de Participatiewet en eventueel van de Tozo worden afgeweken. Een zeer dringende redenen in de zin van artikel 16 van de Participatiewet is alleen aan de orde als vast staat dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze te verhelpen zijn. Een schrijnende situatie is hiervoor niet voldoende; het zal hierbij moeten gaan om een situatie die van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben.
Bent u bekend met het feit dat er zich nu situaties voordoen waarbij al een voorschot door de gemeente is verstrekt, maar deze moet worden terugbetaald? En dat gemeenten hebben gewerkt met informatie van de website van de rijksoverheid, waar op dat moment stond «voldoet aan wettelijke vereisten voor de uitoefening van het eigen bedrijf, waaronder ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel; is vóór 17 maart 2020, 18.45 uur gestart met de onderneming en voldoet aan het urencriterium, d.w.z. minimaal 1.225 uur per jaar werkzaam in het eigen bedrijf of zelfstandig beroep;» als twee losse eisen?
In de brieven van 17 maart2 en 27 maart3 2020 aan de Tweede Kamer zijn de kaders geschetst van de Tozo. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in zijn brief van 31 maart 20204 aan de Tweede Kamer aangegeven dat gemeenten op basis van die contouren al konden beginnen met het verwerken van de aanvragen. Ik ben bij de wettelijke vormgeving van de Tozo niet afgeweken van de eerder geschetste kaders. Een aantal gemeenten is op basis van die geschetste kaders voortvarend gestart met het verstrekken van voorschotten. Eigen aan het verstrekken van voorschotten is dat achteraf kan blijken dat in een aantal gevallen niet aan de wettelijke voorwaarden voor het recht op bijstand is voldaan, en dat het voorschot geheel of gedeeltelijk moet worden terugbetaald.
In de bijlage bij de genoemde brief van 27 maart 2020 is onder andere opgenomen:
«Zelfstandigen dienen te voldoen aan de volgende eisen:
Op de website van de rijksoverheid heeft gestaan:
«Meer specifiek gelden de volgende eisen:
Vanzelfsprekend zijn deze criteria cumulatief, zoals ook uit de gehanteerde formuleringen blijkt.
Het bericht ‘Koning krijgt ten onrechte subsidie voor het Loo’ |
|
Tjeerd de Groot (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Koning krijgt ten onrechte subsidie voor het Loo»?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom de Kamer niet eerder over deze details is geïnformeerd?
De subsidie is opgenomen op de begroting van LNV, die jaarlijks door de Tweede Kamer wordt behandeld. De Kamer is hier ook over geïnformeerd bij brief in reactie op de motie Arissen (Kamerstuk 33 576, nr. 133) en bij de begrotingsbehandelingen van Begrotingshoofdstuk I en Algemene Zaken op 19 december 2017, 10 oktober 2018 en op 16 oktober 2019.
Kunt u bevestigen dat de Koning wordt vrijgesteld van bepaalde subsidievoorwaarden – zoals gemeld in de berichtgeving –, die voor anderen wel gelden?
De subsidie zoals deze aan het Kroondomein wordt verleend, is specifiek. Om dezelfde vergoedingen te hanteren is ervoor gekozen om de Subsidieverordening Natuur en Landschap 2016 Gelderland zo veel mogelijk naar analogie toe te passen. In vergelijking met deze SVNL 2016 Gelderland, is er voor gekozen om de maximale oppervlakte van 1 hectare ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer, niet van toepassing te verklaren op deze subsidie.
Bent u bereid alsnog opheldering te verschaffen aan de Kamer over de precieze afspraken rondom de subsidies voor het Kroondomein alsmede de redenen voor de afwijkingen van de «model-voorwaarden»?
De precieze afspraken kunt u vinden in de meegestuurde subsidiebeschikking2. Voor een uitgebreidere motivatie verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2 en 4 van de Kamervragen gesteld door het lid Wassenberg, die eerder in deze brief beantwoord zijn.
Bent u bereid de subsidiebeschikking met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik heb de subsidiebeschikking als bijlage bij deze brief opgenomen.
In hoeverre bent u het eens met de uitspraken van onder andere emeritus-hoogleraar notarieel recht Martin Jan van Mourik dat deze afwijkingen c.q. constructie onvoldoende juridische basis heeft en zorgt voor ongelijke behandeling?
De subsidie is rechtmatig en zorgvuldig verstrekt. Graag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4 van de vragen die gesteld zijn door het lid Wassenberg.
Bent u bereid de Kamer op de hoogte te houden over het verloop van de juridische procedure die door Stichting De Faunabescherming is gestart om de subsidiebeschikking aan te vechten?2
Ja. Over de uitkomst hiervan zal ik u informeren.
Kunt u herbevestigen dat een eventuele verlenging dan wel nieuwe verlening van subsidie voor het onderhoud en beheer van Het Loo eerst aan de Kamer voorgelegd wordt, zodat deze in de gelegenheid wordt gesteld zich over de voorwaarden uit te spreken alvorens deze opnieuw worden vastgesteld?
De huidige subsidie loopt door tot en met 31 december 2021. Mocht er sprake zijn van een nieuwe aanvraag, dan zal ik de Kamer voorafgaande aan de eventuele toekenning van een nieuwe subsidie informeren.
De verruimde vergunning voor garnalenvissers |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Garnalenvissers mogen veel meer vissen in Natura-2000-gebieden»?1
Ja.
Klopt het dat het aantal toegestane visuren voor de garnalenvisserij met de laatste vergunningsverruiming bijna is verdubbeld ten opzichte van de oorspronkelijke 130.000 visuren?
Nee, dat is niet juist. In de vergunning ten tijde van de bezwaarprocedure waren in totaal 187.250 visuren toegestaan. Na de herberekeningen vanuit WMR is het nu geldende maximale aantal 246.366 visuren.
In totaal waren in de primaire vergunning destijds 129.820 visuren vergund.
Ter verheldering op dit ingewikkelde proces wil ik graag een toelichting geven. De wijzigingen zijn doorgevoerd via losse wijzigingsbesluiten, de integrale vergunning, zoals die ook online raadpleegbaar is, is hierop niet aangepast. Het werken met losse wijzigingsbesluiten is overigens een reguliere werkwijze binnen de vergunningverlening en die wijzigingsbesluiten zijn ook destijds voor een ieder direct online raadpleegbaar gemaakt.
Het jaar 2015 is bij de vergunningverlening van destijds als ijkjaar aangehouden. De omvang van visserij in dat jaar is ten tijde van de vergunningverlening en op basis van de passende beoordeling als ecologisch verantwoord aangemerkt. Die omvang blijkt, na berekening door WMR, groter dan eerder door de NVWA was vastgesteld.
De herberekening van WMR geeft nu een accurater beeld van de daadwerkelijke visserij in dat specifieke jaar. In de daadwerkelijke beïnvloeding van de visserij op de natuur verandert met deze wijziging dus niets. Op de nu vastgestelde visserij-omvang had de sector feitelijk al recht, maar omdat de berekeningen van de in 2015 gerealiseerde visuren niet juist bleken, is dit nu gecorrigeerd met de beslissingen op bezwaar.
Deelt u de mening dat de ecologische impact van de garnalenvisserij in een zeer belangrijke mate wordt bepaald door het totaal aantal visuren en de snelheid waarmee gevist wordt?
Het totaal aantal visuren is inderdaad een van de factoren die bepalend is voor de ecologische impact van de garnalenvisserij. Daarom is het maximale aantal visuren ook formeel vastgelegd in de vergunningverlening.
De snelheid van vissen is een redelijk vast gegeven en verschilt per visregio; in de zuidelijke Natura 2000-gebieden wordt op een hogere snelheid gevist dan in de noordelijke Natura 2000-gebieden. De aan de passende beoordeling ten grondslag gelegde wetenschappelijke onderzoeksrapportages zijn mede gebaseerd op feitelijk veldonderzoek die de specifieke visserijpraktijk, en daarmee ook de specifieke reguliere vissnelheden, onderzocht hebben op hun ecologisch effect. Op basis van de diverse effectanalyses is vanuit mijn ministerie geconcludeerd dat er geen sprake is van een aantasting van de natuurlijke kenmerken van de betrokken Natura 2000-gebieden.
Klopt het dat de negatieve ecologische effecten op Natura 2000-gebieden ondanks de natuurconvenanten Viswad en Vibeg en de daarin opgenomen doelstellingen, waaronder een halvering van de visserij-impact, de laatste jaren juist is toegenomen?
Uit beschikbare objectieve en wetenschappelijke informatie kan worden vastgesteld dat er geen sprake is van negatieve ecologische effecten die destijds tot weigering van de aangevraagde vergunning hadden moeten leiden of nu aanleiding zouden moeten zijn tot ingrijpen in de verleende vergunningen.
De beoogde vermindering van de visserij-impact is een bestuurlijke afspraak en moet door de garnalensector zelf geïmplementeerd en geoperationaliseerd worden. Bijvoorbeeld door minder visuren of minder visgebied aan te vragen dan voorheen.
Klopt het dat bij in het verleden afgegeven vergunningen de daaraan ten grondslag liggende passende beoordelingstoets uitging van een vissnelheid van 3,5 knopen? Zo ja, deelt u de mening dat het uitgangspunt van de vergunning niet meer valide is in deze nieuwe situatie met hoge vissnelheden en een hogere impact?
Bij de keuze voor het gebruiken van de parameter «visuren» is vanuit mijn ministerie uitgegaan van de in de passende beoordeling vastgelegde algemene ecologische effectanalyse. Vanuit die optiek bevatte die passende beoordeling de effectanalyse voor de garnalenvisserij in haar daadwerkelijke en feitelijke omvang in het jaar 2015.
Met de keuze voor de gerealiseerde visuren in het ijkjaar 2015 is daarmee dus in de op die basis afgegeven vergunningen, een ecologisch oordeel uitgesproken over de toelaatbaarheid van deze visserij in de vorm waarin zij in 2015 werd uitgevoerd. Die omvang van vissen in dat jaar is initieel op een te lage vissnelheid ingeschat. Per besluit van 21 december 2018 is dit gecorrigeerd. Er wordt in de zuidelijke Natura 2000-gebieden namelijk op hogere snelheid gevist vergeleken met de noordelijke Natura 2000-gebieden. De initiële berekening door NVWA ging enkel uit van de «noordelijke» vissnelheid; zij heeft dat dus ter inhoudelijke onderbouwing van het voorgenoemd besluit van 21 december 2018 gecorrigeerd voor de hogere «zuidelijke» vissnelheden. Dat heeft dan ook geleid tot een hoger aantal aan vergunde visuren (187.250 visuren). WMR heeft vervolgens op dezelfde basis haar berekeningen uitgevoerd, maar met correctie voor de bij de NVWA geconstateerde omissies in de software.
De feitelijke situatie in 2015 is dus eerst ten onrechte te beperkt «vastgelegd» in de vergunning; dit is later gecorrigeerd. Dat doet echter niets af aan de inhoudelijke beoordeling van de aangeleverde passende beoordeling en de mate waarin zij representatief is voor de visserij-omvang in 2015.
Heeft u een nieuwe passende beoordelingstoets laten uitvoeren om de effecten van de vergunningsverruiming op de ecologie in het Natura 2000-gebied te toetsen? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Nee. Er is dan ook geen sprake van een feitelijke verruiming van de vergunning. Ik verwijs op dit punt naar hetgeen ik hierover in de Kamerbrief meld.
Deelt u de mening dat, aangezien het uitgangspunt dat ten grondslag lag aan de eerdere beoordelingstoets niet meer valide is en een verruiming een potentieel grotere invloed heeft op de ecologie, een nieuwe beoordelingstoets zou moeten worden uitgevoerd?
Nee, ik verwijs hiervoor naar mijn antwoorden op de vragen 5 en 6.
Kunt u toelichten in hoeverre u belanghebbende natuurorganisaties heeft betrokken in uw besluitvorming rondom de vergunningsverruiming? Indien deze niet voldoende betrokken waren, welke stappen bent u voornemens te nemen om hen alsnog te betrekken?
Via de diverse bestuurlijke overlegkaders zijn de betrokken natuurorganisaties meegenomen in het proces van de herberekeningen en de uitkomsten daarvan. Ten behoeve van een zo volledig mogelijke geïnformeerdheid is er vanuit mijn ministerie al eerder met deze organisaties de afspraak gemaakt hierover hen in een technische briefing in meer detail mee te nemen. Met hen is afgesproken daarmee te wachten tot het moment van afgifte van de beslissingen op bezwaar. Deze technische briefing heeft op 2 juni 2020 plaatsgevonden.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het beoordelingskader voor LVS-instrumenten van de Expertgroep toetsen PO |
|
Roelof Bisschop (SGP), Michel Rog (CDA), Paul van Meenen (D66) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het beoordelingskader voor leerlingvolgsysteem (LVS) -instrumenten van de Expertgroep toetsen PO?1
Ja.
Kunt u toelichten waar de Expertgroep de stelling op baseert dat onder de verplichte normering van toetsen ook observatie-instrumenten zouden vallen, terwijl de huidige wet enkel een grondslag biedt voor het hanteren van regels voor toetsen en leerlingvolgsystemen? Deelt u de mening dat het schrappen van kleutertoetsen geen vrijbrief is om dan maar eisen te gaan stellen aan observatie-instrumenten?
De Expertgroep Toetsen PO toetst de inhoudelijke validiteit, betrouwbaarheid en deugdelijke normering van alle LVS-instrumenten. Dit zijn instrumenten met als doel om de vorderingen in de kennis en vaardigheden op het niveau van de leerling, de groep en de school te volgen. Dit kunnen schoolse toetsen zijn, maar ook observatie-instrumenten vallen hieronder. De wettelijke basis hiervoor ligt in artikel 8, zesde en zevende lid, Wet op het Primair Onderwijs. Alle instrumenten die de groei van een leerling in kaart brengen, moeten worden beoordeeld door de Expertgroep Toetsen PO. Het beoordelingskader van LVS-instrumenten van de Expertgroep geldt enkel voor LVS-instrumenten. Wanneer een observatie-instrument de groei van leerlingen niet in kaart brengt, kijkt de Expertgroep Toetsen PO niet naar de kwaliteit van het instrument. Scholen zijn niet verplicht om observatie-instrumenten voor kleuters te gebruiken, maar indien zij de groei van kleuters in kaart brengen in het LVS mag dit enkel met een door de Expertgroep Toetsen PO erkend instrument.
In mijn brief aan Uw Kamer van 6 juli 2018 schreef ik verder dat in het Regeerakkoord is afgesproken dat scholen binnen het LVS voor kleuters geen gebruik meer kunnen maken van schoolse LVS-toetsen. Ik schreef hier ook dat er wel ruimte blijft voor het gebruik van observatie-instrumenten binnen het LVS voor kleuters.2
Hoe is de opvatting van de Expertgroep, dat scholen gebruik zouden moeten maken van goedgekeurde observatie-instrumenten, te rijmen met het gegeven dat momenteel niet eens een duidelijk kenbaar en onderscheidend kader voor goedkeuring van deze instrumenten beschikbaar is? Hoe is uitwerking gegeven aan uw aankondiging dat de Expertgroep met aanbieders zou gaan overleggen over de beoordelingscriteria?2 Op welke wijze worden scholen en aanbieders een duidelijk verhaal en eerlijke kansen geboden?
Scholen zijn niet verplicht om observatie-instrumenten af te nemen bij kleuters, maar indien zij de groei van kleuters in kaart brengen in het LVS mag dit enkel met een door de Expertgroep Toetsen PO erkend instrument. De eisen voor goedkeuring van instrumenten verbonden aan het LVS staan beschreven in het «Beoordelingskader LVS-instrumenten» van de Expertgroep Toetsen PO. Daarnaast vindt overleg plaats tussen de Expertgroep en een toetsaanbieder indien de toetsaanbieder voornemens is een volginstrument voor kleuters te ontwikkelen. De eisen beschreven in het beoordelingskader van de Expertgroep zijn transparant en gelden voor alle aanbieders op een gelijke manier. Het beoordelingskader LVS-instrumenten is geschikt voor de beoordeling van alle LVS-instrumenten. Daarnaast kan dit worden bijgesteld als blijkt dat dit nodig is om aspecten als normering, betrouwbaarheid en validiteit voor specifieke instrumenten goed te kunnen beoordelen.
Deelt de u de opvatting dat het onwenselijk is dat de criteria voor beoordeling van (kleuter)toetsen min of meer ongewijzigd worden toegepast op instrumenten, gelet op de erkenning in uw brief dat de bezwaren tegen de kleutertoets zich in belangrijke mate ook richten tegen de normering ervan?
Voor het in kaart brengen van groei geldt voor kleuters hetzelfde als voor andere leerlingen in het basisonderwijs: een leerkracht wil op basis van de prestaties op een instrument bepalen of een leerling goed op weg is om gestelde doelen te behalen. Om de groei van een kleuter in kaart te brengen is het nodig om deze groei te duiden ten opzichte van een vaststaande meetlat. Hierbij is een normgroep van afdoende grootte nodig. Dit hoeft geen landelijk gemiddelde te zijn. In mijn brief beschrijf ik dat ik bezwaar heb tegen het indelen van kleuters in een bepaalde niveaugroep, op basis van een vergelijking van de prestaties van individuele kleuters met een landelijk gemiddelde. Dit doet namelijk geen recht aan het feit dat kleuters zich sprongsgewijs ontwikkelen. Dit alles laat onverlet dat ook observatieinstrumenten moeten voldoen aan eisen van betrouwbaarheid en validiteit.
Kunt u aangeven waarom de strekking van het aanhangige wetsvoorstel, dat de verplichting schrapt om genormeerde toetsen te gebruiken, verheldering zou behoeven?3 Kunt u bevestigen dat in ieder geval klip en klaar is dat op grond van het wetsvoorstel geen genormeerde toetsen verplicht zijn en dat scholen die observatiemiddelen mogen kiezen, die het beste zijn voor de leerlingen?
Zowel leden van de fractie van de ChristenUnie als leden van de SGP-fractie in de Eerste Kamer hebben vragen gesteld over het amendement-Bisschop c.s. bij het wetsvoorstel actualisering deugdelijkheidseisen in het funderend onderwijs. Zoals ik ook gedurende het debat over dit wetsvoorstel aangaf, maak ik mij zorgen over het effect van de onderdelen van het amendement die zich richten op het schrappen van de referentieniveaus in de LVS-instrumenten en het vervallen van de beoordeling van de LVS-toetsen op de onderwijskwaliteit door een onafhankelijke commissie. Ook schrapt het amendement de grondslag om bij AMvB nadere regels te stellen over toetsen in het LVS, zoals nu gebeurt in het Toetsbesluit PO. Op 6 juli 2018 heb ik uw Kamer geïnformeerd dat in deze AMvB de eisen voor het toetsen van kleuters worden aangescherpt. In deze brief heb ik ook aangegeven dat dit zal worden meegenomen in de wijziging van wet- en regelgeving die voortvloeit uit de evaluatie van de Wet eindtoetsing po. Het nieuwe wetsvoorstel doorstroomtoetsen po hoop ik nog dit jaar met uw Kamer te bespreken. Ik vind het belangrijk om alle consequenties van het amendement-Bisschop c.s. goed in beeld te hebben voordat de regering dit onderdeel eventueel in werking laat treden. Door de grondslag voor een AMvB volledig te schrappen is het bijvoorbeeld niet langer mogelijk om erkende observatie-instrumenten voor kleuters die voldoen aan alle eisen op te nemen als toets uit het LVS. Ik vraag de inspectie daarom een uitvoeringstoets uit te voeren op het amendement, zoals ook bij reguliere wetstrajecten gebruikelijk is. Ik wil benadrukken dat het niet gepast is om vooruit te lopen op wetgeving waarover parlementair nog gestemd wordt. De wetgeving wordt dus niet vooruitlopend op deze stemming opgeschort.
Onderkent u dat scholen die keuzes moeten maken voor komende schooljaren, snel behoefte hebben aan duidelijkheid over de wettelijke kaders en dat het met het oog daarop niet toereikend is om in de communicatie te volstaan met plannen voor 2022? Zo ja, bent u bereid in de communicatie van uw ministerie en de Inspectie van het Onderwijs duidelijk op te nemen dat scholen de komende jaren geen verplichtingen hebben tot het gebruik van goedgekeurde instrumenten en bent u bereid hierover contact op te nemen met de Expertgroep en de betrokken sectororganisaties?
De tekst op rijksoverheid.nl is in lijn met de nu geldende wetgeving. Deze wordt aangepast als de nog lopende wetstrajecten zijn afgerond. De informatie wordt niet aangepast vooruitlopend op de nog aan te passen wetgeving waarover parlementair nog gestemd wordt. Daarnaast is op de website van de Expertgroep Toetsen PO een pagina met veel gestelde vragen over de kleutertoetsen opgenomen.
Het afleggen van examens in het buitenland. |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de Wereldschool die leerlingen in het buitenland ondersteunt bij het doen van Nederlandse examens?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel leerlingen zich bij DUO hebben ingeschreven voor het doen van staatsexamen dit schooljaar?
Er hebben zich in totaal 8.696 kandidaten ingeschreven. Hiervan zijn er 4.282 individuele kandidaten en zijn er 4.414 kandidaten uit het voortgezet speciaal onderwijs.
Wat zijn de gevolgen voor deze leerlingen nu het centraal schriftelijk examen, een van de verplichte onderdelen van het staatsexamen naast het college-examen, vanwege COVID-19 dit schooljaar niet doorgaat?
Vanwege het vervallen van het centraal schriftelijk examen in dit schooljaar bestaat het staatsexamen alleen uit het college-examen. Dit college-examen bestaat uit mondelinge of praktische examens, voor een aantal vakken aangevuld met een schriftelijk college-examen. Deze examens worden in Europees Nederland afgenomen, met uitzondering van de college-examens die normaliter op de staatsexamenlocatie Bonaire worden afgenomen.
Hoe verhoudt de eis van de mondelinge afname van het college-examen in Nederland zich met de huidige reisbeperkingen tussen landen in de wereld, zowel in Europa als wereldwijd? In hoeverre is het realistisch dat leerlingen in juli of augustus de mogelijkheid hebben om vanuit hun land van verblijf te reizen naar Nederland? Wilt u daarbij het feit meenemen dat sommige werkgevers van ouders strikte reisbeperkingen hebben opgelegd aan hun personeel waardoor het de facto ook heel lastig is voor gezinsleden om te reizen?
Het coronavirus heeft een grote impact in zowel Europa als daarbuiten, waaronder op reisbewegingen. Dat brengt onzekerheid met zich mee over de vraag of het mogelijk is om op tijd in Nederland of Bonaire te zijn om staatsexamens af te leggen. Het College voor Toetsen en Examens (CvTE) is zich hier goed van bewust en houdt hier rekening mee. Voor de groep staatsexamenkandidaten die zich in het buitenland bevindt en niet op korte termijn naar Nederland kan komen, geldt in eerste instantie dat zij uitstel kunnen aanvragen en later met hun examens kunnen starten. De afnameperiode van het staatsexamen beslaat een aantal maanden en er kan gebruik gemaakt worden van de tijd die er is. In een deel van de gevallen zal dit voldoende ruimte geven om alsnog af te kunnen reizen en aan het examen deel te nemen. In die gevallen waar voortdurende en zware reisrestricties of de slechte gezondheid van een staatsexamenkandidaat de reis naar Nederland belemmeren, gaat het CvTE op zoek naar een passende oplossing om de examinering door te laten gaan.
Voor de groep staatsexamenkandidaten die examens af zouden leggen op de staatsexamenlocatie Bonaire heeft het CvTE besloten om vanwege de omstandigheden, waaronder de aanhoudende onzekerheid over de hervatting van het vliegverkeer in het Caribisch gebied, de fysieke examenafname te vervangen door digitale afnames. Dit is een noodmaatregel die wordt genomen omdat het CvTE op dit moment geen andere manier ziet om deze groep het staatsexamen af te laten leggen, ook al is dit geen ideale oplossing. Deze vervangende manier van examineren zal het nodige vragen van staatsexamenkandidaten en van examinatoren. Het CvTE heeft daarom een beroep gedaan op scholen op de afzonderlijke eilanden om hierbij ondersteuning te verlenen. Die hebben aangegeven hiertoe bereid te zijn. In de komende maand wordt er samengewerkt aan het voorbereiden van deze afnames.
Onder welke voorwaarden is het mogelijk om het examen op een Nederlandse ambassade af te leggen, zoals op de website van de Wereldschool wordt aangegeven?
Het organiseren van examenafnames op Nederlandse ambassades is geen taak van de Nederlandse overheid. Het staatsexamen wordt in Europees Nederland of Bonaire afgenomen. In uitzonderlijke gevallen kan het CvTE toestaan dat een (deel van het) staatsexamen in het buitenland wordt afgenomen, bijvoorbeeld via een digitale afname. De beoordeling hiervan ligt bij het CvTE. Zoals ik aangeef in het antwoord op vraag 4 gaat het CvTE op zoek naar een passende oplossing om de examinering door te laten gaan in de gevallen waar het staatsexamenkandidaten niet lukt om op tijd op een staatsexamenlocatie te geraken.
Bent u bereid om voor alle kinderen die dit schooljaar examen doen in het buitenland mogelijk te maken dat zij het college-examen kunnen afleggen op de Nederlandse ambassade in hun land van verblijf of een andere mogelijkheid indien reizen naar de ambassade niet mogelijk is, waarbij uiteraard bepaalde waarborgen ten aanzien van omgang met de examens in acht genomen moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit wordt niet generiek mogelijk gemaakt voor alle staatsexamenkandidaten die zich in het buitenland bevinden. Zie ook mijn antwoord op vragen 4 en 5.
Bent u bereid deze vragen op de kortst mogelijke termijn te beantwoorden?
Ja.