De kritiek op de inloopkamers in de rechtspraak |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Rechters niet gelukkig met nieuw experiment dat achterstanden moet wegwerken»? Wat is daarop uw reactie?1
Ja ik ken het artikel. Het terugdringen van de doorlooptijden in rechtszaken en het wegwerken van rechtszaken die al te lang op de plank liggen, zijn belangrijke prioriteiten van de Raad voor de rechtspraak en de gerechten. Onder de noemer «Tijdige rechtspraak» werken de gerechten aan een structurele verkorting van de doorlooptijden. Ik vind het heel belangrijk dat de doorlooptijden verbeteren en de achterstanden worden ingelopen, en ondersteun de inspanningen van de gerechten in het kader van «Tijdige rechtspraak» dan ook van harte.
De inloopkamer maakt onderdeel uit van Tijdige rechtspraak. Daarnaast bestaat het programma ook uit de onderdelen slimmer roosteren en plannen en het vergroten van voorspelbaarheid voor rechtzoekenden door betere communicatie. De inloopkamer behandelt (deels online) bepaalde typen, relatief eenvoudige, zaken. De categorieën zaken zijn in samenspraak met rechters bepaald. Mocht de rechtzoekende vinden dat een zaak zich beter leent voor een fysieke zitting dan beslist de rechter. Bij de inloopkamer staat kwaliteit voorop; de inloopkamer wordt bemenst door ervaren rechters en (staf)juristen die zorgen voor een zorgvuldige afhandeling van de zaak. Er is ook extra ondersteuning door juridisch medewerkers die extern zijn aangetrokken.
Klopt het dat de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak is gepasseerd met het voorleggen van deze plannen, dat er felle kritiek is vanuit de ondernemingsraad en dat verschillende rechtbanken niet met de inloopkamers willen werken?2
Er is zowel in de verkennende fase om te komen tot een inloopkamer als na het besluit tot het instellen van een inloopkamer overleg geweest met de NVvR. De Centrale Ondernemingsraad (COR) heeft zijn zorgen geuit over het plan om een inloopkamer in te stellen. Hierover zijn diverse gesprekken geweest tussen de Raad en de COR conform de gebruikelijke medezeggenschapsregels. De Raad heeft naar aanleiding daarvan de plannen aangepast en heeft vervolgens het besluit genomen om een inloopkamer met verschillende inloopteams (bestuur, civiel en familie) in te stellen per 15 maart jl. Het instellen van de inloopkamer is tijdelijk tot uiterlijk 31 december 2023. Of een gerecht gebruik maakt van de inloopkamer is aan de gerechten zelf en geschiedt op basis van vrijwilligheid. Inmiddels heeft meer dan de helft van de gerechten aangegeven daarvan graag gebruik te willen maken.
Vreest u ook dat deze inloopkamers kunnen leiden tot tunnelvisie en haastwerk? Zo nee, waarom niet?
Nee. Binnen de verschillende inloopteams van de inloopkamer werken zeer ervaren rechters die juist deskundig zijn op het vakgebied van de zaken die daar behandeld worden. Zij behandelen de zaken op de gebruikelijke professionele wijze, zoals ook gebeurt in de gerechten. De versnelling vindt met name plaats doordat de inloopteams zich gedurende een bepaalde periode concentreren op een specifieke zaakstroom en daardoor niet worden afgeleid door randzaken. Hierdoor kan er efficiënter gewerkt worden. Bovendien ontstaat er dankzij die focus juist extra deskundigheid. In de plannen zijn waarborgen aangebracht om tunnelvisie te voorkomen doordat iedereen maar een beperkte periode aan één bepaalde zaakstroom werkt. Daarnaast wordt rechtspraakbreed slechts een deel van alle zaken en van die specifieke zaakstroom in de inloopkamer behandeld.
Wat betekent het volgens u wanneer standaardzaken in bulk zullen worden afgehandeld? Doet deze werkwijze volgens u voldoende recht aan de betekenis van rechterlijke uitspraken? Staat deze centralisering niet haaks op de voornemens om de rechtspraak meer terug in de buurten te brengen?
In overleg met de vakinhoud (rechters) hebben de Raad en gerechtsbesturen keuzes gemaakt welke zaakstromen door de inloopkamer behandeld worden. Gerechten kunnen vervolgens zelf kiezen of, en in welke mate daarvan gebruik wordt gemaakt. De gerechten die momenteel hebben aangegeven van de inloopkamer gebruik te willen maken, overhandigen slechts een beperkt deel van zaken ter behandeling aan de inloopkamer. Elke zaak wordt vervolgens door een ervaren rechter op een professionele wijze in behandeling genomen. Van centralisatie is dan ook geen sprake. Voor de rechtzoekenden is het fijn dat hun zaak eindelijk wordt behandeld.
Vreest u ook dat de kwaliteit van de rechtspraak door dit experiment onder druk kan komen te staan? Zo nee, waarom niet?
Nee. De Nederlandse rechtspraak is van zeer hoge kwaliteit. De wijze waarop zaken in behandeling worden genomen is door rechters vastgelegd in de professionele standaarden. Deze zijn bij de behandeling van zaken altijd het uitgangspunt en dit geldt ook in de inloopkamer.
Wat is uw reactie op het feit dat de inloopkamer alleen digitaal zitting zal houden? Loopt deze praktijk niet vooruit op de reflectie van de digitale zittingen ten tijde van de coronacrisis? Is hier eigenlijk wel een wettelijke basis voor om hier de komende jaren, ook na de coronacrisis, mee door te gaan?
De huidige wetgeving biedt de mogelijkheid om een zaak online te behandelen. Binnen alle gerechten wordt daar op dit moment veelvuldig gebruikt van gemaakt en dus ook in de inloopkamer. De inloopkamer kent verschillende inloopteams. De inloopteams die familie- en bestuurszaken gaan behandelen, zullen dit met name doen via online zittingen. Indien de behandeling van een zaak naar het oordeel van de behandelend rechter een fysieke zitting vereist, zal hieraan gevolg worden gegeven.
Wat vindt u er van dat nieuw op te leiden juridisch medewerkers vonnissen gaan opstellen die bovendien ook nog eens niet altijd de zittingen bij hebben gewoond? Klopt het dat het voor mensen niet kenbaar is dat hun zaak door de inloopkamer wordt behandeld omdat de oorspronkelijk behandelend rechter het vonnis ondertekent? Klopt dit? Zo nee, hoe zit dit dan wel?
Binnen de rechtspraak is het in veel gevallen vaste praktijk dat een juridisch medewerker een eerste vonnis concipieert aan de hand van de instructies van de behandelend rechter. Het maakt hierbij geen verschil of er wel of geen zitting is geweest. Aan de hand van het concept-vonnis maakt de rechter het eindvonnis op. Het vonnis is immers de eindverantwoordelijkheid van de rechter. Dit is in de inloopkamers niet anders. Het maakt in die zin voor de rechtzoekende dan ook geen verschil of zijn zaak «regulier» wordt behandeld of door een inloopkamer.
Binnen de inloopkamer zijn verschillende inloopteams actief. Dit zijn teams die zich richten op zaken in bestuurs-, civiele of familiezaken. De werkwijzen binnen de teams verschillen. Bij de behandeling van de zaken door de inloopteams bestuur en familie vindt er in de regel een (online) zitting plaats. In die gevallen worden de rechtzoekenden en/of hun advocaten vooraf geïnformeerd over de werkwijze. Naast de behandelend rechter is ook de juridisch medewerker die het vonnis concipieert, aanwezig tijdens de online behandeling van de zaak. Bij de behandeling van zaken door het civiele inloopteam geeft de behandelend rechter instructies en toelichting op het te schrijven vonnis aan de collega’s (rechter en juridisch medewerker) van het inloopteam civiel. Zij concipiëren het concept-vonnis waarna de behandelend rechter het eindvonnis opstelt.
Wat vindt u ervan dat vonnissen niet altijd meer gemotiveerd zullen worden? Is het niet onverstandig dat mensen niet meer kunnen zien hoe en waarom rechters tot hun besluiten zijn gekomen, er is de afgelopen jaren toch juist ingezet om het beter motiveren van vonnissen?
Het is voor rechtzoekenden van groot belang dat zij inzicht krijgen in de wijze waarop de rechter tot zijn uitspraak komt. Vonnissen worden altijd gemotiveerd, maar in sommige gevallen vindt de motivering plaats in een mondelinge uitspraak ter zitting en wordt in een schriftelijke weergave daarvan (het proces-verbaal van de zitting) volstaan met een korte weergave van de mondelinge uitspraak. De politierechter doet bijvoorbeeld ook altijd mondeling uitspraak en motiveert dan mondeling ter zitting zijn uitspraak. De rechtzoekende heeft dan meteen duidelijkheid.
Hoe verhoudt de voorgenomen werkwijze van deze inloopkamers zich tot de conclusies van het rapport van de parlementaire ondervragingscommissie kinderopvangtoeslagen «Ongekend onrecht» over de rechterlijke macht?
Een van de belangrijkste conclusies van het rapport van de parlementaire ondervragingscommissie kinderopvangtoeslagen is het hebben van oog voor de menselijke maat, de mens achter een juridisch dossier. Een voorbeeld daarvan is dat mensen soms meer dan twee jaar moeten wachten op een uitspraak in hun zaak, voordat ze verder kunnen gaan met hun leven. Dat moet veel beter en de rechtspraak probeert daar onder andere invulling aan te geven door met landelijke initiatieven gerechten te helpen achterstanden weg te werken. Het is van groot belang dat de rechtspraak alle achterstanden wegwerkt zodat er ook in toekomstige zaken voldoende tijd is om aandacht te hebben voor de mensen die betrokken zijn bij een rechtszaak.
Bent u bereid om in overleg te treden met de Raad voor de Rechtspraak en de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak en uw zorgen te delen en tot oplossingen te komen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen aanleiding om hierover gezamenlijk met de Raad en de NVvR te spreken. De Raad voor de rechtspraak heeft op regelmatige basis overleg met de NVvR en andere betrokkenen bij deze plannen.
Erkent u dat het beter is om de basis op orde te brengen? Welke stappen heeft u gezet en wat gaat u nog doen de komende tijd om eraan bij te dragen dat de achterstanden in de rechtspraak weggewerkt kunnen worden, dat de capaciteit uitgebreid wordt en dat er geïnvesteerd kan worden in de rechtspraak om de rechter weer terug in de buurt te brengen in het kader van maatschappelijk effectieve rechtspraak?
Lange wachtlijsten ondermijnen het vertrouwen van de burger in de rechtsstaat. Mensen moeten kunnen rekenen op tijdige en kwalitatief hoogwaardige uitspraken van de rechter. Dat is goed vanuit het oogpunt van rechtsbescherming en dient ook de veiligheid. Voor een toekomstbestendige rechtspraak is continue aandacht nodig voor het verbeteren van de organisatie, systemen en procedures, om zo te kunnen voldoen aan de gerechtvaardigde verwachting van rechtzoekenden en samenleving.
Het traject Tijdige rechtspraak, waarvan de inloopkamers deel uitmaken, ziet juist daarop: het structureel terugdringen van doorlooptijden door aanpassing van procedures en werkwijzen, het vergroten van de voorspelbaarheid en verbeteren van communicatie met de rechtzoekenden en het wegwerken van bestaande achterstanden.
Daarnaast beoogt de rechtspraak met het traject Maatschappelijk effectieve rechtspraak en de toepassing van innovatieve werkwijzen en voorzieningen, bij te dragen aan het oplossen van de problemen waar mensen mee te maken hebben. Veelbelovende werkwijzen worden vervolgens met de Experimentenwet rechtspleging verder getoetst en kunnen, indien deze succesvol blijken, rechtspraakbreed worden uitgerold.
Stabiel beleid en meerjarige financiële zekerheid bieden de randvoorwaarden om hierin stappen te maken. Met de Rechtspraak is in 2019 een prijsakkoord bereikt voor de periode 2020–2022, waarmee jaarlijks circa € 95 mln. is gemoeid. Hierbij zijn ook afspraken gemaakt over aanpassing van de bekostigingssystematiek. Daarmee is de financiering stabieler geworden doordat bij een dalende instroom – zoals de afgelopen jaren het geval was – het budget niet meer zo sterk afneemt. Met deze impuls kan de Rechtspraak weer financieel gezond worden, investeren en moderniseren. Ook is een specifieke afspraak gemaakt dat binnen de departementale begroting van JenV voor de jaren 2020 t/m 2022 tijdelijk € 1 mln. per jaar beschikbaar wordt gesteld voor pilots op het gebied van maatschappelijk effectieve rechtspraak.
Het wereldwijde chiptekort en de noodzaak van een sterke, onafhankelijke Europese halfgeleiderindustrie |
|
Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met recente berichtgeving over (de gevolgen van) het wereldwijde chiptekort, zoals «VDL Nedcar legt autoproductie stil vanwege chiptekort»1 en «Speaker of vaatwasser kopen? Mogelijk langere levertijd door chiptekort»?2
Ja.
Kunt u kwantificeren wat dit chiptekort betekent voor Nederland? Hoe groot is de economische schade? Welke bedrijven, sectoren en regio’s worden het hardste geraakt? Wat zijn de gevolgen voor zowel de zakelijke als particuliere markt?
Vooralsnog zijn de negatieve gevolgen van het chiptekort in Nederland in hoofdzaak beperkt tot bedrijven in de automotive industrie. Voor zover ons bekend treft dit momenteel met name VDL Nedcar, waar de productie enkele keren heeft stilgelegen vanwege een tekort aan chips.
Voor wat betreft signalen uit andere sectoren heeft Philips recent bij de presentatie van de jaarcijfers gewezen op mogelijke risico’s voor de medische sector. Tevens zijn er signalen dat consumenten van goederen als wasmachines, speakers en gaming consoles vertragingen in productie en levering ervaren door de chiptekorten.
Aan de andere kant zijn er (grote en kleinere) Nederlandse bedrijven in de halfgeleiderindustrie die baat hebben bij de huidige dynamiek en gegroeide vraag op de halfgeleidermarkt. Door de complexiteit en grote mate van mondiale verwevenheid van de toeleveringsketen is een exacte balans van de economische schade en de precieze impact voor Nederland lastig te maken.
Signalen van de mogelijke impact van de tekorten op Nederland worden door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) nauwgezet in de gaten gehouden.
Kunt u aangeven welke typen chips zorgen voor het grootste tekort? Welke leveranciers uit welke landen leveren deze? Kunt u zorgen voor een compleet overzicht?
Een eindproduct, zoals een auto of een laptop, bestaat vaak uit een combinatie van meerdere types chips (in een auto kunnen bijvoorbeeld wel meer dan 1000 chips zitten van allerlei soorten en functionaliteiten). Het is daarom niet zomaar mogelijk voor elk type product een overzicht te geven welke precieze chip door wie wordt gemaakt en hoe dit zich verhoudt tot de (mogelijke) tekorten. Dit vereist een zeer gedetailleerde analyse van vele soorten eindproducten in vele soorten eindmarkten. Tevens is de toeleverketen dusdanig complex dat een verschuiving of het wegvallen van orders voor het ene product op een onverwachte manier kan doorwerken op een groep andere producten. Ook bestaat het productieproces van chips uit veel verschillende stappen (fabricage, testen, assemblage, etc.), elk van deze stappen kan bij een ander bedrijf in een andere regio in de wereld plaatsvinden en op elk van deze stappen kan een mogelijk knelpunt ontstaan. Dit heeft tot resultaat dat een chipproduct tot wel 70 keer een landsgrens over kan gaan voordat het uiteindelijk in het eindproduct beland. Daarnaast is er ook een verantwoordelijkheid voor bedrijven zelf om scherp in beeld te hebben waar mogelijke zwaktes in toeleveringsketens zitten.
Chipproductie concentreert zich bij bedrijven in Azië (Taiwan en Zuid Korea), de Verenigde Staten en Europa. Er bestaan verschillende businessmodellen voor chipproducten, de zogenaamde pure play foundry en bedrijven die als Integrated Device Manufacturers (IDM) opereren. IDM’s ontwerpen hun eigen chipproducten en produceren deze ook deels zelf, maar kunnen ook delen van hun productie hebben ondergebracht bij pure play foundries. Deze pure play foundry’s produceren voor een breed scala aan klanten en ontwerpen dus geen eigen chipproducten. De grote pure play foundry’s die massaproductie leveren voor chips zijn voornamelijk geconcentreerd in Azië. Ook veel bedrijven die diensten aanbieden voor bijvoorbeeld de processtap van het testen in het productieproces zijn geconcentreerd in Azië.
Wat beschouwt u zelf als de belangrijkste oorzaken waardoor dit chiptekort heeft kunnen ontstaan? In welk specifiek onderdeel in de waardeketen zitten de grootste problemen?
De halfgeleiderwaardeketen heeft een hoge mate van complexiteit en mondiale verwevenheid. Het is daarom lastig om één specifieke oorzaak aan te wijzen. Er zijn verschillende elementen die gezamenlijk van invloed zijn op de huidige dynamiek in deze markt:
Kunt u schetsen in welk tempo de huidige problemen door chiptekorten worden opgelost? Bent u hierover in overleg met het bedrijfsleven en betrokken sectoren/verenigingen?
Voor Nederland geldt dat er geen grootschalige productiebedrijvigheid is gericht op de toepassing van deze chips(downstream markt, denk hierbij aan Original Equipment Manufacturers (OEMs) in de automotive industrie, of bedrijven in de smartphone-industrie zoals Apple en Samsung). Zoals aangegeven treft het Nederland wel daar waar het toeleveranciers van bijvoorbeeld de automotive industrie betreft, maar is deze vooralsnog beperkt. Het Ministerie van EZK houdt (mogelijke) tekorten goed in de gaten en staat hierover in contact met het bedrijfsleven.
Het opschalen van de huidige productiecapaciteit is het snelst gerealiseerd via bestaande spelers. Het opstarten van nieuwe productiebedrijven of productielocaties is een langdurig proces en vereist in deze industrie zeer omvangrijke investeringen (meerdere miljarden). Toch zien we momenteel dergelijke ontwikkelingen, met het oog op het versneld terugdringen van het chiptekort.
Zo is op 27 januari 2021 een overeenkomst getekend tussen de Taiwanese overheid en vier grote chipfabrikanten (TSMC, UMC, Vanguard en Powerchip) waarin is afgesproken dat de productiecapaciteit zal worden geoptimaliseerd, waar mogelijk zal worden uitgebreid en anders gealloceerd. Op 21 mei 2021 is tevens door TSMC aangekondigd dat ze de output voor de chipindustrie met 60% zullen opschroeven, naar verwachting nog dit jaar.
Bent u bekend met de oproep voor een «Airbus of chips» die Eurocommissaris Kroes in 2013 deed?3 Hoe is, in Nederland en in Europa, opvolging gegeven aan deze oproep? Kunt u alle beschikbare informatie hieromtrent met de Kamer delen?
Ja. Deze oproep van Eurocommissaris Kroes, destijds verantwoordelijk voor de «Digital Agenda Electronics for Europe», werd gedaan tijdens het IMEC Technology Forum op 24 mei 2012 in Brussel. Zij onderstreepte het belang van de micro- en nano elektronica als belangrijke sleuteltechnologie voor een veelheid van toepassingen. Daarnaast gaf zij aan dat Europa toegang tot deze technologie nodig heeft voor de belangrijke uitdagingen zoals op het gebied van mobiliteit, energievoorziening, gezondheidszorg en klimaatverandering.
Kroes betoogde dat geen Europees land alleen op eigen kracht mondiaal kan concurreren over de gehele waardeketen. Daarom achtte zij het van belang dat de brede expertise binnen Europa zou worden samengebracht om te komen tot een «Airbus of Chips»: een micro elektronica-ecosysteem, naar het voorbeeld van de Europese vliegtuigindustrie. Tot zo’n initiatief is het uiteindelijk niet gekomen. Echter, in 2014 heeft de Europese Commissie wel het staatsteunkader verruimd voor zogenaamde «Important Projects of Common European Interest» (IPCEI). Dit zijn projecten die een belangrijke bijdrage leveren aan de doelstellingen van de Unie, zoals de Europese strategie voor micro- en nano-elektronische onderdelen en systemen. Bij deze projecten kan de staatssteun hoger zijn dan die voor reguliere onderzoeksinspanningen is toegestaan en bijvoorbeeld ook betrekking hebben op de eerste industriële toepassing van een bepaalde technologie.
Een eerste IPCEI voor micro elektronica werd in 2017 opgezet, met onder meer Frankrijk, Duitsland, Italië, het Verenigd Koninkrijk (VK) en Oostenrijk als deelnemende landen. Nederland heeft hieraan niet deelgenomen, vanwege andere prioritering van mogelijke Nederlandse deelnemers. Thans is een tweede IPCEI in ontwikkeling, waarvoor vanuit het Nederlandse bedrijfsleven wel grote interesse bestaat. Ter voorbereiding van mogelijke Nederlandse participatie aan de IPCEI is door RVO een interessepeiling uitgeschreven.4 Deze is gesloten op 21 mei 2021, op dit moment worden ingediende voorstellen inhoudelijk beoordeeld.
In het antwoord op vraag 9 en vraag 10 gaan wij in op de stappen die in Europa worden gezet op het gebied van het Europese ecosysteem van halfgeleiders.
Hoezeer staat het chiptekort inmiddels voldoende op het netvlies van het kabinet? Is het prioriteit om dit zo spoedig mogelijk met het bedrijfsleven, kennisinstellingen en alle relevante partners op te lossen en de onderliggende problemen, zoals een te grote afhankelijkheid van productie elders in de wereld, aan te pakken? Welke acties heeft het kabinet hiertoe tot dusver ondernomen?
De signalen van de chiptekorten in verschillende sectoren worden nauwlettend gevolgd door het Ministerie van EZK. Op Europees niveau wordt dit in bredere context meegenomen in strategische discussies voor het gehele Europese ecosysteem van halfgeleiders en afhankelijkheden van waardeketens. In het antwoord op vraag 9 en vraag 10 gaan wij verder in op de lopende trajecten om het Europese halfgeleider-ecosysteem te versterken.
Hoe kijkt u aan tegen de disbalans in de productie van chips, namelijk (afgerond) 8% in Europa, 22% in de Verenigde Staten en 70% in Azië?4
Zoals verder toegelicht onder antwoord vraag 9 en 10 is het van belang dat er een balans bestaat in het totale wereldwijde ecosysteem. In het recent gepubliceerde «Europe’s Digital Decade: digital targets for 2030» is de ambitie gesteld om het Europese aandeel in de waardeketen op te schroeven.
Deelt u de mening dat het chiptekort behalve een Nederlands ook een Europees probleem is, dat in Europees verband moet worden opgelost? Vindt u net als wij dat hiervoor een sterke, onafhankelijke Europese halfgeleiderindustrie van cruciaal belang is? Waarom wel/niet?
Ja, wij delen uw mening dat het chiptekort niet alleen een Nederlands, maar ook een Europees probleem is dat Europees moet worden opgelost. Ook het Ministerie van EZK ziet een sterke Europese halfgeleiderindustrie als van cruciaal belang. De hoge kapitaal- en R&D-intensiteit van de halfgeleiderindustrie leent zich echter niet voor een ontkoppeling van de waardeketen in verschillende geografische regio’s. Daarnaast is het een dusdanig verweven mondiale waardeketen dat alle regio’s in de wereld voor bepaalde delen van deze waardeketen van elkaar afhankelijk zijn.
Onszelf afsnijden van de mondiale waardeketen is niet in het belang van Europa, omdat daarmee de koploperspositie die Europa op bepaalde onderdelen in de waardeketen heeft niet behouden kan worden. Hiermee zal de Europese sector toegang tot belangrijke groei- en afzetmarkten worden bemoeilijkt waardoor omzet en marktkansen worden misgelopen. Daardoor kunnen de benodigde omvangrijke R&D-investeringen niet meer worden gedaan en zal Europa in deze sector achterop raken. Het is van belang een juiste balans te hebben in wederzijdse afhankelijkheden tussen regio’s in de wereld. Dit is ook in lijn met onze inzet op het gebied van open strategische autonomie. De Europese Unie opereert in een onderling afhankelijke wereld waarin wederzijdse afhankelijkheid stabiliteit biedt.
Op 7 december 2020 heeft Nederland samen met 19 andere lidstaten de «Joint declaration on processors and semiconductor technologies» ondertekend. Hierin wordt de intentie uitgesproken tot het versterken van het Europese halfgeleider-ecosysteem en een opmaat gegeven voor het vormen van een «Important Project of Common European Interest» (IPCEI) en het vormen van een «Industry Alliance» voor deze industrie.
Er zijn verschillende manieren om het gehele Europese halfgeleider-ecosysteem te versterken. Één onderdeel van het palet aan mogelijkheden zijn de belangrijke Europese R&D-programma’s die al lopen en verscheidene trajecten bevatten die van belang zijn voor dit ecosysteem. Het «Key Digital Technologies Partnershop» (KDT) Joint Undertaking ECSEL is hiervan een goed voorbeeld. Dit is een Europees partnerschap van lidstaten, geassocieerde landen, de industrie en de Europese Commissie. ECSEL ondersteunt industriële R&D&I-inspanningen binnen de sector elektronische componenten en systemen (ECS) door middel van gezamenlijke medefinanciering door de Europese Unie en deelnemende landen. Nederland is, met Duitsland en Frankrijk, één van de grotere participanten in ECSEL. Onder het nieuwe Kaderprogramma voor Onderzoek en technologische ontwikkeling, «Horizon Europe», zal dit partnerschap onder de naam KDT worden gecontinueerd. Ook binnen het intergouvernementele EUREKA-programma wordt actieve ondersteuning gegeven aan Europese industriële R&D&I samenwerking. In deze programma’s wordt ook met landen buiten Europa, zoals Canada samengewerkt. Het Europees R&D-vermogen is krachtig en wereldwijd onderscheidend, met name ook voor het ecosysteem van halfgeleiders. Het ondersteunen van fundamenteel onderzoek is echter niet het enige stukje van de puzzel die moet worden gelegd om de gehele waardeketen en Europese positie te waarborgen en versterken.
Nederland is zeer intensief betrokken bij de totstandkoming en verdere invulling van de strategische richting van de IPCEI Micro-elektronica 2 (IPCEI ME2). Nederland wordt hier door de Europese Commissie gezien als een land met een sleutelpositie in de mondiale waardeketen. Belangrijke partnerlanden in IPCEI-context voor de halfgeleiderindustrie zijn Frankrijk en Duitsland. Duitsland heeft in hun Recovery & Resilience Plan (RRP) een bedrag van 1,5 miljard euro gereserveerd en ook Frankrijk heeft in deze ordegrootte een post opgenomen in hun RRP. Nederland kijkt momenteel welke mogelijkheden er zijn ten aanzien van financiering, met inbegrip van het RRP.
De «Industry Alliance» wordt op dit moment gevormd onder aanvoering van Eurocommissaris Breton. Hierin zullen belangrijke producenten en OEMs van de Europese halfgeleiderindustrie zijn vertegenwoordigd. Ook ASML heeft zijn commitment voor de «Industry Alliance» recent uitgesproken, waardoor Nederland met een vooraanstaand bedrijf in de sector is vertegenwoordigd.
Indien ja, wat is nodig om een dergelijk sterke, onafhankelijke Europese halfgeleiderindustrie tot stand te brengen? Hoe kan en gaat Nederland hieraan bijdragen?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u uiteenzetten welke bedrijven en instellingen, in welke Europese landen, thans een sterke positie hebben en/of een toekomstige positie kunnen hebben voor het opzetten van een huidige chipgeneratie (elektronica) waardeketen en een toekomstige nieuwe chipgeneratie (fotonica) waardeketen?
Het Ministerie van EZK heeft goed in beeld waar de krachten van Nederland liggen en hoe deze complementair zouden kunnen zijn aan de krachten in andere Europese landen. Zoals eerder aangegeven zijn Frankrijk en Duitsland hierin belangrijke partners. Daarnaast heeft EZK veelvuldig en nauw contact met het bedrijfsleven Nederland, evenals Europa, heeft krachtige ecosystemen die zich concentreren rondom grotere bedrijven en kennisinstellingen zoals ASML en ASMI, maar waar ook veel belangrijke toeleveranciers een rol in spelen. Dit brede ecosysteem-is waar Nederland zich voor inzet.
Nederland heeft zelf belangrijke clusters rondom Eindhoven (met name rondom de machinebouw), maar bijvoorbeeld ook een sterk cluster rondom Nijmegen. Ook is het cluster rondom Leuven met bijvoorbeeld onderzoeksinstelling Imec van groot belang voor het Nederlandse ecosysteem.
Andere sterke Europese halfgeleiderclusters bevinden zich in Duitsland rondom Saksen, waar bedrijven zitten als Global Foundries, Infineon en Bosch. Deze bedrijven zijn deels Integrated Device Manufacturers en leveren daarmee ook deels productie van chips. Het ecosysteem hier levert aan klanten in verschillende eindmarkten, van de automotive industrie tot de mobiele markt, connectiviteit en servers, medische en industriële toepassingen.
In Frankrijk bevindt een sterke concentratie zich rondom Grenoble, met bedrijven als ST Microelectronics (Frans/Italiaans), Exyte en Soi Tech (productie van speciale wafers). Ook deze bedrijven leveren aan eindmarkten als telecom, automotive, communicatie en servers, mobiele markt, farmacie en biotechnologie. Daarnaast kent Frankrijk een aantal grote OEM’s die van belang zijn voor de halfgeleider industrie, zoals Thales, Airbus, Continental en PSA (Peugeot, Opel, Citroën).
Welke rol en mogelijkheden in productieprocessen en productontwerp voorziet u voor SMART Photonics, waarin het kabinet 20 miljoen euro heeft geïnvesteerd en dat onderdeel is van een Nederlands consortium?
SMART Photonics is een belangrijke speler in het verder uitbouwen van een krachtig ecosysteem en de Nederlandse positie in de geïntegreerde fotonica. Op dit moment is het de enige foundry in Europa voor de productie van fotonische chips op basis van indiumfosfide. Hiermee kunnen hoogwaardige chips worden gebouwd die gecombineerde functionaliteit kunnen bieden van bijvoorbeeld lasers met microelectronica-onderdelen. Dit soort functionaliteit kan bijvoorbeeld niet worden gerealiseerd op wafers gemaakt van silicium.
Op het moment komen de meeste klanten van dit bedrijf uit Nederland, maar het bedrijf trekt ook klanten uit Japan, de VS en China. Er worden momenteel ongeveer 500 wafers per jaar geproduceerd. Wanneer dit kan worden opgeschaald zal het naar verwachting internationaal een belangrijke strategische positie in het Europese ecosysteem innemen. Mogelijkheden tot opschalen (in zowel de huidige 3-inch-productie als het werken met grotere wafers) is een belangrijke overweging geweest voor de investering.
De Nederlandse geïntegreerde fotonica-industrie is de afgelopen jaren gegroeid en omvat momenteel zo’n 25 bedrijven met ruim 3.000 werknemers. Nederland heeft een positie in bijna de gehele waardeketen: van R&D tot ontwerp en software design, tot fabricage, packaging en testen. Het mondiale marktpotentieel van fotonica is groot. Een logische eindmarkt voor fotonische producten is die van dataverwerking en telecom – met fotonische oplossingen kan datacommunicatie sneller, met grotere hoeveelheden en minder stroomverbruik worden gerealiseerd. Een andere opkomende eindmarkt is die voor verschillende types sensoren die weer toepassingen hebben in bijvoorbeeld de automotive industrie, luchtvaart en gezondheidszorg.
Op welke manier is Nederland thans betrokken bij de (oprichting van) een Europese alliantie om chiptekorten tegen te gaan?5
Zie antwoord op vraag 9 en 10. Er is momenteel een Europese alliantie in oprichting. Deze zal zich buigen over de algehele strategie voor de Europese halfgeleiderindustrie, en richt zich daarmee niet enkel op de chiptekorten. Het huidige chiptekort en hoe dit op de lange termijn aan te pakken zal echter zeker onderdeel zijn van de gesprekken.
Zijn er op dit moment serieuze gesprekken gaande met betrekking tot samenwerking van buitenlandse partijen die een volwassen ervaring hebben in de internationale chipproductieketens?
Ja, hier lopen gesprekken met diverse buitenlandse partijen. Dit is ook voor de NFIA en haar regionale partners in het Invest in Holland-netwerk een belangrijk aandachtsgebied. Omwille van de vertrouwelijke aard van deze gesprekken kunnen wij niet nader ingaan op de inhoud hiervan.
Deelt u de mening dat het huidige chiptekort een exemplarisch gevolg is van het weggaan/wegblijven van maakindustrie uit Nederland en Europa? Indien ja, hoe komt dat volgens u? Indien niet, waarom niet?
Nee, deze mening delen wij niet. De wijze waarop de productie van microchips zich in verschillende regio’s van de wereld heeft geconcentreerd, is het gevolg van procesoptimalisatie en bijbehorende schaalvergroting in de mondiale waardeketen. Zuid-Korea en Taiwan hebben hier een specialisatie in opgebouwd in de grootschalige productie van chips. Nederland heeft in andere onderdelen van de waardeketen specialisaties en sterke posities opgebouwd. De Nederlandse positie in de halfgeleidermachinebouw is daarvan een goed voorbeeld, maar bijvoorbeeld ook de positie in geïntegreerde fotonica is sterk. wij zijn positief over de positie van de Nederlandse maakindustrie. In de Kamerbrief over de kabinetsvisie op de maakindustrie van oktober 2020 (Kamerstuk 29 826, nr. 124) hebben wij een beeld geschetst van die positie, maar ook van de uitdagingen waar we in de komende jaren voor staan.
Bent u bereid om de brief «Visie op de toekomst van de industrie in Nederland» van 30 oktober 2020 (Kamerstuk nr. 29 826, nr. 124), waarin het belang van maakindustrie voor Nederland wordt onderkend, nog dit jaar samen met het bedrijfsleven te vertalen naar een actieplan met concrete acties hoe enerzijds maakindustrie voor Nederland te behouden en anderzijds maakindustrie naar Nederland terug te halen («reshoring»)?
Dit kabinet hecht groot belang aan een sterke maakindustrie in Nederland. Wij zijn voornemens om hier, in navolging op de genoemde industriebrief, nog dit jaar een actieplan aan te koppelen. Over de wijze van invulling van het actieplan en het precieze moment van publicatie zal echter een volgend kabinet moeten beslissen. Daarbij de aantekening dat de potentie tot reshoring voor de Nederlandse maakindustrie niet moet worden overschat. Recente studies van de SER (SER advies 21/01 2021 Reshoring) en onderzoek van Berenschot in opdracht van Innovation Quarter (Berenschot, «Reshoring: kansen en bedreigingen voor Zuid-Holland» (februari 2021)) geven dit ook aan. Over de kansen en uitdagingen van reshoring zal uw Kamer voor de zomer nader geïnformeerd worden in reactie op de motie Amhaouch-Wiersma over de kansen en uitdagingen voor Nederland op het gebied van reshoring Kamerstuk 35 570 XIII, nr. 30).
De mentale gezondheid van agrarische ondernemers. |
|
Derk Boswijk (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de stijgende zelfmoordcijfers en de aanhoudende kloof tussen de boeren en professionele reguliere hulpverlening, ondanks alle goede inzet die verricht is naar aanleiding van uw brief «Hulpverlening aan agrarische ondernemers in crisissituaties» uit 2018?1, 2, 3
Ik ben bekend met de cijfers en deze hebben betrekking op de werksector agrarisch bedrijf¹ gedurende de periode 2013–2016. Boeren, tuinders en vissers zetten zich elke dag, onder soms moeilijke omstandigheden, in om ons van voedsel te voorzien. Deze inzet is van groot belang voor de Nederlandse samenleving. De moeilijke omstandigheden waarmee boeren, tuinders en vissers soms te maken krijgen, leidt in sommige gevallen tot grote psychosociale druk. Deze psychosociale problematiek raakt daarbij niet alleen de boer in kwestie, maar vaak ook zijn of haar gezin en omgeving. Het kabinet vindt het belangrijk om oog te hebben voor deze moeilijke omstandigheden en tijdig voor professionele hulp te zorgen als dat nodig is.
De door u genoemde Kamerbrief is van 17 november 2018 en sindsdien is door alle betrokken organisaties (agrarische sector, hulpverleningsinstanties en erfbetreders) samen met mijn ministerie veel werk verzet om de kloof tussen boeren en professionele reguliere hulpverlening te verkleinen.
Welke ondersteuning is geboden aan de genoemde initiatieven van verschillende organisaties naar aanleiding van de in de vorige vraag genoemde brief?
Ik vind het belangrijk dat er oog is voor agrariërs die door soms zware omstandigheden te maken hebben gekregen met psychosociale problematiek. Daarom heb ik subsidie verstrekt voor het uitvoeren van een aantal projecten die door betrokken organisaties uit de sector (LTO Nederland, NZO en Zorg Om Boer en Tuinder – ZOB) in afstemming met de betrokken hulpverleningsinstanties bij mij zijn ingediend. Deze projecten hebben tot doel om de kloof tussen boeren en professionele reguliere hulpverlening te verkleinen. Onder andere door het versterken van de contacten van de agrarische sector met de reguliere psychosociale hulpverlening en vice versa. Daarnaast heeft mijn ministerie ondersteuning gegeven bij de opzet en uitvoering van deze projecten.
Deelt u de mening dat de huidige activiteiten in dit kader te veel gericht zijn op de kloof van de hulpvraag en het aanbod?
Ik ben van mening dat het van belang is de kloof tussen hulpvraag en aanbod te verkleinen. De prioriteit die hieraan gegeven wordt, is gebaseerd op overleg met een groot aantal vertegenwoordigers van de sector, erfbetreders en hulpverleningsinstanties.
Deelt u tevens de mening dat er nog een stap gezet moet worden om boeren te activeren op dit thema en dit ook in breder perspectief te plaatsen, bijvoorbeeld met het oog op het versterken van ondernemerschap, waarbij voorkomen wordt dat boeren mentale risico’s lopen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze bent u voornemens daaraan bij te dragen?
Ja, ik vind het van belang om boeren te activeren op dit thema. Op diverse manieren wordt door betrokken partijen in het veld hier invulling aan gegeven. LTO Noord ontplooit bijvoorbeeld activiteiten voor boeren op het thema «gezond en bewust ondernemerschap» en «mentale fitheid», waaronder recent een goed bezocht webinar «Mentaal fit en gezond boerenverstand». Daarnaast zijn er diverse andere initiatieven, zoals de online talkshow «Zorg om de boer» (initiatief van GGD IJsselland en AgroZorgwijzer) en een film om het taboe over zelfdoding te doorbreken «Waarom niet eerder» van GGD IJsselland en 113. De betrokken organisaties zijn op dit onderwerp tevens actief op social media en in de vakpers. Ook komen steeds meer ervaringsdeskundigen aan het woord. De aandacht voor het onderwerp bij sector- en hulpverleningsorganisaties, in het publieke domein en in meerdere media draagt tevens bij aan het activeren van boeren op dit thema.
Ook ben ik van mening dat het van belang is dit thema in een breder perspectief te plaatsen. In mijn kringloopvisie heb ik uiteengezet hoe ik de landbouw een nieuw perspectief wil geven. Dit nieuwe perspectief wordt mede vorm gegeven door het versterken van ondernemerschap, zoals uiteengezet in de agrarische ondernemerschapsagenda (Kamerstuk 32 670, nr. 199) en het daarmee verder brengen van het verdienvermogen in de landbouw. Hoewel het voorkomen van mentale problemen geen primaire doelstelling is van het beleid rond ondernemerschap is mijn hoop en verwachting dat de mentale risico’s kleiner zullen worden door mijn inzet op een nieuw perspectief voor de landbouw.
Deelt u de mening dat ook de primaire sector, waarin vertrouwen en cultuur belangrijk zijn, extra ondersteund moet worden om stappen te zetten, enerzijds in het doorbreken van taboes omtrent mentale gezondheid en het activeren van de hulpvraag, en anderzijds in het signaleren en verwijzen naar de juiste hulp? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze bent u voornemens daaraan bij te dragen?
Heeft u momenteel in beeld welke activiteiten er door (regionale) brancheorganisaties georganiseerd worden omtrent het thema mentale gezondheid en hoe deze kunnen bijdragen aan uw doelstellingen?
Ja, ik heb dit in beeld (zie ook mijn antwoord op vraag 4 en 5). De (regionale) brancheorganisaties zijn betrokken bij de projecten waarvoor ik subsidie heb verstrekt en zullen ook een belangrijke rol blijven spelen bij de verdere aanpak. Er wordt op dit moment door een aantal brancheorganisaties voorbereidingen getroffen voor het inrichten van een structureel overlegplatform met vertegenwoordigers van alle betrokken organisaties van de primaire sector, erfbetreders en hulpverleningsinstanties. In dit platform kunnen dan onder andere de activiteiten besproken worden die zijn opgepakt dan wel opgepakt gaan worden om de doelstellingen te bereiken. Daarnaast wordt momenteel door deze brancheorganisaties bekeken hoe de loketfunctie voor agrariërs en erfbetreders verder kan worden versterkt en geprofessionaliseerd. De recente uitkomsten van de uitgevoerde verkenning naar de wenselijkheid van een landelijk loket worden hierin meegenomen. Uitkomst van deze verkenning is dat betrokken partijen afraden een nieuw loket in te richten, maar adviseren aan te sluiten bij reeds bestaande initiatieven en daar een (onafhankelijke) centrale loketfunctie aan te verbinden voor agrariërs en periferie waar de vraagverduidelijking plaatsvindt en vervolgens een gerichte doorverwijzing plaatsvindt naar reguliere zorg en agrozorgsector. Hier wordt nu nader uitwerking aan gegeven.
Ziet u ook mogelijkheden om, naast het eerder door u aangekondigde ondersteunen van initiatieven die passen bij bovengenoemde doelstellingen, tevens de doelstellingen uit te breiden en de sector met middelen meer in positie te brengen om dit te bewerkstelligen?
Alvorens de doelstellingen uit te breiden, vind ik het van belang om eerst prioriteit te geven aan de, in overleg met de betrokken partijen, vastgestelde doelstellingen. Dit betreft het verkleinen van de kloof tussen boeren en professionele reguliere hulpverlening, doorbreken van taboes en signaal- en doorverwijsfunctie rond hulpvragen te verbeteren. Hier wil ik verdere stappen inzetten. Zodra de structurele vervolgaanpak bekend is en vastgesteld, zal ik de Tweede Kamer informeren.
Klopt het dat door het wegvallen van een deel van de financiering het voortbestaan van de AgroZorgWijzer op het spel staat?
Ik heb vernomen dat ZuivelNL geen vervolgfinanciering voor de Agrozorgwijzer beschikbaar heeft gesteld. Bij het vormgeven van de meerjarige vervolgaanpak zoals verwoord in het antwoord op vraag 5 zal ook bekeken worden wat het gevolg van het wegvallen van die financiering betekent en hoe de AgroZorgwijzer een plek kan krijgen in de vervolgaanpak.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja, ik heb mij ingespannen om de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Het bericht ‘Alarm Bouwend Nederland: Belgische gatenweg dreigt’ |
|
Peter de Groot (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de publicatie van verschillende berichten rondom de noodkreet van deze coalitie waaronder het bericht in de Telegraaf: «Alarm Bouwend Nederland: Belgische gatenweg dreigt» van vrijdag 21 mei jl.?1
Ja.
Kunt u aangeven of de genoemde bedragen – dreigend tekort van 2,8 miljard euro aan gemiste omzet door bezuinigingen bij gemeente (1 miljard euro), uitstel van beheer en onderhoud door Rijkswaterstaat (450 miljoen euro) en uitstel van projecten als gevolg van de stikstofproblematiek (1,4 miljard euro) – een juist beeld geven van de werkelijkheid?
De genoemde bedragen herken ik niet. Het is wel zo dat als gevolg van de uitspraak van de Raad van State over de Via15 projecten als A4 Haaglanden-N14 en A28/A1 Knooppunt Hoevelaken zullen vertragen. Het beheer en onderhoud aan het areaal van RWS gaat regulier door.
Is het tekort m.b.t. de Rijksinfrastructuur alleen voor het jaar 2021, gezien uw inzet met het naar voren halen van 700 miljoen euro voor de jaren 2022 en 2023 voor Beheer en Onderhoud? Hoe verhouden de naar voren gehaalde bedragen zich tot de tekorten (die genoemd worden in het artikel) en de stelling uit het artikel dat het beschikbare geld voor nieuwe beheer- en onderhoudscontracten voor dit jaar al op is?
PWC│REBEL geeft aan dat de door RWS afgegeven budgetbehoefte voor instandhouding, zowel voor de lange als korte termijn, aan de bovenzijde van de genoemde bandbreedtes ligt. De budgetbehoefte voor de periode 2022–2035 ligt in de orde van gemiddeld € 1 miljard per jaar hoger dan het beschikbare budget.
Met de uitkomsten van de validaties en de extra kosten die worden voorzien is eind 2020 besloten voor zowel 2022 als 2023 budget naar voren te halen om versneld onderhoudsmaatregelen uit te kunnen voeren. Per jaar is € 350 mln. aan budget naar voren gehaald.2 Ons streven is om voor 2022 en 2023 aanvullend nog meer budget in te zetten voor instandhouding, in aanvulling op de kasschuiven die wij reeds hebben doorgevoerd. Dit wordt op Prinsjesdag in de ontwerpbegroting zichtbaar. Een nieuw Kabinet zal een afweging moeten maken over de financiering van de instandhouding van de netwerken voor de jaren daarna.
RWS kan voor 2021 nog verplichtingen aangaan. Wel heeft RWS maatregelen getroffen om binnen het budgettaire kader te blijven.
Bent u het met de VVD eens dat grote schommelingen in het jaarvolume aan werk vermeden moeten worden, omdat dit door de bedrijven in de sector vanwege onzekerheden niet op te vangen is? Op welke wijze bent u hierover in gesprek met diverse marktpartijen en hoe spelen deze bedrijven in op het voorkomen van ongewenst afvloeien van vakmensen door deze onzekerheid?
Een stabiele en voorspelbare opdrachtenstroom is voor de continuïteit van bedrijven in de infrasector van groot belang. Voor bedrijven is dit de basis voor een efficiënte bedrijfsvoering en passende personele bezetting. Dit vraagt om een zo veel mogelijk gelijkmatige, continue reeks in de begroting ook op lange termijn.
In de Taskforce Infra ben ik in gesprek met de Infrasector, vanuit het streven de condities in de infrasector te verbeteren3. Zo werk ik onder andere aan een stabiele en betrouwbare inkoopplanning en is er aandacht voor de uitdagingen die samenhangen met de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt.
Kunt u aangeven of de voorbereiding van het beheer en onderhoud van infrastructurele objecten voor de komende jaren volgens planning verloopt?
RWS bereidt het werk voor een periode van 5–6 jaar vooruit voor. Voor de jaren 2020, 2021, 2022 en 2023 zijn de budgetten opgehoogd door aanvullingen en kasschuiven. Vanaf 2024 neemt het beschikbare budget sterk af. Een nieuw kabinet zal een afweging moeten maken over de financiering van de instandhouding van de netwerken vanaf 2024. Deze besluitvorming moet tijdig plaatsvinden in verband met de voorbereiding die moet worden getroffen door RWS om de werkzaamheden te kunnen realiseren.
Wat is de huidige status van de ingestelde stremmingen bij de Prinses Maxima Sluis, de St. Andries Sluis en de sluis Roermond en storingen of buiten gebruik stellingen van onder meer de Botlekbrug, de Spijkernissebrug, de Suurhoffbrug en de Grevenlingenbrug?
Wat is de reden van de langdurige storing van de brug in de Afsluitdijk bij Den Oever op vrijdag 21 mei jl. geweest? Heeft dit een relatie met de beheer- en onderhoudsopgave? Kunt u aangeven hoe een dergelijke storing in de toekomst voorkomen kan worden?
De storing op de noordbrug bij de Stevinsluizen werd op 21 mei veroorzaakt door harde windstoten. Tijdens het sluiten van de brug is deze onder invloed van de wind verder dan gebruikelijk doorgedraaid. Met het oog op de veiligheid van de (vaar)weggebruikers en het voorkomen van grote schade aan de brug activeert dan de noodstop. Na inspectie en het opnieuw activeren van de systemen is geconstateerd dast de brug weer veilig kon worden gebruikt en is deze weer vrijgegeven voor het verkeer. Omleiden van het wegverkeer via de zuidbrug was vanwege werkzaamheden niet mogelijk. Een directe relatie met de onderhoudsopgave was er in niet. Tijdens de aanhoudende harde wind is de brug niet meer geopend. De volgende dag is een proefdraai uitgevoerd, waarmee wachtende schepen zijn doorgelaten. De brug is sindsdien weer vrijgegeven voor reguliere bediening.
In het kader van beheer en onderhoud worden binnen een aantal weken verbetermaatregelen uitgevoerd (zonder verkeershinder) om de kans op storingen te verminderen. Dit najaar zijn aanvullende werkzaamheden gepland en afgestemd met de omgeving die wel de nodige hinder gaan veroorzaken.
De draaibruggen blijven oude en kwetsbare objecten die staan geprogrammeerd voor vervanging en renovatie in 2024/2025. Tot dat moment worden de objecten nauw gemonitord waarbij het optreden van nieuwe storingen niet uitgesloten kan worden.
Op welke wijze kan de Minister voorkomen dat door bezuinigingen bij gemeenten verschraling optreedt binnen de gemeentelijke infrastructuur waarbij verkeersveiligheid of noodzakelijk onderhoud in het geding komt?
Het kabinet is zich ervan bewust dat de financiële positie van gemeenten onder druk staat. Gemeenten hebben moeite met het rondkrijgen van de begroting. Onderzoek laat ook zien dat investeringen in onder andere onderhoud en wegen hierdoor onder druk komen te staan. Dit is zorgelijk, want het is belangrijk dat gemeenten voldoende middelen hebben om hun taken uit te voeren.
Het kabinet deelt het belang van gemeenten, provincies en waterschappen om te komen tot structurele oplossingen op het gebied van financiën en wetgeving zodat zij voldoende middelen en bevoegdheden hebben om hun taken uit te voeren en ook in staat zullen blijven een bijdrage te leveren aan de maatschappelijke opgaven. Het kabinet werkt dan ook met gemeenten, provincies en waterschappen gezamenlijk aan de voorbereidingen op het volgende kabinet en verkent met hen de wijze waarop en voorwaarden waaronder de belangrijke opgaven van overheden optimaal tot uitvoering kunnen komen, zodat een beter en integraal besluit genomen kan worden over de interbestuurlijke en financiële verhoudingen.
Het kabinet heeft de afgelopen jaren daarom meerdere malen extra middelen beschikbaar gesteld, onder meer zijn er met medeoverheden afspraken gemaakt over reële compensatie van de extra kosten en inkomstenderving als gevolg van corona.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het commissiedebat MIRT van woensdag 16 juni 2021?
Ja.
Corruptie rond de kobaltwinning in de Democratische Republiek Congo (DRC) |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de aflevering Crimineel Kobalt van de serie Waarde van de Aarde, uitgezonden op 19 mei 2021 op NPO2?1
Ja.
Klopt het dat pensioenfonds ABP investeert in het Zwitserse mijnbedrijf Glencore? Zo ja, wat vindt u daarvan, gelet op de reputatie van dit bedrijf met betrekking tot betrokkenheid bij grootschalige corruptie en het uitblijven van verbeteringen voor de lokale bevolking rond Congolese mijnen in het eigendom van Glencore?
Pensioenfonds ABP bevestigt, bij navraag, dat ze per eind april 2021 investeringen in Glencore PLC hebben ter waarde van EUR 55 miljoen. Het is niet aan het kabinet om specifieke beleggingen uit een beleggingsportefeuille van een zelfstandig pensioenfondsbestuur te beoordelen.
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven die internationaal opereren dat ze de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen) en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) naleven. Op 16 oktober 2020 heeft het kabinet de beleidsnota «Van voorlichten tot verplichten: een nieuwe impuls voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemerschap», (Kamerstuk 26 485, nr. 337) gedeeld met de Tweede Kamer. Een belangrijk onderdeel van het nieuwe IMVO-beleid is de inzet van het kabinet op een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting, bij voorkeur op Europees niveau.
In december 2018 heeft het kabinet samen met pensioenfondsen, vakbonden en maatschappelijke organisaties het Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Beleggen (IMVB)-convenant Pensioenfondsen gesloten. Het IMVB-convenant richt zich op de inbedding van de OESO-richtlijnen en UNGP’s in het beleid van pensioenfondsen en implementatie in de uitvoering. Binnen dit convenant prioriteert een pensioenfonds duurzaamheidsthema’s, waaronder corruptie, op basis van gepaste zorgvuldigheid (due diligence) en deelnemersraadpleging. Onder de OESO-richtlijnen behoren bedrijven, waaronder institutionele investeerders, vervolgens eerst de meest prioritaire risico’s aan te pakken en te voorkomen, daarna komen de minder ernstige gevolgen aan bod. Hoe ABP hier voor deze specifieke belegging invulling aan gegeven heeft wordt toegelicht in de beantwoording van vraag 4.
Welke rechtszaken lopen er momenteel tegen Glencore?
Het Openbaar Ministerie doet geen uitspraken over de vraag of er strafrechtelijke onderzoeken of rechtszaken tegen bepaalde rechtssubjecten lopen.
Heeft het ABP, conform de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, een risicoanalyse verricht van haar beleggingsportefeuille? Zijn misstanden in de kobaltsector in de Democratische Republiek Congo (DRC) daarbij aan het licht gekomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen zijn gezet om die risico’s te beperken en hoe passen voortdurende investeringen in Glencore daarbij?
ABP heeft in haar duurzaam en verantwoordbeleggingsbeleid vastgelegd de OESO-richtlijnen te hanteren en voert periodiek risicoanalyses uit op de beleggingsportefeuille. ABP bevestigt dat hierin misstanden in de kobaltsector in de Democratische Republiek Congo aan het licht zijn gekomen. ABP geeft aan verschillende stappen te hebben ondernomen om deze risico’s te beperken. Zo is er sinds maart 2010 bij verschillende gelegenheden contact geweest met het management van Glencore, als onderdeel van hun dialoog activiteiten. Ook was ABP van 2015 tot en met 2020 aangesloten bij een thematische dialoog over kinderarbeid tezamen met verschillende stakeholders in de toeleveringsketen van kobalt. De huidige dialoog met de onderneming richt zich op de schending van mensenrechten, milieuemissies en omkoping en corruptie. Het is aan het pensioenfondsbestuur om de uitkomsten van een dialoog te beoordelen en hier conclusies aan te verbinden wat betreft de continuering van de investering.
Klopt het dat Glencore zelf stelt de OESO-richtlijnen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGPs) te onderschrijven? Wat zegt dit over de effectiviteit van deze vrijwillige richtlijnen? Wie controleert of Glencore ook daadwerkelijk handelt in overeenstemming met deze richtlijnen?
Het klopt dat Glencore stelt de OESO-richtlijnen en de UNGPs te onderschrijven. Dit doet Glencore op zijn website2 en in zijn mensenrechtenrapportage over 20193. Er is geen officiële instantie die controleert of Glencore ook daadwerkelijk handelt naar deze richtlijnen. Wel kunnen belanghebbenden, wanneer ze denken dat een bedrijf niet in overeenstemming handelt met de OESO-richtlijnen, een melding maken bij het Nationaal contactpunt voor de OESO (NCP). Het NCP kan dan helpen bij het zoeken naar een oplossing door middel van een mediationtraject.
Met de evaluatie van het IMVO-beleid in 2020 is vastgesteld dat het huidige, vrijwillige IMVO-beleid onvoldoende effectief is geweest en dat vernieuwing nodig is (Kamerstuk 26 485, nr. 337). Daarom zet het kabinet nu in op een doordachte mix van IMVO-maatregelen met als kernelement een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting, bij voorkeur op Europees niveau.
Deelt u de mening dat transparantie een essentieel onderdeel is van verantwoord zakendoen en dat de stelselmatige weigering van Glencore om journalisten te woord te staan onverenigbaar is met de naleving van de OESO-richtlijnen en UNGPs? Zo nee, waarom niet?
Transparantie is een essentieel onderdeel van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen. De OESO-richtlijnen stellen dat bedrijven informatie over hun gepaste zorgvuldigheid openbaar en toegankelijk dienen te maken. De OESO-richtlijnen laten zich niet uit over de rol van de media. Glencore maakt daarin zelf de keuze wie het te woord staat.
Wat kunt u doen om het gedrag van Glencore te beïnvloeden? Bent u bereid om uw zorgen over dit bedrijf te bespreken met uw Zwitserse ambtgenoot? Zo nee, waarom niet?
Glencore is een in Zwitserland gevestigd bedrijf. In OESO- en VN-verband voert Nederland regelmatig overleg, met onder andere Zwitserland en andere vestigingslanden, over IMVO-kwesties, waaronder mogelijk toekomstige gepaste zorgvuldigheidsverplichtingen. In die overleggen wordt ook het naleven van de OESO-richtlijnen en de UNGP’s besproken. Uiteindelijk zijn de vestigingslanden zelf in de beste positie om misstanden aan te pakken. Zo heeft de Zwitserse regering eind 2020 ingestemd met een gepaste zorgvuldigheidsverplichting op het gebied van conflictmineralen en kinderarbeid.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere schriftelijke vragen over de zakenman Dan Gertler?2
Ja.
Wat waren de uitkomsten van het Amerikaans strafrechtelijk onderzoek naar bedrijven van Dan Gertler, waaronder Fleurette Holdings Netherlands?
Het is niet aan het kabinet om de uitkomsten van Amerikaanse strafrechtelijke onderzoeken toe te lichten.
Klopt het dat Fleurette Holdings Netherlands en verschillende andere bedrijven gelieerd aan Dan Gertler die op Amerikaanse sanctielijsten staan nog steeds in Nederland actief zijn? Zo ja, hoe verhoudt dat zich tot uw antwoorden van maart 2018 waarin u meldde dat het bedrijf reeds uit Nederland was vertrokken en de kwestie inmiddels de volledige aandacht van de Nederlandse handhavingsinstanties had?
Een aantal dochterondernemingen van Fleurette Properties Limited staat geregistreerd in Nederland. Het moederbedrijf Fleurette Properties Limited is in 2017 uit Nederland vertrokken.
Het Openbaar Ministerie doet geen uitspraken over de vraag of er strafrechtelijke onderzoeken of rechtszaken tegen bepaalde rechtssubjecten lopen.
Worden Dan Gertler en aan hem gelieerde bedrijven die in Nederland geregistreerd staan momenteel onderzocht door het Openbaar Ministerie (OM)? Zo nee, bent u bereid om het OM te verzoeken om dergelijk onderzoek te starten?
Het Openbaar Ministerie doet geen uitspraken over de vraag of er strafrechtelijke onderzoeken of rechtszaken tegen bepaalde rechtssubjecten lopen.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken blijft zich inzetten om corruptie in onder andere de Democratische Republiek Congo tegen te gaan en onder de aandacht te brengen van Nederlandse handhavingsinstanties. Vertegenwoordigers van het Openbaar Ministerie en Nederlandse banken, het Financieel-Expertise Centrum (FEC) en het anti-corruptiecentrum van de FIOD waren op initiatief van het Ministerie van Buitenlandse Zaken bijvoorbeeld aanwezig bij een vertrouwelijke briefing van The Sentry. Deze briefing ging over een onderzoek5 dat The Sentry in opdracht van het ministerie heeft uitgevoerd naar de koppeling tussen corrupte geldstromen in algemene zin vanuit het Grote Merengebied in Afrika en de Nederlandse financiële sector.
Deelt u de analyse van Financial Times-journalist Tom Burgis, geuit in de aflevering Crimineel Kobalt, dat Glencore, sinds de inwerkingtreding van Amerikaanse sancties tegen Dan Gertler, de betalingen aan hem nu in euro’s voldoet via bedrijven in Europa? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Het is niet aan het kabinet om die bewering te verifiëren.
Wordt er, nu een Europese sanctieregeling van kracht is, gewerkt aan het voorbereiden van sancties tegen Dan Gertler? Zo ja, op welke termijn verwacht u resultaten op dit vlak? Zo nee, waarom niet, en bent u dan bereid om zich hiervoor in te zetten in Europees verband?
Het EU-mensenrechtensanctieregime kent in tegenstelling tot zijn Amerikaanse tegenhanger («Global Magnitsky») geen rechtsbasis om personen wegens corruptie op de sanctielijst te plaatsen. In lijn met de motie Omtzigt Jetten (vergaderjaar 2020–2021, 21 501-02, nr. 1632) onderzoekt het kabinet de wenselijkheid en haalbaarheid van het brengen van corruptie onder de zogenaamde listingcriteria van dit sanctieregime. Over voorbereiding van sancties tegen specifieke individuen wordt omwille van de effectiviteit en vertrouwelijkheid van het proces geen uitspraken gedaan.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het wetgevingsoverleg Jaarverslag en Slotwet Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2020 dat plaats zal vinden op 24 juni 2021?
Er is naar gestreefd de vragen zo snel mogelijk te beantwoorden.
Het bericht ‘NAM pompt Vries-0 leeg voor afronding goedkeuringsprocedure’ |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «NAM pompt Vries-0 leeg voor afronding goedkeuringsprocedure»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Klopt de stelling dat het gas uit het veld is gewonnen voordat er goedkeuring was van uw ministerie?
Nee, die stelling is onjuist. De betrokken journaliste gaf nog diezelfde dag aan dat ze ook nergens gesuggereerd heeft dat de NAM zich niet aan de wet hield.2
Mocht de NAM al onder een oude/eerdere vergunning beginnen met de winning?
Het klopt dat de NAM de winning uit de put Vries-10 mocht beginnen onder de eerder gegeven instemming. Dit kon omdat er nog ruimte was binnen het toen nog vigerende winningsplan van 2011. Dit heb ik eerder uitgebreid toegelicht in mijn brief aan uw Kamer van 22 november 2016 (Kamerstuk 33 529, nr. 316) en in mijn brief met de beantwoording van Kamervragen over de put Vries-10 (Aanhangsel Handelingen II 2015/16, nr. 57) Ik verwijs u graag naar deze brieven.
Hoe kan het dat de NAM in januari 2017 begint met produceren, terwijl pas in november 2018 het winningsplan wordt goedgekeurd? Wist uw ministerie dat de put al bijna twee jaar in productie was?
Zie antwoord vraag 3.
Had Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) niet handhavend moeten optreden? Wat zijn de mogelijke sancties voor het zonder goedgekeurd winningsplan winnen van gas?
SodM kan handhavend optreden wanneer een mijnbouwbedrijf zich niet aan een vergunning houdt. SodM heeft destijds ook een verzoek tot handhaving ontvangen, maar heeft dat verzoek ongegrond verklaard. SodM heeft in haar brief «beslissing op bezwaar Vries-10» uitgebreid toegelicht dat de voorgenomen winning door NAM uit de put Vries-10 binnen toegestane productie ruimte viel die de NAM nog had binnen het goedgekeurde winningsplan uit 2011. (https://www.sodm.nl/documenten/brieven/2018/04/09/beslissing-op-bezwaar-handhavingsverzoek-vries-10)
Is de NAM met betrekking tot dit gasveld altijd open en eerlijk geweest in haar communicatie met de omwonenden en gemeente? En uw ministerie?
Ik heb geen aanwijzingen dat NAM of medewerkers van mijn ministerie niet open of eerlijk zouden zijn geweest in de communicatie rondom de put Vries-10. Wel is het zo dat ten tijde van het winningsplan uit 2011 en de boring voor Vries-10, de adviesrol van regionale overheden en de mogelijkheid voor belanghebbenden om een zienswijze in te dienen nog niet was verankerd in de Mijnbouwwet. Het is voorstelbaar dat dit mogelijk eraan heeft bijgedragen dat er minder communicatie was in vergelijking met de procedures op dit moment.
Hoe vindt u dat de gemeente in haar adviesrol is betrokken bij het winningsplan en de vergunning?
Met de wijziging van de mijnbouwwet in 2017 heb ik de adviesrol van de regionale overheden nog explicieter verankerd. Voor mij zijn deze adviezen belangrijk. Gedurende de adviesperiode is er dan ook herhaaldelijk overleg geweest met de betrokken overheden. Wel moet ik hierbij aantekenen dat ik soms niet alle adviezen kan overnemen, omdat ik gehouden ben aan de wettelijke kaders inclusief afwijzingsgronden als vastgelegd in de mijnbouwwet.
Hoe vindt u dat de omwonenden zijn betrokken bij het winningsplan en de vergunning?
Het toen vigerende winningsplan uit 2011 is goedgekeurd op basis van de toen geldende mijnbouwwetgeving. Dat betekende dat het ter advies voorleggen van het besluit aan de regionale overheden nog geen onderdeel van de wettelijke procedure was. De mogelijkheid van het indienen van zienswijzen door burgers bij een gewijzigd winningsplan was toen ook nog geen onderdeel van de wettelijke procedure.
Echter, het besluit tot instemming met het gewijzigde winningsplan (ingediend september 2016) stond wel open voor zienswijze en beroep. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7 is met de herziening van de mijnbouwwet in 2017 de adviesrol van de regionale overheden explicieter verankerd. Ook is met de gewijzigde Mijnbouwwet de mogelijkheid gecreëerd voor maatschappelijke organisatie en burgers om zienswijzen in te dienen. Gedurende de ter inzage legging van het gewijzigde winningsplan heb ik drie informatieavonden in die regio georganiseerd, zodat omwonenden rechtstreeks met de NAM, medewerkers van mijn ministerie, het SodM en TNO in gesprek konden gaan over de voortzetting van de gaswinning. De toenmalige Minister van EZK heeft voorafgaand aan een van deze informatieavonden tevens een gesprek gevoerd met belangenorganisaties uit de regio.
Hoe beoordeeld u de strategie van de NAM om communicatie met buurtbewoners «bewust klein te houden»?
Ik ben mij niet bewust van deze strategie van NAM. Goede communicatie rondom mijnbouw staat voor mij voorop en mijn beleid is in de afgelopen jaren erop gericht om samen met de regionale overheden en de mijnbouwbedrijven te bezien hoe we dit verder kunnen verbeteren. Heldere aanvragen in begrijpelijke taal en transparante berichtgeving daarover door middel van berichten op hun website en bewonersbrieven over voorgenomen activiteiten is er daar één van. Daarnaast worden er regelmatig informatieavonden gehouden, waar op een laagdrempelige manier door belanghebbenden kan worden gesproken over mogelijke vergunningen.
Kun u zich voorstelleen dat de handelwijze van de NAM op zo’n gevoelig dossier niet bijdraagt in het vertrouwen in de NAM of het vertrouwen in de overheid als toezichthouder?
Zoals toegelicht bij de antwoorden op vraag 3 en 4 was er binnen het vigerende winningsplan uit 2011 nog voldoende productie ruimte voor NAM, om te starten met de winning uit de put Vries-10. Tegelijkertijd besef ik mij terdege hoe gevoelig de gaswinning uit kleine velden ligt en dat een goede en tijdige communicatie hierover belangrijk is voor het versterken van het vertrouwen. Daarom heb ik de inzet hierop in de afgelopen jaren versterkt en worden mijnbouwontwikkelingen vroegtijdig besproken met decentrale overheden.
Het bericht 'Ondernemer moet weer langer wachten op coronasteun; 'Ik ben met stomheid geslagen'' |
|
Renske Leijten |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Hoe rijmt u de vertraging van de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) met de ambitie die u uitsprak aan het eind van uw brief van 11 mei 2021 dat «Definitieve besluitvorming (...) in ieder geval [dient] plaats te vinden voor 18 mei a.s. om geen verdere vertraging in de openstelling van TVL Q2 2021 op te lopen»?1, 2
Bij de keuzes voor het openstellen van de regeling en het doorvoeren van intensiveringen wordt uitgegaan van het principe om zoveel mogelijk ondernemingen zo snel mogelijk hun subsidie te laten ontvangen. Er zijn twee belangrijke ontwikkelingen geweest die ervoor hebben gezorgd dat de openstelling van TVL Q2 niet voor eind mei kon plaatsvinden.
Met de intensiveringen die in TVL Q1 zijn ingevoerd tussen 31 maart en 29 april, hebben veel ondernemers extra subsidie kunnen ontvangen. Het gaat daarbij onder meer om de verlaging van het minimum bedrag vaste lasten van € 3.000 naar € 1.500, verhoging van het subsidieplafond, subsidiepercentage, minimum subsidiebedrag en verlenging van de Voorraadsubsidie Gesloten Detailhandel, respectievelijk invoering van de opslag voor annuleringskosten voor de reisbranche en de opslag voor specifieke kosten in land- en tuinbouw. Daarnaast is de TVL ook opengesteld voor grote (niet-mkb)-ondernemingen. Zoals toegelicht in de Voortgangsrapportage TVL van 22 maart jl.3, zijn deze intensiveringen stapsgewijs doorgevoerd. Ook heeft de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) alle ondernemers een extra tussentijds voorschot uitbetaald in Q1, voor € 500 miljoen. Omdat deze intensiveringen gevolgen hadden voor ondernemingen die eerder geen aanvraag hadden ingediend, is de aanvraagtermijn voor TVL Q1 verlengd tot en met 18 mei 2021 en voor grote bedrijven tot en met 10 juni 2021. Dit heeft automatisch een latere openstelling voor TVL Q2 tot gevolg dan de eerder gecommuniceerde half mei. Deze vertraging had ik duidelijker aan uw Kamer moeten communiceren.
Naast de langere openstelling van TVL Q1, heb ik in april en mei uitvoerig met uw Kamer gecorrespondeerd over de referentiesystematiek van de TVL. De referentiesystematiek is een fundamenteel onderdeel van de regeling en daarmee kon ik de regeling ook niet eerder notificeren dan dat een besluit hierover genomen was. Deze besluitvorming kostte tijd, omdat het dilemma waar het kabinet voor stond, complex was. Immers zou een wijziging van de referentiesystematiek ook een grotere ondoelmatigheid van de regeling betekenen. Op 12 mei jl. heeft uw Kamer middels een motie het kabinet richting gegeven en heeft het kabinet het besluit genomen de referentiesystematiek aan te passen.4 Tevens heb ik in de Kamerbrief van 27 mei jl.5 over het steun en herstelpakket in het derde kwartaal besloten de maximum subsidie in de TVL voor grote ondernemingen op te hogen naar € 1,2 miljoen, waarna ik de regeling ter notificatie naar de Europese Commissie heb verstuurd. De regeling kan pas geopend worden als de notificatie door de Europese Commissie (EC) is goedgekeurd. De goedkeuring van de EC hebben we op 23 juni jl. ontvangen. TVL Q2 2021 gaat op 25 juni open en blijft dan gedurende 8 weken open voor aanvragen. De opzet en implementatie van bovengenoemde intensiveringen heeft tijd gekost, maar zorgt ervoor dat meer ondernemers gesteund worden.
Waarom beloofde de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) na het kortgeding van de Koninklijke Horeca Nederland naar aanleiding van het vorige uitstel, de steun sneller uit te keren, om deze belofte vervolgens niet waar te maken?
RVO.nl is hun toezegging aan uw Kamer en aan alle ondernemers nagekomen om de vaststellingverzoeken voor het vierde kwartaal van 2020 zo snel mogelijk uit te voeren. Het staat Koninklijke Horeca Nederland (KHN) vrij om hun eigen reactie en interpretatie op het kort geding te geven, maar er is geen sprake van een verbroken belofte door RVO.nl aan KHN.
Op 19 maart 2021 heeft de voorzieningenrechter KHN niet-ontvankelijk verklaard in hun kort geding tegen de Staat om snellere vaststelling van de TVL-subsidie voor het vierde kwartaal 2020 af te dwingen. Aanleiding voor het kort geding was communicatie van RVO.nl over de wettelijke termijn van maximaal 16 weken om een vaststellingsverzoek te verwerken. In de praktijk wordt een door de ondernemer correct ingevuld vaststellingsverzoek in de meeste gevallen binnen 1 tot 3 weken uitbetaald.
De gang naar de rechter van KHN heeft dus ook geen invloed gehad op de snelheid waarmee de vaststellingsverzoeken door RVO.nl zijn verwerkt. Toen het kort geding werd aangekondigd, is RVO.nl gewoon doorgegaan met werken om zoveel mogelijk ondernemers, zo snel mogelijk van steun te voorzien. Op 18 maart 2021 is RVO.nl gestart met het versturen van de betreffende vaststellingsverzoeken voor het vierde kwartaal.
Kunt u reageren op de suggestie van de ondernemer uit het artikel «Je kan ook een voorschot overmaken en het later berekenen. Nu moeten we voor de steun over het tweede kwartaal drie maanden wachten op hulp die we nu al nodig hebben»? Waarom is hier niet voor gekozen?
Zoals in mijn antwoord op vraag 1 aangegeven, wordt er uitgegaan van het principe om zoveel mogelijk ondernemingen zo snel mogelijk hun subsidie te laten ontvangen. Verder is het niet mogelijk alvast voorschotten uit te betalen omdat volgens de Algemene wet bestuursrecht subsidies alleen op grond van een wettelijk voorschrift mogen worden verstrekt. Tevens is vooruit lopen op goedkeuring van de Europese Commissie in strijd met het EU Werkingsverdrag. Zodra een wettelijke voorschrift (de regeling) is gepubliceerd en de aanvraag is ingediend kan het voorschot binnen een week op de rekening staan. In TVL Q1 2021 stond bij 60% van de aanvragen het voorschot binnen een week na het indienen van de aanvraag op de rekening. Over alle 255.000 TVL-aanvragen tot dusver, stond 86% binnen 3 weken op de rekening.
Hoe kunnen ondernemers hun hoofd boven water houden, aangezien zij het geld nodig hebben voor vaste lasten waarvoor de rekeningen binnen blijven komen?
Zoals in mijn antwoord op vraag 1 aangegeven, hanteer ik bij het ontwerpen en uitvoeren van de regeling het principe dat ik bij wijzigingen en nieuwe openstellingen altijd zoveel mogelijk ondernemers zo snel mogelijk wil helpen. In dit geval betekende dat dat ik ervoor heb gekozen om eerst de intensiveringen voor het eerste kwartaal volledig door te voeren en het besluit over de referentiesystematiek te nemen, alvorens TVL Q2 open te stellen.
De TVL is voor veel ondernemingen nog steeds een welkome steun in de rug. De overweging dat ondernemers in sectoren die nog steeds maar gedeeltelijk open zijn en al ruim een jaar zwaar getroffen zijn, brengt het kabinet ertoe in beginsel de huidige percentages te handhaven voor Q3. Het kabinet is voornemens de TVL per 1 juli te verlengen met één kwartaal (TVL Q3), zonder aanpassingen.6 Met RVO.nl blijf ik mij tot het uiterste inspannen om met elkaar de eindstreep te halen.
De berichten ‘Weidevogels kunnen door roofdieren fluiten naar nakomelingen’ en ‘Goed predatiebeheer behoudt grutto’s in Limburg’ |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
Bent u bekend met de berichten dat broedvogels door toedoen van roofdieren te weinig nakomelingen krijgen?1
Ja.
Deelt u het inzicht dat er, als we in Nederland echt soorten als de grutto en andere weidevogels willen behouden, gerichte actie moet worden ondernomen tegen de extreme predatiedruk?2
Predatiedruk is per gebied verschillend en vereist dan ook een gebiedsgerichte aanpak. De bevoegdheid tot het nemen van gepaste gebiedsgerichte maatregelen om vogels te beschermen ligt bij de provincies sinds deze is gedecentraliseerd.
Onderkent u dat het tegengaan van extreme predatiedruk om weidevogels te beschermen mede berust op internationaalrechtelijke verplichtingen?
De internationale verplichtingen gaan over het bieden van adequate bescherming aan weidevogels. Het nemen van maatregelen tegen predatiedruk kan daar een onderdeel van uitmaken.
Klopt het dat een vergunning vragen voor afschot dermate traag verloopt dat een ontheffing pas wordt verstrekt als het broedseizoen voorbij is?
De provincie Limburg en Faunabeheereenheid Limburg herkennen dit niet.
Welke stappen bent u bereid te nemen om op landelijk niveau knelpunten in het predatiebeheer weg te nemen, zodat weidevogels doeltreffender en doelmatiger kunnen worden beschermd tegen roofdieren als de bunzing, steenmarter of hermelijn?
De bevoegdheid tot het nemen van maatregelen voor de bescherming van weidevogels tegen predatie ligt bij de provincies. Maatregelen tegen predatie vereisen een gebiedsgerichte aanpak. Inrichting en beheer van een weidevogelgebied met voldoende omvang zijn cruciaal voor een goed functionerend weidevogelgebied. Indien ondanks de juiste inrichting en beheer predatie de balans verstoort, dan is de eerste stap om inzicht te hebben welke predatoren hiervoor verantwoordelijk zijn. Op basis daarvan kan een predatorenbeheerplan worden opgesteld. Desgevraagd wil ik graag met de provincies in overleg gaan over het probleem van predatie door roofdieren en katten. Ik verwijs u hierbij ook naar mijn antwoord van 8 februari jl. (Kamerstuk 35 616, nr. 12).
Het bericht dat er vragen leven rondom de privacy van Burgernet. |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving rondom de zorgen die leven over de privacy van deelnemers aan Burgernet?1, 2
Ja.
Erkent u dat, in ieder geval op de website en app van Burgernet, het niet duidelijk is wie Burgernet precies runt en wie er juridisch gezien verantwoordelijk is voor Burgernet? Vindt u dit wenselijk? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hier aan doen?
Burgernet – het Burgernetsysteem, de Burgernetapp en de Burgernetwebsite – is sinds de start eigendom van de politie. De juridische verantwoordelijkheid is inmiddels duidelijk weergegeven op de website. In de App-store staat nog de naam van het bedrijf dat de app destijds heeft aangemeld. De politie is in overleg om dat te aan te passen. Ik erken dat dit onduidelijkheid (heeft) veroorzaakt. Bij de informatie zoals vermeld in de app staat correct aangegeven dat Burgernet eigendom van de politie is.
Vindt u dat Burgernet op dit moment voldoende duidelijk maakt dat zij 24 uur per dag, 7 dagen in de week de locatiegegevens van deelnemers aan Burgernet kan volgen en door wie deze locatiegegevens verwerkt worden? Zo ja, op welke manier?
De app volgt burgers niet. Deelnemers hebben meerdere opties. Deelnemers kunnen één of meer (postcode)gebieden aanmaken waarover zij berichten willen ontvangen. Hiervoor zijn geen GPS-gegevens nodig. De gebieden die een gebruiker opgeeft, worden opgeslagen op de server. Er worden geen gegevens opgeslagen over ontvangen berichten.
Deelnemers kunnen er voor kiezen dat hun GPS-locatie wordt doorgegeven. De Burgernet-app vraagt om toestemming van de deelnemer, zodat deze, naast eventueel gekozen postcodegebieden, ook de berichten voor zijn of haar feitelijke locatie ontvangt. Als deelnemers de locatiebepaling aanzetten krijgen ze een pushbericht. Locatiebepaling ten behoeve van het pushbericht wordt eenmalig gebruikt en blijft niet bewaard. Er wordt niet bijgehouden door de politie waar de deelnemers zich bevinden.
Verzamelt en verwerkt Burgernet uitsluitend gegevens ten behoeve van het versturen van alerteringen, of wordt er meer gedaan met deze gegevens? Als dit laatste het geval is; wat wordt er dan precies met de gegevens gedaan?
Zie ook de antwoorden op vraag 3 en 5 met betrekking tot het verzamelen en verwerken van gegevens via Burgernet. De gegevens die wel worden opgeslagen in een beveiligde politieomgeving worden niet gebruikt voor andere doeleinden.
Waarom vraagt Burgernet de postcode en het huisnummer van deelnemers, en worden deze gegevens verwerkt? Bent u het er mee eens dat dit soort gegevens niet relevant zijn voor de alerteringen die Burgernet verstuurt naar haar deelnemers en dat er dus geen grond is dit soort gegevens te verwerken? Zo nee, waarom niet?
In het kader van Burgernet worden persoonsgegevens verwerkt. Er zijn verschillende opties om deel te nemen aan Burgernet waarbij het aan de deelnemer zelf is om te bepalen hoeveel persoonsgegevens er worden verwerkt. Bij alle opties wordt de privacy van deelnemers in acht genomen. Dit wordt bevestigd door een uitgevoerde privacy-scan. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 6.
Als de deelnemer zich aanmeldt via de website, worden het telefoonnummer, het e-mailadres, de postcode en het huisnummer vastgelegd. Deze gegevens worden gebruikt om deelnemers als potentiële getuigen te kunnen benaderen in het kader van opsporing of in het kader van preventie met behulp van Burgernet. Met het telefoonnummer en e-mailadres kan de deelnemer worden bereikt en met het adres kan worden beoordeeld welke deelnemer wordt benaderd.
Naast, of in plaats van, het aanmelden via de website kan een deelnemer gebruikmaken van de app. Zie hiervoor ook de beantwoording bij vraag 3.
Bij aanmelding is het verstrekken van (aanvullende) persoonsgegevens niet nodig.
Het digitaal buurtonderzoek is een extra functionaliteit in de app waaraan je als app-gebruiker wel of niet kunt deelnemen. In het geval iemand hieraan wil deelnemen, worden een e-mailadres, postcode en huisnummer gevraagd. De gebruiker ontvangt dan vanuit een politieteam een e-mail als er bijvoorbeeld is ingebroken in de buurt waar deze persoon woont met de vraag of hij/zij iets bijzonders heeft gezien of gehoord.
Is, voordat de Burgernet-app in gebruik is genomen, een gedegen risico-analyse gemaakt van de mogelijke effecten op de rechten en vrijheden van natuurlijke personen die deelnemen aan Burgernet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de uitkomsten van dit onderzoek? Bent u bereid die uitkomsten met de Kamer te delen?
Eind 2019 is door een extern adviesbureau een privacy-scan uitgevoerd in het kader van de toepassing van de Wet politiegegevens (Wpg) en de AVG.3 De conclusies van dit adviesbureau zijn dat er bij de opzet van Burgernet zeer bewust aandacht is gegeven aan de privacyaspecten die aan het programma verbonden zijn. Daarbij is uitgegaan van een minimale gegevensverwerking, transparantie naar de deelnemers en de mogelijkheid om zelf de eigen gegevens te beheren, inclusief verwijdering daarvan. De privacy van Burgernet deelnemers is hiermee geborgd.
Zoals verzocht heb ik het rapport voor u, met een begeleidende memo4, bijgevoegd, dit in afstemming met politie en het externe adviesbureau. Naast de positieve conclusies over privacy zijn er in dit rapport ook aanbevelingen gedaan. Deze aanbevelingen zijn grotendeels opgevolgd. In de begeleidende memo wordt aangegeven waarom enkele aanbevelingen niet zijn overgenomen. Desgewenst kan uw Kamer hierover nader geïnformeerd worden tijdens de al eerder aangekondigde technische briefing over de vermist-kind-alertering en Burgernet.
Indien niet alle voorgaande vragen duidelijk beantwoord kunnen worden, bent u dan bereid te laten onderzoeken welke gegevens precies verzameld worden door Burgernet en waarom, wie daarvoor verantwoordelijk is, en of daarbij voldaan wordt aan de eisen van de huidige wetgeving?
Ik ben van mening dat ik alle bovenstaande vragen duidelijk heb kunnen beantwoorden.
In het licht van deze vragen over Burgernet meld ik uw Kamer tevens dat de nieuwe functionaliteit vermist-kind-alertering in Burgernet volledig gereed en gebruiksklaar is, in afwachting van ingebruikname. Conform de motie Eerdmans is het contract met Netpresenter B.V. met 4 maanden verlengd, de actuele overgangsdatum is daarmee 22 november 2021 geworden. Dit om partijen in staat te stellen om gezamenlijk te komen tot een constructie waarbij de voordelen van AMBER Alert zo veel als mogelijk behouden blijven. Ik zal de Kamer conform de motie uiterlijk 1 oktober informeren over de uitkomsten van de verdere gesprekken die de politie in deze periode voert met Netpresenter B.V. over een warme overdracht.
Het bericht ‘Schade na brand Noardburgum groot, nog veel onduidelijk over zonnepaneeldeeltjes’ |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Is het de Minister bekend dat er op dit moment geen eenduidig protocol beschikbaar is, die gehanteerd kan worden op het moment dat een dergelijke ramp zich voltrekt?1
Hoewel er richtlijnen bestaan voor brandbestrijding van branden met zonnepanelen, klopt het dat er op dit moment geen specifiek protocol is voor het opruimen en afhandelen van dergelijke incidenten.
Is de Minister het met ons eens dat het primair een overheidstaak is ervoor te zorgen dat zo’n protocol voorhanden is, om ondersteuning aan alle betrokken partijen te bieden bij de afwikkeling na zo’n ramp? Zo ja; op welke termijn denkt u dat dat protocol voorhanden te hebben?
De gevolgen van de brand in Noardburgum zijn erg ingrijpend voor alle betrokken partijen. Gelukkig komen dit soort incidenten zelden voor, maar desondanks vind ik het belangrijk om meer duidelijkheid te krijgen over de risico’s en gevolgen van branden met zonnepanelen.
Op dit moment werkt het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) aan een literatuuronderzoek over depositie bij branden met zonnepanelen. Het onderzoek van het IFV is inmiddels in de afrondende fase en het onderzoeksrapport zal naar verwachting in de zomer gepubliceerd worden. In dit rapport zal het IFV, voor zover op basis van de literatuur mogelijk is, ook ingaan op de aanpak van de depositie van verbrandingsproducten en onverbrande resten van zonnepanelen.
Voor de bestrijding van een brand met zonnepanelen bestaan reeds richtlijnen. Indien uit de lopende onderzoeken blijkt dat een aanvullend protocol voor het opruimen van de depositie bij branden met zonnepanelen nodig is, zal ik bezien welke eventueel vervolgstappen hiervoor nodig zijn. Een zogeheten «panelenprotocol» is daarbij een van de opties.
In de antwoorden op de schriftelijke vragen (Aanhangsel Handelen, nr. 808) van het lid Agnes Mulder (CDA) geeft u aan dat omgevingsschade een nieuw fenomeen is, welke stappen heeft u in de tussenliggende maanden gezet om dit nieuwe fenomeen, dat een gevolg is van de door de overheid aangejaagde energietransitie, te onderzoeken dan wel oplossingen te vinden voor het vraagstuk opruimingskosten?
Zoals ik in de antwoorden op de schriftelijke vragen (Aanhangsel Handelingen, nr. 808) van het lid Agnes Mulder (CDA) al aangaf, zijn verschillende onafhankelijke instituten bezig met onderzoek naar brand van zonnepanelen. Zo heeft mijn ambtsvoorganger in aanvulling op het onderzoek van het IFV, de TKI Urban Energy gevraagd om onderzoek te doen naar de factoren (zoals installatie, dakisolatie en constructie) van zonnepanelen op daken die van invloed zijn op de brandveiligheid en daarmee op de verzekerbaarheid. Daarnaast doet het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) onderzoek naar de samenstelling van de rook die vrijkomt bij branden met zonnepanelen en de stoffen die in deze rook aanwezig zijn. Zodra de brandexperimenten van het RIVM en het onderzoek van het IFV zijn afgerond zal ik hierover in overleg treden met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat om te bezien of er eventueel vervolgstappen nodig zijn.
Bent u er van op de hoogte dat de opruimingskosten maar beperkt zijn meeverzekerd in de polis, dat wil zeggen; 10 procent van de verzekerde waarde?
De dekking van opruimingskosten is afhankelijk van de polisvoorwaarde en verschilt per verzekeraar. Ik kan dus niet bevestigen dat de opruimkosten per definitie beperkt zijn tot 10 procent van de verzekerde waarde. Het Verbond van Verzekeraars geeft aan dat sommige verzekerden een beperkte dekking hebben afgesloten voor opruimingskosten (bijvoorbeeld beperkt tot een bepaald percentage, enkel eigen erf, maximaal bedrag). Andere verzekerden hebben een bredere dekking afgesloten (opruimingskosten in de naburige omgeving, volledige kosten) of iets wat hier tussen in zit. Het is aan de verzekerde om samen met zijn adviseur en de verzekeraar bij het aangaan van de verzekering te bepalen in hoeverre hij deze kosten wenst te verzekeren. Dat kan namelijk afhangen van het verzekerde object en het risico dat een verzekerde verwacht te lopen. Het advies van het Verbond van Verzekeraars is om indien er bijvoorbeeld zonnepanelen op het dak liggen, een ruimere vergoeding van opruimingskosten mee te verzekeren.
Erkent u dat deze 10 procent volstrekt ontoereikend is, uitgaande dat de omgevingsschade strekt tot meer dan 10 kilometer vanaf de bron, en zo vele honderden of wellicht duizenden hectares beslaat dat moet worden gesaneerd?
Zie antwoord vraag 4.
Als de burgemeester van de gemeente Tytsjerksteradiel in de media uit dat ze bij gebrek aan protocol het asbestprotocol hanteren, zou het dan niet logisch zijn dat ook bij het saneren van zonnepaneelresten in de omgeving dit, net als asbest, valt onder de milieuverzekering? Zo nee, waarom niet?
Nee, niet per se. Het klopt dat de kosten voor sanering meestal niet gedekt zijn onder een reguliere gebouwenverzekering maar onder de milieuschadeverzekering. Omdat er bij branden met zonnepanelen tot nu toe geen noodzaak is tot sanering (het afgraven van de grond), maakt dat dekking onder de milieuverzekering niet per se logisch. Het Verbond van Verzekeraars geeft aan dat verzekeraars mogelijkheden zien om op termijn het dekken van de gevolgschade bij dit soort incidenten verzekeringstechnisch op te lossen, ofwel binnen bestaande gebouwen- of milieuschadeverzekeringen ofwel door aanvullende producten te ontwikkelen.
De gemeente volgt ook niet 1-op-1 het asbestprotocol als het gaat om het opruimen van deeltjes maar volgt wel de manier van handelen die het asbestprotocol schetst voor aansprakelijkheid. In dit geval gaat dat om de aansprakelijkheidstelling van de benadeelden bij de veroorzaker (de houthandel).
Deelt u de mening dat anders dan u stelde in uw beantwoording op vragen van het lid Mulder, nu er in korte tijd al een derde situatie zich voordoet, het niet meer gaat om een beperkt risico en zo ja, dat overheidsingrijpen hierbij wel genoodzaakt is?
Vooralsnog deel ik dat beeld niet. Nog steeds geldt dat het aantal incidenten heel beperkt is in verhouding tot het aantal zonnepanelen in Nederland. Wel vind ik het van belang dat er meer inzicht komt in deze incidenten zodat er een completer beeld ontstaat van de risico’s en mogelijke gevolgen. Vandaar dat meerdere instituten op dit moment bezig zijn met onderzoeken en experimenten naar brand met zonnepanelen. Op basis van de uitkomst van deze onderzoeken ontstaat een beter beeld van de risico’s en de mogelijke benodigde vervolgstappen om deze risico’s te mitigeren.
Bent u bereid, zo lang er nog geen eenduidige protocollen hieromtrent bestaan en de nevenschade vrijwel onverzekerd blijkt, te onderzoeken hoe de overheid de getroffen ondernemers kan ondersteunen bij de financiering van de opruimingskosten?
De financiering van de opruimingskosten is in eerste instantie een aansprakelijkheidskwestie die tussen de betreffende verzekeraars opgenomen dient te worden. Op basis van de lopende onderzoeken hoop ik uw Kamer na de zomer nader te kunnen informeren over de risico’s en de mogelijke benodigde vervolgstappen om deze risico’s te mitigeren.
Het bericht ‘Marokko neemt wraak op Spanje door migranten door te laten’ |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «Marokko neemt wraak op Spanje door migranten door te laten»?1
Ja.
Wat is volgens uw informatie de huidige situatie in Ceuta? Klopt het dat onder de groep migranten en asielzoekers veel alleenreizende kinderen zaten en dat een persoon om het leven is gekomen?
Op 17 en 18 mei was er een aanzienlijke instroom (ca. 8.000) van irreguliere migranten in Ceuta, onder wie ook veel minderjarigen. Dezelfde dagen trokken ook irreguliere migranten (ongeveer 100) vanuit Marokko naar de Spaanse exclave Melilla. Uit openbare berichtgeving maakt het kabinet op dat deze gebeurtenissen hebben geleid tot twee doden en enkele tientallen gewonden. Dat is zeer betreurenswaardig.
Spanje heeft extra leger- en politie-eenheden ingezet in zowel Ceuta als Melilla. Het grootste deel van de migranten is reeds teruggestuurd naar Marokko op basis van een bestaand bilateraal verdrag tussen Marokko en Spanje. Verschillende irreguliere migranten, onder wie circa 800 minderjarigen, verblijven nog in Ceuta.
Wat vindt u van de vaak uitzichtloze situatie waarin veel migranten en asielzoekers zich begeven in Ceuta? Wat vindt u er daarnaast van dat het Marokkaanse regime migranten inzet als pionnen in een politiek spel tussen Marokko en Spanje?
Het is duidelijk dat er door de plotselinge, massale instroom van irreguliere migranten in met name Ceuta een crisissituatie ontstond voor de autoriteiten ter plaatse die om onmiddellijk optreden vroeg. Uiteraard deelt het kabinet het oordeel dat de rechten van migranten en asielzoekers te allen tijde gerespecteerd moeten worden, ook in dergelijke crisissituaties. Het kabinet beschikt niet over eigenstandige informatie over wat er zich aan de grens heeft afgespeeld, maar mochten zich mishandelingen hebben voorgedaan, dan verwerpt het kabinet deze wijze van behandeling van irreguliere migranten. Voor het kabinet staat voorop dat grensbewaking te allen tijde wordt uitgevoerd conform de geldende EU- en internationale wet- en regelgeving.
Deelt u de mening dat de rechten van migranten en asielzoekers altijd gerespecteerd moeten worden? Zo ja, hoe oordeelt u over de mishandelingen die hebben plaats gevonden aan de grens?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u naar aanleiding van dit bericht contact gezocht met zowel uw Spaanse als Marokkaanse ambtsgenoot om uw afkeuring uit te spreken over de verlopen gang van zaken? Zo ja, wat waren de reacties? Zo nee, waarom niet?
Zowel vanuit de Spaanse overheid als vanuit de EU zijn er contacten op hoog niveau met de Marokkaanse autoriteiten over de recente instroom. Nederland heeft met Spanje over de ontwikkelingen gesproken in bredere – reeds geplande – politieke consultaties op hoog-ambtelijk niveau.
Het kabinet sluit zich aan bij eerdere verklaringen van onder andere EU-commissaris Johansson en de EU Hoge Vertegenwoordiger Borrell die benadrukt hebben dat Spaanse grenzen ook Europese grenzen zijn, en hebben opgeroepen tot het verhinderen van ongeregelde vertrekken, evenals het terugkeren naar effectief grensbeheer. Marokko is een essentiële partner voor de EU in de samenwerking op het gebied van migratie.
Welke manieren en mogelijkheden ziet u om asielzoekers en migranten in Ceuta in de toekomst beter te beschermen? Bent u bereid dit onderwerp in Europees verband aan te kaarten? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Voor het kabinet staat voorop dat grensbewaking te allen tijde wordt uitgevoerd conform de geldende EU- en internationale wet- en regelgeving. In verschillende fora wordt gesproken over de nadere uitwerking van de brede partnerschappen in het kader van het EU Asiel- en Migratiepact met verschillende landen, waaronder met Marokko. De Europese Commissie zet in op bestendiging en verdere intensivering van de samenwerking. Het doel is om zo gezamenlijk grondoorzaken van irreguliere migratie aan te pakken, instroom van irreguliere migranten te beperken (o.a. door middel van effectief grensbeheer), migratiemanagement te ondersteunen, mensenhandel en -smokkel tegen te gaan, terugkeer en re-integratie te bevorderen, en het gebruik van reguliere paden te stimuleren.
De stijgende energielasten |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Rekening energie door dak – Nota kan oplopen tot +200»?1 Hoe reageert u op de berekening van Gaslicht.com dat de energierekening gemiddeld € 200 zal stijgen?
Ja, ik ben bekend met dit bericht. De prognose van Gaslicht.com is dat de energieprijzen stijgen nadat 2020 een uitzonderlijk jaar was waarin de energieprijzen sterk zijn gedaald. Dit komt voornamelijk door een aanpassing van de leveringstarieven. De energierekening bestaat uit drie componenten: de belastingen op energie, de nettarieven en de leveringstarieven. Het kabinet heeft alleen directe invloed op de belastingen op energie. De energiebelastingen zijn voor huishoudens met een gemiddeld verbruik dit jaar onveranderd gebleven, na een daling van 100 euro bij gemiddeld verbruik in 2020, conform de afspraken in het Klimaatakkoord.
Op de leveringstarieven, de commerciële prijzen voor energie, heeft het kabinet geen invloed. Deze worden bepaald door de markt en halfjaarlijks door de energieleveranciers vastgesteld. Door de coronacrisis zijn de variabele leveringstarieven vorig jaar gedaald. Nu stijgen deze tarieven weer, met name door een stijging in de olieprijs. Maar ook de relatief koude winter, het koude voorjaar en de gestegen CO2-prijs in het ETS zijn van invloed. De exacte invloed die de hogere gas- en elektriciteitsprijzen hebben op de energierekening van een huishouden hangt af van het type contract met de energieleverancier.
Deelt u de mening dat het te beschamend voor woorden is dat de zóveelste stijging van de energierekening op de loer ligt – na de oplopende belasting op gas en de klimaatsubsidies voor windmolens en biomassa, ditmaal door de enorm gestegen CO2-prijs? Wanneer zegt u: genoeg is genoeg?
Na een periode waarin de kosten juist lager lagen vanwege de wereldwijde coronacrisis, nemen de energiekosten met name toe door de wereldwijde stijging van de prijzen van olie en gas. Daarnaast hebben de relatief koude winter, het koude voorjaar en de gestegen CO2-prijs in het ETS invloed op de energierekening. Om de omslag van fossiele bronnen naar hernieuwbare energie te maken is een goede beprijzing van CO2, zoals middels onder andere het ETS gebeurt, cruciaal.
Deelt u de mening dat het ronduit van wanbeleid getuigt dat er klimaattaks op klimaattaks wordt gestapeld – is het niet door uzelf, dan is het wel door de EU – voor een verwaarloosbaar, praktisch onmeetbaar klimaateffect?
Voor Nederland is de energietransitie van groot belang. Klimaatverandering levert grote risico’s op voor Nederland doordat de zeespiegel stijgt, weersextremen vaker optreden met hittegolven, droogte en overstromingen ten gevolge en de inheemse biodiversiteit verder onder druk komt te staan. Deze veranderingen zorgen voor grote (maatschappelijke) kosten. De energietransitie is nodig om de risico’s van klimaatverandering te beperken en biedt Nederland tegelijkertijd ook kansen. Door de energietransitie goed te bewerkstelligen, blijft de Nederlandse economie toekomstbestendig. Het kabinet wil dat de transitie voor iedereen haalbaar en betaalbaar is en streeft er daarom naar om het klimaatbeleid kosteneffectief vorm te geven. Instrumenten zoals het ETS zijn nodig om de klimaatdoelen op een kosteneffectieve manier te realiseren omdat deze ervoor zorgt dat uitstoters van CO2 een adequate prijs betalen voor hun uitstoot zonder dat het gelijke speelveld in Europa aangetast wordt. Nederland stemt beleidsinstrumenten zoveel mogelijk op elkaar af, om een zo effectief mogelijke beleidsmix te realiseren waarmee de juiste prikkels worden geleverd en leiden tot een evenwichtige lastenverdeling. Betaalbaarheid vergroot namelijk zowel het draagvlak voor de energietransitie, als de haalbaarheid ervan.
Hoe reageert u op de uitspraak van het Internationaal Monetair Fonds dat de huidige CO2-prijs «nog steeds te laag is en moet stijgen tot ruim € 60 per ton»? Welke gevolgen heeft dit voor de energierekening? Deelt u de conclusie dat Nederland zich zo snel mogelijk moet bevrijden uit het verstikkende Europese emissiehandelssysteem (ETS)?
Nederland pleit voor een sterk Europees ETS. Het draagt bij aan realisatie van de energietransitie tegen zo laag mogelijke kosten en komt het gelijke speelveld ten goede. Door het ETS wordt uitstoot zo efficiënt mogelijk beprijsd, waardoor uitstoters de juiste prikkel krijgen om hun uitstoot van CO2 te verminderen en te investeren in verduurzaming van de bedrijfsvoering. Hierdoor vinden de investeringen plaats waar de meeste uitstootreductie gerealiseerd kan worden tegen de laagste kosten, wat van belang is voor de betaalbaarheid van de energietransitie. Doordat het ETS een Europees instrument is, ervaren alle uitstoters binnen het ETS in Europa dezelfde verduurzamingsprikkel. Dit waarborgt het gelijke speelveld voor Nederlandse bedrijven op de Europese markt. Ik ben dus van mening dat Nederland deelnemer moet blijven van het Europese emissiehandelssysteem.
De Europese Commissie komt deze zomer met een voorstel voor aanscherping van het Europees ETS ter implementatie van het aangescherpte Europese Klimaatdoel naar -55%. De markt anticipeert hierop, waardoor de prijs stijgt. Energieleveranciers berekenen die kosten door in de energieprijzen, waardoor de tarieven kunnen stijgen. Tegelijkertijd kunnen de stijgende energieprijzen ook leiden tot een grotere mate van energiebesparing, waardoor een deel van de stijging van de energierekening wordt beperkt. Of een huishouden zijn energierekening kan betalen, hangt niet alleen af van de uitgaven aan energie, maar ook van het besteedbare inkomen en de andere noodzakelijke uitgaven van huishoudens. Het kabinet weegt in de koopkrachtbesluitvorming jaarlijks integraal alle plussen en minnen voor huishoudens, waaronder de energierekening.
Deelt u de mening dat het tegenstrijdig is dat huishoudens moeten kromliggen voor onbetaalbaar klimaatbeleid, bedoeld om de opwarming van de aarde tegen te gaan, terwijl kouderecord na kouderecord wordt verbroken?
Zie het antwoord op vraag 3.
Deelt u de conclusie dat uw belofte dat klimaatbeleid «voor iedereen haalbaar en betaalbaar» pure oplichterij is? Zo nee, waar blijken «haalbaarheid en betaalbaarheid» dan uit?
Nee, deze conclusie deel ik niet. Er is terecht veel aandacht van uw Kamer voor de haalbaarheid en betaalbaarheid van de energietransitie. Het kabinet wil dat de transitie voor iedereen haalbaar en betaalbaar is en streeft ernaar om het klimaatbeleid kosteneffectief vorm te geven. Daarnaast heeft het kabinet ook oog voor de lastenverdeling. Daarom zijn, conform de afspraken in het Klimaatakkoord, de ODE-tarieven voor grootverbruikers verhoogd zodat huishoudens 1/3 in plaats van de helft van de ODE-opbrengst betalen. Door de wijzigingen zijn de lasten voor huishoudens verlaagd, de grootverbruikerstarieven verhoogd en is het kleine mkb zoveel mogelijk ontzien.
Deelt u de mening dat energie een basisbehoefte is en voor elk huishouden betaalbaar hoort zijn? Zo ja, waarom jaagt u de huishoudens dan, met uw klimaatbeleid en energietransitie, regelrecht de energiearmoede in?
Het uitgangspunt van het kabinet is dat de energietransitie haalbaar en betaalbaar moet zijn. Uit het rapport van Planbureau voor de Leefomgeving, «Meten met twee maten» uit december 2018 blijkt dat Nederland in Europees perspectief relatief goed scoort op betaalbaarheid van de energierekening voor huishoudens en relatief weinig energiearmoede kent. Ook uit Europese rapportages, zoals het EU Energy Poverty Observatory (EPOV), volgt dat Nederland goed scoort op het terrein van energiearmoede.
Of een huishouden zijn energierekening kan betalen, hangt niet alleen af van de uitgaven aan energie, maar ook van het besteedbare inkomen en de andere noodzakelijke uitgaven van huishoudens. Het kabinet weegt in de koopkrachtbesluitvorming jaarlijks integraal alle plussen en minnen voor huishoudens, waaronder de energierekening.
Wanneer stopt u daarmee en zorgt u ervoor dat de energierekening substantieel daalt en energie weer betaalbaar wordt?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 is het van belang dat we als Nederland gezamenlijk met andere landen inzetten op het beperken van klimaatverandering. Zonder klimaatbeleid zullen de kosten van klimaatverandering in Nederland naar verwachting sterk toenemen door effecten als wateroverlast, droogte en hittestress. Daarom werkt het kabinet samen met bedrijven, maatschappelijke organisaties en decentrale overheden aan de uitvoering van het Klimaatakkoord.
Het aanbieden van een alternatief vaccin voor 60-plussers. |
|
Fleur Agema (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Herinnert u zich uw toezegging tijdens het plenaire debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus op 12 mei 2021, dat u binnen twee weken de Kamer zou informeren over een mogelijk alternatief vaccin voor 60-plussers die nu alleen in aanmerking komen voor AstraZeneca, maar graag in aanmerking zouden willen komen voor een ander vaccin, zoals Pfizer of Moderna?
Ja, dit herinner ik me.
Realiseert u zich dat die twee weken inmiddels voorbij zijn?
Helaas is het mij niet binnen die twee weken gelukt, maar heb ik u vandaag geïnformeerd over een alternatief vaccin voor 60-plussers, die nog geen enkele vaccinatie hebben ontvangen.
Bent u thans bereid om 60-plussers die zich vrijwillig willen laten vaccineren maar geen AstraZeneca willen, een alternatief vaccin aan te bieden? Zo ja, welk vaccin en per wanneer? Zo neen, waarom niet?
Een deel van de mensen uit de leeftijdscategorie 60- tot en met 64-jarigen die AstraZeneca kreeg aangeboden via de huisarts, heeft van dit aanbod geen gebruik gemaakt. In mijn Kamerbrief van vandaag heb ik u geïnformeerd over een alternatief vaccin dat de groep 60- tot en met 64-jarigen kan ontvangen. Degene die nog geen vaccin heeft gehad, krijgt de mogelijkheid zich te laten vaccineren met een mRNA-vaccin. Zij krijgen geen uitnodigingsbrief, maar kunnen vanaf aanstaande zaterdag 5 juni online een afspraak maken bij een GGD. Vóór zaterdag 5 juni kan nog geen afspraak worden gemaakt. Voor de mensen die al een eerste AstraZeneca-vaccin hebben ontvangen, geldt dat zij ook de tweede prik met het AstraZeneca-vaccin bij de huisarts krijgen.
Ik bied deze mogelijkheid aan om ook in deze groep een zo hoog mogelijke vaccinatiegraad te bereiken.
Wilt u deze vragen vandaag nog beantwoorden, mede gelet op uw belofte om binnen twee weken te antwoorden?
Dit is mij helaas niet gelukt.
Het vaccinatieregister en (indirecte) vaccinatiedrang in de zorg |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Registreert het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) in haar vaccinatieregister uitsluitend gegevens met expliciete toestemming van de betrokken personen?
Ja, het RIVM registreert alleen persoonsgegevens als daar toestemming voor is gegeven door de betrokken persoon. In het geval dat iemand geen toestemming heeft gegeven, zal het RIVM alleen informatie ontvangen over het proces, deze informatie is niet te herleiden tot een persoon.
Mag een werkgever van werknemers eisen dat ze gevaccineerd zijn of op een of andere manier aandringen op vaccinatie?
Nee, vaccineren is vrijwillig. Een werkgever mag niet eisen dat werknemers gevaccineerd zijn, ook mag de werkgever niet aandringen op vaccinatie. Een bedrijfsarts mag wel vragen of een werknemer is gevaccineerd, als daar een goede reden voor is. Bijvoorbeeld omdat een werknemer met kwetsbare mensen werkt. Een werknemer mag daarna zelf bepalen deze vraag wel of niet te beantwoorden. Voor meer informatie verwijs ik u naar de website Mag ik als werkgever een werknemer verplichten zich te laten vaccineren tegen corona? | Rijksoverheid.nl
Mag een zorginstelling medewerkers die niet gevaccineerd zijn dwingen met een mondkapje rond te lopen? Zo ja, is dit dan niet een vorm van vaccinatiedrang? Zo nee, hoe zorgt u ervoor dat dit niet gebeurt?
Op dit moment wordt er in de meest besmettelijke situaties/voor de meest kwetsbare patiënten (COVID-afdelingen, IC’s etc.) door het personeel gewerkt met uitgebreide persoonlijke beschermingsmiddelen. Die vormen op dit moment de meeste geëigende en passende methode om enerzijds werknemers en anderzijds patiënten te beschermen tegen besmetting.
Op dit moment moeten medewerkers ook na vaccinatie een mondkapje dragen. Ook medewerkers die niet gevaccineerd zijn zullen dus een mondkapje moeten blijven dragen.
Het bericht dat Duitsland reisbeperkingen instelt voor het Verenigd Koninkrijk vanwege de opmars van de Indiase virusvariant B.1617 |
|
Jan Paternotte (D66), Kiki Hagen (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Germany suspends travel from the U.K. amid concerns of a variant’s spread»?1 en «No 10 «tried to block» data on spread of new Covid variant in English schools»?2
Ja.
Kunt u aangeven hoe u de classificatie van het Verenigd Koninkrijk als «virusvariantgebied» door het Robert Koch Instituut beoordeelt?
Varianten worden nauw gevolgd om eventuele gevolgen voor de epidemie op langere termijn in kaart te brengen. Duitsland heeft het VK uit voorzorg op de lijst van landen met virusvarianten geplaatst omdat ze de import van meer besmettelijker varianten willen vertragen zolang de vaccinatiegraad in Duitsland nog laag is (ongeveer 48% volgens het ECDC). Naar aanleiding van de berichten over de Duitse maatregelen ten aanzien van Britse reizigers heeft het kabinet het RIVM om advies gevraagd. Het RIVM heeft aangegeven dat i) de incidentie in het VK veel lager is dan Nederland, ii) het aantal importgevallen vanuit het VK laag is en iii) de kans op introductie van de Indiase variant vanuit het VK laag is.
Kunt u aangeven welke maatregelen u momenteel heeft getroffen – naast de reguliere maatregelen ten aanzien van het coronavirus en internationaal reizen – om de opmars van de Indiase virusvariant B.1617 (hierna: B1617) in Nederland te vertragen?
Voor reizigers uit het VK geldt het EU-inreisverbod, een NAAT-testverplichting en een dringend advies tot quarantaine.
Het RIVM heeft de epidemiologische situatie in het VK beoordeeld en heeft geconcludeerd dat er op dit moment – vanwege de lage incidentie en het percentage positieve testen – geen sprake is van een verhoogd risico. Aanvullende maatregelen zijn op dit moment niet noodzakelijk. Op mijn verzoek blijft het RIVM de situatie nauwgezet monitoren, waarbij zij mij gevraagd en ongevraagd zal adviseren indien aanvullende maatregelen voor reizigers uit het VK op een later moment alsnog nodig blijken.
Kunt u aangeven hoe lang het momenteel, op 23 mei 2021, duurt voordat bron- en contactonderzoek gestart kan worden als een variant wordt vastgesteld door de kiemsurveillance (dus vanaf het afnemen van de eerste test tot de vaststelling van de variant via kiemsurveillance)?
De GGD'en starten het bron- en contactonderzoek (BCO) bij de index zodra een positieve testuitslag bekend is, vrijwel altijd nog op dezelfde dag. Wanneer tijdens het brononderzoek een link tussen de (bron van de) index en het risicoland wordt gesignaleerd, wordt kiemsurveillance van het testmonster aangevraagd. Aan de desbetreffende index én zijn/haar contacten wordt al bij een verdenking op een virusvariant bijzondere aandacht gevraagd voor de maatregelen.
De uitslag van kiemsurveillance volgt veel later dan de positieve of negatieve uitslag van de test, soms tot enkele weken na de initiële uitslag. Het BCO is dan dus al afgerond. Deze doorlooptijd is inherent aan de DNA-analyse. Het DNA van het virus moet gelezen worden met speciale apparatuur en vervolgens geanalyseerd worden. Dat kost een paar weken.
Bij een bevestigde virusvariant (VOI of VOC) uit het kiemsurveillance onderzoek, kan de regionale GGD aanvullend nog extra acties inzetten met betrekking tot het BCO. Index en contacten worden soms nog nagebeld om het belang van maatregelen extra te benadrukken en eventuele clusters nog beter in kaart te brengen. Bij positief geteste contacten van de index kan gericht sequencing worden ingezet om na te gaan of er sprake is van de betreffende variant.
Kunt u specifiek aangeven wat het verschil momenteel is in de wijze van – en intensiteit waarmee – bron- en contactonderzoek wordt toegepast bij geconstateerde besmettingen met B1617 ten opzichte van andere varianten?
Aan de desbetreffende index én zijn/haar contacten wordt al bij een verdenking op een virusvariant bijzondere aandacht gevraagd voor de maatregelen. De BCO-medewerker geeft aan dat de maatregelen (isolatie & quarantaine) extra belangrijk zijn, omdat niet altijd direct duidelijk is of een virusvariant zich anders kan gedragen, zich gemakkelijker kan verspreiden en/of bestaande vaccins effectief zijn. Wanneer uit de kiemsurveillance blijkt dat er sprake is van een variant of concern (VOC), kan het zijn dat er extra aandacht wordt besteed aan het bron- en contactonderzoek, overleg plaatsvindt met de superviserend arts / arts infectieziektenbestrijding of sequencing wordt ingezet in het contactonderzoek.
Overweegt u momenteel om naast de maatregelen ten aanzien van de situatie in India, nadere maatregelen te treffen ter voorkoming van extra import van virusvariant B1617 naar Nederland? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Op basis van het advies van het RIVM is het op dit moment nog niet nodig om nadere maatregelen te treffen ter voorkoming van extra import van virusvariant B1617 vanuit het VK naar Nederland. De Indiase variant is in totaal 9 keer aangetroffen in de kiemsurveillance. Als een variant in de kiemsurveillance gevonden wordt, hangt de vondst niet samen met reizen. Deze variant heeft zich dan al verspreid in de populatie. Op dit moment is de verspreiding nog in zo kleine aantallen dat er geen percentage op gezet kan worden.
Bij hoeveel procent van de positieve testen wordt er momenteel, op 23 mei 2021, kiemsurveillance toegepast? Is dit binnen de norm van het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC), welke op zijn minst 5%, maar bij voorkeur 10% is?
Het RIVM volgt de ECDC-norm voor kiemsurveillance en haalt deze op dit moment ruimschoots. Het ECDC adviseert om minimaal een aselecte steekproef van 500 monsters per week te sequencen om inzicht te krijgen in circulerende varianten (kiemsurveillance). Om daar inzicht in te verkrijgen is er een absoluut aantal sequenties nodig en niet een percentage. Binnen de varianten, waarvan de sequentie is bepaald, kan bekeken worden of varianten opkomen in Nederland. Steeds meer Nederlandse laboratoria dragen bij aan de Nationale Kiemsurveillance. In de afgelopen weken zijn er ruim 1500 monsters per week gesequenced in het kader van kiemsurveillance (zie voor de meest recente informatie: https://www.rivm.nl/coronavirus-covid-19/virus/varianten).
Wordt de capaciteit bij de kiemsurveillance van 2250 onderzochte monsters per week, welke vanaf eind april 2021 beschikbaar zou zijn, momenteel optimaal benut? Zo ja, hoeveel monsters worden er per week onderzocht? Zo nee, waarom niet?3
Momenteel analyseert alleen het RIVM al wekelijks ca. 1500 monsters uit de willekeurige steekproeven van de kiemsurveillance en voor andere doeleinden. In aanvulling hierop worden door het RIVM en een aantal andere laboratoria ook nog ca. 500 sequenties bepaald in het kader van BCO en andere onderzoeken.
Ook zijn er steeds meer andere laboratoria betrokken, die sequentie-analyses uitvoeren voor kiemsurveillance en voor andere doeleinden. Het aantal laboratoria wordt nog verder uitgebreid. Daarmee wordt de doelstelling van 2.250 sequenties per week, op kleine afwijkingen na, zo goed als gehaald.
Bent u van mening dat er momenteel voldoende kiemsurveillance op varianten plaatsvindt? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid dit verder te vergroten zoals bij het Covid-19 Genomics UK Consortium, waar (meer dan) 10% van de positieve testen genetisch geanalyseerd wordt?
Ja, er vindt momenteel voldoende kiemsurveillance plaats. Het RIVM vaart op wetenschappelijke adviezen van het ECDC en op eigen inhoudelijke kennis en inzichten om het minimaal aantal testen te bepalen, waarmee met voldoende zekerheid en voldoende «aanlooptijd» de circulatie van bepaalde varianten van het virus «SARS-CoV-2» kunnen worden gemonitord. Met 1500 monsters per week wordt het mogelijk om een nieuwe variant te detecteren bij lage prevalentie en twee maanden voordat deze variant dominant wordt in Nederland in geval van toegenomen besmettelijkheid.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het volgende plenaire debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus?
Ja.
De uitvoering van een motie waarin werd gevraagd om de oprichting van een meldpunt voor sektesignalen |
|
Michiel van Nispen , Ulysse Ellian (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de aangenomen motie van de leden Van Nispen en Van Wijngaarden over het verdwijnen van sektesignaal waarin de Kamer de regering verzocht om, op zo kort mogelijke termijn, te voorzien in een meldpunt voor slachtoffers van sektes en hun familieleden binnen de bestaande structuur zodat zij geholpen en zo nodig doorverwezen kunnen worden, en waar de signalen over sektes samenkomen zodat de aanpak van sektes kan worden verbeterd?1
Ja.
Waarom kiest u er voor deze motie vooralsnog niet uit te voeren en de discussie rondom het meldpunt te vermengen met een hele andere discussie, namelijk over het onderzoek naar het fenomeen van georganiseerd sadistisch misbruik van minderjarigen, een onderzoek dat gebaseerd is op een andere aangenomen motie van het lid Van den Berge c.s.?2
Op eerdere Kamervragen van de leden Van Nispen (SP) en Kuiken (PvdA)3 over het ontbreken van een meldpunt voor slachtoffers en familieleden van sektes heb ik u geantwoord dat het kabinet onderkent dat binnen Nederland gesloten gemeenschappen zijn waarbinnen misstanden, waaronder strafbare feiten, plaatsvinden. Daarnaast dat het slachtofferschap op individueel niveau en voor directbetrokkenen een grote impact kan hebben; het is dan ook van belang dat meldingen en aangiftes goed en zorgvuldig worden opgepakt.
Ik wil gefundeerd de door u ingediende motie conform uw bedoeling uitvoeren, zodat de functies van het meldpunt op de meest geschikte plaats worden ondergebracht. Daarbij betrek ik ook de ervaringen die zijn opgedaan na het verscheiden van het zogenaamde Sektesignaal. Ik heb ook de commissie Hendriks gevraagd om een advies over het instellen van een meldpunt.
Gelet op de raakvlakken met de opdracht aan de commissie inzake georganiseerd sadistisch misbruik van minderjarigen, wil ik dit advies afwachten om te bepalen wat de meest geschikte positionering van de functies van het meldpunt sektes zou moeten zijn. Het is daarom noodzakelijk dat de commissie Hendriks eerst met haar onderzoeksopdracht aanvangt, voordat zij advies over een meldpunt aan mij uitbrengt.
Totdat ik de Tweede Kamer over de meest geschikte plaats van een eventueel meldpunt sektes bericht, zijn de politie en betrokken instanties goed in staat meldingen zoals bedoeld in uw vraag op te nemen en mistanden en strafbare feiten adequaat aan te pakken. Organisaties als Slachtofferhulp kunnen ondersteuning bieden bij de verwerking van strafbare gedragingen. Indien gewenst kunnen GGZ-instellingen geestelijke gezondheidszorg bieden.
Erkent u dat er weliswaar enige overeenkomsten zijn in de problematiek, maar dat er vooral ook verschillen zijn, zowel in aard en omvang van het probleem, werkwijze, slachtofferschap en de vraag hoe een meldpunt voor sektesignalen zo snel mogelijk opgericht kan worden en de vraag om onderzoek naar georganiseerd sadistisch misbruik van minderjarigen? Kunt u uw keuze dit toch samen te voegen toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat rechtvaardigt volgens u nu dat het opnieuw oprichten van een meldpunt over sektes, als gevolg van de door u voorgestelde aanpak, op de lange baan wordt geschoven?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid met spoed alsnog uitvoering te geven aan de motie Van Nispen en Van Wijngaarden, en dus een meldpunt sektes op te richten, in het belang van de slachtoffers van sektes en hun familieleden? Zo nee, waarom niet?
De uitvoering van de motie Van Nispen en Van Wijngaarden pak ik uiterst zorgvuldig op. Hierbij telt in de eerste plaats het belang van slachtoffers en hun familieleden.
Het bericht 'EU-commissie ergert food- en agribusiness' |
|
Edgar Mulder (PVV) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «EU-commissie ergert food- en agribusiness»?1
Ja.
Klopt het dat de Europese Commissie weigert om de effecten van de Van boer tot bord-strategie door te rekenen ondanks een eerdere belofte dat wel te doen?
De Europese Commissie heeft eind vorig jaar een technische studie aangekondigd over de gevolgen van een aantal gekwantificeerde doelstellingen en beleidsinitiatieven die in de Van boer tot bord-strategie staan vermeld. Deze studie is nog niet afgerond.
Kunt u ingaan op de zorgen geuit door het samenwerkingsverband van agrarische organisaties COPA-COGECA, zoals de gevolgen van de Van boer tot bord-strategie op de productiecapaciteit, de concurrentieverhoudingen en de voedselprijzen?
De Van boer tot bord-strategie is onderdeel van de Green Deal die gebaseerd is op de maatschappelijke uitdagingen waar de wereld voor staat. Wij moeten die uitdagingen aangaan en dat betekent dat we ook ons voedselsysteem anders moeten organiseren. Daartoe doet de Van boer tot bord-strategie een voorstel dat op hoofdlijnen goed aansluit op het kabinetsbeleid. Dat er vanwege die veranderingen zorgen zijn onder boeren, kan ik me voorstellen. Maar we moeten niet vergeten dat de Van boer tot bord-strategie nog moet worden uitgewerkt in wetgeving. En dat de lidstaten, waaronder Nederland, en het Europees parlement daar invloed op hebben. De uitwerking van elk wetgevingsonderdeel van de Van boer tot bord-strategie wordt voorzien van een effectbeoordeling en ik zal uw Kamer via de gebruikelijke weg over de voorgenomen kabinetspositie per onderdeel informeren. De uitkomst van discussies tussen de Europese Commissie, de lidstaten en het Europees parlement over elk wetgevingsonderdeel bepaalt uiteindelijk in belangrijke mate het uiteindelijke ambitieniveau van de strategie en de gevolgen. Maar belangrijker nog vind ik te vermelden dat de Van boer tot bord-strategie een breed scala aan instrumenten voorstelt dat niet alleen regelgeving over te gebruiken productiemethoden aanscherpt, maar ook regelgeving voor andere methoden verruimt. En dat de Van boer tot bord-strategie ook initiatieven behelst die de positie van de primaire producent moet verbeteren. Het is daarom van belang dat de uitkomst van de uitwerking van de Van boer tot bord-strategie in zijn geheel wordt beoordeeld, de gevolgen op economisch, milieu en sociaal vlak in ogenschouw neemt, gebalanceerd is en, tegelijkertijd, de maatschappelijke uitdagingen adresseert.
Kunt u verklaren waarom er nog geen effectbeoordeling is gemaakt door de Europese Commissie maar wel de door de Amerikaanse regering?2
Ik wil u hiervoor graag verwijzen naar mijn antwoord op vraag 2. De Europese Commissie is bezig een technische studie uit te voeren. De vraag waarom de Amerikaanse regering een effectbeoordeling van de Van boer tot bord-strategie heeft laten maken en deze in het najaar van 2020 heeft uitgebracht, kan ik niet beantwoorden.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat er een belangrijke beleidswijziging wordt doorgevoerd met gevolgen voor voedselzekerheid, voedselveiligheid en de betaalbaarheid van voedsel zonder een zeer grondige effectbeoordeling?
Ik wil u hiervoor graag gedeeltelijk verwijzen naar mijn antwoord op vraag 3. De uitwerking van elk wetgevingsonderdeel van de Van boer tot bord-strategie wordt voorzien van een effectbeoordeling en ik zal uw Kamer via de gebruikelijke weg over de voorgenomen kabinetspositie per onderdeel informeren. Ook is het mijn inzet in de GLB onderhandelingen dat nationaal strategische plannen aan wettelijk bindende voorschriften worden getoetst.
Kunt u toezeggen dat u uw steun voor de Van boer tot bord-strategie intrekt en deze pas verleent als er een positieve effectbeoordeling openbaar gemaakt is? Zo nee, waarom niet?
Zie ook mijn antwoorden op vraag 3 en 5. De Van boer tot bord-strategie sluit op hoofdlijnen aan het kabinetsbeleid, zoals ook aangegeven in het BNC fiche. Ik zal daarom niet mijn steun intrekken.
De leefstijlcampagne ‘Fitopjouwmanier’ en het aanpakken van de grondoorzaken van ongezond leven |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Overheid wil mensen met tips aansporen gezonder te worden» over de leefstijlcampagne «Fitopjouwmanier», waarbij tips worden gegeven om gezonder te leven zoals «maak als lunch eens een salade», «loop een rondje in de avond» en «ruil die cola in voor water»?1
Ja.
Hoeveel heeft de leefstijlcampagne «Fitopjouwmanier» de belastingbetaler gekost?
Voor de gehele leefstijlcampagne «Fit op jouw manier» is voor 2021 een budget van € 3,44 miljoen gereserveerd (inclusief btw). Daarin zitten de kosten voor ontwikkeling van de strategie, het concept, uitwerking en productie van materialen, tests bij de doelgroep, campagne effectmetingen en de media inkoop en -analyse. De media-inzet (totaal € 2,1 miljoen, inclusief btw) bestaat uit een mix van uitingen op radio, tv, online en social media. Daarnaast zijn verspreid over het land (digitale) posters te vinden in bijvoorbeeld winkelcentra en in, op en nabij het openbaar vervoer. In de loop van dit jaar komen daar nog andere kanalen bij om de brede doelgroep zo goed mogelijk te bereiken. Ter vergelijking: De gemiddelde media-inzet van campagnes met televisiespots was in 2019 € 1,2 miljoen en in 2020 € 1,7 miljoen. «Fit op jouw manier» zit op dat vlak dus hoger dan gemiddeld, maar lager dan bijvoorbeeld de donorcampagne en de campagne «Alleen samen». Het mediabudget is vergelijkbaar met de campagne «Werken in de zorg» en campagnes van de Belastingdienst, waarmee de rijksoverheid ook een hele brede doelgroep wil informeren en aanzetten tot ander gedrag.
Erkent u dat de leefstijlcampagne «Fitopjouwmanier» mensen voorspiegelt dat gezond leven een kwestie is van het aanleren van goede gewoontes?
Het stimuleren van een gezonde leefstijl bestaat uit een combinatie van individuele leefstijlkeuzes en een gezonde leefomgeving. In deze coronatijd is het belangrijk voor mensen om te weten dat ze met kleine veranderingen in de leefstijl al iets aan hun weerstand kunnen doen. Dat neemt niet weg dat daarnaast ook wordt ingezet op een gezonde omgeving. Er wordt door heel veel partijen en mensen gewerkt aan een gezonder Nederland. Bijvoorbeeld via het Nationaal Preventieakkoord en het Nationaal Sportakkoord, met interventies in de buurt zoals de inzet van een buurtsportcoach in de wijk, afspraken met de industrie over het verminderen van zout, suiker, en vet en diverse acties om het voedselaanbod in verschillende onderdelen van de omgeving gezonder te maken, van kinderopvang en school tot sportkantine en van ziekenhuis tot (tank)station. In mijn brief van 4 juni jl. ga ik verder in op het belang van een gezonde leefomgeving en de juridische mogelijkheden om in te grijpen in de voedselomgeving.2
Wat zegt u tegen mensen met een bijstandsuitkering die geen gezonde, biologische salade kunnen betalen en van de overheid nog geen boodschappentas cadeau mogen krijgen?
De kern van de campagne is dat er veel verschillende manieren zijn om fitter te worden. Iedereen is anders: er is altijd wel iets dat bij je past. Uitgangspunt bij de tips die we geven is dat ze makkelijk uitvoerbaar zijn, ook voor mensen met een bijstandsuitkering. Wat betreft het ontvangen van giften in de bijstand is de Minister van SZW een traject gestart3 om te komen tot een Participatiewet die werkt vanuit vertrouwen en met oog voor de menselijke maat. Binnen dit traject zal ook gekeken worden naar de regelgeving rond schenkingen. De Minister van SZW zet daarbij in op een beleidsplan met oplossingen/oplossingsrichtingen bij aantreden van het nieuwe kabinet.
Wat zegt u tegen inwoners van de gemeenten rondom Tata Steel die tijdens het rondje in de avond vervuilde lucht inademen en zich tot de rechter moeten wenden omdat de overheid hen geen gezonde lucht garandeert?
In deze publiekscampagne komen verschillende leefstijlaspecten aan bod. Er worden veel verschillende tips gegeven om gezondere keuzes te maken en je fitter te voelen. Maar wat voor de één werkt, werkt voor de ander niet en omgekeerd. Met deze leefstijlcampagne willen we iedereen in Nederland heel praktisch laten zien welke verschillende stappen mensen zelf kunnen zetten naar een gezondere leefstijl. De tips hebben niet alleen betrekking op meer bewegen, maar ook op gezond eten, goed slapen, ontspannen en de invloed van sociaal contact.
Uiteraard begrijp ik de zorgen van de inwoners van de gemeenten rondom Tata Steel over de invloed van de leefomgeving op de gezondheid. Het Rijk, de provincie Noord-Holland en de IJmondgemeenten Beverwijk, Heemskerk en Velsen werken daarom samen in het Schone Lucht Akkoord om een permanente verbetering van de luchtkwaliteit te realiseren. Dit gebeurt door emissies van luchtvervuilende stoffen in diverse sectoren, waaronder de industrie, terug te dringen via een groot aantal maatregelen. Die maatregelen liggen zowel op lokaal als op nationaal en Europees niveau. De lokale inspanningen zijn omschreven in de «Visie op een gezondere leefomgeving IJmond». Tegelijkertijd werkt de provincie ook aan een gezondere leefomgeving met het «Programma Gezonde Leefomgeving» en het «Programma Tata Steel 2020–2050: Samenwerken aan een gezondere en veilige IJmond».4 Alles met als doel de leefomgeving voor inwoners in die omgeving gezonder te maken.
Wat zegt u tegen mensen die netjes hun cola hebben ingeruild voor water en vervolgens in goed vertrouwen per ongeluk thuiskomen met boodschappen vol met verborgen zout en suiker, omdat de vrijblijvende afspraken die de overheid met de voedingsmiddelenindustrie maakt nauwelijks resultaten opleveren?
Consumenten maken gezondere keuzes door meer volgens de Schijf van Vijf en minder bewerkte producten te eten. Bewerkte producten bevatten vaak veel zout, suiker en verzadigd vet. Minder bewerkte producten eten en bij bewerkte producten kiezen voor een betere samenstelling (minder zout, suiker, verzadigd vet) dragen bij aan een betere gezondheid. Om de samenstelling van bewerkte producten verder te verbeteren wordt er gewerkt aan de nieuwe aanpak voor productverbetering. In mijn brief van 13 november 20205 ga ik in op de onderdelen van deze nieuwe aanpak productverbetering. Na de zomer wordt u geïnformeerd over de verdere uitwerking van de nieuwe aanpak die van start gaat in 2022.
Erkent u dat gezond(er) leven volgens wetenschappers slechts in beperkte mate wordt bereikt door middel van bewustwording van gezonde en ongezonde gewoontes?
De aanpak van leefstijl gerelateerde gezondheidsproblemen is complex en vraagt om een integrale aanpak. Onderdeel van deze aanpak is bewustwording en stimuleren om een eerste stap te zetten naar een gezonde leefstijl. Dat is waar deze campagne zich op richt. De campagne is mede ontstaan door een oproep van diverse wetenschappers en medici. Deze groep heeft het kabinet opgeroepen om gezond leven vanaf nu een nadrukkelijker onderdeel te maken van onze aanpak van en communicatie over COVID-19. Ook vanuit de sport en beweegsector is een oproep gedaan om sport en bewegen meer te integreren in het dagelijkse leven. Naast de campagne wordt er ook ingezet op de gezonde omgeving – van kinderopvang en school tot sportkantine en van ziekenhuis tot (tank)station – en programma’s zoals Jongeren op Gezond Gewicht (JOGG), sportstimulering via buurtsportcoaches en 2diabeat.
Erkent u dat gezond leven voor veel mensen nauwelijks haalbaar is, door sociaaleconomische ongelijkheid, luchtvervuiling en een ongezonde voedselomgeving?
Ik erken dat er veel verschillende factoren van invloed zijn op een gezond leven. De campagne is onderdeel van een diversiteit aan maatregelen en aanpakken. De inzet van de campagne is om mensen te inspireren met kleine veranderingen gezondere keuzes te maken. Er zijn altijd mogelijkheden om gezondere keuzes te maken. Daarom zijn er veel verschillende tips verzameld die te vinden zijn op de campagnewebsite fitopjouwmanier.nl. Op deze manier zit er altijd wel iets bij dat past.
Erkent u dat artsen en wetenschappers al jaren waarschuwen dat ongezond leven een sluimerende gezondheidscrisis veroorzaakt en dat betekenisvolle verbetering alleen kan worden bereikt door collectieve actie en het aanpakken van bovengenoemde grondoorzaken?
De coronacrisis maakt extra zichtbaar hoe belangrijk een gezonde leefstijl is. Eind 2020 hebben artsen, wetenschappers en bestuurders in een gezamenlijke oproep benadrukt dat overgewicht bij COVID-19 patiënten de kans op een ongunstig ziektebeloop vergroot. Daarbij geven de experts duidelijk aan dat ook kleine veranderingen in leefstijl – bijvoorbeeld dagelijks wandelen, goed slapen en gezonder eten – binnen enkele weken een positief effect kunnen hebben op je weerstand. Deze campagne richt zich daarom op keuzes die het individu zelf kan maken om gezonder te leven. Mensen moeten weten dat kleine veranderingen al binnen enkele weken effect hebben op hun weerstand. Dat neemt niet weg dat er ook andere gezondheidsdeterminanten zijn die impact hebben op de volksgezondheid. In eerdere brieven aan de Kamer ben ik nader ingegaan op de gezonde voedselomgeving6, het Programma Gezonde Groene Leefomgeving,7 gezonde schoollunches,8 Nederland vitaal en in beweging9 en de landelijke nota gezondheidsbeleid.10
Erkent u dat «kleine stapjes» niet voldoende zijn om Nederland gezonder te maken?
Met kleine veranderingen in leefstijl kunnen we de weerstand van Nederlanders wel degelijk verbeteren. Daarbij erken ik dat de aanpak van leefstijl gerelateerde gezondheidsproblemen complex is en breder dan alleen het geven van leefstijladviezen. Zoals hierboven beschreven lopen er verschillende programma’s die bijdragen aan een gezonder Nederland. Ook in het Nationaal Preventieakkoord, dragen zo’n 200 acties van ruim 70 partijen hieraan bij. Deze campagne laat zien wat je zelf kunt doen om je leefstijl te verbeteren. Hiermee willen we mensen inspireren die veranderingen door te voeren. In de volgende fase van de campagne gaan we meer in op het volhouden van die gezonde leefstijl. Als er begeleiding of hulp nodig is, dan kun je daar op de website ook informatie over vinden. Zo kunnen bijvoorbeeld mensen met (ernstig) overgewicht via het basispakket gebruik maken van een gecombineerde leefstijlinterventies (GLI), een leefstijlprogramma waarin wordt gecoacht op een duurzame gedragsverandering op voeding en bewegen.
Wat gaat u doen om de ongezonde leef- en voedselomgeving, ofwel de structurele oorzaak van gezondheidsschade en ongezond leven, aan te pakken?
Er wordt door heel veel partijen en mensen gewerkt aan een gezonder Nederland. De recente brief11 over het Programma Gezonde Groene Leefomgeving is daar een voorbeeld van. Ook met het Nationaal Preventieakkoord zijn al mooie stappen gezet (zie ook mijn antwoord op vraag 3). Ik erken dat er verdere stappen nodig zijn en heb daarom het RIVM gevraagd om te onderzoeken welke extra maatregelen ingezet kunnen worden om problematisch alcoholgebruik en overgewicht verder te verminderen. Dit rapport12 is op 7 april aan de Kamer verstuurd en geeft weer welke mogelijkheden er zijn om de ambities van het Nationaal Preventieakkoord in 2040 dichterbij te brengen. Daarnaast ga ik in mijn brief van 4 juni jl. verder in op het belang van een gezonde voedselomgeving en de juridische mogelijkheden om in te grijpen in de voedselomgeving. De besluitvorming hierover laat ik aan de Kamer dan wel het nieuwe kabinet.
Het ‘Jaarverslag VWS 2020’ |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Kunt u op korte termijn, in verband met het aankomend wetgevingsoverleg over het Jaarverslag en de Slotwet van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport 2020, de (deel) audits naar de Kamer sturen van de Auditdienst Rijk (ADR) waarop de ADR zijn «Auditrapport 2020» baseert en alle (overige) interim-rapporten die door de ADR in 2020 voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport zijn uitgebracht?
Voor welke vaccins (genoemd op pagina 121 van het Jaarverslag VWS 2020) heeft Nederland een «lager tarief» ontvangen en hoeveel lager was dit tarief uiteindelijk dankzij de Nederlandse bijdrage aan het «Emergency Support Initiative»?1
Hoe vaak is in 2020 een «escalatieprocedure»2 gestart om bewust een onrechtmatigheid aan te gaan? Hoe vaak is het bewust aangaan van een onrechtmatigheid door u goedgekeurd in 2020?
Wanneer is het onderzoek van de «externe accountant» om de voorraden te valideren afgerond en kan de Kamer dit onderzoek na afronding zo spoedig mogelijk ontvangen?3
Van welke aard waren de «arbeidsmarktoverwegingen» genoemd op pagina 183 op basis waarvan de Wet normering topinkomens (WNT)-norm 2020 is overschreden? Is door betrokkenen aangegeven dat men een beter aanbod elders had ontvangen? Is dit aanbod geverifieerd? Was er geen functionaris die de betrokkenen kon vervangen voor een lager tarief zodat wel aan de WNT-norm werd voldaan? Zo nee, waarom zorgt u er niet voor dat betrokkenen indien nodig (ziekte, ander werk, et cetera) vervangen kunnen worden?4
Kan de Kamer alle correspondentie en contracten van VWS met «Stichting Projectbureau Publieke Gezondheid en Veiligheid Nederland» sinds 1 januari 2020 ontvangen?
Kan de Kamer een uittreksel ontvangen van alle registraties in het departementale registratie van ernstige onregelmatigheden bij subsidies (M&O)-register sinds 1 januari 2020?
Kunt u, gezien de behandeling van de Slotwet en het Jaarverslag over ongeveer vier weken, de bovenstaande vragen binnen drie weken beantwoorden?
De wens om politieagenten een wettelijk vastgelegde veteranenstatus te laten krijgen |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Waarom is er nu nog geen wettelijk vastgelegde veteranenstatus voor agenten?1
De politie onderscheidt zich van militairen, waar de veteranenstatus is gekoppeld aan de deelname aan oorlogs- of vergelijkbare omstandigheden inclusief vredesoperaties. Een dergelijk criterium is bij politie niet mogelijk.
Bent u het ermee eens dat veel politieagenten vaak vreselijke dingen meemaken en zien in hun werk en dat dit zeer traumatisch kan zijn? Hoe beoordeelt u zelf de zorg en de hulp voor agenten met posttraumatische stressstoornis (PTSS)? Wat is uw reactie op de kritiek hierop?
Politiemedewerkers maken inderdaad helaas de meest vreselijke dingen mee. Dat heb ik uit eerste hand vernomen van de medewerkers met wie ik in de afgelopen jaren heb gesproken. De korpschef en ik vinden het van groot belang dat de medewerker direct de aandacht, zorg en ondersteuning krijgt die deze nodig heeft. Sinds 2013 is PTSS erkend als beroepsziekte en zijn er diverse regelingen getroffen. Geconstateerd is nu dat er knelpunten zitten in het huidige stelsel. In mijn brief van 23 april 2020 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de contouren van een nieuw stelsel, waarmee beoogd wordt deze knelpunten weg te nemen. Het stelsel wordt verbeterd aan de hand van de uitgangspunten: eenvoudiger, minder druk op de medewerker, tempo in de afhandeling en re-integratie bij de politie. Tevens zal er meer aandacht zijn voor de preventie van psychisch leed. Over de meest recente stand van zaken van het nieuwe stelsel beroepsziekten en dienstongevallen en de afdoening van lopende (restschade) zaken heb ik uw Kamer geïnformeerd in mijn brief van 29 juni 2021.2
Hoe denkt u over het idee om te zorgen voor een wettelijk vastgelegde veteranenstatus voor agenten? Denkt u ook dat dit zou kunnen helpen om politiemensen met PTSS niet alleen sneller toegang te geven tot zorg, maar ook het gevoel te geven dat hun inspanningen erkend worden in en door de samenleving? Welke bezwaren ziet u tegen een wettelijke veteranenstatus?
In aanvulling op mijn antwoord op vraag 1 kan ik u aangeven dat politiemedewerkers met een beroepsziekte zoals PTSS bij de korpschef verschillende voorstellen hebben ingediend voor een vorm van erkenning. Het toekennen van een veteranenstatus is er daar één van. In het nieuwe stelsel zal er ook aandacht zijn voor waardering en erkenning. De politie richt alle energie op het goed inrichten van de basis van het nieuwe stelsel, omdat het van groot belang is dat dit snel in werking treedt en daarover met vakorganisaties en de COR afspraken zijn gemaakt. Als dat op orde is, zal worden bezien hoe de waardering en erkenning verder vorm kan krijgen. In het CD Politie van 10 juni jl. heb ik toegezegd uw Kamer in het najaar van 2021 nader te informeren.
Hoe staat het met de afhandeling van de oude PTSS-zaken?2
Van de 209 in behandeling zijnde oudere dossiers, waarbij aansprakelijkstelling heeft plaatsgehad voor 1 maart 2020, heeft uiterlijk eind september 2021 iedere (oud) medewerker een voorstel. Er zijn van de 209 zaken nu 55 dossiers formeel afgerond met een vaststellingsovereenkomst. In 2 zaken is het niet gelukt om tot een overeenkomst te komen. 82 zaken zijn in behandeling en in 19 gevallen moet het gesprek nog plaatsvinden. Deze gesprekken zijn in de meeste gevallen inmiddels gepland. 51 dossiers zijn van de lijst afgevoerd om verschillende redenen, zoals onjuiste registratie.
Deelt u de zorgen van de Nederlandse Politiebond (NPB) dat de nieuwe regeling voor agenten met PTSS alleen voor nieuwe gevallen zal gelden, waardoor een groep tussen wal en schip gaat vallen? Zo ja, wat gaat u hierop ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment worden de lopende (restschade) zaken opgepakt conform de richtlijn van de politie. Dit geldt ook voor nieuwe aansprakelijkstellingen, zaken waarbij de aansprakelijkstelling tussen 1 maart 2020 en het moment van inwerkingtreding van het nieuwe stelsel zijn of worden ontvangen. Om de formele overgang van oud naar nieuw stelsel goed te regelen wordt overgangsrecht geformuleerd wat bepaalt wie er, en vanaf welk moment, onder het nieuwe stelsel zullen vallen. In mijn recente Kamerbrief van 29 juni 2021 heb ik uw Kamer gemeld dat hierover inmiddels overeenstemming is bereikt met de vakorganisaties. Door dit overgangsbeleid, waarop medewerkers met een lopende (restschade) zaak binnenkort een beroep op kunnen doen, goed te laten aansluiten op het overgangsrecht zal er niemand tussen wal en schip vallen. Daarnaast wordt voor alle zekerheid ook een zogenaamde hardheidsclausule opgenomen in de regelgeving met betrekking tot het overgangsbeleid die een afwijking van de uitgangspunten mogelijk maakt in het geval strikte toepassing van de regels leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.
