Het bericht ‘Honderden lichamen ontdekt in massagraven in Gaza, maar onderzoek bijna onmogelijk’ |
|
Sarah Dobbe |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het nieuwsbericht «Honderden lichamen ontdekt in massagraven in Gaza, maar onderzoek bijna onmogelijk»? (NOS, 24 april 2024)
Ja.
Bent u het eens dat deze berichten grondig en onafhankelijk moeten worden onderzocht? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit zijn zeer zorgwekkende berichten en het is van groot belang om de precieze omstandigheden vast te stellen waaronder deze mensen om het leven zijn gekomen en werden begraven of herbegraven. Het kabinet steunt daarom de oproepen van onder meer de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN1, de Secretaris-Generaal van de VN2 en leden van de Veiligheidsraad3 tot grondig en onafhankelijk onderzoek.
Wat gaat u doen om een grondig en onafhankelijk onderzoek naar deze berichten te faciliteren en te bevorderen?
Het kabinet onderschrijft het belang van onafhankelijk onderzoek en documentatie. Hiertoe heeft het kabinet al opgeroepen, ook bij de Israëlische autoriteiten. Nederland heeft een extra vrijwillige bijdrage van 3 miljoen euro overgemaakt aan het Internationaal Strafhof om de algemene onderzoekscapaciteiten van het Hof te versterken. Ook heeft Nederland USD 1 miljoen extra ter beschikking gesteld aan OHCHR, ten behoeve van het landenkantoor in de Palestijnse Gebieden, opdat dat kan bijdragen aan het verzamelen van informatie over schendingen.
Bevestigt u de volgende berichtgeving uit het artikel: «Het is in Gaza vrijwel onmogelijk om forensisch onderzoek te doen; Israël houdt de grenzen gesloten en weigert onderzoekteams toe te laten.»?
Het onderzoeken van massagraven is doorgaans een zeer complex, langdurig en kostbaar proces, waarvoor aanzienlijke expertise en middelen, zoals DNA-testen, nodig zijn. Onder de huidige omstandigheden vormen de afwezigheid van onafhankelijke forensische experts en het gebrek aan de noodzakelijke middelen enorme obstakels voor het uitvoeren van dergelijke onderzoeken. Voor zover het kabinet bekend, heeft Israël nog geen onderzoeksteams toegelaten.
Bent u het ermee eens dat het onacceptabel zou zijn als Israël een onafhankelijk onderzoek hiernaar zou frustreren?
Bij de ontdekking van massagraven in conflictgebieden is het van groot belang dat dat bewijsmateriaal behouden blijft en dat er zo spoedig mogelijk onafhankelijk onderzoek wordt verricht. In dit geval spelen de Israëlische autoriteiten daarbij een essentiële rol.
Welke consequenties verbindt u er aan als blijkt dat het klopt dat Israël onafhankelijk onderzoek naar deze berichten onmogelijk maakt?
Op dit moment is onze inzet gericht op het bewerkstelligen van een onafhankelijk onderzoek. Nederland roept alle partijen op tot volledige medewerking aan dit onderzoek.
Bent u het ermee eens dat straffeloosheid niet mag bestaan, en dat Nederland een rol en verantwoorlijkheid heeft om straffeloosheid te bestrijden, en te zorgen dat daders berecht worden en dat internationaal recht wordt beschermd?
Ja.
Worden bewijzen van mogelijke oorlogsmisdaden in de oorlog in Gaza, gepleegd door Israël of Hamas, voldoende bewaard en veilig gehouden zodat onafhankelijk onderzoek mogelijk is? Kunt u dat toelichten?
Ten behoeve van het uitvoeren van onafhankelijk onderzoek wordt door tal van nationale, internationale en niet-statelijke actoren verschillende soorten bewijsmateriaal verzameld, zoals forensisch en digitaal bewijsmateriaal, satellietbeelden, video’s en getuigenverklaringen. Voor het verzamelen van bepaalde soorten bewijsmateriaal hoeven onderzoekers geen toegang te hebben tot de plaatsen waar de misdrijven zijn gepleegd.
Het is in eerste instantie aan de partijen zelf om onderzoek te verrichten naar vermeende oorlogsmisdrijven. Daarnaast wordt momenteel onafhankelijk onderzoek verricht naar alle partijen door het Internationaal Strafhof, dat daarbij ook bewijsmateriaal ontvangt van externe partijen, zoals ngo’s. De onderzoeken van het Internationaal Strafhof zijn vertrouwelijk. Het kabinet kan geen oordeel vellen over de precieze aard en omvang van het tot op heden door de Aanklager van het Strafhof vergaarde bewijsmateriaal.
Wat doet u momenteel om onafhankelijk onderzoek naar mogelijke oorlogsmisdaden in Gaza door Israël of Hamas te faciliteren?
Zoals reeds bij de beantwoording van vraag 3 is aangegeven, heeft Nederland een extra vrijwillige bijdrage van 3 miljoen euro overgemaakt aan het Internationaal Strafhof om de algemene onderzoekscapaciteiten van het Hof te versterken. Ook heeft Nederland USD 1 miljoen extra ter beschikking gesteld aan OHCHR, ten behoeve van het landenkantoor in de Palestijnse Gebieden, opdat dat kan bijdragen aan het verzamelen van informatie over schendingen.
Hoe draagt Nederland bij aan de berechting van daders van oorlogsmisdaden tijdens de oorlog in Gaza?
Zie het antwoord op vraag 9.
Bent u bereid om deze vragen een voor een te beantwoorden?
Ja.
Bent u bereid, gezien de urgentie als het gaat om behouden en beschermen van bewijzen van oorlogsmisdaden, deze vragen binnen de termijn, en zo snel als mogelijk te beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
De toename van geweld in de zorg |
|
Sarah Dobbe |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht NU’91 wil dat zorgmedewerkers werk stilleggen na geweld?1
Elke vorm van agressie tegen medewerkers in zorg en welzijn is te allen tijde onacceptabel. Een zorgplek moet altijd veilig zijn, voor iedereen. Ik steun het initiatief van NU’91 om zorgmedewerkers het werk stil te laten leggen om aandacht te vragen voor agressie in zorg en welzijn.
Hoe reageert u op de uitspraak van NU’91 dat veiligheidsmaatregelen, zoals een werkende alarmknop, vaak ontbreken en dat er vaak niet geluisterd wordt naar zorgprofessionals als zij aangeven dat een situatie onveilig is?
Het is van groot belang dat er juiste veiligheidsmaatregelen worden getroffen voor medewerkers in zorg en welzijn. Werkgevers zijn vanuit de Arbowet verplicht om beleid vast te stellen om werknemers te beschermen tegen agressie en geweld op hun werk. Ik ondersteun werkgevers hierbij door de branchegerichte aanpak, die door mijn voorganger is ingezet, te continueren. Zie voor meer informatie hierover het antwoord op vraag 3.
Welke stappen zet u om ervoor te zorgen dat er overal in de zorg wel voldoende veiligheidsmaatregelen worden getroffen en dat er gepast wordt gereageerd op meldingen van onveiligheid?
Aandacht voor preventie, goede opvang en nazorg op de werkvloer zijn essentieel bij de aanpak van agressie tegen medewerkers in zorg en welzijn. De primaire verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de werkgevers. Om werkgevers hierbij te ondersteunen continueer ik de branchegerichte aanpak die door mijn voorganger is ingezet. Sociale partners kunnen en zijn met behulp van onderzoek en subsidiegelden vanuit VWS gericht aan de slag met de ontwikkeling van een aanpak die aansluit op de situatie en ondersteuningsbehoefte in de eigen branche. Bij het ontwikkelen van verschillende branchegerichte aanpakken zijn ook werknemers geconsulteerd (in de vorm van interviews, groepsgesprekken etc.).
Daarnaast wil ik het belang van het doen van aangifte benadrukken. Voor mensen met een publieke taak, waar ook zorgverleners onder vallen, gelden de Eenduidige Landelijke Afspraken. Het doel van deze afspraken is een eenduidige, effectieve en snelle afhandeling van aangiftes van agressie en geweld tegen functionarissen met een publieke taak door politie en OM. Er wordt echter weinig aangifte gedaan door medewerkers in zorg en welzijn. Daarom wil ik de aangiftebereidheid in de sector stimuleren. Ik heb hiervoor een podcast laten maken waarin politie, een medewerker van een zorgorganisatie en een slachtoffer van agressie in gesprek gaan over het doen van aangifte. Deze podcast wordt op korte termijn gepubliceerd op de website van de Rijksoverheid.
Daarnaast organiseer ik regionale bijeenkomsten over het doen van aangifte. Tijdens de bijeenkomsten geven politie en OM uitleg over de Eenduidig Landelijke Afspraken, over aangifte doen door de werkgever en over het aangifteproces. De eerste bijeenkomst is geweest op 22 april en er staan drie volgende bijeenkomsten gepland in mei en juni. Na de zomer volgen nog een aantal bijeenkomsten.
In hoeverre is er zicht op de onderliggende oorzaken van de toename van geweld in de zorg? Wordt hier onderzoek naar gedaan? Zo ja, worden hier ook politieke besluiten, zoals bezuinigingen bij meegenomen? Zo nee, bent u bereid om hier onderzoek naar te laten doen?
Via de werknemersenquêtes van het programma Arbeidsmarkt in Zorg en Welzijn (AZW) is voor de periode 2019–2023 bekend welk aandeel van de werknemers in de zorg jaarlijks te maken heeft met verschillende vormen van agressie en ongewenst gedrag2. In het najaar van 2023 gaf 62,1% van de werknemers in zorg en welzijn aan in de afgelopen 12 maanden te maken hebben gehad met agressie op het werk in welke vorm dan ook door patiënten of cliënten of hun naasten. Er lijkt in de afgelopen jaren een lichte daling te zien van het aandeel werknemers in de zorg dat met verbale of fysieke agressie te maken krijgt. In 2019 gaf 61% van de werknemers in de sector aan verbale agressie te hebben meegemaakt, in 2023 was dat 54%. Voor fysieke agressie was dat 30% in 2019 en 23% in 2023. Het aandeel werknemers dat te maken krijgt met bedreiging is nagenoeg gelijk gebleven (13% in 2019, 12% in 2023). Hoewel er dus een lichte daling zichtbaar is, zijn deze cijfers zorgwekkend hoog. Dit mogen we niet accepteren. Ook rijst het beeld op dat er sprake is van een toenemende ernst van de incidenten. Blijvende aandacht en een goede aanpak van agressie op de werkvloer blijft dus urgent en noodzakelijk.
Er is mij geen onderzoek bekend naar de onderliggende oorzaken van agressie in de zorg. Gelet op de demissionaire status van het huidige kabinet ben ik niet voornemens om hier nu onderzoek naar te laten doen. Ik focus me op de aanpak van agressie op de werkvloer. Hiervoor zet ik de ingezette aanpak en acties zoals beschreven in het antwoord op vraag 3 voort.
Het bericht dat de financiële problemen in de jeugdhulp steeds erger worden |
|
Sarah Dobbe |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de financiële problemen in de jeugdhulp steeds erger worden volgens de Jeugdautoriteit?1
Ik heb kennis genomen van het bericht dat de financiële problemen in de jeugdhulp steeds erger worden. De Jeugdautoriteit stelt in haar analyse dat met name grote aanbieders die het al moeilijk hebben, het in 2024 wellicht nog moeilijker gaan krijgen. Tegelijkertijd dient de berichtgeving wel genuanceerd te worden, omdat de Jeugdautoriteit geïsoleerd heeft gekeken naar het jaar 2024 en mogelijk tegengestelde effecten in 2023 en 2025 buiten beschouwing zijn gelaten. De Jeugdautoriteit geeft aan «dat het niet ondenkbaar is dat er in 2025, bijvoorbeeld als gevolg van nacalculatie verbeteringen optreden in de financiële situatie of dat 2023 positiever is uitgevallen dan nu voorzien, maar daar is nu geen rekening mee gehouden in het rapport». Het is dus nog afwachten of het geschetste beeld werkelijkheid wordt. Ik blijf dit uiteraard nauwgezet monitoren.
Bent u het ermee eens dat het gezien de bestaande problemen in de jeugdzorg het zeer onwenselijk is als zorgorganisaties omvallen of nog maar net het hoofd boven water kunnen houden, waardoor er onvoldoende ruimte is voor de noodzakelijke transitie?
Voor jeugdigen is het belangrijk dat de zorgcontinuïteit niet in gevaar komt. Daar zijn in eerste aanleg gemeenten voor verantwoordelijk, maar ook het Rijk heeft daarin een stelselverantwoordelijkheid. Vanuit die verantwoordelijkheid zijn afspraken gemaakt over continuïteit van cruciale zorg. Hierin spelen de Jeugdautoriteit en de afspraken uit het draaiboek continuïteit van zorg een belangrijke rol. Aanbieders die een aantoonbaar liquiditeitsprobleem hebben en cruciale jeugdzorg bieden kunnen daarnaast een beroep doen op de subsidieregeling «Continuïteit cruciale jeugdhulp».
Eén van de opgaven van de Hervormingsagenda is de transformatie van de (gesloten) residentiële jeugdhulp. Voor de dekking van frictiekosten die gepaard gaan met deze transformatie is de komende jaren in totaal € 295 mln. beschikbaar. Op dit moment is een regeling in voorbereiding voor de frictiekosten van de transformatie van de gesloten jeugdhulp. Kosten als gevolg van leegstand behoren tot de frictiekosten die vergoed kunnen worden uit deze regeling. Hiermee worden gemeenten en zorgaanbieders financieel in staat gesteld de transformatie uit te voeren.
Bent u het ermee eens dat het onverantwoord is om de geplande bezuinigingen die gepaard gaan met de hervormingsagenda, het ravijnjaar voor gemeenten en de nog ingeboekte bezuiniging van € 511 miljoen door te zetten, als jeugdzorgorganisaties nu al dreigen om te vallen?
Het vigerende kabinet heeft voor 2025 de financiële opgave van € 500 mln op jeugdzorg niet doorgezet. Deze is ingevuld met maatregelen op de VWS-begroting. Voor 2026 wordt een wetsvoorstel voor een eigen bijdrage uitgewerkt, maar het nieuwe kabinet is aan zet om daarover een oordeel te geven – ook gezien haar financiële keuzes in het hoofdlijnenakkoord waarin de besparingsopgave van € 511 mln is komen te vervallen.
Wat betreft de gemeentefinanciën is bij voorjaarsnota 2024 besloten de oploop van de opschalingskorting structureel te schrappen en extra middelen beschikbaar te stellen voor de Wmo. Deze maatregelen tezamen geven circa 1 miljard meer structurele middelen voor gemeenten. Bovendien zijn enkele aanvullende afspraken gemaakt over een aantal inhoudelijke (budgettaire) thema’s, waarbij het gaat om de balans tussen ambitie, taken, middelen en uitvoeringskracht. Verder is met de Hervormingsagenda Jeugd een financieel kader afgesproken tussen Rijk en VNG. Een deskundigencommissie zal tweemaal (2025 en 2028) een zwaarwegend advies geven over de uitvoering van de gemaakte afspraken uit de Hervormingsagenda, mede in relatie tot de uitgavenontwikkeling.
Welke stappen gaat u zetten om te voorkomen dat jeugdzorgorganisaties omvallen door financiële problemen en/of dat de noodzakelijke veranderingen in de jeugdzorg vertraging oplopen door deze financiële problemen?
Voor jeugdigen is het belangrijk dat de zorgcontinuïteit niet in gevaar komt. Daar zijn in eerste aanleg gemeenten voor verantwoordelijk, maar ook het Rijk heeft daarin een stelselverantwoordelijkheid. Vanuit die verantwoordelijkheid zijn er afspraken gemaakt over continuïteit van cruciale zorg voor kwetsbare kinderen en jongeren. Hierin spelen de Jeugdautoriteit en de afspraken uit het draaiboek continuïteit van zorg een belangrijke rol. Aanbieders die een aantoonbaar liquiditeitsprobleem hebben en cruciale jeugdzorg bieden kunnen daarnaast een beroep doen op de subsidieregeling «continuïteit cruciale jeugdhulp».
Hoe gaat u ervoor zorgen dat kinderen en jongeren die hulp nodig hebben geen schade ondervinden als gevolg van de financiële problemen bij jeugdzorgaanbieders?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om de geplande bezuinigingen op gemeenten en de jeugdzorg in het bijzonder te heroverwegen?
Met de Hervormingsagenda Jeugd is een financieel kader afgesproken tussen Rijk en VNG. Een deskundigencommissie zal tweemaal (2025 en 2028) een zwaarwegend advies geven over de uitvoering van de gemaakte afspraken uit de Hervormingsagenda, mede in relatie tot de uitgaven ontwikkeling.
Ten aanzien van de aanvullende besparingen verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Het bericht ‘Neem vrouwen serieus. Verbeter de pijnbestrijding bij het plaatsen van een spiraal’ |
|
Sarah Dobbe |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Neem vrouwen serieus. Verbeter de pijnbestrijding bij het plaatsen van een spiraal»?1
Ik vind het belangrijk dat iedereen in Nederland goede zorg ontvangt gebaseerd op professionele richtlijnen en kwaliteitsstandaarden. Dit geldt ook voor de zorg rondom het plaatsen van een spiraal.
Tevens wil ik benadrukken dat ik het belangrijk vind dat deze patiënten zich gehoord en gezien voelen in de spreekkamer. Ik vind dit bericht daarom een belangrijk signaal. Zoals ik u al eerder heb aangegeven2 is mijn bredere inzet als Minister om nog dit jaar (laatste kwartaal) te kunnen starten met het kennisprogramma bij ZonMw rondom vrouwspecifieke aandoeningen. Het is essentieel dat de aandacht voor en kennis over behandelingen van vrouwspecifieke aandoeningen vergroot wordt, zodat vrouwen eerder de benodigde hulp zullen zoeken en eerder passende zorg krijgen.
Bent u het ermee eens dat het onacceptabel is dat vrouwen geen of weinig pijnbestrijding aangeboden krijgen bij het plaatsen van een spiraal, terwijl deze ingreep voor veel vrouwen zeer pijnlijk is?
Het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) heeft mij laten weten dat ten tijde van de laatste herziening (april 2023) van de NHG-Standaard Anticonceptie er onvoldoende bewijs was over de voordelen en de nadelen van lokale pijnstillingsmethodes tijdens de plaatsing, zoals lidocaïne en/of prilocaïne. Er is ook te weinig bekend over de bijwerkingen van deze toepassingen. Het is belangrijk om te realiseren dat alle methodes voor pijnstilling ook nadelen en risico’s kunnen hebben. Het NHG weegt deze zorgvuldig af tegen de mogelijke voordelen.
Het plaatsen van een spiraal kan pijnlijk zijn. Het NHG adviseert de huisarts dan ook om met de vrouw te bespreken dat het plaatsen pijnlijk kan zijn maar dat dit meestal van korte duur is, en om de mogelijkheden voor pijnbestrijding te bespreken. Daartoe wordt in de NHG-Standaard Anticonceptie voor en na de plaatsing, pijnbestrijding met paracetamol of een NSAID geadviseerd. Deze pijnstillers hebben vooral effect op de krampen in de baarmoeder in de uren na de plaatsing.
Bent u het ermee eens dat het gebrek aan pijnbestrijding bij het plaatsen van een spiraal een onnodige drempel opwerpt voor de toegang tot anticonceptie?
Vrouwen in Nederland hebben toegang tot verschillende methoden van anticonceptie. De huisarts kan vrouwen goed begeleiden bij hun keuze en bij de afweging tussen de voor- en nadelen van elke methode. Zie hiervoor ook de keuzekaarten en de keuzehulp op Thuisarts.nl3. Bij de afweging over een spiraal bespreekt de huisarts met de vrouw dat plaatsing pijnlijk kan zijn, dat dit meestal kortdurend is, en welke pijnstilling conform de NHG-Standaard Anticonceptie bij plaatsing van het spiraaltje wordt geadviseerd. Ondanks en ongeacht de methode van pijnbestrijding, blijft plaatsing van een spiraal gepaard gaan met pijn.
In de afweging voor een spiraal speelt, tegenover de kortdurende pijn, mee dat daarna de anticonceptie voor jaren is geregeld. Het is aan de vrouw om die afweging te maken en de huisarts zal haar daarbij begeleiden, al dan niet in overleg met de gynaecoloog.
Uit de eerste resultaten van de Monitor Seksuele Gezondheid 2023 blijkt dat het gebruik van een spiraal als anticonceptie afgelopen jaren is toegenomen4. In 2017 gebruikte 17% van de vrouwen tussen de 18 en 49 jaar een spiraal, en in 2023 was dit percentage 21%. De belangrijkste reden die vrouwen noemen om geen anticonceptie te gebruiken, is dat ze geen hormonen willen gebruiken. Of pijn of het gebrek aan pijnbestrijding een drempel opwerpt, is niet onderzocht.
Waarom wordt er geen verdoving aangeboden aan vrouwen bij deze ingreep, terwijl verdoving bij minder pijnlijke ingrepen, zoals tandartsbehandelingen, wel standaard wordt aangeboden?
Huisartsen bieden pijnstilling volgens de NHG-Standaard Anticonceptie, waarin orale pijnstilling wordt geadviseerd voor en na de plaatsing van de spiraal, wat vooral effect heeft op de krampen in de uren na de plaatsing. In de NHG-Standaard worden geen methoden aanbevolen voor lokale verdoving met een spray of een gel, omdat het bewijs hiervoor destijds als onvoldoende is beoordeeld (zie antwoord vraag 2).
Bent u het ermee eens dat dit een voorbeeld is van een breder probleem, namelijk dat medische zorg voor vrouwen vaak ondergeschikt is in ons zorgsysteem, en dat het noodzakelijk is dat hier vanuit de politiek en de medische wereld meer aandacht voor komt?
Alle patiënten, ongeacht hun gender, worden bij de huisarts volgens de kernwaarden van de huisarts benaderd (persoonsgericht, generalistisch, continu en gezamenlijk). Vrouwen kunnen met vragen over anticonceptie naar hun huisarts gaan en krijgen dan persoonlijke aandacht en begeleiding bij hun keuze tussen, en de afwegingen bij, de verschillende methoden.
Tegelijkertijd zie ik dat door kennisachterstand, onvoldoende aandacht, gebrek aan samenwerken in netwerken rondom vrouwspecifieke aandoeningen en gebrekkige informatie en voorlichting, veel vrouwen onbegrepen klachten, misdiagnoses en onbehandelde aandoeningen ervaren. Het is van belang dat deze kennis zo snel mogelijk in de spreekkamer beschikbaar is.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 ook aangaf is mijn bredere inzet als Minister daarom om nog dit jaar (laatste kwartaal) te kunnen starten met het kennisprogramma bij ZonMw rondom vrouwspecifieke aandoeningen. Het is essentieel dat de aandacht voor en kennis over behandelingen van vrouwspecifieke aandoeningen vergroot wordt, zodat vrouwen eerder de benodigde hulp zullen zoeken en eerder passende zorg krijgen.
Hoe kijkt u naar het besluit van Planned Parenthood om standaard sedatie aan te gaan bieden bij het plaatsen van een spiraal? Bent u het ermee eens dat dit ook in Nederland een goede stap zou zijn?
Het NHG heeft mij laten weten dat de NHG-Standaard Anticonceptie geen aanbevelingen geeft over sedatie met een roesje. Een roesje is vaak effectief tegen pijn, maar kent ook nadelen, zoals dagbehandeling in het ziekenhuis, plaatsing van een infuus, sufheid, zeldzame maar ernstige bijwerkingen en kosten. De verwachting is dat voor de meeste vrouwen de voordelen van sedatie uiteindelijk niet opwegen tegen de nadelen en de risico’s ervan.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met artsenorganisaties (zoals het NHG) om te bekijken hoe de pijnbestrijding bij het plaatsen van een spiraal kan worden verbeterd?
Ik heb voor beantwoording van deze Kamervragen navraag gedaan bij het NHG, en het bericht bij hen onder de aandacht gebracht. Het NHG heeft mij laten weten dat zij de wetenschappelijke ontwikkelingen op het gebied van pijnbestrijding bij het plaatsen van een spiraal blijven volgen, en mocht daartoe aanleiding zijn, zij de NHG-richtlijn op dit punt zullen aanpassen. Ik zal Stichting Ava, schrijver van het opiniebericht «Neem vrouwen serieus. Verbeter de pijnbestrijding bij het plaatsen van een spiraal», in contact brengen met het NHG zodat zij in gesprek kunnen over goede zorg bij het plaatsen van een spiraal.
De aanpak van zorgfraude in Tilburg |
|
Sarah Dobbe |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de berichtgeving van Follow the Money over de aanpak van zorgfraude door de gemeente Tilburg?1
Het in het artikel geschetste beeld onderstreept in algemene zin het belang van onder andere de in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) opgenomen beginselen van behoorlijk bestuur en van een goede invulling van de randvoorwaarden door gemeenten, zoals de inrichting van de organisatie en uitwerking van regelgeving in verordeningen.
Bent u het ermee eens dat zorgorganisaties die worden beschuldigd van fraude de mogelijkheid moeten hebben om zich te verweren tegen de aantijgingen?
Ja, de borging van de rechtsbescherming van personen en organisaties binnen en buiten het zorgdomein is belangrijk.
Waar kunnen zorgorganisaties terecht op het moment dat zij menen onrechtmatig te zijn behandeld bij de fraudebestrijdingsaanpak van een gemeente?
Indien sprake is van een besluit als bedoeld in de Awb, dan staan er binnen de bestuursrechtelijke kaders rechtsmiddelen open zoals bezwaar en (hoger) beroep. Op grond van de Awb heeft een ieder ook het recht om over de wijze waarop een bestuursorgaan zich in een bepaalde aangelegenheid jegens hem of een ander heeft gedragen, een klacht in te dienen bij dat bestuursorgaan of de ombudsman schriftelijk te verzoeken daar een onderzoek naar in te stellen. Ook het civielrecht biedt mogelijkheden. Te denken valt aan een vordering op grond van onrechtmatige daad als bedoeld in artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Afhankelijk van het rechtsmiddel en de fase waarin een procedure zich bevindt, kan men zich tot de betreffende gemeente of de daartoe bevoegde rechter wenden.
Erkent u dat zorgfraude ernstig is, omdat dit de zorg voor kwetsbare mensen raakt? Hoe borgt u dat zorgfraude wél op een goede en zorgvuldige manier wordt aangepakt?
Zorgfraude is ernstig, mede omdat zorgbehoevenden mogelijk niet de zorg krijgen die nodig is en zij daarbij in hun vertrouwen worden geschaad. De Minister van VWS werkt samen met het veld aan diverse maatregelen om de instanties in het zorgdomein beter in staat te stellen zorgfraude aan te pakken. Het gaat bijvoorbeeld om de Wet bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg, die de mogelijkheden tot gegevensuitwisseling verbetert, en de uitbreiding van de vergunningplicht als bedoeld in de Wet toetreding zorgaanbieders. Ook wordt gewerkt aan de verbetering van de mogelijkheden tot het screenen en weren van (nieuwe) zorgaanbieders. Er worden in samenwerking met onder andere de Inspectie gezondheidszorg en jeugd (IGJ) mogelijke interventies uitgewerkt. In het gemeentelijke domein vinden, ondersteund door het Ministerie van VWS, de proeftuinen «Aanpak zorgfraude» plaats. De opgedane kennis en informatie uit de proeftuinen wordt via de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) met alle gemeenten gedeeld.
Tot slot zijn samen met gemeenten en zorgaanbieders landelijke contractstandaarden ontwikkeld voor jeugdzorg. Voor maatschappelijke ondersteuning worden deze contractstandaarden op dit moment ontwikkeld. Daarin worden ook afspraken opgenomen met betrekking tot fraude, integriteit, toezicht en handhaving. In het kader van het verbetertraject kwaliteitstoezicht Wmo 2015 bereidt de Staatssecretaris van VWS momenteel een wetswijziging voor om het toezicht op de kwaliteit van de Wmo 2015 steviger te verankeren. Daarnaast wordt in samenwerking met de VNG en GGD-GHOR gewerkt aan het inrichten van een stimuleringsprogramma om het toezicht op de Wmo 2015 te verstevigen en verder te professionaliseren. In dit traject zal ook oog zijn voor de samenhang met rechtmatigheidstoezicht.
Deelt u de analyse dat dit artikel laat zien dat het voor gemeenten lastig is om effectief, consistent en rechtmatig toezicht te houden op zorgorganisaties?
Wij herkennen dat het voor gemeenten uitdagend kan zijn het toezicht effectief in te richten. Daarom zetten wij met het eerdergenoemde verbetertraject kwaliteitstoezicht Wmo 2015 in op een stevigere verankering van het toezicht op de Wmo 2015, met aandacht voor regionale samenwerking. Het regionaal optrekken en samenwerken, is wat ons betreft onverminderd van toepassing op het toezicht op rechtmatigheid. Daarnaast wordt in de proeftuinen «Aanpak zorgfraude» ook gewerkt aan handvatten voor de praktijk.
In dit kader willen we verder wijzen op de verantwoordelijkheid die gemeenten nu al hebben voor het toezicht op de naleving van de Wmo 2015. Zij zijn daarbij ook verantwoordelijk voor de inrichting van dat toezicht en de plaats daarvan in de organisatie. Het is belangrijk dat gemeenten investeren in goed toezicht op de Wmo 2015 en daarbij ook regionaal de samenwerking zoeken, zodat het toezicht meer slagkracht krijgt. In gemeentelijke verordeningen kunnen gemeenten kaders stellen en regels opnemen, zoals nadere (kwaliteits)eisen aan (pgb)zorgaanbieders en regels voor het bestrijden van het onterecht ontvangen van een pgb en van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Wmo 2015. Gemeenten kunnen deze kaders vervolgens per zorgvorm nader uitwerken in contractuele afspraken met (pgb)zorgaanbieders. Het inrichten van efficiënte monitoring en goed contractmanagement kan de gemeenten ondersteunen bij het uitoefenen van het toezicht. Voor een goede taakuitoefening is het van essentieel belang dat deze randvoorwaarden zijn ingevuld en dat biedt ook een stevigere basis voor eventuele handhaving. Wij zijn ons ervan bewust dat de praktijk soms weerbarstig is, maar er zijn voldoende mogelijkheden voor gemeenten om het toezicht op de Wmo 2015 effectief in te richten.
Als het voor een voorlopergemeente met veel inwoners als Tilburg al zo lastig is om de aanpak van zorgfraude goed vorm te geven, hoe kan dan verwacht worden van gemeenten met een nog kleinere slagkracht om dit dan op een goede manier te doen?
Zoals in het antwoord op vraag 5 is toegelicht, zijn gemeenten ten aanzien van de Wmo 2015 zelf verantwoordelijk voor de inrichting van het toezicht en de plaats daarvan in de organisatie. Zij hebben de beleidsruimte dit passend bij hun situatie in te vullen. Zo kunnen zij met andere gemeenten samenwerken bij de (inrichting van de) inkoop van zorg, het toezicht en de aanpak van fraude in de zorg. Uit de rapportage van de IGJ over 2022 blijkt ook dat steeds meer gemeenten de bovengemeentelijke samenwerking opzoeken.2 De proeftuinen «Aanpak zorgfraude» dragen ook bij aan het delen van kennis en goede praktijkvoorbeelden.
Zou het niet logischer zijn om de aanpak van zorgfraude in de Wmo en de Jeugdwet niet neer te leggen bij 342 individuele gemeenten, die allemaal een aparte aanpak en toezichthouders daarvoor moeten regelen, maar om dit te beleggen bij een landelijke organisatie, zoals de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) of het Openbaar Ministerie (OM)?
Er zijn verschillende instanties actief in het zorgdomein en betrokken bij de aanpak van fraude in de zorg. Iedere instantie doet dit vanuit een eigen taak, rol en verantwoordelijkheid. Dat wil zeggen bij de inkoop van zorg, het toezicht op zorg en de vervolging van strafbare feiten. Het samenbrengen hiervan draagt niet bij aan meer grip en controle op het zorgdomein. Het zou ook voorbijgaan aan de inrichting van het huidige zorgstelsel. Ten aanzien van gemeenten gaat het dan onder andere om het gedachtegoed van de decentralisatie van taken en bevoegdheden. Bij de totstandkoming van de Wmo 2015 is bijvoorbeeld bewust gekozen voor het decentraliseren van het (kwaliteits)beleid en het toezicht. Dit laat onverlet dat gemeenten kunnen samenwerken bij de (inrichting van de) inkoop van zorg, het toezicht en de aanpak van fraude in de zorg. Uit het rapport van de IGJ over 2022 blijkt ook dat steeds meer gemeenten dit doen.3 Gemeenten kunnen tot slot ook van elkaars ervaringen en opgedane kennis leren. Indien een gemeente vaststelt dat mogelijk sprake is van strafbare feiten, kan zij aangifte doen bij het Openbaar Ministerie. Pas dan komt de mogelijke strafrechtelijke aanpak in beeld.
Erkent u dat zorgfraude is toegenomen door de marktwerking en financiële prikkels, waardoor het mogelijk is om makkelijk geld te verdienen met zorggeld?
Nee, dat verband zien wij niet.
Erkent u dat door marktwerking het aantal zorgaanbieders zo is toegenomen dat het nagenoeg onmogelijk is geworden om te controleren op fraude, laat staan of er goede zorg wordt geleverd? Welke verantwoordelijkheid neemt u hierin?
Nee, deze stelling ondersteunen wij niet. Zoals in het antwoord op vraag 5 is uitgewerkt, nemen wij in samenwerking met het veld diverse maatregelen om de instanties in het zorgdomein beter in staat te stellen hun taken uit te voeren, samen te werken en fraude in de zorg aan te pakken. Daarnaast hebben gemeenten in beginsel altijd de mogelijkheid om het aantal zorgaanbieders via selectieve inkoop te beperken.
Erkent u dat de inzet van malafide uitzendbureaus toeneemt, en fraude met bijvoorbeeld valse diploma's door de complexiteit van «de markt» en het aantal zorgaanbieders makkelijk gepleegd kan worden?
Deze signalen herkennen wij niet. Met de brief van 16 april jl. is uw Kamer geïnformeerd over de verkenning die de Inspectie van het Onderwijs en de IGJ op dit moment uitvoeren naar aanleiding van een brief van anonieme zorgprofessionals aan werkgevers die sprak over verschillende alarmerende misstanden in de zorgsector, waaronder het gebruik van valse diploma’s.4
Bent u het ermee eens dat het bij voorkomen van zorgfraude zou helpen als winstuitkering in de zorg niet meer zou zijn toegestaan, zodat er minder prikkels zouden bestaan om onrechtmatig zorg te declareren?
Wij willen excessieve winstuitkeringen in de zorg en jeugdhulp aanpakken. Het wetsvoorstel voor de Wet integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders bevat hiertoe maatregelen.
Zorgbedrijven in Tilburg hekelen fraudetoezicht door «vooringenomen ambtenaren met een grote bewijsdrang» – Follow the Money – Platform voor onderzoeksjournalistiek (ftm.nl)
De ontstane situatie bij de zorglocatie Abel Tasman in Heerhugowaard |
|
Sarah Dobbe |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Onrust, ontslag en overplaatsingen: personeel en bestuur zorglocatie Abel Tasman in Heerhugowaard op ramkoers. Begeleiders vrezen voor welzijn cliënten»?1
Ik kan me voorstellen dat het een vervelende situatie is voor alle betrokkenen. De Raad van Bestuur is verantwoordelijk voor het bieden van kwalitatief goede zorg en een veilig werkklimaat. Zij dienen de ontstane situatie bij Abel Tasman dan ook serieus te nemen en verbetering in de situatie te bewerkstelligen, waarbij medewerkers op een goede manier meegenomen worden in de veranderingen.
Was u al op de hoogte van de problemen bij deze zorglocatie, voor de berichtgeving hierover van het Noordhollands Dagblad?
Nee. De IGJ heeft mij laten weten dat zij wel voorafgaand aan de berichtgeving op de hoogte was van de problemen. De IGJ laat weten dat zij drie recente signalen heeft ontvangen over Abel Tasman. Over het lopende toezicht kan de IGJ geen inhoudelijke mededelingen doen.
Op welke manier heeft de ontstane situatie de kwaliteit van zorg voor de bewoners van Abel Tasman beïnvloed?
In zijn algemeenheid komt personele onrust de kwaliteit van zorg niet ten goede. Gezien het feit dat de IGJ op de hoogte is van de situatie, is er vanuit het toezicht aandacht voor het voldoen aan de kwaliteitseisen. Het is primair de verantwoordelijkheid van de Raad van Bestuur en Raad van Toezicht om te zorgen voor veilige en kwalitatief verantwoorde zorg. Ik ga ervan uit dat zij adequate maatregelen nemen om kwaliteit van zorg te kunnen leveren voor de bewoners van Abel Tasman.
Hoe kan het dat er zoveel zorgverleners worden overgeplaatst, terwijl de problemen in eerste instantie door het personeel zelf zijn aangekaart?
De betreffende zorgaanbieder heeft mij desgevraagd laten weten dat -na een uitgebreid voortraject- overplaatsing van het personeel nog de enige oplossing was om de situatie te veranderen. Ik heb daarnaast begrepen dat er uit andere delen van de organisatie medewerkers zijn ingezet die al bekend zijn met de betrokken bewoners, ook is er sprake van continuering van inzet van extern
personeel dat reeds langer betrokken was bij dit cluster. Daarnaast worden er versneld nieuwe medewerkers geworven. Er zijn twee gedragsdeskundigen aan het cluster verbonden die hun inzet hebben geïntensiveerd.
Hoe kan het dat de begeleiders van de locatie maandenlang moesten werken zonder clustermanager en een gedragsdeskundige?
Zie antwoord vraag 4.
Wat kan er worden gedaan om weer een werkbare situatie te creëren bij Abel Tasman, voor zowel de zorgverleners als de bewoners?
Nu er veranderingen zijn doorgevoerd op de locatie van Abel Tasman zal er scherp in de gaten moeten worden gehouden welke effecten die veranderingen hebben op werkdruk en werkplezier voor medewerkers én op de kwaliteit van zorg voor bewoners. Ik ga ervan uit dat de Raad van Bestuur daarin zijn verantwoordelijkheid neemt, de Raad van Toezicht daarop intern toeziet en dat de IGJ dit betrekt in haar risicogestuurd toezicht.
De vergoeding van reconstructieoperaties bij besneden vrouwen |
|
Sarah Dobbe |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Amsterdam UMC start onderzoek naar reconstructieoperatie voor besneden vrouwen»?1
Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is, naar aanleiding van het amendement2 ingediend door de (voormalige) leden Raemakers (D66) en Ploumen (PvdA), nauw betrokken bij de ontwikkelingen rondom het onderzoek naar reconstructieve operaties bij vrouwelijke genitale verminking (VGV).
Bent u het ermee eens dat vrouwen een groot onrecht wordt aangedaan als zij besneden worden?
Daar ben ik het mee eens. VGV is een vorm van ernstige en – voor het merendeel van de slachtoffers – onomkeerbare mishandeling met grote gevolgen voor de mentale en fysieke gezondheid.
Bent u het ermee eens dat het onacceptabel is als vrouwen die een besnijdenis hebben moeten ondergaan om financiële redenen geen reconstructieoperatie kunnen krijgen?
Zoals in het artikel te lezen is, worden hersteloperaties voor slachtoffers van VGV uitgevoerd in onderzoeksverband. Slachtoffers van VGV kunnen om verschillende redenen een hersteloperatie laten uitvoeren. Indien de operatie voortkomt uit lichamelijke klachten dan wordt deze reeds vergoed vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw). Indien er sprake is van psychische of seksuele klachten zonder somatische klachten dan wordt dit nu niet vergoed. Er loopt nu een onderzoek in het Amsterdam UMC naar de veiligheid en effectiviteit van operaties.
Voor een deel van de vrouwen die participeren in dit onderzoek, namelijk vrouwen met somatische klachten, betreft dit dus zorg die al vergoed wordt vanuit de Zvw. Voor deze vrouwen wordt het eigen risico in rekening gebracht. Het Nederlands zorgstelsel is namelijk zo ingericht dat verzekerden van 18 jaar of ouder eigen risico betalen, en daarbij wordt niet gekeken of de medische noodzaak voor zorg door ziekte of een aandoening ontstaat of door een externe oorzaak zoals ernstige mishandeling. Voor de vrouwen die deelnemen aan het onderzoek en van wie de behandeling niet vanuit de Zvw wordt vergoed, worden de kosten voor de behandeling vanuit het onderzoek bekostigd. Voor hen geldt niet dat het eigen risico in rekening wordt gebracht.
Alhoewel er verschillende redenen zijn waarom vrouwen afzien van een reconstructieoperatie ben ik het met u eens dat áls de reden financieel is, dit onwenselijk is. Ik ben mede daarom voornemens om het door de (voormalige) leden Bergkamp en Raemakers (D66) ingediende amendement3 uit te voeren. Hierin stellen zij voor om, in de vorm van een eenjarige pilot, de slachtoffers die een hersteloperatie ondergaan, te compenseren voor het eigen risico en zo eventuele financiële drempels weg te nemen. De afgelopen tijd zijn mogelijkheden verkend om uitvoering te geven aan dit amendement. Dat blijkt ingewikkeld om verschillende redenen. Ik informeer uw Kamer op een later moment over de wijze waarop ik uitvoering wil geven aan dit amendement.
Waarom worden reconstructieoperaties niet voor alle vrouwen die een besnijdenis hebben moeten ondergaan vergoed?
Reconstructieve operaties worden op dit moment ontraden bij vrouwen zonder somatische klachten door de World Health Organization (WHO), professionals en patiëntvertegenwoordigers die betrokken zijn geweest bij het opstellen van de leidraad4 over behandeling bij VGV. De reden hiervoor is dat de mogelijke baten niet opwegen tegen de mogelijke risico’s. Er is nog te weinig bekend over de gevolgen van een reconstructieve operatie als het gaat om mentaal welbevinden, en ik vind het daarom goed dat hier onderzoek naar wordt gedaan.
Wanneer verwacht u dat het onderzoek van het Amsterdam UMC is afgerond?
De definitieve resultaten van het onderzoek worden in 2028 verwacht.
Klopt het dat vrouwen die een besnijdenis hebben moeten ondergaan bij reconstructieoperaties het eigen risico moeten betalen? Zo ja, bent u het ermee eens dat het compleet onacceptabel is om vrouwen die al genitale mutilatie hebben ondergaan, ook nog eens te laten betalen om hiervoor een reconstructieoperatie te ondergaan? In hoeverre kan men hier überhaupt spreken van een «eigen risico»?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om reconstructieoperaties bij vrouwen die een besnijdenis hebben moeten ondergaan uit te zonderen van het eigen risico?
Ik vind het niet passend om vooruitlopend op de onder vraag 3 genoemde pilot een beslissing te nemen over compensatie van het eigen risico.
De hervatting van de financiering van UNRWA door de Verenigde Staten. |
|
Sarah Dobbe |
|
Gerrit van Leeuwen |
|
Klopt het bericht dat de Verenigde Staten (VS) de financiering van het United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East (UNRWA) hebben hervat?1
UNRWA USA heeft de fondsenwerving ten behoeve van UNRWA weer hervat. UNRWA USA is een onafhankelijke non-profitorganisatie waar Amerikanen geld aan kunnen doneren ten behoeve van UNRWA.2
Klopt het dat de regering van de VS andere landen actief oproept om de financiering van UNRWA te hervatten?
De Amerikaanse regering spreekt zich regelmatig uit over het belang van UNRWA voor humanitaire hulp in Gaza en stelt publiekelijk in gesprek te zijn met internationale partners over steun om de humanitaire noden in Gaza te verlichten.
Onderschrijft u dat UNRWA verregaande maatregelen heeft genomen om risico’s te beperken, zoals in het bericht wordt vermeld?
Graag verwijs ik naar de Kamerbrief d.d. 26 april 20243 waarin u bent geïnformeerd over de uitkomsten van het onderzoek naar het integriteits- en neutraliteitsbeleid van UNRWA en de kabinetsreactie op de onderzoeksresultaten.
Deelt u de mening dat dit een goed moment is om de financiering van UNRWA door Nederland weer te hervatten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u een update geven van de voortgang van het onderzoek?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking van 25 april 2024?
Dit is helaas niet gelukt.
De resolutie van de VN veiligheidsraad over een wapenstilstand in Gaza |
|
Sarah Dobbe |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met Veiligheidsraadresolutie 2728?
Ja.
Klopt het dat resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (VN) in principe bindend zijn?
Ja. Artikel 25 van het Handvest van de Verenigde Naties stelt: «De Leden van de Verenigde Naties komen overeen de besluiten van de Veiligheidsraad overeenkomstig dit Handvest te aanvaarden en uit te voeren.»
Op welke manier is de Nederlandse regering gebonden aan deze resolutie?
Alle lidstaten van de VN zijn in beginsel gebonden aan resoluties van de VN Veiligheidsraad (VNVR), waarbij resolutie 2728 zich evenwel primair richt tot de partijen bij het gewapend conflict in Gaza.
Op welke manier gaat de Nederlandse regering bijdragen aan het verwezenlijken van een onmiddellijk staakt-het-vuren in Gaza, zoals geformuleerd in de resolutie?
Op welke manier gaat de Nederlandse regering bijdragen aan een duurzaam staakt-het-vuren in Gaza, zoals geformuleerd in de resolutie?
Op welke manier gaat de Nederlandse regering bijdragen aan het vrijlaten van de gijzelaars in Gaza, zoals geformuleerd in de resolutie?
Op welke manier gaat de Nederlandse regering bijdragen aan het waarborgen van humanitaire hulp aan Gaza, zoals geformuleerd in de resolutie?
Gaat Nederland de financiering van de United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East (UNRWA) weer hervatten, aangezien de resolutie oproept tot het verzekeren van humanitaire hulp? Zo nee, waarom niet?
Het Nederlandse standpunt rondom financiering aan UNRWA is aan uw Kamer gecommuniceerd middels de Kamerbrief1, dd. 26 april 2024.
Deelt u de mening dat het niet-naleven van deze resolutie, ongeacht door welke partij, moet worden beantwoord met sancties vanuit Nederland? Zo nee, waarom niet?
Nederland zet zich zowel in bi- als multilateraal verband sterk in voor naleving van de bepalingen uit de resolutie. Het is in eerste instantie aan de VN-Veiligheidsraad, waarvan Nederland momenteel geen lid is, om te bepalen in welke mate de partijen opvolging geven aan de resolutie. De VNVR kan additionele stappen nemen indien naleving van de resolutie uitblijft, dit is vooralsnog echter niet in voorbereiding.
Welke reactie bent u van plan te geven op het niet-naleven van deze resolutie, ongeacht door welke partij?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u het eens dat de levering van F-35 onderdelen niet kan doorgaan als Israël de Veiligheidsraadresolutie niet opvolgt? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet voert het arrest van het Gerechtshof uit en heeft de Algemene Vergunningen NL007 en NL009 aangepast. Zie de brief over de opvolging die het kabinet geeft aan het arrest van het Gerechtshof Den Haag over de doorlevering van F-35-componenten naar Israël2.
Bent u het eens dat het militair samenwerkingsverdrag met Israël niet getekend kan worden als Israël deze resolutie niet opvolgt? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake van een militair samenwerkingsverdrag met Israël. Wel is er de intentie een Status of Forces Agreement(SOFA) te sluiten met Israël. Dit is een bilaterale overeenkomst waarmee de juridische status van Nederlands defensiepersoneel op het grondgebied van de ontvangende staat wordt geborgd en vice versa. Dit statusverdrag met Israël is reeds in 2021 getekend. Uw Kamer heeft hier op 11 april 2023 mee ingestemd3. Met het oog op personeelszorg en goed werkgeverschap streeft het kabinet ernaar met zoveel mogelijk landen statusverdragen af te sluiten. Dit staat los van de VNVR-resolutie.
Klopt het dat de commandant der strijdkrachten, de heer Eichelsheim, een werkbezoek naar Israël en het Israëlische leger heeft ondernomen?1
Ja. Dit bezoek vond plaats op 24 maart jl.
Hoe beoordeelt u dit werkbezoek in het licht van vraag 12?
Het bezoek van de CDS aan Israël stond los van de SOFA. Zoals ook aangegeven in het commissiedebat op 25 maart jl., past het bezoek van de CDS binnen de brede wijze waarop het kabinet druk uitoefent op Israël. In al onze contacten met Israël uiten wij onze zorgen over de humanitaire situatie in Gaza en het te grote aantal burgerslachtoffers en benadrukken wij de Israëlische regering te handelen in lijn met het internationaal recht en de noodzaak de toegang van humanitaire hulp te verbreden en versnellen, in lijn met VN resolutie 2417. De CDS heeft deze boodschap tevens bij zijn counterpart overgebracht.
Wat was het doel van dit werkbezoek?
Zie antwoord vraag 14.
Klopt het dat de heer Eichelsheim heeft meegedaan aan een werksessie met de ondervoorzitter van de Israëlische generale staf, de heer Baram, over onder andere Gaza? Welke bijdrage heeft de heer Eichelsheim aan deze werksessie geleverd?
De CDS heeft als toehoorder een sessie bijgewoond die werd geleid door het hoofd internationale samenwerking. Tijdens de sessie kreeg de CDS informatie over de nationale en internationale uitdagingen waar het Israëlische leger zich mee geconfronteerd ziet en kon hij vragen stellen ter verduidelijking. Daarnaast heeft hij ook hier zijn zorgen geuit over de situatie in Gaza en het belang van naleving van het humanitair oorlogsrecht benadrukt.
De Israëlische krant Haaretz geeft aan dat er nog steeds een Israëlische delegatie in Qatar is voor onderhandelingen met Hamas, waar deze eerder leken te zijn mislukt.2 Kunt u een laatste stand van zaken geven over de vredesonderhandelingen?
Het is van essentieel belang dat onderhandelingen snel leiden tot een onmiddellijk staakt-het-vuren dat moet leiden tot het duurzaam neerleggen van de wapens. Ik, de Minister van Buitenlandse Zaken, heb onlangs met zowel de Qatarese Minister van Buitenlandse Zaken als de staatsminister van Buitenlandse Zaken gesproken. Ik heb onder andere mijn waardering uitgesproken over de bemiddelingsrol van Qatar in de onderhandelingen over een staakt-het-vuren en de vrijlating van de gegijzelden. Nederland is echter geen onderdeel van deze onderhandelingen. Ik kan u daarom verder geen details geven.
De levering van F-35 onderdelen aan Israël. |
|
Sarah Dobbe |
|
Gerrit van Leeuwen |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen van een lid van de SP-fractie over wapenhandel met Israël?1
Ja.
Klopt het bericht van de NOS van 15 maart 2024 dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken naar alternatieve manieren zoekt om F-35 onderdelen aan Israël te leveren ondanks het verbod van het gerechtshof?2
Nee.
Wat is uw reactie op dit NOS bericht van 15 maart?
Zie hiervoor de toelichting in de Kamerbrief over «de opvolging die het kabinet geeft aan het arrest van het Gerechtshof Den Haag over de doorlevering van F-35-onderdelen naar Israël» van 24 april 2024 (Kamerstuk 2024D16833). Het kabinet is in regelmatig contact met de F-35-partners, ook over de gevolgen van de rechterlijke uitspraak om door- en uitvoer van F-35-onderdelen vanuit Nederland naar Israël te staken. Er is niet gevraagd naar alternatieve routes te zoeken om alsnog F-35-onderdelen te kunnen leveren aan Israël. Er is dan ook geen sprake van omzeiling van de rechterlijke uitspraak.
Wel wil het kabinet zich ten volste inspannen om te voorkomen dat het F-35-programma in gevaar wordt gebracht, omdat dit programma cruciaal is voor de nationale veiligheid van Nederland en betrokken bondgenoten. De Kamer roept het kabinet hier ook toe op middels de motie Brekelmans (Kamerstuk 2024D0565). In de genoemde Kamerbrief wordt ook ingegaan op de motie Van Dijk (Kamerstuk 2024D15530) die het kabinet oproept te bezien of en op welke wijze het doorvoeren van F-35-onderdelen zo spoedig mogelijk kan worden hervat.
Bent u het eens dat het indruist tegen het internationaal recht om, ondanks het verbod van het gerechtshof en de basis voor de uitspraak van het gerechtshof, via alternatieve manieren alsnog F-35 onderdelen aan Israël te leveren? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Gaat het Ministerie van Buitenlandse Zaken door met het zoeken naar alternatieve manieren om F-35 onderdelen aan Israël te leveren? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Is uitgesloten dat uit- of doorvoer met bijvoorbeeld de VS als eindbestemming later terecht komt in Israël? Zo ja, hoe wordt dit uitgesloten? Zo nee, waarom niet?
Zoals toegelicht in de Kamerbrief over «de opvolging die het kabinet geeft aan het arrest van het Gerechtshof Den Haag over de doorlevering van F-35-onderdelen naar Israël» van 24 april 2024 (Kamerstuk 2024D16833) acht het kabinet het, op basis van regelmatige contacten met bondgenoten en eigen analyse aan de hand van vertrouwelijke gegevens, niet aannemelijk dat sinds het arrest in Nederland geproduceerde goederen thans in Israëlische F-35-toestellen terecht komen.
Kunt u aangeven of er inmiddels meer dan de twee (in de antwoorden van 29 februari op Kamervragen van een lid van de SP-fractie) reeds genoemde individuele vergunningen zijn toegewezen voor militaire goederen met als eindbestemming Israël? Zo ja, hoeveel en wat voor export betreft dit?
Sinds de beantwoording (29 februari 2024) van de schriftelijke vragen van het lid Dobbe over de doorvoer van onderdelen van F-35’s of andere wapensystemen aan Israël zijn er geen vergunningen goedgekeurd voor eindgebruik in Israël.
Zijn er sinds 7 oktober vorig jaar ook aanvragen voor een vergunning voor export naar Israël afgewezen? Zo ja, hoeveel en wat voor exportvergunningsaanvragen betreft dit?
Er is sinds 7 oktober 2023 één vergunningaanvraag voor de uitvoer van militaire goederen afgewezen. Het betreft een aanvraag voor de uitvoer van munitie naar een particuliere wapenhandelaar. Doorslaggevend voor de afwijzing was de negatieve toetsing van de vergunningaanvraag aan criterium 7 (omleidingsrisico naar kolonisten op de Westelijke Jordaanoever) van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexportcontrole.
Zijn sinds 7 oktober vorig jaar wapens per algemene of globale vergunning uitgevoerd of doorgevoerd met eindbestemming Israël? Zo ja, kunt u hiervan een overzicht geven?
Er zijn alleen onder de algemene vergunning NL009 («Doorvoer, uitvoer of overdracht in het kader van het F-35 Lightning II programma») militaire goederen uit- en doorgevoerd naar Israël na 7 oktober. Deze uit- en doorvoer is als gevolg van het arrest van het Gerechtshof Den Haag gestopt.
Onder de Algemene doorvoervergunning NL007 is doorvoer van militaire goederen vanuit EU-, NAVO- of daaraan gelijkgestelde landen (Australië, Japan, Nieuw-Zeeland en Zwitserland) naar onder andere Israël mogelijk, tenzij die goederen vallen binnen het kader van het F-35 Lightning II programma. Op basis van de nu bekende rapportagedata heeft er sinds 7 oktober geen doorvoer naar Israël plaatsgevonden onder de Algemene Vergunning NL007.
Daarnaast zijn er twee globale vergunningen van kracht waarbinnen Israël een van de potentiële landen van bestemming is. Deze vergunningen houden geen verband met het F-35-programma.
De eerste vergunning is bedoeld om de vergunninghouder in staat te stellen op korte termijn de minimaal benodigde militaire technologie te delen ten behoeve van het uitbrengen van een offerte. In het geval dat een dergelijke offerte leidt tot een verkoop is voor de definitieve uitvoer van het daadwerkelijke product een separate vergunning benodigd. Op deze vergunning is tot op heden, zover bekend, niet uitgevoerd naar Israël.
De tweede vergunning betreft het kunnen delen van testmonsters en technologie voor de ontwikkeling van antiballistisch (beschermend) materieel. Op deze vergunning heeft na 7 oktober, zover bekend, één realisatie met bestemming Israël plaatsgevonden.
Is van alle uitvoer of doorvoer per algemene of globale vergunning steeds duidelijk wat de eindbestemming is? Wordt dit gerapporteerd? Zo ja, hoe?
Het systeem van de algemene en globale vergunningen vraagt van bedrijven om twee keer per jaar over de realisatie in het voorafgaande half jaar te rapporteren. Daarbij wordt door de vergunninghouder ook gerapporteerd wat de eindbestemming is. De bedrijven zijn verplicht om de informatie over de periode januari t/m juni 2024 voor 1 september 2024 aan te leveren bij de overheid, waarna deze gegevens kunnen worden verwerkt. Het kabinet rapporteert jaarlijks aan de Tweede Kamer over de data uit het voorgaande jaar in het jaarrapport exportcontrole strategische goederen.
Kunt u voor de recente wapenexportvergunningen voor Israël (rijnummers 26554, 27133, 27666, 27713, 27796, 27804, 28100 en 28232 in het Excelloverzicht) aangeven op welk moment deze volledig waren afgeleverd?3
Hieronder vindt u per door u genoemd rijnummer de datum van de meest recente uitvoer. Ook wordt weergegeven of de waarde van de betreffende vergunning volledig is verbruikt.
26554
28 juli 2022
Ja
Verlopen
27133
5 december 2022
Nee
Verlopen
27666
23 februari 2024
Ja
Verlopen
27713
21 juni 2023
Ja
Verlopen
27796
Geen realisaties
Nee
Verlopen
27804
23 augustus 2023
Nee
Verlopen
28100
8 mei 2023
Ja
Geldig
28232
9 augustus 2023
Ja
Geldig
Met uitzondering van één vergunning heeft voor de weergegeven vergunningen geen uitvoer plaatsgevonden sinds 7 oktober 2023. De vergunning waarvoor dit wel het geval was (27 666) betreft de uitvoer van warmtebeeldcamera’s voor research & development doeleinden. Indien dit leidt tot een nieuwe uitvoer voor productiedoeleinden moet hiervoor een nieuwe vergunning worden aangevraagd die conform het gebruikelijke beleid zal worden getoetst aan het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexportcontrole.
Op het moment van schrijven kan op geen van de vergunningen een nieuwe uitvoer plaatsvinden omdat de vergunningen verlopen of volledig verbruikt zijn.
Kunt u, per vergunning, toelichten waarom geen strijdigheid met de acht criteria van het Gemeenschappelijk Standpunt van de EU werd gezien?
Voor alle afgegeven vergunningen is een toets gedaan aan het EU gemeenschappelijk standpunt inzake wapenexportcontrole. Daarbij is in het bijzonder aandacht besteed aan criterium 2 dat ziet op het risico op gebruik van de uit te voeren goederen bij ernstige mensenrechtenschendingen of ernstige schendingen van het humanitair oorlogsrecht. In alle gevallen is een afweging gemaakt op basis van de aard van de goederen, de eindgebruiker en het opgegeven eindgebruik. Daarbij is geen duidelijk risico op inzet van de goederen bij voorgenoemde schendingen geconstateerd.
Is voor deze vergunningen, zover die op 7 oktober 2023 nog niet waren uitgeleverd, met de vergunninghouder contact geweest over de wenselijkheid leveranties aan te houden (of te annuleren)? Zo ja, wanneer en wat was hiervan het resultaat? Zo nee, waarom niet?
Op 7 oktober 2023 waren drie van de hierboven genoemde vergunningen nog te gebruiken voor een eventuele uitvoer. Het ging hierbij om de eerder genoemde vergunning voor R&D doeleinden (rijnummer 27666), een vergunning ten behoeve van outsourcing door een Nederlands bedrijf (rijnummer 27796) en een vergunning ten behoeve van de uitvoer van onderdelen voor het Iron Dome luchtverdedigingssysteem (rijnummer 27804). In geen van de gevallen is contact gezocht met de vergunninghouders over het gebruik van de vergunning omdat het betreffende eindgebruik niet strijdig wordt bevonden met het Nederlandse wapenexportcontrolebeleid in de context van het sinds 7 oktober 2023 opgelaaide conflict.
Kunt u een overzicht verschaffen van andere uitvoervergunningen voor militaire goederen die nu nog niet gepubliceerd zijn, d.w.z. sinds eind mei 2023? Zo nee, waarom niet?
De rapportage uitvoer militaire goederen op rijksoverheid.nl bevat op het moment informatie over uitvoer van militaire goederen tot en met januari 2024. Uitvoer van militaire goederen in de periode mei 2023 – januari 2024 is via deze rapportage inzichtelijk. In de periode februari 2024 tot heden zijn geen vergunningen voor de uitvoer van militaire goederen met eindbestemming Israël afgegeven.
Kunt u voor de recente exportvergunningen voor dual-use goederen voor Israël (rijnummers 11744, 11782, 11869, 12019, 12052, 12087, 12150, 12405, 12462, 12498 en 12749 in het Excelloverzicht) aangeven op welk moment deze volledig waren afgeleverd?4
Hieronder vindt u per door u genoemd rijnummer de datum van de meest recente uitvoer. Ook wordt weergegeven of de waarde van de betreffende vergunning volledig is verbruikt.
11744
17 februari 2023
Ja
Verlopen
11782
24 april 2023
Nee
Verlopen
11869
6 maart 2023
Ja
Verlopen
12019
Geen realisaties
Nee
Verlopen
12052
11 oktober 2023
Nee
Verlopen
12087
14 november 2023
Ja
Verlopen
12150
6 juni 2023
Ja
Verlopen
12405
Geen realisaties
Nee
Geldig
12462
Geen realisaties
Nee
Geldig
12498
Geen realisaties
Nee
Geldig
12749
27 oktober 2023
Ja
Geldig
Met uitzondering van de vergunning in rij 12019 kennen/kenden alle hierboven weergegeven vergunningen civiel eindgebruik. De vergunning in rij 12019 betreft uitvoer voor R&D-doeleinden. Deze vergunning is inmiddels verlopen zonder dat er gebruik van is gemaakt.
Is voor deze vergunningen, zover die op 7 oktober 2023 nog niet waren uitgeleverd, met de vergunninghouder contact geweest over de wenselijkheid leveranties aan te houden (of te annuleren)? Zo ja, wanneer en wat was hiervan het resultaat? Zo nee, waarom niet?
Nee, hierover is geen contact geweest gelet op de civiele aard van het eindgebruik van het merendeel van deze vergunningen. Daar waar het eindgebruik militair van aard was betrof het een voorgenomen transactie richting een Israëlisch bedrijf voor R&D doeleinden. Voor eventuele uitvoer ten behoeve van productie dient een nieuwe vergunning te worden aangevraagd.
Kunt u aangeven of er in Woensdrecht, buiten de ERW, ook onderdelen van andere wapensystemen zijn opgeslagen, bijvoorbeeld maar niet uitsluitend de F-16, de Apache-, de NH-90- en Chinookhelikopter, zoals NRC Handelsblad beschrijft?5
Bij het Logistiek Centrum Woensdrecht zijn onderdelen van alle wapensystemen van de luchtmacht opgeslagen.
Worden onderdelen van de bijvoorbeeld de F-16 of Apache vanuit Woensdrecht ook geëxporteerd naar andere landen, waaronder bijvoorbeeld Israël?
Nee. Onderdelen van andere wapensystemen zijn in eigendom van het Ministerie van Defensie en worden alleen voor de eigen Nederlandse toestellen aangewend.
Wordt Woensdrecht ook gebruikt voor het onderhoud van F-16 of Apache toestellen van andere landen, waaronder bijvoorbeeld Israël?
Nee, er vindt, buiten gezamenlijk onderhoud met België aan NH90-helikopters, op Woensdrecht geen onderhoud plaats aan systemen van andere landen.
Kunt u aangeven of Israël gebruik maakt van het motorenonderhoud van de F-35 dat in Woensdrecht plaatsvindt? Wanneer maakte Israël hier voor het laatst gebruik van?6
Voor wat betreft het onderhoud dat in Nederland plaatsvindt in de motoronderhoudsfaciliteit verwijs ik u graag naar de antwoorden op Kamervragen van 19 december 2023 (Kamerstuk 2023Z19578). Daar wil ik aan toevoegen dat er geen onderhoud aan Israëlische F-35-toestellen plaatsvindt in Nederland.
Het bericht dat er bij een Nederlandse wapeninzet in Afghanistan in 2007 mogelijk zes burgerslachtoffers zijn gevallen |
|
Sarah Dobbe |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Kunt u de wapeninzet van 14 september 2007 uitgebreider toelichten inclusief de precieze toedracht van de betreffende aanval, met daarbij onder andere locatie, soort wapeninzet, aantal betrokken militairen en het doel van de inzet? Zo nee, waarom niet? (Kamerstuk 27 925, nr. 964)
Zoals aan uw Kamer gemeld op 20 februari 2024 (Kamerstuk 27 925, nr. 964) is door een mediaverzoek gebleken dat de geweldsaanwending van 14 september 2007 met mogelijke burgerslachtoffers niet is opgenomen in de registratie die door het Ministerie van Defensie op 18 december 2009 openbaar is gemaakt.1 In deze brief heb ik toegezegd uw Kamer hierover nader te informeren.
Op 14 september 2007 verleende een Nederlandse eenheid vuursteun aan een politiepost die door vijandelijke strijders werd aangevallen. De Afghaanse politie dreigde de post te moeten opgeven. Ter verdediging viel de Nederlandse eenheid de vijandelijke strijders aan, die twee wooncomplexen (quala’s) als gevechtsposities gebruikten. Op 17 september werd op basis van informatie van een nabijgelegen ziekenhuis bekend dat er mogelijk zes burgers waren omgekomen en twee kinderen gewond waren geraakt. De dodelijke slachtoffers waren toen al begraven en waren daarvoor niet door medici gezien. Op 18 september hebben Nederlandse militairen in het ziekenhuis gesproken met familieleden van één van de gewonde kinderen. Om een feitencomplex te kunnen reconstrueren werd gepoogd ter plaatse te gaan. Dit werd echter bemoeilijkt doordat de locatie wegens verhoogde dreiging niet toegankelijk was. Op 29 december werd een bezoek mogelijk waarbij bleek dat niet met zekerheid kon worden vastgesteld waardoor en onder welke omstandigheden de slachtoffers hun (dodelijke) verwondingen hadden opgelopen. Een situatierapport van 30 december vermeldt dat er aan één van de families een ex-gratia betaling is gedaan.
Sinds wanneer is het u bekend dat er mogelijk zes burgerslachtoffers zijn gevallen op 14 september 2007 door de Nederlandse wapeninzet?
Zie antwoord vraag 1.
Sinds wanneer is deze informatie bekend bij het ministerie?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe komt het dat deze informatie in 2009 niet bekend is gemaakt?
Het betreft een omissie in de registratie die op 18 december 2009 door Defensie per Wob-besluit openbaar is gemaakt, waarbij destijds ook is aangegeven dat deze registratie mogelijk niet volledig was (Kamerstuk 27 925, nr. 403). In aanloop naar de publicatie van het artikel in de NRC over de vaandelopschriften Afghanistan (28 februari 2024) werd dit opgemerkt en is de Kamer hierover geïnformeerd (Kamerstuk 27 925, nr. 964).
U schrijft dat er «mogelijk» burgerslachtoffers zijn gevallen op 14 september 2007; wat is hierover bekend en worden de feiten onderzocht zodat hier uitsluitsel over kan worden gegeven? Zo ja, wanneer kan de Kamer hier meer duidelijkheid over verwachten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het verzwijgen van burgerslachtoffers een ernstige zaak is?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom is de toedracht en het vallen van burgerslachtoffers op 14 september 2007 niet eerder met de Kamer gedeeld tussen 2007 en 2024?
Zie antwoord vraag 4.
Is er contact geweest met de slachtoffers en nabestaanden van 14 september 2007, in het geval er sprake is van burgerslachtoffers? Zo ja, wanneer was dit, met wie, hoe vaak, en wat was de aard van dit contact?
Zie antwoord vraag 1.
Is er met de slachtoffers en nabestaanden van 14 september 2007 gesproken over compensatie en excuses? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
In een artikel in NRC Handelsblad van 28 februari 2024 wordt gesteld dat in juni 2009 acht burgers werden gedood; klopt dit?1
De Task Force Uruzgan was op 13 juni 2009 op de hoogte dat er sprake was van een vermoeden van burgerslachtoffers ten gevolge van deze geweldsaanwending op 11 juni 2009. Deze geweldsaanwending is opgenomen in de op 18 december 2009 door Defensie per Wob-besluit openbaar gemaakte registratie met de vermelding dat er sprake was van zeven doden, en dat het waarschijnlijk om vijandige strijders ging.
Hoe rijmt u dit artikel met de antwoorden op Kamervragen van de SP van 23 december 2009 waarin staat: «Op 11 juni 2009 hebben twee Nederlandse helikopters luchtsteun gegeven aan Afghaanse en Australische eenheden die in het Mirabad-gebied in gevecht waren geraakt met Talibanstrijders. De Nederlandse helikopters hebben een beschieting uitgevoerd op twee voertuigen die daarbij betrokken waren, en die tijdens het wegrijden duidelijk herkenbaar reageerden op opdrachten van de Talibanstrijders die door middel van radiocontact werden gegeven.»?2
Zie antwoord vraag 10.
Indien dit bericht in NRC klopt, waarom is de Kamer niet geïnformeerd over de acht burgerdoden die zijn gevallen op 11 juni 2009?
Zie antwoord vraag 10.
Sinds wanneer is het u bekend dat er mogelijk burgerslachtoffers zijn gevallen op 11 juni 2009 door Nederlandse wapeninzet?
Zie antwoord vraag 10.
Sinds wanneer is deze informatie bekend bij het ministerie?
Zie antwoord vraag 10.
Wat is bekend over de toedracht van 11 juni 2009 en worden de feiten onderzocht zodat hier uitsluitsel over kan worden gegeven? Zo ja, wanneer kan de Kamer hier meer duidelijkheid over verwachten? Zo nee, waarom niet?
De toedracht staat beschreven in de registratie die op 18 december 2009 door Defensie per Wob-besluit openbaar is gemaakt. Destijds zagen Defensie en het Openbaar Ministerie (OM) geen aanleiding voor vervolgonderzoek. In 2021 maakt het OM openbaar dat er aanvullend onderzoek was ingesteld naar deze geweldsaanwending, op basis van nieuwe informatie die het OM in de loop van 2018 bereikte. Defensie wacht het onderzoek af.
Is er contact geweest met de slachtoffers en nabestaanden van 11 juni 2009, in het geval er sprake is van burgerslachtoffers? Zo ja, wanneer was dit, met wie, hoe vaak, en wat was de aard van dit contact?
De Nederlandse Apaches handelden op verzoek van Australische grondeenheden die zij ondersteunden. Het is Defensie niet bekend of er nadien door Australische eenheden contact is gelegd met burgerslachtoffers en/of nabestaanden. Defensie zal Australië verzoeken de bij hen bekende informatie over mogelijke burgerslachtoffers te delen.
Is er met de slachtoffers en nabestaanden van 11 juni 2009 gesproken over compensatie en excuses? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 16.
Op 20 april 2023 antwoordde u op Kamervragen van de SP dat een intern onderzoek zou worden gestart naar burgerslachtoffers tijdens een inzet op 22 maart 2016 bij een gebouw in Mosul in Irak dat volgens de coalitie door ISIS werd gebruikt als hoofdkwartier; zijn de resultaten van dit onderzoek er inmiddels en wanneer verwacht u deze naar de Kamer te sturen?3
De Kamer is op 30 maart 2023 geïnformeerd dat er een intern onderzoek naar dit vermoeden van burgerslachtoffers is gestart. Dit onderzoek is gaande, zodra dit is afgerond wordt uw Kamer hierover geïnformeerd.
Het bericht 'Rechter gefrustreerd: klinieken willen verward persoon niet opnemen' |
|
Michiel van Nispen , Sarah Dobbe |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Rechter gefrustreerd: klinieken willen verward persoon niet opnemen»?1
Het is in het belang van meneer zelf dat hij goede zorg krijgt die bij zijn complexe zorgbehoefte aansluit. Daarnaast is het in het algemeen belang dat meneer op de juiste, veilige plek wordt opgenomen. Inmiddels is een plek gevonden voor meneer en is hij met ingang van 29 maart 2024 opgenomen. Het is niet wenselijk dat dit niet tijdig gebeurt en dat het veel tijd kost een passende plek te vinden.
In mijn brief over Langdurig klinisch verblijf (28 maart 2024) licht ik toe hoe het Ministerie van VWS omgaat met deze casuïstiek.2 Het betreft jaarlijks honderden individuele gevallen in de langdurige zorg. Het Ministerie van VWS en in sommige gevallen het Ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV), denkt en werkt in dit soort casuïstiek op verzoek mee met zorgaanbieders, zorgfinanciers en cliëntvertegenwoordigers bij het zoeken naar een passende plek in de reguliere zorg. Vanuit die casuïstiek ken ik ook de uitdagingen voor zorgaanbieders, hulpverleners en zorginkopers rondom zorgplekken met (een zekere mate van) beveiliging. Het (tijdig) vinden van een passend (langdurige) zorgplek voor mensen die soms extra beveiliging nodig hebben is veelal niet eenvoudig. Het gaat om een doelgroep met een complexe zorg en beveiligingsvraag. Er is vaak sprake van gedragsproblematiek, een verstandelijke beperking, problemen op het terrein van psychiatrie, verslavingsproblematiek en vaak een combinatie daarvan. Bijna altijd is het nodig om voor deze mensen een plek op maat te creëren, gegeven de veelal unieke combinaties van problematiek. Dat maakt het ook vrijwel onmogelijk om passende zorgplekken voor deze doelgroep «op voorraad» beschikbaar te hebben.
Als we naar deze specifieke cliënt kijken dan blijkt uit de gepubliceerde rechterlijke uitspraak van 23 februari 2024 dat de meneer waar het hier over gaat, een verstandelijke beperking heeft, een verleden van geweldsfeiten heeft en agressie naar anderen toe vertoont.3 Hij heeft daarom voor langere tijd beveiligde zorg nodig op de grens van de gehandicaptenzorg, de geestelijke gezondheidszorg en de forensische zorg. Dat beeld past naadloos bij de doelgroep die ik hierboven benoem, waarbij dus ook voor deze meneer geldt dat we een plek op maat moeten creëren. Dat vergt helaas tijd, aangezien het vaak gaat om een nieuwe combinatie van specifieke kenmerken.
Bent u het ermee eens dat het zeer onwenselijk en zelfs gevaarlijk zou zijn als de persoon in kwestie op straat zou komen te staan omdat er geen behandelplek voor hem kan worden gevonden?
Ja, deze meneer heeft een passende zorgplek nodig met een bepaalde mate van beveiliging. Ik vind het onwenselijk dat voor een groep mensen die zeer complexe zorg nodig heeft, met een bepaalde mate van beveiliging, op dit moment onvoldoende passend aanbod is. In mijn antwoord op vraag 8 ga ik in op welke actie er is ingezet om een plek voor meneer te vinden.
Hoeveel vaker komt het voor dat mensen bij wie de rechtbank een zorgmachtiging heeft opgelegd op straat komen te staan, omdat er geen behandelplek voor hen beschikbaar is?
Aan de meneer waar het in deze casus om gaat is een rechterlijke machtiging onder de Wet zorg en dwang (Wzd) verleend. Uit de cijfers die ik van het OM heb ontvangen blijkt dat in het jaar 2023 er 14 keer een rechterlijke machtiging voor opname en verblijf onder de Wet zorg en dwang is afgegeven door de strafrechter. Uit de beschikbare gegevens is verder niet op te maken of voor deze personen steeds tijdig een behandelplek gevonden kon worden. Voor zover ons bekend wordt die informatie ook niet geregistreerd. Uit de ons bekende casuïstiek weten we dat er van begin af aan intensief gezocht moet worden naar een passende plek, met grote inzet van alle betrokken partijen (zoals zorgaanbieders, justitiële keten, zorg- en veiligheidshuizen, zorgkantoren, gemeenten en zorgverzekeraars en de Ministeries van J&V en VWS). Veelal lukt het dan om toch nog die plek te vinden of te creëren.
Hoe reageert u op de uitspraken van de Rechtbank in Zutphen dat de Wet zorg en dwang op dit punt niet werkt?2 In hoeverre is een wijziging van deze wet volgens u noodzakelijk om deze problematiek op te lossen?
De Rechtbank Zutphen stelt dat de Wet zorg en dwang deels niet werkt omdat instellingen niet gedwongen kunnen worden om iemand op te nemen en omdat er regie door een (overheids)instantie ontbreekt. De rechtbank acht dit zorgelijk, vanwege het individuele belang van meneer en ook vanwege het algemene belang van beveiliging van de samenleving.
Het klopt dat (private) zorginstellingen in de reguliere zorg niet gedwongen kunnen worden om iemand op te nemen.
In gevallen als het onderhavige, speelt dat het lastig is om cliënten met een complexe zorgvraag die een bepaalde mate van beveiliging nodig hebben te plaatsen. Ik zie dat ook. Dat dit lastig is, blijkt eveneens uit de wetsevaluaties van art. 2.3 Wet forensische zorg en de Wet verplichte ggz en de Wzd.5 Daarin wordt onder andere geadviseerd om de afstemming en de coördinatie rondom de plaatsing van cliënten met een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf van de strafrechter te verbeteren.
Voor het verbeteren van het opnameproces voor deze complexe doelgroep moet echter niet alleen worden gekeken naar de wet. Het is vooral van belang dat er voldoende passend (beveiligd) zorgaanbod wordt gecreëerd voor cliënten met complexe problematiek en voor wie de Wzd passend is. In mijn eerdergenoemde brief over langdurig klinisch verblijf heb ik aangekondigd welke stappen ik zet om meer zorgaanbod te creëren. Daarnaast is het belangrijk dat de reguliere zorg beter wordt toegerust op de complexe doelgroep, voor zover die daar op haar plaats is, en dat de aansluiting tussen de forensische zorg en de reguliere zorg wordt verbeterd. Om dat te realiseren, ontwikkel ik samen met de Minister voor Rechtsbescherming een breed pakket aan maatregelen, dat ik neer zal leggen in een werkagenda. Voor de zomer stuur ik uw Kamer een brief met daarin de uitwerking van de werkagenda. De beleidsreactie op de evaluatie van artikel 2.3 Wfz is hier onderdeel van. Deze brief is toegezegd tijdens het commissiedebat gevangeniswezen en tbs van 15 februari jongstleden.
Hoe reageert u op de uitspraken van de Rechtbank in Zutphen dat de verblijfsstatus en de daaraan gerelateerde financieringsproblemen als oorzaak worden genoemd voor de niet-plaatsing van de persoon in kwestie? Welke maatregelen zijn volgens u nodig om dit probleem op te lossen?
Uit de rechterlijke uitspraak van 23 februari 2024 blijkt dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) de verblijfsvergunning van meneer heeft ingetrokken en dat het hoger beroep hiertegen nog loopt. Dit betekent dat meneer op dit moment niet rechtmatig in Nederland verblijft.
De regelgeving voorziet overigens in de financiering van zorg voor onrechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen. Financiering van medisch noodzakelijke zorg kan door een instelling bij het CAK worden gedeclareerd op grond van art. 122a van de Zorgverzekeringswet (Zvw). Vergoed worden zorg of overige diensten als bedoeld in artikel 11 van de Zvw of artikel 3.1.1 van de Wet langdurige zorg.
Wat zegt dit nu over het zorgstelsel dat een gevaarlijk persoon moeilijk te plaatsen is omdat een zorgaanbieder daar alleen maar last van heeft en dit financieel niet interessant is? Wat zegt dit over de gebrekkige aansluiting tussen onze stelsels van straf en zorg? Welke fundamentele veranderingen zijn daarin volgens u nodig?
Er is een groep mensen die zeer complexe zorg nodig heeft met een passende mate van beveiliging. Dat er voor deze groep mensen op dit moment onvoldoende passend aanbod is, vind ik onwenselijk. Daarom werk ik aan een breed pakket van maatregelen.
Ik heb uw Kamer reeds een brief over langdurig klinisch verblijf toegestuurd6. Voor de zomer zal ik uw Kamer informeren over de werkagenda, die de aansluiting tussen de reguliere zorg en forensische zorg moet verbeteren (zie ook mijn antwoord op vraag 4).
In hoeverre heeft het feit dat het niet lukt een passende plek te vinden voor een persoon bij wie de rechtbank een zorgmachtiging heeft opgelegd te maken met tekortschietende budgetten en/of tarieven en doorgevoerde bezuinigingen?
Zie het antwoord op vraag 5.
Uit de informatie die ik tot mijn beschikking heb over deze casus blijkt dat het vinden van een geschikte plek voor meneer moeilijk is omdat hij een zeer complexe zorgvraag heeft en dat de plekken waar hij passende (beveiligde) zorg kan ontvangen schaars zijn en op maat moeten worden gemaakt voor de veelal unieke zorgbehoeften van deze cliënten. Financiële overwegingen speelden, voor zover mij bekend, geen rol.
Welke stappen worden er gezet om ervoor te zorgen dat de persoon in kwestie niet op straat komt te staan, maar alsnog een passende behandelplek krijgt?
Om voor de meneer in deze kwestie een passende plek te vinden, was en is maatwerk nodig en daarvoor vindt formeel overleg plaats tussen vertegenwoordigers van het Ministerie van JenV en VWS, de IND, DJI, het COA het CIZ en zorgaanbieders. Over deze casus is in 2023 en 2024 een aantal keren overleg gevoerd. Alle zorginhoudelijke, juridische en overige knelpunten worden bij dit soort overleggen in kaart gebracht en per knelpunt wordt naar oplossingen gezocht totdat uiteindelijk de best passende plek is gevonden. Zo ook in deze casus. Alle betrokken organisaties spannen zich tot het uiterste in om plaatsing op de best passende plek te realiseren. Inmiddels is het gelukt om voor de meneer in kwestie een plek te realiseren.
Met alle betrokken organisaties zetten we ons er met veel inzet gezamenlijk voor in zulke oplossingen zo tijdig mogelijk te realiseren. De realiteit is echter wel dat maatwerk tijd kost en dit soort specifieke (beveiligde) maatwerkplekken niet voorhanden is.
Welke stappen worden er gezet om het bredere probleem van mensen die ondanks een zorgmachtiging niet kunnen worden geplaatst in een zorginstelling op te lossen?
Zie het antwoord op vraag 4 en vraag 6.
Bent u bereid om deze vragen nog deze maand te beantwoorden, aangezien de persoon in kwestie begin april op straat dreigt te komen te staan?
Het is mij niet gelukt om deze vragen nog voor 1 april te beantwoorden.
Het bericht ''Zo wil niemand leven', zegt zorgexpert over verwaarloosde Renny' |
|
Sarah Dobbe |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Zo wil niemand leven», zegt zorgexpert over verwaarloosde Renny?1
De situatie van Renny is schrijnend en onwenselijk. In situaties zoals die van Renny gaat het vaak om mensen met een zorg- en ondersteuningsvraag waarbij het gedrag en het kunnen begrijpen van de behoefte achter het gedrag een grote rol spelen. Het is vaak zoeken naar het evenwicht tussen het respecteren van het recht op zelfbeschikking en – als het echt niet anders kan – ingrijpen middels dwang, wat maakt dat het beantwoorden van die zorg- en ondersteuningsvraag zeer complex is. Dit vraagt elke dag veel van de zorgaanbieders en begeleiders en soms ook lef om te (h)erkennen dat het je als zorgaanbieder niet in alle gevallen lukt om de behoeften achter het gedrag te begrijpen waardoor situaties als die van Renny kunnen ontstaan. Op zorgaanbieders blijft altijd de plicht rusten om continue te onderzoeken hoe het beter kan en daarbij hulp in te schakelen wanneer zij er zelf niet uitkomen.
Bent u het ermee eens dat de omstandigheden zoals die worden beschreven waarin Renny moet leven mensonterend zijn? Hoe kan het dat een cliënt jarenlang in slechte omstandigheden leeft en geen goede zorg krijgt?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het ermee eens dat hier geen sprake is van goede zorg en zelfs van verwaarlozing?
In de artikelen en fragmenten wordt een beeld geschetst dat niet wordt voldaan aan de behoeften van Renny, zoals hij die op dat moment formuleert. Om in die behoeften te voorzien is het aan de zorgaanbieder om continu de balans te zoeken tussen het respecteren van het recht op zelfbeschikking en – als het echt niet anders kan – ingrijpen middels dwang. Ik kan en mag er geen oordeel over hebben in dit individuele geval of daarin de juiste afweging wordt gemaakt. Zoals hierboven benoemd blijft op zorgaanbieders wel altijd de plicht rusten om te onderzoeken hoe het beter kan en daarbij hulp in te schakelen wanneer zij er zelf niet uitkomen.
Hoe kan het dat een cliënt jarenlang in slechte omstandigheden leeft en geen goede zorg krijgt, terwijl al in 2019 is geconstateerd dat Renny in nood was en «langzaam afglijdt naar de vergetelheid»?
Ik heb geen inzage in het advies dat in 2019 door CCE is afgegeven. De zorgaanbieder laat desgevraagd weten op basis van de adviezen van CCE acties te hebben ingezet om de situatie te verbeteren. De ingezette acties hebben wisselend effect gehad, maar zeker nog niet gebracht waarop is ingezet, aldus de aanbieder. De zorgaanbieder zet zich ook op dit moment in om de situatie te verbeteren en houdt daarbij de IGJ op de hoogte.
De oproep van de bestuurder om een klacht in te dienen op het moment dat een cliënt of zijn vertegenwoordiger van mening is dat afspraken niet worden nagekomen, onderschrijf ik.
Is de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) betrokken bij deze casus en zo ja, sinds wanneer? Zo nee, waarom niet?
De IGJ heeft op 8 maart jl. contact met de zorgaanbieder gehad en op 13 maart jl. de melding van deze zorgaanbieder gekregen. De zorgaanbieder laat weten de IGJ te informeren.
Over lopend toezicht/meldingen doet de IGJ geen nadere mededelingen.
Zijn er nog meer situaties bekend van mensen die zorg nodig hebben en in een vergelijkbare situatie moeten leven? Zo ja, om hoeveel mensen gaat het hier in totaal?
Situaties als deze zijn eigenlijk altijd zeer lastig te vergelijken vanwege de complexiteit van de zorgvraag en de specifieke omstandigheden van elke situatie. Daardoor is niet aan te geven hoeveel vergelijkbare situaties er zijn. Als de IGJ meldingen van een dergelijke situatie krijgt, worden deze beoordeeld en wordt bepaald of, en zo ja welke vorm van toezicht passend is.
Welke stappen worden er gezet om ervoor te zorgen dat Renny zo snel als mogelijk wel de zorg en aandacht krijgt die hij nodig heeft?
Uit de artikelen maak ik op dat door de zorgaanbieder een nieuw multidisciplinair overleg is ingepland om over de inzet van zorg en ondersteuning te spreken. Ik ga er van uit dat dit overleg leidt tot een uitkomst die voor alle partijen meer bevredigend is dan de huidige situatie.
Welke stappen worden er gezet om ervoor te zorgen dat dit soort situaties niet langer kunnen voorkomen?
Zorgaanbieders kunnen op verschillende wijzen hulp en ondersteuning vragen wanneer het hen niet lukt om persoonsgerichte zorg voor mensen te organiseren (zie ook de onlangs gepubliceerde wegwijzer complexe zorg2). Het veld vraagt de overheid daarbij overigens ook om vertrouwen in de zorgaanbieders.
Er kan daarmee niet van uit gegaan worden dat de juiste zorg áltijd geleverd kan worden, omdat we te maken hebt met mensen waarvan de behoeftes en gedrag kunnen veranderen. Maar het feit dat er een bepaalde periode niet voldaan kan worden aan de behoeften achter het gedrag van iemand met een beperking, en er dus geen passende zorg geboden kan worden, mag nooit worden geaccepteerd eindsituatie. Het vinden van passende zorg voor deze doelgroep is altijd een complex samenspel waarbij de balans soms zoekraakt. Het is van belang dat zorgaanbieders elke dag hun best doen om de mensen en hun behoeftes te begrijpen en hierop te acteren en dat zij van elkaar willen leren om mensen met een complexe zorgvraag de best passende zorg te leveren. Hier worden vanuit de Toekomstagenda zorg en ondersteuning voor mensen met een beperking (zie voor de laatste stand van zaken Kamerstukken II, 2023–2024, 24 170 nr. 310) verschillende acties op uitgevoerd, waaronder het te starten Ontwikkelprogramma complexe zorg, een kennisinfrastructuur voor EVB+ en LVB+ en een specificatie van de leidraad persoonsgerichte zorg van het kwaliteitskompas.
In hoeverre spelen tekortschietende budgetten en personeelstekorten een rol bij het ontstaan van deze, of soortgelijke situaties?
Er is geen sprake van bezuinigingen op de langdurige zorg. Rekening houdend met de ombuigingsmaatregelen uit het coalitieakkoord Rutte IV nemen de uitgaven aan Wlz-gehandicaptenzorg toe van € 12,3 miljard in 2023 tot € 14,0 miljard in 2028 (prijspeil 2023). Dat is een stijging van bijna 14% in een periode van vijf jaar, terwijl op grond van de reguliere demografische ontwikkelingen het aantal cliënten in de Wlz-gehandicaptenzorg slechts met 4% toeneemt. Er komt via de groeiruimte voor de Wlz dus juist extra financiële ruimte beschikbaar voor de ontwikkeling van de gehandicaptenzorg.
Daarnaast heb ik uw Kamer via mijn stand van zakenbrief geïnformeerd (Kamerstuk II, 2023–2024, 24 170, nr. 308.) over de verschillende gerichte maatregelen die ik in de afgelopen periode heb getroffen om de gehandicaptenzorg op verschillende terreinen te ondersteunen. Over de jaren 2022 tot en met 2026 tellen deze middelen voor deze maatregelen op tot € 433 miljoen. Deze extra middelen dragen eraan bij dat zorgaanbieders over voldoende middelen beschikken om te kunnen investeren in goede kwaliteit van zorg.
Bent u het ermee eens dat bezuinigingen op de langdurige zorg het risico op slechte zorg vergroten?
Zie antwoord vraag 9.
Herinnert u zich dat er vorig jaar onrust was bij dezelfde zorginstelling omdat tientallen kwetsbare mensen gedwongen moesten verhuizen, om de zorg «efficiënter» te organiseren en kosten te reduceren en dat de bestuurder destijds als reden gaf dat er per cliënt steeds minder budget van de overheid werd gegeven? Wat is uw reactie op dat bericht?2
Ja, ik ken dat bericht. Mijn reactie is dat zorgaanbieders te allen tijde verantwoordelijk zijn en blijven om goede zorg te verlenen aan hun kwetsbare cliënten. De sector gehandicaptenzorg heeft hiervoor vanuit het brede werkveld een kwaliteitskompas ontwikkeld dat aangeeft wat goede zorg voor mensen met een beperking inhoudt. De Nederlandse Zorgautoriteit stelt jaarlijks tarieven vast die tenminste redelijkerwijs kostendekkend zijn om deze goede zorg te verlenen. Vanuit de tariefstelling is er dus geen reden om zorg te leveren die ondermaats is en niet voldoet aan het genoemde kwaliteitskader. Overigens is er geen sprake van een dalend budget per cliënt, zoals ik ook bij antwoord 10 heb aangegeven.
Welke relatie ziet u tussen deze bezuinigingsoperatie van Siza en de landelijke bezuinigingen op de gehandicaptenzorg? Welke gevolgen heeft dit op de kwaliteit en het aanbod van zorg?
Er is geen sprake van bezuinigingen op de gehandicaptenzorg, zoals ik bij antwoord 10 heb aangegeven. Daarbij geldt dat Siza zelf verantwoordelijk is voor haar bedrijfsvoering en erop moet sturen dat zij op een doelmatige wijze zorg verleent die voldoet aan het kwaliteitskompas voor de gehandicaptenzorg.
Welke relatie ziet u tussen de situatie waarin Renny moet leven en bezuinigingen op de gehandicaptenzorg?
Er is geen sprake van bezuinigingen op de gehandicaptenzorg, zoals ik bij antwoord 10 heb aangegeven. Daarmee zie ik ook geen relatie met de schrijnende situatie waarin Renny leeft.
Herkent u de signalen van de FNV dat het terugdraaien van de bezuinigingen op de langdurige zorg nog niet is verwerkt in de tarieven en/of dat zorginstellingen deze bezuinigingen alsnog doorvoeren?3? Hoe verhoudt dit zich tot het aangenomen amendement Dobbe, waarmee de bezuinigingen van 193 miljoen euro voor dit jaar op de langdurige zorg zijn teruggedraaid?4
Deze signalen herken ik ten dele. Voor twee coalitieakkoordmaatregelen (meerjarige contracten met budgetafspraken en doorontwikkeling kwaliteitskader verpleeghuiszorg) geldt dat ik de NZa op grond mijn voorhangbrief van 19 september 2023 een aanwijzing heb gegeven om de beoogde besparingen voor 2024 terug te draaien. De NZa heeft de hieruit voortvloeiende verhoging van de Wlz-tarieven met € 225 miljoen nog vorig jaar verwerkt via een tussentijdse verhoging van de tarieven voor 2024. Deze middelen zijn daarmee ook vanaf begin dit jaar beschikbaar voor besteding door zorginstellingen. Op 16 februari 2024 is vervolgens het amendement Dobbe aangenomen door de Tweede Kamer. Dit amendement is verwerkt in de Voorjaarsnota, waarmee de overige voorgenomen besparingen op het Wlz-kader voor 2024 zullen worden teruggedraaid. Dit betreft een bedrag van € 193 miljoen. Het aandeel van de gehandicaptenzorg hierin is ongeveer € 40 miljoen en hangt samen met het beoogde terugdraaien van de korting op de normatieve huisvestingscomponent (NHC). Via de voorlopige kaderbrief Wlz 2024–2029 zal ik uw Kamer nader informeren hoe deze extra middelen zullen worden verwerkt in de tarieven en/of het Wlz-kader.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de teruggedraaide bezuinigingen ook in de praktijk worden teruggedraaid?
Bij antwoord 14 heb ik aangegeven hoe ik hiermee omga.
Vrouwen in de krijgsmacht |
|
Derk Boswijk (CDA), Gijs Tuinman (BBB), Tjebbe van Oostenbruggen (NSC), Laurens Dassen (Volt), Jimme Nordkamp (PvdA), Sarah Dobbe , Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Wat ziet u als de grootstebottlenecks bij de verschillende krijgsmachtdelen ten aanzien van het doorgroeien van vrouwen naar leidinggevende posities?
Alle leidinggevende functies staan open voor zowel vrouwen als mannen. Tegelijkertijd zien we dat het aantal vrouwen in topfuncties nog onvoldoende en niet representatief is. Dit stijgt wel gestaag. Op 1 januari 2024 was 15% van het totaal aantal topfunctionarissen (militair vanaf brigadegeneraal, burger vanaf schaal 16) vrouw (meer dan verdubbeld, in 2020 was dit nog 7.6%). Die groei moeten we bestendigen en dat kost tijd. Dit hangt ook samen met het feit dat het totaal aantal vrouwen dat binnen de krijgsmacht werkzaam is, nog steeds beperkt is (op 1 januari 2024 was 12.4% van de militairen vrouw). Hoe meer vrouwen er bij Defensie werken, hoe groter de vijver waaruit de doorstroom gerealiseerd kan worden.
Deelname aan uitzendingen is niet voorwaardelijk om door te groeien in rang. De kennis en ervaringen die militairen opdoen tijdens een missie en voorbereiding op operationele inzet zijn van onschatbare waarde voor militairen. Dit geldt voor alle militairen, vrouwen en mannen. Een groot aantal functies vereist dan ook operationele kennis en ervaring. Die operationele ervaring kan opgedaan worden tijdens een uitzending of door geplaatst te worden bij een operationele eenheid. Dit gebeurt in samenspraak met de P&O-organisatie, om zo goed mogelijk aan te sluiten bij de wensen en behoeften van het personeel.
Voor operationele functies geldt vaker dat de druk om fulltime te werken hoger is, de optie voor deeltijdwerken staat dan onder druk. Dit wordt, met name door vrouwen maar ook steeds meer door mannen, als een uitdaging gezien in de combinatie met bijvoorbeeld ouderschap of zorgtaken. Hier wordt, indien mogelijk, rekening mee gehouden door vroegtijdig met elkaar in gesprek te gaan en afspraken te maken over inzet op (varende) operationele functies of een uitzending.
In het arbeidsvoorwaardenakkoord 2024, zoals hieronder verder beschreven in antwoord op vraag 4, is daarom overeengekomen dat er een aanvullende variant van deeltijdverlof voor militairen wordt geïntroduceerd, waarbij voor een bepaalde (vooraf vastgestelde) periode wordt afgesproken dat de commandant geen gebruik zal maken van de mogelijkheid om het deeltijdverlof op te schorten. Ik ben ervan overtuigd dat het verbeteren van de mogelijkheden voor militairen om in deeltijd te werken Defensie tot een aantrekkelijker werkgever maakt voor vrouwen én mannen. Ook draagt het bij aan een goede werk-privé balans en een meer diverse beeldvorming over wat het betekent om militair te zijn.
Klopt het dat voor bepaalde rangen in bepaalde krijgsmachtdelen het deelnemen aan uitzendingen voorwaardelijk is? Kunt u zich voorstellen dat vrouwen en mannen er hierdoor vaker voor kiezen de krijgsmacht te verlaten, omdat dit niet (meer) past bij hun levensfase? Wat wordt hier op dit moment aan gedaan?
Zie antwoord vraag 1.
Wat wordt op dit moment verder gedaan om doorstroming van vrouwen naar leidinggevende posities in de krijgsmacht te bevorderen?
Het is voor Defensie belangrijk om als uitgangspunt gelijke kansen te creëren, talentgerichte ontwikkeling te stimuleren en te faciliteren, op alle niveaus. Dat geldt niet alleen voor vrouwen maar voor alle (potentiële) medewerkers. Echter, het is duidelijk dat versterkte inzet nodig blijft om het aantal vrouwen bij Defensie, inclusief in leidinggevende posities, te vergroten. Dit doen Defensieonderdelen door het in beeld hebben en ontwikkelen van leidinggevend talent, het aanbieden van loopbaanbegeleiding en talent(ontwikkel)programma’s. Daarnaast zet Defensie in op het verbeteren van de zichtbaarheid naar buiten toe door D&I actief te integreren in arbeidsmarktcommunicatie met als doel een positieve trend te realiseren in de instroom van onder andere vrouwelijke medewerkers.
Alleen inzetten op instroom is niet voldoende, behoud van vrouwelijk personeel is minstens zo belangrijk. Daarom zetten Defensieonderdelen tijdens informatiebijeenkomsten specifiek in op het interesseren van vrouwen in leidinggevende functies op alle niveaus, bijvoorbeeld ook bij onderofficieren. Daarnaast worden bijvoorbeeld de Middelbare Defensievorming (MDV) en Hogere Defensievorming (HDV) inmiddels in modulaire vorm aangeboden. Dit biedt deelnemers meer flexibiliteit om de opleiding te volgen en dit aan te passen aan de persoonlijke situatie, of dit beter te kunnen combineren met ouderschap. Ook wordt ingezet op het schrijven van vacatureteksten die een bredere doelgroep aanspreken.
Op welke wijze wordt de mogelijkheid tot meer parttime werken door de krijgsmacht gefaciliteerd? Klopt het dat dit bij sommige krijgsmachtdelen of in sommige functies alleen kan als militairen zelf zorgen voor iemand die bereid is een functie gezamenlijk fulltime te vervullen? Zo ja: wat kan er vanuit Defensie worden gedaan om dit eenvoudiger te maken?
Voor militairen is in deeltijd werken wettelijk geregeld door het verlenen van deeltijdverlof. Militairen kunnen deeltijdverlof aanvragen in de vorm van onbetaald verlof. Dit hoeft niet in combinatie met een andere militair die deeltijd werkt. Bij deze vorm van parttime werken bestaat de mogelijkheid tot afwijzing en het opschorten van het verlof, bijvoorbeeld in overweging van operationele redenen. Ik ben me ervan bewust dat de onzekerheid die de huidige regeling met zich meebrengt de werk-privé balans negatief kan beïnvloeden. In het arbeidsvoorwaardenakkoord 2024 is daarom overeengekomen dat er een aanvullende variant van deeltijdverlof voor militairen wordt geïntroduceerd, waarbij voor een bepaalde (vooraf vastgestelde) periode wordt afgesproken dat de commandant geen gebruik zal maken van de mogelijkheid om het deeltijdverlof op te schorten. Hiermee heeft de militair gedurende een periode van maximaal zes jaar, die op te splitsen is in meerdere periodes van 1 jaar, dus zekerheid over het werken in deeltijd. Deze vorm van deeltijdverlof wordt gedurende de looptijd van het arbeidsvoorwaardenakkoord 2024 ingevoerd.
Medewerkers kunnen daarnaast ouderschapsverlof opnemen totdat het kind de leeftijd van acht jaar bereikt. Het opnemen van het ouderschapsverlof kan voor maximaal 26 keer de arbeidsduur per week. Hiervan krijgt de medewerker de eerste 13 weken salaris (75% van het inkomen) en de laatste 13 weken niet. Het ouderschapsverlof kan flexibel worden opgenomen voor bijvoorbeeld een aantal uren per week voor een bepaalde periode. Opnemen in meerdere periodes is ook mogelijk.
Op welke wijze wordt op dit moment kinderopvang voor kinderen van medewerkers van Defensie gefaciliteerd – op dagelijkse basis, maar ook waar het gaat om opvang gerelateerd aan de unieke uitdagingen van defensiepersoneel, zoals tijdens uitzendingen? Wat kan er op dit vlak meer worden gedaan?
Defensie faciliteert op dit moment geen kinderopvang. De omstandigheid dat militairen periodiek van functie wisselen, hetgeen regelmatig wijziging van de werklocatie betekent, maakt dat militairen kiezen voor een kinderopvang in de nabijheid van hun woonomgeving en sociale vangnet. Om die reden is Defensie in het verleden dan ook gestopt met het aanbieden van kinderopvanglocaties op de werkplek van de militair.
Bij uitzendingen worden vrouwelijke militairen niet ingezet tot het kind de leeftijd van één jaar heeft bereikt. Voor vrouwelijke en alleenstaande mannelijke militairen met kinderen, geldt dat zij op aanvraag niet hoeven worden ingezet tot het kind de leeftijd van vijf jaar bereikt. Ik ben me er van bewust dat hier een bepaalde mate van ongewenste ongelijkheid in zit en Defensie beschouwt welke mogelijkheden er zijn om dit gelijkwaardig te maken. Hierbij is het belangrijk mee te nemen dat de operationele inzetbaarheid van de eenheid gewaarborgd blijft.
Tot slot biedt Defensie ouders met jonge kinderen tot de leeftijd van vijf jaar en militairen met zorgtaken voor kinderen en/of de partnerkinderen gedurende de uitzending een financiële tegemoetkoming van maximaal € 150 netto per maand.
Wordt er binnen Defensie actief gekeken op welke wijze de balans tussen werk en privé kan worden verbeterd – met inachtneming van het unieke werk van Defensie? Op welke wijze worden hierover gesprekken met vrouwen en mannen in de krijgsmacht gevoerd, wordt maatwerk mogelijk gemaakt en hoe worden goede voorbeelden gedeeld en breder toegepast?
De leidinggevende draagt in samenspraak met de medewerker zorg voor een goede werk-privé balans tijdens uitoefening van de functie, bijvoorbeeld door afspraken te maken over hybride werken. Dit is een belangrijk bespreekpunt bij functioneringsgesprekken. Loopbaanbegeleiding bespreekt de balans tussen toekomstige functies en privé. Er wordt actief gezocht naar functies die voor beide partijen goed passen of naar mogelijkheden om bepaalde operationele functies op een ander moment te plannen. Ook wordt bij partners bij Defensie gekeken of operationele plaatsingen niet (of juist wel) tegelijk plaatsvinden, afhankelijk van de behoefte.
Daarnaast worden er binnen de organisatie meerdere mogelijkheden aangeboden om medewerkers te ondersteunen bij hun eigen inzetbaarheid, zoals workshops, trainingen en yoga en verscheidene gesprekspartners, waaronder leefstijl- en collega-coaching, bedrijfsmaatschappelijk werk en geestelijke verzorging. Ook de rol en verantwoordelijkheid van de leidinggevende in werk-privé balans van de medewerker wordt uitgelicht in verschillende leiderschapsopleidingen.
Als gevolg van de HR-Vernieuwing zullen de mogelijkheden om maatwerk te kunnen leveren verder toenemen, onder meer door de invoering van strategisch talentmanagement, strategische personeelsplanning en meer flexibiliteit in aanstellings- en contractvormen.
Bent u bereid de Kamer periodiek (bijvoorbeeld in de staat van Defensie) te informeren over de voortgang ten aanzien van de aanpassing van uniformen, materieel en uitrusting welke deze meer geschikt moet maken voor vrouwen in de krijgsmacht, zodat zij hun werk effectiever, veiliger (bij voorbeeld in relatie tot ballistiek en vesten) en met meer trots (pasvorm) kunnen vervullen?
We vinden het belangrijk om, meer dan we tot nu toe hebben gedaan, rekening te houden met verschillende behoeften op het gebied van materieel en uitrusting. We spannen ons er dan ook voor in hier om in de toekomst rekening mee te houden bij aanbestedingen. Een eerste stap hebben we hierbij gezet rondom het aanbestedingstraject voor het Defensie Operationeel Kleding Systeem (DOKS) (Kamerstuk 27 830, nr. 429, 28 maart 2024). Met dit project is een kledingsysteem ontwikkeld en verworven dat het gevechtstenue voor de Nederlandse krijgsmacht en het huidige boordtenue van de Nederlandse en Belgische marine vervangt. Defensie toetste DOKS niet alleen op kwalitatieve aspecten, maar ook op basis van waardering vanuit de gebruikers, waaronder vrouwelijke collega’s.
Binnen project DOKS staan bescherming, individuele veiligheid en draagcomfort centraal. Hiermee zorgt Defensie ervoor dat iedere militair de juiste en passende kleding krijgt. Er wordt rekening gehouden met lichaamsvormen, bewegingsbereik, mogelijkheden tot aanpassing, uiterlijke kenmerken en comfort. Om DOKS voor al het defensiepersoneel passend te maken, maakt het systeem daarom gebruik van voorvorming, diverse materiaalsoorten op specifieke plekken en wordt verstellen op verschillende plekken mogelijk. Daarmee wordt het nieuwe kledingsysteem geschikt voor alle militairen ongeacht geslacht, lengte of lichaamstype.
Daarnaast is binnen de innovatieomgeving van het Centrum voor Mens en Luchtvaart de zoektocht naar een scherfvest voor vrouwen gestart. De ontwikkelingen op dit gebied zijn op dit moment nog beperkt. We zijn wel blij dat we hiermee weer een stap zetten in de goede richting.
De Kamer wordt periodiek geïnformeerd over de voortgang van het DOKS-project via de begroting van het Defensiematerieel-begrotingsfonds, het jaarverslag en het Defensie Projectenoverzicht. Over andere initiatieven word u via deze weg ook geïnformeerd.
Kunt u de Kamer informeren over de maatregelen die u reeds genomen heeft ten aanzien van seksueel grensoverschrijdend gedrag binnen Defensie? Kunt u de Kamer informeren over de aantallen en aard van de klachten? Welke mogelijkheden ziet u om de situatie van vrouwen, met name die in lagere rangen, te verbeteren daar waar het gaat om (seksueel) grensoverschrijdend gedrag?
Het integriteitsbeleid van Defensie richt zich op het bevorderen van gewenst gedrag en het tegengaan van ongewenst gedrag – waaronder seksueel grensoverschrijdend gedrag – voor alle defensiemedewerkers, ongeacht rang of stand. Zo komt integriteit in opleidingen terug en beschikt Defensie over een groot netwerk van vertrouwenspersonen en andere ondersteuners die laagdrempelig benaderbaar zijn. Daarnaast voeren wij periodieke metingen uit naar verschillende onderdelen van het beleid, zoals het gebruik van de Gedragscode en de meldingsbereidheid. Op dit moment ontwikkelt Defensie een communicatiecampagne, gericht op aanspreken en met elkaar in gesprek gaan, om zo bewustwording bij medewerkers te vergroten. Hierbij wordt waar mogelijk en nuttig aangesloten bij Rijksbrede initiatieven.
Specifiek voor het tegengaan van seksueel grensoverschrijdend gedrag heeft de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID) een kennisgroep met specialisten. Deze draagt zorg voor kennisuitwisseling en het ontwikkelen van een betere aanpak van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Zo geven de groepsleden trainingen voor onder meer de vertrouwenspersonen en verzorgen zij lezingen op symposia en landelijke bijeenkomsten binnen Defensie. Eind 2023 heeft de kennisgroep een leidraad voor leidinggevenden uitgebracht. Leidinggevenden kunnen deze gebruiken wanneer zij te maken krijgen met een signaal of melding over seksueel grensoverschrijdend gedrag in hun team.
Het aantal meldingen rondom seksuele intimidatie wordt centraal geregistreerd door de COID. De cijfers hierover worden opgenomen in het Jaarverslag Integriteit Defensie, dat elk jaar in mei op Verantwoordingsdag aan uw Kamer wordt verzonden. Het aantal meldingen van «seksuele intimidatie» in de afgelopen jaren is als volgt: 34 in 2021, 58 in 2022 en 43 in 2023. Voorzichtigheid is geboden bij het interpreteren van deze cijfers. In het Jaarverslag wordt uitgebreider ingegaan op de context van de aantallen.
Kunt u specifiek ingaan op de wijze waarop het ministerie omgaat met de bijzondere rol van vrouwen in de frontlinie en de impact die dat kan hebben op enerzijds militaire gevechtseenheden en anderzijds de dynamiek van vrouwen in de frontlinie op het conflict, de-escalatie en representatie van vrouwen in de lokale bevolking in een conflictgebied?
Defensie zet in missiegebieden vrouwen en mannen in diverse functies en rollen in en werkt met het Defensie Actieplan (DAP) 1325, waarvan de uitvoering wordt geleid door twee genderadviseurs. Het DAP 1325 draagt bij aan de implementatie van de Women, Peace and Security (WPS) agenda. Binnen Defensie werken we aan het versterken van het gender-perspectief bij het plannen, uitvoeren en evalueren van operaties en activiteiten. Er wordt zoveel mogelijk gestreefd naar optreden in gemengde teams. Gemengde teams zijn sterkere teams omdat het diversiteit in denkkracht met zich meebrengt. Onze militairen kunnen in gemengde teams beter in contact komen met mannen én vrouwen die deel uitmaken van de lokale bevolking. Dat versterkt onze informatiepositie en daarnaast is het de taak van onze militairen om te luisteren naar de lokale vrouwen, naar hun ervaringen, uitdagingen en veiligheidsbehoeftes zodat Defensie daar de operaties/activiteiten beter op kan afstemmen.
Vrouwelijke militairen worden vaak door de lokale bevolking gezien als makkelijker benaderbaar, zowel door mannen als vrouwen. Een ander positief effect is dat vrouwelijke militairen vaak worden gezien als rolmodel. Binnen de eigen eenheden brengen gemengde teams een andere, vaak minder masculiene dynamiek teweeg. Defensie streeft dus naar een grotere variatie van kwaliteiten en perspectieven. Daar ben ik blij mee omdat ik ervan overtuigd ben dat dit Defensie sterker maakt.
Herkent u het beeld uit Brits onderzoek, waarin wordt geschetst dat vrouwen zich over het algemeen minder herkennen in het beeld van «de veteraan», dat zij zich minder herkend en erkend voelen als veteraan en dat zij gemiddeld minder gebruik maken van dienstverlening (nazorg) gericht op veteranen? Bent u bereid in samenwerking met het veteraneninstituut onderzoek te doen naar de Nederlandse situatie en wat er gedaan kan worden om dit te verbeteren?
In Groot-Brittannië wordt een andere definitie gehanteerd als het gaat over veteranen, hetgeen het moeilijk maakt om de resultaten van het onderzoek direct te vertalen naar de situatie in Nederland. Ondanks het verschil in definitie worden wel overeenkomsten gezien met de uitkomsten van het Brits onderzoek. Onderzoek door het Nederlands Veteraneninstituut (NLVi) onder Nederlandse veteranen laat ook zien dat vrouwen zich minder veteraan lijken te voelen dan mannen. Het meerjarig onderzoek «Zorgbehoeften van vrouwelijke en mannelijke veteranen», uitgevoerd door de Nederlandse Defensieacademie en waarvan in het tweede kwartaal 2024 het onderzoeksrapport wordt gepresenteerd, besteedt ook aandacht aan de identificatie als veteraan van zowel mannen als vrouwen. Daarnaast wordt ingegaan op de zorgvragen van mannen en vrouwen en de verschillen die mogelijk bestaan. Dit onderzoek wordt toegelicht in de Veteranennota 2023/2024, die begin juni aan de Kamer wordt aangeboden. Indien nodig, zal Defensie opvolging geven aan de resultaten.
Maakt Defensie gebruik vanbest practices uit andere landen ten aanzien van de positie van vrouwen in de krijgsmacht? Zo ja, kunt u aangeven wat hiervan wordt geleerd en geïmplementeerd in de Nederlandse krijgsmacht?
Defensie werkt op verschillende terreinen aangaande diversiteit en inclusie samen met andere overheden, bedrijven en kennisinstituten om kennis te delen en innovatie toe te passen. Waar mogelijk en relevant gebeurt dit ook internationaal. Nederland draagt bijvoorbeeld sinds oktober 2015 structureel bij aan het werk van het Nordic Centre for Gender in Military Operations (NCGM), wat tevens fungeert als het NAVO expertise centrum voor dit onderwerp. Vanuit project DOKS is ook contact met Scandinavische landen (Nordic Combat Uniform), België (Belgium Defence Clothing System) en Duitsland. De koers die de Scandinavische landen hebben gekozen komt erg overeen met de koers van Nederland, namelijk een focus op een systeemgedachte en intensief testen met gebruikers. In 2023 hebben daarnaast twee buitenlandse delegaties van het Noorse en Japanse leger een werkbezoek gebracht aan de Centrale Organisatie Integriteit Defensie. Tijdens deze bezoeken werden ervaringen uitgewisseld over (beleid rondom) sociale veiligheid, opvolging van meldingen van (seksueel) grensoverschrijdend gedrag, hoe om te gaan met cultuurverandering en diversiteit en inclusie. Op 8 maart 2024, internationale vrouwendag, zijn tenslotte digitaal ervaringen uitgewisseld met vrouwelijke militairen in Oekraïne. Hierbij was aandacht voor het integreren van een genderperspectief in de operationele realiteit van Oekraïne en hoe om wordt gegaan met (seksueel) grensoverschrijdend gedrag. Dergelijke uitwisselingen zijn waardevol, zowel voor de Nederlandse krijgsmacht als voor partners, en zullen daarom ook blijvend aandacht krijgen.
De beïnvloeding van de Eritrese diaspora door de Eritrese regering |
|
Michiel van Nispen , Sarah Dobbe |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Rellen Den Haag kunnen ook werk regering Eritrea zijn»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de mogelijke beïnvloeding van de Eritrese diaspora in Nederland door de Eritrese regering? Kunt u een uitgebreide toelichting geven?
Zoals ook aangegeven in een brief aan uw Kamer in 20162 is het beeld van sociale druk binnen de Eritrese gemeenschap niet volledig eenduidig. Mogelijk vindt dit wisselende beeld zijn oorsprong voor een deel in een generatieverschil tussen personen die voor, dan wel na de onafhankelijkheid het land hebben verlaten. Het is niet vast te stellen of de druk die sommige Eritreeërs ervaren een direct gevolg is van invloed die de Eritrese overheid zou uitoefenen in Nederland op personen van Eritrese afkomst. Het kabinet erkent dat de sociale druk die Eritreeërs in Nederland kennelijk ervaren niet kan worden genegeerd. Hiervoor zijn verschillende maatregelen genomen, zie meer hierover onder het antwoord op vraag 4.
In algemene zin geldt dat sinds 2018 het kabinet een nationale aanpak tegen Ongewenste Buitenlandse Inmenging (OBI) hanteert, waarover uw Kamer meermaals is geïnformeerd. Deze aanpak bestaat uit drie sporen, te weten het diplomatieke spoor, het weerbaarheidsspoor en het bestuurlijk/strafrechtelijke spoor. Deze integrale OBI-aanpak wordt voortdurend bezien op effectiviteit en actualiteit. Hiertoe is in 2018 de zogenoemde OBI-tafel opgericht, onder coördinatie van de NCTV. Dit is een periodiek, interdepartementaal overleg waarbij de Ministeries van Buitenlandse Zaken, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Defensie, Justitie en Veiligheid en Sociale Zaken en Werkgelegenheid zijn aangesloten, alsmede de nationale politie en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Indien ons signalen bereiken over onwenselijke beïnvloeding wordt niet geschroomd stevig in te grijpen. Zo is in 2017 de Tijdelijk Zaakgelastigde van het Eritrese ambassadekantoor in Den Haag persona non grata verklaard na berichtgeving over het innen van diasporabelasting met dwang. In 2020 is daarnaast een lokale medewerker van ditzelfde ambassadekantoor weggestuurd omdat hij zich voordeed als consul en geld ophaalde. Uw Kamer is destijds over deze zaken geïnformeerd.
Tot op heden zijn bij ons geen signalen bekend dat er bij de recente rellen sprake was van aansturing door of vanuit het Eritrese regime. Wel is de Eritrese ambassadeur in België, onder wiens ressort Nederland valt, uitgenodigd voor een gesprek (zie ook het antwoord op vraag 7).
Welke maatregelen gaat u nemen om onwenselijke beïnvloeding door de Eritrese regering nog verder te voorkomen? Kunt u een uitgebreide toelichting geven?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn de maatregelen, zoals aangekondigd in de kabinetsreactie (Kamerstuk 22 831, nr. 125) op het rapport naar aanleiding van de motie Karabulut voldoende uitgevoerd en hebben zij het gewenste effect gehad? Kunt u een uitgebreide toelichting geven?
Met bovengenoemde kabinetsreactie van december 2016 heeft de regering maatregelen aangekondigd n.a.v. de moties die werden aangenomen tijdens een debat over de invloed van Eritrea in Nederland. Deze maatregelen betreffen 1) Het uitvoeren van een onderzoek naar de inning van diasporabelasting 2) Het onderzoeken of een centraal meldpunt voor Eritreeërs een zinvolle en doelmatige aanvulling is op bestaande mogelijkheden, 3) Het bevorderen van integratie en participatie van de Eritrese gemeenschap in Nederland, in samenwerking met de gemeenschap zelf, 4) Het opstellen van een handreiking voor lokale overheden en hulpverlening en de situatie in Eritrea en Nederland nauwlettend volgen. Hieronder per maatregel de stand van zaken.
Over de uitkomsten van het onderzoek naar de inning van diasporabelasting werd uw Kamer in 2018 reeds geïnformeerd.3 Zie hierover meer bij het antwoord op vraag 5.
Betreffende het meldpunt, is in de beantwoording van Kamervragen van 26 juli 20184 aangegeven dat het kabinet nog steeds van mening is dat een speciaal meldpunt voor Eritreeërs, zoals waar de motie onder andere toe oproept, niet nodig is. In plaats van een nieuw meldpunt in het leven te roepen zetten de Ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Justitie en Veiligheid in op het wijzen op de mogelijkheden rondom de gang naar de politie. Daarnaast is uw Kamer op 6 april 2023 geïnformeerd over de algemene geïntensiveerde aanpak van ongewenste buitenlandse inmenging (OBI), die tot doel heeft mogelijke drempels die burgers ervaren bij het doen van OBI-meldingen zoveel mogelijk te verlagen, als ook door het centraal bijeenbrengen van OBI-meldingen trends en dreigingen op dit gebied eerder te kunnen onderkennen.5 Daarnaast wordt momenteel gewerkt aan de uitvoering van de motie Becker die oproept tot het inrichten van een breed meldpunt voor slachtoffers van OBI.6 U wordt later dit jaar geïnformeerd over de voortgang van de geïntensiveerde aanpak van OBI. Deze motie zal daar onderdeel van uitmaken.
De Expertise Unit Sociale Stabiliteit heeft, conform de toezegging in de kabinetsreactie van december 2016, een netwerk opgebouwd binnen de Eritrese gemeenschap in Nederland. Daarnaast zijn gemeenten individueel ondersteund bij vraagstukken over de lokale Eritrese gemeenschappen en daar waar nodig in contact gebracht met (leden van) dit netwerk. Dit netwerk is nog steeds actief.
Tot slot heeft het Ministerie van SZW in 2017 een «Handreiking voor ondersteuning van Eritrese nieuwkomers bij hun integratie» laten opstellen, met als doel een beschrijving te geven hoe de participatie en integratie van Eritrese statushouders wordt vormgegeven en voor elk beleidsterrein dat daarmee gemoeid is, best practices en tips te delen.
Dankzij deze maatregelen werden de oplopende spanningen van de afgelopen maanden binnen de Eritrese gemeenschap gesignaleerd door de Expertise Unit Sociale Stabiliteit. Van oktober 2023 tot en met januari 2024 zijn hierover (signaal)gesprekken gevoerd met verschillende ministeries, gemeenten en de gemeenschap zelf.
Blijft u bij het standpunt dat het innen van diasporabelasting niet kan worden verboden binnen de huidige rechtsgronden, zoals u onder andere verwoord heeft in het schriftelijk overleg uit 2019?2 Ziet u noodzaak en/of mogelijkheden om de wet te wijzigen om dit wel mogelijk te maken?
Zoals ook aangegeven in een Kamerbrief van 9 november 20188 zijn de afgelopen jaren op verzoek van uw Kamer verschillende onderzoeken uitgevoerd naar de Eritrese diasporabelasting en de wijze van inning van deze belasting. Uit deze onderzoeken is gebleken dat de inning van diasporabelasting niet onrechtmatig is. In het algemeen geldt dat staten de vrijheid hebben om, binnen de grenzen van het internationale recht, hun belastingstelsel in te richten en hierbij maatregelen te nemen om zich te verzekeren van de inning van belasting. De onderzoeken bevestigden tevens dat het in het Nederlandse belastingstelsel niet mogelijk is om de heffing en de inning van de Eritrese diasporabelasting in Nederland te verbieden. De inning is sinds een ministeriële regeling uit 20169 wel verboden als deze gepaard gaat met fraude, dwang, afpersing en andere strafbare feiten, of wanneer zij in strijd is met het op Eritrea van toepassing zijnde sanctieregime. Dat is niet gebleken.
Het kabinet blijft de situatie ten aanzien van de inning van diasporabelasting nauwgezet volgen. Om vast te kunnen stellen of er sprake is van dwang, intimidatie of fraude bij de inning van de diasporabelasting, is het van groot belang dat personen die dwang of intimidatie ervaren hiervan aangifte doen bij de politie, zodat hieraan strafrechtelijke opvolging kan worden gegeven.
Zijn er na het incident uit 2020 nog meer incidenten geweest met de Eritrese ambassade met betrekking tot het innen van de diasporabelasting en/of de beïnvloeding van de Eritrese diaspora door de Eritrese regering? Is de Kamer daarover geïnformeerd? Kunt u een uitgebreide toelichting geven?
Bij het kabinet zijn geen incidenten bekend na 2020 waarbij is vastgesteld dat diasporabelasting werd geïnd door de Eritrese ambassade onder dwang.
Bent u van plan een onderzoek in de stellen naar de beïnvloeding van de Eritrese diaspora door de Eritrese regering? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in 2016 reeds opdracht gegeven voor een kwalitatief onderzoek om inzicht te krijgen in het netwerk van Eritrese (zelf)organisaties in Nederland, de mate en aard van de (buitenlandse) aansturing van Eritrese (zelf)organisaties in Nederland door de Eritrese overheid en/of daaraan gelieerde organisaties en de mate en aard van de ervaren druk onder Eritreeërs in Nederland. Hierover is uw Kamer geïnformeerd (Kamerstukken II, 2016–2017, 22 831, nr. 125)10. Er zijn bij het kabinet geen verdere indicaties die erop wijzen dat de uitkomsten van dit eerdere onderzoek niet meer in overeenstemming zijn met de huidige situatie.
Wel heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken de Eritrese ambassadeur in Brussel, onder wiens ressort Nederland valt, in een gesprek duidelijk kenbaar gemaakt dat Nederland verwacht dat de ambassade signalen van eventuele spanningen rondom evenementen onder de aandacht brengt bij de Nederlandse autoriteiten. Tevens is benadrukt dat verwacht wordt dat de ambassade zich inspant om een de-escalerende rol te spelen bij spanningen binnen de Eritrese gemeenschap.
Bent u bereid bereid om, bij een eventueel onderzoek, ook de verschillende groeperingen in Nederland in kaart te brengen en de beïnvloeding van deze afzonderlijke groepen in het onderzoek mee te nemen?
Zie het antwoord op vraag 7.
Het bericht dat Friese gemeenten miljoenen tekortkomen op jeugdzorg |
|
Sarah Dobbe |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Friese gemeenten miljoenen tekortkomen op jeugdzorg?1
Ik ben mij bewust van de uitdagingen binnen het domein van de jeugdzorg. De uitgaven in de jeugdzorg zijn de afgelopen jaren hard gestegen. Vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid werk ik samen met gemeenten en andere betrokken partijen aan deze uitdagingen. Zo zijn in de Hervormingsagenda Jeugd afspraken gemaakt de jeugdzorg kwalitatief te verbeteren en ook het stelsel (financieel) houdbaar te maken.
Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor de financiële positie en adequate uitvoering van de taken en verantwoordelijkheden die op hen rusten. De gemeenteraad stelt jaarlijks een begroting vast en de gemeente dient ervoor te zorgen dat deze structureel en reëel in evenwicht is. Dit geldt ook voor de Friese gemeenten. De provinciaal financieel toezichthouder (gedeputeerde staten) besluit ieder jaar of er sprake is van structureel en reëel evenwicht en onder welke vorm van toezicht de gemeente voor het begrotingsjaar valt.
Hoe duidt u de tekorten op het jeugdzorgbudget van deze gemeenten? Wijt u deze aan het gemeentelijke beleid of speelt hier ook het gebrek aan financiering van gemeenten?
De gemeenteraad stelt jaarlijks een begroting vast en de gemeente dient ervoor te zorgen dat deze structureel en reëel in evenwicht is. Dit geldt ook voor de Friese gemeenten. Binnen de kaders van de wet- en regelgeving, zoals de Jeugdwet, is het aan de individuele gemeenten hoe ze hun ontvangsten uit het gemeentefonds inzetten. De middelen uit de algemene uitkering van het gemeentefonds zijn beleids- en bestedingsvrij voor gemeenten.
Onderzoek heeft uitgewezen dat de uitgaven van gemeenten aan jeugdzorg hoger zijn dan de middelen die zij hiervoor vanuit het Rijk hebben ontvangen. Sinds 2019 heeft het Rijk jaarlijks extra middelen verstrekt aan gemeenten. Een Commissie van Wijzen heeft vervolgens in 2021 een uitspraak gedaan over de ontwikkeling van de uitgaven in relatie tot het budget en heeft geadviseerd over het beschikbaar stellen van aanvullende middelen en het nemen van (besparings)maatregelen. Dit heeft geleid tot de Hervormingsagenda die in juni 2023 met de VNG en andere partijen is afgesloten. Hierin zijn afspraken gemaakt om het jeugdstelsel inhoudelijk te verbeteren en het stelsel financieel houdbaar te maken voor de toekomst.
Een commissie van deskundigen zal zwaarwegend advies geven aan het Rijk en de VNG ten aanzien van de uitvoering van de maatregelen en de gepleegde inspanningen, mede in relatie tot de uitgavenontwikkeling («mid-term review»). De commissie wordt gevraagd in januari 2025 een eerste advies te formuleren.
In hoeveel gemeenten spelen dit soort tekorten op het jeugdzorgbudget nog meer?
Ik beschik niet over een overzicht van welke gemeenten een tekort op jeugdzorg hebben.
Wat zijn de gevolgen van deze tekorten voor jongeren die jeugdzorg nodig hebben in deze gemeenten? Krijgen zij hier nog steeds toegang toe of komen zij hierdoor in de knel?
Op basis van de Jeugdwet moeten gemeenten hulp bieden aan jongeren die, naar het oordeel van het college, jeugdhulp nodig hebben. Het is in eerste instantie aan de gemeenteraad erop toe te zien dat deze jeugdhulpplicht wordt nagekomen.
Ook moet elke gemeente zorgen dat er onafhankelijke cliëntondersteuners zijn. Deze ondersteuners helpen mensen hun ondersteuningsbehoeften helder te krijgen en de juiste hulp te vinden.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat jongeren hierdoor minder zorg of slechtere zorg krijgen dan zij nodig hebben?
Het is in eerste instantie aan de gemeenteraad om erop toe te zien dat deze jeugdhulpplicht wordt nagekomen en dat de gemeente hulp biedt aan de jongeren die, naar het oordeel van het college, jeugdhulp nodig hebben.
Met de in juni 2023 afgesloten Hervormingsagenda willen betrokken partijen ervoor zorgen dat jeugdigen en gezinnen wanneer dit nodig is zo snel als mogelijk passende ondersteuning en zorg ontvangen. Daarnaast beogen we met deze Hervormingsagenda het stelsel financieel houdbaar te maken voor de toekomst. Zoals toegelicht in de voortgangsbrief Jeugd van 18 december 2023 zijn partijen hard aan de slag met de uitvoering van de in de Hervormingsagenda beschreven maatregelen.
Bent u zich ervan bewust dat deze tekorten nog verder op zullen lopen als er geen oplossing komt voor het zogeheten «ravijnjaar» in 2026, wanneer gemeenten bijna vier miljard euro minder inkomsten dreigen te krijgen? Wanneer komt u met een oplossing voor het ravijnjaar?
Op 14 december jl. heeft de Minister van BZK uw kamer geïnformeerd (Kamerstuk 36 410, nr. 832) dat een gezamenlijke notitie is opgesteld over de «Plussen en minnen op hoofdlijnen» van de financiën van de medeoverheden. Dit leidde in het Bestuurlijk Overleg over de Financiële verhoudingen met de medeoverheden (BOFv) van 21 november jl. tot een gesprek over de balans van ambities, taken, middelen en uitvoeringskracht.
In maart en april heeft nog tweemaal een BOFv plaatsgevonden. Uw Kamer is over de uitkomsten hiervan geïnformeerd als onderdeel van de Voorjaarsnota (hoofdstuk 4.7 medeoverheden).
Ziet u dat de huidige inrichting van de jeugdzorg (en de zorg in brede zin), met marktwerking waarbij allerlei commerciële bureaus en aanbieders veel geld uit de zorg kunnen halen niet goed werkt om jongeren de zorg te geven die zij nodig hebben?
In de jeugdhulp is geen sprake van vrije marktwerking. Met aanvullende vormen van regulering worden grenzen aan de marktwerking gesteld met als doel daar waar nodig de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van jeugdhulp aan kwetsbare kinderen te waarborgen. Ik ben het ermee eens dat we perverse prikkels in de jeugdhulp moeten terugdringen. In de Hervormingsagenda Jeugd zijn afspraken gemaakt hoe dergelijke perverse prikkels worden aangepakt, onder meer door versterking van de inkooprol door gemeenten via standaardisatie van de inkoop en contracten en verdere regulering van de markt door o.a. de AMvB reële prijzen en het wetsvoorstel «Wet integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders».
Beseft u dat de bezuinigingspolitiek op de jeugdzorg sinds 2015 de problemen vooral erger heeft gemaakt, zeker in combinatie met het feit dat de markt niet uit de jeugdzorg is gehaald?
Dat deel ik niet. De decentralisatie in 2015 is gepaard gegaan met een taakstelling die qua orde van grootte niet in verhouding staat tot de extra uitgaven die we in latere jaren hebben gezien. De taakstelling was expliciet onderdeel van de afspraken met de VNG in het kader van de decentralisatie. De uitvoering door gemeenten zou immers leiden tot doelmatigere inzet van de middelen. Vanaf 2019 zijn jaarlijks aanvullende middelen beschikbaar gesteld (in 2019 € 400 mln, oplopend tot ruim € 850 mln in 2021). Vervolgens heeft een Commissie van Wijzen in 2021 een uitspraak gedaan over de ontwikkeling van de uitgaven in relatie tot het budget en geadviseerd over het beschikbaar stellen van aanvullende middelen en het nemen van maatregelen. Dit heeft geleid tot de Hervormingsagenda die in juni 2023 met de VNG en andere partijen is afgesloten.
Bent u nog steeds van mening dat het onverantwoord is om de geplande bezuiniging van 511 miljoen euro op de jeugdzorg door te zetten? Zo ja, bent u bereid om deze ook daadwerkelijk te schrappen zodat de jeugdzorg niet nog verder in de knel komt?
In de Voorjaarsnota zijn hier nadere afspraken over gemaakt, zie Voorjaarsnota 2024 pagina 56.
Het bericht Maartje Kraamzorg trekt de stekker eruit, kraamzorg in Twente moet hulp zoeken voor 160 gezinnen |
|
Sarah Dobbe |
|
Pia Dijkstra (D66), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat een zorgorganisatie die kraamzorg levert nu wegvalt, terwijl er nu al sprake is van nijpende tekorten? In hoeverre vindt u het wenselijk dat dergelijke zorgorganisaties verdwijnen gezien dit de toegankelijkheid van zorg mogelijk verder onder druk zet?1
Graag wil ik benadrukken dat de kraamzorg een onlosmakelijk onderdeel uitmaakt van de integrale geboortezorg die een goede start aan ouder(s) en kind kan bieden. De continuïteit en kwaliteit van deze zorg is belangrijk. Hiervoor zijn zorgaanbieders en zorgverzekeraars in eerste instantie verantwoordelijk. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) zien hierop toe. In de kraamzorg spelen al langere tijd capaciteitsproblemen, met name in de zomer, veroorzaakt door een tekort aan kraamverzorgenden, vakantie, een piek in de bevallingen en ziekteverzuim. Tot op heden hebben kraamvrouwen nog steeds kraamzorg ontvangen, al is het niet altijd het aantal geïndiceerde uren, maar in ieder geval wel in het indicatieprotocol vastgelegde minimum van 24 uur.
Ik heb navraag gedaan bij de NZa en IGJ. Zij geven aan dat zij niet eerder signalen hebben ontvangen over het wegvallen van Maartje Kraamzorg of de Sint Maarten Zorggroep waar Maartje Kraamzorg onderdeel van uitmaakt. Wel is bij de NZa bekend dat de kraamzorg in die regio onder druk is komen te staan. In het kader van de vroegsignalering zijn afspraken gemaakt met betrokken partijen over het handelen bij dreigende discontinuïteit van zorgaanbieders2. In dit specifieke geval zijn zorgverzekeraars echter helaas niet op de hoogte gebracht van het stoppen van Maartje Kraamzorg, ook Bo geboortezorg was niet op de hoogte. Hierdoor hebben partijen niet de mogelijkheid gehad om tijdig op zoek te gaan naar een passende oplossing en, indien nodig, te escaleren naar de NZa en VWS. De preferente zorgverzekeraar is in gesprek met de overige aanbieders in Twente om de cliënten alsnog te plaatsen. Ik ga er daarom vanuit dat hiermee de toegankelijkheid geborgd is.
Heeft u eerder al signalen gekregen dat deze zorgorganisatie zou wegvallen? Zo ja, wat heeft u met deze signalen gedaan?
Zoals in antwoord 1 aangegeven heb ik navraag gedaan bij de NZa en IGJ. Beide hebben geen signalen ontvangen over het wegvallen van Maartje Kraamzorg.
Wat is uw reactie op het feit dat «de lage tarieven die zorgverzekeraars betalen» als één van de belangrijkste redenen wordt genoemd dat deze organisatie het niet langer redt? In hoeverre (h)erkent u het beeld dat er te lage tarieven geboden worden door zorgverzekeraars voor kraamzorg?
In de kraamzorg is sprake van capaciteits- en financiële vraagstukken. Om die reden hebben Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en Bo geboortezorg in juni 2023 een convenant afgesloten om deze uitdagingen het hoofd te bieden. Onder andere zijn afspraken gemaakt over hogere tarieven gedurende de looptijd van het convenant. Ook heeft de NZa extra tariefruimte gecreëerd in de regelgeving, zodat zorgverzekeraars en zorgaanbieders daar waar nodig aanvullende afspraken kunnen maken. Bo geboortezorg en ZN hebben toen ook een onderzoek laten uitvoeren naar de financiële situatie van de sector. Daaruit is een gedifferentieerd beeld naar voren gekomen; er zijn zowel organisaties waar het relatief goed gaat, als organisaties in financieel zwaar weer. Dit benadrukt het belang van een goed gesprek, in alle openheid, tussen iedere zorgaanbieder en zorgverzekeraar over de financiële situatie van de zorgaanbieder. Zij zijn gezamenlijk aan zet en kunnen per geval bepalen wat nodig is. ZN en Bo geboortezorg werken aan een vervolg op het convenant, waar ook afspraken over de tarieven onderdeel van uitmaken. De NZa start binnenkort met het kostenonderzoek dat zij regulier doet om periodiek de maximumtarieven bij te stellen. De uitkomsten hiervan zijn relevant voor de tarieven vanaf 1 januari 2026.
Is bekend of er nog andere kraamzorgorganisaties zijn die dreigen weg te vallen? Zo ja, welke?
Ik heb navraag gedaan bij de toezichthouders. Zowel de NZa als de IGJ hebben geen signalen ontvangen dat andere kraamzorgorganisaties dreigen om te vallen.
Waar kunnen de genoemde 160 kraamgezinnen op dit moment terecht met hun zorgvraag? Welke maatregelen gaat u nemen als blijkt dat er onvoldoende zorgaanbod is om deze 160 kraamgezinnen van kraamzorg te voorzien?
Maartje Kraamzorg stopt per 1 mei. De preferente zorgverzekeraar heeft aangegeven verrast te zijn door het stoppen van Maartje Kraamzorg en is hierover met de organisatie in gesprek. Gezamenlijk wordt gekeken of cliënten bij andere aanbieders geplaatst kunnen worden. Dit sluit aan op de beoogde landelijke afspraken tussen ZN en Bo geboortezorg.
In eerdere beantwoording van Kamervragen heeft u aangegeven dat er onderzoek wordt gedaan naar de loonontwikkeling van de kraamzorg, is dit onderzoek inmiddels afgerond en zou u de resultaten van dit onderzoek met de Kamer kunnen delen?2
Als onderdeel van het convenant voor 2023 hebben Bo geboortezorg en ZN ook opdracht gegeven voor onderzoek naar de financiële situatie en de loonontwikkeling in de kraamzorg. Dit onderzoek is afgerond. Ik heb Bo geboortezorg en ZN gevraagd dit onderzoek beschikbaar te maken op hun website, zodat dit onderzoek breed toegankelijk is.
In hoeverre (h)erkent u het beeld dat de huidige arbeidsomstandigheden, zoals slechte beloning voor de wachtdienst en de hoge werkdruk, leiden tot het huidige personeelstekort in de kraamzorg?
Bo geboortezorg geeft aan dat zij van hun achterban horen dat de lage beloning, werkdruk en werk-privébalans van invloed zijn op de uitstroom in de kraamzorg. Uitstroomonderzoek van RegioPlus laat zien dat de drie voornaamste redenen om te vertrekken bij een werkgever ontwikkelmogelijkheden, werkinhoud en de privésituatie zijn. Ook werkdruk komt terug in de top 5 van vertrekredenen. Arbeidsvoorwaarden spelen een beperktere rol en staan slechts op de negende plaats als reden om weg te gaan.
Voor het behoud van medewerkers is inzet op goed, aantrekkelijk en modern werkgeverschap essentieel. Hier ligt een belangrijke rol voor werkgevers. Zij zijn immers primair verantwoordelijk voor goed personeelsbeleid. Met het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en welzijn (TAZ) stimuleert en ondersteunt de Minister van VWS hen hierin. De focus ligt daarbij op professionele autonomie en zeggenschap, begeleiding van nieuwe medewerkers, aandacht voor een goede balans tussen werk en privé, een gezonde en veilige werkomgeving en het aantrekkelijker maken van werken in loondienst.
Deelt u de mening dat het garanderen van kraamzorg een belangrijk onderdeel zou moeten zijn van het actieprogramma Kansrijke Start?
Voor het garanderen van Kraamzorg zijn wettelijke kaders van toepassing, namelijk de kwaliteits- en continuïteitswaarborgen van de Zorgverzekeringswet.
Zorgaanbieders en zorgverzekeraars zijn verantwoordelijk om respectievelijk goede zorg te leveren en aan de zorgplicht te voldoen. De NZa en de IGJ zien hierop toe. Ik juich het dan ook toe dat zorgaanbieders en verzekeraars met elkaar in gesprek zijn over verlenging van een convenant dat hen beide helpt in het nakomen van hun verantwoordelijkheden.
Welke maatregelen bent u bereid om te nemen om kraamzorg nu en in de toekomst te garanderen?
Ik vind het van belang dat de continuïteit en kwaliteit van zorg zoveel als mogelijk geborgd is. Zoals hiervoor al gezegd zijn zorgaanbieders en zorgverzekeraars in eerste instantie verantwoordelijk en zien de NZa en de IGJ hierop toe.
Ik heb respect voor de wijze waarop het kraamverzorgenden, zorgaanbieders en zorgverzekeraars tot op heden is gelukt elke kraamvrouw die dat wenst kraamzorg te bieden in lijn met het afgesloten convenant. Ook zijn in dit convenant afspraken gemaakt over een toekomstbestendige sector. Het is aan ZN en Bo geboortezorg om tot opvolging van dit convenant te komen. De NZa is hier ook bij betrokken. Eenieder pakt hierin zijn rol en verantwoordelijkheid, ik heb daarmee de verwachting dat de gesprekken tussen de beide partijen tot een goed resultaat zullen leiden.
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Ja, daartoe ben ik bereid.
Het bericht 'Gezinshuiszorg faalt: kwetsbare kinderen onvoldoende beschermd' |
|
Sarah Dobbe |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Gezinshuiszorg faalt: kwetsbare kinderen onvoldoende beschermd» van dinsdag 30 januari 2024?1
Kinderen horen veilig te zijn in de jeugdhulp, zeker als zij uit huis zijn geplaatst. Dat ouders en kinderen pas laat gehoord zijn over hun klachten en dat mogelijk pas laat is ingegrepen door betrokkenen, vind ik kwalijk en dat betreur ik voor deze kinderen en hun ouders.
Bent u het ermee eens dat gezien deze misstanden, de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) faalt bij het controleren van de kwaliteit van deze vorm van jeugdzorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) houdt toezicht op de kwaliteit van jeugdhulp in gezinshuizen. De IGJ bezoekt jeugdhulpaanbieders, zoals gezinshuizen, aan de hand van een risico-inschatting. Dit risico-gebaseerde toezicht wil zeggen dat op basis van verzamelde informatie uit meldingen, signalen, klachten, uitkomsten van eerdere inspectiebezoeken, jaarverslagen, en berichten uit de actualiteit, die instellingen worden bezocht die het meeste risico lopen. Inherent aan deze aanpak is dat het onmogelijk is alle risico’s uit te bannen. Daarom is het ook essentieel dat bij de contractering gemeenten kwaliteitseisen stellen zoals neergelegd in de Kwaliteitscriteria Gezinshuizen.2 Zo trachten we gezamenlijk kinderen veilig onder te brengen in gezinshuizen.
Klopt het dat er geen goed beeld is van het aantal gezinshuizen in Nederland? Wat zijn de eventuele bezwaren om deze vorm van zorg op te nemen in een openbaar register?
Het klopt dat er geen volledig, actueel beeld is van het aantal gezinshuizen in Nederland. Een belangrijk deel van de gezinshuizen is opgenomen in het Landelijk Register, Zorgaanbieders (LRZa), te weten de gezinshuizen die zijn ingeschreven met een SBI-code uit het domein zorg en welzijn (LRZa | CIBG) in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel. Deze gezinshuizen zijn echter in het LRZA opgenomen als zorgaanbieder en niet specifiek identificeerbaar als gezinshuis. Sinds 2022 bestaat een meldplicht voor jeugdhulpaanbieders, met als doel nieuwe jeugdhulpaanbieders beter in beeld te brengen bij de IGJ. Bij de meldplicht moet worden aangegeven of de jeugdhulpaanbieder zich meldt als gezinshuis. Hiermee mee bestaat vanaf 1 januari 2022 een beter beeld bij de IGJ van het aantal gezinshuizen.
Bent u het ermee eens dat een winstverbod in deze sector kan helpen bij het voorkomen van dergelijke misstanden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik wil voorop stellen dat in de jeugdhulp geen plaats hoort te zijn voor (excessieve) winstuitkeringen die ten koste gaan van de kwaliteit, beschikbaarheid of toegankelijkheid van de jeugdhulp. Een algemeen winstuitkeringsverbod is daarbij echter geen helpende oplossing. Veel gezinshuisouders zijn niet in loondienst maar werkzaam als zelfstandig of franchise-ondernemer. Een winstuitkeringsverbod heeft als gevolg dat al deze gezinshuisouders moeten stoppen of verder moeten gaan in een andere constructie of rechtsvorm. Dit is niet wenselijk. Daarnaast kan de inzet op meer doelmatigheid of innovatie in de jeugdhulpverlening door zo’n algemeen verbod worden verstoord. Om de risico’s bij (excessieve) winstuitkeringen voor kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid tegen te gaan heb ik meerdere maatregelen in voorbereiding:
Wat is uw reactie op de in het artikel gedane uitspraak van de bestuurder bij jeugdzorgaanbieder Entrea Lindenhout: «Wat mij betreft stoppen we morgen met de marktwerking. De gedachte dat je het verdriet van kinderen, de ontreddering van ouders, moet vermarkten, dat kan ik gewoon niet begrijpen»?
In de jeugdhulp perken we op dit moment de vrije marktwerking in. Met aanvullende vormen van regulering worden grenzen aan de marktwerking gesteld met als doel daar waar nodig de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van jeugdhulp aan kwetsbare kinderen te waarborgen. Onder meer door versterking van de inkooprol door gemeenten via standaardisatie van de inkoop en contracten en verdere regulering van de markt door de onder antwoord 4 genoemde wetsvoorstellen/regelgeving.
Welke maatregelen bent u als bewindspersoon bereid om te nemen om eventuele huidige misstanden verder op te sporen en in de toekomst te voorkomen?
Helaas blijkt het, ondanks de inspanningen van diverse instanties, toch niet altijd mogelijk misstanden in de zorg tijdig te signaleren of, beter nog, te voorkomen. Wel wordt op verschillende manieren gewerkt aan het signaleren, voorkomen en tegengaan van misstanden in de jeugdhulp. Kinderen en ouders hebben op grond van de Jeugdwet klachtrecht. Jeugdhulpaanbieders moeten een klachtenregeling hebben waarin in ieder geval voorzien wordt in een Klachtencommissie met een onafhankelijk voorzitter. De vertrouwenspersonen gaan regelmatig langs bij gezinshuizen en praten met jeugdigen in de gezinshuizen. Zij kunnen de jeugdigen helpen indien zij klachten of misstanden willen signaleren en hoe die te melden.
Kinderen en ouders kunnen een klacht of misstand ook melden bij het Landelijke Meldpunt Zorg (LMZ) van de IGJ. Het LMZ geeft advies en informatie bij klachten over de kwaliteit van zorg en geeft aan welke stappen jeugdigen of hun ouders met klachten kunnen zetten. Meldingen en klachten over incidenten, misstanden en terugkerende tekortkomingen zijn voor de IGJ een belangrijke bron van informatie en kunnen aanleiding zijn om een onderzoek te starten.
Ook zijn jeugdhulpaanbieders, conform de Jeugdwet, verplicht om calamiteiten en geweld bij de IGJ te melden. Hierbij gaat het om bijvoorbeeld fysiek geweld, seksueel grensoverschrijdend gedrag en/of psychisch geweld.
Bent u bereid om deze vragen elk afzonderlijk te beantwoorden?
Ja.
Het Marineschip Zr. Ms. Holland en Humanitaire Hulp aan Gaza. |
|
Sarah Dobbe |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Het Marineschip Zr. Ms. Holland is in november naar het gebied gegaan voor het bieden van humanitaire hulp, hoe beoordeelt u het slagen van deze missie?
In de Kamerbrief d.d. 8 november 2023 «Militaire inzet ten behoeve van steun Gaza en de regio» is de Kamer geïnformeerd over het besluit Zr.Ms. Holland naar de Middellandse Zee te sturen voor ondersteuning van taken in het kader van een mogelijke evacuatie of het eventueel bieden van humanitaire hulp via een maritieme corridor. Voor beide potentiële doelen betrof de inzet een prepositionering, om snel te kunnen opereren bij een evacuatiescenario of indien een maritieme corridor in internationaal verband gevormd zou worden.
Zr.Ms. Holland was in staat binnen zeer korte tijd in het gebied aanwezig te zijn om snel te kunnen reageren in een onvoorspelbare en volatiele situatie. De bemanning heeft zich, onder meer door het houden van oefeningen in het gebied, voorbereid op een eventueel evacuatiescenario.
In de periode dat Zr.Ms. Holland in het Middellandse Zeegebied aanwezig was heeft een maritieme corridor zich in internationaal verband onvoldoende uitgekristalliseerd. In de Kamerbrief «Update inzet Zr.Ms. Holland» d.d. 23 januari 2024 bent u geïnformeerd over de terugkeer van Zr.Ms. Holland naar Nederland. Intussen heeft een groep partners, waaronder de EU, VN en VS, zich achter een maritieme corridor geschaard. Nederland steunt dit initiatief en heeft een bijdrage aangekondigd aan een op te zetten trustfund, dat de flexibiliteit moet hebben om in concrete operationele behoeften van de maritieme corridor te voorzien. Daarnaast zijn in EU-verband twee Nederlandse civiel experts aan het EU-team op Cyprus toegevoegd om de internationale inspanningen te helpen coördineren.
Conform moties Dobbe c.s. (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2801), Ergin c.s. (Kamerstuk 36 410 X, nr. 64), Boswijk c.s. (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2852) en Paternotte en Klaver (Kamerstuk 21 501-20, nr. 2048) blijft het kabinet zich inzetten voor humanitaire toegang, waaronder via de lucht en over zee. In dit kader heeft Defensie meerdere airdrops uitgevoerd om humanitaire steun aan Gaza te leveren (zie beantwoording vraag 4). Supplementaire hulpverlening over zee en via de lucht is nadrukkelijk additioneel aan landroutes en geen vervanging.
Het kabinet blijft tevens voorbereid op verschillende evacuatiescenario’s. De situatie wordt nauwlettend gemonitord. De afgelopen tijd heeft de Joint Taskforce op Cyprus de nodige voorbereidingen getroffen om snel in actie te kunnen komen. De taskforce staat nu in Nederland met twee C-130’s op stand-by en kan daardoor snel optreden indien nodig. Het logistieke team dat aanwezig was op Cyprus is eind februari teruggekeerd naar Nederland. Dit heeft geen gevolgen voor eventuele evacuatiescenario’s.
Wat is er gebeurd om te zorgen dat de humanitaire hulp geleverd kon worden in Gaza, door wie en wanneer?
De humanitaire situatie in Gaza is uiterst zorgwekkend en hulp bereikt de mensen in Gaza nog altijd onvoldoende. Het kabinet heeft grote zorgen over dreigende hongersnood. Het kabinet onderstreept dat het versnellen en verbreden van hulp over land, waaronder het openen van meerdere grensovergangen, prioriteit heeft en van levensbelang is. De toegang voor deze hulp is echter nog steeds onvoldoende als gevolg van blokkades en belemmeringen opgeworpen door Israël. Israël heeft slechts enkele grensovergangen geopend waardoor de toegang voor hulp over land nog steeds ernstig tekort schiet. Dit geldt voor goederen, maar ook voor (internationale) humanitaire staf, die ongehinderde toegang moeten hebben om Gaza in en uit te reizen, en zich binnen Gaza vrij en veilig moeten kunnen bewegen. De naleving van deconflictiemaatregelen door Israël schoot in de afgelopen maanden ernstig tekort, waardoor de veiligheid voor hulporganisaties onvoldoende werd gewaarborgd.
Naast de structurele ongeoormerkte bijdragen aan VN- en partnerorganisaties heeft het kabinet de afgelopen maanden EUR 65 mln. aan extra middelen voor hulpverlening aan de bevolking van Gaza vrijgemaakt. De door het kabinet benoemde speciaal humanitair gezant zet zich met internationale partners in om de hulpverlening op te schalen en blijft, net als het kabinet, bij de Israëlische autoriteiten aandringen op onmiddellijke ongehinderde humanitaire toegang.
De Minister van Buitenlandse Zaken, de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de Minister van Defensie hebben tijdens hun bezoeken aan Israël eveneens bij alle gesprekspartners het belang van onmiddellijke ongehinderde humanitaire toegang, zoals een veilige en goede verspreiding van hulp in Gaza, onderstreept.
Het kabinet wijst in contacten met Israël op alle niveaus in dit verband specifiek op VNVR-resolutie 2417 en VNVR-resolutie 2712, die oproept tot ongehinderde volledige humanitaire toegang tot Gaza om de voorziening van basisgoederen te faciliteren en tot opschaling van de levering van humanitaire goederen. Tevens wijst het kabinet op de geldende verplichtingen onder internationaal recht, waaronder de uitspraken van het Internationaal Gerechtshof in dezen op 26 januari jl. en 28 maart jl.
Wanneer en door wie is het besluit genomen dat het leveren van humanitaire goederen niet meer mogelijk was en dat de enige optie terugkeren was? Welke opties zijn geprobeerd, overwogen?
Zie het antwoord op vraag 1.
Hoe verhoudt het terugkeren van dit Marineschip zich tot de aangenomen motie van het lid Dobbe c.s. over hulpgoederen via luchtdroppingen of schepen aan de bevolking van Gaza leveren zolang dat over land niet kan (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2801) die de regering verzoekt «Frans en Jordaans voorbeeld te volgen en hulpgoederen via luchtdroppingen of schepen aan de bevolking van Gaza te leveren zolang dat over land niet kan»?
In de Kamerbrief d.d. 4 februari «Humanitaire hulp aan Gaza via airdrop» en de Kamerbrief d.d. 5 februari «Humanitaire hulp aan Gaza via tweede airdrop» informeerde het kabinet uw Kamer dat Defensie twee zogeheten airdrops heeft uitgevoerd om humanitaire hulp aan de bevolking van Gaza te leveren. Het ging daarbij om herbevoorrading van medische en chirurgische middelen en noodrantsoenen t.b.v. een Jordaans veldhospitaal in Gaza.
Op 6 maart jl. en op 29 maart jl. is uw Kamer opnieuw door het kabinet geïnformeerd over de uitvoering van airdrops door Defensie om humanitaire steun aan Gaza te leveren. Daarbij ging het om grootschalige voedseldroppingen.
De inzet vindt bij alle voornoemde operaties plaats in samenwerking met Jordanië en in afstemming met Israël. Met deze inzet gaf het kabinet uitvoering aan de motie van het lid Dobbe c.s. Defensie blijft paraat staan om via de lucht, met landen uit de multinationale airdrop-coalitie, die naast Jordanië en Nederland momenteel bestaat uit België, Canada, Duitsland, Egypte, Frankrijk, Indonesië, Singapore, Spanje, de Verenigde Arabische Emiraten, de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk, aanvullende humanitaire (medische) steun aan Gaza te leveren.
Het verruimen en versnellen van toegang over land, waaronder het openen van meerdere grensovergangen, blijft de meest effectieve manier om op de benodigde schaal hulpgoederen aan Gaza te leveren. Het opschalen van veilige, onmiddellijke en ongehinderde humanitaire toegang over land vormt dan ook de primaire Nederlandse inzet en het kabinet onderstreept deze noodzaak met klem bij iedere gesprekspartner, waaronder Israël, en wijst op de geldende verplichtingen onder internationaal recht.
Gegeven de belemmeringen in de praktijk verkent Nederland samen met internationale partners daarnaast blijvend andere manieren waarop noodhulp Gaza kan bereiken, waaronder via de lucht en over zee.
Ook steun via de lucht vereist expliciete toestemming van Israël. Meerdere landen hebben in samenwerking met Jordanië droppings uitgevoerd. Defensie blijft in nauw contact met partners om aanvullende steun te kunnen leveren waar en wanneer mogelijk via de lucht.
Nederland steunt eveneens het opzetten van een maritieme humanitaire corridor om de hulpverlening aan de bevolking van Gaza op te schalen. In dit kader heeft Nederland een bijdrage van EUR 5 mln. aan startkapitaal voor een op te zetten trustfund met VN-betrokkenheid aangekondigd, met mogelijk een aanvullende EUR 5 mln. zodra het trustfund in werking is. Daarnaast zijn in EU-verband twee Nederlandse civiel experts aan het EU-team op Cyprus toegevoegd om de internationale inspanningen te helpen coördineren.
Hoe gaat u deze motie wel uitvoeren? Welke materieel gaat hiervoor beschikbaar gesteld worden en kunt u dit toelichten?
Zie het antwoord op vraag 4.
Het gebruik van artikel 100 van de grondwet met betrekking tot de aanvallen in Jemen |
|
Sarah Dobbe |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kunt u schriftelijk uitleggen op welke wijze de zelfverdediging van de Verenigde Staten (VS) noodzakelijk was bij de aanval op Jemen op 12 januari 2024? In hoeverre was er sprake van Amerikaans grondgebied?1
De aanvallen van Houthi-eenheden op commerciële en marineschepen in de Rode Zee vormen een bedreiging voor de maritieme veiligheid en het ongehinderd transport van goederen alsmede het beginsel van vrij en veilig scheepvaartverkeer. De internationale gemeenschap, met inbegrip van Nederland, heeft de Houthi’s meerdere keren opgeroepen tot het staken van deze aanvallen en de-escalatie. In weerwil van deze oproepen zijn de Houthi’s doorgegaan met aanvallen, onder meer op marineschepen van de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk. De Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk beroepen zich op het recht op zelfverdediging op basis van artikel 51 van het VN-Handvest. De VS heeft de VN-Veiligheidsraad hierover geïnformeerd.
In hoeverre was een aanval op de VS, zoals u aangeeft, ook een aanval op Nederland, als juridische rechtvaardiging voor de deelname van een stafofficier en de openlijke politieke steun? Waarom biedt deze argumentatie voldoende juridische grondslag in uw ogen?
Zoals aangegeven in de brieven van 12 en 19 januari 2024, heeft de Verenigde Staten op basis van het recht op zelfverdediging gewapend opgetreden tegen de militaire infrastructuur van de Houthi’s in Jemen. De niet-operationele steun van Nederland is gebaseerd op het recht op collectieve zelfverdediging van de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk. Net als Nederland hebben 24 andere landen de acties van de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk politiek ondersteund.
Waarom is in de brief van 12 januari noch in de bijgevoegde beslisnota een juridische basis op basis van een grondwetsartikel opgegeven?
Een militaire operatie in het buitenland moet zijn gebaseerd op een rechtsbasis die voldoet aan het internationaal recht, en dus niet op een nationale wet, zoals de Nederlandse Grondwet. De inzet van de krijgsmacht vindt plaats op basis van artikel 97 van de Grondwet.
Is de voor de hand liggende conclusie dat er geen juridische basis in de Nederlandse wet is? Als dat in uw ogen wel het geval is, waarom hebt u die dan niet aangegeven?
Nee, een militaire operatie in het buitenland moet zijn gebaseerd op een rechtsbasis die voldoet aan het internationaal recht, en dus niet op een nationale wet, zoals de Nederlandse Grondwet. De inzet van de krijgsmacht vindt plaats op basis van artikel 97 van de Grondwet.
Waarom hebt u geen aanvullende brief aan de Kamer geschreven en komt u pas in het commissiedebat Raad Buitenlandse Zaken d.d. 22 januari 2024 van 18 januari 2024 met een mondelinge mededeling over de toepassing van artikel 100 lid 2 Grondwet?
Artikel 100 van de Grondwet schrijft voor dat de regering de Staten-Generaal vooraf moet inlichten over deelname aan militaire operaties ter handhaving of bevordering van de internationale rechtsorde. Zoals omschreven in artikel 100 lid 2 geldt deze verplichting niet indien dwingende redenen het vooraf verstrekken van inlichtingen aan de Staten-Generaal verhinderen. In dat geval worden inlichtingen zo spoedig mogelijk verstrekt. In de Kamerbrief van 12 januari 2024 is aangegeven dat de Minister van Defensie en ik de Kamer omwille van de vertrouwelijkheid van deze operatie niet voorafgaand aan de operatie hebben geïnformeerd. Conform Artikel 100 lid 2 hebben wij dit zo snel mogelijk gedaan.
Het Toetsingskader 2014 bevat afspraken tussen de regering en de Kamer over de reikwijdte en toepassing van artikel 100 en de relevante onderwerpen waar de regering de Kamer over kan informeren (Kamerstuk 29 521, nr. D, 23 mei 2014). Tussen regering en Kamer is in 2014 afgesproken dat het Toetsingskader alleen van toepassing is wanneer de inzet onder Artikel 100 militaire eenheden betreft en wanneer er risico is op wapengebruik door of tegen Nederlandse eenheden. De bijdrage die Nederland nu levert aan de VS-geleide missie tegen Houthi-systemen, met één stafofficier die niet-operationele militaire steun levert, valt niet onder het Toetsingskader van Artikel 100.
Klopt het dat Nederland een soeverein land is dat onafhankelijk van de Verenigde Staten beslissingen neemt? Hoe verhoudt dit zich tot de manier waarop met dit verzoek is omgegaan?
Ja, Nederland is een soeverein land en heeft dus zelfstandig het verzoek van de Verenigde Staten om steun te leveren aan de Amerikaanse militaire operatie beoordeeld en vervolgens besloten politieke en niet-operationele militaire steun, in de vorm van inzet van één stafofficier, te geven.
Wie bepaalt wat «dwingende redenen» zijn, zoals in lid 2 van artikel 100 Grondwet wordt geformuleerd?
Dat bepaalt het kabinet. In de Kamerbrief van 12 januari jl. is aangegeven dat het kabinet de Kamer omwille van de vertrouwelijkheid van de operatie niet voorafgaand aan de operatie heeft geïnformeerd, vanwege de operationele veiligheid.
Is het juist dat de Amerikanen u gewezen hebben op lid 2 van artikel 100 van de Grondwet? Wat bedoelde u dan met de uitdrukking «de Amerikanen daar specifiek om hebben gevraagd», zoals u in het commissiedebat Raad Buitenlandse Zaken d.d. 22 januari 2024 van 18 januari 2024 stelde? Wanneer vroegen de VS dat, voor of na 12 januari?
Nee. Het genoemde verzoek van de Verenigde Staten zag op het niet voorafgaand aan de aanvallen naar buiten treden over de voorgenomen aanvallen uit zelfverdediging.
Waarom hebt u niet zelf artikel 100 lid 2 Grondwet opgevoerd als juridische basis in de brief van 12 januari?
Artikel 100 Grondwet geeft geen rechtsbasis voor de inzet van de krijgsmacht.
Kunt u de Kamer informeren over het advies van de Dienst Juridische Zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken voor de beslissing om een stafofficier toe te voegen?
Het advies van de Directies Juridische Zaken van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en van het Ministerie van Defensie is verwerkt in de Kamerbrieven en openbare beslisnota’s van 12 en 19 januari 2024.
Wat was het advies van Juridische Dienst van het Ministerie van Defensie? Kunt u de Kamer dat toesturen?
Het advies van de Directies Juridische Zaken van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en van het Ministerie van Defensie is verwerkt in de Kamerbrieven en openbare beslisnota’s van 12 en 19 januari 2024.
Is het juist te concluderen dat de VS hebben bepaald wat «dwingende redenen» zijn, zoals in lid 2 van artikel 100 Grondwet wordt geformuleerd? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Nee. Zie tevens het antwoord op vraag 7.
Is het juist te concluderen dat de randvoorwaarden voor toepassing van lid 2 van artikel 100 Grondwet zijn vastgesteld door toenmalig Minister van Defensie De Grave in een brief d.d. 23 augustus 2000 aan de Kamer?2 Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Het is niet juist te concluderen dat de randvoorwaarden van toepassing van lid 2 van artikel 100 Grondwet zijn vastgesteld door toenmalig Minister van Defensie De Grave. De brief van toenmalig Minister van Defensie De Grave, d.d. 23 augustus 2000, gaat in op de mate van informatieverstrekking over speciale operaties. De inzet van de niet-operationele stafofficier betreft geen speciale operatie.
Is het tevens juist dat de deelname van een stafofficier onder het beleid van De Grave onbekend zou zijn gebleven? Indien neen, waarom niet?
Het is niet juist te concluderen dat de randvoorwaarden van toepassing van lid 2 van artikel 100 Grondwet zijn vastgesteld door toenmalig Minister van Defensie De Grave. De brief van toenmalig Minister van Defensie De Grave, d.d. 23 augustus 2000, gaat in op de mate van informatieverstrekking over speciale operaties. De inzet van de niet-operationele stafofficier betreft geen speciale operatie.
Is het juist om te concluderen dat u politieke redenen had om mee te delen dat een stafofficier deelnam aan de operatie?
Deelname aan missies en operaties is een politiek besluit. Indien u doelt op de vraag of het politiek gemotiveerd was om de Kamer niet vooraf te informeren over deze bijdrage is het antwoord nee. Dit was ingegeven door de eerdere genoemde redenen, namelijk dat hiermee de slagingskans van de operatie en de operationele veiligheid in gevaar zouden kunnen worden gebracht.
Kunt u aangeven wanneer ooit eerder, sinds 2000, artikel 100 lid 2 van de Grondwet is ingeroepen in een mededeling of een brief aan de Kamer?
Op 21 mei 2014 is gemeld in de beantwoording van de feitelijke vragen over de werking van de artikel-100 procedure en het Toetsingskader (Kamerstuk 29 521, nr. 245) dat er nog geen beroep op lid 2 van artikel 100 Grondwet is voorgekomen. Tijdens het debat over de aanvullende artikel-100 brief over de bijdrage aan Resolute Support-missie Afghanistan op 22 april 2021 werd herhaald dat er niet eerder een beroep op lid 2 van artikel 100 van de Grondwet is gedaan.
Deelt u de opvatting dat uw beslissing van 12 januari 2024 een herziening van het beleid van De Grave mogelijk maakt? Zo ja, hoe wilt u dat doen?
Het beleid van De Grave heeft betrekking op deelname aan speciale operaties.
Is het vertrouwelijk informeren van de Kamer overwogen, door wie en wanneer? Waarom is besloten om dit niet alsnog te doen, zoals ze bijvoorbeeld in het Verenigd Koninkrijk hebben gedaan?
Vanwege het verzoek van de VS tot geheimhouding is besloten hier niet toe over te gaan. Omdat het eerder verstrekken van inlichtingen de slagingskans van de operatie en de operationele veiligheid in het geding zou hebben gebracht, is de Kamer zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Ziet u met deze aanvallen dat het risico op verdere escalatie van geweld in het Midden-Oosten welbewust is genomen? Neemt Nederland verantwoordelijkheid voor dit risico, en kunt u dit toelichten?
Het kabinet heeft in de besluitvorming meegenomen dat er onzekerheden en verschillende scenario’s denkbaar zijn. Het beoogde effect is dat de aanvallen de militaire capaciteiten van de Houthi’s zullen verzwakken en verdere aanvallen ontmoedigen. Daarnaast kan de operatie de kans op regionale escalatie verkleinen. Enerzijds doordat de aanvallen een afschrikwekkend signaal uitzenden aan regionale actoren die de Houthi’s steunen en die verdere destabilisering beogen. Anderzijds omdat de aanvallen de veiligheidsdreiging voor landen die door de Houthi’s worden bedreigd, vermindert. Tegelijkertijd is het ook mogelijk dat de Houthi’s doorgaan met de aanvallen en dat het conflict in de regio verder escaleert. Het dilemma daarbij is of Nederland vanwege het risico op verdere escalatie geen reactie moet geven op de aanvallen van de Houthi’s op commerciële en marineschepen in de Rode Zee. Er is ook een risico dat door het niet innemen van een positie juist ruimte aan verdere escalatie wordt gegeven. Zoals gemeld in de Kamerbrief van 19 januari jl., onderstreept het kabinet het belang van internationale samenwerking en de-escalatie om verdere aanvallen te voorkomen.
Klopt het dat resolutie 2722 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (VNVR) «voorzichtigheid en terughoudendheid» bepleitte m.b.t. escalatie in de Rode zee regio?
VNVR-resolutie 2722 veroordeelt de aanvallen van de Houthi’s op schepen in de Rode Zee, eist dat de Houthi’s deze aanvallen staken, bevestigt het recht op vrije doorvaart en het recht van landen om, in overeenstemming met internationaal recht, hun schepen te beschermen tegen deze aanvallen. Ook dringt de resolutie aan op voorzichtigheid en terughoudendheid om verdere escalatie van de situatie in de Rode Zee te voorkomen en moedigt aan tot het versterken van diplomatieke inspanningen van alle partijen.
Deelt u de opvatting dat deze aanval, gesteund door Nederland, daarmee direct tegen VNVR-resolutie 2722 in ging?
Nee. Het gewapend optreden van de VS en het VK d.d. 11 en 12 januari jl. volgde op diverse diplomatieke pogingen (waaronder de gezamenlijke verklaring van 3 januari jl.3) van de internationale gemeenschap, met inbegrip van Nederland en onder leiding van de Verenigde Staten, om te de-escaleren en maritieme veiligheid in de Rode zee te herstellen. Deze aanval is derhalve vooraf gegaan door de inzet van diplomatieke middelen en daarmee conform de VNVR-resolutie. Ook bevestigt de resolutie het recht van landen om hun schepen te beschermen tegen de aanvallen van de Houthi’s.
Deelt u de opvatting dat met de deelname aan en de rechtvaardiging van een militaire aanval van een ander land op in dit geval Jemen een negatief precedent wordt geschapen in de mogelijkheden van parlementaire controle in geval van militaire operaties van Nederland in het buitenland?
Het kabinet informeert de Kamer over Nederlandse bijdragen aan militaire operaties in het kader van de internationale rechtsorde voorafgaand aan de daadwerkelijke inzet. De specifieke context van deze bijdrage maakte dat het kabinet zich heeft beroepen op artikel 100 lid 2, en zo spoedig mogelijk de Kamer heeft geïnformeerd.
Bent u bereid een politieke appreciatie te geven waarin u verder in gaat op de juridische basis van de aanval, artikel 51 van het Handvest en resolutie 2722 van de VN Veiligheidsraad én de Nederlandse Grondwet?
De Kamerbrieven en openbaar gemaakte nota’s d.d. 12 en 19 januari jl. gaan in op de juridische basis van de aanval. Daarnaast wordt in deze beantwoording ingegaan op de Nederlandse Grondwet en de inhoud van de VNVR-resolutie.
Hoe verhoudt uw opstelling in de omgang met dit verzoek zich tot de stelling dat Nederland een soeverein land is dat onafhankelijk van de Verenigde Staten beslissingen neemt? Kunt u dat uitwerken?
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 6, is Nederland een soeverein land dat zelfstandig beslissingen neemt.