De groei van illegale Israëlische nederzettingen op Palestijns gebied |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de goedkeuring door de Israëlische regering voor de nieuwbouw van 5000 illegale woningen en appartementen op de bezette Palestijnse Westelijke Jordaanoever?1
Ja.
Deelt u de mening dat de illegale bezettingen in strijd zijn met de universele mensenrechten en het internationaal humanitair recht?2 Zo nee, waarom niet?
Nederzettingen zijn strijdig met internationaal recht, en het nederzettingenbeleid leidt tot mensenrechtenschendingen waar de Palestijnen slachtoffer van zijn. De VN heeft in resoluties van onder meer de Veiligheidsraad, de Algemene Vergadering en de Mensenrechtenraad dit beleid veroordeeld en Israël opgeroepen een einde te maken aan het nederzettingenbeleid, het internationaal recht te respecteren en de rechten van Palestijnen te waarborgen.
Deelt u de mening dat er sprake is van illegale Israëlische kolonisering van het Palestijns gebied, die gepaard gaat met de onderdrukking van miljoenen onschuldige Palestijnen?3 Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat mede door de illegale bezettingen miljoenen Palestijnen in nood zijn, in armoede leven, de kindersterfte in Gaza toeneemt en de Palestijnse economie lijdt?4
De bezetting en het conflict hebben grote gevolgen voor het leven van de Palestijnen en de Palestijnse economie. Nederland en de Europese Unie spannen zich in om een oplossing te vinden voor het Israëlisch-Palestijns conflict, door verwezenlijking van de twee-statenoplossing waarbij Israël en de toekomstige Palestijnse staat in vrede naast elkaar bestaan. Daarnaast dragen Nederland en de EU bij aan diverse initiatieven om de economie in de Palestijnse Gebieden te versterken en werkgelegenheid te bevorderen.
Deelt u de mening dat de illegale handelingen door Israëlische kolonisten in strijd zijn met het VN-Handvest en talloze VN-resoluties?5 Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat Israël niet langer straffeloos door kan gaan met het schenden van het internationaal recht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties verbindt u hieraan?
Nederland en de EU hebben herhaaldelijk het Israëlische nederzettingenbeleid veroordeeld en dringen er ook actief bij Israël op aan om het nederzettingenbeleid te herzien. Nederland heeft samen met Frankrijk, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Spanje, Italië, Zweden, Ierland, Finland en België op 13 oktober 2020 tijdens een demarche bij Israël aangedrongen op afzien van de bouw van nieuwe woningen in de bezette gebieden. In de reguliere contacten met Israël worden daarnaast op elk niveau misstanden aangekaart die in de Palestijnse gebieden plaatsvinden als gevolg van Israëlisch beleid, en het nederzettingenbeleid in het bijzonder.
Hoe gaat Nederland de intensieve diplomatieke relaties met Israël gebruiken ter verbetering van de uitzichtloze, onrechtvaardige situatie van de Palestijnen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om de illegale nederzettingenpolitiek van de Israëlische regering in heldere termen te veroordelen en deze veroordeling over te brengen aan de Israëlische regering? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om op grond van de illegale nederzettingenpolitiek van Israël te bepleiten dat er in EU-verband sancties getroffen dienen te worden tegen de Israëlische regering? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is geen voorstander van sancties tegen Israël. Conform staand kabinetsbeleid zet het kabinet zich in om de betrekkingen met Israël binnen de grenzen van 1967 te versterken. Israëlische nederzettingen zijn daarvan uitgesloten. Voorts ontmoedigt de Nederlandse overheid al jaren economische relaties met bedrijven in Israëlische nederzettingen in bezet Palestijns gebied.
Deelt u de mening dat erkenning van Palestina op dit moment een krachtig signaal zou zijn tegen de illegale nederzettingenpolitiek van Israël? Zo nee, waarom niet?
Het standpunt van het kabinet over erkenning, zoals verwoord door Minister Zijlstra tijdens de behandeling van de begroting Buitenlandse Zaken 2018 (15 november 2017), is ongewijzigd. Erkenning is voor het kabinet pas aan de orde als er een vredesakkoord is tussen beide partijen.
Het bieden van perspectief aan ondernemers na de gedeeltelijke lockdown en het onderzoek naar aanleiding van het OMT-advies over restaurants |
|
Thierry Aartsen (VVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Hoe gaat u vormgeven aan het OMT-advies van 13 oktober 2020 over de positie van restaurants en de toezegging uit de Kamerbrief van 13 oktober 2020 over de stand van zaken COVID-19 en de toezegging van de Minister-President tijdens het debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus van 14 oktober 2020 om in gesprek te gaan met de horeca- en evenementensector over perspectief na de periode van vier weken?1
Het Outbreak Management Team (OMT) schrijft in haar advies van 13 oktober 2020 dat onderzocht zou moeten worden of eigenstandige restaurants (die niet een primaire, bijkomende functie van drinkgelegenheid hebben) open kunnen blijven, «mits aanvullende maatregelen zoals gezondheidscheck, registratie, zitplaats, 1,5 meter afstand houden en dergelijke, getroffen worden».
Op dit moment wordt in samenwerking met de horecasector en MKB-Nederland besproken of het met inachtneming van de maatregelen mogelijk is om bepaalde horeca-activiteiten toch veilig te kunnen laten plaatsvinden, zodra het epidemiologische beeld dat weer toestaat. Daarbij valt te denken aan een segmentering naar activiteiten of typen, die handhaafbaar, uitvoerbaar en uitlegbaar is, en zonder dat groepsvorming, contactmomenten en reisbewegingen te veel toenemen. Bij handhaafbaarheid geldt dat er zoveel mogelijk wordt uitgegaan van zelfregulering door de sector (dus de ondernemer is zelf primair verantwoordelijk voor de naleving van de coronamaatregelen).
Wanneer vinden deze gesprekken plaats? Zijn deze gesprekken al ingepland? Zo ja, op welke termijn, met welke organisaties en met welke bestuurlijke vertegenwoordiging van uw zijde?
Er zijn doorlopend gesprekken met verschillende vertegenwoordigers van deze sectoren. Zo heeft op 1 oktober jl. heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de Minister van EZK en de staatsecretaris van EZK met de voorzitters van VNO-NCW en MKB-Nederland, waar concreet gesproken is over de problemen en mogelijkheden die er zijn voor de horecasector. Op 7 oktober en op 13 november jl. zijn er overleggen geweest met uitgebreide delegaties van de verschillende geledingen binnen de evenementensector over onder meer de FieldLab-aanpak met vier bewindspersonen: de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de Minister van J&V, de Minister voor Medische Zorg en Sport en de Staatssecretaris van EZK. Op 11 november sprak de Minister-President met het landelijk bestuur van Koninklijke Horeca Nederland.
Welke stappen zijn er in het verleden al gezet om te zoeken naar alternatieve maatregelen die hetzelfde dempende effect hebben op het virus maar met minder economische en maatschappelijke schade?
De afgelopen maanden zijn verschillende stappen gezet om te komen tot alternatieve maatregelen die vergelijkbare dempende effecten hebben op het virus maar in mindere mate economische en maatschappelijke schade teweeg brengen. Zo hebben brancheverenigingen tijdens de intelligente lockdown vanaf maart op het verzoek van het kabinet protocollen opgesteld. Met deze protocollen kon veilig en met inachtneming van de RIVM-richtlijnen gewerkt worden, konden bedrijven op een verantwoorde manier open blijven en konden een groot aantal gesloten sectoren vanaf juni weer heropend worden.
Daarnaast zijn verschillende wetenschappelijke onderzoeken uitgevoerd. Zo deed TNO, in opdracht van het kabinet, onderzoek naar de invloed van kuchschermen in combinatie met ventilatie op de verspreiding van aerosolen in binnenruimten in de horeca. De resultaten van dit onderzoek zijn reeds aan uw kamer gemeld (Kamerstuk 35 420, nr. 143).
Tevens is de Smart Distance Lab in juli opgestart, een experiment waarbij een 3-daagse kunstbeurs georganiseerd is met ruim 1.200 bezoekers. De eerste resultaten van dit Smart Distance Lab zijn op 28 oktober jl. gepresenteerd.
Tot slot is de ontwikkeling van een omvangrijk FieldLab-programma voor de evenementensector gestart, waarin de gezamenlijke brancheorganisaties in de evenementenindustrie samen met universiteiten, hogescholen en onderzoeksinstellingen wetenschappelijke kennis combineren met innovaties uit de sector om inzichtelijk te maken hoe de gezondheidsrisico's bij verschillende typen evenementen kunnen worden beperkt. Het gaat hierbij ook om sportevenementen.
Wanneer verwacht u de eerste plannen klaar te hebben liggen voor implementatie? Wat is uw streefdatum voor deze plannen en onderzoeken?
De eerste resultaten van de Smart Distance Labs zijn op 28 oktober jl. gepresenteerd. Er wordt momenteel gekeken naar een vervolg.
Het kabinet is akkoord gegaan met het, onder voorwaarden, organiseren van testevents in het FieldLab-programma Evenementen. Wanneer de besmettingen teruglopen en we in de in de fase waakzaam zitten dan kunnen de FieldLabs starten. De verwachting is dat dit risiconiveau in januari bereikt wordt.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie van de leden Aartsen en Van Weyenberg over het grootschalig initiëren van fieldlabs? Hoeveel sectoren en ideeën voor fieldlabs hebben zich reeds bij u gemeld? Hoeveel fieldlabs zijn er al opgestart en hoeveel worden er komende periode opgestart? Kunt u een overzicht geven van de geplande fieldlabs?2
Net als de leden Aartsen en Van Weyenberg ziet het kabinet grote meerwaarde in de FieldLab-aanpak. Het is verheugend om te zien dat dit concept aanslaat en dat initiatieven daarvoor tot ontwikkeling komen.
Naast het onder vraag 3 en 4 al genoemde FieldLab voor de evenementensector en het al eerder gestarte Smart Distance Lab, zijn er ook gesprekken met de horecasector over het al dan niet opstarten van een FieldLab.
De horecasector werkt namelijk met EZK en J&V aan maatregelen die een minstens zo groot effect hebben op het virus, maar minder economische schade, die te handhaven en na te leven zijn. Een FieldLab voor de horeca is daarbij een van de ideeën die besproken wordt.
Het initiatief voor de ontwikkeling van een FieldLab moet primair liggen bij de betrokken sectoren zelf, maar het kabinet ziet graag dat sectoren zich melden met nieuwe initiatieven als die nieuwe perspectieven kunnen bieden. Wel moet bij alle initiatieven uiteraard goed worden gekeken naar mogelijke gezondheidsrisico's en het algemene epidemiologisch beeld.
Wanneer verwacht u het advies van het RIVM op het ingeleverde plan van het Fieldlab Evenementen? Kunt u dit advies bij binnenkomst delen met de Kamer?
Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu heeft de indieners van het plan om aanvullende informatie gevraagd om haar advies te kunnen afronden. We zullen bezien op welke wijze we uw Kamer het best daarover kunnen informeren.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het eerstvolgende Kamerdebat over de aanpak van het coronavirus?
Doordat er meerdere betrokken partijen zijn, is het helaas niet gelukt deze vragen te beantwoorden voor het debat van 28 oktober jl. over de ontwikkelingen rondom het coronavirus.
Wilt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Is er nog leven voor VDL Nedcar na 2023 nu BMW afhaakt’ |
|
Martijn van Helvert (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) , Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) , Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Is er nog leven voor VDL Nedcar na 2023 nu BMW afhaakt»?1
Ja.
Welke contacten zijn er afgelopen jaar vanuit Den Haag geweest met VDL Nedcar over het mogelijk niet verlengen van het contract met BMW? Zijn er afgelopen jaar vanuit Den Haag contacten geweest met BMW en/of de Duitse regering, waarin dit aan de orde is gesteld?
Het kabinet is over het algemeen terughoudend met het publiceren van informatie over de inhoud van specifieke contacten met het bedrijfsleven. Wat ik hier wel over kan zeggen is dat VDL Nedcar op 18 september jl. contact heeft gezocht met het kabinet over de lopende contractonderhandelingen met BMW. Vanaf dat moment tot aan het door BMW genomen besluit is met regelmaat overlegd met VDL Nedcar en heb ik herhaaldelijk contact gehad op het hoogste niveau met BMW. Er is over de contractonderhandelingen geen contact geweest met de Duitse regering.
Welke ministeries zijn momenteel betrokken bij het vinden van een duurzame oplossing voor VDL Nedcar en op welke manier(en)?
Het kabinet heeft VDL Nedcar alle medewerking toegezegd bij het vinden en verwerven van nieuwe opdrachten. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) is hierin het eerste aanspreekpunt voor VDL Nedcar en waar relevant zijn andere departementen bij het proces aangehaakt. Momenteel zijn het Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) en het postennetwerk zeer nauw betrokken bij de geïntensiveerde zoektocht van VDL Nedcar naar mogelijke opdrachtgevers.
Deelt u de mening dat het voor de doorontwikkeling van VDL Nedcar en het behoud van maakindustrie en werkgelegenheid in Limburg van belang is dat wordt gekeken naar de bredere behoeftes in de regio op het gebied van economie, maar bijvoorbeeld ook op het gebied van infrastructuur?
Nedcar is van groot belang voor de nationale en Limburgse economie en de werkgelegenheid in de regio. Voor een toekomstbestendig VDL Nedcar is het noodzaak dat het bedrijf nieuwe opdrachtgever(s) aan zich weet te binden. Het kabinet heeft VDL Nedcar toegezegd zich voor het behoud van de fabriek en de werkgelegenheid actief in te zetten.
Dat gebeurt ook al. Het kabinet onderhoudt nauw contact met VDL Nedcar en andere betrokken partijen en naast de inzet op het acquisitietraject dragen het Ministerie van EZK en het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) bij aan de voorgenomen gebiedsontwikkeling rond de Nedcar-fabriek. EZK heeft onder voorwaarden 6,8 miljoen euro toegezegd aan de oorspronkelijke plannen van 41 miljoen euro. Als ook het additionele plan voor een randweg om het bedrijventerrein van VDL Nedcar doorgaat draagt EZK 2,5 miljoen euro bij aan de meerkosten van 22 miljoen euro. IenW draagt met de verbreding van de A2 tussen Het Vonderen en Kerensheide bij aan de bereikbaarheid van VDL NedCar. Daarin wordt ook de aansluiting Born aangepakt, wat leidt tot een betere aansluiting van VDL NedCar op de A2.
Het is aan VDL Nedcar, die het beste kan inschatten waar mogelijkheden en eventuele belemmeringen liggen, om de aanpak nader uit te werken en aan te geven wat nodig is. Vervolgens zullen we in gezamenlijkheid de betrokkenheid en rol van centrale en decentrale overheden en andere relevante partijen verder invullen.
Met de ondersteuning van het kabinet wordt invulling gegeven aan de motie van het lid Graus c.s. (Kamerstuk 35 570-XIII, nr. 16) over een integraal plan voor de doorontwikkeling van VDL Nedcar, en aan de motie van het lid Amhaouch c.s. (Kamerstuk 35 438, nr. 9)3 ar het gaat om kansen creëren voor behoud van werkgelegenheid en het stimuleren van regionale investeringen rondom de maakindustrie.
Bent u bereid om met VDL Nedcar, alle betrokken ministeries, de provincie Limburg, gemeentes en andere betrokken partijen tot een integraal actieplan te komen waarin al deze behoeftes worden meegenomen om zo een duurzame vestiging van VDL Nedcar in Limburg op lange termijn te garanderen, mede tegen de achtergrond van de unaniem aangenomen motie van het lid Amhaouch c.s. over steun voor de maakindustrie in de herstelfase na de coronacrisis?2
Zie antwoord vraag 4.
Een onderzoek van de Raad voor de rechtshandhaving naar de bejegening van in bewaring gestelde vreemdelingen in Curaçao en het AIV-rapport ‘Veiligheid en rechtsorde in het Caribisch gebied’ |
|
Antje Diertens (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het onderzoek van de Raad voor de rechtshandhaving naar de bejegening van in bewaring gestelde vreemdelingen in Curaçao1 en het AIV-rapport «Veiligheid en rechtsorde in het Caribisch gebied»?2
Ja.
Wat wordt er gedaan met de aanbevelingen van de Raad voor de rechtshandhaving? Worden alle aanbevelingen overgenomen? Zo niet, wilt u per maatregel uiteen zetten waarom deze niet wordt overgenomen? Wilt u van de aanbevelingen die u wel overneemt aangeven wanneer u verwacht dat deze worden uitgevoerd? Welke rol ziet u voor zichzelf bij de opvolging en uitvoering bij deze aanbevelingen?
Op basis van de Rijkswet Raad voor de Rechtshandhaving is het aan de autoriteiten van Curaçao om te bepalen of de aanbevelingen uit het betreffende inspectierapport worden overgenomen. Dit neemt niet weg dat ik bij de autoriteiten van Curaçao blijf aandringen op het doorvoeren van maatregelen om het regime voor de specifieke doelgroepen substantieel te verbeteren. Hierover heb ik uw Kamer meerdere malen geïnformeerd.3 4 5 Naar verwachting besluit Curaçao deze maand over een project- en implementatieplan vreemdelingenbewaring, dat mede op basis van een advies van de Dienst Justitiële Inrichtingen is opgesteld. In dit plan heeft Curaçao een aantal maatregelen opgenomen die in lijn zijn met aanbevelingen van de Raad voor de Rechtshandhaving. Deze maatregelen zien toe op werving en opleiding van personeel, bejegening en medische screening. Daarnaast heeft Nederland aan verschillende ketenpartners van Curaçao, waaronder de Sentro di Detenshon i Korekshon Kòrsou (SDKK), de training hostmanship gegeven. In deze training staat de bejegening en omgang met vreemdelingen centraal. Nadat de Minister van Justitie van Curaçao over het project- implementatieplan een besluit neemt, zal Nederland op verzoek van Curaçao betrokken blijven bij de uitvoering. De Dienst Justitiële Inrichtingen en het Rijksvastgoedbedrijf zullen Curaçao dus blijven adviseren.
Wat is uw reactie op de uitspraken van ombudsman Keursly Concincion dat hij zich niet serieus genomen voelt, onder andere omdat aanbevelingen zelden worden overgenomen?3 Welke oplossingen ziet u hiervoor en hoe ziet u hierin uw eigen verantwoordelijkheid?
Ik ben niet van plan in deze interne aangelegenheid van Curaçao te treden. Het is aan de autoriteiten van Curaçao om te bepalen of aanbevelingen van onafhankelijke instituten zoals de Ombudsman van het land Curaçao worden overgenomen. Zoals de heer Concincion opmerkt, zouden de Staten van Curaçao hierbij een belangrijke rol kunnen vervullen.
Hoe komt het dat 58 Venezolanen die nu in de barakken van SDKK verblijven geen toegang hebben tot sociale hulp of rechtsbijstand? Waarom krijgen NGO’s en juridische experts zoals van Human Rights Defence nog steeds geen toegang tot deze mensen? Kunt u zich inspannen, in samenwerking met de Curaçaose autoriteiten, om te zorgen dat zij deze toegang wel krijgen, en dat vreemdelingen in de barakken altijd toegang hebben tot dergelijke hulp? Zo nee, waarom niet?
Over rechtshulp aan vreemdelingen heb ik uw Kamer meerdere malen geïnformeerd.7 8 9 Het bieden van sociale hulp of rechtshulp aan vreemdelingen of mogelijke hulp van NGO’s is een aangelegenheid van het land Curaçao.
Klopt het dat er momenteel ook twee minderjarigen verblijven in de barakken van de SDKK? Hoe zijn zij er aan toe? Krijgen zij extra bijstand, ondersteuning of bijvoorbeeld psychosociale hulp? Acht u de barakken een geschikte plek voor minderjarigen? Zo nee, wat kunt u er aan doen om hen te helpen? Zo ja, waarom wel?
Ik acht de vreemdelingenbewaring bij de SDKK niet geschikt voor minderjarige vreemdelingen, wanneer zij hier zonder hun ouder(s) zouden moeten verblijven. Curaçao heeft mij laten weten dat het beleid is om alleenstaande minderjarige vreemdelingen niet in bewaring te stellen. Hierop kunnen volgens Curaçao alleenstaande minderjarige vreemdelingen in de leeftijd van 16 tot 18 jaar kortstondig van worden uitgezonderd, indien er een aannemelijk risico is op onttrekking aan uitzetting. Ook hebben de Curaçaose autoriteiten mij laten weten dat er op dit moment geen minderjarigen in de vreemdelingenbewaring bij de SDKK verblijven. De uitleg van Curaçao is als volgt: volgens de betreffende autoriteiten kon één van de twee personen niet meteen worden geïdentificeerd. Bij identificatie bleek deze persoon volgens Curaçao tijdens zijn verblijf in de vreemdelingenbewaring de leeftijd van 18 jaar te hebben bereikt. De minderjarige – de andere persoon – is volgens Curaçao na advies van de Voogdijraad door de kinderrechter onder toezicht van de overheid gesteld en ondergebracht in de Justitiële Jeugd Inrichting Curaçao. De autoriteiten van Curaçao hebben mij verzekerd dat de toestand van beide personen goed is.
Wat vindt u van de aanbeveling van de AIV om een Human Rights Institute in te stellen? Gaat u deze aanbeveling opvolgen? Zo nee, waarom niet?
Begin 2021 zal uw Kamer een kabinetsreactie op het betreffende AIV-advies ontvangen, aangeboden door de ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie. Ik acht het niet opportuun om op deze reactie vooruit te lopen. Daarom zeg ik u namens het kabinet toe dat de beantwoording van vraag 6, 7 en 8 in deze reactie aan de orde komt.
Kunt u concreet ingaan op de constateringen van de AIV dat het Koninkrijk niet voldoet aan internationaal geaccepteerde mensenrechtennormen wat betreft het (toezicht op) de asielprocedures, te lang heeft geaccepteerd dat met name de omstandigheden bij detentie ver onder de maat zijn en er misstanden plaatsvinden bij de repatriëring van Venezolanen? Deelt u de mening, ook van de AIV, dat de waarborgfunctie van het Koninkrijk (artikel 43 lid 2 Statuut) door Nederland te veel als een laatste redmiddel wordt beschouwd en dat dit een te marginale benadering is, en dat de waarborgfunctie zich ook zou moeten uitstrekken tot preventie?4 Zo nee, waarom niet? Welke les trekt u dan uit het AIV-rapport en met name deze specifieke aanbeveling?
Zie antwoord vraag 6.
Gelet op de conclusies van de AIV, de Raad van de rechtshandhaving en de ombudsman over de tekortkomingen rondom het opvolgen van aanbevelingen en de effectiviteit van maatregelen, welke stappen gaat u, samen met de autoriteiten op Curaçao, zetten om het toezicht op de eilanden effectiever te maken en te borgen dat aanbevelingen van instanties daadwerkelijk opgevolgd worden?
Zie antwoord vraag 6.
Wat kunt u zeggen over de recente brand5 in de SDKK? Hoe zijn de vreemdelingen er aan toe? Zijn er gewonden? Wat is de staat van de barakken na de brand? In hoeverre is het nog verantwoord om vreemdelingen te laten verblijven in deze barakken?
De autoriteiten van Curaçao hebben mij laten weten dat er geen gewonden zijn gevallen door de brand. Ook hebben zij mij laten weten dat de schade aan de cellen meeviel, en dat er na een grondige schoonmaak, in nauw overleg met de inrichtingsarts, is besloten om de cellen weer in gebruik te nemen.
Het model waar het stikstofbeleid op gebaseerd is |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de vergelijking die de Stichting Agri Facts heeft gemaakt tussen het Europese en het Nederlandse model om stikstofbeleid op te baseren?1
Ja.
Waarom wordt het stikstofbeleid van het kabinet (uitsluitend) gebaseerd op het model AERIUS?
AERIUS is het rekeninstrument voor de leefomgeving en bestaat uit meerdere producten, elk gericht op een specifieke gebruikerstaak. Voor de doorrekening van het maatregelenpakket van het wetsvoorstel Stikstofreductie en natuurverbetering wordt binnen AERIUS gebruikgemaakt van het Operationele Prioritaire Stoffen model (OPS). Dit model rekent alle emissiebronnen door, inclusief autonome ontwikkelingen, op nationaal niveau. Het voordeel van dit model, in tegenstelling tot het gebruik van de in het bericht genoemde andere modellen zoals EMEP en LOTOS-EUROS, is dat OPS gedetailleerde lokale berekeningen kan uitvoeren (op hexagoonniveau van 1 hectare). Dit detailniveau is nodig om ten behoeve van natuurvergunningverlening de depositie van stikstof te kunnen berekenen. Dit is een gevolg van de eisen die de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn stellen aan natuurbehoud, waar stikstofdepositie van invloed op is. Een ander voordeel van OPS is dat wordt bijgehouden hoeveel iedere bron bijdraagt aan depositie (op dat hexagoonniveau van 1 hectare). Deze functionaliteiten maken OPS uniek en daarom geschikt voor gebruik in AERIUS, het rekenmodel voor natuurvergunningen. EMEP en LOTOS-EUROS kennen deze functionaliteiten niet op dit detailniveau: ze rekenen op een schaal van een vierkante kilometer. Dat maakt voor de Nederlandse situatie OPS het beste toepasbaar en maakt dat er gericht gecompenseerd kan worden in plaats van voor een veel groter gebied, wat meer stikstofreductie vereist.
Erkent u dat, indien het stikstofbeleid van het kabinet zou worden gebaseerd op model Lotos, de stikstofdoelstelling voor 2030 al gehaald zou zijn? Zo nee, waarom niet?
Dat is niet het geval. Het LOTOS-EUROS model berekent dat een groter deel van de emissie uit Nederland in het buitenland terecht komt en omgekeerd. In het antwoord op vraag twee is toegelicht waarom het gebruik van OPS voor Nederland het meest geschikte model is. Het doorrekenen van de stikstofdoelstelling voor 2030 met het model LOTOS-EUROS is om deze redenen niet aan de orde.
Kunt u bevestigen dat Duitsland ook gebruikmaakt van het model Lotos? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Samen met het Umweltbundesamt (UBA) in Berlijn (het Duitse RIVM) produceert TNO kaarten van de jaarlijkse stikstofdepositie in Duitsland. Deze kaarten zijn gemaakt met het LOTOS-EUROS model en worden door de Duitse regering gebruikt voor hun beleid, waarvoor zij minder gedetailleerde informatie nodig hebben. Zoals uit de beantwoording van vraag 2 blijkt is OPS beter toepasbaar voor de Nederlandse situatie omdat EMEP en LOTOS-EUROS niet beschikken over bepaalde functionaliteiten die in Nederland nodig zijn voor bijvoorbeeld vergunningsaanvragen. Daarnaast wordt het OPS-model geijkt aan de metingen van de meetnetten (het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit (LML) en het Meetnet Ammoniak in Natuurgebieden (MAN). Op deze wijze worden in Nederland de herkomst en depositie van (stikstof)emissies van de verschillende sectoren en bronnen nauwkeurig berekend.
Bent u bereid om het Nederlandse stikstofbeleid (ook) door te rekenen met het model Lotos, in lijn met het advies van de commissie-Hordijk? Zo nee, waarom niet?
Zie de beantwoording van vraag 2.
Het bericht 'Proefproject ‘van gas af’ stilgelegd' |
|
Alexander Kops (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Proefproject «van gas af» stilgelegd»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat in de wijk Overwhere-Zuid in Purmerend – een van de wijken die door u hoogstpersoonlijk in het kader van het «Programma Aardgasvrije Wijken» is geselecteerd – een groot proefproject om woonwijken van het gas af te koppelen voor onbepaalde tijd is stilgelegd vanwege «een waslijst aan issues»?
De verantwoordelijke wethouder van Purmerend, Paul van Meekeren, heeft op 16 oktober 2020 schriftelijk aan de gemeenteraad van Purmerend gemeld dat de proeftuin in Overwhere-Zuid niet is stilgelegd. De gemeente heeft er voor gekozen meer tijd te nemen om de pilot met de eerste 95 woningen en een school, waarvan er 88 woningen en de school van het aardgas zijn afgehaald, te evalueren. Voor opschaling naar de schaalgrootte van de gehele proeftuin, 1276 woningen en andere gebouwen, komen hier belangrijke lessen uit naar voren waar de gemeente samen met haar partners in de proeftuin goed bij stil wil staan. De gemeente heeft daarom aangegeven de komende periode te benutten voor deze evaluatie en voor het maken van nadere (bestuurlijke) afspraken voor het vervolg van de proeftuin. De conclusie dat de proeftuin is stilgelegd is dus niet correct, wel zal de proeftuin vertraging oplopen ten opzichte van de oorspronkelijke planning.
De opgave richting een aardgasvrije gebouwde omgeving is voor iedereen nieuw en Purmerend kan als koploper nog nauwelijks bouwen op eerdere ervaringen. Het Programma aardgasvrije wijken (PAW) is er juist om te leren op welke wijze de wijkgerichte aanpak kan worden ingericht en opgeschaald. De gemeenten lopen in de verschillende proeftuinen aan tegen een diversiteit aan knelpunten waarvan geleerd wordt. Ook worden oplossingen bedacht en gedeeld met elkaar zoals via het kennis- en leerprogramma van het PAW. Een overzicht van de voortgang bij de proeftuinen zal ik aan uw Kamer sturen in het eerste kwartaal van 2021 middels de jaarlijkse voortgangsrapportage van het PAW.
Deelt u de conclusie dat uit de klauwen lopende kosten, gedoe rond de aanleg van een warmtenet, ontevredenheid onder de bewoners en andere ellende niet bepaald getuigen van «haalbaar en betaalbaar», zoals u altijd benadrukt?
Nee, die conclusie deel ik niet. Het is juist goed als een gemeente samen met de stakeholders en bewoners op basis van leerervaringen de tijd neemt om te bepalen op welke wijze gekomen kan worden tot een haalbare en betaalbare aanpak.
Wat is er gebeurd met de € 6,9 miljoen subsidie die u voor dit project aan de gemeente Purmerend hebt verstrekt? Hoeveel woningen zijn hiermee succesvol – tot volledige tevredenheid van de bewoners – aangepakt?
Er is er geen sprake van een subsidie, maar van een decentralisatie-uitkering via het gemeentefonds. Gemeenten hoeven bij deze uitkeringsvorm over de uitgave geen verantwoording af te leggen aan het Rijk. De financiële verantwoording verloopt via de jaarrekening van de gemeente.
Van de rijksbijdrage van € 6,9 miljoen heeft Purmerend een deel ingezet voor het aardgasvrij maken van 88 van de 95 woningen en één school van de eerste pilot. Verder waren in de proeftuin in Purmerend al 468 appartementen aangesloten op het warmtenet; zij kookten op aardgas. Hiervan zijn 323 appartementen nu volledig aardgasvrij gemaakt, met behulp van een deel van de rijksbijdrage. Er moeten nog 145 appartementen van het kookgas af gaan.
De resterende middelen heeft de gemeente beschikbaar voor het aardgasvrij maken van het resterende deel van de proeftuin.
Waarom vindt u «de problematiek in Purmerend» nu opeens «een zaak voor de gemeenteraad»? Waarom kondigt u eerst met veel bombarie en borstklopperij een grote zak met geld aan, maar trekt u uw handen ervan af zodra het fout gaat? Waarom trekt u niet het boetekleed aan, aangezien het «Programma Aardgasvrije Wijken» en de ellende als gevolg hiervan uit úw koker komen?
De uitvoering van een proeftuin is inderdaad een zaak van de gemeente zelf. Het is de gemeente die de regie heeft en samen met de betrokken stakeholders en bewoners beslist op welke wijze de proeftuin wordt uitgevoerd. Het college van de gemeente legt hierover verantwoording af aan de gemeenteraad. Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 4. Mijn verantwoordelijkheid is dat ik samen met de Minister van EZK en de medeoverheden ervoor zorg dat met de proeftuinen en het kennis- en leerprogramma gewerkt wordt aan de inrichting en opschaling van de wijkgerichte aanpak.
Hoe kunt u, gezien de ellende in Purmerend en andere wijken, nu met droge ogen besluiten om opnieuw € 100 miljoen subsidie beschikbaar te stellen? Deelt u de conclusie dat dit bij voorbaat weggegooid geld is? Beseft u wel dat dit belastinggeld is?
Nee ik deel deze conclusie niet. Ik heb vastgesteld tijdens het algemeen overleg van 12 oktober dat er voldoende draagvlak in de Tweede Kamer is voor het starten van de 2e ronde proeftuinen.
Staat u nog steeds achter het doel van het «Programma Aardgasvrije Wijken», namelijk «kennis en ervaring opdoen»? Deelt u de mening dat er, gezien de tot dusverre opgedane kennis en ervaring, maar één conclusie mogelijk is, namelijk: stoppen met deze waanzin?
Ja, ik sta nog steeds achter het doel van het Programma aardgasvrije wijken: het leren op welke wijze het aardgasvrij maken van wijken kan worden ingericht en opgeschaald. Hiervoor is het noodzakelijk dat er daadwerkelijk aardgasvrije woningen en andere gebouwen gerealiseerd worden, zowel binnen de proeftuinen als daarbuiten («leren door te doen»). Dit is ook een belangrijk element in het Klimaatakkoord.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het aanstaande VAO Klimaatakkoord gebouwde omgeving?
Ja.
De vakantie van de Koning |
|
Ronald van Raak |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Was u op de hoogte van de vakantie van de Koning?1
De ministeriële verantwoordelijkheid voor de Koning omvat, zoals ik ook heb gezegd in mijn brief van 18 oktober, de bescherming van de eenheid van de Kroon. Dit betekent dat geen informatie kan worden verstrekt over contacten van politieke en/of ambtelijke aard die betrekking hebben op hetgeen zich binnen de Kroon voltrekt, maar wel dat verantwoording wordt afgelegd door de Minister, in dit geval de Minister-President. Deze verantwoording heeft betrekking op de voorgenomen vakantie en de terugkeer.
In het algemeen behoren reizen naar het buitenland van de Koning die geen onderdeel uitmaken van zijn publieke functie, tot zijn persoonlijke levenssfeer die wordt gewaarborgd door de artikelen 10 en 41 van de Grondwet. Ten aanzien van artikel 41 Grondwet geldt daarbij het voorbehoud dat het openbaar belang in acht wordt genomen. De Minister-President beoordeelt of dit het geval is en verstrekt informatie indien het openbaar belang aan de orde is.
Bij de voorgenomen vakantie van de Koning heb ik een verkeerde inschatting gemaakt. Ik heb te laat beseft, zeker na de persconferentie van dinsdagavond 13 oktober jl., dat de voorgenomen vakantie, die paste binnen de voorschriften, niet langer te rijmen was met de oplopende besmettingen en de aangescherpte maatregelen. Dit had mij eerder aanleiding moeten geven tot heroverweging van de voorgenomen vakantie.
Als het antwoord op vraag 1 «ja» is, waarom hebt u geen bezwaar gemaakt tegen deze reis?
Zie antwoord vraag 1.
Als het antwoord op vraag 1 «nee» is, is de Koning dan zonder overleg met u op reis gegaan?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom was de vicepremier niet op de hoogte?
De Vice-Minister-President heeft tijdens de persconferentie op 16 oktober desgevraagd geantwoord dat hij er niet bekend mee was of de Koning op vakantie ging. Ik had hem hierover tevoren, conform de bij dit onderwerp gebruikelijke werkwijze, niet geïnformeerd. Tijdens de voorbereiding van de persconferentie is de mogelijke vakantie kort aan de orde geweest naar aanleiding van een tweet. Deze tweet leidde tot navraag en nader beraad dat voor de persconferentie geen duidelijkheid had opgeleverd waardoor toen niet duidelijk was of de Koning op vakantie ging of niet.
Waarom was de Rijksvoorlichtingsdienst (RVD) niet op de hoogte?
Zie hiervoor het antwoord op de vragen 1 tot en met 4.
Wie heeft besloten dat de Koning terug moest keren van deze buitenlandse vakantie?
Zie hiervoor het antwoord op de vragen 1 tot en met 3.
Kunt u dat besluit delen met de Kamer?
Zie hiervoor het antwoord op de vragen 1 tot en met 3.
Wat zijn staatsrechtelijk de gevolgen als de Koning zonder overleg met de Minister-President de geloofwaardigheid van het beleid ondermijnt?
Zie hiervoor het antwoord op de vragen 1 tot en met 3.
Op welke dag en op welke tijd bent u op de hoogte gebracht van het voornemen van de Koning om af te reizen naar Griekenland?
Zie hiervoor het antwoord op de vragen 1 tot en met 3.
Sluit u uit dat u na het vertrek van het regeringsvliegtuig verantwoordelijkheid hebt genomen voor deze keuze van de Koning en in het geval van deze reis sprake is van ministeriële verantwoordelijkheid met terugwerkende kracht?
Zie hiervoor het antwoord op de vragen 1 tot en met 3.
Het bericht dat veel agenten thuiszitten in afwachting van een coronatest |
|
Ronald van Raak |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Blijft u bij uw mening, zoals geuit tijdens het notaoverleg Politie, donderdag 15 oktober, dat er maar weinig politieteams zijn die onderbezet zijn doordat agenten in afwachting zijn van een coronatest?1
Tijdens het notaoverleg Politie gaf ik al aan dat het Covid-19-virus, of het nu gaat om de doorlooptijd van de testen of preventieve quarantaine van politiemedewerkers, impact heeft op de politiecapaciteit. Als politiemedewerkers in afwachting zijn van een testuitslag of preventief in quarantaine zijn, doet dit een extra beroep op hun collega’s. Het klopt dat dit soort situaties zich voordoen. Op dit moment is er echter geen sprake van hele teams of eenheden die de werkzaamheden ten gevolge van onderbezetting door Covid-19 niet meer kunnen uitvoeren.
Ben u het met mij eens dat het zeer zorgelijk is dat deze signalen de politietop en u blijkbaar niet en/of veel te laat bereiken? Zo nee, waarom niet?
Het beeld, dat de politietop en ik niet op de hoogte zouden zijn van de actuele situatie in de eenheden, herken ik niet. De korpsleiding voert regelmatig overleg met de eenheidsleiding over dit soort zaken. In mijn reguliere gesprekken met de korpsleiding word ik structureel op de hoogte gebracht van de laatste ontwikkelingen.
Is er al duidelijkheid of politieagenten ook met voorrang getest kunnen worden? Zo nee, wanneer gaat u dit regelen?
Sinds oktober maakt de politie in beperkte mate gebruik van sneltesten van commerciële bureaus. Daarnaast kan de politie een snelteststraat opzetten en onderzoekt daartoe op dit moment de mogelijkheden. Het is wel van belang dat dit gebeurt binnen de geldende richtlijnen en voorwaarden die worden ontwikkeld. De Minister van Volksgezondheid, Wetenschap en Sport heeft hiertoe het RIVM gevraagd een LCI-richtlijn uit te brengen. Ook de IGJ heeft al aangegeven waar initiatieven, voor het oprichten van een eigen teststraat, aan moeten voldoen. Het kabinet hecht eraan dat het testen veilig gebeurt en dat de uitslagen terecht komen bij de GGD. Daarom heeft de Minister van VWS vooruitlopend op de LCI-richtlijn uitgangspunten voor de inzet van COVID-19 (snel)testen buiten GGD-testlocaties gepubliceerd. Voor zulke initiatieven heeft het kabinet vanaf 3 november 3 miljoen testen per maand beschikbaar gesteld. Voor de verdeling van deze tests wordt nu op initiatief van VWS een loket ingericht. Dit loket zal begin december operationeel zijn.
Werknemers binnen de zorg en het onderwijs blijven de enige groepen die voorlopig toegang hebben tot testen met prioriteit binnen de basis testinfrastructuur. De voorrangsregelingen voor de zorg en het onderwijs zijn namelijk tijdelijk. Het doel is om door verdere opschaling en uitbreiding de doorlooptijden van de basis testinfrastructuur zo snel mogelijk naar 2x24 uur te brengen. Zodra de doorlooptijden hieraan voldoen worden de voorrangsstraten stopgezet.
Geldt deze voorrang ook voor gezinsleden van politieagenten, die anders thuis moeten blijven als zij bijvoorbeeld een kind hebben met koorts?
Zoals eerder aangegeven hebben politieagenten voorshands geen voorrang bij het ondergaan van een test. Dit geldt dus ook niet voor de gezinsleden van de politieagenten.
Hoe denkt u dat de politie de nieuwe coronaregels kan handhaven, als er sprake is van deze mate van onderbezetting?
Waar er teams lokaal onderbezet zijn en zo onvoldoende inzet kunnen leveren, wordt dit in eerste instantie binnen de regionale eenheid opgevangen. Dat kan uit andere basisteams zijn of uit andere teams uit de regionale eenheid. Als dat onvoldoende mogelijk is, kan bijstand van een andere eenheid worden gevraagd. Uiteraard is ook dat een afweging waarbij het gezag nauw bij betrokken is.
Bent u bereid vaker met de bonden in overleg te treden over dit soort kwesties, zodat u sneller op de hoogte bent van dit soort problemen? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de korpsleiding spreken intensief en veelvuldig met de bonden over diverse onderwerpen. Bovengenoemde maakt daar in de gesprekken ook onderdeel van uit.
Kunt u deze vragen voor 21 oktober beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Wij stellen altijd het belang voorop uw Kamer tijdig en juist te informeren. Het is hierdoor helaas niet gelukt deze vragen te beantwoorden voor 21 oktober jl.
Het bericht ‘Deurnese twintigers willen bouwen in villawijk: ‘Maar de buurt wil ons er niet bij hebben’ |
|
Jessica van Eijs (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Deurnese twintigers willen bouwen in villawijk: «Maar de buurt wil ons er niet bij hebben»»?1
Ja.
Wat is de rol van de provincie in gevallen als deze, waar een gemeenteraad terugkomt op zijn eigen voornemens en zo nieuwbouw voor starters in de weg staat?
De rol van de provincie is om erop te sturen dat op regionaal niveau tijdig voldoende bouwplannen zijn om voldoende volume en tempo in de woningbouw te realiseren. Hiermee wordt rekening gehouden met risico op vertraging en planuitval. Ook moet rekening worden gehouden met betaalbaarheid en de behoefte van de mensen die een woning nodig hebben, zodat de beschikbaarheid van locaties aansluit bij de bouw van het juiste type woningen. Ook is het de verantwoordelijkheid van de provincie dat er een goede afweging wordt gemaakt tussen verschillende ruimtelijke belangen.
De voortgang van specifieke locaties kan in het geding komen door verschillende factoren zoals weerstand van bewoners tegen plannen. In deze situatie heeft de provincie niet direct een rol, tenzij deze locatie cruciaal is om te voorzien in de woningbehoefte. In de Kamerbrief over de versnelde aanpak van het woningtekort2 bent u geïnformeerd over hoe ik generiek met alle provincies inzet op voldoende plancapaciteit, waarbij ook voldoende alternatieven beschikbaar zijn wanneer vertraging en planuitval optreedt.
Deelt u de mening dat het van belang is om tot gemengde wijken te komen en dat dergelijke initiatieven als ontplooid in het artikel daarbij kunnen helpen?
Het is wenselijk om op lokaal niveau de menging van wijken te bevorderen waar een te eenzijdige woningvoorraad negatieve effecten heeft op de leefbaarheid en kansen van bewoners. Dat betekent niet dat menging van de woningvoorraad een doel op zichzelf voor elke wijk is. Een wijk met een woningvoorraad van relatief hoge kwaliteit met een zeer goede leefbaarheid kan wel kansen bieden voor aangrenzende wijken waar sprake is van een woningvoorraad van slechte kwaliteit en waar leefbaarheid een probleem is. Daarnaast kan de ruimtelijke voorkeur om mogelijkheden binnen bestaand bebouwd gebied te benutten in combinatie met en vraag naar betaalbare woningen ertoe leiden dat het wenselijk is om in een ruim opgezette woonwijk bij te bouwen.
Deze afweging is lokaal van aard. Wel ben ik betrokken bij de versnelde realisatie van een aantal woningbouwlocaties in de woondealgebieden die de belangrijke bijdrage leveren aan de regionale opgave, waarbij ik ook oog heb voor het type woningen dat wordt gerealiseerd. Bovendien zet ik me in voor 16 stedelijke vernieuwingsgebieden waar de leefbaarheid in het geding is. Waar relevant zal ik zorgen dat daar kansen worden meegenomen die er liggen in aangrenzende wijken en ontwikkelgebieden voor nieuwbouw.
In hoeverre klopt de veronderstelling dat er in de doelstelling om tot gemengde wijken te komen vaker sprake is van het mengen van wijken met relatief veel sociale woningbouw, terwijl menging van wijken met relatief hoge huizenprijzen moeilijker totstandkomt?
Helaas beschik ik niet over feitelijke informatie over de mate waarin weerstand van bewoners een vertragende rol speelt in woningbouwprojecten gerelateerd aan hoe het type woningen dat gebouwd wordt zich verhoudt tot de bestaande wijk. Voor mij staan de kwaliteit van de woningvoorraad, de leefbaarheid van wijken en de kansen voor de mensen die daar wonen voorop. Het kan dan wenselijk zijn om ten behoeve van de omstandigheden in de ene wijk ook de voorraad in een wijk met hoge woningprijzen en navenant goede kwaliteit en leefbaarheid te mengen. Zoals gezegd is het wat mij betreft geen doel op zichzelf voor elke wijk. Betrokkenheid van omwonenden is een belangrijke factor in de ontwikkeling van elke woningbouwlocatie, en kan vaak veel zorgen van omwonenden verminderen, ook wanneer woningen gebouwd worden voor een andere groep dan de huidige bewoners van de wijk. Het is daarom vooral van belang dat de gemeente de burgerparticipatie vanaf het begin goed organiseert.
Indien deze veronderstelling klopt, kunt u reflecteren op de redenen waarom dit zo is en op welke wijze ook in buurten met relatief duurdere woningen gemengd wonen gestimuleerd wordt?
Zoals ik onder vraag 3 heb gesteld kan een wijk met een woningvoorraad van relatief hoge kwaliteit met een zeer goede leefbaarheid kansen bieden voor aangrenzende wijken waar sprake is van een woningvoorraad van slechte kwaliteit en waar leefbaarheid een probleem is. Bij mijn gebiedsspecifieke inzet voor 16 stedelijke vernieuwingsgebieden waar de leefbaarheid in het geding is zal ik er daar waar relevant op inzetten dat kansen in aangrenzende wijken en ontwikkelgebieden voor nieuwbouw worden meegenomen.
Op welke manier spant u zich met gemeenten in om ook de bouw van kleinere en dus goedkopere woningen te stimuleren, zodat ook starters makkelijker betaalbare woonruimte kunnen vinden?
Hoewel de grootte van de woning een factor van invloed is op de prijs, zijn er veel meer factoren die de prijs van een woning bepalen. Denk daarbij aan de regio waarin een woning ligt, de bereikbaarheid en locatie ten opzichte van voorzieningen, de duurzaamheid en de kwaliteit. Ook is de groep starters divers en heeft de ene starter behoefte aan een kleine woning nabij OV en voorzieningen, terwijl de ander een eengezinswoning met een tuin zoekt.
Het vinden van een goede woning die past bij de behoefte en het budget is voor elk van deze starters van belang. Gemeenten spelen hierin een belangrijke rol. Platform 31 heeft daarom in mijn opdracht 34 maatregelen in kaart gebracht waarmee gemeenten starters op de woningmarkt kunnen helpen. Hier wordt kleiner bouwen als één van de maatregelen genoemd. De bouw van meer betaalbare woningen stimuleer ik daarnaast door de voorwaarden die ik heb gekoppeld aan de woningbouwimpuls. Om in aanmerking te komen voor een impulsbijdrage dient een project een substantieel aandeel betaalbare woningen te bevatten.
Welke inspanningen pleegt u om starters te stimuleren zelf (via CPO) met plannen voor de realisatie van nieuwbouw te komen? Verhoudt de in dit artikel beschreven situatie zich met deze inspanningen?
Op dit moment stimuleer ik starters niet gericht om via Collectief particulier Opdrachtgeverschap (CPO) een woning te realiseren. In hoeverre CPO een geschikt model is, is van vele factoren afhankelijk zowel wat het project en de locatie betreft als de woningzoekenden. Dit betreft een lokale afweging die gemeenten het beste kunnen maken. Wel moedig ik deze vorm van projectontwikkeling aan. Voor specifieke kennis om CPO toe te passen kunnen gemeenten zich daarom wenden tot het Expertteam woningbouw. Het expertteam kan bekijken welke vorm van CPO het meeste kans maakt per specifiek geval of bekijken hoe een vastgelopen CPO vlot getrokken kan worden. Daarnaast zet ik zoals hierboven omschreven gericht in op meer woningbouw voor starters.
In hoeverre onderschrijft u de conclusie van het CPB2 dat gemeenten geen prikkel kennen om grond toe te kennen aan nieuwbouw vanwege het feit dat zittende bewoners er geen belang bij hebben en er weinig financieel profijt is voor gemeenten en hoe stimuleert u gemeenten voldoende grond beschikbaar te stellen voor nieuwbouw?
De constatering van het CPB is gebaseerd op de aannames dat gemeenten in hun besluiten over woningbouw meer belang hechten aan de positie van huidige bewoners dan aan die van potentiële toekomstige bewoners, en dat huidige bewoners over het algemeen tegenstander zijn van nieuwe ontwikkelingen. De specifieke casus in Deurne laat zien dat het vaak ook huidige bewoners zijn die hechten aan de ontwikkeling van woningbouw, bijvoorbeeld omdat jongeren in de gemeente willen blijven wonen. Ook wanneer huidige bewoners zelf niet de beoogde doelgroep zijn, kunnen bewoners belang hebben bij nieuwe ontwikkelingen, bijvoorbeeld omdat deze bijdraagt aan de vitaliteit en kwaliteit van de eigen leefomgeving.
De gemeente zal geen financieel nadeel ondervinden van de bouw van woningen bij woningbouwprojecten zoals het project waar het artikel betrekking op heeft. De kosten voor het aanpassen van straten, aanleg van groenvoorzieningen en dergelijke kunnen via de regeling voor het kostenverhaal in rekening worden gebracht. Ook kan de gemeente meer inkomsten uit de onroerendzaakbelasting ontvangen. De mogelijkheden om kosten te verhalen zijn beperkter bij grootschalige woningbouwlocaties waar sprake is van hoge bovenplanse kosten zoals grote investeringen in infrastructuur.
Met provincies zet ik generiek in op beschikbaarheid van voldoende plancapaciteit, zoals ik heb omschreven onder vraag 2. Daarnaast draag ik middels de woningbouwimpuls bij aan woningbouwlocaties met een publieke onrendabele top. Met de eerste tranche draag ik zo bij aan de realisatie of versnelling van circa 51.000 woningen, waarvan 65% in het betaalbare segment. Ook de korting op de verhuurderheffing voor nieuwbouw draagt bij aan de financiële mogelijkheden om met name meer sociale huurwoningen te realiseren.
Wat kunt u – in overleg met gemeenten en provincies – doen om te voorkomen dat op grotere schaal eigen plannen voor de realisatie van nieuwbouw in een late fase van het traject alsnog geen doorgang kunnen vinden?
In algemene zin heb ik geen aanwijzingen dat op grotere schaal bouwplannen van particulieren geen doorgang vinden. Wel is het voor particulieren soms lastig een planvormingsproces te doorlopen. Om het planvormingsproces voor particulieren toegankelijker te maken zet ik in op de Omgevingswet. Met de Omgevingswet kunnen initiatiefnemers ervoor kiezen om eerst vergunningen voor het meest kritieke onderdeel van de planvorming aan te vragen. Hierdoor wordt sneller inzichtelijk of een plan kans van slagen heeft. Voorafgaand aan de vergunningverlening blijft het van belang de participatie van omwonenden goed vorm te geven. Indien er bezwaren van omwonenden zijn kunnen die eventueel vertaald worden in de planontwikkeling. Wanneer gemeenten behoefte hebben aan ondersteuning om ruimte te bieden aan particuliere initiatieven, dan is daarvoor het Expertteam Woningbouw beschikbaar.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Ja.
Kostenoverschrijdingen in de jeugdzorg door wagenwijd openstaande deuren bij gemeenten |
|
René Peters (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «jeugdzorg diep in het rood door wagenwijd openstaande deuren?1
Ja
Deelt u de conclusie van Follow the Money (FTM) en het Brabants Dagblad (BN de Stem) dat steeds meer kinderen jeugdzorg krijgen en hulp per kind ook steeds duurder wordt?
Ja. Uit de CBS-cijfers blijkt dat het aantal jeugdigen in jeugdzorg sinds 2015 gemiddeld met 3,3% per jaar is toegenomen, waarbij de grootste groei plaatsvindt bij ambulante jeugdhulp op locatie van de aanbieder. Hiernaast blijven jongeren steeds langer in jeugdhulp. Dat de hulp per kind duurder wordt is ook geconstateerd in het Benchmarkonderzoek van Significant uit 2019 en het onderzoek van KPMG «inzicht in besteding jeugdhulpmiddelen» van begin 2020. Het onderzoek van KPMG bij 9 gemeenten liet zien dat er bij deze gemeenten een toename was in de gemiddelde prijs per cliënt (8,9%) in de periode 2016–2018. Als verklaring is gegeven dat de gemiddelde prijs per cliënt is gestegen door onder meer cao-loonstijgingen, extra kosten aan personeel niet in loondienst en kosten die te maken hebben met meer of duurdere inzet van personeel in loondienst (door zowel toenemende complexiteit, langere duur van trajecten, als duurder personeel).
Deelt u de verwachting dat de regio midden Brabant niet wezenlijk verschilt van andere regio’s in Nederland en dat daar met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid vergelijkbare patronen zichtbaar zullen zijn?
Wat betreft de toename van het aantal jeugdigen in zorg en dat de gemiddelde prijs per cliënt is gestegen verwacht ik dat er vergelijkbare patronen zichtbaar zijn in andere regio’s in Nederland.
Deelt u de mening van professor Groot dat gemeenten de deuren wagenwijd open hebben gezet voor hele lichte zorg en dat dit gaat om zorg die tot voor kort door niemand werd vergoed?
Met de nu beschikbare informatie kan deze conclusie niet getrokken worden.
Om meer inzicht te krijgen in de inzet van lichte zorg door gemeenten heeft de Minister van VWS in zijn brief van 29 juni jl. onder andere een onderzoek toegezegd ter verdieping op eerder onderzoek van KPMG, specifiek gericht op de invulling van de ambulante zorg bij 2 gemeenten. Ik hoop met dit onderzoek meer inzicht te krijgen op dit punt. De resultaten hiervan zijn eerste helft van volgend jaar bekend.
Deelt u de mening van professor Vlaardingerbroek dat de extreme toename van kleine aanbieders door gemeentelijk beleid, ruimte heeft geboden voor veel zorgcowboys?
Geld voor de zorg moet besteed worden aan zorg. Het is daarom belangrijk dat gemeenten weloverwogen de keuze maken welke aanbieders ze willen contracteren voor welke zorgvormen en welke niet. Dat ondersteunt VWS ook vanuit zowel het programma Inkoop en Aanbesteden Sociaal Domein als via het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd.
Weloverwogen contracteren betekent overigens niet dat kleine aanbieders geen rol zouden moeten spelen in het sociaal domein. Kleine aanbieders bieden de kans om innovatie te brengen en kunnen flexibel inspelen op de vraag in een gemeente.
En deelt u zijn mening dat kennis daardoor bovendien versnipperd is geraakt?
Kleine aanbieders bieden de kans om innovatie te brengen en kunnen flexibel inspelen op vraag. Dit alleen is echter niet voldoende. Er dient in samenhang gekeken te worden naar de totale zorgbehoefte en de benodigde soorten aanbieders om te zorgen voor een dekkend zorglandschap.
Het hebben van veel aanbieders maakt het voor gemeenten wel lastig om adequaat contractmanagement uit te voeren en vanuit partnerschap samen te werken. Het is daarom belangrijk dat gemeenten weloverwogen de keuze maken welke aanbieders ze willen contracteren voor welke zorgvormen en welke niet. De kwaliteit van aanbieders wordt niet bepaald door het formaat van de aanbieder, maar staat of valt uiteraard vooral met de kwaliteit van hun professionals. Goed opdrachtgeverschap door gemeenten, goed opdrachtnemerschap door aanbieders, verminderde werk- en regeldruk en een gezonde arbeidsmarkt zijn belangrijke elementen die het vakmanschap van professionals bevorderen.
Bent u, in het licht van bovenstaande, van mening dat veel gemeenten de reikwijdte van jeugdzorg wel erg ruim interpreteren?
De omschrijving van de jeugdhulpplicht in de Jeugdwet biedt met opzet veel ruimte aan gemeenten, zodat zij maatwerk kunnen leveren en kunnen doen wat nodig is om kwetsbare kinderen en gezinnen te ondersteunen. De onderzoeken die de Minister van VWS heeft toegezegd in zijn brief van 29 juni jl. moeten meer helderheid geven over de wijze waarop gemeenten met de jeugdhulpplicht omgaan en de keuzes die zij kunnen maken om de druk op de jeugdhulp te verminderen.
Zoals in het advies van het expertiseteam reikwijdte jeugdhulpplicht van de VNG, alsmede in het door VWS uitgezette nader onderzoek naar de jeugdhulpplicht, werd geconcludeerd, biedt de Jeugdwet gemeenten voldoende ruimte om scherpe keuzes te maken bij de inzet van jeugdhulp.
Ik onderschrijf het belang dat gemeenten die keuzes daadwerkelijk maken en deze vertalen in aansturing van de uitvoeringspraktijk om ècht te doen wat nodig is, en soms ook dingen níet te doen.
Deelt u de mening dat gemeenten gezien de kostenoverschrijdingen er verstandig aan zouden doen de jeugdhulp te begrenzen?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat dit ook binnen de huidige Jeugdwet mogelijk is? En dat gemeenten zich dus niet hoeven op te stellen als een pinautomaat voor commerciële bedrijven die hele lichte zorg voor hele lichte problemen bieden?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat het niet per se wenselijk is dat gemeenten iedere aanbieder van jeugdhulp ook daadwerkelijk een contract geven?
Het is de vraag vanuit welke visie de gemeente het lokale jeugdstelsel inricht. Als een gemeente bij de inrichting van een lokaal zorgstelsel keuzevrijheid voor hulpbehoevende inwoners als absoluut en leidend principe hanteert en dus iedere aanbieder van jeugdhulp een contract geeft, vult de gemeente haar rol als opdrachtgever beperkt in. Je neemt dan niet de touwtjes in de handen, maar legt ze volledig in handen van de individuele hulpvragers en aanbieders. Het is belangrijk om per zorgvorm weloverwogen de keuze te maken hoeverre de gemeente wil sturen en welke mate van selecteren van zorgaanbieders wenselijk is.
Bent u bereid gemeenten die worstelen met de reikwijdte van jeugdhulp, te helpen met een handreiking? En bent u bereid hierover met gemeenten in gesprek te gaan?
Ja. Naar aanleiding van een toezegging van de Minister van VWS heb ik onderzoek uitgezet naar de aanpak van gemeenten die aangeven (meer) grip op hun jeugdhulp te hebben. Meer inzicht in de aanpak van die gemeenten en de daarmee door hen bereikte resultaten kan helpen om in vervolg op het advies van het expertiseteam concreet handelingsperspectief voor de kortere termijn te genereren, zowel voor het Rijk als voor andere gemeenten, zorgaanbieders en partijen in het sociaal domein.
Bent u het ermee eens dat de roep van veel gemeenten om meer geld uit Den Haag gezien de enorme tekorten begrijpelijk is, maar dat meer geld alleen, de financiële problemen van gemeenten niet zal oplossen?
Het kabinet denkt zelf ook dat er verbeteringen mogelijk zijn in het jeugddomein. In 2019 heeft het kabinet extra middelen beschikbaar gesteld voor gemeenten voor de jaren 2019, 2020 en 2021. Bij Miljoenennota 2021 is besloten om de tijdelijke extra middelen voor Jeugdzorg ad € 300 miljoen op jaarbasis te verlengen tot en met 2022. Er is in 2019 ook geconstateerd dat in de regie, sturing en samenwerking aan de kant van gemeenten veel ruimte is voor verbetering. Het kabinet heeft daarom afspraken gemaakt met de VNG om het jeugdhulpstelsel effectiever, efficiënter en beter te laten functioneren en de vernieuwing van de jeugdzorg te bespoedigen. Zoals u weet ben ik bezig met het wetsvoorstel verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen dat tot een verbetering van het jeugdhulpstelsel moet leiden.
Verder is ook afgesproken dat onderzoek wordt verricht naar of, en zo ja in welke mate, er extra structurele middelen nodig zijn bij gemeenten bij een doelmatige en doeltreffende uitvoering. De planning is dat dit onderzoek eind 2020 wordt afgerond. De resultaten van het onderzoek dienen als inbreng van de komende kabinetsformatie. De uitkomsten van het onderzoek zijn zwaarwegend. Dit in het licht van de jeugdhulpplicht van gemeenten en de noodzaak van sluitende begrotingen. De uitkomsten van het onderzoek worden bestuurlijk gewogen in het licht van de door betrokken partijen verrichte inspanningen en afgesproken bestuurlijke maatregelen.
Het bericht ‘NOS haalt na aanhoudende bedreigingen logo van satellietwagens’ |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Lisa Westerveld (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Bent u ermee bekend dat de NOS na aanhoudende bedreigingen de logo’s van de satellietwagens moet halen?1
Ja.
Wat zegt het over de staat van onze democratie en samenleving dat journalisten incognito hun werk moeten doen uit angst om belaagd te worden?
De afgelopen jaren is er een verharding van het maatschappelijke debat zichtbaar, zowel in Nederland als in vele andere landen. Deze verharding raakt onder andere zorgpersoneel, politie en politici, en ook onze pers.
De NCTV wijst in het Dreigingsbeeld dat op donderdag 15 oktober jl. is gepubliceerd2 erop dat in onze samenleving steeds meer mensen «gevoelens van onrechtvaardigheid, groot onbehagen of een andere werkelijkheidsbeleving» ervaren. Een aantal van deze mensen richt deze gevoelens op de pers. De dreiging die uitgaat van dergelijke uitingen heeft de NOS bewogen om de logo’s van hun satellietwagens te halen.
Als kabinet nemen wij zowel de gevoelens die spelen als de acties gericht tegen de pers heel serieus. In onze democratische samenleving is het van cruciaal belang dat de pers haar werk in vrijheid, veiligheid en onafhankelijkheid kan uitoefenen. Het is onacceptabel als de pers gehinderd wordt in deze uitoefening. Het kabinet ondersteunt de persvrijheid door het bijdragen aan PersVeilig en door het protocol dat politie en het Openbaar Ministerie (OM) hebben opgesteld, met onder andere een verzwaarde strafeis en lik-op-stukbeleid.
Wat gaat het kabinet doen om de agressieve tendens tegen de NOS en andere journalistieke organisaties te keren?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen treffen andere landen om intimidatie en agressie tegenover de vrije pers tegen te gaan?
In internationaal en Europees verband wordt er veel gesproken en afgesproken over de bescherming van journalisten. Hierbij gaat het er echter voornamelijk om dat de politie zich terughoudend opstelt en zich onthoudt van inmenging in het werk van journalisten en andere mediavertegenwoordigers tijdens onder andere protesten en demonstraties.
De Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa heeft in 2012 een handboek gepubliceerd met richtsnoeren voor de veiligheid van journalisten.3 En het Comité van Ministers van de Raad van Europa heeft in 2016 een aanbeveling aangenomen: «Recommendation on the protection of journalism and safety of journalists and other media actors».4
Uit onderzoek op het Platform voor veiligheid van journalisten5 blijkt dat enkele lidstaten zoals Duitsland, Frankrijk, Italië en Servië, strafrechtelijk onderzoek hebben ingesteld naar aanleiding van aanvallen op journalisten tijdens demonstraties en in Frankrijk is een aantal aanvallers veroordeeld voor aanslagen op journalisten tijdens protesten van demonstranten met gele hesjes.
In Zweden is een kennis- en servicecentrum opgericht om journalisten te adviseren en te ondersteunen bij het omgaan met dreigementen en haat. En de Zweedse politie is in contact getreden met journalisten en editors om de contacten met de politie te bevorderen.
In het Verenigd Koninkrijk, Oekraïne en Frankrijk zijn in de politieopleidingen trainingen met betrekking tot de relatie met media opgenomen en tijdens demonstraties en andere openbare evenementen voorziet Frankrijk in een 24/7 politiehulplijn (Service d'Information et de Communication de la Police) voor journalisten in moeilijkheden. Het Verenigd Koninkrijk heeft naar aanleiding van de Media Freedom Conference die zij vorig jaar samen met Canada hebben georganiseerd, recentelijk aangekondigd dat zij een «National Committee for the Safety of Journalists»6hebben opgericht. Dit Committee zal een actieplan opstellen gericht op het beschermen van journalisten tegen geweld en fysieke bedreigingen.
Heeft u contact met de Minister van Justitie en Veiligheid, veiligheidsinstanties en de veiligheidsregio’s om de aard en omvang van de specifieke bedreiging richting journalisten in kaart te brengen? Welke maatregelen worden in dit gremium getroffen om journalisten beter te beschermen?
Er is contact met het Ministerie van JenV over deze problematiek. De politie en het OM volgen de afspraken over opsporing en vervolging zoals overeengekomen in het protocol «agressie en geweld tegen journalisten». Zo wordt er bijvoorbeeld van iedere strafbare gedraging aangifte opgenomen, wordt de schade zoveel als mogelijk verhaald op daders en geldt de verhoogde strafeis van het OM conform de OM-Aanwijzing.
Deelt u de opvatting dat de politiek een normerende rol heeft ten aanzien van de vrije pers?
In een democratische samenleving hebben we journalisten nodig om het functioneren van gekozen volksvertegenwoordigers en bestuurders te controleren. Hierbij hoort een cultuur van open debat en kritiek. In de Grondwet is vastgelegd dat de vrijheid van meningsuiting beschermd dient te worden tegen inperking door de overheid. Het is daarom van groot belang dat politici deze rolverdeling respecteren en het belang ervan voor onze samenleving uitdragen.
Deelt u de grote zorgen dat de toename aan online desinformatie en polarisatie op sociale media steeds kwalijkere vormen aannemen? Wat bent u van plan hieraan te doen?
Verschillende partijen, waaronder de World Health Organization, hebben gewezen op een toename in de verspreiding van desinformatie sinds het uitbreken van de Covid-19 pandemie. Als het gaat om tegengaan van online desinformatie voert het kabinet een beleid van preventie, verstevigen van de informatiepositie en indien nodig reactie. Over de stand van zaken is uw Kamer per brief van 12 oktober jl. geïnformeerd.7
Zijn er kort geleden mensen vervolgd vanwege intimidatie of geweld naar de vrije pers?
Ja. Kort geleden zijn 25 verdachten vervolgd bij de rechtbank Amsterdam wegens opruiing, belediging en het discrimineren van een journaliste/columniste.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor 26 oktober aanstaande?
Zoals u heeft aangegeven, hebben wij de vragen als aanvulling op de Kamervragen van de coalitie gelezen en besloten deze in samenhang te beantwoorden. Daarbij is besloten om de beantwoordingstermijn van de coalitievragen aan te houden, te weten voorafgaand aan het WGO Media van 30 november a.s.
Het bericht dat NOS-medewerkers bedreigd worden |
|
Peter Kwint (SP) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Bent u het met de mening eens dat het zeer zorgwekkend en onacceptabel is dat de NOS geen logo’s meer wil op hun satellietwagens vanwege de vele bedreigingen?1
Ja. Ik deel de mening dat het zeer zorgwekkend en onacceptabel is dat de NOS het nodig vindt om dergelijke maatregelen te nemen zodat medewerkers veilig hun werk kunnen doen. In onze democratische samenleving moet de pers haar werk in vrijheid en veiligheid kunnen doen. Daar hoort nadrukkelijk niet bij dat journalisten en ondersteunend technisch personeel hun werk onder bedreiging, intimidatie en/of geweld uitoefenen.
Is er contact geweest met de stuurgroep agressie en geweld tegen journalisten over deze kwestie?
Vanuit zowel het Ministerie van OCW als het Ministerie van JenV is er ambtelijk contact geweest met respectievelijk de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ)/PersVeilig en politie/Openbaar Ministerie (OM).
Daarnaast is er vanuit het Ministerie van OCW ook contact gelegd met de NOS, evenals vanuit PersVeilig (het project van de Stuurgroep Agressie en Geweld tegen Journalisten).
Is er voldoende handhavingscapaciteit bij de politie om de veiligheid van de medewerkers van de NOS te kunnen waarborgen?
Wanneer journalisten te maken krijgen met agressie en geweld dat leidt tot een onveilige situatie en de maatregelen door de journalist zelf en de werkgever niet voldoende zijn om hier weerstand aan te bieden, zal de politie ter plaatse komen om op te treden tegen de agressie en het geweld.
Hoe beoordeelt u dat de bedreigingen tegen journalisten eerder toe lijken te nemen dan af lijken te nemen? Klopt dit? Hoeveel meldingen zijn er? Wat gaat u hierop ondernemen?
In de Persvrijheidsmonitor 2019, die jaarlijks wordt gedaan in opdracht van het Persvrijheidsfonds, valt te lezen dat media in 2019 te maken kregen met incidenten op het gebied van veiligheid, bronbescherming, beschuldigingen en privacy en vrijheid van nieuwsgaring.2 Volgens de monitor zijn er in 2019 in totaal 39 meldingen binnengekomen bij het meldpunt van PersVeilig.3 Hierbij ging het in 25 gevallen om bedreigingen en 8 keer om fysiek geweld. In 13 gevallen hebben journalisten hiervan aangifte gedaan.
In 2020 zijn er tot nu toe 72 meldingen binnengekomen bij PersVeilig. Hierbij ging het in 46 gevallen om bedreiging en in 15 gevallen om fysiek geweld.4 In 27 gevallen hebben journalisten aangifte gedaan.
De cijfers lijken aan te tonen dat er een stijging in het aantal meldingen is. Hierbij moet de kanttekening geplaatst worden dat er vanaf april 2019 meldingen konden worden gedaan bij PersVeilig. Hiermee zijn de cijfers tussen beide jaren dan ook niet een op een te vergelijken. PersVeilig schat in dat het aantal niet-gemelde bedreigingen in beide jaren naar alle waarschijnlijkheid hoger ligt.
Het feit dat journalisten PersVeilig weten te vinden, toont het belang van dit project aan. Ik zie dit belang ook en besteed dan ook een deel van de regeerakkoordmiddelen voor onderzoeksjournalistiek aan het versterken van de positie van journalisten tegen agressie en geweld. De middelen komen onder andere ten goede aan PersVeilig.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het wetgevingsoverleg media?
Ja.
Het gemaakte onderscheid binnen topsport |
|
Antje Diertens (D66) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u van mening dat sport bijdraagt aan de weerstand en gezondheid en bovendien voor veel jongeren en jongvolwassenen een goede uitlaatklep is tijdens de huidige crisis en dat de doorgang van sport daarom zo veel als mogelijk doorgang moet vinden om zowel gezondheids- als financiële problemen op lange termijn te voorkomen?
Ja, sport kan een belangrijke bijdrage leveren aan de weerstand en gezondheid van jongeren en jongvolwassenen. Ik vind het dan ook belangrijk dat zij, zo lang als de omstandigheden het toelaten, kunnen blijven sporten. De manier waarop zij kunnen sporten, is afhankelijk van de noodzakelijke maatregelen om de verspreiding van het coronavirus terug te dringen.
Waarop baseert u het besluit om competities binnen de topsport stil te leggen, terwijl die van de Eredivisie doorgang kunnen vinden?1
Deze maatregel is onderdeel van een pakket aan coronamaatregelen en bedoeld om het aantal sociale contacten te minimaliseren en het aantal reisbewegingen te beperken. Daarom zijn alle competities stilgelegd, ongeacht het niveau. Voor het betaald voetbal is een uitzondering gemaakt.
Hoe verhoudt het aantal opgelopen besmettingen in de topsport zich tot het totaal aantal besmettingen? Hoe verhouden deze cijfers zich tot die van andere Europese landen waar topsportcompetities doorgang vinden?
Ik heb zelf geen inzicht in het precieze aantal besmettingen in de topsport. Navraag bij NOC*NSF en KNVB geeft als indicatie dat het van 1 t/m 27 oktober over minder dan 100 besmettingen gaat. Het totaal aantal besmettingen in Nederland lag in oktober (peildatum 27 oktober) op bijna 195.000. Daarbij moeten we er ook rekening mee houden dat de cijfers niet precies vergelijkbaar zijn. In de topsport wordt vaker getest en hebben de sporters veelal geen klachten, terwijl in het algemeen in principe alleen wordt getest als mensen juist wel klachten hebben.
Ik heb geen gegevens over besmettingen bij topsporters in andere Europese landen.
Deelt u de mening dat hier sprake is van discriminatie en dat alle topsporters net zo veel besmettingsgevaar lopen als voetballers in de Eredivisie? Zo ja, waarom wordt er dan onderscheid gemaakt? Zo nee, kunt u een toelichting geven?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Als de hoeveelheid reisbewegingen reden is voor dit onderscheid tussen de Eredivisie en andere takken binnen de topsport, waarom wordt er dan niet ingezet op enkel een verbod van publiek zodat alle topsportcompetities op het hoogste niveau doorgang kunnen blijven vinden?
Het verbod op het spelen met publiek was al van kracht. Helaas heeft de verdere toename in het aantal coronabesmettingen ertoe geleid dat op vele fronten extra maatregelen nodig waren. Het beperken van het aantal reisbewegingen is hier één van. Het stopzetten van de alle sportcompetities levert een belangrijke bijdrage aan het verminderen van het aantal reisbewegingen.
Bent u bereid mogelijkheden te verkennen waarmee topsportcompetities op het hoogste niveau doorgang kunnen blijven vinden in deze fase? Hoe kan dit opgenomen worden in de routekaart?
In deze fase is dat niet mogelijk. Wel ben ik in overleg met de topsportsector om te bezien hoe en wanneer de topsportcompetities kunnen herstarten, op basis van de routekaart2.
Het bericht ‘Mohammed B. opnieuw door het lint in de gevangenis’ |
|
Gidi Markuszower (PVV), Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) |
|
|
|
|
Kent u dit bericht uit 2019?1 Zo ja, waarom is dit pas ruim een jaar later naar buiten gebracht?
Ja. Het krantenbericht gaat over een incident dat plaatsvond op 20 september 2019. Dit incident is op 18 oktober 2019 gepubliceerd op de website van de Dienst Justitiële Inrichtingen in het maandelijkse voorvallenoverzicht van september 2019.
Hoe heeft het kunnen gebeuren dat deze twee terroristen binnen de gevangenismuren de fitnessruimte konden slopen en 34.000 euro aan schade aangericht hebben?
Eén van de twee gedetineerden begon in de fitnessruimte vernielingen aan te richten. De andere gedetineerde heeft dit aangemoedigd. Voor het onder controle brengen van de situatie moest het intern bijstandsteam (IBT) worden ingeschakeld. Tot het moment dat dit team kon optreden heeft de gedetineerde zich misdragen. De veiligheid van het personeel staat bij zulke incidenten altijd voorop. Ingrijpen gebeurt pas als de veiligheid van het personeel gegarandeerd kan worden.
Is er aangifte tegen hen gedaan van vernieling? Zijn ze hiervoor gestraft en in een isoleercel gezet? Zo nee, waarom niet?
Beide gedetineerden zijn gestraft met verblijf in de strafcel. Tegen de gedetineerde die vernielingen heeft aangericht is aangifte gedaan. Deze gedetineerde is tevens tijdelijk overgeplaatst naar de afdeling voor beheersproblematische gedetineerden. Na overleg met de officier van justitie is tegen de andere gedetineerde geen aangifte gedaan, met het oog op diens beperkte rol bij het incident.
Deelt u de mening dat terroristen helemaal geen contact met andere terroristen zouden moeten kunnen hebben? Zo nee, waarom niet?
Al deze vragen beantwoord ik met nee. Gedetineerden met een terroristische achtergrond worden op één van de terroristenafdelingen (TA) geplaatst. Het TA regime is er op gericht de maatschappij te beschermen tegen deze groep. Deze gedetineerden krijgen daarom standaard te maken met strenge toezicht- en veiligheidsmaatregelen. Binnen dit strenge regime is het met de nodige veiligheidsmaatregelen verantwoord om gedetineerden te laten sporten.
Binnen de TA wordt gewerkt met een gedifferentieerd plaatsingsbeleid, wat betekent dat gedetineerden van elkaar worden gescheiden als contact niet wenselijk is. Als ongewenste beïnvloeding, gedrag- en of de veiligheidsrisico’s daartoe aanleiding geven, kunnen gedetineerden ook geplaatst worden in een hoger beveiligingsniveau, een aangepast regime of worden overgeplaatst naar een andere locatie. Daarnaast kunnen gedetineerden die een extreem hoog risico voor de maatschappij vormen geplaatst worden op de Extra Beveiligde Inrichting.
Met het oog op deze mogelijkheden acht ik een structurele volledige beperking van deze groep of een verhoging van het beveiligingsniveau van de TA niet nodig. Langdurig verblijf in volledige beperking is bovendien in strijd met internationale regelgeving zoals het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
Deelt u voorts de mening dat terroristen helemaal niet over een fitnessruimte zouden moeten beschikken, maar permanent in volledige beperking zouden moeten zitten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid het beveiligingsniveau van de terroristenafdelingen te verhogen naar hetzelfde beveiligingsregime als de Extra Beveiligde Inrichting (EBI)? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat terrorist Mouad D., na het uitzitten van zijn nog op te leggen straf, het land uitgezet wordt en ervoor te zorgen dat deze gevaarlijke terrorist nooit meer voet op Nederlandse bodem zal zetten? Zo nee, waarom niet?
Iedere vreemdeling die niet over rechtmatig verblijf beschikt dient het land te verlaten. Door de Dienst Terugkeer en Vertrek worden zoals gebruikelijk de mogelijkheden bekeken hoe de vreemdeling te zijner tijd uit Nederland kan vertrekken. Daarbij zal de vreemdeling een langdurig inreisverbod worden opgelegd om te voorkomen dat hij terugkomt.
Het artikel 'Helft minder slachtoffers moord en doodslag in 20 jaar' |
|
Nevin Özütok (GL), Vera Bergkamp (D66), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de publicatie van het Centraal Bureau voor de Statistiek(CBS) «Helft minder slachtoffers moord en doodslag in 20 jaar»?1
Ja, ik ben bekend met deze publicatie van het CBS.
Heeft u kennisgenomen van het gegeven dat bij bijna zes op de tien vrouwen die in de periode 2015 tot en met 2019 werden vermoord, de vermoedelijke dader hun partner of ex-partner was? Welke definitie van partner wordt hier gehanteerd? Is het mogelijk dat het werkelijke aantal nog hoger ligt?
Ja, van deze statistieken heb ik kennisgenomen.
De bronnen voor deze CBS-cijfers over moord en doodslag zijn de doodsoorzaakformulieren die worden ingevuld door de behandelend arts of door de lijkschouwer en rechtbankdossiers in geval van een niet-natuurlijke dood.2 In de CBS-cijfers wordt de verdachte of dader opgenomen in de categorie (ex-) partner wanneer op het doodsoorzakenformulier en/of in het rechtbankdossier wordt gesproken over een partner of ex-partner. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen gehuwd of ongehuwd.
De cijfers hebben betrekking op alle gevallen van moord en doodslag in Nederland, zowel onder ingezetenen als niet-ingezetenen. Alleen voor cijfers over het laatste jaar is er een mogelijkheid dat het werkelijke aantal hoger of lager ligt. De dossiers bij de parketten worden door CBS-medewerkers ingezien en de informatie hieruit wordt verwerkt in de statistiek. Het kan zijn dat nog niet voor al deze zaken over het afgelopen jaar een compleet en afgesloten dossier inclusief vonnis beschikbaar is.
Kunt u aangeven of hier sprake is van een stijging of daling ten opzichte van de perioden daarvoor? Hoe verklaart u deze trend?
In de perioden 2000–2004, 2005–2009 en 2010–2014 was in respectievelijk 31% (114 vrouwen), 32% (86 vrouwen) en 49% (124 vrouwen) van de gevallen een dader of verdachte in beeld die haar (ex-)partner was. In de periode 2015–2019 was dit 56% (118 vrouwen).3
Kunt u aangeven in hoeveel van deze gevallen voorafgaand aan de moord of doodslag al contact is geweest tussen het slachtoffer en de politie met betrekking tot fysieke en/of psychische mishandeling, belaging, bedreiging of een soortgelijke daad door de dader? In deze gevallen: hoe vaak is er contact geweest en/of aangifte gedaan en op welke gronden? In hoeveel van deze gevallen heeft de politie en/of het openbaar ministerie (OM) daarop gehandeld? Op welke wijze? Zo nee, wat was daarvoor de reden?
Nee, dat kan ik helaas niet. De politie en het Openbaar Ministerie (OM) kunnen op basis van de registraties in hun systemen geen inzicht geven in de gevallen waarbij sprake was van (ex-)partnergeweld met dodelijke afloop in de periode 2015 tot en met 2019.
Hoeveel aangiften vinden jaarlijks plaats met betrekking tot fysieke en/of psychische mishandeling door de (ex) partner? In hoeveel van deze gevallen heeft de politie en/of het OM daarop gehandeld? Op welke wijze? In hoeveel gevallen is een gebiedsverbod opgelegd? Als wordt besloten om niet te handelen op basis van een aangifte, wat is daar voor de reden?
Op basis van registratiegegevens van de politie kan op korte termijn geen betrouwbaar inzicht worden gegeven in het aantal aangiften dat jaarlijks plaatsvindt met betrekking tot fysieke en/of psychische mishandeling door de (ex-)partner. Dit zou uitvoerig dossieronderzoek vergen. Ook kan op basis van de registratiegegevens geen betrouwbaar beeld gegenereerd worden van het aantal aangiftes waarbij vervolgens een gebiedsverbod is opgelegd.
Als er aangifte is gedaan van fysieke en/of psychische mishandeling, wordt deze altijd in behandeling genomen. Het kan zijn dat een aangifte wordt geseponeerd, omdat er geen sprake is van een strafbaar feit. Ik verwijs u naar het antwoord op vragen 7 en 8 waarin staat beschreven welke middelen kunnen worden ingezet na een aangifte.
Is fysieke en/of psychische mishandeling, belaging, bedreiging of soortgelijke daden van de (ex-)partner een voorspeller voor partnerdoding? Zo ja, uit welk onderzoek blijkt dat en is daarom aanvullend preventief beleid nodig? Zo nee, waarom niet en uit welk onderzoek blijkt dat?
Ja. In buitenlands onderzoek wordt eerdere partnermishandeling als een van de belangrijkste risicofactoren voor partnerdoding gezien.4 Dit jaar verscheen een empirisch onderzoek dat ziet op de factoren die hebben geleid tot partnerdoding in Nederland in de periode 2010–2015.5 Uit dit onderzoek blijkt dat daders van partnerdoding (met 84% overwegend mannen) met betrekking tot delictskenmerken alsmede individuele en relationele kenmerken geen homogene groep vormen. Wel lijkt eerdere partnermishandeling een van de risicofactoren voor partnerdoding te zijn, naast bijvoorbeeld de angst verlaten te worden of een psychotische toestand.
Geweld in de huiselijke kring, waaronder partnergeweld, komt in Nederland op te grote schaal voor.6 Daarom zet ik mij samen met de Staatssecretaris van VWS en de VNG in om dit veiligheidsprobleem te bestrijden. Onderdeel van het interdepartementale programma Geweld hoort nergens thuis (GHNT) is onder meer dat professionals samen met de betrokkenen inzetten op het bestrijden van de risicofactoren die (herhaaldelijk) leiden tot de onveiligheid van het slachtoffer. Het doel is om hiermee de bestaande geweldsdynamiek in huishoudens of gezinnen te doorbreken en het geweld te stoppen.
Welke middelen worden momenteel ingezet om slachtoffers van fysieke en psychische mishandeling door (ex) partners te ondersteunen en/of in bescherming te nemen?
Er zijn verschillende middelen binnen de aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling die worden ingezet om slachtoffers van geweld door (ex-)partners te ondersteunen en te beschermen. Deze aanpak wordt versterkt met het programma GHNT.7
Slachtoffers, omstanders en professionals kunnen bij Veilig Thuis terecht voor laagdrempelig advies en voor het doen van een melding. Wanneer Veilig Thuis een melding krijgt, voert Veilig Thuis een veiligheidsbeoordeling uit. Veilig Thuis zal, waar mogelijk altijd samen met het slachtoffer, beoordelen wat nodig is om het geweld te stoppen, met bijvoorbeeld hulp van een wijkteam, hulp bij het omgaan met agressie of het organiseren van een veilige opvangplek bij ernstig gevaar. Het wordt voor slachtoffers zo laagdrempelig mogelijk gemaakt om contact op te nemen met de gewenste instanties. Zo heeft Veilig Thuis sinds mei dit jaar een online chatfunctie. Ook kunnen slachtoffers laagdrempelig terecht bij de Centra Seksueel Geweld voor medische en psychologische zorg na seksueel geweld. Daarnaast is de politie in geval van acuut geweld laagdrempelig te bereiken voor het doen van een melding of een aangifte. Via www.vraaghetdepolitie.nl kunnen jongeren drie avonden in de week chatten met de politie over onder andere huiselijk geweld.
De inzet van de politie en het OM is gericht op het stoppen van het geweld en het beschermen van het slachtoffer. Een gezamenlijke aanpak met partners zoals Veilig Thuis, de Raad voor de Kinderbescherming, de Reclassering en Slachtofferhulp Nederland is hierbij essentieel. De politie bepaalt bij een aangifte of melding het dreigingsniveau en de urgentie. Na de veiligheidsbeoordeling van Veilig Thuis en de screening door de politie wordt een gezamenlijke aanpak bepaald, gericht op gedragsverandering bij de verdachte en op bescherming van het slachtoffer. Per situatie wordt bekeken welke combinatie van interventies op het gebied van zorg, bestuursrecht (o.a. huisverbod), civielrecht en/of strafrecht het meest effectief is. Er kunnen beschermingsmaatregelen worden ingezet zoals contact- en locatieverboden, een (stop)gesprek met de geweldspleger of bedreiger of het bieden van een opvangadres. Ook is de AWARE-noodknoop beschikbaar voor personen die ernstig worden bedreigd door hun (ex-)partner. Hiermee kunnen zij met een simpele druk op de knop snel alarm slaan wanneer zij zich in acuut gevaar bevinden.
Welke middelen heeft de politie om extra waakzaam te zijn na een aangifte met betrekking tot psychische en/of fysieke mishandeling door een (ex) partner?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u van mening dat deze cijfers laten zien dat er extra inzet nodig is om vrouwen die slachtoffer zijn van psychische en/of fysieke mishandeling te beschermen en partnerdoding te voorkomen?
Ondanks de significante daling in de cijfers van moord en doodslag ten opzichte van twintig jaar geleden, blijven deze cijfers met betrekking tot (ex-)partnerdoding zorgwekkend. De cijfers laten zien dat in de periode 2015 tot en met 2019 meer dan de helft van de vrouwen die zijn omgekomen door moord en doodslag, zijn gedood door hun (ex-)partner. Het blijft dan ook onverminderd van belang dat alles op alles wordt gezet om partnerdoding te voorkomen.
De aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling is daarom ook geprioriteerd en opgenomen in de veiligheidsagenda. Meer dan voorheen is de inzet van hulpverlening, Veilig Thuis, politie en justitieorganisaties gezamenlijk gericht op directe veiligheid in huishoudens en gezinnen (het stoppen van het geweld, het beschermen van slachtoffers, aanpak van plegers) en vervolgens op duurzame veiligheid (door het wegnemen van de risico’s op herhaling van het geweld en door vervolgens te focussen op het herstel). De impactmonitor huiselijk geweld en kindermishandeling moet op lange termijn inzicht bieden in de effectiviteit van deze inzet.
Wat zijn de gevolgen van de maatregelen naar aanleiding van corona voor vrouwen die slachtoffer zijn van psychische en/of fysieke mishandeling door een (ex) partner? Verwacht u een toename van het aantal gevallen van moord en of doodslag door (ex) partners?
Het Ministerie van VWS heeft in het kader van de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling onderzoek laten uitvoeren naar de gevolgen van de coronacrisis en van de hulpverlening op gezinnen waar geweld speelt of heeft gespeeld. Augeo heeft in het kader van dit onderzoek het initiatief genomen om te monitoren of het geweld bij deze kwetsbare gezinnen toeneemt. Er is geen significant verschil in het aantal incidenten van geweld ten opzichte van de periode voor de coronacrisis. Dit onderzoek is bij de voortgangsrapportage GHNT naar de Kamer gestuurd.8
De politie geeft aan dat sinds de invoering van de coronamaatregelen geen significante toename is van het aantal incidenten van huiselijk geweld. Tegelijkertijd is het een gegeven dat de spanningen thuis kunnen oplopen als gevolg van de maatregelen en dat sommige slachtoffers uit beeld blijven. Ik houd daarom samen met de Staatssecretaris van VWS de signalen vanuit de betrokken partijen nauwlettend in de gaten.
Welke extra maatregelen neemt u naar aanleiding van Covid-19 voor vrouwen die slachtoffer zijn van psychische en/of fysieke mishandeling door een (ex) partner?
Tijdens de eerste maatregelen tegen het coronavirus in het voorjaar van 2020 heb ik, samen met de Minister van VWS, extra maatregelen genomen. Zo is een voorlichtingscampagne gestart voor bewustwording onder slachtoffers en omstanders. Daarnaast hebben we in samenspraak met het Nederlands Jeugdinstituut en het RIVM een factsheet opgesteld voor professionals voor het opvolgen van de meldcode in deze crisis. Ook kunnen slachtoffers sinds 1 mei door middel van het codewoord «Masker 19» een melding doen van huiselijk geweld bij de apotheek.
Alle 26 Veilig Thuis-organisaties bieden sinds half mei chatdiensten aan om de drempel te verlagen contact op te nemen met Veilig Thuis. Met de chatfunctie hebben slachtoffers een extra mogelijkheid om laagdrempelig advies te vragen. Bovendien ziet Veilig Thuis dat de nieuwe chatfunctie ook gebruikt wordt door mensen die eerder nog niet in beeld waren bij Veilig Thuis.
Politie en justitie hebben tijdens de coronamaatregelen onverminderde aandacht behouden voor slachtoffers en daders van huiselijk geweld en kindermishandeling. De politie is bereikbaar voor slachtoffers en treedt op in acute onveilige situaties. De Raad voor de Kinderbescherming voert beschermingsonderzoeken uit en de reclassering haar advies- en toezichtstaak.
Incorrecte cijfers van ziekenhuisopnames |
|
Antje Diertens (D66), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Aantal opnames coronapatiënten blijkt ineens dubbel zo hoog» van 15 oktober jl.?1
Ja.
Kunt u in een feitenrelaas (inclusief gedetailleerde tijdlijn) aangeven wanneer en door wie het ministerie op de hoogte is gebracht van het feit dat er sprake was van een te lage weergave van de ziekenhuisopnames op het coronadashboard?
Het Coronadashboard wordt continu verbeterd, uitgebreid en verfijnd. Dat heb ik bij de lancering van het dashboard begin juni ook aangegeven. Elke twee weken zijn er nieuwe verbeteringen en uitbreidingen. Het coronadashboard toonde tot 13 oktober de ziekenhuiscijfers van de GGD (Osiris). Deze GGD-cijfers werden ook in de maanden daarvoor gebruikt voor de monitoring van het verloop van de pandemie. Daarnaast monitort Stichting NICE sinds begin maart parallel aan de GGD het aantal IC-opnamen en het aantal ziekenhuisopnamen op de verpleegafdeling. In de eerste maanden rapporteerde Stichting NICE echter lagere aantallen ziekenhuisopnamen dan Osiris. Een belangrijke reden hiervoor was dat toen nog niet alle ziekenhuizen hun gegevens deelden met Stichting NICE.
Vanaf begin juni leken de cijfers van Osiris en NICE ongeveer op hetzelfde niveau te liggen. Gedurende de hele zomer tot aan begin september waren de cijfers uit beide bronnen redelijk vergelijkbaar. In deze periode was het aantal ziekenhuisopnamen ook laag.
Begin september begonnen de aantallen ziekenhuisopnames op te lopen vanwege het oplopend aantal besmettingen. Vanaf dat moment begonnen echter de cijfers van Osiris en NICE uit elkaar te lopen. We zijn dit nader gaan onderzoeken. In eerste instantie leek de oorzaak te zijn dat de GGD te maken had met vertraging in de rapportage. Echter, de belangrijkste reden bleek te zijn dat vanwege het verruimde testbeleid aan de GGD veel minder ziekenhuisopnamen gerapporteerd werden. Dit komt doordat sinds 1 juni een infectie met het coronavirus meestal in de teststraat wordt vastgesteld, dus meestal vóór een ziekenhuisopname.
Ik zal dit nader uitleggen: tijdens de eerste golf werd er weinig getest. Een besmetting werd toen meestal in het ziekenhuis bevestigd en daar is deze dan meldingsplichting. Door de verruiming van het testbeleid worden sindsdien de meeste infecties al vóór ziekenhuisopname vastgesteld en dus aan de GGD gemeld vóór ziekenhuisopname. Dat betekent dat de GGD dus minder ziekenhuisopnames ontvangen, omdat veel besmettingen al in de GGD-teststraat worden vastgesteld. De ziekenhuizen hebben weliswaar zicht op welke patiënten besmet zijn en geven dat ook door aan NICE, maar dus lang niet meer in alle gevallen aan de GGD. Bij de toename in besmettingen en het verruimde testbeleid werd het verschil tussen NICE en Osiris daarom ook groter.
Zodra we hier achter kwamen, hebben we alles in het werk gesteld om op het dashboard zo snel mogelijk over te kunnen stappen van de Osiris-gegevens naar NICE. Sinds 13 oktober toont het dashboard op landelijk niveau daarom de NICE-ziekenhuiscijfers en niet meer die van Osiris. Die overstap vergde enige tijd, omdat de systemen hierop ingericht moesten worden. De overstap naar NICE op regionaal niveau was op dat moment nog niet mogelijk vanwege juridische goedkeuring. Dat proces is inmiddels bijna afgerond en we verwachten binnenkort ook de regionale ziekenhuiscijfers te kunnen tonen. Zoals op het coronadashboard vermeld, zijn de regionale GGD-ziekenhuiscijfers tijdelijk uitgezet, omdat deze gegevens niet meer volledig waren en niet meer bijdroegen aan goede informatievoorziening. Dit zal van korte duur zijn, totdat de regionale NICE-ziekenhuiscijfers beschikbaar zijn.
Heeft u toen u hoorde dat er sprake was van een te lage weergave van ziekenhuisopnames in het dashboard meteen de Kamer geïnformeerd? Zo ja, wanneer was dat? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 zagen we begin september dat er verschillen tussen beide databronnen waren in aantallen cijfers. Daaropvolgend zijn we eerst gaan uitzoeken waar het verschil vandaan kwam. Deze verschillen heb ik in het antwoord op vraag 2 benoemd. Vervolgens hebben we alles in het werk gesteld om op het coronadashboard zo snel mogelijk over te stappen op de cijfers van NICE. Deze overstap is op 13 oktober gerealiseerd. Dit heb ik ook gecommuniceerd via:
de voortgangsbrief aan uw Kamer op 13 oktober jl.;
de cijferverantwoording op het dashboard per 13 oktober;
de tweet van woensdagochtend 14 oktober.
de expert-meeting met tegensprekers van 8 oktober;
Het RIVM is voor haar modellering begin oktober overgestapt op de NICE-cijfers. Dit hebben zij tevens gecommuniceerd in hun wekelijkse update: https://www.rivm.nl/nieuws/stijging-zet-door
Wat was de datum dat de signaalwaarde van veertig ziekenhuisopnames per dag werd overschreden en wanneer bent u op de hoogte gebracht van deze overschrijding?
Op 30 september is de signaalwaarde van veertig ziekenhuisopnames per dag (uitgaande van een 3-daags gemiddelde per dag) overschreden conform de ziekenhuisgegevens van de GGD, die toen nog op het dashboard werden getoond.
Met terugwerkende kracht laten de ziekenhuisgegevens van Stichting NICE een overschrijding zien op op 17 september (uitgaande van een 3-daagsgemiddelde per dag). Op 17 en 18 september hebben wij niet het signaal ontvangen dat dit het geval was. De gegevens van Stichting NICE zijn namelijk nooit direct compleet en worden altijd met terugwerkende kracht verder aangevuld. Wel zagen we natuurlijk dat de ziekenhuisopnamen aan het oplopen waren en dat de verschillen tussen NICE en Osiris groter werden. Daarom zijn we, zoals aangegeven onder vraag 2, begin oktober ook overgestapt op NICE.
Was de overschrijding van de signaalwaarde van het aantal ziekenhuisopnames voor of na de persconferentie van 18 september jl. waarin de Minister-President aangaf dat het aantal ziekenhuisopnames nog relatief meeviel?
Zie antwoord vraag 4.
Wordt u naast het zelf raadplegen van het coronadashboard ook apart geïnformeerd over de status van het aantal ziekenhuisopnames? Zo ja, kunt u voor de periode van 1 september tot 15 oktober jl. een tijdlijn maken met wanneer u hierover apart bent geïnformeerd?
Ja, ik word dagelijks geïnformeerd over de cijfers, zodra deze beschikbaar zijn. Onderdeel daarvan zijn bedbezetting en ziekenhuisinstroom.
Kunt u in één grafiek het aantal ziekenhuisopnames per dag weergeven zoals deze gepubliceerd zijn op de website van de Stichting Nationale Intensive Care Evaluatie (NICE), het Landelijk Coördinatiecentrum Patiënten Spreiding (LCPS) en het coronadashboard in de periode van 1 juli tot en met 15 oktober?2 3
Het is niet mogelijk om de gegevens van NICE, LCPS en Osiris in één grafiek weer te geven. Het LCPS toont namelijk het totaal aantal bedden dat bezet is en niet het aantal ziekenhuisopnames per dag. (Dat doen ze pas sinds 14 oktober).2 3
Het kan wel in 2 grafieken, die ik hieronder heb weergegeven. In Figuur 1 wordt de instroom (aantal nieuwe ziekenhuisopnames op de verpleegafdeling) van Osiris en Stichting NICE weergegeven. Deze figuur laat zien dat de gegevens van Osiris en NICE in de loop van september steeds verder uit elkaar gingen lopen.
Figuur 2 toont het totaal aantal mensen op de verpleegafdeling (bedbezetting) door NICE en LCPS. Daarbij is van belang op te merken dat er een aantal verschillen tussen deze weergegeven data kan bestaan. Beide bronnen hanteren niet hetzelfde moment op de dag voor uitvraag van gegevens. Als patiënten inmiddels COVID-vrij zijn, wordt daar in de verschillende registraties bij deze dataleveranciers anders mee omgegaan. In de data van stichting NICE blijft dat een COVID-patiënt, terwijl dit in LCPS niet meer het geval is, omdat deze patiënt geen COVID-bed meer nodig heeft. Ook leveren enkele ziekenhuizen nog niet aan stichting NICE gegevens, omdat ze niet dubbel willen registreren. De automatische extractie uit het elektronisch patiëntendossier vergt bovendien een handmatige controle waar niet overal prioriteit aan wordt gegeven, omdat dit als een dubbelregistratie ervaren wordt. Hierdoor lopen status updates en ontslagdata soms achter.
Figuur 1: Met terugwerkende kracht totaal aantal ziekenhuisopnamen op verpleegafdelingen tot 15 oktober op basis van Osiris en Stichting NICE
Figuur 2: Definitieve aantallen bedden bezet op verpleegafdelingen tot 15 oktober 2020
Heeft u in de periode van 1 september tot 15 oktober jl. overleggen gevoerd met partijen over het aantal ziekenhuisopnames? Zo ja, kunt u de verslagen van deze overleggen de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet? Hoe verhoudt zich dit tot artikel 68 van de Grondwet?
De Minister van Medische Zorg en Sport heeft in de periode 1 september tot 15 oktober jl. geregeld overleggen gehad met de NVZ, NFU, FMS, V&VN, LNAZ, LHV, IGJ en NZa. Met deze zorgpartijen spreekt Minister van Ark over de ontwikkelingen in de ziekenhuizen en de voor- en nazorgketen, waarbij elk overleg wordt begonnen met het beeld in de ziekenhuizen. Op basis van LCPS data wordt besproken hoeveel patiënten er de afgelopen week zijn opgenomen op de kliniek
en op de IC, wat de delta is en hoeveel patiënten er zijn verplaatst tussen de ziekenhuizen. De schriftelijke verslagen van deze overleggen worden ter informatie rondgestuurd aan de deelnemers, voor eigen gebruik, en worden niet formeel vastgesteld. Derhalve stuur ik deze verslagen niet aan de Kamer.
Daarnaast zijn er op ambtelijk niveau gesprekken gevoerd met Stichting NICE, LCPS en RIVM over het overstappen van de GGD-ziekenhuiscijfers naar de cijfers van Stichting NICE en LCPS. Hier zijn geen verslagen van gemaakt. Alleen van het laatste concluderende overleg is er wel een verslag. Het verslag hiervan is bijgevoegd bij deze beantwoording.
In welk Bestuurlijk Afstemmingsoverleg (BAO) is er voor het eerst gesproken over de dreiging van het overschrijden van de signaalwaarde van het aantal ziekenhuisopnames? Kunt u het verslag van dat BOA aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet? Hoe verhoudt zich dit tot artikel 68 van de Grondwet?
Er worden geen notulen gemaakt van het BAO. Tijdens het overleg worden de bevindingen door de voorzitter en als standpunt of advies van het BAO geconcludeerd. Dit wordt vervolgende vastgelegd in een korte tekstpassage als reactie op het OMT advies en zo opgenomen in de stand van zaken brief die uw kamer ontvangt. Er zijn geen (gespreks)verslagen van het BAO openbaar, en het is daarmee niet mogelijk aan te geven wanneer het BAO voor het eerst sprak over dreiging van het overschrijden van de signaalwaarde van het aantal ziekenhuisopnames.
In het BAO-advies van 18 september wordt niet gesproken van een dreiging van het overschrijden van de signaalwaarde, maar wel over de zorgen over de oplopende cijfers.
BAO 18 sep: BAO-advies
Kunt u alle adviezen en verslagen van de overleggen van het BAO in de periode van 1 september en 15 oktober delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet? Hoe verhoudt zich dit tot artikel 68 van de Grondwet?
Zoals reeds aangegeven in het antwoord op vraag 9, geeft het BAO wel een advies m.b.t. de OMT-adviezen. Deze zijn in de COVID stand van zaken brieven aan uw Kamer gestuurd. Ook zijn BAO-adviezen in enkele kamerbrieven over uitleg van de landelijke maatregelen opgenomen.
Voor de volledigheid en transparantie voeg ik de adviezen bij deze beantwoording bij.
Zijn er in het overleg van het Outbreak Managementteam (OMT) van 14 september jl. zorgen geuit over het stijgend aantal ziekenhuisopnames? Zo nee, wanneer werden deze zorgen voor het eerst geuit?
In het OMT-advies van 14 september staat het volgende vermeld over de ziekenhuisbedden: «Hoewel het aantal nieuwe meldingen toeneemt zien we nog geen sterke stijging in het aantal ziekenhuisopnames en overlijdens.»
In het OMT-advies van 28 september wordt aangegeven dat de epidemische situatie in heel Nederland zorgelijk is, dat het aantal besmettingen snel oploopt en de druk op zorg en ziekenhuizen toeneemt.
Kunt u de verslagen van de OMT-overleggen op 14 en 28 september jl. de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet? Hoe verhoudt zich dit tot artikel 68 van de Grondwet?
Alle OMT-adviezen worden aan uw Kamer gestuurd met een brief. Deze adviezen heeft uw kamer daarom al ontvangen. Net als alle andere OMT-adviezen van de afgelopen maanden. De weerslag van de OMT-besprekingen is terug te lezen in de adviezen. OMT-verslagen heb ik niet beschikbaar en zijn niet openbaar. Het OMT is een gemengd samengestelde adviescommissie van RIVM-deskundigen en experts die ad hoc en zonder last of ruggenspraak worden uitgenodigd. Voor een goed werkend OMT is het noodzakelijk dat de deskundigen vrijelijk vanuit inhoudelijk perspectief kunnen discussiëren. Wanneer de bereidheid tot deelname aan het OMT afneemt (wat een reëel risico is als de notulen in strijd met de toegezegde vertrouwelijkheid openbaar zouden worden gemaakt), komt het hele systeem van uitbraak- en epidemiebestrijding op losse schroeven te staan. Dit kan ernstige gevolgen hebben voor de volksgezondheid en veiligheid van burgers bij deze of volgende infectieziektecrises. De garantie van vertrouwelijkheid van de beraadslagingen en notulen weegt dan ook vanuit dat perspectief zwaar. Dit is in lijn met artikel 68 Grondwet. Op 15 juni 2020 heeft de Afdeling advisering van de Raad van State ongevraagd advies uitgebracht over de ministeriële verantwoordelijkheid. Daarin is ook ingegaan op de betekenis van artikel 68 Grondwet. Ik verwijs u in dit verband naar de reactie van het kabinet in het Nader rapport van 29 september 2020 over dit advies.
Wordt het openbare coronadashboard door u gebruikt als bron voor de afweging of extra maatregelen ten behoeve van het indammen van het coronavirus nodig zijn?4 Zo ja, welke consequenties zijn er aan verbonden indien informatie op dit dashboard incorrect is? Zo nee, kunt u een lijst met bronnen geven die u wel gebruikt en kunt u per bron aangeven of deze openbaar is?
Via het coronadashboard kan het kabinet in de gaten houden hoe het coronavirus zich ontwikkelt en ingrijpen om het virus in te dammen als dat nodig is. Op basis van het dashboard ontvang ik dagelijks een uitgebreid beeld met extra toelichting op de cijfers. Of er ingegrepen moet worden, en waar ingegrepen moet worden, is echter nooit een automatisme op basis van één of enkele getallen. Dat zal altijd een analyse van de cijfers vragen en een bestuurlijke weging. Het gaat om trends, en minder om de dagcijfers. De signaalwaarden spelen daarin een belangrijke rol, als functie van alarmbel. Op basis van deze alarmbellen vindt er een inschalingsoverleg plaats met veiligheidsregio’s, GGD en RIVM. De cijfers worden in samenhang met elkaar, de overige monitoringsgegevens en de plaatselijke situatie bekeken en geduid door het RIVM en de GGD, die zicht heeft op o.a. het bron- en contact onderzoek. Ook is van belang in hoeverre de adviezen van het RIVM goed opgevolgd worden en de regels worden nageleefd. Het gaat dus altijd om een totaalbeeld. Bij oplopende cijfers wordt de routekaart als leidraad gevolgd, met bijbehorende maatregelen. Bij langdurig dalende cijfers vindt maatwerk plaats op de weg terug naar risiconiveau waakzaam. Het coronadashboard wordt continu verbeterd en verfijnd. Dat heb ik bij de start begin juni ook gemeld. Elke twee weken zijn er nieuwe verbeteringen en uitbreidingen.
Kunt u een uitputtende lijst geven van de bronnen van de andere cijfers in het openbare dashboard en kunt u garanderen dat deze cijfers accuraat zijn en te allen tijde accuraat zijn geweest sinds het dashboard online is?
Het dashboard toont de bronvermelding per onderwerp, inclusief de link naar het exacte bronbestand indien openbaar. Dit is opgenomen onder de cijferverantwoording op: https://coronadashboard.rijksoverheid.nl/verantwoording.
Op dit moment worden de volgende bronnen in het dashboard weergegeven:
RIVM: wordt grotendeels openbaar aangeleverd, waar dit nog niet zo is wordt hier samen met het RIVM eraan gewerkt het openbaar beschikbaar te maken op https://data.rivm.nl/
NICE: wordt openbaar aangeleverd.
LCPS: wordt openbaar aangeleverd.
Nivel: wordt niet openbaar aangeleverd.
Het dashboard is een visualisatie- en communicatie-instrument dat de data van andere partijen (RIVM, NICE, LCPS etc) inleest. Uiteraard is het van het grootste belang dat al deze partijen hun kwaliteitsprocessen op orde hebben zodat alle data betrouwbaar zijn. Wanneer er desondanks toch fouten ontdekt worden, wordt dit gecorrigeerd en via het dashboard gecommuniceerd onder de cijferverantwoording. Daarbij wil ik benadrukken dat de GGD-cijfers wel correct zijn. Zoals ik hierboven heb aangegeven, is er deels sprake van narapportage en ligt er voor een belangrijk deel een andere oorzaak ten grondslag aan het verschil in cijfers, namelijk de verruiming van het testbeleid.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en vóór de behandeling van de VWS-begroting van 2021 beantwoorden?
Nee, deze vragen heb ik helaas niet vóór de begrotingsbehandeling aan uw Kamer kunnen doen toekomen.
Het klimaatgeblunder van de Verenigde Naties (VN) |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Klimaatrel: «VN blunderen met rapport» – Alarmistische toon ondanks dalende trend natuurrampen»?1
Ja.
Wat vindt u van het VN-rapport «Human Cost of Disasters», waarin enerzijds wordt gesproken van een «duizelingwekkende stijging van klimaatgerelateerde rampen over de laatste twintig jaar» en anderzijds wordt beweerd dat het aantal natuurrampen sinds 2000 juist met 15% is afgenomen?2
Het rapport toont aan dat extreme weersomstandigheden als gevolg van klimaatverandering de afgelopen decennia jaar zijn verdubbeld. Wereldwijd werden volgens het rapport de afgelopen twintig jaar circa 7.350 grote rampgebeurtenissen geregistreerd. Wetenschappelijk onderzoek dat een ander beeld schetst is mij niet bekend.
Hoe beoordeelt u deze schaamteloze, tenenkrommende tegenstrijdigheid? Deelt u de mening dat dit geblunder tekenend is voor het hele klimaatbeleid – ook het uwe – dat van tegenstrijdigheden, aannames en klimaatbangmakerij aan elkaar hangt?
Deze mening deel ik niet.
Deelt u de conclusie dat de VN geen klimaatwetenschap, maar klimaatpolitiek bedrijven? Deelt u daarnaast de conclusie dat die VN-klimaatpolitiek eruit bestaat om mensen continu voor de gek te houden en angst aan te jagen met allerlei doembeelden over klimaatverandering?
Deze conclusies deel ik niet. De VN en haar Intergovernmental Panel on Climate Change(IPCC) baseert haar rapporten op wetenschappelijke publicaties en geeft een goed overzicht van de huidige stand van kennis rond klimaatverandering en de gevolgen ervan. IPCC-rapporten vormen om die reden de primaire informatiebron voor het klimaatbeleid.
Bent u ervan op de hoogte dat rampzalige voorspellingen in de afgelopen decennia, bijvoorbeeld over de «enorme» stijging van de zeespiegel, nooit zijn uitgekomen?
Het IPCC geeft feitelijke informatie over zeespiegelstijging aan de hand van metingen en maakt op basis van emissiescenario’s projecties van zeespiegelstijging. De waargenomen zeespiegelstijging van circa 9 cm sinds 1990 zit zelfs aan de bovenkant van de marge van de projecties (alle modellen en alle scenario’s) gepubliceerd in 2001 (IPCC TAR, Figuur 11.12). Reden hiervoor is het grotere massaverlies van ijskappen dan destijds voorzien.
Bent u ertoe bereid om – voor zover dat met een beetje gezond verstand überhaupt mogelijk was – de klimaathysterie van de VN en aanverwante klimaatgeobsedeerde clubs niet meer serieus te nemen? Wanneer stopt u met uw eigen klimaatagenda en stuurt u de VN een brief met daarin de mededeling dat Nederland uit het Klimaatakkoord van Parijs stapt (conform artikel 28)?
Hiertoe ben ik niet bereid. Nederland zal zich in de strijd tegen klimaatverandering blijven inzetten voor een ambitieuze uitvoering van de Overeenkomst van Parijs.
De beslissing om Holland Casino en de automatenhallen open te houden gedurende de fase van zwaardere coronamaatregelen |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat Holland Casino en de speelautomatenhallen gevrijwaard zijn van sluiting, terwijl bijvoorbeeld de horeca nu wél dicht moet en het dringende advies is om zoveel mogelijk thuis te blijven en dus niet uit te gaan?1
Ja.
Op grond waarvan is de afgelopen dagen het besluit genomen dat speelautomatenhallen en casino’s open mochten blijven, terwijl bijvoorbeeld de hele horeca gesloten is en het idee toch is dat mensen zo min mogelijk contact hebben?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 13 oktober van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport blijkt uit het OMT-advies en het BAO dat aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn om de verdere verspreiding van het virus weer in te dammen.2 Het OMT heeft in dit geval niet geadviseerd sectoren zoals casino’s en speelautomatenhallen te sluiten. Het kabinet heeft het overgrote deel van de maatregelen overgenomen waarover het OMT adviseert. Bij de samenstelling van het maatregelenpakket is gekozen voor maatregelen die concreet bijdragen aan minder contactmomenten, zonder dat cruciale maatschappelijke functies in het gedrang komen. Zoals altijd is daarbij het uitgangspunt dat het virus zo hard mogelijk geraakt wordt en de maatschappij zo min mogelijk.
Dit maatregelenpakket gold uiteraard ook voor casino’s en speelautomatenhallen. Ik merk daarbij op dat zij net als theaters, bioscopen en poppodia, casino’s hun horecagedeeltes hebben moeten sluiten.
Het kabinet heeft op 3 november 2020 extra maatregelen aangekondigd om versneld het aantal besmettingen terug te dringen.3 Eén van deze maatregelen is het sluiten voor het publiek toegankelijke gebouwen, waaronder casino’s en speelautomatenhallen, gedurende twee weken.
Door welke belanghebbenden of organisaties is formeel of informeel geprobeerd invloed uit te oefenen op dit besluit?
Naar mijn weten is noch formeel of informeel invloed geprobeerd uit te oefenen op dit besluit. In het algemeen is er vanuit mijn departement contact met de sector over protocollen en de uitwerking van maatregelen.
Kan Holland Casino in deze tijden nog wel goed aan zijn zorgplicht voldoen in het kader van preventie ter voorkoming van kansspelverslaving? Zo ja, kunt u uiteenzetten hoe volgens u gewaarborgd is dat probleemgevallen, met inachtneming van alle voorschriften en maatregelen, de juiste hulp krijgen?
Uw vragen over het voldoen aan de zorgplicht heb ik aan Holland Casino voorgelegd. Holland Casino geeft met haar preventiebeleid invulling aan haar zorgplicht richting haar gasten. Desgevraagd geeft Holland Casino aan dat alle maatregelen die verband houden met de zorgplicht en het preventiebeleid met inachtneming van de coronaregels regulier doorgang kunnen vinden. De sector heeft in haar coronaprotocol aanvullende maatregelen getroffen om de continuïteit van haar zorgplicht nog verder te borgen. De Kansspelautoriteit houdt toezicht op het naleven van de zorgplicht. Lokale en regionale autoriteiten controleren partijen regelmatig op het naleven van de maatregelen ter bestrijding van COVID-19.
Kan in alle vestigingen te allen tijde 1,5 meter afstand worden gehouden? Zo nee, welke consequenties zijn hier aan verbonden?
De sector is gehouden aan de noodverordeningen waarin de maatregelen ter bestrijding van COVID-19 zijn vastgelegd. Hierop wordt de sector regelmatig gecontroleerd door de lokale en regionale autoriteiten. Bij niet naleving van de maatregelen kan worden ingegrepen worden door de Veiligheidsrisico’s. Zij kunnen bijvoorbeeld overgaan tot waarschuwen, strafrechtelijk optreden of het sluiten van (delen van) een locatie.4
De sector heeft een protocol opgesteld waarin onder andere wordt uiteengezet hoe partijen kunnen voldoen aan de maatregel om 1,5 meter afstand te houden. Hierover is branche-overstijgende afstemming geweest met VNO-NCW, MKB-Nederland en de schoonmaakbranche (OSB). Over het protocol is positief geadviseerd door een interdepartementale werkgroep onder leiding van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, waarin vertegenwoordigers van de Nationaal Coördinator Terrorisme en Veiligheid (NCTV) en de Ministeries van Economische Zaken en Klimaat (EZK), Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), Infrastructuur en Waterstaat (I&W), Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en Financiën zitting hebben.
Hoeveel bezoekers mogen tegelijk binnen zijn op één locatie; hangt dit van het aantal zalen af en zo ja, hoe wordt een zaal gedefinieerd?
De regel voor samenkomsten uit het maatregelenpakket van 13 oktober 2020 is als volgt: samenkomsten in voor het publiek toegankelijke gebouwen en in besloten plaatsen zijn alleen toegestaan als het aantal aanwezigen per zelfstandige ruimte is beperkt tot ten hoogste 30 personen, mits hierbij voldoende afstand kan worden gehouden. Dit is exclusief personeel.6 Het aantal bezoekers dat binnen mag zijn op één locatie hangt dus af van het aantal zelfstandige ruimtes op de locatie. Bezoekersstromen dienen gescheiden te blijven.
Op naleving van de maatregelen ter bestrijding van COVID-19 worden casino’s en speelautomatenhallen regelmatig gecontroleerd door lokale en regionale autoriteiten.
Klopt het dat casino’s van Holland Casino vanwege de Covid-19-maatregelen verdeeld zijn in verschillende zones en dat per zone 30 mensen aanwezig mogen zijn? Is een zone iets anders dan een zaal en klopt het dat mensen tijdens hun bezoek van zone mogen wisselen? Zo ja, acht u dat wenselijk?2
Zie antwoord vraag 6.
Het artikel ‘NAM wil productiewater Schoonebeek injecteren in Drentse gasvelden’ |
|
Tom van den Nieuwenhuijzen-Wittens (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «NAM wil productiewater Schoonebeek injecteren in Drentse gasvelden»?1
Ja.
Bent u bekend met het voornemen om verontreinigd productiewater in de Drentse lege gasvelden rondom Schoonebeek te injecteren?
Ja, ik ben bekend met het voornemen om productiewater in de regio Schoonebeek te injecteren. Afgelopen juli heb ik de Kamer per brief2 geïnformeerd over de ontwikkelingen rondom de verwerking van het productiewater van de oliewinning in Schoonebeek. NAM injecteert dit water in uitgeproduceerde gasvelden in Twente. In de brief heb ik ook vooruitgeblikt op het voornemen van NAM om de injectie uit te breiden naar de regio Schoonebeek.
Ook heb ik de Kamer al eerder geïnformeerd3 over de samenstelling van het injectiewater. Het injectiewater bestaat uit formatiewater4, gecondenseerde stoom en naar verhouding zeer kleine hoeveelheden mijnbouwhulpstoffen. De samenstelling van het injectiewater is getoetst aan de Euralnormen5 en op basis hiervan aangemerkt als «niet gevaarlijke afvalstof».
Bent u zich ervan bewust dat het injecteren van verontreinigd productiewater rondom Schoonebeek een grensoverschrijdend risico is?
In de Mededeling voornemen voor waterinjectie in de regio Schoonebeek6 zijn de risico’s op hoofdlijnen in kaart gebracht. De volgende stap is het opstellen van een milieueffectrapportage (hierna: MER). In de MER worden de risico’s in meer detail onderzocht. Op dit moment worden er geen grensoverschrijdende risico’s verwacht. De locaties die NAM op het oog heeft voor injectie zijn de gasvelden bij Dalen, Oosterhesselen en Schoonebeek. Ik ben mij ervan bewust dat een deel van het Schoonebeek gasveld zich uitstrekt over de grens met Duitsland. In dit gasveld wordt er reeds productiewater geïnjecteerd en op dit moment zijn er geen grensoverschrijdende risico’s.
Waarom wordt de gemeente Emlichheim hierin niet actief geïnformeerd?
In Europa zijn afspraken gemaakt over hoe en wanneer buurlanden elkaar informeren bij mogelijke grensoverschrijdende milieugevolgen. Dit is vastgelegd in het verdrag van Espoo. Daarbovenop zijn er specifieke bilaterale uitvoeringsafspraken tussen Nederland en de buurlanden België en Duitsland. In de gezamenlijke verklaring tussen Duitsland en Nederland7 zijn afspraken gemaakt over de te ondernemen stappen, inclusief de verantwoordelijkheden en de rolverdeling hierbij, als er sprake is van een project met mogelijk belangrijke grensoverschrijdende milieugevolgen waarvoor een MER wordt uitgevoerd. Bij de voorgenomen injectie in de regio Schoonebeek is er op dit moment geen sprake van grensoverschrijdende milieugevolgen (zie ook mijn antwoord op vraag8. Conform de werkafspraken tussen Duitsland en Nederland is de gemeente Emlichheim daarom niet actief betrokken bij het MER. De stukken die ten behoeve van de MER zijn opgesteld zijn wel ter informatie naar de gemeente Emlichheim gestuurd. Indien uit de MER of anderszins blijkt dat er toch sprake is van een grensoverschrijdend risico, dan zal de gemeente Emlichheim alsnog, conform de afspraken tussen Nederland en Duitsland en het verdrag van Espoo, actief worden betrokken bij de besluitvorming.
Bent u bekend met de zorgen van de gemeente Eimlichheim en de wens van de gemeente om gedetailleerde grensoverschrijdende informatie te krijgen?
De gemeente Emlichheim heeft haar zorgen met mij gedeeld en ik zal NAM vragen deze te adresseren in de MER. De informatie die tot nu toe over het project bekend is, is gedeeld met de gemeente Emlichheim.
Kunt u ingaan op hoe we goed kunnen samenwerken binnen grensoverschrijdende regio’s als het gaat om zaken waar zorgen over kunnen zijn?
Samenwerking betreffende grensoverschrijdende risico’s is vastgelegd in het verdrag van Espoo en de specifieke bilaterale afspraken gemaakt tussen buurlanden (zie ook mijn antwoord op vraag9. Naast dit verdrag geldt ook dat we gewoon buurlanden van elkaar zijn. Er zijn goede relaties en contacten op verschillende niveaus. Zoals ik al aangaf in mijn antwoord op vraag 5 zal ik NAM vragen rekening te houden met de zorgen van de gemeente Emlichheim. Daarnaast kan de Duitse gemeente ook contact met mij, de gemeente Emmen, de provincie Drenthe of het Staatstoezicht op de Mijnen (hierna: SodM) opnemen.
Bent u voornemens meer rekening te houden met de grensoverschrijdende zorgen? Zo ja, hoe wilt u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u ingaan op welke risico’s u ziet bij het injecteren van het productiewater in de gasvelden? Kunt u hierbij ingaan op de risico’s nu en in de toekomst?
Zowel de korte- als lange termijn risico’s van injectie in uitgeproduceerde gasvelden zijn geanalyseerd en beschreven in de meeste recente evaluatie van de injectie in Twente10. De geïdentificeerde risico’s zijn kans op aardbevingen, lekkage van injectiewater en oplossen van afdekkende zoutlagen. De mate waarin deze generieke risico’s voor een specifiek gasveld relevant zijn, kan per gasveld verschillen en wordt daarom ook per gasveld vooraf onderzocht. Deze onderzoeken zijn onderdeel van de iedere vergunningaanvraag voor injectie, zo ook voor de voorgenomen injectie in de regio Schoonebeek.
Voordat een vergunning wordt afgegeven moeten de risico’s onderzocht worden. Daarbij worden specifieke beheersmaatregelen per risico opgesteld waarmee de risico’s beperkt of weggenomen worden. Alleen als de risico’s goed beheersbaar zijn en de injectie veilig kan, wordt een vergunning verleend. SodM wordt betrokken bij dit besluit. Daarnaast stelt een mijnbouwonderneming vooraf een waterinjectie managementplan op om de injectie veilig uit te voeren. Dit plan wordt door SodM beoordeeld en SodM houdt toezicht op de uitvoering ervan.
De risico’s van injectie in de Twentse gasvelden wordt met regelmaat opnieuw belicht conform de voorwaarden gesteld in de vergunning voor de injectie. Iedere zes jaar dient NAM de injectie en mogelijke alternatieven voor de verwerking van het productiewater te evalueren volgens de CE-afwegingsmethodiek11 of een gelijkwaardige methode. Hierin worden zowel de korte als lange termijn risico’s meegewogen. De aanstaande evaluatie is op verzoek van de Kamer12 vervroegd en zal in 2021 worden uitgevoerd. SodM houdt toezicht op het uitvoeren van de evaluatie. Ook is de Commissie m.e.r. hierbij betrokken. Inzichten uit deze evaluatie worden meegenomen in de MER van injectie in de regio Schoonebeek. Daarnaast neemt SodM de uitkomsten van de evaluatie, en de uitkomsten van andere rapportageverplichtingen en onderzoeken, mee in het toezicht om te bezien in hoeverre de risicobeheersmaatregelen en -systemen voor een veilige injectieoperatie op orde zijn.
Wat wordt door welke partij ondernomen om deze risico’s te beperken en/of weg te nemen? Indien er geen stappen worden ondernomen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
De waarschuwing dat de gemuteerde varianten van het coronavirus die rondgaan in de nertsenfokkerij, ongevoelig zijn voor de ontwikkelde vaccins |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u gezien dat het Deense Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), het Statens Serum Institut, waarschuwt dat de gemuteerde varianten van het coronavirus, die zijn ontstaan door de uitbraken in de nertsenfokkerij, ongevoelig zijn voor de coronavaccins die nu worden ontwikkeld?1
Ja, dat heb ik gezien.
Erkent u dat dit betekent dat ook nadat er kan worden gevaccineerd tegen COVID-19, mensen nog altijd het gevaar lopen besmet te raken met een gemuteerde «nertsenvariant» van het virus en dat zij daardoor nog altijd heel ziek kunnen worden of erger?
Mutaties van virussen komen altijd voor, zowel bij mens als bij dier. Ook in NL hebben we mutaties van Sars-CoV-2 aangetroffen. Het OMT-Z geeft aan dat de specifieke «variant 5» uit Denemarken in Nederland niet is aangetroffen.
De Deense gezondheidsautoriteiten geven aan dat het theoretisch mogelijk is dat «het vaccin» niet zal werken tegen de «type 5»-variant. Dat men overgaat tot ruimen van nertsen geschiedt uit voorzorg omdat men wil voorkomen dat deze of een andere variant in de toekomst mogelijk problemen veroorzaakt. De WHO expert groep is niet overtuigd dat deze variant zorgt voor verminderde werkzaamheid van een vaccin, om hier een definitieve uitspraak over te kunnen doen zouden aanvullende studies gedaan moeten worden.
Op 6 november is de WHO expertgroep bijeenkomen over de situatie in Denemarken. Ook de ECDC werkt een risico analyse uit. Het RIVM houdt zich op de hoogte van de uitkomsten van de WHO expertgroep.
Erkent u dat dit zou betekenen dat de vaccins niet zullen werken en we ook na de komst van de vaccins niet terug kunnen naar normaal, zolang de nertsenfokkerij in andere landen niet wordt stilgelegd?
Zoals ik al aangaf in mijn antwoord op vraag 2 geven de Deense gezondheidsautoriteiten aan dat het theoretisch mogelijk is dat «het vaccin» niet zal werken tegen de «type 5»-variant. De WHO expert groep is niet overtuigd dat deze variant zorgt voor verminderde werkzaamheid van een vaccin, om hier een definitieve uitspraak over te kunnen doen zouden aanvullende studies gedaan moeten worden.
Erkent u dat dit betekent dat de nertsenfokkerij een nog veel groter gevaar oplevert voor de volksgezondheid dan u tot nu toe beweerde?
De volksgezondheid staat bij ons altijd voorop. Daarom zijn in Nederland besmette bedrijven geruimd. Daarmee couperen we de replicatie en het ontstaan van nieuwe mutanten van het virus in nertsen. Daarnaast zijn er allerlei voorzorgsmaatregelen genomen om de kans op verspreiding te verkleinen, zoals een vervoersverbod voor nertsen en mest, en hygiënemaatregelen op bedrijven. Toen bleek dat de besmettingen, ondanks al deze maatregelen, toch bleven doorgaan is, op advies van het OMT-Z, eind augustus besloten dat op korte termijn de nertsenfokkerij moet worden beëindigd. Hiermee bereiken we in Nederland het doel van onze aanpak: het voorkomen dat er reservoirvorming ontstaat in de nertsenpopulatie op de bedrijven en wenden daarmee mogelijke gevolgen voor de volksgezondheid af.
De situatie in Nederland en Denemarken verschilt op veel punten. In Denemarken is de gemuteerde variant ook aangetroffen in de algemene bevolking (buiten de fokkerij). In Nederland zijn daar op dit moment geen aanwijzingen voor. In Denemarken zijn er momenteel veel uitbraken bij nertsenbedrijven. Wekelijks worden alle bedrijven in Nederland gescreend, dat gebeurt in Denemarken niet. Nederlandse bedrijven die niet zijn besmet zijn nu begonnen met het doden van de dieren op hun bedrijf ten behoeve van het pelzen. Dit gebeurt onder strenge voorwaarden. Daarmee is naar verwachting begin december het overgrote deel van de nertsenpopulatie in Nederland weg.
Het wetgevingstraject voor de stoppersregeling loopt als gepland. Het streven is om de wet volgende week aan de Tweede Kamer te sturen.
Is uw ministerie hier ook al voor gewaarschuwd? Zo ja, wanneer en wat heeft u met deze waarschuwing gedaan? Zo nee, hoe is dat mogelijk?
Inmiddels hebben Deense experts relevante informatie gedeeld in een expertnetwerk van het ECDC, echter deze is nog niet compleet. Experts, onder andere van het RIVM en Erasmus Medisch Centrum (EMC), het Nederlandse referentielaboratorium voor opkomende ziekten, houden de Nederlandse situatie ook scherp in de gaten.
We hebben ook gezorgd voor dagelijks informatievoorziening via de landbouwraad in Denemarken en wij hebben contact gehad met de Deense ambassadeur in Nederland. In dat contact is aangegeven dat data ontbreken om een definitieve uitspraak te doen over de vraag of de gevonden variant zorgt voor een verminderde werkzaamheid van het vaccin. Daarom is het belangrijk dat alle informatie zo snel mogelijk in het publieke domein komt.
Heeft u gezien dat in Denemarken inmiddels minstens 150 medewerkers van nertsenfokkerijen zijn besmet met deze «nertsenvarianten» van het virus?
De nieuwe, unieke mutatie in de SARS-CoV2-varianten is gevonden in tests van 5 nertsenfokkerijen. Er zijn in Denemarken 214 personen besmet door nertsen, daarvan zijn er 12 individuen in de omliggende gebieden met de cluster 5 variant besmet.
Heeft u gezien dat deze varianten van het virus in Denemarken niet alleen voorkomen bij de nertsenfokkers, hun gezinnen en medewerkers, maar ook worden teruggevonden bij andere inwoners van het gebied?
Ja, dat heb ik vernomen.
Kunt u bevestigen dat ook in Nederland tot nu toe vijf virusvarianten zijn ontstaan doordat het virus van mens op nerts, van nerts op nerts en van nerts op mens is overgesprongen?
In Nederland zijn er vijf clusters van nauw gerelateerde sequenties gevonden bij virussen geïsoleerd uit nertsen. Deze clusters zijn niet aangetroffen in de algemene bevolking, hetgeen in Denemarken wel het geval is.
Kunt u bevestigen dat in Nederland bij de eerste zestien onderzochte bedrijven tweederde van de onderzochte medewerkers, 66 mensen, besmet bleken te zijn met deze virusvarianten? Is dit ook onderzocht bij de 48 bedrijven waar het virus sindsdien is opgedoken?
Het is in de eerste plaats belangrijk om te melden dat dit gaat om 97 onderzochte mensen. Er zijn meer medewerkers/familieleden op deze bedrijven, niet iedereen is getest. Op sommige bedrijven zijn alleen de mensen getest die klachten hadden, hierdoor vind je een hoger aandeel positieven. Daarnaast is het zo dat de genetische stamboom van de virussen uit het aangehaalde onderzoek dicht bij elkaar liggen. Het is echter onbekend of sprake is van nerts-mens besmetting of nerts-mens-mens. De besmettingsroute van de mensen die ziek zijn geweest, is niet meer te achterhalen. Ze lijken wel binnen het bedrijf besmet te zijn geraakt. Deze onderzoeksresultaten laten geen verspreidingen buiten de bedrijven zien. Deze virussen worden niet in de postcodegebieden buiten de bedrijven aangetroffen.
Wat bovendien van belang is, is dat ook in het onderzoek op besmette nertsenbedrijven is vastgesteld dat het virus niet via de lucht wordt verspreid. Het risico voor omwonenden is verwaarloosbaar. Het RIVM heeft deze bevindingen uit dit onderzoek meegenomen in de OMT-Z adviezen.
Erkent u dat het erg aannemelijk is dat deze mensen het virus weer hebben doorgegeven aan anderen, gezien de mate waarin het virus zich verspreidt?
Het is niet onmogelijk dat het virus verspreid naar andere mensen, maar daarvoor zijn geen aanwijzingen voor gevonden.
Kunt u uitsluiten dat ook in Nederland de nertsenvarianten van het coronavirus verder zijn verspreid onder de bevolking? Zo ja, hoe is dit onderzocht en wat waren hierbij de bevindingen? Zo nee, wat gaat u hier aan doen?
In Nederland zijn er op dit moment geen aanwijzingen dat de virusstammen uit nertsen circuleren in de humane populatie. De drijvende kracht achter de huidige epidemie bij mensen is mens-mens verspreiding. Het OMT-Z concludeerde in augustus dat de kans op infectie vanuit nertsen voor mensen woonachtig buiten de nertsenbedrijven momenteel verwaarloosbaar is ten opzichte van de kans op infectie van mens-op-mens in de bevolking.
Daarnaast zijn alle op nertsenbedrijven besmette personen gesommeerd in isolatie te gaan en hun contacten in quarantaine om verdere verspreiding van Covid-19 te reduceren. We ruimen in Nederland alle besmette nertsenbedrijven en couperen dus op deze manier de replicatie van virus in nertsen en daarmee de kans op veranderingen en besmettingen van mensen.
Deelt u de mening dat op deze manier de dreiging van de verspreiding van de nertsenvariant van het coronavirus blijft voortduren, ook nadat in Nederland alle laatste nertsen zijn vergast?
Het is mogelijk dat de nertsenvariant zich in Denemarken blijft verspreiden. In Nederland is geen spreiding van een nertsenvariant in mensen aangetroffen. In het kader van de volksgezondheid is het goed dat de Deense overheid hier daadkrachtig optreedt. Dit toont wel aan dat het belangrijk is om hier internationaal aandacht aan te besteden en te blijven besteden. Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 13.
Gaat u met deze kennis, als Minister van volksgezondheid van het allereerste land ter wereld dat te maken kreeg met een uitbraak van COVID-19 in de veehouderij, zich in Europa inzetten voor het stilleggen van de nertsenfokkerij? Zo nee, waarom niet?
De afgelopen weken heeft Nederland zowel bij de Europese Commissie als bij het Duitse voorzitterschap aandacht gevraagd voor de nertsenproblematiek in relatie tot volksgezondheid en gevraagd dit te agenderen voor de EU Gezondheidsraad of de Health Security Committee. Dit is nu extra urgent vanwege de situatie in Denemarken. Hier werd positief op gereageerd. Daarnaast staat het onderwerp op de agenda van de Chief Veterinary Officers en heeft Denemarken het geagendeerd voor de Landbouw- en Visserij Raad van 16 november as.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het eerstvolgende debat over de ontwikkelingen van het coronavirus?
Ik heb me ingespannen de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.