Het herleven van een studieschuld na afronding van een WSNP |
|
Jasper van Dijk , Renske Leijten (SP), Frank Futselaar |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
|
|
|
Kunt u aangeven waarom mensen met een door een wettelijke schuldsanering (WSNP) traject stopgezette studieschuld per brief te horen krijgen dat ze weer moeten gaan aflossen?1
De terugbetaling van de reguliere studieschuld wordt gedurende een Wsnp-traject bevroren. De inning van de reguliere termijnen wordt stopgezet en debiteuren hoeven geen afbetalingen te doen. Eventuele achterstallige schuld wordt wel in het Wsnp-traject gesaneerd.
Op het moment dat mensen uit een Wsnp-traject komen wordt de terugbetaling van de reguliere studieschuld weer opgestart. Zij worden hier op dat moment per brief van op de hoogte gesteld. Ik begrijp echter dat een dergelijke brief onverwachts kan komen en als zeer vervelend kan worden ervaren door de mensen die net een heel Wsnp-traject hebben doorlopen.
Dit geldt des te meer wanneer nog geen rekening is gehouden met het inkomen van de debiteur en de termijnbetalingen nog erg hoog kunnen zijn. Doordat de inning van de reguliere studieschuld een periode is bevroren, is de periode waarin nog betaald dient te worden verkort. De schuld is echter op hetzelfde niveau blijven staan, waardoor het bedrag per maand om die schuld af te betalen hoger uitvalt. Of iemand dat bedrag daadwerkelijk kan betalen, hangt af van zijn inkomen.
Bij een deel van de debiteuren wordt automatisch de draagkracht berekend en in dit bedrag meegenomen. Bij debiteuren die vóór 2009 voor het eerst studiefinanciering ontvingen wordt dit echter niet automatisch berekend, maar moet de draagkrachtmeting worden aangevraagd. Daardoor kan het zijn dat er in eerste instantie een veel hoger bedrag wordt gecommuniceerd dan uiteindelijk betaald dient te worden als de draagkracht is vastgesteld. In de brief wordt naar de draagkrachtmeting verwezen, maar dit zal in het vervolg nog duidelijker worden aangegeven.
Na overleg met DUO is dan ook besloten om niet langer uitsluitend per brief aan te kondigen dat de inning wordt herstart. Als de draagkracht nog niet kan worden vastgesteld, omdat er geen inkomensgegevens beschikbaar zijn of kunnen worden opgevraagd door DUO, zal DUO voor het versturen van de brief persoonlijk contact opnemen met de debiteur. Ook zal DUO de brief aanpassen zodat het voor debiteuren duidelijker wordt wat de gevolgen zijn van de herstart van de terugbetalingsverplichting. In de brief wordt het daardoor duidelijker dat als er na het Wsnp-traject nog een (hoge) schuld bij DUO openstaat, de debiteur nooit méér terug hoeft te betalen dan hij op basis van zijn inkomen kan dragen.
Erkent u dat mensen die in een schuldsanering traject hebben gezeten meerdere jaren op een totaal minimum hebben moeten leven? Zo ja, kunt u zich voorstellen dat een brief met hervatting van afbetaling als een bom inslaat?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om met de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) afspraken te maken hoe om te gaan met het herleven van oude schulden als mensen uit een WSNP-traject komen om de menselijke maat te hanteren en mensen bijvoorbeeld te bellen voordat ze een brief krijgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u verklaren hoe DUO een maandbedrag aankondigt dat voor een normaal inkomen totaal onhaalbaar is om te betalen? Wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uitleggen hoe het werkt met een studieschuld en een WSNP-traject? Waarom zitten studieschulden niet in het traject voor een «schone lei»?
De Wsnp kan een oplossing bieden voor achterstallige, direct opeisbare schulden. Nog niet opeisbare studieschulden worden niet meegenomen in de sanering (Faillisementswet artikel 299a).
De reden hiervoor is dat de aard van de studieschulden anders is. Het gaat bij studieschulden om een lening die over een looptijd van 15 tot 35 jaar mag worden afbetaald en alleen als het inkomen daarvoor toereikend is. Ook wordt de resterende studieschuld na afloop van deze termijn kwijtgescholden. De Wsnp ziet alleen toe op de sanering van achterstallige termijnen.
Het is goed om op te merken dat de brief die via Twitter werd gedeeld nog los stond van de hersteloperatie naar aanleiding van de toeslagenaffaire, waarin – na verzending van die brief – ook is besloten om over te gaan tot kwijtschelding van publieke schulden van gedupeerden. Voor de laatste stand van zaken over de hersteloperatie verwijs ik u naar de Kamerbrief2 en verdere correspondentie van uw Kamer met de Staatssecretaris van Financiën.
Ziet u mogelijkheden om de gevolgen van het niet kunnen aflossen tijdens een WNSP-traject te verzachten voor mensen die na het traject weer moeten aflossen? Is het bijvoorbeeld mogelijk om het doorlopen van rente stop te zetten gedurende een WSNP-traject? Kunt u uw antwoord toelichten?
De rente-opbouw gedurende de looptijd van het Wsnp-traject wordt al opgeschort. Daarnaast zijn er nog andere stappen ingebouwd om de gevolgen van het niet kunnen aflossen van de studieschuld te verzachten. Zo wordt de tijd die mensen in een Wsnp-traject zitten niet opgeteld bij de totale loopduur van de lening. Wanneer mensen het Wsnp-traject afronden is er dus een korte looptijd voor dezelfde schuld. Door de draagkrachtregeling hoeft de oud-student nooit meer te betalen dan op basis van zijn inkomen mogelijk is. De kans is daardoor groot dat een deel van de schuld aan het einde van de looptijd wordt kwijtgescholden.
Het bericht 'Pensioenfondsen vrezen verlaging van pensioenen in de komende jaren' |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Pensioenfondsen vrezen verlaging van pensioenen in de komende jaren»?1
Ja.
Deelt u de vrees van de grote pensioenfondsen, voor verlaging van pensioenen na 2021? Zo nee, waarom niet?
Mijn belangrijkste uitgangspunt bij het transitie-ftk is de overstap naar het nieuwe pensioenstelsel. Dit betekent dat geen maatregelen genomen hoeven te worden als dat vanuit de overstap naar het nieuwe stelsel niet nodig is. Daartoe is mijn voornemen bijvoorbeeld om de huidige eisen aan het (minimaal) vereist eigen vermogen voor pensioenfondsen buiten werking te stellen. Heel concreet betekent dit bijvoorbeeld dat niet gekort hoeft te worden om een dekkingsgraad van 104% te realiseren.
Ik wil ook voorkomen dat het nieuwe stelsel belast wordt met een erfenis uit het huidige stelsel, waardoor het bijvoorbeeld lastiger kan worden het gewenste indexatieperspectief te realiseren. Als het voor de overstap naar het nieuwe stelsel nodig is maatregelen te nemen, moeten die daarom ook genomen worden. De financiële positie van veel pensioenfondsen is dusdanig dat niet uit te sluiten valt dat in de transitieperiode pensioenverlagingen nodig zijn om fit aan de start van het nieuwe stelsel te verschijnen.
Zoals ik in mijn brief van 16 december jl. aangaf, heb ik met de Pensioenakkoordpartijen afgesproken de gevolgen van het transitie-ftk op premie, opbouw en uitkeringen nader te bekijken in het licht van dit uitgangspunt en daarbij de inbreng uit de wetsconsultatie te betrekken.2
Is een scenario waarbij de pensioenen tot en met de invoering van het beoogde nieuwe pensioenstelsel elk jaar worden bevroren of verlaagd, een reëel scenario? Is het mogelijk dat dit gebeurt terwijl het totale pensioenkapitaal blijft toenemen, zoals in de periode 2010 – 2020? Is een dergelijk scenario voor het kabinet acceptabel?
Een dergelijke uitspraak kan in zijn algemeenheid niet worden gedaan. Net zoals de afgelopen jaren blijft de financieel-economische ontwikkeling en de financiële positie van pensioenfondsen leidend voor de vraag of pensioenen verlaagd moeten of verhoogd kunnen worden. Daarbij bestaan forse verschillen tussen pensioenfondsen. Ik kan wel bevestigen dat het verlichtende regime van het transitie-ftk ten opzichte van het reguliere ftk forse kortingen kan voorkomen en het indexatieperspectief de komende jaren al vergroot. Gelet op de verschillende uitgangsposities, fondsspecifieke keuzes en kenmerken zal dit per fonds verschillen. Voor de pensioenfondsen díe moeten korten, zullen de kortingen naar verwachting kleiner zijn. Het transitie-ftk biedt daarnaast een ruimere mogelijkheid om de pensioenen te verhogen. Door het transitie-ftk kan het pensioenfonds een evenwichtiger, uitlegbaarder en verantwoorder overstap uitvoeren.
Welke voorbeelden kunt u noemen van geïndustrialiseerde landen die een lagere rekenrente hanteren dan in Nederland het geval is?
De laatst beschikbare vergelijking is te vinden in het EIOPA Stress Test rapport uit 2019.3 Uit de vergelijking in figuur 2.3 op pagina 18 blijkt dat Denemarken een lagere rekenrente hanteert dan Nederland.
Welke voorbeelden kunt u noemen van geïndustrialiseerde landen met een groter collectief gespaard pensioenvermogen dan Nederland, uitgedrukt als percentage van het bruto binnenlands product (BBP)?
Er zijn mij geen landen bekend met een groter collectief gespaard pensioenvermogen dan Nederland.
Klopt het dat monetaire autoriteiten streven naar een hogere prijsinflatie dan thans het geval is? Erkent u dat de Nederlandse rekenregels voor pensioenfondsen dit streven rechtstreeks ondermijnen?
De ECB stelt haar monetaire beleid in onafhankelijkheid vast. Het klopt dat de Europese Centrale Bank (ECB) naar een hogere prijsinflatie streeft dan thans het geval is. Het Nederlandse toezichtkader voor pensioenfondsen is er niet op gericht het streven van de ECB naar een bepaalde prijsinflatie te ondersteunen.
Erkent u dat het gevoerde monetaire beleid de marktrente omlaag drukt terwijl de rendementen op het pensioenvermogen daar juist fors van profiteren?
Ik erken dat.
Waarom wordt het zuur van de gemanipuleerde rentestand wel volledig met gepensioneerden gedeeld maar het zoet van het extra rendement op het kapitaal totaal niet?
De financiële positie van veel pensioenfondsen is niet zodanig dat zij behaalde rendementen direct kunnen vertalen in pensioenverhogingen. Als die financiële positie wel zodanig was, zouden deelnemers en gepensioneerden ook directer profiteren van behaalde rendementen. Met het transitie-ftk heb ik met het zicht op en indachtig het nieuwe stelsel naar ruimte binnen het huidige ftk gezocht om de indexatiemogelijkheden te vergroten. Het transitie-ftk biedt daarom een ruimere mogelijkheid om de pensioenen te verhogen.
Waarom beschouwt u het structureel hanteren van een veel hogere rekenrente voor het vaststellen van de premies als noodzaak terwijl u tegelijkertijd een hogere rekenrente voor het vaststellen van de verplichtingen blijft afwijzen?
Het is aan decentrale sociale partners om te bepalen of zij de premie bij een fonds willen dempen met een wettelijk gemaximeerd rendement. Het is dus niet zo dat de wetgever dit als een noodzakelijke methode voor de premievaststelling voorschrijft. Er zijn ook fondsen waarbij de premie niet wordt gedempt en wordt vastgesteld op basis van de risicovrije rente. Een gedempte premie leidt op het moment van inkoop van nieuwe pensioenaanspraken tot een vergroting van een dekkingstekort. Een belangrijk verschil met een hogere rekenrente voor de vaststelling van de verplichtingen is echter dat die premie nog jarenlang belegd blijft worden binnen het fonds en daar in verwachting nog een rendement op gemaakt kan worden. Een hogere rekenrente voor de vaststelling van de verplichtingen, leidt er echter direct toe dat er meer geld het fonds uitstroomt. Over dat extra uitgekeerde geld kan geen beleggingsrendement meer worden gemaakt, waardoor een eventueel tekort voor de actieve deelnemers en slapers in het fonds met zekerheid verder wordt vergroot.
Erkent u dat zelfs de gedempte premiesystematiek eigenlijk al niet meer voldoet om de premies beperkt te houden? Zo ja, waarom beschouwt u dit dan niet als het failliet van de rekenrente systematiek volgens het geldende Financieel Toetsingskader (FTK)?
De lage rente betekent dat sparen voor later duur is. Zo blijkt ook uit het onderzoek van het CPB waarover ik u op 22 september jl. heb geïnformeerd.4 Dat zie je terug op diverse plekken in het pensioenstelsel, waaronder bij het vaststellen van de premie. Om de impact op de loonkosten te beperken, mag de premie gedempt worden. Sociale partners en pensioenfondsbesturen kozen hier de afgelopen jaren in toenemende mate voor. Een andere premiedempingssystematiek verandert niet dat bij de huidige premies een pensioenuitkering onder de «kostprijs» wordt toegezegd. In het nieuwe stelsel zijn premies per definitie kostendekkend, omdat geen aanspraken worden toegezegd.
Deelt u de mening dat gepensioneerden in Nederland een waardevolle economische motor kunnen zijn in moeilijke tijden, juist dankzij ons wereldwijd ongeëvenaarde pensioenkapitaal? Waarom gebruikt het kabinet de unieke kracht van ons pensioenstelsel niet om het consumentenvertrouwen en de economie te helpen stabiliseren? Beseft u dat u in feite het tegenovergestelde doet?
Gepensioneerden, maar ook andere huishoudens, zijn in Nederland een belangrijke motor voor de ontwikkeling van de economie. Te doen zoals de vraagsteller suggereert, betekent dat vermogen dat is gereserveerd voor een langetermijntoezegging op korte termijn wordt uitgekeerd. Het toezichtkader is er juist voor om te zorgen voor een adequaat pensioen voor alle generaties. Bij de huidige precaire financiële posities van de pensioenfondsen vind ik een dergelijke aanpassing extra kwetsbaar en juist ondermijnend voor het vertrouwen in het pensioenstelsel.
Klopt het dat het algehele rendement van pensioenfondsen in 2020 volgens de rekenregels van het beoogde nieuwe pensioenstelsel juist zou leiden tot een (gespreide) verhoging van de pensioenen?
Per saldo valt niet vast te stellen of de pensioenen in het nieuwe contract hoger of lager zouden zijn geweest dan in het huidige contract. Dat zal per fonds en per gekozen invulling van de toedelingsregels en rente-afdekkingsbeleid verschillend zijn. In algemene zin geldt dat in het nieuwe contract positieve overrendementen sneller aan de deelnemers en gepensioneerden ten goede komen, omdat geen buffers meer opgebouwd hoeven te worden. Hierdoor zullen pensioenen ook sneller naar beneden bijgesteld moeten worden bij tegenvallers. Datzelfde geldt voor fondsen waarbij sprake is van een tekortsituatie. Naar verwachting zal er vaker een positief overrendement worden behaald waarmee de pensioenen kunnen worden verhoogd.
De disfunctionerende nieuwe radar te Wier. |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «Nieuwe radar in Wier maakt ’s-nachts te veel geluid»?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat Defensie een radar heeft geïnstalleerd die de omgeving veel meer belast dan werd verwacht en daardoor ook niet (volledig) kan worden ingezet?
De SMART-L radar vervangt de oude Medium Power Radar (MPR). Gedurende de ontwikkeling van de SMART-L radar zijn bij de fabrikant Thales te Hengelo geluidsmetingen uitgevoerd om te toetsen of de radar voldoet aan de geluidsnormen voor de omgevingsvergunning. De geluidsnormen zijn gebaseerd op de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (VROM, 1998). Op basis van deze metingen was de conclusie dat de SMART-L radar in Wier zou voldoen aan de grenswaarden in de vergunning en is de vergunning ook verleend door het bevoegd gezag (ILT).
In het notaoverleg van 11 juni 2020, het wetgevingsoverleg d.d. 30 november 2020 en de antwoorden op diverse vragen (Kamerstuk 31 936, nr. 739 van 20 april 2020; Kamerstuk 31 936, nr. 806 van 17 november 2020) is toegelicht dat gedurende de testfase ook op de definitieve locatie metingen zouden worden gedaan. Dit is gebruikelijk voor de operationele ingebruikname van nieuwe apparatuur.
Het is niet ongebruikelijk dat bij de realisatie van nieuw materieel nog technische tekortkomingen aan het licht komen. In de testperiode, als onderdeel van de realisatiefase, worden deze technische tekortkomingen waar mogelijk en nodig in overleg met de fabrikant opgelost, of er worden passende aanvullende maatregelen getroffen.
De testperiode kent verschillende fasen waarbij verschillende aspecten worden getoetst. Sommige testen worden bij de fabrikant uitgevoerd, andere testen moeten op locatie worden gedaan. Dit is juist om te zien of de radar – ook op locatie – aan alle normen en eisen voldoet voordat de radar daadwerkelijk in gebruik wordt genomen.
Tegen de verwachting in is uit de testen op locatie gebleken dat het geluid van de radar niet binnen de geldende geluidsnormering voor de nachtelijke uren valt. Overdag en ‘s avonds overschrijdt de radar de geldende geluidsnormen niet. Momenteel wordt onderzocht welke maatregelen kunnen worden genomen om de geluidsbelasting van de radar te verlagen.
Wat is hier misgegaan en hoe kan het dat dergelijke gebreken in materieel pas in een zeer laat stadium aan het licht komen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe en binnen welke termijn worden de problemen opgelost, zodat omwonenden geen overlast meer ervaren (die nu varieert van geluidsoverlast tot elektrische storingen)?
De oorzaak van de geluidsoverlast is nog onbekend. De afgelopen weken zijn diverse metingen en analyses uitgevoerd om de oorzaak van de geluidsoverlast te onderzoeken. Op grond van de nadere analyse daarvan bepalen we mogelijke oplossingen. Dit proces loopt nog enkele weken.
Defensie gaat samen met Thales vanaf 25 februari een maand lang testen uitvoeren om onder andere de geluidsoverlast en verstoring op elektrische apparatuur te onderzoeken. Defensie en Thales zijn dan ook in Wier aanwezig om zoveel mogelijk met de bewoners te inventariseren welke mogelijke effecten de radar heeft op elektrische apparaten in de buurt en om die op te lossen. De omwonenden ontvangen hierover een bewonersbrief met nadere informatie.
Dit proces wordt met de hoogste prioriteit uitgevoerd. Over de voortgang en worden de bewoners op de hoogte gehouden. Samen met Thales werkt Defensie aan het oplossen van het probleem, echter het is nu nog niet duidelijk wanneer welke oplossingen gerealiseerd zijn.
Klopt het dat er door de problemen met de radar sprake is van «verminderde bewaking van het luchtruim»?
Het uitzetten van de radar ’s nachts heeft geen ongeplande consequenties. De nieuwe radar in Wier bevindt zich op dit moment nog in de testfase. De radar gaat pas een bijdrage leveren aan het bewaken van het luchtruim zodra de testfase is voltooid. Deze testfase neemt conform planning nog enkele weken in beslag.
Vanaf de sloop van de radar in Wier is er sprake van verminderde (radar)dekking. Een periode van verminderde dekking is daarmee voor de locatie Wier onvermijdelijk, maar voorzien. Dit komt, omdat de nieuwe radar op vrijwel dezelfde locatie als de oude radar is gebouwd en de aanwezigheid van de oude radar(toren) verstorend werkt op de nieuwe radar(toren), en vice versa. De sloop van de oude radar is daarom noodzakelijk om de nieuwe radar te kunnen testen en daarna in gebruik te nemen.
Om deze transitieperiode zo kort als mogelijk te houden is de sloop van de oude radar pas gestart nadat de nieuwe radar was geplaatst. Gedurende deze transitie maakt Defensie gebruik van de oude radar in Nieuw Milligen in combinatie met radarbeelden van NAVO-bondgenoten, waardoor het verlies aan radardekking gedeeltelijk wordt gecompenseerd. Tezamen is dit echter onvoldoende om aan de NAVO-eisen omtrent luchtruimbewaking te voldoen. Dit is daarmee geen oplossing voor de lange termijn.
Realiseert u zich dat het doordrukken van een nieuwe radar in Herwijnen met als argument dat het belangrijk is om een goede luchtbewaking te hebben zeer ongepast is, nu blijkt dat die luchtbewaking juist door eigen falen van Defensie onder druk staat?
De radar bevindt zich in de geplande testfase die erop is gericht om tekortkomingen te constateren en op te lossen voordat de radar operationeel in gebruik wordt genomen. De recente inzichten uit de testfase van de radar in Wier omtrent geluid zijn onderdeel van de balans tussen het opleveren van een operationele capaciteit en een juiste inpassing in de leefomgeving. Dit doet niets af aan het feit dat de radar zo spoedig als mogelijk vervangen en ingepast moet worden en vervolgens in gebruik moet worden genomen. Met de radar vervult Defensie haar NAVO-verantwoordelijkheid in het bewaken van het Nederlandse luchtruim en het luchtruim boven de Noordzee.
Erkent u dat deze nieuwe blunder voor Defensie zeer beschamend is, temeer daar we bijvoorbeeld ook al geconfronteerd worden met JSF- vliegtuigen die niet kunnen vliegen tijdens onweer? Zo nee, waarom niet?
Nee. Bij de ontwikkeling van modern materieel, zoals een radar, is het gebruikelijk dat dit materieel wordt getest voordat het in gebruik wordt genomen. Dit gebeurt in de fabriek bij de fabrikant en later ook bij de inbedrijfstelling op locatie. In de testperiode wordt het materiaal verder verfijnd, zodat deze optimaal aansluit bij de operationele eisen en ook op de beste wijze wordt ingepast in de leefomgeving. In een testperiode kunnen (technische) aandachtspunten naar voren komen die verdere uitwerking behoeven en indien nodig tot aanpassingen leiden.
Bent u bereid deze vragen voor het notaoverleg Materieel Defensie van 3 februari 2021 te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
De periode tussen het aanleveren van de schriftelijke vragen op 22 januari 2021 en het notaoverleg van 3 februari 2021 was te kort om de vragen zorgvuldig te beantwoorden.
Het nieuws dat de kosten van het havengeld voor sommige binnenvaartschippers meer dan verdubbeld zijn |
|
Roy van Aalst (PVV) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte dat binnenvaartschippers in Twente in ernstige financiële problemen terecht zijn gekomen dankzij de nieuwe havenbelasting?1
Ja.
Bent u op de hoogte dat een deel van deze getroffen binnenvaartschippers betrokken is bij de logistiek van de medische sector en daarom in deze tijden juist hun werk moeten kunnen blijven uitvoeren?
Ja.
Deelt u de mening dat de binnenvaart al in zwaar weer verkeert en dat deze enorme kostenstijging zeer onwenselijk is?
Wat betreft de kostenstijging kan ik hier in algemene zin geen uitspraak over doen. De binnenvaart is divers van aard, en de economische positie van de verschillende ondernemers kan variëren. Daarnaast heb ik uit de beschikbare informatie begrepen dat ook de wijziging van de havengeldregeling voor sommige ondernemers gunstiger is dan voorheen en voor sommige ongunstiger.
Deelt u de mening dat enorme extra kosten voor de binnenvaart de door de regering gewenste modal shift juist onmogelijk maken?
Havengeld is slechts één van de factoren die de kostprijs van het vervoer bepalen. Bovendien is de prijs van vervoer niet het enige criterium bij de keuze voor binnenvaart. In het geval van het bulktransport zoals zout vormt bijvoorbeeld de schaalgrootte een belangrijkere reden om te blijven kiezen voor de binnenvaart.
Bent u bereid met de betreffende gemeenten in gesprek te gaan en ervoor te zorgen dat deze enorme kostenstijging van tafel gaat of wordt teruggedraaid?
Nee, de gemeenten zijn immers bevoegd om zelfstandig beleid te voeren. Daarnaast hebben de vijf gemeenten die onderdeel uitmaken van het Havenbedrijf Twente aangegeven de nieuwe regeling in het 2e kwartaal van dit jaar te evalueren.
Bent u bereid om te onderzoeken in welke andere gemeenten sprake is van zo’n enorme kostenstijging voor binnenvaartschippers?
Daar zie ik geen aanleiding toe.
Het bericht ‘Knullig: waarom storm toch voor hinder zorgt op HSL ondanks windschermen‘ |
|
Rutger Schonis (D66) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Knullig: waarom storm toch voor hinder zorgt op HSL ondanks windschermen»?1
Ja.
Klopt het dat door het niet aanpassen van de windwaarschuwingssystemen treinen niet konden rijden op de hogesnelheidslijn tijdens harde wind bij de Moerdijkbrug op 21 januari 2021? Zo ja, waarom is dit systeem niet aangepast? Zo nee, waardoor dan wel?
Ja dit klopt. De overlast is echter beperkt gebleven omdat het vooral hard waaide in de nachtelijke uren. Slechts enkele treinen in de vroege ochtend zijn hierdoor geraakt.
Het effect van een windwaarschuwing is dat treinen met een lagere snelheid, of niet meer, mogen rijden omwille van de veiligheid. Bij welke hoeveelheid wind gewaarschuwd dient te worden, is afhankelijk van het meest windgevoelige punt op het HSL traject. Op de zuidsectie van de HSL was dat voorheen de brug over het Hollandsch Diep. Na plaatsing van de windschermen op de Brug Hollandsch Diep is dat de brug over de Mark. De normen van het windwaarschuwingssysteem moeten nog aangepast (herijkt) worden aan de brug over de Mark, het nieuwe meest windgevoelige punt.
ProRail werkt sinds oktober in overleg met de ILT aan de aanpassing van de normen. Het windwaarschuwingssysteem is uniek in Nederland en het opstellen van de juiste onderbouwing voor het aanpassen van de normen is daardoor complex en kost tijd. ProRail verwacht de normen, mits de externe beoordelaar zijn akkoord geeft, binnen enkele weken te kunnen aanpassen.
Om de volledige baten van de nieuwe windschermen te kunnen benutten moeten vervolgens nieuwe windmeters worden geplaatst en gekalibreerd, ter hoogte van het nieuwe meest windgevoelige punt. Voor deze kalibratie is het nodig om in een groot aantal weersomstandigheden windmetingen uit te voeren. Dit kost daardoor 1 tot 2 jaar.
Kunt u toelichten wie ter verantwoording geroepen kan worden in de huidige publiek-private samenwerkingsconstructie (pps-constructie) op beschikbaarheid van de baan? Is dit ook het geval bij windstremmingen?
Onder de PPS constructie van de HSL-Zuid is Infraspeed in opdracht van IenW verantwoordelijk voor de beschikbaarheid van de HSL-Zuid infrastructuur. Hierbij is een aantal zaken afgesproken waar Infraspeed contractueel niet voor verantwoordelijk kan worden gehouden. Het windwaarschuwing systeem is er daar één van. De verantwoordelijkheid van een veilige werking hiervan ligt bij ProRail.
Ziet u mogelijkheden om de snelheid van treinen op dit traject te verhogen, nu er windschermen zijn geplaatst?
Zodra de normen van het wind waarschuwingssysteem zijn aangepast, zal er door de treinen ook bij harde wind vaker met normale snelheid kunnen worden gereden. De volledige baten van nieuwe windschermen worden benut met het plaatsen en kalibreren van de te plaatsen windmeters. Verhoging van de snelheid op het HSL-traject vindt plaats na volledige instroom van de Intercity Nieuwe Generatie (ICNG).
Wat is de huidige stand van zaken rondom de Intercity Nieuwe Generatie (ICNG)?
Afgelopen voorjaar heb ik uw Kamer geïnformeerd over dat NS, mede vanwege de impact van COVID-19, niet meer kan voldoen aan de concessieverplichting om de ICNG op het traject Amsterdam-Breda in dienstregelingsjaar 2021 volledig te laten instromen. Ik heb uw Kamer gemeld dat de instroom in 2021 nog wel start, maar naar verwachting van NS in de loop van 2022 kan worden afgerond.2
Ziet u mogelijkheden om de snelheid van de ICNG op het baanvak van de HSL-zuid eerder te verhogen dan 2023?
NS kan het besluit over de verhoging van de snelheid op de HSL naar 200 km/uur pas nemen wanneer alle huidige treinen zijn vervangen en na afronding van het proefbedrijf. Bij het proefbedrijf worden alle processen in Nederland die zich rond de toekomstige inzet van de trein gaan afspelen uitvoerig getest. Met dit uitgebreide testprogramma kunnen kinderziektes zoveel mogelijk opgespoord en opgelost worden voordat de trein ingezet wordt in de dienstregeling. Dit gebeurt op basis van voldoende ervaring in de reizigersdienst en een voldoende onderbouwd ingebruiknameadvies. Dit is in lijn met de aanbevelingen uit de Parlementaire Enquête Fyra. NS zal eerst zonder reizigers testen, daarna met reizigers en als bekend is hoe de trein het in de praktijk doet en alle treinen vervangen zijn, zal de snelheid worden verhoogd. Dat houdt in dat de snelheidsverhoging per start van dienstregeling 2023 zal plaatsvinden, of eerder indien blijkt dat de treindienst met ICNG voldoende betrouwbaar is en een tussentijdse aanpassing in dienstregeling 2022 mogelijk is.3
Het bericht 'Nieuwe radar in Wier maakt 's nachts te veel geluid' |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nieuwe radar in Wier maakt’s nachts te veel geluid»?1
Ja.
Waarom was het niet eerder bekend dat de nieuwe radar de omgeving meer zou belasten dan de oude radar? Is er vooraf geen onderzoek gedaan of niet laten doen naar de geluidsbelasting van de nieuwe radar? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de resultaten van dat onderzoek?
Zie de antwoorden op vragen 2 en 3 van het Kamerlid Fritsma (PVV) d.d. 22 januari 2021.
Klopt het dat er eerder geen voorlichtingsavonden voor omwonenden hebben plaatsgevonden? Zo ja, waarom niet?
In Wier is de oude MPR vervangen door de nieuwe SMART-L radar. Het betreft een bouwproject dat past binnen het vigerende bestemmingsplan. Mede om deze reden was er voor de realisatie van de SMART-L radar destijds geen aanleiding om voorlichtingsavonden voor inwoners te organiseren. Wel is er met de gemeente Waadhoeke, waar Wier onder valt, gesproken over de vervanging van de bestaande radar.
Voor dit bouwproject is een omgevingsvergunning aangevraagd bij het bevoegd gezag, de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). ILT heeft de aanvraag ter advies gestuurd aan gemeente Waadhoeke. De gemeente heeft vervolgens ingestemd met het verlenen van de aangevraagde vergunning. De aanvraag en de ontwerpbeschikking zijn ter inzage gelegd en gepubliceerd in de Staatscourant en in het lokale blad de «Bildtse post» om bewoners van de gemeente Waadhoeke te attenderen op deze aanvraag. Op de omgevingsvergunning zijn geen zienswijzen ingediend, waarna deze is verleend.
Destijds waren bij Defensie geen vragen van mensen uit de gemeente Waadhoeke bekend. Er was dan ook geen aanleiding om een voorlichtingsbijeenkomst te organiseren. Eind november 2020 bleek dat mensen in de omgeving van de radar in Wier vragen hadden over de nieuwe SMART-L radar. Defensie heeft in samenspraak met gemeente Waadhoeke daarom een digitale bijeenkomst georganiseerd op 20 januari 2021.
Op welke andere manieren wordt – door het nu ’s nachts uitzetten van de radar – het luchtruim in de gaten gehouden?
Het uitzetten van de radar ’s nachts heeft geen ongeplande consequenties. De nieuwe radar in Wier bevindt zich op dit moment nog in de testfase. De radar gaat pas een bijdrage leveren aan het bewaken van het luchtruim zodra de testfase is voltooid. Deze testfase neemt conform planning nog enkele weken in beslag.
Vanaf de sloop van de radar in Wier is er sprake van verminderde (radar)dekking. Een periode van verminderde dekking is daarmee voor de locatie Wier onvermijdelijk, maar voorzien. Dit komt, omdat de nieuwe radar op vrijwel dezelfde locatie als de oude radar is gebouwd en de aanwezigheid van de oude radar(toren) verstorend werkt op de nieuwe radar(toren), en vice versa. De sloop van de oude radar is daarom noodzakelijk om de nieuwe radar te kunnen testen en daarna in gebruik te nemen.
Om deze transitieperiode zo kort als mogelijk te houden is de sloop van de oude radar pas gestart nadat de nieuwe radar was geplaatst. Gedurende deze transitie maakt Defensie gebruik van de oude radar in Nieuw Milligen in combinatie met radarbeelden van NAVO-bondgenoten, waardoor het verlies aan radardekking gedeeltelijk wordt gecompenseerd. Tezamen is dit echter onvoldoende om aan de NAVO-eisen omtrent luchtruimbewaking te voldoen. Dit is daarmee geen oplossing voor de lange termijn.
De nieuwe radar is na de eerste fase van testen, als onderdeel van de site acceptance test (SAT), op 8 december 2020 aan Defensie overgedragen. Sinds de overdracht worden operationele testen uitgevoerd om de radar gereed te maken voor operationeel gebruik. Deze testfase neemt ongeveer vier maanden in beslag. De planning is dat de radar begin april operationeel in gebruik wordt genomen.
Op welke termijn verwacht u dat de problemen met de radar verholpen zullen zijn?
Zie het antwoord op vraag 4 van het Kamerlid Fritsma (PVV) d.d. 22 januari 2021.
Waarover wordt overleg gevoerd met Thales? Welke afspraken worden er gemaakt met Thales?
Met de fabrikant Thales wordt intensief samengewerkt om de oorzaak van de geluidsproblematiek en de verstoringen van de WiFi/TV-signalen en (buiten)lampen te onderzoeken. Aan de hand van de uitkomsten worden gezamenlijk oplossingen uitgewerkt en de noodzakelijke maatregelen genomen.
Waarom is ervoor gekozen de oude radar te verwijderen, terwijl de nieuwe radar nog in de testfase zit en niet operationeel is? Hoe verhoudt dit zich met het uitgangspunt dat voor bescherming van ons land de radar 7 dagen per week en 24 uur per dag moet draaien? Hoe lang was de geplande testfase?
Zie het antwoord op vraag 4.
Wat zijn de gevolgen van de ervaringen van de radar in Wier voor de (te verwachten) geluidsoverlast van de radar te Herwijnen alsook voor de besluitvorming daaromtrent?
Elke (omgevings)situatie is verschillend. Dat betekent dat er per locatie bekeken moet worden hoe de radar het beste kan worden ingepast in de omgeving. Wel zullen de ervaringen in Wier bijdragen aan de inpassing van de tweede radar, ongeacht de locatie. Omdat de oorzaak van het geluidsprobleem nog niet is vastgesteld, is nog onbekend wat de eventuele gevolgen zijn voor de beide radars. Eventuele geluidsbeperkende maatregelen zullen op beide radars worden doorgevoerd.
Het bericht ‘Geef slachtoffers toeslagenaffaire een nieuw en schoon BSN’ |
|
Helma Lodders (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Geef slachtoffers toeslagenaffaire een nieuw en schoon BSN»?1
Ja, hier ben ik mee bekend.
Klopt het dat de eerste ouders, bij wie de compensatie afgehandeld is, aanlopen tegen problemen omdat de ICT-systemen onvoldoende op elkaar zijn aangesloten en/of de informatie over het dossier niet of onvoldoende of te laat gedeeld is met andere overheidsorganisaties, zoals bijvoorbeeld DUO?
Voor het delen van gegevens met andere overheidsorganisaties gelden strikte regels. In de «Vijfde Voortgangsrapportage Kinderopvangtoeslag» die ik op 1 februari 2021 met uw Kamer heb gedeeld, licht ik toe welke afspraken we als Belastingdienst gemaakt hebben met publieke schuldeisers zoals DUO.2 Het zou zo kunnen zijn dat er ouders zijn met schulden bij deze partijen die in de tijd tussen bekendmaking van deze regelingen en de pauzering vanuit DUO, hun compensatie hebben ontvangen. Ik adviseer deze ouders om deze schulden nog niet af te betalen totdat zij bericht krijgen vanuit deze partijen, en waar nodig zelf contact op te nemen met de desbetreffende instantie. Op dit moment zijn dit soort schuldensituaties mij nog niet bekend.
Wat vindt u van de oproep om gedupeerden ouders van de toeslagenaffaire een nieuw burgerservicenummer te geven?
Hoewel het vervangen van het burgerservicenummer (BSN) sympathiek klinkt, is het niet zeker dat het alle problemen van verschillende registraties van de gedupeerde oplost, en is het zo’n ingrijpend middel dat het veel nadelen met zich mee kan brengen. De gedupeerden willen beginnen met een schone lei, en niet geconfronteerd worden met gevolgen van de onterechte registratie als fraudeur. Een nieuw BSN, komt in de plaats van het oude BSN, maar schoont het daaraan gekoppelde administratieve verleden echter niet op. Daarbij komt dat het niet denkbeeldig is, dat er juist fouten en complicaties op zullen treden in de communicatie tussen burger en overheid wanneer het BSN wordt gewijzigd. Het BSN is immers juist ingevoerd voor efficiënte, foutloze en privacybeschermende uitwisseling van gegevens tussen overheden en om communicatie tussen overheid en burger mogelijk te maken. Ook wordt het BSN gebruikt door dienstverleners in de zorg. Het speelt een sleutelrol in dienstverlening van de gehele overheid en van organisaties die gerechtigd zijn het BSN te gebruiken. Het is door het brede gebruik van het BSN onduidelijk welke gevolgen het vervangen van het BSN voor een burger allemaal heeft. Een aantal gevolgen is wel bekend, zo vervalt het reisdocument van de burger, en zal de burger bij veel instanties het nieuwe nummer zelf moeten doorgeven. Ook vele jaren na de wijziging kunnen er gevolgen zijn. Het BSN wordt bijvoorbeeld ook gebruikt in het administratief verleden van de burger ten behoeve van opgebouwde pensioenrechten en in medische dossiers.
Het BSN wordt alleen binnen de (semi-)overheid gebruikt. Het BSN veranderen, lost mogelijke problemen die gedupeerden ondervinden buiten de (semi-)overheid, zoals bij het afsluiten van leningen of abonnementen ook niet op.
Deelt u de mening dat een nieuw burgerservicenummer de gedupeerde ouders kan helpen om naast een nieuwe start ook een «schone start» te bieden door in het hele dossier «schoon schip» te maken en niet langer het risico te lopen dat er hier of daar een «vinkje» verkeerd staat?
Zoals ook bij vraag 3 wordt toegelicht, is het niet aannemelijk dat het verkrijgen van een nieuw BSN bijdraagt aan het maken van «schoon schip». Het nieuwe BSN komt in de plaats van het oude BSN, maar schoont het daaraan gekoppelde administratieve verleden niet op. Om «schoon schip» te maken is het vooral van belang dat alle onjuiste informatie wordt verwijderd uit de administraties van overheidsorganisaties. Het wijzigen van het BSN zorgt er niet voor dat «vinkjes» goed komen te staan. Dat het BSN wordt gewijzigd, zegt niets over wat met de rest van de gegevens gebeurt.
Deelt u de mening dat een nieuw burgerservicenummer eraan zal bijdragen dat ouders niet langer geconfronteerd worden met de gevolgen van het staan op «zwarte lijsten», ICT-systemen die niet of onvoldoende aan elkaar gekoppeld zijn waardoor de informatie over de afwikkeling van de schade niet overal in de dienst bekend is en dat de informatie-uitwisseling met andere (overheids)diensten zoals DUO, de banken of commerciële partijen veel beter zal verlopen?
Ik acht dat niet aannemelijk. Door het toekennen van een nieuw nummer wordt het administratieve verleden van de burger immers niet geschoond, zoals ook is aangegeven in het antwoord op vraag 3. Indien aan een burger een nieuw BSN is toegekend bestaat de mogelijkheid dat sommige vormen van informatie-uitwisseling tussen overheidspartijen en andere BSN-gerechtigde organisaties juist ingewikkelder wordt.» Zoals ook al bij vraag 3 is aangegeven speelt het BSN een sleutelrol in de communicatie tussen de overheid en de burger. Dat heeft tot gevolg dat het nieuwe BSN doorgevoerd moet worden in de werking van alle processen en applicaties van de BSN gerechtigde organisaties.
Bent u bereid om op korte termijn te onderzoeken of een nieuw burgerservicenummer kan bijdragen aan het oplossen van de problemen? Kunt u daarbij in kaart brengen wat de mogelijke negatieve consequenties zijn?
Het wijzigen van burgerservicenummers heeft veel onvoorziene en oncontroleerbare gevolgen, met name bij de (semi) overheid en de 40.000 zorgpartijen die niet zijn aangesloten op systematische verstrekkingen uit de Basisregistratie Personen (BRP). Ik ben echter bereid, samen met de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, te onderzoeken wat de consequenties van het wijzigen van een BSN zijn. De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal het onderzoek leiden. Een oplossing zoeken voor de problemen van de gedupeerde ouders heeft echter prioriteit. Allereerst moet worden onderzocht in welke overheidsregistraties de gedupeerde ouders met onjuiste informatie staan geregistreerd en hoe deze onjuiste informatie zo snel mogelijk kan worden verwijderd.
Bent u bereid om zo snel mogelijk in kaart te brengen wat nodig is om de gedupeerde ouders bij de afwikkeling van de schade een nieuw burgerservicenummer te geven en welke termijn hiermee gemoeid is?
Het toekennen van een nieuw BSN in deze situatie vergt een wijziging van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer. Om te kunnen besluiten over een mogelijke wetswijziging, zouden in ieder geval eerst de consequenties van het op verzoek van de burger wijzigen van het BSN in kaart moeten worden gebracht. De Staatssecretaris van Binnenlandszaken Zaken en Koninkrijksrelaties zal, zoals in vraag 6 aangegeven, dit onderzoek leiden. Over de inhoud en tijdpad van dit onderzoek zal u later geïnformeerd worden. Indien de uitkomst is dat de baten opwegen tegen de negatieve consequenties, is het mogelijk om in kaart te gaan brengen wat er nodig is om dit uit te voeren.
Mocht uit dit onderzoek blijken dat een nieuw burgerservicenummer de gedupeerde ouders kan helpen met een «schone start» te beginnen, bent u bereid om dit zo snel mogelijk in de uitvoering mee te nemen?
Naast het beginnen met een «schone start» zullen er nog andere afwegingen moeten worden gemaakt om te kunnen bepalen of deze actie een wenselijk effect heeft voor deze gedupeerden. Daarnaast is het belangrijk dat deze oplossing uitvoerbaar is. Zodra alle aspecten tegen elkaar zijn afgewogen en als hieruit blijkt dat een nieuw burgerservicenummer voor deze groep gewenst is, zal ik mijn volledige ondersteuning bieden om dit tot stand te laten komen.
De aangifte tegen de voorzitter van SchuldenLabNL wegens witwaspraktijken. |
|
Renske Leijten (SP), Jasper van Dijk , Mahir Alkaya |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Was u op de hoogte van het feit dat het Openbaar Ministerie onderzoek doet naar de rol van oud-minister van Financiën Zalm toen u besloot deze tot voorzitter van SchuldenLabNL te benoemen?1
Het SchuldenlabNL is een onafhankelijk stichting die is opgericht door de heer Zalm. Diverse private en publieke organisaties, waaronder gemeenten, uitvoeringsorganisaties, banken, verzekeraars en departementen werken samen om bewezen effectieve schuldenaanpakken landelijk op te schalen. Het kabinet heeft geen enkele bemoeienis met het benoemen van de heer Zalm als voorzitter alsmede met de benoeming van andere leden van het bestuur van SchuldenlabNL. Zij ontvangen geen vergoedingen van het Rijk. Ik heb begrepen dat het bestuur van SchuldenlabNL onbezoldigd is. Wel werkt Toeslagen samen met publieke en private partijen met expertise op het gebied van schuldhulpverlening, zoals SchuldenlabNL. Dit soort samenwerking is voor Toeslagen zeer waardevol.2
Zal een daadwerkelijke vervolging door het OM gevolgen hebben voor diens aanstelling?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kwam u bij het idee om een oud-bankdirecteur tot «boegbeeld» van de schuldhulpverlening te maken? Is het voor u bezwaarlijk geweest dat banken enkel en alleen bestaan om te verdienen aan schulden, gemaakt door burgers en bedrijven, en dat hun directeuren er dus baat bij hebben dat burgers schulden aangaan? Zo ja, waarom heeft u dan toch de keuze op hem laten vallen? Zo nee, welke criteria hanteert u dan voor het aanstellen van «boegbeelden» van maatschappelijk zeer grote problemen?
Zie antwoord vraag 1.
Welke vergoedingen ontvangen de voorzitter en andere leden van SchuldenLabNL?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het geen pas geeft om de oud-minister van Financiën die de privatisering van talrijke overheidsorganisaties finaliseerde boegbeeld te maken van de schuldenindustrie, terwijl deze voormalige publieke organisaties de grootste schuldeisers van het land zijn?
Zoals ik hierboven al heb aangegeven, is SchuldenlabNL een onafhankelijke stichting.
Deelt u de mening dat u geen «oproep» aan deze schuldeisers hoefde te doen om soepel om te gaan met de schulden van gedupeerden in de toeslagenaffaire als deze privatisering nooit had plaatsgevonden? Zo ja, denkt u dat het aanstellen van Zalm als voorman van de schuldhulpverlening in het licht hiervan de meest voor de hand liggende is geweest?
Nee die mening deel ik niet. Op dit moment wordt alles in het werk gesteld om voor de ouders een oplossing te bewerkstelligen. Ik ben in gesprek met de publieke en private schuldeisers om te komen tot een oplossing.
Had de oproep aan private schuldeisers voorkomen kunnen worden als het neoliberale privatiseringsbeleid niet was gevoerd doordat de Nederlandse staat, net als bij de Belastingdienst, had kunnen besluiten schulden af te schrijven?
Zie antwoord vraag 6.
Wat gaat u doen op het moment dat private schuldeisers niet meewerken, of het nu om de toeslagen of om andere schulden gaat? Hoe gaat u in het bijzonder om met de rol van financiële instellingen als deze niet voldoen aan uw oproep, terwijl deze met miljarden staatssteun zijn geholpen en waardoor oud-minister Zalm een van zijn eerdere baantjes kreeg? Deelt u de mening dat er een grote kans is dat er sprake zal zijn van publieke lasten en private baten?
De ouders die geraakt zijn door de toeslagaffaire verdienen een schone lei, zodat zij zonder schulden en met geld uit de compensatie een nieuwe start kunnen verwezenlijken. Om ervoor te zorgen dat ouders na de herstelbetaling écht een nieuwe start kunnen maken en hierbij snelheid kan worden gemaakt, ben ik in overleg met publieke en private schuldeisers om tot een oplossing voor deze ouders te komen. Zie hiervoor ook de vijfde Voortgangsrapportage Kinderopvangtoeslag van 1 februari jl.3
Bent u bereid een meer geloofwaardig voorzitter voor SchuldenLabNL te zoeken?
Zie hiervoor ook de antwoorden op vragen 1 tot en met 4, het kabinet heeft geen rol in de benoeming van het bestuur van SchuldenLabNL.
De nieuwe Bob-campagne in België om rijden onder invloed tegen te gaan. |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Dronken automobilisten in België ontvangen sleutelhanger met naam doodgereden kind»?1
Ja.
Bent u het eens dat de in België ontwikkelde Bob-campagne, die we ook in Nederland hebben overgenomen, zeer succesvol is?
Ja, in 2019 heeft de BOB-Campagne de «Consistent Award» gewonnen voor beste langlopende campagne. Inmiddels weet 99% van de automobilisten dat de BOB nuchter blijft en vindt 84% dat je geen alcohol moet drinken als je nog moet autorijden.
Hoe kijkt u tegen deze nieuwe Belgische versie van de Bob-campagne aan?
Het is niet zozeer een nieuwe BOB-campagne want de reguliere BOB-campagne blijven ze in België gewoon voeren. De actie waar het hier om gaat is een initiatief van Ouders van Verongelukte Kinderen (OVK) en is een aanvulling op de reguliere BOB-campagne. Bij de reguliere campagne krijgen nuchtere bestuurders een BOB-sleutelhanger. Bij deze aanvullende actie ontvangen bestuurders die gedronken hebben een sleutelhanger in de vorm van de naam van een van de verongelukte kinderen. Deze kunnen zij bij het VIAS-Institute inruilen voor een sensibiliseringscursus waar ingezet wordt op risicobesef, eigen verantwoordelijkheid en gedragsverandering. Dit is een Belgisch kennisinstituut op het gebied van verkeersveiligheid die ook de BOB-licentie beheert en interventies aanbiedt. In hoeverre dit initiatief effectief is moet blijken uit de ervaringen uit België.
Kunt u bij uw Belgische collega navragen wanneer men in België zal komen met een evaluatie van deze nieuwe Bob-campagne?
Er is contact gelegd met OVK en met het VIAS. VIAS gaf aan dat er niet standaard een evaluatie komt omdat het een privaat initiatief is. Het is ook nog de vraag of het eenmalig was of herhaald gaat worden. Zodra wij de strategie bepalen voor een nieuwe verkeersveiligheidscampagne in Nederland zal ik zorgen dat wij bij VIAS vragen of zij informatie voor ons hebben die wij mee kunnen nemen bij de afwegingen.
Kunt u aangeven of deze nieuwe Belgische versie van de Bob-campagne in België ook gepaard gaat met extra handhaving door extra alcoholcontroles?
Ja, deze campagne is gelanceerd voor het «weekend zonder alcohol». Tijdens dat weekend voert de politie alcoholcontroles uit door het hele land en dat is een vast onderdeel tijdens de reguliere BOB-campagne.
Bent u bereid te onderzoeken of deze campagne ook overgenomen kan worden in Nederland en de Kamer hierover informeren?
Ik zal het idee en de evaluatie hiervan meenemen bij de strategiebepaling voor de komende versie van de BOB-Campagne om te kijken of het een goed idee is dit ook in Nederland te doen. Aangezien wij intensief samenwerken met onder andere Veilig Verkeer Nederland, politie, TeamAlert en de provincies zal ik het idee ook met hen bespreken. Ik zal uw Kamer hier na de zomer verder over informeren.
Bent u dan ook bereid te onderzoeken of deze campagne gekoppeld zou kunnen worden aan meer alcoholcontroles in Nederland, indien u bereid bent deze nieuwe Belgische Bob-campagne ook in Nederland uit te voeren?
In Nederland wordt al extra gecontroleerd op alcohol gedurende de campagneperioden. Dit vindt plaats met intensivering van informatie gestuurde controles, waarbij onder andere omgevingsfactoren, de tijd van het jaar, weersgesteldheid, evenementen of gebeurtenissen input zijn voor gerichte controles. Dit gebeurt dus al, ongeacht of wij de actie van OVK overnemen.
De evaluatie Gids Proportionaliteit |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de casebeschrijving van KWINK groep van 6 januari 2021?1
Ja, ik ben bekend met de casebeschrijving. KWINK groep voert in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat een evaluatie uit van het stelsel van wijziging van de Gids proportionaliteit. Het stelsel van wijziging van de Gids ziet op de gehele procedure tot wijziging (van adviesaanvraag vanuit EZK tot aan de daadwerkelijke wijziging van de Gids proportionaliteit). De evaluatie is toegezegd aan uw Kamer.2 De uitkomsten van dit onderzoek zullen tezamen met mijn eventuele beleidsvoornemens met uw Kamer gedeeld worden.
Klopt het dat KWINK-groep op dit moment het stelsel dat ten grondslag ligt aan wijziging van de Gids Proportionaliteit evalueert?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de evaluatieopdracht die u aan KWINK-groep gegeven heeft naar de Kamer sturen? Kunt u daarin ook de volgende onderdelen meenemen:
Ja, bijgevoegd treft u de offerte-aanvraag die ten grondslag ligt aan de evaluatie.3 De evaluatie richt zich op de doeltreffendheid van het stelsel van wijziging van de Gids proportionaliteit waarbij onder meer gekeken wordt naar de rol van de Adviescommissie Gids proportionaliteit (hierna: de Adviescommissie) en die van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) binnen het stelsel. Zoals gebruikelijk bij een evaluatie zal KWINK groep relevante stakeholders betrekken bij haar onderzoek. KWINK groep zal hiervoor een passende selectie maken. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 en 2 zal ik uw Kamer te zijner tijd informeren over de uitkomsten van het onderzoek.
Bent u bekend met de twee, volgens KWINK-groep, centrale onderzoeksvragen:
Ja, ik ben bekend met deze onderzoeksvragen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 staat de doeltreffendheid van het stelsel van wijziging van de Gids proportionaliteit centraal in de evaluatie. De huidige leden van de Adviescommissie zijn op grond van het instellingsbesluit benoemd voor de periode van 1 juni 2017 tot en met 1 juni 2021. De lessen en aanbevelingen van KWINK Groep beperken zich niet tot lessen en aanbevelingen enkel gericht op de (her)benoeming van leden van de Adviescommissie. Het stelstel van wijzigingen van de Gids ziet op de gehele procedure tot wijziging van de Gids: 1) adviesaanvraag vanuit EZK of ambtshalve advisering vanuit de Adviescommissie; 2) het uitbrengen van het advies door de Adviescommissie; 3) de verwerking van dit advies door EZK; 4) de voorhangprocedure bij beide Kamers; en 5) de daadwerkelijke wijziging van de Gids proportionaliteit. Ten aanzien van alle onderdelen van het stelsel van wijziging van de Gids kunnen lessen worden getrokken en aanbevelingen worden gedaan door het onderzoeksbureau.
Waarom zijn de lessen en aanbevelingen die uit de evaluatie worden getrokken enkel gericht op de herbenoeming van de leden van de adviescommissie en niet op alle onderdelen en procedures in het stelsel van wijziging?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u ook lessen en aanbevelingen uit de evaluatie laten trekken die gericht zijn op alle andere onderdelen en procedures in het stelsel van wijziging en niet enkel op de herbenoeming van de leden van de adviescommissie?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u mogelijk in de evaluatie ook de invloed van de rol van het ministerie als penvoerder meenemen, ten opzichte van de situatie van voor 2017?
Zoals ik heb aangegeven in de beantwoording van eerdere vragen van het lid Bruins (ChristenUnie) over de Adviescommissie, is de evaluatie van de huidige werkwijze van de Adviescommissie toegezegd bij de instelling ervan in 2017.4 De evaluatie betreft derhalve de periode na 2017. De rol van het Ministerie van EZK maakt onderdeel uit van het stelsel van wijziging van de Gids proportionaliteit en wordt derhalve meegenomen in de evaluatie.
Bent u bereid om als consequentie van de evaluatie ook de optie te overwegen om de Gids Proportionaliteit weer onafhankelijk van het ministerie te laten functioneren, zoals oorspronkelijk door de Kamer werd bedoeld?
De Gids proportionaliteit is opgesteld door een schrijfgroep van aanbestedende diensten en ondernemers met het doel als handreiking voor aanbestedende diensten te dienen. Op verzoek van uw Kamer5 is het karakter van de Gids gewijzigd van handreiking naar verplicht te volgen richtsnoer. Hiertoe is de Gids proportionaliteit een wettelijk verankerd product geworden. Gelet op mijn verantwoordelijk voor het aanbestedingsbeleid en de -regelgeving ligt de verantwoordelijkheid voor het penvoerderschap van de Gids proportionaliteit bij mijn ministerie. Blijvende betrokkenheid van de praktijk is geborgd door middel van advisering van de Adviescommissie. Hiertoe is in overleg met uw Kamer de oorspronkelijke schrijfgroep omgevormd tot Adviescommissie. Daarnaast kunnen beide Kamers zich door middel van de voorhangprocedure (artikel 1.10, vijfde lid, van de Aanbestedingswet 2012) uitspreken over de voorgestelde wijzigingen van de Gids. De evaluatie ziet op het stelsel van wijziging van de Gids proportionaliteit en richt zich niet op de wettelijke verankering. Vooralsnog zie ik geen aanleiding om deze wettelijke status – en daarmee de rol van de Adviescommissie – aan te passen.
Het bericht ‘Zzp’ers verbaasd over minieme betalingskorting Belastingdienst’. |
|
Judith Tielen (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Helma Lodders (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Zzp’ers verbaasd over minieme betalingskorting Belastingdienst»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel mensen (zzp'ers en anderen) een voorlopige aanslag inkomstenbelasting 2021 hebben gekregen? En kunt u aangeven hoeveel mensen in 2018, 2019 en 2020 gebruik hebben gemaakt van de betalingskorting?
In 2018 hebben in totaal 1.584.497 mensen een voorlopige aanslag inkomstenbelasting met het aanbod van een betalingskorting gekregen. In 839.976 gevallen (53%) is hiervan gebruikgemaakt.
In 2019 hebben in totaal 1.581.391 mensen een voorlopige aanslag inkomstenbelasting met het aanbod van een betalingskorting gekregen. In 846.368 gevallen (54%) is hiervan gebruikgemaakt.
In 2020 hebben in totaal 1.549.163 een voorlopige aanslag inkomstenbelasting met het aanbod van een betalingskorting gekregen. In 885.365 gevallen (57%) is hiervan gebruikgemaakt.
In 2021 hebben tot nu toe 1.245.551 mensen een voorlopige aanslag inkomstenbelasting met het aanbod van een betalingskorting gekregen. Op dit moment is nog niet duidelijk in hoeveel gevallen hiervan gebruik wordt gemaakt.
Klopt het dat al deze Nederlanders de volgende passage in de brief «voorlopige aanslag 2021» hebben staan: «Betaling in één keer. Bij betaling in één keer van de totale aanslag krijgt u een betalingskorting van (PM). Deze korting mag u aftrekken van het te betalen bedrag volgens de aanslag. Maar alleen als u ons op tijd betaalt. Zorg er dus voor dat het te betalen bedrag min de korting op 28 februari 2021 op ons rekeningnummer staat.»?
Dat klopt, met uitzondering van het woord «ons» in de zin «Maar alleen als u ons op tijd betaalt». De berekening van het bedrag aan betalingskorting dat bij «PM» wordt ingevuld, volgt uit een berekening waar het percentage van de invorderingsrente deel van uitmaakt.
In de loop der jaren is de tekst op hoofdlijnen gelijk gebleven. Wel wordt er tegenwoordig meer uitgelegd. Sinds 2019 is de geciteerde passage opgenomen in de bijlage «betaalinformatie» bij de brief Voorlopige aanslag.
Klopt het dat de verlaging van de betalingskorting verband houdt met het verlagen van de invorderingsrente als een van de «coronamaatregelen»? Zo ja, waarom heeft u ervoor gekozen dit niet toe te lichten in de brief «voorlopige aanslag 2021»?
Het klopt dat de verlaging van de betalingskorting verband houdt met het verlagen van de invorderingsrente. Vanwege de COVID-19-crisis heeft het kabinet het rentepercentage van de in rekening te brengen invorderingsrente van 23 maart 2020 tot en met 31 december 2021 verlaagd naar 0,01%. Dit om uitstel van betaling van belastingschulden voor ondernemers mogelijk te maken zonder dat deze ondernemers hierbij worden geconfronteerd met hoge rentelasten. Het kabinet acht de maatregel van uitstel van betaling van belastingschulden en de daaraan gekoppelde verlaagde invorderingsrente van groot belang voor het tijdelijk wegnemen van extra lasten voor ondernemers.
Bij de brief «Voorlopige aanslag 2021» zit een bijsluiter waarin onder andere is aangegeven dat het wettelijk percentage van de betalingskorting door de maatregelen die ingevolge de COVID-19-crisis zijn genomen, is teruggebracht van 4% naar 0,01%. Dit is inherent aan het verlaagde percentage invorderingsrente (zie ook het antwoord op vraag 6). Voor meer informatie op dit punt verwijst de bijsluiter naar de website van de Belastingdienst.2 Daarmee is de verlaagde betalingskorting voor de ontvangers van de brief wel toegelicht, maar ik kan me voorstellen dat niet iedereen de bijsluiter van de brief leest, waardoor het lage bedrag aan betalingskorting verbazing heeft gewekt. Zeker in die gevallen waar de betalingskorting nog maar 1 euro betrof. Het was beter geweest meteen in de tekst, na de zin «Bij betaling in één keer van de totale aanslag krijgt u een betalingskorting van (PM)» aan te geven waarom de betalingskorting dit jaar lager is dan normaal. We nemen deze les mee bij volgende brieven over dit onderwerp. Meer in het algemeen geldt dat we blijven kijken hoe we (de communicatie rond) de voorlopige aanslag kunnen verbeteren.
Herkent u de signalen dat eerdergenoemde passage zonder nadere toelichting bij onder anderen ondernemers of gepensioneerden irritatie opwekt? Deelt u, achteraf bezien, de opvatting dat de Belastingdienst met een korte toelichting over de oorsprong van de betalingskorting al enige irritatie had kunnen wegnemen?
Ja, ik deel de opvatting dat een korte toelichting in de brief zelf, naast de bijsluiter, beter was geweest. Zie voor een verdere uitleg het antwoord op vraag 4.
Waarom wordt voor het berekenen van de betalingskorting het percentage gebruikt dat geldt voor de invorderingsrente? Is dit wettelijk vastgelegd? Zo ja, waarom en in welke wet? Zo nee, welke ruimte bestaat er voor de Belastingdienst om de berekeningsmethode van de betalingskorting los te koppelen van de berekeningsmethode van de invorderingsrente? Waarom wordt dit wel of niet wenselijk geacht? Welke stappen zijn nodig om de betalingskorting te verhogen naar een vergelijkbaar percentage als de vorige jaren?
Belastingschuldigen die een voorlopige aanslag inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting in termijnen mogen betalen maar kiezen voor betaling in één keer (vóór de eerste betaaldatum), hebben recht op een betalingskorting. De hoogte van de betalingskorting is gekoppeld aan het rentepercentage van de in rekening te brengen invorderingsrente. Deze koppeling is wettelijk geregeld in artikel 27a, derde lid, van de Invorderingswet 1990.
Omdat de koppeling tussen de betalingskorting en het percentage in rekening te brengen invorderingsrente wettelijk is vastgelegd, heeft de Belastingdienst geen ruimte om de berekeningsmethode van de betalingskorting hiervan los te koppelen. Bij het realiseren van de tijdelijke verlaging van de invorderingsrente naar 0,01% is in de memorie van toelichting gewezen op deze koppeling en de consequentie van het verlagen van de invorderingsrente voor de betalingskorting.3 Hierbij is erkend dat de verlaging van de invorderingsrente een ongunstig effect heeft voor het bedrag dat aan betalingskorting kan worden ontvangen. Uitvoeringstechnisch was het niet mogelijk het percentage betalingskorting níet te laten meebewegen met het percentage voor de te rekenen invorderingsrente. De huidige wijze van het berekenen van de betalingskorting is in de systemen opgenomen en aanpassing hiervan vergt dan ook een systeemwijziging. Een dergelijke systeemwijziging zou niet eerder mogelijk zijn dan per 1 januari 2023. Het belang om ondernemers in deze crisis in staat te stellen zonder hoge rentelasten gebruik te maken van de mogelijkheid van uitstel van betaling van belastingschulden werd door het kabinet dermate groot geacht dat tot de verlaging van het percentage invorderingsrente is overgegaan.
Vooralsnog is besloten dat per 1 januari 2022 het percentage invorderingsrente, en daarmee ook de betalingskorting, teruggaat naar 4%.
Wat is de reden dat het percentage betalingskorting gekoppeld is aan de invorderingsrente en niet aan de belastingrente? Wat zijn de (financiële) gevolgen als de betalingskorting inderdaad gekoppeld wordt aan de belastingrente? Welke voor- en nadelen heeft dit voor de Belastingdienst? Welke voor- en nadelen heeft dit voor de belastingbetaler?
Sinds de inwerkingtreding van de betalingskorting maakt men gebruik van de invorderingsrente voor het berekenen van de hoogte van de betalingskorting.4 De betalingskorting is een (door de Belastingdienst) uit te betalen bedrag dat direct kan worden verrekend met de te betalen belasting op de belastingaanslag waarop de korting betrekking heeft.5 De betalingskorting hangt dus, net als de invorderingsrente, samen met de inning (of «incasso») van belasting. De belastingrente daarentegen hangt samen met de heffing (of «het opleggen van aanslagen») van belasting. Gelet op het voorgaande ligt het voor de hand dat de betalingskorting aansluit bij het percentage voor de invorderingsrente en niet bij het percentage voor de belastingrente. Los van het voorgaande zal het ook uitvoeringstechnisch niet mogelijk zijn om de betalingskorting op korte termijn te koppelen aan het percentage belastingrente. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Stemmen per brief |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Stemmen per brief kan voorkomen dat de verkiezingsdag zich ontpopt als superspread-event»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de meest recente inzichten en verwachtingen omtrent het coronavirus erop duiden dat de risico’s op besmettingen tijdens de verkiezingsdagen ook groter dreigen te worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het stemmen per brief voor kiezers van 70 jaar en ouder wordt geregeld in de wijziging van de Tijdelijke wet verkiezingen covid-19 (hierna: Tijdelijke wet). De Tijdelijke wet is op 17 december 2020 in de Tweede Kamer behandeld en aansluitend door de Tweede Kamer aangenomen.
In het debat over het wetsvoorstel is zeer uitvoerig stilgestaan bij de redenen die ten grondslag liggen aan de keuze om alleen kiezers van 70 jaar en ouder de mogelijkheid te geven per brief te stemmen. Ook in de memorie van toelichting en in de nota naar aanleiding van het verslag is daar uitleg over gegeven.
De regering heeft niet overwogen om briefstemmen voor alle kiesgerechtigden mogelijk te maken. Briefstemmen voor iedereen is naar de overtuiging van de regering onwenselijk. Briefstemmen kent immers de nodige nadelen. Zo zijn het stemgeheim en de stemvrijheid niet op dezelfde wijze te waarborgen als in het stemlokaal, net als dat het geval is bij het stemmen per volmacht, waarbij kiezers hun stemgeheim moeten prijsgeven aan de volmachtnemer. Net als bij de verhoging van het aantal volmachten van twee naar drie in de Tijdelijke wet verkiezingen covid-19 (hierna: Tijdelijke wet) is het bij het stemmen per brief zaak de risico’s af te wegen tegen het feit dat deze alternatieve manieren van stemmen (per brief of per volmacht) een vangnet zijn voor degenen die anders niet kunnen of willen stemmen in het stemlokaal.2 Omdat het stemgeheim en de stemvrijheid niet op dezelfde wijze zijn te waarborgen als in het stemlokaal, moet er een dringende noodzaak zijn om briefstemmen voor iedereen mogelijk te maken. Die dringende noodzaak ontbreekt naar de overtuiging van de regering.
Alleen de kiezers van 70 jaar en ouder zijn volgens het RIVM generiek extra kwetsbaar voor het coronavirus. Bij alle andere kiezers is niet voor de gemeenten te bepalen wie wel en wie niet tot de risicogroepen behoort. Zou dus de mogelijkheid worden gecreëerd om alle kiezers die extra kwetsbaar zijn per brief te laten stemmen dan betekent dat de facto dat alle kiezers per brief kunnen stemmen en die stap wil het kabinet om de hiervoor aangegeven redenen niet nemen.
Daar komt bij dat het mogelijk maken van briefstemmen voor alle kiezers niet haalbaar is binnen de huidige termijnen van de Kieswet. Bepalend voor wat binnen de huidige termijnen mogelijk is, is de tijd die zit tussen de dag dat de kandidatenlijsten onherroepelijk worden en de dag van de stemming.
Voor het stemmen in de stemlokalen zijn maatregelen getroffen in de Tijdelijke wet. Al die maatregelen zijn erop gericht dat het stemmen in de stemlokalen op een veilige manier kan verlopen. Kiezers lijken daar ook vertrouwen in te hebben, zoals blijkt uit het onderzoek dat I&O Research in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in de afgelopen twee weken heeft gedaan. De uitkomsten van dat onderzoek heb ik 27 januari 2021 aan de Tweede Kamer gezonden.
Deelt u de mening dat het stemmen per brief niet alleen voor kwetsbare groepen maar voor alle kiezers het risico op besmetting bij de verkiezingen wegneemt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat gezien de toenemende risico’s op besmetting uw eerdere bezwaren tegen het verruimen van de mogelijkheid tot briefstemmen voor kiezers beneden de 70 jaar in een ander perspectief zijn komen te staan? Zo ja, bent u dan alsnog van plan om briefstemmen voor grotere groepen van kiezers mogelijk te maken en voor wie dan? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Zie antwoord vraag 2.
Vervuilende dieselauto’s |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u onderzoek laten doen naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit als gevolg van uw besluit om de regels rond de emissie-eisen van vervuilende dieselauto’s uit te hollen?
Voor het inschatten van het effect van aanpassing van de norm is een nadere analyse uitgevoerd van de resultaten van in het buitenland uitgevoerde veldtesten. In het bijzonder is daarbij gekeken naar het grootschalige meetonderzoek dat in 2019 door de Belgische organisatie GOCA1 is uitgevoerd.
Wat zijn de gevolgen voor de luchtkwaliteit van het met 400% verslappen van de deeltjesnorm?
Het verplichtstellen van de nieuwe APK-test leidt tot een structureel, lange termijn milieueffect van 121 duizend kg fijnstofreductie. Deze inschatting is 9 duizend kg (7%) lager dan de eerder gemaakte inschatting van 130 duizend kg fijnstofreductie voor de strengere afkeurnorm voor auto’s vanaf 2015. Het verschil tussen beide inschattingen is naar verhouding klein omdat door aanpassing van de norm alleen auto’s met een klein roetfilterdefect afvallen voor het milieueffect.
Wat zijn de gevolgen voor de luchtkwaliteit van langer uitstel gunnen aan voertuigen waarvan de uitstoot hoger is dan de wettelijke norm en het later invoeren van de apk-regels hiervoor?
Door verruiming van de overgangsregeling wordt aan meer auto’s uitstel geboden om aan de nieuwe APK-test te voldoen. Als gevolg hiervan ligt het milieueffect van de nieuwe APK-test tijdelijk lager. Het uiteindelijke milieueffect blijft gelijk. Het tijdelijke lagere effect als gevolg van de overgangsregeling wordt voor een deel gecompenseerd door het milieueffect van de MRB-toeslag voor dieselauto’s met een afgemeld roetfilter. Het half jaar uitstel van de invoering betekent dat het milieueffect een half jaar later in werking treedt.
Kunt u aangeven wat de gevolgen van deze maatregelen zijn voor de volksgezondheid? Heeft u onderzocht tot hoeveel extra ziekenhuisopnames en voortijdige sterfte dit gaat leiden, cumulatief voor de gehele periode dat deze voertuigen de lucht vervuilen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, was dit van belang voor dit besluit?
Met een structureel milieueffect van 121 duizend kg vermindering van de fijnstofuitstoot door verkeer bedragen de maatschappelijke baten van invoering van de nieuwe APK-test € 20,6 mln. Bij maatschappelijke baten door schonere lucht2 gaat het met name om vermeden kosten voor gezondheidszorg. Als gevolg van de meer soepele norm voor auto’s vanaf 2015 zijn deze baten € 1,5 mln. lager (7%) dan met de scherpere norm.
Het effect van de nieuwe APK-test voor de volksgezondheid wordt meegenomen in de tweejaarlijkse doorrekening van de gezondheidsindicator, die in het kader van het Schone Lucht Akkoord door het RIVM zal worden gedaan. Met deze doorrekening worden de gezondheidseffecten (vroegtijdige sterfte en gemiddelde levensduurverkorting) van het totale pakket aan maatregelen uit het Schone Lucht Akkoord in beeld gebracht.
Is de tragere en minder effectieve invoering van de apk-regels voor te vuile diesels in lijn met de EU-regels hiervoor?
Met de invoering per 1 juli 2022 van de nieuwe APK-test handelt Nederland in lijn met de EU-regels. De EU-regels staan toe dat een Europese APK-punt volgens een betere testmethode wordt gecontroleerd. De roetdeeltjesmeting is een veel effectievere controlemethode voor de uitlaatgassen van dieselauto’s dan de Europees aanbevolen roetmeting en uitlezing van het On-Board Diagnose (OBD) Systeem. Op Europees niveau wordt een deeltjestest voor controle van roetfilters vermoedelijk pas rond 2028 verplicht gesteld. Duitsland en België zijn nu ook al bezig met de invoering van deze nieuwe test.
Wat zijn de maatschappelijke kosten van de extra vervuiling die door dit besluit wordt gegenereerd?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u andere partijen uit het Schone Lucht Akkoord (SLA) geconsulteerd, voordat u dit besluit nam? Heeft u advies van de Gezondheidsraad of kennisinstituten ingewonnen?
In het Schone Lucht Akkoord is afgesproken dat de rijksoverheid voor dieselauto’s een nieuwe APK-roetfiltertest op basis van het aantal roetdeeltjes invoert. Met mijn besluit om de nieuwe APK-test op een aangepaste wijze in te voeren kom ik deze afspraak na en voer ik ook het verzoek van de Kamer uit om de test meer te focussen op (effecten vergelijkbaar met) verwijderde roetfilters. Met de invoering van de nieuwe test geef ik tevens invulling aan het advies van de Gezondheidsraad van 23 januari 20183 om prioriteit te geven aan het terugdringen van de fijnstofuitstoot door het wegverkeer, vooral afkomstig van dieselvoertuigen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het AO Leefomgeving van 11 februari 2021?
Ja.
Het bericht ‘Apartheid is in Israël al realiteit’ |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Apartheid is in Israël al realiteit» d.d. 21 januari jl.?1
Ja.
Heeft u eveneens kennisgenomen van het rapport «A regime of Jewish supremacy from the Jordan River to the Mediterranean Sea: This is apartheid» van 12 januari jl.?2
Ja.
Bent u ook van mening dat er parallelle rechtssystemen bestaan waarbij het voorkomt dat verschillende individuen die op dezelfde plek dezelfde misdaad plegen in verschillende rechtssystemen terechtkomen? Zo ja, wat is uw oordeel over deze gang van zaken? Zo nee, waarom niet?
Aangezien de gehele Westelijke Jordaanoever bezet gebied betreft is in dit gehele gebied volgens Nederland en de EU conform het internationaal recht het bezettingsrecht van toepassing. Daarbij moet worden voldaan aan alle waarborgen die worden vereist door het bezettingsrecht en de mensenrechtenverdragen waarbij Israël partij is (zie ook de antwoorden op Kamervragen van de leden Bouali, Sjoerdsma, Van den Hul en Van den Nieuwenhuijzen, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 939).
Israël mag als bezettende mogendheid volgens het bezettingsrecht in bezet gebied gebruikmaken van militaire rechtbanken om personen te vervolgen voor handelingen die in strijd zijn met veiligheidsmaatregelen die de bezettende mogendheid daar heeft getroffen in overeenstemming met het humanitair oorlogsrecht. Deze vorm van rechtshandhaving is toegestaan in aanvulling op lokale (juridische) autoriteiten en is bedoeld voor een situatie waarin deze autoriteiten niet (volledig) kunnen voorzien in het handhaven van de veiligheidsmaatregelen.
Het kabinet is bezorgd dat in de praktijk er grote rechtsongelijkheid bestaat, bijvoorbeeld in de wijze waarop Israël optreedt tegen stenengooien door inwoners van nederzettingen en bij hetzelfde vergrijp door Palestijnen. Nederland brengt dit in de reguliere contacten met Israël op.
Deelt u de mening dat er binnen Israël sprake is van discriminatie op de huizenmarkt, ongelijke immigratiewetten, onderscheid in politieke rechten en verschil in bewegingsvrijheid? Zo nee, waarom niet?
Formeel hebben alle Israëlische staatsburgers dezelfde rechten en plichten, hoewel er in de praktijk verschillen zijn tussen diverse bevolkingsgroepen.
Een door de Israëlische regering aangesteld onderzoekspanel stelde in 2003 vast dat de Arabische minderheid in Israël decennialang door de overheid is achtergesteld op het gebied van onder meer investeringen in het onderwijs, huisvesting, en arbeidsmarktparticipatie. Hoewel er sindsdien enige vooruitgang is geboekt op deze gebieden, brengt recente wetgeving het risico met zich mee dat discriminatie weer zal toenemen. In juli 2018 werd een wet aangenomen, die vastlegt dat Israël de natiestaat is van het Joodse volk. De wet is momenteel het onderwerp van verzoekschriften ertegen bij het Israëlische Hooggerechtshof. De wet bevat geen gelijkheidsbeginsel voor minderheidsgroepen en critici vrezen dat de wet, indien gehandhaafd, een basis kan vormen voor discriminerende wetgeving richting de Arabische minderheid in Israël.
Deelt u de opvatting dat bij een tijdelijke bezetting eenmaal regels horen die afwijken van de wetten in het land zelf en dat dit in het geval van de bezette Palestijnse gebieden betekent dat daar tijdelijk een militair regime geldt? Zo ja, valt naar uw mening een bezetting van meer dan 53 jaar nog altijd onder de noemer «tijdelijk»?
Ja, zie het antwoord op vraag 3. Nederland en de EU beschouwen de bezetting als tijdelijk en bepleiten consequent de twee-statenoplossing als enige manier om het conflict duurzaam te beslechten op een wijze die recht doet aan de aspiraties van beide partijen. Het kabinet en de EU hebben nadrukkelijk hun zorgen uitgesproken tegen plannen om over te gaan tot annexatie van delen van de Westelijke Jordaanoever, en gewaarschuwd dat de voortdurende nederzettingenuitbreidingen ertoe leiden dat partijen afsteven op een een-staat realiteit, waarbij sprake is van ongelijke rechten en kansen voor de verschillende bevolkingsgroepen (zie ook Kamerstuk 23 432, nr. 475).
Hoe staat het verbod van de Israëlische regering op het op scholen laten komen van organisaties die Israël een «apartheidsstaat» noemen in verhouding tot de vrijheid van meningsuiting?
Organisaties die zich verzetten tegen de bezetting en opkomen voor de rechten van de Palestijnen hebben in Israël te maken met een krimpende ruimte, waarbij al vaker geprobeerd is toegang tot scholen voor dergelijke kritische organisaties te verbieden. Hoewel de lezing van B’tselem, die de aanleiding was voor dit besluit, wel is doorgegaan, is het kabinet bezorgd over deze pogingen om het debat te beperken. Nederland heeft de zorgen over de druk op maatschappelijke organisaties opgebracht.
Bent u bereid contact op te (laten) nemen met de Israëlische mensenrechtenorganisatie B’Tselem voor een toelichting op het bovengenoemde rapport? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
Nederland heeft altijd goede relaties gehad met B’Tselem. In de lopende contacten brengt B’Tselem diens visie naar voren. B’Tselem heeft in die contacten ook diens conclusies uit dit rapport gepresenteerd.
Welke stappen zouden er volgens u genomen moeten worden om de tweestatenoplossing dichterbij te brengen?
In de afwezigheid van directe en kansrijke onderhandelingen kunnen beide partijen zelfstandig, zonder overleg met de andere partij, stappen zetten om de twee-statenoplossing dichterbij te brengen en wederzijds vertrouwen te versterken. Het Kwartet heeft deze stappen in diens rapport van 2016 uiteengezet, waarbij Israël werd opgeroepen een einde te maken aan verdere uitbreidingen van de nederzettingen en acties die met het nederzettingenbeleid verbonden zijn, zoals sloop van Palestijnse bezittingen. De Palestijnen werden opgeroepen een einde te maken aan de onderlinge verdeeldheid en het gebruik van geweld. Beide partijen werden opgeroepen een einde te maken aan opruiende retoriek. In dit licht is het positief dat president Abbas voor het eerst sinds 2006 per decreet data heeft vastgesteld voor parlementaire en presidentiële verkiezingen. Verder bieden de normalisatie akkoorden tussen Israël en diverse landen uit de regio mogelijk aanknopingspunten om de dialoog tussen Israël en de Palestijnen te ondersteunen.
De nieuwe Amerikaanse regering heeft zich uitgesproken voor de twee-statenoplossing en heeft aangekondigd de contacten met en steun aan de Palestijnse Autoriteit te willen versterken. Verder is het belangrijk dat met het aantreden van de nieuwe Amerikaanse regering en de nieuwe VN-gezant Wennesland het Kwartet ook weer bijeenkomt, om te bepalen hoe de EU, VN, VS en Rusland gezamenlijk kunnen optrekken.
Daarnaast kunnen concrete stappen gezet worden om praktische samenwerking te bevorderen, zoals Nederland doet door het faciliteren van trilateraal overleg op gebied van water, energie en handel. Ook de aanstaande Ad Hoc Liaison Committee (AHLC) eind februari is een goed platform voor internationale donoren om met Israël en de Palestijnen te spreken over de Palestijnse economische ontwikkeling en staatsopbouw, concrete samenwerking, maar ook obstakels in het vredesproces. Tevens zal steun voor directe contacten tussen Israëliërs en Palestijnen gecontinueerd moeten worden, zoals ook Nederland doet via verzoeningsprojecten.
De MQ-9 Reaper drones en over vergunningen voor vliegbasis Leeuwarden. |
|
Eva van Esch (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Meer drones, meer oorlog» van Lauren Gould en Isa Zoetbrood van 27 december 2020?1 Kunt u een uitgebreide reactie geven op dit artikel?
Ja, ik ben bekend met het artikel.
Het project MALE UAV, de MQ-9 Reaper, heeft als primaire focus het verder versterken van de inlichtingencapaciteit van Defensie. Deze behoefte, waarover uw Kamer is geïnformeerd met de A-brief (Kamerstuk 30 806, nr. 10) d.d. 14 december 2011, is tot op de dag van vandaag relevant en onveranderd. Zoals in de A-brief werd gesteld, zijn voor militair optreden actuele, gedetailleerde en gevalideerde inlichtingen nodig. Informatievergaring vanuit de lucht of de ruimte biedt de mogelijkheid een groot gebied te bekijken en vervolgens belangrijke objecten meer in detail te onderzoeken. De noodzaak tijdens operaties met grote precisie op te treden en nevenschade zoveel mogelijk te voorkomen, maakt informatievergaring vanuit de lucht belangrijk.
De capaciteit van de MQ-9 stelt Nederland ook in staat om – binnen de coalitie waarin Nederland op dat moment opereert – aan dit proces een hoogwaardige bijdrage te leveren. Deze investering kan tevens worden bezien in het licht van de motie-Stoffer c.s. (Kamerstuk 27 925, nr. 718) d.d. 14 mei 2020 over investeren in verbeterde samenwerking op informatie- en inlichtingenvlak met bondgenoten en in gedegen eigenstandige inlichtingenvergaring.
Op dit moment is het bewapenen van de MQ-9 nog niet opgenomen in de defensieplannen. Tegelijkertijd heeft uw Kamer met de motie van het lid Bosman c.s. (Kamerstuk 35 300 X, nr. 23) d.d. 7 november 2019 het kabinet verzocht de Kamer te informeren of de behoeftestelling aangepast dient te worden om de MQ-9 te bewapenen.
Zoals ik uw Kamer in mijn reactie (Kamerstuk 30 806, nr. 52) d.d. 21 januari 2020 op de voorgenoemde motie van lid-Bosman c.s. antwoordde, onderkent Defensie de operationele voordelen van het bewapenen van de MQ-9. Zo vergroot de combinatie van het langdurig kunnen inzetten van waarnemings- en aanvalsmiddelen op hetzelfde platform de snelheid en flexibiliteit van handelen van de krijgsmacht. Tegelijkertijd levert dit een krachtige capaciteit op het gebied van het beschermen van eigen of coalitietroepen. Daarbij is het van belang te vermelden dat wapeninzet vanaf een MQ-9 technisch gezien niet anders is dan van enig ander aanvalsplatform. Een MQ-9 is geen autonoom wapensysteem en in alle gevallen beslist gekwalificeerd personeel om tot inzet van het wapen over te gaan binnen de relevante wet- en regelgeving.
Daarbij wordt gehandeld conform de geldende rules of engagement en binnen de kaders van het humanitair oorlogsrecht, waaronder de eisen van proportionaliteit en onderscheid tussen militaire doelwitten enerzijds en burgers en burgerobjecten anderzijds.
De verschillende doorgroeimogelijkheden worden samen met de andere defensiebehoeften integraal afgewogen binnen het beschikbare budget. Als dit leidt tot een behoeftestelling voor de bewapening van de MQ-9, dan wordt u daarover geïnformeerd conform de afspraken met uw Kamer aangaande het Defensie materieelproces.
Erkent u dat moderne drone-technologie de illusie creëert van een nauwkeurige langeafstandsoorlog, maar feitelijk gepaard gaat met veel burgerlijk leed?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de zin «met technologie alleen zullen wij deze oorlog niet winnen, maar het zal ons wellicht verleiden tot een volgende»? Bent u bereid in dit licht, conform de oproep van de schrijvers van het artikel, de optie om de MQ-9 Reaper te bewapenen te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kent u het artikel «Defensie vraagt nieuwe vergunningen aan voor vliegbasis Leeuwarden» van 19 oktober 2020?2
Ja.
Kunt u bevestigen dat er voor de militaire vliegbasis in Leeuwarden inmiddels een natuurvergunning en een omgevingsvergunning is aangevraagd?
Ja.
Kunt u aangeven of stikstofuitstoot en geluidsproductie door vliegbasis Leeuwarden, waaronder van de in de toekomst in te zetten MQ-9 Reaper drones, onderdeel uitmaken van de ontwerpvergunningen? Zo nee, waarom niet?3
De vergunningsaanvragen zijn in behandeling bij het Ministerie van Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) en de Inspectie Leefomgeving en Transport (IL&T) van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Bij de Wnb-aanvraag is rekening gehouden met de inzet van de MQ-9 Reaper. In de aangevraagde omgevingsvergunning voor de vliegbasis is dit nog niet gedaan. Dit omdat hiervoor meer aspecten moeten worden beschouwd dan stikstofdepositie en geluidsproductie. Als er voldoende zekerheid en duidelijkheid is over deze overige aspecten met betrekking tot de MQ-9 Reaper zal worden bezien of en hoe aanvullende toestemmingen worden aangevraagd.
Zal de informatie over stikstofuitstoot en geluidsproductie bij de terinzagelegging van de ontwerpvergunning voor de burger compleet raadpleegbaar zijn? Zo nee, waarom niet?
Het bevoegd gezag, LNV voor de Wnb-vergunning en IL&T voor de omgevings-vergunning, bepaalt welke informatie openbaar wordt gemaakt bij de terinzagelegging van de ontwerpvergunning. Hierbij geldt dat Defensie aangeeft hoe omgegaan dient te worden met door haar aangeleverde geclassificeerde informatie.
Als Defensie bij de vergunningsaanvraag stelt dat delen van de geleverde informatie geclassificeerd zijn, dan wordt door het bevoegd gezag in de beschikking een motivering opgenomen en worden die delen niet ter inzage gelegd. Zo is een deel van de gegevens over grondgebonden geluid (proefdraaien, installaties op de vliegbasis) en vlieggerelateerd geluid voor wat betreft prestatieprofielen geclassificeerd.
Van het niet-geclassificeerde vlieggerelateerd geluid worden jaarlijks openbare geluidbelastingrapportages via de Commissie Overleg en Voorlichting Milieu Leeuwarden verspreid en op de defensiewebsite gepubliceerd. Daarbij wordt informatie gedeeld via het geluidsmeetnet, ook bereikbaar via de defensiewebsite. Prestatieprofielen van militaire vliegtuigen zijn om operationele redenen niet openbaar (Artikel 34 Besluit Militaire Luchtvaart). Geclassificeerde gegevens worden indien nodig door Defensie beschikbaar gesteld aan het Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum (NLR) die deze verwerkt in scenario’s en geluidsmodellen. De uitkomsten van deze modellen zijn niet geclassificeerd en worden gebruikt in de ontwerpvergunningen ter onderbouwing. Indien het bevoegd gezag voor vergunningverlening geclassificeerde gegevens moet beoordelen kunnen deze op aanvraag door gescreende toezichthouders van LNV en IL&T ingezien worden.
Kunt u toezeggen dat alle onderzoeken in relatie tot de ontwerpvergunningaanvraag onverkort en integraal door de burger inzichtelijk en raadpleegbaar zullen zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat Defensie geen gestructureerde informatie over het geluid rondom vliegbasis Leeuwarden wil delen? Zo ja, hoe worden de geluidsrapporten, nodig voor het komen tot de ontwerpvergunningen, dan opgemaakt? Zo nee, hoe zit dit dan?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat de stikstofuitstoot van vliegbasis Leeuwarden mogelijk een verslechterend effect heeft op de Natura 2000-gebieden de Waddenzee, de Alde Feanen en de Groote Wielen?
Nee, voor de onderbouwing van de Wnb-vergunningaanvraag heeft Defensie de stikstofdepositie onderzocht en zijn niet-geclassificeerde rapporten aangeleverd aan het bevoegd gezag. Hieruit blijkt dat er geen toename is van stikstofdepositie op stikstofgevoelige natuur in deze Natura 2000-gebieden.
Kunt u bevestigen dat vliegbasis Leeuwarden alleen een natuurvergunning kan krijgen wanneer vastligt dat en hoe deze natuurgebieden (op een andere manier) in een gunstige staat van instandhouding gebracht zullen worden? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen?
De Wet natuurbescherming vereist niet dat voor de verlening van een natuurvergunning de betrokken Natura 2000-gebieden in een gunstige staat van instandhouding zullen worden gebracht. Een natuurvergunning kan worden verleend indien blijkt dat het project de natuurlijke kenmerken van het betrokken Natura 2000-gebied niet aantast, waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied. Op grond van objectieve gegevens moet kunnen worden uitgesloten dat het plan of project significante gevolgen heeft voor het Natura 2000-gebied. In de niet-geclassificeerde rapporten die deel uitmaken van de vergunningaanvraag wordt geconcludeerd dat er geen significante gevolgen zijn voor de desbetreffende Natura 2000-gebieden.
Het is de Minister van LNV, op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming, die bevoegd is tot het verlenen van een vergunning. Het is dan ook aan de Minister van LNV om te beoordelen of een natuurvergunning verleend kan worden.
Kunt u toezeggen dat omwonenden actief door Defensie geïnformeerd worden over de plannen op vliegbasis Leeuwarden via bijvoorbeeld nieuwsbrieven en informatiebijeenkomsten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
Ja. Dat gebeurt nu al en hierbij zoeken we continue naar mogelijkheden om dit te verbeteren. Met regelmaat informeert de vliegbasis omwonenden over nieuwe ontwikkelingen zoals bijzondere oefeningen via nieuwsberichten op defensie.nl, via social media en via de verspreiding van persberichten die op gemeentelijke websites worden gepubliceerd. Ook zijn omwonenden uitgenodigd om zich met een email naar vliegbasisleeuwarden@gmail.com aan te melden voor een maandelijkse digitale burenmailing. In vergaderingen van de Commissie Overleg en Voorlichting Milieu (COVM) worden zulke ontwikkelingen aangekondigd en toegelicht. Waar nodig worden ook informatiebijeenkomsten georganiseerd, bijvoorbeeld voorafgaand en tijdens grote internationale vliegoefeningen zoals Frisian Flag.
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Minister Pompeo: Chinese behandeling Oeigoeren is genocide»?1
Ja.
Klopt het dat de Amerikaanse Minister van Buitenlandse Zaken Mike Pompeo heeft verklaard dat China onder leiding van de Communistische Partij genocide heeft gepleegd op Oeigoeren in Xinjiang?
Ja. Op 19 januari 2021 heeft toenmalig Secretary of State Pompeo in een verklaring gesteld dat op basis van de beschikbare informatie door hem is vastgesteld dat de Chinese staat genocide heeft gepleegd op de moslim Oeigoeren en andere etnische en religieuze minderheden in Xinjiang, alsook dat deze genocide nog steeds voortduurt.
In hoeverre is dit nu het officiële standpunt van de Amerikaanse regering? Is het de verwachting dat de nieuwe regering onder leiding van Joe Biden dit standpunt overneemt?
Het is nog niet duidelijk of de nieuwe Amerikaanse administratie deze vaststelling over zal nemen. Secretary of State Blinken heeft wel tijdens zijn hoorzitting met de Senate Foreign Relations Committee aangegeven de kwalificatie te onderschrijven. Nadere besluitvorming door de Amerikaanse overheid moet worden afgewacht voordat eventuele gevolgen in kaart kunnen worden gebracht.
Wat zijn de gevolgen van deze Amerikaanse stellingname?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om nauwe samenwerking te zoeken met de nieuwe Amerikaanse regering om gezamenlijk op te trekken richting China met betrekking tot de situatie van de Oeigoeren? Zo ja, op welke wijze?
T.a.v. Xinjiang delen de VS, de EU en NL de ernstige zorgen over de plaatselijke mensenrechtensituatie in het algemeen en de behandeling van de Oeigoeren in het bijzonder. Op dit terrein is de afgelopen jaren al nauw samen opgetrokken met de VS, vooral in VN-verband. Deze samenwerking zal met de nieuwe Amerikaanse regering voortgezet en waar mogelijk en relevant uitgebreid worden.
Wat is uw appreciatie van het onderliggende rapport van deCongressional Executive Commission on China? Deelt u de conclusies van dit rapport?
Het rapport van de Congressional Executive Commission on China geeft een overzicht van mensenrechtenschendingen door de Chinese overheid. Het rapporteert over repressie van minderheden in Xinjiang en Tibet, het ondermijnen van de rechtstaat in Hongkong, beperkingen op vrijheid van religie en levensovertuiging, gebruik van het strafrecht om kritiek te smoren, inperking van de vrijheid van meningsuiting en internetvrijheid, genderongelijkheid, mensensmokkel, een krimpend maatschappelijk middenveld, en het repatriëren van Noord-Koreaanse vluchtelingen. In grote lijnen zijn dit bevindingen waarover ik uw Kamer eerder heb geïnformeerd, onder andere in de brief over Mensenrechten in China van 11 november 2019 (Kamerstuk 35 207, nr. 32).
Klopt het dat de gerichte inzet van geboortebeperkingsmaatregelen tegen een specifieke groep neerkomt op genocide en dat er sterk bewijs is dat China zich hier middels gedwongen sterilisaties van Oeigoerse vrouwen schuldig aan maakt?
Genocide is een zeer ernstig internationaal misdrijf, waarbij het gaat om een aantal ernstige daden die worden gepleegd met de opzet om een specifieke groep geheel of gedeeltelijk uit te roeien (genocidale opzet). Het opleggen van geboortebeperkingen aan een bepaalde groep zou als een dergelijke daad kunnen worden aangemerkt, maar om als genocide te kunnen worden gekwalificeerd is het noodzakelijk dat vaststaat dat deze beperkingen zijn opgelegd met een genocidale opzet.
Deelt u de kwalificatie van Pompeo dat China zich schuldig heeft gemaakt aan genocide op de Oeigoeren? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet stelt zich op het standpunt dat er sprake is van grootschalige mensenrechtenschendingen tegen Oeigoeren. Leidend voor de Nederlandse regering bij de erkenning van genocides zijn uitspraken van internationale gerechts- of strafhoven, eenduidige conclusies volgend uit wetenschappelijk onderzoek en vaststellingen door de VN leidend, zoals is vastgesteld in het regeerakkoord. Hiervan is op dit moment geen sprake.
Bent u bereid om een officieel onderzoek te starten, op nationaal of Europees niveau, om te bepalen of China zich inderdaad schuldig maakt aan genocide en op welke wijze?
Zoals ik aangaf tijdens het Algemeen Overleg Raad Buitenlandse Zaken van 21 januari 2021 zal ik dit in EU-kader bespreken.
Bent u bereid om de Chinese autoriteiten te verzoeken om toegang te verlenen voor onafhankelijke onderzoekers tot Xinjiang en de strafkampen en dat u, mocht die toegang niet worden verleend, op basis van de huidige kennis over zult gaan tot de officiële vaststelling dat er genocide plaatsvindt?
Nederland vraagt China consequent om transparantie en betekenisvolle toegang voor waarnemers, waaronder de VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechten, tot Xinjiang en zal dat blijven doen. Wat betreft het vaststellen van genocide met de huidige informatie, zie het antwoord op vraag 8.
Wat zijn de gevolgen van een Nederlandse of Europese vaststelling van genocide, op het gebied van diplomatieke relaties, sancties en handelsrelaties?
Mogelijke gevolgen zijn afhankelijk van de precieze omstandigheden en bevindingen. Daar kan ik niet op vooruit lopen.
Het bericht 'Premie verzekering omhoog door drempeltjes' |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Herinnert u zich dat ik in het algemeen overleg Mestbeleid van 4 november 2020 uitsprak: «Dan de ruggenteelt. Met de akkerbouwers ben ik ongelukkig met die maatregel. De drempels zijn in de praktijk echt onwerkbaar en kostbaar.»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat de drempelplicht in de ruggenteelt ertoe leidt dat er sneller schade op zal treden in de aardappel-, witlof- en wortelteelt en op bloembollenvelden, aangezien de dammetjes ervoor zorgen dat afspoeling van regenwater voorkomen wordt en dus op het land blijft staan?
Op 3 februari jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd dat ik gehoor geef aan het verzoek van een meerderheid van uw Kamer om deze maatregel te schrappen, door deze niet in werking te laten treden.
In de nota van toelichting bij het Besluit van 29 december 2020 tot wijziging van het Besluit gebruik meststoffen dat op 6 januari 2021 is gepubliceerd in het Staatsblad (Stb. 2021, 2) is aangegeven dat bij extreme weersomstandigheden sprake van zorg kan zijn dat door de aanleg van drempeltjes het regenwater te lang blijft staan waardoor ongewenste gevolgen zoals bijvoorbeeld waterrot in aardappelen kan optreden. Dat is niet wenselijk, en daarom was voorzien dat de landbouwer deze maatregel zou mogen opheffen wanneer gewasschade dreigt.
Bent u zich ervan bewust dat de brede weersverzekering een Publiek-Private Samenwerking (PPS) is en de laatste strohalm voor agrarische ondernemers bij extreme weerschade?
Ik zie de Brede weersverzekering inderdaad als belangrijk sluitstuk voor het risicomanagement tegen weerschade in de open teelten. Voor agrarische ondernemers die deze verzekering hebben afgesloten kan dit een belangrijk instrument zijn bij extreme weerschade. Bij deze maatregel was echter voorzien dat in geval van extreme weersomstandigheden de landbouwer drempels in de ruggenteelt zou mogen opheffen. Ik verwijs u hiervoor ook naar de beantwoording van vraag 2.
Bent u er ook van op de hoogte dat de premie voor de brede weersverzekering omhoog zal gaan als gevolg van de toenemende schade aan gewassen? Wat vindt u hiervan?2
De conclusie in het artikel dat als gevolg van drempels in de ruggen de weerschade in deze teelten zou toenemen deel ik niet. Bij extreme weersomstandigheden zouden de drempels verwijderd kunnen worden; in droge perioden zou mogelijk meer van de eerder gevallen neerslag op de akker vastgehouden zijn en droogteschade hebben beperkt.
Overweegt u financiële compensatie nu de hoogte van de premie zal toenemen door toedoen van een overheidsmaatregel? Zo nee, waarom niet?
Onder verwijzing naar de antwoorden op de vragen 2 en 4 is financiële compensatie niet aan de orde.
Heeft u zich bij de besprekingen met de Europese Commissie over het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn gerealiseerd dat de afspraken die u daar heeft gemaakt over de ruggenteelt tot verhoging van verzekeringspremies zou leiden? Zo ja, waarom heeft u dan toch deze maatregel doorgezet? Zo nee, waarom is dit over het hoofd gezien?
Ik verwijs voor de beantwoording van deze vraag naar de antwoorden op de vragen 2 en 4.
Bent u zich ervan bewust dat de drempels tussen ruggen zorgen voor onwerkbare situaties, bijvoorbeeld in de pootaardappelteelt, witlofteelt en wortelteelt en wat zijn volgens u oplossingen voor de praktische problemen die de drempelplicht met zich meebrengt?
Ik verwijs naar de beantwoording van vraag 2 waarin is aangegeven dat deze maatregel niet in werking is getreden.
Kunt u toelichten waarom drempels in de ruggenteelt op kleigronden worden verplicht, terwijl nog niet bewezen is dat dit het gewenste effect zal hebben en erkent u dat een goede onderbouwing voor deze maatregel ontbreekt? Zo nee, welke precieze onderbouwing heeft u daar dan voor? . Kunt u aangeven of de drempelplicht de enige manier is om afspoeling te voorkomen? Zo niet, waarom is dan toch voor deze maatregel gekozen?
Ik verwijs naar de beantwoording van vraag 2 waarin is aangegeven dat deze maatregel niet in werking is getreden.
Bent u bereid om de drempelplicht in de ruggenteelt op kleigronden op korte termijn te heroverwegen en om te kijken naar alternatieven?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 2 en 7.
Bent u bereid de drempelmaatregelen op te schorten, in gesprek te gaan met de diverse stakeholders en in overleg te treden met de Europese Commissie over de ontstane situatie?
Ik verwijs naar de beantwoording van vraag 2.
De commodificatie van water en waterroof door Nederlandse financiële instellingen |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Herinnert u zich onze Kamervragen van 17 en 22 december 2020 naar aanleiding van de continue stroom van signalen dat keer op keer blijkt dat de financiële sector zichzelf niet kan reguleren en dat financiële instellingen toch blijven investeren in bedrijven die zich schuldig maken aan ontbossing, biodiversiteitsverlies, milieudelicten, corruptie, mensenrechtenschendingen en ecocide?1
Ja.
Kent u de artikelen «Water vindt zijn weg naar Wall Street»2 en «Waterroof: mede mogelijk gemaakt met ons pensioengeld»3 van Follow the Money van 13 en 19 januari 2021 respectievelijk, over dat water, naarmate de schaarste toeneemt, steeds interessanter wordt als financieel product, en daardoor ook steeds ontoegankelijker, de rol van de Nederlandse financiële sector in wereldwijde waterroof en het feit dat financiële instellingen in de praktijk nauwelijks aandacht hebben voor duurzaam waterbeleid?
Ja.
Erkent u dat water een primaire levensbehoefte is en het recht op water een mensenrecht is? Waarom wel of niet?
Nederland heeft op de zevende zitting van de Mensenrechtenraad (3 tot 28 maart 2008) het recht op water en sanitatie als mensenrecht erkend4. Erkenning van dat recht verschaft Nederland in de beleidsdialoog met partnerlanden de legitimiteit om te wijzen op de plichten van de overheid en de rechten van de bevolking, vooral de rechten van de meest kwetsbare groepen. Zo kan worden bijgedragen aan het terugdringen van de achterstanden in de realisering van de SDG’s.
Hoe beoordeelt u de toenemende commodificatie van water, die van water in toenemende mate een verhandelaar product maakt, dat verkocht en gekocht dient te worden?
Het kabinet baseert zijn oordeel op de maatschappelijke, economische en milieu en natuurfuncties die water vervult: mensenrecht, «common pool resource», basisvoorziening en verhandelbaar product. Grote gebruikers van water zijn de landbouw- en energiesectoren en de industrie. Huishoudens zijn kleinere gebruikers. Ook voor gezonde natuur dient water beschikbaar te zijn.
Commodificatie van water kan economisch efficiënt gebruik en verdeling van water bevorderen en risico’s mitigeren van watergebrek in situaties van schaarste. Toenemende schaarste kan commodificatie in de hand werken. Een watermarkt vergt een specifieke combinatie van infrastructuur, administratief systeem, regulering, marktspelers en -dynamiek. Er zijn tot nu toe maar weinig markten waar water wordt verhandeld. Ervaring is dat deze markten soms wel, soms niet tot economisch efficiënter gebruik en verdeling van water leiden. Het perspectief dat commodificatie bijdraagt aan een maatschappelijk gewenste verdeling en toegankelijkheid van water is beperkt.
Op welke manier kan de commodificatie van water volgens u de toegang tot water beperken?
Commodificatie kan leiden tot speculatie en prijsopdrijving. Ook kan commodificatie via het verwerven van landeigendomsrechten leiden tot beperking van de toegang tot waterbronnen. Dit effect van commodificatie is ongewenst, gezien de maatschappelijke en milieufuncties die water vervult. Als dit niet goed wordt gereguleerd, dan kan gebrek aan koopkracht de toegang tot water beperken voor maatschappelijke of milieufuncties.
Erkent u dat er partijen zijn die belang hebben bij de toenemende waterschaarste, doordat waterschaarste de prijs van water zal opdrijven en aanzet tot het opkopen van water voor de langetermijnvoorziening, en om met winst door te verkopen, en dat de prikkel om duurzaam om te gaan met water zo wegvalt? Waarom wel of niet?
In een markt leidt schaarste vaak tot prijsstijging. Partijen met verhandelbare waterrechten kunnen dan ook belang hebben bij schaarste. Hun handelen wordt niet per se gedreven door de prikkel om duurzaam om te gaan met water.
Op welke manier vindt u de gevolgen van water als handelswaar, die water minder of niet toegankelijk maakt voor sommige mensen, te rechtvaardigen in het licht van het recht op water als mensenrecht?
Het is niet te rechtvaardigen dat handel in water de realisering van het sociaaleconomisch mensenrecht op water verhindert. Veel landen hebben dit recht verankerd in wetgeving en beleid door daarin vast te leggen dat huishoudelijk gebruik prioriteit heeft boven andere gebruiksfuncties. De Verenigde Naties (VN) hebben dit mensenrecht vertaald in het duurzame ontwikkelingsdoel nummer 6, dat per 2030 universele toegang tot veilig drinkwater nastreeft (SDG 6.1). Het VN-syntheserapport uit 2018 over de voortgang op SDG 6 laat zien dat de meeste landen niet op koers liggen om dit doel te realiseren.
Een gebrekkige toegang tot veilig drinkwater lijkt overigens in weinig gevallen het gevolg van handel in water. Vaak is gebrekkige toegang tot veilig drinkwater het gevolg van slecht bestuur dat een collectieve basisvoorziening als drinkwater in de weg staat, een gebrek aan investeringen, slecht onderhoud van bestaande voorzieningen, enz.
Op welke manieren zet u zich in om de commodificatie van water tegen te gaan en bent u bereid tot een steviger inzet, nu blijkt dat deze ontwikkeling doorzet? Bent u bereid om, t.b.v. de besluitvorming door een volgend kabinet, plannen voor te bereiden voor een steviger inzet tegen de commodificatie van water? Waarom wel of niet?
In 2018 heeft het High Level Panel on Water (HLPW), waar MP Rutte samen met 11 regeringsleiders en staatshoofden deel van uitmaakte, een advies uitgebracht aan de Secretaris Generaal van de VN en de President van de Wereldbank5. Nederland leidde destijds de advisering op het gebied van het «waarderen» van water. Het HLPW stelt dat de financiële waarde slechts een van de vele waarden is die water vertegenwoordigt; sociale, ecologische, religieuze en spirituele waarden zijn andere. Het HLPW stelt dat bij besluiten die impact hebben op water, al deze waarden moeten worden (h)erkend en meegewogen – en identificeert hiervoor vijf principes. Deze principes perken de ruimte voor commodifcatie in.
In 2019 heeft het kabinet het Valuing Water Initiative (VWI) gestart. Dit initiatief ondersteunt overheden, ondernemers en gemeenschappen om bovengenoemde principes te operationaliseren in beleid, plannen, beslissingen en gedrag. VWI werkt met onder meer overheden in ontwikkelingslanden, multinationale bedrijven, waternutsbedrijven, multilaterale organisaties zoals Wereldbank en OESO, maatschappelijke organisaties, jeugdvertegenwoordigers en wetenschappers. VWI werkt met 14 grote mondiale investeerders (waaronder pensioenfondsen), die samen 2.1 biljoen dollar beheren, om hen bewuster te maken van het risico dat zij lopen en van schade die zij aanrichten door in bedrijven te blijven investeren die waterproblemen (schaarste, vervuiling) veroorzaken. Het is de intentie dat deze samenwerking eraan bijdraagt dat deze investeerders betere prestaties op watergebied zullen eisen van de duizenden bedrijven waar zij in investeren.
Op welke manieren zorgt u ervoor dat Nederlandse financiële instellingen duurzaam waterbeleid integreren in hun bedrijfsvoering, vermogensbeheer en kredietverschaffing, en adequaat optreden bij misstanden zoals waterroof? Bent u bereid om, t.b.v. besluitvorming door een volgend kabinet, plannen voor te bereiden om Nederlandse financiële instellingen hier proactiever toe aan te zetten?
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven die internationaal opereren, waaronder Nederlandse financiële instellingen, dat zij gepaste zorgvuldigheid (due diligence) in lijn met de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen) en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) toepassen. Dit houdt in dat zij (potentiële) risico’s voor mens en milieu, waaronder verminderde of geen toegang tot schoon water, in kaart brengen, voorkomen en aanpakken en hierover transparant zijn.
Op 16 oktober 2020 heeft het kabinet de beleidsnota «Van voorlichten tot verplichten: een nieuwe impuls voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemerschap» (Kamerstuk 26 485, nr. 337), gedeeld met de Tweede Kamer. Op basis van de resultaten van evaluatie, consultatie en onderzoek heeft het kabinet geconcludeerd dat het huidige IMVO-beleid onvoldoende effectief is. In de nota geeft het kabinet aan in te zetten op een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting, bij voorkeur op Europees niveau, om de naleving van de OESO-richtlijnen verder te bevorderen.
Van wetgeving die verplicht tot het in acht nemen van gepaste zorgvuldigheid wordt verwacht dat het een effectief instrument kan zijn om een ondergrens op het gebied van IMVO te bepalen.
Op welke manier zou bindende wet- en regelgeving hierbij kunnen ondersteunen volgens u?
Zie antwoord vraag 9.
Op welke manier vindt u dat Nederland moet optreden tegen waterroof? Vindt u dat er genoeg wordt gedaan?
Het kabinet zet zich in voor realisering van de watergerelateerde duurzame ontwikkelingsdoelen, incl. ontwikkelingsdoel nummer 6 (SDG6), gericht op water en sanitatie. Nederland heeft internationaal een grote reputatie op watergebied, en de geloofwaardigheid en het vermogen partijen om de tafel te krijgen en hen te bewegen betere besluiten te nemen die waterroof tegengaan. Het eerdergenoemde Valuing Water Initiatief speelt daar op in.
Nederland doet veel op watergebied. We hebben veel deskundigheid, een grote portefeuille van internationale waterprogramma’s en via talloze partnerschappen met publieke, private en multilaterale organisaties oefent Nederland invloed uit. We hebben een watergezant die internationaal een belangrijk pleitbezorger is van verbeterd waterbeheer. We zijn in 2023 co-voorzitter van de eerste mondiale watertop van de VN sinds 1977; dit vormt een unieke kans om internationale actie ten behoeve van de implementatie van SDG6 te versnellen.
Bent u het ermee eens dat het strafbaar stellen van waterroof kan helpen om financiering van schadelijke en vervuilende activiteiten te stoppen? Waarom wel of niet? Welke mogelijkheden ziet u voor het strafbaar stellen van waterroof?
Het kabinet zet in op een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting in lijn met de OESO-richtlijnen. Dit heeft de voorkeur boven een verplichting gericht op één thema, zoals waterroof en de thema’s uit de Kamervragen over de financiële sector van 17 en 22 december. De OESO-richtlijnen zijn gericht op het aanpakken en voorkomen van risico’s in brede zin, zowel mensen- en arbeidsrechtenschendingen als milieuschade. Bedrijven behoren binnen het proces van gepaste zorgvuldigheid de risico’s te prioriteren op ernst en waarschijnlijkheid.
Uit onderzoeken en consultaties blijkt dat een gepaste zorgvuldigheidsverplichting het meest effectief is als deze wordt ingericht op Europees niveau; een Europese aanpak zorgt voor een grotere impact in de keten, en borgt een gelijk speelveld voor bedrijven. Er wordt momenteel door de Europese Commissie gewerkt aan een wetgevend initiatief op het gebied van duurzaam ondernemingsbestuur, waar gepaste zorgvuldigheid onderdeel van is. Het kabinet heeft er vertrouwen in dat een gepaste zorgvuldigheidsverplichting op Europees niveau kansrijk is. Het kabinet werkt aan bouwstenen voor de uitwerking van een gepaste zorgvuldigheidsverplichting die primair worden ingezet voor de beïnvloeding van de vormgeving van een dergelijke verplichting op EU-niveau. Het gaat om de bouwstenen over de reikwijdte van regelgeving, de eisen die aan ondernemingen worden gesteld en het toezicht en sancties. Mocht een effectief en uitvoerbaar voorstel Europees niet van de grond komen, liggen de bouwstenen klaar voor het invoeren van nationale dwingende maatregelen. De Commissie geeft aan dat een voorstel in het tweede kwartaal van 2021 wordt verwacht. In de beleidsnota van 16 oktober 2020 (Kamerstuk 26 485, nr. 337) heeft het kabinet in overweging gegeven om in de zomer van 2021 de balans in Europa op te maken.
Bent u bereid om, t.b.v. besluitvorming door een volgend kabinet, een verbod voor te bereiden op financieringen die direct of indirect bijdragen aan waterroof? Waarom wel of niet?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u onze andere Kamervragen over de financiële sector van 17 en 22 december ook beantwoorden in termen van het uitwerken van plannen t.b.v. besluitvorming door een volgend kabinet?
Zie antwoord vraag 12.
Zijn de Kamervragen van de PvdD van 17 en 22 december en deze Kamervragen – die gebaseerd zijn op een diversiteit aan objectieve, betrouwbare, algemeen geaccepteerde bronnen – aanleiding om te erkennen dat er geen sprake is van zomaar een aantal los van elkaar staande misstanden waar financiële instellingen incidenteel bij betrokken zijn, maar dat er sprake is van een patroon waarbij de Nederlandse financiële sector – één van de grootste ter wereld – stelselmatig de aantasting van de brede welvaart overal ter wereld faciliteert, door bedrijven te financieren die zich schuldig maken aan mensenrechtenschendingen en corruptie, roofbouw op deze planeet en daarmee kolonisatie van de toekomst? Waarom wel of niet?
De afgelopen jaren zijn er drie IMVO-convenanten voor de financiële sector afgesloten; het bankenconvenant, het verzekeringsconvenant en het pensioenconvenant. Het inzicht tot nu toe ten aanzien van deze convenanten is dat de financiële sector welwillend staat tegenover duurzaam financieren en zich wil inzetten voor het voorkomen van potentiële misstanden voor mens en milieu. Tegelijkertijd is het duidelijk dat er nog een kennishiaat is met betrekking tot internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen en dat de beschikbare capaciteit om deze kennis te vergaren en het handelingsperspectief in kaart te brengen niet altijd aanwezig is bij de financiële partijen. Bij het maken van een risico-inschatting is het daarom verstandig om ook de informatie uit externe onderzoeken mee te laten wegen en gebruik te maken van de expertise binnen de convenanten.
Erkent u dat de Organisatie voor Eonomische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)-richtlijnen, Environmental, social, and governance (ESG)-criteria, internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO)-criteria, sustainable development goals, UN guiding principles, klimaatcommitments, verklaringen, afspraken, doelen, sectorconvenanten, biodiversiteitsstrategieën, etc., tot nu toe dit patroon niet hebben kunnen doorbreken en misstanden zoals de voorbeelden in onze Kamervragen niet hebben kunnen voorkomen? Waarom wel of niet?
In de beleidsnota van 16 oktober 2020 geeft het kabinet aan dat uit evaluaties blijkt dat het bestaande IMVO-beleid onvoldoende effectief is; er zijn nog te weinig Nederlandse bedrijven die ondernemen in lijn met de internationale MVO-normen. Aanvulling en aanscherping van de IMVO-maatregelen is daarom nodig. Het kabinet stelt een IMVO-beleid voor dat bestaat uit een mix van elkaar versterkende maatregelen die tezamen leiden tot effectieve gedragsverandering bij koplopers, achterblijvers en bedrijven in het peloton. De beleidsmix voorziet erin dat maatregelen verplichten, voorwaarden stellen, verleiden, vergemakkelijken en voorlichten (conform het zogenaamde 5V-model). Kernelement van de nieuwe doordachte mix is een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting.
Vormen de Kamervragen van de PvdD van 17 en 22 december 2020 en de voorliggende Kamervragen aanleiding voor u om te erkennen dat dit te maken kan hebben met het gebrek aan bindende wet- en regelgeving? Waarom wel of niet?
Zie antwoord vraag 16.
Het verbod op verrijkte kooien voor leghennen |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Kunt u bevestigen dat het, veertien jaar na de aangenomen motie Thieme, sinds 1 januari 2021 eindelijk verboden is om leghennen te houden in zogenaamde «verrijkte kooien», waarin de dieren nauwelijks meer dan 1 A4-tje ruimte en een zitstok van 15 centimeter per kip hebben?1
Vanaf 1 januari 2021 is het in Nederland verboden leghennen te houden in verrijkte kooien. Hiermee zijn de eisen aan huisvesting voor leghennen in Nederland strenger dan de eisen die Europees gesteld worden.
Kunt u bevestigen dat in 2018 meer dan zes miljoen dieren (6.234.000 leghennen, exclusief opfokleghennen) nog in verrijkte kooien moesten leven?2
Eerder heb ik uw Kamer (Kamerstuk 35 000 XIV, nr. 8) abusievelijk gemeld dat er maximaal 6.234.000 leghennen in verrijkte kooien leefden. Het genoemde aantal betrof echter het aantal leghennen in zogenaamde aangepaste kooien. In Nederland betreft dit verrijkte kooien en koloniekooien tezamen. Uit de gegevens van het Controle Orgaan Kwaliteits Zaken (COKZ) blijkt dat het aantal leghennen in verrijkte kooien lager lag.
Kunt u bevestigen dat er in 2019 nog 14 bedrijven waren die leghennen hielden in verrijkte kooien?3
In 2019 stonden er 14 bedrijven geregistreerd met verrijkte kooien.
Kunt u garanderen dat in de Nederlandse pluimveehouderij op 1 januari 2021 geen enkele kip meer haar leven hoeft te slijten in een verrijkte kooi? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze laat u dit controleren?
Nee, controle hierop wordt zo spoedig mogelijk uitgevoerd door het COKZ. Voor één legbedrijf heb ik op grond van artikel 10.1, eerste lid, van de Wet Dieren een tijdelijke ontheffing van maximaal zeven maanden verleend voor één stal. De geplande ombouw heeft door de COVID-19-pandemie (bouwbedrijf dat afspraken niet na kon komen) niet tijdig plaats kunnen vinden.
Klopt het dat u niet de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) laat handhaven op het verbod op verrijkte kooien, maar dat u dit overlaat aan de private organisatie COKZ (Stichting Controle Orgaan Kwaliteitszaken)? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe zit het dan?4
Zowel inspecteurs van de NVWA als van het COKZ zijn op grond van het Besluit aanwijzing toezichthouders Wet dieren bevoegd om toezicht te houden op het Besluit Houders van Dieren waarin het verbod op het houden van leghennen in verrijkte kooien is vastgelegd.
Inspecteurs van het COKZ bezoeken, in het kader van het toezicht op de handelsnormen (Vo. (EG) 589/2008), frequenter pluimveehouders die leghennen houden dan inspecteurs van de NVWA. Bij een dergelijke inspectie door de inspecteurs van het COKZ controleren zij ook standaard of de pluimveehouder zich houdt aan de huisvestingseisen, inclusief het verbod op verrijkte kooien, van het Besluit houders van Dieren. Door deze werkwijze is het toezicht efficiënt ingericht.
Zijn alle bedrijven met verrijkte kooien inmiddels al gecontroleerd en hoe houdt u hier als Minister zicht op?
Ik verwijs uw Kamer hiervoor naar de antwoorden op vraag 4 en 5.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de gebruikelijke termijn beantwoorden?
Het is helaas niet gelukt om de vragen binnen de gestelde termijn te beantwoorden en derhalve heeft uw Kamer een uitstelbrief ontvangen.
De wijze waarop verzekeringsartsen omgaan met de aanbevelingen van de Gezondheidsraad en de beleidsdocumenten van het UWV omtrent ME/CVS |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op onderhands meegestuurde casuïstiek?1
Dank voor het toesturen van de casuïstiek. Ik besef dat beoordelingen van verzekeringsartsen en beslissingen van UWV een grote impact kunnen hebben op het leven van mensen. Ik vind het dan ook goed en belangrijk dat Nederland zorgvuldige procedures kent voor onder andere bezwaar, beroep en tuchtrecht. Het past mij niet om nader in te gaan op deze individuele casus.
Bent u van mening dat verzekeringsartsen in hun medische rapportages met betrekking tot mensen met myalgische encefalomyelitis / chronisch vermoeidheidssyndroom (ME/CVS) de aanbevelingen van de Gezondheidsraad mee moeten wegen in hun oordeel?
De aanbevelingen van de Gezondheidsraad komen grotendeels overeen met de multidisciplinaire CBO-richtlijn «Diagnose, behandeling, begeleiding en beoordeling van patiënten met het chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS)» uit 2013. Deze richtlijn is de leidraad voor de verzekeringsarts die een beoordeling uitvoert bij deze aandoening. Wel geeft de Gezondheidsraad, anders dan de hiervoor vermelde richtlijn CVS, aan dat voortschrijdend medisch inzicht heeft geleerd dat CGT en GET niet langer een voor alle patiënten geschikt te achten vorm van behandeling vormt. Dit inzicht is ook door UWV in haar beleid overgenomen: het volgen van CGT of GET is voor uitkeringsgerechtigden met ME/CVS niet langer zonder meer verplicht voor het tonen van voldoende herstelgedrag. Het is vervolgens aan de verzekeringsarts van UWV om in iedere situatie een individuele sociaal-medische beoordeling te verrichten, om daarmee recht te doen aan ieders individuele beperkingen en mogelijkheden.
Bent u van mening dat verzekeringsartsen in hun medische rapportages met betrekking tot mensen met ME/CVS de beleidsdocumenten van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) mee moeten wegen in hun oordeel?
Ja. De beleidsdocumenten van UWV vormen de grondslag van het beleid dat bij een sociaal-medische beoordeling gehanteerd dient te worden. Dit beleid is er op gericht om beoordelingen rechtmatig uit te voeren, volgens de geldende wetenschappelijke standaarden. Het gaat bij de beleidsdocumenten onder andere om documenten die in algemene zin aangeven binnen welke kaders een sociaal-medische beoordeling uitgevoerd moet worden, en aan welke kwaliteitsstandaarden moet worden voldaan. Daarnaast gaat het om medisch inhoudelijke stukken, zoals de in reactie op vraag 2 beschreven richtlijn CVS.
Kunnen verzekeringsartsen de aanbevelingen van de Gezondheidsraad en/of de beleidsdocumenten van het UWV naast zich neerleggen en de standpunten van hun eigen vereniging laten prevaleren? Zo ja, vindt u dit wenselijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
In beginsel dienen de beleidsdocumenten, zoals hierboven beschreven, als richtsnoer voor sociaal-medische beoordelingen. Voor zover het daarbinnen gaat om richtlijnen heeft een verzekeringsarts altijd de mogelijkheid om hier, indien medisch noodzakelijk, beargumenteerd van af te wijken. Het is in dat geval dus van belang dat de verzekeringsarts goede redenen heeft om van de handelwijze uit de richtlijn af te wijken en dat de verzekeringsarts deze goed beschrijft en onderbouwt.
Ik vind deze werkwijze wenselijk, omdat een richtlijn nooit kan voorzien in alle mogelijk voorkomende gevallen. Verzekeringsartsen moeten, omdat iedere persoon en iedere situatie verschillend is, de mogelijkheid hebben om onderbouwd af te wijken van de algemeen gestelde kaders.
Bent u bekend met het antwoord van uw voorganger op onze eerdere schriftelijke vragen over ME/CVS? Hoe oordeelt u, met inachtneming van dit antwoord, over de werkwijze van de verzekeringsarts in onderhands meegestuurde casus?2
Daar ben ik mee bekend. Zoals beschreven in reactie op vraag 1 past het mij niet om nader op deze individuele casus in te gaan.
Wat is uw oordeel over het punt dat de Nederlandse Vereniging van Geneeskundige Adviseurs in particuliere Verzekeringsartsen (GAV) en de Nederlandse Vereniging voor Verzekeringsgeneeskunde (NVVG) de aanbevelingen van de Gezondheidsraad en de beleidsdocumenten van het UWV niet heeft overgenomen? Bent u van mening dat zij dit wel zouden moeten doen? Zo ja, bent u bereid te komen tot een nadere afstemming en een gelijk standpunt aangaande ME/CVS tussen de Gezondheidsraad, het UWV, de GAV en de NVVG?
Het standpunt van de beroepsverenigingen is aan deze verenigingen zelf. Het is niet aan mij om hierover te oordelen. UWV zoekt waar mogelijk de verbinding en afstemming met haar stakeholders, waaronder de relevante beroepsverenigingen.
Voor ME/CVS heb ik, net als drie patiëntenorganisaties, Zorginstituut Nederland verzocht om de ontwikkeling van de Kwaliteitsstandaard ME/CVS op de Meerjarenagenda te plaatsen. Het Zorginstituut heeft besloten deze verzoeken te honoreren. Dat betekent dat de betrokken organisaties – wetenschappelijke verenigingen, patiëntenorganisaties, zorgverzekeraars en UWV – tot 1 oktober 2021 de tijd hebben om te bepalen of zij de nieuwe conceptrichtlijn van NICE voor ME/CVS geschikt vinden voor overname in Nederland. Is dat niet het geval, dan kunnen deze organisaties besluiten een nieuwe richtlijn (of modules daarvan) te gaan ontwikkelen. De nieuwe richtlijn kan vervolgens in de plaats komen van de nu geldende richtlijn CVS uit 2013, zoals beschreven in reactie op vraag 2. Ook de GAV en de NVVG zijn dus bij dit traject betrokken.