Barrières bij het inhuren van kennismigranten |
|
Gerard Schouw (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Bedrijven: import vaklui te lastig»?1
Werkgeversorganisaties VNO-NCW en MKB-Nederland doelen in dit artikel op een maatregel die is aangekondigd in de notitie Herziening Wav en die op 19 juni jl. in werking is getreden bij wijziging van de Vreemdelingencirculaire. De maatregel houdt in dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) bij een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf of een verblijfsvergunning als kennismigrant kan toetsen of er sprake is van marktconform loon. De IND doet dit als er indicaties zijn dat er sprake is van misbruik.
Deze maatregel is onder meer tot stand gekomen omdat uw Kamer, onder andere bij motie van het lid Ulenbelt c.s. zijn zorgen heeft geuit over mogelijk misbruik van de kennismigrantenregeling, en heeft aangedrongen op een scherpere controle op de naleving van deze regeling.
Door middel van welke berekening wordt het marktconforme salaris vastgesteld? Hoe wordt daarin meegenomen dat een marktconform salaris – bijvoorbeeld bij krapte op de arbeidsmarkt – hoger kan zijn dan het cao-loon?
Met gegevens zoals de opleiding en kwalificaties van de kennismigrant, de functie van de kennismigrant en de geldende cao, kan het UWV beoordelen of het loon gebruikelijk is in de desbetreffende sector. De arbeidsvoorwaarden dienen marktconform te zijn. Dat wil zeggen dat beoordeeld wordt of het geboden loon voor de beoogde kennismigrant in verhouding staat tot het niveau dat wettelijk is vereist of in de desbetreffende bedrijfstak gebruikelijk is voor de betreffende functie. De werkgever wordt indien daar aanleiding toe bestaat, altijd in de gelegenheid gesteld om aan te tonen dat de beloning marktconform is. Indien ingevolge de krapte op de arbeidsmarkt de lonen in een bedrijfstak hoger liggen dan de geldende cao, kan het voorkomen dat het marktconform salaris hoger is dan het cao-loon.
Hoe frequent is er in het verleden misbruik geconstateerd via onrealistisch hoge salarissen? Hoeveel aanvragen bij de kennismigrantenregeling zijn er tot op heden afgewezen op basis van de toets op de marktconforme betaling?
De Arbeidsinspectie is in het verleden situaties tegengekomen waarbij kennismigranten laag- of ongeschoold werk doen, waarvoor het (althans op papier) toegekende salaris buitenproportioneel is. Ook had de IND soms het vermoeden dat door het betalen van niet-marktconforme salarissen misbruik werd gemaakt van de kennismigrantenregeling. In dit verband verwijs ik naar de evaluatie van de kennismigrantenregeling die als bijlage is opgenomen bij de brief aan uw Kamer van 11 april 2011 over arbeidsmigratie van buiten de EU.
Sinds 19 juni jl. (het moment van invoering van de voorwaarde dat het salaris marktconform moet zijn) heeft de IND nog geen aanvragen om een verblijfsvergunning op deze grond afgewezen.
Is het doel van toetsing op een marktconform salaris het tegengaan van misbruik van de kennismigrantenregeling? Is dit hiervoor een proportioneel instrument? Deelt u de mening dat beleid tegen misbruik niet mag omslaan in protectionisme?
Kennismigranten hoeven maar aan één criterium te voldoen om in Nederland te mogen werken: als aan het looncriterium wordt voldaan worden verder geen voorwaarden gesteld, met uitzondering van de vreemdelingrechtelijke toets op openbare orde, openbare veiligheid en volksgezondheid. Deze eenvoudige procedure mag echter niet uitnodigen tot oneigenlijk gebruik. Daarom is er behoefte aan een «veiligheidsklep» voor het geval er indicaties zijn dat het salariscriterium wordt misbruikt. Omdat de toets aan het marktconforme loon slechts in uitzonderingssituaties plaatsvindt, namelijk alleen bij vermoeden van misbruik, is dit middel niet disproportioneel of protectionistisch.
Op basis waarvan zijn de toelatingsgrenzen van 50 183 euro en 37 121 euro voor werknemers jonger dan 30 jaar vastgesteld? Kunt u een overzicht geven van de verhouding van deze grenzen in Nederland tot die in andere OESO-landen gecompenseerd voor Purchasing power parity (PPP)?
Het inkomenscriterium bedraagt circa anderhalf maal het modale inkomen. Voor kennismigranten jonger dan 30 jaar is een lager inkomenscriterium genomen omdat nieuwkomers op de arbeidsmarkt meestal nog weinig werkervaring hebben en daardoor een lager salaris verdienen.
Landen hebben verschillende toelatingsprocedures voor kennismigranten. De OESO-landen Canada, Nieuw-Zeeland, Australië en Amerika bijvoorbeeld werken niet met salariscriteria maar met een puntensysteem. De bij de OESO aangesloten Europese landen met een nationale kennismigrantenregeling kennen veelal een opleidingscriterium naast een salariscriterium.
Hoe verhoudt dit alles zich tot het rapport «Hoofdkantoren naar de top» over het vestigingsklimaat in Nederland waarin wordt gepleit voor een soepele toelating van kennismigranten?
De Nederlandse economie is gebaat bij de komst van kennismigranten. In de bedrijfslevenbrief «Krachtig naar de top» zijn twee maatregelen aangekondigd om kennismigratie naar Nederland te bevorderen. Er zal ten eerste een pilot worden ingesteld om de toelating van kortverblijvende kennismigranten, een toenemende doelgroep onder de kennismigranten, te vereenvoudigen (topgebied hoofdkantoren). Ten tweede zal worden nagegaan of de toelating van arbeidsmigranten voor functies in de creatieve industrie beter gefaciliteerd kan worden (Topsector creatieve industrie).
Wilt u met VNO-NCW en MKB-Nederland in gesprek gaan over de geconstateerde knelpunten bij de kennismigrantenregeling? Kunt u de Kamer hierover op de hoogte stellen?
Ja.
De Bredase aanbesteding van hulp in de huishouding in het kader van de De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) |
|
Attje Kuiken (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat het college van B&W Breda in de aanbesteding van hulp in de huishouding heeft laten concurreren op prijs en slechts in mindere mate op kwaliteit?1
Ik volg de ontwikkelingen in Breda nauwgezet.
Een gemeente dient helder te beschrijven welke kwaliteit ze wenst. Een gemeente kan, zoals de gemeente Breda heeft gedaan, vervolgens aan de «markt» vragen om aan te geven wat – gegeven de kwaliteitseisen – een reële prijs voor de dienst is. Op deze manier kan een dienst met een goede prijs/kwaliteitsverhouding worden afgesproken. Belangrijk is dat een gemeente er op toe ziet dat de gevraagde kwaliteit ook daadwerkelijk geleverd wordt. In de door VWS uitgebrachte handreiking «sociaal overwogen aanbesteden» worden verschillende varianten om in te kopen beschreven.
Vindt u het een acceptabel gevolg van deze wijze van aanbesteden (de goedkoopste «wint») voor 1000 medewerkers in de thuiszorg hun baan op de tocht staat?
Ik vind het van groot belang dat deze medewerkers voor de zorg behouden blijven. Dat is ook de reden dat in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) de zogenoemde «overlegbepaling» is opgenomen. Deze overlegbepaling houdt in dat aanbieders die een opdracht van de gemeente voor het leveren van hulp bij het huishouden verwerven, overleg dienen te voeren over de overname van het betrokken personeel met de partijen die tevoren in opdracht van de gemeente die ondersteuning leverden. Uit onderzoek2 blijkt dat deze overlegbepaling in de praktijk werkt. Ook sociale partners in de sector Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg (VVT) vinden het behouden van medewerkers voor de zorg van belang getuige de afspraken die zij voor wat betreft de overname van personeel in hun laatste cao-onderhandelingen zijn overeengekomen.
Wat vindt u ervan dat 4000 cliënten in Breda nu worden geconfronteerd met een zorgaanbieder die niet uit de regio komt? Denkt u dat de vertrouwdheid, de samenhang en de onderlinge afstemming tussen verschillende zorgaanbieders in de zorgketen hiermee een dienst wordt bewezen? Zullen cliënten geen hinder ondervinden als dit los zand gaat worden?
Laat ik duidelijk zijn: de cliënt moet centraal staan. Dit betekent dat afstemming in de regionale zorgketen goed geregeld dient te zijn. Deze afstemming is een kwestie van goed organiseren. Ook zorgaanbieders die oorspronkelijk niet uit de regio komen, zijn in staat om dit goed te organiseren.
Wat vindt u van de mogelijke consequentie dat de nieuwe aanbieders in Breda de ontslagen medewerkers van de «oude» thuiszorgorganisaties in dienst zullen gaan nemen tegen een lagere salarisschaal dan die bij hun oude werkgever?
Werknemers en werkgevers hebben gezamenlijk afspraken gemaakt over arbeidsvoorwaarden. Ook voor de situatie waarin een gemeente met nieuwe aanbieders een contract sluit. Deze afspraken zijn vastgelegd in de cao VVT. Ik ga er vanuit dat medewerkers die bij een nieuwe aanbieder aan de slag gaan, conform deze cao beloond zullen worden.
Welke voordelen ziet u in deze manier van toepassen van «markt» door gemeenten?
Zie antwoord vraag 1.
Denkt u dat deze manier van werken helpt om het nijpende probleem van een personeelstekort in de zorg op te lossen? Met andere woorden, is deze manier van werken een visitekaartje voor de thuiszorg?
Onrust is nooit goed voor het imago van een sector. Ik betreur dan ook dat deze onrust is ontstaan. Gezien de werking van de overlegbepaling in de praktijk en de cao-afspraken hierover, ga ik er echter vanuit dat deze onrust spoedig voorbij zal zijn.
Wat vindt u van andere manieren van inkoop van thuiszorg, bijvoorbeeld door de inzet van zogenoemde «alfacheques»? Vindt u het wenselijk dat daarmee het aantal vrouwen dat als alfahulp werkt hierdoor stijgt? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Bij gebruik van een alfacheque wordt de ondersteuning geleverd door een alfahulp. De keuze om al dan niet als alfahulp werkzaam te zijn, is afhankelijk van de persoonlijke voorkeuren van de hulp. Omdat een alfahulp onder de regeling «dienstverlening aan huis» valt, is de cliënt werkgever van zijn hulp. Het is dan ook van groot belang dat de cliënt op de hoogte is van de consequenties van dit werkgeverschap. Daartoe is in de Wmo de geïnformeerde toestemming opgenomen. Dit houdt in dat gemeenten een burger begrijpelijk dienen in te lichten over de consequenties die verbonden zijn aan de keuze voor een individuele voorziening in natura of een pgb (waaronder de alfacheque). Indien een cliënt bewust kiest voor een alfacheque, vind ik dat geen probleem.
Het bericht dat Algerije familieleden van Moammar Gaddafi heeft opgenomen |
|
|
|
Kent u het bericht dat Algerije familieleden van Moammar Gaddafi heeft opgenomen?1
Ja.
Deelt u de mening dat Algerije gehoor moet geven aan de oproep van de Nationale Transitieraad om deze familieleden in Libië te berechten?
De Nationale Overgangsraad (NTC) zal Algerije formeel om uitlevering moeten verzoeken indien hij de familieleden wenst te berechten. Indien de NTC hierbij bijstand vraagt van de EU zal ik mij hierop beraden. Bespreking van de kwestie binnen de EU-Algerije Associatieraad behoort dan tot de mogelijkheden.
Zo ja, bent u bereid deze oproep in EU-verband te ondersteunen en bij de Algerijnse overheid erop aan te dringen om gehoor te geven aan deze oproep? Bent u daarnaast bereid aan te dringen op een spoedige bespreking van deze kwestie binnen de EU-Algerije Associatieraad?
Zie antwoord vraag 2.
Verbeterde aandacht voor kinderrechten via het onderwijs |
|
Khadija Arib (PvdA), Metin Çelik (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de mededeling van Europese Commissie inzake de EU-agenda voor de rechten van het kind1 en het jaarverslag 2011 van Unicef en Defence for Children?2
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusies uit beide documenten dat er binnen de EU (en in Nederland) nog de nodige winst behaald kan worden in het bevorderen en verbeteren van kennis bij kinderen over kinderrechten via het onderwijs?
De conclusies van de Europese Commissie in de Mededeling «Een EU-agenda voor de rechten van het kind» (COM(2011) 60 definitief) zijn zeer breed geformuleerd en hebben slechts in beperkte mate betrekking op het onderwijs.
Het Jaarbericht Kinderrechten 2011 van UNICEF en Defence for Children gaat in op vijf thema’s, maar geen daarvan heeft betrekking op onderwijs als zodanig. De algemeen gestelde opmerking op blz. 7 van het Jaarbericht dat Nederland geen structurele aandacht zou besteden aan onderwijs in kinderrechten deel ik niet.
In het Nederlandse onderwijs wordt wel degelijk aandacht besteed aan fundamentele rechten van de mens, waaronder de rechten van het kind. Er is een wettelijke verplichting voor scholen om te werken aan actief burgerschap en sociale integratie; mensenrechten (waar kinderrechten deel van uitmaken) zijn direct en indirect een in de kerndoelen benoemd onderwerp. Scholen zijn vrij in het formuleren van (les)doelen en het kiezen van eigen lesmateriaal ten behoeve van deze opdracht. De inspectie ziet toe op de naleving van deze wettelijke taak. In vakken als wereldoriëntatie, geschiedenis en maatschappijleer wordt ook vorm en inhoud gegeven aan de bovengenoemde thema’s.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat kinderen voldoende kennis hebben van hun rechten en positie in de maatschappij en dat zij weten bij welke instanties zij kunnen aankloppen als hun rechten en positie in het geding zijn?
Ja.
Op welke wijze is de kennis en bewustwording rondom kinderrechten op dit moment ingebed in het burgerschapsonderwijs?
Aan mensenrechten (waaronder de rechten van het kind), zoals grondrechten, vrijheidsrechten, politieke rechten en sociale rechten, hecht Nederland veel waarde. Vandaar dat mensenrechten genoemd worden in de kerndoelen en deel uitmaken van het onderwijs op het gebied van burgerschap en sociale integratie.
In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel burgerschap wordt aangegeven dat burgerschapsvorming onder meer betrekking heeft op de kennis van en het respect voor de kernwaarden van onze samenleving. De onderwijsinspectie houdt toezicht op de naleving van de wettelijke opdracht tot bevordering van actief burgerschap en sociale integratie. Dat doet zij door middel van het hiervoor ontwikkelde toezichtkader. Hierin is onder andere als aandachtspunt ten aanzien van het onderwijsaanbod de volgende passage opgenomen: «De school bevordert basiswaarden en de kennis, houdingen en vaardigheden voor participatie in de democratische rechtstaat.» Hiermee is impliciet het verband gelegd met mensenrechteneducatie, omdat de UVRM kaderstellend is voor de democratische rechtsstaat. In het toezichtkader van de inspectie geldt verder als uitgangspunt dat er geen algemeen geldende methode is om de bevordering van actief burgerschap en sociale integratie te stimuleren. De school moet in haar onderwijsaanbod rekening houden met de samenstelling van de populatie, de wensen van ouders en de grenzen die de geldende wet- en regelgeving stelt. Scholen hebben dus ruimte nodig voor een eigen invulling hierin. Het kabinet wil hen deze ruimte ook nadrukkelijk bieden. De overheid stelt zich dus als taak om door wetgeving en toezicht te waarborgen dat actief burgerschap en sociale integratie aandacht krijgen op scholen, maar de scholen geven hier verder eigenhandig invulling aan.
Kunt u aangeven welke inzet er reeds door u is gepleegd om de kennis van scholieren omtrent kinderrechten en mensenrechten te verbeteren via het onderwijs?
Doordat «mensenrechten» expliciet worden genoemd in de kerndoelen, moeten scholen hier in het curriculum aandacht aan besteden. Daarmee wordt bevorderd dat de kennis van scholieren omtrent kinder- en mensenrechten wordt verbeterd. De manier waarop scholen dit doen, is bij uitstek onderwerp van de eigen professionele keuzes van leraren. Er kan op velerlei manieren in het onderwijs aandacht besteed worden en aan mensen- en kinderrechten, bijvoorbeeld door leerlingen met verschillende niveaus en achtergronden in kleine teams te laten samenwerken en leren. Hierdoor leren leerlingen en docenten om te gaan met verschillen en deze ook te respecteren. Of door een maatschappelijke stage bij een sportvereniging, culturele instelling of welzijnsinstelling in de wijk. Leerlingen komen hierdoor in contact met groepen mensen die ze anders niet snel zouden ontmoeten.
Naast het onderwijs zijn ook breder in de samenleving voorzieningen die bijdragen aan het verwerven van kennis over kinderrechten. Zo is er bijvoorbeeld het Kinderrechtenhuis in Leiden. Dit huis brengt kinderrechten regionaal, landelijk en internationaal onder de aandacht. Het Kinderrechtenhuis biedt onderdak aan organisaties die zich inzetten voor de rechten van het kind. Groepen kinderen en jongeren (maar ook volwassenen) kunnen er terecht om meer te weten te komen over kinderrechten. Daarnaast biedt het Kinderrechtenhuis jongeren de mogelijkheid ideeën uit te wisselen, van elkaar te leren en samen projecten op te zetten.
Bent u voornemens om u in te zetten voor meer aandacht voor kennisoverdracht op scholen over de rechten van kinderen? Zo ja, welke inzet mag hier dan van u verwacht worden? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat er voldoende waarborgen zijn dat op scholen kennisoverdracht plaats vindt over de rechten van kinderen. Scholen staat het vrij om daarbij ook gebruik te maken van hulp van externen (gastsprekers, NGO’s, lesbrieven ed.).
Ik sluit niet uit dat het nog beter kan. De inspectie van het onderwijs heeft in haar jaarrapportages geconstateerd dat scholen invulling geven aan de burgerschapsopdracht, maar dat er winst te behalen valt door meer samenhang aan te brengen in het burgerschapsaanbod. Vandaar dat in 2011 aan de Onderwijsraad is gevraagd te adviseren over de vraag hoe scholen verder ondersteund kunnen worden bij het uitvoeren van hun burgerschapsopdracht. Daarbij zal de Onderwijsraad ook ingaan op mensenrechteneducatie.
Deelt u de mening dat de onlangs benoemde kinderombudsman hier een belangrijke rol in kan hebben? Zo ja, op welke wijze kan hier in samenwerking met onderwijsinstellingen invulling aan worden gegeven?
Ja. Dit geldt niet alleen voor de kinderombudsman, maar ook voor het in oprichting zijnde College voor de rechten van de mens.
Gelet op de grondwettelijke vrijheid van onderwijs en de eigen verantwoordelijkheid van scholen (autonomie en professionaliteit) is het aan de onderwijsinstellingen zelf om te bepalen hoe en op welke wijze de kinderombudsman en het College hieraan invulling kunnen geven.
De voorgenomen verkoop van rijksmonumenten |
|
Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het schrijven van de voorzitter van de Vereniging van Architecten Werkzaam in de Restauratie (VAWR), betreffende het voornemen om rijksmonumenten af te stoten?1
Ja.
Kunt u het hierin beschreven voornemen om bepaalde rijksmonumenten «te vervreemden richting de gebruikende instellingen» bevestigen dan wel ontkennen?
U bent geïnformeerd in mijn brief «Meer dan Kwaliteit: nieuwe visie op cultuurbeleid» (TK 32 820, nr.1 (2010–2011)) dat het kabinet zal onderzoeken of het mogelijk en wenselijk is het eigendom van de gebouwen waarin de rijksgesubsidieerde musea zijn gehuisvest, aan hen over te dragen. Achttien van deze musea zijn in een rijksmonument gevestigd. Over het beleid ten aanzien van monumenten in rijksbezit in bredere zin, inclusief de mogelijkheden tot vervreemding ontvangt u binnenkort een brief.
Indien dit voornemen bestaat, om welke panden gaat het dan? Bent u bereid de Kamer schriftelijk te informeren over alle monumenten die het betreft, hun huidige gebruikers en het verwachte financiële gewin?
Het onderzoek genoemd bij vraag 2 betreft vooralsnog alle huisvesting van de rijksgesubsidieerde musea (monumentaal en niet-monumentaal).
Zijn alle huidige gebruikers van de beoogde panden op de hoogte van het voornemen om de monumenten te verkopen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, zullen de plannen ertoe leiden dat instellingen die de (onderhouds-)lasten van een monument niet kunnen dragen moeten uitwijken naar een minder geschikte locatie voor hun activiteiten?
De musea zijn op de hoogte van het onderzoek naar mogelijke overdracht van de huisvesting. De overdracht kan er toe leiden dat het ondernemerschap van musea kan toenemen, indien instellingen invloed kunnen uitoefenen op hun huisvesting en huisvestingskosten.
Deelt u de mening dat deze rijksmonumenten in publiek bezit zijn omdat ze van ons allemaal zijn, omdat we trots moeten zijn op ons erfgoed? Zo nee, waarom niet?
In essentie is het rijk trots op al het cultureel erfgoed en daarom heeft Nederland de Monumentenwet 2011 die rijksmonumenten beschermt. Slechts ongeveer 3% van alle rijksmonumenten is in rijksbezit. Voor veel van de monumenten geldt dat een andere overheid of private eigenaar net zo goed als het rijk voor behoud en beheer kan zorgen.
Een olie-embargo tegen Syrië |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Italy seeks to delay EU oil embargo on Syria», waaruit blijkt dat Italië pas later een olie-embargo tegen Syrië wil steunen?1 Heeft u van Italiaanse zijde op ambtelijk dan wel ministerieel niveau signalen ontvangen die dit bevestigen of ontkennen?
Zoals gesteld in mijn brief van 2 september jl. (met kenmerk DAM-546/11), heeft het kabinet zich in EU-verband voortdurend ingespannen voor zo breed mogelijke sancties tegen het Syrische regime en zich uitgesproken tegen standpunten die zulke sancties stagneren of blokkeren. Hierbij is voor het kabinet van belang dat deze sancties het regime raken, maar de bevolking ontzien. Kernelement van de sancties is een verbod op de import van ruwe olie en olieproducten vanuit Syrië.
Bent u, in het geval van blokkerende of stagnerende lidstaten ten aanzien van oliesancties, bereid zich categorisch uit te spreken voor de wenselijkheid om het Syrische regime te raken door deze sancties? Zo neen, hoe verhoudt zich dit tot uw strategie van sanctie-uitbreiding en tot de stelling van uw ministerie dat Nederland binnen de EU «een voortrekkersrol» heeft gespeeld bij het instellen van sancties en «dat zal blijven doen»?2
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u het feit dat een significant deel van de Kamer voorstander is van een olie-embargo, en dat een meerderheid van de Kamer in principe geen tegenstander daarvan is? Heeft dit invloed op het kabinetsstandpunt richting Shell en in internationaal verband? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie Shell gevraagd naar de interne afweging in de huidige Syrische context, zoals door u aangekondigd in de beantwoording van de vragen 7 en 8 van de leden Van Bommel en Gesthuizen?3 Zo neen, wanneer zal dit gesprek plaatsvinden?
De Nederlandse overheid, waaronder het ministerie van Buitenlandse Zaken en het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, spreekt regelmatig op zowel ambtelijk als politiek niveau met het Nederlandse bedrijfsleven, waaronder Shell, ook over maatschappelijk verantwoord ondernemen. Daarbij zijn de nieuwe OESO richtlijnen voor multinationale ondernemingen leidend. De contacten met Shell zijn de afgelopen weken geïntensiveerd en vooral toegespitst op de verslechterde situatie in Syrië en de mogelijk te nemen stappen.
Klopt het, zoals u in uw kamerbrieven en publieke optredens impliceert, dat u Shell zelf niet heeft aangesproken op haar eigen verantwoordelijkheid? Zo ja, betekent dit dat het niet aanspreken van Nederlandse bedrijven op hun eigen verantwoordelijkheid ten tijde van humanitaire crises staand kabinetsbeleid is?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid deze vragen binnen 24 uur te beantwoorden, gezien het feit dat de informele Raad Buitenlandse Zaken 2 en 3 september plaatsvindt?
Zie antwoord vraag 1.
De diamanten afvloeiingsregeling voor een adviseur van ziekenhuis de Tjongerschans in Heerenveen |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de diamanten afvloeiingsregeling van 1 tot 1,3 miljoen euro die een adviseur van het ziekenhuis de Tjongerschans dreigt te krijgen op basis van afspraken met de directie van het ziekenhuis?1
Het is kabinetsbeleid om de kosten van vertrekregelingen te beperken tot een maximum van € 75 000. Dat geeft aan dat de bedoelde afvloeiingsregeling daar ver boven zit.
Vindt u dat de toenmalige directie aansprakelijk gesteld moet worden voor het mogelijk maken dat een graaier een dergelijke greep uit de publieke ziektekostenpremies kan doen? Zo nee, waarom niet?
De bevoegdheid om daar een besluit over nemen, ligt bij de Raad van Toezicht.
Bent u bereid ziekenhuis de Tjongerschans juridische bijstand te verlenen om te voorkomen dat het werkelijk tot uitbetaling van een dergelijke afvloeiingsregeling komt, te meer daar deze persoon al een gouden handdruk van 180 000 euro heeft gekregen? Zo nee, waarom niet?
Het wezen van het bekostigingssysteem in de zorg is dat zorginstellingen dit soort kwesties zelf moeten oplossen. Ook Tjongerschans heeft een exploitatiebudget op basis van begrootte verrichtingen. Daar moeten lopende zaken uit worden gedekt, ook het inroepen van juridische bijstand.
Hoe groot acht u de kans op herhaling bij de Tjongerschans, gezien de kosten die waren gemoeid bij de bestuurscrisis in 2010 waarbij de heer B. een gouden handdruk van 350 000 euro + vergoede advocaatskosten van 60 000 euro kreeg?2
Tjongerschans geeft, volgens de in de krant geciteerde woordvoerder, zelf aan dat inmiddels maatregelen zijn getroffen om herhaling te voorkomen. Ook de in 2010 vertrokken bestuursvoorzitter heeft, in een reactie op de internetsite van Medisch Contact, verklaard dat hij er voor heeft gezorgd dat dit soort contracten niet meer kunnen worden afgesloten.
Bent u bereid de Tjongerschans onder verscherpt toezicht te stellen en de arbeidsovereenkomsten van de zittende leden van de raad van bestuur onder de loep te nemen, en deze bij te stellen als dat nodig mocht zijn? Zo neen, waarom niet?
De criteria voor verscherpt toezicht voorzien niet in verscherpt toezicht op basis van kwesties als beloning van het bestuur.
Vindt u niet dat er een wettelijke mogelijkheid moet komen om, wanneer door directies en raden van toezicht maatschappelijk onaanvaardbare financiële afspraken worden gemaakt met bestuurders of medewerkers van zorginstellingen deze kunnen worden teruggedraaid? Zo neen, waarom niet?
Ja dat vind ik. Dat is precies wat met de normeringswet voor de inkomens van topfunctionarissen in de publieke en de semipublieke sectoren (TK 32 600) wordt beoogd.
Wat is uw oordeel over de dreigende fusie tussen het MCL en de Tjongerschans?3
Voor fusietoetsen is in de zorg de NMa de aangewezen autoriteit, geadviseerd door de NZa.
Wilt u uw invloed aanwenden om een dergelijke fusie te voorkomen, omdat daardoor een ongewenste schaalvergroting in de ziekenhuiszorg in de Friesland optreedt en de inkomens van de bestuurders nog extremer dreigen te worden, gezien de extreme kosten die nu reeds gemoeid zijn met de raad van bestuur van de Zorggroep Noorderbreedte (967 000 euro inclusief auto van de zaak voor drie personen)?4 Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 7.
Een sms-noodnummer |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
Deelt u de mening dat er situaties zijn waarin het wenselijk is dat de politie per sms gewaarschuwd kan worden bijvoorbeeld wanneer het niet opportuun/mogelijk is de politie ten overstaan van de (mogelijke) dader te bellen?
Er zijn inderdaad situaties waarin het wenselijk is om op een andere manier dan telefonisch de hulpdiensten te waarschuwen. Echter bij het ontvangen van een Sms-bericht is er geen enkele mogelijkheid voor de centralist om de situatie op waarde te kunnen inschatten. Een Sms-bericht is bovendien handelingsintensief en verhoogt de kans op ontdekking voor de persoon in nood. De 112-centralisten zijn er op getraind zogenaamde «stille oproepen» op juiste wijze te herkennen en behandelen. Daarbij letten zij in het bijzonder op achtergrondgeluiden en signalen die de beller geeft gedurende de tijd dat er verbinding is.
Bent u bereid tot het openstellen van een noodnummer waarop de politie per sms gealarmeerd kan worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
Het openstellen van een noodnummer om de politie per SMS te alarmeren acht ik geen goede gedachte en wel om de navolgende redenen.
Bij levensbedreigende situaties is het onacceptabel dat berichten later aankomen, temeer omdat de zender een snelle reactie verwacht.
De opkomst en het toenemende gebruik van smartphones biedt in de toekomst meer mogelijkheden om andere vormen van communicatie tussen de burger en het alarmnummer 112 te realiseren (zoals Apps). Op dit moment wordt hierover op Europees niveau gesproken.
De gebeurtenissen in het detentiecentrum voor asielzoekers in Rotterdam van afgelopen week |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat er donderdag 25 augustus jl. een demonstratie van (ongedocumenteerde) asielzoekers heeft plaatsgevonden in het detentiecentrum Rotterdam?1
Ja.
Klopt het dat deze asielzoekers een vreedzame sit-in hebben gehouden, omdat zij van mening zijn dat hun situatie weinig verschilt van de situatie van strafrechtelijk veroordeelden?
Op het tijdstip waarop insluiting zou plaatsvinden weigerden op drie afdelingen de ter fine van uitzetting ingesloten vreemdelingen op aanwijzing van het toezichthoudend personeel hun verblijfsruimte in te gaan. Op twee van de drie afdelingen was bemiddeling van het personeel en de toezegging van contact met de Dienst Terugkeer en Vertrek voldoende om betrokkenen alsnog te bewegen naar hun verblijfsruimte te gaan. Tegen één persoon die opruiend en intimiderend gedrag vertoonde is disciplinair opgetreden.
Op de derde afdeling vond na meerdere weigeringen van de ongeveer vijftig ingeslotenen om terug te keren naar hun verblijfsruimte een gesprek plaats tussen afgevaardigden van de vreemdelingen en twee afdelingshoofden. Ongeveer de helft van de betrokken vreemdelingen heeft na dit gesprek alsnog zijn medewerking verleend aan de insluiting. De andere helft weigerde echter verdere medewerking. Bovendien trachtten drie van hen hun mede-ingeslotenen verder op te stoken en traden zij verbaal en fysiek intimiderend op. Hierop is een beroep gedaan op een intern bijstandsteam. Het interne bijstandsteam kan worden ingezet bij de handhaving van de orde en/of de veiligheid in de inrichting en het beheersbaar maken van incidenten met een verhoogd veiligheidsrisico waarbij de mogelijkheid bestaat dat geweld moet worden toegepast. Het team bestaat uit medewerkers uit de inrichting die volgens vastgestelde geweldsinstructies werken en hier speciaal toe zijn opgeleid en toegerust. Een deel van de vreemdelingen die nog steeds weigerden naar hun verblijfsruimte terug te keren is bij de aantocht van het interne bijstandsteam op de grond gaan zitten. Zij hebben daarbij geen verzet gepleegd. De commandant van het interne bijstandsteam heeft hen daarop opnieuw verzocht mee te werken, hetgeen zij uiteindelijk hebben gedaan. Zij zijn één voor één door enkele leden van het bijstandsteam naar hun verblijfsruimte gebracht. Hierbij is geen geweld toegepast.
Wat is er tijdens en na deze demonstratie precies gebeurd? Klopt het dat er geweld is gebruikt? Hoeveel asielzoekers waren hierbij betrokken?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de interne Mobiele Eenheid (ME) in eerste instantie geprobeerd om de asielzoekers op een vreedzame manier terug te begeleiden naar hun cel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u toelichten waarom het noodzakelijk was om de ME gewelddadig te laten optreden? Hoeveel ME-ers zijn hierbij ingezet en acht u deze handelswijze noodzakelijk en proportioneel?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om onderzoek te doen naar het incident? Gaat u de filmbeelden van de camera’s ter plaatse bewaren en medische rapporten over verwondingen van asielzoekers bewaren ten behoeve van het onderzoek?
Op de afdelingen hangen geen camera's. Het afdelingshoofd en de commandant van het interne bijstandsteam hebben verslag uitgebracht aan de directeur van de inrichting. Er is alleen dwang gebruikt. Geen van de betrokken vreemdelingen heeft verwondingen opgelopen. De gang van zaken vormt voor mij geen aanleiding voor een nader onderzoek.
Klopt het dat een aantal asielzoekers na genoemd incident in isoleercellen is geplaatst? Hoeveel asielzoekers betreft het? Hoe lang verblijven ze reeds in de isoleercellen en hoe lang zullen ze hier nog moeten verblijven? Indien ze reeds in vrijheid zijn gesteld, hoe lang hebben ze in die cellen gezeten?
In totaal hebben vier vreemdelingen wegens opruiend en intimiderend gedrag een disciplinaire straf opgelegd gekregen. Zij uitten zich opruiend richting mede ingeslotenen en manifesteerden zich verbaal en fysiek intimiderend richting mede ingeslotenen en medewerkers. Het karakter van de uitingen was dermate ordeverstorend en intimiderend dat de directeur hierin grond zag voor het opleggen van afzondering voor de duur van 14 dagen. Een van de personen die betrokken was bij het incident heeft met zijn gedrag de orde en veiligheid in het detentiecentrum Rotterdam ernstig in gevaar gebracht. Mede gelet op zijn strafrechtelijke verleden waarvoor hij ook tot ongewenst vreemdeling is verklaard en zijn eerdere ontvluchting uit detentie is betrokkene, na ommekomst van zijn disciplinaire straf, overgebracht naar een andere inrichting.
Met hoeveel personen zitten de asielzoekers in één isoleercel? Hoeveel isoleercellen heeft het detentiecentrum Rotterdam?
Het detentiecentrum beschikt over 24 afzonderingsverblijven. Deze verblijven zijn bestemd voor één persoon. Er worden nooit meerdere personen in een afzonderingsverblijf geplaatst.
Klopt het dat één van de betrokkenen als sanctie twee weken isoleercel opgelegd heeft gekregen? Zo nee, wat dan wel? Zo ja, hoe rechtvaardigt u dit?
Zie antwoord vraag 6.
Is plaatsing in de isoleercellen een standaardprocedure na een dergelijke demonstratie? Zo ja, acht u deze disciplinaire maatregel proportioneel en waarom? Ben u bereid dit te veranderen? Zo nee, hoe komt het dat deze procedure nog steeds wordt gehanteerd?
De disciplinaire straffen zijn uitsluitend opgelegd aan de vier personen die opruiend en intimiderend gedrag vertoonden. Aan alle overige personen op de afdeling is geen disciplinaire straf opgelegd, ook niet na hun initiële weigering om mee te werken aan insluiting.
Hoeveel asielzoekers zitten vast in het detentiecentrum Rotterdam en hoe lang zitten zij hier gemiddeld? Waarom zet u asielzoekers in een dergelijk detentiecentrum?
Op peildatum 24 augustus 2011 waren 449 personen ingesloten in het detentiecentrum Rotterdam. De gemiddelde detentieduur van deze personen bedroeg 112 dagen.
Op grond van artikel 6 Vw2000 kan de vrijheid worden ontnomen van een vreemdeling aan wie de toegang is geweigerd. De reden om deze maatregel toe te passen is te voorkomen dat de vreemdeling aan wie de toegang tot Nederland geweigerd is – maar die Nederland niet onmiddellijk kan verlaten – zich in de tijd tot aan zijn vertrek toch de feitelijke toegang tot Nederland kan verschaffen. Op grond van artikel 59 Vw2000 kan een vreemdeling met het oog op de uitzetting in bewaring worden gesteld. Het doel van deze maatregel is te voorkomen dat de vreemdeling zich aan het toezicht onttrekt terwijl zijn/haar uitzetting wordt voorbereid.
In het detentiecentrum Rotterdam zijn in de regel geen personen ondergebracht die nog in afwachting zijn van de behandeling van hun asielverzoek.
Bent u bekend met het rapport van Amnesty International d.d. 5 november 2010 over de omstandigheden in onder andere het detentiecentrum Rotterdam?
Ja.
Erkent u dat vreemdelingdetentie grotendeels overeenkomt met de strafmaatregel uit het strafrecht? Zo nee, waarom niet? Bent u het ermee eens dat asielzoekers geen zicht hebben op het einde van hun detentie, maar veroordeelden wel? Zo ja, acht u dit wenselijk?
Strafrechtelijke detentie is gericht op bestraffing en resocialisatie. Vreemdelingenbewaring is geen strafrechtelijke maatregel, maar een bestuursrechtelijke maatregel. Vreemdelingenbewaring is er slechts op gericht betrokkene beschikbaar te houden voor (de voorbereidingen van) het vertrek. De aard van de detentie is derhalve verschillend. Dit komt ook tot uitdrukking in het gevoerde regime. Ik verwijs in dit kader naar de heroriëntatie die door de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) is uitgevoerd, en er onder meer op was gericht de bestuursrechtelijke aard van de vreemdelingenbewaring nadrukkelijker in het regime tot uitdrukking te laten komen. Deze behelsde onder meer uitbreiding van het aantal bezoekuren, uitbreiding van het activiteitenprogramma en inrichting van een juridisch loket. De toenmalige minister van Justitie heeft u hierover bij brief van 29 juni 2010 geïnformeerd (TK 2009–2010, 19 637, nr. 1353).
Ik onderschrijf niet dat vreemdelingen die in vreemdelingenbewaring zijn gesteld geen zicht hebben op het einde van hun detentie. De duur van de detentie is beperkt tot de periode die strikt noodzakelijk is om het vertrek uit Nederland te realiseren. Indien de vreemdeling besluit om actief aan het vertrek te werken, kan het vertrek bijzonder snel gerealiseerd worden, en kan de detentieduur kort blijven. De vreemdeling heeft daarmee zelf in de hand in hoeverre er zicht is op een einde aan zijn of haar detentie.
Vindt u dat vreemdelingendetentie een ultimum remedium is, conform internationale mensenrechtenstandaarden, de Terugkeerrichtlijn en uitspraken van de minister van Justitie? Bent u het ermee eens dat dit uitgangspunt een dode letter is, indien niet eerst wordt gekeken naar alternatieven?
Vreemdelingenbewaring dient ter fine van uitzetting. Het Nederlandse beleid gaat uit van de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling om Nederland te verlaten wanneer niet (langer) sprake is van rechtmatig verblijf. Gedwongen vertrek – en daarmee vreemdelingenbewaring – komt pas aan de orde als de vreemdeling deze verantwoordelijkheid niet (tijdig) neemt en lichtere middelen niet (langer) aan de orde zijn. In dit kader kan vreemdelingenbewaring worden toegepast indien deze maatregel noodzakelijk is om te voorkomen dat de vreemdeling zich aan toezicht onttrekt. Gelet hierop meen ik dat vreemdelingenbewaring voldoet aan het uitgangspunt dat het als ultimum remedium wordt gebruikt.
Erkent u dat er alternatieven beschikbaar zijn, onder andere genoemd in dit rapport? Gaat u deze alternatieven uitwerken en in de praktijk brengen? Neemt u hierbij de aanbevelingen over uit het rapport van Amnesty International? Zo nee, waarom niet?
Er zijn alternatieven voor bewaring beschikbaar. Deze zijn echter niet altijd effectief. Naar aanleiding van de motie van het lid Gesthuizen is hiernaar het afgelopen half jaar onderzoek gedaan. Daarbij is het Amnesty rapport betrokken. Er is in het kader van het onderzoek ook een gesprek geweest met vertegenwoordigers van Amnesty. De uitkomst van het onderzoek is met uw Kamer gecommuniceerd via de Terugkeerbrief. De alternatieven voor bewaring zoals Amnesty die ziet vallen grotendeels samen met de mogelijkheden die ik thans bezie. Of deze mogelijkheden daadwerkelijk uitvoerbaar zijn en op welke wijze daaraan invulling zal worden gegeven zal later dit jaar aan uw Kamer worden medegedeeld.
Erkent u dat er geen verband is tussen «algemeen aanvaard» en «humaan gelet op het antwoord op eerdere Kamervragen, waarin u stelt dat vreemdelingenbewaring algemeen aanvaard is en daarmee verantwoord en humaan?2 Zo nee, kunt u toelichten hoe u het verband tussen deze begrippen ziet?
Het rapport van de ISt waaraan gerefereerd wordt heeft betrekking op meerpersoonscellen (MPC). De belangrijkste conclusie van de ISt was dat «het meerpersoonscelgebruik inmiddels algemeen aanvaard is en niet die grote problemen heeft opgeleverd die sommigen bij de invoering ervan hadden voorzien». Hoewel de ISt dus constateert dat MPC-gebruik inmiddels algemeen aanvaard is, is zij desondanks van mening dat het standaard toepassen van MPC in de vreemdelingenbewaring op gespannen voet staat met de European Prison Rules. In mijn reactie op het ISt-rapport heb ik aangegeven de opvatting van de ISt op dit punt niet te delen. Er is geen sprake van dat personen die in een MPC geplaatst zijn slechter af zouden zijn dan personen die in een eenpersoonscel zijn geplaatst. Overigens wijs ik erop dat de door de Raad van Europa opgestelde European Prison Rules geen dwingende rechtskracht hebben.
In mijn eerdergenoemde beleidsreactie op het rapport van de ISt heb ik geen koppeling gelegd tussen «algemeen aanvaard» en «humaan». Humaan is een subjectief begrip over de invulling waarvan van mening kan worden verschild. Ik ben van mening dat de wijze waarop in Nederland de vreemdelingenbewaring wordt vormgegeven de (internationale) toets der kritiek kan doorstaan.
Hoe verklaart u de conclusie uit het rapport van de Inspectie voor de Sanctietoepassing dat dergelijke vreemdelingenbewaring op gespannen voet staat met onder andere de European Prison Rules en de artikelen 5 en 9 van het Europees Verdrag tot bescherming van de kranten van de mens en Fundamentele vrijheden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 15.
Bent u bereid om deze vragen op de kortst mogelijke termijn maar in ieder geval binnen een week te beantwoorden?
De beantwoording van deze vragen heeft op de kortst mogelijke termijn plaatsgevonden, maar heeft mede vanwege de noodzakelijke interdepartementale afstemming langer geduurd dan een week.
Landelijke regels voor de aanpak van uitbraken van antibioticaresistente bacteriën |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Coutinho: Ziekenhuis moet bacterie-uitbraak melden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat er landelijk regels gesteld moeten worden voor ziekenhuizen waar een besmetting met een antibioticaresistente bacterie wordt vastgesteld? Zo nee, waarom niet, nu herhaaldelijk is gebleken dat ziekenhuizen niet altijd adequaat op zo’n besmetting reageren, waardoor er onnodig veel mensen besmet worden? Zo ja, welke regels wilt u stellen, en bent u bereid deze regels zo snel mogelijk op te leggen?
De toenemende antibioticaresistentie is een punt van zorg. Daarom wil ik een extra waarborg inbouwen zodat we in Nederland zeker weten dat er in geval van uitbraken met dit soort gevaarlijke resistente bacteriën door de betrokkenen juist wordt gehandeld. Daarbij moet snel het probleem worden onderkend, snel worden gehandeld en indien nodig snel expertise van buiten worden betrokken. Ik overweeg hiervoor een extra ondersteuningsstructuur op te laten zetten, die snel kan helpen met de aanpak. Over de vorm van deze ondersteuning wordt op dit moment gesproken met de IGZ en de betrokken beroepsgroepen. Het Centrum Infectieziektebestrijding (CIb) van het RIVM heeft hierbij het voortouw. Ik zal u hier zo spoedig mogelijk over informeren.
Het inbouwen van deze waarborg is het doel. Het instellen van een wettelijke meldplicht is voor mij geen doel op zich. Het gaat om de acties en de bevoegdheden die nodig zijn om te kunnen handelen.
Samen met de beroepsgroepen en de IGZ zal er bovendien worden gekeken of de huidige richtlijnen en protocollen aangescherpt moeten worden en of aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn.
Deelt u de mening dat er een meldplicht voor ziekenhuizen ingesteld moet worden zodat er direct meegekeken kan worden of de aanpak van de besmetting succesvol is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en termijn wilt u dit regelen?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat er op dit moment overlegd wordt over het instellen van een meldplicht voor ziekenhuizen? Zo ja, wanneer zal dit overleg naar verwachting afgerond worden, en wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van dit overleg?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of en zo ja welke landelijke richtlijnen er bestaan over hoe te handelen bij besmetting met MRSA/ESBL van patiënten in ziekenhuizen? Zo nee, waarom niet?
De Werkgroep Infectiepreventie (WIP), een samenwerkingsverband van medische professionals op het gebied van infectiepreventie en ziekenhuishygiëne, maakt richtlijnen om verspreiding van infecties tegen te gaan. Voorbeelden hiervan zijn de MRSA-richtlijn en de richtlijn bijzonder resistente micro-organismen (BRMO). De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) beschouwt deze richtlijnen als professionele standaarden en ziet toe op de naleving. Eén van deze richtlijnen is de MRSA-richtlijn, waarvan het search en destroy beleid onderdeel is. Door het naleven wordt de verspreiding van (multi)resistente bacteriën naar andere patiënten voorkomen.
Deelt u de mening dat besmetting van ziekenhuispatiënten met multiresistente bacteriën een zodanige bedreiging voor de volksgezondheid vormt, dat dit op korte termijn te ontwikkelen meer adequaat preventie-, opsporings- en handhavingsbeleid vergt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u dergelijk beleid ontwikkelen?
Zie antwoord vraag 2.
De gevolgen van de eigen bijdrage in de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) voor mensen met dementie |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de brandbrief van de directeur van Geriant? Deelt u de mening dat een eigen bijdrage voor dementerende ouderen contraproductief zal werken? Zo nee, waarom niet?1
Ik heb kennis genomen van deze brief. Ik ben niet van mening dat de eigen bijdrage per definitie contraproductief zal werken. De huidige financiële tijden vragen om matiging en een verantwoorde ontwikkeling van de overheidsuitgaven. Iedereen moet hieraan bijdragen. Het principe achter de eigen bijdrage is dat een patiënt maximaal de eigen bijdrage zelf bijdraagt aan zorg en de rekening daarboven collectief wordt vergoed. Mensen die echt zorg nodig hebben zijn best bereid daar iets zelf voor te betalen. In de eerstelijns psychologische zorg en in de AWBZ geldt al langer een eigen bijdrage. Ik heb geen signalen ontvangen dat mensen daardoor deze vormen van zorg mijden. Daarbij is op 30 juni jongstleden de motie Van der Staaij/ Bruins Slot aangenomen (TK 2010/11, 25 424, nr. 123). In de motie wordt de regering verzocht om in 2012, bij het introduceren van een eigen bijdrage in de tweedelijns GGZ, het risico op zorgmijding in te perken door de meest kwetsbare doelgroepen te ontzien. Hetzij via een verlaging van de eigen bijdrage, hetzij via een gerichte uitzondering van de meest kwetsbare doelgroepen. Over de uitvoering van de motie heb ik meerdere malen overleg gevoerd met GGZ-Nederland (GGZ-N), Zorgverzekeraars Nederland (ZN), de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) en het Landelijk Platform GGZ (LPGGZ). Daarbij is gezamenlijk geconcludeerd dat vanwege de tijdsdruk en de korte termijn waarmee de maatregelen moeten worden geïmplementeerd en uitgevoerd, de mogelijkheden om te komen tot aanpassingen voor het jaar 2012 beperkt zijn. Alles overwegend ben ik toen gekomen tot een pakket maatregelen, ter invulling van de motie, waarmee de eigen bijdrage verder wordt verlaagd van € 275 (brief 27 juni 2011, kenmerk CZ/CGGZ-3070559) naar € 200. Daarbij betaalt de verzekerde niet meer dan € 200 per kalenderjaar. De eigen bijdragen zijn daarmee fors verlaagd ten opzichte van de eigen bijdragen zoals opgenomen in het Regeerakkoord. In het Regeerakkoord is uitgegaan van een eigen bijdrage van € 175 voor DBCs met een behandeltijd tot 1 800 minuten en € 425 voor DBCs vanaf 1 800 minuten. Hierbij bestond geen limiet op het aantal te innen eigen bijdragen voor patiënten met meerdere DBCs per jaar. Met de sector is tevens de mogelijkheid verkend om – ook op verzoek van de Kamer – de kwetsbare doelgroepen te ontzien via een gerichte uitzondering. Daarbij is zowel een uitzondering op basis van aandoeningsgerichte doelgroepen als wel op basis van inkomen onderzocht. Na overleg met het veld is geconcludeerd dat het uitsluiten van patiënten met bepaalde psychische aandoeningen moeilijk objectiveerbaar te maken is. Een helder criterium welke aandoeningen juist wel of juist niet in aanmerking zouden moeten komen voor uitsluiting is niet of nauwelijks te maken.
Het ontzien van mensen onder een bepaalde inkomensgrens is een andere mogelijkheid die is verkend. Maar gebleken is dat deze route ook niet vrij is van bezwaren, zoals inzage in inkomensgegevens bij andere partijen en de vergroting van de armoedeval. Indien een verzekerde een inkomen heeft net boven het minimumniveau, moet hij immers voor de tweedelijns GGZ wel deze eigen bijdrage voldoen. Het beleid van achtereenvolgende kabinetten is juist gericht op het verkleinen van de armoedeval.2 Daarnaast zou het inrichten van een dergelijk systeem (zowel voor zorgverzekeraars, zorgaanbieders als andere uitvoeringsorganisaties, die daarmee zouden worden belast) op zodanige uitvoeringstechnische problemen stuiten dat is geconstateerd dat deze weg voor het jaar 2012 onbegaanbaar lijkt.
Ik heb in mijn brief aan u (CZ/ CGGZ- 3072974) wel aangegeven dat ik bereid ben om in het kader van de ontwikkeling van de brede beleidagenda de mogelijkheden voor alternatieve maatregelen voor 2013 verder te onderzoeken. Daarmee kom ik tegemoet aan het laatste onderdeel van de motie, waarin wordt verzocht in een bestuurlijk overleg met partijen tot een gezamenlijke agenda te komen voor de toekomst. De gesprekken met het veld zijn daarover op dit moment gaande.
Gelooft u nog altijd dat eigen bijdragen in de zorg het «kostenbewustzijn» vergroten en daarmee het zorggebruik remmen? Zo ja, vindt u dit geen bezopen aanname ten aanzien van dementerende ouderen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Uit onderzoek blijkt dat GGZ aanmerkelijk prijsgevoeliger is dan extramurale somatische zorg.3 Deze conclusie wordt onderschreven door het CPB in een notitie over gedragseffecten van eigen betalingen in de Zvw (25 april, 2008). Ook het Trimbos Instituut concludeerde onlangs nog, op basis van uitgebreid literatuuronderzoek, dat de prijsgevoeligheid van GGZ hoger ligt dan bij andere vormen van curatieve zorg. Dit betekent dat er in de GGZ een gedragseffect optreedt bij de invoering van een eigen bijdrage. Het gedragseffect wordt ook groter naarmate de eigen bijdrage hoger wordt. Ik heb gekozen voor een eigen bijdrage van maximaal € 200 per patiënt per kalenderjaar. Ik maak daarbij geen onderscheid in diagnose. De eigen bijdrage geldt dan ook zowel voor de patiënt die aan dementie lijdt als bijvoorbeeld de patiënt die lijdt aan schizofrenie of persoonlijkheidsstoornissen. Als er sprake is van een patiënt met dementie is juist ook de mantelzorger geholpen met de begeleiding en heeft deze invloed op het al dan niet gebruik maken van de zorg.
Bent u van mening dat dementerende ouderen en hun verwanten of geliefden calculerende zorgconsumenten zijn? Zo nee, waarom gelooft u dan in liberale gedragsbeïnvloeding met negatieve financiële prikkels, zoals een eigen bijdrage?
Zoals ik in vraag 1 heb beantwoord, noodzaakt de huidige financiële situatie tot maatregelen. De uitgaven in de GGZ zijn de afgelopen jaren fors gegroeid, zelfs meer dan verdubbeld in de periode 2000–2009. Het aantal cliënten in de tweedelijns GGZ is de afgelopen jaren met ongeveer 10% gestegen, terwijl het totale aantal mensen dat een psychische stoornis heeft niet stijgt. Ik vind het redelijk dat mensen die gebruik maken van de GGZ daaraan bijdragen. Een eigen bijdrage van maximaal € 200 per jaar vind ik in dat opzicht verantwoord en acceptabel.
Bent u ervan op de hoogte dat veel ouderen in Nederland zich weggezet voelen als kostenpost voor de samenleving? Welke aanpassing van uw beleid bent u bereid door te voeren teneinde deze droeve ontwikkeling te keren?
Het betreurt ons als deze indruk bij ouderen bestaat. Dit kabinet investeert juist in de zorg voor ouderen. Het is een belangrijk onderdeel van het gedoogakkoord. Er wordt ookgeïnvesteerd in de ontwikkeling van casemanagement voor dementie. Onder andere door middel van het programma ketenzorg dementiezijn er al veel projecten die belangrijke waarde hebben en er is inmiddels enkele jaren ervaring opgedaan in de regio’s met ketenzorg dementie. Er wordt ook gewerkt aan een zorgstandaard ketenzorg dementie en er loopt een onderzoek naar de effectiviteit van casemanagament bij dementie. Er is dus juist op dit gebied erg veel geïnvesteerd en gestimuleerd. En dat willen we ook voortzetten. Via een opslag op de AWBZ-tarieven en de Nza-beleidsregel dementie worden zorgaanbieders gestimuleerd samenwerkingsafspraken in de regio te maken ter verbetering van de dementiezorg, inclusief de inzet van casemanagers. In vrijwel heel Nederland kopen de zorgkantoren nu ketenzorg dementie in. Voor de beleidsregel is € 10 miljoen per jaar gereserveerd. Deze beleidsregel wordt met een jaar verlengd tot 1 januari 2013..
Vindt u dat dementerende ouderen teveel zorg «consumeren»? Zo ja, op grond van welke ervaringen velt u dit oordeel? Zo nee, waarom bestraft u het zorggebruik van deze mensen met een eigen bijdrage?
De maatregel eigen bijdrage neem ik niet omdat dementerende ouderen teveel zorg zouden consumeren. De maatregel neem ik omdat de uitgaven in de GGZ te hard zijn gestegen. Ik ben van mening dat GGZ-patiënten daaraan moeten bijdragen door middel van een eigen bijdrage. Ik verwijs hierbij verder naar de antwoorden op de vorige vragen.
Deelt u de mening van de directeur van Geriant dat de eigen bijdrage in de GGZ zal leiden tot een toename van het aantal ouderen dat naar het verpleeghuis moet? Is dit wat u beoogt met uw beleid? Wilt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik verwacht niet dat mensen die niet noodzakelijk hoeven worden opgenomen in een verpleeghuis, door deze maatregel wel moeten worden opgenomen, aangezien zij nog steeds van de zorg gebruik kunnen maken. De eigen bijdrage die van patiënten wordt verlangd is maximaal € 200 per jaar. Er zijn ook eigen bijdragen van de AWBZ-zorg, dus dat kan geen argument zijn.
Deelt u de mening dat een groter beroep op mantelzorg in plaats van formele zorg geen optie is, gelet op de onderzoeken van onder meer Mezzo waaruit blijkt dat mantelzorgers reeds zwaar overbelast zijn en omdat mensen van dit kabinet langer en harder moeten werken? Zo nee, waarom niet?
Onderdeel van het programma ketenzorg dementie, waar ik in vraag 4 aan refereerde, is dat ook de mantelzorgers ondersteuning moeten krijgen bij hun inzet voor mensen/ familieleden met dementie. Daarbij moet een goede balans zijn tussen de zorg/ hulp die zij leveren voor deze patiënten en hun eigen rust, naast de vaak zeer zware zorg. Ik hecht er daarom aan dat de projecten met de casemanagers worden voortgezet in de toekomst, omdat juist die projecten de juiste ondersteuning bieden voor mantelzorgers. En het blijkt ook dat dit het welbevinden van zowel de mantelzorger als de patiënt met dementie ten goede komt. Ik zie deze casemanagement aanpak in de toekomst als een grote verbetering. Over de stappen die ik daartoe wil zetten, verwacht de staatssecretaris u dit najaar nader te kunnen informeren.
Deelt u de mening dat GGZ-patiënten vaak dezelfde beperkingen hebben als dementerende ouderen, zoals verwardheid, desoriëntatie, denk- en stemmingsstoornissen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, erkent u dat de bezwaren tegen de eigen bijdragen voor dementerende ouderen ook grotendeels opgaan voor de GGZ in het algemeen? Wilt u uw antwoord toelichten?
In de beantwoording van de vorige vragen heb ik aangegeven wat mijn afwegingen zijn geweest voor invoering van de eigen bijdrage in de GGZ.
Bent u, nu de brandbrief van Geriant pijnlijk de zotheid van eigen bijdragen in de GGZ in het algemeen heeft blootgelegd en gelet op uw opvatting dat op basis van aandoening geen onderscheid in de toepassing van eigen bijdragen in de GGZ gemaakt kan worden, bereid dit immorele en discriminerende voorstel in te trekken? Zo nee, durft u zich nog liberaal respectievelijk christelijk te noemen? Wilt u uw antwoord toelichten?2
Nogmaals wil ik benadrukken dat de zeer grote groei van de uitgaven in de ggz-sector dwingt tot het treffen van maatregelen binnen die sector. De keuze voor een eigen bijdrage in de GGZ is geen kwestie van willekeur, maar een inhoudelijke keuze op grond van een zorgvuldige analyse en afweging op grond van de situatie in deze sector.
De onderhandelingen over de ziekenhuiskosten |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de campagne van Zorgverzekeraars Nederland (ZN) richting de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ)? Vindt u het gepast dat een mede door uw inspanning gesloten akkoord door een van de ondertekenaars wordt ondermijnd?1
De brief van ZN is niet aan mij gericht maar aan de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen, de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra en Zelfstandige Klinieken Nederland. Het is daarom primair aan die organisaties om op de brief van ZN te reageren. Ik heb de brief niet opgevat als een ondermijning van het mede door mijn inspanningen gesloten akkoord.
Deelt u de mening dat deze actie van ZN kan worden gezien als een openingsbod van 0% groei, in tegenstelling tot de 2,5% waarvan sprake is in het door u onderschreven hoofdlijnenakkoord? Zo nee, waarom niet? Zo ja, vindt u dit nog verantwoord met het oog op uw verantwoordelijkheid voor de beschikbaarheid, kwaliteit en toegankelijkheid van de ziekenhuiszorg? Wilt u uw antwoord toelichten?
In het bestuurlijk hoofdlijnenakkoord hebben de partijen gezamenlijk de intentie uitgesproken om de uitgavengroei te beheersen door middel van het uitwerken van een gezamenlijke inhoudelijke agenda. Met deze inhoudelijke agenda moet de beschikbaarheid, kwaliteit en toegankelijkheid worden gegarandeerd. Voor zover ik heb begrepen is de inzet van verzekeraars voor 2012 gebaseerd op de afspraken uit het hoofdlijnenakkoord met daarin verdisconteerd de verwachte uitgavenontwikkeling van vorig jaar en dit jaar. Het is niet onlogisch, dat indien de groeiruimte voor 2012 al in 2011 wordt opgesoupeerd, er in 2012 een pas op de plaats moet worden gemaakt. Inmiddels hebben partijen de informatie waarop de brief van ZN was gebaseerd uitgewisseld.
Ik acht deze ontwikkeling geenszins in strijd met de publieke belangen die ik verdedig: toegankelijkheid, kwaliteit en betaalbaarheid van de zorg. Hoewel de vragensteller het publieke belang van de betaalbaarheid niet noemt wil ik die hier nadrukkelijk wel noemen. Dit belang – en de discipline daaromtrent – geldt niet alleen nu of in 2012, maar is juist voor de komende decennia essentieel om de toegankelijkheid en kwaliteit in een op solidariteit gebaseerd stelsel te kunnen blijven garanderen.
Hoe omschrijft u de kerntaken van een ziekenhuis?
De kerntaak van een ziekenhuis is het leveren van medisch specialistische zorg.
Hoe denkt u betere zorg voor minder geld te krijgen als ziekenhuizen zich meer moeten bezighouden met vastgoedrisico's, solvabiliteitseisen van banken en investeerders, reclame en marketing, in plaats van zich op de medische kerntaak te richten? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik ben er van overtuigd dat ziekenhuizen alleen betere zorg voor minder geld kunnen leveren als zij een adequate (financiële) bedrijfsvoering hebben. Een organisatie die niet weet hoe zijn werkprocessen in elkaar zitten, waar de kosten gemaakt worden en waar verbeteringen mogelijk zijn zal nooit in staat zijn betere zorg tegen lagere kosten te realiseren.
Dit betekent ook dat het ziekenhuisbestuur in overleg met interne en externe stakeholders integrale afwegingen moet maken bijvoorbeeld ten aanzien van het onroerend goed, het financieel beheer en marketingactiviteiten.
Mogen ziekenhuizen de wachttijden verlengen of een patiënt behandeling weigeren als zij het met de zorgverzekeraars overeengekomen volume anders zullen overschrijden? Zo nee, hoe garandeert u dat dit niet zal gebeuren?
Ten aanzien van de wachttijden is in het hoofdlijnenakkoord opgenomen dat zorgaanbieders zich tot het uiterste inspannen om de zorg binnen de zogenoemde Treeknormen te leveren. Ook staat in het akkoord dat zorgverzekeraars jegens hun verzekerden verantwoordelijk zijn hun zorgplicht na te komen. Partijen hebben daarmee in het akkoord hun verantwoordelijkheid genomen om wachttijden binnen aanvaardbare (Treek)normen te houden en te voorkomen dat patiënten geweigerd worden.
Wilt u garanderen dat er door dit gekrakeel geen wachtlijsten en verslechtering van de kwaliteit van de geboden zorg zullen optreden? Zo nee, waarom niet?
De afspraken in het hoofdlijnenakkoord zoals verwoord in het antwoord op vraag 5, bieden in mijn ogen de beste garantie om de uitgavengroei de komende jaren om te buigen naar een aanvaardbaar niveau zonder dat de wachtlijsten oplopen of de kwaliteit van de zorg verslechtert.
Wilt u deze vragen voor afloop van het zomerreces beantwoorden?
Ik heb deze vragen zo snel mogelijk beantwoord.
Het bericht dat het Erasmus Medisch Centrum (EMC) Rotterdam patiënten weigert onder narcose te brengen bij een endoscopie |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het bericht dat het EMC Rotterdam vanwege bezuinigingen patiënten weigert onder narcose te brengen bij een endoscopie?1 Zo ja, wat is uw mening hierover en welke maatregelen verbindt u hieraan?
Het bericht waar naar verwezen wordt, is afkomstig van een individuele patiënt op een forum. Dit betreft een zaak tussen patiënt en zorgverlener. Het ministerie van VWS doet geen uitspraken over individuele gevallen.
In algemene zin kan ik het volgende berichten. De meeste patiënten die een endoscopisch onderzoek ondergaan, krijgen van te voren een roesje (een licht slaapmiddel met pijnstilling) zodat zij zo min mogelijk hinder van de procedure hebben. Een deel van de patiënten kiest ervoor om helemaal geen medicatie te ontvangen. Ik heb van het betrokken ziekenhuis vernomen dat zij zeer selectief zijn met het onder narcose uitvoeren van een endoscopie bij volwassenen. Echter, in het geval dat een roesje niet voldoende is, wordt er wel degelijk maatwerk geleverd en is narcose een optie.
De chaos bij het UWV |
|
Paul Ulenbelt |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «totale chaos bij het UWV»?1
Ik heb kennisgenomen van het genoemde artikel. Het artikel is opgesteld op grond van een rapport over het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) dat de Nationale ombudsman (No) op 19 augustus 2011 heeft gepubliceerd. In dit rapport stelt de No vast dat UWV in het geval van één individuele uitkeringsgerechtigde, er niet in is geslaagd betrokkene voldoende duidelijkheid te verschaffen over de zeer complexe uitkeringspositie. De No stelt dat de oorzaak hiervan ligt in het feit dat de ICT-systemen van de verschillende UWV-kantoren niet matchen. De No concludeert dat de informatievoorziening vanuit UWV ontoereikend is.
UWV heeft in deze zaak niet goed gecommuniceerd. De complexiteit van de zaak ten spijt mag het niet gebeuren dat er wijzigingen worden doorgevoerd in de hoogte of uitbetaling van een uitkering zonder dat UWV daar de klanten over informeert. Ook had UWV de gevraagde uitleg aan betrokkene moeten geven. In zoverre worden de conclusies van de No door UWV en mij onderschreven.
Ik hecht er aan te melden dat de door de No beoordeelde casus geen representatief beeld geeft van de gang van zaken bij UWV. Per jaar behandelt UWV vele honderdduizenden uitkeringen in verband met de werkloosheid en arbeidsongeschiktheid. Daarin neemt UWV jaarlijks ruim één miljoen beslissingen. In een klein deel hiervan gaat het om beslissingen over samenloop van meerdere uitkeringsrechten. Het handelt hier vaak om complexe beoordelingen. Het voert te ver op basis van één concrete zaak te spreken van «totale chaos». Ik constateer dat deze kwalificering niet wordt gebruikt door de No. De No nuanceert het in de media geschetste beeld ook getuige een interview op 29 augustus 2011 in het radio 1 programma «Goedemorgen Nederland».2
Is het waar dat cliënten soms met verschillende kantoren te maken hebben waarvan de administratiesystemen niet met elkaar kunnen communiceren? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waaruit blijkt dat?
Klanten van UWV hebben soms te maken met verschillende UWV-kantoren, die voor verschillende uitkeringen aparte uitkeringssystemen hanteren. Alle kantoren maken gebruik van hetzelfde ZW-systeem en hetzelfde systeem voor de WW. Met betrekking tot arbeidsongeschiktheid gebruiken UWV- kantoren nu nog één van twee beschikbare uitkeringssystemen. Deze systemen zijn niet met elkaar verbonden. Als gevolg hiervan gebeurt het onderkennen van samenloop van verschillende uitkeringsrechten handmatig door UWV-medewerkers. Hiervoor maken zij gebruik van de polisadministratie, waarin alle uitkeringsrechten, ongeacht het systeem waarin ze worden beheerd, kunnen worden geraadpleegd.
Vanaf 1 januari 2012 worden de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen beheerd in één uitkeringssysteem dat op alle kantoren zal worden gehanteerd. Het onderkennen van situaties waarin meerdere van deze uitkeringsrechten naast elkaar bestaan, wordt hiermee eenvoudiger. Tevens wordt het hiermee eenvoudiger te onderkennen of er op meerdere kantoren uitkeringen worden uitbetaald.
Met ingang van 1 januari 2012 komt er ook een eind aan de werkwijze waarbij betalingen van verschillende soorten uitkeringen (bijvoorbeeld WW en WAO) bij elkaar worden gevoegd. Wanneer één klant verschillende uitkeringen van UWV ontvangt, worden deze bijeengevoegd en tegelijk uitbetaald. Doordat uitkeringen een eigen betalingsfrequentie hebben, vindt een deel van de betalingen op voorschotbasis plaats.3 Deze systematiek maakt latere afrekening noodzakelijk. Vanaf 1 januari 2012 worden bij de samenloop de uitkeringen apart uitbetaald conform de betalingsfrequentie van de betreffende uitkering, elk vanuit het eigen uitkeringssysteem. Dit komt de overzichtelijkheid voor de klant ten goede.
Wat is uw reactie op het oordeel van de Nationale Ombudsman2 dat, als het UWV-kantoor in Heerlen betrokken is bij het verstrekken van een uitkering, de problemen bijna niet meer te overzien zijn?
De No stelt dat de oorzaak van de ontoereikende informatievoorziening ligt in het feit dat de ICT-systemen van de verschillende UWV-kantoren niet matchen. Dit geldt in het bijzonder voor kantoor Heerlen. Dit kantoor, dat de uitkeringen van overheids- en onderwijspersoneel verzorgt, werkt met andere systemen en aanvullende regelingen die niet matchen met de systemen van de overige UWV kantoren, aldus de No. Kantoor Heerlen maakt nu nog gebruik van een door het voormalig USZO ontwikkeld systeem voor de arbeidsongeschiktheidsregelingen. Doordat UWV, zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb verwoord, met ingang van 1 januari 2012 overgaat op één landelijk uitkeringsysteem voor de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen doet het probleem dat het uitkeringssysteem van kantoor Heerlen niet communiceert met andere UWV kantoren zich niet meer voor.
Kunt u uitgebreid reageren op de het rapport van de Nationale Ombudsman van 19 augustus 2011 en hierbij uw oordeel geven over de wijze van actieve informatieverstrekking door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV)?2
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze bent u voornemens om de problemen, die in het rapport naar voren komen, in de toekomst uit te sluiten?
In mijn antwoord op vraag 2 ben ik al ingegaan op verbeteringen met betrekking tot de ICT-systemen. Een belangrijk deel van de problemen in de casus van de ombudsman is evenwel ontstaan door een menselijke fout. Ten onrechte is samenloop van verschillende uitkeringen niet onderkend, waardoor het helaas voor betrokkene is misgelopen en de situatie is ontstaan zoals in het rapport van de No is beschreven.
De No adviseert om bij complexe samenloopgevallen klanten snel in contact te brengen met ter zake kundige medewerkers. Op dit moment zijn er al speciale teams ingericht op elk kantoor waar mensen terechtkunnen als er sprake is van meerdere gelijktijdige uitkeringen. In deze zogenaamde «samenloopteams» worden de uitkeringen beheerd. Er is kennis aanwezig van alle uitkeringen van de betrokkene. In 2011 heeft UWV daarnaast, naar voorbeeld van de Stella-teams bij de Belastingdienst, een werkwijze geïmplementeerd waarbij complexe en schrijnende situaties vroegtijdig gesignaleerd worden. Voor de oplossing van dergelijke cases worden speciale opgeleide multidisciplinaire teams ingezet die, in samenwerking met Belastingdienst en gemeenten, snel een passende interventie uit kunnen voeren.
UWV werkt actief aan de verbetering van de dienstverlening en communicatie. Aan de hand van de acht meest voorkomende interventies van de No bij UWV onderzoekt UWV samen met de No de verbetermogelijkheden. UWV en No onderschrijven dat de hierbij sprake is van een constructieve samenwerking.5
De wijkenaanpak van de regering naar aanleiding van de voortdurende onrust in de Culemborgse wijk Terweijde |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Opnieuw onrust in Culemborgse wijk Terweijde»?1
Ja.
Wat is er sinds de ongeregeldheden in de wijk na de jaarwisseling 2009–2010 gebeurd om de veiligheid en stabiliteit in de wijk te verbeteren? Hoeveel geld is hier door gemeente, rijk en andere partijen in geïnvesteerd? Welke resultaten zijn er bereikt?
De afgelopen anderhalf jaar heeft de gemeente Culemborg uitvoering gegeven aan het plan «Aansprekend Terweijde». Dit plan heeft tot doel de leefbaarheid in de wijk te verbeteren in de periode tot 2012. Dit wordt gemeten in de leefbaarheidsmonitor van 2013/2014. Terweijde dient dan een 6.9 te scoren. Het streven is dat Terweijde in 2015 een «normale» wijk in Culemborg is. Dat betekent dat er dan niet meer dan in de andere wijken van de stad sprake is van overlastgevend en strafbaar gedrag
Om deze doelen te bereiken werkt Culemborg met diverse partners samen. Speerpunten binnen deze integrale aanpak zijn een gezins- en persoonsgerichte aanpak, intensivering van toezicht en handhaving en het realiseren van voorzieningen en samenwerking met de bewoners.
Door deze aanpak heeft de gemeente de problemen terug weten te brengen. Het aantal vernielingen, geweldplegingen en overlast is fors afgenomen. Dit is ook terug te zien in de leefbaarheidsscores voor Terweijde. Terweijde-Componisten is van een 6,6 in 2008 naar een 7,0 in 2011 gegaan. Terweijde-Staatslieden van een 6,3 in 2008 naar een 6,4 in 2011. Met name in dit deel van de wijk dient dus nog verdere verbetering te worden bereikt. In het afgelopen jaar is te zien dat ook de veiligheid in de wijk is verbeterd.
Vanuit Rijk en gemeente samen is 3 miljoen euro geïnvesteerd in de uitvoering van het plan «Aansprekend Terweijde». Daarnaast worden er door andere partijen, waaronder de woningcorporatie, aanzienlijke bedragen geïnvesteerd in de wijk.
Klopt het dat een ingegooide ruit de directe aanleiding was tot het ontstaan van de nieuwe onrust? Zo nee, wat was dan de aanleiding? Zo ja, deelt u de mening dat het zorgwekkend is dat een ingegooide ruit tot deze hernieuwde onrust leidt?
Het ingooien van de ruit heeft weliswaar tot enige onrust geleid, maar de gemeente en de politie hebben door snel optreden escalatie kunnen voorkomen. Dit was mede mogelijk dankzij het goede contact dat de gemeente inmiddels heeft met bewoners en met diverse sleutelfiguren in de wijk. Het incident en de gevolgen zijn van een andere orde dan de problemen die zich begin 2010 voordeden. Er zijn evenwel in de wijk nog steeds onderhuidse spanningen gebleven tussen een beperkte groep jeugdige personen in de wijk, waardoor incidenten kunnen escaleren. Daaraan wordt in het kader van «Aansprekend Terweijde» verder gewerkt.
Hoeveel incidenten zijn dit jaar in Terweijde geregistreerd die te herleiden zijn tot spanningen tussen de Marrokaanse en Molukse gemeenschappen? Hoe is op deze incidenten gereageerd en tot hoeveel aanhoudingen heeft dit geleid?
In de jaren 2009 tot en met juli 2011 zijn er 108 bekeuringen uitgeschreven aan personen die direct betrokken zijn bij de problemen in de wijk. In de periode vanaf januari 2010 tot en met juli 2011 zijn er 73 personen aangehouden die direct behoren tot de in de wijk Terweijde woonachtige groep personen die overlast veroorzaken en/of strafbare feiten hebben gepleegd.
De politie zet fors in waar het gaat om de handhaving in de wijk Terweijde. Ieder strafbaar feit dat ter kennis komt van de politie wordt onderzocht. In beginsel wordt altijd vervolgd, indien daarvoor voldoende strafvorderlijke gronden zijn.
Deelt u de mening dat uit de voortdurende onrust in de wijk Terweijde blijkt dat de aanpak van overlast, spanning tussen bevolkingsgroepen en verloedering vragen om een langdurige aanpak, waarbij behaalde vooruitgang stevig worden vastgehouden? Zo ja, wat heeft u gedaan om de veiligheid in de wijk Terweijde te vergroten en de gemeente te ondersteunen om de problemen daar aan te pakken?
De problematiek van overlast, spanning tussen bevolkingsgroepen en verloedering vereist, naast de bredere aanpak van de meervoudige problematiek, een langdurige aanpak op lokaal niveau. Daar heeft Culemborg ook financiële middelen voor ontvangen, en is de gemeente door het Rijk ondersteund met deskundigheid en expertise. Het lokale gezag heeft de instrumenten en mogelijkheden om openbare orde en veiligheid te handhaven.
Ziet u dat andere gemeenten, zoals Ede, Amersfoort, Arhnem en Helmond, wijken hebben waar bewoners geconfronteerd worden met ontoelaatbare overlast, intimidatie en criminaliteit? Wat doet u om de veiligheid en het leefklimaat in deze wijken te verbeteren en de bewoners hun woonplezier terug te geven?
Er zijn meerdere gemeenten met buurten en wijken waar problemen met de leefomgeving zijn. Voor een succesvolle aanpak van de meervoudige problematiek is een langdurige integrale en gebiedsgerichte manier van samenwerken noodzakelijk. Het kabinet blijft gemeenten ondersteunen in hun aanpak van de problematiek door uitbreiding van wet- en regelgeving die gericht is op de aanpak van sociale overlast en door kennisoverdracht onder andere van goede aanpakken en ervaringen.
Deelt u de mening dat het absoluut noodzakelijk is dat de wijkenaanpak met grote prioriteit ter hand wordt genomen, zodat broze resultaten behouden kunnen worden en de burgers uitzicht houden op verbetering? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat wijkenaanpak een belangrijke positie in het beleid van de regering en de gemeenten blijft houden?
Zie antwoord vraag 6.
Geweld binnen TBS-instellingen |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Nog twee gewonden door steekincident tbs’er»1, en «Twee incidenten bij tbs-kliniek Rooyse Wissel»2? Herinnert u zich de over onder andere het verband tussen incidenten in de Rooyse Wissel en personeelstekorten?3
Ja.
Zijn de genoemde incidenten in de tbs-instellingen in Vught en de Rooyse Wissel inderdaad incidenten of is er sprake van een structureler probleem?
Uit intern onderzoek is niet gebleken dat de incidenten met elkaar in verband staan of voortkomen uit structurele problemen.
Beschikt u over recente cijfers over geweldsincidenten in penitentiaire inrichtingen in het algemeen en tbs-instellingen in het bijzonder? Zo ja, kunt u die cijfers aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, deelt u de mening dat die cijfers wel bekend zouden moeten zijn? Hoe gaat u hiervoor zorgen?
Beschikt u over recente cijfers over geweldsincidenten in penitentiaire inrichtingen in het algemeen en tbs-instellingen in het bijzonder? Zo ja, kunt u die cijfers aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, deelt u de mening dat die cijfers wel bekend zouden moeten zijn? Hoe gaat u hiervoor zorgen?
De cijfers van geweldsincidenten in justitiële inrichtingen worden bijgehouden ten behoeve van de zogeheten planning en control cycli, die de Dienst Justitiële Inrichtingen hanteert bij de aansturing van de inrichtingen. In iedere cyclus zijn de cijfers van de geweldsincidenten als stuurindicator opgenomen. In de onderstaande tabel worden de geregistreerde geweldsincidenten binnen de penitentiaire inrichtingen en justitiële forensisch psychiatrische centra in 2010 weergegeven. De cijfers zijn ook weergegeven per 100 ingeslotenen.
Geregistreerde geweldsincidenten in 20104
Geweld onderling
Per 100 ingeslotenen
Gevangeniswezen
888
7,9
TBS intramuraal
17
0,9
Geweld tegen personeel
Per 100 ingeslotenen
Gevangeniswezen
615
5,5
TBS intramuraal
52
2,6
Hebben de tbs-instellingen in Vught en de Rooyse Wissel te kampen met een al dan niet structureel personeelstekort? Zo ja, hoe groot is dit tekort en waaraan is dit tekort te wijten?
In 2010 heeft FPC De Rooyse Wissel al aangegeven dat er geen sprake was van structurele personeelstekorten. Dit geldt nog steeds. Ook op de tbs-afdeling van FPC Pompestichting in Vught is momenteel geen sprake van personeelstekort.
Is bij een recente inspectie van de penitentiaire inrichtingen Vught door de Inspectie voor de Sanctietoepassing ook de tbs-afdeling onderzocht? Zo ja, wat was de uitkomst van die inspectie?
De tbs-afdeling van FPC Pompestichting te Vught is ten tijde van de doorlichting van p.i. Vught niet door de Inspectie voor de Sanctietoepassing onderzocht.
Bent u bekend met het onderzoek van Abvakabo FNV «DJI – Agressie & geweld en werkdruk» van maart 2011? Hoe oordeelt u over de conclusie dat agressie en geweld in penitentiaire inrichtingen een groot probleem is? Wat doet u met de conclusies uit het genoemde onderzoek?
Ja, ik ben bekend met de uitkomsten van het onderzoek van de Abvakabo. Aan dit onderzoek kunnen echter geen conclusies worden verbonden. Recentelijk heb ik uw Kamer bericht over het WODC-rapport «Ongewenste omgangsvormen tussen gevangenispersoneel»5. In dit rapport geeft het WODC over het onderzoek van de Abvakabo aan dat deze meting dusdanig ernstige tekortkomingen op het gebied van respons (18,7%) en representativiteit (nauwelijks verantwoord) kent, dat daaraan geen conclusies mogen worden verbonden.
Ik heb het WODC gevraagd onderzoek te doen naar omgangsvormen en bejegening. Uit dit onderzoek blijkt dat het percentage van het personeel dat ongewenste omgangsvormen ervoer door collega’s en leidinggevenden, steeg tussen 2004 en 2007 (tot 34 procent), maar daarna aanzienlijk daalde tot ongeveer 8,5 procent. Ook als de strenge definitie voor ongewenste omgangsvormen wordt gehanteerd (inclusief discriminatie en verbale agressie) daalt het onderling personeelsgeweld nog altijd (van 34 naar 18 procent). Tevens is in het onderzoek gekeken naar het aantal medewerkers van het gevangeniswezen dat ongewenste omgangsvormen van gedetineerden ervoer. In 2011 daalde dit aantal ten opzichte van 2007 met 10 procent naar ongeveer 36 procent. Wanneer de nieuwe categorieën verbale agressie en discriminatie worden meegerekend, is er sprake van een lichte stijging (van 46 procent naar ongeveer 52 procent).
Wat is u oordeel over de constatering in dit onderzoek dat het personeel van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) vaak niet eens meer de moeite neemt om melding te maken van agressie en geweld jegens henzelf, omdat het vindt dat dat bij het werk hoort en omdat de werkgever te weinig met dergelijke meldingen doet? Deelt u de mening dat personeel van DJI’s wel melding zou moeten doen van dergelijke voorvallen en dat de werkgever daar wel iets mee zou moeten doen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
De DJI investeert continu in een zo veilig mogelijke werkomgeving, bijvoorbeeld door de campagne Veiligheidsbewustzijn. Naast onder andere fit- en weerbaarheidstrainingen wordt er ook geïnvesteerd in preventie en agressieregulatie. Onder agressie en geweld wordt een breed scala aan uitingsvormen verstaan. Het gaat hier om verbale agressie, bedreiging, maar ook om fysieke agressie. De meeste voorkomende vorm van agressie is verbale agressie.
Afhankelijk van de ernst van de geuite agressie wordt conform de vastgestelde procedure melding gedaan bij leidinggevenden, vervolgens kan een disciplinaire straf of maatregel worden opgelegd. Bij lichtere vormen van agressie, zoals verbale agressie, wordt niet altijd melding gedaan, wel wordt altijd door het personeel tegen dit gedrag opgetreden. Centraal staat het stimuleren van
positief gedrag en het ontmoedigen van negatief gedrag van de gedetineerde. Deze maatregelen dragen bij aan het creëren van een veilige werksituatie binnen de penitentiaire inrichtingen6.
Het voornemen van Medisch Spectrum Twente (MST) om topsalarissen te matigen |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Medisch Spectrum Twente (MST) zich «in de toekomst in nieuwe situaties» wil gaan conformeren aan de Beloningscode Bestuurders in de Zorg? Deelt u de mening dat het weinig om het lijf heeft dat men de intentie uitspreekt zich in de toekomst aan een reeds vrijblijvende code te willen gaan houden die bovendien ver boven een ministersalaris of de Balkenendenorm uitkomt? Zo nee, waarom niet?1
Ik heb het bericht gelezen en daarbij viel mij op dat er niet naar een bron wordt verwezen ondanks een blijkbaar (want tussen aanhalingstekens geplaatst) letterlijk citaat.
Het «kennelijke» besluit van de Raad van Toezicht (zie mijn verklarende opmerking in de eerste zin) is in wezen het zich neerleggen bij een onvermijdelijkheid. Het ligt in de lijn van de BBZ (beloningscode bestuurders in de zorg) dat die moet worden toegepast wanneer er nieuwe contracten met zorgbestuurders worden aangegaan. Noch het besluit van de Raad van Toezicht, noch het volgen van de BBZ zijn vrijblijvend. Ook de publiciteit die nu rond dat voornemen is ontstaan, maakt dat de Raad van Toezicht zich daarop aanspreekbaar heeft gemaakt.
Wanneer de normeringswet (TK 32 600) is aangenomen, heb ik zelf ook nog eens een handhavingsinstrument.
In uw vraag kwalificeert u de BBZ als «ver boven een ministerssalaris of de Balkenendenorm» uitkomende. Om dat beeld recht te zetten verwijs ik naar de toelichtende tabel hierover in de Nota naar aanleiding van het verslag bij de normeringswet (TK 32 600, nr. 8). Voor de volledigheid geef ik die onderstaand ook weer.
schaal
min (70%)
max
% van 130%-norm
A
49 700
71 000
39
B
57 050
81 500
45
C
65 520
93 600
52
D
75 250
107 500
58
E
86 450
123 500
68
F
99 050
141 500
78
G
109 550
156 500
86
H
118 300
169 000
93
I
126 700
181 000
100
J
134 050
190 000
105
NB. De norm van 130% van het huidige ministerssalaris was in 2009 € 181 000
Deelt u de mening dat de stelling van MST dat het «onmogelijk is» de contracten van veelverdieners als K., L., en H. tussentijds te wijzigen in deze zaak slechts een formalistisch excuus is om te verhullen dat deze bestuurders willen vasthouden aan hun exorbitante beloning? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid een moreel appel op deze bestuurders te doen om hun contract open te breken of anders plaats te maken voor opvolgers die hiertoe wel bereid zijn?
De BBZ en de normeringswet richten zich beide, o.a. uit juridische noodzaak, op de nieuwe contracten die worden afgesloten na inwerkingtreding. Dit laat onverlet dat van verantwoordelijke bestuurders mag worden verwacht dat zij de signalen van onvrede uit politiek en samenleving over hun inkomens serieus nemen. Vanuit dat perspectief en vanuit het perspectief van de nieuwe normen, zouden zijn hun contract vrijwillig nog eens tegen het licht kunnen houden.
Wat is uw oordeel over het gegeven dat de drie bestuurders van MST met een inkomen van € 316 579,–, € 236,099,– en € 256 471,– boven op hun riante salaris ook nog een auto van de zaak met een cataloguswaarde van € 60 106,–, € 46 997,– en € 42 430,– rijden? Is dit niet verspilling van publieke middelen ten behoeve van privaat gewin? Bent u ook nog steeds dezelfde mening toegedaan als uw voorganger, die een auto van de zaak niet als problematisch kenschetste? Zo ja, kunt u dit toelichten?2 3
U refereert aan het bruto-inkomen plus alle werkgeverslasten. Dat begrip schept een onjuist beeld. Het bruto-inkomen zónder die werkgeverslasten geeft een juister beeld. Dat is ook wat iedereen maandelijks op zijn of haar loonstrookje ziet, waardoor iedereen dat begrip als referentiekader gebruikt. Daarom bestendig ik de al jaren gehanteerde lijn om het bruto-inkomen sec als uitgangspunt te nemen voor analyses.
Uitgedrukt in bruto-inkomen zijn die bedragen over 2010 respectievelijk € 274 915, € 202 249 en € 220 743. En dat is inderdaad hoger dan wanneer de BBZ-normen zouden zijn gebruikt. Zie daarover ook mijn antwoorden op uw vragen 1 en 2.
Ik deel de mening van mijn voorganger dat de vraag of een uitgave voor dienstauto’s verantwoord is, alleen op instellingsniveau kan worden beoordeeld. Er zijn tal van factoren die niet in het jaarverslag staan, die relevant zijn voor de keuze van een auto van de zaak, waaronder bijvoorbeeld het aantal jaarlijks te verrijden zakelijke kilometers.
Deelt u de mening dat mensen met een dergelijke financiële inhaligheid die per sé een dergelijk salaris willen verdienen niets te zoeken hebben in de publieke gezondheidszorg? Zo nee, waarom niet?
De publieke en de semipublieke sectoren hebben er ook baat bij dat er goede bestuurders werkzaam zijn. Het vergt een zeker salarisniveau om te bewerkstelligen dat die goede bestuurders er ook willen gaan werken en er vervolgens ook gedurende enige tijd in werkzaam willen blijven.
Het is inderdaad gebruikelijk dat het bestuurlijk werken in de publieke en de semipublieke sectoren minder opbrengt dan wat bestuurlijk werk in de profitsector opbrengt. Daarom loopt de discussie over «maatschappelijk verantwoorde beloningsniveaus» ook al enige tijd.
In die discussie is enerzijds het besef gegroeid dat dat maatschappelijk verantwoorde beloningsniveau lager ligt dan tot nu toe in de praktijk gebruikelijk was. Anderzijds is ook het besef gegroeid dat het maatschappelijk verantwoord beloningsniveau hoger moet liggen dan tot voor kort werd gedacht. De commissie-Dijkstal heeft daar een afgewogen advies over uitgebracht, resulterend in een aanbeveling om voor de bewindslieden, bij wijze van compromis, op 130% te gaan zitten van wat bewindslieden toen (maar ook nu nog) verdienden. De BBZ heeft op dat advies en de kabinetsreactie daarop, voortgeborduurd door die norm van wat de commissie en het kabinet als «maatschappelijk verantwoord» kwalificeerden, door te vertalen naar de zorgsector.
De normeringswet (TK 32 600) is het uitvloeisel van ondermeer de bovenstaande overwegingen, de adviezen van de commissie-Dijkstal en de discussie daarover met de Kamer. Om tot het beoogde niveau te komen, blijkt evenwel een ingroeiperiode nodig te zijn omdat moeilijk kan worden ingegrepen in bestaande contracten (zoals vermeld in antwoord 2).
Is niet de introductie en vergroting van de marktwerking dé oorzaak dat personen die een «marktconforme» beloning wensen worden aangetrokken? Zo nee, waarom niet?
Ik ken geen onderzoek dat een correlatie aantoont tussen beide ontwikkelingen.
Bent u, na het verheugende bericht dat u zoekt naar manieren om in te grijpen in het bestuur van het Maasstad Ziekenhuis, bereid ook de overige ziekenhuizen onder de loep te nemen, waaronder MST? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u de Kamer informeren over de wijze waarop u het verloren evenwicht in de beloningsstructuur van ziekenhuizen wilt herstellen?4
Ik ben nagegaan welke rol ik kan spelen bij de benoeming van besturen en ben tot de conclusie gekomen dat ingrijpen in het bestuur van een zorginstelling geen recht doet aan de private verantwoordelijkheid van de partijen in de zorg. Dit geldt niet alleen voor het Maasstad Ziekenhuis, maar voor alle zorginstellingen, waaronder ook met MST. Het is de taak van de Raad van Toezicht om te besluiten of een bestuurder al zijn werkzaamheden moet stoppen. Daarnaast heeft de Cliëntenraad de bevoegdheid om een enquêteverzoek in te dienen bij de Ondernemingskamer. De Ondernemingskamer kan bij wanbeleid voorzieningen treffen zoals ontslaan van één of meer bestuurders of leden van de raad van toezicht.
Als het parlement de Wet Normering Topinkomens (TK 32 600) heeft aangenomen, kan ik ook ingrijpen als bestuurders worden aangenomen op een salaris dat hoger ligt dan voortvloeit uit de beloningscode voor bestuurders in de zorg (BBZ).
Ik ben wel verantwoordelijk voor de werking van het systeem. De IGZ grijpt in wanneer de kwaliteit van de zorg en de patiëntveiligheid in gevaar is. Ik stel anderen, zoals cliënten, cliëntenraden en verzekeraars in staat om hun verantwoordelijkheid te nemen als er iets mis gaat of dreigt te gaan. Deze kaders worden verduidelijkt en aangepast door de Wet cliëntenrechten zorg (Wcz) die zich op dit moment in de Tweede Kamer bevindt. Zo worden zorgaanbieders verplicht om ten minste één lid van de Raad van Bestuur te belasten met de portefeuille kwaliteit. Ook wordt de positie van cliëntenraden versterkt.
Bent u bereid ook dwingende regelgeving af te spreken inzake bijkomende voordeeltjes van directieleden als een auto van de zaak? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op uw vraag 3.
Bent u bereid alle zichzelf verrijkende zorgbestuurders op te sporen en met uw invloed druk op hen uit te oefenen zodat zij per ommegaande onder de Balkenendenorm van € 188 000 komen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft in het Regeerakkoord vastgelegd dat het de normeringswet (TK 32 600) in zal voeren.
Apartheidsreizen naar Saoedi-Arabië |
|
Harm Beertema (PVV), Wim Kortenoeven (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Kent u de website van het Saoedische «Ministerie voor de Hadj», die moslims aanmoedigt aan de hadj en/of aan de umrah deel te nemen1 en de advertentie van het reisbureau «Mekka-reizen», waarin (o.a.) aan Nederlandse scholen wordt aangeboden dit najaar een ruim drie weken durende hadj-reis te verzorgen?2
Ja.
Deelt u de conclusie dat hadj- en umrah-reizen een perfecte illustratie zijn van de islamitische apartheidsdoctrine, omdat het voor niet-moslims verboden is de steden Mekka en Medina te betreden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u dan bereid de Saoedische regering op die praktijk aan te spreken?
Het niet of beperkt openstellen van heilige plaatsen voor personen die het betreffende geloof niet belijden wordt door de Nederlandse regering gezien als een religieuze kwestie waar de overheid zich in de regel niet over uitspreekt. Nederland stelt zowel in bilateraal verband als multilateraal contact met de autoriteiten van Saudi-Arabië maatschappelijke achterstelling van verschillende groepen, zoals niet-moslims en vrouwen, aan de orde.
Is het u bekend of en zo ja welke islamitische scholen hadj- en/of umrah-reizen voor/met hun leerlingen organiseren? Vallen die reizen altijd (geheel) binnen de reguliere schoolvakanties? Worden er op verzoek van scholen of ouders ontheffingen verleend?
Op basis van artikel 11, onder e van de Leerplichtwet 1969 kunnen leerlingen tijdelijk vrijgesteld zijn van de verplichting om de school geregeld te bezoeken wegens vervulling van plichten voortvloeiend uit godsdienst of levensovertuiging. De regering is niet bekend met islamitische scholen die hadj- en/of umrah-reizen voor en/of met hun leerlingen organiseren. Ook Ingrado, de landelijke branchevereniging van leerplichtambtenaren, en ISBO, de Islamitische Schoolbesturen organisatie, hebben dergelijke signalen niet gekregen.
Scholen kunnen tijdens de schoolvakanties reizen organiseren. Leerplichtige jongeren kunnen niet buiten de vakanties deelnemen aan een dergelijke reis zonder vrijstelling van de verplichting om de school geregeld te bezoeken. Gebeurt dit echter wel, dan leidt dit «luxe» verzuim tot een lik-op-stukactie zoals verwoord in de Aanwijzing strafrechtelijke aanpak schoolverzuim (Staatscourant 2011, nr. 1386 van 28 januari 2011).
Hoeveel ongeoorloofde afwezigheidsgevallen van islamitische leerplichtigen waren er tijdens het afgelopen hadj-seizoen?
In het voorjaar heeft de regering de Tweede Kamer de meest recente verzuimcijfers gestuurd. 3Verzuim wordt niet geregistreerd op basis van de religieuze overtuiging van de leerlingen of zijn of haar ouders/verzorgers. De regering kan u dan ook niet melden of, en zo ja hoeveel islamitische leerplichtigen ongeoorloofd afwezig waren tijdens het afgelopen hadj-seizoen.
Welke preventieve maatregelen worden er getroffen om ongeoorloofd verzuim van islamitische leerplichtigen tijdens het nieuwe hadj-seizoen tegen te gaan? Worden islamitische scholen in dat kader extra gecontroleerd?
Op landelijk niveau worden geen specifieke maatregelen getroffen. Het toezicht op de naleving van de Leerplichtwet is de verantwoordelijkheid van de gemeente. Het is aan de gemeenten om daarin keuzes te maken. Ingrado meldt dat veel gemeentes intensief toezien op de handhaving van de leerplicht rond vakanties en feestdagen.
Welke sancties worden in het vooruitzicht gesteld aan scholen en ouders die de islamitische pijler van de hadj boven de Nederlandse leerplichtwet stellen?
De sancties op het overtreden van de Leerplichtwet worden beschreven in de bovengenoemde Aanwijzing strafrechtelijke aanpak schoolverzuim.
Patiëntregistraties als voorwaarde voor zorgcontractering |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Deelt u nog steeds de mening dat een koppeling tussen het transparant maken van behandelingen met dure geneesmiddelen (DBC’s) en het monitoren van behandeluitkomsten door middel van het gebruik van patiëntregistraties bijdraagt aan inzicht in de kwaliteit en de kosten van zorg, en derhalve aan inzicht in de prestaties die ziekenhuizen leveren en dat dit essentieel is om de kwaliteit van behandelingen te verbeteren en de kosten ervan te verlagen?1
Ik onderschrijf de gedachte dat patiëntregistraties gericht op zorg met (dure) specialistische geneesmiddelen kunnen bijdragen aan meer inzicht in de toepassing en uitkomsten (kwaliteit en kosten) van die zorg in instellingen. Het uit de vragen van het lid Dijkstra doorklinkende bredere belang van kwaliteitstransparantie voor het functioneren van het zorgsysteem onderschrijf ik ook.
Wat bedoelt u precies met de uitkomst van uw contact met de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) hierover, «dat de juridische en operationele haalbaarheid van een dergelijke koppeling vanaf 2013 op dit moment onduidelijk is en nader onderzocht moet worden»?
Ik bedoel daar vooral mee dat eerst nagegaan moet worden wat de reikwijdte is van wat thans al bij wet bepaald is, en de mate waarin daar door de professionele marktpartijen al dan niet aan voldaan wordt, of niet aan voldaan kan worden.
De vragen van het lid Dijkstra spitsen zich toe op het van overheidswege verplicht stellen van een koppeling tussen de inzet van registraties en zorginkoop van (dure) specialistische geneesmiddelen. Ook de motie Dijkstra (TK 29 477, nr. 158) gaat daarover.
Op grond van de Wet Marktordening Gezondheidszorg (WMG) kan de NZa maatregelen treffen in het geval er, als gevolg van informatietekort, structurele problemen ontstaan bij de zorginkoop door professionele marktpartijen. Die maatregelen betreffen het stellen van transparantievoorschriften en ook het direct beïnvloeden van de wijze van tot stand komen van overeenkomsten en de voorwaarden daarin. Gelet op het voorgaande wil ik onderzoeken in hoeverre de gewenste transparantie niet door partijen zelf wordt of kan worden gerealiseerd en in hoeverre dit leidt tot structurele problemen bij de zorginkoop. Alleen in dat laatste geval ligt er een rol voor de overheid om de gewenste verplichting vorm te geven (via een interventie door de NZa). Afhankelijk van de uitkomst van het onderzoek door de NZa komt dus de vraag aan de orde of het verplicht stellen noodzaak is, wat de daarbij passende wettelijke instrumenten zijn en of zulks (juridisch) opportuun en (uitvoeringstechnisch) haalbaar is.
Ik verwacht dat de NZa enkele maanden nodig heeft om onderzoek naar deze vragen te verrichten en om veldpartijen te consulteren. Het onderzoek is nog niet begonnen omdat dit eerst ingepast dient te worden in het werkplan van de NZa. Daarover ben ik nu in gesprek met de NZa.
Kunt u aangeven wat de NZa precies gaat onderzoeken? Binnen welke termijn het onderzoek moet zijn afgerond?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt bij het verzoek aan de NZa om onderzoek te doen naar de juridische en operationele haalbaarheid van een koppeling tussen patiëntregistraties en door artsen geopende DBC’s rekening gehouden met de termijn, zoals gesteld in de motie Dijkstra2? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waaruit blijkt dit?
Zie antwoord vraag 2.
Wat bedoelt u precies als u zegt dat u verwacht dat instellingen gaan meedoen aan het ZonMw-programma Goed Gebruik van Geneesmiddelen, terwijl de strekking van de in vraag 4 genoemde motie nu juist was de kwaliteit van de behandeling met behulp van patiëntregistraties als voorwaarde voor zorgcontractering te stellen, zodat alle instellingen genoodzaakt zijn die registraties aan te leveren?
Allereerst wil ik opmerken dat mijn antwoord betreffende de verwachting dat «instellingen zouden meedoen», betrekking had op het meedoen aan registraties zodra deze beschikbaar zijn, en niet op het meedoen aan het ZonMW programma Goed Gebruik van Geneesmiddelen (GGG). Dat doet echter niets af aan uw vragen, waarin u neem ik aan doelt op het gegeven dat mijn antwoorden de mogelijkheid open laten van een aanpak waarbij partijen zelf het initiatief nemen, terwijl uw motie juist strekt tot een meer formele en verplichte benadering. De reden dat ik stil heb gestaan bij de eerstgenoemde benadering is met name ingegeven door het gestelde in mijn antwoord op vragen 2, 3 en 4. Daarnaast waren aanleiding voor die benadering de reeds door veldpartijen gestarte initiatieven en het gegeven dat die benadering niet de bovengenoemde vragen oproept die gepaard gaan met een verplichtende benadering. Dit alles neemt niet weg dat ik de weg die de motie voor staat zal proberen uit te voeren. Ik heb daar verder in beginsel ook geen bezwaar tegen anders dan de vraag of het past binnen het stelsel en de WMG en of het uitvoerbaar is.
Wat bedoelt u precies met «indien nodig, is het denkbaar om in NZa-beleidsregels inzake declaratie van DBC-zorgproducten en add-on’s deelname aan registraties als transparantievereiste verplicht te stellen», terwijl genoemde motie uitgaat van het voorwaardelijke karakter van patiëntregistraties voor zorgcontractering en daarmee het verplicht stellen automatisch geregeld is?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de prestatiebekostiging van ziekenhuizen alleen kan slagen als er een verantwoorde koppeling verkregen wordt tussen patiëntregistraties (behandelresultaten) enerzijds en geopende DBC-zorgproducten (kosten) anderzijds en dat derhalve het voorwaardelijke karakter van patiëntregistraties voor zorgcontractering van zorg met dure geneesmiddelen moet worden uitgebreid naar andere behandelingen in het B-segment? Zo ja, welke afspraken maakt u hierover met de zorgverzekeraars en de ziekenhuizen? Zo nee, hoe wilt u de prestatiebekostiging dan doen slagen?
Ik zie de invoering van de prestatiebekostiging, net als de naleving van transparantievereisten als belangrijke, maar onafhankelijke randvoorwaarden voor het functioneren van het zorgsysteem. Ik deel uw mening op dit punt dan ook niet. Wel ben ik van mening dat van het systeem van belonen naar prestatie een prikkel uit gaat naar aanbieders en zorgverzekeraars om de gewenste kwaliteitsinformatie inzichtelijk te maken respectievelijk te belonen. Zie ook mijn antwoorden op de vragen 1 en 2.
Een tekort aan verpleeghuisartsen |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Tekort aan verpleeghuisartsen»?
Ja.
Kunt u de in het artikel genoemde cijfers omtrent het aantal opleidingsplekken, het aantal studenten en het tekort aan verpleeghuisartsen bevestigen?
Onderstaande tabel geeft de mij bekende cijfers weer. De eerste rij geeft de maximumaantallen instroomplaatsen weer, die de minister van VWS per jaar beschikbaar heeft gesteld aan de hand van de ramingen van het Capaciteitsorgaan. De overige rijen zijn ontleend aan het register van de Huisarts, Verpleeghuisarts en arts voor verstandelijk gehandicapten Registratie Commissie (HVRC). De peildatum is 31 december van het jaar.
2007
2008
2009
2010
2011
2012
Beschikbare opleidingsplaatsen voor instroom
96
1921
112
112
102
109
Gerealiseerde instroom
88
82
88
77
nnb
Aantal specialisten in opleiding
173
166
187
218
nnb
Geregistreerde specialisten
1 392
1 448
1 474
1 434
nnb
Op verzoek van veldpartijen is voor 2008 het aantal beschikbare instroomplaatsen eenmalig verdubbeld ter compensatie van het wegvallen van één jaarcohort opleidingsuitstroom door de verlenging van de opleidingsduur van 2 naar 3 jaar vanaf 1 september 2007.
Naar het zich laat aanzien zal volgens SOON2 in 2011 de maximale instroom worden gerealiseerd. Dit stemt hoopvol, hoewel het natuurlijk de vraag is of hier sprake is van een structurele ontwikkeling.
Het totaalaantal vacatures specialist ouderengeneeskunde bedraagt 203 in het tweede kwartaal van 2011 volgens de Arbeidsmarktmonitor van Medisch Contact.
Kunt u ingaan op de oorzaken van het genoemde tekort? Is dit puur een kwestie van gebrek aan interesse bij studenten of zijn er andere zaken die hier ook een rol spelen?
VWS heeft de afgelopen jaren veldpartijen verzocht voor alle zorgopleidingen, waar structureel te weinig wordt opgeleid, plannen van aanpak te ontwikkelen aan de hand van analyses van onderliggende oorzaken. Uit recente gesprekken blijkt dat partijen hier inmiddels meer inzicht in hebben verkregen. Het specialisme ouderengeneeskunde heeft onder andere te maken met onbekendheid van het beroep en imagoproblemen. De ervaring die de medische studenten tijdens hun basisartsopleiding opdoen met een medisch beroep, bepaalt in hoge mate de bekendheid ervan. Daarom bepleiten SOON en Verenso, de beroepsorganisatie van specialisten ouderengeneeskunde, bij de medische faculteiten een verplicht coschap in de ouderengeneeskunde in het basiscurriculum.
De koepelorganisaties van de beroepsgroep en de opleidingsinstituten ondernemen reeds diverse acties om de bekendheid met en interesse voor het beroep te vergroten bijvoorbeeld door presentaties over het beroep te verzorgen op banenmarkten. Ook richten zij zich op oudere basisartsen en/of specialisten om de zij-instroom in de opleiding te bevorderen.
Zijn / worden er op dit moment initiatieven ontwikkeld die een oplossing kunnen bieden voor de genoemde problematiek? Zo ja, welke en door wie?
Er zijn en worden door diverse partijen verschillende maatregelen genomen om de tekorten te verminderen.
De minister van VWS heeft in 2007 het opleidingsfonds mede ingevoerd om het opleiden van groepen zorgverleners, waar sprake is van (dreigende) tekorten, te stimuleren. De opleiding tot specialist ouderengeneeskunde wordt vanaf 2008 via het opleidingsfonds uit begrotingsgelden gesubsidieerd. Voor deze opleiding zijn vanaf 2008 extra opleidingsplaatsen beschikbaar gesteld. Ons beleid is erop gericht de beschikbaar gestelde instroom volledig te realiseren.
Daar waar tekorten zijn, lossen instellingen die op via alternatieven zoals het efficiënter inzetten van specialisten ouderengeneeskunde, taakherschikking naar praktijkverpleegkundigen en inschakeling van basis- en huisartsen.
Huisartsen en specialisten ouderengeneeskunde moeten in de zorg thuis en in verzorgingshuizen veel meer gaan samenwerken. Ook de KNMG vindt dat voor een sterke medische zorg voor kwetsbare ouderen noodzakelijk. In opleidingen, stages en de dagelijkse praktijk zouden zij meer van elkaars werk kunnen leren.
VWS is op dit moment in gesprek met veldpartijen voor een brede aanpak om de (zij)instroom in de opleiding verder te bevorderen en ondersteunt initiatieven voor alternatieve oplossingen via taakherschikking.
Ziet u een rol voor de overheid om bij te dragen aan een oplossing voor de genoemde problematiek? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 4.