Het bericht ‘Vervuilende Kooksfabriek 2 van Tata Steel blijkt verkeerd gebouwd: rookt en lekt vanaf eerste dag 'aan alle kanten'’ |
|
Bouchallikh , Suzanne Kröger (GL), Eva van Esch (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Vervuilende Kooksfabriek 2 van Tata Steel blijkt verkeerd gebouwd: rookt en lekt vanaf eerste dag «aan alle kanten»»?1
Ja.
Klopt het dat de Kooksfabriek 2 van Tata Steel in 1972 voor een periode van 30 jaar is gebouwd en dat er al bij de ingebruikname constructiefouten bleken? Hoe kan het dat deze fabriek na 50 jaar nog altijd in bedrijf is?
Voor het beantwoorden van deze vraag heb ik contact opgenomen met de provincie Noord-Holland en de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (OD NZKG).
De mogelijke constructiefouten waarover wordt gesproken in de uitzending van EénVandaag worden door de OD NZKG onderzocht. De OD NZKG heeft EénVandaag en de melders verzocht om nadere informatie; de in de uitzending aangereikte informatie is onvoldoende om vast te kunnen stellen of er daadwerkelijk sprake is van constructiefouten. Daarnaast heeft de OD NZKG mij laten weten archiefonderzoek te doen in de archieven van de gemeente Velsen en in het Noord-Hollands archief naar de bouwvergunningverlening vanaf 1972 en daarna.
De eerste resultaten van het onderzoek verwacht de OD NZKG voor april 2023.
De leeftijd van een fabriek is in zijn algemeenheid geen reden voor het in- of uit bedrijf nemen van een fabriek. Zolang een fabriek aan wet- en regelgeving voldoet – en daarmee aan de vergunning(en) – kan Tata Steel er voor kiezen een fabriek in bedrijf te laten. Indien eventuele gebreken in de constructie nu worden geconstateerd, kan dit aanleiding zijn voor het bevoegd gezag om in te grijpen.
Hoe kunt u achter het huidige toekomstplan van Tata Steel staan, terwijl deze giftige stoffen lekkende installatie dan vooralsnog tot 2030 in bedrijf blijft?
Zoals mijn voorganger aan uw Kamer heeft gemeld (Kamerstuk 28 089, nr. 227), werkt het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, samen met de betrokken medeoverheden aan het zo snel mogelijk terugdringen van de milieu en gezondheidsrisico’s in de IJmond. Ook Kooksfabriek 2 valt onder deze aanpak.
Voor de korte termijn werkt het bevoegd gezag aan het aanscherpen van de vergunningen en het intensiveren van toezicht en handhaving. De vergunningen van Tata Steel moeten – ongeacht de toekomstplannen – voldoen aan de wettelijke eisen en aan de Best Beschikbare Technieken (BBT). Als dat niet het geval is treedt de OD NZKG handhavend op.
Een voorbeeld daarvan is de 3e Last Onder Dwangsom (LOD) en het onderzoek dat de OD NZKG doet naar de mogelijkheden om de vergunning van de Kooksfabrieken in te trekken2. Verder werken alle betrokken partijen aan een zo snel mogelijke transitie naar een groene, schone en klimaatneutrale staalindustrie, waardoor de meest vervuilende onderdelen van Tata Steel gesloten kunnen worden.
Hoe verhoudt het openhouden van de Kooksfabriek 2 zich tot de doelstelling om onacceptabele gezondheidsrisico voor omwonenden uit te bannen?
De suggestie in deze vraag over het actief openhouden van de Kooksfabriek 2 onderschrijf ik niet. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat werkt samen met de betrokken mede-overheden aan het zo snel mogelijk terugdringen van de milieu en gezondheidsrisico’s in de IJmond. Ook Kooksfabriek 2 valt onder deze aanpak.
Klopt het dat de milieudienst van de provincie Noord-Holland al jarenlang bekend is met het feit dat de constructie van Kooksfabriek 2 niet deugde? Wat is er met deze informatie gebeurd? Was dit wel of niet aanleiding om te handhaven? Welke maatregelen zijn toen getroffen? Waarom wel of waarom niet?
Voor het beantwoorden van deze vraag heb ik contact opgenomen met de provincie Noord-Holland en de OD NZKG. Naar de vermeende constructiefouten wordt nader onderzoek gedaan. De eerste resultaten van het onderzoek verwacht de OD NZKG voor april 2023. Zie ook antwoord onder vraag 2.
Wist u dat er al in 2012 over eventuele sluiting van de Kooksfabriek 2 is gesproken? Welke rol heeft de milieudienst en het bevoegd gezag gespeeld bij dit besluit? Waarom is destijds besloten de fabriek open te houden?
De provincie Noord-Holland heeft mij laten weten dat hierover gesproken is met Tata Steel. Echter voor zover mijn informatie strekt, zijn over een eventuele sluiting van kooksfabriek 2 niet eerder concrete of besluitvormende afspraken gemaakt.
Het juridisch instrumentarium ontbreekt om de kooksfabriek 2 per direct te kunnen sluiten.
Kunt u als eindverantwoordelijke voor het Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving-stelsel (VTH) voor Tata Steel een overzicht geven van alle aan de leefomgeving gerelateerde vergunningen (milieu, water- en natuurvergunningen) die betrekking hebben op de Kooksfabriek 2 van Tata Steel? Kunt u aangeven of deze vergunningen voldoen aan de Beste Beschikbare Technieken-verplichting (BBT), zoals vastgelegd in de Richtlijn Industriële Emissies (RIE-richtlijn)? Zo nee, waarom zijn deze vergunningen onvoldoende geactualiseerd?
Voor het gevraagde overzicht van de vergunningen heb ik contact opgenomen met de OD NZKG, de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord en Rijkswaterstaat.
De OD NZKG geeft aan dat de vergunning van Tata Steel op twee procedures na, voldoet aan BBT. Tata Steel bestaat uit een groot aantal IPPC-installaties (Integrated Prevention and Pollution Control) hierdoor is sprake van de actualisering van een groot aantal (95) BBT-conclusies. Vrijwel alle BBT conclusies van de BREF IJzer en Staal en de BREF Large Volume Inorganic Chemicals – Ammonia, Acids and Fertilisers (BREF LVIC) zijn in de omgevingsvergunning van Tata Steel geïmplementeerd. Er zijn nu nog twee procedures in behandeling: monitoring (BBT-conclusie 13–15 betreffende Meet- en controleprogramma (monitoring)) en BBT-conclusie 44 (emissiebeperking vulsystemen). Voor de laatste twee procedures is een ontwerpbeschikking gepubliceerd en deze zullen dit jaar nog worden omgezet naar een definitief besluit.
Het complete overzicht van de vergunningen behorende bij de Kooksfabrieken treft u in de bijlage.
Kunt u als eindverantwoordelijke voor het VTH-stelsel uitleggen hoe het kan dat Kooksfabriek 2 zeer veel incidenten heeft waarbij schadelijke polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK's) vrijkomen, een derde last onder dwangsom opgelegd heeft gekregen, maar toch doorgaat met het uitstoten van deze schadelijke stoffen? Hoe is dit te rijmen met de BBT-verplichting in de RIE-richtlijn?
Voor het beantwoorden van deze vraag heb ik contact opgenomen met de provincie Noord-Holland en de OD NZKG. De OD NZKG geeft aan dat bij de Kooksfabrieken ongare kooks momenteel niet worden vermeden. Dat betekent dat de vergunning niet wordt nageleefd. In de vergunning zijn ongare kooks niet toegestaan. De fabriek is dus wel conform BBT vergund, maar de vergunning wordt niet goed nageleefd. Daarmee voldoet de vergunning dus wel aan de BBT verplichting. Echter, Tata Steel neemt onvoldoende maatregelen om ongare kooks te vermijden. Vandaar dat er een handhavingstraject loopt wegens het niet voldoen aan de vergunning. De derde last onder dwangsom (LOD) bedraagt € 100.000,- per overtreding tot een maximum van € 1,5 miljoen. Tata Steel heeft tegen de eerste 2 LOD’s geen bezwaar gemaakt. Door Tata Steel is bezwaar aangetekend tegen de derde LOD. Inmiddels hebben er drie verbeuringen plaatsgevonden van deze LOD. Ondertussen onderzoekt de OD NZKG de mogelijkheden om de vergunning van de kooksfabrieken in te trekken (zie ook antwoord op vraag 3).
Is er voldoende wettelijke ruimte om Tata Steel boetes op te leggen met een hoogte die aan een bedrijf als Tata Steel voldoende financiële prikkel geeft om de uitstoot van schadelijke stoffen direct te beperken? Zo ja, waarom wordt die ruimte niet benut? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Een last onder dwangsom is een zogenaamde herstelsanctie. Dat houdt in dat de sanctie is gericht op het beëindigen van een bepaalde overtreding en de rechtmatige situatie te herstellen. Een dwangsom is dus geen boete. De afweging over de hoogte van de dwangsom ligt bij het bevoegd gezag. De hoogte van de derde Last Onder Dwangsom (LOD) bedraagt € 100.000,- per overtreding tot een maximum van € 1,5 miljoen. Daarnaast onderzoekt de OD NZKG de mogelijkheden om de vergunning van de Kooksfabrieken in te trekken (zie ook antwoord op vraag 3).
Bent u bekend met de uitspraken een bestuursrechtadvocaat in de uitzending van de Hofbar op 31 januari jl. dat het bevoegd gezag de mogelijkheid heeft om de vergunning voor de Kooksfabriek 2 in te trekken als sprake is van ontoelaatbare gevolgen voor het milieu? Zo ja, hoe beoordeelt u deze uitspraken? Deelt u de opvatting dat er inderdaad sprake is van ontoelaatbare gevolgen voor het milieu als het gaat om de Kooksfabriek 2?
Ja, daarmee ben ik bekend. Ik heb begrepen dat de gedeputeerde van de provincie Noord-Holland contact heeft gehad met de betreffende bestuursrechtadvocaat. Dit gesprek heeft niet geleid tot een ander traject dan nu is ingezet. De OD NZKG zal ook nog contact opnemen met de betreffende bestuursrechtadvocaat.
Uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht volgt dat het bevoegd gezag de bevoegdheid heeft om vergunningvoorschriften te stellen en aan te passen en ook om de vergunning in te trekken als daar een wettelijk omschreven grondslag voor is. Sluiting van de gehele fabriek of onderdelen daarvan is dan het gevolg van dat intrekkingsbesluit. In de praktijk gaat het om de vraag of in het concrete geval daadwerkelijk sprake is van feiten en omstandigheden die ertoe leiden dat het proportioneel is om van die wettelijk toegekende bevoegdheid gebruik te maken. Dat wordt nu door het bevoegd gezag, in het kader van de derde dwangsom, onderzocht en vereist zorgvuldigheid.
Wat is uw oordeel over het feit dat het bevoegd gezag zegt «scherp aan de wind te varen»? Waarom maakt het bevoegd gezag dan geen gebruik van deze juridische mogelijkheid om de vergunning van Kooksfabriek 2 in te trekken?
Die uitspraak is aan het bevoegd gezag, de provincie Noord-Holland, en het is niet aan mij daarover te oordelen. Wel ben ik van mening dat door het bevoegd gezag zoals eerder aangegeven hard wordt gewerkt aan het aanscherpen van de vergunning. Met betrekking tot de mogelijkheid van intrekking van de vergunning verwijs ik u naar mijn antwoorden op vraag 8 en 9.
Gaat u, gezien uw stelselverantwoordelijkheid, het bevoegd gezag ertoe bewegen om de vergunning van de Kooksfabriek 2 in te trekken?
Nee, het bevoegd gezag de Provincie Noord-Holland is hiervoor verantwoordelijk. De omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied onderzoekt de juridische mogelijkheden om de vergunning in te trekken, als ook de derde last onder dwangsom in het kader van het voorschrift om de rauwe kooks tegen te gaan, niet afdoende gewerkt heeft.
Hoe ver is de provincie met het aangekondigde juridische onderzoek naar de mogelijkheden om de Kooksfabriek 2 te sluiten? En in hoeverre bent u in contact met de provincie over de voortgang van dit onderzoek?
De eerste resultaten van het onderzoek naar de mogelijkheden om de Kooksfabriek 2 te sluiten, worden verwacht vóór de zomer 2023. Ik heb hierover contact met de provincie Noord-Holland.
Is het huidige VTH-stelsel, zoals dat toegepast wordt op Tata Steel, in de praktijk in staat om een gezonde leefomgeving voor omwonenden te waarborgen? Zo ja, waarom wordt er in de praktijk onvoldoende gehandhaafd? Zo nee, wat gaat u aan het VTH-stelsel doen om dit wel mogelijk te maken?
Voor het antwoord op deze vraag wil ik u verwijzen naar mijn brief van 16 januari 2023 waarin is aangegeven dat de landelijke aanpak voor Tata Steel is gecontinueerd. Het gaat hierbij om het aanscherpen van vergunningen, intensiveren van toezicht, monitoring van de resultaten Roadmap+ en aanscherpen van Europese en nationale wet- en regelgeving (Kamerstuk 28 089, nr. 246). Daarnaast is het interbestuurlijke programma versterking VTH-stelsel ingericht. Doel van dit programma is om langs de lijnen van de adviezen van de commissie Van Aartsen te komen tot essentiële verbeteringen in het VTH-stelsel en de uitvoering daarvan.
Heeft u als bevoegd gezag kennis van de hoeveelheid (schadelijke) stoffen die Tata Steel in het oppervlaktewater loost? Kunt u deze gegevens delen? Wilt u aangeven of deze voldoen aan de wettelijke normen? Handhaaft u daarop?
Ja. Tata Steel rapporteert haar emissies via het elektronische milieujaarverslag (eMJV). Deze gegevens kunnen worden geraadpleegd via Bedrijfsrapporten | Emissieregistratie3. Het onderliggende meet- en registratiesysteem wordt door Rijkswaterstaat geverifieerd en de opgegeven vrachten worden gevalideerd. Hiervoor gebruikt Rijkswaterstaat haar eigen waarnemingen die in het kader van toezicht worden verzameld. Met dit stelsel ziet Rijkswaterstaat erop toe dat Tata Steel de lozingseisen uit de watervergunning, die op basis van de vigerende regelgeving worden bepaald, respecteert.
Een zeer beperkt deel van het terrein kan tot afstroming leiden naar het watersysteem van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, bijvoorbeeld bij extreme regenval. Vanuit waterkwaliteitsmetingen, die het hoogheemraadschap in dit gebied doet, zijn geen verhoogde waardes waargenomen die terug te leiden zijn naar Tata Steel.
Hoeveel waterschapsbelasting en rioolheffing betaalt Tata Steel jaarlijks?
Voor het beantwoorden van deze vraag heb ik contact opgenomen met het Hoogheemraadschap Holland Noorderkwartier. Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft laten weten dat deze gegevens niet verstrekt kunnen worden. Dit valt namelijk onder de fiscale geheimhoudingsplicht
Kunt u een overzicht geven van alle fossiele subsidies die Tata Steel jaarlijks geniet?
Op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan ik niet in gaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige.
Tata Steel gebruikt elektriciteit, kolen en aardgas in haar productieproces. De elektriciteit en het aardgas die worden gebruikt voor metallurgische procedés zijn vrijgesteld van het betalen van energiebelasting. Deze vrijstelling vervalt, tezamen met de vrijstelling op elektriciteit voor mineralogische procedés, per 2025.
Voor zover Tata Steel van de vrijstelling voor metallurgische procedés en de inputvrijstelling kolenbelasting voor duaal verbruik gebruik maakt, is er sprake van fossiele subsidie. De budgettaire omvang van vrijstelling voor metallurgische procedés en metallurgische procedés tezamen bedroeg in 2022 € 122 miljoen en de budgettaire omvang van de inputvrijstelling kolenbelasting voor duaal verbruik bedroeg in 2022 € 26 miljoen (Kamerstuk 36 200, nr. 2).
Daarnaast heeft Tata Steel orig jaar heeft Tata Steel 14,1 miljoen euro ontvangen vanuit de IKC-ETS (subsidie indirecte kostencompensatie). Er zijn wel voorwaarden verbonden aan deze subsidie. Het komt erop neer dat Tata Steel vanaf 2023 een CO2-reductieplan moet inleveren waarin Tata Steel aantoont dat over de looptijd van de regeling 15% CO2 reductie is behaald. Als daar niet aan wordt voldaan, dan kan de subsidie teruggevorderd worden.
Tata heeft ook Demonstratie Energie- en Klimaatinnovatie (DEI+) subsidie gekregen ter hoogte van € 926.609,- voor het project «Pilot DRP & REF Technologie4».
Wanneer verwacht u de «Letter of Intent» tussen overheid en Tata Steel te kunnen delen met de Kamer? Hoe verlopen de onderhandelingen daartoe? Waarom is het de Minister niet gelukt om de maatwerkafspraken met specifiek Tata Steel Nederland voor einde van het jaar 2022 (zoals eerder de planning was voor de maatwerkafspraken) naar de kamer te sturen?
De Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft het voorziene tijdspad om te komen tot een maatwerkafspraak met Tata Steel beschreven in de Kamerbrief over de maatwerkafspraken in de zomer van 2022 (Kamerstuk 29 826, nr. 148). Daarin wordt expliciet aangegeven dat er geen harde garanties gegeven kunnen worden over het tijdspad voor de maatwerkafspraken met Tata Steel. Dit geldt ook voor de Joint Letter of Intent met het bedrijf.
Het bedrijf is namelijk eerst aan zet om de weg naar groen staal en de specifieke ondersteuningsvraag aan het Rijk helder nader uit te werken.
Eind vorig jaar (2022) heeft Tata Steel informatie over haar lange termijn verduurzamingsplannen – zijnde een Direct Reduced Iron productieproces op waterstof – met het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat gedeeld. De informatie moet echter nog nader aangevuld worden door het bedrijf, zoals met de concrete financieringsplannen en de effecten van de nieuwe installaties op de leefomgeving. Alhoewel ik niet in detail kan treden over de aangeleverde bedrijfsvertrouwelijke informatie, is deze informatie en opvolgende analyses essentieel voor het Ministerie van Economische Zaken om de plannen te beoordelen. Er zal vastgesteld moeten worden of de plannen ook daadwerkelijk steun behoeven en leiden tot de beloofde verbeteringen van het klimaat- en het milieu. Vervolgens kan er een oordeel gevormd worden over de vraag of en hoe de plannen van Tata Steel gefaciliteerd kunnen worden door het Rijk. De overheden spannen zich dan ook in navolging van het Expression of Principles (bijlage bij Kamerstuk 32 813, nr. 1082) in om waar mogelijk klaar te staan om de verduurzamingsopgave van het bedrijf zo snel mogelijk te realiseren.
Verwacht u dat het sluiten van de Kooksfabriek 2 wordt opgenomen in de maatwerkafspraken met Tata Steel NL? Zo ja, welke termijn vindt de Minister dan redelijk om in de maatwerkafspraken op te nemen.
In de hernieuwde Expression of Principles (bijlage bij Kamerstuk 32 813, nr. 1082) is opgenomen dat Tata Steel onderzoek gaat doen naar het verder verbeteren van de milieu en gezondheidssituatie vóórafgaand aan de transitie in 2030, bijvoorbeeld door het al eerder sluiten van bedrijfsactiviteiten, zoals de Kooksfabriek 2, en/of het uitvoeren van extra maatregelen boven op de Roadmap+. Daarnaast is vastgelegd om in een planning de tijdstippen en voorwaarden voor de uitfasering van bestaande installaties op te nemen in de definitieve maatwerkovereenkomst.
Daarmee is sluiting van de Kooksfabriek 2 onderdeel van de besprekingen omtrent het komen tot een maatwerkafspraak met het bedrijf. In deze fase van het traject om te komen tot maatwerkafspraken kan ik nog niet ingaan op concrete afspraken, waaronder een sluitingsdatum van de Kooksfabriek 2.
Gezien de maatwerkafspraken juridisch bindend zijn, kunt u toelichten wat de consequenties zullen zijn voor Tata Steel indien zij de afspraken niet nakomen?
In het coalitieakkoord («omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst») is opgenomen dat de afspraken bindend en afdwingbaar moeten zijn. De uiteindelijke afspraken zullen daar dus aan moeten voldoen. Op dit moment is het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat nog volop in gesprek met Tata Steel over de uitwerking van hun verduurzamingsplannen en de randvoorwaarden die voor de realisatie nodig worden geacht.
Er kan daarom op dit moment nog niets worden gezegd over de aard en inhoud van de afspraken en voorwaarden.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De berichtgeving over energiearmoede en schimmel in woningen |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers , Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Honderdduizenden huishoudens zetten kachel lager: huizen vol schimmel het gevolg»?1
Ja
Wat vindt u ervan dat de energiearmoede inmiddels zo hard oploopt en dusdanig ernstig is, dat mensen niet langer onder gezonde omstandigheden in hun eigen woning kunnen wonen?
De cijfers uit de CBS/TNO-energiearmoedemonitor en de aanvullende analyse van TNO zijn zorgelijk. Huishoudens in Nederland hebben veel last van de gestegen energierekening. Dit geldt in het bijzonder voor mensen in slecht geïsoleerde huurwoningen. Daarom heeft het kabinet een prijsplafond ingevoerd naast het brede koopkrachtpakket voor 2023. Op 7 februari jl. is ook het Tijdelijk Noodfonds Energie gelanceerd, waar het kabinet een subsidie voor heeft verstrekt. Dit noodfonds betaalt een deel van de energierekening voor huishoudens die een te groot deel van hun inkomen kwijt zijn aan de energierekening. Deze maatregelen dringen het aantal huishoudens met energiearmoede terug.
Momenteel worden verschillende denkrichtingen verkend over het te voeren beleid rondom de hoge energieprijzen voor de komende jaren. Mede naar aanleiding van de Motie Van der Lee/Kathmann heeft het kabinet de Kamer geïnformeerd2 welke maatregelen het kabinet verkent om huishoudens die kwetsbaar zijn voor de gevolgen van hoge energieprijzen de komende jaren gericht te ondersteunen tijdens de afbouw van de generieke maatregelen. Daarbij ligt de focus op huishoudens die kwetsbaar zijn voor de hoge energieprijzen.
Weet u hoeveel mensen in Nederland op dit moment te kampen hebben met energie-armoede, waardoor zij hun huizen niet meer adequaat kunnen verwarmen? Als u de actuele situatie niet inzichtelijk heeft, bent u dan voornemens om deze in kaart te brengen?
De Minister voor Klimaat en Energie heeft uw Kamer op 27 januari 2023 geïnformeerd over de Monitor Energiearmoede in Nederland (Kamerstuk 29 023, nr. 390). We spreken van energiearmoede als een huishouden te maken heeft met een laag inkomen in combinatie met een te hoge energierekening en/of een woning van (zeer) slechte energetische kwaliteit. In de eerste Monitor Energiearmoede geeft het CBS informatie over 2019 en 2020; de cijfers van 2020 zijn de meest actuele cijfers. Hieruit volgt dat 6,4% van het totaal aantal huishoudens (ongeveer 512.000 huishoudens) te maken heeft met energiearmoede in dat jaar.
Om een beeld te krijgen bij de ontwikkeling van energiearmoede na 2020 heeft TNO een actuele inschatting van het niveau van energiearmoede eind 2022 op zowel nationaal als lokaal niveau opgesteld. Deze analyse is gebaseerd op inschattingen en aannames op basis van cijfers van het CBS die zijn vastgesteld voor 2020 voor individuele huishoudens, en sluit qua methode en definities aan op de Monitor Energiearmoede. Voor de energieprijs, compensatiemaatregelen en energiebesparing die ten grondslag liggen aan de inschatting van energiearmoede voor 2022 zijn aannames gedaan. Uit het TNO-rapport blijkt dat, als gevolg van de hoge energieprijzen, het aandeel energiearme huishoudens tussen 2020 en 2022 naar schatting is gestegen van 6,4% naar 7,4%. Het totaal aantal huishoudens dat in 2022 kampt met energiearmoede wordt geschat op 602.000 (7,4% van het totaal aantal huishoudens). Dit TNO-rapport is onderdeel van het meerjarige TNO-kennisprogramma energiearmoede, waarover uw Kamer eerder is geïnformeerd (Kamerstuk 29 023, nr. 354).
Weet u hoeveel woningen in Nederland inmiddels onderhevig zijn aan de gevolgen van ontoereikende verwarming en in welke verschillende vormen deze schade zich manifesteert, naast schimmelvorming?
Het kabinet heeft geen overzicht van het aantal huizen in Nederland dat gevolgen ondervindt van ontoereikende verwarming. Voor vocht- en schimmelproblematiek heeft de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening een brede aanpak met alle betrokken partijen ingezet. Deze aanpak lijkt effect te hebben, getuige dat uit het WoON 2021 blijkt dat het aandeel corporatiehuurders dat last heeft van vocht en/of schimmel is afgenomen van 28% in 2018 tot 24% in 2021. Dat aantal blijft desalniettemin te hoog, vandaar dat in de Nationale prestatieafspraken, die in juni 2022 zijn ondertekend met Aedes, Woonbond en de VNG, ook aandacht is voor onderhoud en woningkwaliteit. In de Nationale prestatieafspraken is afgesproken dat corporaties ervoor zorgen dat er vanaf 2026 geen woningen meer zijn met een slechte staat van onderhoud (categorie 5 of3 en dat corporaties tot en met 2030 jaarlijks € 200 miljoen extra investeren in woningverbetering, met een focus op een versnelde aanpak van vocht en schimmel, loden leidingen, asbest en brandveiligheid.
Wat kunnen de gevolgen zijn van schimmelvorming in een woning voor de gezondheid van de bewoners, zowel op de korte, als op de lange termijn?
De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) concludeerde in 2009 in de Air Quality Guidelines over vocht en schimmels in binnenmilieu, dat er voldoende epidemiologisch bewijs is voor een hoger risico op luchtwegklachten, luchtweginfecties en verergering van astma bij mensen die wonen in huizen met schimmels en vocht. Er is enig bewijs voor een verhoogd risico op allergische rhinitis en astma. Ook is er klinisch bewijs dat blootstelling aan schimmels en andere vocht gerelateerde microbiële agentia (bacteriën) een verhoogd risico geeft op zeldzame aandoeningen zoals hypersensitieve pneumonitis, allergische alveolitis, chronische rhinosinusitis en sinusitis op basis van een schimmelallergie.
Resultaten van toxicologisch onderzoek duiden op het optreden van diverse toxische en ontstekingsreacties na blootstelling aan micro-organismen, evenals hun sporen, stofwisselingsproducten en -componenten, afkomstig van vochtige woonmilieus. Alhoewel allergische personen extra gevoelig zijn voor biologische en chemische agentia in vochtige woonmilieus, zijn ook gezondheidseffecten gevonden in niet-allergische populaties. Door toename van de prevalentie van astma en allergieën is ook het aantal individuen toegenomen dat gevoelig is voor vochtige woonmilieus.
Naast gevolgen voor de fysieke gezondheid kunnen schimmelvorming (en geassocieerde problemen zoals vocht en kou in huis) ook gevolgen hebben voor de mentale gezondheid. Er zijn associaties gevonden tussen wonen in een koud en vochtig huis en uiteenlopende gevolgen voor de mentale gezondheid waaronder een toename in depressieve gevoelens en piekeren, bezorgdheid over de fysieke gezondheid en chronisch thermisch discomfort. Onderzoek laat zien dat problemen in huis (vocht, kou, schimmel) vooral tot negatieve mentale gezondheidsgevolgen kunnen leiden als men daarnaast zorgen heeft over de betaalbaarheid van energiekosten. Het wordt verondersteld dat wonen in een koud en vochtig huis een bron is van cumulatieve stress, waarbij er een opeenstapeling is van meerdere bronnen voor stress (o.a. effecten op de fysieke gezondheid; financiële zorgen), die samen de kwetsbaarheid voor negatieve mentale gezondheidseffecten vergroten.
De GGD’en bieden via de website www.ggdleefomgeving.nl informatie over de gezondheidsrisico’s van schimmel en over het voorkomen en verwijderen van schimmel.
Wat zijn specifiek de gevolgen voor kinderen en ouderen die moeten leven in een huis met schimmelvorming? Leidt het wonen in een huis met schimmelvorming bijvoorbeeld tot co-morbiditeiten en/of vroegtijdig overlijden bij ouderen die al lijden aan bepaalde aandoeningen en/of kunnen kinderen hierdoor bijvoorbeeld astma en/of ontwikkelingsproblemen krijgen?
Als risicogroepen voor gezondheidseffecten van schimmels onderscheiden we mensen die door specifieke woningkenmerken kans lopen op een verhoogde blootstelling en mensen die vanwege lichamelijke omstandigheden gevoeliger zijn. Verhoogde blootstelling aan vocht en schimmels in woningen kan optreden bij gebrekkige woonomstandigheden door bouwtechnische gebreken of achterstallig onderhoud en door bewonersgedrag zoals onvoldoende (mogelijkheid tot) ventileren en stoken of een te hoge bezettingsgraad van de woning. Bij zowel allergische als niet-allergische personen kunnen vochtige woonomstandigheden en schimmelgroei leiden tot gezondheidseffecten. Reden hiervoor is dat naast allergische mechanismen ook niet-allergische mechanismen vermoedelijk een rol spelen. Bij allergische personen treden effecten echter vaker op en kunnen de effecten ernstiger zijn. Om deze redenen worden allergische personen aangemerkt als behorend tot een risicogroep. Kinderen en ouderen kunnen tot de risicogroepen behoren, maar dit is niet noodzakelijk zo.
Wat zijn de gevolgen voor de (druk op de) zorg van het toenemende aantal mensen in Nederland dat onder ongezonde omstandigheden moet wonen in een huis dat ontoereikend wordt verwarmd? Welke ziekten/aandoeningen kunnen hierdoor worden aangewakkerd/verergerd en hoeveel meer huisartsenbezoeken en ziekenhuisopnames en medische behandelingen zijn hiervan het gevolg?
De gezondheidsklachten die kunnen worden verwacht als gevolg van vocht en schimmel zijn beschreven in het antwoord op vraag 5. Het kabinet heeft geen exacte gegevens over de zorgkosten die hiermee samenhangen. TNO heeft op 27 januari 2023 wel een verkennende studie gepubliceerd met de titel Gezondheidskosten en energiearmoede. Een empirische analyse voor Nederland.Uit hun econometrische analyse blijkt dat zorgkosten van huishoudens hoger zijn naarmate de energiekwaliteit van hun huis slechter is. TNO beschrijft dat de analyse aantoont dat de extra zorgkosten voor huishoudens met een laag inkomen gemiddeld 5 procentpunt hoger zijn in woningen met een slecht energielabel (F&G) dan in woningen met een goed energielabel (A&B). Bij kinderen tot 18 jaar uit energiearme huishoudens (d.w.z. een laag inkomen en een slecht energielabel) waar de verwarming uit of te laag staat (onderconsumptie van energie) is dat effect nog groter. Zij hebben 11 procentpunt hogere totale zorgkosten, met name ziekenhuiskosten, dan kinderen uit huishoudens met een laag inkomen in een woning met een goed energielabel. Binnen de groep energiearme huishoudens zijn de ziekenhuiskosten van kinderen in een woning waar de verwarming uit of te laag staat gemiddeld 17% hoger dan van jongeren in vergelijkbare woningen waar de verwarming wel aan staat.
Het onderzoek is een econometrische analyse gebaseerd op het combineren van geanonimiseerde CBS-microdata voor 5,8 miljoen huishoudens. Een dergelijke «big data» analyse heeft voordelen omdat het inzicht geeft in effecten die alleen voorkomen bij relatief kleine groepen – zoals kinderen in huishoudens met een laag inkomen in de energetisch slechtste woningen met onderconsumptie van energie. Een belangrijk nadeel van deze methode is echter dat de onderliggende mechanismen van de aangetoonde effecten niet goed in beeld komen – de analyse geeft bijvoorbeeld geen inzicht in welke klachten de extra zorgkosten onder kinderen uit energiearme huishoudens veroorzaken.
Vragen over vocht en schimmel in huis vormen ook een belangrijk deel van de milieu gerelateerde vragen waar mensen contact over opnemen met de GGD.
Wat betekent de energie-armoede en de daardoor veroorzaakte schade aan woningen voor de Nederlandse woningmarkt? Hoeveel huizen zullen op termijn onbewoonbaar worden en/of ingrijpend moeten worden gesaneerd? Wat zullen hiervan de kosten zijn en wat betekent dit voor de toch al grote krapte op de woningmarkt?
Het kabinet kan hier geen inschatting van maken.
Wat betekent de schade aan woningen als gevolg van ontoereikende verwarming voor het milieu? Wat doet overmatige schimmel bijvoorbeeld met de lucht, bodem en drinkwaterkwaliteit en welke schade treedt er nog meer op die potentieel nadelig kan zijn voor de leefomgeving?
Onderzoek naar de effecten van huisschimmel op de gezondheid richten zich op het binnenmilieu, met name de lucht die mensen inademen in huis. Er is, voor zover bij ons bekend, weinig tot geen onderzoek gedaan naar de gevolgen van huisschimmel voor de buitenlucht, bodem of drinkwater. Het kabinet heeft geen reden om aan te nemen dat er grote effecten zijn.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat mensen die het zich financieel niet kunnen veroorloven om hun huis op te knappen en/of te verduurzamen niet onder ongezonde omstandigheden hoeven te wonen? Waar kunnen deze mensen terecht voor hulp?
Het kabinet heeft zowel vorig jaar als dit jaar fors ingegrepen om de gevolgen van de hoge prijzen te dempen: vorig jaar de energietoeslag, belastingverlaging en 190 euro in november en december, een energiearmoede aanpak met o.a. energiecoaches en -fixers en energiebesparende maatregelen, campagnes en een o%-lening voor laagste inkomens bij warmtefonds voor verduurzaming. Dit jaar het koopkrachtpakket, het prijsplafond en de start van het Nationaal isolatieprogramma, gericht op de slechtst geïsoleerde woningen met focus op kwetsbare huishoudens.
Een structurele oplossing is huishoudens helpen met verduurzamen, om zo de energierekening structureel omlaag te brengen.
Het kabinet heeft de verhuurdersheffing woningcorporaties afgeschaft: 3 mrd o.a. voor verduurzaming en afspraken gemaakt over verduurzamen woningen.
Voor particuliere huur zijn de subsidies verruimd.
Verhuurders mogen slecht geïsoleerde huizen met label F en G vanaf 2030 niet meer verhuren en vanaf 2024 gaat het aangepaste puntenstelsel zorgen voor extra prikkels om te verduurzamen: extra punten voor groene labels en aftrekpunten voor de slechtste labels.
Drempels wegnemen voor verduurzamen huurhuizen (instemming voor verduurzamen).
Met lokale aanpak isolatie kunnen gemeenten slecht geïsoleerde woningen verduurzamen en het warmtefonds heeft een lening met 0% rente voor de laagste inkomens.
Het kabinet is bezig met een versnellingspakket verduurzaming gebouwde omgeving. De Minister voor VRO zal u in het voorjaar daarover meer informatie sturen.
Het bericht ‘US touts Biden green subsidies to lure clean tech from Europe’ |
|
Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «US touts Biden green subsidies to lure clean tech from Europe»?1
Ja.
Herkent u de signalen dat verschillende staten uit de VS, waaronder Michigan, Ohio en Georgia, hun activiteiten om Europese (investeringen van) clean tech bedrijven naar de Verenigde Staten te halen hebben opgeschroefd?
Dergelijke signalen hebben mij niet eerder bereikt, buiten het krantenartikel in de Financial Times om.
De Nederlandse overheid, in samenwerking met onder andere Nederlandse ontwikkelingsmaatschappijen, provincies, steden en gemeenten, is via de Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) zelf actief met het werven van buitenlandse bedrijven, waaronder met vestigingen in de VS.
Op eenzelfde wijze hebben landen en regio’s van buiten de EU vertegenwoordigingen in de EU. Deze vertegenwoordigingen geven aan bedrijven informatie over het vestigingsklimaat in hun landen en regio’s. Dit geldt ook voor diverse Amerikaanse staten.
Er kan aangenomen worden dat de Amerikaanse staten daarbij ook informatie verstrekken over de Inflation Reduction Act. De Nederlandse overheid houdt deze activiteiten niet bij.
Ik heb de post in de Verenigde Staten en in het bijzonder de NFIA benaderd met de vraag of zij in hun netwerk in de VS hebben gemerkt dat staten zoals Michigan actief binnen de EU bedrijven proberen aan te trekken. Noch vanuit de post, noch op een andere wijze heb ik het signaal ontvangen dat er een toename zou zijn in het aantal handelsmissies en wervingsactiviteiten van Amerikaanse staatsinvesteringsfondsen in Nederland.
Kunt u aangeven in hoeverre is dit ook in Nederland zichtbaar is, bijvoorbeeld door een toename van het aantal handelsmissies of wervingsactiviteiten van Amerikaanse staatsinvesteringsfondsen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven in welke sectoren of bedrijfstakken deze ontwikkeling het meest zichtbaar is?
Zoals aangegeven lijken dergelijke wervingsactiviteiten, in ieder geval binnen Nederland, beperkt te zijn. Deze zijn zodoende ook niet zichtbaar in specifieke sectoren of bedrijfstakken. We hebben nog geen signalen ontvangen dat bedrijven overwegen te vertrekken naar de VS. Wel is bekend dat een voorgenomen investering is afgeketst. In dit geval ging het om een samenwerking tussen VDL Nedcar en de Amerikaanse autofabrikant Rivian die afgelopen november voor de tweede maal niet door is gegaan. De IRA-subsidies werden als reden genoemd voor Rivian om van de deal af te zien.2 Het gaat hier echter niet om een vertrekkend bedrijf, maar een inkomende investering die niet door is gegaan.
Verschillende Nederlandse bedrijven hebben wel aangegeven grotere investeringen in de VS te overwegen vanwege de IRA. Dit betekent niet dat deze bedrijven Nederland verlaten. Zo is bekend dat het Nederlandse OCI haar fabriek in Beaumont, Texas gaat uitbreiden om blauwe ammoniak te produceren. De IRA heeft een belangrijke rol gespeeld bij dit investeringsbesluit. De blauwe ammoniak zal in Beaumont geproduceerd worden voor lokale en exportmarkten, waaronder de EU. Deze investering gaat gelijk op met een verdriedubbeling van OCI’s ammoniakterminal in Rotterdam.3
Ondernemers zien mogelijkheden om hun toeleveringsketens te diversifiëren, waarbij vestigingen, waardeketens en productiefaciliteiten in Europa van belang blijven. De IRA creëert op die manier ook groeimogelijkheden voor Nederlandse bedrijven, zoals in de offshore wind energie, waarbij Nederlandse bedrijven meegroeien met de snel stijgende sector in de VS. Een aantal bedrijven hebben zich hier ook positief over uitgelaten in de media.4
Het is hierbij relevant om te benoemen dat de EU op financieel terrein niet onderdoet voor de IRA. Zo gaat 30% van het totale EU-budget van € 1,8 biljoen naar klimaatgerelateerde projecten, wat neer komt op € 550 miljard. De EU investeert daarmee meer in klimaatgerelateerde opgaven dan de VS met de IRA en de Infrastructure Investment and Jobs Act (IIJA). Echter, het lijkt in de VS wel makkelijker voor bedrijven om aan de beschikbare middelen te komen. In de EU zijn de beschikbare financiële middelen veel meer versnipperd over lidstaten, fondsen of subsidie-instrumenten. De EU-steun gaat ook doorgaans niet verder dan pre-commerciële steun. De steun wordt in de VS vooral gegeven via belastingkortingen en lijkt daarmee simpel, overzichtelijk en voorspelbaar voor bedrijven. Door de opzet weten bedrijven veelal ex-ante hoeveel steun/toeslag ze kunnen krijgen en dat geeft zekerheid voor het opbouwen van een businesscase.
In de Europese Unie zorgen niet financiën, maar onder andere de lange doorlooptijden voor vergunningen nu voor de meeste vertraging en onzekerheid. Het kabinet bekijkt nu binnen de EU of vergunningsprocedures versneld kunnen worden. Ook zal, zoals aangekondigd in het Green Deal Industrial Plan, gekeken worden hoe bestaande fondsen beter benut kunnen worden voor het versnellen van de energietransitie.
Zijn er concrete gevallen bekend van bedrijven in Nederland die door Amerikaanse functionarissen actief worden geworven met nieuwe Inflation Reduction Act-subsidies (IRA) op zak? Zo ja, hoeveel zijn dit er en in welke sector zijn deze bedrijven actief?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn er Nederlandse bedrijven die zich hebben gemeld en overwegen om zelf naar de Verenigde Staten te vertrekken in verband met de ontwikkelingen rondom IRA?
Zie antwoord vraag 4.
Welke invloed heeft deze ontwikkeling volgens u op het Nederlandse vestigingsklimaat?
Ik zie dat Amerikaanse partijen hun investeringen in Europa en Nederland vaker uitstellen. Dit geldt bijvoorbeeld voor de fabrikanten van elektrische auto’s. Dit creëert de mogelijkheid dat Amerikaanse bedrijven de komende jaren in grotere mate dan voorheen binnen de VS zullen investeren, wat de investeringen in Nederland en de EU kan verminderen. Dit wordt bevestigd door de NFIA. Ik vind dit een reden tot zorg.
Dit laat onverlet dat Nederland en de EU nog steeds een aantrekkelijke vestigingsplaats zijn voor bedrijven, mede dankzij de aanzienlijke investeringen die al binnen Nederland en de EU plaatsvinden in de verduurzaming van het bedrijfsleven en de ontwikkelingen en toepassing van nieuwe, groene technologieën. Ondanks de goede uitgangspositie die Nederland heeft, zie ik wel een toenemende druk op het vestigings- en ondernemingsklimaat. Ik heb daarom afgelopen oktober mijn strategische agenda Ondernemingsklimaat aan de Tweede Kamer gestuurd.5 Hiermee versterk en vernieuw ik het ondernemingsklimaat. We brengen de basis op orde en focussen op het stimuleren van bedrijfsactiviteiten die cruciaal zijn voor de transities en de weerbaarbaarheid van de economie op de lange termijn. Binnen de EU bekijken we ook de komende tijd wat mogelijk verder nodig is om de aantrekkingskracht en het concurrentievermogen van Nederland en de EU te versterken. Een voorbeeld hiervan zijn de voorstellen die de Europese Commissie noemt in haar Green Deal Industrial Plan van 1 februari jl.
Wat stelt Nederland tegenover deze toegenomen activiteiten om ervoor te zorgen dat de investeringen in clean tech in Nederland overeind blijven?
Naast de bestaande EU-fondsen investeert Nederland samen met het bedrijfsleven aanzienlijk in bedrijfsverduurzaming en de ontwikkeling en toepassing van duurzame technologieën. Onder andere de maatwerkafspraken (€ 3 miljard uit het Klimaatfonds van € 35 miljard) en de investeringen vanuit het Nationaal Groeifonds (€ 20 miljard) zijn hier voorbeelden van. Met de maatwerkaanpak in het bijzonder biedt het kabinet een belangrijk deel van de industrie een instrument om investeringsrisico’s van duurzame investeringsprojecten in Nederland te verminderen. Het maatwerkinstrument biedt bedrijven die ambitieuze verduurzamingsdoelstellingen hebben de mogelijkheid om in intensief overleg met de overheid te werken aan een toekomstbestendig businessmodel.
Nederland heeft daarnaast een breed scala aan generieke subsidie-instrumenten, zoals de DEI+ waarmee innovatieve technieken om minder CO2 uit te stoten in productieprocessen mogelijk worden gemaakt. In aanvulling hierop zet Nederland zich in voor gerichte verruiming van de Europese staatsteunregels om groene investeringen te bevorderen, omdat gemerkt is dat bepaalde staatssteunregels beperkend werken en dergelijke investeringen vertragen.
Een van de krachten van Nederland is bovendien een goede samenwerking tussen overheid, kennisinstellingen, fondsen en bedrijfsleven. Samen met bedrijven en andere partners bevorder ik het vestigingsklimaat door onder andere in te zetten op een goede industriële en logistieke infrastructuur en het versterken van de samenhang in onze industrieclusters. Met de relevante stakeholders worden binnen programma’s activiteiten uitgerold om onder andere de circulaire economie, waterstof, groene chemie, carbon capture and storage (CCS) en clean tech te bevorderen. Uw Kamer is over deze samenwerking geïnformeerd.6
Kunt u toelichten of en zo ja hoe in Nederland in gezamenlijkheid met overheid, bedrijfsleven en fondsen op deze ontwikkelingen wordt ingespeeld, om enerzijds kansen voor de industrie te benutten, en anderzijds het Nederlandse vestigingsklimaat te bevorderen?
Zie antwoord vraag 8.
Wanneer wordt er door de Europese Unie een knoop doorgehakt om te komen tot eigen gerichte maatregelen om de Europese economie en industrie concurrerend te houden?
De Europese Commissie heeft op woensdag 1 februari jl. een voorstel gedaan voor een «Green Deal Industrial Plan» (GDIP). Hierin staan meerdere voorstellen om het concurrentievermogen van de Europese economie en industrie te versterken. De Europese Commissie kijkt op vier verschillende onderdelen naar concrete maatregelen: op het gebied van regelgeving, toegang tot financiering, vaardigheden en handel. U bent op 6 februari jl. geïnformeerd over de inhoud van dit plan en de appreciatie van het kabinet. Het plan wordt op 9 en 10 februari a.s. besproken tijdens de buitengewone Europese Raad, waarna de Europese Commissie concrete wetgevende voorstellen zal uitwerken.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het volgende debat met de Minister-President over de Europese Top?
Ja.
Het artikel ‘Groene toekomst van Tata Steel allerminst zeker’ |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Groene toekomst van Tata Steel allerminst zeker»?1
Ja.
Hoeveel en welke vergunningen moeten worden aangepast om Tata Steel te vergroenen conform het huidige voorstel?
Voor de transitieplannen van Tata Steel tot 2030, het project Heracless, zijn op hoofdlijnen aan vergunningen nodig:
Bouwvergunningen voor de realisatie van verschillende nieuwe installaties (2 Direct Reduced Iron Plants (DRI) en 3 Reducing Electric Furnace’s (REF)) en voor alle bijbehorende infrastructuur zoals kabels en leidingen en voor de aanleg van bouwvoorzieningen zoals aanlegsteigers en aanvoerwegen;
Milieuvergunningen voor emissies, geluid en veiligheidseffecten van bovengenoemde onderdelen;
Watervergunningen voor de inname en lozing van koel- en proceswater;
Een natuurvergunning (stikstofdepositie) voor de genoemde onderdelen;
Een sloopvergunning voor installaties die verdwijnen zoals voor Kooks- en Gasfabriek 2 en Hoogoven 7;
Het voornemen is om onder de Omgevingswet over ruimtelijke afwijkingen (bestemmingsplannen/omgevingsplannen) te besluiten met een zogenoemd projectbesluit. Ingeval de Omgevingswet nog niet in werking is getreden wordt een omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan aangevraagd.
De komende tijd wordt in steeds meer detail duidelijk welke vergunningen precies nodig zijn en wanneer. Tata Steel moet zelf complete en kwalitatief goede vergunningaanvragen indienen. Pas als Tata Steel de vergunningen heeft aangevraagd is er compleet zicht op welke vergunningen nodig zijn. Het bevoegd gezag, de provincie Noord-Holland tezamen met de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied, is uitgebreid met het bedrijf in gesprek over de vergunningen.
Hoeveel elektriciteit en waterstof zal Tata naar schatting nodig hebben in 2030?
Tata Steel Nederland (TSN) geeft aan te verwachten aan elektriciteit ruim 4 terawattuur (TWh) nodig te hebben rond 2030. Voor waterstof is de verwachting dat zo’n 200 duizend ton benodigd zal zijn. In de gesprekken met Tata is de energiebehoefte nadrukkelijk onderwerp van gesprek.
Hoe ver is de planning voor de infrastructuur die nodig is om deze energie aan te voeren, zoals elektriciteitskabels, de waterstofbackbone en een mogelijke importterminal voor waterstof of ammoniak? Wat is nog meer nodig?
Voor de verduurzamingsplannen van Tata is energie-infrastructuur op het gebied van elektriciteit, gas, mogelijk CCS op een DRI-installatie, en waterstof de komende tijd van belang. Mocht aanvullende infrastructuur nodig zijn, dan kan het bedrijf deze behoeften in het Cluster Energie Strategie Noordzeekanaalgebied (CES NZKG) inbrengen.
Op basis van de informatie zoals door TSN is aangereikt en informatie uit de CES NZKG is geen aanvullende energie-infrastructuur meegenomen ten opzichte van wat nu in het Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat (MIEK) is ogenomen. Voor de fase na 2030 is de informatie van TSN en de CES NZKG nog ontoereikend om een beeld te schetsen over benodigde energie-infrastructuur.
Hoe ziet u de gehele tijdslijn van de maatwerkafspraak en bijbehorende uitvoering met Tata tot 2030 voor u? Waar zitten binnen die tijdslijn de grootste onzekerheden volgens u?
Ik heb de planning om te komen tot een maatwerkafspraak met Tata Steel beschreven in de recente Kamerbrief over de voortgang maatwerkafspraken.2 In deze brief heb ik ook aangegeven dat er geen harde garanties gegeven kunnen worden over het tijdspad voor de maatwerkafspraken met Tata Steel. Het bedrijf is namelijk eerst aan zet om de weg naar groen staal en de specifieke ondersteuningsvraag aan het Rijk helder nader uit te werken.
TSN heeft aan het einde van het afgelopen jaar informatie over hun langetermijn-verduurzamingsplannen, zijnde een DRI-productieproces op waterstof, met ons gedeeld. Als onderdeel van deze informatie heeft TSN een vraag voor financiële ondersteuning neergelegd bij de Staat en heeft TSN de business case van het project ter onderbouwing van die vraag ingediend. De informatie moet echter nog door het bedrijf worden aangevuld met o.a. concrete financieringsplannen en de effecten van de nieuwe installaties op het klimaat en de leefomgeving. Alhoewel ik niet in detail kan treden over de aangeleverde bedrijfsvertrouwelijke informatie, is deze informatie en opvolgende analyses essentieel voor het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat om de plannen te kunnen beoordelen. Voordat de overheid een maatwerkafspraak met het bedrijf maakt, wil het inzicht hebben van het bedrijf dat de plannen technisch en financieel uitvoerbaar zijn en de risico’s afdoende gemitigeerd worden.
Welke vormen van financiële steun bekijkt u binnen deze maatwerkafspraak? Hoe kijkt u aan tegen garanties, leningen, subsidies en andere instrumenten?
Hoe verlopen de gesprekken met de Europese Commissie over eventuele staatssteun? Waar zitten de grootste punten van discussie? Wat zijn de grootste zorgen van de commissie? Zijn er Europese fondsen die ook ingezet kunnen worden? Indien ja, hoe faciliteert u dit?
Momenteel zijn deskundigen van mijn ministerie, met behulp van externe expertise, de plannen van het bedrijf aan het analyseren en beoordelen. Zodra ik er van overtuigd ben dat TSN’s plannen toekomstbestendig zijn en dat steun nodig is om het project te laten slagen ga ik met TSN in gesprek over mogelijke ondersteuning. Een noodzakelijke voorwaarde voor het geven van ondersteuning is dat de transitie van de staalfabriek een wezenlijke bijdrage levert aan het realiseren van de Nederlandse klimaatdoelstellingen én het verbeteren van de impact op de leefomgeving. Ook dient eerst toestemming van de Europese Commissie verkregen te zijn, vanwege de staatssteunregels van de Europese Unie. Op 21 februari jl. is ook de adviescommissie Maatwerkaanpak Verduurzaming Industrie ingesteld. Met deze externe adviescommissie wordt onafhankelijke advisering vooruitlopend op bindende maatwerkafspraken tussen de overheid en de 20 grootste industriële uitstoters geborgd.
Subsidies, borgstellingen en garantstellingen, kredieten en leningen en fiscale regelingen zijn allemaal instrumenten die mogelijk gebruikt kunnen worden voor eventuele financiële ondersteuning. Gezien de fase in het proces waar we ons nu in bevinden kan ik hier niet meer over mededelen.
Ziet u dezelfde discussiepunten in Europa ook bij uw collega’s in Duitsland of Frankrijk als het aankomt op de verduurzaming van de industrie? Hoe trekt u samen op met uw collega’s?
De gesprekken met de Europese Commissie moeten nog beginnen. Voordat ik in gesprek kan met de Commissie over mogelijke staatssteun aan het bedrijf, zal ik de plannen en onderliggende ondersteuningsvraag van Tata moeten analyseren. Daarvoor is de aanvullende informatie die Tata nog zal aanleveren van belang, zoals de financieringsplannen en de impact van de plannen op het klimaat- en de leefomgeving.
Het Innovation Fund is het belangrijkste EU-fonds dat ingezet kan worden in het geval van Tata Steel. Tata Steel kan hiertoe zelf een aanvraag indienen. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) zal, indien gevraagd door het bedrijf, helpen met het indienen van een aanvraag.
Hoe denkt u dat het aantal medewerkers werkzaam bij Tata Steel al zal veranderen als zij op groene waterstof over zijn? Zou Tata Steel dan meer of minder medewerkers nodig hebben?
De staatssteunregels gelden voor alle Europese lidstaten. Dat wil echter niet zeggen dat ook alle discussiepunten hetzelfde zijn, omdat in verschillende landen verschillende omstandigheden gelden. Zo is het in Zweden bijvoorbeeld makkelijker om groen staal te subsidiëren door de aanwezigheid van waterkracht en heeft Duitsland meerdere staalfabrieken die met elkaar kunnen concurreren. Daar waar mogelijk wordt informatie uitgewisseld over hoe overheden dit soort projecten het beste kunnen ondersteunen. Momenteel is er veel gaande in Europa met betrekking tot de verduurzaming van de industrie. Onlangs is het Green Deal Industrial Plan verschenen, waarin verschillende verruimingen van de staatssteunkaders worden opgenomen. De reactie van het kabinet vindt u in de Kamerbrief van 8 februari jl.3
Hoeveel bedrijven in Nederland zijn afhankelijk van Tata Steel? Hoeveel indirecte werkgelegenheid verschaft dit? Zal dat naar verwachting toenemen of afnemen als Tata Steel verduurzaamt?
TSN verwacht dat in de transitiefase naar Groen Staal Tata Steel juist meer mensen nodig zal hebben, met name om de bouw van de nieuwe installaties te realiseren.
Ten behoeve van de transitie naar DRI-technologie (Direct Reduced Iron) in plaats van de bestaande hoogoventechnologie zullen andere kennis en vaardigheden nodig zijn van de mensen die betrokken zijn bij de productie van ruw ijzer en staal. Onder andere de hoogovens en de kooksgasfabrieken zullen verdwijnen en vervangen worden door DRI-installaties en elektrische ovens. Pas wanneer de gehele transitie is uitgevoerd zal naar verwachting het aantal mensen afnemen. Voor die werknemers die werken bij installaties die worden uitgefaseerd, is recent met de bonden een Sociaal Akkoord Groen Staal afgesloten.
Bent u het met de indiener eens dat de crisis- en herstelwet noodzakelijk is om het vergunningverleningstraject te versnellen gezien de grote mogelijke CO2-winst en andere redenen, zoals het versneld verminderen van de afhankelijkheid van Russisch gas?
Het is niet mogelijk om aan te geven hoeveel bedrijven afhankelijk zijn van Tata Steel.
Uit een onderzoek4 dat door Oxford Economics in juli 2019 is uitgevoerd, in opdracht van de Europese brancheorganisatie van staalbedrijven (EUROFER), blijkt bij benadering dat bij Tata Steel Nederland het aantal indirecte banen 48.800 en het aantal geïnduceerde banen 28.200 bedraagt. Binnen deze laatste twee categorieën vallen echter ook mogelijk banen die gerelateerd of geïnduceerd zijn door de staalindustrie in andere landen. Tata Steel biedt in Nederland direct werk aan ruim 11.000 personen. Daarvan werken er ongeveer 9000 op de locatie in IJmuiden. Tata Steel verwacht ten behoeve van de verduurzaming ongeveer 700 extra tijdelijke banen te creëren.
Hoe staat het in dat verband met de uitvoering van de motie-Erkens/Boucke over het versnellen van de doorlooptijden (Kamerstuk 36 200-XIII, nr. 37)?
Wij zijn het met de indiener eens dat het belangrijk is om het vergunningverleningstraject zo snel mogelijk te doorlopen, zolang dit zorgvuldig kan en voldoet aan de wet- en regelgeving. De provincie Noord-Holland is het belangrijkste bevoegde gezag voor de vergunningverlening. De provincie Noord-Holland heeft verschillende instrumenten die ingezet kunnen worden voor de vergunningverlening overwogen. De crisis- en herstelwet blijkt echter niet toepasbaar omdat het project Heracless (waar het nu om gaat bij Tata Steel) niet valt onder één van de categorieën van de crisis- en herstelwet.
De verwachting is dat de vergunningverlening van het project Heracless van Tata Steel tot stand komt onder de Omgevingswet. In dat geval is de crisis- en herstelwet al vervallen, want die gaat op in de Omgevingswet. De provincie Noord-Holland is voornemens voor het project Heracless onder de Omgevingswet de projectbesluitprocedure toe te passen en de vergunningverlening te coördineren. Hiermee verloopt het proces van vergunningverlening zo snel mogelijk. Mocht het project Heracless niet onder de Omgevingswet tot stand komen (bijvoorbeeld door verder uitstel of omdat de vergunningen voor 1 januari 2024 kunnen worden aangevraagd) dan is de provincie Noord-Holland voornemens om de vergunningverlening te coördineren via een provinciale coördinatieregeling. Met deze regeling wordt het vergunningverleningstraject ook versneld. Ook bij de toepassing van het projectbesluit of de provinciale coördinatieregeling geldt nog steeds dat het verloop van de gehele procedure voor een belangrijk deel wordt bepaald door de tijdigheid en kwaliteit van de vergunningaanvragen, onderzoeken en andere documentatie die Tata Steel aan moet leveren.
Kunt u een gedetailleerd overzicht geven van de voortgang van alle maatwerkafspraken? Hoeveel mensen werken hieraan bij het Ministerie van EZK en welke andere overheden worden bij dit proces betrokken?
Op vrijdag 24 maart is uw Kamer per brief geïnformeerd over de uitvoering van deze motie.
Het bericht 'Lightyear stopt productie eerste zonneauto: 'Focus op goedkopere model'' |
|
Pim van Strien (VVD), Romke de Jong (D66) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving dat Lightyear stopt met de productie van diens eerste zonneauto en dat er surseance van betaling is aangevraagd voor de dochteronderneming die verantwoordelijk is voor de productie van de Lightyear 0?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het in het artikel beschreven feit dat Lightyear stopt met de productie van het eerste automodel Lightyear 0?
Ik betreur het dat Lightyear uit financiële nood deze stap heeft moeten zetten. Hun vernieuwende concept van een zonne-elektrische auto, gecombineerd met andere innovaties gericht op maximale voertuigefficiëntie, lijkt namelijk veelbelovend.
Op 26 januari is het faillissement uitgesproken over Atlas Technologies B.V., de dochteronderneming die verantwoordelijk was voor de productie van de Lightyear 0. Dit was in de eerste plaats een klap voor de ruim 600 medewerkers wiens contract hierbij werd opgezegd, maar ook voor de betrokken klanten, leveranciers en investeerders.
Inmiddels is bekend dat Lightyear in afgeslankte vorm een doorstart maakt. Met een kapitaalinjectie van 8 miljoen euro en een kleine honderd werknemers kan Lightyear volgens de curator 6 maanden tot een jaar vooruit. Het bedrijf geeft aan zich volledig te richten op de ontwikkeling en productie van de Lightyear 2, eveneens een zonneauto maar dan gericht op een breder publiek. In de komende maanden zal Lightyear ook nieuw investeringsgeld moeten ophalen om die ambitie waar te kunnen maken. Ik hoop dat ze daar in slagen.
Wat betekent dit voor de intellectuele eigendomsrechten van Lightyear?
De afgelopen jaren is in totaal circa 230 miljoen euro geïnvesteerd in Lightyear door een brede, intussen verenigde groep individuele investeerders (de «IIG») en een groep meer institutionele investeerders waaronder Invest-NL en de investeringsmaatschappijen BOM en LIOF (de «G6»). Eind februari werden deze groepen en het management van Lightyear het eens over een plan voor een doorstart, waar op 3 april ook de curator zijn goedkeuring aan heeft gegeven.
Daartoe brengt de IIG de kapitaalinjectie van € 8 miljoen bijeen en is de G6 akkoord gegaan met het onderbrengen van het in haar handen zijnde intellectueel eigendom in het nieuwe bedrijf. Ook Lightyear Layer – de dochteronderneming waar de zonnecellentechnologie was ondergebracht – komt onder het nieuwe bedrijf te vallen, inclusief het intellectueel eigendom dat hier was ondergebracht. Hiermee zijn alle patenten meegenomen naar het nieuwe bedrijf. Met deze doorstart zijn de publieke investeringen via onder meer Invest-NL, BOM en LIOF gegeven de omstandigheden eveneens geborgd.
Hoe waarborgt de overheid dat investeringen die eerder vanuit Nederland zijn gedaan om deze belangrijke technologie te ontwikkelen niet onder de surseance van betaling vallen?
Zie antwoord vraag 3.
Kan het ministerie verduidelijken hoe de eigendomsrechten van deze belangrijke technologie buiten de surseance van betaling gehouden kunnen worden?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat innovatieve bedrijven essentieel zijn om maatschappelijke uitdagingen aan te gaan en ons toekomstig verdienvermogen te versterken?
Ik deel deze mening en verwijs daarbij naar de brief Innovatie en impact (Kamerstuk 33 009, nr. 117) die ik op 11 november 2022 met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap naar uw Kamer heb gestuurd. Daarin geven we aan dat onderzoek en innovatie cruciaal zijn voor de grote vraagstukken van onze tijd en voor een duurzaam verdienvermogen en onze toekomstige welvaart in brede zin. Zonder innovatie is bijvoorbeeld een concurrerende, CO2-neutrale en circulaire economie ondenkbaar. Mijn ministerie zet dan ook vol in op het stimuleren van innovatie in Nederland, onder meer via generiek beleid als de WBSO, Vroege-fase-financiering en het Innovatiekrediet, of specifiek via het missie-gedreven topsectoren en innovatiebeleid of het Nationaal Groeifonds.
Deelt u de mening dat deze technologie kan uitgroeien tot een grote sector en een sleutelrol kan spelen in de verduurzaming van wegmobiliteit?
Ik ga er van uit dat u hiermee doelt op de betekenis van «solar mobility» en de kansen en mogelijkheden voor het Nederlandse solarcluster. In het Commissiedebat Innovatie van 1 november jl. heb ik toegezegd dat ik de Kamer per brief zal informeren over de uitkomst van een marktonderzoek dat ik intussen heb uitgezet om het belang en de potentie van de sector in kaart te brengen, inclusief een inventarisatie van de knelpunten en perspectief op ontwikkeling van de solar mobility sector in Nederland. De brief zal ook ingaan op de vraag of extra stappen nodig en gewenst zijn ter ondersteuning van deze sector en welke beleidsopties dan passend lijken. Ik verwacht de brief voor de zomer naar de Kamer te sturen.
Overigens heb ik in ronde 3 van het Nationaal Groeifonds recentelijk een breed voorstel ingediend op gebied van circulaire zonnepanelen. Toepassing van zon-PV in vervoersmiddelen is daarbij onderdeel van de scope.
Ziet u kansen om deze technologie verder te stimuleren?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe kan er worden voorkomen dat Lightyear obstakels gaat ondervinden in relatie tot de kapitaalkrachtigheid en de toegang tot latere fase financiering?
Voor het aantrekken van kapitaal is een essentiële voorwaarde dat er een positieve business case ligt waarin investeerders bereid zijn te investeren. Om die reden is het nu vooral van belang dat de onderneming een plan uitwerkt en op basis hiervan het gesprek aan gaat met haar huidige en potentiële nieuwe investeerders.
In algemene zin stimuleert de overheid de toegang tot latere fase financiering via de oprichting van Invest-NL en een aantal samen met Invest-NL opgezette fondsen, zoals het Dutch Future Fund en het Deeptech Fund. Zoals aangekondigd werk ik ook aan een visie op durfkapitaal die voor de zomer aan de Kamer wordt aangeboden.
Op welke manier waarborgt de overheid investeringen die vanuit Nederland worden gedaan voor het verder opschalen van de beter betaalbare Lightyear 2, waarvoor al 21.000 bestellingen zijn binnengekomen?
Zie antwoord vraag 3.
Exportkredietverzekeringen |
|
Inge van Dijk (CDA), Chris Stoffer (SGP), Jan Klink (VVD) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoord in uw brief van 23 november 2022 betreffende de schriftelijke antwoorden op vragen gesteld tijdens de eerste termijn van de begrotingsbehandeling van Economische Zaken en Klimaat op 22 november 2022, waarin u stelt dat er maatregelen genomen zijn die groene export stimuleren doordat hogere risico’s, bijvoorbeeld van nieuwere technologie, geaccepteerd worden?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten op welke maatregelen u doelt?
De exportkredietverzekering (hierna: ekv) is de afgelopen jaren ingezet om groene export te stimuleren. Hieronder worden de diverse maatregelen uiteengezet.
In 2019 is gestart met het verzekeren van risicovolle groene exporttransacties die kleiner zijn dan EUR 5 miljoen. Deze maatregel richt zich op het groene midden- en kleinbedrijf, groene startups en groene scale-ups. Dergelijke bedrijven voldoen niet altijd aan de reguliere ekv-voorwaarden, omdat zij over het algemeen beschikken over een korter trackrecord dan grote bedrijven. Voor ekv-dekking op een exporttransactie worden financiële eisen gesteld aan exporteurs en debiteuren, en deze eisen zijn versoepeld voor kleine groene exporttransacties. Daarnaast kunnen voor leningen onder deze maatregel langere looptijden dan gebruikelijk worden geaccepteerd. Op deze manier is de Nederlandse staat bereid een hoger risico te accepteren. Daarbij geldt wel dat de looptijd van de financiering nooit langer mag zijn dan de economische levensduur van het kapitaalgoed, en dat deze moet voldoen aan de internationale afspraken uit de OESO Arrangement.2 Momenteel staan onder deze maatregel vijf groene polissen en drie groene dekkingstoezeggingen (dt’s, voorlopers van verzekeringspolissen), uit met totaal ongeveer EUR 12 miljoen aan obligo.
Daarnaast verzekert de Nederlandse staat sinds 2019 bij groene projectfinancieringen een groter deel van de transactie dan bij reguliere projecten. Ook kan hierbij een lager eigen risico worden gehanteerd. Daarom geldt dat de omvang van de schadevergoeding in het geval van schade hoger is. Verder is het mogelijk om meer flexibiliteit te bieden in de momenten waarop bij groene projectfinancieringen gebruik kan worden gemaakt van de lening. Door verbetering van de financieringsvoorwaarden kan groene export beter worden ondersteund, wat van belang is voor de energietransitie.
In 2021 is verder een nieuw verzekeringsproduct ontwikkeld om groene ontwikkelingen te stimuleren, de zogenaamde «groendekking».3 Met de groendekking worden bedrijven geholpen om financiering aan te trekken voor investeringen en onderzoek die groene export stimuleren. Er hoeft dus nog geen sprake te zijn van een exporttransactie. Sinds 2022 zijn met de groendekking twee groene dekkingstoezeggingen en twee groene polissen verstrekt. Een voorbeeld van een project dat in aanmerking kwam voor groendekking is de ontwikkeling van innovatieve industriële zeilen waarmee vrachtschepen wereldwijd hun CO2-uitstoot kunnen verminderen.
Tot slot biedt ADSB dekking op fondsen met een groene doelstelling, namelijk Climate Investor One, Climate Investor Two en het Green Shipping Fund.
Op welke wijze worden «hogere risico’s' geaccepteerd door deze nieuwe maatregelen?
Zie antwoord 2.
Welke ruimte biedt u Atradius DSB, die namens de Staat exportkredietverzekeringen (ekv) aanbiedt, om groene ekv’s aan te bieden en bent u bereidt deze ruimte te vergroten, bijvoorbeeld door het toestaan van het nemen van meer marktrisico’s?
Het kabinet biedt de maximale ruimte binnen de vastgestelde nationale en internationale kaders zoals de EU-staatssteunkaders en de OESO Arrangement. De huidige internationale regels staan toe dat groene transacties gedekt worden met kredietlooptijden tot achttien jaar, wat al fors hoger is dan reguliere transacties waarbij de maximale looptijden tien jaar zijn. Nederland zet in op nog betere ondersteuning van groene transacties via verdere verruiming van deze regels en een uitbreiding van de in aanmerking komende groene transacties. Dit loopt via onderhandelingen bij de OESO voor de modernisering van de OESO Arrangement on Officially Supported Export Credits. De insteek daarbij is om de regels toekomstbestendiger te maken zodat tevens beter geconcurreerd kan worden met landen die niet onder de afspraken van de «Arrangement» vallen, zoals China en India.
Welke mogelijkheden ziet u om, naast het uitfaseren van ekv’s, gericht op fossiele activiteiten, groene ekv’s te stimuleren?
De maatregelen genoemd in antwoord 2 zijn gericht op het stimuleren van groene export. In de Kamerbrief van november jl.4 zijn verschillende andere innovatieve maatregelen benoemd in het kader van flankerend beleid voor de uitwerking van de COP26-verklaring. Over de stand van zaken van deze maatregelen zal ik u voor het Commissiedebat van 23 februari a.s. een brief sturen.5
De ekv is een vraaggestuurd instrument, waarbij verzekering de laatste schakel vormt in een investerings- of exporttransactie. De ekv dient daarom ook bekeken te worden in het licht van het totale financieringsaanbod, waar zich ook diverse mogelijkheden voor doen. In de beleidsnota voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking «Doen waar Nederlands goed in is»6, zijn deze mogelijkheden verder uitgewerkt.
Het huidige productenaanbod wordt voortdurend getoetst aan de vereisten van deze tijd. Samen met de uitvoerder Atradius Dutch State Business (ADSB) is het kabinet continue op zoek naar manieren om groene export te stimuleren.
Daarnaast zet het kabinet in op het verder verbeteren van de dienstverlening aan bedrijven door intensievere samenwerking tussen ADSB, de ambassades, Invest International, de Rijksdienst voor Ondernemen, Invest NL en de Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen.
Deelt u de mening dat een goede werking van ekv’s essentieel is voor het Nederlandse bedrijfsleven in een vaak concurrerende en internationale markt en, zo ja, hoe komt dat tot uiting in het kabinetsbeleid?
Ja, deze mening deel ik. De ekv is van belang voor het creëren en handhaven van een internationaal gelijkwaardig speelveld voor bedrijven. Met het oog op dit speelveld en de daaraan gerelateerde internationale concurrentiepositie is er vanuit het Nederlandse bedrijfsleven met regelmaat vraag naar nieuwe ekv-maatregelen. Het kabinet komt hieraan tegemoet door de inzet van nieuwe maatregelen ter ondersteuning van groene export, zoals beschreven in de antwoorden op vraag 2 en 3.
Overigens is het aantal door de ekv-verzekerde groene exporttransacties de afgelopen jaren toegenomen, waaruit geconcludeerd kan worden dat de maatregelen om groene export te stimuleren effectief zijn geweest. In 2022 waren 48 groene exporttransacties verzekerd met een ekv. Dit is een forse stijging ten opzichte van 2021 en 2020 waarin respectievelijk 24 en 14 groene transacties waren verzekerd.
Kunt u deze vragen voor 23 februari 2023 beantwoorden?
Ja.
Het artikel ‘Chinees staatsbedrijf bouwt onze pantservoertuigen: 'Kwalijk en naïef'’ |
|
Peter Valstar (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Chinees staatsbedrijf bouwt onze pantservoertuigen: «Kwalijk en naïef'»»?1
Ja.
Aan welke voertuigen in welke configuraties van de landmacht werkt het bedrijf Visser of heeft het bedrijf gewerkt?
Het bedrijf Visser B.V. heeft diverse werkzaamheden voor Defensie uitgevoerd aan verschillende typen voertuigen, waaronder de Bushmaster. De werkzaamheden betroffen interieurbouw, het ontwikkelen van een prototype interieurinrichtingen, de leveringen van componenten en het opleveren van tekeningen. Visser B.V. voert nog steeds opdrachten voor Defensie uit.
Zoals met uw Kamer gedeeld2, moet voor gerubriceerde opdrachten aan de Algemene Beveiligingseisen Defensie Opdrachten (ABDO) worden voldaan. Per opdracht wordt gekeken of een opdracht gerubriceerd is en dus of er een ABDO-autorisatie nodig is.
Voor de werkzaamheden die Visser B.V. gedurende de periode van 2003 tot en met 2012 uitvoerde, is destijds vastgesteld dat een ABDO-autorisatie noodzakelijk was. Voor die betreffende (gerubriceerde) opdracht is ook een ABDO-autorisatie verstrekt door Defensie.
Klopt het dat er na de overname van Visser door een Chinese eigenaar geen nieuwe veiligheidscheck heeft plaatsgevonden?
Een bedrijf dat een opdracht uitvoert waarop op dat moment een ABDO-autorisatie van toepassing is, dient een voorgenomen wijziging in zeggenschap, eigendom of bedrijfsstructuur conform ABDO 2019 bijlage 5 schriftelijk te melden. Gezien het feit dat Visser B.V. vanaf 2013 geen als gerubriceerd beoordeelde opdrachten uitvoerde waarvoor een ABDO-autorisatie benodigd was, was bij de overname in hetzelfde jaar meldplicht niet aan de orde. Derhalve was er ook geen reden om de daarbij behorende controles bij het bedrijf uit te voeren.
In 2022 is er wel een ABDO-autorisatie afgegeven. Dit betrof een Facility Security Clearance3 ten behoeve van een ongerubriceerde opdracht die Visser B.V. uitvoert in opdracht van een buitenlandse opdrachtgever. Ondanks dat het een ongerubriceerde opdracht betrof, geldt volgens internationale afspraak dan wel het ABDO-regime. Op basis van deze ABDO-autorisatie had Visser B.V. daarom de in november 2022 opgetreden wijziging in zeggenschap moeten melden bij Defensie. Visser BV heeft dit niet gedaan; Defensie is hierover met het bedrijf in gesprek en beziet welke consequenties daaraan verbonden worden.
Daarnaast was er in november 2022 intern Defensie een nieuw ABDO-aanvraagtraject gestart voor een opdracht vanuit Defensie. Deze autorisatieaanvraag is ingetrokken omdat de opdracht na controle uit de al eerder genoemde ongerubriceerde werkzaamheden bleek te bestaan.
Hoort een bedrijf een dergelijke overname te melden bij het Ministerie van Defensie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Aan welke voertuigen in welke configuraties is gewerkt in de periode na de Chinese overname waarin geen veiligheidscheck heeft plaatsgevonden?
Op basis van met Defensie afgesloten contracten heeft Visser B.V. gewerkt aan interieurbouw en componenten ten behoeve van de Bushmaster. Dit betreft bijvoorbeeld het produceren van draagsteunen, het leveren van plaatmateriaal en het aanbrengen van isolatiemateriaal. Ook levert het bedrijf wapenrekken. Daarnaast heeft Visser B.V. opdrachten uitgevoerd als onderleverancier voor contracten met binnenlandse en buitenlandse partijen voor onder andere de Manticore4. Tevens heeft Defensie Visser B.V. opdracht gegeven voor het leveren van documentatie en inbouwinstructie om diverse inbouw door Defensie zelf te kunnen uitvoeren.
De opdrachten die Visser B.V. van 2013 tot 2022 uitvoerde zijn als ongerubriceerd beoordeeld. Voor deze opdrachten zijn, wanneer nodig, voertuigen zonder gerubriceerde onderdelen aangeboden aan het bedrijf en waar nodig voorzien van dummies5. Er is geen apparatuur of informatie ten aanzien van elektronische oorlogvoering gedeeld. Ook technische tekeningen zoals bijvoorbeeld tekeningen van zogenoemde housings voor schroeven, ophangbeugels en c-profielen van het dak die gedeeld zijn met het bedrijf bevatten geen gerubriceerde informatie.
Gelet op de veranderende geopolitieke situatie worden richtlijnen voor het vaststellen van het niveau van rubricering momenteel binnen Defensie herzien en deze zullen binnenkort formeel in het Defensie Beveiligingsbeleid worden vastgesteld. Vooruitlopend daarop, voert Defensie in de praktijk al een kritischere toetsing uit op opdrachten die bedrijven uitvoeren, en of die gerubriceerd zijn of niet. Ook op basis van deze toetsing zouden de opdrachten in de periode van 2013 tot 2022 als ongerubriceerd beoordeeld worden.
Hoe beoordeelt u de gevoeligheden van het werken aan deze systemen, zoals diegene die betrekking hebben op elektronische oorlogvoering?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe beoordeelt u het risico van het feit dat Visser in handen is van een Chinees staatsbedrijf?
Het is bekend dat buitenlandse mogendheden, waaronder China, en ook niet-statelijke actoren, zich actief inzetten om in Nederland technologische kennis te verwerven. Het voorkomen van ongewenste toegang tot gerubriceerde informatie of wapensystemen is van groot belang voor de nationale veiligheid. Het beleid is gericht op een zorgvuldige afweging van belangen en risico’s. Defensie stelt daarom eisen aan bedrijven waarmee Defensie relaties aangaat en bij gerubriceerde opdrachten moet aan de ABDO worden voldaan.
De geopolitieke situatie is snel veranderd6. Nieuwe opdrachten worden in het licht van deze veranderde situatie getoetst. Ook ongerubriceerde opdrachten worden in het kader van deze veranderingen getoetst aan de hand van een risicoanalyse, waarbij een oordeel wordt gevormd over de kwetsbaarheden ten aanzien van producent, product, productie en life cycle. Daarnaast werkt het kabinet aan een wet op de sectorale investeringstoets voor de defensie-industrie. Het accent bij het wetsvoorstel sectorale investeringstoets defensie-industrie ligt sterk op het waarborgen van strategische autonomie en bevoorradings- en leveringszekerheid (ook voor toekomstige behoeften en nieuwe technologische ontwikkelingen).
Zie ook het antwoord op vraag 11.
Zijn er nog meer Algemene Beveiligingseisen voor Defensieopdrachten (ABDO)-gecertificeerde bedrijven waarbij een meerderheid van het eigendom in handen van Chinese entiteiten of personen ligt?
Zoals ook gemeld in antwoord op de vragen 3 en 4, wordt conform het Defensie Beveiligingsbeleid (DBB) en de ABDO-regeling per opdracht geautoriseerd. Er is dus geen sprake van certificering van een geheel bedrijf; dit om niet onnodig zware maatregelen toe te passen op een bedrijf als geheel.
Als het betreffende bedrijf een ABDO-autorisatie heeft voor een gerubriceerde opdracht, dan dient het bedrijf op basis van de ABDO een voorgenomen wijziging in eigendom of aandeelhouderschap terstond schriftelijk te melden. Over (lopende) autorisatietrajecten of -autorisaties kan Defensie geen inhoudelijke mededelingen doen.
Hoe beoordeelt u de risico’s van dergelijke structuren in het licht van de verplichting die er op Chinese bedrijven en staatsburgers rust om desgevraagd mee te werken met de eigen inlichtingendiensten, zoals wordt geconcludeerd in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7, is de geopolitieke situatie veranderd en houdt Defensie daar rekening mee met de aanbesteding van materieel.
Aan de hand van een risicoanalyse wordt per opdracht door de behoeftesteller kritisch beoordeeld wat mogelijke kwetsbaarheden zijn in het licht van huidige dreigingen. Daarnaast investeert Defensie verder in de bewustwording van behoeftestellers en inkopers bij de naleving en de uitvoering van het beleid.
Wanneer verwacht u de investeringstoets Defensie-industrie naar de Kamer te sturen?
De internetconsultatie van deze wet is voorzien in het tweede kwartaal en de toezending naar de Tweede Kamer in het vierde kwartaal van 2023.
Hoe bent u van plan daarnaast om te gaan met bestaande gevallen waarin een toeleverancier van Defensie in handen is van entiteiten of personen uit een land dat een offensief cyberprogramma tegen Nederland uitvoert?
Een bedrijf dat een opdracht uitvoert waarop een ABDO-autorisatie van toepassing is, dient een voorgenomen wijziging in eigendom of aandeelhouderschap terstond schriftelijk aan de MIVD te melden.
Het Bureau Industrieveiligheid (BIV) van de MIVD voert toezichtbezoeken uit bij bedrijven. Hierbij wordt door BIV getoetst of nog aan de ABDO-eisen wordt voldaan.
Ook worden behoeftestellers en inkopers binnen Defensie in het licht van de gewijzigde geopolitieke omstandigheden opnieuw voorgelicht. Centraal thema is het vergroten van kennis en bewustzijn hoe opdrachten worden gerubriceerd of gemerkt.
Daarnaast is ook internationale eenduidigheid van het grootste belang. Bij Europese samenwerking is het noodzakelijk om door middel van de onderling erkende Facility Security Clearances (FSC) op eenduidige manier de veiligheidsbeoordeling te blijven continueren en dat de beveiligingseisen worden besproken met bedrijven in het buitenland.
Tot slot zal de Wet Veiligheidstoets Investeringen Fusies en Overnames (Wet vifo) later dit jaar in werking treden. De wet zal dienen als een vangnet om middels een ex ante investeringstoets risico’s voor de nationale veiligheid te mitigeren ten aanzien van bepaalde investeringen in bedrijven die actief zijn op sensitieve technologie, zoals dual-use goederen en/of militaire goederen.
Wat zijn de gevolgen voor het desbetreffende bedrijf en de lopende projecten?
Er zijn geen aanwijzingen dat er informatie of materiaal bij het bedrijf Visser B.V. onjuist is behandeld. Visser B.V. voert momenteel alleen ongerubriceerde opdrachten uit. Deze opdrachten vinden doorgang.
Kunstmatige intelligentie in het onderwijs |
|
Zohair El Yassini (VVD), Hatte van der Woude (VVD), Queeny Rajkowski (VVD), Mariëlle Paul (VVD) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «ChatGPT glipt langs docenten: «Ik gebruik het om snel huiswerk te maken»»1?
Ja, wij zijn bekend met dit bericht.
Deelt u de mening dat kunstmatige intelligentie als systeemtechnologie een ingrijpend effect heeft en gaat hebben op het onderwijs?
Ja, wij delen de mening dat artificiële intelligentie (AI) als systeemtechnologie belangrijke gevolgen op het onderwijs kan hebben.
Welke kansen en risico's voor scholen ziet u door het toegankelijker en geavanceerder worden van kunstmatige intelligentie? Hoe gaat u ervoor zorgen dat de kansen om het onderwijs door middel van kunstmatige intelligentie te verrijken optimaal worden benut, terwijl de risico’s en valkuilen adequaat worden getackeld?
De opkomst van AI is een gegeven en heeft impact op de maatschappij en het onderwijs. AI kan het onderwijs verbeteren door het leren motiverender en meer op maat te maken en docenten te ondersteunen. Tegelijkertijd zijn er risico’s en kan de inzet van AI bijvoorbeeld door biases leiden tot grotere verschillen tussen groepen leerlingen en studenten waardoor groepen leerlingen en studenten onterecht benadeeld kunnen worden.2 De ontwikkeling van AI zal een aanpassing vragen van docenten en leerlingen en studenten om goed met intelligente technologieën in het onderwijs om te gaan.
De sleutel ligt vooral bij de didactische aanpak in de klas, bijvoorbeeld door leerlingen niet te beoordelen op het eindproduct maar op het schrijfproces of door opdrachten in de klas te laten maken met pen en papier. Van onderwijsinstellingen vraagt dit om te doordenken hoe zij vanuit hun visie op goed onderwijs dit binnen hun instellingen willen vormgeven. Zij worden hierbij ondersteund door Kennisnet en SURF, die webinars en artikelen aanbieden.
Aanvullend faciliteren wij een verantwoorde ontwikkeling van AI in het onderwijs, door het benutten van kansen en met oog voor de risico’s. Met behulp van het Nationaal Groeifonds investeren wij substantieel in deze ontwikkelingen tot 2035. Zo is er voor de komende tien jaar € 80 miljoen toegekend aan het Nationaal Onderwijslab AI (NOLAI) in het funderend onderwijs. Leraren en scholen in het funderend onderwijs kunnen deelnemen aan co-creatie projecten waarin zij samen met wetenschappers en leermiddelenmakers werken aan een goede inzet van intelligente technologieën in het onderwijs, vanuit een pedagogisch en didactisch verantwoorde basis, met oog voor risico’s als privacy en autonomie van leerlingen en leraren.
Zijn schoolbesturen en leraren voldoende op de hoogte van de risico's van kunstmatige intelligentie voor het onderwijs?
Het is belangrijk dat schoolbesturen en leraren naast de kansen ook voldoende op de hoogte zijn van de risico’s van AI voor het onderwijs. Van onderwijsinstellingen vraagt de ontwikkeling van AI om te doordenken hoe zij vanuit hun visie op goed onderwijs dit binnen hun instellingen willen vormgeven. Zij worden hierbij ondersteund door Kennisnet en SURF, die webinars en artikelen aanbieden. Ook hebben Kennisnet, de PO-Raad en de VO-raad een monitor ontwikkeld, MYRA, die scholen inzicht geeft in hoe zij ervoor staan op het gebied van technologie en digitalisering. Bewustwording over kunstmatige intelligentie vormt daar één van de onderdelen van, waaronder het gebruik van chatbots in de klas en computational thinking.
Op welke manier passen scholen zich aan op deze snelle ontwikkeling? Op welke manier wordt het ontwikkelen van vaardigheden voor docenten en leerlingen hierin meegenomen? Hoe ziet u uw eigen rol hierin?
Zie het antwoord op vraag 3.
Aanvullend is het belangrijk dat scholieren, leraren en de maatschappij in gesprek blijven over het gebruik van AI in de klas. Dit vraagt ook iets van docenten op het gebied van didactische en digitale vaardigheden. OCW draagt hieraan bij door het inrichten van een expertisepunt voor digitale geletterdheid in 2023 waar leraren, schoolleiders en bestuurders terecht kunnen voor hulp en informatie over digitale geletterdheid.
Wordt er al onderzoek gedaan naar de manier waarop kunstmatige intelligentie het onderwijs gaat veranderen? Zo ja, welk onderzoek? Zo nee, bent u bereid dit in gang te zetten?
Ja, binnen het Nationaal Onderwijslab AI is tot 2035 voorzien in een wetenschappelijk onderzoeksprogramma waarbij in een breed perspectief gekeken wordt naar de kansen en risico’s van intelligente technologieën in het onderwijs. Deze breedte levert een unieke samenwerking tussen wetenschappers om de pedagogisch-didactische, sociaal-maatschappelijke en ethische aspecten van AI in onderwijs in kaart te brengen.
Vorig jaar zijn het rapport «Naar hoogwaardig digitaal onderwijs» van het Rathenau Instituut en de verkenning «Inzet van intelligente technologie» van de Onderwijsraad verschenen. De Onderwijsraad wijst op het belang van een actieve rol voor zowel leraren en docenten als schoolleiders, bestuurders en de overheid bij de inzet van intelligente technologie. Schoolleiders en bestuurders hebben een belangrijke rol in het borgen dat leerlingen, studenten, leraren en docenten digitaal geletterd zijn en intelligente technologie zinvol en verantwoord inzetten. Voor de overheid ziet de Onderwijsraad een faciliterende rol door kaders te scheppen, algemene leerdoelen te formuleren voor digitale geletterdheid en te stimuleren dat er samen met de beroepsgroep toepassingen van intelligente technologie worden ontwikkeld.
Bent u bekend met hat artikel «ChatGPT te lijf met pen en papier»2?
Ja, wij zijn bekend met dit bericht.
Op welke manier passen onderwijsinstellingen in het mbo, hbo en wo zich aan op deze snelle ontwikkeling? Op welke manier wordt het ontwikkelen van vaardigheden voor docenten en studenten hierin meegenomen? Hoe ziet u uw eigen rol hierin?
Mbo-, hbo- en wo-instellingen zetten AI al in voor bijvoorbeeld het optimaliseren van onderwijsprocessen en het vindbaar maken van leermaterialen. Met de komst van ChatGPT kunnen ook studenten en docenten gebruik maken van dergelijke technologie, om bijvoorbeeld het leerproces te verbeteren. Ten slotte zijn er gevallen bekend dat studenten ChatGPT gebruiken om fraude te plegen.
Docenten en opleidingen zijn als eerste aan zet om in te spelen op de toepassing van ChatGPT, alsook andere vormen van generatieve AI. Zoals aangegeven in de beantwoording op vraag 3, kunnen docenten de onderwijsvorm aanpassen, waardoor de inzet van ChatGPT minder gevolgen heeft op het leerproces. Docenten worden hierbij ondersteund door Kennisnet en SURF, die hun kennis delen in de vorm van webinars en artikelen.
Voor de opleidingen geldt dat zij moeten inspelen op maatschappelijke en technologische ontwikkelingen. Doordat opleidingen de opleidingscurricula steeds vernieuwen, kunnen studenten binnen de opleidingen de benodigde en relevante (AI-) vaardigheden verwerven.
OCW ziet haar rol vooral als verbinder en facilitator. Met het Nationaal Groeifondsprogramma Digitaliseringsimpuls Onderwijs, investeert het kabinet in digitalisering in het mbo, hbo en wo. Onderdeel van het netgenoemde programma zijn de Centers for Teaching and Learning (CTL), die ervoor zorgt dat de nationale ICT-voorzieningen en kennis beschikbaar is voor docenten en lerenden, op een manier die past bij de eigen context, structuur en cultuur van de opleiding en instelling. Hierbij is ook aandacht voor technologieën zoals AI. Deze CTL dragen dus bij aan kennisdeling waardoor docenten ondersteund worden in hun werk.
Daarnaast biedt OCW een eenmalige subsidie aan de werkgroep Onderwijs van de Nederlandse AI Coalitie (NL AIC). Met deze subsidie wordt gewerkt aan concrete AI-pilots die bijdragen aan beter onderwijs voor leerlingen en studenten en meer ondersteuning voor docenten.
Is voldoende expertise over kunstmatige intelligentie aanwezig op het ministerie en breder binnen de rijksoverheid? Zo ja, op welke manieren ondersteunt u scholen en andere onderwijspartijen? Zo nee, hoe gaat u dat in de (nabije) toekomst alsnog doen?
Binnen de rijksoverheid is expertise aanwezig om de genoemde ondersteuning aan scholen te faciliteren. Zoals aangegeven in de kabinetsreactie op het WRR-rapport «Opgave AI: de nieuwe systeemtechnologie» van 7 oktober 2022 wordt de komende jaren verder geïnvesteerd in kennisontwikkeling voor management en medewerkers op het gebied van kunstmatige intelligentie. Op dit moment is voor Rijksambtenaren een up-to-date aanbod aan opleidingen op het gebied van kunstmatige intelligentie beschikbaar, zowel voor beginners als voor gevorderden. De Rijksacademie voor Digitalisering en Informatisering Overheid (RADIO) geeft in 2023 extra aandacht aan dit aanbod en biedt ook de mogelijkheid AI-opleidingen op maat te ontwikkelen, passend bij de context van de verschillende onderdelen van de rijksoverheid.
Voor de wijze waarop het Ministerie van OCW het onderwijs ondersteunt, verwijzen wij u graag naar de beantwoording van de vragen 3, 4, 5, 6 en 8.
Hoe zorgt u ervoor dat u onderwijsinstellingen in het gehele onderwijs voldoende kunt ondersteunen als het gaat om omgang met kunstmatige intelligentie?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat de kennis in de samenleving, en dus ook in het onderwijs over AI moet worden vergroot, zoals ook de WRR adviseert en dat de nationale AI cursus hier een mooi instrument voor kan zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoeveel mensen hebben de gratis AI cursus gedaan en wat kan er nog gebeuren om deze meer bekendheid te geven?3
Ja, het is van groot belang dat de kennis over AI in de samenleving en in het onderwijs wordt vergroot. Dat wordt op verschillende manieren gedaan, zoals het ontwikkelen van verantwoorde AI-innovaties in het primair en voortgezet onderwijs door het Nationaal Onderwijslab AI (NOLAI).
Ook de nationale AI cursus draagt bij aan bewustwording en kennisoverdracht bij burgers en professionals te vergroten. Daarvoor hebben zich tot nu toe 364.000 mensen aangemeld.
Daarnaast zijn er ook sectorspecifieke AI cursussen via de Nederlandse AI Coalitie gekomen voor o.a. zorg, energie en onderwijs, met een bereik van 50.000 mensen tot nu toe. Door de komst van ChatGPT is er een grote stijging in deelnemers van de AI cursus voor het onderwijs geweest. De komende tijd wordt de AI cursusaanpak doorontwikkeld en wordt ingezet op bredere bekendheid, o.a. via de inzet van de Nederlandse AI Coalitie en haar partners, zowel online als via events.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de Nederlandse AI-coalitie over kansen en risico’s van kunstmatige intelligentie voor het onderwijs?
Ja, we zijn reeds in gesprek met de NLAIC. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 8 subsidieert OCW de werkgroep Onderwijs van de NLAIC. Ook zijn de ministeries van OCW en van EZK en deze werkgroep nauw betrokken bij de realisatie van het nieuwe innovatielab NOLAI. Het kabinet investeert € 80 mln uit het Groeifonds in NOLAI om samen met onderwijspartijen op AI gebaseerde lesmaterialen voor het onderwijs te ontwikkelen, die verantwoord en veilig zijn.
Het actualiseren van de efficiënte CO2-prijs uit de WLO studies en de MKBA oliewinning Schoonebeek |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de Welvaart en Leefomgeving (WLO)-studie uit 2015, uitgevoerd door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en het Centraal Planbureau (CPB)?
Ja.
Hoe apprecieert u in het hedendaagse perspectief de WLO-laag en WLO-hoog scenario (en in het bijzonder de bijbehorende efficiënte CO2-prijzen), gezien de ontwikkelingen rondom klimaatbeleid sinds 2015? Kunt u toelichten hoe de tweegradenvariant zich verhoudt tot deze twee WLO-scenario’s?
De WLO-laag en WLO-hoog scenario’s zijn vastgesteld in een tijd dat er nog minder sprake was van klimaatbeleid. Wel is er kort daarna een tweegradenvariant ontwikkeld. In vergelijking met de twee WLO-scenario’s laag en hoog is de tweegradenverkenning geen volledig uitgewerkt scenario. Naast de efficiënte CO2-prijzen die passen bij mondiale beleid gericht op het beperken van de temperatuurstijging tot 2 graden is een beperkt aantal andere variabelen zoals de energie-intensiteit en het energiegebruik uitgewerkt. Inmiddels heeft het beleid zich verder ontwikkeld en ligt het voor de hand hier in de nieuwe WLO-scenario’s rekening mee te houden. In de nieuwe WLO-studie zullen onder andere de efficiënte CO2-prijzen opnieuw worden vastgesteld.
Hoe ziet u de vertraging die de nieuwe WLO-studie (die in 2021 zou uitkomen) heeft opgelopen? Kunt u toelichten waarom het PBL en CPB drie extra jaren nodig hebben om deze studie te voltooien? Hoe ziet u de tijdspanne die nodig blijkt voor een geactualiseerde WLO-studie? Waaruit bestaan de voorbereidende werkzaamheden precies, die maken dat de planbureaus pas in 2024 kunnen komen tot een herziening?
In december 2019 verzocht de gewijzigde motie van het lid Van der Lee gericht aan de toenmalig Minister van Economische Zaken en Klimaat om voor 1 maart 2021 een nieuwe editie van de WLO uit te brengen. De planbureaus hebben toen aangegeven dat dit voor hen op de gevraagde termijn niet haalbaar is gezien de noodzaak van een goede voorbereiding. De planbureaus hebben in 2020 de noodzaak van een nieuwe editie verkend en zijn in 2021 begonnen met de voorbereidende werkzaamheden. De nieuwe studie van de WLO zal conform oorspronkelijke planning in 2024 verschijnen (WLO2024). Er is dus geen sprake van een vertraging.
In het rapport over de WLO-2015 is aangegeven dat er wordt gewerkt met een modulaire aanpak. In elke module worden de relevante onzekerheden van het betreffende thema verkend. Vervolgens wordt een invulling gekozen die is gebaseerd op een analyse van de huidige stand van zaken, ontwikkelingen in het verleden, literatuuronderzoek en inzichten van experts. Dit leidt tot een consistente redenatie in elk scenario. Er worden veelal modellen gebruikt om de scenario’s van cijfers te voorzien. Op deze manier reiken de modules bouwstenen aan voor de integrale referentiescenario’s Hoog en Laag. De referentiescenario’s zijn de rode draden die de verschillende modules met elkaar verbinden. Het is aan de planbureaus om te besluiten of voor de nieuwe WLO een vergelijkbare aanpak wordt gevolgd.
Klopt het dat het model (MERGE), dat voor de WLO-studie is gebruikt om efficiënte CO2-prijzen af te leiden, een open-source model is en dat deze dus ook voor anderen raadpleegbaar is dan PBL en CPB? Waarom verkiest u drie jaar aan vertraging boven het vragen van een andere partij om de WLO-studie en/of de efficiënte CO2-prijzen te actualiseren? Zou een versnelde actualisatie van de WLO-studie en/of de efficiënte CO2-prijzen door een andere partij als tussenoplossing kunnen fungeren?
Ja, MERGE is een model dat ook voor anderen raadpleegbaar is. Het opstellen van nieuwe WLO-scenario’s betreft echter veel meer dan alleen het vaststellen van nieuwe efficiënte CO2-prijzen. Een actualisatie door een andere partij is daarom geen goede oplossing. De planbureaus gaan over hun eigen werkprogramma en hebben aangegeven niet eerder dan in 2024 de nieuwe WLO-scenario’s te kunnen publiceren. Er is geen tussenoplossing nodig aangezien er in situaties waar verwacht wordt dat de CO2-prijs een belangrijke rol speelt naast WLO-laag en WLO-hoog ook gebruik gemaakt kan worden van de prijzen die horen bij het 2-gradenscenario.
Klopt het dat de Werkgroep Discontovoet in 2015 adviseerde om bij de doorrekening van maatschappelijke kosten-batenanalyses (MKBA's) de uitkomsten af te zetten tegen het Lage en Hoge WLO-scenario, maar (in de hoofdvariant) niet tegen tweegradenvariant, die het meest realistische scenario vormt? Klopt het dat dit advies niet is herzien in de Werkgroep Discontovoet 2020? Zo ja, wat waren de overwegingen hierbij? Hoe apprecieert u dit in het licht van de aangenomen Europese Klimaatwet die uitgaat van klimaatneutraliteit in 2050 voor de hele Europese Unie (EU)?
Nee. De Werkgroep Discontovoet (2015) doet geen uitspraken over het uitzetten van MKBA-uitkomsten tegen het ene of het andere scenario. De Werkgroep Discontovoet brengt advies uit over de discontovoeten die dienen te worden gebruikt in MKBA’s. De Werkgroep Discontovoet 2020 heeft ervoor gekozen relatieve prijsontwikkelingen zoals de efficiënte CO2-prijs niet binnen de werkgroep te behandelen, maar te focussen op de methodologie en hoogte van de discontovoet. De advisering van de werkgroep staat het gebruik van prijzen die passen bij een 2-gradenscenario niet in de weg. De werkgroep adviseert ook om gevoeligheidsanalyses m.b.t. de discontovoet te verplichten bij MKBA’s als er twee of meer toekomstscenario’s worden gebruikt. De werkgroep verwijst verder naar de integrale herziening van de WLO die in 2021 is opgestart.
Klopt het dat het tweegradenscenario vooral wordt toegepast bij klimaatgerelateerde projecten, zoals PBL en CPB adviseerden bij de publicatie van de WLO 2015 in het kader van gevoeligheidsanalyses? Zo ja, op basis van welke overwegingen wordt ervoor gekozen om wél te werken met het tweegradenscenario en de bijpassende CO2-prijs en niet met de WLO-laag en WLO-hoog? Kunt u hier voorbeelden van noemen? Hoe vaak wordt dit daadwerkelijk gedaan en op welke manier wordt dan gevolg gegeven aan het gebruik van een berekening met het tweegradenscenario?
Er wordt nooit gekozen om wél te werken met het tweegradenscenario en de bijpassende CO2-prijs en niet met de WLO-laag en WLO-hoog. De tweegradenverkenning is altijd in aanvulling op het hanteren van WLO-laag en WLO-hoog.
Welke redenen worden ervoor aangedragen om slechts bij klimaatgerelateerde projecten de MKBA uit te voeren met het tweegradenscenario en niet bij overige projecten? Waarom wordt er op die manier bij projecten onderscheid gemaakt tussen een berekening met ofwel verouderde of recentere klimaatdoelen?
Het is alleen bij beleidswijzigingen die een grote positieve of negatieve impact op CO2-uitstoot hebben mogelijk dat het oordeel van de MKBA substantieel verandert bij andere efficiënte CO2-prijzen. De gevoeligheidsanalyse met een efficiënte CO2-prijs passend bij de tweegradendoelstelling kan in beginsel worden toegepast op iedere MKBA waarbij er substantiële effecten zijn op de CO2-uitstoot.
Wat is de reden dat er geen anderhalvegradenscenario bestaat voor de MKBA’s met een bijpassende CO2-prijs? Welke mogelijkheden ziet u om bij de herziening van de WLO-studie tevens een anderhalvegradenvariant met bijbehorende CO2-prijs te ontwikkelen teneinde een realistische afweging te kunnen maken met inachtneming van het streven naar een klimaatneutraal Europa in 2050?
De WLO-laag en WLO-hoog scenario’s zijn vastgesteld in een tijd dat er nog minder sprake was van klimaatbeleid. In 2024 wordt een nieuwe WLO opgeleverd, inclusief aangepaste CO2-prijzen en inclusief een scenario met wereldwijde opwarming in 2100 «well below» twee graden.
Wat is het nut van een MKBA op basis van WLO-scenario’s uit 2015, die nog uitgaan van maximaal 65% CO2-reductie in 2050?
Voor veel beleidsbeslissingen zijn de huidige scenario’s nog geschikt. Voor beleidsbeslissingen met substantiële CO2-impact wordt in aanvulling van het hanteren van WLO-laag en WLO-hoog geadviseerd het 2-graden-scenario te gebruiken zodat duidelijk wordt of bij hogere CO2-prijzen de beleidsbeslissing anders beoordeeld zou worden.
Is het tot aan de actualisatie van de WLO-studie mogelijk om via een aanvulling op het advies van de Werkgroep Discontovoet uit 2020 voor te schrijven dat bij een MKBA slechts de tweegradenvariant doorgerekend wordt in plaats van het WLO-hoog en WLO-laag scenario? Zou u dit wenselijk vinden en waarom wel/niet?
Nee, dit vind ik niet wenselijk. Het is juist van belang meerdere scenario’s te hanteren omdat de toekomst onzeker is en zo gecheckt kan worden of de beleidsmaatregelen robuust zijn. Het is immers riskant om de besluitvorming over bijv. infrastructuur, die vele decennia mee moet gaan, te baseren op één enkele prognose.
Klopt het dat bij de efficiënte CO2-prijzen in WLO-hoog en WLO-laag bij een MKBA rekening wordt gehouden met het mondiale klimaatbeleid? Betekent dit dat elke inspanning die Nederland levert die sneller gaat dan de mondiale reductie een negatief batensaldo oplevert in een MKBA? Welke invloed heeft deze mondiale maatstaf op de uitkomsten van de MKBA’s, in vergelijking met als de nationale of EU-doelstellingen voor klimaat zouden worden gebruikt?
Ja, het klopt dat er rekening wordt gehouden met het mondiale klimaatbeleid en de mondiale reductie. Het betekent niet dat elke inspanning die Nederland levert die sneller gaat dan de mondiale reductie een negatief batensaldo oplevert in een MKBA. Er is volgens de planbureaus geen eenduidig antwoord te geven op de invloed van de mondiale maatstaf op de uitkomsten van de MKBA’s. De uitkomsten hangen onder meer af van kostenontwikkelingen en kostenverschillen tussen landen en overige batenposten, zoals luchtkwaliteit.
Deelt u de opvatting dat het gebruik van de mondiale CO2-reductie als maatstaf onwenselijk is? In het bijzonder gezien de voortrekkersrol die Nederland, maar ook de EU, wil vervullen in het mondiale klimaatbeleid?
Nee, het klimaatvraagstuk is een mondiaal vraagstuk dat een mondiale aanpak vereist.
Welke mogelijkheden ziet u om de MKBA’s te berekenen met inachtneming van de nationale of in ieder geval Europese klimaatambities?
Zie de eerdere antwoorden. Voor beleidsbeslissingen met substantiële CO2-impact wordt in aanvulling van het hanteren van WLO-laag en WLO-hoog geadviseerd het 2-graden-scenario te gebruiken zodat duidelijk wordt of bij hogere CO2-prijzen de beleidsbeslissing anders beoordeeld zou worden. Het is aan de opsteller van een MKBA om de resultaten van deze gevoeligheidsanalyse te interpreteren. In 2024 wordt een nieuwe WLO opgeleverd, inclusief aangepaste CO2-prijzen en inclusief een scenario met wereldwijde opwarming in 2100 «well below» twee graden.
Hoe apprecieert u de MKBA oliewinning Schoonebeek en de welvaartseffecten die voor de verschillende beleidsalternatieven zijn uitgewerkt?
De onderzoekers hebben in de MKBA de langetermijneffecten voor Nederland en de regio Twente en Drenthe centraal gezet. Men is uitgegaan van het begrip «brede welvaart». Dit betekent dat naast de financiële effecten van oliewinning ook effecten op leefomgeving, arbeidsmarkt, klimaat, milieu en bodem meegenomen zijn. De oliewinning in Schoonebeek heeft een aanzienlijk positief welvaartseffect. Dit komt voor het grootste deel door de olieopbrengsten. De klimaateffecten vormen de belangrijkste gekwantificeerde externe negatieve post. De negatieve welvaartseffecten van lekkage en bodemrisico’s zijn volgens de onderzoekers heel beperkt.
De MKBA verkent vier alternatieven. De eerste (verplaatsing waarbij waterinjectie wordt verplaatst naar Schoonebeek gasvelden) zorgt voor de meeste baten. Dit komt doordat bij dit alternatief de waterinjectie niet meer wordt gelimiteerd door de beperkte transportcapaciteit van de pijpleiding naar Twente. In dit alternatief kan daardoor meer olie worden gewonnen. Het circulaire alternatief (no. 3) waarbij een deel van het productiewater wordt hergebruik komt op een tweede plaats. Het alternatief (no. 2) waarbij vast zout en schoon water wordt geproduceerd scoort veel minder goed. Dit alternatief gebruikt veel energie en levert afval op dat gestort moet worden. Het alternatief (no. 4) waarbij de oliewinning wordt gestaakt heeft een negatief welvaartseffect. Het verlies van de oliebaten wordt voor een klein deel gecompenseerd door het positieve welvaartseffect van de vermindering van de CO2-uitstoot. Het alternatief dat sterk naar voren komt is het verplaatsen van de waterinjectie van Twente naar Drenthe.
De CO2-footprint van aardolie uit Schoonebeek is hoger dan die van geïmporteerde aardolie. Dit kan worden omgekeerd door elektrische boilers (op duurzame stroom) te gebruiken voor stoomproductie i.p.v. aardgas. De Staatssecretaris voor Mijnbouw gaf eerder al aan hier voorstander van te zijn en zal de NAM vragen zich in te spannen om dit idee te realiseren.
Hoe apprecieert u het gegeven dat in het eindsaldo van de MKBA in tabel 1, de alternatieven alleen afgezet zijn tegen het WLO-laag en het WLO-hoog scenario, en niet tegen de tweegradenvariant?
In tabel 1 zijn de MKBA-resultaten inderdaad afgezet tegen de twee WLO-scenario’s. In de MKBA is echter wel de tweegradenverkenning meegenomen als onderdeel van de gevoeligheidsanalyses die binnen beide scenario’s zijn gedaan, zoals toegelicht bij de rol van de WLO-scenario’s (par. 3.5, p. 18).
De auteurs concluderen dat de uitkomsten van de MKBA, ook onder de tweegradenverkenning, nog steeds robuust zijn (par. 7.4, p. 48).
Hoe apprecieert u de resultaten van de gemonetariseerde klimaateffecten in tabel 13, in het bijzonder de resultaten van het WLO-tweegradenprijspad?
De gemonetariseerde klimaateffecten zijn meegenomen in de bredere MKBA-analyse. De klimaateffecten zijn dus onderdeel van de eindbeoordelingen van de alternatieven. Ik heb er vertrouwen in dat de auteurs dit kundig gedaan hebben.
Klopt het dat in het tweegradenprijspad in tabel 13 voor het stopalternatief (waarbij oliewinning in Schoonebeek wordt afgebroken) de positieve klimaateffecten relatief laag zijn, omdat wordt uitgegaan dat deze oliewinning zich dan verplaatst naar een andere plek in de wereld?
Ja, in het rapport staat dat hoewel oliewinning tot directe en indirecte emissies leidt, het niet op voorhand zeker is dat beëindiging in Schoonebeek zich vertaalt in klimaatbaten. Dit komt doordat de vraag naar olie bij stopzetting in Nederland niet afneemt. Het weggevallen aanbod wordt simpelweg overgenomen door andere olieproducenten. Die zullen meer olie winnen uit bestaande of nieuwe velden. De auteurs geven aan dit soort carbon leakage mee te nemen.
Wordt hierbij rekening gehouden met de Europese klimaatambitie om vóór 2030 55% CO2-reductie te bewerkstelligen (Fit-for-55) en voor 2050 klimaatneutraal te zijn? Zo niet, wat zou volgens u in theorie het effect zijn op de resultaten van het WLO-tweegradenprijspad, als uitgegaan wordt van 55% CO2-reductie in de EU, ongeacht het mondiale klimaatbeleid?
De MKBA neemt de tweegradenverkenning mee. Daarin gaat men uit van 80–95% wereldwijde emissiereductie in 2050. Er is daarnaast geen extra scenario meegenomen met 55% emissiereductie in de EU vóór 2030 en klimaatneutraliteit in de EU in 2050.
Verwacht u dat een scenario waarin in 2050 65% CO2-reductie behaald wordt (WLO-hoog scenario) dezelfde olieprijs zal bestaan als in een scenario van 80–95% CO2-reductie in 2050? Als u dat niet verwacht: waarom wijzigt in de tweegradenvariant de olieprijs dan niet?
Dat is mogelijk niet het geval. In de tweegradenverkenning wijzigen de efficiënte CO2-prijs en enkele andere variabelen. Het is in die zin geen volledig uitgewerkt scenario, daarom wijzigt de olieprijs niet.
Kunt u elk van deze vragen afzonderlijk beantwoorden en aan de Kamer toezenden vóór 1 februari 2023, gezien op deze datum de behandeling van de MKBA Schoonebeek op de parlementaire agenda staat?
Doordat de beantwoording interdepartementaal en met de planbureaus PBL en CPB afgestemd is, is het niet gelukt de vragen voor 1 februari aan de Kamer te sturen.
De ontwikkelingen op het gebied van kunstmatige intelligentie |
|
Hind Dekker-Abdulaziz (D66), Paul van Meenen (D66) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met de berichten «Natuurlijk gebruiken leerlingen ChatGPT. Het onderwijs kan maar beter anticiperen op de robots»1 (Volkskrant, 16 januari 2023) en «ChatGPT glipt langs docenten: «Ik gebruik het om snel huiswerk te maken»»2 (NOS, 16 januari 2023)? Zo ja, hoe beoordeelt u de desbetreffende berichten?
Ja, we zijn bekend met deze berichten. Wat deze ontwikkelingen uiteindelijk voor het onderwijs gaan betekenen weten we nu nog niet zeker. Wat we wel weten, is dat sommige docenten zich nu geconfronteerd zien met de risico’s van deze recente ontwikkelingen op het gebied van artificiële intelligentie (AI) en zich daarover zorgen maken. Die zorgen begrijpen wij. Ook zijn er docenten die kansen zien om met AI hun onderwijs te verbeteren. Er is veel behoefte aan een gesprek over de impact van AI op het onderwijs. Van onderwijsinstellingen vraagt dit om te doordenken hoe zij vanuit hun visie op goed onderwijs dit binnen hun instellingen willen vormgeven. Zij worden hierbij ondersteund door Kennisnet en SURF, die webinars en artikelen aanbieden.
Het is belangrijk om te vermelden dat het onderwijs niet stil staat. De inzet van AI en in bredere zin digitalisering is al langer een belangrijk thema in het onderwijs. Dit zien we terug in goede initiatieven zoals de programma’s Doorpakken op Digitalisering en het Versnellingsplan. Ook in de komende tijd blijft het onderwijs hier aandacht aan besteden. Vanuit OCW wordt in 2023 een expertisepunt voor digitale geletterdheid opgericht als centraal online informatiepunt, loket voor scholen en als ondersteuningsstructuur waar leraren, schoolleiders en bestuurders terecht kunnen voor hulp en informatie over digitale geletterdheid. Hierover zijn we op dit moment in gesprek.
AI is echter niet de eerste technologie die zijn intrede doet in het onderwijs die een impact achterlaat. Zo hadden de rekenmachine en computers bijvoorbeeld ook veel gevolgen, maar worden deze nu veelvuldig gebruikt in de klas. AI kan het onderwijs verbeteren door het leren motiverender te maken, het onderwijs beter af te stemmen op de behoefte van de lerende en docenten te ondersteunen.
Wat vindt u van de recente ontwikkelingen rondom kunstmatige intelligentie en in het bijzonder ChatGPT? Deelt u de zorgen van de vragenstellers over de gevolgen ervan op het onderwijs?
Zoals aangegeven bij vraag 1 geldt dat we nog niet weten wat AI uiteindelijk gaat betekenen voor het onderwijs. Wij begrijpen zowel de kansen als de risico’s die vanuit het onderwijs worden genoemd.
Het kabinet ziet aan de ene kant de positieve waarde van generatieve AI, waar ChatGPT een voorbeeld van is. Zo hebben deze systemen de potentie om efficiëntie en productiviteit te verbeteren. ChatGPT kan bijvoorbeeld teksten schrijven makkelijker maken, en kan zelfs bijdragen bij programmeren. Individuen zijn er ook relatief makkelijk mee in staat tekst te genereren voor doeleinden als vermaak of taalverwerving. Naast ChatGPT zijn afbeeldingen gegenereerd door AI, zoals wordt gedaan door DALL-E, daar een goed voorbeeld van.
Het kabinet ziet anderzijds ook diverse negatieve effecten van generatieve AI en deelt de zorgen van de vragenstellers. AI kan bijvoorbeeld leiden tot biases, waardoor groepen leerlingen en studenten om onterechte redenen benadeeld kunnen worden3, 4. Ook kunnen AI-toepassingen als ChatGPT ingezet worden door lerenden om fraude te plegen bij schrijfopdrachten. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 3, vraagt dit van het onderwijs om goed te doordenken hoe zij het onderwijs organiseren. ChatGPT is weliswaar in staat om in een handomdraai een toelichtende tekst te genereren over een onderwerp, maar het kan geen betekenis of context afleiden uit deze tekst. Daarom zullen vaardigheden als kritisch lezen, het kritisch analyseren en in context plaatsen van teksten, en het toepassen van opgedane kennis nog belangrijker worden in de nabije toekomst.
ChatGPT kan ook op andere wijzen en in andere domeinen negatieve effecten hebben. Deze effecten kunnen voortkomen uit de werking van de tool, waar het ondanks ingebouwde waarborgen mogelijk is om bevooroordeelde of discriminerende antwoorden te krijgen. Generatieve AI zoals ChatGPT kan ook gebruikt worden voor schadelijke doeleinden. Zoals het makkelijker maken van desinformatie en phishing. Bovengenoemde effecten omvatten niet alle zorgen die er zijn, en niet alle gevolgen zijn op dit moment al goed te overzien, zoals ook de WRR in het algemeen over AI schrijft in het rapport ‘Opgave AI. De Nieuwe systeemtechnologie’5.
Naast de ontwikkelingen in het onderwijs houdt het kabinet de algemene ontwikkelingen rond ChatGPT en dit soort breed toepasbare AI nauwlettend in de gaten. Waar bestaande kaders en maatregelen onvoldoende blijken, zullen we kijken naar wat eventueel aanvullend nodig is.
Welke handvaten hebben leraren en scholen om om te gaan met kunstmatige intelligentie?
De ontwikkeling van AI vraagt van zowel docenten als leerlingen om op een doordachte manier met deze technologie in het onderwijs om te leren gaan. Daarbij is het belangrijk dat scholieren, leraren en de brede maatschappij in gesprek blijven over het gebruik van AI in de klas. Van docenten vraagt dit ook meer op het gebied van didactische en digitale vaardigheden. OCW draagt hieraan bij door het inrichten van een expertisepunt voor digitale geletterdheid in 2023 waar leraren, schoolleiders en bestuurders terecht kunnen voor hulp en informatie over digitale geletterdheid. Van onderwijsinstellingen vraagt dit om te doordenken hoe zij vanuit hun visie op goed onderwijs dit binnen hun instellingen willen vormgeven. Zij worden hierbij ondersteund door Kennisnet en SURF, die webinars en artikelen aanbieden.
Hoe voorkomen we negatieve effecten op de kwaliteit van het onderwijs?
Wij nemen hiervoor verschillende stappen. Wij zullen in de beleidsreactie op het rapport «Naar hoogwaardig digitaal onderwijs» van het Rathenau Instituut en de verkenning «Inzet van intelligente technologie» van de Onderwijsraad nader ingaan op onze visie op AI in het onderwijs en hoe we de kansen die AI biedt voor beter onderwijs op een veilige en verantwoorde manier kunnen benutten. Daarnaast heeft de Europese Commissie recent een handreiking gepubliceerd voor leerkrachten over hoe om te gaan met AI en data6.
Met behulp van het Nationaal Groeifonds investeren wij substantieel in het realiseren van digitale innovaties die het onderwijs verder helpen, met oog voor de risico’s. Er is € 80 miljoen beschikbaar voor het Nationaal Onderwijslab AI (NOLAI) tot 2035. In het NOLAI werken scholen, wetenschappers en bedrijven samen aan de ontwikkeling en evaluatie van verantwoorde en veilige digitale innovaties die tegemoet komen aan de behoeftes in het funderend onderwijs. In co-creatie projecten werken zij aan een goede inzet van AI in het onderwijs, vanuit een pedagogisch en didactisch verantwoorde basis, met oog voor risico’s als privacy en autonomie van leerlingen en leraren. Zoals blijkt uit de haalbaarheidsstudie van NOLAI kan AI onderwijs op maat ondersteunen, de competentie en autonomie van leerlingen bevorderen, hun digitale geletterdheid vergroten en de werkdruk van leraren verminderen.
Met behulp van het Groeifondsprogramma digitaliseringsimpuls investeren we ook substantieel in de digitalisering van het mbo en ho. Onderdeel van dit programma is de transformatiehub docentondersteuning. Het doel van deze transformatiehub is om docenten evidence-informed te ondersteunen en te professionaliseren, zodat zij over de juiste kennis en vaardigheden beschikken om de ontwikkelingen op het gebied van digitalisering (waaronder AI) bij te houden. Een ander belangrijk onderdeel van het programma zijn de Centers for Teaching and Learning (CTL). De CTL zorgen ervoor dat nationale ontwikkelingen – zoals wetenschappelijke kennis en de bouw van nationale ICT-infrastructuren – doorgeleid worden naar de instellingen. Daarnaast ondersteunen de CTL docenten bij digitaliseringsvraagstukken.
Uiteraard blijven wij in gesprek met het onderwijsveld over de impact van AI op het onderwijs en houden we de ontwikkelingen nauwlettend in de gaten. Zo hebben Kennisnet, de PO-Raad en de VO-raad een monitor ontwikkeld, MYRA, die scholen inzicht geeft in hoe zij ervoor staan op het gebied van technologie en digitalisering. Bewustwording over AI vormt daar één van de onderdelen van, waaronder het gebruik van chatbots in de klas en computational thinking.
Welke stappen gaat u zetten om negatieve effecten te voorkomen en scholen te ondersteunen? En welke positieve gevolgen en kansen voor het onderwijs ziet u?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bekend met het bericht: «We gaan een interessant jaar rondom AI-ontwikkeling tegemoet»3 (Dutch IT Channel) van 7 januari? Zo ja, bent u het ermee eens dat 2023 een cruciaal jaar wordt voor kunstmatige intelligentie en het ethische gebruik daarvan door bedrijven?
Ja we zijn ben bekend met de berichten. De ontwikkelingen op het gebied van AI volgen elkaar snel op. Dit is ook door de WRR benadrukt in hun rapport «Opgave AI».
Gezien het toenemende mondiale gebruik van AI, is het ook voor het Nederlandse bedrijfsleven van groot belang dat zij inspeelt op nieuwe technologische mogelijkheden. Dit is niet alleen relevant voor onze concurrentiepositie en welvaart maar ook voor de aanpak van grote uitdagingen zoals de klimaattransitie, verduurzaming van de landbouw en personeelstekorten in de zorg en het onderwijs.
In het Nederlandse bedrijfsleven is al langer aandacht voor de mogelijkheden van AI. Gemiddeld 13% van het Nederlandse bedrijfsleven zet AI in, ten opzichte van gemiddeld 8% in het Europese bedrijfsleven.8 AI-toepassingen worden door snelle
ontwikkelingen op het gebied van analytics en machine learning steeds interessanter voor bedrijven.
Om ervoor te zorgen dat het gebruik van AI door bedrijven op een ethische manier plaatsvindt, is de aanpak van het kabinet gericht op de ontwikkeling van mensgerichte AI. Deze AI moet veilig zijn, transparant en met respect voor fundamentele rechten. Via het investeringsprogramma AiNed wordt er bijna 230 miljoen euro voor AI kennis, innovatie en talent vrijgemaakt. Onder andere de zogenaamde ELSA labs (ethical, legal, societal aspects)
verrichten onderzoek op het gebied van mensgerichte AI en helpen bedrijven bij de toepassing.
Welke nieuwe kansen en bedreigingen voorziet u voor bedrijven op het gebied van kunstmatige intelligentie naar aanleiding van de meest recente ontwikkelingen? Is de huidige inzet nog actueel in het ondersteunen van bedrijven in het gebruik van kunstmatige intelligentie voor innovatie, verduurzaming en diens productieprocessen?
Zie ook de beantwoording op vraag 6 met betrekking tot de kansen voor bedrijven. Nederland staat klaar om in te spelen op de kansen van AI. Aan de ene kant biedt AI kansen voor de aanpak van grote uitdagingen zoals de kilmaattransitie, verduurzaming van de landbouw en personeelstekorten in de zorg en het onderwijs. Daarnaast kan AI onze concurrentiepositie versterken en welvaart vergroten. AI kan voor een economische groei van 1,4 procent van het bbp per jaar zorgen als we de ontwikkeling en het gebruik van AI op grote schaal weten te adopteren.9
In de Strategie Digitale Economie10 zetten we uiteen hoe we het huidige fundament kunnen versterken en daarmee de kansen van AI zo goed mogelijk kunnen benutten. Het is belangrijk dat we blijven investeren in AI zelf en de randvoorwaarden voor de ontwikkeling en het gebruik van deze systemen. Hiermee voorkomen we ook dat we als Nederland te afhankelijk worden van grote technologiebedrijven van buiten de Europese Unie.
Een eerste belangrijke randvoorwaarde waar Nederland al een goede uitgangspositie heeft, is een goed opgeleide beroepsbevolking en internationaal toonaangevende kennisinstellingen. Het kabinet zet zich ervoor in om deze positie te behouden en waar nodig te versterken.11 Het AiNed programma focust zich onder andere op de arbeidsmarkt en zet zich in om de capaciteit voor AI opleidingen en trainingen van werknemers te verhogen. Ook werkt de Nederlandse AI Coalitie (NL AIC) aan het (bij)scholen van werknemers via gratis AI-cursussen met certificering. Daarnaast investeert het kabinet in het versterken van digitale vaardigheden in het algemeen, onder andere via het Actieplan Groene en Digitale Banen.
Een andere belangrijke voorwaarde voor een tech-ecosysteem is de beschikbaarheid van een goede digitale infrastructuur. Nederland beschikt al over een betrouwbare, hoogwaardige digitale infrastructuur en het kabinet heeft dan ook de ambitie om deze positie te behouden en verder te versterken.
Daarnaast bestaat er in Nederland al een sterke Publiek-Private Samenwerking op AI. De NL AIC speelt een belangrijke rol als facilitator van Publiek-Private Samenwerking (PPS). Kennis wordt daar ontwikkeld en gedeeld, ook naar het MKB. Deze samenwerking vindt onder andere plaats met de Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen. Onder de NL AIC vallen verschillende werkgroepen die ook sectorale kennis met elkaar delen. Om praktische oplossingen te ontwikkelen voor toepassing van mensgerichte AI door organisaties, zijn er door de NL AIC 22 ELSA labs georganiseerd. Dit stimuleert de mensgerichte toepassing van AI in sectoren als de zorg of bij de energietransitie.
Het kabinet heeft de ambitie om het gebruik van geavanceerde digitale technologieën (waaronder AI) binnen het MKB te verhogen tot tenminste 75% in 2030. Dit gebeurt onder andere via bredere programma’s, waaronder de Versnelling Digitalisering MKB en Smart Industry. Ook worden er Europese Digitale Innovatiehubs (EDIHs) opgericht die het MKB ondersteunen om digitale technologieën, waaronder AI, als gebruikers toe te passen.
Naast het stimuleren van het gebruik van AI, zet het kabinet zich ook in om de ontwikkeling van deze systemen in Nederland te bevorderen. Nederland neemt deel aan Europese Test- en experimenteerfaciliteiten waarin een goede infrastructuur wordt geboden voor het ontwikkelen en gebruik van AI voor specifieke sectoren. Ook gaat het kabinet ontwikkelaars ondersteunen in het voldoen aan regelgeving, zoals de aankomende AI-verordening, via regulatory sandboxes.
Het kabinet blijft zich ervoor inzetten dat de kansen van AI op een verantwoordelijke manier zo goed mogelijk benut kunnen worden, met name bij grote maatschappelijke opgaven zoals de energietransitie en in innovatieve sectoren zoals de maakindustrie.
Op welke wijze heeft u de impact van kunstmatige intelligentie op de arbeidsmarkt in kaart gebracht?
Zowel internationaal (o.a. OESO12, Eurofound13) als nationaal (o.a. CPB, TNO) doen meerdere partijen onderzoek naar de toepassingen van AI in het arbeidsdomein. Deze onderzoeken richten zich bijvoorbeeld op monitoring en surveillance op de werkvloer en op de effecten van de inzet van AI op gezond en veilig werken.
Zo heeft het CPB recent het rapport «Technologie, de arbeidsmarkt en de rol van beleid»14 uitgebracht. Hierin worden de technologische veranderingen voor de Nederlandse arbeidsmarkt geanalyseerd. In een samenwerking tussen TNO en RIVM wordt daarnaast gewerkt aan een beeldvormende toekomstverkenning op het gebied van gezond en veilig werken. AI komt daarin aan de orde. Daarnaast doet TNO op dit moment een ander onderzoek over wat de mogelijke impact kan zijn van AI op het gebied van gezond en veilig werken. Het College voor de Rechten van de Mens heeft tevens de risico’s en effecten van AI op het gebied van discriminatie bij werving en selectie onderzocht en heeft enkele aanbevelingen gedaan in hun onderzoek genaamd «Recruiter of computer?»15.
Als het gaat om de regulering van de toepassing van systemen voor AI wordt op EU-niveau ingezet op de AI-verordening. Specifiek in het arbeidsrecht wordt een belangrijke stap gezet met het richtlijnvoorstel van de Europese Commissie gericht op een verbetering van arbeidsvoorwaarden in platformwerk. Het richtlijnvoorstel bevat, in aanvulling op de Algemene Verordening Gegevensbescherming, o.a. regels over de toepassing van algoritmes en zien op de transparantie over en het gebruik van geautomatiseerde monitoring- en besluitvorming en de verplichting van menselijke tussenkomst.
Conform de met Uw Kamer gemaakte informatieafspraken wordt Uw Kamer regelmatig geïnformeerd over de voortgang van de onderhandelingen over dit richtlijnvoorstel.
De ontwikkelingen gaan snel. Het kabinet acht het van belang om deze ontwikkelingen goed te volgen. Het kabinet acht het van belang te bezien of de resultaten van onderzoeken gericht op het in kaart brengen van zowel de kansen als uitdagingen rondom AI kunnen worden meegenomen in de beleidsontwikkeling. Dit kan door nationale beleidsontwikkeling, Europese standpuntbepaling en of regulering, al dan niet op Europees niveau. De Autoriteit Persoonsgegevens heeft als coördinerend toezichthouder op de toepassing van algoritmes ook een rol als het gaat om de toepassing van algoritmes in het arbeidsrecht.
Bent u bereid dat met de Kamer te delen?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u dieper ingaan op de kansen en bedreigingen die kunstmatige intelligentie en technologie zoals ChatGPT bieden voor de arbeidsmarkt?
ChatGPT geeft het volgende antwoord: «het effect van ChatGPT op de Nederlandse arbeidsmarkt is momenteel onbekend omdat het model nog relatief nieuw is en nog niet op grote schaal is toegepast. Het kan echter worden gebruikt in verschillende sectoren, zoals customer service, waardoor het potentieel heeft om de efficiëntie en productiviteit te verhogen en de kosten te verlagen. Dit kan leiden tot veranderingen in de arbeidsmarkt, zoals automatisering van bepaalde taken en een grotere vraag naar vaardigheden die gericht zijn op het werken met deze technologie.»
In het algemeen kan AI taken en processen optimaliseren, hierdoor kunnen bedrijven efficiënter werken. Door AI kunnen banen en taken verdwijnen maar kunnen ook nieuwe ontstaan. Daarvoor zijn nieuwe vaardigheden nodig. Digitale vaardigheden en gekwalificeerd ICT-personeel zijn een belangrijke randvoorwaarde voor een succesvolle digitale transitie en voor ons toekomstig verdienvermogen. Het is daarom belangrijk om technische, digitale en sociale vaardigheden te verbeteren bij werkenden en te blijven investeren in Leven Lang Ontwikkelen. Het kabinet heeft daarom, in samenwerking met sociale partners, het Actieplan Groene en Digitale banen met de Kamer gedeeld.
Het effect van AI op de Nederlandse arbeidsmarkt zien we bijvoorbeeld bij platformwerk. AI kan hierbij worden gebruikt om werkenden te matchen met klanten, tarieven te bepalen, maar ook om werkenden aan te sturen. AI kan bijdragen aan het efficiënter en «slimmer» maken van platformbedrijven. Bovendien liggen er kansen om de algoritmes, die platformen gebruiken nadrukkelijker in lijn te brengen met overheidsbeleid onder andere op het gebied van gezond en veilig werken. Op deze manier kunnen zowel de platforms, werkenden als klanten profiteren. Maar het levert ook vragen op over onder andere algoritmisch management, zoals of er wel of geen sprake is van gezagsuitoefening, en of werkenden voldoende inzicht en inspraak hebben in de werking van deze algoritmes. Deze vraagstukken zijn onderdeel van de het richtlijnvoorstel over platformwerk.
Het gebruik van AI bij o.a. werving en selectie kan discriminatie met zich meebrengen. Als werkgevers kiezen voor de inzet van een algoritme bij werving en selectie, dan dienen zij volgens het College voor de Rechten van de Mens te controleren of er nog steeds een inzichtelijke, controleerbare en systematische procedure wordt gebruikt.16 Deze aanbevelingen worden meegenomen in de verdere uitwerking van het wetsvoorstel toezicht gelijke kansen bij werving en selectie. Ook worden landelijke en Europese ontwikkelingen op AI (en het tegengaan van de risico’s ervan) nauw gevolgd.
AI kan op veel manieren effect hebben op gezond en veilig werken. Een eenduidig effect is daardoor niet te benoemen. Het gaat daarbij vaak om risico’s die al bestaan, maar door de innovatieve technologie op een andere manier versterkt worden. Daarnaast is nog niet alle beschikbare technologie ook daadwerkelijk wijdverbreid geïmplementeerd op de werkvloer. AI heeft zeker de potentie om werk veiliger te maken. Er moet wel aandacht komen voor mogelijke ongewenste effecten die zulke technologie kan hebben, zoals bijvoorbeeld psychosociale belasting.
Is het Strategisch Actieplan voor Artificiële Intelligentie bestendig genoeg gezien de recente ontwikkelingen? Bent u bereid om de Nederlandse inzet op kunstmatige intelligentie te herzien naar aanleiding van de snelle ontwikkelingen op het gebied van kunstmatige intelligentie?
In het Strategisch Actieplan voor Artificiële Intelligentie van 8 oktober 2019 is de basis gelegd voor de overkoepelende Nederlandse AI-inzet. In de voortgangsrapportages van de Nederlandse Digitalisering Strategie zijn de ontwikkelingen rondom deze inzet jaarlijks meegenomen.
Ook dit kabinet vindt het belangrijk goed zicht te houden op de ontwikkelingen rondom AI, en wat dit betekent voor haar inzet. De recente Kamerstukken de Strategie Digitale Economie17, Werkagenda Digitalisering18 en kabinetsreactie op het WRR-rapport AI19 beschrijven de actuele inzet op AI door dit kabinet. Om integraal zicht te houden op de ontwikkelingen rond AI, en bij te sturen waar nodig heeft dit kabinet daarnaast een Ambtelijke Commissie Digitalisering (ACD) ingesteld die de ontwikkelingen van deze technologie in context van de bredere digitaliseringsopgave beziet.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het Commissiedebat Kunstmatige Intelligentie van 25 januari?
Wij hebben geprobeerd de vragen te beantwoorden voor het commissiedebat, maar dit is helaas niet gelukt.
Het bericht ‘Studenten eisen dat UvA banden verbreekt met Shell, bezetten universiteitsgebouw’ |
|
Suzanne Kröger (GL), Lisa Westerveld (GL) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Studenten eisen dat UvA banden verbreekt met Shell, bezetten universiteitsgebouw»?1
Ja.
In hoeverre vindt u onderzoeksfinanciering door de fossiele industrie te rijmen met richtlijnen zoals opgenomen in de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit als uit onderzoek blijkt dat onderzoeksfinanciering door de fossiele industrie ertoe leidt dat onderzoekers aanmerkelijk positiever over gas schrijven dan onderzoekers die niet of minder fossiele onderzoeksfinanciering ontvangen?
Samenwerking tussen onderzoekers, het bedrijfsleven, de overheid en andere organisaties is en blijft belangrijk. Om te kunnen innoveren, en zodat onderzoek en onderwijs goed blijft aansluiten bij de ingewikkelde vragen en grote uitdagingen in onze maatschappij. Daarom biedt de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) in mijn ogen terecht de mogelijkheid aan universiteiten om mensen uit de praktijk binnen te halen, en om bijzondere leerstoelen te creëren voor private organisaties die wetenschappelijk onderwijs en onderzoek op hun naam en onder hun verantwoordelijkheid willen laten verzorgen, of om onderzoek uit te voeren via de derde geldstroom.
Tegelijkertijd staat buiten kijf dat we te allen tijde de volledige onafhankelijkheid van het wetenschappelijk onderzoek moeten bewaken. Dat gebeurt onder andere met de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit (NGWI). Deze stelt normen voor onderzoekers en zorgplichten voor instellingen voor een integere wetenschapsbeoefening. De NGWI baseert zich op de volgende vijf principes: eerlijkheid, zorgvuldigheid, transparantie, onafhankelijkheid en verantwoordelijkheid. Alle universiteiten en hogescholen onderschrijven deze code. Het is essentieel dat de NGWI effectief is en nageleefd wordt. Daarom heb ik de opstellers2 van de NGWI verzocht deze te laten evalueren door een onafhankelijke commissie. Afhankelijk van de uitkomsten van de evaluatie zal ik bezien of en wat er verder noodzakelijk is in overleg met de opstellers van de code. In aanvulling daarop zal met de universiteiten een dialoog worden gevoerd3.
Welke andere richtlijnen of (verplichtende) kaders zijn er ten aanzien van onderzoeksfinanciering door externen en organisaties waarmee universiteiten publiek-private samenwerkingen aangaan? Staan hier eisen in voor partners ten aanzien van bijvoorbeeld klimaatdoelen, duurzaamheid, de rechtsstaat en mensenrechten?
Naast de academische vrijheid die in acht genomen moet worden aan de instellingen, vastgelegd in de Wet op het Hoger Onderwijs en Wetenschap, zijn er verschillende kaders en richtlijnen die van toepassing zijn op onderzoek verricht in samenwerking met derde organisaties. Dit zijn met name de Verklaring van wetenschappelijke onafhankelijkheid, de NGWI en de Spelregels voor privaat-publieke samenwerking bij programmering en uitvoering van fundamenteel en toegepast onderzoek. Daarnaast adviseert de KNAW een verklaring van wetenschappelijke onafhankelijkheid te tekenen wanneer een onderzoekssamenwerking met een opdrachtgever wordt aangegaan. Op basis van academische vrijheid is het aan kennisinstellingen zelf om binnen wettelijke kaders een afweging te maken met welke partij zij willen samenwerken en met welke niet. Net als het Rathenau-instituut vind ik het belangrijk dat instellingen hierin bewuste en strategische keuzes maken.4
Bent u van mening dat een bedrijf zoals Shell, dat een grote bijdrage levert aan klimaatverandering, een lange geschiedenis heeft van mensenrechtenschendingen en het verspreiden van misinformatie over klimaatverandering, past binnen een adequaat duurzaamheidskader voor publieke-private samenwerking van universiteiten? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe zouden deze eisen aangescherpt kunnen worden?
De Nederlandse universiteiten zijn vanwege hun academische vrijheid en integriteit autonoom en moeten dus op eigen kracht binnen de wettelijke kaders de keuze maken over het aangaan van samenwerkingen met private partijen. Op basis van deze vrijheden kan niet inhoudelijk gestuurd worden op de publiek-private samenwerkingen die universiteiten aangaan en kunnen geen kaders gesteld worden die inbreuk maken op de academische vrijheid.
Het is aan de universiteiten om de keuzes in samenwerkingen goed af te wegen, bijvoorbeeld door middel van een advies van ethische commissies. Daarin wordt de onafhankelijkheid en integriteit van de wetenschap en de wetenschappers zelf als harde voorwaarde meegenomen, evenals de publicatievrijheid. Het kabinet is van mening dat het goed is dat binnen de academische gemeenschap het debat over het wel of niet aangaan van samenwerkingen met bepaalde private partners gevoerd wordt.
Heeft u in kaart welke hoger onderwijsinstellingen onderzoeksfinanciering ontvangen vanuit de fossiele industrie? Kunt u een overzicht geven per onderwijsinstelling met het percentage van het onderzoek dat bekostigd wordt door deze bedrijven en de bijzondere leerstoelen die door hen gefinancierd worden?
De colleges van bestuur van de universiteiten zijn verantwoordelijk voor het borgen van de onafhankelijkheid van de wetenschap en de academische vrijheid. Dit geldt ook voor externe onderzoeksfinanciering vanuit de fossiele industrie en de transparantie daarover. Implementatie en toezicht op de naleving hiervan is de verantwoordelijkheid van de bestuurders en het interne toezicht.
Er zijn geen gegevens beschikbaar over de onderzoeksfinanciering per economische sector bij hogeronderwijsinstellingen. Uit onderzoek van het Rathenau Instituut blijkt wel dat gemiddeld ongeveer 4% van de totale inkomsten van universiteiten afkomstig is van contractonderzoek voor bedrijven. Dit is vergelijkbaar met bijvoorbeeld het percentage van financiering dat afkomstig is van non-profit organisaties.5
De Universiteiten van Nederland heeft aangegeven dat iedere universiteit informatie over bijzondere hoogleraren met de bijhorende externe financieringsbronnen op haar website zet. UNL heeft deze informatie gebundeld tot een overzicht dat op haar website staat en raadpleegbaar is6.
Op welke wijze heeft de medezeggenschap invloed op de onderzoekbekostiging door externen en publiek-private samenwerkingen?
De medezeggenschap van universiteiten heeft in alle gevallen adviesrecht op de begroting. Uit navraag bij de Universiteit van Amsterdam (UvA) volgt dat het college van bestuur (CvB) van de UvA daarnaast ook twee keer per jaar aan de medezeggenschap instemming op de hoofdlijnen van de begroting vraagt. Individuele onderzoeksprojecten worden daarbij echter niet beschouwd als een hoofdlijn van de begroting. De UvA geeft daarbij aan dat het CvB al langer in gesprek is met de medezeggenschap over onderzoekssamenwerking met derden. De ethische commissie (waarin de medezeggenschap vertegenwoordigd is) adviseert over dit soort samenwerkingen. Naar aanleiding van de discussie over samenwerking met Shell wordt gekeken of aanpassing van de richtlijnen voor samenwerking nodig is.
Klopt het dat de jarenlange ontoereikende bekostiging van universiteiten ertoe heeft geleid dat zij voor hun onderzoeksfinanciering inzake belangrijke maatschappelijke thema’s afhankelijk zijn private bedrijven die hun eigen (financiële) belangen voorop stellen?
Het percentage van contractonderzoek voor bedrijven in de totale inkomsten van universiteiten ligt al sinds 2008 rond de 4%7 en is daarmee relatief bescheiden. De belangrijkste inkomstenbronnen voor universiteiten blijven die uit publieke middelen, zoals de eerste en tweede geldstroom.
Bent u van mening dat onderwijsinstellingen financiering zouden mogen ontvangen vanuit de fossiele industrie voor onderzoek in gebieden waar het een duidelijk financieel belang heeft?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de publiek-private samenwerking op universiteiten in het voordeel is van gevestigde belangen, doordat startups op de duurzame markt vaak de tijd, menskracht en geld ontberen om samenwerkingen aan te gaan met universiteiten en dat hierdoor oneerlijke concurrentie ontstaat?
Dat beeld deel ik niet. Het staat universiteiten en bedrijven van alle soorten en maten vrij om elkaar op te zoeken om samen te werken bij wetenschappelijk onderzoek of om bijvoorbeeld contractonderzoek te (laten) doen. Dat behoort te gebeuren binnen de kaders van de – met name- nationale en Europese wet- en regelgeving. Daarmee wordt oneerlijke concurrentie voorkomen. Binnen die kaders wordt ook samenwerking tussen universiteiten, startups en mkb vanuit het overheidsbeleid gestimuleerd, bijvoorbeeld met een financieel instrument als de Mkb-innovatiestimulering Regio en Topsectoren (MIT).
Klopt het dat universiteiten beperkte middelen en menskracht hebben en dat door onderzoek dat wordt gefinancierd door de fossiele industrie een bias groeit in het type onderzoek?
Nee, dat klopt niet. Gelet op het grote verschil tussen de omvang van de investeringen uit publieke middelen voor onderzoek en die vanuit het bedrijfsleven, acht ik het onwaarschijnlijk dat de fossiele industrie bevoordeeld wordt in het type onderzoek dat wordt gedaan. In juni 2022 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de investeringen die dit kabinet doet in het hoger onderwijs en wetenschap. Daaronder vallen onder andere het fonds voor Onderzoek en Wetenschap van € 5 miljard voor tien jaar en de structurele reeks voor vervolgopleidingen/onderzoek (€ 700 miljoen per jaar structureel). Deze investeringen hebben deels ten doel om kennisinstellingen beter in staat te stellen om een bijdrage te leveren aan maatschappelijke uitdagingen en het aanjagen van transities. Op deze manier waarborgt het kabinet dat de maatschappelijke impact van kennisinstellingen verstevigd wordt8.
Het verlopen van vergunningen door nieuwe Europese regels |
|
Frederik Jansen (FVD) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Paniek bij kaasboer Veldhuijzen: na 30 jaar op vaste plek in Vleuten is petitie laatste hoop op blijven» en «Bloemetje of broodje op vertrouwde plek op straat kopen? Dat is straks mogelijk verleden tijd»?1, 2
Ja.
Heeft u een beeld van hoeveel Nederlandse ondernemers hun vaste standplaats dreigen te verliezen door de nieuwe Europese aanbestedingsregels?
De Europese regelgeving waar in de vraag op wordt gedoeld betreft geen aanbestedingsregels. Het verlopen van (marktplaats)vergunningen met een onbeperkte looptijd is een uitvloeisel van de Europese Dienstenrichtlijn die eind 2009 door Nederland is geimplementeerd in de Dienstenwet. Voor een toelichting op de gevolgen van de Dienstenrichtlijn voor onder andere de ambulante handel en de achtergrond daarvan verwijs ik graag naar mijn antwoorden van 24 januari jl. op vragen van het lid van Haga over een soortgelijke casus in Utrecht.
Het beleid met betrekking tot marktplaatsvergunningen is een discretionaire bevoegdheid van gemeenten. Het is ook aan gemeenten op welke wijze zij de verdeling van schaarse vergunningen vormgeven. Daarbij zijn zij wel gehouden aan de eisen die de Dienstenrichtlijn hieraan stelt.
Ik beschik niet over informatie over de lokale situatie van de ambulante handel binnen individuele gemeenten.
Deelt u de mening dat deze ondernemingen (vaak na tientallen jaren) onderdeel zijn geworden van de lokale cultuur en dat er daarom meer dan alleen economische afwegingen een rol zouden moeten spelen in het toekennen van standplaatsvergunningen?
Ik begrijp dat het voor de betreffende ambulante handelaren als een klap kan aanvoelen als ze hun vertrouwde plek moeten opgeven. Toch draagt dit bij aan een rechtvaardige verdeling van kansen voor alle ondernemers, waarbij de lokale overheid tegelijk de leefomgeving kan beschermen. In veel gemeenten is sprake van een overgangsfase waarbij de (schaarse) standplaatsvergunningen met een onbeperkte looptijd worden omgezet in een vergunning met een beperkte looptijd. Bij afloop van de vergunning kan een ieder, ook de huidige vergunninghouder, meedingen naar een nieuwe vergunning. Dit zorgt dat niet alleen huidige vergunningshouders maar ook nieuwe ondernemers, een eerlijke kans krijgen op het verkrijgen van een schaarse vergunning.
Indien zich geen andere gegadigden melden kan de gemeente ook overgaan tot verlenging van de vergunning van de zittende vergunninghouder. Het is aan de gemeente hoe zij de toewijzing willen vormgeven.
Aan de basis van dit beleid staan beginselen als evenredigheid, gelijkheid en non-discriminatie. Het meewegen van menselijke factoren werkt twee kanten op: de marktkoopman wiens familie al tientallen jaren heeft geprofiteerd van een exclusief recht op een mogelijkerwijs zeer gewilde plek in de stad en een ander familiebedrijf dat het moet doen met een minder aantrekkelijke locatie en daardoor wellicht twee keer zo hard moet werken om dezelfde omzet te bereiken. Verder heeft de gemeente de ruimte om op basis van lokale factoren en lokale beleidsdoelstellingen te kiezen voor het meest aangewezen allocatiemechanisme (zoals first come, first served; loting; of veiling).
Bent u voornemens maatregelen te nemen om te voorkomen dat ondernemingen die diepgeworteld zijn in hun lokale cultuur zullen komen te verdwijnen?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘In de slag om glasvezel blijft geen tegel onberoerd’ |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «In de slag om glasvezel blijft geen tegel onberoerd»?1
Ja.
Is bij u bekend in welke gemeenten op dit moment sprake is van de situatie dat meerdere aanbieders bezig zijn met of plannen hebben voor de aanleg van een glasvezelnetwerk? Zo nee, wilt u dit monitoren en deze informatie met de Kamer delen?
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft een interactief dashboard en geografische kaart beschikbaar, waarmee per Nederlands postcodegebied inzichtelijk is hoeveel glasvezelexploitanten in een gebied actief zijn.2 Dit dashboard en de kaart maken onderdeel uit van de structurele Telecommonitor, waarbij de ACM elk kwartaal gegevens opvraagt bij glasvezelexploitanten over het aantal gerealiseerde en geplande glasvezelaansluitingen. Om redenen van bedrijfsgevoeligheid worden daarbij alleen de gerealiseerde aansluitingen gepubliceerd in het dashboard en op de kaart, en niet de geplande aansluitingen. Gelet op de (on)beschikbaarheid van voornoemde informatie, ben ik niet van voornemens om de (geplande) aanleg van glasvezel in gemeenten zelf actief te monitoren.
Deelt u de mening dat het vanuit economisch oogpunt onwenselijk is dat twee of zelfs meer glasvezelnetwerken worden aangelegd in gebieden waar mogelijk onvoldoende potentiële klanten wonen? Geldt dit wat u betreft ook specifiek voor de plaats Winsum?
Het is aan de markt om te bepalen waar het economisch wenselijk wordt geacht om één of meerdere glasvezelnetwerken aan te leggen. Deze keuze wordt onder meer worden ingegeven door zaken als verwacht bezettingspotentieel (consumenten die een internetabonnement nemen) op het aan te leggen netwerk en de kosten voor de aanleg van het netwerk. De ACM schreef eerder in haar glasvezelmarktstudie3 dat, met het oog op een gezonde infrastructuurconcurrentie en voldoende keuzevrijheid voor de eindgebruiker, het wenselijk is dat ten minste één open glasvezelnetwerk wordt gerealiseerd in gebieden waar ook kabel ligt, maar dat er in bepaalde gebieden ruimte is voor meerdere glasvezelnetwerken. Bijvoorbeeld in bepaalde stedelijke gebieden waar de marginale aanlegkosten per adres zo laag zijn dat twee of meer glasvezelnetwerken naast kabel mogelijk zijn.4 Consumenten profiteren daarvan met keuzevrijheid en scherpe tarieven. Het hangt dus van de specifieke situatie af of marktpartijen het economisch wenselijk vinden om in hetzelfde gebied meerdere glasvezelnetwerken aan te leggen. De ACM houdt markttoezicht op de uitrol van glasvezel en heeft oog voor bijvoorbeeld het vlak na elkaar aanleggen van glasvezelnetwerken in hetzelfde gebied (of het voeren van procedures hiertegen), die evident gericht is op het verstoren van de concurrentie op de glasvezelmarkt.
Is het binnen de huidige wettelijke kaders mogelijk om iets te doen tegen de dubbele aanleg van glasvezelnetwerken in gebieden waar dit vanuit economisch en maatschappelijk perspectief onwenselijk is?
Nee, in eerste aanleg niet, omdat gemeenten vanuit de Europese Telecomcode (richtlijn (EU)2018/1972) en implementatie daarvan in de Telecommunicatiewet moeten gedogen dat elke aanbieder van een openbaar telecomnetwerk (waaronder een glasvezelnetwerk) een dergelijk netwerk mag aanleggen in de openbare grond. Dit uitgangspunt van infrastructuurconcurrentie in de Telecomcode is belangrijk voor goede concurrentie en keuzevrijheid voor de consument. Wel heeft de gemeente op basis van deze wet bepaalde bevoegdheden om te sturen op een ordelijke uitrol van telecomnetwerken en op het beperken van de impact op de ruimtelijke en ondergrondse ordening.
Zo kan de gemeente voorschriften opnemen in het instemmingbesluit om overlast en de impact op de ondergrond te beperken.5 Dit ziet onder andere op het afstemmen van (gelijktijdige) civiele werkzaamheden tussen telecomaanbieders onderling of het hanteren van een bepaalde periode van graafrust. Verder kan de gemeente van een telecomaanbieder verlangen dat deze bij de aanleg van zijn netwerk gebruik maakt van door hem of een derde ter beschikking gestelde ondergrondse voorzieningen.6 Dit met het oog op en binnen de grenzen van het redelijke, om zo min mogelijk hinder in het gebruik van en verandering aan de openbare grond teweeg te brengen. Ten slotte heeft de gemeente de mogelijkheid om in specifieke gebieden en onder bepaalde voorwaarden aan aanbieders van openbare telecomnetwerken een verplichting tot colocatie of gedeeld gebruik van bestaande (passieve en actieve) netwerkelementen en bijbehorende faciliteiten op te leggen.7 Daarmee wordt het maatschappelijk belang gediend dat schaarse publieke ruimte en infrastructuur efficiënt wordt gebruikt en de impact op het milieu en de ruimtelijke ordening zo min mogelijk zijn.
Belangrijk te vermelden is dat de voornoemde bevoegdheden van de gemeente gericht zijn op het beschermen van bepaalde maatschappelijke belangen en geenszins bedoeld zijn om de aanleg van meerdere glasvezelnetwerken in een bepaald gebied te verbieden. Vanuit het oogpunt van infrastructuurconcurrentie is exclusiviteit van één glasvezelaanbieder op de lange termijn namelijk onwenselijk en naar Europees en nationaal recht niet toegestaan.
Deelt u de mening dat het kort na elkaar aanleggen van meerdere glasvezelnetwerken leidt tot overlast voor bewoners en ondernemers met mogelijk economische schade tot gevolg?
Ja, ik kan me voorstellen dat het door bewoners en ondernemers als hinderlijk wordt ervaren als de straat kort achter elkaar weer open en dicht wordt gemaakt voor de aanleg van glasvezelnetwerken.
Overigens is wel mijn beeld dat de aanleg van glasvezelnetwerken doorgaans een zeer snelle doorlooptijd heeft, waarbij in de ochtend de straat wordt opengebroken en in de middag weer is dichtgemaakt.
Zoals ik beschrijf in mijn antwoord op vraag 4 en 10/11, hebben gemeenten de mogelijkheid om een periode van graafrust in te roepen om overlast als gevolg van snel op elkaar volgende graafwerkzaamheden te beperken.
Vormen de nieuwe berichten over concurrentie op het gebied van glasvezel tussen verschillende aanbieders in onder andere de plaatsen Winsum, Reusel-De Mierden en Heerlen aanleiding voor u om opnieuw de verschillende mogelijkheden te bezien die door de Autoriteit Consument & Markt (ACM) in hun marktstudies uit 2019 en 2021 zijn geschetst om de uitrol van glasvezel beter te stroomlijnen? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de ACM om te bezien of ze, op grond van de huidige marktontwikkelingen, een nieuwe update van hun marktstudie nodig achten. Uit mijn gesprek met de ACM is gebleken dat de toezichthouder de glasvezelmarkt nauwlettend volgt en regelmatig vragen krijgt van gemeenten en marktpartijen over mededingingsrechtelijke aspecten bij de coördinatie van de uitrol van glasvezel, maar vooralsnog geen aanleiding ziet om op korte termijn de studie te actualiseren. Naar het oordeel van de ACM zijn de denkrichtingen uit de studie nog steeds actueel. Samen met de ACM blijf ik de ontwikkelingen in de glasvezelmarkt nauwlettend volgen en blijf ik hierover in gesprek met gemeenten en marktpartijen. Daarnaast zal ik gemeenten actief informeren over hun regierol en sturingsmogelijkheden om de uitrol van glasvezelnetwerken in goede banen te leiden. Onder andere door de genoemde acties in het antwoord op vraag 8/9.
Bent u het met de ACM eens dat co-investering een goede oplossing is om snelle uitrol te waarborgen, met minder overlast voor bewoners en onnodige aanleg van dubbele netwerken? Wilt u de bereidheid bij de aanbieders voor co-investering opnieuw bekijken? . Ziet u voor uzelf een grotere rol weggelegd om regie op de uitrol van glasvezel te houden, bijvoorbeeld door in gesprek te gaan met de belangrijkste aanbieders en met hen afspraken te maken over de uitrol van glasvezel?
Zoals eerder in de Kamerbrief van 6 mei 2021 door de toenmalige Staatssecretaris van EZK werd aangegeven, juich ook ik vrijwillige co-investeringen door marktpartijen en de handvatten die de ACM op haar verzoek heeft aangereikt zeer toe.8 Echter, zoals destijds aangegeven, lijken grootschalige co-investeringen in Nederland geen haalbare weg te zijn, wat nogmaals wordt bevestigd door marktpartijen in de gesprekken die in het kader van deze Kamervragen met hen zijn gevoerd. Dit laat onverlet dat de uitrol van glasvezel ook op andere manieren kan worden gestimuleerd, zoals via het afstemmen van graafwerkzaamheden ervan door een gemeente. Ik verwijs hiervoor naar de Kamerbrief van 6 mei 2021 en het antwoord op vraag 4.
Hoe helpt u gemeenten die met deze situatie te maken krijgen? Zijn gemeenten voldoende op de hoogte van de wettelijke mogelijkheden die zij hebben om voorschriften op te nemen in het instemmingsbesluit, bijvoorbeeld het afkondigen van «graafrust' voor maximaal 12 maanden?
Nee, ik zie voor mezelf geen grotere rol weggelegd anders dan de faciliterende en voorlichtende rol die ik nu reeds vervul met de werkzaamheden rond lokaal (telecom)beleid. Het is immers de gemeente die een instemmingsbesluit verleent voor de uitrol van glasvezel. Deze werkzaamheden zien vooral op het wisselen van praktijkbeelden tussen gemeenten en markt (via overleggremia), informatievoorziening via rijkswebsites en -nieuwsbrieven (o.a. overalsnelinternet.nl) en het maken van gemeentelijk voorbeeldbeleid ten behoeve van meer harmonisatie van lokaal (telecom)beleid. In de komende tijd zal ik daarbij specifieke aandacht besteden aan het duiden van de regierol en sturingsmogelijkheden van gemeenten die in de beantwoording van deze Kamervragen worden genoemd. Onder meer door het publiceren van informatiemateriaal (factsheet, best practices, FAQ, jurisprudentie, etc.) op de website overalsnelinternet.nl, en het actief kenbaar maken van de beantwoording van deze Kamervragen onder gemeenten via een (nieuws)brief.
Zou er wat u betreft niet een wettelijke standaardperiode van graafrust moeten komen, bijvoorbeeld zes maanden, als het niet mogelijk blijkt om graafwerkzaamheden voldoende af te stemmen?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om vanuit uw regierol opvolging te geven aan het advies van de ACM om te komen tot een breed gedragen convenant of handboek met richtlijnen voor uniform beleid tussen gemeenten, provincies, waterschappen en/of marktpartijen?
Het verankeren van een wettelijke standaardperiode van graafrust is naar mijn oordeel niet nodig, omdat het huidige wettelijke kader al voldoende waarborgen biedt aan gemeenten om een periode van graafrust op te leggen als het afstemmen van graafwerkzaamheden geen uitkomst biedt. Daarbij kunnen gemeente om zwaarwichtige redenen van publiek belang een langere periode van graafrust voorschrijven.9 Bovendien is het doeltreffender, gelet op het tempo waarin momenteel glasvezel wordt uitgerold in Nederland en de tijd die het kost om een dergelijke wetswijziging door te voeren, om in te zetten op de genoemde activiteiten in het voorgaande antwoord. Datzelfde geldt ook voor het advies van de ACM om te komen tot een breed gedragen convenant of handboek, Dit neemt overigens niet weg dat ik me blijf inzetten om te komen tot meer harmonisatie van lokaal (telecom)beleid. Bijvoorbeeld via het opstellen van een leidraad leges, zoals aangegeven tijdens het commissiedebat digitale infrastructuur en economie op 22 maart jl.10
Wat is de status van de verschillende overleggremia, zoals de taskforce digitale connectiviteit en de werkgroep vaste connectiviteit, die zich bezighouden met het lokale beleid rondom de aanleg van telecomkabels?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bekend met het bericht VS verbieden producten Huawei en andere Chinese bedrijven: «Onacceptabel risico voor nationale veiligheid»?1
Ja.
Bent u ook ook bekend met de op 13 december 2022 ingediende wetgeving in de Verenigde Staten om de toegang van Huawei tot banken te beperken?2
Ja.
Wat vindt de u van de ontwikkelingen in de Verenigde Staten om Huawei en andere Chinese bedrijven te beperken in het risico dat zij vormen ten aanzien van de nationale veiligheid? Acht u het ook wenselijk om in Nederland bedrijfsgebonden beleid te voeren gezien de geconstateerde veiligheidsrisico’s van het land van herkomst?
Het kabinet deelt de zorgen van de Verenigde Staten over veiligheidsrisico’s ten aanzien van China. Nederland is voortdurend over deze risico’s in contact met bondgenoten, waaronder de VS. De maatregelen die het kabinet treft om onze veiligheid te beschermen worden nationaal dan wel in Europees verband ingevoerd, via de daarvoor bestaande wettelijke kaders. Dit gebeurt altijd op een case-by-case benadering, voor zowel exportcontrole, investeringstoetsing als kennisveiligheidsmaatregelen. Dit is andere een aanvliegroute dan het bedrijfsgebonden beleid dat de VS voert, maar kent wel een eenzelfde doel: de bescherming van de nationale veiligheid tegen risico’s van (bedrijven uit) derde landen.
Huawei is geweerd uit het vitale kernnetwerk en tevens zijn bij ministeriële regeling nadere eisen opgelegd ten aanzien van te treffen technische en organisatorische beveiligingsmaatregelen om de weerbaarheid van hun netwerk te verhogen. In de ministeriële regeling is opgenomen dat deze maatregelen op 1 oktober 2022 geïmplementeerd moeten zijn. Kunt u aangeven of deze maatregelen inmiddels geïmplementeerd zijn?
De ministeriële regeling veiligheid en integriteit telecommunicatie verplicht de mobiele netwerkaanbieders om op 1 oktober 2022 aan de in de regeling genoemde beheersmaatregelen te voldoen. De Rijksinspectie Digitale Infrastructuur is als aangewezen toezichthouder bezig met controle op het voldoen aan deze verplichting.
Kunt u inzichtelijk maken welke rol Huawei nu inneemt in de rest van het vaste en mobiele telecommunicatienetwerk? Is er bekend of daarbij nog gebruik gemaakt wordt van technologie van Huawei?
Telecomoperators hebben een diversiteit aan leveranciers in hun netwerken. Zij zijn daarbij gehouden de geldende maatregelen, zoals genomen onder de algemene maatregel van bestuur (AMvB) Veiligheid en Integriteit Telecommunicatie3, uit te voeren. De Rijksdienst voor de Digitale Infrastructuur houdt hier toezicht op.
Veiligheidsbeleid is maatwerk. Maatregelen moeten proportioneel zijn, passend bij de te beschermen belangen en de dreiging, en rekening houdend met de continuïteit van de dienstverlening. Op basis van een analyse van de Taskforce Economische Veiligheid naar de risico’s op telecommunicatienetwerken zijn eerder de benodigde maatregelen genomen om geïdentificeerde risico’s aan te pakken (Kamerstuk 26 643, nr.143).
De mobiele netwerk operators (MNO’s) zijn bij beschikking verplicht om in de kritieke onderdelen van hun netwerken uitsluitend gebruik te maken van producten en diensten van andere partijen dan de daarin genoemde leveranciers. Voor zover de MNO’s momenteel gebruik maken van producten of diensten van laatstbedoelde leveranciers in de kritieke onderdelen, is in deze beschikkingen met het oog op de continuïteit van dienstverlening een termijn opgenomen waarbinnen deze reeds in gebruik zijnde producten of diensten dienen te worden vervangen respectievelijk beëindigd. Gedetailleerde informatie over wie waar welke leverancier gebruikt, en welke uitfaseringstermijnen gelden wordt gezien als bedrijfsvertrouwelijke informatie. Deze informatie kan niet openbaar gemaakt worden in verband met toezeggingen die door de overheid zijn gedaan aan de telecomaanbieders omtrent de vertrouwelijkheid van de individuele beschikkingen en van de ten behoeve van die beschikkingen door hen aan de overheid verstrekte informatie.
Bent u bereid er bij telecomoperators op aan te dringen Huawei te weren uit het volledige telecommunicatienetwerk? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om ook de toegang van Huawei tot Nederlandse banken te beperken? Zo nee, waarom niet?
Nederland maakt een zelfstandige afweging ten aanzien van veiligheid. Als we informatie verkrijgen die erop zou kunnen wijzen dat aanvullende actie nodig is, zullen we daar naar handelen. Het kabinet houdt het beleid van andere landen daarin nauwlettend in de gaten.
De explosieve uitkomsten van het onderzoek van de Amerikaanse House Committee on Oversight and Reform naar de klimaatontwrichtende investeringsplannen van de liegende fossiele industrie |
|
Lammert van Raan (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het onderzoek naar de fossiele industrie van het House Committee on Oversight and Reform in de VS en de nieuwe documenten die in december 2022 is vrijgegeven?1
Ja.
Erkent u dat uit het onderzoek blijkt dat de onderzochte fossiele bedrijven plannen maken om nog decennialang fossiele brandstoffen op te pompen?2
Ik heb het onderzoek gezien en kennis genomen van de conclusies.
Erkent u hoe problematisch dat is in het licht van de Parijs-doelstelling om de opwarming van de aarde tot 1,5 graden te beperken?
Voor het kabinet is het belangrijk dat we de doelen van Parijs halen en de opwarming van de aarde beperken tot 1,5⁰C. Het kabinet informeert u regelmatig over haar inzet en maatregelen op nationaal en internationaal niveau om de Parijs-doelstelling te halen, en de rol die bedrijven daarbij spelen.
Het is waar dat de investeringen van veel olie- en gasbedrijven niet in lijn zijn met het beperken van de mondiale opwarming tot 1,5⁰C. Het kabinet is van mening dat ook bedrijven zich moeten committeren aan de doelen van Parijs en daarnaar moeten handelen. Bedrijven hebben daarbij hun eigen verantwoordelijkheid. Dat geldt ook voor de olie- en gasbedrijven.
Tegelijkertijd is het beperken van de CO2-uitstoot een bredere verantwoordelijkheid dan alleen die van olie- en gasbedrijven en vergt bijdragen van een ieder. Het is bijvoorbeeld ook aan overheden en burgers om de juiste prikkels te geven aan bedrijven, zodat die hun investeringsgedrag aanpassen.
Op basis van internationale afspraken is het Europese en nationale klimaatbeleid gebaseerd op nationale emissies, waarvoor landen juridisch ook verantwoordelijk zijn. In het nationale klimaatbeleid vertaalt dat zich in klimaatdoelen om de uitstoot in Nederland en aan de schoorsteen te verminderen in 2030 en 2050.
In Nederland en de EU zijn bedrijven gehouden aan ambitieuze verduurzamingsdoelstellingen. Deze doelstellingen komen voort uit het Fit for 55-pakket van de Europese Unie en het Klimaat- en coalitieakkoord in Nederland. Het Europese Emission Trading System (ETS) en de Nederlandse aanvulling daarbovenop, de CO2-heffing, vormen de basis van het klimaatbeleid voor de industrie.
Daarnaast heeft dit kabinet ingezet op het maken van maatwerkafspraken met de 10–20 grootste industriële uitstoters en is de ambitie daarbij te komen tot substantiële additionele emissiereductie. Met een aantal van hen is inmiddels een Expression of Principles (EoP) getekend. Recent heb ik een brief gestuurd aan de Kamer over de voortgang van de maatwerkafspraken.3
De overheid stimuleert met subsidieregelingen, beprijzing, normering, aanleg van infrastructuur, stimulering van innovatie, versnelde opschaling en bevordering van internationale samenwerking van industriële (met name Europese) consortia (o.a. via de Important Projects of Common European Interest (IPCEI)).
Bij overheidssteun verwacht het kabinet wederkerigheid van gesteunde bedrijven. Bijvoorbeeld: naast emissiereductie behoud van de economische activiteiten en zoveel mogelijk van de bijhorende werkgelegenheid en verbetering van de leefomgeving (o.a. reductie van stikstofemissies).
Het kabinet rekent de verduurzamingsprestaties van bedrijven af op resultaten, en dat geldt ook ten aanzien van de activiteiten van raffinaderijen in Nederland. Het kabinet verwacht van deze bedrijven versnelde investeringen in hun verduurzaming, bijvoorbeeld als onderdeel van de maatwerkafspraken.
Wat is uw reactie op de interne uitwisseling tussen de CEO en de «Board of Directors» van Chevron waaruit blijkt dat het bedrijf de concurrentie in de energiesector zich ziet terugtrekken uit olie en gas, maar ervoor kiest vast te houden aan de strategie om te blijven investeren in fossiele brandstoffen om zo hun positie binnen de sector te consolideren?
Chevron is een Amerikaans bedrijf dat internationaal opereert. Het kabinet kan internationale bedrijven geen strategie voorschrijven en buiten Nederland dwingen maatregelen te nemen.
Wat is uw reactie op het interne verslag van BP uit 2017 waaruit blijkt dat het bedrijf, in weerwil van hun publieke steun voor het Parijsakkoord, plannen maakte om nieuwe olievelden te ontwikkelen en zich daarnaast te richten op de meest winstgevende bestaande velden?
Zie ook de strekking van mijn reactie op vraag 4.
Ook met BP ben ik in gesprek over hun inzet voor verduurzaming in Nederland.
Het is aan bedrijven om te bepalen waar ze in investeren; de doelstellingen voor verduurzaming zijn leidend voor dit kabinet.
Bedrijven die in Nederland opereren, moeten in Nederland investeren om de uitstoot van CO2 snel naar beneden te brengen. Als bedrijven dat niet doen, lopen bedrijven tegen hoge kosten aan door de Nederlandse CO2-heffing en de emissiehandel in de EU.
Zoals in het regeerakkoord is opgenomen, zet het kabinet in op ambitieuze, bindende maatwerkafspraken met grote uitstoters, zoals BP, om hun uitstoot verder naar beneden te brengen en de verduurzaming van productie in Nederland te versnellen.
Wat is uw reactie op de interne correspondentie van BP waaruit blijkt dat de bedrijfsleiding vindt dat ze geen verplichting hebben om minder broeikasgassen uit te stoten en dat ze alleen minder zullen gaan uitstoten wanneer dit vanuit commercieel oogpunt een logische stap zou zijn?
In het kader van de maatwerkafspraken is het kabinet ook met BP in gesprek om hun investeringen in verduurzaming naar voren te halen en tot een versnelde en additionele reductie van CO2 te komen.
Zie ook mijn antwoord bij vraag 5.
Erkent u dat uit het onderzoek blijkt dat deze fossiele bedrijven geen echte plannen hebben om hun broeikasgasemissies te reduceren in lijn met het Parijsakkoord en over te stappen naar duurzame energiebronnen?
De voorwaarde van het kabinet om te komen tot maatwerkafspraken met de grootste uitstoters, waaronder de raffinaderijen, is dat ze komen met een transitieplan om op termijn (uiterlijk in 2050) in Nederland netto-nul emissies te bereiken, naast aandacht voor de vermindering van ketenemissies (scope 3).
Wat is uw reactie op de interne correspondentie van BP waaruit blijkt dat hun strategie is om weerstand te bieden aan klimaatmaatregelen of ze in het geheel te blokkeren?
Met BP ben ik in gesprek over hun inzet voor verduurzaming in Nederland en ben ik voornemens tot maatwerkafspraken te komen. BP is in onze gesprekken constructief en ambitieus.
Zie ook mijn reactie op vraag 5.
Wat is uw reactie op het feit dat Shell en BP weten dat een belangrijk onderdeel van hun «klimaatplan» de uitstoot niet daadwerkelijk omlaag zal brengen?
Shell en BP zijn internationaal opererende bedrijven. Het kabinet kan internationale bedrijven geen strategie voorschrijven en buiten Nederland dwingen maatregelen te nemen. Bedrijven in Nederland moeten investeren om de uitstoot van CO2 snel naar beneden te brengen. Als bedrijven dat niet doen, lopen bedrijven tegen hoge kosten aan door de Nederlandse CO2-heffing en de emissiehandel in de EU.
Zoals in het regeerakkoord is opgenomen, ben ik in gesprek met de grootste uitstoters om via bindende maatwerkafspraken de uitstoot verder naar beneden te brengen.
Wat vindt u daarvan in het kader van de exorbitante winsten die deze fossiele bedrijven maken terwijl burgers de rekening krijgen gepresenteerd?
De markt reageert op vraag en aanbod en wordt tevens beïnvloed door tal van zaken, zoals bijvoorbeeld geopolitieke ontwikkelingen. Dat zijn kenmerken van een vrije markt. Echter, het kabinet vindt het tegelijkertijd belangrijk dat de energierekening voor huishoudens betaalbaar blijft en neemt daarom mitigerende maatregelen, zoals het verlagen van de btw op brandstoffen en de koopkrachtreparatie via de energierekening.
Het kabinet verwacht van deze bedrijven versnelde investeringen in hun verduurzaming, bijvoorbeeld als onderdeel van de maatwerkafspraken.
Erkent u dat deze fossiele bedrijven nog steeds investeren in desinformatie campagnes over het klimaat? Zo nee, waarom niet?
Ik veroordeel uiteraard het verspreiden van desinformatie. In hoeverre de door u aangehaalde bedrijven zich daar schuldig aan maken kan ik niet beoordelen.
Erkent u dat uit het onderzoek blijkt dat deze fossiele bedrijven zich groen voordoen terwijl ze dat niet zijn? Zo nee, waarom niet?
Ik beoordeel bedrijven op hun prestaties om de klimaatdoelstellingen van Nederland en Europa te halen. Ik laat mij daarbij leiden door feiten. Veel bedrijven werken hard aan de transformatie naar duurzame circulaire processen. Dat bedrijven hun investeringen en inspanningen op het gebied van verduurzaming aandacht geven, vind ik niet opmerkelijk.
Wat vindt u ervan dat deze fossiele bedrijven informatie hebben achtergehouden voor het Amerikaanse onderzoek?
Ik kan helaas niet alle bronnen en details verifiëren. Uiteraard dienen bedrijven zich aan de wet te houden en mee te werken aan wettelijk voorgeschreven onderzoeken.
Hoe beoordeelt u in het algemeen de handelwijze van deze fossiele bedrijven? Bent u bereid deze bedrijven naar aanleiding van het Amerikaanse onderzoek op het matje te roepen? Zo nee, waarom niet?
Ik zal deze bedrijven naar aanleiding van het Amerikaanse onderzoek niet op het matje roepen. Met bedrijven die in Nederland opereren, ben ik in gesprek over hun inzet voor duurzaamheid in Nederland. Het kabinet rekent bedrijven af op resultaten om de doelen te halen.
Erkent u dat de tactieken die de fossiele industrie hanteert eerder door de tabaksindustrie werden gebruikt om te voorkomen dat hun dodelijke producten aan banden zouden worden gelegd? Zo ja, wat vindt u daarvan? Zo nee, waarom niet?
De fossiele industrie en de tabaksindustrie zijn twee verschillende sectoren. Voor de fossiele industrie bestaan in elk geval mogelijkheden om te verduurzamen door om te schakelen naar schone energie en chemie.
In hoeverre is het Nederlandse klimaatbeleid gehinderd of vertraagd door dit soort gedrag van fossiele en andere klimaatvervuilende bedrijven?
In hoeverre het klimaatbeleid in het verleden door bedrijven is gehinderd of vertraagd is niet bekend. Het klimaatbeleid is nu wettelijk verankerd, zowel nationaal als Europees. De doelen richting 2030 en 2050 staan vast. Daarbinnen probeert dit kabinet de verduurzaming van de industrie te versnellen en extra CO2-winst te behalen.
Bent u bereid onderzoek te doen naar in welke mate fossiele bedrijven dit gedrag ook in Nederland vertonen? Zo nee, waarom niet?
Nee, daar ga ik geen onderzoek naar doen. Prioriteit van dit kabinet is het halen van de wettelijke verankerde klimaatdoelen en verduurzaming van de industrie.
Welk bewijs heeft u dat deze fossiele bedrijven in Nederland en in de EU niet dezelfde tactieken hanteren om de energietransitie te vertragen?
Dat bewijs heb ik niet.
Acht u deze bedrijven betrouwbare onderhandelingspartners in het kader van het halen van de Nederlandse klimaatdoelen, bijvoorbeeld bij de steun voor carbon capture and storage (CCS) of bij het maken van de maatwerkafspraken? Zo ja, waar baseert u dat vertrouwen op? Zo nee, welke consequenties verbindt u daaraan?
Ja. Mijn inzet is om met grote uitstoters bindende maatwerkafspraken te maken.
Waarom krijgen deze liegende bedrijven van u subsidie om hun praktijken te «verduurzamen», opgehoest door de Nederlandse belastingbetaler, terwijl ze al decennialang financieel profiteren van het vernietigen van de aarde, nu nog steeds gigantische winsten maken en plannen maken om te blijven investeren in fossiele brandstoffen?
De inzet van mijn beleid is dat bedrijven met een ambitieuze verduurzamingsagenda hun productie in Nederland houden en in Nederland verduurzamen. Daarmee creëren we nieuw verdienvermogen voor Nederland en kan Nederland tot de koplopers behoren in de verduurzaming van de industrie. Dit vraagt ambitieuze verduurzamingsplannen van de bedrijven en stimulerende randvoorwaarden van de overheid.
Bedrijven die willen verduurzamen, worden door de overheid ondersteund om de transitie te maken met subsidies voor verduurzaming en innovatie, door in te zetten op het tijdig beschikbaar maken van hernieuwbare energie en de daarvoor benodigde infrastructuur. Dat betekent niet dat alle bedrijven de verduurzaming zullen meemaken. Ik verwijs voor de details naar mijn Kamerbrief over de verduurzaming van de industrie4.
Heeft u in de gesprekken met Shell, ExxonMobil en BP over steun voor CCS en de maatwerkafspraken als harde randvoorwaarde voor subsidie op zijn minst geëist dat hun internationale investeringsplannen in lijn zijn met de 1,5 graden doelstelling van Parijs? Zo nee, waarom niet?
Nee. Shell, Ex1xonMobil en BP zijn internationaal opererende bedrijven. Ik kan internationale bedrijven niet dwingen en een strategie voorschrijven voor hun internationale investeringsplannen.
Op basis van internationale afspraken is het Europese en nationale klimaatbeleid gebaseerd op nationale emissies, waarvoor landen juridisch ook verantwoordelijk zijn.
In het nationale klimaatbeleid vertaalt dat zich in klimaatdoelen om de uitstoot in Nederland en aan de schoorsteen te verminderen in 2030 en 2050. Daarover zijn in het Coalitieakkoord afspraken gemaakt, ook voor de industrie, en in het beleidsprogramma zijn daarvoor maatregelen uitgewerkt om de uitstoot van bedrijven te verminderen, o.m. via de aangescherpte CO2-heffing en de maatwerkafspraken.
Door eerder dan anderen in te zetten op duurzaamheid en duurzaam produceren, kunnen bedrijven een koploperspositie innemen en zich door innovatie blijvend onderscheiden.
De overheid stimuleert met subsidieregelingen, normering, innovatie, versnelde opschaling en bevordering van internationale samenwerking van industriële (met name Europese) consortia (o.a. via de IPCEI).
Hoe vaak heeft u het afgelopen jaar met deze fossiele bedrijven gesproken? Wat waren bij deze ontmoetingen de onderwerpen die werden besproken?
Ik spreek regelmatig met de grote uitstoters, waaronder fossiele bedrijven. Ik heb gesprekken met deze bedrijven over hun strategie en verduurzamingsplannen. Daarbij draag ik de inzet van dit kabinet uit, zoals in mijn reactie bij vraag 3 beschreven.
Kunt u vanaf nu al uw gesprekken met deze fossiele bedrijven openbaar maken en aangeven welke onderwerpen werden besproken? Zo nee, waarom niet?
De agenda is openbaar dus u kunt zien wanneer ik met bedrijven spreek. De inhoud van die gesprekken is regelmatig bedrijfsvertrouwelijk; in die gevallen is de inhoud derhalve niet openbaar te maken. Daar waar meer algemene (niet bedrijfsspecifieke) bespreekpunten aan de orde komen, geldt die restrictie niet. Het kabinet is vanzelfsprekend gehouden aan de Wet open overheid (Woo).
Kunt u al deze vragen separaat beantwoorden?
Ja.
De mogelijke gevolgen van de boycots voor olie uit Rusland |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Is het Landelijk Crisisplan Olie inmiddels afgerond? (Kamerstuk 36 045 nr. 125) Wat is de stand van zaken?
Door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat is met betrokken departementen een gedragen concept-Landelijk Crisisplan Olie (LCP-O) opgesteld. Formele goedkeuring en vaststelling zal op korte termijn plaatsvinden, waarna het met uw Kamer gedeeld zal worden. De totstandkoming van en besluitvorming over een crisisplan duurt normaal gesproken ongeveer een jaar, maar is vanwege de actuele situatie versneld.
Wordt het landelijk operationeel distributieplan in geval van dieselschaarste afgerond vóór het ingaan van het importverbod voor aardolieproducten uit Rusland? Wat is de stand van zaken?
Oplevering van het concept distributieplan staat op korte termijn gepland, voorafgaand aan het moment van ingaan van het importverbod voor aardolieproducten uit Rusland. Dit betreft een gedragen concept, dat tot stand komt in samenwerking met de belanghebbende departementen, veiligheidsregio’s en relevante sectoren. Hoewel het distributieplan daarna nog een regulier formeel besluitvormingstraject zal doorlopen, zal het bij de start van de sancties op olieproducten van 5 februari 2023 inzetbaar zijn. Het distributieplan diesel is een bijlage van het LCP-O.
Welke scenario’s worden in het landelijk crisisplan opgenomen?
Het concept-LCP-O, net als het crisisplan gas, werkt met escalatiefases, om per fase in een crisis de gewenste/passende maatregelen te kunnen nemen. De escalatiefases zijn: 1. Alerteringsfase, 2. Vroegtijdige waarschuwing, 3. Alarmfase en 4. Noodsituatie.
Conform de landelijke crisisplan-systematiek, wordt in het concept-LCP-O een scenario van een oplopend dieseltekort doorlopen. Het gezamenlijk doorleven van het crisisplan dient om goed inzicht te krijgen van het mogelijke verloop van een «reasonable worst case scenario» en de potentiële maatschappelijke impact van een tekort aan ruwe olie en/of een olieproduct. Het scenario betreft het type crisis, de duur van het tekort, de gebieden die worden geraakt, het internationale speelveld, de voornaamste gebruikers, seizoens-/weerinvloeden en overige aandachtspunten.
Heeft u zelf een impactanalyse uitgevoerd naar de supply chain risico’s en bredere maatschappelijke effecten die kunnen optreden als gevolg van het zesde sanctiepakket, potentiële marktbeschermingsmaatregelen op Europees niveau, hoge dieselprijzen en potentiële olie- en dieseltekorten? Zo nee, waarom niet?
Mogelijke supply-chain risico’s waarbij de continuïteit van vitale infrastructuur wordt geraakt en brede maatschappelijke effecten optreden vallen onder de verantwoordelijkheid van de NCTV. De NCTV coördineert de monitoring van deze effecten. De effecten in de olieketen zijn in kaart gebracht door CIEP in opdracht van VEMOBIN en VOTOP (zie ook het antwoord op vraag 6). Aanvullend staat EZK in nauw contact met alle partijen uit de keten.
De oliemarkt is een internationale markt, waarbij effecten mede grensoverschrijdend optreden. Nederland heeft dan ook vanaf het zesde sanctiepakket in EU- en IEA-verband aangedrongen op een EU-brede impactanalyse. De Europese Commissie werkt momenteel aan deze impactanalyse en aanbevelingen voor lidstaten.
Heeft u kennisgenomen van de analyse van het Clingendael International Energy Programme?1
Ja, ik heb kennis genomen van dit rapport.
Hoe waardeert u deze analyse en conclusies?
Ik heb veel waardering voor de studie van CIEP, die is uitgevoerd in opdracht van VEMOBIN en VOTOP. De boodschappen uit het rapport sluiten aan bij analyse en de inzet van de Nederlandse overheid zoals in de Kamerbrief over de oliesancties van 17 november 2022 uiteengezet en opgenomen in het concept-LCP-O. De studie biedt een goed inzicht in het effect dat de crises op het gebied van energie (gas, hoge prijzen, olie) op elkaar kunnen hebben, en waarschuwt voor verkokering bij de aanpak van de crises op energiegebied. Ook wordt door CIEP opgemerkt dat het effect van de sancties en de kans dat Nederland in een crisis kan komen sterk afhankelijk is van wereldwijde economische ontwikkelingen. CIEP wijst tevens op het belang van grensoverschrijdende en EU-samenwerking, omdat ontwikkelingen in de buurlanden direct effect zullen hebben op de beschikbaarheid van ruwe olie en olieproducten in Nederland. Nederland zet zich hier zowel in EU-verband als in bilaterale contacten voor in.
Bent u voornemens op korte termijn tenminste een (aanvullende) impactanalyse uit te laten voeren naar de potentiële gevolgen voor de verschillende sectoren, zoals de logistiek, en de bredere maatschappelijke effecten hiervan, voor zover dat nog niet gebeurd is?
Met het doorleven van het crisisplan zullen de potentiële gevolgen voor de verschillende sectoren inzichtelijk worden. Hierbij wordt inzicht verkregen in het effect van dieseltekort en de mogelijke maatregelen voor met name de logistieke sector en de maatschappelijke impact.
Zijn de maatregelen die worden opgenomen in het Landelijk Crisisplan Olie gericht op het voorkomen dan wel beheersen van de negatieve (potentieel ontwrichtende) maatschappelijke effecten en de verschillende scenario’s daarbij? Zo ja, hoe?
In het crisisplan is een inventarisatie gedaan door betrokken departementen en sectoren van mogelijke maatregelen om een crisis op het gebied van olie en/of olieproducten het hoofd te bieden. Deze bestaan uit vraagbeperkende en aanbodverruimende maatregelen. De maatregelen kunnen afhankelijk van de crisissituatie ingezet worden. In het crisisplan is hiervoor de adviesgroep maatregelen opgenomen die verantwoordelijk is voor de uitwerking van mogelijke maatregelen in een crisis. Maatregelen worden niet automatisch bij de verschillende escalatiefases uitgevoerd. Het is van belang om de brede context van de crisis te bezien. Betreffende maatregelen zijn erop gericht maatschappelijke impact en onrust (zoveel als mogelijk) te voorkomen.
Heeft u in dit verband prioritaire sectoren aangewezen? Zo ja, welke? Zo nee, gaat u dat op korte termijn doen?
Afhankelijk van de geldende crisissituatie worden door de adviesgroep prioritaire gebruikers de prioritaire gebruikers aangewezen. Het is van belang om de brede context van de crisis te bezien. Prioritaire gebruikers zullen in verschillende crises en verschillende crisisfases verschillen. Het vaststellen van de prioritaire gebruikers is erop gericht de vitale processen in Nederland zoveel als mogelijk doorgang te laten vinden. Het afweegkader dat hierbij gevolgd wordt zijn hulp- en veiligheidsdiensten, toe- en aanlevering van voedselvoorziening en gezondheid, en reparatie- en onderhoudsdiensten van vitale infrastructuur.
Het doorleven van het scenario zal echter inzicht geven in de meest waarschijnlijke prioritaire gebruikers en deze zullen als zodanig opgenomen worden in het crisisplan.
Kunt u aangeven welke maatregelen u gaat treffen voor deze prioritaire sectoren in de verschillende scenario’s?
Voor het antwoord op vraag 10 verwijs ik u naar het antwoord op vraag 8.
Op welke wijze wordt de logistieke sector hierin meegenomen?
In voorbereiding op het concept-LCP-O hebben een aantal werksessies plaatsgevonden met de betrokken sectoren, zo ook de logistieke sector. Tevens zijn interviews afgenomen met vertegenwoordigers uit deze sectoren.
Utrechtse standplaatshouders die hun vertrouwde plaats moeten opgeven vanwege Europese regelgeving |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Bloemetje of broodje op vertrouwde plek op straat kopen dat is straks mogelijk verleden tijd»?1
Ja.
Kent u de Europese Dienstenrichtlijn ten gevolgen waarvan circa 90 ondernemers hun vaste standplaatsen in Utrecht verliezen, standplaatsen die soms al drie generaties in één familie zitten?
Ja, de Europese Dienstenrichtlijn is mij bekend. De feitelijke situatie is dat in Utrecht en in andere gemeenten de huidige standplaatsvergunning een beperkte looptijd heeft ofwel dat deze wordt omgezet in een vergunning met een beperkte looptijd. Bij afloop van de vergunning kan een ieder, ook de huidige vergunninghouder, meedingen naar een nieuwe vergunning. Dit zorgt dat niet alleen huidige vergunningshouders maar ook nieuwe ondernemers, een eerlijke kans krijgen op het verkrijgen van een schaarse vergunning. Indien zich geen andere gegadigden melden kan de gemeente ook overgaan tot verlenging van de vergunning van de zittende vergunninghouder. Het is aan de gemeente hoe zij de toewijzing willen vormgeven.
Vindt u het gerechtvaardigd dat zij nu moeten concurreren met nieuwe ondernemers uit heel Europa om de plek te bemachtigen waar zij al jarenlang staan en zijn ingebed in de sociale structuur van de omgeving?
Ja, ik begrijp dat het voor de betreffende ambulante handelaren als een klap kan aanvoelen als ze hun vertrouwde plek moeten opgeven. Toch draagt dit bij aan een rechtvaardige verdeling van kansen voor alle ondernemers, waarbij de lokale overheid tegelijk de leefomgeving kan beschermen. Als een gemeente het aantal vergunningen dat kan worden uitgegeven heeft beperkt, is sprake van een schaars goed en dienen deze een beperkte looptijd te hebben. Vergunningverlening voor onbepaalde tijd zou betekenen dat deze schaarse ruimte nooit beschikbaar komt voor andere ondernemers (waaronder bijvoorbeeld standplaatshouders die ook in de regio Utrecht actief zijn). Dat beperkt de concurrentie, innovatie en diversiteit van het aanbod. Een beperkte geldigheidsduur is ook in het belang van Nederlandse ondernemers die actief zijn in het buitenland (met name de grensregio’s) en die hinder kunnen ondervinden van belemmeringen die andere lidstaten opwerpen. Om een eerlijk speelveld, concurrentie en innovatie te kunnen borgen, is het van belang dat vergunningen die worden afgegeven voor het gebruik van schaarse middelen (zoals openbare ruimte) niet een onbepaalde duur hebben.
Wist u dat zij investeringen hebben gedaan omdat zij erop vertrouwden dat dit kon voortduren, ondanks dat hun in het verleden verleende onbeperkte vergunning was omgezet in een beperkte? Snapt u dat dit enorme onzekerheid en stress met zich meebrengt?
Het is begrijpelijk dat ingrijpende wijzigingen die het bedrijf raken voor elke ondernemer onzekerheid en stress met zich mee brengen. Wel wil ik benadrukken dat iedere ambulante ondernemer tijdig van deze veranderingen kennis heeft kunnen nemen. Vanaf 2016 is onder meer de VNG actief gaan communiceren over de gevolgen van de Dienstenrichtlijn voor het gemeentelijke standplaatsenbeleid. In 2018 heeft de VNG een uitgebreide Handreiking schaarse vergunningen gepubliceerd. Via het Ondernemersplein en het kenniscentrum Europa decentraal is voorlichting aan ondernemers gegeven. Tenslotte hebben betrokken brancheorganisaties hun achterban ingelicht over het feit dat vergunningen niet voor onbepaalde tijd mogen worden afgegeven. Dit betekent dus dat ondernemers bij het doen van nieuwe investeringen rekening hadden kunnen houden met komende beleidswijzigingen. Daarnaast wil ik verduidelijken dat gemeenten bij het vaststellen van de looptijd van de vergunningen, op grond van de Dienstenrichtlijn rekening dienen te houden met de terugverdientijd van de investeringen. Op die manier moeten vergunningshouders hun investeringen terug kunnen verdienen, en krijgen nieuwkomers regelmatig een kans de markt te betreden. Uitgangspunt van de Dienstenwet is eerlijke mededinging en het waarborgen dat alle ondernemers gelijke kansen krijgen.
Kent u de uitspraken van 15 mei 2012 (ECLI:NL:CBB:2012:BW6630) en van 24 augustus 2012 (ECLI:NL:CBB:2012:BX6540) waarin is besloten dat het bestuursorgaan rekening moet houden met de vraag of kosten die gemaakt moeten worden in de verleningsperiode terugverdiend kunnen worden? Is het niet klinkklaar dat de huidige standplaatshouders juist zo veel meer kans hebben aan dit criterium te voldoen, al jarenlang succesvol een onderneming hebben gerund op deze plek en een vaste klantenkring hebben? Waarom moeten zijn dan opnieuw concurreren met nieuwkomers uit heel Europa die vaak geen binding met de plek hebben?
Deze uitspraken zijn mij bekend. Het belang van de terugverdientijd was het kernpunt van de brief van Staatssecretaris Keijzer van 15 juni 20212. Zowel in deze brief als in de kabinetsreactie van 23 april 20203 op de gewijzigde motie Stoffer en Wörsdörfer over ambulante handel4 is op deze onderwerpen ingegaan. In deze brieven is ook toegelicht waarom Nederland achter de doelstellingen van de Dienstenrichtlijn staat. Gemeenten dienen bij het vaststellen van de termijn van de vergunning rekening te houden met de terugverdientijd. Op deze manier wordt geborgd dat ondernemers hun investeringen kunnen terugverdienen. Overigens is het op basis van de lokale binding van betrokken ondernemers en de nadruk op het aanbieden van verse producten aannemelijk dat de concurrentie veelal zal komen van ondernemers die in Nederland of vlakbij de Nederlandse grens zijn gevestigd.
Erkent u dat het strijdig is met het rechtszekerheidsbeginsel dat deze ondernemers die vele investeringen en meerjarige leningen hebben gedaan en nu in hun bestaan bedreigd worden verkeren in deze toch al moeilijke tijd?
Nee. Er is geen sprake van strijdigheid met de rechtszekerheid zolang de gemeente bij het aanpassen van haar vergunningenbeleid zich houdt aan de beginselen van behoorlijk bestuur en andere bepalingen die borgen dat een zorgvuldig beleid wordt gevoerd. Er is geen sprake van schending van rechtszekerheidsbeginsel als de gemeente een passende overgangstermijn in acht neemt en ondernemers in staat stelt tijdig kennis te nemen van dit gewijzigde beleid.
Bent u het met de stelling van de gemeente Utrecht eens, die zegt niet anders te kunnen dan Europese regels volgen? Gebeurt dit dus ook in andere plaatsen in Europa en zo ja, heeft u hier een overzicht van?
Ja, de stelling van de gemeente Utrecht onderschrijf ik. Alle lidstaten zijn gebonden aan de Dienstenrichtlijn en aan de eisen die hieruit voortvloeien bij het uitgeven van schaarse rechten. Het is aan de Europese Commissie om lidstaten aan te spreken op het naleven van de regels. Een overzicht in dit kader is mij niet bekend, maar er zijn inmiddels wel meerdere uitspraken van het Europese Hof van Justitie over het niet naleven van de Dienstenrichtlijn in verband met schaarse vergunningen, zie bijvoorbeeld het Promoimpresa-arrest.5
Deelt u de mening dat het Europese economische beleid een perverse uitwerking kan hebben omdat zij geen rekening houdt met lokale en menselijke factoren?
Nee. Aan de basis van dit beleid staan beginselen als evenredigheid, gelijkheid en non-discriminatie. Het meewegen van menselijke factoren werkt twee kanten op: de marktkoopman wiens familie al tientallen jaren heeft geprofiteerd van een exclusief recht op een zeer gewilde plek in de stad en een ander familiebedrijf die het moet doen met een minder aantrekkelijke locatie en daardoor wellicht twee keer zo hard moet werken om dezelfde omzet te bereiken. Verder heeft de gemeente de ruimte om op basis van lokale factoren en lokale beleidsdoelstellingen te kiezen voor het meest aangewezen allocatiemechanisme (zoals first come, first serve; loting; of veiling).
Denkt u ook niet dat ook de inwoners van Utrecht dit beleid afkeuren? Bent u bereid moeite te doen voor onze ondernemers?
Ik zet mij in voor álle ondernemers. Dit betekent dat ik niet enkel de belangen van huidige vergunninghouders voor ogen heb, maar ook die van toekomstige vergunninghouders. Het doel van de Dienstenrichtlijn is dat een ieder een eerlijke kans heeft om toe te treden tot de markt. Het beschermt zowel zittende vergunninghouders als nieuwe ondernemers die willen toetreden tot de markt en ik sta achter dit beleid. Dat komt namelijk uiteindelijk ten goede aan de consument.
Een kadaster voor journalisten |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Lisa van Ginneken (D66) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat mensen die worden bedreigd of een persoonlijk risico lopen hun gegevens op verzoek kunnen laten afschermen in het kadaster op grond van artikel 37a van het Kadasterbesluit, maar dat journalisten geen beroep kunnen doen op afscherming van hun adresgegevens op grond van deze bepaling?
Ja.
Bent u bekend met de motie-Verhoeven over het mogelijk te maken dat onder andere het Kadaster geen privéadressen meer verstrekt van ingeschrevenen die aangeven dat niet te willen (Kamerstuk 25 421, nr. 15)?
Ja.
Hoe kan het dat u nog geen uitvoering heeft gegeven aan de heldere wens van de Kamer dat het Kadaster voortaan geen privéadressen meer verstrekt van ingeschrevenen die aangeven dat niet te willen, twee jaar na aannemen van de motie?
De motie-Verhoeven gaat over het vindbaar zijn van privéadressen in de registers van de Kamer van Koophandel en het Kadaster. De wens van de Tweede Kamer is deze niet langer te verstrekken, in geval ingeschrevenen dat niet meer willen. Dit met het oog op het voorkomen van intimidatie van of geweld tegen personen behorend tot beroepsgroepen als de journalistiek of de advocatuur.
Ik begrijp goed wat intimidatie of geweld met mensen doet en deel de zorg van de Kamer hieromtrent. De oplossing van het probleem schuilt in mijn ogen echter niet in het afschermen van privéadressen, maar in het strafbaar stellen van doxing en het verantwoord omgaan met gegevens. Aan het eerste wordt, zoals u bekend, gewerkt door de Minister van Justitie en Veiligheid. Over het tweede het volgende.
Nederland kent sinds 1832 een Kadaster: een openbaar register met een wettelijke grondslag met informatie over onroerende zaken en daarop gevestigde rechten. Het belang van dit openbare register is groot. Dankzij het Kadaster is sprake van een gelijke informatiepositie, kan iedereen onderzoeken wie eigenaar is van een registergoed en welke rechten daarop zijn gevestigd en geldt derdenbescherming, zoals door de wetgever bepaald en vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek. Hierdoor is in Nederland sprake van een transparante en goed functionerende vastgoedmarkt. Om dit alles te kunnen bewerkstelligen, is het van belang dat gebruikers van het register een relatie kunnen leggen tussen registergoed (object) en belanghebbende(n). Cruciaal element bij het leggen van die relatie is het objectadres. Zonder inzage in dit objectadres wordt de essentie van de registratie in het Kadaster aangetast.
Door de Kamer wordt niet gevraagd om afschermen van objectadressen, maar om afscherming van privéadressen. Woonadressen, in termen van de Basisregistratie Kadaster. Dat kan, maar biedt weinig soelaas: in 6,5 van de in totaal 8 miljoen gevallen, is het woonadres gelijk aan het objectadres. En omdat afscherming van objectadressen, gezien het voorgaande, niet in de rede ligt, is de afgelopen jaren stevig ingezet op het voorkomen misbruik van objectadressen. De situatie is daardoor nu, dat alleen professionele gebruikers van de Basisregistratie Kadaster op naam kunnen zoeken. Dit kan via Kadaster OnLine (KOL). Daarvoor is een abonnement nodig. Dit kan alleen worden verkregen door partijen die staan ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Mijn beeld is dat dit systeem helpt om misbruik te voorkomen.
Hoe gaat u zo snel mogelijk concreet voorkomen dat journalisten ingeschreven in het Kadaster gevaar lopen doordat hun privégegevens door iedereen kunnen worden opgevraagd? Op welk termijn kan verwacht worden dat kwaadwillenden niet meer het huisadres van iemand kunnen achterhalen via de registers van het Kadaster?
Zoals uit het antwoord op vraag 3 mag blijken, kan niet iedereen privéadressen (woonadressen) van bijvoorbeeld journalisten verkrijgen door te zoeken op naam binnen de BRK. Alleen professionele gebruikers kunnen dat. In 2022 waren er ruim 30.700 professionele gebruikers met een KOL abonnement. Daarvan bestond het grootste deel uit notarissen, makelaars, banken en bevoegde gezagen. Gebruikers waarvan duidelijk is dat zij uit hoofde van hun functie op naam moeten kunnen zoeken in de BRK. In geval van andere gebruikers is dat wellicht niet noodzakelijk. Kadaster heeft daarom voorgesteld om zoeken op naam te beperken tot professionele gebruikers waarvan redelijkerwijs mag worden verondersteld dat zoeken op naam nodig is uit hoofde van hun functie. Dat voorstel heb ik overgenomen. Daarnaast heb ik het Kadaster gevraagd privéadressen (woonadressen) af te schermen.
Bent u bereid om, in afwachting van de een wijziging van het Kadasterbesluit, ook nu al aan de slag te gaan met het mogelijk maken van het afschermen van het adres van journalisten? Zo niet, waar wacht u nog op tot u de duidelijk uitgesproken wens van de Kamer wil uitvoeren?
Een wijziging van het Kadasterbesluit in de zin van het mogelijk maken van het afschermen van objectadressen van mensen behorend tot bepaalde beroepsgroepen, zoals bijvoorbeeld de journalistiek, is niet in voorbereiding. Ik ben mij bewust van het feit dat ik daarmee afwijk van de lijn die wordt ingezet bij het Handelsregister. Dat heeft echter een reden.
In mijn ogen bestaan tussen Handelsregister en Basisregistratie Kadaster overeenkomsten, maar ook verschillen. Belangrijke overeenkomst in dit verband is dat in beide registraties twee typen adresgegevens worden vastgelegd. Woonadres en vestigingsadres respectievelijk woonadres en objectadres. Belangrijke overeenkomst is ook dat bij beide registraties in veel gevallen woonadres gelijk is aan vestigingsadres/objectadres. Vanuit die overeenkomst tussen Handelsregister en Basisregistratie Kadaster kan ik begrijpen dat u aandringt op vergelijkbare stappen. Belangrijk verschil tussen Handelsregister en Basisregistratie Kadaster is echter, dat het HR zijn functie kan vervullen zonder openbaar vestigingsadres maar met een openbaar postadres als contactgegeven. Voor het functioneren van de Basisregistratie Kadaster is het objectadres echter essentieel. Dankzij het objectadres kunnen gebruikers van het register een relatie leggen tussen registergoed (object) en belanghebbende(n), is dus sprake van een gelijke informatiepositie, kan iedereen onderzoeken wie eigenaar is van een registergoed en welke rechten daarop zijn gevestigd en geldt derdenbescherming, zoals door de wetgever bepaald en vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek. Bijgevolg van dit alles is in Nederland sprake van een transparante en goed functionerende vastgoedmarkt. Gelet op het voorgaande acht ik het zetten van vergelijkbare stappen niet gewenst.
In welke mate ondermijnt het niet kunnen afschermen van privé adressen volgens u de aanpak van doxing, ook met het oog op het wetsvoorstel om het delen van privégegevens om iemand te intimideren strafbaar te stellen?
Het wetsvoorstel strafbaarstelling gebruik persoonsgegevens voor intimiderende doeleinden (Kamerstukken II 2021/22, 36 171, nr. 2) stelt strafbaar het zich verschaffen, verspreiden of anderszins ter beschikking stellen van persoonsgegevens met het oogmerk vrees aan te (laten) jagen, ernstige overlast aan te (laten) doen of de ander in de uitoefening van zijn ambt of beroep ernstig te (laten) hinderen (voorgesteld artikel 285d Sr). Voor strafbaarheid is de wijze van verkrijging van deze gegevens niet relevant, het oogmerk waarmee de dader zich persoonsgegevens verschaft is bepalend. Dat neemt niet weg dat het beperken van de toegang tot andermans persoonsgegevens het begaan van de strafbaar gestelde gedraging kan bemoeilijken. Uit mijn antwoorden op de vragen 3 en 4 kunt u opmaken dat ik het nodige in het werk heb gesteld om toegang tot persoonsgegevens te beperken. Dat laatste, in mijn ogen, om duidelijke redenen: het belang van openbaarheid van objectgegevens voor gebruikers met oog op het functioneren van een transparante vastgoedmarkt.
De voorgenomen verkoop van het Provinciale Zeeuwse Energie Bedrijf (PZEM) aan het Tsjechische energiebedrijf Energetický a prumyslový holding (EPH) |
|
Joris Thijssen (PvdA), Suzanne Kröger (GL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het gegeven dat de gedeputeerde staten van de provincie Zeeland voornemens zijn om goedkeuring te verlenen aan de verkoop van het nu nog in publieke handen verkerende energiebedrijf PZEM, aan het Tsjechische energiebedrijf EPH?1
Ja.
Hoe apprecieert u dit voornemen van de gedeputeerde staten van Zeeland?
Als aandeelhouder staat het de provincie Zeeland vrij om over het eigen aandeelhouderschap te beslissen. De Gedeputeerde Staten van Zeeland staat het vrij deze verkoop in gang te zetten en daarover de dialoog met Provinciale Staten te voeren. Daarbij wijs ik op het feit dat niet alleen de Rijksoverheid, maar ook andere overheden een rol hebben in het borgen van publieke belangen en ik ervan uitga dat deze zorgvuldig gewogen zijn door de Gedeputeerde Staten in het verkooptraject. In het kader van deze aangekondigde verkoop heb ik een melding ontvangen van het Tsjechische bedrijf EPH conform Artikel 86 f van de Elektriciteitswet 1998 over een voorgenomen wijziging in de zeggenschap. Ik heb deze melding beoordeeld en heb laten weten geen bezwaar te hebben tegen deze wijziging in de zeggenschap. Wel heb ik in mijn reactie een aantal aandachtspunten benoemd, waaronder een verwijzing naar het klimaatbeleid dat erop gericht is klimaatverandering tegen te gaan en de rol van fossiele energiedragers in het Nederlandse energiesysteem af te bouwen.
Hoe apprecieert u dit voornemen in het kader van het groeiende besef dat de grootschalige privatisering van energiebedrijven, die begin deze eeuw is ingezet, de bescherming van de energieconsument en de energieleveringszekerheid niet te allen tijden ten goede komt?
De energiecrisis die we nu doormaken leidt ertoe dat van veel kanten wordt opgeroepen tot herijking van het energiebeleid en tot bezinning op de rol van de overheid in energiemarkt. Dit zien we ook terug in de motie van de leden Segers en Marijnissen. Ook heeft dit kabinet in de energiecrisis met soms onorthodoxe maatregelen laten zien de publieke belangen te willen en te kunnen borgen. Bovendien heeft de keuze om de netwerken in publieke handen te houden ervoor gezorgd dat op dat vlak geen risico's ontstonden tijdens deze energiecrisis en de commerciële risico's in beginsel gedragen moeten worden door private partijen.
Hoe verhoudt dit voornemen van de gedeputeerde staten Zeeland zich tot de recent aangenomen motie van de leden Segers en Marijnissen, die het nadelige gevolg van de privatisering benadrukt in het licht van de huidige gascrisis en de regering verzoekt te onderzoeken hoe de publieke belangen in de Nederlandse energievoorziening beter geborgd kunnen worden en daarbij specifiek te concentreren op onder meer de rolverdeling tussen overheid en markt (Kamerstuk 36 200 nr. 31)?
De motie van de leden Segers en Marijnissen is ingediend tegen de achtergrond van de energiecrisis en roept het kabinet op tot een onderzoek naar hoe de publieke belangen in de Nederlandse energievoorziening beter geborgd kunnen worden. Het kabinet zal volgend jaar richting uw Kamer met een reactie komen op deze motie, mede naar aanleiding van een onderzoek dat het kabinet laat uitvoeren. Ik zal u hier binnenkort nader over informeren. Gezien het onderzoek dat de motie vraagt en het gegeven dat grootschalige elektriciteitsproductie nu ook niet alleen in overheidshanden is, zie ik hier geen relatie.
In hoeverre is de Nederlandse overheidscontrole op energielevering door energieproducenten als PZEM beter behouden wanneer deze in handen is van publieke aandeelhouders en zou het, zeker in tijden van de gascrisis, wenselijk zijn om deze constructie te behouden?
Producenten van elektriciteit hebben zich te houden aan de REMIT-verordening (Regulation on wholesale Energy Market Integrity and Transparency)2. Deze EU-verordening ziet onder meer toe op het voorkomen en beboeten van handelen met voorkennis en marktmanipulatie. Hiermee worden de belangen van energieconsumenten beschermd. De Autoriteit Consument en Markt ACM houdt hier toezicht op. Het is daarbij irrelevant of de aandeelhouder publiek of privaat is. Zo heeft de ACM in april 2022 PZEM nog een boete opgelegd voor het niet juist, volledig of tijdig publiceren van beschikbaarheidsdata over de Sloecentrale3.
Deelt u de opvatting dat het van belang is het energiebedrijf PZEM in handen te houden van de publieke aandeelhouders, in ieder geval zolang de gascrisis voortduurt en het onderzoek uit de motie nog loopt? Bent u bereid zich hierover uit te spreken jegens de gedeputeerde staten Zeeland?
Nee, zie de antwoorden op vragen 3, 4 en 5.
Bent u bekend met het gegeven dat het Tsjechische bedrijf EPH een business model heeft waarbij het bedrijf zich focust op het opkopen van fossiele installaties met als doel deze nog zo lang mogelijk in bedrijf te houden of te profiteren van subsidies voor de beëindiging hiervan, en dat het bedrijf door een studie van Ember zelfs als één van de minst klimaatvriendelijke energiebedrijven van de EU wordt bestempeld?2
Ja. EPH wil op de korte termijn voorzien in de vraag naar elektriciteit opgewekt met gas en kolen. Op de langere termijn kan zij haar fossiele installaties ontmantelen of converteren naar productie-installaties op basis van hernieuwbare energie. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Bent u tevens bekend met het gegeven dat dit energiebedrijf in Nederland wil groeien en haar activiteiten wil uitbreiden?
Ik ben bekend met dit gegeven.
Hoe verhoudt het voornemen voor deze transactie zich met de ambitie van CO2-vrije energievoorziening en afbouw van fossiele brandstoffen teneinde de klimaatdoelstellingen te behalen?
Grootschalige elektriciteitscentrales vallen onder het EU-ETS. Voor het bestaande EU-ETS heeft de Europese Commissie voorgesteld5 het emissiereductiedoel aan te scherpen naar 61% in 2030 ten opzichte van 2005. Als bij de volgende herziening van de richtlijn voor de vijfde handelsperiode (2030-2040) de jaarlijkse reductie onverkort doorgaat, dan bereikt het reductiedoel 100% en het plafond het nulpunt in 2040. Dit betekent dat dan de hele elektriciteitssector, samen met de grote industrie, in de EU in 2040 per saldo geen CO2-uitstoot heeft in de EU. Ook na deze transactie zal de elektriciteitscentrale onder het EU-ETS vallen.
Wat is precies de aard van de transactie tussen PZEM (straks ZEH) en EPH, en hoe is daarbij het marktrisico belegd?
De vormgeving van de transactie is aan de aandeelhouders. Gedeputeerde Staten van Zeeland heeft hierover Provinciale Staten geïnformeerd.
Is de Minister het ermee eens dat het onwenselijk is als risico’s (grotendeels) bij de ZEH worden belegd terwijl winsten (grotendeels) bij EPH landen?
Zie antwoord vraag 10.
Welke garanties kunnen er geboden worden opdat de bedrijfsvoering van PZEM in lijn blijft met de verduurzamingsdoelen voor energiebedrijven, indien de transactie met EPH doorgang vindt?
Alle bedrijven zijn gebonden aan de vigerende en toekomstige regelgeving om onze klimaatdoelen te bereiken, zoals het ETS, het wetsvoorstel «verbod op kolen» en de vele andere Europese en nationale maatregelen. Er is geen sprake van dat dit anders is na de overname. Zie verder het antwoord op vraag 9.
Kunt u elk van deze vragen afzonderlijk beantwoorden en aan de Kamer toezenden vóór 16 december 2022, gezien op deze datum een voor dit onderwerp relevante Statenvergadering van de provincie Zeeland plaatsvindt?
Ja.
Het initiatief voor energiebesparing op De Zuidas en het voorzien van alle straatverlichting van een led-lichtbron |
|
Raoul Boucke (D66), Suzanne Kröger (GL) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het initiatief «Zuidas doe(t) het licht uit» van de stichting Green Business Club dat bedrijven op de Zuidas ertoe beweegt om ’s nachts de verlichting in de kantoorpanden te doven teneinde energie te besparen, en dat de stichting ook verdere verduurzamingsmaatregelen in kantoorgebouwen ambieert? Bent u tevens bekend met het feit dat er meer soortgelijke campagnes zullen worden gestart op verschillende locaties in grote steden?1
Ja, met beide initiatieven ben ik bekend.
Bent u bekend met het door Natuur- en Milieu Federaties geconstateerde gegeven dat bij zeven op de tien bedrijven ’s nachts onnodig licht brandt en dat het doven van dat overtollige kantoorlicht evenveel energie kan besparen als het jaarverbruik van 350.000 huishoudens?2
Ja.
Deelt u de opvatting van de organisatie dat het doven van nachtelijke kantoorverlichting een zeer geschikte weg is om meer energie te besparen en dat het een passende opstap is naar bredere verduurzaming van bedrijven, bijvoorbeeld door middel van slimmere klimaatinstellingen?
Ja, deze opvatting deel ik. Door op een aantal energie besparende maatregelen de nadruk te leggen, kan de verbinding worden gelegd met bredere verduurzaming van het bedrijfsleven. Daarom staat in de voorlichtingscampagne «Zet ook de knop om» een aantal breed toepasbare maatregelen centraal en wordt er doorverwezen naar andere verduurzamingsmaatregelen die voortkomen uit de energiebesparingsplicht.
Bent u bereid u ten positieve uit te spreken over dit initiatief en de stichting waar mogelijk te ondersteunen? Zo ja, op welke manier kunt u een bijdrage leveren die een katalyserend effect heeft op deze groene ontwikkeling en die bedrijven kan aansporen zich in te zetten voor deze verduurzaming? Welke mogelijkheden voor (nachtelijke) energiebesparing ziet u voor gebouwen en kantoren binnen de politieke organisatie?
De afgelopen maanden heb ik met regelmaat contact gehad met mijn collega die verantwoordelijk is voor de rijksvastgoedportefeuille om de knop om te zetten binnen overheidsgebouwen. De binnenverlichting en sfeerverlichting is bij veel kantoren, ook in het kader van de Nacht van de Nacht, uitgezet. Ook veel gemeenten hebben zich bij dit initiatief aangesloten en hebben in het kader van Zet ook de knop om en Nacht van de Nacht verlichting van gebouwen uitgedaan. Daarnaast is de temperatuur verlaagd in de gebouwen van de rijksoverheid en veel andere overheidsgebouwen. Ook de komende maanden werken we hard om meer energiebesparende maatregelen te nemen, zoals het installeren van ledlampen en het beter inregelen van bestaande klimaatinstallaties.
Bovendien wil de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening de subsidieregeling Duurzaam Maatschappelijk Vastgoed (DUMAVA) opnieuw openstellen om het treffen van energiebesparende maatregelen te bevorderen.
Middels welke weg ziet u mogelijkheid tot normering van deze energiebesparingsmaatregelen?
In november 2022 heb ik de actualisatie van de energiebesparingsplicht aangekondigd (Kamerstuk 33 118, nr. 240). Met de energiebesparingsplicht moeten bedrijven en instellingen energiebesparende maatregelen uitvoeren die zichzelf terugverdienen binnen vijf jaar. In maart 2023 publiceer ik de geactualiseerde lijst met erkende maatregelen energiebesparing (EML). Op deze lijst staan ruim 180 maatregelen, waaronder ook het installeren van ledverlichting.
Kunt u aangeven hoe hoog het percentage is van Nederlandse straatverlichting dat functioneert met een led-lichtbron?
Afhankelijk van het soort wegen (rijkswegen, provinciale of lokale wegen) zijn het rijk, de provincies of de gemeenten verantwoordelijk voor de verlichting.
Onbekend is daardoor hoeveel wegen inmiddels voorzien zijn van ledverlichting. Bij de rijkswegen is momenteel ca. 32% van de verlichting voorzien van ledlampen.
Deelt u de opvatting dat het zeer wenselijk is om alle straatverlichting zo snel mogelijk te voorzien van een led-lichtbron, teneinde grote energiebesparing te realiseren? Via welke weg ziet u mogelijkheid om het gebruik van ledlampen zo veel mogelijk te verplichten?
Ja, die opvatting deel ik. Vervanging van straatverlichting vindt plaats op natuurlijke vervangingsmomenten. Het versneld vervangen van conventionele verlichting door ledlampen is echter lang niet altijd kosteneffectief en duurzaam, omdat bij straatverlichting dikwijls de volledige armatuur vervangen moet worden. Vanuit circulariteit is dit onwenselijk. De investering verdient zich door de armaturen niet binnen vijf jaar terug en valt daarmee niet onder de energiebesparingsplicht.
Welke stappen bent u bereid op de korte termijn te nemen om deze verduurzaming te bewerkstelligen?
Vrijwel alle provincies gaan de komende jaren de resterende straatverlichting van ledlampen voorzien.
Gemeenten hebben bij de vernieuwing van buitenverlichting veel opties. Met energiezuinige alternatieven kunnen ambities uit gemeentelijke klimaatplannen concreet worden ingevuld. Om beleidskeuzes makkelijker te maken, ontwikkelde de Vereniging Nederlandse Gemeenten samen met CE Delft en Tauw, in afstemming met dertig gemeenten, een online rekentool. Deze tool helpt gemeenten bij het maken van duurzame keuzes in de vervanging van buitenverlichting qua energieverbruik, materialen en kostenvermindering. De tool geeft basisinformatie over kosten en baten van verschillende led-scenario’s ten behoeve van het opstellen van een led(meerjaren)programma, assetmanagement, programmabegroting of strategische verkenning.
Het uitgangspunt voor het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat voor het verduurzamen van de verlichting langs de rijkswegen is het aansluiten bij de natuurlijke vervangingsmomenten, omdat er anders sprake is van kapitaalvernietiging en het onnodig afsluiten van de weg. Op dit moment is 32% van de lichtmasten op de rijkswegen van led voorzien en is nog eens 25% in voorbereiding en gefinancierd. Voor de circa 40% die dan overblijft wordt aangesloten bij het vervangingsritme.