Het artikel ‘Illegale sigarettenfabriek ontdekt in Heerlen, 23 aanhoudingen?’ |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Illegale sigarettenfabriek ontdekt in Heerlen, 23 aanhoudingen»?1
Ja.
Hoeveel illegale tabaksfabrieken zijn er in de afgelopen vijf jaar door de Nederlandse opsporingsdiensten opgerold? Hoeveel illegaal geproduceerde tabakswaren zijn daarbij in beslag genomen?
De Douane en FIOD staan samen opgesteld om tabaksfraude aan te pakken. Het combiteam SMOKE (bestaande uit FIOD, Douane en Openbaar Ministerie) beschikt over de gegevens van beide diensten. Het geeft dan ook een reëler beeld om bij de antwoorden op de vragen 2 en 3 de gezamenlijke cijfers te noemen.
In het onderstaand overzicht staan de aantallen opgerolde fabrieken per jaar gespecificeerd.2 Uit de achterliggende data blijkt dat er bij deze fabrieken niet altijd sprake is van reeds geproduceerde tabakswaren. In het overzicht is daarom ook de inbeslaggenomen kilogrammen tabak opgenomen welke ingezet zouden gaan worden voor illegale productie (de rekensom die hierbij gemaakt kan worden is: 1 kilogram tabak is 1000 sigaretten).
Jaar
Aantal illegale fabrieken
Aantal inbeslaggenomen sigaretten (in stuks)
Hoeveelheid inbeslaggenomen tabak (in kilogrammen)
Hoeveelheid inbeslaggenomen waterpijptabak (in kilogrammen)
Opmerking
2018
12
37.662.140
18.998
-
2019
12
2.581.220
63.846
10.630
2 van de 12 illegale fabrieken waren specifiek voor
productie waterpijptabak
2020
1
3.600.000
32.000
–
2021
8
4.612.640
85.000
–
2022
61
9.574.380
128.220
3.039
2 van de 6 illegale fabrieken waren specifiek voor
productie waterpijptabak
Van de 6 aangetroffen illegale fabrieken waren er 2 in opbouw en 2 illegale fabrieken waren specifiek voor de productie van waterpijptabak.
Hoeveel tabakswaren zijn er de afgelopen vijf jaar door de douane onderschept? Kunt u een globaal overzicht geven vanuit welke landen deze tabakswaren voornamelijk afkomstig zijn?
In tabel 2 staan de hoeveelheden inbeslaggenomen tabaksproducten van de afgelopen vijf jaar. De aantallen genoemd in tabel 1 zijn verdisconteerd in tabel 2. De inbeslaggenomen tabaksproducten kwamen voornamelijk uit Verenigde Arabische Emiraten, Turkije, China, Vietnam en Wit-Rusland.
Jaar
Aantal inbeslaggenomen sigaretten
(in stuks)
Hoeveelheid inbeslaggenomen tabak
(in kilogrammen)
Hoeveelheid inbeslaggenomen waterpijptabak
(in kilogrammen)
2018
159.286.000
63.998
42.253
2019
112.123.298
128.205
15.933
2020
122.721.693
101.187
4.877
2021
227.314.895
164.199
44.505
20221
177.901.898
244.605
29.701
Voorlopige cijfers over 2022 (definitieve cijfers over 2022 zijn in februari 2023 beschikbaar).
Hoeveel inkomsten is de Nederlandse staat de afgelopen vijf jaar misgelopen als gevolg van illegale tabaksproductie en tabakssmokkel?
Van de inbeslagnames genoemd bij vraag en antwoord 3 is niet altijd duidelijk voor welk land de sigaretten/rooktabak bestemd zijn en dus hoe hoog de accijnsderving in Nederland is.
Uit de Empty Pack Surveymeting 2019 van de Douane3 volgt dat 1,7% van de geraapte pakjes namaaksigaretten en zogenoemde illicit whites betreft. Bij de meting van 2021 was dit aandeel 1,5%.4 De opbrengst van de tabaksaccijns lag de afgelopen jaren tussen de € 2,7 miljard en € 2,9 miljard. Op basis van deze getallen is de ruwe inschatting dat in de afgelopen jaren € 50 miljoen per jaar is misgelopen door illegale tabaksproductie en tabakssmokkel.
Daarnaast is gemeten dat ongeveer 15,5% in 2019 (en 15,3% in 2020) van de pakjes niet in de Nederlandse heffing is betrokken. Van dit deel is niet vast te stellen of dit wel of geen illegale handel betreft.
Buitenlands veraccijnsde en duty-free sigaretten mogen binnen toegestane hoeveelheden door reizigers meegenomen worden naar Nederland. Daarom kan niet worden gezegd dat de overheid deze opbrengsten misloopt.
Kunt u toelichten hoe hoog de kosten van smokkel en illegale productie van tabakswaren voor de samenleving zijn geweest de afgelopen vijf jaar?
Ik beschik niet over de gegevens om een betrouwbare schatting te kunnen maken van de kosten van smokkel en illegale productie van tabakswaren voor de samenleving. Kosten van illegale handel en productie betreffen in ieder geval de hierboven benoemde misgelopen belastinginkomsten. Daarnaast zijn er de kosten voor de strafrechtelijke handhaving, zoals van de Douane, FIOD, politie en de kosten voor het gehele justitieel apparaat. Maar onder kosten voor de samenleving als geheel vallen bijvoorbeeld ook de schade voor de volksgezondheid.
De Wereldbank noemt in een rapport uit 2019 onder meer de volgende maatschappelijke kosten van illegale handel.5 Belastingontduiking in verband met de illegale tabaksmarkt vermindert belastinginkomsten van de overheid en kan de houding ten opzichte van het betalen van belastingen in het algemeen veranderen. Illegale handel en productie ondermijnt verder het tabaksontmoedigingsbeleid omdat het de gemiddelde prijs van tabak kan laten dalen waardoor de betaalbaarheid stijgt, de beschikbaarheid voor jongeren kan vergroten en de regulering van waarschuwingen op verpakkingen en andere producteigenschappen niet worden nageleefd. Dit kan weer gevolgen hebben voor de volksgezondheid.
Ziet u een causaal verband tussen de verhoging van accijns op tabak en de toename van smokkel en illegale productie van tabakswaren?
Verhoging van de tabaksaccijns kan leiden tot een grotere prikkel voor smokkel en illegale productie van tabakswaren. Maar de prijs van tabak is niet het enige dat telt. Factoren zoals een efficiënte handhaving en sociale acceptatie van illegale handel spelen minstens zo’n grote rol. Ervaringen uit landen zoals Groot-Brittannië en Georgië tonen aan dat illegale handel in tabaksproducten met succes kan worden aangepakt, ook in tijden van stijgende accijnzen.6
Teneinde illegale handel in tabaksproducten tegen te gaan heeft Nederland in 2016 Europese regels op dit vlak ingevoerd. Tabaksproducten moeten getraceerd kunnen worden door de hele keten. De verplichting is met ingang van mei 2024 van toepassing op alle in de EU geproduceerde tabaksproducten en op producten van buiten de EU die voor de Europese markt bestemd zijn.
Momenteel geldt deze verplichting uitsluitend voor sigaretten en rooktabak. Tevens is in alle EU-lidstaten een veiligheidskenmerk verplicht gesteld om de authenticiteit van de tabaksproducten beter te kunnen controleren en de strijd tegen de illegale handel in tabaksproducten in de EU te intensiveren. Daarnaast heeft Nederland in oktober 2020 het Protocol tot uitbanning van illegale handel in tabaksproducten, bij het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging (FCTC) geratificeerd. Het Protocol schrijft uiteenlopende maatregelen voor waarmee illegale handel wordt tegengegaan zoals een verplichting om verdachte transacties te melden, controlemaatregelen op de doorvoer van tabaksproducten en internationale samenwerking. Dit is aanvullend op het reeds bestaande toezicht op illegale handel in tabaksproducten door de Douane en FIOD.
Kunt u een toelichting geven op de maatschappelijke kosten-baten-analyse (MKBA) met betrekking tot de vaststelling van het accijnsbeleid op tabakswaren? Welke waarde kent u daarin toe aan de maatschappelijke externe kosten als gevolg van de productie en consumptie van illegale tabakswaren? Bent u van mening dat het huidige beleid optimaal is vanuit het oogpunt van efficiëntie?
Er is geen maatschappelijke kosten-baten-analyse (MKBA) met betrekking tot de vaststelling van het accijnsbeleid op tabakswaren beschikbaar. Wel zijn er twee MKBA’s beschikbaar waarin de kosten van roken en de kosteneffectiviteit van rookpreventiemaatregelen in kaart zijn gebracht. SEO Economisch Onderzoek heeft in 2016 de totale maatschappelijke kosten en baten van roken in een kalenderjaar in beeld gebracht.7 De MKBA van de Universiteit Maastricht, het RIVM en het Trimbos-instituut, eveneens uit 2016, brengt de kosten en baten van meerdere beleidsscenario’s in kaart tot en met 2050, in vergelijking met de situatie waarin geen aanvullende maatregelen worden getroffen.8 In deze MKBA zijn de baten en kosten van onder meer een accijnsverhoging van 5% en een verhoging van 10% per jaar onderzocht. Er wordt daarbij geconstateerd dat grenseffecten en smokkel tot minder inkomsten voor de overheid zullen leiden. Bij het doorrekenen van de accijnsverhogingen is gekeken naar interventiekosten zoals extra administratieve lasten en handhavingskosten om smokkel te beperken. Hiervoor zijn echter beperkt gegevens beschikbaar en konden dan ook maar beperkt worden meegenomen in de uitkomsten. In de scenario’s met een accijnsverhoging van 5% en 10% per jaar en ook de andere onderzochte scenario’s leidt aanvullend beleid tot een aanzienlijke versnelling van de al dalende rookprevalentietrend en zorgt het voor een verhoogde welvaart voor de samenleving als geheel. Daarbij geldt dat wanneer deze jaarlijkse accijnsverhogingen worden ingebed in een breder pakket van tabaksontmoedigingsmaatregelen (het MPOWER-pakket van de WHO9) er een snellere en stevigere daling van het percentage rokers zal plaatsvinden.
De Wereldbank concludeert in het reeds genoemde rapport uit 2019 dat tabaksaccijns slechts een ondergeschikte rol speelt in de illegale handel. Illegale handel heeft zowel betrekking op de smokkel als de illegale productie van tabaksproducten.10 Andere factoren zoals sociale acceptatie van illegale handel en een hoog corruptieniveau, gebrek aan inzet om de illegale handel aan te pakken en een inefficiënte douane en belastingadministratie spelen een minstens zo belangrijke rol in het bestrijden van illegale handel in tabaksproducten.11 Om de illegale handel in tabaksproducten aan te pakken is het volgens de Wereldbank cruciaal dat landen accijnsheffingen invoeren en de naleving streng controleren.12 De Wereldbank geeft aan dat verhoging van de tabaksaccijns de volksgezondheid verbetert, de inkomsten uit tabaksaccijnzen verhoogt en de economische kosten geassocieerd met tabaksgebruik vermindert.13 Het kabinet is van mening dat beleid met regelmatige substantiële accijnsverhogingen zoals de verhoging van april 2020 en de verhogingen die in april 2023 en april 2024 zullen worden doorgevoerd van groot belang zijn voor het bereiken van een rookvrije generatie. Om deze reden zal het kabinet scenario’s onderzoeken hoe deze prijsmaatregel voor de langere termijn het beste kan worden ingezet om de rookvrije generatie in 2040 te behalen.14 Om zicht te blijven houden op de mogelijke ongewenste neveneffecten van accijnsverhogingen zoals illegale handel zullen de komende jaren in ieder geval Empty Pack Surveys worden uitgevoerd. Op 10 mei 2022 heeft u een Empty Pack Survey ontvangen waarin in 2021 in Nederland geraapte pakjes zijn onderzocht op herkomst.15 Het geraapte percentage illegale sigaretten was in 2019 1,7% en in 2021 bedroeg dit percentage 1,5%.
Heeft u zicht op het accijnsniveau van tabakswaren waarbij de marginale maatschappelijke kosten de marginale maatschappelijke baten overschrijden? Zo ja, waar ligt dat prijsniveau precies?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 7 is er geen MKBA met betrekking tot de vaststelling van het accijnsbeleid op tabakswaren beschikbaar waaruit het accijnsniveau kan worden afgeleid waarbij de marginale maatschappelijke kosten de marginale maatschappelijke baten overschrijden. Bureau Ecorys heeft in 2018 onderzocht hoe rokers op accijnsverhogingen reageren en heeft daarbij gekeken hoe de inkomsten voor de overheid zich ontwikkelen tussen 2015 en 2030. Het blijkt dat jaarlijkse accijnsverhogingen van 5% in combinatie van een breed pakket van tabaksontmoedigingsmaatregelen (het MPOWER-pakket van de WHO) ondanks toenemende aankopen van tabak over de grens resulteert in hogere accijnsinkomsten voor de overheid. Hogere accijnzen compenseren de daling in verkopen, zelfs bij relatief hoge accijnsniveaus.16 Hieruit volgt ook dat de vraag relatief inelastisch is en dat het rookgedrag dus beperkt verandert bij kleine accijnswijzigingen. De reeds besproken MKBA tabaksontmoediging17 waarin scenario’s voor een rookvrije samenleving zijn doorgerekend schetst een vergelijkbaar beeld.
Een combinatie van accijnsverhogingen (5% of 10% per jaar) met het MPOWER-pakket van de WHO heeft een gunstig effect op prevalentie en arbeidsproductiviteit. Uiteraard zullen er geen accijnsinkomsten van tabak meer zijn als Nederland rookvrij is. Dat is in de komende jaren echter nog niet aan de orde.
Bent u het er mee eens dat grote verschillen in accijns tussen Europese Lidstaten de smokkel in tabakswaren in de hand werken? Waarom kiest u er niet voor om de hoogte van accijns op Europees niveau af te stemmen?
De Richtlijn tabaksaccijns zorgt voor harmonisatie tussen lidstaten doordat deze richtlijn verplicht toe te passen minimumtarieven kent voor tabaksproducten. Nederland heeft, in vergelijking tot andere Europese landen, relatief hoge accijnstarieven op tabaksproducten. De verwachting is dat de Europese Commissie medio 2023 met een voorstel tot wijziging van de Richtlijn tabaksaccijns komt. De kans is groot dat de Europese Commissie daarbij voorstelt de minimumtarieven te verhogen. Het kabinet zal de Kamer hierover informeren met het BNC-fiche.
Uit een onderzoek van het RIVM naar de grenseffecten van de accijnsverhoging van april 2020, blijkt dat er geen grote toename van grenseffecten door de accijnsverhoging heeft plaatsgevonden.18 Echter speelde de gevolgen van covid-19 wel door de resultaten heen, waardoor het moeilijk is conclusies te verbinden aan de resultaten. Daarbij acht het RIVM het niet waarschijnlijk dat een groot deel van de Nederlandse rokers bij verdere prijsstijgingen vaker naar het buitenland zal reizen om daar rookwaren te kopen. Daarnaast suggereert ander onderzoek dat de geneigdheid om over de grens tabaksproducten te kopen afneemt naarmate men verder van de grens woont.19 Het percentage van mensen dat zegt te stoppen met roken blijft echter stijgen naarmate de accijns op tabaksproducten toeneemt.
Kunt u aangeven hoe er nu wordt samengewerkt met Europese opsporingsdiensten in het tegengaan van illegale handel in tabakswaren? Bent u bereid deze samenwerking te intensiveren?
De aanpak van illegale handel in tabakswaren moet ook in Europees verband gebeuren. Onder andere het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en Europol zien op Europees niveau op de handhaving van de illegale handel in tabakswaren. In het kader van de EU EMPACT-samenwerking (EMPACT staat voor het European multi-disciplinary platform against criminal threats) wordt voortdurend door nationale en Europese handhavings- en opsporingsdiensten en Openbaar Ministeries van de diverse lidstaten opgetreden tegen illegale tabaksproducten en het tegengaan van accijnsfraude. Dit blijkt ook uit de resultaten van de EU EMPACT samenwerking in 2021.20 Die samenwerking leidde onder meer tot de inbeslagname van 512,7 miljoen sigaretten, 1,61 miljoen kilo ruwe tabak en fijngesneden tabak en het oprollen van 365 plekken voor de productie en/of het versnijden en/of het opslaan van illegale tabak. Op nationaal niveau zijn de FIOD, de Douane en het Openbaar Ministerie hierbij betrokken. Daarnaast zet Nederland zich in voor de verplichtingen uit het FCTC-protocol. Deze internationale samenwerking zorgt voor wederzijdse bijstand tussen autoriteiten. Controle op illegale handel is mogelijk door deze gezamenlijke Europese opsporing en samenwerking. Nederland werkt al intensief samen met de verschillende Europese opsporingsdiensten. Er is op dit moment geen aanleiding om de samenwerking te intensiveren. Indien uit de praktijk blijkt dat deze samenwerking geïntensiveerd dient te worden, sta ik daarvoor open.
Het bericht 'Gokbedrijven probeerden ondanks verbod via wk-pools nieuwe klanten te lokken' |
|
Hülya Kat (D66), Joost Sneller (D66), Romke de Jong (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gokbedrijven probeerden ondanks verbod via wk-pools nieuwe klanten te lokken»?1
Ja
Wanneer wist u als aandeelhouder van deze reclames van de staatsdeelneming Nederlandse Loterij? Met welke wetsovertredingen van staatsdeelnemingen in de goksector bent u nog meer bekend?
Ik was niet bekend met deze reclame van Nederlandse Loterij op een website met WK-pools. Wel ben ik bekend met de recente boete die door de Kansspelautoriteit (Ksa) aan Nederlandse Loterij is opgelegd vanwege overtreding van de reclameregels. TOTO Online B.V. heeft tussen 1 oktober 2021 en 31 januari 2022 algemene commerciële berichten verstuurd naar spelers met een TOTO-account. Gedurende deze vier maanden werd ook de groep jongvolwassenen (18 tot en met 23 jaar) bereikt. De Ksa heeft geoordeeld dat dit een overtreding van de wet was, omdat reclame voor online kansspelen niet (ook) gericht mag zijn op jongvolwassenen.
Nederlandse Loterij heeft mij in het voorjaar direct bericht dat Ksa de overtreding signaleerde en heeft mij ook vooraf geïnformeerd dat zij een boete zouden ontvangen van Ksa. Ik heb toen direct mijn afkeuring kenbaar gemaakt aan Nederlandse Loterij.
Verder ben ik bekend met andere overtredingen van de staatsdeelnemingen in de kansspelsector die ook op de website van de Ksa zijn gepubliceerd.2
Hoe voorkomt u als aandeelhouder dat een staatsdeelneming de wet overtreedt?
De kansspelsector is een sterk gereguleerde markt met een wettelijk (beleids)kader dat is opgesteld door het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Uiteraard moeten de staatsdeelnemingen, net als alle andere aanbieders van kansspelen, zich aan de wet houden. De Ksa houdt toezicht op naleving van de regels.
Van beide deelnemingen verwacht ik daarbij dat zij bij de invulling van hun maatschappelijke opdracht als uitvoerders van het kansspelbeleid een voorbeeld zijn, en een voorbeeld stellen in de kansspelsector. Concreet betekent dit voor mij dat zij niet alleen handelen naar de letter van de wet maar ook naar de geest ervan. Dat zij transparant zijn in wat zij op het gebied van verantwoord en veilig aanbod doen en daarover publiekelijk communiceren. Dat zij de lat hoog leggen. Niet alleen voor zichzelf maar voor de hele sector, bijvoorbeeld via hun inbreng in de branchevereniging Vergunde Nederlandse Online Kansspelaanbieders (VNLOK). In ieder overleg dat ik met ze voer, spreek ik ze hier op aan. Ik zal dit blijven doen.
Hoelang is de illegale reclame van de Nederlandse loterij zichtbaar geweest voordat de handhaving van de Kansspelautoriteit had plaatsgevonden? Had de Kansspelautoriteit in dit geval sneller kunnen optreden? Zo ja, waarom is dat niet gebeurd?
De Ksa geeft aan geen uitspraken te kunnen doen over onderzoeken. In algemene zin is op te merken dat de Ksa extra aandacht had voor ongeoorloofde reclameactiviteiten rondom het WK. De Ksa heeft verschillende bedrijven aangesproken op hun reclameactiviteiten.3
Onderschrijft u dat staatsdeelnemingen binnen de goksector een voorbeeldrol zouden moeten vervullen, en zich derhalve niet alleen aan de wet zouden moeten houden maar voorop zouden moeten lopen wanneer het aankomt op maatregelen die bestemd zijn om verslaving te voorkomen? Zo ja, hoe geeft u hieraan invulling als aandeelhouder?
Reclame zorgt ervoor dat personen die willen deelnemen aan kansspelen kennis kunnen nemen van het legale aanbod en draagt daarmee bij aan kanalisatie: het leidt spelers van het illegale naar het legale gereguleerde aanbod waarmee consumenten beter beschermd worden, kansspelverslaving wordt tegengegaan en ook fraude en overige criminaliteit wordt tegengegaan. Reclame maken is toegestaan zolang deze reclames passen binnen de kaders van wet- en regelgeving.
Vlak na de opening van de online markt was er veel reclame. Als aandeelhouder heb ik op meerdere momenten mijn zorgen geuit aan de staatsdeelnemingen over de toename aan reclame. Ik heb zowel Holland Casino als Nederlandse Loterij meerdere malen opgeroepen om verantwoord om te gaan met de hoeveelheid en vorm van reclame. Inmiddels zijn er gedurende het jaar al diverse maatregelen genomen om de reclamedruk te verminderen, deels door de sector zelf met haar reclamecode, maar ook door het kabinet. Bovendien wordt er gewerkt aan een verbod op ongerichte reclame voor risicovolle online kansspelen. Als onderdeel van dit verbod volgt het verbod op sponsoring van evenementen en sport.
Ik blijf vanuit mijn rol als aandeelhouder Nederlandse Loterij voortdurend aanspreken op hun verantwoordelijkheden voor de uitvoering van het kansspelbeleid. In de huidige evaluatie van het aandeelhouderschap van NLO komt ook de governance structuur aan bod. Ik wil die evaluatie zorgvuldig uitvoeren en niet vooruitlopen op de eventuele uitkomsten.
Onderschrijft u dat de staatsdeelnemingen in de goksector op het gebied van het maken van reclame de afgelopen jaren geen voorbeeldrol hebben gespeeld? Geven deze incidenten aanleiding om de positie van de Staat binnen de governance van staatsdeelnemingen in het algemeen en bij de Nederlandse Loterij in het bijzonder te verstevigen, ook voordat de beoordeling van het aandeelhouderschap op basis van het afwegingskader staatsdeelnemingen is afgerond?
Zie antwoord vraag 5.
Welke consequenties verbindt u aan het overtreden van de wet door het bestuur van een staatsdeelneming? Hoe wordt dit meegenomen in de beoordeling van het functioneren van de bestuurders van de Nederlandse Loterij?
De Kansspelautoriteit heeft als toezichthouder op de kansspelmarkt de bevoegdheid om formele consequenties te verbinden aan wetsovertredingen van de kansspeldeelnemingen. Als aandeelhouder spreek ik de raad van bestuur van Nederlandse Loterij aan op dergelijke overtredingen en de voorbeeldrol die een staatsdeelneming zou moeten vervullen. Bovendien zal ik het ook bespreken met de raad van commissarissen; zij gaan primair over het functioneren van de raad van bestuur.
Hoeveel jongeren (jonger dan 21 jaar) zijn er actief op gokplatforms waar de Staat een aandeel in heeft?
Deze informatie is bij mij of mijn collega de Minister voor Rechtsbescherming niet bekend omdat dit vertrouwelijke bedrijfsinformatie betreft.
Op welke wijze worden jongeren momenteel behoed voor het opbouwen van een gokverslaving of schulden via deze gokplatforms? Welke voorlichting wordt er geboden?
In de wet- en regelgeving voor kansspelen zijn maatregelen opgenomen om te voorkomen dat spelers problematisch speelgedrag ontwikkelen of in de financiële problemen komen door gokken. Deze maatregelen zijn in het bijzonder gericht op het beschermen van kwetsbare groepen. Kansspelaanbieders hebben daarbij een belangrijke zorgplicht. In alle gevallen moeten aanbieders adequaat interveniëren wanneer een speler risicovol speelgedrag vertoont. Plotseling veel meer geld uitgeven dan gewoonlijk, of het steeds op willen hogen van de speellimiet kunnen indicatoren zijn die nopen tot een interventie. Dit kan bijvoorbeeld betekenen dat een persoonlijk onderhoud moet worden gevoerd. Als uiterste middel is er het Centraal register uitsluiting kansspelen (Cruks). Spelers die in Cruks zijn opgenomen hebben minimaal zes maanden geen toegang tot online kansspelen, speelcasino’s en speelautomatenhallen. Zij kunnen in het uiterste geval door kansspelaanbieders of door mensen in hun omgeving worden voorgedragen voor Cruks. Spelers kunnen zichzelf ook op elk moment vrijwillig inschrijven in Cruks, om zichzelf te beschermen tegen problematisch speelgedrag of tegen het verliezen van geld door deelname aan kansspelen.
Naast deze maatregelen is het belangrijk dat personen zich bewust zijn van de risico’s van kansspelen en dat zij de bestaande hulpmiddelen zoals Cruks en ook het Loket Kansspel weten te vinden. Aanbieders moeten reeds op hun hoofdpagina informatie verstrekken over Cruks en op iedere spelpagina op duidelijke en begrijpelijke wijze toegang bieden tot Cruks. Ook moet bij reclameactiviteiten reeds een waarschuwende tekst te zien zijn. Zoals is aangegeven in zijn brief van 5 december 2022 zet de Minister voor Rechtsbescherming daarnaast in op meer voorlichting door middel van bewustwordingsactiviteiten, in samenwerking met de Ksa en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport4. In het voorjaar van 2023 wordt uw Kamer geïnformeerd over de dan uitgevoerde en de geplande bewustwordingsactiviteiten. Het Loket Kansspel heeft aanvullend tijdens het WK voetbal voor mannen al een voorlichtingscampagne gedaan. De lessen die daaruit te leren zijn, worden meegenomen in de uitwerking van de bredere bewustwordingsactiviteiten.
Het bericht dat de Nederlandse staat geen zicht heeft op Nederlanders die in het buitenland een gevangenisstraf hebben uitgezeten en daarna terugkeren naar Nederland |
|
Joost Sneller (D66), Michiel van Nispen (SP) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de oproep van een aantal organisaties om het simpeler te maken voor Nederlandse gevangenen in het buitenland om hun straf in Nederland te laten uitzitten, zodat beter zicht kan worden gehouden op deze personen?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat de Nederlandse staat geen zicht heeft op ex-gedetineerden als zij in het buitenland een straf hebben uitgezeten en dat dit zelfs een potentieel gevaar vormt voor de Nederlandse samenleving?
Er is geen strafrechtelijk kader meer voor toezicht als een veroordeelde zijn of haar straf volledig heeft uitgezeten. Dit geldt ook voor Nederlanders die in het buitenland zijn veroordeeld. Wel heeft de politie mogelijkheden om personen te signaleren als er sprake is van zorgen omtrent de Nationale Veiligheid.
In hierboven aangehaalde NRC-artikel wordt specifiek ingegaan op het gebrek aan zicht op zedendelinquenten die terugkeren naar Nederland. Ik deel de zorg dat daar nu onvoldoende zicht op is, omdat informatie over een veroordeling buiten de Europese Unie (EU) voor een zedenmisdrijf nu niet meegenomen kan worden bij de beoordeling van een aanvraag voor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG). Deze situatie vind ik onwenselijk. Mijn ambtsvoorganger en de vorige Minister van Justitie en Veiligheid hebben in 2020 opdracht gegeven om de mogelijkheden te onderzoeken om beschikbare en betrouwbare informatie over onherroepelijke veroordelingen van Nederlanders die buiten de EU en het Verenigd Koninkrijk (VK) zijn veroordeeld voor een zedendelict als additionele bron toe te voegen aan de VOG-screening. In nauwe samenwerking met het OM, Politie, de Justitiële Informatiedienst (Justid), de screeningsautoriteit Justis en het Ministerie van Buitenlandse Zaken worden mogelijke oplossingen onderzocht. Zoals reeds toegezegd zal ik uw Kamer hierover in het eerste kwartaal van 2023 informeren.2
Welke regels belemmeren nu precies dat de staat goed toezicht kan houden op veroordeelde terugkeerders? Bent u bereid te bezien of deze regels aangepast kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij antwoord 2 aangegeven, is er geen strafrechtelijk kader meer voor toezicht als een veroordeelde zijn of haar straf volledig heeft uitgezeten. Dit geldt ook voor Nederlanders die in het buitenland zijn veroordeeld. Er is daarbij geen onderscheid tussen een niet-EU-land of EU-land. Wel heeft de politie mogelijkheden om personen te signaleren als er sprake is van zorgen omtrent de Nationale Veiligheid.
Veroordelingen van Nederlanders uitgesproken door Europese strafrechter of een strafrechter uit het VK worden uitgewisseld met de Justitiële Informatiedienst (Justid) en worden bijgeschreven in het JDS. Deze veroordelingen kunnen worden betrokken bij de VOG-beoordeling.
Speelt dit probleem slechts wanneer iemand zijn straf heeft uitgezeten in een niet-EU-land of is dit probleem ook aan de orde wanneer iemand zijn straf heeft uitgezeten in een EU-land?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre is de Nederlandse staat op de hoogte van het feit of een Nederlander gedetineerd is in het buitenland? Als de Nederlandse staat op de hoogte is van de detentie, houdt zij dan ook bij wanneer iemand vrijkomt en is er dan contact met de gedetineerde over de vraag of de persoon van plan is om terug naar Nederland te komen? Zo nee, waarom niet?
Er zitten, voor zover bekend, circa 1.700 Nederlanders in detentie in het buitenland (peildatum 1 december 2022). Dit is het aantal Nederlanders die zich tot het Ministerie van Buitenlandse Zaken hebben gewend voor consulaire hulp.
De meeste landen zijn verplicht om de arrestatie van een buitenlander, indien de gearresteerde dit wenst, te melden aan de autoriteiten van het land van zijn nationaliteit.3 Het land van nationaliteit kan in dit geval consulaire bijstand aanbieden. Vanwege privacy redenen worden enkel persoonsgegevens door het Ministerie van Buitenlandse Zaken geregistreerd als de Nederlandse gedetineerde consulaire bijstand wil. Ook de einddatum van de detentie wordt, indien door de gedetineerde verstrekt, in het dossier opgenomen.
Er is geen contact vanuit Buitenlandse Zaken met de gedetineerde over de vraag of de gedetineerde van plan is om terug naar Nederland te komen. Dit is een taak van Bureau Buitenland van Reclassering Nederland, als onderdeel van de Nederlandse consulaire bijstand. Bureau Buitenland zorgt (op vrijwillige basis) onder meer voor ondersteuning ten behoeve van de resocialisatie en gaat na of een gedetineerde na detentie naar Nederland wil terugkeren. Bureau Buitenland organiseert ook nazorg door aanmeldingen en overdracht van informatie naar Nederlandse gemeenten (Regeling Bestuurlijke Informatie Justitiabelen).4
Bent u bereid zich ervoor in te spannen dat een Nederlandse gevangene in het buitenland altijd een deel van zijn straf in Nederland uitzit, zodat bijvoorbeeld de reclassering ook na de gevangenschap toezicht kan houden op deze persoon? Zo nee, waarom niet?
Ik ben niet van mening dat Nederlandse gedetineerden in het buitenland altijd een deel van hun straf in Nederland moeten uitzitten. Resocialisatie kan het beste worden vormgegeven, indien de veroordeelde zich in detentie kan voorbereiden op een terugkeer in de samenleving waarmee hij wezenlijke banden heeft. Daarbij willen niet alle Nederlandse gedetineerden na detentie altijd terug naar Nederland. Mocht een gedetineerde dat wel wensen dan is de vraag of het land waar de gedetineerde in detentie zit, bereid is om de straf over te dragen. Niet alle verdragen kennen een verplichting om gedetineerden over te dragen. Tot slot geldt in Nederland het vigerende beleidskader rondom strafoverdracht. Als wordt voldaan aan deze voorwaarden kan de straf door Nederland worden overgenomen.5
Bent u bereid aan te sturen op een actiever inzet van de Divisie Individuele Zaken, Internationale Overdracht Strafvonnissen (DIZ IOS) op lopende verzoeken, waardoor gebrek aan strafrestant door lange WOTS-procedures (Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen) kan worden voorkomen?
WOTS-verzoeken vergen een zorgvuldige, maar voortvarende behandeling. Er zijn meerdere partijen verantwoordelijk voor een snelle strafoverdracht. IOS is een van deze partijen en zet zich daar actief voor in. Zij volgen daarbij de juridische kaders.6
Er kunnen meerdere oorzaken zijn voor een te kort strafrestant. Bijvoorbeeld als het buitenland te laat een verzoek tot strafoverdracht heeft gedaan, waardoor onvoldoende straf resteert. Een andere oorzaak kan zijn dat het aanpassen of omzetten van de straf in Nederland resteert tot onvoldoende strafrestant. Een andere mogelijkheid is dat het na het verzoek tot strafoverdracht, de procedure te lang duurt waardoor er alsnog onvoldoende straf resteert. Een actievere inzet van IOS en andere betrokken ketenpartners zou hiertoe een oplossing kunnen bieden. Dat dit laatste een oorzaak zou zijn wordt niet herkend, om die reden zie ik dan ook geen aanleiding om te sturen op een actievere inzet van IOS.
Waarom wordt nauwelijks afgeweken van de vijfjaarsregel, waarover de regering stelt dat deze slechts een indicatieve objectivering is?2
De rechter heeft meerdere malen in individuele zaken geoordeeld dat het beleid omtrent strafoverdracht bestendig wordt uitgevoerd.8 Ik zie geen aanleiding om dit te wijzigen.
Re-integratie in de Nederlandse samenleving is van belang als er een wezenlijke relatie is met Nederland. Het Nederlanderschap alleen is niet voldoende om te kunnen spreken van binding, ook wordt gekeken waar de betrokkene feitelijk woonachtig is (inschrijving in de Basisregistratie Personen) en hoe lang en waar de betrokkene werkt.
In de praktijk wordt binding veelal aangenomen bij Nederlanders die in de afgelopen vijf jaar tenminste enige tijd in Nederland ingeschreven hebben gestaan (feitelijk woonachtig zijn geweest) en bij vreemdelingen met een verblijfsvergunning (die niet wordt ingetrokken als gevolg van het delict waarvoor hij is veroordeeld) indien zij tenminste vijf jaar onafgebroken in Nederland ingeschreven hebben gestaan.
Een Nederlandse veroordeelde die bijvoorbeeld zijn binding met Nederland heeft verbroken door zijn hoofdverblijf naar het buitenland te verplaatsen komt niet in aanmerking voor overbrenging. De wens om naar Nederland terug te keren wordt in de rechtspraak slechts relevant geoordeeld als er aanwijzingen zijn dat betrokkene vóór zijn buitenlandse detentie de mogelijkheid openhield om naar Nederland terug te keren.9
Zou het niet beter zijn om in plaats van te kijken naar de vraag hoe lang iemand al niet meer in Nederland is geweest (korter of langer dan vijf jaar), te kijken naar de vraag hoe groot de kans is dat iemand na detentie weer terug zal keren naar Nederland? Zo ja, bent u bereid de eis van vijf jaar te laten vallen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
In hoeverre wordt waarde toegekend aan de bindingsrapportages, terugkeeradviezen van Bureau Buitenland en brieven van familie die een (sociale) binding met Nederland aantonen in de beslissing om een Nederlandse gedetineerde over te plaatsen naar Nederland? Bent u bereid daar meer waarde toe te kennen in het beleidskader?
Bij een verzoek tot strafoverdracht wordt door IOS – indien beschikbaar – ook gekeken naar informatie uit de rapportages van Bureau Buitenland en brieven van de gedetineerde of zijn of haar familie. Het antwoord op de vraag in hoeverre hieraan waarde wordt toegekend is maatwerk, en afhankelijk van de individuele zaak.
Bent u bereid om de bindingstoets te laten vervallen bij aanspraak op de WOTS voor een veroordeelde Nederlander, die geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland had en na invrijheidstelling naar Nederland kan worden uitgezet, zoals al het geval is in de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETS)?
Nee, ik ben niet bereid de bindingstoets te laten vervallen. Resocialisatie kan, zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 8 en 9, het beste worden vormgegeven indien de veroordeelde zich in detentie kan voorbereiden op een terugkeer in de samenleving waarmee hij een wezenlijke binding heeft.
Het vereiste van binding naast nationaliteit vloeit voort uit de doelstelling van de resocialisatie. Ook in het Kaderbesluit 2008/909/JBZ (inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen), geïmplementeerd met de WETS, wordt beoordeeld of sprake is van een voor een goede resocialisatie vereiste binding. Dat gebeurt in de eerste plaats door de EU lidstaat die de tenuitvoerlegging van een vonnis wil overdragen. Deze moet zich ervan vergewissen dat de tenuitvoerlegging in de uitvoerende lidstaat kan bijdragen aan de maatschappelijke re-integratie van de veroordeelde in die staat, daarbij moet rekening worden gehouden met de mate van verbondenheid met die staat.
Uit bovengenoemd Kaderbesluit volgt ook dat overname van de tenuitvoerlegging door Nederland verplicht is indien een veroordeelde Nederlander niet meer in Nederland woont, maar door de EU-lidstaat van veroordeling na invrijheidstelling naar Nederland wordt uitgezet. Deze verplichting is overgenomen in de WETS.
Er is geen internationale verplichting om veroordeelden met de Nederlandse nationaliteit over te nemen, die na hun invrijheidstelling kunnen worden uitgezet naar Nederland vanuit landen buiten de EU. Ik hecht eraan om in die gevallen de mogelijkheid te houden om overname van de tenuitvoerlegging van de straf te kunnen weigeren als het doel van strafoverdracht, het belang van resocialisatie, niet wordt gediend.
Wat is uw reactie op de uitspraak van voormalig Staatssecretaris Teeven die feitelijk eerlijk toegeeft al die tijd een verkeerde inschatting te hebben gemaakt met het innemen van het standpunt «weinig aandacht geven aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland», omdat de manier waarop het nu geregeld is een potentieel gevaar voor de Nederlandse samenleving is?
Het standpunt dat Nederland weinig aandacht geeft aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland deel ik niet. Nederland geeft op verschillende manieren aandacht aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland. Zie ook het antwoord op vraag 2 en 5.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zorgt voor consulaire bijstand en informeert, net als Bureau Buitenland van Reclassering Nederland, Nederlandse gedetineerden in het buitenland over de mogelijkheden tot straf overdacht.10 Ook is er een telefonische informatielijn beschikbaar van de afdeling Internationale Overdracht Strafvonnissen (IOS) van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI).
Bureau Buitenland biedt Nederlandse gedetineerden in het buitenland (op vrijwillige basis) ondersteuning door middel van contact met vrijwilligers van Bureau Buitenland. Deze vrijwilligers zijn werkzaam in de landen van detentie. Dit contact richt zich onder meer op het vergroten van het zelfinzicht, de zelfredzaamheid en de re-integratie na detentie. Ze houden zicht op de detentieomstandigheden, de gezondheid (mentaal en fysiek) en de procesgang van de strafzaak van de gedetineerde. Bureau Buitenland wordt gefinancierd door het Ministerie van Buitenlandse zaken en het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Verder kan de gedetineerde aanvullende juridische ondersteuning ontvangen (in aanvulling op de lokale advocaat van de gedetineerde) van één van de twee onafhankelijke juridische organisaties in Nederland die voor deze activiteit subsidie ontvangen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. In de subsidieperiode 2020–2023 wordt de aanvullende juridische ondersteuning aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland uitgevoerd door Stichting Lawyers Across Borders, Stichting Dutch&Detained.
Ook zet Stichting Epafras zich in voor Nederlanders die vast zitten in buitenlandse gevangenissen. Zo bezoekt Epafras Nederlandse gedetineerden in het buitenland en geeft hen geestelijke zorg. Dit wordt gefinancierd door het Ministerie van Buitenlandse zaken en het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Hoe lang is het bij u al bekend dat het bijvoorbeeld mogelijk is voor zedendaders, die buiten de EU zijn veroordeeld, om bij terugkomst gewoon een verklaring omtrent het gedrag (VOG) te krijgen? Kunt u uiteenzetten welke inspanningen er sinds die tijd op zijn geweest om dit probleem op te lossen?
De screeningsautoriteit Justis beoordeelt een VOG-aanvraag aan de hand van justitiële gegevens. Dit kunnen Nederlandse justitiële gegevens en onherroepelijke veroordelingen van Nederlanders, uitgesproken door Europese
strafrechters en strafrechters uit het VK, zijn. Bij de VOG-aanvraag voor het werken met kinderen kunnen ook onherroepelijke veroordelingen van andere EU-onderdanen voor zedenfeiten, uitgesproken in de EU of het VK, worden betrokken.
Vanaf november 2023 kunnen via het systeem ECRIS TCN (Third Country Nationals) ook onherroepelijke veroordelingen van derdelanders uitgesproken in de EU of het VK worden betrokken bij een VOG-aanvraag voor het werken met kinderen.
Er zijn geen internationale afspraken over het delen van onherroepelijke veroordelingen uitgesproken door strafrechters buiten de EU en het VK voor preventieve doeleinden zoals de VOG-screening. Daarom is Nederland vaak niet op de hoogte van de veroordeling en worden deze veroordelingen ook niet in het JDS geregistreerd. Onherroepelijke veroordelingen uitgesproken door strafrechters buiten de EU en het VK kunnen dan ook niet worden betrokken bij de VOG-screening. Dit is slechts anders in het geval veroordelingen zijn geregistreerd in de justitiële documentatie omdat er strafoverdracht heeft plaatsgevonden.
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 al heb benoemd, hebben in 2020 mijn ambtsvoorganger en de vorige Minister van Justitie en Veiligheid opdracht gegeven om de mogelijkheden te onderzoeken om de onherroepelijke veroordelingen voor een zedendelict van Nederlanders die buiten de EU en het VK zijn veroordeeld, te kunnen betrekken bij de VOG-screening. Uw Kamer is hier eerder over geïnformeerd. 11 De afgelopen periode werden mogelijke oplossingen in nauwe samenwerking met het OM, Politie, de Justitiële Informatiedienst (Justid), de screeningsautoriteit Justis en het Ministerie van Buitenlandse Zaken grondig onderzocht. Zoals reeds toegezegd zal ik uw Kamer over de bevindingen in het eerste kwartaal van 2023 informeren.
Het artikel 'Hoe Thierry Baudet de winst opstrijkt van een uitgeverij die met overheidssubsidie is opgezet' |
|
Joost Sneller (D66), Hind Dekker-Abdulaziz (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het stuk «Hoe Thierry Baudet de winst opstrijkt van een uitgeverij die met overheidssubsidie is opgezet»1?
Ja
Klopt het dat de politieke partij Forum voor Democratie, via Forum voor Democratie BV, in 2020 een uitgeverij onder de handelsnaam «Amsterdam Books» heeft opgericht?
Politieke partijen zijn verenigingen en daarmee gebonden aan alle wetten die voor verenigingen en andere rechtspersonen gelden. Op politieke partijen met een zetel in de Eerste- en/of Tweede Kamer is daarnaast Wet financiering politieke partijen (Wfpp) van toepassing. De Wfpp bepaalt in artikel 5 dat, indien een rechtspersoon uitsluitend of in hoofdzaak erop is gericht stelselmatig of structureel ten bate van een politieke partij activiteiten of werkzaamheden te verrichten en de partij daar kennelijk voordeel bij heeft, de partij deze rechtspersoon als neveninstelling moet aanwijzen. Neveninstellingen zijn, net als de politieke partij, verplicht een door de accountant gecontroleerd overzicht van giften en schulden aan te leveren. De Wfpp stelt geen nadere regels aan de interne organisatie of structuur van een politieke partij of haar neveninstelling.
Forum voor democratie heeft in dat kader de rechtspersoon Forum voor Democratie B.V. aangewezen als neveninstelling. Uit openbare informatie van de Kamer van Koophandel blijkt dat de neveninstelling Forum voor Democratie B.V. tussen 18 maart 2020 en 1 januari 2022 de handelsnaam Amsterdam Books droeg.
Wat is uw mening op het gegeven dat een BV onderdeel kan zijn van de structuur van een politieke partij?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat dezelfde uitgeverij momenteel in naam wordt beheerd door «Amsterdam Media Group BV», een bedrijf dat in handen is van (oud-)FVD-bestuurders en politici, zoals ook valt op te maken uit de rapportage van het College van onderzoek integriteit Tweede Kamer?
Uit openbare informatie van de Kamer van Koophandel, die ook terugkomt in de rapportage van het College van onderzoek integriteit Tweede Kamer, blijkt dat Amsterdam Media Group B.V. op 4 november 2021 is opgericht door verschillende natuurlijke personen, waaronder Kamerleden van Forum voor Democratie. Ook blijkt dat Amsterdam Media Group B.V. op dit moment de handelsnaam Amsterdam Books hanteert. De rechtspersoon Forum voor Democratie B.V. gebruikt deze handelsnaam niet meer. Op dit moment is Amsterdam Media Group B.V. niet aangemerkt als neveninstelling van Forum voor Democratie.
Deelt u de mening dat het oprichten van een BV als onderdeel van een politieke partij, waarbij het bestuur van die BV overlapt met het partijbestuur aangezien de partijbestuursleden als privépersonen onderdelen van de BV van de partij overdragen, meer dan de schijn van belangenverstrengeling wekt en in strijd is met de Wet financiering politieke partijen (Wfpp) en de Wet schadeloosstelling als de politici deze nevenfuncties en neveninkomsten niet melden?
Op grond van de Wfpp ben ik als Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties belast met het toezicht op de naleving van de voorschriften van de Wfpp. De Wfpp stelt echter geen regels over de interne organisatie of structuur van een politieke partij, met uitzondering van de verplichtingen voor het aanwijzen van neveninstellingen en een ledeneis voor zover een politieke partij voor subsidie in aanmerking wil komen. Daarnaast stelt de Wfpp geen regels over de eventuele nevenactiviteiten van politici of bestuurders van politieke partijen. De reden daarvoor is dat de Wfpp zich uitsluitend richt op de financiering van politieke partijen. Het overige handelen van een politieke partij is een aangelegenheid van het Burgerlijk Wetboek.
In de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer is in artikel 5 bepaald dat Kamerleden hun nevenfuncties en de inkomsten uit hun nevenfuncties openbaar maken door het ter inzage leggen van een opgave bij de griffie van de Tweede Kamer. In artikel 4 van deze wet wordt tevens bepaald dat dat zo spoedig mogelijk na afloop van het kalenderjaar het Kamerlid aan de inspecteur van de Belastingdienst:
Indien de inspecteur van de Belastingdienst constateert dat er sprake is van te verrekenen neveninkomsten, vordert de griffier het teveel aan ontvangen schadeloosstelling terug van het Kamerlid. In het geval dat is gemeld dat een opgave achterwege zal blijven of het Kamerlid binnen zes maanden na afloop van het kalenderjaar geen opgave of verklaring heeft ingezonden, stelt de griffier, conform Artikel 4 zesde lid van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer, de schadeloosstelling over het afgelopen jaar vast op 65% van de schadeloosstelling op jaarbasis.
Ook in het Reglement van Orde van de Tweede Kamer is in artikel 15.19 bepaald dat leden van de Tweede Kamer nevenactiviteiten en inkomsten uit die nevenactiviteiten vermelden in het register nevenactiviteiten en belangen.
Handhaving door de Kamer zelf is mogelijk op grond van de Gedragscode leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal en de Regeling handhaving en toezicht Gedragscode leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
Deelt u de mening dat FVD financiële jaarverslagen van Amsterdam Media Group BV moet openbaren omdat deze BV wel degelijk gelieerd is aan de partij en dat de Wet financiering politieke partijen de partij verplicht om dit te openbaren?
De vraag veronderstelt dat neveninstellingen van een politieke partij wettelijk verplicht zijn een financieel jaarverslag openbaar te maken. Dit is echter incorrect. Indien een rechtspersoon door een politieke partij is aangewezen als neveninstelling, dan is deze rechtspersoon volgens de Wfpp verplicht jaarlijks een door een onafhankelijke accountant goedgekeurd overzicht van giften en schulden aan te leveren bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Alleen voor neveninstellingen die vanuit de Wfpp subsidie ontvangen, geldt dat zij een door een onafhankelijke accountant goedgekeurd financieel verslag en een activiteitenverslag dienen aan te leveren2.
Een relatie tussen de politieke partij Forum voor Democratie en de rechtspersoon Amsterdam Media Group B.V. kan in de Wfpp dus ook niet leiden tot een verplichting een financieel jaarverslag openbaar te maken. Dit neemt niet weg dat in Nederland geldt dat elke B.V. verplicht is jaarlijks een jaarrekening aan te leveren bij de Kamer van Koophandel.
Klopt het dat hiermee niet valt uit te sluiten dat de uitgeverij Amsterdam Books is opgericht met geld dat Forum voor Democratie heeft ontvangen als subsidie onder de Wet financiering politieke partijen (Wfpp)?
In de Wfpp staat dat de subsidie aan politieke partijen wordt verstrekt voor uitgaven die direct samenhangen met de volgende activiteiten (Artikel 7, lid 2):
Aangezien, zoals vermeld in het antwoord op vraag 4, Amsterdam Media Group B.V. niet is opgericht door de politieke partij Forum voor Democratie maar door verschillende natuurlijke personen, zou het oprichten van zo een B.V. niet vallen onder subsidiabele activiteiten onder de Wfpp.
Politieke partijen moeten jaarlijks verantwoording afleggen over de uitgaven van hun subsidie uit de Wfpp. Deze verantwoording wordt gecontroleerd door een onafhankelijke accountant, die hierover een goedkeurende accountantsverklaring moet afgeven. Het oordeel van de accountant per politieke partij wordt, gezamenlijk met het jaarverslag, jaarlijks openbaar gemaakt op de website van de rijksoverheid.3 De ADR heeft daarnaast bij de accountants van meerdere partijen, waaronder de accountant van Forum voor Democratie, de controle op de verantwoording over het jaar 2020 gereviewd. De verslagen van deze reviews zijn op 4 oktober 2022 aan uw Kamer toegezonden.4 Daarnaast is op 23 december 2022 het advies van de Commissie toezicht financiën politieke partijen (Ctfpp) over het verantwoordingsjaar 2021 aan uw Kamer toegezonden.5 Indien op basis van het hierboven genoemde proces blijkt dat een politieke partij subsidie op onrechtmatige wijze heeft besteed, dan kan dat leiden tot het terugvorderen van de subsidie. In dergelijke gevallen zal uw Kamer hierover worden geïnformeerd.
In hoeverre is hier sprake van een onrechtmatige besteding van overheidssubsidie?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om dit nader te onderzoeken en eventueel subsidie stop te zetten en/of terug te draaien als blijkt dat deze via de uitgeverij bij individuele FVD-politici en bestuurders terecht komt?
Zie antwoord vraag 7.
De internationale aanpak van georganiseerde drugscriminaliteit en criminele geldstromen |
|
Joost Sneller (D66), Hanneke van der Werf (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het interview met criminoloog Fijnaut, «De meest voor de hand liggende oplossingen tegen de drugsindustrie worden niet ingezet. Raadselachtig»?1
Ik ben bekend met het interview met criminoloog Fijnaut en heb hierna ook op eigen initiatief een gesprek gevoerd met professor Fijnaut op 29 september jl.
Onderschrijft u zijn pleidooi voor meer samenwerking tussen Nederland en België in de bestrijding van drugscriminaliteit?
Ik sta zeker achter zijn pleidooi voor meer samenwerking tussen Nederland en België. Ik ben ervan overtuigd dat een nauwe samenwerking nodig is om drugscriminaliteit te bestrijden. Om die reden ben ik intensief in gesprek met mijn Belgische collega’s, de Belgische Ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie en Noordzee, om op alle niveaus de samenwerking te verstevigen. Criminelen trekken zich niets aan van landsgrenzen en dus moeten landen een gezamenlijk front vormen tegen illegale drugssmokkel. Dit doe ik niet alleen met België, ik zet tevens in op het verstevigen van de samenwerking met andere landen, zowel in Europa als daarbuiten. Specifiek met België heeft de Nederlandse Douane bijvoorbeeld een samenwerkingsovereenkomst met de Belgische Douane op basis waarvan onder meer informatie-uitwisseling plaatsvindt over drugssmokkel. De samenwerking zal op korte termijn verder worden geïntensiveerd door het plaatsen van een operationeel risico-analist van de Nederlandse Douane bij de Belgische Douane. Een ander terrein waarbij Nederland en België al nauw samenwerken betreft de ontwikkeling van Artificial Intelligence als het gaat om de analyse van scanbeelden van containers, zodat veel makkelijker en sneller opgemerkt kan worden of er sprake is van bijvoorbeeld de aanwezigheid van cocaïne.
Hoe kijkt u aan tegen de suggestie van Fijnaut om een gemeenschappelijk politie- en douanecentrum op het grensgebied van Nederland en België op te richten? Kunt u de eventuele belemmeringen voor en de voordelen van een centrum schetsen?
Het is belangrijk dat de organisaties die verantwoordelijk zijn voor opsporing, vervolging en handhaving in staat zijn hun werkzaamheden ook op grensoverschrijdend vlak te vervullen en ik wil daarbij inspelen op hun behoeften. Het heeft de voorkeur van de operationele ketenpartners om bestaande waardevolle vormen van samenwerking waar nodig te verbeteren en te intensiveren, in plaats van een nieuwe vorm te introduceren met risico’s voor duplicatie in werkzaamheden, informatiedeling en extra inzet van personele capaciteit en aanvullende kosten.
Er gebeurt veel op het gebied van internationale samenwerking in de grensregio en om die samenwerking te ondersteunen zijn structuren en voorzieningen reeds aanwezig. Bij deze bestaande internationale samenwerkingsstructuren moet gedacht worden aan de volgende bilaterale activiteiten: de aanwezigheid van liaisons in beide landen, nauwe samenwerking tussen politie-eenheden in de grensregio’s met hun Belgische collega’s, evenals goede structurele samenwerking tussen de Koninklijke Marechaussee met hun Belgische en Duitse partners en de intensievere samenwerking in en tussen de havens van beide landen ook op handhaving en opsporing. Ook trekt de Nederlandse Douane samen op met de Belgische Douane in de aanpak van georganiseerde ondermijnende criminaliteit. Zo is er een gezamenlijk reis geweest naar Zuid-Amerika, en is er een nauwe samenwerking tussen de liaisons en worden gezamenlijke acties uitgevoerd met behulp van de inzet van een analist in Antwerpen. Verder is er sprake van samenwerking binnen de volgende internationale verbanden: de hechte bilaterale en Europese samenwerking tussen douaneautoriteiten in de douane-unie én de Benelux- en Hazeldonk-samenwerkingsstructuren, inclusief de mogelijkheden die het nog in werking te treden Benelux politieverdrag zal bieden. Ook de intensieve samenwerking tussen beide landen in EU-verband, via het zogenoemde EMPACT-instrument, zorgt ervoor dat multidisciplinair grote opsporingsonderzoeken en controleacties worden uitgevoerd, ondersteund door EU-agentschappen zoals Europol en Eurojust. Beide landen maken via landendesks integraal deel uit van deze agentschappen. Ook maken de samenwerkingen in INTERPOL-verband deel uit van de reeks intensieve samenwerkingsverbanden.
Gelet op de bijzondere geografische situatie van Limburg is bovendien sprake van de samenwerkingsstructuur EPICC tussen België, Duitsland en Nederland. Nederlandse bijdragen aan EPICC- werkzaamheden vinden plaats via het Nederlandse Internationale Rechtshulpcentrum Limburg. Vanuit de Nederlandse politie wordt ook bijgedragen aan de potentiële doorontwikkelingsmogelijkheden van het EPICC. Samen met de operationele partners blijven we dus kijken naar hoe de bestaande samenwerking verder kan worden versterkt.
Kunt u tevens ingaan op de suggestie om een joint investigations teams (JIT) op te richten? Leent de aanpak van (bepaalde zaken binnen) de georganiseerde drugscriminaliteit zich volgens u voor het oprichten van een JIT?
Op basis van EU-wetgeving en die van de Raad van Europa kunnen zogenoemde Joint Investigation Teams (JIT’s) worden opgericht met als doel de samenwerking tussen autoriteiten te bevorderen wanneer onderzoeken in landen lopen. Deze teams, waarin de informatiedeling en samenwerking op basis van een gezamenlijk vastgesteld kader wordt vergemakkelijkt, zijn nuttig en belangrijk. Het gebruik van dit instrument onderschrijf ik van harte en vindt in de praktijk veel plaats.
De oprichting van en uitvoering door de teams wordt ondersteund door de nationale JIT-experts en kan voorts ook (financieel) ondersteund worden door Europol en Eurojust. Al jaren neemt Nederland deel aan Joint Investigation Teams met verschillende landen en in opsporingsonderzoeken gericht tegen criminele fenomenen. Zo zijn de grote onderzoeken waar Nederland aan deelneemt in verband met de onderschepping van versleutelde berichten van criminelen bij Sky ECC en Encrochat opgezet met behulp van een JIT. Voor onderzoeken verbonden aan Encrochat is een JIT opgericht door Nederland, België en Frankrijk. Ook operatie Pollino in 2018, gericht op de Italiaanse maffiaorganisatie Ndrangheta, vloeide voort uit een Joint Investigation Team, waarin Nederland, Italië, Duitsland, België en Luxemburg samenwerkten.2 In 2021 ondersteunde Eurojust 21 JIT’s waaraan Nederland deelnam.
De samenwerking binnen JIT’s is dus een belangrijk instrument in de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit. Het is echter niet het enige instrument. Daarom is belangrijk dat elke situatie afzonderlijk bekeken wordt en het OM als gezag eigenstandig een afweging maakt of een JIT meerwaarde kan bieden. In die afweging wordt ook rekening gehouden dat andere samenwerkingsmogelijkheden en instrumenten beschikbaar zijn.
Kunt u nader toelichten hoe de samenwerking tussen Nederland en België in het project Fortius in de haven van Antwerpen functioneert?
Het project Fortius, een samenwerkingsverband tussen de Belgische en Nederlandse diensten, is specifiek gericht op het tegengaan van drugssmokkel die via de Antwerpse haven Nederland binnenkomt. Vanuit dit project is er een Quick Response Unit gestart, die een goede start heeft gemaakt met verschillende aanhoudingen en cocaïnevangsten. Dit succes is te danken aan de goede samenwerking tussen de Nederlandse autoriteiten met de Belgische; het Federaal Parket, de Federaal Gerechtelijke Politie Antwerpen en de Belgische Douane. Door de nauwe samenwerking binnen het project is het mogelijk om sneller informatie uit te wisselen, wat leidt tot een vergroot zicht op en inzicht in criminele organisatiestructuren. De samenwerking tussen de politie en de bijzondere opsporingsdiensten levert bovendien een breder palet aan interventiemogelijkheden op. Daarom ben ik blij met de komst van dit samenwerkingsproject en zie ik uit naar de verdere resultaten.
Kunt u toelichten of de vier doelstellingen die u formuleert in de «Toekomstagenda internationaal offensief tegen georganiseerde criminaliteit» ook gekoppeld worden aan meetbare indicatoren, en zo ja welke?2
Zoals uiteengezet in de Najaarsbrief georganiseerde criminaliteit die in de eerste week van november naar uw Kamer is gestuurd, wordt uw Kamer in 2023 nader geïnformeerd over de beoogde prestaties, beleidsinstrumenten, financiële gevolgen, doelmatigheid en doeltreffendheid van de investeringen die worden gedaan met de coalitieakkoordgelden. Dit is conform de werkwijze zoals vastgesteld in artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet (CW3.1). Deze prestaties worden voor de internationale aanpak gekoppeld aan de doelstellingen van de Toekomstagenda Internationaal Offensief.
Kunt u toelichten hoe het staat met het voornemen om het netwerk van liaison officers uit te breiden?
Vanuit de op Prinsjesdag 2021 vrijgekomen middelen worden er in verschillende landen in de wereld liaison officers (LO’s) geplaatst. Doel van deze plaatsingen is het versterken van de (gezamenlijke) informatie- en samenwerkingspositie in en met andere landen. Bij de plaatsing van LO’s wordt afgewogen in welke landen een dergelijke plaatsing naar verwachting het meeste effect sorteert en wordt ook gekeken hoe LO’s van verschillende organisaties elkaar kunnen helpen en versterken. Het gaat in Latijns-Amerika bijvoorbeeld om de plaatsing van een LO van de politie met als taakaccent haven en LO’s van de Kustwacht CARIB en Koninklijke Marechaussee (KMar). De Douane zal met aan haar toegekende gelden een aantal liaisons voor specifieke transitlanden gaan werven, zoals Panama. Ook in Suriname, Curaçao en Washington is plaatsing van Douane-liaisons voorzien. Tot slot breidt het Openbaar Ministerie (OM) eveneens haar magistratennetwerk uit in verschillende landen.
Overigens wordt er niet alleen ingezet op uitbreiding van het netwerk van liaisons, maar ook op uitbreiding van de juridische basis om gemakkelijker en sneller informatie uit te wisselen tussen Nederland en de autoriteiten in de regio. Onder meer de Douane voert in dat kader gesprekken met haar collega-diensten in meerdere landen in Latijns Amerika. Daarnaast wordt er ook gekeken naar mogelijkheden om meer aan training en opleiding te doen van de betreffende douanediensten.
Kunt u toelichten hoe het staat met het voornemen om vanuit Caribisch Nederland de operationele samenwerking met de maritieme autoriteiten in Colombia te versterken?
Er wordt op verschillende niveaus gesproken tussen de Colombiaanse autoriteiten en Defensie/Kustwacht Caribisch gebied om invulling te geven aan het voornemen om de samenwerking met betrekking tot maritieme drugsbestrijding voor het gehele Caribische deel van het Koninkrijk te verstevigen. In de zomer heeft de Commandant Zeemacht Caribisch gebied, tevens Directeur Kustwacht Caribisch gebied, een werkbezoek gebracht aan Cartagena (Colombia), waarbij een protocol voor informatie-uitwisseling en operationele samenwerking is getekend. Op werkniveau wordt geïnventariseerd wat de wederzijdse behoeften zijn op het gebied van analyse en informatiedeling en welke capaciteiten daarin kunnen voorzien.
Deelt u de analyse van Fijnaut dat de uitgangspunten er zijn «voor een serieus Europees gesprek over legalisering» van cannabis in de Europese Unie (EU)? Bent u bereid zich binnen de EU in te spannen voor de legalisering van cannabis?
Ik stel een beleid voor dat gebaseerd is op wetenschappelijke inzichten. Gedurende het experiment gesloten coffeeshopketen wordt daarom wetenschappelijk onderzocht of een gesloten coffeeshopketen kan worden gerealiseerd en wat de effecten zijn op de openbare orde, veiligheid, overlast en volksgezondheid. Het is goed om over deze zaken en over het juridisch kader, de mogelijkheden en onmogelijkheden daarvan, serieus in gesprek te zijn met partners in de EU, maar het zou voorbarig zijn om al conclusies te trekken voordat deze inzichten geïnventariseerd en breed gesteund zijn.
Deelt u de mening dat naast de directe aanpak van drugscriminaliteit middels de aanpak van drugssmokkel, deze criminelen alleen effectief kunnen worden bestreden als we ook achter hun geld aan gaan?
Ja, die mening deel ik. Ons land is helaas een cruciale spil in de wereldwijde drugshandel. Dat waar we op andere momenten zo trots op zijn, onze open economie en onze uitstekende (digitale) infrastructuur, werkt hier fors tegen ons. Want ook criminelen maken hier dankbaar misbruik van. Het is daarom van belang de cruciale rol van Nederland op het wereldtoneel als drugshandels- en productieland te verstoren en doorbreken. Als er minder kan worden verdiend, wordt misdaad minder aantrekkelijk. Financieel gewin is immers hét onderliggende motief van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit. Het crimineel verdienmodel zie ik dan ook als een essentieel aanknopingspunt voor de aanpak van georganiseerde criminaliteit. Mijn doel is om het criminele verdienmodel te verstoren en criminele geldstromen terug te dringen. Want geld vormt, naast de aantrekkingskracht, ook het machtsmiddel van criminelen.
Wat is de stand van zaken van het wetsvoorstel versterking aanpak ondermijnende criminaliteit? Kunt u in het bijzonder ingaan op de regeling non conviction based confiscation (NCBC), waarmee de mogelijkheden om criminele goederen te confisqueren verbreed moeten worden?
Het conceptwetsvoorstel versterking aanpak ondermijnende criminaliteit II wordt binnenkort voor advies voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State. Daarnaast is een wettelijke regeling voor «non conviction based confiscation» (wetsvoorstel confiscatie criminele goederen) in voorbereiding. Dit betreft een civielrechtelijke procedure voor de confiscatie van waardevolle goederen met een criminele herkomst. Het doel is deze goederen uit de maatschappij te halen, zodat deze niet (meer) kunnen worden ingezet voor het plegen van nieuwe strafbare feiten en misdaad, ook als er geen verdachte voor een specifiek strafbaar feit wordt veroordeeld. Ook dit wetsvoorstel wordt binnenkort voor advies voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State.
Kunt u bevestigen dat er voldoende capaciteit beschikbaar is bij de politie en het Openbaar Ministerie om straks uitvoering te geven aan de NCBC-wetgeving?
Voor de dekking van de geraamde uitvoeringskosten die zijn verbonden aan de implementatie en uitvoering van de procedure NCBC zijn reeds financiële middelen beschikbaar gesteld uit de € 25 mln. voor de aanpak van criminele geldstromen. Deze middelen maken onderdeel uit van de Ondermijningsmiddelen die bij Ontwerpbegroting 2022 (Prinsjesdag 2021) door het kabinet structureel beschikbaar zijn gesteld. Hiermee is geborgd dat er voldoende financiële middelen zijn voor de capaciteit bij onder meer het Openbaar Ministerie die benodigd is voor de uitvoering van de NCBC-wetgeving. In de voorbereiding van de implementatie zal aandacht worden besteed aan het tijdig gereed hebben van de personele capaciteitsuitbreidingen bij de betrokken organisaties, mede in samenhang met de krapte op de arbeidsmarkt en de eventueel noodzakelijke opleidingen voorafgaand aan de operationele inzetbaarheid.
Welke maatregelen neemt u om het zicht te vergoten op crimineel vermogen dat buiten de formele financiële sector blijft en meteen verdwijnt in het criminele betalingsverkeer? Wie heeft de regie over de bestrijding van witwassen van crimineel vermogen dat is vergaard middels drugssmokkel? Hoe verschilt dat van een situatie waarin een deel van het vermogen in Nederland en een deel in België is vergaard of zich bevindt?
Uw Kamer is onlangs in de technische briefing geïnformeerd over de aanpak van criminele geldstromen. Een van de uitdagingen die daar belicht is, is dat criminele geldstromen steeds meer buiten het legale financiële stelsel blijven en meteen verdwijnen in het criminele betalingsverkeer. Daarom is het – naast het voorkomen van witwassen – van belang om meer zicht te krijgen op ondergronds bankieren en het terug te dringen. Om dit te bereiken, werken op zowel internationaal, landelijk als op regionaal en lokaal niveau verschillende (overheids-)partijen samen om het fenomeen ondergronds bankieren aan te pakken. De Politie (meer specifiek de Dienst Landelijke Recherche) en het Landelijk Parket van het Openbaar Ministerie hebben binnen de Taskforce Underground Banking een systeemaanpak ontwikkeld voor het bestrijden van de meest ondermijnende criminele ondergronds bankiersnetwerken. Ook de Serious Crime Taskforce, de Fintell Alliance en de Regionale Informatie en Expertise Centra (RIECs) zijn actief op dit thema.
Daarnaast is het voorkomen en bestrijden van ondergronds bankieren benoemd als één van de vervolgacties in de beleidsagenda aanpak witwassen. Deze vervolgacties worden de komende periode met verschillende publieke en private partners uitgewerkt.4 Omdat het criminele betalingsverkeer bij uitstek een internationaal fenomeen is, vraagt Nederland op internationaal en Europees niveau aandacht voor dit onderwerp en is ons land nauw betrokken bij internationale en Europese initiatieven die als doel hebben de kennis over en het optreden tegen ondergronds bankieren te versterken. Gebleken is dat er ook binnen Nederland behoefte is aan meer inzicht in het fenomeen ondergronds bankieren en hoe symptomen hiervan herkend kunnen worden. Het WODC verricht daarom onderzoek hiernaar.5
Het blijft daarnaast van belang om ervoor te zorgen dat crimineel vermogen ons legale financiële stelsel niet kan vervuilen en niet kan worden witgewassen. Voor een effectieve aanpak van witwassen van crimineel vermogen zet het kabinet zowel in op het voorkomen van het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen als op het bestrijden van witwassen. Hierbij benadruk ik dat het voorkomen en bestrijden van witwassen een gezamenlijke opgave is van zowel kabinet als publieke en private partijen. Bij de aanpak van witwassen zijn dan ook verschillende partijen betrokken, ieder met hun eigen taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden. Er is daarbij geen sprake van één regiehouder, samenwerking tussen partijen (publiek-publiek, publiek-privaat en privaat-privaat) blijft van cruciaal belang om de effectiviteit van de aanpak van witwassen verder te verbeteren. Dit is neergelegd in de hiervoor genoemde beleidsagenda aanpak witwassen, die de Minister van Financiën en ik op 13 september jl. aan uw Kamer hebben toegestuurd.
Voorgaande geldt op nationaal, en ook op internationaal niveau. In het geval dat het crimineel vermogen deels in Nederland en België is vergaard of zich daar bevindt, wordt samengewerkt tussen de betrokken autoriteiten. Ook is het bestrijden van het witwassen van crimineel vermogen onderdeel van de coalitie van Europese landen in de strijd tegen zware en georganiseerde misdaad, waar Nederland en België beide deel van uitmaken.6
Erkent u dat het herkennen van financiële geldstromen van criminelen van belang is om drugssmokkel te bestrijden? Hoeveel signalen van witwassen zijn in 2021 opgepakt door de Financial Intelligence Unit (FIU) en hoeveel daarvan leidde tot een verdenking van drugssmokkel? Hoe verhoudt zich dat tot het aantal signalen van financiële instellingen dat naar de FIU is gestuurd?
Een goede informatiepositie over de met de drugsproductie en drugshandel samenhangende criminele financiële geldstromen is van cruciaal belang in de aanpak ervan.
Als een transactie aanleiding geeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen, de onderliggende delicten, waaronder drugsgerelateerde misdrijven, of het financieren van terrorisme, moet de transactie worden gemeld bij de FIU-Nederland. FIU-Nederland analyseert de ontvangen ongebruikelijke transacties en verklaart deze ongebruikelijke transacties al dan niet verdacht. De verdacht verklaarde transacties worden door de FIU-Nederland gebundeld in dossiers en ter beschikking gesteld aan de (bijzondere) opsporingsdiensten en inlichtingen- en veiligheidsdiensten. In 2021 zijn ruim 1,2 miljoen ongebruikelijke transacties gemeld door meldingsplichtige instellingen. De FIU-Nederland verklaarde in 2021 96.676 transacties verdacht, gebundeld in 18.238 dossiers, die allemaal ter beschikking zijn gesteld aan de (bijzondere) opsporingsdiensten.7 De verdacht verklaarde transacties in 2021 kunnen ook betrekking hebben op gemelde ongebruikelijke transacties uit voorgaande jaren.
Indien uit eigen analyse door de FIU-Nederland blijkt dat er een verband is met een onderliggend delict, dan kent FIU-Nederland delictsvormen toe aan haar dossiers. Zo heeft FIU-Nederland in 2021 aan 223 dossiers (2.940 transacties) een delictsvorm in relatie tot drugscriminaliteit toegekend. Hierbij wordt door de FIU-Nederland opgemerkt dat de toekenning van een delictsvorm niet uitsluit dat ook andere dossiers raakvlakken hebben met drugscriminaliteit.
Om beter zicht te krijgen op het gebruik en de bruikbaarheid van door de FIU-Nederland verdacht verklaarde transacties binnen de opsporing is een verbetertraject gestart door FIU-Nederland, FIOD, politie en OM. Dit zal ook resulteren in een betere terugkoppeling aan meldingsplichtige instellingen, oftewel het vergroten van de feedbackloop van publieke naar private partijen.
Bent u bereid ook op vlak internationale politiesamenwerking te intensiveren, om de kans te vergroten verdachten transacties op te merken en deze sneller gevolg te geven? Kan Nederland een leidende rol nemen in het vormen van dergelijke internationale allianties?
Internationale samenwerking is van cruciaal belang bij het herkennen van financiële geldstromen en de aanpak van georganiseerde, ondermijnende (drugs)criminaliteit. Nederland neemt reeds een leidende rol in het vormen van internationale allianties om de aanpak van criminele geldstromen verder te versterken. Een voorbeeld hiervan is de coalitie die gesloten is met België, Frankrijk, Spanje, Duitsland en Italië om samen op te trekken in de strijd tegen georganiseerde drugscriminaliteit. Het verstoren van criminele verdienmodellen is een essentieel onderdeel van het actieplan dat als onderdeel van deze coalitie is vastgesteld.
Een ander voorbeeld van nauwe internationale samenwerking is de samenwerking tussen FIU’s wereldwijd binnen de mondiale Egmont Group of FIU’s en het Europese FIU.net, waarin FIU-Nederland een leidende rol speelt. FIU-Nederland deelt spontaan en op verzoek informatie binnen dit internationale FIU-netwerk. Ook worden gezamenlijke initiatieven opgepakt binnen de Egmont Group of FIU’s en het EU FIU Platform. De Egmont Group biedt FIU’s een veilig platform voor het uitwisselen van expertise en financiële inlichtingen om witwassen, daaraan gerelateerde gronddelicten (waaronder drugscriminaliteit) en terrorisme financiering te bestrijden.
Als ongebruikelijke transacties bij de FIU-Nederland worden gemeld door meldingsplichtige instellingen dan is het aan het hoofd van de FIU-Nederland om deze na nadere analyse al dan niet verdacht te verklaren. De verdacht verklaarde transacties worden, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 14, door de FIU-Nederland aan diverse (bijzondere) opsporingsdiensten en inlichtingen- en veiligheidsdiensten verstrekt die vervolgens, afhankelijk van de zaak, samenwerking kunnen zoeken met hun buitenlandse partners.
Deelt u de opvatting dat het voorkomen van vermenging van criminele gelden met de legale economie, als onderdeel van het weerbare openbaar bestuur, samen met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zou moeten worden opgepakt? Zo, nee, waarom niet? Zo, ja, hoe gaat u dit vorm geven?
Het voorkomen van deze ondermijnende vermenging raakt veel domeinen binnen onze maatschappij die om tegenwicht vanuit een kabinetsbrede inzet vragen. Daarom slaan we als kabinet nadrukkelijk de handen ineen. Om vermenging tussen onder- en bovenwereld tegen te gaan, is gezamenlijke versterking van de weerbaarheid van private en publieke sectoren nodig, waaronder die van het openbaar bestuur. Samenwerking met andere ministeries vindt in verschillende vormen plaats, zoals in de Ministeriële Commissie Aanpak Ondermijning (MCAO), waaraan ook het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties deelneemt. In de Najaarsbrief bent u geïnformeerd over de kabinetsbrede aanpak en het werkprogramma dat daarbij hoort.
Kunt u deze vragen uiterlijk voor het commissiedebat Criminaliteitsbestrijding, ondermijning en georganiseerde criminaliteit van 10 november a.s. beantwoorden?
Ik beantwoord deze vragen nominaal binnen de gebruikelijke termijnen.
Het (niet) gebruiken van beschikbare informatie om Youssef T. te weren uit de EBI. |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de publicaties in De Volkskrant, «Hoe kon Ridouan T. vanuit de gevangenis zo lang contact houden met de buitenwereld» en Follow The Money, «Politie en OM wisten al in 2018 dat advocaat en neef van T. niet deugde».?1
Ja.
Wanneer is het Ministerie van Justitie en Veiligheid voor het eerst op de hoogte geraakt van het feit dat vanaf het moment dat Youssef T. zich meldde bij de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) om zijn oom/cliënt Ridouan T. te bezoeken (d.d. 10 december 2020) het doel van alle betrokken partijen was om dat te allen tijde te voorkomen en dat gezamenlijk gezocht werd naar feiten en omstandigheden om de directeur van de EBI van de gronden te voorzien om dat geprivilegieerde bezoek te voorkomen, zoals in de publicatie van Follow the Money (FTM) aan de hand van interne e-mails werd vastgesteld?
Begin december 2020 meldde toenmalig advocaat Youssef T. zich bij de EBI omdat hij een afspraak wilde maken met zijn neef, die gedetineerd is in de EBI. Daarop is door het OM, de politie, de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) en de PI Vught onderzocht of en zo ja, op basis waarvan T. de toegang kon worden geweigerd. Dit heeft geresulteerd in twee zogeheten GRIP-rapportages, op basis waarvan de directeur van de EBI aan Youssef T. de toegang tot de EBI heeft geweigerd. Het besluiten tot het ontzeggen van toegang is een bevoegdheid van de vestigingsdirecteur. Het ministerie wordt niet betrokken bij deze procedure. Voor zover nu bekend, was het ministerie in ieder geval in juli 2021 op de hoogte.
Op welke wijze, wanneer en door welke partijen heeft de informatievoorziening richting het ministerie hierover nadien plaatsgevonden, en op welke momenten en manieren is het ministerie gedurende de periode december 2020 tot eind juli 2021 betrokken geweest bij besluitvorming in deze kwestie? Kunt u de adviezen van de Landsadvocaat die hierbij zijn ingewonnen over de juridische mogelijkheden tot weigering van Youssef T. met de Kamer delen?
De DJI heeft samen met het OM, de politie en de PI Vught informatie uitgewisseld met als doel tot zorgvuldig onderbouwde besluitvorming te komen over het verzoek om Youssef T. als advocaat toe te laten tot de EBI. Dat is onder andere gebeurd via zogeheten GRIP-rapportages. Op basis van deze rapportage heeft de directeur van de EBI besloten Youssef T. de toegang als advocaat te weigeren. Tegen dit besluit is geprocedeerd tot de hoogste detentierechter. In deze procedure heeft de Landsadvocaat de directeur van PI Vught vertegenwoordigd en namens hem stukken ingebracht. Aangezien het hier om rechtspositionele individuele aangelegenheden gaat en omdat deze zaak nog onder de strafrechter is verstrek ik deze stukken niet aan uw Kamer.
Is de informatie uit de politiesystemen (die al tussen 2018 en 2020 bekend was) over de contacten van Youssef T. met leden van de organisatie van Ridouan T. en de registratie van een geheimhouderstelefoon op het adres van een snackbar die wordt toegerekend aan diezelfde organisatie besproken met het Ministerie van Justitie en Veiligheid in de periode van december 2020 tot maart 2021?
Neen.
Kunt u toelichten waarom deze informatie niet is gedeeld met de deken die reeds een klacht tegen Youssef T. omtrent zijn geheimhouderstelefoon in relatie tot een ander verdacht familielid onderzocht?
Het delen van bovengenoemde informatie met de deken is eerder overwogen door politie en OM. Gelet op de aard en inhoud van deze informatie, was er echter geen aanleiding het te delen met de deken.
Wat is uw reactie op de conclusie van hoogleraar penitentiair recht Sonja Meijer dat er reeds op basis van de informatie over Youssef T. uit de politiesystemen feitelijke en juridische mogelijkheden waren om hem te weigeren in de EBI?
In overleg met betrokken ketenpartners en met de Landsadvocaat is onderzocht of er nog andere gronden waren waarop toegang kon worden ontzegd. Daarbij is door politie en OM beoordeeld of de aanwezige informatie over Youssef T. op zichzelf voldoende aanleiding zouden kunnen geven voor een zodanige ontzegging. De informatie was van dien aard dat deze een zo ingrijpende beslissing tot weigering van de advocaat, niet kon rechtvaardigen.
Is op enig moment of meer momenten in de periode december 2020 – eind juli 2021 overwogen om deze informatie beschikbaar te maken voor de EBI om in te zetten teneinde de weigering van Youssef T. ook te laten voortduren nadat de deken in Gelderland voornoemde klacht ongegrond had verklaard waarmee een weigeringsgrond verviel? Zo ja, waarom is dat niet gebeurd? Zo nee, waarom is dit niet overwogen?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft de start van een strafrechtelijk onderzoek en de mogelijkheid om bewijs te verzamelen een rol gespeeld bij de afweging om Yousef T. in maart 2021 niet langer te weigeren in de EBI, zoals professor Sven Brinkhoff oppert?
Nee, dit heeft geen rol gespeeld.
Kunt u toelichten wat de precieze definitie van «for police use only» is? En daarbij nader beargumenteren waarom dit absoluut in de weg zou staan van het inzetten van deze informatie (bijvoorbeeld via een GRIP – het Gedetineerde Recherche Informatie Punt, onderdeel van de Landelijke Eenheid Politie – rapportage) om iemand uit de EBI te weren?2
De internationale politie informatie is vastgelegd in een zogenoemd DLIO-pv (Dienst Landelijke Informatie Organisatie). Een DLIO-pv kan niet als bewijs dienen: het is een signaal dat als start- of sturingsinformatie voor een onderzoek kan worden gebruikt. De doelstelling van het onderzoek was onder andere het verifiëren dan wel falsificeren van de informatie. De informatie zag op mogelijke corruptie van personen werkzaam in de EBI. Het onderzoek heeft niet bevestigd dat hier sprake van was.3
Op welke wijze is geprobeerd om in contact te treden met de Amerikaanse autoriteiten (bijvoorbeeld FBI) om toestemming te verkrijgen deze informatie ook te gebruiken voor het verhinderen van voortgezet crimineel handelen?
De informatie in een DLIO-pv, zoals in het antwoord op vraag 9 aangehaald, geeft geen informatie prijs over de herkomst van de informatie en over de vraag welke buitenlandse diensten deze informatie hebben verstrekt. De informatie wordt door de Nederlandse autoriteiten geverifieerd en gefalsificeerd. Dat is ook in dit geval gebeurd ten aanzien van de informatie in het betreffende DLIO-pv. Dat onderzoek heeft niet bevestigd dat Taghi werd geholpen door corrupte contacten in de EBI. Zodoende was er (ook) geen reden om in contact te treden met de Amerikaanse autoriteiten over toestemming voor ander gebruik van die informatie.
Op welke datum werd het bericht ontsleuteld en/of gelezen waarin gesproken werd over «een nieuwe advocaat die familie is»?3
Dit bericht maakt onderdeel uit van de cryptocommunicatie via SKY ECC. Tussen februari en maart 2021 kon de Landelijke Recherche in bepaalde mate live meelezen met het berichtenverkeer via SKY ECC. Dit betekent echter niet dat er daarmee meteen inzicht is geweest in de miljarden berichten die via deze dienst werden gewisseld, noch dat duidelijk was wie met wie communiceerde. Verder doe ik hier geen uitspraken over omdat het een lopende strafzaak betreft.
Kunt u het (nauwgezette) feitenrelaas dat u van Openbaar Ministerie (OM), politie en Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) heeft gevraagd en waarin staat opgenomen wanneer en bij wie welke specifieke informatie bekend was aan de Kamer verstrekken?4
In mijn schriftelijke reactie aan de Kamer op 14 juli 2022 heb ik aangegeven dat ik het OM, politie en DJI heb gevraagd nauwgezet en met prioriteit inzichtelijk te maken wat er is gebeurd en wanneer.6 Deze organisaties hebben mij afzonderlijk en via de bestaande kanalen daarover geïnformeerd.
Deze kwestie is onderdeel van een lopend strafrechtelijk onderzoek. Terughoudendheid in deze is dan ook op zijn plaats. De informatie die de organisaties mij inmiddels hebben verstrekt zijn, voor zover het belang van het lopende strafrechtelijk onderzoek zich hier niet tegen verzet, verwerkt in de beantwoording van drie sets schriftelijke Kamervragen over dit onderwerp op 6 september jl.7 Het OM heeft daarnaast een nieuwsbericht op haar website gepubliceerd met informatie met betrekking tot Ridouan T., EBI en advocaten.8 Daarin kan worden teruggelezen dat het OM sinds maart 2020 verhoogde aandacht heeft voor Youssef T. DJI heeft in december 2020 aan het OM gemeld dat Youssef T. zich bij de EBI had gemeld als advocaat van Ridouan T. Er was op dat moment een gegronde reden om hem de toegang tot de EBI te ontzeggen, aangezien er tegen Youssef T. een onderzoek liep bij de deken in Gelderland wegens verondersteld misbruik van de geheimhouderstelefoon. Die grondslag kwam echter in maart 2021 te ontvallen toen dit onderzoek was afgerond en door de deken geen misbruik werd vastgesteld. In de loop van 2021 kwam Youssef T. als verdachte in beeld in een lopend onderzoek naar de mogelijkheden van Ridouan T. om heimelijk te communiceren vanuit de EBI. Youssef T. is vervolgens op 8 oktober 2021 aangehouden in de EBI.
Kunt u toelichten waarom andere relevante zorgelijke informatie uit Encrochat- en Sky-berichten die werd verzameld in de periode december 2020 – juli 2021 en belastende informatie van de inlichtingendiensten nooit zijn ingezet om tussen maart 2021 en juli 2021 op grond van de Penitentiaire Beginselenwet Youssef T alsnog de toegang tot de EBI te weigeren? In hoeverre heeft het belang van het lopende opsporingsonderzoek 26Mandel in die afweging een rol gespeeld?
Alle beschikbare informatie is meegenomen in het onderzoek of er gronden waren waarop Youssef T. de toegang kon worden ontzegd. Dit staat los van het onderzoek Mandel.
Kunt u toelichten op welke wijze in besluitvorming over deze kwestie de veiligheid van procesdeelnemers van Marengo of andere direct betrokkenen onderdeel is geweest van de belangenafweging?
Over veiligheidsmaatregelen rondom functionarissen en de afwegingen die hieraan ten grondslag liggen doe ik geen uitspraken.
De negatieve gevolgen van langer wachten met de start van een TBS-behandeling. |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Tbs-experts slaan alarm: «Lange celstraf met tbs is ronduit onverstandig»» van NPO Radio 1/WNL-podcast «Het onderzoeksbureau» over combinatievonnissen waarbij tbs en een gevangenisstraf wordt opgelegd?1, 2
Ja, ik heb hiervan kennis genomen.
Kunt u inzicht verschaffen in het aantal gecombineerde vonnissen waarbij tbs en een gevangenisstraf is opgelegd en wat de duur is van gevangenisstraffen in dergelijke gevallen voordat wordt gestart met de tbs-behandeling?
In de tabel hieronder staat het aantal onherroepelijke strafzaken waarin een vrijheidsstraf in combinatie met tbs met dwangverpleging is opgelegd in de afgelopen 5 jaar. Daarnaast geeft de tabel de duur van de opgelegde gevangenisstraf weer.3
Tbs i.c.m. ontslag van rechtsvervolging1
29
33
39
33
38
Tbs i.c.m. gev.straf < 6 maanden
18
18
15
19
29
Tbs i.c.m. gev.straf 6 maanden t/m 1jr.
26
38
30
39
41
Tbs i.c.m. gev.straf > 1jr. t/m 2jr.
15
21
16
12
17
Tbs i.c.m. gev.straf > 2jr. t/m 3jr.
8
15
17
7
17
Tbs i.c.m. gev. straf > 3 jr. t/m 6 jr.
22
15
21
19
24
Tbs i.c.m. gev. straf > 6 jr. t/m 12 jr.
11
8
14
13
19
Tbs i.c.m. gev.straf > 12 jr. t/m 18jr.
1
1
0
0
8
Tbs i.c.m. gev.straf > 18jr.
1
0
1
3
1
Dat wil zeggen dat er naast de tbs-maatregel geen gevangenisstraf is opgelegd.
In welke mate is volgens u in deze cijfers een trend waar te nemen waarin, onder andere vanwege de afschaffing van de Fokkens-regeling en de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen, steeds later met de tbs-behandeling van start wordt gegaan omdat voorafgaand een vrijheidsstraf ten uitvoer wordt gelegd?
Uit de cijfers bij vraag 2 blijkt enerzijds dat er een toename zichtbaar is van het totale aantal opleggingen per jaar met daarin een toename van het aantal lange straffen (langer dan 6 jaar) in 2021. Tegelijkertijd kan op basis van deze cijfers van de afgelopen vijf jaar niet gesproken worden van een trend.
Onderschrijft u de conclusie van de Raad voor de Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) dat personen die tbs opgelegd krijgen psychiatrische patiënten zijn, die voor een geslaagde vermindering van het delictrisico vooral baat hebben bij een hoog niveau van zorg, en dat zij in zowel reguliere detentie als in de Penitentiair Psychiatrische Centra (PPC’s) geen toegang hebben tot de noodzakelijke zorg?3 Zo nee, waarom niet?
Ik ben het eens met de conclusie van de Raad voor de Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming dat personen die een tbs-maatregel opgelegd krijgen gebaat zijn bij een hoog niveau van zorg. Ik ben het niet eens met de conclusie dat deze personen tijdens de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf voorafgaande aan de tbs-maatregel geen toegang hebben tot de noodzakelijke zorg. Daarbij wil ik er op wijzen dat dit rapport van de RSJ dateert uit 2010 en dat sindsdien onder andere binnen de PPC’s de nodige ontwikkelingen hebben plaatsgevonden met betrekking tot het zorgaanbod.
Bij binnenkomst in de penitentiaire inrichting (PI) wordt bij iedere gedetineerde een medische intake gedaan en de zorgbehoefte in beeld gebracht. Indien daartoe aanleiding bestaat, kan een gedetineerde ambulante specialistische zorg op een reguliere afdeling binnen de PI ontvangen of kan de gedetineerde worden geplaatst in een Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC). In een PPC krijgen gedetineerden met ernstige psychische problemen en psychiatrische stoornissen begeleiding en behandeling, mede om daarmee het risico op delict gedrag te verminderen. De PPC’s verlenen zorg die kwalitatief gelijkwaardig is aan de GGZ-zorg in de vrije samenleving, rekening houdend met de beperkingen van de penitentiaire setting. Net als bij de forensisch psychiatrische centra, is er bij de PPC’s sprake van druk op de capaciteit. Het is van belang dat de capaciteit in de PPC’s efficiënt benut wordt, dat de juiste patiënt op de juiste plek zit en er voldoende plekken beschikbaar zijn voor gedetineerden met ernstige psychische problematiek.
Hoe beoordeelt u thans de conclusie van de «taskforce behandelduur tbs» (hierna: de taskforce) en de gedragsdeskundigen die zij heeft geconsulteerd om tot hun aanbevelingen te komen, dat uitstel van de behandeling door ten uitvoerlegging van een vrijheidsstraf een negatief effect heeft op het psychiatrisch ziektebeeld van de gedetineerde patiënt, onder meer omdat voor deze groep een verhoogde kans op detentieschade bestaat en omdat onbehandeld laten van de psychiatrische aandoening deze kan verergeren? (Kamerstuk 29 452, nr. 187)
Het is aan de onafhankelijke rechter om te beoordelen welke sanctie passend is. Personen die een combinatievonnis opgelegd krijgen, hebben een ernstig strafbaar feit gepleegd en zijn gedeeltelijk toerekeningsvatbaar. Dat betekent dat zij gedeeltelijk verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor hun daden en daarvoor gestraft moeten worden. Daar hoort het uitzitten van een gevangenisstraf bij. Het gaat hier om ernstige misdrijven, waarbij het strafdoel vergelding en het recht doen aan slachtoffers ook een rol speelt.
Dat neemt niet weg dat ik de conclusie onderschrijf dat schade door het onbehandeld laten van psychiatrische aandoeningen in detentie zoveel mogelijk moet worden voorkomen. Zoals ik bij vraag 4 heb aangegeven, is het mogelijk om een gedetineerde tijdens de ten uitvoerlegging van een gevangenisstraf in een PPC te plaatsen waar hij de gedurende de detentiefase noodzakelijke psychische of psychiatrische zorg ontvangt. Daarnaast is er binnen het gevangeniswezen ook een pre-passantenafdeling. Op deze afdeling worden gedetineerden met een combinatievonnis tijdens de laatste zes tot twaalf maanden van de detentieperiode voorbereid en gemotiveerd voor de behandeling in een FPC, om daarmee de overgang naar de tbs-kliniek en de start van de tbs-behandeling zo goed mogelijk te laten verlopen. Dit sluit aan bij de aanbeveling die destijds door de «taskforce behandelduur tbs» is gedaan.
Onderschrijft u de conclusie van de RSJ dat uitstel van de behandeling door ten uitvoerlegging van een vrijheidsstraf kan leiden tot een langere behandelduur en tot een verminderde kans op een succesvolle behandeling met resocialisatie als resultaat? Zo ja, hoe beoordeelt u dit mede in het licht van de hoge kosten die de maatschappij betaalt voor een tbs-behandeling? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe reflecteert u op de conclusies van de RSJ en de taskforce in het licht van de strafdoelen resocialisatie, recidivevermindering en beveiliging van de maatschappij? Acht u de tenuitvoerlegging van lange gevangenisstraffen voor aanvang van de tbs-behandeling in het licht daarvan wenselijk?
Vergelding is een belangrijk strafdoel waarmee recht wordt gedaan aan de ernst van het strafbare feit en de belangen van de samenleving, het slachtoffer en de nabestaanden. De kern van elke gevangenisstraf is dat de vrijheid van de veroordeelde wordt ontnomen, waardoor hij gedurende een bepaalde termijn uit de samenleving wordt verwijderd. Aan dit vergeldende kenmerk van de gevangenisstraf moet recht worden gedaan bij de uitvoering van de straf.5 Resocialisatie, recidivevermindering en de beveiliging van de maatschappij zijn ook belangrijke strafdoelen. Om de samenleving te beschermen moet zo veel mogelijk worden voorkomen dat een persoon na zijn straf weer een strafbaar feit pleegt. De straf moet zich daarom ook richten op een veilige terugkeer in de maatschappij.
Het opleggen van een combinatievonnis is een weloverwogen beslissing van de rechter, waarbij de rechter een zorgvuldige afweging heeft gemaakt tussen de verschillende strafdoelen die ons strafrecht kent. De rechter bepaalt aan de hand van de omstandigheden van het geval wat de meest passende sanctie is. De mogelijkheid dat detentieschade kan optreden is één van de omstandigheden die de rechter meeneemt in zijn overwegingen. Dit vraagt om maatwerk. Het is aan de rechter om te beoordelen in welke mate er vergelding moet plaatsvinden.
Welke mogelijkheden heeft de rechterlijke macht, al dan niet in samenspraak met u, op dit moment om in geval van een combinatievonnis een eerdere start van de tbs-behandeling op te leggen? Kunt u specifiek toelichten in hoeveel uitspraken/vonnissen (per jaar) de afgelopen 12 jaar gebruik is gemaakt van de mogelijkheid die artikel 37b, lid 2 wetboek van strafrecht daartoe biedt?
Artikel 37b lid 2 Wetboek van Strafrecht (Sr) biedt de mogelijkheid voor een rechter om, in het geval van een combinatievonnis, in zijn uitspraak een advies op te nemen omtrent het tijdstip waarop de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege dient aan te vangen. De rechter kan bijvoorbeeld bij een combinatievonnis in het vonnis opnemen dat hij een gevangenisstraf van vijf jaar oplegt en daarbij adviseert, gelet op de noodzaak van behandeling, de tbs-maatregel met dwangverpleging aan te laten vangen na het uitzitten van twee jaar van de opgelegde gevangenisstraf. De uiteindelijke beslissing over de aanvang van de tbs-behandeling zal door mij worden genomen.6 Ik zal daarbij in ieder individueel geval zorgvuldig beoordelen of hiertoe aanleiding is. De veroordeelde kan beroep instellen bij de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming tegen mijn beslissing tot niet plaatsing in afwijking van het advies van de rechter.7
Ook als de rechter geen advies heeft gegeven als bedoeld in artikel 37b lid 2 Sr, kan ik beslissen een tbs-behandeling op een eerder tijdstip aan te laten vangen indien dringende medische redenen daartoe noodzaken of als de veroordeelde jonger is dan 23 jaar en plaatsing op een eerder tijdstip met het oog op zijn ontwikkeling noodzakelijk is.8 Deze wettelijke mogelijkheden bieden de rechter en mij de gelegenheid om maatwerk te bieden en rekening te houden met de omstandigheden van het geval.
Op de vraag in hoeveel uitspraken de afgelopen 12 jaar gebruik is gemaakt van de mogelijkheid die artikel 37b lid 2 Sr biedt, kan ik geen volledig antwoord geven. Deze gegevens worden niet door de Rechtspraak geregistreerd. Navraag bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) levert op dat tussen 2018 en 2022 acht keer een zaak aan de orde is geweest waarin de rechter een advies heeft gegeven om eerder te starten met een tbs-behandeling.9 Door de Adviescommissie Geestelijk Gestoorde Gedetineerden (AGGG) wordt mede aan de hand van het criterium dringende medische redenen die eerdere plaatsing noodzakelijk maken, getoetst of het advies van de rechter aanleiding geeft tot vervroegde plaatsing in een tbs-kliniek. Hierbij wordt gekeken naar het huidige toestandsbeeld en de zorginhoudelijke behandelbehoefte, mede in vergelijking met het toestandsbeeld tijdens de uitspraak van de rechter. Ook wordt beoordeeld of zich contra-indicaties voordoen. De AGGG adviseert mij vervolgens over de beslissing tot vervroegde plaatsing in een tbs-kliniek. In de meeste gevallen wordt het advies van de rechter gevolgd. In één zaak is in de afgelopen vier jaar het advies niet gevolgd, omdat er een goed behandeltraject was gedurende de detentiefase en er dus geen medische noodzaak was om eerder te starten met een tbs-behandeling.
Ik heb navraag gedaan bij de rechterlijke macht omtrent het ervaren van eventuele obstakels om vaker gebruik te maken van de mogelijk uit artikel 37b lid 2 Sr. In reactie hierop heeft de rechterlijke macht aangegeven geen gegevens te hebben over eventuele obstakels.
Kunt u inzichtelijk maken in hoeverre de rechterlijke macht, al dan niet in samenspraak met u, van die mogelijkheid gebruik maakt en welke (juridische of andere) obstakels de rechterlijke macht eventueel ervaart om vaker gebruik te maken van deze mogelijkheid?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe beoordeelt u zelf de conclusie van advocaat Job Knoester dat van de juridische mogelijkheden terughoudend gebruik wordt gemaakt, mogelijk vanwege een maatschappelijke roep om vergelding?4
Zoals ik bij vraag 9 heb aangegeven heeft de rechterlijke macht laten weten geen gegevens te hebben over eventuele obstakels die rechters ervaren bij het (vaker) toepassen van artikel 37b lid 2 Sr. Daarnaast wil ik benadrukken dat vergelding één van de strafdoelen van ons strafrecht is. Het is aan de rechter om dit strafdoel af te wegen tegen de andere strafdoelen van ons strafrecht en om te bepalen of hij gebruik wil maken van de mogelijkheid uit artikel 37b lid 2 Sr.
Welke risico’s identificeert u voor de veiligheid van het personeel en medegedetineerden bij de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf bij een persoon die tevens tbs opgelegd heeft gekregen?5
Binnen de DJI is constant oog voor de veiligheid van het personeel en de gedetineerden. Per gedetineerde wordt voortdurend bezien welke zorg- en beveiligingsnoodzaak aan de orde is en zo nodig wordt een gedetineerde (ook bij wie een tbs-maatregel is opgelegd) overgeplaatst naar een andere afdeling binnen het gevangeniswezen, zoals een Extra Zorg Voorziening-afdeling (EZV) of een PPC. Binnen het gevangeniswezen werkt op alle reguliere en specialistische afdelingen voldoende opgeleid personeel, dat is getraind en toegerust ten behoeve van de specifieke doelgroep en de taken op de betreffende afdeling. Hiermee worden de risico’s op onveilige situaties zoveel mogelijk beperkt.
Het onbenut laten van Bibob-toetsing bij subsidieverlening |
|
Ingrid Michon (VVD), Joost Sneller (D66) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Ministeries laten belangrijkste instrument tegen criminele ondermijning onbenut»?1
De Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Bibob) is een belangrijk instrument om de integriteit van de overheid te beschermen. Bestuursorganen kunnen aan de hand van een zogenoemde Bibob-toets subsidieaanvragen preventief weigeren of reeds genomen subsidiebesluiten in trekken. Er moet daarvoor een ernstig gevaar bestaan dat de subsidiebeschikking mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of strafbare feiten te plegen (art. 3, eerste lid). Daarnaast bestaan voornoemde bevoegdheden indien feiten en omstandigheden erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat ter verkrijging of behoud van de aangevraagde dan wel gegeven beschikking een strafbaar feit is gepleegd, waarbij dan geldt dat de weigering dan wel intrekking slechts plaatsvindt, indien deze tenminste evenredig is met, ingeval van vermoedens, de ernst daarvan en met de ernst van het strafbare feit.
Het toepassen van de Wet Bibob is een discretionaire bevoegdheid van bestuursorganen om hun eigen integriteit te beschermen. Gedachte achter deze discretionaire bevoegdheid is dat bestuursorganen zelf het beste kunnen inschatten welk instrument ze wanneer kunnen inzetten. In de praktijk zien we dat met name gemeenten (veelvuldig) gebruik maken van de Wet Bibob, maar dat de inzet van de Wet Bibob bij de rijksoverheid achterblijft. Dat is een groot aandachtspunt. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV) gaat met verschillende departementen in gesprek om het gebruik van de Wet Bibob bij de rijksoverheid te stimuleren. Onderdeel daarvan zijn de gesprekken die worden gevoerd met de Ministeries van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW).
Deelt u de mening dat de Wet Bibob (Bevordering Integriteitsbeoordelingen door het Openbaar Bestuur) erop gericht is om te voorkomen dat de overheid de onderwereld faciliteert, dat door een Bibob-toets uit te voeren op een potentiële subsidieontvanger kan worden nagegaan of niet onbedoeld subsidie wordt verstrekt aan personen met banden met het criminele circuit en dat daarmee de concurrentiepositie van bonafide ondernemers wordt beschermd?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat bij een Bibob-onderzoek gesloten bronnen kunnen worden geraadpleegd, zoals gegevens betreffende toezicht, controle en inspectie en justitiële- en politiegegevens, die in controles achteraf niet meer geraadpleegd kunnen worden?
Ja.
Kunt u toelichten hoe vaak de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), een van de grootste subsidieverstrekkers van de rijksoverheid, de afgelopen drie jaar een Bibob-toets heeft uitgevoerd op een subsidieontvanger? Hoe reflecteert u op dat aantal?
Tussen 2019 en 2022 zijn er in het kader van subsidies geen Bibob-toetsen uitgevoerd door RVO. Wel zijn er door RVO op basis van de Wet Bibob 336 onderzoeken gedaan in verband met de registratie voor het handelen in dierlijke meststoffen. Het Ministerie van EZK is in gesprek met het Ministerie van JenV om te bezien hoe er ook bij subsidieverlening door RVO beter gebruik zou kunnen worden gemaakt van de Wet Bibob.
Zowel RVO als ook UVB hebben bij de subsidieverlening in recente jaren andere instrumenten gebruikt om misbruik en oneigenlijk gebruik van subsidies tegen te gaan. Reeds in de ontwikkelingsfase van een subsidieregeling is er aandacht voor het risico op misbruik en de wijze waarop dit risico gemitigeerd kan worden. Daarnaast wordt voorafgaand aan het verstrekken van subsidies door UVB en RVO onderzoek gedaan. De diepgang van dit onderzoek dient op grond van de Regeling vaststelling Aanwijzingen voor subsidieverstrekking (USK) en het Raamwerk Uitvoering Subsidies (RUS) in verhouding te staan tot de hoogte van het subsidiebedrag. Tot slot vinden achteraf controles plaats gebaseerd op Europese en/of nationale wet- en regelgeving. De uitvoering door RVO en UVB hiervan staat onder controle van onafhankelijke controlerende instanties als de Accountantsdienst Rijk, de Algemene Rekenkamer en, in het geval van Europese subsidies, de Europese Commissie en de Europese Rekenkamer.
Deelt u de mening dat toetsing of controle van een subsidieontvanger achteraf geen adequate vervanging kan zijn van toepassing van een Bibob-toets vooraf om de doelen van de wet Bibob te bereiken?
Ja, een Bibob-toets en toetsing of controle van een subsidieontvanger achteraf zijn twee verschillende zaken. Met de Wet Bibob wordt de integriteit van betrokken personen bij een subsidie onderzocht. Bij een subsidiecontrole achteraf wordt gekeken of de verstrekte subsidie doelmatig en rechtmatig is besteed, waarbij dan overigens ook integriteitskwesties naar voren kunnen komen. Voor de volledigheid zij opgemerkt dat de controles van RVO en UVB zich niet enkel beperken tot controles achteraf. Gedurende het gehele subsidieproces vinden controles plaats teneinde misbruik te voorkomen en ontdekken. Bij het vaststellen van misbruik wordt opgetreden.
Hoe reflecteert u op het feit dat een van de grootste subsidieverstrekkers van de rijksoverheid, Uitvoering van Beleid SZW, de afgelopen drie jaar op geen enkele subsidieontvanger een Bibob-toets heeft uitgevoerd?
In tegenstelling tot de berichtgeving in de media heeft UVB in het jaar 2021 geen 2 miljard euro aan subsidie verstrekt maar circa 200 miljoen waarvan circa de helft aan publieke partijen en de andere helft aan private organisaties. De afgelopen drie jaar is door UVB bij verstrekking van die subsidies geen gebruik gemaakt van de Wet Bibob. Dat is een aandachtspunt. SZW beziet of dit anders zou moeten.
UVB heeft de afgelopen jaren wel andere instrumenten gebruikt om misbruik en oneigenlijk gebruik van subsidies bij de subsidieverlening tegen te gaan. Daarvoor verwijs ik u naar de beantwoording op vraag 4.
Hoe vaak hebben RVO en Uitvoering van Beleid SZW de afgelopen drie jaar tips ontvangen van andere organisaties of personen op basis van de tipbevoegdheid uit de Wet Bibob? Indien deze zijn ontvangen, kunt u toelichten wat met deze tips is gedaan?
UVB heeft de afgelopen drie jaar geen tips ontvangen op basis van de tipbevoegdheid uit de Wet Bibob. Voor RVO geldt dat in de periode 2019 tot en met 2022 drie tips ontvangen zijn in het kader van de Wet Bibob. Het ging hierbij in één geval om een tip in het kader van de SDE++2 en in twee gevallen in het kader van de regeling Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL). Bij dergelijke tips laat RVO door de subsidieaanvrager het Bibob-vragenformulier invullen met betrekking tot subsidiebeschikkingen, welk is vastgesteld op grond van artikel 7a van de Wet Bibob. Mede aan de hand van de antwoorden wordt bezien of een beslissing kan worden genomen over de aanwezige risico’s. In die gevallen kon daarover een oordeel worden gegeven en was geen verder advies van het Landelijk Bureau Bibob (LBB) nodig.
Deelt u de mening dat de rijksoverheid een voorbeeldfunctie heeft richting andere overheden bij het bevorderen van integriteit en dat oproepen aan gemeenten om de Bibob-toets te gebruiken krachtiger zijn als deze voorbeeldrol goed wordt ingevuld?
Ja.
Hoe reflecteert u, in het licht van het bovenstaande, op het feit dat de deze Bibob-toets nauwelijks door de rijksoverheid wordt ingezet bij het verstrekken van nationale subsidies en EU-subsidies? Welke risico’s brengt dat met zich mee ten aanzien van de bestemming subsidiegeld?
Het doel van de Wet Bibob is om de eigen integriteit te beschermen van de overheid en om te voorkomen dat door subsidieverstrekking onbedoeld criminele activiteiten worden gefaciliteerd. Er zijn meerdere instrumenten die bijdragen aan dat doel, maar de inzet van de Wet Bibob bij de rijksoverheid verdient meer aandacht. Het Ministerie van JenV voert Rijksbreed gesprekken om de inzet van de Wet Bibob te stimuleren, waaronder ook met de Ministeries van SZW en EZK. Los van de Wet Bibob zijn er ook nog andere instrumenten die de rijksoverheid voorafgaand aan, tijdens en na de verstrekking van een subsidie, kan toepassen om de risico’s op misbruik van overheidsgeld zo veel als mogelijk te voorkomen.
Bent u bereid om te bevorderen dat de rijksoverheid, in het bijzonder de RVO en Uitvoering van Beleid SZW, bij het verlenen van subsidies gebruik van de Wet Bibob beleidsmatig beter zullen verankeren opdat hier frequenter gebruik van zal worden gemaakt?
Er kan worden opgemerkt dat de Wet Bibob bestuursorganen een discretionaire bevoegdheid geeft die een bestuursorgaan de mogelijkheid geeft om de wet in te zetten. Bovendien is toepassing van de Wet Bibob geen doel op zich. Echter is het in beginsel belangrijk dat ook diensten die vallen onder de verantwoordelijkheid van de rijksoverheid de wet effectief in (kunnen) zetten. Daar kan winst behaald worden. Zoals in de beantwoording op vraag 9 aan de orde is gekomen worden door het Ministerie van JenV momenteel gesprekken gevoerd met de Ministeries van SZW en EZK om daar stappen in te zetten.
Bij de gesprekken zullen geen vertegenwoordigers van de RIEC’s en het LIEC worden betrokken, aangezien zij voor de uitvoering van de Wet Bibob bij landelijke organisaties geen rol hebben. Wel zal het LBB daarvoor worden uitgenodigd. Voorts is tijdens de wetsbehandeling van de tweede tranche van de Wet Bibob de noodzaak om de RVO toe te voegen als informatieleverancier aan artikel 27 Wet Bibob niet gebleken (Kamerstukken 2021/22, 35 764, nr. 6, blz. 28–29).
Zijn RVO en Uitvoering van Beleid SZW adequaat toegerust om de nieuwe bevoegdheden in de Wet Bibob (tweede tranche, Stb. 2022, nr. 304) vanaf 1 oktober 2022 goed te kunnen uitvoeren? Welke stappen zijn er reeds gezet bij deze organisaties om een goede implementatie van de wet te bevorderen?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u in gesprek gaan met het Landelijk Bureau Bibob en het RIEC-LIEC over hoe RVO en Uitvoering van Beleid SZW de Wet Bibob effectiever kunnen gebruiken en kunt u hierbij ook de wens van het RIEC-LIEC betrekken ten aanzien van opname van de RVO als informatieleverancier in artikel 27 van de Wet Bibob?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid de Kamer voor de inwerkingtreding van de tweede tranche Bibob wederom te informeren over de voortgang van het verbeteren van de toepassing van de Wet Bibob door de rijksoverheid bij subsidieverlening?
Vanzelfsprekend ben ik bereid om uw Kamer te informeren over de voortgang van het verbeteren van de toepassing van de Wet Bibob door de rijksoverheid. Dat zal echter niet lukken voor de inwerkingtreding van de tweede tranche van de Wet Bibob op 1 oktober van dit jaar. Uiterlijk in het eerste kwartaal van 2023 wordt u geïnformeerd.
Het rapport Drugs de Baas d.d. 23 juni 2022, Denktank: drugsmisdaad wel te bestrijden, reguleer xtc en onderschep de coke d.d. 22 juni 2022 |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Kuipers |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het rapport «Drugs de Baas» van DenkWerk, een onafhankelijke denktank (van o.a. Bernard ter Haar, Frans Blom, Barbara Baarsma en Hans Wijers)?1
De rijksoverheid is geen opdrachtgever voor het rapport «Drugs de Baas» van Denkwerk. Ik heb met interesse kennisgenomen van het rapport.
Deelt u de conclusie op pagina 22 dat «onderscheppingen [in tegenstelling tot de situatie in de cocaïnehandel] amper impact hebben op het verdienmodel voor Nederlandse cannabis en synthetische drugs»? Zo nee, kunt u deze conclusie en de onderliggende analyse onderbouwd weerleggen?
De conclusie op pagina 22 dat «onderscheppingen [in tegenstelling tot de situatie in de cocaïnehandel] amper impact hebben op het verdienmodel voor Nederlandse cannabis en synthetische drugs» klinkt aannemelijk, in de zin dat de impact van onderscheppingen op de cocaïnemarkt zeker groter zal zijn dan de impact van onderscheppingen op de markt voor Nederlandse cannabis en synthetische drugs. Nederland is een productieland voor cannabis en synthetische drugs, terwijl cocaïne juist vanuit andere landen wordt ingevoerd of waarbij Nederland als doorvoerland dient. In de Nederlandse cocaïnemarkt zijn onderscheppingen dus lastiger te compenseren. Van synthetische drugs kunnen binnen korte tijd grote hoeveelheden worden geproduceerd om een onderschepping te compenseren. Voor Nederlandse cannabis geldt dat het afkomstig is van een groot aantal relatief kleine aanbieders, waardoor ook in deze markt onderscheppingen logischerwijs minder invloed hebben. Tegelijkertijd kan het in beslag nemen van een specifieke partij cannabis of synthetische drugs nog steeds veel impact hebben op de betrokken criminele groepering, zeker als daarbij ook succesvolle vervolging plaatsvindt.
Wat is uw reactie op de beleidsaanbevelingen van DenkWerk ten aanzien van xtc, in het bijzonder dat «regulering van de binnenlandse keten de geloofwaardigheid en effectiviteit van het Nederlandse drugsbeleid zou vergroten» en dat «regulering van xtc de drempel bovendien zou kunnen verhogen naar de aankoop van andere, schadelijkere drugs zoals speed en crystal meth» (pagina 51)?
XTC is verboden in het Verdrag inzake psychotrope stoffen2 en is in 1988 geplaatst op lijst I van onze Opiumwet. De internationaal-juridische context maakt dat regulering van de binnenlandse keten van xtc niet mogelijk is. Het Nederlandse beleid ten aanzien van drugsbestrijding wordt mede ingegeven door de verplichtingen die deel uitmaken van (internationale) verdragen over drugsbestrijding waarbij Nederland partij is.
Wat is uw reactie op de resultaten van het onderzoek «Ontwikkeling van een rationeel nationaal MDMA-beleid met behulp van multi-decision multi-criterion decision analyse (MD-MCDA)», waar ook uit bleek dat een (strenge) vorm van regulering het meest effectief was voor het verminderen van de gezondheidsrisicio’s en het bestrijden van de aan MDMA-gerelateerde criminaliteit?2
Ik ben bekend met de resultaten van het genoemde onderzoek. Het volgens de onderzoekers meest optimale beleidsmodel zal (naast een stijgend aantal gebruikers) kunnen zorgen voor een aantal voordelen qua gezondheidsrisico’s en de aanpak van druggerelateerde criminaliteit. Zo zal volgens de onderzoekers de kwaliteit van de MDMA omhoog gaan en kunnen de gebruikers beter geïnformeerd worden over de risico’s van het gebruik.
Het onderzoek maakt gebruik van aannames waar je over van mening kunt verschillen, en die op verschillende wijze tegen elkaar kunnen worden afgewogen. Legalisering van MDMA is bovendien niet mogelijk door onze gebondenheid aan internationale verdragen, zoals al benoemd in de beantwoording van vraag 3. Conform afspraak in het coalitieakkoord komt er een staatscommissie die de status van MDMA in het kader van de volksgezondheid onderzoekt en advies uitbrengt over de voor- en nadelen van medicinaal gebruik, met inbegrip van een analyse vanuit verschillende disciplines van risico’s voor de gezondheid, preventie en de Europese context en relevante verdragen.
Hoeveel winst wordt er door Nederlandse groothandelaren in xtc en speed gemaakt? Op welke onderzoeken baseert u zich voor dit bedrag?
Hoeveel winst er door de Nederlandse groothandelaren wordt gemaakt in xtc en speed is mij niet bekend.
Deelt u de mening dat het (bij benadering) kennen van dit bedrag relevant is voor het Nederlands drugsbeleid? Zo nee, waarom niet?
Het kennen van dit bedrag is van beperkt nut voor het Nederlands drugbeleid. Middelen worden op lijsten van de Opiumwet gezet op basis van een risico-inschatting van een stof, waarin een groot aantal factoren op het gebied van gezondheid en veiligheid worden betrokken. De wijze waarop wij in Nederland met verboden middelen omgaan, is niet direct afhankelijk van de hoeveelheid winst die door de producenten van die middelen wordt gemaakt, maar is gebaseerd op het risico dat die middelen vormen. De productie van veel middelen an sich brengt daarbij nog andere gevaren met zich mee, zoals woningbranden bij hennepteelt en chemisch afval bij drugslabs.
Wat is uw reactie op de berekening van DenkWerk dat dit niet zou gaan om «vele miljarden», maar om tussen 300 en 700 miljoen euro per jaar winst voor Nederlandse groothandelaren? Kunt u hierbij een gedetailleerde appreciatie geven van de veronderstellingen, op pagina 21 en de appendix, die aan deze berekening ten grondslag liggen?
De berekening van DenkWerk dat het niet om «vele miljarden» gaat, maar om 300 – 700 miljoen euro per jaar winst voor Nederlandse groothandelaren is interessant. In deze berekening worden, net als in andere omvangsschattingen, een aantal aannames gedaan. Deze zijn zeker niet onredelijk, maar blijven aannames die niet feitelijk kunnen worden onderbouwd, en die resulteren in een bepaalde bandbreedte. Dit is ook het geval bij andere onderzoeken op dit gebied.
Uiteindelijk is het kennen van de exacte omvang van de winst van Nederlandse groothandelaren van ondergeschikt belang. Deze middelen zijn verboden omdat ze een risico vormen voor de gezondheid en veiligheid van mens en maatschappij, zoals toegelicht bij vraag 6. Daarbij komt dat ook als het gaat om honderden miljoenen, deze criminele winsten zelf eveneens kwalijk zijn, bijvoorbeeld als het gaat om oneigenlijke concurrentie door criminele investeringen in legale bedrijfstakken.
Hoeveel procent van de cocaïne die in de Rotterdamse haven arriveert wordt door de overheid onderschept? Herkent u het onderscheppingspercentage van 20% waar u vanuit zou gaan? In hoeverre is het percentage waar u zich op baseert gestoeld op (bottom-up en/of top-down) feiten, zoals de berekening in «Drugs de baas», in plaats van aannames?3
Tijdens mijn bezoek aan Colombia is besproken dat criminelen hun werkwijze aanpassen zodra controles duidelijk voelbaar worden op hun smokkelroutes. Hierbij is ook het onderscheppingspercentage van meer dan 20% van drugs genoemd. Er is geen percentage waar «vanuit wordt gegaan» door de rijksoverheid. Het is wel mijn doel om met opsporingsdiensten, Douane, de burgemeester van Rotterdam en havenbedrijven de controles op vervoersstromen met internationale partners – en dan in het bijzonder samen met de autoriteiten van zogenoemde bronlanden in Latijns Amerika – zodanig op te voeren dat Nederland minder aantrekkelijk is voor drugscriminelen en voor drugssmokkel. De berekening in «Drugs de baas» bevat net als andere onderzoeken aannames om te komen tot een geschatte totale hoeveelheid gesmokkelde cocaïne. In de beantwoording van vraag 12 wordt nader ingegaan op het geschatte onderscheppingspercentage van cocaïne van 50–60% in de haven van Antwerpen en Rotterdam
De Douane geeft daarnaast aan dat zij in de rapportages uitgaat van vaststaande gegevens en geconstateerde feiten. Het is exact aan te geven hoeveel kilo’s cocaïne worden aangetroffen en in beslag genomen, en op welke plaatsen in Nederland dat is gebeurd. Er wordt geen inschatting gemaakt van het onderscheppingspercentage. De hoeveelheid inbeslaggenomen kilo’s is kenbaar, het onderscheppingspercentage niet.
Kunt u toelichten waarom (uw inschatting van) dit percentage niet stelselmatig wordt gerapporteerd, maar de hoeveelheid kilo’s wel? Welke van deze twee acht u een relevantere indicator om het resultaat van beleidsinspanningen te kunnen bepalen?4
Zoals in de beantwoording van vraag 8 is aangegeven is exact aan te geven hoeveel kilo’s cocaïne worden aangetroffen en in beslag genomen, en op welke plaatsen in Nederland dat is gebeurd. Er wordt geen inschatting gemaakt van het onderscheppingspercentage. De hoeveelheid inbeslaggenomen kilo’s is kenbaar, het onderscheppingspercentage niet. Dit maakt dat het stelselmatig rapporteren over (verschuivingen in) dat percentage zich niet leent voor het bepalen van het resultaat van beleidsinspanningen.
Kunt u toelichten waarom dit percentage niet terugkomt in het rapport «Indicatoren drugscriminaliteit» (in opdracht van het WODC)?
Het genoemde rapport is in opdracht van het WODC uitgevoerd door DSP. Het WODC waarborgt de onafhankelijkheid van de onderzoeken die op verzoek van het Ministerie van JenV worden uitgevoerd. Voor toelichting over de uitkomsten van dergelijke onderzoeken verwijs ik u naar de onderzoekers.
Wat is uw reactie op de kritiek dat de marktprijs van cocaïne een verkeerde indicator is om de effectiviteit van onderscheppingen voor het ondergraven van het verdienmodel van de cocaïnehandel te bepalen (pagina 23)?
Ik heb met interesse kennisgenomen van deze passage uit het rapport. Onderzoek leert ons dat de marktprijs van cocaïne ongewijzigd is gebleven de afgelopen jaren, terwijl er wel een verschil zit in de hoeveelheid onderschepte kilo’s cocaïne. Overigens wordt er bij het bepalen van de effectiviteit van beleid nooit gekeken naar een enkele indicator, er is altijd sprake van meerdere kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren. Daarbij komt beleid normaliter tot stand in samenspraak met degenen dit het in de praktijk uitvoeren.
Deelt u de conclusie dat het onderscheppingspercentage van cocaïne in de havens van Rotterdam – Antwerpen tussen de 50 en 60% ligt? Zo nee, kunt u deze conclusie en de onderliggende analyses onderbouwd weerleggen?
Door DenkWerk is een onderscheppingspercentage berekend, waarbij de mainports Antwerpen en Rotterdam gezamenlijk zijn begrepen. Daarbij is geen onderscheid gemaakt tussen de beide havens. Het kabinet heeft met belangstelling kennisgenomen van de berekeningsmethodiek en de analyse door DenkWerk. Het betreft een methodiek die, voor zover ons bekend, nog niet eerder is toegepast. Wij zien in de toegepaste methodiek geen significante lacunes, er wordt in de gebruikte methodiek uitgegaan van aantallen en hoeveelheden die vermeld zijn in rapportages van andere instituten en organen. De conclusies zijn de verantwoordelijkheid van DenkWerk – deze zijn niet door andere wetenschappers getoetst. Zie hiervoor ook de beantwoording van vraag 8 en 9.
Deelt u de mening dat het zogenaamde «break-even point» – waarna cocaïnehandel niet meer winstgevend is – een onderscheppingspercentage van 75% vereist? Zo nee, bij welk percentage ligt dit break-even punt volgens u?
Het kabinet hanteert geen dergelijk uitgangspunt. Dit is een interessante invalshoek, die het belang onderstreept van het inzetten op de mainports als belangrijk kanaal voor drugssmokkel.
Deelt u de mening van DenkWerk dat havens, en met name de haventerminals van Rotterdam, de belangrijkste plek zijn om op te focussen bij de aanpak van de cocaïnehandel?
Drugscriminelen maken misbruik van de logistieke ketens die er bestaan in de legitieme handel. De haven van Rotterdam is de grootste haven van West-Europa en kent een forse legale stroom goederen die afkomstig zijn uit de bron- en transitlanden van cocaïne. In deze legale stroom goederen gaan ook partijen illegale goederen zoals cocaïne mee. Een focus op de haven van Rotterdam is daarom logisch. Dat doet niets af aan de eveneens noodzakelijke aandacht voor andere (lucht)havens in Nederland en andere logistieke stromen. We blijven natuurlijk ook alert op het waterbedeffect en het verschuiven van routes.
Er wordt daarom gewerkt aan een plan van aanpak om grootschalige drugssmokkel via logistieke knooppunten tegen te gaan. Dit plan focust zich enerzijds op vijf grote logistieke knooppunten: 1) de Rotterdamse haven, 2) de havens van Zeeland en West-Brabant (o.a. Vlissingen), 3) het Noordzeekanaalgebied, 4) Schiphol en 5) de bloemenveilingen. Anderzijds wordt er gekeken naar overkoepelende maatregelen, zoals het wegnemen van knelpunten t.b.v. informatiedeling, het maken van internationale afspraken met het oog op het gelijk speelveld en het onderzoeken van aangescherpte screeningsmogelijkheden. Vanuit de Prinsjesdagmiddelen uit 2021 is er een bedrag van 24 mln. structureel beschikbaar voor deze aanpak. Eind 2022 wordt de Kamer nader geïnformeerd over dit plan.
De open communicatie vanuit de Extra Beveiligde Inrichting (EBI). |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich de uitspraak van de (toenmalig) Minister voor Rechtsbescherming d.d. 4 november 2021 over de communicatie tussen Ridouan T en de buitenwereld via zijn advocaat Youssef T dat: «Door alle diensten er alles aan gedaan is om dat te voorkomen. (...) Het Openbaar Ministerie heeft eerder signalen afgegeven, DJI heeft eerder signalen afgegeven en de deken heeft zijn werk gedaan maar zei: wij kunnen niks vinden. We hebben geprobeerd om die man uit de gevangenis te houden. Maar dat kon allemaal niet, want <we leven in een rechtsstaat.>»?1
Ja.
Welke onderzoeken zijn er geweest om vast te stellen of er inderdaad «alles aan is gedaan om [voortgezet crimineel handelen in detentie] te voorkomen» of dat er achteraf kansen zijn gemist om dit te voorkomen? Kunt u de resultaten van deze onderzoeken met de Kamer delen?
Politie, Openbaar Ministerie (OM), de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), de Raad voor de rechtspraak en de Nederlandse orde van advocaten (NOvA) werken samen om, ieder vanuit eigen rol en verantwoordelijkheid, voortgezet crimineel handelen tijdens detentie (VCHD) te voorkomen.
De aanpak van georganiseerde criminaliteit leidt tot een toename van arrestaties van een «buitencategorie» van personen verdacht van zware criminaliteit. Op deze vorm van georganiseerde criminaliteit staan lange gevangenisstraffen. Personen die worden verdacht van of zijn veroordeeld voor deze feiten hebben er veel voor over om tijdens detentie door te kunnen gaan met criminele activiteiten of om hun straf te ontlopen. Deze »buitencategorie» gedetineerden en de criminele organisaties waar zij deel van uitmaken is met de macht en middelen waarover ze beschikt meedogenlozer en (vlucht)gevaarlijker dan de gedetineerden waar we voorheen mee te maken hadden. De strijd tegen VCHD wordt dan ook verder opgevoerd. Uw Kamer is hierover op meerdere momenten geïnformeerd.3
Hangende het strafrechtelijk onderzoek naar Ridouan T. en Youssef T. kan ik vanzelfsprekend geen informatie geven over die onderzoeken. Het betreffen immers lopende onderzoeken. Tegelijkertijd begrijp ik dat de aangehaalde artikelen uit de media veel vragen oproepen. Het OM heeft na publicatie van de artikelen op 16 juli jongstleden bij uitzondering -gelet op het uitzonderlijke karakter van de zaken- een vraag en antwoord-document op haar website geplaatst. Het OM geeft daarin een toelichting op de vaak gestelde vragen inzake Ridouan T. en de communicatie vanuit de EBI en mr. Y.T. en advocaat mr. I. Weski.4
Bent u bekend met de uitspraak van de Gelders deken Bomers over haar onderzoek dat tot 4 maart 2021 duurde: «Ik heb van het OM niets vernomen omtrent vermoedens of aanwijzingen ten aanzien van mogelijk misbruik van privileges door Youssef Taghi in relatie tot Ridouan Taghi. Ik had ook geen enkel ander aanknopingspunt om daar enig onderzoek naar te (kunnen) doen.»?2
Ja.
Kunt u toelichten of alle relevante, beschikbare informatie met de deken is gedeeld? En indien niet alle informatie gedeeld is, kunt u toelichten waarom dit niet gebeurd is en wie daartoe besloten dan wel geadviseerd heeft?
De Deken is op grond van de Advocatenwet belast met toezicht op de naleving van gedragsregels die voor advocaten gelden.
Het OM heeft in april 2020 een signaal afgegeven aan de Deken dat zag op het vermoeden van misbruik van de geheimhouderstelefoon door advocaat Youssef T. Het OM heeft in augustus van dat jaar hierover vragen ontvangen van de Deken, die in december 2020 zijn beantwoord onder meezending van aanvullende informatie.
Het OM heeft (zoals gepubliceerd op de website van het OM) informatie ontvangen van een buitenlandse opsporingsinstantie. Omdat de informatie geen betrekking had op een advocaat of geheimhouder (die tip ging immers over potentieel corrupte bewaarders), was deze informatie niet relevant voor het onderzoek van de Deken en is daarom ook niet met de Deken gedeeld.6
Kunt u toelichten waarom de inlichtingen van de FBI en concrete signalen over de rol bij VCTD van «een nieuwe advocaat die familie is» die maart 2021 allemaal bekend waren bij de opsporingsdiensten niet gebruikt zijn om op grond van (artikelen 37 en 38 van) de Penitentiaire beginselenwet toegang van Youssef T tot de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) te beperken?3
De wet bepaalt dat een verdachte te allen tijde recht heeft op een advocaat van zijn of haar keuze (art. 38 Wetboek van Strafvordering). De wet laat toe dat een advocaat die tevens familie is, bijstand verleent. Zoals ik in mijn brief van 13 juni jl. heb gezegd vind ik het moeilijk verdedigbaar dat advocaten cliënten bijstaan met wie zij een nauwe persoonlijke band of een familieband hebben. De wettelijke kernwaarde onafhankelijkheid is hier de sleutel voor advocaten. Een advocaat dient onafhankelijk te zijn, ook ten opzichte van zijn eigen cliënt. Het bijstaan van familie zal de onafhankelijkheid al snel in het geding brengen, maar dat kan ook gelden voor het bijstaan van een goede vriend of een buurman met wie een nauwe band bestaat. De huidige gedragsregel vereist dus al dat advocaten een afweging maken of zij, gelet op de kernwaarde onafhankelijkheid, een cliënt bij kunnen staan. De officier van justitie kan in bepaalde gevallen een advocaat de toegang tot een verdachte ontzeggen, maar daar gelden hoge wettelijke eisen voor (art. 46 Wetboek van Strafvordering).
Sinds maart 2020 heeft het OM verhoogde aandacht voor Youssef T. DJI heeft in december 2020 aan het OM gemeld dat Youssef T. zich bij de EBI had gemeld als advocaat van Ridouan T. Ten aanzien van Youssef T. liep, op basis van verondersteld misbruik van de geheimhouderstelefoon, een onderzoek bij de Deken in Gelderland. Dat onderzoek was vanaf het moment dat Youssef T. zich in december 2020 meldde als advocaat van Ridouan T. een gegronde reden om Youssef T. de toegang tot de EBI te ontzeggen. In maart 2021 is het onderzoek afgerond, hierbij werd door de Deken geen misbruik vastgesteld. Daarmee kwam de grondslag om Youssef T. de toegang tot de EBI te ontzeggen te vervallen.
Het OM heeft op 15 december 2020, door tussenkomst van de FBI liaison die in Nederland is gestationeerd, informatie ontvangen van de Amerikaanse politie. Deze informatie zag op mogelijke corrupte medewerkers.8 Het OM kon deze informatie destijds niet verstrekken aan de PI omdat de verstrekkingsmogelijkheden beperkt waren door de toevoeging «for police use only». Daarbij stond het opsporingsbelang hier evident aan in de weg omdat het personeel van de EBI voorwerp van het onderzoek zou zijn.9 Het OM heeft vervolgens diverse opsporingsmiddelen ingezet om de inhoud te verifiëren dan wel te falsificeren. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van corrupte ambtenaren bij de EBI.10
In de loop van 2021 kwam Youssef T. als verdachte in beeld in een lopend onderzoek naar de mogelijkheden van Ridouan T. om heimelijk te communiceren vanuit de EBI. Vanwege de in de wet vastgelegde waarborgen omtrent de bescherming van de vertrouwelijke relatie tussen advocaat en cliënt, kan er pas sprake zijn van inzet van buitengewone opsporingsmiddelen in geval van een stevige verdenking. Na het uitlopen van alle scenario’s, was de verdenking voldoende stevig voor de inzet van buitengewone opsporingsmiddelen. Uiteindelijk is Youssef T. op 8 oktober 2021 aangehouden in de EBI. Youssef T. is sinds 4 april 2022 geen advocaat meer.11
Het voorgaande laat zien dat de partners in de strafrecht- en executieketen in de strijd tegen zware georganiseerde criminaliteit alert zijn op signalen van voortgezet crimineel handelen tijdens detentie en daar tegen optreden.12 Zoals ik eerder heb aangegeven aan uw Kamer maak ik mij tegelijkertijd ernstig zorgen over het verschijnsel dat de zware georganiseerde criminaliteit misbruik maakt van de waarborgen die de rechtstaat biedt. We zullen alert moeten blijven en steeds nieuwe maatregelen moeten nemen om geharde criminelen een stap voor te blijven, ook in de gevangenis. Tegelijkertijd moeten die maatregelen proportioneel zijn, het detentieregime humaan blijven en moet een aantal fundamentele waarden van de Nederlandse rechtsstaat worden gewaarborgd. Dat is de balans waarnaar gezocht moet worden.13
Kunt u nader uiteenzetten wie hiertoe heeft besloten en wie hierover geadviseerd heeft?
Zie antwoorden 2 en 5.
Het artikel 'Belangenverstrengeling van Statenleden bij stemmingen over stikstofbeleid' |
|
Tjeerd de Groot (D66), Joost Sneller (D66) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Belangenverstrengeling van Statenleden bij stemmingen over stikstofbeleid»?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Klopt de berichtgeving dat ten minste achttien Statenleden sinds 2019 herhaaldelijk hebben meegestemd bij moties omtrent stikstofbeleid terwijl zij zelf werkzaam zijn in de agrarische sector?
NRC meldt in het genoemde artikel op basis van eigen onderzoek dat ten minste achttien Statenleden met een professionele achtergrond in de landbouw sinds 2019 hebben meegestemd over moties omtrent stikstofbeleid. Verder meldt NRC dat deze Statenleden in een aantal gevallen ook het woord voerden over en moties indienden met betrekking tot dit onderwerp. Ik beschik niet over cijfermateriaal hierover, anders dan het artikel van NRC. Het is ook niet de taak van de Minister van BZK om de deelname aan de beraadslaging en besluitvorming bij decentrale overheden bij te houden.
Klopt het dat deze Statenleden ook zelf moties hebben ingediend omtrent stikstofbeleid en dat een aantal van hen ook het woord heeft gevoerd over dit onderwerp?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat dit in strijd is met artikel 28 van de Provinciewet waarin is vastgelegd dat een lid van provinciale staten niet deelneemt aan de stemming over een aangelegenheid die hem rechtstreeks of middellijk persoonlijk aangaat of waarbij hij als vertegenwoordiger is betrokken?
Wezenlijk aan het zijn van volksvertegenwoordiger is deelname aan de besluitvorming; de wetgever is dan ook uiterst terughoudend geweest bij het beperken hiervan.
Artikel 28 Provinciewet stelt dat Statenleden zich van deelname aan de stemming dienen te onthouden, indien zij een persoonlijk belang hebben bij de aangelegenheid waarover gestemd wordt. De voorgestelde Wet bevorderen integriteit en functioneren decentraal bestuur, die op dit moment bij de Eerste Kamer ligt, breidt deze norm uit tot deelname aan de beraadslaging; dan zullen Statenleden zich derhalve ook moeten onthouden van het stellen van vragen over en het indienen van moties met betrekking tot een aangelegenheid waar zij een persoonlijk belang bij hebben.2
De norm die is vastgelegd in artikel 28 Provinciewet verbiedt Statenleden niet om mee te stemmen over algemeen beleid, bijvoorbeeld inzake stikstof. Pas als er een eigen, particulier belang gaat spelen, zoals wanneer een motie of een voorgesteld besluit het eigen bedrijf van een Statenlid treft, dient het betreffende Statenlid zich van deelname aan de stemming te onthouden. Er moet dan sprake zijn van een uitdrukkelijk en direct persoonlijk belang. Op basis van dit wettelijk kader kan niet de conclusie worden getrokken dat sprake zou zijn geweest van belangenverstrengeling.
Ten overvloede wijs ik erop dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen dat deze bepaling strikt moet worden uitgelegd, omdat hierbij het fundamentele recht van een volksvertegenwoordiger om deel te nemen aan de stemming wordt ingeperkt.3 En ook vanuit de staatsrechtwetenschap is betoogd dat de norm inzake stemonthouding restrictief dient te worden geïnterpreteerd en zich niet uitstrekt tot algemene belangen die Statenleden ook persoonlijk kunnen raken, zoals de vaststelling van de aard en de hoogte van decentrale belastingen.4
Bent u bereid om in kaart te brengen welke moties geen meerderheid zouden hebben behaald wanneer deze Statenleden niet hadden deelgenomen aan de stemmingen over zaken waarin zij een eigen belang hebben?
Het is niet aan mij als Minister van BZK om conclusies te verbinden aan het meestemmen van bepaalde Statenleden over voorgestelde besluitvorming of moties. Die conclusies dienen op provinciaal niveau te worden getrokken. Op basis van het wettelijk kader zoals geschetst in het antwoord op vraag 4, kan bovendien niet de conclusie worden getrokken dat sprake zou zijn geweest van belangenverstrengeling.
Op welke wijze houdt de commissaris van de Koning toezicht op de integriteitsregels voor Statenleden?
Als voorzitter van de provinciale staten kan de commissaris van de Koning een Statenlid waarschuwen als hij ziet dat dit Statenlid een persoonlijk belang heeft dat mogelijk in de weg staat aan deelname aan de stemming over een bepaalde aangelegenheid. Daarnaast heeft de commissaris op grond van artikel 175, tweede lid, Provinciewet de taak om de bestuurlijke integriteit van de provincie te bevorderen. In het kader van de uitoefening van die taak besteedt de commissaris ook aandacht aan integriteitsregels in algemene zin.
Hebben Statenleden de plicht om een eventueel eigenbelang te melden aan de commissaris van de Koning?
De norm die is vastgelegd in artikel 28 Provinciewet richt zich tot het Statenlid zelf. Statenleden hebben zelf de verantwoordelijkheid om zich van stemming te onthouden indien zij een persoonlijk belang hebben bij de aangelegenheid waarover gestemd wordt. De commissaris van de Koning kan, als voorzitter van provinciale staten en in de uitoefening van zijn taak om de bestuurlijke integriteit van de provincie te bevorderen, een Statenlid er wel op wijzen dat hij of zij een persoonlijk belang heeft dat mogelijk aan het meestemmen over een bepaalde aangelegenheid in de weg staat. De commissaris kan in dat opzicht dus een waarschuwende rol vervullen. Daarnaast kunnen Statenleden elkaar er ook op aanspreken als zij het idee hebben dat een individueel Statenlid niet zou mogen deelnemen aan de stemming over een bepaald onderwerp.
Bent u bereid om na te gaan of bij de commissarissen van de Koning van de betreffende provincies bekend was dat deze Statenleden een belang hadden in zaken waarover zij gestemd hebben?
Op basis van het wettelijk kader kan niet de conclusie worden getrokken dat sprake zou zijn geweest van belangenverstrengeling. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Als de commissaris van de Koning hiervan op de hoogte was, hoe kan het dan dat deze Statenleden konden deelnemen aan deze stemmingen, hierover het woord konden voeren en zelf voorstellen konden indienen?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om met de betreffende commissarissen van de Koning in gesprek te gaan en er bij hen op aan te dringen artikel 28 van de Provinciewet te handhaven?
De commissarissen van de Koning hebben oog voor de naleving van artikel 28 Provinciewet, zo weet ik uit de gesprekken die ik regelmatig met hen voer. Daarbij merk ik op dat de wettelijke norm zich richt tot het Statenlid zelf, zoals is uiteengezet in het antwoord op vraag 7. Het antwoord op deze Kamervragen zal ik ter kennis brengen aan de Kring van commissarissen van de Koning. Indien het voorstel tot wetswijziging dat op dit moment bij de Eerste Kamer ligt wordt aangenomen en de betreffende wet in werking treedt, zal mijn Ministerie zoals gebruikelijk in de nodige voorlichting richting de beroeps- en belangenverenigingen voorzien. Het vraagstuk van belangenverstrengeling zal hierbij zeker onder de aandacht worden gebracht.
Het bericht 'OM schendt hoorplicht burgers bij beroep tegen verkeersboetes' |
|
Joost Sneller (D66), Lisa van Ginneken (D66) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «OM schendt hoorplicht burgers bij beroep tegen verkeersboetes»?1
Ja, daar ben ik bekend mee.
Bent u op de hoogte van het feit dat het Openbaar Ministerie (OM) jarenlang bezwaarmakers van verkeersboetes niet heeft gehoord terwijl zij daar wel recht op hebben op grond van de Algemene wet bestuursrecht?
Mijn departement is in de zomer van vorig jaar op de hoogte gesteld door het Openbaar Ministerie (hierna: OM) dat het OM in de administratieve beroepsprocedure tegen opgelegde verkeersboetes op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (hierna: Wahv) het recht om gehoord te worden niet actief onder de aandacht heeft gebracht bij betrokkenen. De verplichting om dat te doen vloeit voort uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Uiteraard moet ook het OM zich houden aan de plichten die het heeft. Het OM meldt dat betrokkenen die zelf hebben aangegeven gehoord te willen worden, ook daadwerkelijk zijn gehoord.
Het OM heeft kenbaar gemaakt verschillende pogingen te hebben ondernomen om volledige invulling te geven aan deze plicht. Het OM geeft echter aan dat wanneer zij alle betrokkenen actief zou wijzen op het recht om te worden gehoord dit een zware last legt op de huidige capaciteit van het OM. Vanaf het moment dat dit bij mijn departement bekend was, hebben er verschillende ambtelijke overleggen met het OM plaatsgevonden om te zorgen dat het OM wel invulling gaat geven aan de hoorplicht. Gekeken wordt bijvoorbeeld naar de mogelijkheid om meer telefonisch, digitaal of schriftelijk te horen. Verder onderzoekt het OM in het kader van de burgergerichte beroepsprocedure hoe het proces voor het indienen van administratief beroep kan worden geoptimaliseerd. De wijze waarop het recht om gehoord te worden actief onder de aandacht kan worden gebracht bij betrokkenen is hier onderdeel van.
Kunt u verklaren waarom het OM bezwaren als «kennelijk ongegrond» bleef afdoen in maar liefst 90% van de gevallen in 2021 zonder onderzoek te doen naar de kans van slagen van het verweer, ondanks dat uit jurisprudentie van het gerechtshof blijkt dat op geen enkel inhoudelijk bezwaar tegen een boete zo’n afwijzing mag volgen?
Het artikel waarnaar u verwijst, stelt dat het OM in 2021 in ongeveer 90 procent van de gevallen waarin het betrokkene niet hoort, heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk ongegrond is. Dat is niet juist. Uit cijfers van het OM blijkt dat in 2021 in slechts 1,9% van de 249.122 beroepszaken het beroep kennelijk ongegrond of kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard.
Kunt u verklaren waarom het OM sinds 2017 is gestopt met het actief communiceren in boetebrieven aan burgers dat ze recht hebben om gehoord te worden, zoals het OM wettelijk verplicht is?
De boetebeschikking op basis van de Wahv is in 2017 in overleg met het OM aangepast door het Centraal Justitieel Incassobureau met het oog op begrijpelijkheid en overzichtelijkheid van de beschikking. Daarbij is een aantal passages in de beschikking komen te vervallen, waaronder de tekst ten aanzien van het recht om gehoord te worden. Bij aanpassing van de beschikking, is bekeken of de tekst elders in de beroepsprocedure terug kon komen. Onder andere is geprobeerd om dit via het Digitaal Loket Verkeer van het OM onder de aandacht te brengen. Via het loket zijn betrokkenen gedurende een korte periode in 2020 weer actief gewezen op hun recht te worden gehoord. Dit leidde echter volgens het OM tot een dermate groot aantal verzoeken tot horen, dat het OM met de huidige capaciteit niet al die verzoeken in behandeling kon nemen. Daarop heeft het OM besloten om de tekst op het Digitaal Loket te verwijderen.
Voorop staat dat het OM zich aan haar wettelijke verplichting moet houden. Zoals gemeld in de beantwoording van vraag 2, onderzoekt het OM op dit moment hoe het recht om gehoord te worden weer actief onder de aandacht kan worden gebracht bij betrokkenen. Ik zal ook zelf hierover in gesprek gaan met het College van Procureurs-Generaal.
Hoe beoordeelt u het feit dat bezwaarmakers van verkeersboetes alleen worden gehoord door het OM als ze zich door een professioneel gemachtigde laten vertegenwoordigen, in het licht van rechtszekerheid en rechtsgelijkheid?
In elke beroepszaak waarin wordt verzocht om te worden gehoord, wordt dit verzoek door de officier van justitie beoordeeld aan de hand van de daarvoor geldende regels in de Awb. Bij deze beoordeling wordt geen onderscheid gemaakt tussen zaken waarin betrokkene wordt vertegenwoordigd door een professioneel gemachtigde en waarin betrokkene zelf beroep instelt.
Hoe beoordeelt u het stelselmatig overtreden van de wet door het OM in het kader van de hoorplicht bij verkeersboetes in het licht van de rechtsbescherming voor burgers en het legaliteitsbeginsel?
Uiteraard moet het OM zich houden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet en het recht om gehoord te worden proactief onder de aandacht brengen bij betrokkenen. Samen met het OM wordt bezien hoe hier het beste invulling aan kan worden gegeven.
Welke stappen onderneemt u om te zorgen dat in de toekomst bezwaarmakers van verkeersboetes wel worden gehoord zodat hun rechten door het OM niet meer geschonden worden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de rechtsbescherming voor burgers bij verkeersboetes, nu niet alleen stelselmatig de hoorplicht in de bezwaarfase door het OM wordt geschonden, maar ook het in beroep gaan lastiger wordt gemaakt doordat de appelgrens in de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften zal worden verhoogd van 70 naar 110 euro?2
Deze verhoging is onderdeel van de Verzamelwet Justitie en Veiligheid 2022, die onlangs (op 12 juli 2022) door de Eerste Kamer is aangenomen (Kamerstukken 36 003). De voorgestelde verhoging van de appelgrens volgt uit de jaarlijkse indexering van boetebedragen in de Wahv. Deze boetebedragen worden elk jaar geïndexeerd, terwijl de appelgrens in de afgelopen 20 jaar gelijk is gebleven. Als gevolg hiervan staat er inmiddels hoger beroep open voor veel zaken van gering (financieel) belang. Met de verhoging van de appelgrens worden deze zaken van gering (financieel) belang weer van hoger beroep uitgesloten. De hoogte van de appelgrens wordt daarmee in lijn gebracht met de oorspronkelijke bedoeling van de wetgever. Er is dan ook geen sprake van een inhoudelijke beleidskeuze die een verslechtering van de rechtsbescherming van burgers tot gevolg heeft.
Op welke wijze is controle op het OM in onderhavige casus vormgegeven en welke instanties zijn hier mee belast? Kunt u tevens toelichten hoe dit stelsel van checks and balances naar uw mening heeft gefunctioneerd in dit geval?
Verschillende instanties houden toezicht op het OM. Zo ziet de rechter in individuele zaken toe of het OM goed de regels naleeft. Dat is ook in het geval van de hoorplicht gebeurd. Daarnaast zijn er nog diverse andere instanties die toezien op het functioneren van het OM, zoals de procureur-generaal bij de Hoge Raad (die thematische onderzoeken uitvoert naar de vraag of het OM bij de uitoefening van zijn taak de wettelijke voorschriften naar behoren handhaaft of uitvoert) en de Nationale ombudsman die op basis van een klacht een onderzoek kan instellen. In onderhavige casus is mijn departement op de hoogte gesteld over het niet actief onder de aandacht brengen van het recht om te worden gehoord. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 wordt op dit moment met het OM bezien op welke wijze het OM gaat voldoen aan deze wettelijke verplichting.
Het bericht 'Te weinig rechters in Gelderland, 1500 rechtszaken geschrapt' |
|
Mirjam Bikker (CU), Joost Sneller (D66), Raymond Knops (CDA), Michiel van Nispen (SP), Laura Bromet (GL), Kees van der Staaij (SGP), Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Te weinig rechters in Gelderland, 1500 rechtszaken geschrapt»?1
Ja.
Wat vindt u er van dat het Openbaar Ministerie (OM) deze vergaande stap noodzakelijk acht?
Ik betreur het zeer dat zich het Openbaar Ministerie genoodzaakt ziet dit te doen, zeker voor zover het zaken betreft waarbij slachtoffers betrokken zijn. Daar waar slachtoffers erop vertrouwden dat een rechter een onafhankelijk oordeel zou vellen over de zaak waar ze bij betrokken waren, gebeurt dit nu niet.
Hoe weegt u de gevolgen die deze stap heeft voor het vertrouwen van Nederlanders dat recht gedaan wordt na overtredingen en dat rechtsherstel volgt door een goed functionerende strafrechtketen?
De uitdaging is groot om de doorlooptijden van strafzaken structureel te verkorten. Tegelijkertijd zijn we verplicht aan slachtoffers, betrokkenen, verdachten en de samenleving om ons hier onverminderd voor in te zetten. Op de langere termijn zullen de gelden uit het coalitieakkoord leiden tot de inzet van extra menskracht. Voor de korte termijn houden wij met de strafrechtketenorganisaties de vinger aan de pols en overleggen periodiek over de voortgang, zoals die van het Actieplan strafrechtketen die gericht is op het verkorten van de doorlooptijden van zaken op het gebied van veel voorkomende criminaliteit (VVC) en de monitoring van voorraden.
Kunt u aangeven welke factoren ertoe hebben geleid dat deze stap nu wordt gezet? Welk beeld heeft u bij de andere arrondissementen en hoe weegt u de gevolgen daarvan?
De reden dat deze stap door het Openbaar Ministerie is gezet, is het gebrek aan capaciteit bij de rechtbank Gelderland. Hoewel ook in andere arrondissementen tekorten aan rechters zijn waardoor niet alle zaken op tijd kunnen worden behandeld, zijn de achterstanden bij de rechtbank Gelderland verreweg het grootst.
Zowel het Openbaar Ministerie als de Rechtspraak spannen zich maximaal in om te voorkomen dat ook elders in Nederland tot dit soort vergaande maatregelen moeten worden overgegaan. Sepotbeslissingen van vergelijkbare omvang in andere arrondissementen liggen daarom niet voor de hand.
Wat wordt gedaan dit in de toekomst in Gelderland, maar ook bij de andere arrondissementen te voorkomen, met in achtneming van de eigenstandige positie van u en van de rechtspraak en het OM? Welke taak ziet u daarbij voor het Ministerie van Justitie en Veiligheid? Welk tijdspad heeft u daarbij voor ogen?
De Rechtspraak heeft het aantal rechters in opleiding vergroot van 80 naar 130 per jaar, waarvan er op dit moment 20–25 in opleiding zijn bij de rechtbank Gelderland. Daarnaast wordt bij de rechtbank Gelderland de rechters-capaciteit in de sector strafrecht versterkt door rechters uit andere rechtsgebieden naar de sector strafrecht over te plaatsen. Dat lost de problemen op korte termijn echter niet meteen op. Het opleiden van nieuwe rechters kost 1 tot 3 jaar, de personeelstekorten zullen er daarom nog wel enige tijd zijn. Naast het aannemen en opleiden van extra mensen, onderzoeken de Rechtspraak en het Openbaar Ministerie daarom ook andere mogelijkheden om de doorlooptijden in strafzaken terug te dringen en voorraden beter te beheren, zoals hiervoor is vermeld.
Op welke wijze worden slachtoffers actief geïnformeerd over de mogelijkheid bezwaar te maken? Is het ook mogelijk slachtoffers op een meer laagdrempelige wijze bezwaar te laten maken tegen sepot?
Er wordt gekeken op welke wijze het beste tegemoet kan worden gekomen aan de slachtoffers. In de zaken waarin slachtoffers schade hebben geleden, wordt beoordeeld of dat aanleiding is om de verdachte alsnog te dagvaarden op de geringe gereserveerde zittingsruimte of een OM-strafbeschikking op te leggen. Er wordt alleen overgegaan tot het opleggen van een OM-strafbeschikking als de zaak daarvoor geschikt is. In de beoordeling daarvan wordt de rechtsbescherming van alle betrokken partijen betrokken. Wanneer dagvaarden of een OM-strafbeschikking niet mogelijk is en de zaak wordt geseponeerd, krijgen de slachtoffers (en hun advocaat) een brief met een toelichting op het sepot. Daarin wordt ook uiteengezet dat zij bezwaar kunnen maken bij het gerechtshof op grond van artikel 12 van het Wetboek van strafvordering. De wet biedt geen andere mogelijkheid om bezwaar te maken tegen een sepotbeslissing.
De zaken worden nu beoordeeld. Wanneer er zicht is op het aantal slachtoffers, schade en dergelijke wordt besproken of SHN in de nazorg nog een rol kan hebben. Ook de inzet van herstelrecht kan worden overwogen. Tot slot wordt gekeken naar de mogelijkheden van compensatie van schade voor die gevallen waarin het niet vergoeden van de schade tot schrijnende situaties zou leiden.
Welke maatregelen worden getroffen om slachtoffers nazorg te verlenen indien dit nodig is, ook wanneer sprake kan zijn van ervaren leedtoevoeging door het niet doorgaan van een strafzaak?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe blijft er, in die zaken waar overgegaan wordt tot OM-afdoening, oog voor de rechtsbescherming van alle betrokken partijen, juist waar het zaken betreft waar aanvankelijk niet is geoordeeld tot OM-afdoening over te gaan?
Zie antwoord vraag 6.
Welke gevolgen heeft een toename van de artikel 12-procedure voor het gerechtshof en wat betekent een nieuwe toeloop voor zaken die reeds aanhangig zijn, maar ook voor de duur waarop mensen helderheid krijgen over het gevolg voor hun zaak?
Het gerechtshof zal alle artikel 12 Sv-klachten die binnenkomen kunnen en ook wettelijk moeten behandelen, waarbij wel geldt dat afhankelijk van de daadwerkelijke extra instroom de behandeltijden zouden kunnen oplopen. Het gerechtshof heeft intern wel geanticipeerd op een verhoogde instroom. Het is op dit moment nog niet bekend hoeveel zaken met slachtoffers er zijn.
De mogelijkheid tot online stemmen voor Nederlanders in het buitenland. |
|
Ruben Brekelmans (VVD), Mark Strolenberg (VVD), Joost Sneller (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Expats kick-off French legislative elections with online voting»?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat het bij de afgelopen parlementsverkiezingen voor Fransen die in het buitenland wonen, mogelijk is om digitaal te stemmen?
Het is mij bekend dat het voor Fransen die buiten Frankrijk wonen een aantal jaar mogelijk is geweest om te stemmen via internet. Hiervan heeft mijn ambtsvoorganger in 2016 melding gemaakt bij uw Kamer.2 In 2017 heeft de Franse regering besloten het stemmen via internet op te schorten vanwege het zeer hoge risico op cyberdreigingen. Na de parlementsverkiezingen in 2017 heeft de Franse regering het voornemen geuit het mogelijk te maken voor Fransen die buiten Frankrijk wonen om bij de parlementsverkiezingen in 2022 weer via internet te stemmen. Deze mogelijkheid wordt deze kiezers geboden naast de mogelijkheden om per brief, per volmacht of bij een consulaire post te stemmen.
Kunt u aangeven in welke andere landen binnen de EU het mogelijk is om digitaal te stemmen (voor inwoners die in het buitenland wonen)?
Behalve voor Fransen die buiten Frankrijk wonen bij parlementsverkiezingen is het in Estland mogelijk om via het internet te stemmen. Verder kent Litouwen sinds 2020 de wettelijke mogelijkheid voor kiezers in het buitenland om via internet te stemmen, maar van die mogelijkheid is tot nog toe geen gebruik gemaakt.3
Deelt u de mening dat digitaal stemmen voor Nederlanders buiten Nederland veel voordelen zou hebben, zoals gemak en de zekerheid dat de stem (op tijd) aankomt?
Of een nieuwe wijze van stemmen in Nederland kan worden ingevoerd wordt beoordeeld in het licht van de waarborgen waaraan het verkiezingsproces moet voldoen, te weten transparantie, controleerbaarheid, integriteit, kiesgerechtigheid, stemvrijheid, stemgeheim, uniciteit en toegankelijkheid.4 Het introduceren van internetstemmen maakt het verkiezingsproces kwetsbaar voor cyberrisico’s waarbij er risico’s zijn voor deze waarborgen, zoals het stemgeheim, de stemvrijheid en de integriteit. Deze waarborgen wegen zwaar. Omdat bij het uitbrengen van de stem nu geen digitale middelen worden gebruikt, is er geen kwetsbaarheid voor digitale dreigingen en digitale risico’s. Bovendien is het stemproces achteraf controleerbaar (zie verder het antwoord op vraag 6).
Welke stappen zijn er sinds de Tweede Kamerverkiezingen van 2021 gezet om het digitaal stemmen (vanuit het buitenland) mogelijk te maken?
Bij de evaluatie van de afgelopen Tweede Kamerverkiezing heeft mijn ambtsvoorganger de door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Kiesraad, VNG en NVVB opgestelde Verkiezingsagenda 2030 aan uw Kamer toegezonden met daarin mogelijke verbeteringen in het verkiezingsproces voor de komende jaren.5 In de Verkiezingsagenda 2030 zijn, mede gelet op hetgeen is toegelicht in de antwoorden op de vragen 4 en 6, geen voornemens opgenomen om stemmen via het internet (vanuit het buitenland) mogelijk te maken. Er zijn hiertoe dan ook geen stappen gezet.
Kunt u aangeven waarom het op dit moment nog niet mogelijk is om digitaal te stemmen voor Nederlanders in het buitenland? Wat zijn de grootste uitdagingen om dit mogelijk te maken?
In juni 2018 heeft het kabinet een standpunt ingenomen over elektronisch stemmen.6 Het kabinet constateerde daarbij dat ten opzichte van enkele jaren daarvóór de risico's hiervan zijn toegenomen. Het gaat dan om risico’s voor de waarborgen waaraan het verkiezingsproces moet voldoen, zoals het stemgeheim, de stemvrijheid en de integriteit. Omdat het uitbrengen van de stem niet via digitale middelen gebeurt, is er geen kwetsbaarheid voor digitale dreigingen en digitale risico’s. Bovendien is het stemproces achteraf controleerbaar. Het kabinet wil, gelet op de dreigingen die worden onderkend, die kwetsbaarheden niet in het stemproces introduceren. Dit standpunt is nadien herhaaldelijk bevestigd.7 Er is geen aanleiding dat standpunt te heroverwegen.
Ik constateer dat ook in andere landen die conclusie wordt getrokken. In het voorjaar van 2020 heeft de Belgische overheid een studie laten uitvoeren naar de haalbaarheid van de invoering van internetstemmen.8 De studie is uitgevoerd door een consortium van universiteiten (Université libre de Bruxelles, Vrije Universiteit Brussel, KU Leuven, UCLouvain). Als onderdeel van de studie is gekeken naar de ontwikkelingen van internetstemmen in de recente jaren. Daaruit blijkt dat het aantal landen dat de stap naar internetstemmen heeft gezet, vrijwel nihil is. In de studie wordt geconcludeerd dat de komende jaren de stap naar internetstemmen niet moet worden gezet omdat:
De veiligheidsgaranties niet voldoende zijn;
De transparantie en de controleerbaarheid van de procedure niet gewaarborgd kunnen worden;
De kosten, hoewel het moeilijk is deze precies in te schatten, hoog zullen zijn.
Hoe gaat Frankrijk om met deze zelfde uitdagingen? Waarom is het voor Fransen in het buitenland wel mogelijk om veilig digitaal te stemmen?
Franse kiezers in het buitenland kunnen gebruikmaken van de mogelijkheid om via het internet te stemmen bij de Franse parlementsverkiezingen en consulaire verkiezingen. Bij andere verkiezingen, zoals de presidentiële verkiezingen en de Europees Parlementsverkiezingen, is deze mogelijkheid er niet. De mogelijkheid om als Franse kiezer in het buitenland via het internet te stemmen voor de parlementsverkiezingen bestond eerder in 2012. In aanloop naar de parlementsverkiezingen van 2017 werd de mogelijkheid afgeschaft vanwege de hoge risico’s op cyberdreigingen.9 In de aanloop naar de parlementsverkiezingen van 2022 heeft de Franse regering een andere afweging gemaakt ten aanzien van de introductie van risico’s rond de waarborgen van het verkiezingsproces.
Bent u bereid met uw Franse collega’s te spreken over digitaal stemmen, en informatie en ervaringen uit te wisselen?
Op Europees niveau worden kennis en ervaringen omtrent de organisatie van verkiezingen met elkaar uitgewisseld. Naar aanleiding van de covid-19 pandemie verkennen verschillende landen opnieuw de mogelijkheden en onmogelijkheden tot stemmen via het internet. Ontwikkelingen en ervaringen van de landen omtrent stemmen via het internet volg ik.
Welke inspanningen verricht u om het aantal geregistreerde stemgerechtigde Nederlanders in het buitenland te verhogen? Bent u bereid te informeren welke inspanningen Frankrijk hiertoe verricht?
Een belangrijke stap in het verhogen van het aantal Nederlanders buiten Nederland dat zich als kiezer registreert was de invoering in april 2017 van de permanente registratie. Vanaf dat moment hoeft een kiezer buiten Nederland zich nog maar eenmalig te registreren en niet meer voor elke verkiezing opnieuw. Hij krijgt dan automatisch de stembescheiden voor elke verkiezing toegezonden. Sinds de invoering van de permanente registratie ontvangt iedere Nederlander die uit Nederland vertrekt, en bij vertrek een adres in het buitenland opgeeft, een brief van de gemeente Den Haag met het persoonlijke verzoek zich te registreren om te stemmen vanuit het buitenland. Daarnaast geeft de gemeente Den Haag, op grond van de Kieswet verantwoordelijk voor (het beheer van) de permanente registratie en voor het organiseren van de verkiezingen voor de kiezers buiten Nederland, op allerlei andere wijzen bekendheid aan de registratiemogelijkheid, onder meer via de website stemmenvanuithetbuitenland.nl, via advertenties in sociale media en waar mogelijk via verenigingen van Nederlanders in het buitenland. Ook het Ministerie van Buitenlandse Zaken zet zich ervoor in, al dan niet via het postennetwerk, om hieraan bekendheid te geven. Bijvoorbeeld via de website NederlandWereldwijd.nl en via de social-mediakanalen van de ambassades in landen met grote Nederlandse gemeenschappen.
Ik ben graag bereid om via het Ministerie van Buitenlandse Zaken te proberen te achterhalen welke inspanningen Frankrijk in dit verband verricht.
Gaat u onderzoeken of, mede op basis van de ervaringen in Frankrijk, digitaal stemmen mogelijk te maken is voor Nederlanders in het buitenland?
Gelet op het kabinetsstandpunt omtrent stemmen per internet zoals verwoord in het antwoord op de vragen 4 en 6, ligt het uitvoeren van een dergelijk onderzoek niet in de rede en bestaat daartoe geen voornemen.
Wel volgt het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties nieuwe ontwikkelingen binnen het verkiezingsproces nauwgezet, ook als het gaat om digitalisering. De hiervoor genoemde Verkiezingsagenda 203010 benadrukt in dat verband dat nieuwe innovatieve technologieën mogelijk een bijdrage kunnen leveren aan het verbeteren van het verkiezingsproces en dat er onderzoek naar nieuwe technologieën dient plaats te vinden. Dit onderzoek wordt dit jaar opgestart. Bij de vraag of nieuwe technologieën kunnen worden ingevoerd, dienen steeds de waarborgen van het verkiezingsproces te worden betrokken.
De beantwoording van schriftelijke vragen over de aanbesteding van fotografieopdrachten |
|
Joost Sneller (D66), Romke de Jong (D66), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Op welke wijze worden de (administratieve) verplichtingen voortvloeiend uit de huidige raamovereenkomst als belastend ervaren door fotografen? Kunt u dit nader onderbouwen en toelichten?1
In antwoord op vragen van de leden Sneller (D66) en Gijs van Dijk (PvdA) aan de Minister-President en de Ministers van Economische Zaken en Klimaat, voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de aanbesteding van fotografieopdrachten (ingezonden 23 september 2021)2 heb ik toegelicht dat een aanzienlijk deel van de 39 fotografen in de huidige raamovereenkomst, grofweg één derde, heeft aangegeven (mondeling en/of schriftelijk) last te hebben van de administratieve verplichtingen in de huidige raamovereenkomst en/of heeft aangegeven de aanbestedingsprocedure zelf als (zeer) belastend te hebben ervaren.
Kunt u de verschillen tussen de huidige raamovereenkomst voor fotografie bij de rijksoverheid en de nieuwe (concept-)raamovereenkomst toelichten? Wat zijn de gevolgen voor de kosten van het Rijk en de te verwachten gevolgen voor de inkomens van de fotografen?
In antwoord op de vragen van de leden Sneller, Wuite, Romke de Jong en Van Weyenberg (allen D66) aan de Minister-President en de Ministers van Economische Zaken en Klimaat, voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de aanbesteding van fotografieopdrachten3 heb ik toegelicht dat is gekozen voor een nieuwe opzet, waarbij er geen rechtstreekse contracten meer worden afgesloten met individuele fotografen. Het doel van deze aanbesteding is om één bureau te contracteren dat, in samenspraak met opdrachtgevers, een poule van fotografen selecteert om opdrachten binnen de raamovereenkomst uit te voeren. Fotografen kunnen gezamenlijk, als zij een combinatie vormen, inschrijven als één bureau voor uitvoering van de raamovereenkomst. Wanneer eenmaal een bureau is gecontracteerd voor de raamovereenkomst, kunnen fotografen (die aan bepaalde objectieve eisen voldoen) tijdens de looptijd van de overeenkomst in de poule in- en uitstappen.
Het uurtarief in de nieuwe raamovereenkomst € 109,– excl. btw, voor elk uur dat een fotograaf op locatie foto’s neemt. Dit is inclusief tijd die wordt besteed aan nabewerking, die niet apart in rekening mag worden gebracht. In de huidige raamovereenkomst bedraagt het uurtarief € 117,– excl. btw. Dat is inclusief nabewerking, maar ook inclusief overige taken die in de nieuwe situatie door het bureau in plaats van de fotograaf worden uitgevoerd, zoals planning, administratie, gehele metadatering en aanlevering.
Wat is de toegevoegde waarde van de introductie van een bureau dat fotografen in gaat huren ten opzichte van de huidige situatie waarin de Dienst Publiek en Communicatie van het Ministerie van Algemene Zaken (AZ-DPC) fotografen inhuurt in opdracht van ministeries?
In antwoord op vragen van de leden Sneller (D66) en Gijs van Dijk (PvdA) aan de Minister-President en de Ministers van Economische Zaken en Klimaat, voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de aanbesteding van fotografieopdrachten (ingezonden 23 september 2021)4 heb ik toegelicht dat indien sprake is van een raamovereenkomst met meerdere partijen als uitgangspunt nadere concurrentiestelling dient plaats te vinden (een zogenaamde «mini-competitie», oftewel: een mini-aanbesteding) voor het verstrekken van concrete opdrachten (artikel 2.143, tweede lid, en 2.47, tweede lid, Aanbestedingswet 2012). De huidige raamovereenkomst voor fotografiediensten betreft een raamovereenkomst met meerdere partijen/fotografen, maar gaat uit van het verstrekken van opdrachten zonder nadere concurrentiestelling, omdat nadere concurrentiestelling per fotografieopdracht onmogelijk zou zijn vanwege de doorlooptijd en de onevenredige lasten daarvan voor zowel fotografen als opdrachtgevers. AZ wenst deze wijze van aanbesteden niet te herhalen, omdat deze op gespannen voet staat met de aanbestedingsregels. Ook lijkt het Ministerie Algemene Zaken met die manier van aanbesteden niet optimaal invulling te geven aan de verplichting op grond van artikel 1.6 Aanbestedingswet 2012 om als aanbestedende dienst de administratieve lasten zo veel mogelijk te beperken. Tegen het licht van de ervaringen met deze werkwijze, en in het licht van de juridische houdbaarheid van deze wijze van aanbesteden, is gekozen voor nieuwe opzet, waarbij er geen rechtstreekse contracten meer worden afgesloten met individuele fotografen.
Fotografen (die aan bepaalde objectieve eisen voldoen) kunnen tijdens de looptijd van de overeenkomst in de poule in- en uitstappen. Daardoor gaat de markt voor fotografen niet op slot tijdens de duur van de overeenkomst.
In de nieuwe situatie worden een aantal taken door het bureau uitgevoerd, zoals planning, administratie, gehele metadatering en aanlevering. Dit ontlast de fotografen.
Hoe verhoudt het naar alle waarschijnlijkheid nieuwe uurtarief zich tot de kosten die moeten worden betaald aan een bureau en wat zijn daarmee de kosten voor het Rijk om een fotograaf in te huren? Hoe verschilt dit van de huidige raamovereenkomst en waarom acht u dit verschil wenselijk?
In antwoord op vragen van de leden Sneller (D66) en Gijs van Dijk (PvdA) aan de Minister-President en de Ministers van Economische Zaken en Klimaat, voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de aanbesteding van fotografieopdrachten (ingezonden 23 september 2021)5 heb ik opgemerkt dat het uurtarief in de nieuwe raamovereenkomst € 109,– excl. btw bedraagt voor elk uur dat een fotograaf op locatie foto’s neemt. Dit is inclusief tijd die wordt besteed aan nabewerking, die niet apart in rekening mag worden gebracht. In de huidige raamovereenkomst, waarin géén bureau maar afzonderlijke fotografen zijn gecontracteerd, bedraagt het uurtarief € 117,– excl. btw. Dat is inclusief nabewerking, maar ook inclusief overige taken die in de nieuwe situatie door het bureau worden uitgevoerd, zoals metadatering. In de nieuwe raamovereenkomst komt het uurtarief volledig ten goede aan de ingezette fotograaf. In de nieuwe raamovereenkomst brengt het bureau per opdracht een vaste vergoeding in rekening bij de opdrachtgever, die volledig ten goede komt aan het bureau.
Reiskosten van fotografen zullen worden vergoed met een vaste vergoeding per kilometer. Met betrekking tot parkeerkosten wordt een bepaling in de raamovereenkomst opgenomen dat deze kosten als maatwerkkosten kunnen worden doorbelast aan opdrachtgevers.
Door de inzet van een bureau zullen de kosten voor de rijksoverheid per foto-opdracht naar verwachting gemiddeld stijgen.
Kunt u onderbouwen waarom enkel de onmogelijkheid om het tarief aan te passen er volgens u niet toe leidt dat de aanbesteding via één groot bureau ervoor kan zorgen dat dit bureau marktmacht naar zich toe kan trekken ten opzichte van fotografen? Gaat u ook de andere voorwaarden waartegen een fotograaf kan worden ingehuurd door het bureau voorschrijven?
In antwoord op vragen van de leden Sneller (D66) en Gijs van Dijk (PvdA) aan de Minister-President en de Ministers van Economische Zaken en Klimaat, voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de aanbesteding van fotografieopdrachten (ingezonden 23 september 2021)6 heb ik opgemerkt dat de eisen aan fotografen die willen toetreden tot de poule zijn proportioneel en laagdrempelig moeten zijn, en zijn voorgeschreven in de aanbesteding. In ieder geval moeten fotografen voldoende ervaring hebben met fotografieopdrachten vergelijkbaar met de typen/soorten fotografieopdrachten die onderdeel uitmaken van deze raamovereenkomst.
In aanvulling hierop merk ik op dat het selecteren van fotografen voor de poule wordt gedaan door een commissie die in gelijke mate bestaat uit leden afkomstig van het bureau, en leden die werkzaam zijn bij de rijksoverheid. Het selecteren van fotografen voor een opdracht gebeurt conform het omschreven proces in de aanbestedingsstukken. Uitgangspunten daarbij zijn geografische spreiding van fotografen door heel Nederland (korte reistijden) en een zo gelijk mogelijke verdeling van opdrachten tussen fotografen in de poule. Het «matchen» van fotografen vindt, naast geografische spreiding, plaats op basis van geschiktheid van een fotograaf voor de desbetreffende opdracht.
Hoe beoordeelt u de situatie dat fotografen in toenemende mate afhankelijk zullen zijn van deze ene marktpartij, terwijl deze marktpartij de beste kwaliteit moet gaan leveren tegen de laagste prijs? Welke gevolgen verwacht u voor de tarieven voor fotografen?
In de aanbesteding zijn maatregelen genomen om de positie van de fotograaf te beschermen. Om die reden is er een vast uurtarief voor de fotograaf voorgeschreven. In het kader van goed opdrachtgeverschap kan Algemene Zaken gedurende de looptijd van de raamovereenkomst (steekproefsgewijs) gesprekken voeren met fotografen in de poule. Het doel van deze gesprekken is om bij fotografen te verifiëren dat het bureau de afspraken in de raamovereenkomst gestand doet.
Fotografen die opdrachten voor de rijksoverheid willen uitvoeren gaan een zakelijke relatie aan met het te contracteren bureau. In de aanbesteding is voorgeschreven dat opdrachten zo gelijk mogelijk verdeeld moeten worden over de fotografen in de poule. Het tarief dat een fotograaf ontvangt is in de aanbesteding voorgeschreven en komt volledig ten goede aan de fotograaf. En het aantal uren dat een fotograaf wordt ingezet wordt primair door de opdrachtgever bepaald.
Het is niet juist dat het te contracteren bureau per definitie zal werken tegen de laagste prijs. In de beoordeling wordt de geoffreerde prijs voor 15% meegerekend, en kwalitatieve aspecten voor 85%. Bovendien is het uurtarief van de fotograaf voorgeschreven en offreert een bureau enkel de vaste vergoeding per opdracht.
Wat is uw reactie op de stellingname dat fotografen geen verlichting van de administratieve lasten zullen ondervinden, en dat zij zelfs extra administratieve lasten zullen ondervinden, aangezien ze extra administratie zullen moeten bijhouden ten behoeve van het bureau en er een langere lijn tussen de fotograaf en AZ-DPC wordt gecreëerd met als tussenschakel het bureau?
Qua administratieve taken hebben de fotografen in de poule alleen te maken met het bureau, in plaats van met tientallen verschillende rijksonderdelen. Ook speelt het bureau een belangrijke rol bij het aannemen van opdrachten en het doen van de offerte voorafgaand aan een opdracht. Ook het registeren van alle opdrachten ten behoeve van het contractmanagement voor Algemene Zaken hoeft niet meer door de fotografen te worden uitgevoerd. Tevens neemt het bureau de gehele facturatie aan alle rijksonderdelen voor zijn rekening; de fotografen factureren enkel aan het bureau. Een fotograaf in de poule hoeft juist geen extra administratie uit te voeren.
Er wordt geen langere lijn gecreëerd, omdat er nog steeds, na gunning van een nadere opdracht, rechtstreeks contact is tussen fotograaf en opdrachtgever. Alleen het aannemen van een nadere opdracht en het definitief opleveren van de foto’s verloopt via het bureau.
Hoe beoordeelt u dat het subgunningscriterium «beschikbaar stellen van een beeldbank» zeer veel, zo niet alle op één na, partijen uitsluit van deze voorgenomen aanbestedingsprocedure, nu er slechts één partij in Nederland is die aan dit subgunningscriterium zal kunnen voldoen?
Dit subgunningscriterium maakt geen deel uit van deze aanbesteding, zoals ik heb toegelicht in antwoord op de vragen van de leden Nijboer en Gijs van Dijk (beiden PvdA) aan de Minister-President en de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Economische Zaken en Klimaat over de fotografie-aanbesteding rijksoverheid. Het Ministerie van Algemene Zaken heeft op basis van nadere afwegingen besloten dat de van aanvang gebundeld ingezette opdracht- en beeldbankfotografie in deze aanbesteding worden losgekoppeld. Er zal derhalve één aanbesteding worden doorlopen voor opdrachtfotografie. Daarnaast zullen mogelijk twee afzonderlijke aanbestedingen worden doorlopen voor het contracteren van beeldbankleveranciers voor nieuwsfotografie en thematische fotografie.
Hoe beoordeelt u de stelling dat de fotografen slechts administratief worden verlicht omdat ze geen Europese aanbestedingsprocedure hoeven te doorlopen, maar dat deze verlichting verwaarloosbaar is omdat dit een eenmalig proces betreft?
Zoals ik heb opgemerkt in antwoord op vragen van de leden Sneller (D66) en Gijs van Dijk (PvdA) aan de Minister-President en de Ministers van Economische Zaken en Klimaat, voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de aanbesteding van fotografieopdrachten (ingezonden 23 september 2021) hoeven individuele fotografen in deze nieuwe opzet niet langer zelfstandig mee te dingen in een Europese aanbesteding. De individuele fotografen hoeven voorts niet langer rekening te houden met inkoopprocessen en -systemen van afzonderlijke rijksorganisaties. Het uitvoeren van opdrachten wordt makkelijker voor fotografen, omdat lasten inzake bijvoorbeeld portretrecht en AVG en onder meer het gemetadateerd aanleveren van de foto’s worden belegd bij het bureau. Dit alles beperkt de administratieve lasten voor een individuele fotograaf.
Hoe kijkt u naar de extra handelingen die worden geïntroduceerd door het toevoegen van een rol voor een bemiddelingsbureau, door welke partij worden deze kosten gedragen?
Zoals ik heb opgemerkt in antwoord op vragen van de leden Sneller (D66) en Gijs van Dijk (PvdA) aan de Minister-President en de Ministers van Economische Zaken en Klimaat, voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de aanbesteding van fotografieopdrachten (ingezonden 23 september 2021 komt het uurtarief volledig ten goede aan de ingezette fotograaf. Het bureau mag per opdracht een vaste vergoeding in rekening brengen bij de opdrachtgever, die volledig ten goede komt aan het bureau. Deze vergoeding aan het bureau staat los van het tarief dat volledig aan de fotograaf toekomt. De kosten voor het bureau en de fotograaf worden gedragen door opdrachtgevers van de rijksoverheid.
Op welke manier is er contact geweest met de 39 fotografen uit de huidige raamovereenkomst over de werkwijze in de nieuwe raamovereenkomst? Wat waren hun reacties en hoe zijn deze meegenomen in de vormgeving van de raamovereenkomst waar de nieuwe aanbesteding op gebaseerd zal worden?
Zie het antwoord op vraag 1.
Het bericht ‘Documenten kabinetsformatie openbaar’ op de website www.kabinetsformatie2021.nl. |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Documenten kabinetsformatie openbaar» op de website kabinetsformatie2021.nl?1
Ja.
Wat is de reden geweest om de door informateurs ontvangen post van burgers en organisaties niet actief openbaar te maken?
Vanaf 25 mei 2018 is de Algemene verordening gegevensbescherming van toepassing die meer en nieuwe waarborgen voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer bevat, onder meer ten aanzien van de verwerking van persoonsgegevens. Gelet op de wettelijke betekenis en het belang van deze waarborgen is ten aanzien van het formatiearchief 2021–2022, dat berust bij het Ministerie van Algemene Zaken en waarvan een afschrift tevens aanwezig is bij de Tweede Kamer, afgezien van verwerking in de vorm van een publicatie van de inventaris die vele persoonsgegevens bevat, in samenhang met de verklaring in de brief aan de Kamer van 12 januari 2022 dat alle stukken, behoudens persoonsgegevens, openbaar zijn. Het voorgaande geldt ook voor de bij de (in)formateur(s) ingekomen brieven van burgers en organisaties.
De correspondentie van de (in)formateur(s) met de Tweede Kamer is openbaar gemaakt door de Tweede Kamer. De correspondentie van de (in)formateur(s) inzake de informatie van ministeries is ook openbaar gemaakt. Er zijn tot nu toe bij het Ministerie van Algemene Zaken twee verzoeken om inzage in het formatiearchief ontvangen die inmiddels zijn beantwoord door verstrekking van de gevraagde informatie behoudens persoonsgegevens.
Bent u het ermee eens dat het passief openbaar maken van de door informateurs ontvangen post van burgers en organisaties slechts schijnopenbaarheid biedt, aangezien degene die stukken wil opvragen niet weet waar hij naar kan vragen als hij niet eerst weet wie documenten heeft opgestuurd?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven waarom er niet net als bij de formatie van 2017 een inventarisatielijst met stukken, waaronder brieven van burgers en organisaties, is openbaargemaakt?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat het niet actief openbaar maken van de door informateurs ontvangen post van burger en organisaties tijdens de formatie van 2021 een trendbreuk is met de actieve openbaarmaking van documenten bij eerdere kabinetsformaties?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met de kabinetsevaluatie van 2021 waarin onderzoekers concluderen dat u in 2017 het uitgangspunt had dat het formatiedossier geen enkel doel dient, het tot stand brengen van een kabinet het enige is dat telt en het effectiever is om helemaal niet met een formatiedossier te werken?2
Ja.
Kunt u aangeven of het klopt dat u deze opvatting had, en zo ja wat uw redenen daarvoor waren?
De inhoud van de samengevatte weergave in het evaluatierapport van de gesprekken met de heer Zijlstra en mij, is herkenbaar. Deze berust op het karakter van de formatie als proces van onderhandelingen tussen fracties en op de ministeriële verantwoordelijkheid voor het te voeren beleid. Dit neemt niet weg dat het een juridisch gegeven is dat stukken die passeren bij onderhandelingen tussen fracties onder begeleiding van de informateur(s) en via deze afkomstig zijn van ministeries, onder de Wet openbaarheid van bestuur vallen. Het formatiedossier bevat een ordening hiervan.
Kunt u aangeven welke opvatting u tijdens de formatie van 2021 had over het doel van het formatiedossier? Kunt u aangeven welke opvatting u nu heeft over het doel van formatiedossiers?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u alsnog de tijdens de formatie van 2021 door informateurs ontvangen post van burgers en organisaties actief openbaar maken, dan wel een inventarisatielijst openbaar maken waarop is aangegeven welke brieven van burgers en organisaties bij de informateurs zijn binnengekomen tijdens de formatie van 2021?
Zie antwoord vraag 2.
Dwingend recht en het toepassen van de menselijke maat door het CBR |
|
Joost Sneller (D66), Lisa van Ginneken (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen 130 tot en met 134a van de Wegenverkeerswet 1994 en de Regeling maatregelen rijvaardigheid en rijgeschiktheid 2011, op grond waarvan het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) verplicht is om te besluiten een rijgeschiktheidsonderzoek op te leggen en het rijbewijs te schorsen van beginnend bestuurders die blijkens een mededeling van de politie aan het verkeer deelnamen met een ademalcoholpercentage boven de toegestane hoeveelheid, hebben spookgereden, een poging tot zelfdoding hebben gedaan of door een lichamelijke of geestelijke aandoening niet goed in het verkeer functioneren?
Ja.
Hoe reflecteert u op het feit dat in een bezwaarprocedure tegen een besluit van het CBR van voornoemde strekking geen ruimte is voor de behandelend ambtenaar om persoonlijke omstandigheden mee te nemen een belangenafweging, omdat de wettelijke regeling van dwingend rechtelijke aard is en hiertoe geen ruimte laat?
Het toepasselijke wettelijk kader geeft inderdaad weinig ruimte voor een belangenafweging van een maatregel. En dat is vanuit de uitvoering door het CBR van bestuursrechtelijke handhaving van vergunningvereisten een logisch uitgangspunt van de regelgeving. Desondanks maakt het CBR binnen deze kaders gebruik van mogelijkheden om toch zijn handelwijze aan te passen op de voorliggende feiten en omstandigheden. Het CBR past de methode van passend contact met de overheid bij klachten, bezwaren en beroepszaken toe. In voorkomende gevallen wordt dan bekeken of er (juridische) mogelijkheden aanwezig zijn om bepaalde gevolgen van besluitvorming te verzachten of meer haalbaar te maken. Zo beschikt het CBR onder andere over beleid voor gespreide betaling van de kosten van educatieve maatregelen en voor het later in de tijd inplannen van cursussen zodat kan worden gespaard zonder dat het rijbewijs ongeldig wordt. Ook het op verzoek wijzigen van ingeplande cursussen wegens persoonlijke omstandigheden die deelname op het geplande moment niet mogelijk maken of het versneld laten doorlopen van cursussen vanwege langdurig verblijf in het buitenland behoren tot de mogelijkheden die het CBR toepast. Wetgeving sluit de toepassing van meer menselijke maat dus niet geheel uit.
Dat in artikel 130 en verder van de Wegenverkeerswet 1994 weinig ruimte is gelaten voor een belangenafweging vloeit voort uit het belang van heldere kaders ten behoeve van handhaving van de algemene verkeersveiligheid. Het is aan het CBR om te beoordelen of de voorliggende feiten en omstandigheden leiden tot de oplegging van een maatregel en waar nodig en mogelijk menselijke maat toe te passen.
In mijn antwoord op vraag 6 ga ik in op de mogelijkheden die het CBR meer in het algemeen heeft op grond van het evenredigheidsbeginsel om in bepaalde gevallen van strikte toepassing van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (RMRG) af te zien.
Hoe reflecteert u op het feit dat de bestuursrechter in het geval van een beroepsprocedure eveneens weinig ruimte wordt gelaten om persoonlijke omstandigheden mee te nemen in een belangenafweging, omdat de wettelijke regeling van dwingend rechtelijke aard is?
Vanuit de scheiding der machten kan ik enkel met gepaste afstand reflecteren op de vermeende ruimte van de bestuursrechter. Net als het CBR beoordeelt de rechter het van toepassing zijnde wettelijke kader. Hij zal moeten bepalen of het CBR terecht tot een juridisch juist besluit is gekomen, met inachtneming van het wettelijk kader en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Acht u het proportioneel dat naast de strafrechtelijke boete, ook een bestuurlijke maatregel opgelegd wordt door het CBR en dat de kosten hiervan gezamenlijk kunnen oplopen tot duizenden euro’s?1
De Minister van Justitie en Veiligheid is verantwoordelijk voor het stelsel van de strafrechtelijke verkeershandhaving. Het Openbaar Ministerie en de rechtspraak kunnen de verkeersovertreder een sanctie opleggen. Het doel is de bestuurder te bestraffen voor de overtreding of het misdrijf dat hij of zij heeft begaan.
Het CBR is zoals gemeld verantwoordelijk voor de bestuursrechtelijke verkeershandhaving van de rijbewijsvergunning. Het CBR toetst of verkeersdeelnemers voldoen aan de vergunningsvoorwaarden van een rijbewijs en kan deze met het oog op de verkeersveiligheid intrekken. Daarnaast wordt met educatieve maatregelen gedragsbeïnvloedende voorlichting geboden om recidive vanuit het belang van de verkeersveiligheid te voorkomen. De doelen van het bestuursrecht en het strafrecht zijn daarmee verschillend.
Het CBR is een tariefgestuurde organisatie. De tarieven worden door de burger betaald, met uitzondering van één CBR-product waarvan de helft van de kosten worden betaald door het departement (vorderingenonderzoek medisch/rijvaardigheid). Het staat dan ook buiten discussie dat de CBR-maatregelen impact hebben op de burger die een maatregel opgelegd krijgt.
Zowel het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat als het CBR streven naar financiële proportionaliteit in de tarifering van de bestuursrechtelijke handhaving.
Binnen juridische kaders kan het CBR in noodzakelijke gevallen bekijken of er mogelijkheden zijn om bepaalde gevolgen van de besluitvorming te verzachten zoals het eerdergenoemde voorbeeld van het gespreid kunnen betalen van de educatieve maatregelen.
Bent u bekend met gevallen waarin het gebrek aan ruimte voor een belangenafweging en toepassen van de menselijke maat heeft geleid tot het opleggen van besluiten waarvan de nadelige gevolgen voor de belanghebbenden onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen?
Het CBR inventariseert of er gevallen bekend zijn en in hoeverre dit te relateren is aan de noodzaak voor meer ruimte in de regelgeving of de uitvoeringsruimte. Het CBR is verzocht dit in een knelpuntenbrief aan IenW op te stellen. In het tweede kwartaal van dit jaar verwacht IenW deze brief van het CBR. Deze brief zal ook met de Kamer gedeeld worden.
Hoe beziet u het voorgaande in het licht van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, meer specifiek artikel 3:4 van de Algemene Wet Bestuursrecht, waaruit blijkt dat het bestuursorgaan rechtstreeks de bij het besluit betrokken belangen afweegt?
Bij de totstandkoming van de WVW1994 en de RMRG heeft de wetgever in formele zin, respectievelijk de Minister, een afweging gemaakt tussen het belang van de verkeersveiligheid dat gemoeid is met de betreffende maatregelen en de nadelige effecten van de maatregelen voor betrokkenen. Gelet op de verkeersveiligheid is in de RMRG bepaald welke maatregelen het CBR in welke gevallen moet nemen. Een bestuursorgaan, dus ook het CBR, dient bij zijn besluitvorming de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht te nemen.2 Hoewel de evenredigheid van de maatregelen is beoordeeld bij de vaststelling van de RMRG, kan het evenredigheidsbeginsel een grond vormen om in bepaalde gevallen van strikte toepassing van de regeling af te zien.
De huidige jurisprudentie biedt mogelijkheden voor het buiten toepassing laten van wetgeving, niet zijnde wetgeving in formele zin. Voor wat betreft de RMRG heeft de Afdeling al eens geoordeeld dat deze voor het alcoholslotprogramma onverbindend was.3 In die uitspraak was de Afdeling van oordeel dat de WVW1994 niet dwingt tot een regeling zonder afwegingsruimte, terwijl de regeling toen geen rekening hield met onevenredige uitkomsten. Of en onder welke omstandigheden een wettelijk voorschrift buiten toepassing kan worden gelaten, is niet op voorhand aan te geven. In haar uitspraak van 2 februari 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak een kader uiteengezet voor de toetsing van de evenredigheid van een besluit door de bestuursrechter als sprake is van discretionaire bevoegdheden.4 De Afdeling noemt daarbij expliciet de exceptieve toetsing: de vraag of een wettelijk voorschrift, niet zijnde een wet in formele zin, strijdig is met hoger recht of beginselen, dan wel in het concrete geval buiten toepassing moet worden gelaten. Dit kader lijkt ook goed toepasbaar op de gebonden bevoegdheden in de RMRG.
Hoe beziet u het voorgaande in het licht van het reflectierapport van de Raad van State van 19 november 2021 (Kamerstuk 35 510, nr. 91), waarin wordt geconcludeerd dat als de toepassing van de wet leidt tot knellende situaties voor burgers, de rechter moet bezien in hoeverre hardheid van de wet in concrete gevallen kan worden weggenomen of terug kan worden gebracht tot een proportioneel resultaat?
Het kabinet waardeert en respecteert de overwegingen van de Raad van State in zijn reflectierapport «Lessen uit de kinderopvangtoeslagzaken» over de rol van de rechter in het geval dat de wet leidt tot knellende situaties voor burgers. Op zijn beurt heeft het kabinet aangegeven hoe het om wil gaan met de conclusies van het rapport «Ongekend Onrecht» van de Parlementaire ondervragingscommissie kinderopvangtoeslag.5
Momenteel wordt gewerkt aan een aanpassing van de Awb om deze meer mensgericht te maken. Het kabinet overweegt diverse wijzigingen om de algemene beginselen van behoorlijk bestuur beter te borgen, ruimte voor maatwerk te vergroten en het burgerperspectief in de dienstverlening voorop te stellen.6 Daarbij wordt nagedacht over een voorziening in de Awb waarmee bestuursorganen, en daarmee indirect ook de bestuursrechter, in bepaalde gevallen van een dwingende bepaling van formeel recht kunnen afwijken. Dit wordt de komende periode nader uitgewerkt, waarbij uitvoeringsorganisaties, de wetenschap en de bestuursrechtspraak worden betrokken.7
Uiterlijk voor de zomer zal de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, mede namens de Minister voor rechtsbescherming uw Kamer informeren over de hoofdlijnen van dit wetsvoorstel, waarbij tevens wordt ingegaan op het vervolg van het onderzoek naar hardvochtige effecten van wetten en regels ter uitvoering van de motie Ploumen/Jetten.8 Tegen de achtergrond van dit hardvochtighedenonderzoek bekijk ik samen met het CBR of de WVW1994 dan wel de RMRG alsnog moet worden aangepast om het CBR meer beslissingsvrijheid te geven. Bij eventuele aanpassingen dient ook rekening te worden gehouden met de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid van burgers, de verkeersveiligheid en de uitvoerbaarheid van de WVW1994.
Kunt u uiteenzetten tegen welke knellende wet- en regelgeving het CBR mogelijk nog meer aanloopt die goede dienstverlening aan burgers in de weg staat, middels een knelpuntenbrief opgesteld door het CBR, zoals ook het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) (Kamerstuk 2021D27609) en de Sociale Verzekeringsbank (SVB) (Kamerstuk 2021D27606) recentelijk aan de Tweede Kamer hebben doen toekomen?
Het CBR is door IenW reeds verzocht een knelpuntenbrief op te stellen. In het tweede kwartaal van dit jaar verwacht IenW deze brief van het CBR en zal het ook met de Kamer worden gedeeld.
Het faillissement van RCCS, waardoor coffeeshophouders problemen ervaren om hun kasgelden te verwerken en hun reguliere bedrijfsvoering daardoor niet kunnen voortzetten |
|
Steven van Weyenberg (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Kuipers , Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de brandbrief van de Bond van Cannabis Detaillisten d.d. 8 maart 2022 (referentienummer 11/22/04) over het beleid van banken waardoor de continuïteit van hun bedrijfsvoering in gevaar komt?
Ja.
Erkent u dat coffeeshophouders, vanwege de aard van hun bedrijfsvoering, hun leveranciers eigenlijk alleen in contanten kunnen uitbetalen? Zo ja, acht u het wenselijk dat er grote sommen contant geld fysiek aanwezig zijn in een coffeeshop, met alle risico’s voor de veiligheid van dien?
Bij coffeeshops speelt contant geld een grote rol vanwege het gedoogbeleid: de verkoop van hasj en hennep wordt gedoogd, maar de inkoop door coffeeshops niet. Dat heeft tot gevolg dat de gehele inkoop van hasj en hennep middels contanten plaatsvindt, hetgeen leidt tot een hoge contantgeldbehoefte, die niet altijd boekhoudkundig verantwoord kan worden. Uit jurisprudentie blijkt dat van de exploitant van een coffeeshop in redelijkheid niet kan worden verwacht dat hij ter zake van de inkoop van softdrugs over facturen beschikt.1 Vanwege de bedrijfsvoering is het mogelijk dat coffeeshophouders daarom contant geld aanwezig hebben. Het is aan de ondernemer hiertoe passende veiligheidsmaatregelen te nemen.
Het gedoogbeleid brengt een intrinsieke spanning, tussen enerzijds de eisen die voortvloeien uit de Wet ter voorkoming van witwassen en het financieren van terrorisme (Wwft) en anderzijds de uitgangspunten van het gedoogbeleid voor coffeeshops2, met zich mee. De Wwft verplicht banken, en andere Wwft-instellingen, om een risicobeoordeling te maken van hun klanten door middel van cliëntenonderzoek. Indien banken risico’s constateren, dienen zij mitigerende maatregelen te nemen. Het gebruik van hoge bedragen contant geld is een van de indicatoren voor een verhoogd risico op witwassen. Het is, vanwege de spanning tussen de Wwft en aan de gedoogde verkoop gerelateerde risico’s, ook belangrijk dat de bank in kwestie, die een risico signaleert, in overleg gaat met de sector om de risico’s in kaart te brengen en zo gezamenlijk mitigerende maatregelen te verkennen en te nemen. In die gesprekken kan bijvoorbeeld de behoefte aan contant geld vastgesteld worden.
Het Ministerie van Financiën zet zich in algemene zin in voor een toegankelijk betalingsverkeer, waaronder het chartale betalingsverkeer. De afgelopen maanden heeft De Nederlandsche Bank (DNB) gesprekken gevoerd met de belangrijkste partijen uit het betalingsverkeer over een Convenant Contant Geld. Dit Convenant heb ik op 8 april aan uw Kamer aangeboden.3 In het Convenant zijn overwegingen opgenomen die banken richting geven om proportionaliteit toe te passen ten aanzien van de chartale dienstverlening bij het naleven van de verplichtingen uit anti-witwasregelgeving.
Herkent u dat coffeeshops, vanwege de hoge bedragen aan contant geldverkeer en het gebrek aan facturen, door banken worden aangemerkt als bedrijven met een hoog risicoprofiel in hun bedrijfsvoering? Hoe voorkomt u dat dit tot te grote beperkingen leidt voor coffeeshophouders?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de suggestie om de Algemene leidraad Wet ter voorkoming van witwassen en financieren terrorisme (Wwft) aan te passen zodat coffeeshops niet langer in de categorie met verhoogd risico vallen?
De Algemene leidraad Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) is, zoals de titel aangeeft, een algemene uitleg van de Wwft. In deze leidraad wordt niet op specifieke sectoren ingegaan. Daarnaast vormen de hoge(re) bedragen contant geld een risico. De omloop van hoge bedragen contant geld komt ook voor bij andere sectoren. Dat contant geld een hoger integriteitsrisico oplevert blijkt onder andere uit de (bijlage bij de) vierde anti-witwasrichtlijn en de Nederlandse National Risk Assessment (NRA). Bij de beoordeling van de risico’s van een klant dient de instelling rekening te houden met risicofactoren. Dat zijn in ieder geval factoren die verband houden met het type cliënt, product, dienst, transactie en leveringskanaal en met landen of geografische regio’s. De vierde anti-witwasrichtlijn bevat drie bijlagen met variabelen dan wel factoren die de Wwft-instelling in overweging moet nemen bij het beoordelen van de witwasrisico’s en risico’s op terrorismefinanciering. Bijlage III bij die richtlijn noemt factoren die kunnen duiden op een potentieel hoger risico. Dit zijn onder andere bedrijven waar veel transacties in contanten plaatsvinden. Ik vind het daarom niet aangewezen om in de Leidraad op te nemen dat een coffeeshop geen verhoogd risico oplevert.
Bent u bekend met de ontwikkeling dat zakelijke klanten van banken in Nederland steeds minder hoge bedragen aan contant geld kunnen opnemen en storten? Zo ja, bent u in gesprek met banken om afspraken te maken over het minimumbedrag aan contanten dat bedrijven moeten kunnen opnemen en storten, bijvoorbeeld coffeeshophouders?
In het Convenant Contant Geld zijn afspraken opgenomen over de kwaliteit en de kosten van de chartale dienstverlening door banken. De afspraken in het Convenant hebben als doel dat contant geld goed blijft functioneren als toonbankbetaalmiddel, ook als geleidelijk steeds meer elektronisch betaald wordt, en voorzien wordt in de benodigde infrastructuur om dit te bereiken. Zo zijn er afspraken opgenomen over het aantal opname- en afstortautomaten, over de continuïteit van het waardevervoer, en over het toepassen van proportionaliteit en klantspecifieke maatregelen door banken bij het nakomen van de verplichtingen volgend uit anti-witwasregelgeving. Tevens zullen banken in ieder geval tot eind juli 2023 geen nieuwe maatregelen treffen die als gevolg hebben dat het opnemen of storten van contant geld voor zakelijke en particuliere klanten duurder wordt gemaakt, dan wel anderszins wordt belemmerd of ontmoedigd. Banken kunnen vanuit hun verplichtingen uit de anti-witwasregelgeving maatregelen nemen voor specifieke cliënten als dit uit nader onderzoek noodzakelijk blijkt.
Herkent u dat, vanwege deze ontwikkeling, coffeeshophouders thans afhankelijk zijn van waardetransporteurs om contant geld te verkrijgen voor hun bedrijfsvoering?
Ik begrijp dat coffeeshops soms gebruik maken van waardetransporteurs om te kunnen voorzien in hun contant geldbehoefte. Mijn ministerie heeft verschillende malen overleg gevoerd met de vertegenwoordiging van coffeeshophouders over de toegang tot het betalingsverkeer. Ik begrijp ook van de Vereniging Haagse Coffeeshops en Platform Cannabisondernemingen Nederland dat banken reeds kijken naar het leveren van maatwerk aan coffeeshops wat betreft hun contantgeldbehoefte. Deze behoefte hangt af van de gedoogde verkoop en wisselt per coffeeshop. Ik moedig deze werkwijze aan en ga er vanuit dat de coffeeshop en bank transparant met elkaar communiceren, en informatie uitwisselen om te komen tot afspraken die voorzien in een redelijke toegang tot contant geld in relatie tot de verkoopbehoefte.
Daarnaast heeft de rechter zich uitgesproken over de balans tussen de toegang tot betalingsverkeer voor coffeeshops en de uitvoering van de Wwft door banken.4 De voorzieningenrechter overweegt dat de contractvrijheid van een bank begrensd is, vanwege de bijzondere zorgplicht tegenover de rekeninghouder. Daarnaast wordt ook overwogen dat een maximaal bedrag aan contanten in strijd kan zijn met de daadwerkelijke toegang tot betaalfaciliteiten. Ik stimuleer dat banken en coffeeshophouders onderling afspraken maken over de contantgeldbehoeft en ga ervanuit dat banken bij het maken van afspraken rekening houden met de overwegingen van de rechter. Het Convenant Contant Geld biedt daar een goede basis voor.
Hoe beoordeelt u de afhankelijkheidsrelatie van de coffeeshophouders naar de waardetransporteurs? Kunt u uiteenzetten welke risico’s deze afhankelijkheid heeft voor de bedrijfsvoering van coffeeshops?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u uiteenzetten wat de gevolgen zijn van het faillissement van RCCS Waardetransport B.V. (hierna: RCCS) op coffeeshophouders in het bijzonder en voor de softdrugsmarkt in bredere zin? Wat zijn de gevolgen van het faillissement van RCCS en beperking van geldverkeer via de bankrekening van coffeeshophouders voor de openbare orde?
Op basis van de website van RCCS5 begrijp ik dat er een akkoord is bereikt over een doorstart van RCCS Waardetransport. Per 1 april heeft Ziemann Group de Nederlandse activiteiten van RCCS overgenomen. In principe kunnen voormalige klanten van RCCS hun diensten afnemen van Ziemann, overstappen naar een andere waardevervoerder of gebruik maken van de voorzieningen van Geldmaat voor het opnemen en afstorten van contant geld. Ik kan nu niet inschatten wat de gevolgen zijn voor coffeeshophouders en de softdrugsmarkt, aangezien dit proces nog gaande is. Ik begrijp van de vertegenwoordiging van de coffeeshopsector dat zij ook nog de gevolgen aan het inventariseren zijn.
Kunt u ons informeren over de stand van zaken van uw gesprekken met de bankensector om discriminatie en uitsluiting tegen te gaan, n.a.v. de mondelinge vraag van het lid Hammelburg (d.d. 2 november 2021) en de toezegging aan het lid Van Weyenberg tijdens het tweeminutendebat financiële markten – consumenten en dienstverlening (d.d. 3 februari 2022)?
De Wwft verplicht banken tot het maken van een individuele risicobeoordeling per klant. Het categorisch uitsluiten van bepaalde klanten of groepen volgt daar niet uit. De Wet op het financieel toezicht (Wft) en de Wwft gaan ervan uit dat instellingen op basis van onderscheid in aard en omvang van het risico cliënten indelen in risicocategorieën. De bank is hiervoor verantwoordelijk, dit betekent niet dat banken hele sectoren mogen uitsluiten, wel kan het betekenen dat sectoren waar bijvoorbeeld meer contant geld in omloop is een intensiever cliëntenonderzoek vereisen.
Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer, naar aanleiding van de mondelinge vraag van het lid Hammelburg (D66), toegezegd (d.d. 2 november 2021) uiteen te zetten onder welke omstandigheden tariefverhogingen vanwege een verhoogd risico redelijk en proportioneel zijn. In het convenant Contant Geld zijn daar afspraken over gemaakt met betrekking tot tarieven voor contant geld. In mijn gesprekken met de banken en DNB over de-risking komt dit verder aan bod. Op dit moment wordt een inventarisatie gemaakt van de sectoren waar dit speelt en welke risico’s van toepassing zijn. Op basis van deze inventarisatie verwacht ik ook in te kunnen gaan op redelijke en proportionele tarieven.
Daarnaast heb ik uw Kamer tijdens het tweeminutendebat financiële markten – consumenten en dienstverlening (d.d. 3 februari 2022) toegezegd om naar aanleiding van meerdere onderzoeken en evaluaties die zijn gedaan en nu lopen uw Kamer te informeren. Zoals ik op 30 maart 2022 heb aangegeven zullen de Minister van Justitie en Veiligheid en ik de relevante aanbevelingen en aanknopingspunten uit de onderzoeken betrekken bij de voorstellen voor verdere verbetering van de aanpak van witwassen en deze na de zomer met uw Kamer delen.6 Daarnaast zal ik een eerste appreciatie van de evaluatie van de implementatiewet van de vierde anti-witwasrichtlijn in mei met beide Kamers delen. Gelet op de motie van het lid Azarkan7 zal ik in overleg gaan met toezichthouders om duidelijkheid te verkrijgen over de risicoselecties die banken ter implementatie van de Wwft gebruiken. Wanneer een klant meent gediscrimineerd te worden door een bank, dan kan de consument de klacht onder andere voorleggen aan de civiele rechter of het Kifid.
Bent u bereid om samen met de coffeeshopbranche en de bankensector oplossingen te creëren voor deze knelpunten in de bedrijfsvoering opdat de branche betere toegang krijgt tot de financiële dienstverlening van banken?
Zie antwoord vraag 6.
Een vrijwillige bijdrage aan het Internationaal Strafhof ten behoeve van een onderzoek naar oorlogsmisdrijven, misdrijven tegen de menselijkheid en genocide gepleegd in Oekraïne |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het persbericht van het Internationaal Strafhof van 2 maart 2022, waarin de aanklager van het Internationaal Strafhof aankondigt een onderzoek te hebben geopend naar mogelijk gepleegde oorlogsmisdaden, misdrijven tegen de menselijkheid en genocide op het grondgebied van Oekraïne?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat de aanklager in hetzelfde persbericht benadrukt extra financiering en capaciteit nodig te hebben om het onderzoek effectief te kunnen uitvoeren, en dat de aanklager hierom een verzoek om steun bij de verdragslanden zal doen?
Ja.
Onderschrijft u het belang van het onderzoeken van mogelijk gepleegde oorlogsmisdaden, misdaden tegen de menselijkheid en genocide op het grondgebied van Oekraïne en het belang van het aansprakelijk stellen van plegers van internationale misdrijven?
Het kabinet hecht grote waarde aan het bestrijden van straffeloosheid voor internationale misdrijven gepleegd waar ook ter wereld. Hiervoor is het van belang dat bewijs wordt verzameld dat voor rechtszaken kan worden gebruikt.
Nederland heeft op 2 maart 2022 – met inmiddels 40 andere verdragspartijen, waaronder alle lidstaten van de Europese Unie – de situatie in Oekraïne bij de Aanklager van het Internationaal Strafhof aangegeven. Door deze aangifte («State Party referral») kon de Aanklager het onderzoek naar de situatie in Oekraïne direct openen, zonder daarvoor eerst nog de machtiging van de rechters nodig te hebben. Op 24 maart vond een internationale conferentie plaats waarbij verschillende ministers, waaronder de Minister van Justitie en Veiligheid, hebben gesproken over hoe de Aanklager het beste in zijn werk kan worden ondersteund. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft daarnaast op 11 april voorafgaand aan de Raad Buitenlandse Zaken een ontbijt met Aanklager Khan georganiseerd, met als doel het bestendigen van de eensgezinde EU steun, inclusief nadere financiële en personele steun, voor het Strafhof.
Ook heeft Nederland de oprichting door de VN-Mensenrechtenraad gesteund van een Commission of Inquiry met een focus op bewijsgaring van schendingen begaan in Oekraïne. Nederland geeft daarnaast 1 miljoen euro aan het Hoge Commissariaat van de Mensenrechten van de VN (OHCHR). Hiermee kan de OHCHR zich verder inzetten voor mensenrechten in Oekraïne en het documenteren en rapporteren van schendingen van deze rechten. Nederland is daarnaast medeoprichter en medevoorzitter van de Group of Friends of Accountability following the Aggression against Ukraine, een platform voor het in kaart brengen van bestaande en opkomende initiatieven en het delen van informatie tussen staten en met internationale organisaties en het maatschappelijk middenveld.
Heeft het Internationaal Strafhof zich reeds tot u gewend met een verzoek om een vrijwillige bijdrage zoals bedoeld in artikel 116 van het Statuut van Rome, dan wel met een ander verzoek om additionele financiering?
Ja, op 7 maart 2022 heeft de Aanklager van het Internationaal Strafhof alle verdragspartijen schriftelijk uitgenodigd om ten behoeve van alle lopende onderzoeken bijstand te verlenen aan zijn Parket, onder meer door middel van vrijwillige financiële bijdragen en/of de terbeschikkingstelling van nationale deskundigen op basis van detachering.
Bent u bereid om het Internationaal Strafhof extra financiering toe te kennen om zo het onderzoek naar oorlogsmisdrijven, misdrijven tegen de menselijkheid en genocide op het grondgebied van Oekraïne mogelijk te maken?
Het recent geopende onderzoek naar de situatie in Oekraïne trekt een zware wissel op de capaciteit van het Internationaal Strafhof en heeft potentieel gevolgen voor alle lopende onderzoeken. In dat licht zal Nederland een vrijwillige financiële bijdrage van 1 miljoen euro overmaken aan het Trust Fund dat recent ten behoeve van het Parket van de Aanklager is opgericht.
De Aanklager heeft voor de besteding van de vrijwillige bijdragen de volgende prioriteiten aangewezen: 1) ICT-voorzieningen ten behoeve van de bewijsgaring, 2) psychosociale hulp aan slachtoffers en getuigenbescherming, en 3) extra capaciteit voor seksuele misdrijven en gender-gerelateerde misdrijven. In zijn persbericht van 28 maart heeft de Aanklager bekendgemaakt dat hij de bijdragen in eerste instantie zal gebruiken voor de aanschaf van de ICT-voorzieningen.2 Het gaat daarbij onder meer om het opzetten van een cloud waar beeld- en geluidmateriaal in kan worden opgeslagen, zodat daar vervolgens spraak- en gezichtsherkenningssoftware op kan worden losgelaten. De gigantische hoeveelheid beeld- en geluidmateriaal kan op deze manier veel sneller en efficiënter worden doorzocht op relevant bewijsmateriaal. De aanschaf van deze nieuwe technologieën zal niet alleen bevorderlijk zijn voor het Oekraïne-onderzoek, maar voor alle lopende onderzoeken.
Daarnaast heeft Nederland reeds toegezegd dat experts van het Openbaar Ministerie en de Politie waar mogelijk de kennis en ervaring die is opgedaan tijdens het onderzoek in Oekraïne naar het neerschieten van MH-17 met het Internationaal Strafhof zullen delen, onder andere door middel van detachering bij het Strafhof.
Bent u bereid om bij partner-verdragslanden extra financiering te bepleiten ten behoeve van het voornoemde onderzoek?
Zoals bij het antwoord op vraag 3 is aangegeven, nam de Minister van Justitie en Veiligheid op 24 maart deel aan een internationale conferentie waarbij werd gesproken over de vraag hoe het Internationaal Strafhof het beste kan worden ondersteund en heeft de Minister van Buitenlandse Zaken op 11 april voorafgaand aan de Raad Buitenlandse Zaken een ontbijt met Aanklager Khan georganiseerd met als doel het bestendigen van de eensgezinde EU steun, inclusief nadere financiële en personele steun, voor het Strafhof.
Overigens heeft in reactie op het verzoek van de Aanklager een aantal verdragspartijen, waaronder Nederland, reeds toegezegd om op korte termijn extra bijstand te verlenen, zodat lopende en nieuwe onderzoeken efficiënt en effectief kunnen worden opgepakt en voortgezet. Op de langere termijn zal de toegenomen werkdruk van het Strafhof een collectieve inspanning van alle verdragspartijen vergen. Het is daarbij de taak van de Vergadering van verdragspartijen (Assembly of States Parties) om het Strafhof te voorzien van een toereikende begroting. In verband met het recent geopende onderzoek naar de situatie in Oekraïne zal Nederland in het kader van de begrotingsonderhandelingen in de Vergadering van verdragspartijen met zoveel mogelijk gelijkgezinde partners pleiten voor extra financiering.
Mogelijke transnationale kieslijsten in de EU |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat de vier grootste groepen in het Europees Parlement een akkoord hebben bereikt op 9 maart over transnationale kieslijsten voor de Europese verkiezingen van 2024?
Klopt het dat de intentie is om in 2024 achtentwintig Europarlementariërs via transnationale kieslijsten te verkiezen, met een kiesdrempel van 3,5 procent?
Klopt het dat er in dit akkoord ook gesproken wordt over het verlagen van de stemgerechtigde leeftijd naar zestien voor de Europese verkiezingen?
Wat vindt u van dit akkoord? Steunt u de inzet om de stemgerechtigde leeftijd naar zestien te brengen voor de Europese verkiezingen? Steunt u de totstandkoming van transnationale kieslijsten?
Hoe verhoudt deze deal zich tot de uitkomsten van de Conferentie over de Toekomst van Europa, waar ook expliciet uit is gekomen dat Europeanen transnationale kieslijsten willen?
De EP-rapporteur en (een aantal van de) schaduw-rapporteurs zijn ook betrokken bij de discussies die plaatsvinden in de context van de Conferentie over de Toekomst van Europa. Zij hebben binnen de werkgroep Europese democratie bijvoorbeeld veel nadruk gelegd op aanbeveling 16.2 De betrokken rapporteur en schaduw-rapporteurs zien in deze aanbeveling een duidelijke bevestiging van voorgestelde aanpassingen in de Europese Kiesakte. Of deze aanbeveling uiteindelijk wordt meegenomen in het eindrapport van de Conferentie, wat naar verwachting op 9 mei a.s. zal verschijnen, is nu nog niet duidelijk. Het Europees Parlement heeft initiatiefrecht voor de Europese Kiesakte en kan zelf met een voorstel komen. Het Europees Parlement is daarbij niet afhankelijk van de uitkomsten van de Conferentie, al kunnen de uitkomsten van de Conferentie wel bijdragen aan het draagvlak voor het wijzigen van de Europese Kiesakte.
Naast de Europese burgeraanbevelingen zijn de transnationale kieslijsten ook teruggekomen in de nationale burgerdialogen van Kijk op Europa.3 Wat betreft de Nederlandse burgers komt daar een minder uitgesproken beeld naar voren: een derde vindt stemmen op ook niet-nationale kandidaten bij EP-verkiezingen via transnationale kieslijsten een goed idee, een derde vindt dat niet en een derde heeft geen mening over dit onderwerp.
Hoe verhoudt deze deal en de uitkomt van de conferentie zich tot het coalitieakkoord?
Met het oog op het coalitieakkoord4 is het van belang om vanuit het oogpunt van het versterken van democratische legitimiteit een positie te bepalen op de verschillende onderwerpen die raken aan de Europese Kiesakte. Als het voorstel door het EP wordt aangeboden aan de Raad, zal uw Kamer op de gebruikelijke manier geïnformeerd worden over de kabinetspositie.
Zal u zich in Brussel positief uitspreken over dit akkoord?
Met het oog op de nadere standpuntbepaling die nog plaats moet vinden van zowel het Europees Parlement als het kabinet, acht ik het voortijdig om een uitspraak te doen over een voorstel. Als het voorstel door het EP wordt aangeboden aan de Raad, zal uw Kamer zoals hierboven aangegeven op de gebruikelijke manier geïnformeerd worden over de kabinetspositie.
Welke stappen moeten er nog gezet worden om dit akkoord te implementeren?
Het vervolgproces om tot een definitief initiatiefvoorstel vanuit het Europees Parlement te komen is gaande. Verwachting is dat het EP tijdens de plenaire vergadering van 2-5 mei zal stemmen over het voorstel. In de plenaire is een meerderheid van stemmen noodzakelijk. Pas daarna zal het EP het voorstel formeel indienen bij de Raad om het te behandelen.
Een wijziging van de Europese Kiesakte moet met unanimiteit worden vastgesteld door de Raad en vervolgens worden goedgekeurd volgens de grondwettelijke procedures in elk van de lidstaten.5
Welke stappen gaat u zetten om ervoor te zorgen dat in 2024 de eerste Europarlementariërs gekozen worden van transnationale kieslijsten?
Als het initiatiefvoorstel door het EP aan de Raad wordt aangeboden, zal het kabinet een standpunt bepalen en op basis van dat standpunt deelnemen aan de besprekingen over het voorstel in de Raad. Of en wanneer de nieuwe Europese Kiesakte vervolgens wordt aangenomen is niet op voorhand in te schatten. Dit is afhankelijk van meerdere factoren, zoals de onderhandelingen in de Raad en tussen Raad en EP en het vereiste ratificatieproces binnen elk van de lidstaten.
Kan u de Kamer informeren over uw inzet op dit thema in Brussel?
Uw Kamer zal conform de bestaande informatie-afspraken geïnformeerd blijven over de verdere ontwikkelingen in dit dossier.