De herkomst van budgetten voor maatwerkafspraken |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Hoeveel budget verwacht u in totaal te besteden aan de maatwerkafspraken?
Er is circa € 1.004,30 miljoen beschikbaar specifiek voor maatwerkafspraken. Daarnaast is er € 66 miljoen toegekend voor uitvoeringskosten voor maatwerk. Dit betreffen middelen voor uitvoeringkosten bij de Ministeries van KGG en I&W en extra capaciteit bij de omgevingsdiensten voor vergunningverlening. Voor maatwerkafspraken met afvalverbrandingsinstallaties (AVI’s) is er € 222 miljoen beschikbaar. Er is ook € 2,8 miljoen gereserveerd voor uitvoeringskosten bij het Ministerie van I&W. Deze middelen zijn allen afkomstig uit het Klimaatfondsperceel Verduurzaming industrie en innovatie mkb (in totaal € 4,9 miljard). Daarnaast is er nog het gehele generieke financieringsinstrumentarium (voor de meeste regelingen ook gefinancierd uit het Klimaatfonds) dat ook gebruikt kan worden voor de maatwerkafspraken. Het is daardoor op voorhand niet met zekerheid te zeggen wat uiteindelijk de totale uitgaven worden aan de maatwerkafspraken.
Klopt het dat er 804 miljoen euro is gereserveerd voor de maatwerkafspraken in het Klimaatfonds, exclusief de 222 miljoen euro voor maatwerk bij Afvalverwerkingsinstallaties, en na toekenning van 200 miljoen euro aan Nobian? Zo nee, hoe zit dit dan precies?
Dit klopt, er is € 804,3 miljoen beschikbaar exclusief de middelen voor Nobian en AVI's. Hierbij passen de onder antwoord 1 genoemde kanttekeningen.
Worden de middelen gereserveerd voor de Nationale Investeringsregeling Klimaatprojecten Industrie (NIKI) (1 miljard euro) geheel of gedeeltelijk ingezet voor de maatwerkafspraken? Zo ja, hoeveel hiervan wordt maximaal voor maatwerkafspraken gebruikt?
De NIKI is een generieke regeling voor de industrie waar zowel maatwerkbedrijven als andere bedrijven aanspraak op kunnen maken. Toekenning van middelen uit de NIKI verloopt via een jaarlijkse tenderprocedure op basis van de meest vermeden CO2-emissie per euro subsidie. Hierdoor worden de middelen toegekend aan de meest competitieve projecten. In de maatwerkaanpak worden bedrijven gestimuleerd om van het generieke financieringsinstrumentarium gebruik te maken. Gezien de specifieke systematiek van de NIKI kan er op voorhand niet bepaald worden welke bedrijven subsidie toegekend krijgen vanuit dit financieringsinstrument.
Bij de uitwerking van de maatwerkafspraken wordt altijd eerst onderzocht in hoeverre de bestaande instrumenten zoals de SDE++, de NIKI en de VEKI ingezet kunnen worden. Pas als die instrumenten niet toereikend zijn, kan een maatwerksubsidie overwogen worden. Het projectfolio waarover maatwerkafspraken worden voorbereid kan gefaciliteerd worden door een mix van instrumenten.
Wordt het niet-gealloceerde bedrag binnen het perceel «verduurzaming industrie en mkb» van het Klimaatfonds (796 miljoen euro) geheel of gedeeltelijk ingezet voor maatwerkafspraken? Zo ja, wat is het maximale bedrag dat hiervoor wordt vrijgemaakt?
De vrije ruimte in het Klimaatfondsperceel verduurzaming industrie en innovatie mkb is beschikbaar voor aanvragen in het Meerjarenprogramma (MJP) 2026. Dit proces loopt en besluitvorming hierover zal plaatsvinden bij de voorjaarsbesluitvorming. De Kamer wordt hierover gelijktijdig met de Voorjaarsnota geïnformeerd.
Welk maximaal bedrag bent u bereid in te zetten voor maatwerkafspraken vanuit de Stimulering Duurzame Energieproductie en Klimaattransitie-subsidie (SDE++)?
De SDE++ is een generieke regeling waar zowel maatwerkbedrijven als andere bedrijven een aanvraag kunnen indienen. Toekenning van projecten vindt ook bij de SDE++ plaats op basis van de meeste vermeden CO2-emissie per euro subsidie. Op voorhand kan niet bepaald worden welke bedrijven subsidie toegekend krijgen. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Klopt het volgens u dat indien zowel de volledige NIKI-gelden als alle nog niet-gealloceerde middelen binnen het perceel «verduurzaming industrie en mkb» worden ingezet voor maatwerkafspraken, er een potentieel budget van 2,6 miljard euro ontstaat? Zo nee, wat is volgens u het totaal beschikbare bedrag, en uit welke middelen komt dit?
Zie de antwoorden op vragen 3 en 4.
In de media is eerder gesproken over 3 miljard euro voor maatwerkafspraken specifiek voor Tata Steel; kunt u aangeven uit welke middelen dit bedrag zou moeten komen?
Er is op 26 april jl. een onderhandelingsmandaat door de ministerraad vastgesteld en op basis daarvan lopen momenteel de onderhandelingen met Tata Steel. Vanwege de onderhandelingspositie van de Staat en de mogelijke koersgevoeligheid van de informatie kunnen er verder geen uitspraken hierover worden gedaan. Tijdens vertrouwelijke technische briefings kunt u worden geïnformeerd over de voortgang van de onderhandelingen. De maatwerkafspraak zal worden gemaakt onder voorbehoud van parlementaire goedkeuring.
Hoe waarborgt u een gelijk speelveld voor andere bedrijven die willen verduurzamen, indien u middelen uit verschillende subsidiepotten inzet voor een beperkt aantal grote vervuilers?
Voor de verduurzaming van de industrie en het mkb is er een breed scala aan generieke en specifieke instrumenten beschikbaar. Naast de specifieke middelen voor de maatwerkbedrijven zijn er generieke subsidie-instrumenten zoals de NIKI, VEKI, ISDE, DEI++ en SDE++ beschikbaar voor een brede groep van bedrijven. Vanuit de SDE++ is in 2022 bijvoorbeeld € 2,6 miljard beschikt ten behoeve van het mkb1. Daarbovenop is in 2022 circa € 2 miljard aan innovatie- en investeringsregelingen ingezet voor het verduurzamen van het mkb. Op die manier faciliteert het kabinet de verduurzaming van diverse doelgroepen binnen het bedrijfsleven met een passend instrumentarium.
Gaswinning bij Ternaard |
|
Ilana Rooderkerk (D66), Suzanne Kröger (GL), Christine Teunissen (PvdD), Sandra Beckerman (SP) |
|
Rummenie , Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Klopt het dat er reeds door de vorige Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) een natuurvergunning is verleend voor gaswinning bij Ternaard en dat deze is ingebracht in de Rijkscoordinatieregelingprocedure? Op welke datum is dit gebeurd?
Ja. Op 20 februari 2024 heeft de toenmalig Minister voor Natuur en Stikstof besloten om de natuurvergunning te verlenen. Het besluit is derhalve genomen, het treedt echter pas in werking na publicatie ervan.
Bent u van mening dat -onder andere op basis het definitieve advies van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM)- gesteld kan worden dat er met betrekking tot de gaswinning bij Ternaard wetenschappelijk gezien redelijkerwijs geen twijfel bestaat dat er geen schadelijke gevolgen zijn voor de natuur?
Aan de aanvraag voor een natuurvergunning van de NAM ligt een passende beoordeling ten grondslag. Dit is een ecologische beoordeling van de effecten, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen van de betrokken Natura 2000-gebieden. Uit deze beoordeling en aanvullingen daarop en de onderliggende rapportages die door de NAM zijn aangeleverd, blijkt dat met mitigerende maatregelen en voorschriften (waaronder het Hand aan de kraan-principe) de zekerheid verkregen is dat de voorgenomen gaswinning niet leidt tot significante gevolgen voor de betrokken Natura 2000-gebieden. Dit is het toetsingskader dat gehanteerd moet worden bij vergunningverlening in het kader van de Wet natuurbescherming en kent dus een duidelijk ecologisch perspectief.
De adviezen van o.a. SodM (van 29 februari, 22 april en 16 augustus) zijn aanleiding geweest om te bezien of er een noodzaak was de natuurvergunning in te trekken dan wel aan te passen. De conclusie was dat er geen aanleiding was om dat te doen.
Is voor deze natuurwetvergunning voor de gaswinning bij Ternaard opnieuw getoetst door het bevoegd gezag, naar aanleiding van het definitieve advies van het SodM of schade aan de natuur met zekerheid kan worden uitgesloten? Zo ja, op welke datum en wat was hiervan de uitkomst?
Zie het antwoord op vraag 2.
Is voor deze natuurwetvergunning voor de gaswinning bij Ternaard opnieuw getoetst door het bevoegd gezag naar aanleiding van het onderzoek van de Waddenacademie of met zekerheid schade aan de natuur kan worden uitgesloten? Zo ja, op welke datum en wat was hiervan de uitkomst?
Op de ontwerp-natuurvergunning is een groot aantal zienswijzen ingediend. Ook zijn er adviezen ingebracht van de Waddenacademie, de Rijksuniversiteit Groningen en de Landsadvocaat. Het advies van de Waddenacademie d.d. 5 oktober 2021 betreft een juridisch advies inzake Natura 2000 en gaswinning onder de Waddenzee met betrekking tot het de voorgenomen gaswinning Ternaard. Volgens de Waddenacademie tonen de ontwerp-vergunning en de passende beoordeling die daaraan ten grondslag ligt onvoldoende overtuigend aan dat redelijke wetenschappelijke twijfel over het ontstaan van nadelige gevolgen voor de natuurlijke kenmerken en doelstellingen van de Waddenzee ontbreekt. Dit advies is meegewogen in het kader van de verleende vergunning, maar anders dan de conclusie in het advies, was het toenmalige Ministerie van LNV van mening dat toepassing van het toetsingskader dat daar gehanteerd wordt, niet kon leiden tot het weigeren van de vergunning. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Is voor deze natuurwetvergunning voor de gaswinning bij Ternaard opnieuw getoetst door het bevoegd gezag naar aanleiding van de brieven van United Nations Educational, Scientific and Cultural Organization (UNESCO) of met zekerheid schade aan de natuur kan worden uitgesloten? Zo ja, op welke datum en wat was hiervan de uitkomst?
In september 2023 heeft Unesco een State of Conservation-rapport uitgebracht over de bescherming van de Waddenzee. Daarin heeft Unesco opgeroepen om de voorgenomen gaswinning niet te vergunnen. Op 13 september 2023 heeft het Werelderfgoedcomité van Unesco in Riyad de Staat van Bescherming (SoC) voor de Trilaterale Waddenzee vastgesteld. De eerdere oproep heeft Unesco in juli 2024 herhaald.
Vervolgens is de Landsadvocaat om advies gevraagd over de betekenis van het Unesco-rapport voor de vergunningverlening. Uit het advies van de Landsadvocaat blijkt dat de bescherming van het werelderfgoed niet valt binnen het toetsingskader van de Wnb en dat uitsluitend moet worden beoordeeld of er sprake is van significante gevolgen van een project voor in de omgeving gelegen Natura 2000-gebieden. De oproep van Unesco heeft derhalve niet tot een ander oordeel geleid.
Is deze natuurwetvergunning voor de gaswinning bij Ternaard opnieuw gewogen beoordeeld en aangepast naar aanleiding van andere, niet gepubliceerde adviezen?
Bij de besluitvorming is rekening gehouden met de ingediende zienswijzen, alle bij ons bekende adviezen en gewijzigde inzichten op basis van de rechtspraak. Ook de later volgende adviezen van SodM van 29 februari, 22 april en 16 augustus 2024 zijn in ogenschouw genomen. Deze gaven geen aanleiding om tot een ander besluit te komen op de Wnb-vergunningaanvraag van de NAM toetsingskaders. De daarbij gehanteerde toetsingskaders zijn namelijk gericht op de instandhoudingsdoelstellingen van de betreffende Natura 2000-gebieden.
Welke onderzoeken en adviezen met betrekking tot de gaswinning bij Ternaard zijn niet meegewogen in de besluiten?
Alle bij ons bekende adviezen en onderzoeken zijn meegewogen. Zie ook het antwoord op vraag 11.
Is de commissie MER opnieuw om advies gevraagd over de passende beoordeling voor de natuurvergunning op basis van het definitieve advies van het SodM?
Nee. Het advies van SodM bevatte geen informatie die aanleiding gaf tot aanpassing van de passende beoordeling of het oordeel daarover.
Op welke manier is de constatering van de commissie MER, dat de bodemdaling op Ameland door de gaswinning onder het eiland nu al op 40 centimeter zit, wat eerder voorzien was voor 2050 en de geconstateerde na-ijleffecten van de gaswinning, betrokken bij de besluitvorming over de natuurvergunning voor het project in Ternaard?
De constatering over de bodemdaling bij Ameland is niet betrokken bij de besluitvorming over Ternaard, omdat de 40 cm bodemdaling op het eiland zelf betreft (noordzijde) en niet de bodemdaling op de Waddenzee. De gaswinning uit Ternaard leidt niet tot gaswinning op het eiland Ameland. De constatering dat er bodemdaling plaatsvindt op het eiland Ameland was al bekend ten tijde van de besluitvorming in 2013. Daarom is aan de NAM in het besluit op het winningsplan de verplichting opgelegd om hiernaar studies uit te voeren. De NAM heeft in 2015 en 2017 de zogenaamde «Long Term Subsidence» studies uitgevoerd. Deze studies worden meegenomen in prognoses voor de bodemdaling van de Waddenzeevelden en jaarlijks gerapporteerd in de meet- en regelrapportages. Ameland wordt in deze rapportage ook meegenomen.
Kunt u de appreciatie van het rapport van de Waddenacademie over de volkenrechtelijke aspecten van Ternaard dat eerder in antwoord op Kamervragen is toegezegd, zo snel mogelijk met de Kamer delen?
Heb kabinet heeft kennisgenomen van het rapport van de Waddenacademie1 en de bijbehorende beleidsaanbevelingen.2 Het rapport en de beleidsaanbevelingen gaan overigens niet specifiek over Ternaard, maar meer in het algemeen over de Europees en internationaalrechtelijke bescherming van de Waddenzee. De gaswinning Ternaard wordt als casus genoemd in het rapport. Op dit moment heeft het kabinet een appreciatie in voorbereiding. Vanwege de complexiteit van dit onderwerp is daarvoor meer tijd nodig. Ook vraagt dit goede afstemming met alle betrokken partijen. Het kabinet streeft ernaar deze appreciatie te agenderen voor het bestuurlijk overleg Waddengebied in 2025.
Deelt u de juridische constatering dat het bevoegd gezag verplicht is om de meest recente wetenschap met betrekking tot de effecten van gaswinning op het Waddengebied die nu beschikbaar is of beschikbaar komt in de periode tot het definitieve besluit, te betrekken bij de beoordeling of schade aan de natuur met zekerheid kan worden uitgesloten?
Ja, die constatering deel ik. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Kunt u al deze onderzoeken, brieven, adviezen en de besluitvorming hieromtrent delen met de Kamer?
Alle onderzoeken en adviezen die in het kader van de RCR-besluitvorming zijn uitgevoerd worden openbaar gemaakt na de definitieve besluitvorming. De onderzoeken van NAM in het kader van de hand aan de kraan zijn openbaar beschikbaar via de website van de NAM. Daarnaast zijn hier ook de «Long Term Subsidence» rapporten te vinden. De onderzoeken in het kader van de RCR procedure tot aan de publicatie van de concept besluiten in 2021 zijn openbaar toegankelijk via de website van het bureau Energieprojecten. Op 13 december jl. zijn in een separate brief de recente auditrapportages over de gas- en zoutwinning onder de Wadden en de gaswinning onder Ameland aan u toegezonden. Conform mijn toezegging in het debat van 11 december, ben ik bereid de adviezen van TNO, SodM en Mijnraad vertrouwelijk ter inzage te leggen, zodat de commissieleden van de inhoud van deze adviezen kennis kunnen nemen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor a.s. dinsdag 14.00 uur?
Ja.
De opschaling van groen gas |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u toelichten op welke wijze de opschaling van mestvergisting op dit moment plaatsvindt in afstemming met gemeenten en de Regionale Energie Strategieën-regio's (RES-regio's)? Welke stappen worden er vervolgens vanaf 2026 gezet om de doelstellingen van 2030 te bereiken?
Met de medeoverheden heeft het kabinet afgesproken dat groen gas, waar het gaat om de uitdagingen die ruimtelijke inpassing met zich meebrengt en de versnelling daarvan, meeloopt in de integrale brede «nieuwe samenwerkingsafspraken voor de ontwikkeling van het energiesysteem». Op dit moment verkent het kabinet de mogelijkheden voor dergelijke afspraken.
Het Rijk ondersteunt provincies in het algemeen onder andere via Road Shows (voorlichtingsbijeenkomsten), een handreiking voor vergunningverlening en via een Expertisecentrum Groen Gas (in oprichting).
Verder beziet het kabinet met een aantal provincies hoe groen-gasproductie in hun provincie (nog) verder gestimuleerd kan worden, waar het Rijk kan ondersteunen en welke goede voorbeelden gedeeld kunnen worden.
Tot slot wordt op dit dossier nauw samengewerkt door de ministeries van Klimaat en Groene Groei en van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur. Recent is Raymond Knops aangesteld als verkenner voor versnelling van de vergunningverlening van mestverwerkers en mestvergisters.
Deelt u de mening dat voor de versterking van decentrale energiesystemen het noodzakelijk is een goede regionale spreiding te bevorderen van de lokale productie van groen gas?
Het Rijk stuurt niet specifiek op regionale spreiding bij de productie van groen gas. Het kabinet is van mening dat de groen-gasproductie moet aansluiten bij de lokale omstandigheden, zoals de aanwezigheid van grondstoffen en infrastructuur. Uit onderzoek blijkt dat er in alle provincies veel potentie is om groen gas te produceren1. In de gesprekken met de medeoverheden zet het kabinet er in algemene zin op in lokale groen gas productie te stimuleren, voldoende geschikte locaties aan te wijzen en de vergunningverlening te versnellen.
Op welke wijze wordt de regionale spreiding van de opschaling van groen gas door het Rijk en de RES-regio’s gestuurd? Bent u voornemens om voor de RES-regio’s ook een groen gasdoel te stellen?
Zoals hierboven aangegeven stuurt het kabinet niet op waar het groen gas geproduceerd dient te worden, maar is in gesprek met de medeoverheden om te kijken hoe de regionale groen-gasproductie opgeschaald en gefaciliteerd kan worden.
Momenteel maakt het kabinet samen met de medeoverheden integrale brede «nieuwe samenwerkingsafspraken voor de ontwikkeling van het energiesysteem», zie antwoord op vraag 1. Hierbij wordt de vraag betrokken of er na 2030 andersoortige doelen dan doelen voor elektriciteitsopwekking op land wenselijk en haalbaar zijn.
Deelt u de mening dat, alhoewel de uiteindelijke doelstellingen een essentiële stap zijn in de verbreding van de energiemix, het aannemelijk is dat de vraag de komende jaren het aanbod zal overstijgen?
Het kabinet deelt deze inschatting. Het kabinet schat in dat de toekomstige vraag naar groen gas groot zal zijn. Groen gas kan gebruikt worden als energiebron en als bron van koolstof voor bijvoorbeeld de chemie en industrie. Als energiebron is groen gas breed inzetbaar, en te gebruiken via grotendeels bestaande infrastructuur. Het aanbod daarentegen is inherent beperkt omdat hiervoor onder andere grondstoffen en productielocaties nodig zijn, welke beperkt beschikbaar zijn.
Kunt u toelichten op welke wijze u de verwachte prijsstijging per m³ voor de gasprijs zult monitoren?
In opdracht van het Rijk rapporteert het CBS maandelijks over de gemiddelde tarieven voor aardgas en elektriciteit voor consumenten. Omdat de prijsstijging als gevolg van het stijgende percentage groen gas in het gasnet slechts één van de ontwikkelingen is die effect heeft op de consumentenprijs, kan op deze manier integraal de betaalbaarheid van energie worden gemonitord. Er is geen aparte monitor voorzien voor de prijs van groen gas: er is ook (nog) geen handelsplatform waar prijsinformatie op transparante wijze kan worden verkregen. Wel wordt vanuit het Programma Groen Gas regelmatig overlegd met producenten, financiers en afnemers van groen gas, en wordt op deze wijze informatie verzameld over de stand van de sector en markt.
Welke afspraken zijn er gemaakt over toekomstig onderhoud en vervanging van het huidige gasnetwerk zodat deze voor groen gas ingezet kunnen worden in de toekomst?
Netbeheerders zijn conform Europese en nationale wetgeving gehouden aan hun transporttaken voor aardgas en groen gas. Netbeheerders zijn reeds actief bezig met het in beeld brengen van knelpunten die kunnen ontstaan op het gasnet door de invoeding van groen gas en nemen reeds maatregelen, waaronder investeringen, om deze knelpunten te verhelpen en het aardgasnet geschikt te maken voor groen gas. Voorbeelden hiervan zijn het regionaal koppelen van gasnetten van Alliander en Stedin, het plaatsen van boosters (installaties die het gas kunnen verplaatsen naar een hoger druk – distributienet of transmissienet) door Gasunie en de bouw van een groen gas verzamelleiding tussen Emmen en Ommen zodat het net efficiënter wordt gebruikt.
Op termijn zal desalniettemin de vraag naar transportcapaciteit voor aardgas afnemen. Dit zal met name gevolgen hebben voor de lage druk distributienetten, wanneer individuele wijken en buurten van het aardgas afgaan en over gaan op een warmtenet of volledig elektrisch verwarmen. Gezien de beperkte beschikbaarheid van groen gas ligt het niet in de rede dat wijken die nu van het aardgas afgaan, omdat ze een goed alternatief hebben, op termijn weer terugkomen op het gasnet voor groen-gasgebruik. Verwijdering van deze netten is dan aan de orde.
Welke mogelijkheden zijn er om regionale en/of nationale voorrang te verlenen aan het verhandelen van Garanties van Oorsprong, zodat het ook daadwerkelijk ten goede komt aan het behalen van de Nederlandse klimaatdoelen?
De bijdrage van groen gas aan de Nederlandse klimaatdoelen in de Klimaat- en Energieverkenning wordt afgemeten aan de invoeding van groen gas in Nederland. De verkoop van Nederlandse garanties van oorsprong aan marktpartijen in andere landen heeft hier geen invloed op.
Wel hebben garanties van oorsprong een belangrijke rol in het voldoen aan de ETS1- en ETS2-verplichtingen. Voor verplichte partijen onder deze instrumenten kunnen garanties van oorsprong voor hernieuwbaar gas worden ingezet als bewijs dat een deel van het gebruikte gas duurzaam is en hiervoor geen ETS-rechten ingeleverd hoeven te worden. Ook de bijmengverplichting groen gas werkt met garanties van oorsprong als bewijs van duurzame gaslevering.
Het reserveren van Nederlands groen gas voor Nederlandse partijen onder ETS1, ETS2 of de bijmengverplichting is helaas niet mogelijk binnen de Europese interne (gas)markt. Het kabinet verwacht ook dat op de lange termijn bovengenoemde verplichtingen het meest efficiënt kunnen worden ingevuld binnen een Europese groen-gasmarkt, waarmee eventueel ingrijpen ook niet wenselijk is.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De uitkomsten van de COP29 |
|
Daniëlle Hirsch (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV), Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitkomsten van de COP29?1
Ja.
Bent u tevreden met de uitkomsten van de COP29? Zo niet, wat had u graag anders gezien?
De uitkomsten van COP29 bevatten elementen waar het kabinet tevreden over is, en elementen die het anders had willen zien. COP29 heeft geresulteerd in uitkomsten op de drie pijlers van de Overeenkomst van Parijs: mitigatie, adaptatie, en financiering. Het voornaamste resultaat van deze COP is het akkoord over een nieuw collectief klimaatfinancieringsdoel voor 2035. Daarnaast zijn de regels voor internationale koolstofmarkten op basis van artikel 6 afgerond. Beide besluiten zijn een belangrijke stap in de uitvoering van de doelen van de Overeenkomst van Parijs. Het was de inzet van Nederland en de EU om al op deze COP aanvullende besluiten te nemen die het wereldwijde ambitie- en implementatiegat verder zullen verkleinen. Dit is slechts ten dele gelukt, en op veel van de mitigatie-onderwerpen gaat de discussie daarom verder in 2025. Wel bevestigt het akkoord dat alle partijen doorgaan op de tijdens COP28 ingeslagen weg. Een uitgebreide appreciatie over de uitkomsten van COP29 is te vinden in de Kamerbrief2 van 10 december.
Onderschrijft u de analyse van experts dat de COP29 «is mislukt» en dat de uitkomst een «klap in het gezicht [is] van alle mensen die al geteisterd worden door klimaatverandering», onder meer omdat ontwikkelde landen met dit akkoord geen eerlijke bijdrage leveren aan het tegengaan van klimaatverandering (en het omgaan met de gevolgen)?2, 3
Nee, zie antwoord op vraag 2.
Klopt het dat het kabinet de doelen van het Parijsakkoord wil halen? Zo ja, deelt u de opvatting dat de huidige afspraken over klimaatfinanciering onvoldoende zijn om ontwikkelingslanden in staat te stellen ambitieuze
Ja, het kabinet wil de doelen van de Overeenkomst van Parijs halen. Het deelt niet de opvatting dat de huidige afspraken over klimaatfinanciering onvoldoende zijn. De klimaatfinancieringsafspraken bevatten meerdere lagen. Naast het doel van USD 300 miljard per 2035 voor ontwikkelingslanden waarbij ontwikkelde landen het voortouw zullen nemen, is er ook een oproep aan alle actoren – publiek en privaat – om samen tegemoet te komen aan de financieringsbehoefte van ontwikkelingslanden, die per 2035 ten minste USD 1.300 miljard per jaar bedraagt.
Nationally Determined Contributions (NDCs) in te dienen en er daarmee grote druk staat op het bereiken van het Parijsakkoord?
Naar aanleiding van de resultaten van COP29 en om het 1,5 graden doel binnen bereik te houden, acht het kabinet het van belang dat er internationaal voortgang wordt geboekt op het mitigatiewerkprogramma, de opvolging van de Global Stocktake, de uitwerking van het UAE Framework for Global Climate Resilience en het in lijn brengen van financiële stromen met de doelen van de Overeenkomst van Parijs, zoals vervat in artikel 2.1c. De discussie hierover zal komend jaar worden voortgezet. Wat betreft klimaatfinanciering zal Nederland ook in 2025 een betekenisvolle bijdrage leveren aan het huidige doel en zal het bezien welke stap het zet voor het nieuwe doel per 2035. Bij het bepalen van de Nederlandse bijdrage aan klimaatfinanciering zal het kabinet, zoals gebruikelijk, rekening houden met de begrotingen inclusief meerjarencijfers.
Bent u bereid om, naar aanleiding van deze resultaten, te kijken naar wat vanuit Nederland aanvullend nodig is aan internationale klimaatfinanciering om het Parijsakkoord in zicht te houden en de huidige afspraken te versterken? Bent u bereid om hierin zelf het voortouw te nemen door meer klimaatfinanciering beschikbaar te stellen?
Ja, het kabinet onderschrijft het beginsel van common but differentiated responsibilities and respective capabilities.
Onderschrijft u nog steeds het in het Parijsakkoord afgesproken principe van common but differentiated responsibilities (CBDR), oftewel dat de grootste vervuilers met de sterkste schouders een grotere bijdrage moeten leveren aan het tegengaan van klimaatverandering dan armere landen die een veel minder grote (historische) uitstoot hebben?
Onderdeel van het in de Overeenkomst van Parijs overeengekomen beginsel van common but differentiated responsibilities and respective capabilities is onder meer dat ontwikkelingslanden ondersteuning nodig hebben bij hun klimaatinspanningen. Hiertoe zijn onder andere afspraken gemaakt over klimaatfinanciering, waarbij ontwikkelde landen het voortouw zullen blijven nemen. Nederland levert een betekenisvolle bijdrage aan klimaatfinanciering en zal dit ook blijven doen.
Onderschrijft u dan ook dat Nederland dus een verantwoordelijkheid heeft naar landen die niet verantwoordelijk zijn voor klimaatverandering maar hier wel grote gevolgen van ondervinden? Op welke manier neemt Nederland volgens u deze verantwoordelijkheid? Hoe verhoudt deze verantwoordelijkheid zich met de bezuinigingen op ontwikkelingssamenwerking en internationaal klimaatbeleid?
Nederland heeft zich zowel binnen de EU als met de EU gezamenlijk ingezet voor het verminderen van de financiering van fossiele brandstoffen. Dit heeft onder andere geleid tot een aantal paragrafen hierover in de tekst van donderdag 21 november 2025, zie bijvoorbeeld paragraaf 47, 52, 545. Dit stuitte – net als expliciet noemen van het besluit over versneld wegbewegen van fossiele brandstoffen in energiesystemen – op weerstand van verschillende olieproducerende landen. In dit krachtenveld is het niet mogelijk gebleken om deze paragrafen te behouden in het eindbesluit over het nieuwe klimaatfinancieringsdoel.
Klopt het dat er in de onderhandeltekst van de donderdag van de COP29 nog een tekst stond over het afbouwen van het gebruik van fossiele brandstoffen, maar dat dit niet in de uiteindelijke tekst is beland? Waarom niet? Heeft u gepleit voor het opnemen van teksten over het afbouwen van fossiel?
Tijdens COP29 is op verschillende manieren het belang benadrukt van meer dwarsdoorsnijdende aandacht voor mensenrechten en gendergelijkheid in alle onderdelen van de onderhandelingen. Dit gebeurde onder andere via een verklaring van de EU met gelijkgezinde landen aan het begin van de COP en via meerdere bilaterale gesprekken en consultaties met het COP-voorzitterschap, met onderhandelingspartners buiten de EU en met de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties. Deze thema’s zijn uiteindelijk beperkt geïntegreerd in de verschillende onderhandelingsbesluiten door weerstand bij enkele landen.
Wat heeft Nederland tijdens COP29 gedaan om mensenrechten en gendergelijkheid te beschermen in klimaatactie? Welke stappen zetten Nederland en de EU om mensenrechten en gendergelijkheid in internationale klimaatafspraken te waarborgen en versterken, en te voorkomen dat hier stappen terug op worden gezet?
Nederland zal zich binnen de EU blijven inzetten voor internationaal klimaatbeleid dat voorziet in de uitvoering van de Overeenkomst van Parijs, met nadruk op het dichten van het ambitie- en implementatiegat. Naar aanleiding van de resultaten van COP29 en om het 1,5 graden doel binnen bereik te houden, acht het kabinet het van belang dat er internationaal voortgang wordt geboekt op het mitigatiewerkprogramma, de opvolging van de Global Stocktake, de uitwerking van het UAE Framework for Global Climate Resilience en het in lijn brengen van financiële stromen met de doelen van de Overeenkomst van Parijs, zoals vervat in artikel 2.1c. De discussie hierover zal komend jaar worden voortgezet, vooral met internationale partners en andere landen. Binnen de EU is er overeenstemming over de noodzaak voortgang te boeken op deze terreinen.
Wat wordt de komende tijd uw inzet in de EU als het gaat om internationaal klimaatbeleid? Verandert deze inzet naar aanleiding van de COP29?
Het kabinet heeft ervoor gekozen om eerst de Kamerbrief met de appreciatie van de uitkomsten van COP29 te versturen.
Kunt u deze vragen voor het commissiedebat over de Energieraad van 12 december 2024 beantwoorden?
Het gebruik van de Wet Bibob bij subsidieverlening |
|
Joost Sneller (D66), Ingrid Michon (VVD) |
|
David van Weel (minister ) , Dirk Beljaarts (minister ) , Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op de vragen, ingediend op 29 augustus 2022, door de leden Sneller (D66) en Michon-Derkzen (VVD), over het onbenut laten van Bibob-toetsing bij subsidieverlening?1
Ja.
Aangezien u in het antwoord op vragen 10, 11 en 12 van bovengenoemde set heeft aangegeven dat het Ministerie van Justitie en Veiligheid gesprekken voert met de Ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en Economische Zaken en Klimaat (EZK) om de toepassing van de Wet Bibob bij subsidieverlening te verbeteren; wat is de huidige stand van zaken van deze gesprekken, en welke concrete resultaten of beleidsmaatregelen zijn inmiddels voortgekomen uit deze gesprekken om het gebruik van de Wet Bibob bij subsidieverlening door de rijksoverheid te bevorderen?
Zoals mijn ambtsvoorganger in haar brief aan uw Kamer op 3 april 2023 aangaf, zijn door mijn ministerie gesprekken gevoerd met verschillende subsidieverlenende onderdelen van de rijksoverheid.2 Waar nodig zijn zij in contact gebracht met andere Rijksonderdelen die ervaring hebben met de Wet Bibob en met het Landelijk Bureau Bibob (LBB), dat in het kader van zijn voorlichtingstaak informerende of ondersteunende werkzaamheden verricht.
Rijksonderdelen zijn zelf verantwoordelijk voor het gebruik van de Wet Bibob als zij een subsidie verlenen. In een groot deel van de gevallen is een Bibob-toets echter niet opportuun: het bedrag dat wordt verleend is klein of de subsidie wordt verstrekt aan een andere overheidsinstantie zoals een gemeente. Daarnaast biedt het subsidierecht via de Algemene wet bestuursrecht zelf ook de mogelijkheid om voorwaarden te stellen om misbruik tegen te gaan. Toepassing van de Wet Bibob is dan niet nodig.
Het opstellen van landelijk Bibob-beleid bij het verstrekken van subsidies voor het Rijk is niet mogelijk; de inzet van het instrument per Rijksonderdeel en per sector verschilt te veel. Wel hebben de betrokken ministeries met een aantal Rijksonderdelen gesprekken gevoerd, zoals Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). RVO is onderdeel van het Ministerie van Economische Zaken en voert subsidieregelingen uit voor verschillende ministeries. RVO heeft naar aanleiding van de vorige Kamervragen een Bibob-adviesgroep opgericht. Zie ook de beantwoording van de vragen 3 en verder.
Niet alleen Rijksonderdelen zoals RVO verstrekken subsidies waarop de Wet Bibob van toepassing is, ook (beleids)afdelingen van de ministeries kunnen dat doen, zoals ook aangegeven in de bijlage bij de brief aan uw Kamer van 15 december 2023.3 Er is gekeken welke rol mijn ministerie daarin kan hebben en in dat kader zijn onder andere gesprekken gevoerd met het onderdeel binnen mijn ministerie dat de kaders opstelt voor het verstrekken van subsidies. Hun kader ter voorkoming van misbruik en oneigenlijk gebruik van subsidies wordt op dit moment uitgebreid met aandacht voor de Wet Bibob. Met deze afdeling zal ook worden nagedacht over mogelijke uitbreiding naar andere ministeries.
Wat zijn de concrete resultaten van de Bibob-adviesgroep die Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) in 2023 heeft ingesteld?
De Bibob-adviesgroep van RVO adviseert en ondersteunt binnen RVO over het proportioneel inzetten van de onderzoeksmogelijkheden die de wet Bibob biedt. Dit gebeurt op basis van adviesverzoeken die bij de adviesgroep kunnen worden ingediend door uitvoerende afdelingen van RVO. Ook kan een Bibob-tip (zie hierover ook vraag 5 en 7) aanleiding zijn voor bespreking van een casus in de adviesgroep. Vanaf 2023 heeft de Bibob-adviesgroep negen adviezen verstrekt over de inzet van de Wet Bibob binnen RVO. Geen van deze zaken gaf aanleiding om een adviesaanvraag bij het LBB te doen.
De Bibob-adviesgroep helpt binnen RVO ook bij een goede waarborging van ontvangen vertrouwelijke Bibob-gegevens. Daarnaast wordt vanuit de Bibob-adviesgroep deelgenomen aan externe overleggen en netwerken rondom de Wet Bibob, zoals het Landelijk Subsidieoverleg van het IPO (Interprovinciaal overleg) en het Landelijk Bibob-congres. Doel hiervan is om overheidsbreed kennis met elkaar te delen over de Wet Bibob en de toepassing daarvan in de praktijk.
Worden subsidieaanvragers van duurzame energieprojecten door RVO altijd gescreend op integriteit, bijvoorbeeld via een Bibob-toets, en zo ja, op welke wijze gebeurt dit?
Het screenen van subsidieaanvragers met behulp van de Wet Bibob gebeurt risicogericht. De inzet van de Wet Bibob bij subsidieverstrekking is een mogelijkheid om misbruik en oneigenlijk gebruik van subsidies tegen te gaan en wordt gedaan op basis van een risicoanalyse die gedaan wordt bij het opstellen van een nieuwe (subsidie)regeling.
Deze risicoanalyse die wordt uitgevoerd bij een nieuwe regeling vloeit voort uit het Raamwerk voor Uitvoering van Subsidies (RUS) en het Uniform Subsidiekader (USK). Dit gebeurt in samenspraak met het ministerie dat de opdracht voor uitvoering van een subsidieregeling aan RVO geeft.
Een voorbeeld van screening op integriteit is de Stimulering Duurzame Energieproducten en Klimaattransitie (SDE++). Bij de SDE++ worden subsidieaanvragers in het kader van de Wet Bibob gescreend op basis van ontvangen tips door bijvoorbeeld het Openbaar Ministerie. Daarnaast wordt de SDE++ ieder jaar geactualiseerd op basis van een (verkorte) risicoanalyse.
Aangezien bij subsidies voor de totstandkoming van duurzame energieprojecten, zoals energieparken, vaak ook een vergunning van de gemeente nodig is, deelt u de mening dat RVO transparant moet zijn richting gemeenten over het al dan niet uitvoeren van een Bibob-toets bij een subsidieaanvraag, zodat gemeenten deze informatie kunnen betrekken bij hun vergunningverlening?
Overheden die bevoegd zijn om de Wet Bibob toe te passen kunnen elkaar tippen om een Bibob-onderzoek te starten. Dat kan echter alleen als de ene overheidsinstantie weet dat de andere overheidsinstantie een rechtsverhouding heeft of wil aangaan met een betrokkene4 of iemand in zijn zakelijke omgeving. De tippende overheidsinstantie moet over informatie beschikken dat deze persoon in relatie staat tot strafbare feiten. Het is vervolgens aan de andere overheidsinstantie om een keuze aangaande het eigen onderzoek te maken. Informatie uit een Bibob-onderzoek kan onder voorwaarden wel gedeeld worden met elkaar.
Worden bij de beoordeling van een subsidieaanvraag door RVO gegevens uitgewisseld met andere bestuursorganen, zoals gemeenten, en zo nee, waarom niet? Bent u bereid dit proces te verbeteren?
Bij het opstellen van een subsidieregeling wordt altijd gekeken naar hoe deze het beste uitgevoerd kan worden. Indien gegevensuitwisseling met andere organisaties of overheidsinstanties nodig is bij uitvoering en handhaving van een (subsidie)regeling, wordt dit nader geregeld in de wet- en regelgeving die betrekking heeft op de betreffende subsidieregeling.
Een belangrijk aandachtspunt is dat de samenwerkende instanties bij gegevensuitwisseling, als daarbij sprake is van persoonsgegevens, hierbij voldoen aan de voorschriften van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Dit betekent onder meer dat er altijd een rechtsgrondslag moet zijn voor het verwerken en uitwisselen van persoonsgegevens en dat bepaalde vereisten gelden ter waarborging van een zorgvuldige omgang met persoonsgegevens conform de wet. Persoonsgegevens kunnen dus niet zonder wettelijke grondslag tussen partijen en instanties uitgewisseld worden of voor andere doeleinden gebruikt worden dan waarvoor zij oorspronkelijk verzameld zijn.
Ook het delen van gegevens uit een Bibob-onderzoek van RVO na een subsidieaanvraag is aan strenge voorwaarden verbonden. Zoals bij de beantwoording van vraag 5 is aangegeven kan deze informatie soms wel gedeeld worden. Zo moet RVO onder andere weten dat een ander bestuursorgaan een eigen Bibob-onderzoek verricht naar personen die door RVO zijn onderzocht, de gegevens moeten noodzakelijk zijn voor het eigen onderzoek en de gegevens zou het bestuursorgaan ook zelf moeten kunnen verkrijgen.
Hoe wordt geborgd dat de vergunningverlenende gemeente op de hoogte wordt gesteld van het al dan niet uitvoeren van een Bibob-toets bij de betreffende subsidieaanvraag?
Zie ook het antwoord op vraag 5. Een tip behoort tot de mogelijkheden, maar daarvoor is wel noodzakelijk dat de ene overheidsinstantie op de hoogte is van een vergunning(aanvraag) bij de gemeente. De gemeente heeft echter wel altijd de mogelijkheid om het Bibob-register te raadplegen. In het Bibob-register moeten conclusies worden geregistreerd wanneer een (eigen) onderzoek heeft geleid tot een bepaalde mate van gevaar of een terugtrekking uit de procedure. Een zogenaamde «hit» kan voor een gemeente of andere overheidsinstelling aanleiding zijn om een onderzoek te starten en het kan vervolgens ook onder voorwaarden om informatie uit het al afgeronde Bibob-onderzoek verzoeken.
Kunt u aangeven hoe vaak RVO in 2021, 2022, 2023 en tot nu toe in 2024 een adviesaanvraag heeft gedaan bij het Landelijk Bureau Bibob?
RVO heeft tussen 2021 en nu in totaal tien adviesaanvragen gedaan bij het LBB. Hierbij wordt opgemerkt dat dit niet betekent dat de adviesaanvragen van RVO in voornoemde periode per definitie zien op subsidies.
Kunt u per bestuursorgaan aangeven hoeveel adviesaanvragen er zijn gedaan bij het Landelijk Bureau Bibob in 2023 en tot nu toe in 2024?
Het LBB deelt in verband met de geheimhoudingsplicht in de Wet Bibob alleen cijfers over adviesaanvragen als deze cijfers niet te herleiden zijn naar individuele gevallen. Dit betekent dat het aantal adviesaanvragen per bestuursorgaan/rechtspersoon met overheidstaak slechts gedeeld wordt als dit een dusdanig aantal betreft dat op basis daarvan geen sprake is van herleidbaarheid naar een individueel geval. Een globaal overzicht van de cijfers is jaarlijks te vinden in het jaarverslag van het LBB.
In 2023 heeft het LBB in totaal 255 adviesaanvragen ontvangen. 230 daarvan waren afkomstig van gemeenten. 14 adviesaanvragen waren afkomstig provincies. 9 adviesaanvragen waren afkomstig van Rijksonderdelen. In totaal hebben 94 verschillende bestuursorganen of rechtspersonen met een overheidstaak in 2023 advies bij het LBB aangevraagd. Voor meer informatie over de cijfers in 2023 verwijs ik u naar het jaarverslag 2023 van het LBB.
In 2024 heeft het LBB tot en met 5 december 2024 in totaal 243 adviesaanvragen ontvangen. 209 daarvan waren afkomstig gemeenten. 7 adviesaanvragen waren afkomstig van provincies. 13 adviesaanvragen waren afkomstig van Rijksonderdelen. 13 adviesaanvragen waren afkomstig van een samenwerkingsverband. In totaal hebben 106 verschillende bestuursorganen of rechtspersonen met een overheidstaak tot en met 5 december 2024 een advies bij het LBB aangevraagd.
Wanneer bent u voornemens de Kamer te informeren over de inspanningen die worden gedaan om de inzet van de Bibob als instrument tegen ondermijning beter te kunnen benutten?
Mijn ministerie zet zich op een continue basis in om (de inzet van) het Bibob-instrument te optimaliseren. Zo wordt regelmatig met het LBB en de Regionale Informatie- en Expertisecentra gesproken over de inzet en over de ontwikkelingen bij bestuursorganen. Het jaarverslag van het LBB wordt naar de Kamer verzonden en geeft een goed beeld van de werkzaamheden van het LBB.
Daarnaast wordt in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum op dit moment daarnaast een evaluatieonderzoek uitgevoerd naar de recente wijzigingen van de Wet Bibob, waarbij ook aandacht wordt besteed aan moties en enkele actualiteiten.5 Een reactie op dit onderzoek en eventuele opvolging volgt na afronding, verwacht in het najaar van 2025. Ten slotte blijf ik mij inzetten om Rijksonderdelen bewust te maken van de mogelijkheid om de Wet Bibob in te zetten. Een update op dit onderwerp volgt voor de zomer.
Wat is de actuele vulgraad van de Nederlandse gasopslagen?1, 2
De actuele vulgraad van de Nederlandse en andere Europese gasopslagen is te allen tijde te raadplegen op de Aggregated Gas Storage Inventory (AGSI) website van Gas Infrastructure Europe.3 Dit is ook de bron voor de antwoorden op de vragen 1 t/m 3.
Op 30 november 2024 waren de Nederlandse opslagen voor 73,1% gevuld. Als alleen wordt gekeken naar de seizoensopslagen, inclusief de piekgasinstallatie Alkmaar, dan is het beeld van de actuele vulgraden op 30 november jl. als volgt:
Is dit meer of minder dan voorgaande jaren? Hoe verklaart u die verschillen?
Als wordt gekeken naar het totaal van de Nederlandse opslagen en meer in het bijzonder naar de seizoensopslagen, inclusief de piekgasinstallatie Alkmaar, dan is het beeld voor de jaren 2020 t/m 2024 op peildatum 30 november als volgt:
Opslag / jaar
2024
2023
2022
2021
2020
Totaal NL-opslagen
73,1%
94,4%
88,5%
55,7%
83,0%
Norg
72,3%
97,0%
100,0%
67,3%
73,4%
Grijpskerk
75,9%
97,1%
47,0%
67,4%
97,4%
Bergermeer
68,3%
90,7%
93,7%
27,9%
85,8%
Alkmaar
98,6%
98,7%
98,3%
84,5%
94,6%
Over de verschillen valt het volgende op te merken:
Is dit meer of minder dan onze buurlanden? Hoe verklaart u die verschillen?
De Nederlandse vulgraad, uitgedrukt als percentage van de totale opslagcapaciteit van de opslagen, ligt lager dan die van onze buurlanden, op die van Denemarken na. Per 30 november 2024 waren de opslagen in de EU als totaal en van de ons omringende landen tot de volgende niveaus gevuld:
Dit beeld geeft echter niet het gehele plaatje. Als de huidige vulgraad van de opslagen wordt afgezet tegen het jaarverbruik van gas in Nederland dan kon met het gas dat zich op 30 november 2024 nog in de Nederlandse opslagen bevond, worden voorzien in 33,7% van het Nederlandse jaarverbruik. Voor de EU als totaal en voor de ons omringende landen is dit beeld als volgt:
Hieruit volgt dat het beeld voor Nederland gunstiger is dan wanneer alleen wordt gekeken naar de vulgraad van de opslagen.
Dat er verschillen zijn tussen de vulgraden heeft de volgende redenen:
Wat zijn uw verwachtingen ten aanzien van het verdere gasgebruik van Nederland, en het effect daarvan op de vulgraad van Nederlandse gasopslagen, de komende maanden?
Het verdere gasverbruik zal vooral afhankelijk zijn van de ontwikkeling van de temperatuur en het aanbod van energie uit andere bronnen, met name zon en wind. Vooralsnog is het echter de verwachting dat er voldoende gas in de opslagen zit om de winter door te komen, ook als sprake is van een koude winter. Hierbij is het belangrijk niet alleen naar de hoeveelheid opgeslagen gas in gasopslagen te kijken, maar ook naar de totale infrastructuur: LNG-importcapaciteit, interconnectoren met het VK, België en Duitsland en de productie van gas in Nederland. Deze bepalen gezamenlijk hoe robuust het gassysteem is en in hoeverre de gasleveringszekerheid geborgd is, ook bij een koude winter en bij uitval van bepaalde gastoevoer.
Uit het door GTS opgeleverde overzicht gasleveringszekerheid dat op 30 september jl. met de Tweede Kamer is gedeeld4 blijkt dat er komende winter alleen een zeer kleine kans is op een beperkt capaciteitstekort5 (minder dan 1 GW) als er sprake is van een etmaaltemperatuur die statistisch gezien eens in de twintig jaar voorkomt (–14°C of kouder) gecombineerd met uitval van een hoeveelheid capaciteit gelijk aan die van de grootste individuele bron van capaciteit (gasopslag Norg). Het kabinet heeft zich hierop voorbereid.6 Wat betreft het volume constateert GTS dat bij een normaal aanbod van gas, er op jaarbasis geen tekorten ontstaan in de komende gasjaren – ook na koude winters (zoals de winter van 1995/1996, de koudste winter van de afgelopen dertig jaar). Alleen de combinatie van een koud jaar en een verminderd aanbod vergelijkbaar met 30% van het LNG-aanbod in de basisvariant, kan leiden tot een volumetekort op jaarbasis. Dit volumetekort doet zich dan in de zomer voor bij het vullen van de gasopslagen.
Overigens houdt GTS er in haar overzicht rekening mee dat Nederland een spilfunctie vervult op de Noordwest-Europese gasmarkt. Bij het bepalen of er voldoende gas is om aan de behoefte van eindafnemers te voldoen, worden daarom ook (verwachte) gasstromen van en naar het buitenland meegenomen. Het beperken van gasstromen naar het buitenland is op basis van Europese regelgeving niet geoorloofd.
Van welk weerscenario gaat u uit voor wat betreft het gasgebruik en vullen van gasopslagen voor de komende winter?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 wordt met verschillende scenario’s rekening gehouden. Daarbij wordt uiteraard ook gekeken naar de verwachte ontwikkeling van de gasvraag, niet alleen in Nederland maar ook naar die vanuit de ons omringende landen.
In de hiervoor genoemde brief van 30 september jl.7 is aangegeven dat GTS in het overzicht leveringszekerheid constateert dat er aan het begin van het winterseizoen 2025/2026 minimaal 110 TWh in de seizoensopslagen (Grijpskerk, Norg en Bergermeer) en de PGI Alkmaar moet zijn opgeslagen. Dit komt overeen met 80% van het opslagvolume van deze vier gasopslagen. Deze vulgraad – in combinatie met overige infrastructuur, zoals LNG-importcapaciteit – zou volgens GTS voldoende moeten zijn om een koude winter (de koudste winter van de afgelopen 30 jaar), ook bij een uitval van de grootste bron (import via de GATE-terminal) van 30 dagen zonder tekorten door te komen. Dit is dan ook de vulambitie van dit kabinet. Zoals toegezegd tijdens het Commissiedebat Mijnbouw op 2 oktober jl. ga ik begin volgend jaar in een Kamerbrief nader in op de onderbouwing van de vulambitie van het kabinet in 2025.
Wat is het effect hiervan op de energieprijzen die Nederlanders moeten betalen?
In zijn algemeenheid geldt dat de prijzen op de internationale groothandelsmarkt zullen stijgen bij koud weer en zullen dalen bij warm weer. Dit komt doordat bij koud weer meer gas wordt verbruikt (dit betekent dat de gasvraag stijgt) dan bij warm weer (hetgeen de gasvraag doet dalen). Dat de prijs reageert op de gasvraag is onderdeel van de normale vraag-aanbodverhouding op de groothandelsmarkt van gas. Doordat de prijs stijgt, trekt dit ook meer gas aan en vergroot zodoende weer het aanbod van gas. Wat het effect hiervan is op de energieprijzen die Nederlanders moeten betalen is echter moeilijk aan te geven. Een groot deel van de huishoudens heeft een contract waarin de prijs voor een jaar of langer vastligt, dus voor de meeste huishoudens zal er bij prijsontwikkelingen op de groothandelsmarkt niet direct iets veranderen, uiteraard afhankelijk van het type leveringscontract dat zij hebben (vast, variabel, dynamisch) en de looptijd van dit contract. Bij nieuwe contracten kan dit anders liggen.
Acht u het noodzakelijk aanvullende maatregelen te treffen om het gasgebruik te matigen of de vulgraden te vullen? Zo nee, waarom niet?
Het matigen van gasgebruik is blijvend nodig. Met de publiekscampagne «Zet ook de knop om», wordt deze maanden weer een maatschappij brede oproep gedaan om het energieverbruik en meer in het bijzonder het gasverbruik te verminderen.8 De campagne geeft praktische tips, hulp en informatie over wat het oplevert.
Wat betreft (aanvullende) maatregelen om de opslagen te vullen, is het in de eerste plaats aan marktpartijen – zoals GasTerra in Norg en Grijpskerk en verschillende capaciteitshouders in Bergermeer – om voldoende gas op te slaan om een betrouwbare levering aan hun eindafnemers te kunnen garanderen. Aanvullend krijgt EBN – net als in de drie voorgaande jaren – een vultaak om maximaal 20 TWh op te slaan, voor het geval marktpartijen dat onvoldoende doen. Hiermee heeft de overheid wat mij betreft een goed instrument in handen om te kunnen ingrijpen wanneer de vulgraad zorgelijk achterblijft. Ook blijft het kabinet de (prijs)ontwikkelingen op de (groothandels)markt nauwgezet volgen.
Daarnaast werkt het kabinet aan structurele vulmaatregelen via het wetsvoorstel bestrijden energieleveringscrisis. Dit wetsvoorstel gaat op korte termijn in internetconsultatie. Hierin staat onder andere dat het kabinet jaarlijks een vuldoelstelling vaststelt mede op basis van het jaarlijkse overzicht gasleveringszekerheid van GTS9 en dat EBN een structurele vultaak krijgt voor het geval marktpartijen gasopslagen onvoldoende vullen.10 In dit wetsvoorstel zullen ook bepalingen worden opgenomen die de Minister in staat zullen stellen om in de komende jaren maatregelen te nemen indien de vulgraad van de opslagen achter blijft bij de vastgestelde vuldoelstelling.
Welke voorbereidingen treft u voor het geval Nederlandse huishoudens worden geraakt door hoge energieprijzen als gevolg van eventuele schaarste van gas bij een strenge winter?
Leveringsprijzen volgen de ontwikkelingen op de internationale groothandelsmarkt voor gas en deze zijn niet direct te sturen. De gasprijzen zijn recent iets gestegen, maar bevinden zich nog steeds ruimschoots onder het niveau van 2022.
Nederlandse huishoudens zijn minder kwetsbaar voor nieuwe stijgingen doordat meer dan de helft van de Nederlandse huishoudens inmiddels weer een contract heeft met een vaste prijs voor een periode van een jaar of langer.
Bovendien is het gasverbruik van de meeste huishoudens flink verlaagd, gemiddeld met 25% tussen 2019 en 2023. Dit is bereikt door meer bewustwording, energiebesparing en verduurzaming.
Het kabinet zet stevig in op structurele maatregelen, door isolatie en verduurzaming van woningen, juist bij groepen huishoudens met een laag inkomen. Ook verlaagt het kabinet de energiebelasting op gas voor alle Nederlanders volgend jaar. Voor mensen met een laag inkomen die deze winter in de knel zouden kunnen komen door een relatief hoge energierekening, heeft het Kabinet aanvullend 60 miljoen euro gereserveerd voor een Energiefonds. Er wordt met externe partijen bezien hoe hier nader invulling aan gegeven kan worden.
Welke maatregelen treft u om het doel voor verminderd finaal energieverbruik in 2030 te halen, nu uit de Klimaat- en Energieverkenning blijkt dat de kans hierop marginaal is?
Het kabinet gaat de effecten op energiegebruik meewegen in de voorjaarsbesluitvorming bij maatregelen ten behoeve van de klimaat- en energietransitie en de besteding van middelen uit het Klimaatfonds. Over de uitkomsten van de besluitvorming over maatregelen en fondsen wordt de Kamer bij de Voorjaarsnota 2025 geïnformeerd.
Vindt u aanvullend beleid voor energiebesparing noodzakelijk? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen denkt u aan?
Energie die we niet gebruiken, hoeven we niet op te wekken, te transporteren, te betalen of te importeren. Energiebesparing verlaagt dan ook de energierekening, draagt bij aan het verminderen van netcongestie, maakt ons minder afhankelijk van derde landen voor fossiele brandstoffen en spaart het klimaat. Aanvullend beleid voor energiebesparing is van belang en mogelijk gelet op de uitkomsten van het TNO-onderzoek «Een nationaal doel voor energiebesparing en streefwaarden voor sectoren».11 Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 9 worden de maatregelen op dit moment uitgewerkt.
Wat is de inzet van Nederland voor wat betreft het verlengen van het contract voor de gas transportleiding vanuit Rusland door Oekraïne naar Oost-Europa?
Zoals onder meer aangegeven in antwoord op Kamervragen van de leden Bontenbal, Boswijk (beiden CDA) Paternotte en Rooderkerk (beiden D66)12 zet Nederland zich actief in voor maatregelen in EU-verband voor de afbouw van Russisch gas naar nul. Hoewel Nederland geen betrokkenheid heeft bij de transit van Russisch gas door Oekraïne en het daarvoor gesloten transportcontract, vindt Nederland dit een goede ontwikkeling in het licht van de gewenste afbouw van Russisch gas. Nederland vindt wel dat goed moet worden bezien wat dit betekent voor de EU-leveringszekerheid. Dit wordt in EU-verband, door de Europese Commissie, nauwlettend in de gaten gehouden.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en vóór het commissiedebat over de Energieraad beantwoorden?
Ja.
De uitspraken van de minister van Infrastructuur en Waterstaat in het wetgevingsoverleg Water van 18 november 2024 |
|
Geert Gabriëls (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de volgende uitspraken van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat in het wetgevingsoverleg Water van maandag 18 november 2024; «Kijk, je kunt zo'n overstroming ook niet een-op-een koppelen aan klimaatverandering. Het is een weersituatie, een weerfenomeen dat misschien vaker voor zou kunnen komen, en dan druk ik me voorzichtig uit. Om dat te koppelen aan klimaatverandering lijkt me ook al ver gaan. En dat is geen complottheorie, meneer Bamenga. Kijk, de wetenschap is interessant en belangrijk, maar de wetenschap over het weer of het klimaat is ook nog niet helemaal uitgekristalliseerd. Vandaar dat we allerlei scenario's hebben, die enorm uit elkaar lopen want ook de wetenschap weet dit niet precies»?
Ja.
Onderschrijft u deze uitspraak?
Deze uitspraak refereert zowel aan een extreem weersvoorval – extreme neerslag – als aan klimaatscenario’s. Door klimaatverandering kunnen weersextremen zich vaker voordoen en/of kunnen ze gemiddeld extremer worden. Volgens het KNMI is de neerslag in Valencia extremer geweest dan voorheen door klimaatverandering. Dat betekent niet dat klimaatverandering dan de enige oorzaak van het extreme weer was; het weerverschijnsel bekend onder de naam Depresión Aislada en Niveles Altos (DANA) komt in Spanje immers wel vaker voor. De effecten van de extreme neerslag zijn afhankelijk van meerdere factoren, zoals landgebruik en ontbossing, inrichting en onderhoud van watersystemen, waarschuwingssystemen e.d. Zoals de Minister van Infrastructuur en Waterstaat aangeeft is daardoor de relatie tussen klimaatverandering en overstromingsschade niet 1 op 1 te leggen. Wat klimaatscenario’s betreft lopen deze inderdaad enorm uit elkaar. Dat is een logisch gevolg van het feit dat het ene scenario uitgaat van een zeer hoge uitstoot, en het andere juist van een forse verlaging van de uitstoot, beide zijn mogelijk, afhankelijk van maatregelen. Daarnaast zijn er bandbreedtes door wetenschappelijke onzekerheden.
Hoe verhoudt de uitspraak dat de wetenschap over het klimaat «niet helemaal is uitgekristalliseerd» zich volgens u tot het laatste rapport van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) waarin op basis van honderden wetenschappelijke onderzoeken wordt geconcludeerd dat het een feit is dat menselijke invloed het klimaat verandert?
Het klopt dat IPCC heeft geconcludeerd dat klimaatverandering door menselijke uitstoot van broeikasgassen een feit is. Dat betekent nog niet dat de klimaatwetenschap alle lokale effecten van klimaatverandering in Nederland exact kan voorspellen. We werken met scenario’s om de gevolgen van mogelijke keuzes in kaart te brengen en om zo tot weloverwogen en zorgvuldige besluiten te komen over hoe we ons hierop voorbereiden.
Onderschrijft u de conclusies van wetenschappers en experts, zoals van het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI)1 en het zeer toonaangevende World Weather Attribution2, dat klimaatverandering invloed heeft gehad op de hoeveelheid neerslag die in Valencia is gevallen?
Ja.
Onderschrijft u dat de overstromingen in Valencia dus wel één-op-één te koppelen zijn aan klimaatverandering?
De hoeveelheid neerslag is te koppelen aan klimaatverandering. Dat klimaatverandering invloed heeft gehad op de hoeveelheid neerslag die in Valencia is gevallen betekent niet dat dat ook zonder meer geldt voor het optreden en de impact van de overstromingen. Ook zonder klimaatverandering hadden die kunnen optreden, maar minder ernstig, zoals gesteld onder antwoord 2.
Gaat u uw collega bewindspersoon aanspreken op deze uitspraken? Hoe passen deze uitspraken bij het idee van eenheid van het kabinetsbeleid, een kernwaarde in het staatsbestel?
Nee. Uitspraken gedaan door bewindspersonen zijn altijd namens het kabinet, tenzij expliciet aangegeven.
Gaat u actie ondernemen om complottheorieën en desinformatie over klimaatverandering tegen te gaan? Zo ja, wat gaat u doen?
Het kabinet zet zich in om de burger te voorzien van betrouwbare informatie over klimaatverandering via onafhankelijke kennisinstellingen zoals het KNMI, de Wetenschappelijke Klimaat Raad en PBL en tijdig te waarschuwen bij extreme weersvoorvallen door de nationale weerdienst KNMI.
Kunt u deze vragen elk individueel en voor het einde van de week beantwoorden?
Door aanwezigheid bij de klimaattop van de Minister van Klimaat en Groene Groei was het helaas niet mogelijk de vragen in dezelfde week te beantwoorden.
Bent u bekend met het rapport «Dutch financial institutions decarbonising their energy portfolios: Analysing financial flows to fossil fuels and renewable energy» van de Eerlijke Geldwijzer?1
Ja, ik ben bekend met deze rapporten. Om te zorgen dat groene investeringen toenemen, is het allereerst van belang dat zij rendabeler worden ten opzichte van investeringen in fossiele projecten. Het kabinet werkt hieraan via een afgewogen klimaatbeleid, met een combinatie van subsidies, beprijzingen en normerende maatregelen. Voor de financiële sector is het verder belangrijk dat dit klimaatbeleid gericht is op de lange termijn, zodat transitiepaden voor de economie en belangrijke sectoren duidelijk zijn. Dit voorjaar zal het kabinet daarom het Klimaatplan met de Kamer delen, dat de kaders zet voor een voorspelbaar langetermijnbeleid, gericht op het bereiken van de klimaatdoelen.
Naast de rol van de overheid, heeft de financiële sector ook een rol om de klimaat- en energietransitie verder te brengen, door het vergroenen van private kapitaalstromen. Het kabinet stimuleert dit onder meer via betrokkenheid bij het Klimaatcommitment van de financiële sector. Daarnaast vraagt Europese wetgeving van financiële instellingen dat zij hun duurzaamheidsrisico’s beheersen, onder meer door hun portefeuilles in lijn te brengen met het 1,5°C-doel van het Klimaatakkoord van Parijs. Ook organiseert Invest-NL financieringstafels met de overheid en de financiële sector op specifieke klimaat- en energieonderwerpen. Het doel hiervan is om knelpunten voor meer private financiering te achterhalen en deze op te lossen.
Bent u bekend met dit rapport waaruit blijkt dat de onderzochte instellingen nu gemiddeld voor elke euro in fossiel, slechts 20 cent investeren in duurzame energie? Bent u bekend met de bevinding uit de Net Zero Roadmap (2023) van de IEA2 dat de verhouding tussen investeringen in hernieuwbare energie en investeringen in fossiele brandstoffen veranderen in zes euro aan investeringen in hernieuwbare energie voor elke euro in fossiele energie (6:1) in 2030, als we de opwarming van de aarde willen beperken tot 1,5°C? Hoe gaat u zorgen voor de benodigde versnelling, aangezien uit het rapport van de Eerlijke Geldwijzer blijkt dat de onderzochte instellingen nu gemiddeld voor elke euro in fossiel slechts 20 cent investeren in duurzame energie?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat banken, pensioenfondsen en verzekeraars hun bijdrage zouden moeten leveren aan het afgesproken «energy-package» tijdens de ÍP28 in Dubai waarin afgesproken is om fossiele energie uit te faseren en investeringen in hernieuwbare energiebronnen te verdriedubbelen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat de Nederlandse financiële sector haar bijdrage hieraan levert?
Tijdens COP28 hebben landen die zijn aangesloten bij de Framework Convention on Climate Change van de Verenigde Naties een verklaring ondertekend, waarin ze zich committeren aan een transitie uit fossiele brandstoffen. Het kabinet onderschrijft dat private partijen een belangrijke rol spelen in deze transitie. Dat geldt dus ook voor de financiële sector. Het kabinet ondersteunt dit op verschillende manieren, onder andere via het in antwoord op vraag 1 en 2 besproken Klimaatcommitment.
Hoe wordt de voortdurende en zelfs stijgende financiering van fossiele energiebronnen sinds het Klimaatakkoord van Parijs meegenomen in het micro- en macroprudentieel toezicht door De Nederlandsche Bank en de Europese Centrale Bank en hoe moet deze financiering worden meegewogen in de risicomodellen van banken, verzekeraars en pensioenfondsen?
De Nederlandsche Bank (DNB) maakt zich sterk voor een stabiel en betrouwbaar financieel stelsel met solide financiële instellingen. DNB controleert of instellingen financieel solide zijn en of zij kunnen voldoen aan hun wettelijke verplichtingen, ook in het geval van onvoorziene omstandigheden. Het bankentoezicht door de Europese Centrale Bank (ECB) en het toezicht op de niet-systeembanken, verzekeraars en pensioenfondsen door DNB is daarbij gericht op risicobeheer door instellingen. Klimaat- en milieurisico’s kunnen een prudentieel risico vormen voor deze financiële instellingen. Om die reden verwachten de ECB en DNB dat banken, verzekeraars en pensioenfondsen rekening houden met klimaat- en milieurisico’s bij (i) het formuleren en uitvoeren van hun bedrijfsstrategie, (ii) in hun governance- en (iii) in risicobeheerkaders en (iv) dat zij daar transparant over zijn.
De financiering van fossiele energiebronnen kan een transitierisico (risico’s als gevolg van de transitie naar een duurzame economie) vormen voor financiële instellingen. De ECB en DNB verwachten daarom dat financiële instellingen deze adequaat beheersen. In dit kader verwachten toezichthouders dat banken, verzekeraars en pensioenfondsen de risico’s die financiering van fossiele energiebronnen met zich meebrengen, meenemen in alle fasen van het kredietverlenings- en beleggingsproces. Dit vereist onder meer dat banken, verzekeraars en pensioenfondsen deze risico’s meewegen in hun risicomodellen.
Vanwege de systemische aard van klimaat- en milieurisico’s kan de materialisatie ervan meerdere financiële instellingen gelijktijdig en via meerdere kanalen raken. Daarom kunnen transitierisico’s ook leiden tot macro-prudentiële risico’s. Om de stabiliteit van het financiële systeem te bewaken, brengt DNB periodiek deze macro-prudentiële duurzaamheidsrisico’s in kaart, onder meer via haar Overzicht Financiële Stabiliteit.
Gaat u met de ondertekenaars van het klimaatcommitment en de financiële sector in gesprek om afspraken te maken om tot de noodzakelijke 6:1 ratio, 6 euro duurzaam versus 1 euro fossiel, te komen in 2030 in hun energieportefeuille?
Een groot aantal financiële instellingen heeft zich er via ondertekening van het Klimaatcommitment aan gecommitteerd om reductiedoelstellingen te formuleren voor 2030 en daartoe actieplannen op te stellen. Daarnaast zijn de ondertekenaars een inspanningsverplichting aangegaan voor het financieren van de energietransitie. In de voortgangsrapportage van het Klimaatcommitment van 2024 (boekjaar 2023) rapporteren instellingen voor het eerst over de verhouding tussen investeringen in fossiele en hernieuwbare energiebronnen. Daarmee leggen de ondertekenaars verantwoording af over de door hen aangegane inspanningsverplichting. Alhoewel de door de IEA genoemde ratio over nieuwe investeringen gaat en de voortgangsrapportage in gaat op totale financiering, is een verschuiving van fossiele naar duurzame financieringen onderdeel van de transitie. Het kabinet is hierover reglmatig in gesprek met financiële sectorpartijen, onder meer via de reeds genoemde financieringstafels.
Bent u bereid om als onderdeel van de implementatie van de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD) en de transpositie van de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD) naar Nederlandse wetgeving, alle financiële instellingen te verplichten om een klimaatplan op te stellen waarin onder andere wordt opgenomen hoe Nederlandse financiële instellingen de benodigde 1:6 ratio in 2030 zullen halen?
De kabinetsinzet is een zuivere implementatie van EU-richtlijnen in nationale wetgeving. Dat betekent, in lijn met hoofdlijnenakkoord, dat hier bovenop geen nationale regels komen.
Daarnaast zet het kabinet zich in Europees verband in op een vermindering van de rapportagelasten die voortkomen uit het raamwerk voor duurzame financiering. De Europese Commissie heeft recent, op 26 februari jl., voorstellen gepresenteerd om de bovengenoemde wetten te versimpelen. De Tweede Kamer zal op korte termijn worden geïnformeerd over de precieze inhoud van deze voorstellen en de voorgenomen kabinetsinzet.
Wanneer wordt de verkenning naar hoe de bijdrage van de financiële sector aan de klimaattransitie kan worden versterkt via wettelijke en alternatieve maatregelen naar de Tweede Kamer gestuurd, aangezien deze verkenning rond de zomer van 2023 naar de Tweede Kamer gestuurd worden?
In maart 2023 heeft de toenmalige Minister van Financiën, mede namens de toenmalige Minister voor Klimaat en Energie, aangekondigd een verkenning naar klimaatmaatregelen voor de financiële sector te starten om te onderzoeken of en hoe wetgeving de bijdrage van de financiële sector aan de klimaattransitie kan versterken. Ik heb de Kamer recent, in mijn visie op de financiële sector1, laten weten dat ik geen nieuwe (rapportage)verplichtingen zal opleggen aan financiële instellingen ten aanzien van duurzame financiering en geen verdere stappen zet op nationale wetsvoorstellen op dit vlak. Over de precieze uitkomsten van voornoemde verkenning zal ik uw Kamer op korte termijn informeren. Daarbij zal ik ook in gaan op mijn prioriteiten op het gebied van verduurzaming van de financiële sector voor de komende periode.
Wanneer komt er een overzicht van genomen acties en een actualisatie van de beleidsagenda duurzame financiering met concrete, tijdens de lopende regeerperiode te nemen acties?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat financiële instellingen hun financierings- en investeringsportefeuilles volledig openbaar moeten maken zodat belanghebbenden – waaronder overheden, accountants, maatschappelijke organisaties en onderzoekers – financieringen en investeringen beter kunnen monitoren?
Er bestaan reeds diverse monitoringsinstrumenten ten aanzien van de investeringen van financiële instellingen. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 4, houdt DNB vanuit prudentieel oogpunt toezicht op de wijze waarop financiële instellingen risico’s wegen en beheersen, ook in het kader van hun kredietverleningsproces. In aanvulling hierop controleren accountants informatie die financiële instellingen op grond van wettelijke verplichtingen openbaar maken, waaronder informatie over duurzaamheid. De instrumenten om te monitoren zijn er dus al. Verplichte algehele openbaarmaking op grote schaal is ook niet proportioneel omdat commerciële, bedrijfsgevoelige informatie op straat kan komen te liggen. Dergelijke informatie geniet juist wettelijke bescherming. Ook gevoelige privégegevens van particuliere klanten (zoals via hypotheken en consumptieve leningen) zouden in grote hoeveelheden geopenbaard moeten worden voor een volledig overzicht. Dit is onwenselijk en in strijd met privacywetgeving.
Bent u bekend met de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag in de Klimaatzaak tussen Milieudefensie en Shell?1 2
Ja.
Deelt u de vaststelling van het Hof dat het klimaatprobleem «het grootste probleem van deze tijd is.»? Zo nee, waarom niet?
Klimaatverandering is onmiskenbaar één van de allergrootste opgaven van deze tijd.
Onderschrijft u de vaststelling van het Hof dat «er geen twijfel [...] kan bestaan dat de bescherming tegen gevaarlijke klimaatverandering een mensenrecht is» en dat staten daarom een verplichting hebben burgers te beschermen tegen de gevolgen van klimaatverandering? Bent u bereid daarin vergaande maatregels te nemen ter bescherming van onze fundamentele mensenrechten?
Dat staten op grond van mensenrechten positieve verplichtingen hebben om burgers te beschermen tegen de gevolgen van klimaatverandering is eerder onder meer bevestigd door de Hoge Raad in het Urgenda-arrest en door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Verein Klimaseniorinnen Schweiz tegen Zwitserland.
Het kabinet is van mening dat Nederland zijn verantwoordelijkheid ten aanzien van deze verplichtingen nakomt door het treffen van klimaatmitigatiemaatregelen gericht op het halen van de doelen uit de Nederlandse Klimaatwet en het voldoen aan de Europeesrechtelijke klimaatverplichtingen. Tevens zet het kabinet zich ook mondiaal in voor klimaatactie, waaronder via klimaatfinanciering voor ontwikkelingslanden en klimaatdiplomatieke inspanningen om derde landen te bewegen tot het verhogen van mitigatieambities.
Wat zijn volgens u de gevolgen van de uitspraak voor het halen van de klimaatdoelen?
Het betreft een civielrechtelijke zaak tussen private partijen. De overheid is geen partij in deze zaak. Het Hof heeft geen oordeel gegeven over het klimaatbeleid van het kabinet. Dat blijft gericht op het halen van de klimaatdoelen uit de Nederlandse en Europese klimaatwetgeving.
Onderschrijft u de uitspraak van het Hof dat niet alleen overheden maar ook bedrijven een eigenstandige verantwoordelijkheid hebben voor het reduceren van hun uitstoot in lijn met het Klimaatakkoord van Parijs, en dat via de horizontale werking van het mensenrechtenverdrag ook op Shell een zorgplicht rust? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet onderschrijft dat klimaatverandering een wereldwijde uitdaging is, waarbij niet alleen overheden maar ook bedrijven een belangrijke rol spelen. Uit de uitspraak van het Hof volgt dat op ondernemingen als Shell, die in belangrijke mate bijdragen aan het klimaatprobleem en het in hun macht hebben een bijdrage te leveren aan de bestrijding van dit probleem, een verplichting rust om CO2-emissies te beperken, ook als die verplichting niet uitdrukkelijk uit publiekrechtelijke regelgeving voortvloeit. Dergelijke ondernemingen hebben daarmee een eigen verantwoordelijkheid bij het halen van de doelstelling van de Overeenkomst van Parijs.
Het Hof stelt dat verdragsbepalingen inzake mensenrechten niet horizontaal werken in privaatrechtelijke verhoudingen. Daarom rust er geen zorgplicht op Shell via de horizontale werking van verdragsbepalingen inzake mensenrechten. Het Hof stelt echter wel dat dergelijke (verdrags)bepalingen, zoals artikelen 2 en 8 van het Europees verdrag voor de Rechten van de Mens, in privaatrechtelijke verhoudingen kunnen doorwerken doordat zij invulling kunnen geven aan open normen, zoals de maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm, en mede bepalend zijn voor de beantwoording van de vraag wat van, bijvoorbeeld, grote en internationale ondernemingen op grond van die norm kan worden verlangd.
Wat vindt u – met inachtneming van de verschillende rollen binnen de trias politica – van de uitspraak van de rechter dat, ondanks de verantwoordelijkheid voor het tegengaan van gevaarlijke klimaatverandering die op bedrijven rust, de rechter op basis van de huidige wetgeving geen uitspraak kan doen over hoeveel een individueel bedrijf moet reduceren in 2030?
Ik kan de overwegingen van het Hof goed volgen. De huidige Europese en Nederlandse klimaatwetgeving gaan namelijk niet uit van absolute emissiereductiepercentages voor individuele ondernemingen. Het Europese en nationale klimaatbeleid omvat een breed pakket aan stimulerende, beprijzende en normerende maatregelen om de klimaatdoelen te halen.
In de uitspraak gaat het Hof ook in op de verschillende rollen binnen de trias politica door te overwegen dat maatregelen die de wetgever heeft genomen op zichzelf niet uitputtend hoeven te zijn en dus niet in de weg hoeven staan aan een op de maatschappelijke zorgvuldigheid gebaseerde zorgplicht voor ondernemingen om hun uitstoot te reduceren.
Deelt u de mening dat het onbestaanbaar is dat bedrijven enerzijds gevaarlijke klimaatverandering kunnen blijven veroorzaken, maar het anderzijds te onduidelijk zou zijn wat bedrijven moeten doen om deze mensenrechtenschendingen te stoppen?
Het kabinet vindt het wenselijk dat voor bedrijven duidelijk is wat van hen wordt verwacht om klimaatverandering te beperken. Het Europese en nationale klimaatbeleid biedt diverse voorschriften wat bedrijven moeten doen en beleidsuitspraken en prikkels die duidelijk maken welke aanpassingen gewenst zijn. Ook heeft het kabinet in het ontwerp-Klimaatplan 2025–2035 de actie opgenomen dat het zal onderzoeken hoe bedrijven en organisaties het beste kunnen worden ondersteund bij het verduidelijken van hun klimaatplannen die zij vrijwillig of verplicht opstellen.
De op 25 juli jl. in werking getreden Europese Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD) biedt hiervoor houvast. Artikel 22 van die richtlijn bevat de verplichting voor grote bedrijven om een klimaattransitieplan vast te stellen. In het klimaattransitieplan moet het bedrijf opnemen hoe zij ervoor zorgt dat zij haar bedrijfsmodel en haar bedrijfsstrategie toekomstbestendig maakt voor een duurzame economie en in overeenstemming brengt met de beperking van de opwarming van de aarde volgens internationale klimaatdoelstellingen en met beperking van de blootstelling aan steenkool-, olie- en gasgerelateerde activiteiten. In de richtlijn wordt concreet aangegeven wat er in zo’n plan moet staan. Aanvullend zal de Europese Commissie richtsnoeren opleveren voor het vaststellen van het klimaattransitieplan om te zorgen voor harmonisatie en beperking van de regeldruk. Het uitvoeren van het klimaattransitieplan is een inspanningsverplichting; bedrijven die onder de richtlijn vallen moeten hun klimaattransitieplan naar beste vermogen uitvoeren. Bedrijven moeten hun klimaattransitieplan ook jaarlijks actualiseren. De richtlijn geldt overigens niet alleen voor in de Europese Economische Ruimte (EER) gevestigde bedrijven met meer dan 1.000 medewerkers en een netto jaaromzet van meer dan € 450 mln. wereldwijd, maar ook niet in de EER gevestigde bedrijven met een netto jaaromzet van meer dan € 450 mln. in de EER, zoals Shell. Het wetsvoorstel ter implementatie van deze richtlijn ligt momenteel voor in internetconsultatie tot en met 29 december.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat bedrijven als Shell hun uitstoot in scope I, II en III reduceren om de klimaatdoelen met meer zekerheid te halen, aangezien de klimaatdoelen met meer dan 95% zekerheid niet worden gehaald en hoewel het Hof Shell in deze zaak niet verplicht om haar uitstoot met een concreet percentage te verminderen, zegt zij duidelijk dat Shell wel verplicht is om haar uitstoot te verlagen?
Om de klimaatdoelen met meer zekerheid te halen, is het allereerst van belang het reeds afgesproken beleid voortvarend uit te werken, uit te voeren en te handhaven. De Nederlandse industrie wordt zowel door Europese wetgeving als door nationale initiatieven nadrukkelijk aangezet tot CO2-reductie.
Binnen Europa worden industriële emissies beprijsd via het «European Emission Trading Scheme» (EU ETS). EU ETS geeft de producenten een financiële prikkel om te verduurzamen en door het marktmechanisme zorgt dit voor een (maatschappelijke) kostenefficiëntere reductie van CO2 dan indien op bedrijfsniveau ingegrepen zou worden. Het emissiehandelssysteem EU ETS fungeert ook als garantie dat de Europese klimaatdoelstellingen gehaald worden, aangezien er na 2039 geen nieuwe emissierechten meer op de markt komen. Dit betekent dat bedrijven de komende jaren grote stappen op het gebied van verduurzaming moeten maken om te mogen blijven produceren in de Europese markt.
Nederland kent daarnaast nog een nationale CO2-heffing die een extra prikkel vormt voor bedrijven om tijdig te verduurzamen. Bedrijven waaronder Shell worden daarbij geholpen door diverse subsidie instrumenten zoals bijvoorbeeld de SDE++-regeling, de VEKI-regeling en de DEI regeling.
In aanvulling hierop worden Shell en andere grote uitstoters met de maatwerkaanpak uitgedaagd om additionele CO2-reductie te realiseren. Dat is extra CO2-reductie boven op wat bedrijven volgens de nationale CO2-heffing industrie moeten reduceren om geen CO2-heffing te betalen.
In het kader van maatwerkafspraken is tussen het Rijk en Shell op 13 april 2023 een intentieverklaring (Expression of Principles) getekend.
Het Planbureau voor de Leefomgeving acht het in de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) echter heel erg onwaarschijnlijk dat we de bestaande klimaat-en energiedoelen halen met het huidige en geagendeerde beleid. In reactie daarop heeft het kabinet in de aanbiedingsbrief bij de Klimaatnota aangegeven dat in het voorjaar tot alternatief beleid besloten zal worden zodat de afgesproken doelen, conform het Regeerprogramma, binnen bereik komen3.
Wat doet u om te controleren of bedrijven met activiteiten in Nederland geen gevaar vormen voor inwoners van Nederland, doordat ze niet genoeg doen om een gepaste bijdrage te leveren aan de doelen in het Klimaatakkoord van Parijs?
Het nationale en Europese beleid is erop gericht dat Nederland, in Europees verband, voldoende bijdraagt aan de doelen in de Overeenkomst van Parijs. Dit beleid stuurt daartoe ook op reductie van broeikasgasemissies van bedrijven, zowel met normstelling zoals ten aanzien van voertuigemissies als met beprijzing zoals het ETS. Het betreft directe en ketenemissies van bedrijven binnen de EU, maar ten dele ook ketenemissies die buiten de EU plaatsvinden, zoals met productnormen en het Carbon Border Adjustment Mechanism (CBAM).
Daarnaast is de gepaste bijdrage van grote bedrijven in de CSDDD geoperationaliseerd zoals beschreven in het antwoord op vraag 7. Het kabinet verwacht dat bedrijven die onder de reikwijdte van de richtlijn gaan vallen deze verplichting zullen naleven. De aan te wijzen toezichthouder zal hierop toezien.
Ziet u vanwege de vorige vraag en door deze uitspraak van het Hof een grotere rol weggelegd voor uzelf en de overheid om vast te stellen hoeveel grote vervuilers zoals Shell moet reduceren? Zo ja, hoeveel vindt u dat Shell in CO2-vervuiling moet reduceren? Hoeveel vindt u dat de grote industriële vervuilers moeten reduceren? Is hier volgens u, naast de verplichtingen die voortkomen uit onder andere de Corporate Sustainability Due Diligence (CSDDD) en Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD), aanvullende wetgeving voor nodig?
Zoals in antwoord op vraag 8 is aangegeven, is er zowel op Europees als nationaal niveau beleid afgesproken voor vergaande verduurzaming van industriële bedrijven zoals Shell. Het is van belang een consistent beleid te voeren en het reeds afgesproken beleid voortvarend uit te werken, uit te voeren en te handhaven. Daarnaast wordt met de maatwerkaanpak ingezet op extra CO2-reductie en verbetering van de leefomgeving.
Hoe verhoudt deze uitspraak zich volgens u tot de Europese klimaatzorgplicht (zoals de CSDDD en CSRD)?
De uitspraak onderstreept dat grote bedrijven een eigen verantwoordelijkheid hebben bij het halen van de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs, ook met betrekking tot hun ketenemissies. De CSDDD schrijft voor wat in ieder geval van grote bedrijven wordt verwacht om die verantwoordelijkheid in te vullen. De Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD) bevat geen reductieverplichtingen, maar rapportageverplichtingen. Die verplichtingen dragen ertoe bij dat bedrijven en hun stakeholders beter inzicht krijgen in de impact van het bedrijf op klimaatverandering en de activiteiten die reeds worden verricht om die impact te verminderen. Dat kan ertoe bijdragen dat aanvullende actie wordt ondernomen om de impact verder te verminderen, door bedrijven zelf of door anderen.
Deelt u de suggestie van de rechter dat een verbod op de voorgenomen investeringen van Shell in nieuwe olie- en gasvelden mogelijk wel toewijsbaar zou kunnen zijn in verband met het lock-ineffect dat daardoor zou ontstaan, aangezien uit de uitspraak van het Hof volgt dat het aanboren en ingebruiknemen van nieuwe gas- en olievelden op gespannen voet staat met de klimaatdoelen? Hoe weegt u dit lock-ineffect mee bij het al dan niet toewijzen van nieuwe vergunningen voor fossiele boringen?
In diens uitspraak geeft het Hof aan dat er bij olie- en gasbedrijven sprake kan zijn van lock-in effecten. Verder merkt het Hof op dat van olie- en gasbedrijven kan worden verlangd dat zij ook bij hun investeringen in de productie van fossiele brandstoffen rekening houden met de negatieve gevolgen die een verdere uitbreiding van het aanbod van fossiele brandstoffen voor de energietransitie heeft. Investeringen in nieuwe olie- en gasvelden kunnen hier volgens het Hof op gespannen voet mee staan. Het Hof doet in de uitspraak geen suggestie voor een verbod op investeringen in nieuwe olie- en gasvelden van Shell of andere olie- en gasbedrijven.
Op 9 september jl. is de Tweede Kamer geïnformeerd over het «Delfstoffen en Aardwarmte jaarverslag 2023»4. Daarin heeft het kabinet aangegeven in te zetten op de afbouw van de vraag naar fossiele energie, door onder meer in te zetten op energiebesparing en het stimuleren van productie en gebruik van duurzame energie. Het kabinet vindt het belangrijk dat de toekomstige olie- en gaswinning te allen tijde in lijn blijft met de doelen van de Overeenkomst van Parijs en onder het niveau van de binnenlandse vraag blijft. Uit het jaarverslag blijkt dat de hoeveelheid in Nederland geproduceerd aardgas en aardolie de vraag in die periode tot en met 2048 niet overschrijdt. Bij het verlenen of het verlengen van winningsvergunningen wordt rekening gehouden met een datum van uiterlijk tot en met 2045. Het kabinet houdt daarbij ruimte voor maatwerk indien dat op een later moment nodig blijkt te zijn, bijvoorbeeld als blijkt dat er na 2045 toch nog gas nodig is voor de binnenlandse vraag en dat passend is binnen de klimaatdoelstellingen. Die afweging zal op dat moment gemaakt moeten worden.
Welke maatregelen gaat u naar aanleiding van deze uitspraak nemen om te voorkomen dat er vergunningen worden verleend voor boringen naar en ingebruikneming van nieuwe gas- en olievelden?
Het kabinet zal op dit punt geen nieuwe maatregelen nemen naar aanleiding van de uitspraak van het Hof. De maatregelen zoals beschreven in het antwoord op vraag 12 bieden volgens het kabinet voldoende waarborg dat de toekomstige olie- en gaswinning in Nederland in lijn blijft met de doelen uit de Overeenkomst van Parijs.
NAVO-verplichtingen |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het feit dat uw collega, Minister Agema, tijdens de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) in de Tweede Kamer op donderdag 24 oktober 2024, een aantal keer verwees naar «NAVO-verplichtingen» waaraan ze gebonden is met betrekking tot «pandemische paraatheid»?
Ja.
Bent u bekend met het zogenaamde «One Health» concept, een concept dat expliciet een verband legt tussen «klimaatverandering» en «volksgezondheid»?1
Ja.
Bent u, verantwoordelijk immers voor het klimaatbeleid, wellicht, net zoals uw collega, Minister Agema, ook (via de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid) gebriefd door de NAVO? Zo ja, wanneer vond die briefing plaats, wie verzorgde de briefing en wat was de inhoud van deze briefing?
Nee.
Bent u (ook) gebonden aan NAVO-verplichtingen? Zo ja, kunt u deze verplichtingen naar de Kamer sturen?
Klimaatverandering heeft grote impact op mondiale veiligheid, zo ook van alle bondgenoten. In het NAVO klimaatverandering- en veiligheidsactieplan uit 2021 wordt uiteengezet waarom klimaatverandering van belang is voor het bondgenootschap en hoe het bondgenootschap met dit onderwerp omgaat. De doelen van het plan zijn als volgt: 1) het vergroten van kennis over klimaatveiligheid onder bondgenoten; 2) adaptatie door het integreren van klimaatveiligheid in de bestaande NAVO-processen, instrumenten en middelen; 3) bijdragen aan het mitigeren van klimaatverandering wereldwijd; 4) versterkte outreachover klimaatveiligheid richting externe partijen. Binnen het bondgenootschap wordt dan ook kennis uitgewisseld ten behoeve van het versterken van de weerbaarheid tegen klimaatverandering. Waar er richtlijnen zijn voor de bondgenoten voor het tegengaan van klimaatverandering, zijn deze niet verplicht.
Kunt u de bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De faillissementen van steeds meer koplopers in onze circulaire economie |
|
Mpanzu Bamenga (D66), Joost Sneller (D66), Ilana Rooderkerk (D66), Geert Gabriëls (GL) |
|
Dirk Beljaarts (minister ) , Chris Jansen (PVV), Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Wat heeft u concreet gedaan toen Umincorp failliet ging?1
Wat heeft u concreet gedaan toen TRH failliet ging?2
Wat heeft u concreet gedaan toen Ioniqa failliet ging?3
Wat heeft u concreet gedaan toen Ecocircle failliet ging?4
Wat heeft u concreet gedaan toen u hoorde dat Vinylrecycling in de problemen zit?5
Wat kunt u nog doen voor Vinylrecycling, dat aanstaande dinsdag faillissement zal aanvragen?6
Wat kunt u nog doen voor Healix, dat de productie onlangs heeft stilgelegd?7
Welke signalen heeft u dat andere bedrijven, die in het hart van de circulaire economie actief zijn, in de financiële problemen zitten? Kunt u toelichten wat u hier concreet aan gedaan geeft?
Wat is uw analyse van de oorzaken waarom deze bedrijven in de problemen zitten? Ziet u hier een gemeenschappelijke reden voor?
Deelt u het beeld dat we «weer een markt cadeau geven aan China»?8
Nee, dit beeld deel ik niet.
Wat is de «true price» van zogenaamde «virgin plastics»? Is de true price van virgin plastics hoger dan de true price van gerecyclede plastics?
«True price» verwijst naar de echte prijs van een product, die we zouden moeten betalen als we ook de verborgen kosten van schade aan milieu, dier en mens meenemen. De echte prijs van de meeste producten is hoger dan wat je er in de winkel voor betaalt.9 Het kabinet heeft de true price van nieuw fossiel plastic niet laten berekenen. In het algemeen kan gesteld worden dat de milieuafdruk van virgin plastic hoger is dan die van recycled plastic. Daarbij wordt bij de productie van een kilogram recycled plastic gemiddeld 3,2 kg minder CO2 uitgestoten in de gehele keten ten opzichte van de productie van een kilogram virgin plastic.10
Wat zijn volgens u de onderliggende oorzaken van de lage prijs van Chinees plastic dat de Europese markt op dit moment overspoelt?9
De onderliggende oorzaken zijn onder andere de relatief hoge energie- en grondstofprijzen in Europa (en in Nederland in het bijzonder). Ook is er sprake van een mondiaal productieoverschot van een aantal veelvoorkomende typen plastic.
Nederland hecht veel waarde aan een mondiaal gelijk speelveld waarop eerlijke concurrentie kan plaatsvinden. De EU heeft verschillende instrumenten om praktijken van derde landen die de markt verstoren te adresseren. Als er sprake is van dumping of marktverstorende subsidiëring van geïmporteerde goederen kan de EU op basis van een onderzoek anti-dumping- of anti-subsidiemaatregelen nemen. Dit zijn maatregelen om ernstige schade aan de EU-industrie te voorkomen en een gelijk speelveld te herstellen. Daarbij geldt wel dat de EU telkens een zorgvuldige afweging dient te maken tussen de belangen van onder andere EU-producenten, industriële gebruikers en consumenten. Op het gebied van plastic heeft de Commissie eerder dit jaar reeds antidumpingheffingen ingevoerd voor polyetheentereftalaat (PET) uit China. Sinds 2000 gelden al antisubsidiemaatregelen op PET uit India. Daarnaast gelden sinds 12 juli 2024 voorlopige antidumpingmaatregelen op polyvinylchloride (PVC) uit Egypte en de VS.
Kunt u inzicht geven in de publieke middelen die besteed zijn om het succes van plasticrecyclingsbedrijven mogelijk te maken?
Net zoals alle bedrijven kunnen deze ondernemingen aanspraak maken op ondersteuning vanuit de overheid voor innovatie en ontwikkeling. Te denken valt aan de DEI+ en VEKI subsidieregelingen en de financiering van Invest-NL en de Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen (ROM's). In bijvoorbeeld de DEI+ regeling is afgelopen 10 jaar 17 procent van de € 540 miljoen besteed aan innovatieprojecten in de plastic recycling.12 Ik kan op dit moment niet aangeven wat de bedragen zijn voor het totaal van alle publieke middelen die bij de sector zijn terechtgekomen.
Bij toekenning van innovatiemiddelen wordt altijd ingecalculeerd dat een innovatie risicovol is en ondanks overheidssteun soms niet tot wasdom komt. Ondersteuning voor de laatste fase bij markttoetreding is vanuit publieke middelen uiterst lastig omdat ervan uitgegaan wordt dat de markt dit moet oppakken.
Het is de structurele business case van de plasticrecyclingindustrie die versterkt dient te worden. Eénmalige financiële ondersteuning van een bedrijf, zoals een investeringssubsidie of een garantstelling, kan het probleem van de slechte financiële situatie van de markt niet oplossen. Hiervoor is een gezamenlijke inspanning van financiers van recyclingbedrijven, afnemers van recyclaat, producenten van plastic producten en de overheid vereist. In dat kader werkt het kabinet aan een samenhangend pakket van normeren, beprijzen en subsidiëren om de vraag naar circulair plastic te stimuleren.
Wat bent u concreet van plan om te zorgen dat niet nog meer bedrijven die onze circulaire economie van de toekomst moeten dragen failliet gaan, aangezien de passieve houding van het kabinet uit het antwoord op vraag 17 duidelijk onvoldoende is, gegeven de vele faillissementen?10
Het kabinet vindt het van groot belang dat de recyclaatmarkt wordt versterkt en de plasticketen circulair wordt gemaakt. Het stimuleren van een markt voor circulair plastic is belangrijk voor het realiseren van de grondstoffentransitie, het behalen van de klimaatdoelen en het behoud van een sterke chemie- en recyclingsector. Daarom zet het kabinet in op een combinatie van normeren, stimuleren en beprijzen. Als onderdeel van het bredere pakket is dit kabinet van plan om per 2028 een heffing op plastic in te voeren (beprijzen). In najaar 2024 wordt in kaart gebracht hoe de heffing kan worden vormgegeven, wat mogelijke alternatieven zijn en wat de beleidseffecten zijn. Ook werkt het kabinet aan het vormgeven van een circulaireplasticnorm waarbij in Nederland vanaf 2027 bij het maken van plastic verplicht een percentage plastic recyclaat en duurzame biogrondstoffen worden toegepast. Tot slot stelt het kabinet in totaal € 267 miljoen aan subsidies beschikbaar om bedrijven bij te staan in de transitie naar een circulaire plasticketen (stimuleren). Bij de Voorjaarsnota van 2025 zullen de effecten van de circulaireplasticnorm en de plastic heffing integraal worden gewogen en zullen tot die tijd geen onomkeerbare besluiten worden genomen.
Ook op Europees niveau zet het kabinet zich in om de recyclaatmarkt en de circulaire plasticketen te verbeteren. Nederland heeft in het kader van de wetsvoorstellen uit het EU Actieplan Circulaire Economie steeds actief gepleit voor ambitieuze doelstellingen voor het verplicht toepassen van recyclaat en ook richting de huidige Commissie zal Nederland deze boodschap blijven uitdragen, om de vraag naar recyclaat te versterken, hoogwaardige recycling te stimuleren, CO2-emissies te reduceren en de afhankelijkheid van derde landen te verminderen.
Toepassing van recyclaat is een belangrijk aspect in veel van de voorstellen die de afgelopen periode zijn verschenen, bijvoorbeeld de Verpakkingenverordening en Verordening circulaire voertuigen. Tegelijkertijd had Nederland op sommige punten graag hogere percentages willen zien. Zo wilde Nederland tijdens de onderhandelingen over de Europese Verpakkingenverordening de door de Europese Commissie voorgestelde doelstellingen voor het verplicht toepassen van recyclaat in plastic verpakkingen verhogen. Daar bleek uiteindelijk echter onvoldoende steun voor bij andere lidstaten. Nederland heeft daarnaast in beide wetgevingstrajecten gepleit voor het toepassen van biogebaseerd plastic, om versneld fossiele grondstoffen te vervangen door duurzame hernieuwbare grondstoffen.
Het kabinet zal ook bij toekomstige onderhandelingen over Europese productregelgeving blijven pleiten voor ambitieuze normen voor de toepassing van recyclaat en voor biogebaseerde plastics. De onderhandelingen over de Verordening circulaire voertuigen zijn nog gaande en naar alle waarschijnlijkheid zal ook een verplichte doelstelling voor plastic recyclaat worden opgenomen.
Wachttijden voor stroomaansluitingen |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de wachttijden tot 70 weken voor stroomaansluitingen voor huishoudens? Wat is de omvang van dit probleem?
Er zijn inderdaad wachttijden voor sommige huishoudens en kleine bedrijven met een kleinverbruikersaansluiting. Op dit moment moeten enkele duizenden klanten langer wachten op een nieuwe aansluiting of verzwaring. Dit is een relatief klein percentage van het totaal aantal aanvragen voor nieuwe aansluitingen of het verzwaren van de bestaande aansluitingen. Het overgrote deel van de aanvragen wordt zonder vertraging aangesloten.
De netbeheerders geven wel aan dat zowel het aantal wachtenden als de wachttijden beginnen toe nemen. De doorlooptijd voor de groep aanvragen met vertraging is momenteel 40 tot 70 weken met een enkele uitschieter. In het eerste kwartaal van 2025 komt er meer inzicht in deze doorlooptijden met de online stroomnetchecker die door de netbeheerders wordt ontwikkeld.
De vertraging komt doordat netbeheerders steeds vaker eerst nieuwe kabels moeten aanleggen of een elektriciteitshuisje of verdeelstation moeten plaatsen, voordat de verzwaring of nieuwe aansluiting kan worden gerealiseerd. Dit zijn zeer lokale situaties, op buurt en straatniveau, die door heel Nederland kunnen voorkomen.
Wat zijn de grootste belemmeringen voor de uitbreiding van het elektriciteitsnet (bijvoorbeeld tekort aan personeel, vergunningen)?
De uitbreiding van het elektriciteitsnet is een ongekend grote opgave. Dit vraagt veel van alle betrokken partijen. Er zijn verschillende factoren die van invloed zijn op de doorlooptijd van een project en daarmee op de uitbreiding van het elektriciteitsnet. Het kan per gebied verschillen waar de knelpunten zitten. In stedelijk gebied gelden bijvoorbeeld andere uitdagingen voor het realiseren van energieprojecten dan in landelijk gebied. Er is dus geen eenduidig beeld te schetsen voor heel Nederland. Op hoofdlijnen zien we dat er een onderscheid kan worden gemaakt in knelpunten in de voorbereidings- en bouwfase, in de beleidsfase en in de samenwerking. In de bouwfase spelen met name tekort aan personeel, schaarste van materialen en logistieke uitdagingen. Zo hebben de netbeheerders bijvoorbeeld tot 2030 28.000 extra mensen nodig. In de voorbereidingsfase gaat het onder andere om het vinden van een geschikte locatie, het verwerven van of afspraken maken over het gebruik van grond, wijziging van het omgevingsplan en benodigde vergunningen. Daarnaast blijkt dat een goede samenwerking tussen netbeheerder en overheden van cruciaal belang is om snel stappen te kunnen zetten in de uitbreiding van het net. In het Landelijk Actieprogramma Netcongestie (LAN) werkt het kabinet gezamenlijk met netbeheerders, overheden, de ACM en marktpartijen aan het mitigeren van deze knelpunten.
Hoe worden de afspraken uit het hoofdlijnenakkoord over versnelde netuitbreidingen en aanpak van netcongestie uitgevoerd?
Het kabinet voert stevig regie op het oplossen netcongestieproblemen en het toekomstbestendig maken van het elektriciteitsnet, zoals afgesproken in het hoofdlijnenakkoord. Deze aanpak richt zich op versnelling van besluitvorming en ruimtelijke inpassing van energie-infrastructuur, en op het bevorderen van flexibel elektriciteitsgebruik, onder meer met decentrale oplossingen zoals energiehubs. Het kabinet trekt hierbij op met netbeheerders, mede-overheden, de ACM en marktpartijen. De Kamer is verder per brief van 21 november jl.1 geïnformeerd over de laatste ontwikkelingen en resultaten.
Welke stappen worden gezet om de vergunningverlening te versnellen?
Er worden verschillende stappen gezet om de vergunningverlening te versnellen. Concreet wordt er gewerkt aan twee juridische maatregelen. Deze maatregelen zijn onderdeel van de versnellingsaanpak energietransitie waarover de Tweede Kamer in het voorjaar 2023 is geïnformeerd. Met de AMvB besluit Versnelde procedure vanwege zwaarwegend maatschappelijk belang zijn er versnellingen in de beroepsprocedure voor aangewezen elektriciteitsprojecten van 21kV of meer, onder ander met beroep in eerste en enige aanleg bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Deze aanwijzing kan leiden tot een versnelling van 1,5 jaar. De internetconsultatie hiervoor is afgerond. Het wetsvoorstel Versterking regie volkshuisvesting bevat de grondslag voor dit besluit en dit wetsvoorstel ligt ter behandeling bij de Tweede Kamer. Ten tweede is recent de internetconsultatie afgerond voor de invoering van de gedoogplicht van rechtswege in de ontwerpfase. Met deze wijzigingen kunnen de onderzoeks- en meetwerkzaamheden sneller uitgevoerd worden. Dit kan leiden tot een versnelling van in ieder geval 2 maanden en tot wel 1,5 jaar, afhankelijk van of in de huidige situatie bezwaar en/of beroep wordt ingesteld.
Daarnaast onderzoekt het kabinet de mogelijkheid voor het afgeven van meerdere vergunningen tegelijkertijd. Bovendien wordt verkend of een bredere stikstofaanpak voor energie-infrastructuur juridisch haalbaar is, ook omdat deze projecten stikstofreductie in de toekomst mogelijk maken. In de voortgangsbrief Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat (MIEK), die ongeveer gelijktijdig met deze antwoorden naar de Kamer wordt gezonden, zullen de uitkomsten van deze verkenning worden gedeeld. Het kabinet blijft zoeken naar aanvullende manieren om procedures te versnellen.
Wat doet u om de beschikbaarheid van technisch personeel voor netuitbreiding te vergroten?
De beschikbaarheid van voldoende technisch geschoold personeel is een essentiële randvoorwaarde voor de energietransitie in de volle breedte. Het kabinet werkt hier aan met het Actieplan Groene en Digitale Banen2. Dit richt zich onder meer op het verhogen van de instroom in technisch onderwijs en in de technische arbeidsmarkt. Ook de netbeheerders werken er als werkgever hard aan om vakmensen aan zich te binden en voor hun sector te behouden. Zij werken daarbij nauw samen met uiteenlopende betrokken partijen. Een goed voorbeeld is het samenwerkingsverband Mensen Maken de Transitie van acht landelijke partijen die, naast de netbeheerders, de bouwbedrijven, installateurs en onderwijs- en onderzoeksinstellingen vertegenwoordigen. Daarbinnen is de Taskforce Elektra actief, gericht op de randvoorwaarden voor de noodzakelijke netuitbreiding van de midden- en laagspanningsnetten, waaronder voldoende arbeidscapaciteit, effectievere samenwerking en technologische innovatie.
Hoe verhoudt de investeringsimpuls van 160 miljard euro zich tot de geplande energiebehoefte en het hoofdlijnenakkoord?
De netbeheerders investeren fors in het Nederlandse elektriciteitsnet, vanaf 2025 zo’n € 8 miljard per jaar. Zij stellen elke twee jaar investeringsplannen (IP’s) op om inzicht te geven in de benodigde en geplande investeringen in de komende tien jaar. De meest recente IP’s zijn in april dit jaar naar de Kamer gestuurd3. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 werkt het kabinet, om deze plannen te kunnen realiseren, aan versnelling van besluitvorming en ruimtelijke inpassing van energie-infrastructuurprojecten van de netbeheerders.
Welke maatregelen waarborgen dat huishoudens en het mkb zo min mogelijk geraakt worden bij netcapaciteitstekorten?
Voor het antwoord op deze vraag is het van belang om een onderscheid te maken tussen netcongestie in het hoog- en middenspanningsnet en netcongestie in het laagspanningsnet. Op veel plekken in het land dreigt overbelasting van het hoog- of middenspanningsnet. Hier kunnen alle afnemers in een bepaalde regio in principe hinder van ondervinden, zowel groot- als kleinverbruikers. In de praktijk ondervinden tot nu toe vooral grootverbruikers hinder. Grootverbruikers die (extra) transportcapaciteit willen contracteren komen in een congestiegebied namelijk op een wachtrij. Voor de groei van de netbelasting van kleinverbruikers houden netbeheerders ruimte beschikbaar. Deze werkwijze zorgt er voor dat huishoudens en bedrijven en instellingen met een kleine aansluiting zo min mogelijk geraakt worden door het netcapaciteitstekort. Alleen in de regio Flevopolder-Gelderland-Utrecht («FGU») dreigt die ruimte zonder aanvullende maatregelen op te raken. Daarom zijn specifiek voor dat gebied aanvullende maatregelen afgesproken4.
Het zal echter steeds vaker voorkomen dat lokaal ook de laagspanningsnetten zelf vol raken. Op de laagspanningsnetten zijn vrijwel uitsluitend kleinverbruikers aangesloten. Dat betekent dat kleinverbruikers hier meer hinder van kunnen gaan ondervinden. Een nieuwe of grotere aansluiting is dan bijvoorbeeld pas mogelijk nadat er eerst nieuwe kabels zijn aangelegd of er een elektriciteitshuisje of verdeelstation is geplaatst. In januari van dit jaar heeft de toenmalige Minister voor Klimaat en Energie de Actieagenda voor congestie in laagspanningsnetten naar de Kamer gestuurd met maatregelen om netcongestie in het laagspanningsnet tegen te gaan5. Doel van die maatregelen is om de maatschappelijke impact van netcongestie zo veel mogelijk te beperken.
Hoe sluit de aanpak van netcongestie aan bij de klimaatdoelen uit het hoofdlijnenakkoord?
Uit de Klimaat- en Energieverkenning 2024 (KEV) komt naar voren dat netcongestie een knelpunt vormt voor het bereiken van de doelen voor reductie van de emissie van broeikasgassen. Ook de Raad van State wijst hier op in zijn advies bij de Klimaatnota6. De voortvarende aanpak van netcongestie door het kabinet draagt bij aan het behalen van deze doelen voor reductie van de emissie van broeikasgassen, zoals afgesproken in het Hoofdlijnenakkoord.
Welke regio’s hebben de meest acute wachttijden, en welke samenwerking zoekt u met decentrale overheden?
De problemen rondom volle laagspanningsnetten zijn lokaal van karakter, op buurt- en straatniveau door het hele land. Oplopende wachttijden doen zich voor in zowel steden, dorpen als buitengebieden en kennen ieder een eigen oorzaak en oplossing. Na de publicatie van de online stroomnetchecker in het eerste kwartaal van 2025 kunnen consumenten zien of er op hun postcode problemen op het stroomnet bekend zijn, en of er een kans is dat zij langer moeten wachten. Hiermee proberen netbeheerders inzicht te geven in wat drukte op het stroomnet in de buurt op lokaal niveau betekent.
In het LAN werkt het kabinet met mede-overheden, netbeheerders en de ACM aan het beter benutten van het net én het versneld aanleggen van de elektriciteitsinfrastructuur. Gezamenlijk prioriteren we de benodigde acties en werken we die ook gezamenlijk uit. Daarnaast werken we regionaal goed samen in de provinciale Energy Boards waarin ook Rijk, provincie, gemeenten en netbeheerders zijn vertegenwoordigd. De investeringen worden met de verschillende overheden afgestemd in de nationale en provinciale MIEKs.
De uitbreiding van het laagspanningsnet gebeurt door middel van de wijkgerichte aanpak, ook wel de buurtaanpak genoemd. Dit betekent dat het net buurt voor buurt wordt verzwaard. Netbeheerders spannen zich in om de overlast voor bewoners zoveel mogelijk te beperken, maar dit is niet geheel te vermijden en noodzakelijk om te zorgen dat alle huishoudens probleemloos elektriciteit kunnen blijven gebruiken. Per buurt worden de bewoners op de hoogte gehouden van de werkzaamheden. Dit wordt in goed overleg met de verschillende overheden gedaan.
Wat is het tijdspad voor oplossingen en verbeteringen in de netcapaciteit, specifiek voor huishoudens?
Het tijdpad van oplossingen is sterk afhankelijk van het specifieke knelpunt dat geadresseerd moet worden; zie ook het antwoord op vraag 7. Een uitbreiding van het hoogspanningsnet kent een doorlooptijd van 7 tot 10 jaar. Een uitbreiding van een laagspanningsnet, door het aanleggen van nieuwe kabels of het plaatsen van een elektriciteitshuisje of verdeelstation duurt momenteel tussen de 40 en 70 weken, maar onder andere door personeelsgebrek is de verwachting dat deze doorlooptijd in de toekomst op gaat lopen.
Om te voorkomen dat voor huishoudens de doorlooptijd steeds verder oploopt is het van groot belang dat ook huishoudens en het mkb de bestaande netcapaciteit beter gaan benutten. In de brief van 21 november jl.7 is de Kamer geïnformeerd over de stappen die op dat vlak zijn en worden gezet.
Bent u bekend met de misleidende praktijken van energieleverancier HEM, zoals vastgelegd in de uitzendingen van onder meer Radar?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de ernst van de situatie waarin consumenten worden geïntimideerd met ongegronde claims, en dreigementen om goederen in beslag te nemen?
De bescherming van afnemers van elektriciteit en gas is onmiskenbaar van zeer groot belang. Daarom is in de Energiewet een stevig en uitgebreid consumentenbeschermingsregime opgenomen.
Wat vindt u ervan dat consumenten geen duidelijke uitleg krijgen over kosten en vaak zelfs worden geïntimideerd? Hoe classificeert u dit gedrag?
Het kabinet vindt het van belang dat het voor alle betrokken partijen, maar in het bijzonder voor consumenten, duidelijk is wat de contractvoorwaarden betekenen. In de Energiewet staat dat de ACM de mogelijkheid krijgt om een wervingsstop op te leggen wanneer een leverancier zich niet aan de regels van oneerlijke handelspraktijken houdt, zodat een leverancier geen nieuwe klanten kan aannemen zolang zij de zaken niet op orde hebben. Ook regelt de Energiewet dat de ACM de mogelijkheid krijgt om de vergunning in te trekken bij herhaaldelijk schuldig maken aan oneerlijke handelspraktijken (misleiding/agressieve verkoop).
Welke maatregelen treft u om consumenten op korte termijn te beschermen tegen deze wanpraktijken?
De onafhankelijke toezichthouder ACM houdt toezicht en grijpt in wanneer zij dit nodig acht. Zij weegt haar besluit zorgvuldig en doet er alles aan om de klanten van deze partij niet in de kou te laten staan. In de Energiewet worden enerzijds de eisen voor het verkrijgen van een vergunning aangescherpt (zo krijgt de ACM de bevoegdheid om via de Wet Bibob de betrouwbaarheid en integriteit van energieleveranciers te toetsen) en krijgt anderzijds de ACM de mogelijkheid om in te grijpen als een leverancier die actief is op de energiemarkt zich niet aan de regels houdt. Zie ook de beantwoording van vraag 6.
Bent u het ermee eens dat dit soort bedrijven structurele misleiding geen recht meer zouden moeten hebben op een vergunning om energie te leveren?
Ik deel de mening dat agressieve handelspraktijken hard aangepakt moeten worden. In de Energiewet krijgt de ACM voldoende nieuwe handvatten om stevig op te treden als zij dat nodig acht. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Hoe zorgt de nieuwe Energiewet voor voldoende bevoegdheden voor de Autoriteit Consument & Markt (ACM) op hierop scherper te handhaven? Is het mogelijk om bepaalde onderdelen van deze wet al eerder te laten ingaan?
Voor de toekomst scherpt de Energiewet de eisen aan voor leveranciers om op de Nederlandse markt elektriciteit of gas te mogen leveren aan consumenten. Ook krijgt de ACM voldoende nieuwe handvatten om stevig op te treden wanneer dat nodig is. Zo kan de ACM straks scherper vooraf toetsen om malafide ondernemers te kunnen weren en kan zij ook tijdens de rit ingrijpen in het geval van oneerlijke handelspraktijken of het niet voldoen aan een jaarlijkse financiële stresstest – en de ACM kan als ultieme sanctie de vergunning intrekken.
Kleine ondernemers die in 2022 klant zijn geworden bij HEM melden soortgelijke klachten; bent u ook van mening dat kleine ondernemers ook dezelfde mate van consumentenbescherming zouden moeten genieten? Staat dat nu voldoende in de Energiewet?
Het wetsvoorstel ziet op kleinverbruikers, daaronder vallen alle aansluitingen met een doorlaatwaarde kleiner dan of gelijk aan 3 x 80 Ampère voor elektriciteit of 40 m3(n) per uur voor gas. Kleinverbruikers genieten extra bescherming ten opzichte van grootverbruikers via energiewetgeving maar ook via het Burgerlijk Wetboek (oneerlijke handelspraktijken), omdat het om huishoudens/consumenten/kleinzakelijke klanten gaat.
Zijn er andere toezichthouders onder andere ministeries die mogelijk ook ingezet kunnen worden om de praktijken van HEM een halt toe te roepen gezien hun schandalige praktijken?
In de berichtgeving gaat het onder andere over vermeende dreiging met het sturen van een gerechtsdeurwaarder. Het beroep gerechtsdeurwaarder is een beschermd of gereglementeerd beroep. De bevoegde personen moeten zijn opgenomen in een openbaar register, zodat altijd geverifieerd kan worden of iemand terecht de titel voert. Iemand die niet bevoegd is mag deze titel niet voeren, dat is strafbaar. De beroepsgroep gerechtsdeurwaarders staat onder toezicht van het Bureau Financieel Toezicht. Uiteraard kan de consument daarnaast net als nu naar de rechter stappen, maar met de Energiewet wordt voor consumenten ook gegarandeerd dat zij op een toegankelijke wijze hun recht kunnen halen, doordat het voor vergunninghoudende leveranciers verplicht wordt om aangesloten te zijn bij een buitengerechtelijke instantie voor geschilbeslechting.
Hoe kijkt u naar de mogelijkheden voor een beroepsverbod voor dit soort foute types? Kan dat al volgens u met de nieuwe Energiewet? Zo nee, bent u bereid dit uit te werken voor de volgende nota van wijziging van de Energiewet?
In de Energiewet wordt de lat voor het verkrijgen en behouden van een vergunning voor leveren aan consumenten op de Nederlandse markt verhoogd. Daarnaast maakt het vragen van een VOG en toepassing van de wet Bibob het mogelijk dat de integriteit van de aanvrager van een vergunning wordt getoetst. Zo kan de ACM straks beter toetsen aan de poort en eventuele kwaadwillende partijen tegenhouden. Tevens kan zij ingrijpen in het geval van oneerlijke handelspraktijken of het niet voldoen aan een jaarlijkse financiële stresstest- en als ultieme sanctie de vergunning intrekken.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De schimmige telefonische verkoop van thuisbatterijen |
|
Ilana Rooderkerk (D66) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD), Dirk Beljaarts (minister ) |
|
![]() |
Herkent u het beeld dat er sprake is van schimmige telefonische verkoop van thuisbatterijen?1
Het kabinet heeft kennisgenomen van het artikel waarin wordt gesproken over schimmige telefonische verkoop van thuisbatterijen. Wanneer er consumentenwetgeving geschonden wordt, is het aan de ACM om hier onderzoek naar te doen en hierop te handhaven. De ACM doet geen uitspraken over eventuele onderzoeken die zij heeft lopen.
Heeft u andere signalen ontvangen die wijzen op schimmige praktijken in de markt voor thuisbatterijen?
Nee, het kabinet heeft geen andere signalen ontvangen. Wel ziet het kabinet een discussie over gehanteerde terugverdientijden door batterijaanbieders. Thuisbatterijen worden nu via commerciële partijen met name ingezet voor handel op de elektriciteitsmarkten, omdat dit het hoogste rendement oplevert. Aanbieders van thuisbatterijen adverteren met terugverdientijden van 4 tot 5 jaar. Veel aanbieders trekken in hun aannames de huidige inkomsten van handel op elektriciteitsmarkten door naar de komende jaren. De elektriciteitsmarkten zijn echter volop in ontwikkeling, en toekomstige inkomsten en de terugverdientijd zijn onzeker. De kans bestaat dat, naarmate er meer (grootschalige) batterijen en andere flexibiliteitsopties worden ingezet voor handel op elektriciteitsmarkten, de prijzen op o.a. de onbalansmarkt minder sterk fluctueren, waardoor het rendement op een thuisbatterij afneemt. De ACM heeft in dit licht op 16 december jl. een bericht gepubliceerd waarin ze consumenten waarschuwt voor onduidelijke reclames over thuisbatterijen. Dit omvat onduidelijkheden over de terugverdientijd en koopvoorwaarden die beloofd worden bij telefonische verkoop of verkoop via (sociale) media.
Hoeveel bedrijven zijn er momenteel actief op de markt voor thuisbatterijen?
Branchevereniging Energy Storage Nederland (ESNL) geeft aan dat er 27 partijen bij hen zijn aangesloten die gemarkeerd zijn als thuisbatterijpartij. Dit omvat ook producenten en installateurs. Verscheidene aanbieders produceren de batterijen niet zelf, maar kopen deze vaak in bij een Chinese leverancier en voorzien ze van hun eigen software. Hieronder vallen ook kleine onbekende merken met een zeer beperkt volume. Vermoedelijk zijn de meeste van dergelijke aanbieders niet lid van de genoemde branchevereniging. ESNL schat in dat er tenminste tientallen bedrijven actief zijn op de markt voor thuisbatterijen.
Wat doet de Autoriteit Consument en Markt (ACM) momenteel met betrekking tot de markt voor thuisbatterijen? Is er bijvoorbeeld, na de ervaringen in de zonnepanelenmarkt waarin veel cowboys actief waren, een verhoogd toezicht?
De ACM houdt toezicht op deze markt op basis van onder meer het algemene consumentenrecht, net als op andere terreinen. Bij telemarketing baseert de ACM haar toezicht ook op de Telecommunicatiewet. De ACM maakt op basis van haar prioriteringsbeleid zelf de keuze of ze een onderzoek start, dit baseert zij mede op de meldingen die ze binnenkrijgt over problemen in de markt.
De ACM heeft op 16 december jl. gewaarschuwd voor onduidelijke reclames voor thuisbatterijen. De ACM raadt af om zomaar via een ongevraagd verkooptelefoontje of advertentie via (sociale) media een thuisbatterij aan te schaffen.
Heeft de ACM meer instrumenten nodig om schimmige verkoop in de markt voor thuisbatterijen te voorkomen?
De ACM heeft verschillende instrumenten om te kunnen handhaven. De ACM kan ingrijpen op basis van het algemene consumentenrecht, bijvoorbeeld in het geval dat de verkoper niet alle of misleidende informatie geeft. In dat geval kan de ACM bijvoorbeeld een boete of een last onder dwangsom opleggen. Bij telemarketing kan de ACM ook optreden op basis van de Telecommunicatiewet als verkopers geen geldige toestemming van de consument hebben om te mogen bellen. Zie ook het antwoord op vraag 9. De huidige instrumenten lijken op dit moment voldoende om te handhaven.
Is het toegestaan om een gekoppeld contract voor een lease-thuisbatterij en voor energie te verkopen?
Consumenten krijgen energie geleverd door een vergunninghoudende energieleverancier op basis van een leveringsovereenkomst. De inhoud van deze leveringsovereenkomst moet voldoen aan diverse voorwaarden. Het is toegestaan om energie op basis van een leveringsovereenkomst te leveren en daaraan een contract voor een lease-thuisbatterij te koppelen. Wel moet daarbij altijd duidelijk zijn met wie de consument het contract afsluit. Bovendien heeft de consument het recht om de leveringsovereenkomst voor energie voortijdig op te zeggen, maar moet daar mogelijk wel een opzegvergoeding voor betalen (als het om een leveringsovereenkomst met vaste tarieven voor bepaalde tijd gaat).
Is het toegestaan om een thuisbatterij te verkopen die niet meer werkt zonder dat daar een ander contract aan gekoppeld is, zoals een energiecontract?
Een consument is vrij een leveringsovereenkomst te sluiten met een energieleverancier van zijn keuze. Hij mag dus niet gedwongen worden te kiezen voor een specifieke leverancier en moet ook te allen tijde een gesloten leveringscontract kunnen opzeggen. Op de leveringsovereenkomst zijn voorts de artikelen 236 en 237 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing, wat betekent dat de overeenkomst kan worden vernietigd bij een vermoeden van een onredelijk bezwarend beding. Dit houdt in een vermoeden dat de overeenkomst onredelijk benadelend is voor de tegenpartij, in dit geval de consument.
Is het toegestaan om leasecontracten van 15 jaar te verkopen?
Er geldt geen wettelijke maximale looptijd voor leaseovereenkomsten. Op een huur- of leaseovereenkomst zijn de algemene regels van het overeenkomstenrecht van toepassing. Daarnaast gelden voor de huurovereenkomst ook de bepalingen uit Titel 4 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Verder kan ook de Wet op het financieel toezicht (Wft) van toepassing zijn. Huur en private lease van roerende zaken zijn in beginsel uitgezonderd van de Wft (artikel 1:20, eerste lid, onder c, Wft). Financial lease (huurkoop) waarbij de consument aan het eind van de looptijd van het contract eigenaar wordt, valt wel onder de reikwijdte van de Wft. Na implementatie van de herziene richtlijn consumentenkrediet (2023/2225), welke regels na november 2026 van toepassing zullen zijn, zullen huur- of leaseovereenkomsten met een optie tot koop niet langer zijn uitgezonderd van de Wft.
Voor het aanbieden van krediet aan consumenten is een vergunning van de AFM vereist. In beginsel gelden ook de regels van consumentenkrediet in de Wft en de regels voor consumentenkredietovereenkomsten in boek 7, Titel 2a, BW. Zo dient de financiële positie van de consument in kaart te worden gebracht om te beoordelen of de consument aan zijn betalingsverplichtingen kan voldoen. Verder dient de kredietverstrekker aan de consument informatie te geven over het krediet, bijvoorbeeld over het soort krediet, het bedrag, de looptijd en de voorwaarden. In het BW is onder meer opgenomen wat een consumentenkredietovereenkomst inhoudt en welke rechten en plichten een consument heeft.
Daarnaast kunnen er volgens de AFM aanwijzingen zijn dat een overeenkomst waarin geen verplichting tot koop staat opgenomen, wel kwalificeert als huurkoop. In dat geval gelden tevens de bepalingen uit boek 7a, titel 5 A, afdeling 2, BW. Toezichthouder AFM kan handhavend optreden bij overtreding van de regels inzake consumentenkrediet. De ACM kan bij overtreding van het algemene consumentenrecht ingrijpen, bijvoorbeeld door boetes op te leggen.
Of handhaving aan de orde is, is aan de toezichthoudende instanties.
Zal met het ingaan van de Energiewet de telefonische verkoop van thuisbatterijen aan banden worden gelegd? Zo nee, hoe kunt u dit regelen?
Telefonische verkoop is momenteel alleen toegestaan als een consument hier vooraf toestemming voor heeft gegeven, tenzij er sprake is van een klantrelatie. Na de wijziging van de Telecommunicatiewet zullen bestaande en voormalige klanten niet meer zonder voorafgaande toestemming ongevraagd telefonisch mogen worden benaderd met een commercieel doeleinde. Dit geldt ook voor de verkoop van thuisbatterijen. De ACM houdt toezicht op de nieuwe regels en kan handhaven als dat nodig is.
Kunt u toezeggen om partijen als de Consumentenbond, Woonbond en Vereniging Eigen Huis te betrekken wanneer u stappen onderneemt in de markt voor thuisbatterijen?
Er wordt momenteel samen met de sector gekeken naar een goede inpassing van thuisbatterijen. Het kabinet zal bij de uitwerking het noodzakelijke overleg voeren met belanghebbende partijen, waaronder bovengenoemde partijen.
De verduurzaming Rotterdamse haven en fossiele lock-in |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «De Rotterdamse haven heeft een toekomstplan nodig», verschenen in NRC op 30 oktober 2024?1
Ja.
In hoeverre bent u het eens met de stelling van de auteurs dat de Rotterdamse haven een integraal toekomstplan nodig heeft voor de toekomst, dat onder meer rekening houdt met de bescherming van de lokale leefomgeving, de klimaatdoelstellingen en het behoud van werkgelegenheid ook op de lange termijn?
De Rotterdamse haven is een sleutel in veel transities waar Nederland voor staat. Dat vraagt naast ombouw en afbouw van het bestaande, ruimte voor nieuwe spelers die bijdragen aan de transitie. Deze transities moeten gerealiseerd worden in goede balans met de leefomgeving. Vanwege het belang van deze opgave werk ik samen met de Ministers van Infrastructuur en Waterstaat, Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, de Provincie Zuid-Holland, gemeente Rotterdam, Havenbedrijf Rotterdam, DCMR en een reeks aan andere regionale partners samen in NOVEX Rotterdamse haven.
In december 2023 hebben de partners gezamenlijk een ontwikkelperspectief opgeleverd wat gezien moet worden als een eerste stap naar een toekomstplan voor de Rotterdamse haven. Het doel: «De haven van Rotterdam is in 2050 het meest duurzame haven- en industriecomplex ter wereld functionerend in een krachtige toekomstbestendige metropoolregio. Hiermee houden we de haven internationaal concurrerend en bieden we perspectief voor het duurzaam en toekomstbestendig verdienvermogen van de haven met lokale, regionale en (inter)nationale meerwaarde. Ook creëren we een krachtige en toekomstbestendige metropoolregio in de nabijheid van de haven. Zonder sterke metropoolregio met onderwijs, gekwalificeerd personeel, kennisinstellingen, proeftuinen, MKB en aantrekkelijke woonmilieus geen transitie.»
Op dit moment werken de partners in NOVEX Rotterdamse haven samen aan een investerings- en een uitvoeringsagenda om de stap richting uitvoering van het ontwikkelperspectief te kunnen zetten.
In hoeverre bent u het eens met de stelling van de auteurs dat een dergelijk toekomstplan, in ieder geval een afbouw moet omvatten van fossiele activiteiten in de haven, dat wil zeggen de activiteiten rondom olie, kolen en aardgas?
NOVEX Rotterdamse haven, dat zich richt op 2050 met een doorkijk naar 2100, zal rekening houden met een verminderde vraag naar fossiel en daarmee ook gedeeltelijke afbouw van fossiele activiteiten, als logisch gevolg van een veranderende markt en het klimaatbeleid. Daarnaast ontvangt de Kamer in Q2 2025 een brief die in zal gaan op de algehele verantwoorde afbouw van fossiele energiedragers in het energiesysteem. De brief heeft daarmee een bredere scope, maar zal ook raken aan de fossiele activiteiten in de Rotterdamse haven.
In hoeverre bent u het eens met de stelling van de auteurs dat het Havenbedrijf Rotterdam een belangrijke rol speelt in het opstellen en uitvoeren van een dergelijk plan voor de Rotterdamse haven?
Havenbedrijf Rotterdam is een belangrijke partner in NOVEX Rotterdamse haven.
Welke extra beleidsmaatregelen voorziet u – gelet op de meeste recente Klimaat- en Energieverkenning (KEV) van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) waaruit volgt dat de klimaatdoelen uit zicht raken en dat extra beleid met snel effect nodig is – in de Rotterdamse haven die moeten leiden tot een reductie van broeikasgassen van de industrie in de Rotterdamse haven? En hoeveel bedraagt de verwachte extra emissiereductie daarvan?
In het voorjaar wordt tot alternatief beleid besloten zodat de afgesproken doelen, conform het hoofdlijnenakkoord, binnen bereik komen. Ik kan nu niet vooruitlopen op die maatregelen maar zij zullen zich naar alle waarschijnlijkheid niet specifiek richten op de Rotterdamse haven. Wel zullen zij mogelijk effect hebben op de bedrijven in de Rotterdamse haven. Ook worden op dit moment gesprekken gevoerd met een aantal bedrijven in de Rotterdamse haven in het kader van de maatwerkafspraken en wordt cluster maatwerkaanpak onderzocht voor de Botlek.
In hoeverre houden de maatregelen die u voorziet voor de industrie in de Rotterdamse haven rekening met ketenemissies, dat wil zeggen emissies die verband houden met fossiele activiteiten in de haven maar die leiden tot uitstoot van broeikasgassen elders (binnen of buiten Nederland)?
Zie antwoorden 5 en 7.
In hoeverre dragen de beoogde maatwerkafspraken met bedrijven in de Rotterdamse haven bij aan de afbouw van fossiele activiteiten? . In hoeverre voorzien deze afspraken erin om ruimte te creëren voor nieuwe, duurzame activiteiten in de Rotterdamse haven, met het oog op het behoud van economische activiteiten en werkgelegenheid in de Rotterdamse haven?
De maatwerkaanpak is primair gericht op de grootste emittenten van broeikasgassen en een additionele reductie van CO2 emissies (scope 1) bij deze bedrijven in 2030 ten opzichte van de reductie die past bij het pad van de nationale CO2-heffing.
Het merendeel van de verduurzamingsprojecten in de portfolio’s van maatwerkbedrijven die actief zijn in de Rotterdamse haven, is gericht op het afvangen en opslaan van CO2 (CCS) en het vervangen van fossiele input als grondstof of als bron voor verhitting door bijvoorbeeld de inzet op elektrificatie of het gebruik van koolstofarme waterstof.
In meerdere Expression of Principles (EoP’s) is zichtbaar dat naast de reductie van scope 1 emissies bij maatwerkbedrijven er ook een positieve bijdrage wordt geleverd aan de reductie van scope 2 en scope 3 emissies in de keten, bij eindgebruikers en aan verbetering van de leefomgeving.
Een voorwaarde in de maatwerkafspraken is dat de maatwerkbedrijven een visie moeten hebben op hun weg naar klimaatneutraliteit, zodat ze hun activiteiten nu en in de toekomst in Nederland kunnen blijven ontwikkelen. Door te investeren in innovatie en verduurzaming, werken we naar een schone basisindustrie in 2050 die van belang is voor onze economie en voorkomen we dat bedrijven vertrekken.
Hoe beoordeelt u de waarschuwing van het PBL in o.a. Trajectverkenning klimaatneutraal 2050 over een mogelijke fossiele lock-in bij een te ruim aanbod van Carbon Capture and Storage (CCS) tegen lage kosten, specifiek in de context van de Rotterdamse haven?
Het kabinet wil de industrie stimuleren en ondersteunen om in Nederland haar processen te verduurzamen en daarmee voorkomen dat bedrijven uit Nederland vertrekken. Zo worden belangrijke economische activiteiten en werkgelegenheid behouden.
Voorwaarde voor de reductie van scope 1 emissie bij maatwerkbedrijven is veelal dat ook andere bedrijven in de keten duurzame grondstoffen leveren of afnemen. De maatwerkaanpak heeft daardoor direct en indirect een positieve bijdrage aan de verduurzaming van het bredere haven- en industrieel complex in Rotterdam.
Op dit moment wordt, als uitwerking van de Routekaart Nationaal Programma Verduurzaming Industrie (NPVI), voor de vijf industrieclusters, waaronder Rotterdam/Moerdijk, een onderzoek uitgevoerd naar de beschikbare ruimte voor de industrie in de toekomst. Uit dat onderzoek moet blijken in hoeverre er voldoende fysieke- en milieuruimte is voor de verduurzaming van de bestaande activiteiten (ombouw) en voor de opbouw van nieuwe industrie. De bevindingen worden in Q2 van 2025 verwacht en aan de Kamer gestuurd.
Welke concrete maatregelen neemt u om te voorkomen dat de inzet van CCS in de Rotterdamse haven leidt tot een vertraging in de transitie naar werkelijk duurzame alternatieven?
Zonder de inzet van Carbon Capture and Storage (CCS) worden CO2-reductiedoelstellingen niet gehaald. CCS zorgt bovendien voor het behoud en het versterken van het concurrentievermogen van Nederland. Daarnaast kan de CCS-infrastructuur worden ingezet voor het hergebruik van CO2 en het op de langere termijn behalen van negatieve emissies. Dit alles neemt niet weg dat de prikkel om verder te verduurzamen moet blijven bestaan.
Bij een te ruim aanbod van opslag van CO2 tegen relatief lage kosten op de korte termijn kan op de lange termijn een lock-in op fossiele energiedragers ontstaan. Dit is ook zo door PBL benoemd. Wat in het algemeen geldt, geldt ook in de context van de Rotterdamse haven. Daarom blijft het kabinet zorgvuldig sturen op de inzet van CCS, om er zo voor te zorgen dat de opslagcapaciteit zo efficiënt mogelijk wordt benut, tot én na 2050. Tegelijkertijd ziet het kabinet ook dat het risico op een lock-in van fossiele CCS om meerdere redenen beperkt is. Ten eerste streeft het kabinet, zoals ook uiteengezet in het Nationaal Plan Energiesysteem, naar een volledig circulaire en fossielvrije economie. Daartoe worden richting 2050 het gebruik van fossiele brandstoffen zoveel mogelijk geminimaliseerd en wordt de behoefte aan fossiele CCS op de lange termijn ook afgebouwd. Onderdeel daarvan is dat na 2035 geen nieuwe SDE++-beschikkingen voor fossiele CCS worden afgegeven.
Als een bedrijf SDE++-subsidie ontvangt, kan het wel zo zijn dat het bedrijf gedurende de looptijd van de beschikking – dus 15 jaar – niet zal overstappen naar een andere techniek. Dit geldt echter voor alle technieken die met de SDE++ worden gesubsidieerd. Daartegenover staat ook dat na afloop van de subsidie operationele kosten blijven bestaan en bedrijven alternatieve verduurzamingsmogelijkheden daartegen zullen afwegen. Bovendien kunnen andere verduurzamingstechnieken parallel worden ingezet. Niet alle CO2-emissies op een productielocatie zullen met CCS kunnen worden gereduceerd. Bedrijven die voor CCS kiezen, kunnen met andere woorden nog steeds kiezen voor alternatieve verduurzamingsopties naast de inzet van CCS.
Kunt u toelichten hoe de «zeef» in de Stimulering Duurzame Energieproductie en Klimaattransitie-regeling (SDE++) in de praktijk functioneert voor projecten in de Rotterdamse haven, en hoe vaak is gebleken dat er kosteneffectieve alternatieven waren voor CCS?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u specificeren hoe de «hekjes» in het SDE++-budget concreet bijdragen aan de ontwikkeling van duurzame alternatieven in de Rotterdamse haven?
De SDE++ is een generieke regeling voor bedrijven en non-profitorganisaties die grootschalig hernieuwbare energie opwekken of de CO2-uitstoot verminderen. Ook verduurzamingsprojecten in de Rotterdamse haven, waaronder projecten gericht op het afvangen en laten opslaan van CO2 (CCS), kunnen hiervoor in aanmerking komen.
In het Klimaatakkoord is afgesproken dat subsidiëring van CCS niet ten koste mag gaan van de ontwikkeling van duurzame energietechnieken. De zeefstudie heeft als doel om te bepalen of er alternatieve maatregelen zijn waarvan de kosteneffectiviteit vergelijkbaar is met die van CCS, om zo te bepalen of stimulering van CCS middels de SDE++ nog steeds passend is. Tot en met de SDE++ 2024 hebben deze jaarlijkse onderzoeken nog geen aanleiding gegeven tot subsidiebeperkingen voor CCS in de SDE++.
Hoe zorgt u ervoor – gelet op de waarschuwing van het PBL – dat de inzet van CCS in de Rotterdamse haven niet leidt tot een verlenging van de levensduur van fossiele infrastructuur en activiteiten?
De hekjes zijn sinds 2023 opgenomen in de SDE++. De hekjes zorgen ervoor dat technieken die nu minder kosteneffectief zijn, maar wel noodzakelijk voor de energietransitie, eerder in aanmerking komen voor subsidie. Middels de hekjes wordt budget gereserveerd in de domeinen met een gemiddeld hogere subsidiebehoefte. Dit zijn de domeinen lagetemperatuurwarmte, hogetemperatuurwarmte en moleculen. In 2024 was er € 1 miljard per domein gereserveerd, op een totaal openstellingsbudget van € 11,5 miljard. Door deze hekjes komen verduurzamingsprojecten in de Rotterdamse haven die onder deze domeinen vallen eerder in aanmerking voor subsidie. Een voorbeeld zijn de categorieën voor geavanceerde hernieuwbare brandstoffen, die onder het domein moleculen vallen. Het is niet mogelijk om nu een uitspraak te doen over de mate waarin de hekjes tot zover hebben bijgedragen aan de ontwikkeling in deze domeinen, omdat er op dit moment nog geen informatie beschikbaar is over de definitieve resultaten van de openstellingsrondes van 2023 en 2024. Deze informatie volgt op een later moment.
Bent u bekend met het artikel «Industrie vreest einde groene waterstof: «Dit plan legt er een bom onder»»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de stelling vanuit de industrie dat de Nederlandse waterstofeconomie om zeep wordt geholpen door de voorgestelde correctiefactor van 0,4 voor de raffinageroute, omdat daarmee de waarde van geproduceerde groene waterstof meer dan gehalveerd wordt?
De raffinageroute in de systematiek Energie voor Vervoer van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) beoogt een bijdrage te leveren aan de Nederlandse waterstofmarkt, in aanvulling op het waterstofinstrumentarium van het Ministerie van Klimaat en Groene Groei (KGG). Van het begin af aan is helder gemaakt dat het gebruik van hernieuwbare (groene) waterstof in raffinaderijen onder voorwaarden mag meetellen voor credits. Hierover zijn in het verleden ook afspraken gemaakt, zie onder meer «Kabinetsaanpak Klimaatbeleid»2.
In de eerste voortgangsbrief implementatie RED-III vervoer d.d. 26 april 20243 is aangegeven dat er begrensd ruimte komt voor de raffinageroute. In deze brief is ook een correctiefactor aangekondigd, inclusief nader onderzoek om de hoogte van de correctiefactor te bepalen. Bij de totstandkoming van deze keuze is de markt geraadpleegd. Destijds waren de reacties veelal positief ten opzichte van eerdere beleidsopties die voor hebben gelegen. De raffinageroute met correctiefactor werd gezien als een goed midden tussen CO2-reductie in de sector mobiliteit, prijseffecten aan de pomp en stimulering van hernieuwbare waterstof.
In hoeverre is er contact geweest met de sector over de impact van deze maatregel op concrete projecten voor elektrolyse? Wat doet de correctiefactor met de business case voor deze projecten?
Voor het TNO-onderzoek dat ten grondslag ligt aan de aangekondigde hoogte van de correctiefactor, zoals voorgesteld door de Staatssecretaris van IenW in zijn brief van 30 oktober 2024, zijn uiteenlopende marktpartijen gesproken over de correctiefactor en de impact daarvan. Een deel van de bedrijven gaf aan zich zorgen te maken over de impact van de correctiefactor op de businesscase vanwege de lagere waarde van credits. Een ander deel van de respondenten pleit juist voor een (lage) correctiefactor om ruimte te scheppen voor meer elektrolyseprojecten. Ten slotte zijn er partijen die aangeven dat snelle duidelijkheid omtrent de raffinageroute voor hun investeringsbeslissing van groter belang is dan de hoogte van de correctiefactor; langere onduidelijkheid is voor deze partijen onwenselijk.
TNO geeft aan dat bij het bepalen van de correctiefactor kan worden meegewogen wat de impact is van andere opties naast de inzet van hernieuwbare waterstof via de raffinageroute en via direct gebruik met mogelijk lagere kosten, zoals bijmenging van geïmporteerde synthetische brandstoffen. Dit zou de kans op inzet van in Nederland geproduceerde waterstof via direct gebruik en via de raffinageroute kunnen verkleinen. Het is nog onduidelijk welke rol de import van synthetische brandstoffen tot en met 2030 zal spelen; de verwachting is dat dit op korte termijn nog niet op grote schaal het geval zal zijn. De onzekerheid hierover op de verwachte creditwaarde lijkt echter wel een aandachtspunt in de sector.
Naast gesprekken met marktpartijen ten behoeve van het TNO-onderzoek, heeft IenW ambtelijk in april 2024 een breed bezochte stakeholderbijeenkomst belegd rond de invulling van de implementatie van de RED-III (inclusief raffinageroute en correctiefactor) en hebben verschillende 1-op-1 gesprekken met sectorpartijen plaatsgevonden.
Hoe verhoudt de business case voor elektrolyseprojecten in Nederland zich tot de business case in Duitsland, België en Frankrijk zowel voor als na introductie van de correctiefactor?
Met de openstelling van de raffinageroute (met correctiefactor) wordt ook in Nederland een aanvullende mogelijkheid geboden om hernieuwbare waterstof te verwaarden. Dit zou moeten bijdragen aan de businesscase voor elektrolyseprojecten zoals benoemd in de Kamerbrief Voortgang implementatie RED-III vervoer4. In de brief is aangegeven dat de voorkeur uit gaat naar directe inzet van hernieuwbare waterstof in de mobiliteit, maar ook dat er op dit moment in Nederland nog niet veel elektrolysecapaciteit is om hernieuwbare waterstof te produceren. De raffinageroute beoogt de elektrolysecapaciteit op te schalen, wat uiteindelijk ook de directe inzet van hernieuwbare waterstof ten goede komt.
De systematiek Energie voor Vervoer, waar de raffinageroute onderdeel van is, richt zich niet enkel op het halen van de doelen uit de Hernieuwbare Energierichtlijn (RED-III), maar ook op de nationale klimaatdoelen. Inzet van hernieuwbare waterstof via de raffinageroute draagt niet bij aan het Nederlandse klimaatdoel voor de sector mobiliteit, maar aan het doel voor de sector industrie. In de andere landen wordt dit onderscheid niet op deze manier gemaakt. In Nederland wordt een subverplichting voor elke mobiliteitssector (land, zee, binnenvaart en luchtvaart) ingevoerd, waar ook de raffinageroute aan kan bijdragen. Hierdoor is de vormgeving zoals gebruikt in Duitsland en Frankrijk niet vergelijkbaar met onze systematiek.
De stimulerende rol van de raffinageroute is door de correctiefactor minder groot dan in de hierboven genoemde landen. Dit is een bewuste keuze om een gelijk speelveld tussen de raffinageroute en direct gebruik van hernieuwbare waterstof in mobiliteit te creëren. In de voorstellen voor de implementatie van de RED-III in Nederland is gekozen voor een vormgeving waarin het prijseffect aan de pomp beperkt blijft. Bij een grotere ruimte voor de raffinageroute buiten het subdoel voor hernieuwbare waterstof of een extra stimuleringsfactor zoals in Duitsland, zou het prijseffect aan de pomp toenemen.
Is de impact van de gekozen correctiefactor op investeringen in groene waterstof in Nederland goed in beeld gebracht? Kunt u hier inzicht in geven?
De verwachte impact op investeringen was geen onderdeel van de onderzoeksvraag om te komen tot een correctiefactor. Door de respondenten in het TNO-onderzoek is hier wel op gereflecteerd, zoals toegelicht onder vraag 3.
Na het stellen van Kamervragen heeft de Kamer de motie van de leden Bontenbal en Vermeer aangenomen over een onderzoek naar hoe de raffinageroute eruit moet zien om maximaal bij te dragen aan de verduurzamingsdoelstellingen van de industrie5. Er is gestart met invulling te geven aan deze motie en dit zal meer inzicht geven in de impact van correctiefactoren op investeringen in hernieuwbare waterstof in Nederland, de verduurzaming(sdoelen) in de industrie en de doelen van de systematiek Energie voor Vervoer.
Deelt u de mening dat er momenteel nog geen volwassen markt is voor groene waterstof en dat de overheid, als het de industrie wil helpen verduurzamen, het opbouwen van deze markt zou moeten ondersteunen? Zo nee, waarom niet?
Ja, de markt voor hernieuwbare waterstof zit nog in de beginfase en wordt daarbij ook geconfronteerd met de nodige hobbels. In de Kamerbrief Voortgang waterstofbeleid6 die voorafgaand aan het commissiedebat «Waterstof, groen gas en andere energiedragers» op 10 december naar de Kamer is gestuurd, beschrijft de Minister van KGG de stand van zaken en de vervolgstappen.
Onderkent u het feit dat de raffinageroute er juist voor zou moeten zorgen dat de waterstofmarkt op gang komt en er een basis voor investeringen in groene waterstof beschikbaar komt? Hoe draagt het voorstel voor de correctiefactor daaraan bij?
De raffinageroute is een van de instrumenten om de hernieuwbare waterstofmarkt op gang te brengen. Het waterstofinstrumentarium vanuit KGG bestaat verder uit onder meer IPCEI-subsidies, OWE-subsidies, een importtender onder H2Global en toekomstige vraagsubsidies. Daarnaast werkt KGG aan een mogelijke jaarverplichting voor het gebruik van hernieuwbare waterstof in industriële processen.
De raffinageroute was oorspronkelijk bedoeld om de eerste elektrolyseprojecten te realiseren. Er is te zien dat investeringsbeslissingen in grootschalige elektrolyseprojecten uitblijven, onder meer vanwege onzekerheden over de afname. Naast voornoemde instrumenten blijft de raffinageroute een relevant instrument om een zekere afzetmarkt voor hernieuwbare waterstof te bieden. De correctiefactor is ontworpen om directe inzet te belonen, ook vanwege de directe CO2-reductie die dit voor de sector mobiliteit oplevert. De correctiefactor zorgt voor een gelijker speelveld tussen de geprefereerde directe inzet en inzet via de raffinageroute. Verder creëert het aanvullende ruimte voor de raffinageroute, zonder dat de subdoelen hoeven te worden verhoogd en de prijs aan de pomp verder stijgt.
Deelt u de constatering dat het voorstel voor deze correctiefactor ervoor zal zorgen investeringen in groene waterstof niet in Nederland plaats zullen vinden, maar in ons omringende landen waar geen correctiefactor geldt en waar ook andere voorwaarden voor waterstofproductie gunstiger zijn? Zo nee, waarom niet?
Deze vraag is niet eenduidig te beantwoorden, gezien de onzekerheden in de markt, bijvoorbeeld op het gebied en gereedkomen van waterstof(import)infrastructuur. Er zijn inderdaad risico’s en daarom wordt een zorgvuldig proces gevolgd. Er zijn nationaal verplichtingen voor de inzet van hernieuwbare waterstof in vervoer neergelegd op basis van de RED-III (ook zijn er op basis van de RED-III nationaal verplichtingen voor de inzet van hernieuwbare waterstof in de industrie). Het behalen van de verplichting voor waterstof in vervoer kan via directe inzet en/of de raffinageroute worden ingevuld. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen de inzet van nationaal geproduceerde en geïmporteerde hernieuwbare waterstof of synthetische brandstoffen. Met de voorgestelde correctiefactor wordt een gelijk speelveld gecreëerd tussen directe inzet (ook uit importstromen) en indirecte inzet via de raffinageroute.
De directe inzet moet zich nog verder ontwikkelen. De resultaten van de eerste openstelling van de Subsidieregeling Waterstof in Mobiliteit (SWiM) tonen interesse van de markt, met een overinschrijving van 78% op het budget van 22 miljoen euro.
De verwachting was dat import van hernieuwbare waterstof en synthetische brandstoffen een beperkte rol zal spelen richting 2030. Hiermee was de inschatting dat de raffinageroute ook bij de implementatie van de voorgestelde correctiefactor voldoende afzetmogelijkheden heeft. Zoals aangegeven onder vraag 5 is gestart met het uitvoering geven aan de motie om de impact van de correctiefactor nader te onderzoeken. De resultaten hiervan en de signalen die zijn ontvangen bij de consultatie van de Regeling energie vervoer aankomend voorjaar zullen worden meegewogen in het proces.
Er is voor gekozen om geen einddatum op te nemen voor de raffinageroute, in afwachting van post-2030 doelen die in de mogelijke opvolger van de RED-III worden gesteld. Het is nog geen gegeven dat er een opvolger komt, maar het kabinet zet zich daar richting de Commissie voor in.
Hoe rijmt u het voorstel voor de correctiefactor met het voornemen uit het regeerprogramma on Nederlandse koppen op Europees beleid te schrappen?
Hier is geen sprake van een nationale kop. De correctiefactor is een uitwerking van een Europese verplichting, die ontworpen is zodat de systematiek Energie voor Vervoer ook voldoende bijdraagt aan het nationale klimaatdoel voor de sector mobiliteit. Het regeerprogramma houdt vast aan de klimaatdoelen. Als de correctiefactor hoger wordt, of wordt losgelaten, wordt het maximaal in te zetten volume via de raffinageroute kleiner, of moet het subdoel worden verhoogd, samen met aanvullende maatregelen om het behalen van het nationale klimaatdoel voor de sector mobiliteit te borgen.
Kunt uitleggen op welke wijze deze correctiefactor direct gebruik stimuleert? Wat zijn verwachte effecten van de correctiefactor op direct gebruik?
De correctiefactor zorgt ervoor dat een gelijker speelveld ontstaat tussen de inzet van hernieuwbare waterstof bij de raffinage van (fossiele) transportbrandstoffen en de directe levering van hernieuwbare waterstof aan waterstofvoertuigen / (lucht)vaartuigen. Verder leidt de correctiefactor ertoe dat de raffinagecredits minder snel het subdoel vullen; ze tellen immers minder mee. Hierdoor blijft eerder ruimte over voor directe inzet onder het subdoel.
Uit het TNO-onderzoek blijkt dat zonder correctiefactor directe inzet zeer beperkt aan bod komt binnen de systematiek Energie voor Vervoer, aangezien de raffinageroute dan de goedkoopste manier is om credits te genereren en daarmee aan de RFNBO-verplichting te voldoen.
Wat zijn de gevolgen van de gekozen correctiefactor voor het doelbereik van de Subsidieregeling grootschalige productie volledig hernieuwbare waterstof via elektrolyse (OWE)? Wat is de verwachting van de elektrolysecapaciteit die met en zonder de correctiefactor kan worden gerealiseerd met het voor de OWE beschikbare budget? Klopt het dat de correctiefactor zal zorgen voor een hogere subsidiebehoefte en dat er dus meer belastinggeld nodig zal zijn om dezelfde doelen te halen?
Er zijn beperkt waterstofmiddelen beschikbaar voor het realiseren van de ambitieuze bindende Europese waterstofdoelen voor de mobiliteit en de industrie. Het openstellen van de raffinageroute leidt naar verwachting tot minder benodigde OWE-subsidie dan de situatie waarin geen raffinageroute beschikbaar is. Een mogelijk gevolg van de voorgestelde correctiefactor is dat elektrolyseprojecten die van plan zijn aan raffinaderijen te leveren meer OWE-subsidie gaan aanvragen, omdat de betalingsbereidheid van raffinaderijen voor hernieuwbare waterstof afneemt als gevolg van een lagere waarde van credits verkregen via de raffinageroute. Dit zou betekenen dat de totale subsidiebehoefte voor het behalen van nationale en Europese hernieuwbare waterstofdoelen stijgt. Zodra de uitkomsten van de huidige OWE-openstelling bekend zijn, kan beter worden ingeschat wat het effect is van de gekozen correctiefactor op de subsidiebehoefte van de Europese doelen.
Kunt u aangeven in hoeverre de volgende elementen onderdeel waren van de opdracht aan TNO voor haar onderzoek:
In de eerste voortgangsbrief implementatie RED-III vervoer van april heeft de Staatssecretaris van IenW aangegeven dat het ministerie zou laten onderzoeken welke correctiefactor het meest geschikt is om te bewerkstelligen dat de directe inzet van RFNBO's in de verschillende mobiliteitssectoren meer loont dan de inzet van hernieuwbare waterstof in raffinaderijen. De opdracht richtte zich hiermee specifiek op het gelijke speelveld tussen directe inzet en inzet via de raffinageroute. De andere aspecten die in de vraag worden genoemd zijn deels toegelicht in het TNO-onderzoek, op basis van input van de respondenten. Deze vormden formeel geen onderdeel van de onderzoeksopdracht en zijn niet meegenomen in het bepalen van de voorgestelde hoogte van de correctiefactor.
Welke alternatieve beleidsopties heeft u onderzocht en besproken met de sector om te komen tot een pakket waarmee zowel de doelen voor Renewable Fuel of Non-Biological Origin-gebruik (RFNBO-gebruik) in de mobiliteit en het opschalen van de elektrolysecapaciteit in Nederland? Is bijvoorbeeld de optie van een hogere correctiefactor, met daarbij ook een hoger doel voor het RFNBO-volume? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de eerste voorstellen van de Commissie is in de startfase van de implementatie van de RED-III gesproken over hogere subdoelen voor hernieuwbare waterstof in mobiliteit. Na bekendmaking van de forse ambitieverlaging in de definitieve RED-III is gekozen om de nationale subdoelen in lijn te brengen met de Europese doelen om nationale koppen te vermijden.
Hierna zijn opties verkend om (1) een verplichting aan raffinaderijen op te leggen voor de inzet van hernieuwbare waterstof, en (2) om raffinagecredits te laten concurreren met onder meer geavanceerde biobrandstoffen in plaats van directe inzet van RFNBO’s. De optie van het niet instellen van een correctiefactor is bekeken, maar is niet voorgesteld vanwege voorziene gevolgen. Ten eerste zou de raffinageroute dan slechts ruimte bieden aan een beperkt aantal elektrolyseprojecten (circa 500 MW). Het zou verhoging van het subdoel voor hernieuwbare waterstof in mobiliteit vergen om genoeg ruimte voor de ons bekende elektrolyseprojecten te creëren. Omdat de raffinageroute niet bijdraagt aan CO2-reductie in de mobiliteit, zou bij verhoging van het subdoel ook de algehele jaarverplichting extra moeten worden verhoogd om het klimaatdoel veilig te stellen. Dit zou resulteren in een stijging van de prijs aan de pomp. Bovendien zou dit ten koste gaan van de beleidswens van IenW om directe inzet van hernieuwbare waterstof in de mobiliteit te stimuleren met de systematiek Energie voor Vervoer.
In het onderzoek dat wordt uitgevoerd in het verlengde van de motie Bontenbal en Vermeer wordt onder meer inzicht gegeven in de impact van correctiefactoren op investeringen in hernieuwbare waterstof in Nederland, de verduurzaming(sdoelen) in de industrie en de doelen van de systematiek Energie voor Vervoer.
Bent u bereid om het hierboven omschreven alternatief en andere alternatieve maatregelen voor de correctiefactor van 0,4 alsnog te overwegen om te komen tot een beleidspakket dat zowel direct gebruik als het opschalen van waterstofproductie in Nederland stimuleert? Zo nee, waarom niet?
Zoals genoemd onder vraag 5, wordt momenteel invulling gegeven aan de motie van de leden Bontenbal en Vermeer die oproept tot nader onderzoek. De uitkomsten van dit onderzoek – tezamen met de reacties op het wijzigingsvoorstel Besluit Energie Vervoer – neemt het kabinet mee in de verdere implementatie van RED-III vervoer. Hierbij wordt een balans gezocht tussen de hoofddoelen van de systematiek Energie voor Vervoer, stimulering van Nederlandse waterstofproductie en -toepassing in industrie en/of mobiliteit en de prijs aan de pomp.
Het rapport ‘Het Windmolendrama’ van Clintel |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «Het Windmolendrama» van Clintel?
Ja.
Waarom heeft u nog geen uitgebreid veldonderzoek laten uitvoeren naar de gezondheidsklachten door laagfrequent geluid van windturbines, ondanks recente wetenschappelijke bevindingen?
De zorgen over mogelijke gezondheidseffecten van windturbines voor omwonenden neem ik zeer serieus. In 2021 heeft het Ministerie van KGG het RIVM, in samenwerking met de GGD, opdracht gegeven om het Expertisepunt Windenergie en Gezondheid op te richten. Dit expertisepunt houdt de internationale stand van kennis over de gezondheidseffecten van windturbines actueel door middel van uitgebreide overzichtsstudies. Hinder door windturbinegeluid is het meest beschreven en bewezen effect, en kan indirect andere gezondheidsklachten veroorzaken. Het is begrijpelijk dat dit voor omwonenden een zorg kan zijn. Onderzoeken naar slaapverstoring door windturbines laten verschillende resultaten zien, waardoor er geen eenduidige conclusies kunnen worden getrokken. Voor andere gezondheidseffecten, zoals hart- en vaatziekten en mentale gezondheid, is momenteel onvoldoende bewijs dat deze samenhangen met het geluid of wonen in de buurt van windturbines. Het is belangrijk dat we de bestaande kennis continu actualiseren en waar nodig uitbreiden. In opdracht van het Ministerie van VWS heeft Nivel onlangs een verkenning uitgevoerd op basis van gezondheidsregistraties van omwonenden van windturbines over een periode van tien jaar (2012–2021). Deze analyse liet geen significant verband zien tussen het wonen nabij windturbines of de ervaren geluidsniveaus en gezondheidsklachten die bij de huisarts zijn gemeld1.
Dit onderzoek van Nivel is de basis voor de verdere verkenning van mogelijke gezondheidseffecten, in aanvulling op de bestaande kennis. Daarnaast voert het RIVM, in opdracht van IenW en KGG, een uitgebreid veldonderzoek uit. Dit onderzoek richt zich op de blootstelling-responsrelatie in Nederland door het geluid van windturbines te koppelen aan ernstige geluidshinder en slaapverstoring. De beleving van laagfrequent geluid van windturbines zal daarbij ook verder worden onderzocht door het RIVM. Op basis van wetenschappelijke literatuur geeft het RIVM overigens aan dat laagfrequent geluid geen andere effecten voor omwonenden heeft dan «normaal» geluid. De resultaten hiervan worden eind 2026 verwacht. Er zijn geen aanwijzingen dat eerder gevonden verbanden tussen windturbinegeluid en effecten niet meer toepasbaar zouden zijn.
Hoe beoordeelt u de huidige jaargemiddelde geluidsnorm (Lden) voor windturbines, gezien het rapport «Het Windmolendrama» waarin wordt gesteld dat deze norm geen adequate bescherming biedt tegen geluidsoverlast?
De geluidsnormen zijn, in lijn met de WHO-advieswaarden en de normen voor andere geluidbronnen, uitgedrukt in een jaargemiddelde geluidmaat, omdat deze aansluit bij de uit wetenschappelijk onderzoek beschikbare hinderrelaties. Het plan-milieueffectrapport dat is opgesteld voor nieuwe windturbinebepalingen laat zien dat een jaargemiddelde norm in de praktijk ook het maximaal optredende geluidsniveau begrenst en bovendien ook de tijdsduur begrenst dat het geluid maximaal mag zijn. De mate van bescherming hangt vooral af van de gekozen normwaarde, waarvoor aansluiting wordt gezocht bij de WHO-advieswaarde.
Waarom werd de Tweede Kamer in 2011 door het kabinet niet volledig geïnformeerd over de waarschuwingen van TNO, RIVM en de Inspectie VROM inzake de gebrekkige geluidsnormen voor windturbines?
De rapporten van TNO en RIVM zijn gepubliceerd en zijn gebruikt voor de normstelling voor windturbinegeluid in 2011. Van de genoemde rapporten is alleen het rapport van de Inspectie destijds niet geheel vrijgegeven omdat het persoonlijke beleidsopvattingen bevatte. Uit de rapporten blijkt onder andere dat windturbinegeluid bij eenzelfde geluidsniveau hinderlijker is dan bijvoorbeeld wegverkeer. Om die reden is voor een strengere norm gekozen ten opzichte van de norm voor andere geluidsbronnen. Ook is mede naar aanleiding van het rapport van de Inspectie een aparte norm voor de nacht opgenomen ter bescherming tegen slaapverstoring en is extra aandacht besteed aan de handhaafbaarheid van de normen in het reken- en meetvoorschrift. Dit is destijds ook aangegeven in de Nota van Toelichting.
Welke stappen neemt u om ervoor te zorgen dat toekomstige milieueffectrapportages (MER) voor windturbinenormen onafhankelijk en volledig zijn, gegeven de zorgen over betrokken adviesbureaus met banden in de windindustrie?
Het bevoegd gezag is verantwoordelijk voor de procedure en voor de goede kwaliteit van een (plan-)milieueffectrapportage. Milieueffectrapporten voor plannen worden beoordeeld door de onafhankelijke Commissie voor de m.e.r. Ook is het milieueffectrapport onderdeel van de geboden participatie en inspraak. Het milieueffectrapport wordt gebaseerd op de actuele stand van de kennis en geeft eventuele hiaten hierin aan, maar richt zich niet op het uitvoeren van nieuw onderzoek. De Commissie voor de m.e.r heeft in haar advies over het opgestelde plan-MER voor de windturbinebepalingen geconcludeerd dat het milieueffectrapport de milieugevolgen van verschillende milieunormen, waaronder die voor geluid, over het algemeen nauwkeurig in beeld brengt. Er zijn geen aanwijzingen gevonden voor aangetaste onafhankelijkheid of belangenverstrengeling bij betrokken adviesbureaus.
Welke maatregelen neemt u om ecologische schade door windturbines, zoals de impact op vogel- en insectenpopulaties, te onderzoeken en te beperken?
In de huidige praktijk is onder andere toestemming op grond van de Omgevingswet nodig voor een windproject. Bij de beoordeling van een aanvraag wordt gevraagd om een ecologische toets naar het effect op (populaties van) vogels en vleermuizen. Bij het afgeven van vergunningen worden in voorkomende gevallen ook mitigerende maatregelen zoals een stilstandvoorziening bij bepaalde windturbines voorgeschreven.
Tijdens de EZK-begrotingsbehandeling van 2023 is € 25 miljoen vrijgemaakt om ecologie en biodiversiteit te versterken bij hernieuwbare energieprojecten op land. Het budget wordt over de RES-regio’s verdeeld die hiermee energieprojecten kunnen realiseren en tegelijkertijd de lokale natuur kunnen verbeteren. De Natuur- en Milieufederaties (NMF) en het Nationaal Programma Regionale Energie Strategie (NP RES) hebben een toolbox ontwikkeld met adviezen om de impact op flora en fauna, waaronder vogel- en insectenpopulaties, te beperken. De RES-regio’s worden bij dit traject betrokken.
Welke concrete maatregelen gaat u nemen om de kosten van windturbines niet te laten leiden tot hogere energierekeningen voor burgers en waardevermindering van huizen in de nabijheid van windparken?
Zoals aangegeven in het Regeerprogramma is een van de doelen van het kabinet om betaalbare energie te borgen voor mensen met een kleine beurs. Daarom volgen we de ontwikkeling van de energierekening en netwerktarieven voor burgers en bedrijven doorlopend.
Het interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) bekostiging elektriciteitsinfrastructuur heeft als doel om inzicht in en grip te krijgen op de omvang van de investeringen in de elektriciteitsinfrastructuur tussen nu en 2040, en de bekostiging, verdeling en financiering ervan. Dit IBO moet leiden tot concrete beleidsopties, die bijdragen aan onze concurrentiepositie en de betaalbaarheid. Een onderzoeksvraag uit de taakopdracht van het IBO is waar de kosten van de uitbreiding en verzwaring van de netten volgens de huidige systematiek neerslaan en welk effect deze investeringen hebben op de nettarieven van burgers en bedrijven. Het kabinet reageert spoedig na publicatie op de beleidsaanbevelingen uit dit IBO (voorzien bij Voorjaarsnota 2025).
Windenergie op land is, naast windenergie op zee, één van de goedkoopste en meest efficiënte bronnen van duurzame elektriciteit en daarmee onmisbaar in de energietransitie. Hoewel windturbines een effect kunnen hebben op de waarde van nabijgelegen woningen, zijn er onder voorwaarden regelingen zoals nadeelcompensatie beschikbaar, waarmee woningeigenaren een tegemoetkoming kunnen krijgen voor schade, zoals waardedaling van hun woning.
Daarnaast zijn er mogelijkheden voor omwonenden om financieel mee te profiteren van windprojecten, bijvoorbeeld via een omwonendenregeling die kortingen op stroom of subsidies voor duurzame aanpassingen biedt, via een omgevingsfonds waarbij ontwikkelaars investeren in lokale voorzieningen zoals natuurontwikkeling en sportfaciliteiten, of door mede-eigenaarschap, waarbij omwonenden of lokale bedrijven aandelen of obligaties kunnen kopen in een windproject.
Bent u bereid een moratorium in te stellen op de verdere uitrol van windturbines op land, totdat er diepgaander onderzoek is verricht naar de gezondheids- en milieueffecten?
Nee, ik zal geen moratorium instellen. Windenergie op land en zee dragen bij aan de energieonafhankelijkheid van Nederland, zoals toegelicht in de Energienota 20242. Daarnaast is windenergie op land onmisbaar voor de energietransitie en het behalen van onze nationale klimaatdoelen, vastgelegd in de Klimaatwet, en Europese klimaat- en energiedoelen in 2030. Het kabinet zet zoveel mogelijk in op wind op zee. Maar de ruimte daar is beperkt en windenergie op zee vraagt veel transportcapaciteit (hoogspanningsmasten) over land.
De plaatsing van windenergie op land gebeurt zorgvuldig, met oog voor andere belangen. Adequate bescherming van milieu en gezondheid, externe veiligheid en luchtvaartveiligheid zijn daarbij randvoorwaarden. Er leven veel zorgen over de mogelijke gezondheidseffecten van het wonen nabij windturbines. Het kabinet heeft begrip voor deze zorgen en vindt het belangrijk dat de plaatsing van windturbines op een zorgvuldige manier gebeurt. De afgelopen jaren zijn er tientallen studies gedaan naar de gezondheidseffecten. We weten dat omwonenden met name geluidshinder kunnen ervaren van windturbines en dat er mogelijk ook een verband is met slaapverstoring. Het RIVM houdt, zoals ook hierboven aangegeven, in opdracht van het Ministerie van KGG de internationale stand van kennis over de gezondheidseffecten van windturbines actueel. Elke drie maanden publiceert het Expertisepunt Windenergie en Gezondheid een overzicht van nieuwgevonden wetenschappelijke artikelen en andere relevante informatie over windturbines en gezondheid. De Staatssecretaris van Openbaar Vervoer en Milieu werkt momenteel aan het opstellen van milieunormen voor windturbines. Hierbij wordt de meest actuele kennisbasis gebruikt.
Welke acties onderneemt u om ervoor te zorgen dat de besluitvorming in regionale energieregio’s onder volledige democratische controle plaatsvindt, met meer zeggenschap voor burgers?
Het is essentieel om bewoners actief te betrekken bij beslissingen die hun leefomgeving beïnvloeden. Binnen de Regionale Energiestrategieën (RES) zijn zoekgebieden voor wind- en zonne-energie zorgvuldig vastgesteld via een democratisch proces. Het Klimaatakkoord legt eveneens nadruk op proces- en financiële participatie bij hernieuwbare energieprojecten op land. Hierbij is het van belang om alle belanghebbenden vroegtijdig in het proces te betrekken, zowel bij het ontwikkelen van beleid als bij het realiseren van energieprojecten. De Kamer is hierover geïnformeerd in de kabinetsvisie op burgerbetrokkenheid bij de energietransitie3.
Binnen het participatieproces staan beleidsparticipatie, procesparticipatie en financiële participatie centraal. Omwonenden worden actief betrokken bij de ontwikkeling van energiebeleid, de ruimtelijke inpassing van energieprojecten en het maken van afspraken over hun financiële deelname bij de projecten. Gemeenten hebben hierbij een stimulerende en coördinerende rol om de participatie voor duurzame energie-initiatieven te waarborgen. Het kabinet ziet geen aanleiding om extra maatregelen te treffen.
Wat doet u om te voorkomen dat nieuwe windturbineprojecten in strijd met Europese wetgeving worden gerealiseerd, zoals het Europees Hof en de Raad van State recentelijk hebben vastgesteld?
Op basis van uitspraken van het Europees Hof over vergunningen voor windturbines in België heeft de Raad van State in juni 2021 geoordeeld dat de Nederlandse algemene milieunormen voor windturbines in strijd zijn met het Europees recht. Voor deze normen had namelijk een plan-milieueffectrapport opgesteld moeten worden en dat was niet gebeurd. Naar aanleiding van deze uitspraak werkt de Staatssecretaris van Openbaar Vervoer en Milieu aan nieuwe milieunormen voor windturbines op basis van een plan-milieueffectrapport (planMER). De publieke consultatie over de concept-AMvB heeft inmiddels plaatsgevonden. Naar verwachting zal de voorhang bij het parlement dit najaar plaatsvinden. Beoogde inwerkingtreding van de nieuwe milieunormen is gepland op 1 juli 2025. In de tussenliggende periode kunnen bevoegde gezagen (voornamelijk gemeenten) per windpark eigen milieunormen vaststellen om een aanvaardbaar milieubeschermingsniveau te waarborgen. Het Rijk ondersteunt gemeenten hierbij.
Hoe gaat u waarborgen dat de besluitvorming rondom windturbineparken transparanter verloopt en burgers beter geïnformeerd worden?
Zie antwoord vraag 9.
Welke acties onderneemt u om te voorkomen dat vergunningen worden verleend op basis van onrechtmatige normen, zoals aangetoond in diverse rechtszaken tegen bestaande windparken?
Zolang nieuwe windturbinebepalingen nog niet in werking zijn getreden, zullen gemeenten als gevolg van het Nevele-arrest voor zover het nieuwe windparken betreft in de omgevingsvergunning en het bestemmingplan zelf moeten voorzien in een adequaat, op de lokale situatie toegesneden beschermingsniveau. Eigen normen van decentrale overheden dienen goed onderbouwd te worden, onder andere op basis van de wetenschappelijke kennis over Windenergie en Gezondheid. Deze kennisbasis wordt door het RIVM, via het Expertisepunt Windenergie en Gezondheid, regelmatig aangevuld met relevant (internationaal) onderzoek. Er is geen aanleiding om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van dit proces.
Wat gaat u ondernemen om de financiële risico’s voor burgers, zoals de waardedaling van woningen in de omgeving van windturbines en stijgende energiekosten door windprojecten, te beperken?
Zie antwoord vraag 7.
Welke maatregelen neemt u om de betrokkenheid van onafhankelijke wetenschappers te vergroten bij onderzoek naar de gezondheids- en milieueffecten van windturbines, gezien de monopoliepositie van het RIVM?
Het RIVM is een zelfstandig onderdeel van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Hoewel het Ministerie van VWS eigenaar is van het RIVM en – samen met andere ministeries – optreedt als opdrachtgever, werkt het RIVM onafhankelijk bij de uitvoering van zijn onderzoeken. De Wet op het RIVM waarborgt deze onafhankelijkheid.
In het kader van continue kennisontwikkeling wordt daarnaast een onderzoek naar de gezondheids- en milieueffecten van windturbines niet uitsluitend door het RIVM uitgevoerd. Om de objectiviteit en transparantie te vergroten, wordt voor het blootstelling-respons relatie onderzoek een wetenschappelijke en maatschappelijke klankbordgroep ingesteld. Deze klankbordgroep omvat inhoudelijke specialisten, vertegenwoordigers van bewoners, brancheorganisaties, overheden en GGD’s (Gemeentelijke Gezondheidsdiensten). Hiermee wordt brede betrokkenheid gewaarborgd en wordt expertise vanuit verschillende perspectieven benut.
Gezien deze waarborgen en de betrokkenheid van diverse onafhankelijke deskundigen, ziet het kabinet geen aanleiding om te twijfelen aan de onafhankelijkheid van het RIVM in het uitvoeren van haar werkzaamheden.
Welke aanvullende maatregelen neemt u om te waarborgen dat windturbinenormen omwonenden effectief beschermen, met inachtneming van de WHO- en EU-richtlijnen voor industrielawaai?
Zoals aangegeven bij de antwoorden op vraag 8 en 10 werkt de Staatssecretaris van Openbaar Vervoer en Milieu momenteel aan het opstellen van milieunormen voor windturbines op basis van een plan-milieueffectrapport. Hierbij wordt de meest actuele kennisbasis gebruikt en wordt voor de bescherming tegen ernstige geluidshinder aansluiting gezocht bij de WHO-advieswaarde voor windturbinegeluid. Daarnaast wordt apart aandacht besteed aan de bescherming tegen incidenteel voorkomende bromtonen. De EU-richtlijnen bevatten geen normen voor de bescherming tegen geluid van industrie, windturbines of andere bronnen, de normering is aan de lidstaten zelf.
Wat is uw standpunt ten aanzien van de kosten-batenverhouding van windenergie vergeleken met andere energiebronnen, met oog op de systeemkosten, afhankelijkheid van fossiele energie en inefficiëntie van windenergie?
Windenergie op land is, naast windenergie op zee, één van de goedkoopste en meest efficiënte bronnen van duurzame elektriciteit en daarmee onmisbaar in de energietransitie (zie ook het antwoord op vraag 7 en 13). Producenten van windenergie ontvangen via de SDE++ gedurende de looptijd van een project alleen subsidie voor de onrendabele top, dat wil zeggen wanneer de marktopbrengsten te laag zijn om de kostprijs te dekken. De onrendabele top van windenergie op land is in de meeste gevallen beperkt. Ook wordt er in sommige gevallen verwacht dat over de gehele looptijd geen subsidie uitgekeerd zal worden. Voor windenergie op zee is er voor de meeste projecten helemaal geen sprake van subsidie. De geboden ondersteuning door de SDE++ is noodzakelijk voor hernieuwbare elektriciteitsprojecten om de financieringskosten en daardoor de totale kosten laag te houden. Nederland moet in de komende jaren nog veel productie van hernieuwbare energie realiseren om tot een hernieuwbaar energiesysteem te komen, en daarvoor zijn ook nog windparken nodig.
Hoe waarborgt u de veiligheid van megawindturbines met hoogtes tot 280 meter voor omwonenden, gezien de potentiële risico’s voor gezondheid en veiligheid?
De voorgenomen normen voor geluid en externe veiligheid zullen ook gelden voor hogere windturbines en bieden daarmee dezelfde basisbescherming voor omwonenden (gelet op de kans op hinder en het plaatsgebonden risico). Het kan wel zijn dat de hiervoor benodigde afstand tot de bebouwing groter is bij grotere windturbines, in vergelijking met relatief minder hoge windturbines. Daarnaast moeten, net als elke windturbine, ook grotere windturbines voldoen aan de ontwerpnorm NEN-EC-IEC 61400-1. Verder moeten ook grotere windturbines minimaal één keer per jaar worden beoordeeld op beveiligingen, onderhoud en reparatie. Hiermee wordt de veiligheid van windturbines voldoende geborgd.
Welke stappen gaat u zetten om vervuiling van bodem en grondwater door windturbines door onder andere bladererosie en veiligheidsincidenten te onderzoeken en wettelijk te reguleren, gezien de risico’s voor landbouwgrond en voedselvoorziening?
Bij de productie van en in de windmolens zelf worden chemische stoffen gebruikt. De in het Clintel rapport genoemde stof Bisfenol A wordt breed in de industrie toegepast (totaal gebruiksvolume in de EU is meer dan een miljoen ton per jaar). Gelijktijdig heeft de stof inderdaad ook schadelijke eigenschappen. Het is belangrijk om te zorgen dat het gebruik van deze stoffen niet leidt tot risico’s voor gezondheid of milieu. Dit geldt ook voor het gebruik van andere mogelijk schadelijke stoffen. Het is het meest effectief en het minst marktverstorend om maatregelen die risico’s voor gezondheid en milieu van chemische stoffen te voorkomen, EU-breed te treffen. In dit verband is het relevant dat Duitsland op dit moment een restrictie voorbereidt op het gebruik van bisfenol A en vergelijkbare chemische stoffen. Nederland heeft, samen met andere landen waaronder Duitsland, een voorstel opgesteld voor een brede restrictie op het gebruik van PFAS. De Nederlandse inzet is erop gericht om zo snel mogelijk te beslissen over dergelijke restrictievoorstellen.
De tegenwerking van verduurzaming door woningbouwvereniging Delta Wonen te Zwolle |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de situatie van bewoners van woningen van Delta Wonen te Zwolle, die tegenwerking ervaren bij hun pogingen om verduurzamingsmaatregelen door te voeren, zoals de installatie van airco’s en zonnepanelen?
Ja, ik ben bekend met deze situatie.
Klopt het dat Delta Wonen de installatie van fluisterstille airco’s niet toestaat, terwijl bewoners hierom verzoeken vanwege de hitteproblemen op de bovenste etages?
Uit contact met deltaWonen begrijp ik dat de aanvraag van fluisterstille airco’s overwogen is, maar is afgewezen vanwege het feit dat het geluid en de trillingen van de airco’s overlast voor de buren en omwonenden op andere etages veroorzaken. Dat komt doordat de constructievloeren en balkons van het woongebouw met elkaar in verbinding staan.
Bent u ervan op de hoogte dat bewoners met gezondheidsproblemen, extra te lijden hebben onder de oplopende binnentemperaturen, die in de zomer kunnen oplopen tot 30 graden Celsius, zonder de mogelijkheid van adequate verkoeling?
Het klopt dat er woningen zijn die in de zomer snel kunnen opwarmen. Met name voor mensen met een slechte gezondheid kan dit een probleem zijn. Bewoners kunnen hier in eerste instantie zelf diverse maatregelen voor treffen, zoals voorkomen dat de zon overdag instraalt door overdag de gordijnen te sluiten, schaduwdoeken ophangen en ventileren op momenten dat het buiten kouder is dan in de woning.
In situaties waarin de huurwoning zodanig opwarmt dat er sprake is van een gebrek en de bewoner dit zelf niet kan oplossen, kan de huurder de verhuurder aanspreken voor een oplossing, die zonwering kan plaatsen en aanvullende ventilatiemaatregelen kan treffen.
Mocht de verhuurder weigeren een oplossing te bieden, dan kan de huurder naar de Huurcommissie of eventueel de rechter stappen. Het kan zijn dat de verhuurder er op basis van de uitspraak van de Huurcommissie of de rechter voor kiest andere maatregelen te treffen dan de plaatsing van de installatie van airco’s en zonnepanelen. Daar heeft de verhuurder keuzevrijheid in zolang de maatregelen ervoor zorgen dat het gebrek van oververhitting wordt opgeheven.
Kunt u bevestigen dat Delta Wonen vorig jaar voorzieningen heeft aangebracht, zoals een vernieuwd plat dak en elektrische kookvoorzieningen, om verduurzaming zoals de aanleg van zonnepanelen mogelijk te maken, maar dat zij nu weigert mee te werken aan de daadwerkelijke uitvoering van deze verduurzamingsplannen?
Ik heb begrepen dat deltaWonen de woningen in 2023 heeft verduurzaamd door de gevels en het dak te isoleren, een nieuw ventilatiesysteem te plaatsen, groepenkasten te vernieuwen en een aansluiting voor zonnepanelen te maken. Hierbij heeft deltaWonen bekeken of bij de verduurzaming ook zonnepanelen geplaatst kunnen worden. In deze situatie is volgens deltaWonen het probleem dat het dakoppervlak ruimte biedt voor drie zonnepanelen per woning, waardoor de servicekosten die deltaWonen aan de bewoners doorberekent om de investering te kunnen doen, hoger uitvallen dan de besparing die de zonnepanelen opleveren op de energierekening. Daardoor pakt het plaatsen van drie zonnepanelen voor de bewoners en voor de corporatie – met de huidige stand van de techniek – niet goed uit. deltaWonen heeft aangegeven dat zij in de gaten houden of het met goedkopere of nieuwe, innovatieve zonnepanelen in de nabije toekomst wel voordelig is om drie zonnepanelen te installeren.
Deelt u de mening dat woningcorporaties een belangrijke rol hebben in de energietransitie en dat tegenwerking van verduurzamingsmaatregelen, die bewoners zelf aandragen en waar al voorzieningen voor zijn getroffen, onacceptabel is?
Ik ben het zeer met u eens dat woningcorporaties een belangrijke rol vervullen in de energietransitie van de gebouwde omgeving. Ze zorgen er met de verduurzaming van hun bezit voor dat huurders een lagere energierekening krijgen, het comfort van de woningen omhoog gaat en de CO2-uitstoot in de gebouwde omgeving afneemt. In 2022 zijn er Nationale Prestatieafspraken met de corporatiesector gemaakt over de inspanningen die corporaties de komende jaren moeten leveren om de volkshuisvestelijke opgaven op het gebied van nieuwbouw, verduurzaming, leefbaarheid en betaalbaarheid te realiseren. Onderdeel van die afspraken is onder andere dat woningcorporaties alle slecht geïsoleerde huurwoningen met energielabels E, F en G uiterlijk in 2028 uitfaseren en 675.000 woningen toekomstklaar isoleren tot en met 2030. Daarnaast is afgesproken dat woningcorporaties geen huurverhoging doorvoeren aan de zittende huurders voor de isolatiemaatregelen die zij nemen. Op dit moment ben ik in gesprek met de corporaties over het verder versnellen van hun inspanning op verduurzaming voor de komende 10 jaar.
Verduurzamingsinitiatieven van bewoners kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan de verduurzaming van corporatiebezit en kunnen een verdere versnelling in gang zetten. Desondanks kunnen verhuurders, en dus ook woningcorporaties, een goede reden hebben om niet met een initiatief in te stemmen. Het initiatief kan de verduurzamingsplannen van de verhuurder bijvoorbeeld doorkruisen of belemmeren, qua timing of omdat de verhuurder de verduurzaming van de woning wil combineren met groot- en planmatig onderhoud. Het integraal verduurzamen van de woning zorgt voor een grotere besparing op de energierekening en is kostenefficiënter dan een specifieke maatregel. Bovendien is één maatregel vaak onvoldoende om de woning structureel te verbeteren en voor echt lagere energielasten te zorgen. Dat neemt niet weg dat het bezwaar van de verhuurder moet opwegen tegen de redenen die de huurder(s) voor het initiatief hebben. Dat zal per situatie verschillend zijn.
Welke maatregelen gaat u nemen om te waarborgen dat woningcorporaties zoals Delta Wonen hun medewerking verlenen aan verduurzamingsinitiatieven die bijdragen aan het behalen van de klimaatdoelen en het verminderen van de afhankelijkheid van aardgas?
Woningcorporaties dragen met de Nationale Prestatieafspraken bij aan het verlagen van de energierekening van huurders, het verhogen van het wooncomfort en het behalen van de klimaat- en energiedoelen. Daarnaast is een ontwerpwetsvoorstel in voorbereiding ter aanpassing van het initiatiefrecht van huurders. Dit wetsvoorstel richt zich op meer en betere mogelijkheden voor huurders om initiatieven te nemen voor verbeteringsmaatregelen. De consultatiereacties op dit wetsvoorstel worden momenteel verwerkt. Ik verwacht dit wetsvoorstel in de loop van 2025 naar uw Kamer te kunnen sturen.
Bent u bereid in overleg te treden met Delta Wonen om tot een oplossing te komen die zowel de verduurzaming als het welzijn van de bewoners ten goede komt?
Zowel de bewoners van deltaWonen als deltaWonen zelf kunnen goede redenen voor en tegen het verduurzamingsinitiatief hebben. Het is niet aan mij om in individuele situaties te beoordelen en te toetsen of het initiatief van de bewoners redelijk is. Bewoners kunnen zich, als de gesprekken met deltaWonen niet tot het gewenste resultaat leiden, tot de Huurcommissie of de rechter wenden.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat ook woningcorporaties hun verantwoordelijkheid nemen en bewoners niet worden tegengewerkt in hun wens om te verduurzamen?
Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 6 werk ik op dit moment aan een wetsvoorstel voor het verbeteren van het initiatiefrecht van huurders. Dat wetsvoorstel richt zich op meer en betere mogelijkheden voor huurders om initiatieven te nemen voor verbeteringsmaatregelen. Mijn doel is dit wetsvoorstel in de loop van 2025 aan uw Kamer te sturen. Daarnaast verwacht ik van corporaties dat zij blijven werken aan het realiseren van de doelen rond verduurzaming die zijn vastgelegd in de Nationale prestatieafspraken. Ik zie ook dat corporaties de afgelopen jaren een versnelling hebben ingezet met verduurzaming.
Het bericht 'Scheepsbouwer Damen knapt schepen op die Russisch gas vervoeren' |
|
Derk Boswijk (CDA), Jan Paternotte (D66) |
|
Dirk Beljaarts (minister ) , Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving over het onderhoud dat Damen zou plegen aan schepen die specifiek ontworpen zijn voor de export van Russisch vloeibaar gas? Kunt u deze berichtgeving bevestigen?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de betrokkenheid van Nederlandse scheepsbouwbedrijven bij het onderhoud van de Russische LNG-vloot, in het licht van de huidige sanctiemaatregelen tegen Rusland? Hoe beoordeelt u de legaliteit van het onderhouden en leveren van reserveonderdelen aan schepen die voor de exploitatie van de Russische energiesector worden gebruikt?
De betrokkenheid van Nederlandse scheepsbouwbedrijven bij het onderhoud van LNG-schepen wordt nauwgezet beoordeeld in de context van de huidige sancties. Door wie de LNG-schepen worden gebruikt, is aan de reder die het schip verhuurt. De EU-sancties zijn opgezet om economische steun aan de Russische energiesector, die een belangrijk onderdeel van de Russische oorlogseconomie vormt, sterk te beperken.
Het kabinet kan niet ingaan op individuele gevallen, maar in zijn algemeenheid geldt dat het leveren van onderdelen en/of uitvoeren van onderhoud (technische bijstand) aan schepen van Russische personen en entiteiten of schepen die in Rusland gebruikt worden verboden is, zowel direct als indirect. Er zijn zeer beperkte ontheffingsmogelijkheden, bijvoorbeeld in het kader van maritieme veiligheid. Onderhoud aan schepen die niet toebehoren aan Russische personen en entiteiten of gebruikt worden in Rusland is in principe toegestaan, tenzij deze vaartuigen gebruikt worden om de door de EU ingestelde sancties te omzeilen. Al met al hangt de mogelijkheid tot het verlenen van onderhoud af van de feiten en omstandigheden van het geval. Indien er signalen zijn dat er sancties worden overtreden, wordt er altijd onderzoek gedaan en waar nodig handhavend opgetreden.
Deelt u de zorg dat de instandhouding van de Russische LNG-vloot, door Nederlandse scheepsbouwers, bijdraagt aan de voortzetting van de Russische oorlogseconomie en daarmee indirect de agressieoorlog in Oekraïne ondersteunt?
Het kabinet deelt de zorg over de voorzetting van de oorlogseconomie en heeft zich de afgelopen jaren hard ingezet om de Russische oorlogsmachine tegen Oekraïne zoveel mogelijk te belemmeren. Daarom spant het kabinet zich op Europees niveau in voor maatregelen die het Russische verdienvermogen op mondiale LNG-markten ondermijnen, conform de motie Klaver, Dassen & Paternotte waarin wordt opgeroepen om in Europees verband te pleiten voor beperkende maatregelen wat betreft import uit Rusland in het nucleair domein en van LNG (36 476, nr. 3). Op dit moment geldt onder andere een investeringsverbod in de Russische LNG-sector, sancties tegen betrokken bedrijven en schepen, een verbod op overslag van Russisch LNG naar landen buiten de EU en verbod op levering van verschillende scheepsonderdelen. Waar huidige sanctiemaatregelen ontoereikend blijken spant het kabinet zich in deze in het volgende sanctiepakket uit te breiden waarbij alle opties op tafel liggen. Daarnaast wijst het kabinet bedrijven voortdurend op de risico’s van zakendoen met Russische partijen.
Welke concrete stappen worden er momenteel ondernomen om te waarborgen dat Nederlandse bedrijven, actief in de maritieme sector, zich houden aan de sancties tegen Rusland en niet bijdragen aan activiteiten die de Russische oorlogsmachine ondersteunen?
Bedrijven zijn in principe zelf verantwoordelijk om zich aan sanctiemaatregelen te houden. Om dit te bevorderen kunnen bedrijven informatie over sancties krijgen via bijvoorbeeld het sanctieloket of via door BZ georganiseerde exportcontroleseminars. Daarnaast controleren handhavingsinstanties zoals de Douane op uitvoer en wordt er analyse gedaan op exportgegevens om omzeilingspatronen in kaart te brengen. De resultaten hiervan worden actief gedeeld met betrokken bedrijven en ook verwerkt in de risicogerichte handhavingsaanpak. Verder is er toezicht op financiële instellingen om te waarborgen dat hun systemen zijn ingericht op het tegengaan van betalingen die onder sancties niet zijn toegestaan. We werken bovendien samen met internationale partners om eventuele tekortkomingen in de sanctiehandhaving snel aan te pakken. Zoals aangegeven, indien er signalen zijn dat Nederlandse bedrijven sancties overtreden wordt hier altijd onderzoek naar gedaan en waar nodig handhavend opgetreden.
Bent u het ermee eens dat er op geen enkele manier mag worden bijgedragen aan de Russische handel in vloeibaar gas en dat het daarom zeer problematisch is dat Nederland en Europese partners in toenemende mate vloeibaar gas uit Rusland importeren?
Nederland heeft zich de afgelopen jaren hard ingezet voor de afbouw van Russisch gas, inclusief LNG. Tegelijkertijd is het zo dat er geen verbod is op de import van gas, inclusief LNG, uit de Russische Federatie en dat er partijen zijn die zijn gebonden aan contracten met partijen uit de Russische Federatie. Als gevolg daarvan hebben zij afname- en/of betalingsverplichtingen die zij moeten nakomen. Het gecontracteerde gas uit de Russische Federatie moet immers worden betaald, ook als het niet wordt afgenomen. Indien zij het LNG niet zouden afnemen komt daar bij dat zij additioneel elders gas moeten inkopen om hun leveringsverplichtingen na te komen. Ook dit heeft financiële gevolgen.
Daarom zullen we in Europees verband langs een duidelijk gezamenlijk pad de import van Russisch gas en LNG moeten afbouwen. De Europese Commissie is hier aan zet om duidelijkheid te verschaffen zodat we de juiste effectieve maatregelen EU breed kunnen toepassen (zie het antwoord op vraag 6). Het kabinet dringt hier voortdurend op aan.
Kunt u een update geven over de voortgang van het voornemen van het kabinet om in Europees verband in te zetten op de afbouw van de import van vloeibaar gas uit Rusland?
Voor deze update wordt verwezen naar de brief van de Minister van Klimaat en Groene Groei van 25 oktober 2024 waarin verslag wordt gedaan van de Energieraad die op 15 oktober 2024 plaatsvond (Kamerstuk 21 501-33, nr. 1094). Tijdens deze Energieraad heeft Nederland lidstaten opgeroepen om dezelfde maatregelen te treffen die in Nederland reeds zijn genomen om Russisch LNG te weren bij nieuwe LNG-infrastructuur en heeft Nederland de Commissie opgeroepen om vooral met concrete maatregelen te komen die lidstaten ondersteunen bij het tegengaan van de invoer van Russisch gas onder bestaande langetermijncontracten, mits geen sprake is van onaanvaardbare gevolgen voor de leveringszekerheid. Daarnaast heeft Nederland, ondersteund door andere lidstaten, de Commissie nogmaals opgeroepen om met een routekaart te komen voor de verdere afbouw naar nul. De Commissie heeft toegezegd dat de nieuwe Commissie hiermee aan de slag gaat. Een aantal andere lidstaten heeft de Commissie gevraagd om meer transparantie en inzicht omtrent de import.
Bent u bereid te pleiten voor de opname van concrete maatregelen ten behoeve van de afbouw van de import van Russisch vloeibaar gas in het door de Europese Unie (EU) aan te kondigen vijftiende sanctiepakket? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Ja, het kabinet pleit in Europees verband voortdurend voor het verzwaren van de sancties tegen Rusland en zal dit ook doen tijdens de onderhandelingen over het volgende sanctiepakket, waarvan het ambitieniveau wat het kabinet betreft zo hoog mogelijk moet liggen. Het ondermijnen van het Russische verdienvermogen op mondiale LNG-markten vormt hierbij één van de prioriteiten van het kabinet.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk, maar in ieder geval voor het tweeminutendebat sancties, beantwoorden?
Helaas is dat niet gelukt.
Snel aanvullende klimaatmaatregelen nemen |
|
Ilana Rooderkerk (D66) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat u van plan bent om bij de voorjaarsnota 2025 over nieuwe klimaatmaatregelen te besluiten omdat de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) laat zien dat de doelen buiten bereik zijn gekomen?
Ja. In de Klimaatnota heeft het kabinet in reactie op de KEV aangegeven dat in het voorjaar tot alternatief beleid besloten zal worden zodat de afgesproken doelen, conform het Hoofdlijnenakkoord, binnen bereik komen.
Hoe apprecieert u de uitspraak van de Raad van State dat het onzeker is of het alternatief beleid dat in het voorjaar zal worden gepresenteerd «toereikend zal zijn en op tijd zal komen om de doelstellingen voor 2030 te halen»?1
De Raad van State adviseert het kabinet om zo snel mogelijk effectieve maatregelen te nemen om de klimaatdoelen te halen. In reactie daarop erkent het kabinet dat de Klimaat- en Energieverkenning aangeeft dat het huidige beleid onvoldoende is om de klimaat- en energiedoelen te halen. Daarom zal het kabinet, op basis van de Klimaatwet en de begrotingscyclus, de komende maanden werken aan alternatief beleid en hier in het voorjaar over besluiten. Tegelijkertijd neemt het kabinet, mede op advies van de Raad van State, al direct acties op korte termijn op belangrijke knelpunten. Zo zijn bijvoorbeeld extra acties op netcongestie aangekondigd in de Klimaatnota en voeren we het reeds geagendeerde beleid voortvarend uit.
Klopt het dat de Raad van State in de beschouwing van de Klimaatnota adviseert om eerder dan bij voorjaarnota 2025 over nieuwe klimaatmaatregelen te besluiten omdat de tijd richting 2030 dringt?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat nergens in de Klimaatwet staat wanneer besluitvorming precies moet plaatsvinden? Deelt u de conclusie dat de Klimaatwet dus ruimte laat om eerder dan bij voorjaarsbesluitvorming, en zelfs zo snel mogelijk, aanvullende maatregelen te treffen?
Het klopt dat in de Klimaatwet nergens staat wanneer de besluitvorming moet plaatsvinden. Het kabinet volgt bij de besluitvorming de reguliere begrotingscyclus, zoals die ook de afgelopen jaren heeft plaatsgevonden. Dit doet het kabinet om de benodigde besluitvorming zorgvuldig te kunnen voorbereiden en aan te kunnen sluiten op het hoofdbesluitvormingsmoment. Het gaat hier in de regel om grote maatregelen, die veelal ook financiële consequenties hebben, en een zorgvuldige afweging vragen met andere maatschappelijke doelen die het kabinet wil realiseren. Bij Voorjaarsnota is ruimte voor dit integrale financiële weegmoment. Dan wordt bijvoorbeeld ook het ontwerpMeerjarenprogramma 2026 van het Klimaatfonds met de Kamer gedeeld.
Bent u voornemens om het advies van de Raad van State op te volgen en eerder dan bij voorjaarsbesluitvorming (een deel van de) aanvullende maatregelen aan te kondigen?
Zie het antwoord bij vraag 2, 3 en 4.
Welke voorbereidingen treft u reeds en kunt u aanvullend reeds treffen om de besluitvorming over aanvullende klimaatmaatregelen zo snel mogelijk te nemen?
Ik heb de afgelopen weken gesprekken gevoerd met alle bewindspersonen die een klimaatsector onder hun hoede hebben en zal ook de komende maanden met hen in overleg blijven. Hierin staan wij stil bij de uitkomst van de KEV en de resterende opgave. In deze gesprekken vraag ik iedereen met open vizier te kijken naar alternatief beleid. Ik zelf doe dat ook voor de sectoren waarvoor ik verantwoordelijk ben. Daarnaast heb ik ook het gesprek gevoerd met het PBL over de mogelijkheden voor het aanpassen en intensiveren van het bestaande beleid en alternatief beleid die het PBL ziet. Tot slot heb ik de uitvoeringsoverleggen voor de verschillende sectoren verzocht in kaart te brengen welke oplossingen voor knelpunten en mogelijkheden voor alternatief beleid zij voor hun sector zien.
Kunt u toezeggen om een concept-maatregelenpakket uiterlijk eind januari 2025 met de Kamer te delen en door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) te laten doorrekenen, zodat u met zekerheid voldoende en breed gedragen maatregelen treft?
Het kabinet zal het reguliere begrotingsproces volgen. Op basis van het voorstel van het kabinet bij de VJN kan in de Tweede Kamer het debat over de voorgestelde maatregelen worden gevoerd.
Zoals ik ook tijdens het debat over de begroting van KGG heb aangegeven geldt voor veel maatregelen dat deze met elkaar samenhangen. Dit vraagt om een integrale doorrekening, nadat het kabinet een besluit heeft genomen over de gewenste maatregelen. Omdat de besluitvorming over deze maatregelen tijdens de voorjaarsbesluitvorming plaatsvindt kan PBL deze maatregelen pas na die tijd doorrekenen. Bij het aanbieden van het voorstel van het kabinet voor het alternatieve beleid zal zo goed mogelijk op basis van beschikbare onderzoeken inzicht geboden worden over de verwachte CO2-effecten van de individuele maatregelen. De kanttekening daarbij is dat het totale effect van het pakket minder zal zijn dan de optelsom van alle individuele maatregelen. Daarnaast ben ik, zoals eerder met de Kamer is gedeeld, voornemens de Klimaatwet aan te passen waardoor de KEV niet meer in oktober komt maar met Prinsjesdag. Hiervoor heb ik een wetswijziging in voorbereiding. Vooruitlopend hierop heb ik het PBL verzocht, zoals toegezegd tijdens de begrotingsbehandeling, de KEV dit jaar al met Prinsjesdag te publiceren.
Hoe zorgt u ervoor dat de maatregelen die u uiterlijk bij voorjaarsbesluitvorming 2025 treft met zekerheid genoeg zijn om de klimaatdoelen te halen?
In de Klimaatnota heeft het kabinet in reactie op de KEV aangegeven dat in het voorjaar tot alternatief beleid besloten zal worden zodat de afgesproken doelen, conform het Hoofdlijnenakkoord, binnen bereik komen. De inzet is er op gericht om de klimaatdoelen te halen. Dit heeft het kabinet ook in het Regeerprogramma aangekondigd. Het klimaatdoel van 55% valt nu niet in bandbreedte van het PBL – het is mijn doel om 55% weer in de bandbreedte te krijgen. In algemene zin geldt dat hoe meer maatregelen worden genomen, hoe groter de zekerheid is. Maar er zal altijd bepaalde mate van onzekerheid blijven, alleen achteraf kan met zekerheid worden geconstateerd of dat gelukt is. Daarbij geldt dat de oplossing niet alleen zit in extra maatregelen; PBL geeft ook aan dat belemmeringen in de uitvoering een belangrijk aandachtspunt is. Het kabinet zal daarom met voorrang knelpunten in de uitvoering aanpakken en werken aan het op orde brengen van de randvoorwaarden.
Kunt u toezeggen om erop in te zetten dat de doelen minstens «waarschijnlijk» worden gehaald, dus met 60%-80% zekerheid volgens het PBL?
Zie het antwoord op vraag 8.