Het bericht 'Eén man, 25 baby’s: ‘verblijfskinderen’ zijn een nieuwe manier om asiel te krijgen' |
|
Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Marjolein Faber (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Eén man, 25 baby’s: «verblijfskinderen» zijn een nieuwe manier om asiel te krijgen» van 11 december 2024?1
Ik ben bekend met het bericht.
Hoeveel verblijfsvergunningen zijn in 2023 en 2024 verleend op basis van erkenningen?
In 2023 zijn afgerond 3.390 Chavez-aanvragen van derdelands-ouders ingewilligd. In 2024 (tot 30 juni) zijn dat er afgerond 2.030. Niet in alle gevallen is het kind overigens Nederlander door erkenning. In veel gevallen worden kinderen bijvoorbeeld Nederlander omdat een ouder ten tijde van de geboorte Nederlander was. Voor het aanvragen van verblijf op grond van het arrest Chavez-Vilchez2 maakt het niet uit waardoor het kind Nederlander is; het enkele feit dat het Nederlander is, is voldoende om een van het kind afgeleid verblijfsrecht te krijgen (als ook aan de overige voorwaarden is voldaan), zo volgt uit de jurisprudentie.
Klopt het dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) het afgelopen jaar 400 signalen heeft ontvangen van fraude met erkenning van kinderen? Hoe verhoudt deze hoeveelheid fraudesignalen zich tot de jaren 2023, 2022 en 2021?
Sinds 2017, het jaar dat het arrest Chavez-Vilchez werd gewezen, wordt door de IND geregistreerd hoeveel personen een beroep doen op het arrest. Net als bij alle andere verblijfsdoelen die de IND toetst, wordt er ook voor het verblijfsdoel «verblijf bij Nederlands kind» bijgehouden hoeveel fraudesignalen er jaarlijks worden opgevoerd. Dat zijn er sinds 2017 afgerond 400. Uitgesplitst per jaar zien de cijfers er als volgt uit: in 2021 waren dat er afgerond 20, in 2022 afgerond 20 en in 2023 afgerond 70. In 2024 zijn er tot en met juni afgerond 240 fraudesignalen geregistreerd. Wanneer een fraudesignaal wordt opgevoerd, staat daarmee overigens niet vast dat er ook daadwerkelijk sprake is van fraude.
Hebben andere EU-lidstaten ook problemen van fraude met verblijfsvergunningen door schijnerkenners? Zo nee, waarom niet?
Eerder dit jaar is er via het informele netwerk van uitvoeringsorganisaties door de IND een uitvraag gedaan of andere EU lidstaten ook te maken hebben met problematiek rond schijnerkenningen. Negen lidstaten hebben hierop gereageerd. Uit deze reacties blijkt dat enkele lidstaten vergelijkbare signalen hebben ontvangen. De reacties worden bestudeerd om te bezien of hier lessen uit te trekken zijn voor de Nederlandse situatie.
Wat zijn de meest voorkomende nationaliteiten van migranten van wie er een fraudesignaal wordt opgesteld vanwege erkenning van kinderen?
Buiten de in het NRC-artikel aangehaalde casuïstiek ten aanzien van Surinaamse-Nederlandse (veel)erkenners, zijn er geen nationaliteiten die er getalsmatig uitspringen. Dat wil zeggen, bij andere nationaliteiten gaat het steeds om lage aantallen. Verder is van belang dat een fraudesignaal niet betekent dat er ook daadwerkelijk sprake is van fraude.
Welke typen verblijfsrecht worden door deze zogenaamde «schijnouders» vooral aangevraagd?
In de casuïstiek die in het NRC-artikel wordt aangehaald gaat het om de verlening van een verblijfsrecht op grond van het Chavez-arrest. Dit wordt verleend aan een ouder die geen Nederlandse of andere EU-nationaliteit heeft (de zogenoemde derdeland-ouder) van een Nederlands kind, onder de voorwaarden (i) dat hij of zij de daadwerkelijke zorg over het Nederlandse kind heeft en (ii) dat het kind zodanig afhankelijk is dat het kind de EU zou moeten verlaten als zijn ouder hier niet mag blijven. Dat zou immers in strijd zijn met artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (het Unieburgerschap) op basis waarvan het Nederlandse kind niet gedwongen mag worden de EU te verlaten.
Bij de in het artikel geschetste problematiek in het kader van het Chavez-verblijfsvergunningen (zogenoemde schijnerkenningen) gaat het om een Nederlander die een kind erkent, als gevolg waarvan het derdeland-kind de Nederlandse nationaliteit verkrijgt. Het is vervolgens de derdeland-ouder die een verblijfsvergunning aanvraagt, niet de ouder die het kind erkent. De derdeland-ouder kan enkel een Chavez-verblijfsvergunning verkrijgen op het moment dat er voldaan wordt aan de voorwaarden. Deze ouder is dan ook niet een «schijnouder».
Welke effecten hebben schijnerkenningen op de financiële positie van de kinderen? In hoeveel gevallen blijkt dat de schijnerkenner het erkende kind uiteindelijk niet financieel onderhoudt?
Erkenning zorgt ervoor dat er een juridische band tussen de erkenner en het kind ontstaat (familierechtelijke betrekking). Voor de juridische ouders geldt een onderhoudsplicht ten opzichte van het kind totdat het kind 21 jaar wordt. Dit houdt in dat zij naar draagkracht moeten voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding tot het kind 18 jaar is (artikel 1:404 van het Burgerlijk Wetboek, hierna: BW) en de kosten van levensonderhoud en studie tot het kind 21 jaar is (artikel 1:395a BW). De onderhoudsplicht geldt ook als de ouders niet bij elkaar wonen. Als een ouder niet wil betalen, dan kan er kinderalimentatie worden vastgesteld door de rechter (artikel 1:406 BW). Verder zijn het kind en de juridische ouders elkaars erfgenamen (artikel 4:10 BW). Er is geen informatie beschikbaar over het al dan niet voldoen aan de onderhoudsplicht door schijnerkenners.
Bij welke gemeenten vinden erkenningen waarbij een vermoeden bestaat van fraude in het kader van het verkrijgen van een verblijfsrecht vooral plaats?
Een erkenning kan bij elke ambtenaar van de burgerlijke stand en notaris in Nederland gedaan worden (artikel 1:203, eerste lid, BW). Ook kinderen die in het buitenland wonen kunnen hier of in een ander land worden erkend door een Nederlander, en – als die erkenning voor erkenning in Nederland in aanmerking komt – daardoor Nederlander worden3. Er is geen landelijke registratie van vermoedens van fraude in het kader van het verkrijgen van een verblijfsrecht. Op het moment dat er een vermoeden bestaat dat een erkenning enkel plaatsvindt om verblijfsrecht te verkrijgen, dan kan de ambtenaar van de burgerlijke stand of de notaris de erkenning aanhouden om onderzoek te verrichten of weigeren een akte van erkenning op te maken (artikel 1:18, tweede en derde lid, en artikel 1:18c, tweede lid, BW). Ook kan de officier van justitie achteraf verzoeken om de schijnerkenning te vernietigen (artikel 1:205, tweede lid, BW).
Deelt u de mening dat het een groot probleem is dat ambtenaren van de burgerlijke stand niet meer actief schijnerkenners tegenwerken omdat ze te vaak door de rechter worden teruggefloten? Zo ja, wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat schijnerkenners weer kunnen worden aangepakt?
Ik deel de mening dat het problematisch is dat ambtenaren van de burgerlijke stand zich niet gesterkt voelen om schijnerkenningen tegen te gaan. Tegelijkertijd is en blijft het uiteindelijk aan de rechterlijke macht om te beoordelen of, op basis van de informatie die voorligt, geoordeeld kan worden dat er sprake is van een schijnerkenning.
De signalen uit het artikel neem ik serieus. Daarom wordt er op dit moment, in samenwerking met de IND, het Openbaar Ministerie, de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken en de Ministeries van Buitenlandse Zaken en Justitie en Veiligheid gewerkt aan een aanpak voor de problematiek rondom schijnerkenningen bij Chavez-verblijfsaanvragen. Daarop kan ik nog niet vooruitlopen.
Overweegt u om net als België het erkennen van kinderen om verblijfspapieren te krijgen strafbaar te stellen? Zo nee, waarom niet?
België heeft inderdaad enkele jaren geleden een versterkte aanpak opgezet om de problematiek rondom schijnerkenningen aan te pakken. Op dit moment wordt er gewerkt aan een aanpak voor de problematiek, zie ook het antwoord op vraag 9, het Belgische voorbeeld wordt daarbij ook meegenomen. Ik kan hier nog niet op vooruitlopen.
Bestaat er op dit moment een nationaal beleid voor ambtenaren van de burgerlijke stand over het omgaan met mogelijke schijnerkenners? Zo nee, waarom niet?
Als er twijfel bestaat over de intentie van de erkenning, heeft de ambtenaar van de burgerlijke stand de mogelijkheid om het opmaken van de akte van erkenning te weigeren op grond van strijd met de openbare orde (artikel 18c, tweede lid, BW). De Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken heeft in overleg met de ketenpartners een interne indicatielijst voor schijnerkenningen opgesteld die de ambtenaar van de burgerlijke stand kan gebruiken om te beoordelen of sprake is van een schijnerkenning en deze te weigeren. Van een weigering doet de ambtenaar melding bij de IND (artikel 1:18c, derde lid, BW). Heeft een erkenning desondanks toch plaatsgevonden, dan kan het Openbaar Ministerie de rechter verzoeken een erkenning te vernietigen vanwege strijd met de openbare orde (artikel 1:205, tweede lid, BW).
Welke vervolgstappen neemt de IND indien er het vermoeden bestaat dat er sprake is van een schijnconstructie waarbij erkenning een rol speelt?
Als de IND in een concrete zaak voldoende sterke vermoedens heeft dat sprake is van een schijnerkenning dan wordt daarvan een fraudesignaal geregistreerd in het dossier. In enkele gevallen heeft de IND aangifte gedaan bij het OM. Daarnaast is in het verleden misbruik van recht tegengeworpen in procedures waarin er sterke aanwijzingen waren voor een schijnerkenning. Op basis van het veronderstelde misbruik zijn aanvragen afgewezen. Die aanpak staat echter ter discussie als gevolg van jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.4 Uit deze jurisprudentie volgt dat er eerst vastgesteld moet worden dat er sprake is van een schijnerkenning, binnen de daartoe opgestelde procedures in het familierecht, voordat dit gevolgen kan hebben voor een verleend verblijfsrecht. Er zijn geen zaken bekend waarin het vermoeden van een schijnerkenning achteraf tot beëindiging van het verblijfsrecht heeft geleid.
In hoeveel gevallen is de IND in 2023 en 2024 overgegaan tot de intrekking van het verblijfsrecht bij schijnconstructies waarbij erkenning een rol speelt?
Zie antwoord vraag 12.
Hoeveel IND-ambtenaren zijn op dit moment belast met het onderzoeken van fraudesignalen over schijnerkenners en het daadwerkelijk intrekken van de verblijfsvergunning van hen?
Alle IND ambtenaren zijn alert op signalen van fraude. Er zijn binnen de IND derhalve geen ambtenaren specifiek met deze fraudesignalen belast. De IND beschikt wel over een afdeling die fraude-signalen verwerkt, verrijkt en onderzoek doet en doorspeelt naar andere afdelingen of andere instanties. Dit betreft echter niet alleen de signalen over schijnerkenners.
Per 1 november 2024 zijn alle medewerkers die belast zijn met handhavingstaken binnen de directie Regulier Verblijf en Nederlanderschap gecentraliseerd in één afdeling. Deze afdeling bestaat thans uit ruim 100 medewerkers. Deze medewerkers zijn belast met alle voorkomende handhavingsgerelateerde werkzaamheden. Er is niet specifiek een afdeling belast met de problematiek rond (mogelijke) schijnerkenningen.
Zijn er naast fraudesignalen over schijnerkenners nog andere mogelijke frauduleuze trends met reguliere verblijfsvergunningen? Zo ja, welke en hoe bent u van plan deze aan te pakken?
De IND acteert op diverse signalen van fraude. Hoewel er in de praktijk regelmatig zaken worden aangetroffen waarbij sprake zou kunnen zijn van fraude is de impact en het aantal zaken van een andere orde van grootte dan de schijnerkenningen. Op het moment dat er sprake is van een trend wordt deze breed gedeeld teneinde dit in een vroeg stadium te kunnen mitigeren.
Bent u bereid het IND-rapport waarin wordt verwezen naar een netwerk van «schijnvaders» te delen? Zo nee, waarom niet?
Nee, omdat dit IND-rapport de uitwerking van een individuele casus betreft en het rapport vertrouwelijke persoonsgegevens bevat.
De beantwoording van ingezonden vragen d.d. 6 december 2024 |
|
Doğukan Ergin (DENK) |
|
Nobel |
|
![]() |
Kunt u aangeven wanneer (dag, maand, jaar en tijdstip) de opdracht aan het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) is verstrekt om het Samenleven In Meervoud (SIM-)onderzoek te actualiseren?1 Kunt u tevens toelichten wat u bedoelt met «actualiseren»?
Na eerdere mondelinge overleggen tussen SZW en SCP over een nieuwe editie van het SIM is op 4 oktober 2024 de formele uitnodigingsbrief verzonden aan het SCP om een plan van aanpak en kostenbegroting in te dienen voor de opzet en uitvoering van het SIM2025. Het plan van aanpak van het SCP is op 13 november 2024 door SZW ontvangen. De opdrachtbevestiging is op 27 november 2024 door SZW aan het SCP verstuurd.
Met «actualiseren» wordt (opnieuw) uitvoeren bedoeld. Het SCP heeft reeds eerder (in 2006, 2010, 2015 en 2020) op verzoek en met een financiële bijdrage van SZW (en rechtsvoorgangers) het SIM uitgevoerd. Met nieuw veldwerk in 2025 wordt de bestaande tijdreeks met een nieuwe meting uitgebreid. Daarmee is sprake van een actualisatie van de data met een nieuwe editie. Deze editie kent bovendien een opzet die ook geactualiseerd is in het licht van de veranderende samenstelling van de bevolking en de perspectieven daarop zoals bijvoorbeeld neergelegd in het WRR-rapport «Samenleven in verscheidenheid». In lijn hiermee is de titel van het onderzoek aangepast in «Samenleven in meervoud».
Bent u bereid om de opdracht die door het kabinet aan het SCP is verstrekt integraal toe te sturen naar de Kamer? Zo nee, waarom niet?
In het kader van het SIM2025 zal het SCP in 2025 een Europese aanbesteding starten voor het daarvoor noodzakelijke veldwerk, waarbij veldwerkbureaus in concurrentie kunnen inschrijven voor het uitvoeren van dit veldwerk. De opdrachtbrief aan het SCP bevat financiële informatie over het beschikbare budget en kan derhalve om aanbestedingstechnische redenen niet integraal worden toegestuurd aan de Kamer.
Kunt u aangeven hoe u invulling wenst te geven aan uw voornemen om de uitvoering van de motie zorgvuldig ter hand te nemen?2
De landelijke gegevensverzameling via het SIM2025 over opvattingen, ervaringen en waardeoriëntaties onder de Nederlandse bevolking, zal plaatsvinden volgens de gebruikelijke en hoge wetenschappelijke standaarden die het SCP in zijn onderzoeksactiviteiten hanteert. Daarbij wordt ook de veldwerkstrategie gehanteerd die bijvoorbeeld ook bij vorige edities van SIM is toegepast en die haar kwaliteit heeft bewezen. De neutraliteit en objectiviteit is, doordat het onderzoek door een onafhankelijk planbureau wordt uitgevoerd, daarbij gewaarborgd. Deze totale opzet staat garant voor een hoge uitvoerings- en datakwaliteit en een zorgvuldige en weloverwogen aanpak en uitvoering.
Deelt u de opvattingen van de Staatssecretaris Rechtsbescherming op zondag 8 december 2024 dat de motie «schrikwekkend» is en het feit dat de motie breed is aangenomen berust op een «ongeluk»? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 9 bij de beantwoording van de Kamervragen van het lid Ergin over het bericht «Kamermotie over onderzoek naar Nederlanders met migratieachtergrond maakt veel los»3 al heb aangegeven, heeft het kabinet de motie zo geïnterpreteerd dat het bestaande onderzoek en werkwijze van de SCP het uitgangspunt is. De motie kon met deze interpretatie van het kabinet, «oordeel kamer» worden gegeven en is met deze appreciatie in stemming gebracht.
Hoe kijkt u terug op uw appreciatie van de motie gelet op het feit dat Staatssecretaris Rechtsbescherming heeft aangegeven dat de motie «overbodig» is?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat deze motie, gezien het appreciatiekader van bewindspersonen en de uitspraken van de Staatssecretaris Rechtsbescherming en de Minister-President, als «overbodig» had moeten worden aangemerkt?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre kunt u spreken van eenheid van kabinetsbeleid als verschillende kabinetsleden in zeer korte tijd verschillende appreciaties kenbaar maken over de motie?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kijkt u naar de oproep van nota bene de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme (NCDR), het instituut wat in het leven is geroepen om racisme en discriminatie te (h)erkennen en te bestrijden, die stelt dat deze motie bijdraagt aan het normaliseren van racisme en discriminatie en het creëren van tweederangsburgers?3 Hoe kijkt u in het bijzonder naar zijn opmerking dat het opstellen, aannemen en uitvoeren van de motie zijn werk als Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme ondermijnt?
Zoals ik ook in de beantwoording op de Kamervragen van Groenlinks/Partij van de Arbeid van 10 december 20245 heb aangegeven en ook in het antwoord op vraag 1 van de onderhavige set vragen, is het SIM een onderzoek dat in een lange traditie staat die teruggaat tot 2006, en een grootschalig onderzoek is dat onder de gehele bevolking, zowel mèt als zònder migratieachtergrond, wordt uitgevoerd door het SCP. Met dit onderzoek wordt de positie en ontwikkeling in de sociaal-culturele oriëntaties van de gehele bevolking in Nederland in kaart gebracht.
Dit soort onderzoek is bedoeld om onze informatiepositie en ons beleid op het gebied van integratie en samenleven te versterken. Het is juist bedoeld om ons als samenleving verder te helpen. Het vormt een hoeksteen onder de wetenschappelijke en beleidsinformatie op het thema samenleven en integratie.
Het SIM2025 stond al gepland en staat dus los van hetgeen in de motie Becker6 werd gevraagd.
Het SCP voert de SIM-onderzoeken uit binnen de taakopdracht en werkwijze zoals vastgelegd in de aanwijzingen voor de Planbureaus uit 2012, waarin wordt bepaald hoe de drie planbureaus in Nederland opereren. Het SIM past binnen de taakomschrijving van het SCP en het SCP is als planbureau zowel wat betreft wetenschappelijke expertise en status als voor wat betreft zijn onafhankelijkheid bij uitstek geschikt om dit onderzoek neutraal, objectief en onafhankelijk uit te voeren.
Wat is uw reactie op de oproep van de samenwerkende regionale moskeekoepels (K9), gericht aan het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP), dat gevraagd is uitvoering te geven aan de motie? Deelt u het standpunt van de K9 dat het SCP, bij uitvoering van de motie, een rol krijgt die indruist tegen de neutrale en objectieve positie als onderzoekspartner?
Zie antwoord vraag 8.
Het beschermen van burgers, dieren en milieu tegen staalslakken |
|
Ines Kostić (PvdD), Mpanzu Bamenga (D66), Geert Gabriëls (GL), Bart van Kent (SP) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de gevaarindeling van LD-staalslakken als afvalstof door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) in het rapport Milieuhygiënische kwaliteit LD-staalslakken1 waaruit blijkt dat LD-staalslakken gevaarlijke eigenschappen bezitten, zoals HP4, HP5, HP7, HP10 en HP11?
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Kunt u zich vinden in deze gevaarindeling door het RIVM? Zo nee, welke gevaarlijke eigenschappen zijn volgens u niet of in mindere mate verbonden aan LD-staalslakken en kunt u aangeven op welk wetenschappelijk onderzoek u zich hierbij baseert?
Het vaststellen van gevaareigenschappen van stoffen is een wetenschappelijke afweging en daarbij gaan we altijd uit van het oordeel van het RIVM.
Bent u ermee bekend dat het tweede lid van artikel 191 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en constante jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie meebrengen dat de Europese Unie er naar streeft om haar milieubeleid naar een hoog niveau van bescherming te brengen en dat dit beleid onder meer berust op het voorzorgsbeginsel en het beginsel van preventief handelen?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Wilt u met uw milieubeleid ook een hoog niveau van bescherming nastreven en uw beleid laten steunen op voornoemde beginselen?
Ja en dat is ook het geval. Op basis van de Wet milieubeheer en de Omgevingswet is in het Besluit bodemkwaliteit, de Regeling bodemkwaliteit 2022 en in het Besluit activiteiten leefomgeving invulling gegeven aan het voorzorgsbeginsel en het beginsel van preventief handelen doordat hierin verschillende milieukwaliteitseisen, toepassingseisen, verantwoordingseisen (zoals een milieuverklaring) en de zorgplicht(en) zijn opgenomen, waaraan moet worden voldaan. Met de modernisering van de regelgeving wordt verdere invulling aan het borgen van bescherming gegeven. Er zijn reeds stappen gezet (zie het antwoord op vraag 8) en er wordt bekeken wat er nog meer kan worden gedaan (zie het antwoord op vraag 10).
Deelt u de mening dat het voorzorgsbeginsel en het beginsel van preventief handelen meebrengen dat Nederland de bronnen van vervuiling en overlast van meet af aan dient te voorkomen, te verminderen en zo mogelijk op te heffen door het treffen van maatregelen die de bekende risico's kunnen wegnemen? Zo ja, wat wilt en kunt u eraan doen om er voor te zorgen dat Tata Steel in de toekomst deze LD-staalslakken ontdoet van de schadelijke zware metalen en gebluste kalk die zich erin bevinden?
De risico’s bij de toepassing van staalslakken als bouwstof zijn bekend. Hier dient op grond van de zorgplicht bij de toepassing rekening mee worden gehouden. Gebeurt dat niet of onvoldoende, dan levert dat een overtreding op van de wettelijke zorgplicht en kan handhavend worden opgetreden. Wanneer aan de zorgplicht wordt voldaan – en ook aan de andere eisen die de bodemregelgeving stelt aan het toepassen van bouwstoffen – dan is er geen bezwaar om het toepassen van staalslakken toe te staan.
Bent u er mee bekend dat Pelt & Hooykaas (vóór 2021) in haar productcertificaat voor LD-staalslakken2 afnemers van LD-staalslakken liet weten dat de pH-waarde van de bodem, grondwater en nabijgelegen oppervlaktewater, vanwege de eigenschappen van LD-staalslakken, tijdelijk kan worden verhoogd en dat zij de afnemers van LD-staalslakken adviseerde om adequate voorzieningen te treffen om dit tegen te gaan?
Ja, daar ben ik mee bekend. Het betreft een productcertificaat voor LD-staalslak 0/90 mm ZV (bekend onder de naam BGS-Fill) uit 2017.
Sinds 1 januari 2024 zijn leveranciers verplicht om in de milieuverklaring bodemkwaliteit te vermelden welke voorwaarden en beperkingen de toepasser in acht moet nemen.
Bent u ermee bekend dat Pelt & Hooykaas in 2021 deze waarschuwing heeft aangescherpt, waardoor er nu op voorhand een plan van aanpak wordt verlangd waaruit blijkt op welke wijze is gewaarborgd dat de LD-staalslakken niet permanent in contact komen met hemel-, grond- en oppervlaktewater, zodat milieueffecten als gevolg van het uitspoelen van vrije kalk voorkomen zullen worden3?
Ja, ik ben ermee bekend dat Pelt & Hooykaas naar aanleiding van problemen die zich in grootschalige toepassingen hebben voorgedaan met het product BGS Fill dergelijke voorwaarden voor de toepassing van dit product stelt.
Wat vindt u ervan dat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) in haar signaalrapportage van 2023 al heeft aangegeven dat de kaders van de regelgeving de risico’s van de toepassing van LD-staalslakken voor mens en milieu niet afdekt?
De signaalrapportage van ILT van 2023 leidde tot zorgen over uiteenlopende toepassingen van staalslakken. De rapportage gaat echter alleen over de risico’s van zandvervangende staalslakken in grootschalige toepassingen zoals aanvullingen en ophogingen op land. Zoals ook in de beleidsreactie4 bij de aanbieding van deze signaalrapportage aan de Kamer werd aangegeven, worden de zorgen uit de signaalrapportage herkend.
Het is daarbij van belang om te benadrukken dat naast toepassingseisen uit de regelgeving ook de zorgplicht, zoals verwoord in artikel 2.11 van het Besluit activiteiten leefomgeving, geldt om risico's voor mens en milieu te voorkomen. Dit staat ook beschreven in de Circulaire Toepassing van staalslak5. Op basis van de zorgplicht mogen toepassers staalslakken niet op een verkeerde manier toepassen of toepassen in situaties waarvoor ze ongeschikt zijn.
Dat het desondanks in bepaalde gevallen in de praktijk toch misgaat, vind ik zeer kwalijk. Daarom is de afgelopen periode een aantal stappen gezet:
Deelt u de mening dat LD-staalslakken niet meer toegepast zouden moeten worden op landbodems als deze in contact kunnen komen met regen-, grond- en oppervlaktewater? Zo ja, kunt u die specifieke toepassingsvoorwaarde in wet- en regelgeving verankeren? Zo nee, dienen voor grootschalige toepassing van LD-staalslakken op landbodems algemene en/of bijzondere voorzorgsmaatregelen te worden getroffen en zo ja, welke zijn dit volgens u?
Als er schadelijke milieugevolgen optreden door contact met grond- en regenwater is het op grond van de zorgplicht nu al verboden om staalslakken toe te passen. Immers, op grond van de zorgplicht zijn toepassers verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs mogelijk zijn om nadelige gevolgen te voorkomen, of deze zoveel als mogelijk te beperken of ongedaan te maken. Het is de verantwoordelijkheid van bevoegd gezag om op de naleving van deze verplichting toe te zien en zo nodig handhavend op te treden.
Zoals ook in de Circulaire Toepassing van staalslak is verwoord, zijn verschillende factoren zoals de omvang van het werk, het ontwerp en de omvang en doorstroming van het aanwezige oppervlaktewater van invloed op de risico’s bij toepassing van staalslakken op land. Daarom zal de vraag of de keuze voor staalslakken als bouwstof een juiste is en welke maatregelen dan precies nodig zijn per situatie verschillen en vragen om maatwerk waar toepassers op grond van de zorgplicht toe verplicht zijn.
Dat het desondanks in bepaalde gevallen zoals in Spijk en Eerbeek toch mis blijkt te zijn gegaan was en is aanleiding voor een aantal stappen die reeds gezet zijn (zoals benoemd in het antwoord op vraag 8) en om te bekijken wat er nog meer kan helpen.
Deelt u de observatie dat zorgen over de toepassing van staalslakken niet alleen voortkomen uit enkele incidenten, zoals u eerder aangaf in de beantwoording op Kamervragen4, maar dat er al jaren sprake is van misstanden bij grootschalige toepassing van LD-staalslakken, zoals blijkt uit een rapport uit 20075, en misstanden bij grootschalige toepassing van LD-staalslakken in Hellevoetsluis, Spijk, Eerbeek, de Aagtenbelt en De Centrale As? Deelt u de mening dat het hier dus gaat om een structureel probleem en dat actie is vereist? Zo nee, waarom niet?
Het is regelmatig fout gegaan bij de toepassing van LD-staalslakken. Daarom zijn er stappen ondernomen en ben ik op dit moment in het kader van de herijking van de bodemregelgeving aan de slag met:
Voor meer informatie over de stappen die ik onderneem in het kader van de herijking van de bodemregelgeving verwijs ik u naar de Verzamelbrief bodem en ondergrond van 12 november 20249.
Naast de bodemregelgeving zijn ook de juridische kaders van REACH en CLP10 van toepassing. Ik bekijk in hoeverre hier mogelijkheden liggen om de risico’s beter te beheersen.
Kunt u vijf voorbeelden geven waar LD-staalslakken op grootschalige wijze (meer dan 100.000 ton) zijn toegepast op landbodems zonder dat dit heeft geleid tot ongunstige effecten voor het milieu of de menselijke gezondheid?
Wanneer voldaan wordt aan de gestelde eisen zijn bouwstoffen vrij toepasbaar. Toepassingen hoeven niet gemeld of geregistreerd te worden. Zoals in het antwoord bij vraag 10 wordt aangegeven, wordt in het kader van de herijking van de regelgeving onderzoek gedaan naar een registratieplicht.
Op welke wijze moet het lokale bevoegd gezag per specifiek geval beoordelen of er staalslakken kunnen worden toegepast zolang er nog geen informatieplicht is ingevoerd? Bent u het eens dat de afnemers van de LD-staalslakken doorgaans niet over deze kennis zullen beschikken? Welke expertise veronderstelt u bij het lokale bevoegd gezag aanwezig?
Indien wordt voldaan aan de in de wet- en regelgeving gestelde eisen, zijn staalslakken vrij toepasbaar. Het bevoegd gezag kan op grond van haar bestaande bevoegdheden ingrijpen als de zorgplicht en andere toepassingseisen niet worden nageleefd of wanneer dat dreigt te gebeuren. Veelal zal dit op basis van signalen en inspecties gebeuren. De problemen hebben zich vooral voorgedaan bij grootschalige werken waar over het algemeen een uitgebreid beoordelings- of vergunningstraject aan vooraf gaat en waarvoor honderden tot duizenden vrachtwagens nodig zijn om de LD-staalslakken aan te voeren. Daar liggen nu al de nodige aangrijpingspunten voor toezichthouders om zich te informeren over (voorgenomen) toepassingen.
Van toepassers van LD-staalslakken mag vanuit hun professionaliteit worden verwacht dat zij over voldoende kennis over LD-bouwstoffen beschikken. Als een toepasser een specifieke toepassingssituatie op het oog heeft en twijfel heeft over de toepasbaarheid van de LD-staalslak, dient hij bij de leverancier navraag doen over de kennis die de leverancier heeft over de toepasbaarheid van de LD-staalslak in het licht van de zorgplicht. Zo nodig kan de toepasser een deskundig adviseur inschakelen. Bovendien roep ik toepassers op om, vooruitlopend op de informatieplicht, contact op te nemen met het bevoegd gezag voor het toezicht op de naleving van de toepassingsregels.
Het bevoegd gezag is verantwoordelijk voor toezicht en handhaving op de toepassing van staalslakken. In de praktijk ligt dit vaak bij de omgevingsdiensten. Met deze verantwoordelijkheid ligt daar ook de verantwoordelijkheid voor voldoende inzet en expertise om toezicht te kunnen houden. In aanvulling hierop financier ik vanuit IenW de kennisinfrastructuur VTH (vergunningverlening, toezicht en handhaving). Via deze structuur kunnen medewerkers van omgevingsdiensten kennis uitwisselen op verschillende thema’s. Dat neemt niet weg dat ik vanuit mijn verantwoordelijkheid, zoals hierboven aangegeven, ook aanvullende acties onderneem.
Hoe moet een bedrijf aantonen dat er aan bijproductvoorwaarden is voldaan en er geen sprake is van een afvalstof?
Zoals op 6 november 2024 in de beantwoording van eerdere vragen van de Kamer over het beschermen van burgers, dieren en milieu tegen staalslakken is aangegeven11, is het voor een toepassing als bouwstof in het kader van de bodemregelgeving niet relevant of sprake is van afval of niet. In alle gevallen dient de bouwstof te voldoen aan de eisen die de bodemregelgeving stelt. De begrippen bouwstof (bodemregelgeving) en bijproduct (afvalregelgeving) zijn dus los van elkaar staande begrippen.
Als aan de voorwaarden voor de bijproductstatus in art. 1.1 lid 4 van de Wet milieubeheer is voldaan, dan is een productieresidu geen afvalstof maar een bijproduct. Het is aan de houder zelf om aan te tonen dat voldaan wordt aan de bijproductvoorwaarden door het leveren van de daarvoor benodigde informatie. Het is vervolgens aan bevoegd gezag om te bepalen of de onderbouwing voldoende is. In het Landelijk Afvalplan 3 en de Leidraad afvalstof of product zijn als hulpmiddel handvatten gegeven om welke informatie het precies gaat. Zo gaat het bij de voorwaarde dat het gebruik zeker is, bijvoorbeeld om contracten met afnemers.
Klopt het zoals u eerder antwoordde dat het aan de «houder» van staalslak is om aan te tonen dat aan de voorwaarden is voldaan, ter beoordeling van het bevoegd gezag? Wie is volgens u die houder in het algemeen en wie is die houder in het bijzonder in geval van Spijk en Eerbeek?
Zoals in het antwoord op vraag 13 is aangegeven is de houder degene die het materiaal bezit. Het draait dus niet om de vraag waar het (juridische) eigendom rust, maar om wie de feitelijke macht heeft over het materiaal. In het geval van Eerbeek en in het geval van Spijk is de vraag wie de houder is niet relevant omdat het bij de toepassing van staalslakken als bouwstof gaat over de vraag of voldaan is aan de eisen van de bodemregelgeving. Wordt bij de toepassing niet aan de eisen voldaan, dan kan bevoegd gezag optreden jegens degene die de staalslakken feitelijk heeft toegepast en/of degene die daarvoor opdracht heeft gegeven.
Wat betekent het dat het bevoegd gezagkan optreden als de toepassing van staalslakken als bouwstof niet goed is gegaan, zoals u antwoordde in eerder genoemde Kamervragen? Deelt u de mening dat dit een te voorzichtige visie is omdat het bevoegd gezag gehouden is bij overtreding van productcertificaat of zorgplicht tot handhaving over te gaan?
In beginsel is een bestuursorgaan bij constatering van een overtreding van een wettelijk voorschrift gehouden zijn handhavingsbevoegdheden in te zetten. Hier kan slechts in uitzonderingsgevallen van worden afgeweken. Dit wordt in de jurisprudentie de beginselplicht tot handhaving genoemd. Het is aan het bevoegd gezag zelf te bepalen en te motiveren op welke wijze een overtreding moet worden beëindigd of de milieugevolgen daarvan ongedaan moeten worden gemaakt. Dat kan in het ene geval door afgraven en verwijderen, in het andere geval door beheersmaatregelen en monitoring.
Welke maatregelen kunnen er worden genomen wanneer het Rijk interbestuurlijk toezicht inzet als een provincie of gemeente het milieu en de gezondheid van mensen en dieren onvoldoende blijft beschermen, zoals u als mogelijkheid aangaf in eerder genoemde Kamervragen? Waar is dit interbestuurlijk toezicht en de maatregelen die daaruit kunnen vloeien in de wet verankerd? Deelt u de mening dat het VTH-stelsel (vergunningverlening, toezicht en handhaving) hierop zodanig dient te worden aangepast dat het Rijk kan ingrijpen indien de lokale overheid dit ten onrechte nalaat?
De manier waarop interbestuurlijk toezicht wordt uitgevoerd, is vastgelegd in de Wet revitalisering generiek toezicht (hierna: Wgrt)12. Het interbestuurlijk toezicht is gericht op de uitvoering van wettelijke medebewindstaken. Medebewind is de verplichte uitvoering die gemeenten of provincies geven aan hogere regelgeving, zoals nationale regelgeving. Inzet van de Wrgt is niet bedoeld om kwaliteit van de taakuitvoering te verbeteren. Voor medebewindstaken in het VTH-stelsel milieu houdt de Inspectie leefomgeving en transport toezicht op de provincies en de provincies houden toezicht op de gemeenten.
Ingrijpen gebeurt alleen als wettelijk vastgelegde medebewindstaken niet (juist) worden uitgevoerd of als besluiten in strijd zijn met het algemeen belang of het recht. Om te bepalen of tot ingrijpen wordt overgegaan, doorloopt de toezichthouder een «interventieladder».
De toezichthouder kan gebruikmaken van de volgende instrumenten:
In de voortgangsbrief versterking VTH van 5 december 202413 is de Kamer geïnformeerd over de voorbereiding van een wetsvoorstel waarmee maatregelen worden getroffen die nodig zijn om regie te nemen vanuit het Rijk in gevallen dat de kwaliteit van de uitvoering achterblijft. Er wordt onderzocht hoe de uitvoering van interbestuurlijk toezicht door zowel de provincies als het Rijk kan worden versterkt. Dit gebeurt door te onderzoeken hoe de artikelen uit de Omgevingswet en het Omgevingsbesluit, die zien op het VTH-stelsel milieu, zo geconcretiseerd kunnen worden dat daarop interbestuurlijk toezicht kan worden ingezet als dat nodig is en ingegrepen kan worden als de kwaliteit van de uitvoering onvoldoende is.
Kunt u aangeven welke eigenschappen van LD-staalslakken ertoe hebben bijgedragen dat de staalslakken niet als een dergelijke IBC-«bouwstof» (isoleren, beheersen en controleren) zijn aangemerkt?
Tot 1 januari 2024 konden bouwstoffen die niet voldeden aan maximale emissiewaarden voor vormgegeven en niet-vormgegeven bouwstoffen soms toch worden toegepast via het toepassingskader voor IBC-bouwstoffen uit het Besluit bodemkwaliteit, zoals dat gold voor 1 januari 2024. Dit is sinds de inwerkingtreding van de Omgevingswet per 1 januari 2024 niet meer mogelijk.
Het onderscheid tussen enerzijds IBC-bouwstoffen en anderzijds vormgegeven en niet-vormgegeven bouwstoffen is gebaseerd op hoeveel metalen en zouten vrijkomen in de daarvoor voorgeschreven proeven om te toetsen aan de maximale emissiewaarden. Staalslakken moeten in alle gevallen voldoen aan de normen voor uitloging van metalen en zouten. Zo niet, dan is toepassing als bouwstof niet toegestaan.
Kunt u toelichten wat er volgens u voor nodig is om door LD-staalslakken verontreinigd water te neutraliseren?
Door natuurlijke processen onder invloed van water en CO2 zal de pH in een werk in de loop van de tijd vanzelf afnemen naar een pH rond 8.
Deelt u de mening dat LD-staalslakken als converterslak vanwege de toxische cocktail aan zware en giftige metalen die erin zitten veeleer neigen naar de ontzwavelingsslakken dan naar de hoogovenslakken? Zo nee, waarin zit volgens u dan het verschil in bijzondere gevaareigenschappen van de verschillende soorten slakken?
Om de slakken te mogen produceren en op de markt te brengen, moeten ze zijn geregistreerd onder REACH. Voor verschillende soorten slakken met verschillende eigenschappen zijn meerdere registraties nodig, elk voorzien van samenstelling en informatie betreffende veilig gebruik. Bij het ontbreken van een registratie is markttoelating niet toegestaan vanuit het basisprincipe van REACH («no data, no market») en wanneer de registratie niet op de juiste manier heeft plaatsgevonden kan een bedrijf hierop worden aangesproken. Het is aan ILT om toe te zien op de registratie onder REACH.
Bent u ermee bekend dat in het RIVM-rapport[1] uit 2023 is opgemerkt dat er in de literatuur geen aanwijzingen zijn gevonden dat carbonatie zorgt voor een waterdichte laag aan de oppervlakte van LD-staalslakken?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Kunt u aangeven waar in de regelgeving is verankerd dat meer toepassen van LD-staalslakken dan nodig niet past binnen de kaders van de regelgeving, zoals u antwoordde in eerder genoemde Kamervragen?
In artikel 4.1261 van het Besluit activiteiten leefomgeving is expliciet bepaald dat bouwstoffen, zoals LD-staalsakken, niet mogen worden toegepast in een grotere hoeveelheid dan voor het voltooien van het werk redelijkerwijs nodig is volgens gangbare civieltechnische, bouwtechnische, milieuhygiënische, ecologische of esthetische maatstaven.
Wilt u ook aangeven op welke wijze is te voorkomen dat er meer LD-staalslakken dan nodig worden toegepast? Wilt u ook aangeven hoe kan worden gecontroleerd dat er meer is toegepast dan nodig en hoe het meerdere (toegepaste) ook daadwerkelijk kan worden verwijderd?
Het is de verantwoordelijkheid van de toepasser om deze eis na te leven en het bevoegd gezag heeft de verantwoordelijkheid op grond van het bestaande toezichts- en handhavingsinstrumentarium toe te zien op de naleving hiervan en bij overtreding hierop te handhaven, bijvoorbeeld middels een last onder dwangsom of een last onder bestuursdwang. Die handhavingsinstrumenten kunnen zowel preventief, vooraf, als bij geconstateerde overtreding, achteraf, worden ingezet. Zo kan bijvoorbeeld gelast worden het te veel toegepaste af te graven en te verwijderen, of er kunnen beheersmaatregelen en monitoring worden gevorderd om de gevolgen van de overtreding te stoppen. Dat is ter beoordeling van het bevoegd gezag.
Zoals ook in het antwoord op vraag 8 is aangegeven, wordt er voor staalslakken een informatieplicht ingevoerd. Hierdoor worden toezichthouders van tevoren op de hoogte gesteld waar dit materiaal zal worden toegepast en kunnen zij indien noodzakelijk voorkomen dat meer staalslakken dan nodig worden toegepast. En zoals in het antwoord op vraag 10 staat, ben ik in het kader van de herijking van de bodemregelgeving aan de slag met het ontwikkelen van handvatten voor toepassers en bevoegd gezag, om beter te beoordelen of grotere hoeveelheden van bouwstoffen worden toegepast dan nodig.
Kunt u het Deltares-rapport uit 2016 waarnaar u verwijst in eerder genoemde Kamervragen openbaar maken?
Ja, dit is als bijlage bijgevoegd.
De herkomst van budgetten voor maatwerkafspraken |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Hoeveel budget verwacht u in totaal te besteden aan de maatwerkafspraken?
Er is circa € 1.004,30 miljoen beschikbaar specifiek voor maatwerkafspraken. Daarnaast is er € 66 miljoen toegekend voor uitvoeringskosten voor maatwerk. Dit betreffen middelen voor uitvoeringkosten bij de Ministeries van KGG en I&W en extra capaciteit bij de omgevingsdiensten voor vergunningverlening. Voor maatwerkafspraken met afvalverbrandingsinstallaties (AVI’s) is er € 222 miljoen beschikbaar. Er is ook € 2,8 miljoen gereserveerd voor uitvoeringskosten bij het Ministerie van I&W. Deze middelen zijn allen afkomstig uit het Klimaatfondsperceel Verduurzaming industrie en innovatie mkb (in totaal € 4,9 miljard). Daarnaast is er nog het gehele generieke financieringsinstrumentarium (voor de meeste regelingen ook gefinancierd uit het Klimaatfonds) dat ook gebruikt kan worden voor de maatwerkafspraken. Het is daardoor op voorhand niet met zekerheid te zeggen wat uiteindelijk de totale uitgaven worden aan de maatwerkafspraken.
Klopt het dat er 804 miljoen euro is gereserveerd voor de maatwerkafspraken in het Klimaatfonds, exclusief de 222 miljoen euro voor maatwerk bij Afvalverwerkingsinstallaties, en na toekenning van 200 miljoen euro aan Nobian? Zo nee, hoe zit dit dan precies?
Dit klopt, er is € 804,3 miljoen beschikbaar exclusief de middelen voor Nobian en AVI's. Hierbij passen de onder antwoord 1 genoemde kanttekeningen.
Worden de middelen gereserveerd voor de Nationale Investeringsregeling Klimaatprojecten Industrie (NIKI) (1 miljard euro) geheel of gedeeltelijk ingezet voor de maatwerkafspraken? Zo ja, hoeveel hiervan wordt maximaal voor maatwerkafspraken gebruikt?
De NIKI is een generieke regeling voor de industrie waar zowel maatwerkbedrijven als andere bedrijven aanspraak op kunnen maken. Toekenning van middelen uit de NIKI verloopt via een jaarlijkse tenderprocedure op basis van de meest vermeden CO2-emissie per euro subsidie. Hierdoor worden de middelen toegekend aan de meest competitieve projecten. In de maatwerkaanpak worden bedrijven gestimuleerd om van het generieke financieringsinstrumentarium gebruik te maken. Gezien de specifieke systematiek van de NIKI kan er op voorhand niet bepaald worden welke bedrijven subsidie toegekend krijgen vanuit dit financieringsinstrument.
Bij de uitwerking van de maatwerkafspraken wordt altijd eerst onderzocht in hoeverre de bestaande instrumenten zoals de SDE++, de NIKI en de VEKI ingezet kunnen worden. Pas als die instrumenten niet toereikend zijn, kan een maatwerksubsidie overwogen worden. Het projectfolio waarover maatwerkafspraken worden voorbereid kan gefaciliteerd worden door een mix van instrumenten.
Wordt het niet-gealloceerde bedrag binnen het perceel «verduurzaming industrie en mkb» van het Klimaatfonds (796 miljoen euro) geheel of gedeeltelijk ingezet voor maatwerkafspraken? Zo ja, wat is het maximale bedrag dat hiervoor wordt vrijgemaakt?
De vrije ruimte in het Klimaatfondsperceel verduurzaming industrie en innovatie mkb is beschikbaar voor aanvragen in het Meerjarenprogramma (MJP) 2026. Dit proces loopt en besluitvorming hierover zal plaatsvinden bij de voorjaarsbesluitvorming. De Kamer wordt hierover gelijktijdig met de Voorjaarsnota geïnformeerd.
Welk maximaal bedrag bent u bereid in te zetten voor maatwerkafspraken vanuit de Stimulering Duurzame Energieproductie en Klimaattransitie-subsidie (SDE++)?
De SDE++ is een generieke regeling waar zowel maatwerkbedrijven als andere bedrijven een aanvraag kunnen indienen. Toekenning van projecten vindt ook bij de SDE++ plaats op basis van de meeste vermeden CO2-emissie per euro subsidie. Op voorhand kan niet bepaald worden welke bedrijven subsidie toegekend krijgen. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Klopt het volgens u dat indien zowel de volledige NIKI-gelden als alle nog niet-gealloceerde middelen binnen het perceel «verduurzaming industrie en mkb» worden ingezet voor maatwerkafspraken, er een potentieel budget van 2,6 miljard euro ontstaat? Zo nee, wat is volgens u het totaal beschikbare bedrag, en uit welke middelen komt dit?
Zie de antwoorden op vragen 3 en 4.
In de media is eerder gesproken over 3 miljard euro voor maatwerkafspraken specifiek voor Tata Steel; kunt u aangeven uit welke middelen dit bedrag zou moeten komen?
Er is op 26 april jl. een onderhandelingsmandaat door de ministerraad vastgesteld en op basis daarvan lopen momenteel de onderhandelingen met Tata Steel. Vanwege de onderhandelingspositie van de Staat en de mogelijke koersgevoeligheid van de informatie kunnen er verder geen uitspraken hierover worden gedaan. Tijdens vertrouwelijke technische briefings kunt u worden geïnformeerd over de voortgang van de onderhandelingen. De maatwerkafspraak zal worden gemaakt onder voorbehoud van parlementaire goedkeuring.
Hoe waarborgt u een gelijk speelveld voor andere bedrijven die willen verduurzamen, indien u middelen uit verschillende subsidiepotten inzet voor een beperkt aantal grote vervuilers?
Voor de verduurzaming van de industrie en het mkb is er een breed scala aan generieke en specifieke instrumenten beschikbaar. Naast de specifieke middelen voor de maatwerkbedrijven zijn er generieke subsidie-instrumenten zoals de NIKI, VEKI, ISDE, DEI++ en SDE++ beschikbaar voor een brede groep van bedrijven. Vanuit de SDE++ is in 2022 bijvoorbeeld € 2,6 miljard beschikt ten behoeve van het mkb1. Daarbovenop is in 2022 circa € 2 miljard aan innovatie- en investeringsregelingen ingezet voor het verduurzamen van het mkb. Op die manier faciliteert het kabinet de verduurzaming van diverse doelgroepen binnen het bedrijfsleven met een passend instrumentarium.
Het bericht 'Sancties omzeild bij project van scheepsbouwer Damen in Rusland' |
|
Jesse Klaver (GL), Kati Piri (PvdA) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het NOS artikel «Sancties omzeild bij project van scheepsbouwer Damen in Rusland»?1
Ja.
Klopt het dat er ondanks de sancties onderdelen van Damen in Rusland terecht zijn gekomen? Zo ja, hoe kan dit en sinds wanneer bent u hiervan op de hoogte?
Ik kan niet ingaan op individuele gevallen. In zijn algemeenheid kan ik aangeven dat het kabinet het erg belangrijk vindt dat alle bedrijven zich aan de Europese sancties houden en het kabinet het tegengaan van sanctieomzeiling als een prioriteit ziet.
Wanneer er signalen worden ontvangen dat sancties worden overtreden, is de eerste stap dat de relevante toezichthouder zorgvuldig de feiten in kaart brengt. Vervolgens bepaalt het OM of strafrechtelijke vervolging passend is, en het is uiteindelijk aan de rechter om schuld en eventuele bestraffing te bepalen. Gedurende dat proces is het niet aan het kabinet om hierover in het openbaar uitspraken te doen.
Wat zijn de maatregelen die genomen worden aangezien het sanctieteam Precursoren, oorsprong, strategische goederen, sanctiewetgeving (POSS) vermoedt dat er strafbare uitvoerhandelingen van onderdelen voor de constructie van vissersschepen hebben plaatsgevonden?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft Damen volgens u voldoende gedaan om ervoor te zorgen dat de producten niet in Rusland belanden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan het dat er nog steeds Nederlandse bedrijven zijn met dochterondernemingen in Rusland? Wordt hier vanuit het POSS team op gehandhaafd?
Onder de Europese sanctiewetgeving is het niet verboden om een belang te hebben in een Russisch bedrijf. De sancties op Rusland zijn in de eerste plaats bedoeld om het Russische vermogen om oorlog te voeren tegen te gaan. Zo zijn er handelsverboden op goederen en diensten die direct bijdragen aan de productie van militaire goederen maar ook (handels)verboden om het verdienvermogen van Rusland te raken, zodat het moeilijker wordt om de oorlog te financieren. Het louter hebben van een belang in een Russische dochter is dus an sich niet verboden, maar handel vanuit EU aan die Russische dochter is wel onderhevig aan de verbodsbepalingen uit de sanctieverordening.
Gaat u in gesprek met Damen om ervoor te zorgen dat er aanvullende maatregelen genomen worden?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Douane staan in goed contact met allerlei bedrijven in Nederland die zich aan de sancties moeten houden. Als uit onderzoek door bijvoorbeeld de Douane blijkt dat een bedrijf de Europese sanctiewetgeving heeft overtreden, is het aan het OM is om over te gaan tot vervolging.
Op welke manier wordt er gecontroleerd op doorvoer van Nederlandse goederen via derde landen naar Rusland?
Nationaal werken het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Douane nauw samen om bedoelde en onbedoelde omzeiling van exportcontrole tegen te gaan. We hebben goed contact met het Nederlandse bedrijfsleven. Informatievoorziening, douanerisicoprofielen op omzeilingslanden om te voorkomen dat goederen via een derde land naar Rusland worden uitgevoerd, en analyse van importdata en handelsstromen dragen hier concreet aan bij. Signalen van sanctieomzeiling worden altijd serieus genomen en waar nodig opgevolgd door onderzoek en zo nodig strafrechtelijke vervolgd.
Wordt er ook gekeken naar exportbeperkingen van militaire en dual-use producten naar landen waarvan bekend is dat zij regelmatig doorvoeren naar Rusland? Zo nee, waarom niet?
Voor militaire en dual-use goederen die naar landen buiten de EU worden uitgevoerd geldt een vergunningplicht. Bij het beoordelen van een vergunningaanvraag wordt ook getoetst of de kans bestaat dat de sanctiemaatregelen worden omzeild.
Daarnaast zijn er verschillende bepalingen in de EU-sancties tegen Rusland die bedrijven verplichten om hun due diligence uit te voeren om te voorkomen dat de sancties worden omzeild en de goederen alsnog in Rusland terechtkomen. Bijvoorbeeld de verplichting om in bepaalde gevallen, bij risicovolle goederen, contractuele bepalingen op te nemen om (weder)uitvoer naar Rusland te verbieden. Ook vindt er veel voorlichting plaats over de sancties en de risico’s op omzeiling naar Rusland. Dat gebeurt bijvoorbeeld via RVO, de Douane, maar ook door het Ministerie van Buitenlandse Zaken zelf. Wanneer uit informatie blijkt dat tussenhandelaren in derde landen actief meewerken aan het omzeilen van EU-sancties kunnen zij zelf ook worden gesanctioneerd. Er gelden dan handelsbeperkingen m.b.t. dual use-goederen. Dit is in de praktijk al regelmatig gebeurd.
Het bericht ‘Pump.fun verboden in Verenigd Koninkrijk’ |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Eelco Heinen (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat het cryptoplatform Pump.fun in het Verenigd Koninkrijk sinds 4 december verboden is?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Ziet u net als het Verenigd Koninkrijk de risico’s van memecoin-platforms als Pump.fun, zoals het verleiden en beïnvloeden van jongeren tot onverstandige financiële keuzes, inadequate contentmoderatie en onvoldoende toezicht en controle op naleving van de financiële regels?
Ja, ik zie die risico’s ook. Vanwege deze risico’s geldt er sinds kort een nieuwe Europese verordening: de Markten in Cryptoactiva verordening (MiCA). Hiermee worden cryptoactivamarkten beter gereguleerd. Deze wetgeving introduceert onder andere regels ten aanzien van consumentenbescherming en verbiedt marktmisbruik. MiCA is op 30 december 2024 van toepassing geworden. Daarnaast laat ik onderzoek uitvoeren naar de risico’s van het handelen in cryptoactiva. Hierbij kijk ik specifiek naar de rol van reclame en finfluencers en naar het effect op jongere consumenten. Ik informeer uw Kamer in het eerste kwartaal van 2025 over de uitkomsten van dit onderzoek. Als de uitkomsten daartoe aanleiding geven, dan kom ik met aanvullende maatregelen.
Kunt u aangeven in hoeverre dit platform in Nederland door Nederlandse consumenten, waaronder jongeren, wordt gebruikt? En zijn er vergelijkbare cryptoplatforms die memecoins en tokens promoten in Nederland actief?
Ik heb geen informatie over de activiteiten van individuele partijen. Wel is bekend dat er meerdere zogenaamde memecoins bestaan en dat deze via handelsplatformen verhandeld worden, ook op de Nederlandse markt.
Kunt u aangeven of memecoin-platforms zoals Pump.fun voldoen aan de geldende regels in Nederland op het gebied van financiële dienstverlening en consumentenbescherming?
Vanaf 30 december 2024 is de Europese verordening cryptoactiva (MiCA) van toepassing. Vanaf dat moment moeten verschillende soorten cryptoactivadienstverleners onder meer voldoen aan regels ten aanzien van consumentenbescherming, tegengaan van marktmisbruik en prudentiële vereisten. Ook moeten deze partijen een vergunning hebben alvorens zij diensten mogen aanbieden in Europa. Als Pump.fun actief wil zijn op de Nederlandse markt, zal zij dus een vergunning moeten hebben. Dit kan een vergunning zijn van een bevoegde toezichthouder uit iedere EU-lidstaat. Bij het verlenen van een vergunning zullen alle bevoegde toezichthouders in de EU toetsen aan de regels van MiCA. Een aanbieder van cryptoactivadiensten met een vergunning van een andere EU-toezichthouder, mag dan onder het zogenaamde passporting-regime actief zijn op de Nederlandse markt.
Voordat MiCA van toepassing werd waren er geen regels voor cryptoactivadienstverleners ten aanzien van consumentenbescherming en marktmisbruik. Aanbieders van bewaarportemonnees en van wisseldiensten moesten wel al geregistreerd staan bij de Nederlandsche Bank (DNB) en moesten voldoen aan anti-witwasregels.
Bent u bereid om in samenwerking met de ACM en AFM te onderzoeken of ook in Nederland maatregelen genomen moeten worden tegen Pump.fun of vergelijkbare memecoin-platforms?
Onder MiCA kunnen de toezichthouders (waaronder de AFM) toezien op de regels ten aanzien van cryptoactivadienstverleners. De AFM houdt onder andere toezicht op misleidende informatieverstrekking, marktmisbruik en illegaal aanbod. Als partijen zich niet aan deze regels houden, kan de AFM handhavend optreden. Wanneer een partij als Pump.fun in Nederland een vergunning krijgt zal de AFM toezien op de naleving van de regels. Ook zal de toezichthouder uitkijken of er sprake is van illegaal aanbod. De AFM is een onafhankelijke toezichthouder en houdt risicogebaseerd toezicht. Daarbij is belangrijk te vermelden dat toezicht nooit volledige bescherming biedt. Daarnaast brengt onder andere de hoge volatiliteit van sommige cryptoactiva met zich mee dat er aan die producten inherent meer risico’s zitten dan aan bepaalde andere financiële producten. Dat verandert de komst van MiCA niet. Consumenten moeten dus nog steeds zelf goed opletten welke diensten zij afnemen.
MiCA bevat een aantal evaluatiebepalingen waarbij de goede werking van de verordening en de marktontwikkelingen meegenomen worden. MiCA is dus een belangrijke eerste stap in het reguleren van dit soort partijen. Op basis van de evaluatie van dit regelgevend kader kan eventuele aanvullende wet- en regelgeving worden voorgesteld.
Deelt u de mening dat de problemen bij platforms als Pump.fun een uiting zijn van een breder probleem, namelijk ongewenste online beïnvloeding van jongeren op sociale platforms en door finfluencers terwijl deze jongeren onvoldoende financieel weerbaar zijn om verliezen op te vangen of risico’s goed in te kunnen schatten? Zo ja, welke stappen onderneemt u?
Ja, die mening deel ik. Door toenemende digitalisering worden consumenten vaker online beïnvloed bij hun beslissingen, bijvoorbeeld bij hun financiële keuzes. Die beïnvloeding is niet altijd gewenst en niet altijd in het belang van de consument Zo blijkt uit recent onderzoek dat 29 procent van de jongeren ook wel eens geld verloren heeft naar aanleiding van een tip van een finfluencer.2 Ik zie specifieke risico’s voor jongeren ten aanzien van finfluencing. Daarom zet ik in op financiële educatie, aanscherping van beleid en wetgeving, en toezicht en handhaving op een aantal terreinen. Zo verken ik of het «influencer certificaat», zoals gelanceerd door de Data Driven Marketing Associatie, de bond van Adverteerders en de Stichting Reclame Code, ook uitgebreid kan worden voor finfluencers. Specifiek voor cryptoactiva laat ik op dit moment een onderzoek uitvoeren naar de risico’s van handelen in cryptoactiva waarbij er expliciet gekeken wordt naar de rol van reclame en finfluencers. Aan de hand van dit onderzoek, kom ik met passende maatregelen. De Kamer wordt in het eerste kwartaal van 2025 over de uitkomsten van het onderzoek geïnformeerd.
Bent u bereid veel steviger op te treden tegen dit soort platforms, bijvoorbeeld door voor cryptoaanbieders een vergelijkbaar wettelijk regime in te stellen als voor beleggingsondernemingen, zodat de AFM meer handvatten krijgt om toezicht te houden?
Met de komst van MiCA is sinds kort een wettelijk kader voor de cryptomarkten geïntroduceerd. MiCA bevat ook regels voor handelsplatformen. De MiCA regels zijn naar voorbeeld van het regelgevendkader voor beleggingsondernemingen (MiFID II) opgesteld en kennen deels dezelfde soort vereisten. Hoewel MiCA op MiFID II is gebaseerd en sterke overeenkomsten kent, is deze wetgeving op bepaalde punten wel minder streng. Eventuele aanscherping van MiCA wordt beoordeeld bij de verschillende evaluaties van de verordening en kunnen worden opgepakt tijdens de onderhandeling van MiCA II.
Bent u ook bereid om een provisieverbod voor cryptoaanbieders in te stellen, zodat het verboden wordt om in cryptoapps gebruikers te belonen voor het aanbrengen van vrienden als klanten?
MiCA is bedoeld als een volledig regelgevend kader voor cryptoactivamarkten. MiCA regelt op dit moment dat cryptoactivadiensten die advies over cryptoactiva verlenen hier geen provisies voor mogen ontvangen. Ook mogen er geen provisies ontvangen worden voor het beheren van cryptoactivaportefeuilles. Ik zal hier extra aandacht voor vragen tijdens de evaluatie van MiCA.
De beantwoording van Kamervragen d.d. 3 oktober 2024 |
|
Mohammed Mohandis (PvdA), Michiel van Nispen |
|
Karremans , Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() |
Hoe kijkt u naar de zorgplicht van de desbetreffende bonden, gezien de stelling uit de beantwoording van 3 oktober dat «de rol en invloed van de bonden relatief beperkt is en hun verantwoordelijkheid voor individueel grensoverschrijdend gedrag gering»? En hoe kijkt u in het bijzonder naar de onder sportkoepel NOC*NSF ressorterende Nederlandse Algemene Danssport Bond (NADB) en welke rol zij hebben naar hun leden of naar de dansers die worden begeleid door bij de NADB-aangesloten dansleraren?
De zorgplicht van een sportbond heeft met name betrekking op verenigingen. Zodra melding wordt gedaan van grensoverschrijdend gedrag binnen een vereniging door (bestuurs-)leden, hebben verenigingen een meldplicht richting de bond of het Centrum Veilige Sport Nederland (CVSN).
NOC*NSF heeft samen met de bonden algemene gedragsregels opgesteld om ongewenst gedrag te verminderen. Alle sportbonden die zijn aangesloten bij NOC*NSF – inclusief de NADB – hebben deze gedragsregels opgenomen in hun tuchtrecht. Zo zijn in ieder geval leden van de desbetreffende sportbonden via hun lidmaatschap gebonden aan deze reglementen. Om begeleiders, inclusief de bij de NADB-aangesloten dansleraren, te binden aan deze reglementen kunnen zij tevens lid worden van de desbetreffende bond. Ook kunnen zij op verzoek de Verklaring Onderwerping Tuchtrecht (VOT) tekenen, waarmee ze tevens worden gebonden aan de reglementen uit het tuchtrecht.
Bent u ervan op de hoogte dat van de aanbevelingen die door een onafhankelijke projectgroep binnen de NADB zijn gedaan het advies om excuses te maken niet wordt opgevolgd? Wat vindt u van de uitblijvende excuses? Deelt u de mening dat de «erkenningsvideo» van de door het Rijk gefinancierde Alliantie Dans Veilig niet toereikend is?1 2
De Alliantie Dans Veilig heeft een brede erkenningsvideo gepubliceerd richting de danssector waarmee zij haar erkenning uitspreekt aan alle dansers die zijn geconfronteerd met grensoverschrijdend gedrag en het leed dat zij hebben ervaren.
Het is aan de bonden om te bepalen hoe de erkenning aan de dansers wordt ingevuld. De NADB heeft ervoor gekozen dat te doen door te verwijzen naar deze erkenningsvideo.
Wat kunnen de indieners van u verwachten met betrekking tot de tijdens het wetgevingsoverleg Sport op 2 december 2024 overgenomen motie die u verzoekt «om een fatsoenlijke en behandeling en erkenning voor de klokkenluider in het dansmisbruikdossier»?3
In het verleden zijn reeds gesprekken gevoerd waarbij een fatsoenlijke behandeling altijd het uitgangspunt is geweest. Daarnaast zal het Ministerie van VWS binnenkort opnieuw in gesprek treden met de betrokkene om de opties voor erkenning samen verder te verkennen.
Klopt het dat trainers, coaches, bestuurders en anderen in posities waarin sociale veiligheid een rol speelt bij hun aanstelling binnen bijvoorbeeld de NADB nog altijd geen Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) hoeven aan te leveren? Zo ja, welke reden ligt hieraan ten grondslag? En vanaf wanneer gaat die verplichting wel in?
Tot op heden zijn sportverenigingen en sportbonden – inclusief de NADB – niet verplicht om naar een VOG te vragen bij vrijwilligers. Wel moedigt het kabinet samen met de sportsector het gebruik van de VOG binnen de sport aan. Een sportvereniging kan via de Regeling Gratis VOG die door het Ministerie van VWS wordt gesubsidieerd vrijwilligers vergoeden.
Op dit moment wordt een wettelijke verplichting niet overwogen, met name omdat het een zeer kostbare aangelegenheid is en het vrijwilligers mogelijk afschrikt. Ook zal een wettelijke plicht niet leiden tot de benodigde cultuurverandering binnen een vereniging, omdat die met name moet worden bereikt door het uitspreken en naleven van behoorlijke omgangsnormen waardoor betrokkenen hopelijk de benodigde veiligheid ervaren om meldingen te doen. Ten slotte hebben enkel uitspraken vanuit het strafrecht – en niet het tuchtrecht – invloed op de verstrekking van een VOG.
Waarom valt het Centrum Veilige Sport Nederland (CVSN) onder de sportkoepel NOC*NSF en is er niet gekozen voor een volledig onafhankelijke positie? Begrijpt u de bezwaren van (oud-)dansers dat ze geen vertrouwen hebben in dit meldpunt? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen?
NOC*NSF heeft in zijn professioneel statuut vastgelegd dat zowel vertrouwenspersonen, casemanagers als overige medewerkers die werkzaam zijn bij het CVSN hun werk volledig onafhankelijk van de directie van NOC*NSF moeten kunnen doen. Dit is doelbewust opgenomen om het onafhankelijk functioneren van het CVSN te benadrukken zodat het doen van een melding kan worden gefaciliteerd. Dat lijkt zijn vruchten af te werpen: het CVSN ervaart de afgelopen jaren een toenemende meldingsbereidheid onder sporters en betrokkenen in de sport.
Hoewel ik het betreur dat dansers geen vertrouwen hebben in het CVSN, heeft het meldpunt tot op heden geen concrete signalen of anderszins ontvangen die gaan over de betrouwbaarheid van het meldpunt.
Om sociale veiligheid in de sport te versterken, werk ik momenteel aan een wetsvoorstel dat zal leiden tot de oprichting van een onafhankelijk integriteitscentrum, waarmee het CVSN tevens wordt losgekoppeld van NOC*NSF. Tot die tijd blijft het CVSN beschikbaar voor alle melders. Het CVSN heeft herhaaldelijk hulp aangeboden aan betrokkenen en staat open voor iedereen die een melding wil doen. Ook kunnen melders zich wenden tot andere hulporganisaties als zij dat wensen.
Kunt u een eerste tussenrapportage geven over de Opvolgingscommissie Dansen en de Ethische Commissie Dansen en aangeven welke stappen reeds zijn gezet?
De Instellingsbesluiten voor zowel de Opvolgingscommissie als de Ethische Commissie Dansen zijn inmiddels gepubliceerd.4 Hiermee zijn de leden van de Ethische Commissie Dansen ook gelijk benoemd. Voordat de beoogde leden van de Opvolgingscommissie worden benoemd, zal de Ethische Commissie Dansen hierover eerst de Minister van OCW adviseren. Door een transparant vormgegeven traject om te komen tot de benoeming van de leden van de Opvolgingscommissie wordt gezorgd voor vergroting van het draagvlak voor het proces om tot verbeteringen te komen in de danssector. Na hun benoeming kunnen zij aan de slag met de beoordeling van de vraag in hoeverre de aanbevelingen uit het onderzoek Schaduwdansen voldoende zijn opgepakt door de betrokken partijen.
Bent u op de hoogte van de door Alliantie Dans Veilig opgestelde gedragscode die geldt voor leden van de expertgroepen die werken aan verbeteringen in de danssector? Zo ja, bent u het eens met alle vijf de afspraken waarmee akkoord gegaan dient/diende te worden om te kunnen toetreden?
De Minister van OCW en ik zijn op de hoogte van de afspraken die worden gemaakt met de leden van de expertgroepen. Deze afspraken zijn gebaseerd op het tussen de aangesloten partijen overeengekomen convenant dat is opgesteld door een integriteitsjurist.
Klopt het dat van de circa 4800 dansaanbieders maar zo’n zes procent valt onder de vijftien (koepel)organisaties die samen de Alliantie Dans Veilig vormen? En klopt het ook dat de «dansersachterban» van de Alliantie Dans Veilig, afgezet tegen de ongeveer anderhalf miljoen dansers die in Nederland actief zijn, nog geen half procent beslaat? Met andere woorden: wat zegt dit over het draagvlak, de slagkracht en reikwijdte van de Alliantie Dans Veilig?
De Alliantie Dans Veilig is een samenwerkingsverband tussen een aantal partijen in de danssector. Deze organisaties hebben de handen ineen geslagen om veiligheid en integriteit binnen deze gehele sector te bevorderen. Zij beperken hun inspanningen echter niet tot hun eigen «dansersachterban». Integendeel: de Alliantie Dans Veilig tracht sociale veiligheid binnen de danssector in de breedste zin te verbeteren door opvolging te geven aan de aanbevelingen uit het onderzoek Schaduwdansen. Daarmee is hun beoogde slagkracht groot en hun reikwijdte breed.
Vanaf de oprichting van de Alliantie Dans Veilig kan elke dansorganisatie die wil bijdragen aan een veilige danssector zich bij de Alliantie Dans Veilig aansluiten. Hiermee wordt het draagvlak voor het proces verder bevorderd. Daarom moedigen Minister van OCW en ik de organisaties die nog niet zijn aangesloten aan om alsnog deze stap naar voren te zetten.
Welke stappen worden gezet om de didactische vaardigheden, ethiek en integriteit te verbeteren/borgen van het nog altijd onbeschermde beroep van dansdocent/leraar?
De Alliantie Dans Veilig werkt momenteel aan de verbetering van didactische vaardigheden en ethiek en integriteit door het aanbieden van e-learnings via de website, handreikingen voor de sociale veiligheid binnen de amateur dansscholen en (samen met Dans Belang) de bredere inzet van het kwaliteitsregister en scholing onder dansdocenten. Tot slot neemt Dans Belang een module over sociale veiligheid op in haar scholing voor dansdocenten.
Kunt u aangeven wat uw aangekondigde «betrokken blijven bij de inspanningen» als bewindslieden in concrete zin betekent? In hoeverre bent u betrokken?
De Ministeries van OCW en VWS financieren tot eind 2025 de Alliantie Dans Veilig en de ethische- en opvolgingscommissie die de aanbevelingen uit het onderzoek Schaduwdansen evalueren. Daarnaast hebben het Ministerie van VWS en het Ministerie van OCW regelmatig contact met de Alliantie Dans Veilig over de voortgang op dit dossier.
In hoeverre verhoudt de aankondiging dat «gezien de nadere portefeuilleverdeling op het Ministerie van OCW de Minister van OCW verantwoordelijk voor dit dossier is» zich tot verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van Jeugd, Preventie en Sport op dit dossier? Kunt u dit nader toelichten?
Ik ben als Staatssecretaris Jeugd Preventie en Sport verantwoordelijk voor het dansdossier voor zover de dans betrekking heeft op sport (en in het bijzonder wedstrijddans). De Minister van OCW is verantwoordelijk voor het dansdossier voor zover de dans betrekking heeft op de culturele sector. Hoewel deze set Kamervragen ook aan de Staatssecretaris van OCW is gesteld, heeft zij hier geen rol in. Onderhavige vragen zijn daarom beantwoord door de Minister van OCW en mij.
De omzeiling van sancties tegen Rusland door net opgerichte bedrijven |
|
Derk Boswijk (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Dirk Beljaarts (minister ) , Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en de Rijksuniversiteit Groningen waaruit blijkt dat er mogelijk sprake is van omzeiling van sancties tegen Rusland door onder andere jonge, kleine bedrijven?1
Het kabinet is het CBS erkentelijk voor het inzichtelijk maken van het begin van de handelsstromen van goederen naar derde landen waarbij er risico’s zijn op sanctie-omzeiling naar Rusland. Het tegengaan van sanctie-omzeiling is een prioriteit voor het kabinet, hetgeen ook moge blijken uit de conferentie inzake sanctienaleving die het Ministerie van Buitenlandse Zaken afgelopen week in Den Haag organiseerde. Nationaal worden deze goederenstromen ook gemonitord en in recente sanctiepakketten zijn de maatregelen tegen omzeiling ook uitgebreid. De effecten daarvan zijn nog niet in deze cijfers verwerkt. Daarbij dient ook opgemerkt te worden dat niet elke verschuiving van handelsstromen en -praktijken daadwerkelijk een teken is van sanctie-omzeiling. Het is echter gebleken dat het MKB kwetsbaarder is voor omzeiling dan multinationals.
Het is belangrijk te vermelden dat enkel de export van sanctiegoederen naar het gesanctioneerde land verboden is. Goederen naar andere landen buiten de EU mogen in merendeel vrij worden uitgevoerd. Hierbij bestaat het risico dat sancties worden omzeild. Het is aan Europese personen en bedrijven om zich bekend te maken met dit risico en gepaste maatregelen te treffen. Voor bepaalde strategische goederen zijn deze (gepaste zorgvuldigheids)maatregelen verplicht. Dit is voor jonge en kleine zelfstandige mkb-bedrijven niet anders dan voor grote multinationals.
Klopt het dat het met de recente uitbreiding van de algemene verbodsbepaling voor personen of bedrijven expliciet verboden is een transactie aan te gaan als ze zich ervan bewust zijn dat dit mogelijkerwijs zou kunnen leiden tot het omzeilen van de sancties en ze het risico daarop toch op de koop toenemen?2
Ja. In het 14e sanctiepakket tegen Rusland van juni 2024 is het artikel uitgebreid waarin omzeiling van de sanctiemaatregelen verboden is gesteld (NB: artikel 12 van sanctieverordening 2014/833). In dit artikel is verduidelijkt dat niet alleen opzettelijke omzeiling verboden is maar ook de gevallen waarin de omzeiling van sancties op de koop toe wordt genomen. In Nederland is het in strijd handelen met bepalingen uit EU sanctieverordeningen verboden en is de strafbaarstelling hiervan geregeld in de Wet economische delicten. De genoemde uitbreiding heeft ook plaatsgevonden t.a.v. van sanctiemaatregelen tegen Belarus.
Daarnaast zijn er specifieke maatregelen, waaronder een gepaste zorgvuldigheidsplicht, voor exporteurs van goederen waar het Russisch militair-industrieel complex een bijzondere behoefte aan heeft (zogeheten common high priority goederen). Deze maatregelen zijn geïntroduceerd in het 13e (feb 2024) en 14e (juni 2024) sanctiepakket en hebben tot doel om sanctie-omzeiling van deze goederen te voorkomen. Het niet voldoen aan de vereiste zorgvuldigheidsverplichting is strafbaar gesteld middels de Wet economische delicten.
Hoe oordeelt u in het licht van de algemene verbodsbepaling over bedrijven die gesanctioneerde producten exporteren naar een van de zeven landen (Armenië, Kazachstan, Kirgizië, Mongolië, Servië, Turkije, en Turkmenistan) die in het onderzoek van het CBS naar voren komen als landen met een verhoogd risico op sanctieomzeiling?
Het is kwalijk en strafbaar indien personen en bedrijven geen maatregelen treffen om te voorkomen dat sanctiemaatregelen worden omzeild in het geval zij bijvoorbeeld zaken doen in bepaalde hoogrisicolanden. Het is positief dat personen en bedrijven binnen Europa, door uitbreiding van de eerdergenoemde verbodsbepaling in meer gevallen kunnen worden aangesproken op risicovol gedrag wanneer dat sanctie-omzeiling tot gevolg heeft. De nieuwe sanctiepakketten hebben o.a. tot doel om sanctie-omzeiling steeds moeilijker te maken. De hoog-risicolanden zijn deels opgenomen in de sanctieverordening en kunnen ook worden opgemaakt uit berichtgeving en onderzoeken als deze van het CBS. Het is aan bedrijven zelf om zich te informeren over deze ontwikkelingen.
Klopt het dat bedrijven die gesanctioneerde producten exporteren zich verplicht bewust moeten zijn van factoren die erop duiden dat een wederpartij uit is op het omzeilen van beperkende maatregelen («due dilligence-onderzoek»)? Klopt het dat een voorbeeld van een dergelijke factor is dat een aanvraag van een nieuwe klant komt die gevestigd is in een land dat bekendstaat als «ontwijkingshub»?
Zie ook het antwoord op vraag 2. Voorbeelden van maatregelen die dit doel dienen zijn een verplichting voor Europese bedrijven met dochterentiteiten in derde landen om ervoor te zorgen dat hun dochterentiteiten geen handelingen verrichten die de sanctiemaatregelen ondergraven (de best efforts-verplichting) en de eerder genoemde verplichting voor Europese bedrijven die common high priority goederen exporteren om gepaste zorgvuldigheids-maatregelen te nemen. Ook zijn exporteurs van deze goederen verplicht om een contractuele clausule op te nemen die de afnemer verbiedt de goederen door te voeren naar Rusland.
De Europese Commissie heeft verschillende guidances en Frequently Asked Questions uitgebracht om Europese bedrijven handvatten te bieden om met omzeilingsrisico’s om te gaan. In de «guidance» van de Europese Commissie worden verschillende rode vlaggen voor omzeiling geïdentificeerd, waaronder het aangaan van nieuwe klantrelaties of transacties met landen die bekend staan als «ontwijkingshub». Het is dus inderdaad zaak dat exporteurs bij nieuwe klanten of transacties opletten of dit van toepassing is.
Deelt u de mening dat deze bedrijven (mogelijk) niet voldoen aan de «Best efforts-verplichting» die op 25 juni 2024 in werking is getreden? Zo niet, waarom niet?
Zoals in het vorige antwoord aangegeven heeft de best efforts-verplichting uit het 14e sanctiepakket betrekking op Europese bedrijven met dochterentiteiten in derde landen. Zij moeten ervoor zorgen dat hun dochterentiteiten in derde landen de Europese sanctiemaatregelen niet ondergraven. Voor kleine zelfstandige MKB-bedrijven ligt het niet voor de hand dat zij binnen het bereik van deze best efforts-verplichting vallen. Dit neemt vanzelfsprekend niet weg dat, zoals ook in het antwoord op vraag 4 gesteld, alle personen en bedrijven in Nederland zich moeten houden aan de Europese sanctiemaatregelen en dat dit de verwachting schept dat zij hun omzeilingsrisico’s in beeld hebben. Dit geldt in het bijzonder voor personen en bedrijven die de zogenaamde common high priority goederen exporteren.
Kunt u een overzicht geven van alle complianceverplichtingen die de Europese Unie (EU) voor bedrijven in het leven heeft geroepen met als doel om sanctieomzeiling richting Rusland en/of Belarus te voorkomen? Kunt u hierbij aangeven voor welke bedrijven deze complianceverplichtingen gelden, en welke strafrechtelijke gevolgen overtreding hiervan kunnen hebben?
Zie de beantwoording van vraag 2 en 4 voor wat betreft de complianceverplichtingen die voortvloeien uit de Europese sanctieverordeningen inzake Rusland en Belarus. Zoals aangegeven zijn deze verplichtingen erop gericht om sanctie-omzeiling tegen te gaan. Het gaat om de uitbreiding van het omzeilingsartikel, de best efforts-verplichting, de contractclausule «niet naar Rusland reëxporteren» en de due diligence-verplichting. Voor wat betreft het goederenverkeer houdt de Douane toezicht op de naleving van sanctiemaatregelen bij de in- en uitvoer van goederen en diensten van en naar bepaalde landen, inclusief de due diligence-verplichting. Een overtreding van de sanctiemaatregelen kan leiden tot een boete van de 6e categorie (maximaal 1.030.000 euro) en een celstraf van maximaal 6 jaar. Daarbovenop kan illegaal verkregen winst worden teruggevorderd.
Specifiek voor de financiële sector, trustkantoren en aanbieders van cryptodiensten gelden in Nederland complianceverplichtingen. Deze partijen zijn gehouden om hun compliance zo in te richten dat zij sanctiemaatregelen kunnen naleven. Hierop wordt toezicht gehouden door De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM). Deze toezichthouders kunnen een last onder dwangsom en een bestuurlijke boete opleggen als een instelling haar compliance niet op orde heeft. Dit toezicht wordt met het Wetsvoorstel internationale sanctiemaatregelen gemoderniseerd en uitgebreid. Zo worden deze verplichtingen uitgebreid naar juridische beroepsgroepen en accountants.
Voor alle sanctiemaatregelen geldt verder dat bij schendingen van sancties FIOD en het OM onderzoek kunnen doen en strafrechtelijk kunnen optreden. Het kabinet zet zich in Europa in voor meer harmonisatie van complianceverplichtingen en versterkte Europese samenwerking ten aanzien van de handhaving, met het oog op het verhogen van de effectiviteit en het verbeteren van het gelijke speelveld. Zie hiervoor onderdeel 7 van het Nederlandse non-paper «Strengthening European cooperation to reinforce national efforts on the implementation and enforcement of EU restrictive measures» dat op 22 november jl. naar de Kamer is gestuurd (Kamerstuk 2024D45715).
Op welke manier worden bedrijven op de hoogte gehouden van deze complianceverplichtingen en de sancties die zij riskeren als zij niet aan deze verplichtingen voldoen?
De primaire en meest belangrijke bronnen van informatie zijn het Publicatieblad van de EU en de website van de Europese Commissie. Het is de verantwoordelijkheid van exporteurs om zich hierover te informeren. Via gepaste kanalen herhaalt het kabinet deze informatievoorziening, bijvoorbeeld via het sanctieloket van RVO, de website van de Centrale Dienst voor In- en Uitvoer van de Douane en tijdens seminars. Wat betreft de financiële sector houden toezichthouders DNB en AFM hen op de hoogte van ontwikkelingen die relevant zijn o.a. door leidraden.
In de week van 13 januari 2025 organiseerde het Ministerie van Buitenlandse Zaken een sanctieconferentie waarbij nationale en internationale partners, zoals overheden, bedrijfsleven, NGO’s en academici werden samengebracht. Doel van de conferentie was het versterken van de nationale- en Europese naleving, mede door bedrijven op de hoogte te houden van recente (wettelijke) ontwikkelingen op sanctiegebied.
Welke instantie ziet toe op het nakomen van deze complianceverplichtingen?
Zie antwoord op vraag 6.
Kunt u aangeven hoe vaak er handhavend is opgetreden sinds de complianceverplichtingen gelden?
Er zijn (nog) geen specifieke cijfers bekend sinds de bovengenoemde maatregelen uit het 14e sanctiepakket eind juni van dit jaar van kracht zijn geworden.
Kunt u zich herinneren dat u tijdens het tweeminutendebat Sancties van dinsdag 19 november jl. hebt toegezegd dat u zou onderzoeken en bespreken hoe de compliance van fabrikanten van computerchips uitgebreid zou kunnen worden, en dat u daarover binnen twee weken een brief naar de Kamer zou sturen?3 Wanneer kan de Kamer deze toegezegde brief verwachten?
Jazeker, dit antwoord is aan uw Kamer gestuurd op 26 november 2024 middels het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken. Voor de volledigheid hieronder de passage uit deze brief nogmaals:
Verder komt het kabinet graag terug op een vraag gesteld door het lid Boswijk tijdens het tweeminutendebat sancties van 19 november jl. over gepaste zorgvuldigheidsmaatregelen voor bedrijven waarvan goederen via een omweg terechtkomen in Russisch wapentuig. Het tegengaan van sanctieomzeiling via derde landen is een prioriteit voor het kabinet, en hiernaar wordt voortdurend en op verschillende manieren onderzoek gedaan. Van bijzonder belang zijn de zogenaamde Common High Priority (CHP) goederen waaraan het Russisch militair-industrieel complex grote behoefte heeft. Hieronder vallen ook bepaalde typen chips. Het kabinet staat hierover in goed contact met het Nederlandse bedrijfsleven en werkt actief en succesvol samen om omzeiling tegen te gaan, waaronder door het delen van gerichte informatie. Levertijden en -kosten voor Rusland zijn namelijk aantoonbaar opgelopen. Het aanpakken van sanctieomzeiling blijft echter een kat-en-muisspel dat voortdurende aandacht behoeft en krijgt.
Om deze reden gelden aanvullende zorgvuldigheidsvoorschriften voor exporteurs van CHP-goederen. Hieronder valt een inspanningsverplichting voor bedrijven om hun dochterondernemingen in derde landen due diligence te laten uitvoeren, die – mede op Nederlands aandringen – in het 14e EU sanctiepakket tegen Rusland is opgenomen. Ook is het al langer verplicht om bij transacties van bepaalde sanctiegoederen naar derde landen de bepaling op te nemen in het verkoopcontract dat deze goederen niet mogen worden gereëxporteerd naar Rusland. Het kabinet is momenteel in afwachting van een EU impact assessment ten aanzien van een verzwaring van deze due dilligence verplichting en neemt de uitkomsten hiervan – zodra bekend – mee in de voorbereiding voor een volgend sanctiepakket.
Naast de gevraagde inzet van bedrijven werkt het kabinet, al dan niet in EU verband, aan het tegengaan van omzeiling van CHP-goederen. Zo wordt in bilateraal contact met derde landen en via de EU-sanctiegezant opgeroepen tot het tegengaan van doorvoer naar Rusland. Ook kunnen, sinds het 11e EU sanctiepakket, tussenhandelaren in derde landen die betrokken zijn bij sanctie-omzeiling, opgenomen worden op de sanctielijst. Sindsdien is dat ook regelmatig gebeurd.
Het bericht 'Faber beperkt inspraak van adviesorganen bij overhaaste wetgeving’ |
|
Don Ceder (CU), Marieke Koekkoek (D66), Anne-Marijke Podt (D66), Kati Piri (PvdA) |
|
Struycken , Dick Schoof (minister-president ) (INDEP), Marjolein Faber (minister ) (PVV), Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Faber beperkt inspraak van adviesorganen bij overhaaste wetgeving»?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom u niet de gangbare consultatieperiode van minimaal vier weken hanteert bij deWijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met de introductie van een tweestatusstelsel en het aanscherpen van de vereisten bij nareis?
Het kabinet vindt het noodzakelijk om met urgentie in te zetten op een breed pakket aan maatregelen om de asielketen per direct en duurzaam te ontlasten. De invoering van een tweestatusstelsel en het aanscherpen van de voorwaarden voor nareis zijn onderdeel van die maatregelen, zoals ook is opgenomen in het regeerprogramma.2 Om die reden is het wetgevingsproces, waaronder de consultatiefase, versneld doorlopen zodat het wetsvoorstel nog in 2024 aan de Afdeling advisering van de Raad van State kon worden voorgelegd. Daarmee heb ik uitvoering gegeven aan de brieven van 25 oktober 2024 en van 14 november 2024.3 Ik merk overigens op dat uw Kamer door middel van een motie heeft gevraagd om een nog spoediger tijdpad, waarin de wetsvoorstellen in 2024 aan de Tweede Kamer zouden worden voorgelegd.4
Zoals ik aangaf in het commissiedebat van 19 december 2024, en zoals in de memorie van toelichting staat vermeld, zal ik adviezen die op een later moment nog worden ontvangen alsnog betrekken in het wetgevingsproces. In dit verband heeft onder meer de Raad voor de rechtspraak een nader advies aangekondigd.5
Kunt u toelichten waarom de asielnoodmaatregelenwet niet ter consulatie is gestuurd naar de Nederlandse Orde van Advocaten, in tegenstelling tot wat u eerder schreef in de kamerbrief van 14 november?2
Gelet op de hierboven beschreven urgentie is het concept voor een Asielnoodmaatregelenwet voorgelegd aan de organisaties die in hun uitvoering direct door het voorstel worden geraakt. Het concept is daarom voorgelegd aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), de Dienst Terugkeer en Vertrek, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, de Raad voor de rechtspraak, het openbaar ministerie en de politie. In de kamerbrief van 14 november 2024 is overigens niet opgenomen dat het concept voor een Asielnoodmaatregelenwet aan de Nederlandse Orde van Advocaten zou worden voorgelegd.
Aan welke organisaties is de asielnoodmaatregelenwet wel ter consulstatie voorgelegd?
Zie antwoord vraag 3.
Op basis van welke kenmerken kan een wetsvoorstel als vertrouwelijk geclassificeerd worden en kunt u aangeven welke van deze kenmerken voorkomen bij de asielnoodmaatregelenwet?
Als uitgangspunt geldt dat een consultatieronde niet vertrouwelijk is. Dat was ook in dit geval beoogd. Op het briefhoofd van de aanbiedingsbrief waarmee het wetsvoorstel ter consultatie is voorgelegd was echter de aanduiding «Dep. vertrouwelijk» blijven staan. Dit is abusievelijk gebeurd en inhoudelijk ook niet juist, aangezien bij een consultatie-uitnodiging naar haar aard geen sprake is van departementaal vertrouwelijke informatie. In de tekst van de aanbiedingsbrief zelf is ook niet om vertrouwelijkheid gevraagd. De beide wetsvoorstellen zijn na toezending ervan aan de Afdeling advisering van de Raad van State actief openbaar gemaakt door publicatie op de wetgevingskalender.
Welke maatregelen treft u om de verkorte consultatieperiode niet tot gebruikelijke werkwijze te maken?
Ik heb op dit moment geen voornemen om ook in andere trajecten op het gebied van asiel en migratie deze verkorte consultatietermijn te hanteren.
Kunt u aangeven of het proces voor beide wetsvoorstellen geheel verloopt volgens de Aanwijzingen voor de regelgeving? Zo nee, op welke punten wordt precies afgeweken en waarom?
In de Aanwijzingen voor de regelgeving7 is geen minimumtermijn opgenomen voor het in consultatie geven van wetgeving.
Hoe verhoudt dit proces zich tot de recent gepubliceerde eerste versie van de Staat van de wetgeving?3
In de Staat van de Wetgevingskwaliteit wordt opgemerkt dat bij spoedwetgeving de uitdaging is om een balans te vinden tussen de gewenste snelheid en zorgvuldigheid in het wetgevingsproces. In het onderhavige geval is een afweging gemaakt tussen de noodzaak om op zeer korte termijn maatregelen te nemen om de asielketen te ontlasten, en het belang om het wetgevingsproces zo zorgvuldig mogelijk te doorlopen. Dat heeft ertoe geleid dat in dit geval het wetgevingsproces versneld is doorlopen.
Wordt het gebruikelijke proces van ambtelijke afstemming en onderraden doorlopen, of gaan deze twee wetsvoorstellen zonder de gebruikelijke voorfase direct naar de ministerraad? Zo ja, wat is hiervan de precieze reden?
De wetsvoorstellen zijn vanwege de urgentie niet in een ambtelijk voorportaal besproken, maar geagendeerd voor de Raad Asiel en Migratie en daar op 17 december 2024 behandeld. Vervolgens zijn de wetsvoorstellen op 20 december 2024 door de ministerraad behandeld.
Klopt het dat de IND niet voor alle wetsvoorstellen die op de planning staan vooraf een uitvoeringstoets heeft kunnen doen en klopt het dat de IND hiertegen (formeel) bezwaar heeft ingediend? Zo ja, bij welke wetsvoorstellen is dit niet gebeurd en wat bent u voornemens te doen na het bezwaar van de IND?
De IND is bij het opstellen van de wetsvoorstellen betrokken en heeft ook in de consultatiefase advies uitgebracht. De IND heeft daarbij de zorg uitgesproken dat er onvoldoende inzicht is in de effecten van de beoogde veranderingen op de IND. Deze zorg neem ik serieus. Bij het bepalen van het precieze tijdstip van invoering van de wetsvoorstellen en de daarin opgenomen maatregelen, zal zoveel mogelijk rekening worden gehouden met de (on)mogelijkheden van de relevante uitvoeringsorganisaties, waaronder de IND.
Herkent u het beeld dat de Nederlandse Orde van Advocaten door uw werkwijze «buiten spel» wordt gezet? Zo nee, waarom niet?
Ik herken dit beeld niet. Het advies van de Nederlandse Orde van Advocaten van 2 december 2024 is bij het opstellen van het wetsvoorstel tot invoering van een tweestatusstelsel betrokken. Ik ben op dit moment niet in gesprek met de Nederlandse Orde van Advocaten.
Bent u in gesprek met de Nederlandse Orde van Advocaten over de bezwaren die zij uiten, waaronder de ingekorte consultatieperiode? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u motiveren waarom maartschappelijke organisaties zonder toelichting van u de vraag krijgen om vertrouwelijke met informatie om te gaan? Hoe gebruikelijk is deze werkwijze?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven bij welke op de planning staande wetsvoorstellen u de spoedprocedure met een verkorte consultatie periode wilt hanteren, en kunt u per wetsvoorstel toelichten waarom het gebruik van de spoedprocedure gerechtvaardigd is?
Ik heb op dit moment geen voornemen om ook in andere trajecten op het gebied van asiel en migratie deze verkorte consultatietermijn te hanteren.
Het bericht ‘Kabinet: gevangenissen vol, gedetineerden drie dagen eerder vrij’ |
|
Faith Bruyning (NSC) |
|
Coenradie |
|
![]() |
Klopt het dat gedetineerden drie dagen eerder naar huis worden gestuurd dan de bedoeling is en komen alleen gedetineerden die naast een gevangenisstraf ook tot tbs zijn veroordeeld en gedetineerden die een straf van minder dan een week hebben opgelegd gekregen, niet in aanmerking voor strafvermindering?1
Het klopt dat gedetineerden drie dagen eerder naar huis kunnen worden gestuurd. Al enige tijd werden gedetineerden op vrijdag eerder heengezonden indien nodig zodat arrestanten en voorlopig gehechten geplaatst konden worden. Deze maatregel is nu verruimd naar eerder heenzenden op alle dagen van de week. Contra-indicaties voor het drie dagen eerder in vrijheid stellen zijn;
Deze maatregel wordt alleen toegepast bij de volgende regimes: gevangenis regulier, arrestanten afdelingen, huis van bewaring en beperkt beveiligde afdeling.
Klopt het dat dus alle andere veroordeelden wel in aanmerking komen voor strafvermindering? Dus ook moordenaars en verkrachters?
Het type delict waarvoor een gedetineerde is veroordeeld is geen contra-indicatie. Ik benadruk dat alleen gedetineerden die aan het einde van hun detentie zitten een paar dagen eerder heen worden gezonden.
Wordt er bij het toepassen van strafvermindering een rangorde gehanteerd? Wordt er onderscheid gemaakt in welke gedetineerden eerder in aanmerking komen voor strafvermindering? Wordt er bij dit onderscheid gekeken naar het type delict dat is gepleegd?
Er wordt geen rangorde gehanteerd. De beantwoording van vraag 1 geeft aan welke contra-indicaties gelden en in welke regimes deze maatregel wordt toegepast.
Is het niet meer in lijn met de rechtsstaat dat er een rangorde wordt gehanteerd en dat eerst gedetineerden die minder ernstige delicten hebben gepleegd in aanmerking komen voor strafvermindering?
Ik ben genoodzaakt de bestaande maatregel te verruimen naar het eerder heenzenden op alle dagen van de week en ik kan mij niet permitteren daarbij een rangorde te hanteren. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld neem ik deze maatregel niet lichtzinnig. Mijn prioriteit blijft gevangenisstraffen zo snel mogelijk ten uitvoer te leggen. Het is van groot belang dat criminaliteit wordt bestraft en dat opgelegde straffen zoals ze zijn opgelegd door de rechter ook zo ten uitvoer worden gebracht. Dit is van belang voor het vertrouwen in de rechtsstaat, voor slachtoffers, maar ook voor het veiliger maken van ons land. De capaciteitsproblemen in het gevangeniswezen zijn echter zorgelijk en daarom zijn pijnlijke maatregelen als deze noodzakelijk. Het zijn rotmaatregelen maar ik heb helaas geen andere keuze. Ik heb mij maximaal ingespannen om dit te voorkomen. Er is sprake van een code zwart situatie in het gevangeniswezen.2 Het alternatief is dat DJI niet meer alle voorlopig gehechten en arrestanten kan plaatsen.
Verschilt het per PI-locatie hoeveel gedetineerden voor strafvermindering in aanmerking komen?
Het aantal gedetineerden dat in aanmerking komt voor het eerder heenzenden van drie dagen is afhankelijk van de einddata van de straf van de gedetineerden en de contra-indicaties die van toepassing zijn. Daarnaast wordt de maatregel alleen toegepast bij de regimes genoemd in de beantwoording van vraag 1. Om die redenen verschillen de aantallen per PI-locatie.
Kunt u de Kamer elke week per brief informeren over: 1. Hoeveel gedetineerden er de voorgaande week strafvermindering hebben gekregen? 2. Vanuit welke PI deze gedetineerden zijn vrijgelaten? 3. Welke delicten deze gedetineerden hebben gepleegd? 4. Hoelang verwacht u deze maatregel nog te moeten toepassen?
Op verzoek van de Kamer wordt elke drie maanden een voortgangsrapportage over capaciteit gestuurd.3 Indien er tussentijds relevante ontwikkelingen zijn wordt de Kamer eerder geïnformeerd.
Klimaatvluchtelingen |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
|
Bent u op de hoogte van het bericht «Nederland: meer aandacht voor rechten van klimaatvluchtelingen»?1
Ja.
Hoe verhoudt het standpunt van de juridisch adviseur van de Minister van Buitenlandse Zaken dat rechten voor klimaatvluchtelingen meer aandacht zouden behoeven – wat neer zou komen op een verruiming van het aantal potentieel ingewilligde asielaanvragen – tot de passages in het regeerakkoord die stellen dat «Nederland het strengste asielbeleid ooit» wil gaan doorvoeren?
Klimaatverandering en de gevolgen van klimaatverandering, zoals een stijgende zeespiegel, kunnen tot gevolg hebben dat mensen elders een veilig heenkomen moeten zoeken. We begrijpen deze bedreiging, als land dat voor een groot deel onder de zeespiegel ligt. Echter, het Koninkrijk der Nederlanden heeft in de adviesprocedure over klimaatverandering en internationaal recht voor het Internationaal Gerechtshof opgemerkt dat klimaatontheemden geen rechtsbescherming kunnen ontlenen aan het Vluchtelingenverdrag. Nederland heeft in de inbreng verder opgemerkt dat andere (internationale) mensenrechten en mensenrechtenverdragen relevant kunnen zijn waar het gaat om de bescherming die moet worden geboden aan deze personen. Tevens is opgemerkt dat wanneer personen ontheemd zullen raken als gevolg van klimaatverandering, de internationale gemeenschap daarvoor een gezamenlijke verantwoordelijkheid heeft.
Er is dus reden om te verwachten dat hier aandacht aan besteed zal worden in internationale fora. Dit betekent echter niet dat Nederland het voortouw moet nemen in dergelijke discussies. Ook is niet bepleit of geïmpliceerd in de Nederlandse inbreng dat nieuwe of speciale rechten moeten worden ontwikkeld voor klimaatontheemden. In de Nederlandse inbreng wordt tevens geen enkel verband gelegd met het aantal potentieel door Nederland in te willigen asielverzoeken, noch volgt dit verband op enige wijze uit de Nederlandse inbreng. De Nederlandse inbreng in de adviesprocedure voor het Internationaal Gerechtshof is dan ook in lijn met de relevante passages uit het regeerprogramma.
Klopt het dat het kabinet voornemens is zich internationaal in te zetten voor klimaatvluchtelingen?
De beantwoording van vragen 3 tot en met 5 zullen samen worden genomen. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2, heeft Nederland niet gesteld dat nieuwe of speciale rechten moeten worden ontwikkeld voor klimaatontheemden, of dat Nederland daarin het voortouw zal nemen. Nederland is niet voornemens om hier invulling aan te geven in haar buitenlandbeleid.
Voor welke specifieke rechten voor klimaatvluchtelingen is het kabinet van plan zich in te zetten?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe gaat het kabinet haar pleidooi voor deze rechten vormgeven in haar buitenlandbeleid?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er verschillen in de benadering van het vorige kabinet en dit kabinet in de verstandhouding rond zaken met klimaatvluchtelingen? Zo ja, in hoeverre zijn er (accent)verschillen?
Nee, er zijn geen materiële verschillen. Zowel in de schriftelijke Nederlandse inbreng zoals ingediend op 21 maart 2024, welke tot stand is gekomen onder het vorige kabinet, als in de mondelinge inbreng van 10 december 2024 is aandacht besteed aan het internationaalrechtelijke kader inzake klimaat en personen die ontheemd raken door de gevolgen van klimaatverandering. Zoals ook hierboven aangegeven, is dit kabinet, net als het vorige kabinet, niet van plan daar verder stappen op te ondernemen.
Is het kabinet zich bewust van de enorme implicaties van het verlenen van speciale rechten verleend voor klimaatvluchtelingen, naast het conventionele vluchtelingenrecht?
Zoals hierboven aangegeven heeft Nederland niet betoogd dat speciale rechten verleend of gecreëerd worden voor personen die ontheemd raken door de gevolgen van klimaatverandering. Het verlenen van speciale rechten voor klimaatontheemden is derhalve niet aan de orde. In de Nederlandse inbreng is opgemerkt dat klimaatontheemden geen rechtsbescherming kunnen ontlenen aan het Vluchtelingenverdrag. Nederland heeft in de inbreng opgemerkt dat andere bestaande (internationale) mensenrechten en mensenrechtenverdragen wel relevant kunnen zijn waar het gaat om de bescherming die moet worden geboden aan deze personen.
Wat is het standpunt van het Nederlandse kabinet over het voorstel van Vanuatu om landen de mogelijkheid te bieden schadeclaims in te dienen als bepaalde landen hun CO2-uitstoot niet snel verminderen?
Nederland heeft in de adviesprocedure voor het Internationaal Gerechtshof onderkend dat als gevolg van klimaatverandering schade zou kunnen worden veroorzaakt, ondanks het nemen van adaptatie- of mitigatiemaatregelen. In de inbreng in de adviesprocedure is echter uiteengezet dat het hedendaagse internationaal publiekrecht geen rechtsbasis biedt voor een vergoeding van schade als gevolg van klimaatverandering. Voor de toekenning van een schadevergoeding onder het internationaal recht is het namelijk vereist dat er een voldoende duidelijk causaal verband is tussen een gedraging die in strijd is met het internationaal recht en de geleden schade. Nederland heeft betoogd dat het momenteel niet mogelijk is om een causaal verband vast te stellen tussen de uitstoot van een staat en specifieke schade geleden door een andere staat ten behoeve van het toekennen van een schadevergoeding.
Het Koninkrijk der Nederlanden heeft betoogd dat schade als gevolg van klimaatverandering, en het ondersteunen van de meest kwetsbare landen, daarom een collectieve aangelegenheid is die alleen door internationale samenwerking kan worden geadresseerd en niet via schadeclaims onder het internationaal recht. Daarbij is aangegeven dat de internationale gemeenschap een collectieve verantwoordelijkheid heeft om samen te werken om zodoende schade als gevolg van klimaatverandering af te wenden, te minimaliseren en te adresseren.
Samenwerking vindt plaats in het kader van de klimaatconferenties, waar schade en verlies als gevolg van klimaatverandering op de agenda staat. In 2013 is het Warsaw International Mechanism opgericht, met het mandaat om invulling te geven aan het adresseren van schade en verlies als gevolg van klimaatverandering. Dit vindt plaats middels kennisopbouw en kennisuitwisseling. In het kader van dit mechanisme is in 2019 het Santiago Network opgericht met het oog op het versterken van ondersteuning met inbegrip van financieringen het bevorderen van coördinatie tussen verschillende betrokkenen. Ten aanzien van financiering voor schade en verlies is in 2022 tot de oprichting van een fonds besloten. Uit dat fonds kunnen de meest kwetsbare landen geld krijgen om te reageren op rampen die worden veroorzaakt door klimaatverandering. Ook kan het fonds worden ingezet om beter voorbereid te zijn op schade als gevolg van klimaatverandering en deze schade zoveel als mogelijk te beperken, door middelen in te zetten voor, bijvoorbeeld, het ontwikkelen van nationale noodplannen of rampenbestrijdingsplannen.
De opschaling van groen gas |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u toelichten op welke wijze de opschaling van mestvergisting op dit moment plaatsvindt in afstemming met gemeenten en de Regionale Energie Strategieën-regio's (RES-regio's)? Welke stappen worden er vervolgens vanaf 2026 gezet om de doelstellingen van 2030 te bereiken?
Met de medeoverheden heeft het kabinet afgesproken dat groen gas, waar het gaat om de uitdagingen die ruimtelijke inpassing met zich meebrengt en de versnelling daarvan, meeloopt in de integrale brede «nieuwe samenwerkingsafspraken voor de ontwikkeling van het energiesysteem». Op dit moment verkent het kabinet de mogelijkheden voor dergelijke afspraken.
Het Rijk ondersteunt provincies in het algemeen onder andere via Road Shows (voorlichtingsbijeenkomsten), een handreiking voor vergunningverlening en via een Expertisecentrum Groen Gas (in oprichting).
Verder beziet het kabinet met een aantal provincies hoe groen-gasproductie in hun provincie (nog) verder gestimuleerd kan worden, waar het Rijk kan ondersteunen en welke goede voorbeelden gedeeld kunnen worden.
Tot slot wordt op dit dossier nauw samengewerkt door de ministeries van Klimaat en Groene Groei en van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur. Recent is Raymond Knops aangesteld als verkenner voor versnelling van de vergunningverlening van mestverwerkers en mestvergisters.
Deelt u de mening dat voor de versterking van decentrale energiesystemen het noodzakelijk is een goede regionale spreiding te bevorderen van de lokale productie van groen gas?
Het Rijk stuurt niet specifiek op regionale spreiding bij de productie van groen gas. Het kabinet is van mening dat de groen-gasproductie moet aansluiten bij de lokale omstandigheden, zoals de aanwezigheid van grondstoffen en infrastructuur. Uit onderzoek blijkt dat er in alle provincies veel potentie is om groen gas te produceren1. In de gesprekken met de medeoverheden zet het kabinet er in algemene zin op in lokale groen gas productie te stimuleren, voldoende geschikte locaties aan te wijzen en de vergunningverlening te versnellen.
Op welke wijze wordt de regionale spreiding van de opschaling van groen gas door het Rijk en de RES-regio’s gestuurd? Bent u voornemens om voor de RES-regio’s ook een groen gasdoel te stellen?
Zoals hierboven aangegeven stuurt het kabinet niet op waar het groen gas geproduceerd dient te worden, maar is in gesprek met de medeoverheden om te kijken hoe de regionale groen-gasproductie opgeschaald en gefaciliteerd kan worden.
Momenteel maakt het kabinet samen met de medeoverheden integrale brede «nieuwe samenwerkingsafspraken voor de ontwikkeling van het energiesysteem», zie antwoord op vraag 1. Hierbij wordt de vraag betrokken of er na 2030 andersoortige doelen dan doelen voor elektriciteitsopwekking op land wenselijk en haalbaar zijn.
Deelt u de mening dat, alhoewel de uiteindelijke doelstellingen een essentiële stap zijn in de verbreding van de energiemix, het aannemelijk is dat de vraag de komende jaren het aanbod zal overstijgen?
Het kabinet deelt deze inschatting. Het kabinet schat in dat de toekomstige vraag naar groen gas groot zal zijn. Groen gas kan gebruikt worden als energiebron en als bron van koolstof voor bijvoorbeeld de chemie en industrie. Als energiebron is groen gas breed inzetbaar, en te gebruiken via grotendeels bestaande infrastructuur. Het aanbod daarentegen is inherent beperkt omdat hiervoor onder andere grondstoffen en productielocaties nodig zijn, welke beperkt beschikbaar zijn.
Kunt u toelichten op welke wijze u de verwachte prijsstijging per m³ voor de gasprijs zult monitoren?
In opdracht van het Rijk rapporteert het CBS maandelijks over de gemiddelde tarieven voor aardgas en elektriciteit voor consumenten. Omdat de prijsstijging als gevolg van het stijgende percentage groen gas in het gasnet slechts één van de ontwikkelingen is die effect heeft op de consumentenprijs, kan op deze manier integraal de betaalbaarheid van energie worden gemonitord. Er is geen aparte monitor voorzien voor de prijs van groen gas: er is ook (nog) geen handelsplatform waar prijsinformatie op transparante wijze kan worden verkregen. Wel wordt vanuit het Programma Groen Gas regelmatig overlegd met producenten, financiers en afnemers van groen gas, en wordt op deze wijze informatie verzameld over de stand van de sector en markt.
Welke afspraken zijn er gemaakt over toekomstig onderhoud en vervanging van het huidige gasnetwerk zodat deze voor groen gas ingezet kunnen worden in de toekomst?
Netbeheerders zijn conform Europese en nationale wetgeving gehouden aan hun transporttaken voor aardgas en groen gas. Netbeheerders zijn reeds actief bezig met het in beeld brengen van knelpunten die kunnen ontstaan op het gasnet door de invoeding van groen gas en nemen reeds maatregelen, waaronder investeringen, om deze knelpunten te verhelpen en het aardgasnet geschikt te maken voor groen gas. Voorbeelden hiervan zijn het regionaal koppelen van gasnetten van Alliander en Stedin, het plaatsen van boosters (installaties die het gas kunnen verplaatsen naar een hoger druk – distributienet of transmissienet) door Gasunie en de bouw van een groen gas verzamelleiding tussen Emmen en Ommen zodat het net efficiënter wordt gebruikt.
Op termijn zal desalniettemin de vraag naar transportcapaciteit voor aardgas afnemen. Dit zal met name gevolgen hebben voor de lage druk distributienetten, wanneer individuele wijken en buurten van het aardgas afgaan en over gaan op een warmtenet of volledig elektrisch verwarmen. Gezien de beperkte beschikbaarheid van groen gas ligt het niet in de rede dat wijken die nu van het aardgas afgaan, omdat ze een goed alternatief hebben, op termijn weer terugkomen op het gasnet voor groen-gasgebruik. Verwijdering van deze netten is dan aan de orde.
Welke mogelijkheden zijn er om regionale en/of nationale voorrang te verlenen aan het verhandelen van Garanties van Oorsprong, zodat het ook daadwerkelijk ten goede komt aan het behalen van de Nederlandse klimaatdoelen?
De bijdrage van groen gas aan de Nederlandse klimaatdoelen in de Klimaat- en Energieverkenning wordt afgemeten aan de invoeding van groen gas in Nederland. De verkoop van Nederlandse garanties van oorsprong aan marktpartijen in andere landen heeft hier geen invloed op.
Wel hebben garanties van oorsprong een belangrijke rol in het voldoen aan de ETS1- en ETS2-verplichtingen. Voor verplichte partijen onder deze instrumenten kunnen garanties van oorsprong voor hernieuwbaar gas worden ingezet als bewijs dat een deel van het gebruikte gas duurzaam is en hiervoor geen ETS-rechten ingeleverd hoeven te worden. Ook de bijmengverplichting groen gas werkt met garanties van oorsprong als bewijs van duurzame gaslevering.
Het reserveren van Nederlands groen gas voor Nederlandse partijen onder ETS1, ETS2 of de bijmengverplichting is helaas niet mogelijk binnen de Europese interne (gas)markt. Het kabinet verwacht ook dat op de lange termijn bovengenoemde verplichtingen het meest efficiënt kunnen worden ingevuld binnen een Europese groen-gasmarkt, waarmee eventueel ingrijpen ook niet wenselijk is.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het beperken van inspraak van maatschappelijke organisaties bij nieuwe wetten |
|
Michiel van Nispen |
|
Marjolein Faber (minister ) (PVV) |
|
Welke maatschappelijke organisaties heeft u wanneer geconsulteerd bij de Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met de introductie van een tweestatusstelsel en het aanscherpen van de vereisten bij nareis?
Bij de voorbereiding van het concept voor een Wet invoering tweestatusstelsel is het concept op 25 november 2024 ter consultatie voorgelegd aan de Raad voor de rechtspraak, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, de Nederlandse Orde van Advocaten en de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Wat zijn daarvoor de gebruikelijke termijnen? En hoe lang hebben de organisaties in dit geval de tijd van u gekregen om hun reactie en advies te geven over dit wetsvoorstel en de gevolgen voor de praktijk te schetsen?
Het kabinet vindt het noodzakelijk om met urgentie in te zetten op een breed pakket aan maatregelen om de asielketen per direct en duurzaam te ontlasten. De invoering van een tweestatusstelsel en het aanscherpen van de voorwaarden voor nareis zijn onderdeel van die maatregelen, zoals ook is opgenomen in het regeerprogramma.2 Om die reden is het wetgevingsproces, waaronder de consultatiefase, versneld doorlopen zodat het wetsvoorstel nog in 2024 aan de Afdeling advisering van de Raad van State kon worden voorgelegd. Om die reden is gekozen voor een beperkte consultatieperiode van één week. Daarmee heb ik uitvoering gegeven aan de brieven van 25 oktober 2024 en van 14 november 2024.3 Ik merk overigens op dat uw Kamer middels een motie heeft gevraagd om een nog spoediger tijdpad, waarin de wetsvoorstellen in 2024 aan de Tweede Kamer zouden worden voorgelegd.4
Zoals ik aangaf in het commissiedebat van 19 december 2024, en in de memorie van toelichting staat vermeld, zal ik adviezen die op een later moment nog worden ontvangen alsnog betrekken in het wetgevingsproces. In dit verband heeft onder meer de Raad voor de rechtspraak een nader advies aangekondigd.5
Waarom bent u afgeweken van de gebruikelijke termijnen en krijgen maatschappelijke organisaties maar zo kort de tijd voor een reactie op een complexe wet?1
Zie antwoord vraag 2.
Op grond waarvan kiest u nu precies voor deze spoedprocedure?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van plan een dergelijk korte reactietermijn ook bij andere wetten toe te passen? Zo ja, waarom?
Ik heb op dit moment geen voornemen om ook in andere trajecten op het gebied van asiel en migratie deze verkorte consultatietermijn te hanteren.
Klopt het dat u om vertrouwelijkheid heeft gevraagd bij deze adviesronde over deze wet? Zo ja, waarom en op grond waarvan?
Als uitgangspunt geldt dat een consultatieronde niet vertrouwelijk is. Dat was ook in dit geval beoogd. Op het briefhoofd van de aanbiedingsbrief waarmee het wetsvoorstel ter consultatie is voorgelegd was echter de aanduiding «Dep. vertrouwelijk» blijven staan. Dit is abusievelijk gebeurd en inhoudelijk ook niet juist, aangezien bij een consultatie-uitnodiging naar haar aard geen sprake is van departementaal vertrouwelijke informatie. In de tekst van de aanbiedingsbrief zelf is ook niet om vertrouwelijkheid gevraagd. De beide wetsvoorstellen zijn na toezending ervan aan de Afdeling advisering van de Raad van State actief openbaar gemaakt door publicatie op de wetgevingskalender.
Bent u bereid alsnog te kiezen voor zorgvuldigheid in plaats van snelheid en de gebruikelijke termijnen en afspraken te hanteren? Zo niet, waarom niet?
In het onderhavige geval is een afweging gemaakt tussen de noodzaak om op zeer korte termijn maatregelen te nemen om de asielketen te ontlasten, en het belang om het wetgevingsproces zo zorgvuldig mogelijk te doorlopen. Dat heeft ertoe geleid dat het wetgevingsproces versneld is doorlopen. Daarbij zijn bepaalde stappen versneld doorlopen en beperkt ingevuld, zoals de consultatiefase. Zoals ik hierboven heb vermeld zal ik adviezen die op een later moment nog worden ontvangen, alsnog betrekken in het wetgevingsproces.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden, uiterlijk voorafgaand aan het commissiedebat over vreemdelingen- en asielbeleid op 19 december 2024?
Ik heb deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoord, maar het is helaas niet gelukt om ze voor het commissiedebat te beantwoorden.
De protesten in Mozambique |
|
Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Military vehicle mows down woman as post-election protests roil Mozambique»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Hoe beoordeelt u op dit moment de situatie in Mozambique, waar al gekampt werd met een jihadistische opstand, en nu inmiddels 65 mensen zijn gedood door de politie tijdens protesten tegen de verkiezingsuitslag, en twee politici van de oppositiepartij zijn vermoord?
Nederland volgt de ontwikkelingen in Mozambique nauwgezet en is bezorgd over de gespannen situatie en het aanhoudende geweld dat volgde op de verkiezingen van 9 oktober. Nederland heeft het reisadvies laatstelijk op 24 december aangescherpt en sinds 11 december worden niet-essentiële reizen naar Mozambique afgeraden in verband met de onrust en verslechterende veiligheidssituatie.
Wat is de positie van Nederland ten aanzien van de verkiezingsuitslag en ten aanzien van het politiegeweld tegen demonstranten? Hoe wordt deze positie uitgedragen?
Nederland heeft deelgenomen aan de verkiezingswaarnemingsmissie van de Europese Unie (EU). Deze missie vond plaats op uitnodiging van de Mozambikaanse autoriteiten. Nederland onderschrijft de bevindingen van deze EU-missie waarin gesteld wordt dat er onregelmatigheden in tellingen van stemmen, en ongerechtvaardigde wijzigingen in uitslagen op het niveau van stembureaus zijn geconstateerd. Dergelijke bevindingen zijn door het Constitutionele Hof van Mozambique onderzocht en op 23 december heeft het Hof de voorlopige verkiezingsuitslag van oktober bevestigd. Het Hof benoemde daarbij ook dat er onregelmatigheden waren in het electorale proces, maar het concludeerde dat deze geen invloed hebben gehad op het resultaat van de verkiezingen.
In aanloop naar deze uitspraak heeft Nederland de EU-oproep gesteund om het verkiezingsproces volledig transparant te laten zijn en de integriteit van de verkiezingsresultaten te waarborgen. Ook worden de politieke leiders nog altijd aangespoord tot onderlinge dialoog teneinde verdere polarisatie te voorkomen.
De EU heeft namens haar lidstaten meerdere verklaringen doen uitgaan waarin ernstige zorgen worden geuit over de gewelddadige nasleep van de verkiezingen. In dat kader heeft de EU ook de moorden op Elvino Dias, juridisch adviseur van presidentieel kandidaat Venâncio Mondlane, en op oppositiepoliticus Paulo Guambe, in de sterkste bewoordingen veroordeeld. De EU heeft beide partijen opgeroepen terughoudendheid te betrachten, het gebruik van buitensporig geweld te vermijden, en zich te onthouden van opruiende retoriek. Bilateraal heeft Nederland ook meermaals zorgen gedeeld over het aanhoudende geweld en buitenproportioneel ingrijpen door de politie tegen demonstranten.
Bent u bekend met de gezamenlijke verklaring2 van de ambassades van de VS, het VK, Canada, Noorwegen en Zwitserland waarin zij geweld tegen burgers veroordelen3? Waarom ontbreekt de Nederlandse ambassade onder deze verklaring? Kan Nederland zich alsnog stevig uitspreken, bijvoorbeeld via de ambassade in Maputo, tegen het geweld richting vreedzame demonstranten?
Ja, ik ben bekend met deze verklaring.
Het is gebruikelijk dat Nederland en overige EU-lidstaten zich gezamenlijk uiten onder de paraplu van de Europese Unie, meest recentelijk op 24 december na de uitspraak van het Constitutionele Hof. De EU heeft namens de lidstaten herhaaldelijk het geweld tegen burgers veroordeeld, Nederland heeft dat ook bilateraal gedaan (zie ook het antwoord op vraag 3) en zal dat blijven doen.
Staat onomstotelijk vast dat door de EU mede-gefinancieerde Rwandese troepen niet betrokken zijn bij geweld tegen burgers die vreedzaam tegen de verkiezingsuitslag demonstreren? Wordt onafhankelijk onderzoek gedaan naar de berichten hierover?
De Rwandese troepen zijn op verzoek van de Mozambikaanse autoriteiten vanaf juli 2021 aanwezig in de noordelijke provincie Cabo Delgado, op ruim 2.000 kilometer van Maputo, om daar te helpen bij de bestrijding van terrorisme. Het is niet aannemelijk dat de Rwandese troepen betrokken zijn bij geweld tegen burgers die vreedzaam tegen de verkiezingsuitslag demonstreren. Berichten van die strekking zijn mij ook niet bekend. Tot een onafhankelijk onderzoek bestaat naar mijn mening geen aanleiding.
Staat onomstotelijk vast dat door de EU mede-gefinancieerde Rwandese troepen niet betrokken zijn bij het ernstige geweld, zoals verslagen door notabele media zoals Le Monde4 en Politico5, dat is gebruikt tegen burgers in Cabo Delgado? Bent u bereid zich in te spannen voor een onafhankelijk onderzoek hiernaar?
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 5 zijn berichten dat Rwandese troepen betrokken zijn bij dergelijk geweld mij niet bekend. Ik zie dan ook geen aanleiding tot een onafhankelijk onderzoek naar Rwandese betrokkenheid. Naar aanleiding van aantijgingen in het medium Politico zal het Mozambikaanse Openbaar Ministerie naar verluidt overigens wel een onderzoek starten naar mogelijke betrokkenheid van de eigen krijgsmacht bij geweld tegen burgers in Cabo Delgado.
Welke positie heeft Nederland in de Raad ingenomen in de besluitvorming op 18 november over 20 miljoen euro Europese steun voor Rwandese troepen aanwezig in Mozambique? Waarom heeft Nederland die positie ingenomen?
Voor Mozambique is Rwanda een belangrijke veiligheidspartner, die sinds juli 2021 actief bijdraagt aan terrorismebestrijding in de provincie Cabo Delgado. De aanwezigheid van Rwandese militairen wordt gewaardeerd door de lokale bevolking, onder meer omdat zij gedisciplineerd zijn en de lokale taal (Swahili) spreken. In december 2022 werd op verzoek van Mozambique en Rwanda een steunmaatregel toegekend door de EU via de Europese Vredesfaciliteit (EPF). Omdat ook Nederland belang hecht aan veiligheid en stabiliteit in Mozambique, heeft het net als 25 andere EU-lidstaten, ingestemd met continuering van de steunmaatregel aan Mozambique via het EPF. Met deze steun kan niet-lethale collectieve en persoonlijke uitrusting worden aangeschaft, en kan worden voorzien in de kosten van het luchttransport, dat nodig is om de Rwandese inzet in Cabo Delgado te kunnen voortzetten.
Heeft de Europese Raad zich tijdens de besluitvorming rekenschap gegeven van berichtgeving dat de Rwandese strijdkrachten de M23-rebellie in het oosten van de DRC steunen6? Is uitgesloten dat Europees geld wordt ingezet in het oosten van de DRC?
Ja, de Raad van Ministers heeft zich daarvan rekenschap gegeven. De steunmaatregel is niet ontworpen als algemene steun aan het Rwandese leger, maar specifiek voor de inzet in Cabo Delgado. Daarbij is sprake van monitoringsmaatregelen en controle door middel van waarborgen, net als bij andere steunmaatregelen via het EPF. Deze monitoringsmaatregelen zijn erop gericht om adequaat gebruik van middelen en waarborgen van mensenrechten en internationaal humanitair recht te garanderen. Mocht er sprake zijn van misbruik van EPF-steun, dan kan de EU de maatregel opschorten of beëindigen.
Hoe rijmt EU-steun voor een leger dat er op uitnodiging van de Frelimo-regering is, met het feit dat EU-waarnemers onregelmatigheden hebben waargenomen bij de herverkiezing van diezelfde Frelimo-regering?
De extra middelen van de EU in het kader van de EPF worden verleend om in Cabo Delgado terrorisme te bestrijden. De situatie in Cabo Delgado is precair: er is grote armoede, de publieke infrastructuur (onderwijs, gezondheidzorg, water, energie) is zwak en als gevolg van het terrorisme zijn vele mensen ontheemd geraakt. De aanwezigheid van Rwandese militairen en politie – en tot en met juli jl. ook van militairen namens de Southern African Development Community (SADC) – naast het Mozambikaanse leger, draagt bij aan de stabiliteit in de provincie en de veiligheid van de lokale bevolking. De EPF-steun staat los van de onregelmatigheden die de EU heeft waargenomen tijdens de verkiezingen.
Welke handelsbelangen heeft Nederland in Mozambique? Kunt u een beknopt overzicht geven? Hoeveel waarde is hiermee gemoeid?
Nederlandse bedrijven zijn actief in landbouw en voedselproductie, energie, infrastructuur en bouw, financiële dienstverlening en in de haven- en maritieme sector in Mozambique. In 2023 bedroeg de export van Nederlandse goederen naar Mozambique EUR 239 miljoen, terwijl de import vanuit Mozambique EUR 290 miljoen bedroeg.
Bent u bekend met de uitzending van Bureau Buitenland over Mozambique van 6 december j.l.7, waarin wordt gesteld dat de Mozambikaanse bevolking de indruk heeft dat Rwandese troepen voornamelijk in het Noorden aanwezig zijn om Europese gasbelangen te beschermen? Vindt u die indruk voorstelbaar, aangezien Rwandese troepen mede aanwezig zijn om gasprojecten in Cabo Delgado te beschermen van Franse en Nederlandse bedrijven? Wat doet Nederland om deze indruk weg te nemen?
Ja, ik ben bekend met deze uitzending.
Naar mijn mening wordt deze indruk geenszins breed gedeeld onder de Mozambikaanse bevolking, die de aanwezigheid van Rwandese militairen en politie en de positieve invloed op de veiligheid in Cabo Delgado over het algemeen genomen juist verwelkomt. Op 4 november jl. heeft de EU een verklaring doen uitgaan, onder meer over de financiële steun aan de Rwandese veiligheidstroepen en gesteld dat de EU als vriend en partner van het Mozambikaanse volk het land ondersteunt in het herstellen van vrede, veiligheid en stabiliteit in Cabo Delgado, door middel van een geïntegreerde aanpak waarin vrede, veiligheid, ontwikkeling en humanitaire hulp centraal staan.
Het bericht ’Duizenden pechstudenten lopen ook nog compensatie mis: 'Alsof mijn papiertje niet volwaardig is'’ |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht ««Duizenden pechstudenten lopen ook nog compensatie mis: «Alsof mijn papiertje niet volwaardig is»»?1
Ja.
Is het waar dat universitaire studenten die onder het leenstelsel een bacheloropleiding hebben afgerond, geen recht hebben op de compensatie van ruim € 2.000 als zij geen masteropleiding hebben voltooid?
Er zijn twee tegemoetkomingen die vanaf 2025 uitgekeerd gaan worden: de tegemoetkoming studievoucher en de tegemoetkoming leenstelsel.2 De vraag van uw Kamer heeft slechts betrekking op de tegemoetkoming studievoucher. De tegemoetkoming studievoucher is bedoeld om (oud-)studenten die in de studiejaren 2015–2016 tot en met 2018–2019 voor het eerst studiefinanciering hebben ontvangen tegemoet te komen, omdat zij niet hebben kunnen profiteren van de kwaliteitsinvesteringen die zijn betaald met het afschaffen van de basisbeurs. Voor de tegemoetkoming studievoucher geldt inderdaad dat een student zowel een wo-bachelor- als een wo-masterdiploma moet hebben behaald om aan de diploma-eis te voldoen.
Is het waar dat hbo-studenten die een bacheloropleiding hebben afgerond wél in aanmerking komen voor de volledige compensatie, terwijl universitaire studenten met enkel een bachelor dat niet doen? Zo ja, hoe verklaart u dit verschil?
Zoals uitgelegd in het antwoord op vraag 2 geldt dat alleen voor de tegemoetkoming studievoucher. Voor deze afbakening van de doelgroep is reeds in 2015, bij invoering van het leenstelsel, gekozen in de Wet studievoorschot hoger onderwijs.3
Met de Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs in 2023 zijn deze studievoorschotvouchers, op verzoek van uw Kamer en de studentenorganisaties, omgezet in een financiële tegemoetkoming.4 De doelgroep is, in lijn met door uw Kamer aangenomen moties over een tegemoetkoming voor studenten die al aanspraak konden maken op een voucher, gelijk gebleven aan de oorspronkelijke doelgroep. Deze afbakening is bij de behandeling van de Wet herinvoering basisbeurs in 2023 opnieuw gewogen, en wederom goedbevonden, door het parlement.
Kunt u uiteenzetten waarom de compensatieregeling voor universitaire studenten afhankelijk is gemaakt van het afronden van een masteropleiding en acht u dit onderscheid tussen hbo- en universitaire studenten rechtvaardig?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt dit onderscheid zich tot het uitgangspunt van gelijke behandeling van studenten, ongeacht de aard van hun opleiding, binnen het onderwijs?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zou de financiële en administratieve impact zijn van een aanpassing waarbij alle studenten die onder het leenstelsel een bacheloropleiding hebben afgerond, in aanmerking komen voor dezelfde compensatie?
Dit zou een uitbreiding van de in 2015 vastgestelde doelgroep betekenen. Een exacte schatting is niet mogelijk aangezien de reguliere diplomatermijn loopt tot en met 20295. Het is derhalve nog niet duidelijk welk deel van de wo-studenten die nu alleen een bachelordiploma heeft behaald, nog een wo-masterdiploma gaat behalen ultimo 2029. Grofweg zou het kunnen gaan om een uitbreiding van de doelgroep met circa 20.000 studenten voor de tegemoetkoming studievoucher, wat extra dekking vereist van circa € 44 miljoen. Bovendien vergt dit een wetswijziging en substantiële aanpassingen in de uitvoering met de bijbehorende additionele doorlooptijd.
Hoe heeft DUO deze regeling gecommuniceerd aan studenten, en is daarbij expliciet gemaakt dat universitaire studenten zonder master geen aanspraak maken op de volledige compensatie? Zo ja, waarom is deze nuance niet eerder onder de aandacht gebracht?
DUO heeft in 2015 bij invoering van het leenstelsel de voorwaarden voor de studievoorschotvouchers, waaronder de diploma-eis, kenbaar gemaakt richting (oud-)studenten, onder andere via de website en berichten via Mijn DUO. Ook bij de wijziging van de vormgeving van een voucher naar een tegemoetkoming in 2023 zijn (oud-)studenten geïnformeerd via een mailing en via de website. Daarbij is wederom gecommuniceerd over de voorwaarden voor de tegemoetkoming studievoucher.
Bent u bereid de compensatieregeling aan te passen zodat u hbo- en wo-studenten gelijk behandelt?
Zoals duidelijk gemaakt in antwoord op vraag 3, 4, 5 en 6 is het parlement in 2015 bij invoering van het leenstelsel akkoord gegaan met de afbakening van de doelgroep voor de studievoorschotvoucher. DUO heeft destijds de voorwaarden voor de studievoorschotvouchers, waaronder de diploma-eis, kenbaar gemaakt richting (oud-)studenten. Vervolgens is het parlement wederom in 2023 bij het wetvoorstel herinvoering basisbeurs akkoord gegaan met de afbakening van de doelgroep. Opnieuw zijn studenten in 2023 geïnformeerd over de voorwaarden. Daarin is ook de wijziging van de vormgeving van een voucher naar een tegemoetkoming richting (oud)-studenten gecommuniceerd. Het opnieuw wegen van de afbakening van de doelgroep (voor een derde keer) vind ik in het kader van stabiel overheidsbeleid onwenselijk. De uitbreiding zou bovendien extra financiële middelen vereisen, die middelen zijn niet voorhanden. Daarnaast is de huidige afbakening in lijn met de wens van uw Kamer om de oorspronkelijke doelgroep aan te houden, waar beide Kamers bij de herinvoering van de basisbeurs opnieuw mee hebben ingestemd. Aanpassing lijkt mij daarom niet wenselijk. Tot slot wil ik nogmaals benoemen dat de studenten die alleen een wo-bachelordiploma hebben behaald, mits zij aan de overige voorwaarden voldoen in aanmerking komen voor de in 2023 vastgestelde tegemoetkoming leenstelsel.
De uitspraak van de Raad van State over genitale verminking |
|
Sarah Dobbe |
|
Struycken |
|
Bent u bekend met de uitspraak van de Raad van State over het verzoek van de burgemeester van Den Haag om handhavend op te treden tegen een moskee die genitale verminking bij vrouwen promoot?1
Ja, ik ben bekend met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 december 2024.
Deelt u de mening, los van de uitspraak van de Raad van State, dat het onacceptabel is als genitale verminking bij vrouwen wordt gepromoot? Zo nee, waarom niet?
Ja, vrouwelijke genitale verminking, alsmede de promotie daarvan, is volstrekt onacceptabel en past niet binnen onze democratische rechtsstaat.
Bent u bekend met de reactie van Femmes for Freedom op deze uitspraak?2 Kunt u reageren op hun reactie?
Ja, ik ben met die reactie bekend. Ik wil vooropstellen dat het onacceptabel is als inbreuk wordt gemaakt op het recht van vrouwen om zelf hun leven in te vullen. Het recht op zelfbeschikking is verankerd in de Nederlandse democratische rechtstaat en cultuur en dit dient te alle tijden te worden gewaarborgd. Vrouwelijke genitale verminking is strafbaar als vorm van (zware) mishandeling (artikelen 300 tot en met 303 van het Wetboek van Strafrecht). Ook het aanzetten tot geweld is strafbaar (artikel 137d van het Wetboek van Strafrecht) evenals opruiing (artikel 131 van het Wetboek van Strafrecht). Deze strafbaarstellingen zijn van groot belang in dit kader, want vrouwelijke genitale verminking is een mensonterende praktijk. Het is een van de meest vergaande aantastingen van de integriteit van het vrouwenlichaam en vormt een inbreuk op de zelfbeschikking van meisjes en vrouwen. De gevolgen kunnen het leven van meisjes en vrouwen op korte en lange termijn ontwrichten doordat de kans op (chronische) lichamelijke, psychische en seksuele klachten groot is. In sommige gevallen kan de ingreep zelfs leiden tot de dood. Ieder meisje heeft recht op een gezonde en veilige ontwikkeling en verdient bescherming en hulp wanneer dit niet kan worden gegarandeerd.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft met de uitspraak van 4 december 2024 het oordeel van de rechtbank in stand gelaten, inhoudende – voor zover hier van belang – dat de burgemeester de artikelen 172 en 174 van de Gemeentewet niet kan gebruiken om onder de omstandigheden van dit geval handhavend op te treden tegen de moskee.
Femmes for Freedom heeft in reactie op deze uitspraak onder meer betoogd dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State met voornoemde uitspraak de vrijheid van godsdienst boven het belang van bescherming van de lichamelijke integriteit plaatst.
Ik merk ten overvloede op dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State enkel heeft getoetst of de burgemeester op grond van voornoemde artikelen bevoegd was om op te treden en vervolgens of artikel 6 van de Grondwet daarbij kon worden ingeperkt. De vraag of het recht op godsdienstvrijheid prevaleert boven het recht op lichamelijke integriteit is hierbij niet aan bod gekomen.
Nu de zaak zowel strafrechtelijk als bestuursrechtelijk is afgedaan met een eindbeslissing, respecteer ik de uitkomsten daarvan. Het staat een ieder vrij om daar kritische kanttekeningen bij te plaatsen, zoals door Femmes for Freedom is gedaan.
Deelt u de mening dat het promoten van genitale verminking niet onder de vrijheid van godsdienst dient te vallen? Zo nee, waarom niet?
De vrijheid van godsdienst beschermt onder andere het belijden van een godsdienst. Het is niet aan mij om te beoordelen welke gedragingen wel en niet onder de belijdenis van godsdienst vallen, nu het recht op godsdienstvrijheid ook de individuele invulling van die belijdenis beschermt. Dit betekent echter niet dat alle gedragingen kunnen worden beschermd onder een beroep op een recht op de vrijheid van godsdienst; de wet kan grenzen stellen aan de belijdenis. Zo zijn bepaalde gedragingen strafbaar gesteld, ongeacht de religieuze context. Hieronder vallen bijvoorbeeld uitlatingen die aanzetten tot geweld alsook vrouwelijke genitale verminking: deze gedragingen kunnen strafrechtelijk vervolgd worden door het Openbaar Ministerie.
Deelt u de mening dat, als blijkt dat het bestaande juridische kader niet voldoet om maatregelen tegen dit soort praktijken te nemen, het juridische kader moet worden aangepast? Zo ja, kunnen wij een voorstel van u verwachten? Zo nee, waarom niet?
Als aanpassingen aan het wettelijk kader kunnen leiden tot het doeltreffender voorkomen dan wel bestrijden van vrouwelijke genitale verminking ben ik bereid om die aanpassingen te overwegen. Mede verwijzend naar het antwoord op vraag 4 ben ik echter van mening dat het huidige juridische kader vooralsnog toereikend is en geen aanpassing behoeft.
Deelt u de mening dat ook huwelijkse gevangenschap en huwelijksdwang niet onder de bescherming van de vrijheid van godsdienst vallen en ook hier tegen moet worden opgetreden? Zo ja, welke extra maatregelen kunnen wij verwachten? Zo nee, waarom niet?
Zoals in vraag 4 toegelicht, is het niet aan mij om te beoordelen welke gedragingen wel en niet onder de belijdenis van godsdienst vallen, maar constateer ik dat de wet wel beperkingen aan de belijdenis kan stellen. Zo zijn huwelijksdwang en huwelijkse gevangenschap op grond van artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht al verboden en strafbaar. Het recht op zelfbeschikking is namelijk een groot goed in Nederland: een ieder is vrij om eigen keuzes te maken, ook op het gebied van het kiezen van een partner. Nu in een wettelijk verbod op huwelijksdwang en huwelijkse gevangenschap reeds is voorzien, zijn extra maatregelen op dit terrein niet nodig.
Het bericht ‘Geweld, intimidatie en homofobie – hoe Feyenoord zijn meest gevreesde hooligans dichtbij houdt’ |
|
Jacqueline van den Hil (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
David van Weel (minister ) , Karremans |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Geweld, intimidatie en homofobie – hoe Feyenoord zijn meest gevreesde hooligans dichtbij houdt»?1 en de aflevering van onderzoeksprogramma BOOS over dit onderwerp?2 Zo ja, wat is uw reactie op het bericht en de aflevering?
Ja, ik ken het bericht en de uitzending. De daar getoonde feiten keur ik ten zeerste af. Het is daarnaast goed te zien dat politie en het OM direct hebben gehandeld op de strafbare feiten en dat de daders zijn veroordeeld.
Is er informatie beschikbaar of en hoe dit ook bij andere voetbalclubs speelt?
Ja. Uit het versterkingsplan Veilig en Gastvrij betaald voetbal3 en uit de cijfers van de KNVB, de politie en het OM, alsmede uit onderzoeken (zoals het vorig jaar uitgebrachte onderzoek «Van voetbalrellen leren»4) blijkt dat maatschappelijke fenomenen als geweld, intimidatie, racisme, antisemitisme en homofobie helaas ook tot uiting komen in het betaald voetbal.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat Feyenoord, en mogelijk andere clubs, en de KNVB goed in gesprek gaan over de omgang van Feyenoord met dit deel van de harde kern? En hoe geweld, intimidatie, racisme, antisemitisme en homohaat door deze groep uitgebannen wordt?
In het landelijk programmaplan Veilig en Gastvrij Voetbal zijn weerbare BVO’s (Betaald voetbalorganisaties) een van de speerpunten. De landelijke partners uit de Regiegroep Voetbal en Veiligheid werken samen aan het weerbaar maken van BVO’s tegen oneigenlijke invloed van de harde kernen en criminelen door middel van bewustwording en handelingsperspectieven. Dit gebeurt bijvoorbeeld door het organiseren van een zogeheten Fieldlab en het geven van weerbaarheidstrainingen aan bestuurders van BVO’s. Ook met Feyenoord wordt gesproken hoe om te gaan met de harde kern en hoe dergelijk «supportersgedrag» uitgebannen kan worden. In de voortgangsbrief voetbal en veiligheid van 14 januari 2025 van de Minister van Justitie en Veiligheid wordt uitgebreid ingegaan op alle maatregelen rondom Veilig en Gastvrij betaald voetbal, waaronder ook weerbare BVO’s en de persoonsgerichte- en groepsaanpak.
Daarnaast wordt racisme, antisemitisme, discriminatie en homofobie aangepakt via het programma Ons Voetbal Is Van Iedereen, een gezamenlijk plan van het voetbal, verschillende maatschappelijke partners en de rijksoverheid. Dit plan bestaat uit vier elkaar aanvullende actielijnen: voorkomen, signaleren, sanctioneren en samenwerken. Een concreet voorbeeld is de inzet van de speciaal aanklager discriminatie bij de KNVB, die binnengekomen signalen en meldingen in behandeling neemt en toeziet op de uitvoering van straffen en maatregelen.
Hoe gaat u de burgemeester van Rotterdam, maar ook burgemeesters van steden met vergelijkbare problematiek bij betaald voetbalorganisaties, ondersteunen om gebruik te maken van de middelen die zij heeft om het geweld en de intimidatie door deze groep aan te pakken?
De lokale driehoek OM, politie en burgemeester zijn verantwoordelijk en maken hierin de passende afwegingen. Het past niet dat de landelijke overheid hier in treedt, maar als het lokale gezag daar prijs op stelt, dan ben ik bereid mijn hulp aan te bieden. De voorbeelden in Rotterdam laten zien dat de politie en het OM daders in beeld brengen, vervolgen en straffen. In de Regiegroep voetbal en veiligheid, onder voorzitterschap van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, hebben twee vertegenwoordigende burgemeesters zitting. Via hen worden lokale problemen die een bovenlokale aanpak nodig hebben geagendeerd. Hetzelfde gebeurt door de vertegenwoordigers van het OM, de politie en de KNVB die zitting hebben in de Regiegroep. Ook is er wekelijks overleg tussen de gemeenten met een BVO over de gebeurtenissen in een speelronde. Hier kunnen problemen worden geadresseerd en indien nodig worden opgeschaald naar de Regiegroep en het departement. Clubs en gemeenten kunnen desgewenst altijd de hulp van de Taskforce van de KNVB inschakelen bij het opsporen en identificeren van daders of het Auditteam Voetbal en Veiligheid vragen om onderzoek te doen en te adviseren. Ook instrumenten als de voorgenoemde acties onder de noemer «Weerbare BVO’s (antwoord op vraag 3) en de persoonsgerichte aanpak en de ontwikkeling van een digitale meldfaciliteit kunnen hierbij ondersteunen.
Bent u bereid zelf ook een rol te spelen en te ondersteunen bij het zoeken naar goede oplossingen als er op lokaal niveau te weinig wordt doorgepakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe duidt u dat leden van de harde kern van Feyenoord een stadionverbod hadden maar ook beschikten over een sleutel van het stadion?
Van de KNVB en Feyenoord heb ik geen informatie ontvangen die bevestigt dat deze personen over een sleutel van het stadion beschikken. Van de KNVB heb ik begrepen dat er eerder vermoedens waren dat personen zouden beschikken over een sleutel in relatie tot een incident in maart 2021 tijdens COVID. Destijds zijn tijdens een wedstrijd een aantal Feyenoord-supporters het stadion binnengedrongen. Bij dit incident is niet vastgesteld dat supporters van Feyenoord met een stadionverbod over een sleutel van het stadion beschikten. Het gehele stadion is echter na dit incident voorzien van nieuwe sloten. Het is zeker niet de bedoeling dat supporters (al dan niet met een stadionverbod) de beschikking hebben over een sleutel zonder toestemming van een BVO.
Hoe verhoudt zich dat tot de verantwoordelijkheid van clubs, en secundair de KNVB, om stadionverboden te handhaven?
Zie antwoord vraag 6.
Zijn er cijfers bekend over het aantal en handhaven van stadionverboden?
Uit cijfers van de KNVB met peildatum 17 december 2024 blijkt dat 1.799 personen een lopend landelijk (civielrechtelijk) stadionverbod in Nederland hebben. In het seizoen 2023–2024 hebben 36 personen een stadionverbod opgelegd gekregen voor het overtreden van hun landelijke stadionverbod. Over de periode 1 juli 2024 tot 1 december 2024 zijn dit er 15. Een overtreder krijgt bij een eerste overtreding van het stadionverbod 36 maanden (als de overtreding in het stadion plaatsvindt) stadionverbod boven op het bestaande stadionverbod en een boete van € 900,–.
Klopt het dat deze alleen tellen op de dagen dat er een wedstrijd is en dat op andere dagen het stadion gewoon betreden kan worden door mensen met een stadionverbod?
De inhoud van het stadionverbod is hier leidend. Voor een landelijk (civielrechtelijk) stadionverbod van de KNVB is dit juist, een dergelijk verbod ziet alleen op voetbal. Een landelijk stadionverbod is enkele uren vóór, tijdens en na afloop van een voetbalwedstrijd of voetbalevenement van kracht op de plaats waar de voetbalwedstrijd of het voetbalevenement wordt gehouden en waaraan een BVO of een vertegenwoordigend elftal van de KNVB deelneemt. Op andere dagen is een landelijk stadionverbod voor het stadion dus niet van kracht. Bestuursrechtelijk en strafrechtelijk kunnen andere voorwaarden worden opgelegd.
Deelt u de mening dat daders die geweld tegen stewards, scheidsrechters of ander personeel in een voetbalstadion plegen niet langer mogen wegkomen met een kale taakstraf?
Het opleggen van een straf is altijd aan de rechter. Een rechter houdt bij het opleggen van de straf rekening met alle omstandigheden van het specifieke geval.
Kluisverklaringen die mogelijk vernietigd worden. |
|
Michiel van Nispen , Ulysse Ellian (VVD) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Goran K. zou een beschermde getuige worden voor justitie, maar de deal ging helemaal mis: «Achteraf heb ik het gevoel dat met mijn leven is gespeeld»»?1
Ja.
Waarom moeten kluisverklaringen vernietigd worden, waardoor de eventueel voor de opsporing relevante informatie verloren gaat, als geen overeenkomst wordt gesloten met de getuige en ook geen sprake is van een kroongetuige?
Als er na verkennende gesprekken met een potentiële kroongetuige geen overeenkomst tot stand komt, mogen ingevolge artikel 226h lid 4 Wetboek van Strafvordering de afgelegde verklaringen niet aan het strafdossier worden toegevoegd. Vernietiging van de verklaringen vindt plaats conform de wettelijke vernietigingstermijnen die de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) voorschrijft. De verklaringen kunnen op een eerder moment, dat wil zeggen vóór het verstrijken van de wettelijke vernietigingstermijn, worden vernietigd wanneer daarover specifieke afspraken zijn gemaakt met de getuige of andere zwaarwegende belangen, zoals veiligheidsbelangen, daartoe aanleiding geven.
Hoe wordt ervoor zorggedragen dat eventueel relevante informatie uit kluisverklaringen, zeker indien deze worden afgelegd door gedetineerde criminelen, toch bewaard kan blijven?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, vindt vernietiging van de verklaringen plaats conform de wettelijke vernietigingstermijnen die de Wjsg voorschrijft. De verklaringen kunnen op een eerder moment, dat wil zeggen vóór het verstrijken van de wettelijke vernietigingstermijn, worden vernietigd wanneer daarover specifieke afspraken zijn gemaakt met de getuige of andere zwaarwegende belangen zoals veiligheidsbelangen daartoe aanleiding geven.
Worden alle mogelijke aanwijzingen die kunnen leiden tot de opdrachtgever van de aanslag op Peter R. de Vries zorgvuldig uitgelopen en gecontroleerd? Zo ja of nee, waarom?
Als er geen overeenkomst is bereikt met de getuige over het gebruik van de kluisverklaringen, mag de informatie uit de verklaringen van de potentiële kroongetuige niet voor opsporing en vervolging worden gebruikt door politie en justitie.
Kunt u bevestigen dat wanneer er middels kluisverklaringen informatie wordt verstrekt die acute actie noodzakelijk maakt, bijvoorbeeld omdat er gevaar voor een mensenleven dreigt, het Openbaar Ministerie die actie ook daadwerkelijk en onmiddellijk onderneemt?
Zoals het Openbaar Ministerie ook in zijn persbericht van 9 december 2024 heeft opgemerkt, geldt dat wanneer in verkennende gesprekken met een potentiële kroongetuige door die persoon mededelingen worden gedaan over een dreiging jegens derden, deze informatie altijd wordt gebruikt door het Openbaar Ministerie om daartegen weerstand te kunnen bieden.2 Dit wordt bij aanvang van elk traject nadrukkelijk voorgehouden aan elke potentiële kroongetuige.
Hoe zijn de verklaringen vanuit detentie door Goran K. in dit verband gewogen?
Zoals het Openbaar Ministerie heeft aangegeven, is ook in deze zaak gehandeld conform de lijn zoals geschetst in het antwoord op vraag 5. Het past mij niet om verder inhoudelijk in te gaan op deze individuele zaak.
Wat is de reden dat het kabinet besluit om bij de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) ook na 1 januari 2025 door te gaan met het werken met schijnzelfstandigen ondanks dat hetzelfde kabinet juist wil dat de rest van Nederland niet meer met schijnzelfstandigen werkt?1 Waarom is het dit kabinet niet gelukt om zich per 1 januari 2025 aan de wet te houden? Welke redenen heeft het kabinet voor het zichzelf toekennen van deze uitzonderingspositie? Gelden deze redenen ook voor marktpartijen zoals bijvoorbeeld huisartsenposten of kinderopvangorganisaties?
Ten eerste betreuren wij het dat het noodzakelijk is om bij de hersteloperatie kinderopvangtoeslag ook na 1-1-2025 nog te werken met potentieel schijnzelfstandigen. Dit is niet conform de geldende wet- en regelgeving. Over deze situatie is de Kamer in het commissiedebat zzp d.d. 12 september geïnformeerd alsmede over het dilemma tussen het zonder verdere vertraging afronden van de hersteloperatie voor gedupeerde ouders en de noodzakelijkheid hierdoor tijdelijk niet zonder de inzet van potentieel schijnzelfstandigen te kunnen. Daarna is in het tweeminutendebat zzp op 25 september de motie van Kamerlid Boon (PVV) ingediend die op 1 oktober is aangenomen. Hiermee is de regering verzocht:
Het Ministerie van Financiën heeft getracht zo goed mogelijk aan deze inspanningsverplichting te voldoen om per 1 januari geen potentieel schijnzelfstandigen meer werkzaam te hebben.
Om te waarborgen dat de voortgang en afhandeling van de hersteloperatie niet wordt belemmerd en de beloftes naar gedupeerden, de maatschappij en de politiek waar te maken zullen in 2025, en mogelijk ook nog in 2026, potentieel schijnzelfstandigen worden ingezet voor de hersteloperatie. Dit laat onverlet dat nadrukkelijk continue inspanning geleverd wordt binnen de hersteloperatie om zo spoedig mogelijk naar 0 potentieel schijnzelfstandigen af te bouwen.
Wij hechten er wel aan te benadrukken dat er geenszins sprake is van een uitzonderingspositie voor de hersteloperatie kinderopvangtoeslag. Net als alle werkgevers moet de overheid de organisatie van werk aanpassen waar nodig zodat wordt gewerkt op een wijze die passend is binnen het arbeidsrecht. Daarbij gelden de reguliere arbeidsrechtelijke en fiscale regels.
Zijn er pogingen gedaan om alle schijnzelfstandigen bij de UHT een (vast) contract aan te bieden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is niet elke schijnzelfstandige in vaste dienst getreden? Vormen deze redenen ook uitzonderingsgronden voor private werkgevers in de handhaving op schijnzelfstandigheid?
Allereerst willen we benadrukken dat de hersteloperatie kinderopvangtoeslag een tijdelijke organisatie is die is opgezet om gedupeerde ouders te compenseren voor het leed dat hen is aangedaan. Het is daarom niet vreemd dat bij de hersteloperatie relatief veel externe ingehuurde krachten werken.
Het afgelopen jaar zijn aan alle zzp’ers meerdere keren contractaanbiedingen gedaan door Toeslagen als werkgever. Hierdoor is het bestand van vaste medewerkers bij de uitvoering van herstel gegroeid naar ruim 700 vaste medewerkers. Tevens is ook aan leveranciers van potentieel schijnzelfstandigen meerdere keren gevraagd om betreffende potentieel schijnzelfstandigen in dienst te nemen.
Er zijn verschillende redenen waarom de betreffende potentieel schijnzelfstandigen hier geen gebruik van hebben gemaakt. Dat kan met de persoonlijke situatie te maken hebben of dat de aangeboden salariëring niet passend werd gevonden toen het aanbod is gedaan. Ook gezien de hierboven al genoemde tijdelijkheid van de hersteloperatie kunnen potentieel schijnzelfstandigen na afloop van de werkzaamheden voor een andere loopbaan dan bij het rijk kiezen.
Deze redenen zijn geen uitzonderingsgronden voor de per 1-1-2025 weer op te pakken handhaving op schijnzelfstandigheid bij private én publieke werkgevers.
Het kan lastig zijn voor werkgevers om direct een goed aanbod aan potentieel schijnzelfstandigen te doen. Voor mensen die een functie willen vervullen maar die vrijheid of flexibiliteit missen, ligt er ook een belangrijke rol en verantwoordelijkheid voor werkgevers om die in de bestaande arbeidscontracten te gaan bieden. Ook als het gaat om overheidswerkgevers.
Vindt het kabinet het rechtvaardig en geloofwaardig om zichzelf niet aan de wet te houden terwijl het de handhavingsstrategie wel doorzet om andere partijen zich wel aan de wet laten houden? Zo ja, kan het kabinet dit uitgebreid onderbouwen? Zo nee, waarom is er dan niet overwogen om een andere handhavingsstrategie te hanteren?
Het kabinet vindt het niet van voorbeeldgedrag getuigen dat overheidsorganisaties in strijd met de wet handelen. Daarom wordt alles op alles gezet om per 1 januari 2025 compliant te zijn, en als dit echt niet lukt zo snel als mogelijk. Het kabinet realiseert zich terdege dat hier een opgave én voorbeeldrol zou moeten zijn en dat dit beeld het vertrouwen van marktpartijen in de overheid niet bevordert.
Tegelijkertijd is het kabinet van oordeel dat de stappen op het weer volledig hervatten van de handhaving noodzakelijk zijn. Dat betekent dat het ook mogelijk is dat er handhavende acties plaatsvinden bij het Ministerie van Financiën zelf. Daarbij realiseert het kabinet zich dat veel organisaties, net als bij de hersteloperatie kinderopvangtoeslagen nog worstelen met het volledig voldoen per 1 januari 2025. Daarom heeft het kabinet dan ook gekozen voor het treffen van ondersteunende maatregelen om de gevolgen in het begin zo veel mogelijk te beperken en verzachten.2
Dat laat onverlet dat het noodzakelijk is om echt per 1 januari 2025 de handhaving weer te hervatten. Met u horen wij alle signalen over de gevolgen van het niet kunnen inzetten van potentieel schijnzelfstandigen. Wij realiseren ons dat het voldoen aan wet- en regelgeving en de opheffing van het handhavingsmoratorium inspanning vergt en een spannend moment kan zijn voor werkgevenden en werkenden. Dit geldt voor alle sectoren. Hierbij worden alle sectoren gelijk behandeld, inclusief de overheid.
Herinnert u zich uw antwoorden tijdens het mondelinge vragenuur over de problemen met handhaving van de Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties (DBA) waarbij u aangeeft dat schijnzelfstandigheid «vaak gepaard gaat met uitbuiting en misstanden»?2 Hoe geloofwaardig acht het kabinet deze woorden wanneer het zelf besluit door te blijven werken met schijnzelfstandigen?
De Minister van SZW herinnert zich die woorden. Maar er zijn meerdere redenen om schijnzelfstandigheid tegen te gaan, zoals het voorkomen van oneerlijke concurrentie tussen werkenden en werkgevenden en het verminderen van de druk op de solidariteit binnen het sociale en fiscale stelsel. Kortom, ook in situaties waarin geen sprake is van uitbuiting en misstanden, vindt hij het belangrijk dat alles op alles wordt gezet om zo snel mogelijk met 0 potentieel schijnzelfstandigen te werken. Hij zal dit ook binnen en buiten de overheid blijven uitdragen.
Daarom heeft hij ook in de Kamer aangegeven dat het opheffen van het handhavingsmoratorium impact heeft, en dat we dat bij het nemen van het besluit goed onder ogen hebben gezien. Daarom zijn we voortdurend met sectoren in gesprek om in de gaten te houden welke ontwikkelingen we zien, of we daar op een goede manier op inspelen en waar we nog kunnen helpen. Ook hij ziet dat we er niet per 1 januari 2025 zijn en dat veel organisaties zich ook na 1 januari 2025 nog moeten inspannen om conform de wetgeving te handelen.
Zoals hij aangaf moeten we een keer door dat punt heen dat we de wet weer gaan handhaven. Daarbij hebben we oog voor de impact in de verschillende sectoren. Daaraan geven we invulling door mee te denken met de sectoren, door problemen inzichtelijk te maken, door dilemma's te verduidelijken en door de handhaving coulant op te starten.
Tegelijkertijd ziet hij in dezelfde sectoren als kinderopvang en zorg oproepen om het opheffen van het handhavingsmoratorium niet terug te draaien. Want hoewel de komende maanden spannend worden, is ook duidelijk dat in deze sectoren problemen met schijnzelfstandigheid zijn waar zij vanaf willen.
Beseft het kabinet dat de overheid onbeperkt haar door haarzelf opgelegde boetes en naheffingen kan blijven betalen met belastinggeld maar dat andere organisaties, bedrijven en ondernemers failliet gaan wanneer zij boetes krijgen en tegelijkertijd door blijven gaan met zich niet aan de wet houden? Hoeveel geld is er voor 2025 ingeboekt voor het betalen van boetes en naheffingen die worden gegeven in het licht van de Wet DBA?
Het handhaven van het uitgangspunt dat per 1 januari 2025 geen enkele potentieel schijnzelfstandige bij de hersteloperatie kinderopvangtoeslag werkzaam zou mogen zijn, gaat ten koste van het bereiken van de kabinetsdoelstellingen én ten koste van het feitelijk helpen van gedupeerde ouders. In die afweging is Dienst Toeslagen gekomen tot het genoemde aanbod aan brokers die potentieel schijnzelfstandigen leveren voor de hersteloperatie kinderopvangtoeslag om de boetes en naheffingen premies werknemersverzekeringen te betalen. Deze afspraak behelst dat indien handhaving door de Belastingdienst bij deze brokers leidt tot boetes en naheffingen werknemersverzekeringen als gevolg van aantoonbare schijnzelfstandigheid bij dergelijke zzp’ers, dat Dienst Toeslagen bereid is deze kosten te vergoeden. Desondanks is voor 2025 geen raming in de begroting opgenomen voor het betalen van boetes en naheffingen.
Brokers kunnen de afweging maken om dit risico niet te willen lopen en per direct compliant te zijn aan de wet DBA. Dit kan gevolgen hebben voor de beschikbare capaciteit voor de hersteloperatie. Het op peil houden van de beschikbare capaciteit heeft voortdurende aandacht om vertraging in de hersteloperatie te voorkomen.
Wij hadden dit uiteraard graag anders gezien maar zoals in het antwoord op vraag 1 is toegelicht is deze afspraak gedaan om te voorkomen dat de hersteloperatie kinderopvangtoeslag aanzienlijke vertraging oploopt. Het doel is onverminderd om ook bij de hersteloperatie zo snel mogelijk af te bouwen naar 0 potentieel schijnzelfstandigen alsmede de spoedige afhandeling van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag te bewerkstellingen.
Hoeveel schijnzelfstandigen (conform de eigen definitie van het kabinet) zijn er per 1 januari 2025 werkzaam voor de Belastingdienst? Hoeveel daarvan zijn er werkzaam voor de Dienst Toeslagen? Hoeveel daarvan zijn er werkzaam voor de UHT?
Binnen het Ministerie van Financiën zijn Belastingdienst en Dienst Toeslagen afzonderlijke onderdelen. Het aantal potentieel schijnzelfstandigen per 1 januari bij de Belastingdienst bedraagt 0.
Voor de hersteloperatie kinderopvangtoeslag zijn er per 30 november ruim 700 potentieel schijnzelfstandigen werkzaam, waarvan er 655 werkzaam zijn bij UHT. De overige potentieel schijnzelfstandigen zijn werkzaam op aanvullende schaderegelingen bij de Commissie Werkelijke Schade en het programma directoraat-generaal Herstel. Het exacte aantal potentieel schijnzelfstandigen per 1 januari 2025 is op dit moment nog niet bekend.
Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat er voor de overige herstelregelingen welke worden uitgevoerd via marktpartijen en via de gemeentes eveneens sprake kan zijn van de inzet van potentieel schijnzelfstandigen. Mogelijke aantallen hiervan zijn niet in beeld.
Hoeveel schijnzelfstandigen (conform de eigen definitie van het kabinet) zijn er per 1 januari 2025 werkzaam voor andere rijksoverheidsdiensten zoals de kerndepartementen en uitvoeringsinstanties zoals (maar niet uitsluitend) het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) of Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI)? Kunt u dit per organisatie uitsplitsen?
Er is momenteel nog geen overkoepelend zicht op het aantal zelfstandigen dat werkzaam is binnen het rijk, evenmin welk deel daarvan als potentieel schijnzelfstandig aan te merken is. Departementen zijn hier in de basis zelf voor verantwoordelijk. Uitdaging is het beoordelen van de arbeidsrelatie van ingehuurde medewerkers, vooral als zij via een tussenpartij zijn ingehuurd.
Op basis van de motie Boon (PVV) over het periodiek informeren van de Kamer over de voortgang en resultaten van de afbouw van schijnzelfstandigheid binnen de rijksdienst (motie 31 311, nr. 269), zijn departementen door BZK in een circulaire opgeroepen om meer inzicht te krijgen in het inhuurbestand (rechtstreeks of via een tussenpartij) en voortaan bij te houden wat de ondernemingsvorm van een inhuurkracht is. Vervolgens dient te worden beoordeeld of er geen sprake is van werken in dienst van (onder gezag). Ook wordt een monitoring en rijksbrede rapportage opgezet over aantallen ingehuurde zelfstandigen en potentieel schijnzelfstandigen. Vanwege het ontbreken van een centraal overzicht van het aantal gevallen van schijnzelfstandigheid kan ook nog geen gegronde inschatting worden gegeven van uitvoeringsinstanties.
Herinnert u zich de gedane en nog openstaande toezegging van 12 september jl. aan het lid Aartsen om samen met de Minister van Binnenlandse Zaken middels een rapportage van het aantal zelfstandigen binnen de overheid de Kamer te informeren?3 Zo ja, waarom is deze toezegging nog niet voldaan? Wanneer kan de Kamer deze rapportage verwachten? Kan dit voor 1 januari 2025 naar de Kamer worden gestuurd?
Het kabinet herinnert zich deze toezegging. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties is gevraagd deze toezegging uit te voeren. Zoals bij vraag 7 aangegeven, is momenteel nog geen overkoepelend zicht beschikbaar van het aantal zelfstandigen dat werkzaam is binnen het rijk. BZK heeft een kader opgesteld waarin departementen verplicht worden gesteld om bij te gaan houden of inhuur een zelfstandige betreft en hierover te gaan rapporteren. Dit wordt in de loop van 2025 voorzien. Hiernaast trekt BZK intensief op met de Belastingdienst en SZW om samen aandacht te vragen voor naleving en monitoring.
Wat doet het kabinet wanneer blijkt dat de Rijksoverheid ook op andere plekken dan bij de UHT nog na 1 januari 2025 gebruik blijft maken van schijnzelfstandigen?
Vanuit het Ministerie van BZK is de aanpak van schijnzelfstandigheid in de afgelopen maanden nog steviger bij de verschillende Rijksdiensten onder de aandacht gebracht. Naast de extra bestuurlijke aandacht wordt binnen de Rijksbrede bedrijfsvoering gewerkt aan verdere monitoring op de aanpak van schijnzelfstandigheid. Indien uit de rapportage blijkt dat de inzet van potentieel schijnzelfstandigen niet afneemt, worden de departementen daar op aangesproken. Ook worden departementen die minder ver zijn geholpen door voorlichtingssessies en kennisdeling.
Het kabinet is van oordeel dat de stappen op het weer volledig hervatten van de handhaving noodzakelijk zijn. Dat betekent dat het ook mogelijk is dat er handhavende acties plaatsvinden bij het Rijk zelf. Uiteindelijke handhaving is aan de Belastingdienst. Het opheffen van het handhavingsmoratorium betekent dat de Belastingdienst vanaf 1 januari 2025 weer met terugwerkende kracht naheffingen/loonheffingen opgelegd kunnen worden. Dit kan slechts met terugwerkende kracht tot 1 januari 2025. Met betrekking tot de periode vóór 1 januari 2025 geldt dat Belastingdienst – met inachtneming van de vijfjaarstermijn – alleen correcties kan opleggen indien sprake is van kwaadwillendheid of als een eerder gegeven aanwijzing niet in voldoende mate is opgevolgd. De overheid als opdrachtgever moet zich aan wet- en regelgeving houden en zal door de Belastingdienst worden behandeld in lijn met het handhavingsplan Arbeidsrelaties 2025.
Bent u bereid om de handhavingsstrategie voor de Wet DBA te herzien door bijvoorbeeld prioritair te handhaven op schijnzelfstandigen met een uurtarief onder het rechtsvermoedenbedrag uit de conceptwet Verduidelijking Beoordeling Arbeidsrelaties en Rechtsvermoeden (VBAR) van 34 euro per uur, aangezien het aannemelijk is dat zij veel vatbaarder zijn voor de door u genoemde uitbuiting en misstanden? Zo nee, waarom niet?
Nee. De Belastingdienst handhaaft risicogericht, met ook aandacht voor de menselijke maat. De Belastingdienst handhaaft op basis van huidige wet- en regelgeving en jurisprudentie. Het wetsvoorstel VBAR is (nog) geen geldend recht. Handhaven op een tariefgrens is bij het wetsvoorstel verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden eerder overwogen. Uit gesprekken met sociale partners en de Belastingdienst is toen geconcludeerd dat het niet mogelijk is voor de Belastingdienst om op een dergelijk tarief te handhaven en dat een dergelijk tarief een te hoge administratieve lastendruk met zich zou brengen voor alle werkgevenden en werkenden. Wel heeft de Belastingdienst al eerder toegezegd zich in haar handhaving te richten op probleemgevallen. Daar zullen ook situaties zoals u schetst onder vallen.
Kunt u de correspondentie tussen de UHT en bemiddelaars van zzp’ers met de Kamer delen? Waarom kiest het kabinet ervoor om bij vragen over reputatieschade opdrachtgevers naar de Tweede Kamer door te sturen?
De correspondentie tussen Dienst Toeslagen en de bemiddelaars van zzp’ers is bijgevoegd.
Uiteraard is niet beoogd brokers te verwijzen naar de Staten-Generaal bij (vermeende) reputatieschade. Beoogd is om aan te geven dat ook in uw Kamer bij de eerdergenoemde motie het belang van een ongehinderde voortgang van de hersteloperatie is genoemd in relatie tot het mogelijk in dienst hebben van potentieel schijnzelfstandigen. Dienst Toeslagen heeft aangegeven dat brokers zouden kunnen verwijzen naar deze uitspraak van uw Kamer wanneer hen wordt verweten potentieel schijnzelfstandigen aan te bieden bij UHT.
Wat bedoelt het kabinet met «de afspraken die in de Tweede Kamer zijn gemaakt ten aanzien van de inzet van schijnzelfstandigen ten behoeve van de hersteloperatie»? Kan het kabinet aangeven in welk wetsvoorstel de Kamer hier expliciet afspraken over heeft gemaakt? Bedoelt het kabinet hiermee de eenzijdige mededeling van de Staatssecretaris van Fiscaliteit en Belastingdienst tijdens het commissiedebat Zzp op 12 september jl.?
Zie antwoord onder vraag 1 m.b.t. aangenomen motie Boon d.d. 1 oktober 2024.
Feministisch Buitenlandbeleid |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Feministisch buitenlandbeleid krijgt gestalte: trainingen voor elke ambtenaar BuZa»1 en de genoemde Online handreiking voor het Nederlands Feministisch buitenlandbeleid (FBB)?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Is de handreiking verplicht gemaakt voor medewerkers om te lezen?
Nee het raadplegen van de handreiking gebeurt op vrijwillige basis.
Is het streven om alle medewerkers een online FBB-training te geven een verplichting? Zo ja, waarom?
Nee, het is geen verplichting maar een streven.
In hoeveel FBB-trainers wordt er geïnvesteerd om de capaciteit van medewerkers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken verder te versterken en opgedane kennis te onderhouden?
Er is niet in FBB-trainers geïnvesteerd.
Is de rol van «gender focal point» of «senior gender focal point» een voltijdstaak of een neventaak?
De rol van een gender focal point is geen voltijdstaak. Gender focal points fungeren als eerste vraagbaak binnen een afdeling, directie of ambassade. Deze rol wordt vervuld als onderdeel van het takenpakket.
Zijn er of worden er extra ambtenaren aangenomen om de rollen van «gender focal point» of «senior gender focal point» te vervullen?
Nee, er zijn en worden geen extra ambtenaren aangenomen om de rol van gender focal point te vervullen.
Hoeveel tijd verwacht u dat de «gender focal point» op een ambassade per week daarmee bezig is naast andere taken die de aangewezen persoon verricht?
Er bestaat geen verplicht minimum aantal uren dat een gender focal point aan zijn/haar rol moet besteden. De tijdsbesteding varieert afhankelijk van de lokale context en de in het jaarplan van de post geformuleerde doelstellingen.
Hoe verhouden zich deze intensiveringen in taken, extra trainingen en opleidingen zich tot de bezuinigingen op het ambtelijk apparaat en het postennet?
De bezuinigingen op het ambtelijk apparaat worden momenteel in kaart gebracht en zullen vanaf 2026 hun beslag krijgen.
Wat bedoelt de u met «waar homoseksualiteit illegaal is», betreft dat het huwelijk of de geaardheid?
Gedoeld wordt op het feit dat homoseksualiteit in meer dan 60 landen strafbaar is. In een aantal landen staat op homoseksualiteit de doodstraf.
Hoe beoogt u gendergelijkheid op alle functieniveaus te bereiken?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken streeft naar het voldoen aan de rijksbrede ambities t.a.v. diversiteit en inclusie, door het beleid systematisch en blijvend te versterken met als doel een gelijke man/vrouw vertegenwoordiging op leidinggevende functies op de werkvloer, in zowel de top leidinggevende functies van het ministerie als in alle schalen daaronder. Dit om gevolg te geven aan zowel de rijksbrede als departementale doelstellingen. Om deze doelstelling te bereiken worden personeelsbeleid-instrumenten ingezet zoals breed werven en inclusief selecteren.2
Kunt u toezeggen dat er in het personeelsbeleid nooit met quota’s of streefcijfers gewerkt zal worden? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken volgt het rijksbrede beleid t.a.v. streefcijfers en quota voor bepaalde groepen.
Welke definitie van feminisme hanteert het kabinet?
Conform de Kamerbrief van 8 november 2022 over het feministisch buitenlands beleid3 gaat feminisme over «gelijke rechten en gelijkwaardigheid».
Waar in het maatschappelijk middenveld is het «intersectional policy analysis tool» ontwikkeld? Blijkt ergens uit ledenaantallen, donaties of anderszins dat dit representatief is voor het algemene maatschappelijk middenveld?
Er zijn wereldwijd veel verschillende intersectional policy analysis tools die door allerlei organisaties en overheden worden gebruikt om de effecten van (beoogd) beleid of programma’s te meten. De genoemde tool is gezamenlijk ontwikkeld door 4 netwerken en 21 organisaties uit het Nederlands maatschappelijk middenveld en het Voice fonds en opgenomen als voorbeeld in de handreiking.4
De handreiking spreekt over «het verbeteren van de gender en diversiteitsbalans binnen directies en op posten», hoe voorziet u dat dit op kleine posten met beperkt personeel zal werken?
Het Rijk – en daarmee het Ministerie van Buitenlandse Zaken – ziet de meerwaarde van divers samengestelde teams, zoals met uw Kamer gedeeld in de Kamerbrief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkaangelegenheden «Breed werven en objectief selecteren binnen de Rijksoverheid».5 Voor het goed functioneren van de overheid is het belangrijk dat het personeelsbestand van het Rijk divers is samengesteld. De samenkomst van verschillende perspectieven, achtergronden, oriëntaties en kennis stelt rijksambtenaren in staat om beleid samen en in verbinding met de samenleving te maken, hetzelfde geldt voor de dagelijkse uitvoering en de controle daarop. Dit zijn doelstellingen, die voor Buitenlandse Zaken zowel in Den Haag als op de (kleinere) posten gelden.
Kunt u garanderen dat het verbeteren van gender en diversiteitsbalans niet ten koste zal gaan van kerncompetenties als diplomatieke vaardigheden, vakinhoudelijke deskundigheid en talenkennis?
Het Rijk – en het Ministerie van Buitenlandse Zaken – gaat ervan uit dat diversiteit (in alle vormen) de kerncompetenties zal versterken. Meer variatie in visies en oplossingen resulteert in meer creativiteit en innovatie, betere resultaten en beter beleid.6
Ziet het kabinet het ontzeggen van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR), inclusief abortusrechten als discriminatie? Zo ja, waarom?
Het ontzeggen van toegang tot seksuele en reproductieve gezondheidsdiensten kost mensenlevens. Per dag sterven er 800 vrouwen en meisjes tijdens de zwangerschap of door een bevalling. Onveilige abortus is daar een van de belangrijkste oorzaken van.7 Als vrouwen niet zelf over hun geboorteplanning kunnen beslissen doordat hun toegang tot deze zorg ontzegd wordt, heeft dat gevolgen op veel andere terreinen van hun leven, zoals onderwijs en arbeid. Dit draagt bij aan discriminatie.
Is de ambitie dat 85 procent van de ODA-uitgaven voor gender «significant» moet zijn afgestemd met het Ministerie van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de bezuinigingen en prioritering op water en voedselzekerheid?
De ambitie dat 85% van de ODA-uitgaven gender «significant» moet zijn, is een ambitie van de EU, waar Nederland en andere EU lidstaten zich aan gecommitteerd hebben middels het Gender Action Plan III. Dit plan III is per 21 november 2023 verlengd tot eind 2027. Gender «significant» betekent dat gender in een gefinancierd programma een belangrijke en weloverwogen doelstelling is, maar niet de belangrijkste reden om het programma uit te voeren. Dit komt ten goede aan de effectiviteit van de programma’s die voor iedereen positieve resultaten moeten opleveren.