Het bericht dat miljoenen mensen dit jaar geen vakantiegeld krijgen |
|
Bart van Kent |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Miljoenen werknemers ontvangen dit jaar geen vakantiegeld»?1
De in het artikel beschreven situatie is een zorgelijke, zowel voor de betrokken werknemers als voor de werkgevers die zich genoodzaakt zien maatregelen te nemen om bijvoorbeeld faillissement te voorkomen. Ik vind het van belang dat werknemers de vakantiebijslag ontvangen waar zij recht op hebben. Daarnaast zie ik ook dat er ondernemers zijn die het heel moeilijk hebben.
Het kabinet blijft zich daarom, ook in het derde kwartaal van 2021, inzetten om de werkgelegenheid in Nederland te behouden en werkgevers te ondersteunen bij het doorbetalen van de lonen van werknemers. Werkgevers die meer dan 20% omzetverlies hebben ten opzichte van 2019 kunnen NOW-subsidie aanvragen. In de NOW is een forfaitaire opslag opgenomen, waarmee rekening gehouden is met de extra uitgaven die werkgevers moeten doen bovenop de reguliere loonsom. Deze opslag is sinds de NOW 2 verhoogd van 30% naar 40% en omvat ook de vakantiebijslag.
Waarom kunnen zoveel werknemers dit jaar naar hun vakantiegeld fluiten terwijl het vakantiegeld wel is opgenomen in de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW) en wettelijk verplicht is?
Ik weet niet in welke situatie of onder welke omstandigheden werkgevers ervoor kiezen om de vakantiebijslag niet, later of in mindere mate uit te betalen. Voor mij staat voorop dat werkgevers zich – ook in de huidige situatie – moeten houden aan de geldende wet- en regelgeving, zoals de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag of de toepasselijke cao. Met de NOW wil het kabinet werkgevers zo goed als mogelijk ondersteunen bij het nakomen van deze verplichtingen.
Bent u het met de heer Fortuyn, voorzitter van het Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV), eens dat voor veel gezinnen het vakantiegeld geen leuk extraatje is maar een essentieel bedrag dat nodig is voor het betalen van de rekeningen?
Voor veel huishoudens is de vakantiebijslag – in het algemeen 8% van het loon – een substantieel deel van het inkomen. Het Nibud houdt jaarlijks een enquête over het vakantiegeld, waarin onder meer gevraagd wordt naar bestedingsdoelen van de vakantiebijslag. Door de jaren heen blijkt dat het vakantiegeld het meest wordt gebruikt voor de vakantie en om te sparen. Sinds 2015 is er een lichte toename in het gebruik van het vakantiegeld voor het aflossen van schulden en betalingsachterstanden.
Uit het onderzoek van 2020 blijkt dat een deel van de huishoudens het vakantiegeld geheel of gedeeltelijk gebruikt voor basale uitgaven, zoals het betalen van rekeningen of aanvullen van tekorten op de lopende rekening (20 procent), huishoudelijke uitgaven (13 procent) of om achter de hand te houden voor als het inkomen gaat dalen (9 procent). Uit dit onderzoek blijkt dat het vakantiegeld in 2020 minder voor deze uitgaven werd gebruikt dan in de voorgaande jaren. Deze afwijking kan waarschijnlijk worden verklaard door wijzigingen in uitgaven als gevolg van de Corona-crisis.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat werknemers die nu geen vakantiegeld ontvangen hierdoor geen lagere Werkloosheidswet (WW)-uitkering krijgen?
De hoogte van een WW-uitkering is een percentage van het maandloon. Het maandloon is kort gezegd het gemiddelde loon per maand dat een werknemer per dag verdiende in het jaar voordat de werkloosheid is ingetreden. Bij de vaststelling van het maandloon wordt dit op basis van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen vermeerderd met 8% vakantiebijslag wanneer de werkgever vakantiebijslag maandelijks reserveert en één keer per jaar uitbetaalt. Er wordt dus een bedrag aan vakantiebijslag berekend en opgeteld bij het loon. Bij de dagloonberekening wordt op deze manier uitgegaan van de reservering van vakantiebijslag en niet van de daadwerkelijke uitbetaling daarvan. Mocht een werkloze werknemer in de referteperiode waarover het maandloon wordt berekend (nog) geen vakantiebijslag uitbetaald hebben gekregen, heeft dit dus geen negatieve gevolgen voor de maandelijkse hoogte van de WW-uitkering.
Gaat u hierover met werkgevers in gesprek om een beroep op hen te doen het vakantiegeld wel uit te betalen?
Ik spreek regelmatig en frequent met werkgeversorganisaties en vakcentrales over de gevolgen van de coronacrisis op de arbeidsmarkt en het steun- en herstelpakket. Zoals ik hiervoor al schreef, vind ik het van belang dat werkgevers zich houden aan de wet- en regelgeving. Mijn beeld is dat werkgeversorganisaties zich daar van bewust zijn.
Het artikel ‘Ikke prikken – en de rest kan stikken |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de reconstructie over de vaccinatiestrategie: «Ikke prikken – en de rest kan stikken»?1
Ja.
Op basis van welke inzichten was het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in eerste instantie van mening dat het vaccin BioNTech/Pfizer een lage werkzaamheid heeft bij ouderen?
In het algemeen kan worden gesteld dat met het ouder worden de functie van het verworven immuunsysteem afneemt. Dit leidt tot een verminderde aanmaak van beschermende antistoffen en T-cellen na vaccinatie. Het ministerie heeft daarom aan het begin van de vaccinatiecampagne de Gezondheidsraad de vraag gesteld of de mRNA-vaccins in ouderen een goede immuunrespons opwekken. Niet eerder in een vaccinatiecampagne in Nederland zijn mRNA-vaccins ingezet. Dit bracht onbekendheid over de werking van een mRNA-vaccin in specifieke groepen van de samenleving van het vaccin met zich mee. Het ministerie is niet van mening geweest dat het vaccin van BioNTech/Pfizer een lage werkzaamheid heeft bij ouderen. In tegendeel, de werkzaamheid van het vaccin is boven verwachting goed gebleken bij ouderen.
Waarom is het Gezondheidsraadadvies van 24 december 2020 en het Outbreak Management Team (OMT)-advies van 4 januari 2021 niet leidend geweest om eerst ouderen en mensen met een medisch risico te vaccineren?
In het Gezondheidsraadadvies wordt aangeraden om personen met de hoogste risico’s op ernstige ziekte en sterfte als gevolg van COVID-19 als eerste in aanmerking te laten komen voor vaccinatie. Dat zijn ouderen boven de 60 jaar en medische risicogroepen. Sinds het begin van de bestrijding van de coronacrisis richt de aanpak van het kabinet zich op twee doelen: het zo goed mogelijk beschermen van mensen met een kwetsbare gezondheid, en de mensen die voor hen zorgen. Dit is vanzelfsprekend ook leidend voor de aanpak van de vaccinatie. Op basis van het advies van de Gezondheidsraad en het OMT is de vaccinatiestrategie gericht op het voorkomen en verminderen van (ernstige) ziekte en sterfte als gevolg van COVID-19. Binnen de strategie hebben we gekozen voor de hoofdroute die begint bij het vaccineren van de groepen mensen die het meest kwetsbaar zijn en de zorgmedewerkers die voor hen zorgen.
Op 20 november jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de vaccinatiestrategie. Deze strategie is vastgesteld op basis van het advies van de Gezondheidsraad van 19 november jl. en is leidend in de keuzes voor de uitvoering. Het kabinet heeft aangegeven te starten met het vaccineren van ouderen (60-plussers), medische risicogroepen, en zorgmedewerkers die met deze groepen in contact komen.
Hoe kijkt u zelf terug op de uitrol van de vaccinatiecampagne? Deelt u de opvatting dat het buitengewoon bijzonder is dat tussen de eerste 300.000 vaccinuitnodigingen geen enkele uitnodiging zat voor de meest kwetsbaren?
Vanwege de beperkte beschikbare hoeveelheid vaccins heeft het kabinet keuzes moeten maken in de volgorde waarin mensen gevaccineerd kunnen worden. Deze prioritering is mede afhankelijk geweest van de epidemiologische situatie van SARS-CoV-2, beschikbaarheid van vaccins en de eigenschappen van de vaccins.
Omdat er in de eerste maanden sprake was van beperkte hoeveelheden vaccins zijn we begonnen met het vaccineren van die groepen waar de kans op ernstige ziekte en overlijden het hoogst is en van de mensen die voor hen zorgen. De eerste vaccins zijn beschikbaar gesteld aan bewoners van verpleeghuizen en mensen met een verstandelijke beperking wonend in een instelling, zoals geadviseerd door de Gezondheidsraad. Daarnaast is het personeel van verpleeghuizen die deze mensen verzorgen aan het begin van de campagne gevaccineerd. De volgorde van vaccineren is besproken in de Tweede Kamer en dit is geen aanleiding geweest voor een wijziging in de volgorde van vaccineren.
Wat is uw verklaring voor het gegeven dat uitnodigingen voor mensen met een medisch risico meermaals zijn uitgesteld in de vaccinatiecampagne?
De Gezondheidsraad heeft geadviseerd om personen met de hoogste risico’s op ernstige ziekte en sterfte als gevolg van COVID-19 als eerste in aanmerking te laten komen voor vaccinatie. Aangezien mensen van 60 jaar en ouder het grootste risico lopen op ernstige ziekte en sterfte door COVID-19, werden de beschikbare vaccins zo snel mogelijk ingezet voor ouderen te beginnen bij de oudsten om zo de ziektelast in deze groep te verlagen. Ik heb de Gezondheidsraad om advies gevraagd welke groepen als eerste in aanmerking komen voor vaccinatie tegen COVID-19. Binnen de medische risicogroepen zijn er patiëntgroepen met een hoger risico op sterfte, namelijk vergelijkbaar met dat van mensen rond 70 jaar. Daarom zijn ook deze medische hoog-risicogroepen met voorrang gevaccineerd.
Ook mensen met bepaalde chronische aandoeningen hebben een verhoogd risico op een ernstig ziektebeloop. Het blijkt dat onder andere longpatiënten, hartpatiënten en diabetespatiënten een 1 tot 2 maal verhoogd risico hebben op sterfte. Dit risico is vergelijkbaar met het risico van de leeftijdsgroep 50–59 jaar zonder medische risico’s. Daarom hebben we deze groep, die voor grootste deel ook correspondeert met de groep voor de jaarlijkse griepvaccinatie, zo snel mogelijk na de groep 60-plussers uitgenodigd om een afspraak te maken voor vaccinatie.
Wanneer hebbenalle mensen met een medisch risico een oproep ontvangen om zich te laten vaccineren?
Mensen met een medische indicatie zijn met voorrang uitgenodigd voor vaccinatie. Mensen uit de medische hoog-risico groepen zijn reeds gevaccineerd. Mensen met een medische aandoening, die jaarlijks in aanmerking komen voor een griepvaccinatie, werden vanaf 6 mei gefaseerd uitgenodigd voor een coronavaccinatie via de huisarts. De meeste mensen uit de medische risico groepen zijn inmiddels volledig gevaccineerd. Op 9 juni jl. is ook besloten dat jongeren vanaf 12 jaar met een medische indicatie gevaccineerd kunnen worden.
Waar kunnen mensen terecht als ze een verhoogd medisch risico hebben maar nog geen uitnodiging hebben ontvangen?
Alle volwassen (geboren in 2003 of later) kunnen vanaf 19 juni via www.coronavaccinatie-afspraak.nl hun vaccinatieafspraak bij de GGD maken.
Bestaat er een relatie tussen het krijgen van trombose na toediening van het AstraZeneca-vaccin en eerder lijden aan trombose of trombose in de familie? Zo ja, waar kunnen deze 60 tot 64-jarigen terecht als zij te zijner tijd een ander vaccin toegediend willen hebben? Wanneer komt dit perspectief voor deze doelgroep? Waarom kunnen huisartsen of andere medische professionals voor deze doelgroep geen maatwerk leveren?
Het geneesmiddelenbewakingscomité PRAC van het EMA heeft de meldingen van uitgebreide trombose met een laag aantal bloedplaatjes na vaccinatie met het AstraZeneca-vaccin in Europees verband onderzocht. Op basis van de huidige informatie heeft het EMA geen specifieke risicofactoren kunnen vaststellen voor het optreden van de combinatie trombose en trombocytopenie na vaccinatie met het AstraZeneca-vaccin. Patiënten met een voorgeschiedenis van trombose lijken geen verhoogd risico te hebben op het ontwikkelen van de zeldzame bijwerking na vaccinatie. Voor informatie over de vaccinatie wordt aan mensen geadviseerd om contact op te nemen met de specialist.
Het is voorstelbaar dat mensen vragen of zorgen hebben over mogelijke bijwerkingen en de risico’s die sommige vaccins met zich meebrengen. Voor mensen ouder dan 60 jaar is het risico op ernstige ziekte en sterfte vele malen hoger dan het risico op de zeldzame bijwerking.
Een deel van de mensen uit de leeftijdscategorie 60- tot en met 64-jarigen die AstraZeneca kreeg aangeboden via de huisarts, heeft van dit aanbod geen gebruik gemaakt. AstraZeneca is een veilig en effectief vaccin voor de mensen van 60 jaar en ouder. Voor degenen die al een eerste AstraZeneca-vaccin hebben ontvangen, geldt dat zij ook de tweede prik met het AstraZeneca-vaccin bij de huisarts krijgen. Daarnaast wil ik de groep mensen die nog geen vaccin heeft gehad de mogelijkheid bieden zich met een ander vaccin te laten vaccineren. Nu de ouderen en meest kwetsbare mensen de kans hebben gehad gevaccineerd te worden, is er ruimte om mensen uit deze groep die nog niet zijn gevaccineerd een ander vaccin aan te bieden. Daartoe krijgen zij sinds 5 juni jl. de mogelijkheid om een afspraak te maken bij de GGD.
Kunt u deze vragen vóór 26 mei aanstaande beantwoorden?
Dit is helaas niet gelukt.
Het bericht dat werknemers kunnen fluiten naar hun vakantiecenten |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Miljoenen werknemers ontvangen dit jaar geen vakantiegeld»1 en het Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV)-onderzoek «1 op 5 krijgt geen vakantiegeld»2?
Ja.
Bent u het eens dat het «vakantiegeld» voor veel werknemers hard nodig is om (achterstallige) rekeningen te betalen?
Het staat werknemers vrij om hun vakantiebijslag te besteden zoals zij willen. Ook als werknemers de vakantiebijslag niet nodig hebben om rekeningen te betalen, vind ik het belangrijk dat zij ontvangen waar zij recht op hebben. Ik kan mij echter voorstellen dat er werknemers zijn die de vakantiebijslag nodig hebben om rekeningen te betalen. In die situaties is tijdige betaling van de vakantiebijslag in het bijzonder van belang.
Voor veel huishoudens is de vakantiebijslag – in het algemeen 8% van het loon – een substantieel deel van het inkomen. Het Nibud houdt jaarlijks een enquête over het vakantiegeld, waarin onder meer gevraagd wordt naar bestedingsdoelen van de vakantiebijslag. Door de jaren heen blijkt dat het vakantiegeld het meest wordt gebruikt voor de vakantie en om te sparen. Sinds 2015 is er een lichte toename in het gebruik van het vakantiegeld voor het aflossen van schulden en betalingsachterstanden.
Uit het onderzoek van 2020 blijkt dat een deel van de huishoudens het vakantiegeld geheel of gedeeltelijk gebruikt voor basale uitgaven, zoals het betalen van rekeningen of aanvullen van tekorten op de lopende rekening (20 procent), huishoudelijke uitgaven (13 procent) of om achter de hand te houden voor als het inkomen gaat dalen (9 procent). Uit dit onderzoek blijkt dat het vakantiegeld in 2020 minder voor deze uitgaven werd gebruikt dan in de voorgaande jaren. Deze afwijking kan waarschijnlijk worden verklaard door wijzigingen in uitgaven als gevolg van de Corona-crisis.
Vindt u het daarom ook zorgwekkend dat sommige werkgevers mogelijk geen of minder vakantiegeld uit willen gaan betalen aan hun werknemers?
Een dergelijke situatie is zorgelijk voor de werknemers en voor de werkgevers. Enerzijds kan ik mij de lastige situatie voorstellen waarin werkgevers zitten in verband met de economische situatie en de maatregelen die de overheid heeft getroffen om de verspreiding van het coronavirus tegen te gaan. Ik spreek hier veelvuldig over met werkgeversorganisaties en vakcentrales. Werkgevers kunnen te maken krijgen met betalingsproblemen of zelfs met het risico om failliet te gaan en hun zaak te verliezen. Dat werkgevers proberen dergelijke uitdagingen het hoofd te bieden, bijvoorbeeld door met vakbonden en werknemers afspraken te maken over een uitgestelde of verminderde betaling van de vakantiebijslag, vind ik niet onlogisch. Anderzijds staat voor mij voorop dat er bij het maken van dergelijke afspraken rekening wordt gehouden met de wet- en regelgeving en de belangen van de werknemer. De hoofdregel in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag is dat een werknemer een aanspraak van 8% vakantiebijslag heeft over het ten laste van de werkgever komende loon. Bij cao kan worden afgesproken dat de werknemer recht heeft op een lager bedrag aan of geen vakantiebijslag. Dergelijke afspraken mogen er echter niet toe leiden dat een werknemer minder dan 108% van het wettelijk minimumloon ontvangt.
Klopt het, zoals ook het CNV stelt, dat bij de tegemoetkoming van de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW) ook het vakantiegeld is meegenomen? Zo ja, bent u bent bereid om dit signaal ook aan werkgevers af te geven?
In de NOW is inderdaad rekening gehouden met de extra uitgaven die werkgevers moeten doen bovenop de reguliere loonsom door te werken met een forfaitaire opslag. Deze opslag is sinds de NOW 2 verhoogd van 30% naar 40% en omvat ook de vakantiebijslag.
Werkgevers die NOW-steun aanvragen of hebben aangevraagd, kennen de voorwaarden waaronder die verstrekt wordt. Dit is eerder al aan de orde geweest tijdens gesprekken met sociale partners.
Welke stappen gaat u verder zetten om er voor te zorgen dat alle werknemers het hoognodige vakantiegeld ontvangen? Gaat u werkgevers(organisaties) hierop aanspreken?
Het huidige stelsel voorziet in adequate mogelijkheden voor werknemers om hun vakantiebijslag op te eisen. Werknemers kunnen bij de burgerlijke rechter hun vakantiebijslag vorderen als de werkgever weigert uit te betalen. Werknemers die niet de vakantiebijslag ontvangen waarop zij recht hebben op grond van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag kunnen dat melden bij de Inspectie SZW. Als de Inspectie SZW constateert dat een werkgever de WML overtreedt, kan zij (herstel)sancties opleggen. Als er bijvoorbeeld wordt vastgesteld dat hierdoor sprake is van onderbetaling aan de werknemer, kan de Inspectie SZW een boete opleggen en bestaat voor de werkgever een nabetalingsverplichting. Indien de werkgever daar geen gehoor aan geeft, kan hem een last onder dwangsom worden opgelegd.
Ik spreek regelmatig en frequent met werkgeversorganisaties en vakcentrales over de gevolgen van de coronacrisis op de arbeidsmarkt en het steun- en herstelpakket. Zoals ik hiervoor al schreef, vind ik het van belang dat werkgevers zich houden aan de wet- en regelgeving. Mijn beeld is dat werkgeversorganisaties zich daar van bewust zijn.
Bent u verder bereid om, in overleg met vakbonden en werkgevers, te kijken naar oplossingen mocht een ondernemer het vakantiegeld echt niet kunnen uitbetalen?
Zo lang zij zich houden aan de wet- en regelgeving, waaronder de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, laat ik afspraken over het later uitbetalen van vakantiegeld aan (individuele) werkgevers en belanghebbende werknemersvertegenwoordigers en (individuele) werknemers. Zij kennen de situatie in een bepaalde branche of onderneming het best, en kunnen gezamenlijk beoordelen of uitbetaling van vakantiegeld in de vooraf vastgestelde maand de werkgever in grote financiële problemen zal brengen. Zeker met het oog op de vooruitzichten dat de beperkende maatregelen steeds verder opgeheven zullen worden, kan ik me voorstellen dat partijen onderling in dergelijke situaties tot schriftelijke afspraken komen van een later betaalmoment voor het vakantiegeld van dit jaar.
Zoals eerder aangegeven kan eventueel uitstel van betaling niet leiden tot afstel. Werkgevers moeten hun verplichting tot het betalen van vakantiegeld binnen het kalenderjaar voldoen.
Naast minder inkomen voor werknemers heeft het niet ontvangen van vakantiegeld ook grote gevolgen voor een mogelijke Werkloosheidswet (WW)-uitkering bij ontslag, bent u daarom bereid hier samen het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) coulant mee om te gaan en hier een oplossing voor te zoeken mocht dit voorkomen?
De hoogte van een WW-uitkering is een percentage van het maandloon. Het maandloon is kort gezegd het gemiddelde loon per maand dat een werknemer per dag verdiende in het jaar voordat de werkloosheid is ingetreden. Bij de vaststelling van het maandloon wordt dit op basis van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen vermeerderd met 8% vakantiebijslag wanneer de werkgever vakantiebijslag maandelijks reserveert en één keer per jaar uitbetaalt. Er wordt dus een bedrag aan vakantiebijslag berekend en opgeteld bij het loon. Bij de dagloonberekening wordt op deze manier uitgegaan van de reservering van vakantiebijslag en niet van de daadwerkelijke uitbetaling daarvan. Mocht een werkloze werknemer in de referteperiode waarover het maandloon wordt berekend (nog) geen vakantiebijslag uitbetaald hebben gekregen, heeft dit dus geen negatieve gevolgen voor de maandelijkse hoogte van de WW-uitkering.
Het bericht 'Miljardensubsidie voor CO2-opslag onder Noordzee is rond' |
|
Renske Leijten |
|
Bas van 't Wout (VVD) |
|
Hoe valt de miljardensubsidie voor bedrijven als Shell te rechtvaardigen terwijl deze grote vervuilers zelf voor een groot deel verantwoordelijk zijn voor de klimaatcrisis, jarenlang het probleem hebben ontkend en op grote schaal hun activiteiten greenwashen?1
CO2-afvang en opslag wordt toegepast bij de energie-intensieve en zware industrie, waar het een relatief goedkope technologie is met lage maatschappelijke kosten om de nationale klimaatopgave in 2030 te behalen. Diverse Klimaatrapporten (o.a. IPCC) geven aan dat CCS een noodzakelijke technologie is voor het behalen van de klimaatdoelen en uiteindelijk ook om negatieve emissies te realiseren. In het Regeerakkoord is afgesproken dat CCS via de SDE++ gesubsidieerd wordt. Vervolgens zijn in het Klimaatakkoord afspraken gemaakt over hoeveel CCS er gesubsidieerd wordt (het plafond: 7,2 Mton industrie en 3,0 Mton elektriciteitssector), voor hoe lang (een tijdshorizon; na 2035 geen nieuwe SDE++-beschikkingen) en wie er subsidie krijgt (alleen die processen en sectoren waar geen kosteneffectief alternatief is; de zeef).De SDE++-subsidie wordt alleen betaald voor daadwerkelijk gereduceerde CO2.
Waarom vindt u het nodig om een bedrijf als Shell, dat ook al geen winstbelasting betaalt in Nederland, zulke hoge subsidies toe te kennen voor matige klimaatoplossingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De SDE++ is een generieke regeling waar bedrijven en andere organisaties gebruik van kunnen maken. Deze regeling selecteert projecten op basis van kosten-efficiëntie. Specifieke bedrijven uitsluiten is niet mogelijk en ook niet wenselijk. De SDE++ dekt de onrendabele top van het project voor dit bedrijf, net als bij andere technieken die bedrijven toepassen om die CO2 te reduceren. Daarbij wordt rekening gehouden met de ETS-prijs: hoe hoger de ETS-prijs, hoe lager de subsidie. Naar verwachting zal dan ook maar een deel van het beschikte bedrag uiteindelijk worden uitbetaald.
Zoals ik in de beantwoording op vraag 1 al heb aangegeven is de afvang en opslag van CO2 een belangrijke maatregel voor Nederland om de CO2-reductiedoelstelling tijdig en kosteneffectief te kunnen behalen.
Op welke manier zal dit proces worden geëvalueerd ter lering voor volgende investeringen?
Het functioneren van de SDE+ wordt dit jaar geëvalueerd, het functioneren van de SDE++ (waarin ook CO2-reducterende technieken, naast de productie van hernieuwbare energie) zal in 2023 worden geëvalueerd. Op dit moment wordt het kader rondom CCS vormgegeven, waarbij ook lering wordt getrokken van ervaringen in andere landen.
Lopen er op het moment nog andere subsidietrajecten? Zo ja, welke?
Op dit moment is Porthos het enige CCS-project dat subsidie via de SDE++ zal ontvangen. In de SDE++ ronde van 2021 kunnen en zullen naar verwachting nieuwe aanvragen voor subsidie worden gedaan. Bedrijven kunnen verder gebruik maken van diverse regelingen zoals de MIA/Vamil, DEI+ en Topsector energie haalbaarheidsstudies voor de industrie. Het afgelopen jaar is er bijvoorbeeld subsidie verleend voor het uitvoeren van haalbaarheidsstudies voor verschillende CC(U)S-projecten. Ook neemt Nederland deel aan het internationale consortium ACT, waarbij Nederlandse partijen subsidie ontvangen voor hun deelname in internationale projecten gericht op de ontwikkeling van afvang, transport, en/of opslag van CO2.
Waarom wordt dit geld niet geïnvesteerd in echt duurzame oplossingen zoals zonne- en windenergie? Kunt u uw antwoord toelichten?
De SDE++ is een techniekneutrale subsidie waarbij alle technieken die CO2-reduceren, ook zonne-energie en windenergie, concurreren om de subsidiemiddelen. Zo concurreren zonne- en windenergie met CCS, maar ook met bijvoorbeeld warmtepompen en restwarmte. Hiermee wordt zoveel mogelijk CO2 gereduceerd met het beschikbare budget. In de SDE++, maar zeker ook in de voorganger (de SDE+) gaat ook een groot deel van het budget naar de productie van hernieuwbare energie, zoals door zonne- en windenergie. In het Klimaatakkoord is de afspraak gemaakt dat ook CCS gesubsidieerd wordt middels de SDE++, zodat we op kosteneffectieve wijze de energietransitie realiseren.
Hoe tijdelijk is de oplossing van de afvang en opslag van CO2, als uit berekeningen blijkt dat we hier op dit tempo in principe nog 680 jaar mee door zouden kunnen gaan?2
Het kabinet ziet CCS als een belangrijke maatregel in de mix van technische maatregelen om de klimaatdoelstelling kosteneffectief te halen, maar CCS mag niet ten koste gaan van technieken die voor de lange termijn transitie nodig zijn. Om te borgen dat er voldoende middelen beschikbaar blijven in de SDE++ voor technieken die voor de lange termijn transitie nodig zijn, is in het Klimaatakkoord de subsidiering van CCS in de SDE++ begrensd. Ten eerste door alleen processen die geen kosteneffectief alternatief voor CCS hebben subsidie te verlenen. Ten tweede door een maximaal subsidieplafond in de SDE++ op te nemen voor CCS, namelijk 10,2 Mton in 2030. En ten derde door na 2035 geen nieuwe SDE++ beschikkingen af te geven voor nieuwe CCS aanvragen (uitgezonderd voor het realiseren van negatieve emissies). Hiermee wordt de tijdelijkheid van subsidiering van CCS als techniek onderstreept. De begrenzing in de SDE++ geeft een prikkel tot het ontwikkelen van alternatieven, maar biedt tegelijkertijd tot 2035 investeringszekerheid voor CCS-projecten die op korte termijn nodig zijn om de doelstelling in 2030 te realiseren en de kosten van de transitie zo laag mogelijk te houden.
Hoe verhouden deze plannen zich tot de Regionale Energie Strategieën? Welke andere locaties worden onderzocht voor de opslag van CO2?
De opslag van CO2 zal enkel plaatsvinden onder de Noordzee, in elk geval voor de periode van het Klimaatakkoord, zo is daarin vastgelegd. Op dit moment zijn er verschillende partijen die de haalbaarheid van CO2-transport en opslag in kaart brengen. Op basis van die plannen bereid ik een ruimtelijke verkenning naar de mogelijkheden van transport en opslag van CO2 voor. Hierbij wordt rekening gehouden met de Regionale Energiestrategieën en Clusters Energiestrategieën (RES en CES). Communicatie over de ruimtelijke verkenning en verdere CCS-plannen zal voor de zomer opgestart worden. Uiteindelijk zal het ruimtebeslag van alle energie-ontwikkelingen (op land) worden opgenomen in het Programma Energie Hoofdstructuur (PEH).
Waarom kiest de regering ervoor om bovenop de Nederlandse CO2-heffing voor de industrie, die oploopt tot 125 euro per ton in 2030, waarmee CO2-opslag rendabel zal worden, ervoor om een miljardensubsidie uit te delen die de complete onrendabele top vergoed? Is dat niet in strijd met het principe van de vervuiler betaalt? Is hier sprake van oversubsidie?
De CO2-heffing dient niet om de onrendabele top van projecten te verkleinen. De CO2-heffing dient als stok achter de deur voor de reductieopgave van de industrie uit het Klimaatakkoord. De CO2-heffing verhoogt het reductiedoel voor te vermijden emissies ten opzichte van ETS. Hiermee worden de potentiële kosten voor deze emissies verhoogd, zeker in verhouding tot de kosten voor dezelfde emissies in andere landen, die naast het ETS geen nationale heffing voor de industrie hanteren. De heffing stimuleert bedrijven om in Nederland te investeren in reductiemaatregelen om deze additionele potentiële kosten te ontlopen. De SDE++ zorgt daarnaast als wortel voor een verlaging van de onrendabele top van deze investeringen ten opzichte van fossiele varianten. Deze beleidsmix van wortel en stok zorgt ervoor dat de industrie de reductie-opgave realiseert, terwijl het risico op weglek zoveel mogelijk wordt beperkt.
Waarom zet de regering in op vergroening van de Nederlandse olieraffinaderijen, terwijl we juist afscheid moeten nemen van aardolie en aardolieproducten? Is het niet strategisch handiger om gericht fabrieken te vergroenen die een toekomst hebben in een duurzame, klimaatneutrale wereld?
Olieraffinaderijen produceren grondstoffen voor chemie en plastics en brandstoffen voor alle vervoersmodaliteiten van auto’s en vrachtwagens, tot lucht- en scheepvaart. Auto’s rijden steeds meer elektrisch, maar zelfs als alle nieuwverkopen in 2030 emissieloos zijn, betekent dit dat het overgrote deel op dat moment nog steeds op fossiele brandstof rijdt. Voor 2030, en voor de chemie, de lucht- en scheepvaart naar verwachting nog een tijd langer, is er nog een grote afhankelijkheid van aardolieproducten in de maatschappij. Voor zwaar transporten voor grondstoffen voor chemische producten zoals plastics, verven en coatings, maar denk ook aan allerlei medische en gezondheidsproducten. En daarmee een afhankelijkheid van de raffinaderijen die deze belangrijke producten voor ons produceren. Voor het behalen van de klimaatdoelstellingen in 2030 en verder is de huidige vergroening van raffinaderijen dus essentieel, we kunnen immers voorlopig nog niet zonder deze producten.
Voor een duurzame en klimaat neutrale chemie en zwaar transport zonder fossiel koolstof gebruik (aardolie), is hernieuwbaar koolstof nodig. Hernieuwbaar koolstof kan op twee manieren worden geproduceerd: vanuit biobased grondstoffen of uit de lucht gevangen middels Direct Air Capture. Daarnaast is het essentieel om bestaande koolstofproducten zoals plastics te recyclen en niet te verbranden. Het kabinetsbeleid zet hier ook nadrukkelijk op in, bijvoorbeeld met de ontwikkeling van duurzame kerosine, (chemische) recycling van plastics en hoogwaardige biobased plastics. Een deel van deze noodzakelijke technologie vergt nog een innovatieslag om grootschalig te kunnen worden uitgerold, het innovatiebeleid van het kabinet zet hier daarom ook stevig op in.
Hoe beziet u de afspraken uit het Klimaatakkoord dat ongeveer de helft van de CO2 reductiedoelstelling mag voortkomen uit CO2-opslag in het licht van recente inzichten met betrekking tot het democratisch gebrek van dergelijke polderakkoorden?
Het kabinet heeft voor de totstandkoming van het Klimaatakkoord het oordeel van uw Kamer gevraagd over dit akkoord, waarbij de begrenzingen van CCS een uitdrukkelijke wens van uw Kamer was. Het klimaatakkoord is een breed maatschappelijk akkoord waarbij het Kabinet uiteindelijk een besluit heeft genomen om deze afspraken met betrekking tot CO2-opslag te maken en uit te werken in beleid en regelgeving. Daarmee is het een breed gedragen, ook politiek en democratisch tot stand gekomen afspraak.
Het incident bij de corona-vaccinatielocatie Amsterdam |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Jan Paternotte (D66), Aukje de Vries (VVD), Hanneke van der Werf (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Klopt het bericht dat mensen zijn lastiggevallen bij de vaccinatielocatie Heineken Music Hall in Amsterdam? Kunt u een beeld schetsen wat er heeft plaats gevonden? Zo nee, waarom niet?1
Zaterdag 15 mei heeft in Amsterdam een demonstratiemars plaatsgevonden tegen corona maatregelen. Ik heb begrepen dat deze in goede sfeer is verlopen. Het laatste stuk van de route liep langs een vaccinatielocatie. De politie is op de hoogte van een bericht op social media dat mensen zijn lastiggevallen.
De politie was zichtbaar aanwezig, maar heeft dit niet kunnen constateren. De aanwezige politiemedewerkers zijn niet aangesproken door personen die zich geïntimideerd of bedreigd voelden. Ook de gemeente geeft aan dat ze geen klachten heeft ontvangen.
Bent u het eens dat als je mensen aanvalt en belaagt, terwijl die rustig in de rij wachten op een prik, je geen demonstrant bent die gebruik maakt van zijn grondrechten, maar een belager bent die als zodanig door de politie aangepakt moet worden? Zo nee, waarom niet?
Ook demonstranten dienen zich aan de wet te houden. Een demonstratie is geen vrijbrief voor het plegen van strafbare feiten. Wanneer sprake is van strafbare feiten kan de politie daartegen optreden.
Bent u het eens dat dergelijke intimidatie van mensen die komen om zich te vaccineren onacceptabel is en in tijden van een pandemie een bedreiging vormt voor de volksgezondheid?
Het is zorgelijk en afkeurenswaardig als personen die zich willen laten vaccineren worden lastig gevallen.
Hoe is op dat moment ingegrepen en opgetreden, door wie en hoeveel mensen zijn gearresteerd?
Het bericht op social media dat mensen zijn lastiggevallen, is door de politie opgepikt en onder de aandacht gebracht van het politiepersoneel op locatie. Deze politiemedewerkers, die zichtbaar aanwezig waren, hebben deze intimiderende handelingen zelf niet kunnen constateren en zijn evenmin aangesproken door personen die zich geïntimideerd of bedreigd voelden. Naast het bericht op social media zijn bij politie geen registraties van meldingen of aangiften bekend over intimidatie of bedreigingen op deze locatie. Ook de gemeente geeft aan dat ze geen klachten heeft ontvangen.
Welke instructies hebben de GGD’s en medewerkers van de GGD indien zich dit soort incidenten voor doen?
Over de veiligheid en beveiliging buiten de test- en vaccinatielocaties hebben de GGD'en afspraken met de politie en afdeling Openbare Orde & Veiligheid van de gemeente. Medewerkers die belast zijn met beveiligingstaken treden op indien zich binnen de locaties incidenten voordoen. Een incident gericht tegen medewerkers of bezoekers kan aanleiding zijn voor de betreffende GGD om aangifte te doen bij de politie.
Worden de belaagden bij de vaccinatielocatie van GGD Amsterdam gewezen op de mogelijkheid aangifte te doen? Wilt u bevorderen dat de drempel laag is om aangifte te doen van dergelijke belaging?
Ik roep mensen die zich onveilig en geïntimideerd voelen dat te melden bij de politie en aangifte te doen in geval van strafbare feiten. Deze oproep heeft de politie ook gedaan op 15 mei, nadat zij kennis nam van het bericht op social media.
Bent u het eens dat iedereen die de komende maanden een prik krijgt, dat veilig en onbezorgd moet kunnen doen? Hoe gaat u dit waarborgen? Hoe wordt ervoor gezorgd dat dit soort zaken niet meer voorkomen en mensen ongestoord hun vaccinatie kunnen halen?
De veiligheid op priklocaties is een decentrale verantwoordelijkheid. Er is een richtlijn veiligheid priklocaties van de Taskforce Vaccins waarover ook afspraken zijn gemaakt met de GGD’s, zoals boven aangegeven. Daar waar nodig treedt de politie op onder het gezag van de burgemeester na afstemming binnen de driehoek en op basis van kennis van de lokale situatie. De NCTV levert samen met de diensten regelmatig een dreigingsbeeld omtrent vaccins.
Zoals de Minister van Justitie en Veiligheid uw Kamer heeft laten weten bij de toezending van de fenomeenanalyse van de NCTV «de verschillende gezichten van de coronaprotesten» worden ontwikkelingen rondom deze protesten en de verharding richting extremisme nauwlettend in de gaten gehouden door verschillende partners.
Welke afspraken zijn gemaakt met burgemeesters en/of gemeenten (al dan niet via de Vereniging Nederlandse Gemeenten) om dit soort incidenten (nu en in de toekomst) te voorkomen? Bent u bereid, indien geen afspraken zijn gemaakt, deze afspraken alsnog te maken? Zo nee, waarom niet?
In aanvulling op hetgeen in antwoord op vraag 7 is aangegeven, is door de ministeries van BZK, SZW, JenV en de VNG voorzien in een ondersteuningsnetwerk maatschappelijke onrust. Gemeenten kunnen daar terecht als zij advies of ondersteuning zoeken bij (dreigende) onrust.
Kunt u, gezien het belang van voorspoedig verloop van de vaccinatiecampagne, deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden voorafgaand aan het volgende debat rondom het coronavirus?
Dit is helaas niet gelukt.
Het bericht ‘Medische kwalen gemist door tekort aan artsen voor verstandelijk gehandicapten’ |
|
Lucille Werner (CDA) |
|
Tamara van Ark (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Medische kwalen gemist door tekort aan artsen voor verstandelijk gehandicapten» van Skipr d.d. 20 april 2021?1
Ja.
Bent u bekend met het zorgelijke tekort van AVG’s (arts verstandelijk gehandicapten)?
Ja.
Vindt u dat mensen met een verstandelijke handicap de zorg krijgen die ze nodig hebben aangezien er een tekort is aan AVG’s?
Iedereen in Nederland moet, als dat nodig is, 24 uur per dag terecht kunnen bij een arts. In 2019 ontving de Minister van VWS meerdere signalen van ouderen en mensen met een beperking die niet altijd bij een arts terecht konden. De aard van deze problematiek is uiteengezet in de Kamerbrief van december 20192 over zorg zoals huisartsen, VWS gehandicapten en specialisten ouderengeneeskunde in samenspel plegen te bieden (medisch-generalistische zorg). Hoewel de toenmalig Minister voor Medische Zorg en Sport en ik niet hebben gehoord dat mensen daadwerkelijk verstoken zijn geraakt van medisch-generalistische zorg (MGZ), kan ik me voorstellen dat er in sommige situaties onrust kan ontstaan over de toegankelijkheid tot deze zorg. Desondanks constateer ik dat er goede stappen worden gezet in de gehandicaptenzorg om te zorgen dat cliënten en patiënten nu en in de toekomst kunnen rekenen op deze zorg. Zoals ik aangaf in mijn brief van 13 januari jl.3 ben ik verheugd dat onder regie van de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) een convenant is gesloten, waarin samenwerkingsafspraken tussen beroepsgroepen en andere betrokken partijen tot stand zijn gekomen. Verschillende acties in het convenant richten zich op het verbeteren van medische kennis en deskundigheid in zorginstellingen in de gehandicaptenzorg.
Hoe kunt u waarborgen dat cliënten en patiënten de juiste zorg krijgen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u op de hoogte van de lage instroom van het aantal mensen dat de opleiding volgt tot AVG?
Ja.
Wat vindt u ervan dat er minimaal 48 artsen moeten starten met de specialisatie voor AVG om aan de vraag te kunnen voldoen, terwijl het er echter gemiddeld 17 zijn?
Bij de opleiding tot arts voor verstandelijk gehandicapten is al jaren sprake van een lagere instroom dan gewenst is op basis van de raming van het Capaciteitsorgaan en waarvoor financiering beschikbaar is. Vanaf 2018 zijn respectievelijk 14, 16 en 14 artsen deze opleiding gestart. Dit jaar zijn er tot op heden 15 artsen gestart, terwijl het Capaciteitsorgaan een instroom van 60 artsen adviseert. Dit is een onwenselijke situatie.
Om de instroom in de opleiding te verhogen, het imago van het beroep van AVG te verbeteren en het beroep aantrekkelijker te maken wordt door veldpartijen samen met VWS gewerkt aan een arbeidsmarktstrategie.
VWS heeft een subsidie aan de Nederlandse Vereniging van Artsen Voor Verstandelijk Gehandicapten (NVAVG) verstrekt om deze arbeidsmarktstrategie te trekken. De strategie richt zich op vijf pijlers: 1) het verbeteren van het imago van de opleiding, 2) het verbeteren van onderwijs over mensen met een verstandelijke beperking binnen de geneeskundeopleiding, 3) het verbeteren van de toegankelijkheid en capaciteit van de AVG-opleiding 4) het professionaliseren van de beroepsvereniging en 5) het verkennen van samenwerkingsmogelijkheden om werkervaringsplaatsen voor AVG’s te realiseren.
In maart 2021 heeft de NVAVG als resultaat van de derde pijler het rapport «Onderzoek vergroten instroom AVG’s» opgeleverd. Het rapport doet aanbevelingen rond de studiekeuze van geneeskunde studenten, de aantrekkelijkheid van de AVG-opleiding, het werken als AVG en de promotie en bekendheid van het beroep. De NVAVG is aan de slag gegaan met deze aanbevelingen. Zo worden jonge AVG’s en zij-instromers als ambassadeurs ingezet bij de werving van geneeskunde studenten, zijn zij het gezicht van de AVG op PR-materiaal en social media-accounts, en delen zij daar vlogs en podcasts over het werken als AVG. Om de opleiding zelf aantrekkelijker te maken wordt het onderwijs afwisselend fysiek en online gegeven. Ook wordt het fysieke onderwijs vaker op een centrale locatie in het land aangeboden, terwijl dit eerder alleen beschikbaar was in Rotterdam. Bovendien wordt extra aandacht besteed aan maatwerk bij het volgen van de opleiding en de mogelijkheden voor kortere trajecten, hetgeen aantrekkelijk is voor zij-instromers.
Kunt u aangeven hoe het komt dat het specialisme AVG zo onbekend is bij studenten? Kunt u aangeven wat er gedaan wordt om de opleiding tot AVG aantrekkelijk te maken? Kunt u zeggen wat gedaan wordt om dit specifieke specialisme onder de aandacht te brengen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u uitleggen waarom er een tekort aan poliklinieken is waar mensen met hun specifieke problemen terecht kunnen? Klopt het dat de meeste artsen vaak in dienst zijn van een zorginstelling, terwijl de meeste mensen met een beperking thuis wonen?
Sinds 1 januari 2020 maakt zorg van de AVG onderdeel uit van het verzekerde pakket van de Zorgverzekeringswet (Zvw). In mijn brief van 19 mei 20214 heb ik de Kamer geïnformeerd over de voortgang van de geneeskundige zorg voor specifieke patiëntgroepen (GZSP). De zorg van de AVG gericht aan thuiswonenden zonder Wlz-indicatie, onder andere vanuit de poliklinieken, maakt hier onderdeel van uit. Het is belangrijk zorgverzekeraars en zorgprofessionals te ondersteunen om gezamenlijk te komen tot een goed en volledig aanbod voor hun verzekerden en patiënten. In mijn brief geef ik aan dat het nodig is om het goede gesprek tussen en met de betrokken partijen te blijven faciliteren. Naar aanleiding van dit overleg heeft de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) al actie ondernomen om het zorgaanbod voor mensen met een verstandelijke beperking te waarborgen. Eerste overleggen hierover met aanbieders, Zorgverzekeraars Nederland (ZN), NZa en VWS hebben al plaatsgevonden. Hieruit blijkt onder andere dat voor aanbieders van deze zorg, de Zvw nog relatief nieuw is. Dit leidt tot vragen en onduidelijkheid. De komende periode zal VGN deze gesprekken continueren en hierbij ook de NVAVG, het NIP en de NVO betrekken. Ik ben voornemens dit proces nauwgezet te blijven volgen.
Het klopt ook dat AVG’s over het algemeen in dienst zijn van instellingen. Dit hoeft echter niet te betekenen dat zij geen zorg kunnen leveren aan mensen buiten de instelling. Het is belangrijk om meer inzicht te krijgen in de inzet van de AVG binnen en buiten de instelling. In mijn brief5 van 13 januari 2021 heb ik aangegeven dat het ons aan dit inzicht op dit moment ontbreekt, en dat ik dit inzicht van belang vind ter voorbereiding op toekomstige besluitvorming rond de positionering van MGZ. In deze brief heb ik aangekondigd dat de NZa zal verkennen of en welke aanpassingen er binnen de huidige bekostiging te maken zijn om 24/7 medisch-generalistische zorg (MGZ) in de regio te kunnen organiseren. Het verkrijgen van inzicht in de inzet van artsen zie ik van belang om mee te nemen in de verkenning van mogelijke aanpassingen voor de bekostiging.
Klopt het dat mensen met een verstandelijke beperking vooral worden verzorgd door mensen met kennis van gedragsproblemen, maar minder door mensen met medische kennis waardoor medische kwalen minder snel worden gezien? Is dit probleem bekend bij instellingen voor mensen met beperkingen? Is dit probleem bekend bij de opleidingen?
In gesprekken met o.a. VGN, NVAVG en LHV is dit onderwerp nadrukkelijk aan de orde geweest. In de brief van 13 januari 20216 heb ik daarom aangegeven dat ik het noodzakelijk vindt dat er samenwerkingsafspraken met andere partijen zijn over (het invullen van) randvoorwaarden. Deze afspraken kunnen gaan over het vergroten van medisch bewustzijn bij zorgmedewerkers op locatie, het verbeteren van de medische bedrijfsvoering rondom artsen en de gerichte inzet van verpleegkundig specialisten, physician assistants en verpleegkundigen, bijvoorbeeld door taakherschikking. Goede afspraken over deze drie randvoorwaarden kunnen bijdragen aan de juiste medische kennis op de juiste plek. Signalen vanuit de opleiding zijn bij mij onbekend. Ik zal contact opnemen met de opleiding om dit signaal bij hen te toetsen en zorgen dat daarover in de brief dit najaar wordt gerapporteerd.
Klopt het dat veel huisartsen de AVG-poli nog niet weten te vinden? Kunt u aangeven hoe dit verbeterd kan worden?
De zorg die op de AVG-poli geleverd wordt door de AVG is pas sinds 1 januari 2020 onderdeel van de Zvw. Tegelijkertijd werd de huisarts verwijzer voor deze zorg, waar dit voorheen geïndiceerd werd door het CIZ. Ik kan mij voorstellen dat niet alle huisartsen altijd het juiste aanbod weten te vinden, vanwege relatieve onbekendheid met deze patiëntgroep. Daarom ga ik in gesprek met de LHV en InEen om te bezien hoe we samen de bekendheid van de gehele GZSP, waaronder VG-zorg, kunnen vergroten onder huisartsen en hoe wij hen kunnen ondersteunen dit aanbod te vinden.
Het bericht ‘Column: Boeren krijgen sancties, natuurorganisaties een ‘goed gesprek’’ |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Klopt het dat deelnemers aan weidevogelbeheerprogramma’s tot wel zes keer de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op bezoek kunnen krijgen in vijf maanden tijd?1
Een deelnemer kan meerdere keren per controleseizoen bezoek krijgen op één of meerdere percelen waarop activiteiten worden uitgevoerd in het kader van Agrarisch Natuur en Landschapsbeheer (ANLb). Dit is inherent aan het systeem waarop Nederland de subsidieverlening voor het Agrarisch Natuurbeheer heeft geregeld.
De frequentie van de bezoeken binnen het «pakket weidevogelbeheer» is ook afhankelijk van de activiteiten die hiervoor door de deelnemer worden ingezet. Bij deelname aan meerdere activiteiten is de kans groter dat meer controlemomenten in de tijd noodzakelijk zijn om op het juiste moment de controle uit te voeren.
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl), als betaalorgaan voor het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB), bepaalt welke activiteiten door de NVWA ter plaatse moeten worden gecontroleerd. De NVWA voegt de te controleren activiteiten samen op een dusdanige manier dat de controles zo effectief en efficiënt mogelijk uitgevoerd kunnen worden. Belangrijkste voorwaarden hierbij zijn dat de controles conform de EU-verplichtingen en rekening houdend met de natuurkalender worden uitgevoerd, doch met een zo laag mogelijke frequentie.
Welke richtlijnen hanteert de NVWA voor controle op deelnemers aan weidevogelbeheerprogramma’s?
De NVWA voert in opdracht van RVO.nl de controles ter plaatse uit overeenkomstig de Europese controleverordeningen. De NVWA controleert ter plaatste of voldaan wordt aan de subsidievoorwaarden die gelden voor de activiteiten. De controlewerkzaamheden zijn afgestemd met RVO.nl, als betaalorgaan GLB.
Op welke aspecten controleert de NVWA als het gaat over weidevogelbeheer? Klopt het dat de inspecteurs van de NVWA tijdens zo’n controle ook zaken kunnen constateren die geen verband houden met agrarisch natuurbeheer? Zo ja, wat is hier de onderbouwing van?
In het kader van agrarisch natuurbeheer wordt gecontroleerd op de correcte uitvoering van de subsidiabele activiteit. Daarnaast wordt er gecontroleerd op naleving van baselinevoorschriften in het kader van het Agrarisch Natuurbeheer (ANLb).
Bij het uitvoeren van deze controles kunnen ook overtredingen geconstateerd worden die niet samenhangen met het agrarisch natuurbeheer, zoals de randvoorwaarden die gelden voor het GLB. Voor zover die overtreding valt binnen het toezichtsdomein van de NVWA, wordt dit intern doorgegeven en afgehandeld. Valt de overtreding binnen het toezichtsdomein van een andere organisatie, dan wordt dit ter verdere afhandeling doorgegeven aan de betreffende organisatie.
Hoeveel ruimte wordt boeren geboden voor herstel? Welke boetes kan de NVWA opleggen aan boeren als het gaat over weidevogelbeheer? Hoe vaak is dit de afgelopen jaren gedaan? Welke mogelijkheden hebben boeren om bezwaar te maken tegen zo’n boete? Hoe vaak is hier de afgelopen jaren gebruik van gemaakt?
De mogelijkheid om herstel te bieden is afhankelijk van de aard van de subsidiabele activiteit en de aard van de overtreding. Het is daarom niet mogelijk om hiervan een uitputtende opsomming te geven. Ten algemene kan gezegd worden dat herstel alleen geboden wordt als dit geen wezenlijke afbreuk doet aan het beoogde natuurdoel. Herstel wordt overigens geboden aan de ANLb-collectieven in hun rol als aanvragers van subsidie, niet aan de individuele deelnemende boeren.
Op grond van het EU-recht worden kortingen die door RVO.nl (namens het bevoegde gezag) in het kader van agrarisch natuurbeheer worden opgelegd niet gekwalificeerd als boetes, maar als administratieve correcties. De ANLb-collectieven kunnen bij RVO.nl bezwaar maken tegen het besluit waarbij de korting wordt opgelegd. Tot op heden zijn er geen bezwaarschriften tegen kortingen op het weidevogelbeheer ingediend. Dit hangt samen met het feit dat de subsidiabele activiteiten zodanig zijn omschreven dat het zonder meer duidelijk is dat er sprake is van een niet-naleving.
Klopt het dat natuurorganisaties maar eens in de vier jaar gecontroleerd worden door de NVWA? In hoeverre vinden er nog andere controles door andere overheidsinstanties plaats en hoe vaak worden die controles gehouden?
Met betrekking tot weidevogelbeheer voert de NVWA geen controles uit bij natuurorganisaties, omdat weidevogelbeheer door natuurorganisaties volledig nationaal wordt gefinancierd.
De natuurorganisaties worden geaudit door de stichting Certificering SNL. De Stichting Certificering SNL werkt in opdracht van de twaalf provincies en beoordeelt of de deelnemers aan het Subsidiestelsel Natuur en Landschap (SNL) voldoen aan het Programma van Eisen. De audits door de Stichting Certificering SNL vinden eens per 4 jaar plaats en vanaf 2021 eens per 3 jaar. Daarnaast kan de provincie zelf eigen veldcontroles voor natuurbeheer uitvoeren.
Voor de SNL geldt een verplichte certificering. Natuurbeheerders en agrarische collectieven krijgen van de Stichting Certificering SNL een certificaat als ze voldoen aan een Programma van Eisen. Deze eisen gelden in gelijke mate voor zowel natuurbeheerders als agrarische collectieven.
Omdat het agrarisch natuurbeheer via de SNL, naast nationale financiering, ook wordt gefinancierd uit GLB-middelen, zijn op het agrarisch natuurbeheer aanvullend ook de Europese controleverordeningen van toepassing.
Klopt het dat Stichting Certificering SNL bij Natuurmonumenten, Stichting Het Drentse Landschap, De Hooge Weide en Goois Natuurreservaat tekortkomingen aantrof ten aanzien van hun kwaliteitshandboek en bij het Zuid-Hollands Landschap en het Brabants Landschap tekortkomingen in de beheerplannen? Klopt het dat deze organisaties geen sancties ontvangen, maar hersteltijd krijgen en dat er daarna een afspraak op maat wordt gemaakt?
Het klopt dat bij deze natuurorganisaties tekortkomingen die verband houden met de certificering zijn aangetroffen. Aan de natuurorganisaties is herstel geboden. De werkwijze van de Stichting Certificering SNL is bij geconstateerde tekortkomingen bij natuurorganisaties gelijk aan de werkwijze die de Stichting Certificering SNL hanteert ten aanzien van de agrarische collectieven.
In de ruim tien jaar waarin de Stichting Certificering SNL thans werkzaam is, zijn de geconstateerde tekortkomingen die betrekking hebben op de certificering tot nu toe tijdig weggenomen.
Klopt het dat het intrekken van het certificaat de enige sanctie is die er voor natuurorganisaties bestaat, dat het sinds de oprichting van Stichting Certificering SNL in 2010 nog nooit is voorgekomen en er dus geen enkele natuurorganisatie een sanctie heeft ontvangen?
Naast het intrekken van het certificaat, zijn er ook andere vormen van «sancties». Indien de provincie constateert dat een terrein niet (meer) voldoet aan de subsidievoorwaarden, bijvoorbeeld op basis van de SNL-monitoring/evaluatie, eigen controles of signalen van derden, kan voor dat terrein de subsidie worden ingetrokken. Daarnaast kunnen natuurorganisaties ook zelf het initiatief nemen om terreinen terug te trekken uit de subsidie-beschikking. Het intrekken van het certificaat is een zeer ernstige sanctie: zodra een certificaat is ingetrokken komt een agrarisch collectief of natuurorganisatie niet meer in aanmerking voor een SNL-subsidie. Tot nu toe is er door de Stichting nog nooit een certificaat ingetrokken, omdat geconstateerde tekortkomingen tijdig zijn weggenomen.
Klopt het dat bij natuurorganisaties geen inspecties in het veld worden uitgevoerd terwijl dit bij deelnemers aan weidevogelbeheerprogramma’s wel gebeurt?
De provincie kan eigen veldcontroles uitvoeren voor natuurbeheer. Zie ook de beantwoording van vraag 5.
Hoe vaak vinden er door welke instantie controles plaats naar het naleven van de vergroeningseisen in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB)? Op welke aspecten wordt dan gecontroleerd? Hoe vaak is het de afgelopen jaren voorgekomen dat de vergroeningeisen niet goed werden nageleefd? Welke sancties werden toen toegepast?
RVO.nl voert bij alle aanvragen administratieve controles uit op de vergroeningsvoorwaarden. Daarnaast wordt steekproefsgewijs de situatie ter plaatse gecontroleerd door NEO (Netherlands Geomatics & Earth Observation) met behulp van satellietdata en door de NVWA ter plaatse.
De tabel hieronder geeft een overzicht van het aantal vergroeningscontroles ter plaatse per jaar en per instantie die de controles heeft uitgevoerd; NEO of de NVWA. Wanneer NEO via de satellietbeelden geen uitsluitsel kan geven over bevindingen, wordt een vervolgcontrole uitgevoerd door de NVWA.
Jaar
Controles NEO
Controles NVWA
Totaal
2018
1.948
910
2.858
2019
1.799
492
2.291
2020
1.771
171
1.942
Vanwege de corona-pandemie zijn de controle aantallen in 2020 lager dan in de andere jaren. Verordening (EU) 532/2020 biedt ruimte voor deze verlaging.
Tijdens de controle wordt beoordeeld of voldaan wordt aan de voorwaarden van de vergroeningsbetaling. Er wordt onder andere gecontroleerd op de aanwezigheid van toegestane gewassen, randen en stroken. Ook wordt gecontroleerd of het ploegverbod bij ecologisch kwetsbaar blijvend grasland gerespecteerd is. Deze controles worden met behulp van satellietbeelden door NEO uitgevoerd. Voorwaarden die niet administratief of met behulp van satellietdata te controleren zijn, worden ter plaatse gecontroleerd door de NVWA. De voorwaarden voor de vergroeningsbetaling zijn vastgelegd in Europese verordeningen. De Nederlandse invulling staat beschreven in paragraaf 3 van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB.
In de tabel hieronder staan de resultaten van de vergroeningscontroles en de bijbehorende kortingsbedragen voor de jaren 2018, 2019 en 2020.
Jaar
Aantal bedrijven met afwijking
Aantal hectares met afwijking
Opgelegd kortingsbedrag
2018
144
1.697
€ 196 k€
2019
219
455
€ 52 k€
2020
111
268
€ 30 k€
Het zesde rapport van UNITAD |
|
Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het zesde rapport van de Special Adviser and Head of the United Nations Investigative Team to Promote Accountability for Crimes Committed by Da’esh/Islamic State in Iraq and the Levant (UNITAD)?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de bevindingen in dit rapport, die aangeven dat er duidelijk en overtuigend bewijs is dat ISIS schuldig is aan genocide op de Jezidi-gemeenschap?
ISIS heeft zich schuldig gemaakt aan vreselijke misdrijven tegen allerlei groepen, zoals ook blijkt uit dit rapport. De misdaden tegen de Jezidi’s hebben diepe en blijvende sporen nagelaten in de Jezidi-gemeenschap.
Voor het kabinet zijn bij het erkennen van genocides uitspraken van internationale gerechts- en strafhoven, eenduidige conclusies volgend uit wetenschappelijk onderzoek en vaststellingen door de VN leidend. Het kabinet stelt daarom – mede op basis van uitgebreide en gedetailleerde informatie in rapporten zoals het zesde rapport van UNITAD – dat ISIS «hoogstwaarschijnlijk» genocide heeft gepleegd jegens de Yezidi’s, omdat dit tot nu toe noch door een internationaal gerechts- of strafhof noch door de VN Veiligheidsraad is vastgesteld.
Onderschrijft u de conclusie dat er genocide heeft plaatsgevonden, en is dit voldoende bewijs voor Nederland om te erkennen dat er genocide jegens de Jezidi-gemeenschap is gepleegd?
Zie het antwoord op vraag 2.
Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de motie van het lid Voordewind c.s. over de erkenning van genocide door ISIS-strijders, die uitspreekt dat ISIS-strijders vervolgd en berecht moeten worden voor het plegen van genocide en de regering verzoekt steun te genereren in de Veiligheidsraad voor de erkenning van genocide door ISIS-strijders? Kunt u hierbij ook aangeven welke stappen Nederland hierin zet samen met andere Europese landen, nu Nederland zelf niet meer in de Veiligheidsraad zit?2
Nederland heeft zich tijdens en na het lidmaatschap van de VN-Veiligheidsraad op verschillende manieren ingezet voor erkenning van genocide door ISIS-strijders en hun berechting, onder meer door de organisatie van een evenement over de berechting van ISIS-strijders tijdens de High Level week van de Algemene Vergadering van de VN in 2019 en door zogenoemde «likeminded» landen bij elkaar te brengen om te pogen een gezamenlijk standpunt hierop te formuleren. Steun in de Veiligheidsraad voor internationale berechting van ISIS-strijders, bijvoorbeeld via een internationaal tribunaal, voor hun misdaden, waaronder mogelijk oorlogsmisdaden en genocide, ontbrak. Nederland blijft zich inzetten voor de strijd tegen straffeloosheid in de regio door nauw samen te werken met de bewijzenbank UNITAD en de bewijzenbank voor Syrië, het IIIM (International, Impartial and Independent Mechanism). Als het zou komen tot een internationaal berechtigingsmechanisme, zijn deze bewijzen noodzakelijk om ISIS-strijders te berechten en mogelijke genocide vast te stellen.
Hoe beoordeelt u de inschatting van Karim Khan dat processen tegen verdachten volgend jaar in Irak kunnen plaatsvinden?
Tijdens de presentatie van het UNITAD rapport aan de VN Veiligheidsraad op 10 mei jl. heeft Karim Khan aangegeven dat UNITAD volgend jaar de vervolging van verdachten voor misdaden tegen de menselijkheid en genocide door Irak kan ondersteunen als de benodigde wetgeving is aangenomen en deze voldoet aan internationale standaarden en garanties geeft ten aanzien van het niet toepassen van de doodstraf. UNITAD kan alleen informatie delen met de Iraakse autoriteiten als er voldoende waarborgen zijn voor een eerlijk proces. Dat is nu niet het geval. De nieuwe wetgeving waarin misdaden tegen de menselijkheid strafbaar worden gesteld waarnaar Karim Khan verwijst in zijn speech en in het UNITAD rapport, wordt momenteel behandeld door het Iraakse parlement. Het is nog onduidelijk wanneer deze behandeling wordt afgerond. De voorziene wetgeving voldoet op dit moment niet aan de internationale standaarden, waaronder het recht op een eerlijk proces, en voorziet in de mogelijkheid dat de doodstraf wordt toegepast.
Welke ondersteuning bieden Nederland en de Europese Unie aan deze processen, en bent u bereid met uw Iraakse collega in contact te treden om te bezien welke eventuele extra ondersteuning van nut kan zijn?
Nederland ondersteunt het werk van UNITAD in Irak, met specifieke aandacht voor getuigenbescherming. Zo heeft UNITAD met Nederlandse steun een Witness Protection Unit opgericht ter bescherming van slachtoffers en getuigen.
Het belang van accountability van ISIS-strijders wordt in brede zin regelmatig opgebracht bij de Iraakse autoriteiten, zowel in bilateraal als in EU-verband.
Wat is de stand van zaken van de gesprekken van Nederland en andere Europese landen met Irak om aldaar tot de berechting van Europese ISIS-strijders te komen? Welke verdere stappen kunnen hier op basis van het zesde rapport van UNITAD voor gezet worden, en bent u bereid dit punt ook in te brengen (eventueel via Europese landen die op dit moment in de VN-Veiligheidsraad zitten) bij gesprekken over het UNITAD-rapport binnen de VN?
Voormalig Minister van Buitenlandse Zaken Blok sprak op 19 mei jl. met de Iraakse Minister van Buitenlandse Zaken Fouad Hussein. Tijdens dit gesprek benadrukte Minister Blok wederom het belang van accountability van buitenlandse ISIS-strijders. Minister Hussein gaf aan bereid te zijn om hierover verder te spreken. Het gesprek gaf geen aanleiding om te veronderstellen dat het Iraakse standpunt daaromtrent is veranderd; ISIS-strijders worden berecht naar het Iraakse rechtssysteem. Volgens Nederland en andere Europese landen voldoet het Iraakse rechtssysteem op dit moment niet aan internationale juridische standaarden en een eerlijk proces kan dan ook niet worden gegarandeerd. Desondanks blijft Nederland samen met enkele Europese landen in gesprek met Irak, over berechting in Irak volgens internationale juridische standaarden. Nederland onderschrijft de inzet van UNITAD op het verzamelen van bewijs, en op het trainen en ondersteunen van Iraakse autoriteiten bij het archiveren en digitaliseren van bewijsmateriaal voor misdrijven gepleegd door ISIS in lijn met internationale standaarden en bij de bescherming van getuigen als aangegeven in het zesde rapport.
Wat is de stand van zaken van de gesprekken van Nederland en andere Europese landen met de Koerden in het noorden van Syrië om aldaar tot de berechting van Europese ISIS-strijders te komen?
Zoals gemeld in Kamerbrieven over de berechting van foreign terrorist fighters door Syrische Koerden van 31 maart 2020 (Kamerstuk 27 925 nr. 708) en 16 december 2019 (Kamerstuk 27 925 nr. 688) kent de berechting door de Syrian Democratic Forces (SDF) diverse juridische en politieke bezwaren. De Extern Volkenrechtelijk Adviseur schetste in zijn advies (Kamerstuk 27 925, nr. 657 d.d. 24 juli 2019) de juridische beperkingen. Zo zou berechting van Europese ISIS-strijders in Noordoost Syrië de samenwerking met de SDF, een niet-statelijke actor, betekenen. Dat zou internationaalrechtelijk op gespannen voet kunnen staan met het non-interventiebeginsel en de soevereiniteit van Syrië, omdat de SDF daarmee een bevoegdheid zou uitoefenen die normaliter bij statelijke actoren ligt, en het Syrische regime deze bevoegdheid niet aan de SDF heeft overgedragen. Ook zou de vervolging en berechting naar verwachting niet voldoen aan internationale standaarden. Het is daarnaast onduidelijk of de SDF ook op lange termijn deze processen zou kunnen blijven voeren, en de evt. vonnissen zou uitvoeren. Deze berechtingsoptie heeft Nederland besproken met Europese partners en zij delen de conclusie dat effectieve en legitieme berechting door de Syrische Koerden door genoemde politieke en juridische problemen wordt verhinderd.
Het bericht dat de hobbyvisserijsector op school reclame maakt. |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Vissen met Enzo Knol»?1
Ja.
Klopt het dat op basisschool De Balein in De Rijp op verzoek van Sportvisserij Nederland opnames zijn gemaakt van een les over vissen met als doel de hobbyvisserij te promoten? Zo nee, hoe zit het dan?
Het klopt dat opnames zijn gemaakt van een les over vissen. Over het doel van de les kan ik geen uitspraken doen.
Erkent u dat in deze casus duidelijk sprake is van promotiedoeleinden voor de hobbyvisserij? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan de overheid om een uitspraak te doen of er in deze casus sprake is van promotie voor de hobbyvisserij. De basisschool heeft gegeven de grondwettelijke vrijheid van onderwijs (artikel 23) de vrijheid om vanuit zijn onderwijskundige visie, doordachte keuzes te maken om bepaalde lesmaterialen te gebruiken of juist uit te sluiten, te ontwikkelen, aan te bieden, of samen te werken met partijen en (maatschappelijke) organisaties die scholen lesmateriaal aanbieden. Ook zijn organisaties die materialen publiceren en aanbieden zelf verantwoordelijk voor de inhoud en toonzetting daarvan.
Hoe duidt u deze casus in relatie tot de commerciële belangen van mediapartners VIS TV en Enzo Knol?
Het commerciële mediabedrijf VIS TV en vlogger Enzo Knol zijn op initiatief van de vereniging Sportvisserij Nederland uitgenodigd om een les over vissen voor leerlingen in groep 8 te filmen en deze vervolgens aan te bieden als lesmateriaal voor andere scholen in Nederland. De basisschool De Balein heeft autonomie in haar keuze voor het te gebruiken lesmateriaal, ook voor wat betreft lesmateriaal dat wordt aangeboden door een derde partij zoals de vereniging Sportvisserij Nederland. VIS TV en Enzo Knol moeten zich aan de mediawet houden als zij een commerciële mediadienst op aanvraag (YouTubekanaal) uitvoeren. Zij zijn samen met de vereniging Sportvisserij Nederland verantwoordelijk voor de inhoud en toonzetting van de desbetreffende online les.
Hoe verhoudt deze casus zich volgens u tot de strekking van het convenant over sponsoring in het basisonderwijs en voortgezet onderwijs voor de jaren 2020–2022?2
Zie antwoord bij vraag 6.
Kunt u uitsluiten dat in deze casus inbreuk wordt gemaakt op de volgende passage uit het sponsorconvenant: «Zo mag in (digitale) lesmaterialen en (digitale) leermiddelen geen (impliciete) reclame voorkomen en mag daarin geen sprake zijn van onvolledige of subjectieve informatie»? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Met het onderwijs en bedrijfsleven zijn inderdaad afspraken gemaakt in het convenant over sponsoring. Er is in de online les geen sprake van reclame of promotie van materialen die leerlingen aanzet tot de koop of gebruik van een bepaald merk of product. De basisschool De Balein heeft vanuit eigen onderwijskundige visie ervoor gekozen gebruik te maken van de lesmethode van de vereniging Sportvisserij.
Bent u op de hoogte van het feit dat vissen stress en pijn kunnen ervaren, zeker wanneer ze door middel van een scherpe haak door hun bek uit het water worden getrokken?
Er is in (internationaal) wetenschappelijke kring veel discussie over de vraag of vissen pijn kunnen ervaren. In Nederland wordt ernaar gestreefd om leed bij vissen zo veel mogelijk te vermijden.
Sportvisserij Nederland heeft een Gedragscode3 opgesteld waarin is opgenomen dat sportvissers verplicht zijn met zorg en respect met vissen om te gaan. Het is aan Sportvisserij Nederland om hier toezicht op te houden.
Wat is in deze als «gastles» verpakte reclamecampagne voor de hobbyvisserij gezegd over dierenwelzijn en biodiversiteit?
De overheid vertrouwt de professionaliteit van de scholen bij het maken van doordachte keuzes voor inzet van bepaalde lesmethodes.
Is deze reclamecampagne voor de hobbyvisserij op enige wijze inhoudelijk getoetst op elementen als misleiding en commerciële belangen? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan de rijksoverheid om lesmateriaal inhoudelijk te toetsen. Ook de inhoud en toon van dit specifieke lesmateriaal is dan ook de verantwoordelijkheid van de samensteller. De keuze om gebruik van dit lesmateriaal te maken is aan de school.
Bent u alsnog bereid om door een onafhankelijke partij een inhoudelijke toets te laten uitvoeren op deze als «lesmateriaal» verpakte reclamecampagne? Zo nee, waarom niet?
Besturen, scholen en leraren zijn verantwoordelijk voor de beoordeling van, en aanspreekbaar op, de kwaliteit van door hen gebruikte lesmaterialen, gastlessen en excursies, ook als die worden georganiseerd of gefaciliteerd door derden, zoals bedrijven of (maatschappelijke) sectoren. Er zijn verschillende afwegings-mechanismen om ervoor te zorgen dat dit gebeurt op een manier die bij de school past en uiteraard ook binnen de grenzen van de wet. Hierbij spelen met name het interne toezicht en de medezeggenschap een rol.
De inspectie houdt toezicht op het onderwijs, inclusief door derden georganiseerde of gefaciliteerde elementen van onderwijs die binnen de wettelijke onderwijstijd onder de verantwoordelijkheid van de school plaatsvinden. Als de inspectie signalen krijgt dat er zaken gebeuren die mogelijk strijdig zijn met de wet- en regelgeving, dan kan de inspectie het schoolbestuur daarop aanspreken. In het sponsorconvenant onderwijs wordt bovendien aangegeven dat er geen promotie voor bedrijven mag voorkomen in lesmateriaal. Hiermee wordt de onafhankelijkheid van het lesmateriaal gewaarborgd. Daarom achten wij een verdere verscherping van de toezichthoudende rol van de inspectie op dit thema overbodig.
Is aan de ouders van deze kinderen vooraf om toestemming gevraagd voor deelname aan deze reclamecampagne voor de hobbyvisserij? Zo nee, waarom niet?
Navraag bij de school leert dat aan de ouders van de kinderen vooraf toestemming is gevraagd voor deelname aan de les waarbij is aangegeven dat leerlingen in beeld zouden komen. Verder heeft de school gehandeld conform het privacyreglement van Blosse onderwijs waar ook basisschool De Balein deel van uitmaakt en dat ook voor basisschool De Balein geldt.
Is de kinderen (en hun ouders) vooraf expliciet de mogelijkheid voorgelegd om niet deel te nemen aan deze reclamecampagne voor de hobbyvisserij? Zo nee, waarom niet?
Dit is volgens de school niet expliciet gebeurd. Ouders hadden dit bij het vooraf toestemming vragen wel zelf kunnen aangeven.
Is aan de ouders van deze kinderen vooraf om toestemming gevraagd voor het maken van beeldmateriaal dat later door de hobbyvissers gebruikt zal worden voor de promotie van hun dieronvriendelijke hobby? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord bij vraag 11.
Hoe gaat u voorkomen dat Sportvisserij Nederland ook andere Nederlandse basisscholen gaat lastigvallen met deze als «lesmateriaal» verpakte reclamecampagne?
Het is niet de rol van de overheid om hierin te sturen. Gegeven de grondwettelijke vrijheid van onderwijs (artikel 23), de autonomie van scholen en de professionele ruimte van leraren, bemoeit de overheid zich niet met de keuze van scholen voor het te gebruiken lesmateriaal. Alleen op hoofdlijnen worden in kerndoelen en eindexamens de inhoudelijke eisen aan het onderwijs vastgesteld. Het is de verantwoordelijkheid van scholen zelf om hun lesmaterialen te kiezen om het curriculum in de praktijk vorm te geven. Dat kan via methoden, additionele lesmaterialen, zelf ontwikkeld lesmateriaal en combinaties daarvan. Het staat elke partij vrij om lesmaterialen te ontwikkelen en aan te bieden. Het is niet aan de overheid om bepaalde lesmaterialen uit te sluiten.
Deelt u de mening dat vissers, jagers, vertegenwoordigers van de bioindustrie en andere dieronvriendelijke sectoren niets te zoeken hebben op scholen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord bij vraag 14.
Het bericht ‘Nederland verliest controle op beveiliging van het internet.’ |
|
Queeny Rajkowski (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Nederland verliest controle op beveiliging van het internet?»1
Ja.
Hoe beoordeelt u het advies van de Cyber Security Raad dat het kabinet dringend moet ingrijpen om te voorkomen dat onze economie te afhankelijk wordt van buitenlandse technologie? Kunt u uw analyse toelichten?
Op 14 mei jl. heeft de Cyber Security Raad (CSR) het advies «Nederlandse Digitale Autonomie en Cybersecurity» uitgebracht. Het vraagstuk van digitale autonomie en het verhogen van onze digitale weerbaarheid heeft de nadrukkelijke aandacht van het kabinet. Digitale autonomie is echter geen vanzelfsprekendheid.
Nederland is verweven met de mondiale economie die bestaat uit een veelheid aan onderlinge, wederzijdse afhankelijkheden. Dat betekent dat leveranciers van over de hele wereld als onderdeel van complexe waardeketens producten en diensten leveren in het digitale domein. Deze verwevenheid biedt in algemene zin zeer grote economische voordelen, is in een open en gespecialiseerde economie onvermijdelijk en kan bijdragen aan een weerbare internationale economische positie van Nederland. Door deze verwevenheid kunnen er in het digitale domein echter ook ongewenste afhankelijkheidsrelaties met partijen van buiten EU ontstaan. Dit kan onze publieke belangen, waaronder onze (nationale) digitale veiligheid, in het geding brengen. De CSR wijst er in zijn advies op dat ongewenste (digitale) afhankelijkheden een bedreiging kunnen vormen die geadresseerd moeten worden. Tegelijkertijd onderschrijft de CSR dat naast de dreiging die uitgaat van deze afhankelijkheidsrelaties, globalisering enorme voordelen voor Nederland heeft gebracht. Balkanisering (versplintering) van technologie en protectionisme kan wereldwijde handel belemmeren en daarmee ook welvaart en banen kosten in Nederland, aldus de CSR.
Bij het adresseren van ongewenste afhankelijkheidsrelaties moeten protectionisme en fragmentatie dan ook zo veel mogelijk worden vermeden. In dat licht ziet het kabinet digitale autonomie niet als doel op zich maar als middel. Dit moet, in samenspraak met onze Europese partners, zorgvuldig en proportioneel worden bezien zodat Nederland het vermogen heeft om voldoende voor de eigen publieke belangen, waaronder onze (nationale) digitale veiligheid, op te komen en deze belangen zeker te stellen.
Het is nodig voor onze digitale autonomie dat we open, eerlijke en duurzame internationale relaties aangaan, waarbij onze normen en waarden zijn beschermd. De voordelen van internationale handel en investeringen, toegang tot wereldwijde waardeketens en internationale concurrentie moeten zoveel mogelijk behouden blijven.
Tegelijkertijd is het zaak dat we actief blijven investeren in de weerbaarheid van onze digitale infrastructuur. Waar nodig en wenselijk moeten we maatregelen nemen om ongewenste strategische afhankelijkheden weg te nemen of te voorkomen. Om tot effectieve en proportionele maatregelen te komen dient een zorgvuldige analyse van en afweging tussen de risico’s en de verwachte (veiligheids)baten en de verwachte kosten van de mogelijke maatregelen.
Er lopen al acties die concreet bijdragen aan onze digitale autonomie. Zo wordt binnen het nieuwe samenwerkingsplatform voor kennis en innovatie cybersecurity (dcypher) gewerkt aan een routekaart voor cryptocommunicatie. Het kabinet werkt daarnaast voortdurend aan de versterking van de digitale weerbaarheid via het beleid dat is uiteengezet in de Nederlandse Cybersecurity Agenda (NCSA). Bij de beoordeling van risico’s ten aanzien van spionage, beïnvloeding of sabotage door statelijke actoren of andere partijen bij digitale producten hanteert het kabinet de overwegingen die zijn vermeld in de brief aan de Tweede Kamer over C2000.2 Meer specifiek voor de telecommunicatiesector heeft het kabinet op 1 juli 2019 aanvullende beschermingsmaatregelen aangekondigd op basis van een risicoanalyse die is uitgevoerd door de Taskforce Economische Veiligheid3. Dit heeft er onder andere toe geleid dat mobiele netwerk operators in kritieke onderdelen alleen gebruik mogen maken van vertrouwde leveranciers.
Daarnaast overweegt Nederland deelname aan een Important Project of Common European Interest voor Cloudinfrastructuur en services (IPCEI CIS), een concreet Europees project wat als doel heeft om nieuwe generatie cloud-oplossingen in Europa te ontwikkelen en de waardeketen in Europa te versterken. Ook kijkt Nederland naar deelname aan een Important Project of Common European Interest voor de semiconductorsector (IPCEI Micro-elektronica 2, IPCEI ME2). De resultaten om onder het Nederlandse bedrijfsleven en kennisinstellingen de belangstelling te identificeren volgen in de zomer.
Het is essentieel dat we nu en in de toekomst blijven inzetten op digitale autonomie en cybersecurity.
Hoe beoordeelt u de onderliggende waarschuwing van de Cyber Security Raad dat Nederland haar greep op de beveiliging van het internet anders dreigt kwijt te krijgen? Kunt u uw analyse toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de status van de uitvoering van de motie van de leden Buitenweg en Yesilgöz-Zegerius over inzicht verkrijgen in de afhankelijkheid van digitale processen en diensten bij vitale processen? In hoeverre zijn processen van onze vitale infrastructuur ondergebracht en afhankelijk van buitenlandse aanbieders? In hoeveel van deze gevallen is het beheer van deze digitale processen uitbesteed aan buitenlandse aanbieders? Hoeveel van deze aanbieders zijn gevestigd in staten die een offensief cyberprogramma kennen?2
Met de brief «Beleidsreactie op het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren (DBSA) en voortgang aanpak statelijke dreigingen» gaf het kabinet invulling aan de motie Buitenweg/Yesilgöz-Zegerius over het inzichtelijk maken van cyberafhankelijkheden in vitale processen.5 Hierin wordt de opzet van een structurele aanpak voor de telecomsector benoemd. Ook staat hierin aangegeven dat in de komende periode in kaart wordt gebracht wat er nodig is qua mensen, middelen en expertise om deze aanpak te verbreden naar andere vitale processen.
Er wordt niet integraal bijgehouden in hoeverre de dienstverlening binnen vitale processen plaatsvindt door of afhankelijk is van buitenlandse aanbieders, en daarmee ook niet in hoeveel gevallen het beheer van digitale processen wordt uitbesteed aan buitenlandse aanbieders. Dit is, gezien het grote aantal leveranciers van producten en diensten van vitale processen, ook niet realistisch. Uitgangspunt is een risicogestuurde aanpak, zodat dreigingen en kwetsbaarheden gericht kunnen worden geadresseerd. Zo zijn binnen de aanpak tegengaan statelijke dreigingen verschillende instrumenten ontwikkeld en maatregelen genomen om nationale veiligheidsrisico’s te adresseren, zoals de voorbereiding van wetgeving ten behoeve van het stelsel van investeringstoetsing en de herziening en beschikbaarstelling van het instrumentarium voor inkoop en aanbesteding.6
Bent u het met de mening eens dat het uit nationale veiligheidsoverwegingen, onwenselijk is om digitale technologieën die wij gebruiken voor vitale processen zoals energievoorziening en betalingsverkeer af te nemen van staten met een offensief cyberprogramma? Zo ja, waar liggen volgens u mogelijkheden om meer grip te krijgen op de digitale processen van onze vitale infrastructuur? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren (DBSA) beschreven is een toenemende afhankelijkheid van buitenlandse technologie een gegeven, aangezien geen land beschikt over alle kennis en productiemiddelen om technologisch onafhankelijk te opereren.7
Tegelijkertijd bestaan er risico’s op digitale spionage en -sabotage, die kunnen leiden tot verstoring van de continuïteit van de vitale infrastructuur en aantasting van de integriteit of exclusiviteit van gevoelige kennis en informatie. Een aanvullend risico kan ontstaan als er betrokkenheid is van leveranciers die afkomstig zijn, of onder controle staan van bedrijven, uit een land met wetgeving die commerciële partijen dwingt tot samenwerking met de overheid van dat land. De risico’s voor de nationale veiligheid worden verder vergroot als het land in laatstbedoelde zin een offensief inlichtingenprogramma voert dat gericht is op Nederlandse belangen. Van belang is het juist ook met betrekking tot deze risico’s telkens te bepalen of en welke beheersmaatregelen mogelijk, wenselijk, en realiseerbaar zijn om voldoende bescherming hiertegen te bieden.
Versterking van de weerbaarheid van netwerk- en informatiesystemen is dan ook van groot belang. Het kabinet werkt hieraan via de aanpak statelijke dreigingen, de versterkte aanpak vitaal en de aanpak zoals beschreven in de Nederlandse Cybersecurity Agenda (NCSA). Het in kaart brengen van de te beschermen belangen en de daarop betrekking hebbende dreigingen, alsmede het nemen van maatregelen om die belangen te beschermen, staan daarbij steeds centraal. De combinatie van technologische ontwikkelingen en geopolitieke veranderingen vraagt erom met een andere blik te kijken naar welke belangen we willen beschermen. Hiervoor wordt nauw samengewerkt met onder meer bedrijven en kennisinstellingen. Met een geactualiseerd instrumentarium worden deze veranderende omstandigheden integraal meegewogen in het beoordelen van risico’s en bij het naar aanleiding daarvan waar nodig nemen van weerbaarheidsverhogende maatregelen. Hierbij wordt digitale en fysieke weerbaarheid in zijn geheel bezien. Ketenafhankelijkheden worden daarbij beter in kaart gebracht, omdat vitale processen onderling sterk verweven zijn en sterk afhankelijk zijn van toeleveranciers.
Hoeveel geld ontvangt Nederland jaarlijks uit het EU Resilience and Recovery Fund om te investeren in digitale innovaties? Hoe groot is dit bedrag ten opzichte van andere lidstaten? Op basis van welke voorwaarden wordt dit geld verdeeld onder lidstaten?
Nederland ontvangt naar verwachting € 5,96 mld. aan middelen uit de Recovery and Resilience Facility. Om aanspraak te maken op de RRF-middelen moet Nederland een Recovery and Resilience plan (RRP) indienen met ambitieuze hervormingen en investeringen die invulling geven aan de landspecifieke aanbevelingen die de Europese Commissie voor Nederland heeft geïdentificeerd. Deze middelen moeten ingezet worden voor het bevorderen van economisch herstel en het aanjagen van de groene en digitale transitie. Minstens 20% van de middelen moeten ten goede komen aan de digitale transitie. Hiernaast moet minstens 37% bijdragen aan de groene transitie. De middelen worden in tranches uitgekeerd op basis van het behalen van vooraf geformuleerde mijlpalen en doelen die voor 31 augustus 2026 moeten zijn afgerond. Dezelfde voorwaarden zijn van toepassing op andere lidstaten. Het staat lidstaten verder vrij om binnen de criteria uit de RRF-verordening meer focus te leggen op de digitale transitie in hun eigen RRP’s.
De allocaties uit de RRF worden op twee momenten vastgesteld. De allocatie voor 2021–2022 is gebaseerd op werkloosheidscijfers (2015–2019), de omvang van de bevolking (2019) en het bbp per capita (2019). Voor de allocatie in 2023 geldt een aangepaste verdeelsleutel waarbij de factor werkloosheid wordt vervangen door (in gelijke delen) het bbp-verlies in 2020 en het cumulatieve bbp-verlies over de periode 2020–21 op basis van de cijfers die eind juni 2022 beschikbaar zijn. Op de website van de Europese Commissie vindt u de allocatie van de RRF-middelen per lidstaat8. Lidstaten worden geacht een RRP in te dienen voor 100% van de verwachte allocatie. Naar aanleiding van de definitieve vaststelling kunnen lidstaten hun RRP’s wijzigen voor zover de definitieve allocatie is gewijzigd.
Bent u het met de mening eens dat het voor Nederland, zowel uit veiligheids- als innovatieoogpunt van groot belang is dat wordt geïnvesteerd in Nederlandse technologie? Zo ja, hoe beoordeelt u het bedrag dat Nederland jaarlijks ontvangt uit het EU Resilience and Recovery Fund? Zo nee, waarom niet?
Ja, vanuit zowel veiligheids- als innovatieoogpunt is het van groot belang dat wij blijven investeren in technologische ontwikkeling. Het bedrag dat Nederland zal ontvangen vanuit de Resilience and Recovery Facility is een welkome aanvulling. De RRF-middelen betreft echter een incidentele impuls en is daarmee van beperkte meerwaarde voor de uitdagingen waar Nederland voor staat. Het is voor onze brede welvaart van groot belang dat wij ook structureel blijven investeren in het versterken van onze lange termijn verdienvermogen.
Kunt u deze vragen binnen de gestelde termijn beantwoorden?
Ja.
Het feit dat mevrouw Bunschoten met drie kinderen door corporatie Dudok feitelijk op straat wordt gezet |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het feit dat mevrouw Bunschoten met drie kinderen door corporatie Dudok feitelijk op straat wordt gezet?
Ja, ik ben bekend met de genoemde situatie.
Deelt u de mening dat bij een ingrijpende gebeurtenis als een scheiding mag worden verwacht dat corporaties de menselijke maat hanteren?
Ik ben bekend met het feit dat mevrouw Bunschoten haar koopwoning in verband met echtscheiding heeft verkocht en hierna op zoek was naar woonruimte. Zij heeft gereageerd op enkele sociale huurwoningen in Hilversum via WoningNet Gooi- en Vechtstreek, het aanbodsysteem van woningcorporaties in deze regio. Dit systeem is gebaseerd op de huisvestingsverordening die onder andere in de gemeente Hilversum van kracht is. Hierin is onder andere bepaald wie in aanmerking komen voor een urgentieverklaring. De woningcorporatie verleent voorrang aan de woningzoekenden met een urgentieverklaring en houdt zich hierbij aan de voorwaarden uit de huisvestingsverordening. De corporatie heeft hierin geen eigen afwegingsruimte. Ik heb begrepen dat het verzoek van mevrouw Bunschoten om urgentie door de Regionale Urgentiecommissie Gooi- en Vechtstreek is afgewezen.
Deelt u de mening dat een gescheiden moeder met drie kinderen geen urgentie voor een sociale huurwoning geven in geen enkel geval een menselijke maat is?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de uitspraak van de corporatie dat mevrouw Bunschoten met drie kinderen zich maar moet melden bij de daklozenopvang? Deelt u de mening dat die uitspraak van de corporatie hartverscheurend is?
Mij is niet bekend dat de corporatie een dergelijk advies aan mevrouw Bunschoten heeft gegeven. In de meeste gemeenten worden mensen zoals mevrouw Bunschoten door de gemeente begeleid en is dit in haar geval ook gebeurd. Daarnaast komt mevrouw Bunschoten op basis van reguliere inschrijftijd op dit moment al in aanmerking voor een sociale huurwoning.
Bent u bereid zo snel mogelijk met corporatie Dudok in gesprek te gaan en aan te dringen op een oplossing?
Zoals hiervoor al aangegeven kan mevrouw Bunschoten op dit moment al reageren op beschikbare sociale huurwoningen en kan zij zich voor verdere ondersteuning tot de gemeente wenden.
Herkent u de signalen die wij ontvangen dat gescheiden ouders vaak geen urgentie voor een sociale huurwoning krijgen?
Ik ben bekend met het feit dat gemeenten in hun huisvestingsverordening woningzoekenden in verband met echtscheiding niet altijd aanmerken als woningzoekenden voor wie voorziening in de behoefte aan woonruimte dringend noodzakelijk is. Het is echter aan de gemeenteraad om hierin keuzes te maken.
Bent u bereid om met Aedes afspraken te maken over het geven van urgentie voor een sociale huurwoning aan gescheiden ouders?
Zoals in antwoord op vraag 6 al is aangegeven is het niet aan de corporaties om afspraken te maken over het geven van urgentie voor een sociale huurwoning aan gescheiden ouders, maar is dit een verantwoordelijkheid van gemeenten.
Er zijn veel categorieën huishoudens waarvoor je zou wensen dat ze heel snel een woning kunnen krijgen. De huisvestingswet geeft de gemeente ruimte om categorieën aan te wijzen. Als er een huisvestingsverordening is dan dienen de volgende categorieën op basis van de wettelijke regels een urgentiestatus te krijgen: woningzoekenden die verblijven in een voorziening voor tijdelijke opvang van personen, die in verband met problemen van relationele aard of geweld hun woonruimte hebben verlaten en woningzoekenden die mantelzorg als bedoeld in artikel 1.1.1., eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning verlenen of ontvangen.
Het is aan gemeenten zelf welke verdere categorieën hieraan toegevoegd worden afhankelijk van de plaatselijke situatie.
Het bericht dat een melding van een poging tot Russische beïnvloeding van het Nederlandse parlement in een la verdween |
|
Renske Leijten |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Is het gebruikelijk dat meldingen als de melding wordt gedaan bij de Beveiligingsdienst van de Tweede Kamer niet bij de AIVD terechtkomen? Zo ja, waarom is dat?1
Tweede Kamerleden en fracties die te maken krijgen met zaken of opvallende signalen die raken aan hun veilig en ongestoord functioneren kunnen dat melden bij de Beveiligingsautoriteit (BVA) van de Tweede Kamer. De BVA kan deze melding vervolgens vertrouwelijk doorzetten aan de AIVD en/of de NCTV op ad hoc basis, dan wel via reguliere contactmomenten waarna afhankelijk van de melding, wordt bezien welke opvolging gewenst is.
Hoe is de samenwerking tussen deze Beveiligingsdienst en de AIVD vormgegeven? Bent u van mening dat deze samenwerking en/of afstemming verbeterd dient te worden?
De BVA kan meldingen vertrouwelijk doorzetten aan de AIVD op ad hoc basis, dan wel via reguliere contactmomenten, dan wel via de NCTV. Dit betreft een standaard werkwijze. De Kamervoorzitter heeft aangegeven dat in het geval van de bewuste melding vanuit de fractie Splinter/Van Kooten-Arissen niet de juiste afweging is gemaakt.
Met alle nieuwe Tweede Kamerleden wordt reeds door de BVA een individueel gesprek gevoerd, in aanwezigheid van de NCTV. Doel van dit gesprek is onder andere de nieuwe Tweede Kamerleden informeren over de rol van de BVA als eerste aanspreekpunt voor alle veiligheidsgerelateerde onderwerpen.
Ik heb er vertrouwen in dat in het vervolg dergelijke meldingen op de juiste plek terecht zullen komen.
Erkent u dat het zorgelijk is dat meldingen over gulle gevers aan politieke partijen, waarvan de integriteit in twijfel wordt getrokken, blijven liggen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In algemene zin kan worden gesteld dat het van belang is dat personen en organisaties met informatie, dan wel met een financiële component, over mogelijke dreiging van terrorisme, spionage en inmenging delen. Dit kan ook altijd direct bij de AIVD, hiervoor zijn geen belemmeringen. Verstrekte informatie wordt altijd vertrouwelijk behandeld.
Welke risico’s van politieke beïnvloeding vanuit het buitenland zijn er de afgelopen jaren gesignaleerd?
De AIVD waarschuwt al langere tijd in opvolgende jaarverslagen, alsmede het recent uitgebrachte Dreigingsbeeld Statelijke Actoren (DBSA), voor de dreiging van ongewenste buitenlandse beïnvloedingactiviteiten. Hierbij gaat het om heimelijke politieke beïnvloeding waarbij zowel digitale als klassieke middelen kunnen worden ingezet. Blijvende waakzaamheid is dan ook noodzakelijk.
Zijn er meer meldingen van politieke partijen over (eventuele) buitenlandse inmenging? Zo ja, welke?
In de openbaarheid worden in de regel geen uitspraken gedaan over individuele meldingen aan de AIVD. Verstrekte informatie wordt altijd vertrouwelijk behandeld.
Kunt u uitsluiten dat er discutabele financiers zijn van politieke partijen?
De Wet financiering politieke partijen (Wfpp) heeft o.a. tot doel om transparantie over de financiering van politieke partijen te vergroten. Zo moeten giften vanaf 4.500 euro per donateur per jaar aan de politieke partijen en hun neveninstellingen jaarlijks worden gemeld aan het Ministerie van BZK. Deze overzichten moeten gecontroleerd zijn door een accountant. Het voorstel tot wijziging van de Wfpp (Evaluatiewet Wfpp) bevat aanvullende regels voor giften van rechtspersonen en giften aan neveninstellingen (3). Dit gaat om het vergroten van de transparantie over giften van rechtspersonen en andere juridische entiteiten en het uitbreiden van de transparantie voorafgaand aan een Tweede Kamerverkiezing naar de neveninstellingen van politieke partijen. Gelet op het belang dat het kabinet hecht aan het zoveel mogelijk vrijwaren van politieke partijen van onwenselijke buitenlandse beïnvloeding worden hier in het wetsvoorstel aanvullende maatregelen voor getroffen. Dit betreft het verbieden van giften van donateurs uit derde landen en het volledig transparant maken van giften afkomstig uit de lidstaten van Europese Unie en de Europese Economische Ruimte (EU en EER) niet zijn de Nederland.
Bent u nog steeds van mening dat financiering van politiek partijen uit het buitenland niet in z’n geheel aan banden hoeft te worden gelegd? Zo ja, waarom?
Dat vind ik niet wenselijk en daarom zijn in het wetsvoorstel tot wijziging van de Wfpp (Evaluatiewet Wfpp) verschillende maatregelen (zie ook het antwoord op vraag 6) opgenomen tegen het omzeilen van het voorgenomen giftenverbod. Een algemeen giftenverbod dat ook voor de lidstaten van de EU/EER zou gelden, acht de regering niet proportioneel gelet op het beginsel van het vrij verkeer van kapitaal, de nauwe banden die de meeste Nederlandse politieke partijen met Europese zusterpartijen hebben en het belang om die (financiële) banden te blijven onderhouden. Voorwaarde hierbij is wel dat het duidelijk moet zijn waar en van wie eventuele giften uit andere landen van de EU/EER afkomstig zijn. Daarom heeft de regering er in het wetsvoorstel voor gekozen om de drempel voor openbaarmaking van € 4.500 per jaar af te schaffen voor giften uit andere lidstaten van de EU en de EER. Dit betekent dat alle giften van gevers uit deze landen openbaar worden. Een uitzondering hierop geldt voor aldaar woonachtige kiesgerechtigden voor de verkiezing van de Tweede Kamer. Voor giften van rechtspersonen uit andere EU/EER-landen geldt evenals voor giften uit Nederland dat zij moeten melden wie de uiteindelijk belanghebbenden achter deze rechtspersonen zijn. Naar verwachting zal risico op financiering via stromannen met de inzet van de genoemde maatregelen worden beperkt.
Vindt u het wenselijk dat mogelijke buitenlandse financiering via stromannen in EU-landen verloopt?
Zie antwoord vraag 7.
Wanneer kan de Kamer de nota naar aanleiding van het verslag verwachten op het wetsvoorstel dat financiering van politieke partijen van landen búíten de EU moet voorkomen?2
De nota naar aanleiding van het verslag inzake het voorstel tot wijziging van de Wet financiering politieke partijen in verband met de evaluatie van deze wet (Evaluatiewet Wfpp) is inmiddels aan de Kamer gestuurd.
De minimumtarieven voor tolken en vertalers |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Herinnert u zich nog uw antwoorden op eerdere Kamervragen over de minimumtarieven voor tolken en vertalers in strafzaken waarin u aangaf dat de tarieven in het nieuwe Besluit tarieven in strafzaken (Btis) dat per 1 januari 2021 in werking is getreden als minimumtarief gelden en dat tolken en vertalers kunnen onderhandelen over hogere tarieven?1
Ja.
Zijn die minimumtarieven in het Btis ook van toepassing op de tarieven die de politie en justitie betalen? Zo nee, waarom niet?
Ja, de minimumtarieven in het Btis zijn ook van toepassing bij politie en Justitie & Veiligheid wanneer tolken ingezet worden voor werkzaamheden zoals omschreven in artikel 3, eerste lid, onderdeel a van de Wet tarieven in strafzaken.
Heeft u ook signalen ontvangen dat taptolken bij de politie tarieven boven het minimumtarief hebben gevraagd en vervolgens zijn geweigerd en er zelfs gedreigd is hen van de lijst van beschikbare taptolken te schrappen? Zo nee, bent u bereid dit na te vragen bij de politie?
Het is mij bekend dat enkele tolken hebben aangegeven dat zij voor een hoger tarief wilden worden ingezet. Net als voor alle Btis-plichtige dienstverlening zal ook de politie de eerdere vaste tarieven (nu minimumtarieven) blijven hanteren totdat via de gecontracteerde marktpartijen de tariefontwikkeling tot stand kan komen. Daarnaast heeft de politie aangegeven dat, indien een tolk niet inzetbaar wil zijn voor dit tarief, het een tolk vrij staat aan te geven niet meer inzetbaar te willen zijn voor opdrachten vanuit de politie. Na invoering van de nieuwe contracten is het mogelijk voor de tolk en vertaler om te onderhandelen met de intermediair over de tarieven. Op dit moment vinden de aanbestedingen voor de vernieuwde contracten plaats.
Wat vindt u er van dat de politie die minimumtarieven toch als maximumtarieven behandelt?
De politie hanteert de tarieven zoals omschreven bij vraag 3.
Vindt u het uitschrijven van tolken en vertalers die niet voor het minimumtarief willen werken ook een onwenselijke vorm van druk om voor lage tarieven te werken?
Het doorhalen van een tolk of vertaler die is opgenomen in het Register beëdigd tolken & vertalers, kan alleen via een vaste procedure bij de klachtencommissie Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv). Deze procedure kan gestart worden bij klachtwaardig gedrag. Wanneer een intermediair of opdrachtgever van mening is dat de betreffende tolk of vertaler klachtwaardig gedrag vertoont, kan deze een klacht indienen bij de klachtencommissie Wbtv. Deze klachtencommissie is onpartijdig en onafhankelijk. In de klachtencommissie zijn tevens tolken en vertalers vertegenwoordigd om dit te borgen. In beginsel zal het niet werken voor een bepaald tarief geen reden zijn om een klacht in te dienen. Klachtwaardig gedrag zal voorgelegd moeten worden aan de klachtencommissie. De klachtencommissie kan vervolgens naar aanleiding van een klacht het advies uitbrengen van gegrondverklaring van de klacht en de aanbeveling doen tot doorhaling. Het tarief speelt geen rol bij het uitschrijven van een tolk. Wel kan een tolk zelf aangeven niet meer inzetbaar te zijn zoals omschreven bij het antwoord op vraag 3.
Kunt u bevestigen dat de recherche in Amsterdam geen taptolken Tsjechisch heeft kunnen vinden voor een opdracht alleen omdat zij een tarief boven het minimumtarief vroegen waardoor de politie overweegt uit te wijken naar eigen personeel dat Tsjechisch spreekt of het onderzoek stop te zetten? Wat vindt u daarvan?
Ik heb navraag gedaan bij de politie, en kan dit als zodanig niet bevestigen. Wel heeft de politie signalen afgegeven over de hoogte van de tarieven van enkele tolken zoals geformuleerd bij vraag 3.
Hoe gaat u er voor zorgen dat de minimumtarieven daadwerkelijk als minimumtarieven worden behandeld?
De minimumtarieven in het Btis zijn onderdeel van de vernieuwde systematiek. Na inwerkingtreding van de contracten treedt pas de vernieuwde systematiek in zijn geheel in werking. In de contracten met de intermediairs wordt opgenomen dat minimaal het tarief uit het Btis aan de tolken en vertalers uitbetaald moet worden. Hiermee vinden de onderhandelingen plaats tussen de individuele tolk en de intermediairs. Het tarief in het Btis is nadrukkelijk een ondergrens, in de interactie met de intermediairs kunnen tolken/vertalers vanaf deze ondergrens andere condities overeenkomen. De uitkomst hiervan zal afhangen van diverse aspecten, zoals de vraag naar de betreffende taal en/of specialisaties en de kwalificaties van de betreffende tolk2.
Doordat de aanbestedingen van de diverse justitieonderdelen dakpansgewijs uiteengezet zijn, zijn er nog niet voor alle onderdelen nieuwe contracten gesloten. De aanbestedingen zijn in september 2020 gestart waarop de intermediairs zich kunnen inschrijven en waarna deze gegund worden. In de nieuwe contracten wordt opgenomen dat er met de intermediair tarieven afgesproken worden. De inwerkingtreding van de nieuwe contracten voor de politie voor tolken op locatie staat vooralsnog op 1 januari 2022. Eind oktober 2021 zal het contract voor telefonische tolkdiensten ingaan.
Wat vindt u ervan dat de politie tolken en vertalers laat weten niet in de positie te zijn om over tarieven te onderhandelen en zich aan de voorgeschreven richtlijnen te moeten houden? Kunt u uitleggen wat de voorgeschreven richtlijnen zijn die onderhandelingen over het tarief onmogelijk maken?
Na invoering van de nieuwe contracten is het mogelijk voor de tolken en vertalers om te onderhandelen met de intermediair over de tarieven. Dit biedt tolken en vertalers de garantie dat zij ten minste het minimumtarief zullen ontvangen. Tegelijkertijd is verdere prijsvorming op de markt mogelijk. Tolken en vertalers kunnen als zzp-ers zelf bepalen of zij bereid zijn diensten te verrichten voor het tarief dat op basis van vraag en aanbod op de markt tot stand komt.3
Vindt u het ook gek dat de politie weigert tolken die relatief dichtbij wonen een hoger uurtarief te betalen, maar wel tolken van verder weg wil inzetten die wel het minimumtarief accepteren, waardoor de reiskosten oplopen en de totale kosten voor de Staat uiteindelijk zelfs hoger zijn dan wanneer de tolk die dichterbij woont tegen een hoger uurtarief zou worden aangenomen? Hoe verhoudt dit zich tot het vijfde uitgangspunt van optimale geografische matching zoals neergelegd in de motie Van Dam/Groothuizen (Kamerstuk 29 936, nr. 55)?
Het vernieuwde stelstel is opgesteld om tot een beter werkende systematiek voor de inkoop en inzet van tolken en vertalers te komen, zodanig dat ook de condities voor de beroepsgroep goed geborgd zijn. In lijn met de motie is in de aanbestedingen en de daaropvolgende contracten opgenomen dat de intermediair ook het efficiënt plannen van de reisbewegingen uitvoert. Dat is één van de KPI’s (Key Performance Indicators) waarnaar gekeken gaat worden in de monitoring en waar contractueel afspraken over worden gemaakt met de intermediairs. Op deze manier kan de intermediair een breder aanbod aan de betreffende tolk aanbieden door verschillende opdrachten aan elkaar te koppelen. Hiermee wordt niet alleen gekeken naar de geografische van de individuele opdracht, maar naar het totale werkaanbod.
Hoe verloopt het proces van monitoring met de beroepsgroep waarmee uitvoering wordt gegeven aan de motie Van Dam (Kamerstuk 29 936, nr. 54)?
Op dit moment wordt de monitoring verder ingericht. Mede naar aanleiding van eerder contact met de beroepsgroep worden KPI’s meegenomen in de contracten, zodat monitoring goed vorm kan krijgen. Een volgend overleg met de beroepsgroepen wordt op korte termijn ingepland. Zoals ook in de beantwoording van de Kamervragen d.d. 18 september 20204 is aangegeven zijn de aanbestedingen voor deze periode geagendeerd. Om de uitwerking van de aanbestedingen te kunnen monitoren moeten de eerste contracten in werking treden en de resultaten daarvan zichtbaar zijn.
Is het mogelijk, gezien de bovenstaande situatie, de beoordeling van de werking van de nieuwe systematiek voor tolk- en vertaaldiensten conform de motie Groothuizen c.s. (Kamerstuk 29 936, nr. 57) eerder dan medio 2022 plaats te laten vinden?2
Het is niet mogelijk de beoordeling van de werking van de nieuwe systematiek eerder plaats te laten vinden dan medio 2022 zoals nu is toegezegd. In mijn brief van 18 september 20206 heb ik dit reeds aan de Kamer uitgelegd. De werking van de systematiek voor tolk- en vertaaldiensten kan beoordeeld worden op het moment dat de nieuwe contracten met de intermediairs in werking zijn getreden. Die contracten volgen uit de serie aanbestedingen die achtereenvolgens in de komende maanden uitgevoerd worden en waarvan de eerste recentelijk is gepubliceerd. De eerste contracten zullen naar verwachting vanaf medio 2021 in werking treden. Voor een goede monitoring van de werking van de nieuwe systematiek is informatie uit meerdere contracten nodig. Het eerste contract is inmiddels op 1 juni 2021 in werking getreden.
Het onterecht aanmerken van mensen als fraudeur. |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Fiscus verstuurt 60.000 excuusbrieven na frauderegistratie, ontvangers reageren geagiteerd»?1
Ja.
Klopt het dat 60.000 mensen een excuusbrief hebben ontvangen? Waarom hebben niet meteen alle getroffenen een brief ontvangen?
In de brief van 25 maart jl.2 gaven wij aan dat de brieven aan burgers in FSV gefaseerd verzonden worden omdat het cruciaal is dat individuele vragen en eventuele inzageverzoeken voortvarend en goed beantwoord kunnen worden. Wij willen de mensen waarover signalen in FSV stonden goed informeren. De Belastingdienst is er onvoldoende op ingericht om de toestroom van vragen en inzageverzoeken te behandelen wanneer alle brieven in één keer verzonden zouden worden. Dat zou betekenen dat burgers lange tijd met onbeantwoorde vragen blijven zitten. Omdat inzageverzoeken tijdig moeten worden beantwoord, hebben wij voor gespreide verzending gekozen. In de brief van 22 april jl.3 is een update gegeven over het aantal tot dan toe verzonden brieven. Tot en met 16 juni zijn er ruim 200.000 brieven verzonden.
Op welke gronden werden mensen opgenomen in het register van de Fraude Signalering Voorziening (FSV)? In hoeverre waren deze gronden toegestaan? In hoeverre waren deze gronden in strijd met wet- en regelgeving, zoals de privacywetgeving?
De Kamerbrief van 25 maart jl.4 bevat de aan burgers in FSV gerichte brief als bijlage. Daarin zijn voorbeelden opgenomen van waarom iemand in FSV kon worden opgenomen. Deze zijn in het antwoord hieronder nader toegelicht.
Zoals wij uw Kamer hebben geïnformeerd op 2 maart5, 28 april6 en 10 juli7 2020, voldeed FSV niet aan bepaalde eisen van de AVG en is FSV daarom in februari 2020 buiten werking gesteld. Op 28 april 2020 schreven wij uw Kamer dat signalen van mogelijke fraude in het systeem werden geregistreerd waarbij onduidelijk was of en zo ja hoe er onderscheid gemaakt moest worden in de betekenis en het gewicht van de melding. Deze signalen konden ook door veel medewerkers bekeken worden. Daarbij had FSV geen archieffunctie en werden gegevens niet geschoond. Ook was er sprake van een summiere logging binnen het systeem. Al deze aspecten kunnen er samen voor zorgen dat er informatie in het systeem staat die bijvoorbeeld onvolledig, onjuist of achterhaald is of die meer context vergt. Het KPMG-onderzoek dat wij middels de brief van 10 juli 2020 met uw Kamer gedeeld hebben, gaat zowel in op de vraag welke signalen werden opgenomen in FSV als op de punten waarop FSV niet voldeed aan de privacywetgeving.
Welk doel had het FSV-register en hoe kan het dat ook mensen zijn opgenomen die niet als fraudeur gezien werden?
De Belastingdienst en Toeslagen verwerken per jaar miljoenen belastingaangiften en aanvragen van toeslagen. Om dit werk goed uit te kunnen voeren, is het belangrijk om te kunnen beoordelen of de aangifte of aanvraag naar alle waarschijnlijkheid juist en volledig is, of dat nader onderzoek nodig is. De Belastingdienst toetst de aangifte of aanvraag aan de gegevens die hij tot zijn beschikking heeft, waaronder informatie en signalen van derden. FSV werd gebruikt voor de registratie van deze gegevens. Hierin registreerde de Belastingdienst signalen die konden duiden op fouten of (bewuste) niet-naleving van wet- en regelgeving door burgers en bedrijven. Bijvoorbeeld als iemand hoge reiskosten opgaf, terwijl hij dicht bij zijn werk woonde. Zo’n registratie noemden we een risicosignaal. En dit kon aanleiding zijn om een belastingaangifte of een aanvraag voor een toeslag handmatig te controleren. Daarnaast werden er in FSV verzoeken geregistreerd van bijvoorbeeld een gemeente of UWV waarbij het inkomen van iemand opgevraagd werd. FSV werd daarbij als logistiek systeem ingezet om te zorgen dat de aanvragen tijdig afgehandeld werden. Tenslotte kon FSV ook worden gebruikt om te registreren dat iemand mogelijk slachtoffer was van (identiteits)fraude, bijvoorbeeld bij sommige meldingen bij het Meldpunt Slachtoffers Fraude. FSV was dus een systeem om verschillende signalen te registreren, niet alleen signalen van risico’s in een aangifte of mogelijke fraude. De naam Fraudesignaleringsvoorziening was daarmee dus ongelukkig gekozen. Het doel van FSV hebben wij uitvoeriger beschreven in onze brief van 28 april 20208.
Klopt het dat in veel gevallen niet bekend is waarom mensen in het register zijn opgenomen? Zo ja, hoe kan dat?
Dat klopt. FSV werd voor uiteenlopende doeleinden gebruikt, waardoor burgers om verschillende redenen in FSV konden worden opgenomen. Zoals beschreven in de brief van 26 mei 20219 is een significant deel (ca. 100.000) van de registraties afkomstig uit een oudere applicatie (het dagboek PIT, dat ook is beschreven in de brief van 28 april 202010). Bij het overzetten van deze registraties naar FSV is de oorsprong niet herleidbaar vastgelegd. Ook voor veel nieuwere registraties is er geen bruikbare bron waaruit de aanleiding voor de registratie blijkt, bijvoorbeeld als er «overig» is ingevuld.
Begrijpt u dat mensen graag willen weten waarom zij in het register zijn opgenomen, zeker als zij zich niet bewust hiervan waren en altijd netjes hun belastingen hebben betaald? Hoe gaat u ervoor zorgen dat er voor alle betrokkenen duidelijkheid komt over de gronden van opname in het FSV-register?
Dat begrijp ik. De brief zal voor veel mensen een verrassing zijn geweest, zeker als zij nooit iets gemerkt hebben van hun registratie. Zoals beschreven in de brieven van 25 maart11 en 22 april12 is een speciaal telefoonnummer FSV geopend om mensen te helpen met vragen. Mensen kunnen hier ook geholpen worden met het doen van een inzageverzoek. In de brief van 26 mei jl.13 leg ik uit hoe de Belastingdienst mensen waar mogelijk uitsluitsel zal geven over de oorsprong van hun registratie. Zij zullen na de zomer een brief krijgen met daarin de informatie die we middels data-analyse hebben kunnen achterhalen.
Wanneer is het in de brief aangekondigde onderzoek naar onterechte gevolgen die mensen hebben ondervonden van opname in het register afgerond? Op welke wijze worden mensen hierover geïnformeerd?
Zoals aangegeven in de brief van 22 april14 onderzoekt PwC de effecten van het gebruik van FSV op burgers en bedrijven en streven wij ernaar het onderzoek in september 2021 te laten afronden. Vervolgens zullen de bevindingen met de Kamer worden gedeeld. Zoals aangegeven in de brief van 26 mei jl.15 wordt deze informatie, indien mogelijk, betrokken in de brief na de zomer met de reden van registratie. Ook deze brieven zullen gespreid verzonden worden.
Wat beschouwt u als onterechte gevolgen? Valt hieronder ook intensieve controle? Op welke wijze kunnen mensen nagaan of zij het slachtoffer zijn van onterechte gevolgen?
De opdracht van het hierboven genoemde onderzoek is breed geformuleerd; wij hebben PwC gevraagd de effecten van FSV in kaart te brengen zonder beperkingen vooraf aan welke gevolgen onderzocht mogen worden. Dit gezegd hebbende beschouw ik een afwijkende behandeling als onterecht wanneer die niet wordt gerechtvaardigd door de ernst en betrouwbaarheid van een geregistreerd signaal. Een enkel signaal mag niet leiden tot een nadelige behandeling zonder verdere inhoudelijke beoordeling. Als voorbeeld zij hier de mogelijke afwijzing van verzoeken tot minnelijke schuldsanering gegeven. Bij de brief van 27 januari jl.16hebben wij uw Kamer een werkinstructie doen toekomen waaruit zou blijken dat dergelijke verzoeken konden worden afgewezen op basis van de FSV-registratie «melding fraudepost» in combinatie met een schuldhoogte boven de € 10.000. Zoals gesteld vinden wij dit onacceptabel en wordt hier een separaat onderzoek naar uitgevoerd waarover wij uw Kamer op 22 april jl.17 een stand van zaken hebben gegeven.
Een intensieve controle op een aangifte of een toeslagenaanvraag vind ik niet op voorhand onterecht. De Belastingdienst heeft de taak toe te zien op de juistheid van aangiften. Het is onmogelijk deze taak uit te voeren zonder controles uit te voeren. Daarbij wordt gewerkt met risicogericht toezicht, waarbij een aangifte die naar verwachting meer risico’s bevat een intensievere controle krijgt dan een aangifte zonder risico’s. Wel moet het toezicht proportioneel en zorgvuldig zijn, en moeten beslissingen met verstrekkende gevolgen voor burgers alleen genomen worden na zorgvuldige behandeling met inachtneming van de professionele kernwaarden.
Zoals aangegeven in de brieven van 25 maart18 en 22 april jl.19 is er een meldpunt FSV opgericht voor burgers die mogelijk onterechte gevolgen van een FSV-registratie hebben ondervonden. Verder verwijs ik naar het antwoord op de vorige vraag; wij informeren mensen in FSV over de uitkomsten van het onderzoek naar de effecten van FSV.
Het bericht dat rijksambtenaren maar weinig weten van wat zich in Twente en de Achterhoek afspeelt. |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Rijksambtenaren weten weinig van wat zich in Twente en de Achterhoek afspeelt: «De regio woont ver weg en bedelt altijd om geld»»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de conclusies van het onderzoek van de Raad voor het Openbaar Bestuur?
Op grond van artikel 24 van de Kaderwet adviescolleges, zal ik binnen 3 maanden na ontvangst van het advies een reactie geven. Daar kan en wil ik niet op vooruitlopen, maar ik ben voornemens om voor het zomerreces een reactie aan uw Kamer aan te bieden.
Wat is uw reactie op het in het artikel geschetste beeld dat rijksambtenaren maar weinig weten van wat zich in Twente en de Achterhoek afspeelt?
Ik verwijs hier naar mijn antwoord op vraag 2.
Wat is uw reactie op de constatering dat rijksambtenaren ontwikkelingen van regio’s dichterbij Den Haag eerder serieus nemen dan ontwikkelingen van regio’s verder weg van Den Haag?
Ik verwijs hier naar mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat rijksambtenaren voor heel Nederland werken en dus iedere regio serieus moeten nemen?
Ik verwijs hier naar mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bereid de rijksdienst hierop aan te spreken en zodra de coronamaatregelen het toelaten rijksambtenaren op werkbezoek te sturen naar Twente en de Achterhoek?
Ik verwijs hier naar mijn antwoord op vraag 2.
Hoe gaat u opvolging geven aan de conclusies van het onderzoek om de samenwerking tussen rijk en regio’s te verbeteren en ontwikkelingen in regio’s zoals Twente en de Achterhoek serieus te nemen?
Ik verwijs hier naar mijn antwoord op vraag 2.
Het aanbod van het Diaspora Medisch Team Nederland om steun aan het vaccinatieprogramma in Suriname te faciliteren |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Raoul Boucke (D66), Jan Paternotte (D66), Don Ceder (CU), Alexander Hammelburg (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Diaspora Medisch Team Nederland in startblokken om Suriname te helpen bij vaccinatieprogramma»?1
Ja.
Herinnert u zich de uitspraken tijdens het debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus op 12 mei 2021, waarin u stelt dat «wij in de richting van Suriname een grote verantwoordelijkheid hebben» en dat wij «het gesprek moeten aangaan over de vraag waar we zouden kunnen helpen»?
Ja.
Heeft u inmiddels contact gehad met de Minister van Volksgezondheid van Suriname? Zo ja, wat is hier uitgekomen? Zo nee, waarom niet?
Op woensdag 26 mei en op dinsdag 1 juni jl. heb ik een gesprek gehad met de Minister van Volksgezondheid van Suriname. En nog steeds sta ik in contact met mijn collega. In de Corona-stand van zaken brief van vrijdag 28 mei jl. (2368124-1009693 PDC19) heb ik u over de uitkomsten hiervan geïnformeerd.
Klopt het dat Nederland vaccins beschikbaar zal stellen aan het vaccinatieprogramma van Suriname? Zo ja, om hoeveel vaccins gaat het en op welke termijn worden deze geleverd?2
Op 9 juni jl. heeft de regering 90.000 doses AstraZeneca plus naalden en spuiten naar Suriname gestuurd. Verder heeft Nederland toegezegd dat er vanaf week 25, mits de leveringen het toelaten, vaccins worden geleverd aan Suriname. Tot die tijd blijf ik mij inspannen om eerder vaccins te kunnen leveren aan Suriname.
Voor meer informatie verwijs ik graag ook nog naar de stand-van-zakenbrief Covid 19 van 28 mei jl. (Kamerstuk 25 295, nr 1241).
Kunt u reageren op het aanbod van het Diaspora Medisch Team Nederland om logistieke ondersteuning te bieden? Hoe kunt u helpen om dit aanbod te faciliteren?
Tijdens het gesprek dat ik voerde met mijn Surinaamse counterpart, dhr. Ramadhin, gaf de Minister tevens aan dat Suriname een grote behoefte heeft aan medisch personeel. Momenteel brengen we samen met Suriname vraag en aanbod bij elkaar. Oud-directeur-generaal van het RIVM, dr. M. Sprenger, heeft vanuit Nederland de coördinatie hiertoe op zich genomen. Hij is momenteel in Suriname samen met een team van Nederlandse zorg professionals. In het vliegtuig had hij eveneens medische hulpmiddelen en COVID-testen mee.
Ernstige misstanden in de politieorganisatie. |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Politieagent Landelijke Eenheid opgepakt die met collega op de vuist ging»?1 Zo ja, hoe duidt u het feit dat collega’s met elkaar op de vuist gaan?
Ja. Ik heb van de politie vernomen dat er sprake is geweest van een incident waarbij een politiemedewerker met psychische problemen betrokken was.
Bent u op de hoogte van eerdere meldingen van dergelijke incidenten?
Nee. Het betreft een incident dat zeer specifiek van aard is.
Bent u bekend met het bericht «Politierechercheur die werkte als infiltrant pleegt zelfmoord»2 en met het bericht «Onderzoek naar zelfmoord gepeste politiemedewerker»?3
Ja.
Bent u het ermee eens dat dergelijke excessen voortvloeien dan wel te wijten zijn aan de cultuur binnen de organisatie?
De recente signalen over de werkomstandigheden bij de afdeling Afgeschermde Operaties van de Landelijke Eenheid (LE), waarover verschillende media hebben bericht, zijn zorgelijk. Evenals uw Kamer heb ik vragen die ik urgent beantwoord wil zien. Zoals uw Kamer weet lopen er dan ook verschillende onderzoeken met betrekking tot de LE.
De feiten en omstandigheden van het recente overlijden van de medewerker van de afdeling Afgeschermde Operaties wordt op dit moment onderzocht door een commissie onder onafhankelijk voorzitterschap van de heer Oebele Brouwer. Daarbij wordt onder meer gekeken naar een mogelijk verband met de werkomstandigheden bij die afdeling.4 Ik kan niet vooruitlopen op de uitkomsten van dit onderzoek. Voor zover de vertrouwelijkheid het toelaat, zal ik uw Kamer over de uitkomsten van het onderzoek informeren.
Naar de suïcide in 2019 van een digitaal expert werkzaam bij de LE heeft de politie destijds een feitenonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is in het najaar van 2020 voltooid. Uit het onderzoek is gebleken dat er geen sprake was van plichtsverzuim, noch pestgedrag. Wel zijn er fouten gemaakt. De betrokken medewerker is niet met voldoende zorgvuldigheid behandeld. De politiechef van de LE heeft meermaals beklemtoond dat zij dit zeer betreurt.
Bent u het ermee eens dat juist een organisatie die een monopolie op geweld heeft, zorg dient te dragen voor een veilige werksfeer teneinde dit soort excessen te voorkomen? Zo ja, hoe kan het dat meerdere politiefunctionarissen door problemen die raken aan de cultuur binnen de politie geen andere uitweg meer zagen dan zelfdoding?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kijkt u aan tegen de conclusie van het onderzoek van KPMG uit juli 20204, uitgevoerd in opdracht van politiechef Jannine van den Berg, waarin wordt gesteld dat er bij de Dienst Landelijke Informatie Organisatie sprake is van pesten, discriminatie, intimidatie, machtsmisbruik en vriendjespolitiek?
Het KPMG-rapport en het eerste deelrapport van de Inspectie Justitie en Veiligheid (hierna: Inspectie) over de taakuitvoering van twee dienstonderdelen bij de LE6 hebben (een deel van de) eerdere zorgelijke signalen over deze eenheid bevestigd en hebben duidelijk gemaakt dat er maatregelen nodig zijn ten aanzien van het leiderschap en de cultuur binnen de LE. Dit vormt onderdeel van de programmatische aanpak voor de LE, die op dit moment wordt opgezet.
Ik wil andermaal beklemtonen dat de korpsleiding en ik hechten aan het doorbreken van negatieve patronen in teams en het adequaat opvolgen van misstanden. De politie moet een veilige en inclusieve werkomgeving bieden, waarin medewerkers misstanden onder de aandacht kunnen brengen. Het tegenwerken van medewerker die misstanden willen melden is volstrekt ontoelaatbaar.
Hoe kijkt u tegen de conclusie van dit onderzoek aan, waarin wordt gesteld dat het bestraffen van ongewenst gedrag totaal ontbreekt en dat medewerkers aangeven actief te worden tegengewerkt als zij ongewenst gedrag willen melden?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het eens met de uitspraak van politiechef van den Berg, die aangeeft te vermoeden dat deze problemen ook op andere plekken binnen het politiekorps heersen?
Er werken door heel Nederland meer dan 60.000 fte bij de politie. In een organisatie van dergelijke omvang verschillen werkomstandigheden en -cultuur van plek tot plek. Ik kan daarover geen algemene uitspraken doen.
De politie gebruikt medewerkers-onderzoeken om zicht te krijgen op de werkomstandigheden en -cultuur in de verschillende delen van de organisatie. Uit deze onderzoeken blijkt dat er ook op andere plekken dan de LE soms sprake is van problemen ten aanzien van de werkomstandigheden en -cultuur.
Zoals ik heb toegelicht in mijn antwoord op vragen 6, 7 en 9, maken de rapporten van KPMG en de Inspectie duidelijk dat er bij de LE maatregelen nodig zijn ten aanzien van cultuur en leiderschap. Dit vormt onderdeel van de programmatische aanpak voor de LE, die op dit moment wordt opgezet.
Ziet u het totale gebrek aan consequenties en het actief tegenwerken van meldingen en klachten vanuit leidinggevenden als reden dat deze situatie niet verbetert? Zo ja, welke stappen heeft u ondernomen dit aan te pakken? Zo nee, waarom niet en wat is dan volgens u wel de reden?
Zie antwoord vraag 6.
Ziet u een patroon in ernstige misstanden binnen de politieorganisatie, zoals onder andere omschreven in het rapport van KPMG, die resulteren in geweld en zelfmoord?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw oordeel over de cultuur binnen de politie? Erkent u dat er een onveilige werksfeer voor medewerkers is? En deelt u de mening dat er een grondige cultuuromslag nodig is?
Zie antwoord vraag 8.
Welke bevoegdheden heeft u om in te grijpen in de cultuur bij de politie?
Als Minister van Justitie en Veiligheid ben ik eindverantwoordelijk voor het goed functioneren van de politie. Derhalve heb ik de Inspectie naar aanleiding van verontrustende signalen bij de LE al in 2019 gevraagd onderzoek te doen naar de kwaliteit van de taakuitvoering bij enkele onderdelen van de LE. Zoals ik heb toegelicht, heeft het onderzoek van de Inspectie uitgewezen dat er maatregelen nodig zijn ten aanzien van cultuur en leiderschap. Dit vormt onderdeel van de programmatische aanpak voor de LE, die op dit moment wordt opgezet.
Welke bevoegdheden heeft u om in te grijpen bij de politie naar aanleiding van specifieke casussen van geweld of zelfmoord?
Zie antwoord vraag 12.
Wie is verantwoordelijk voor een goede cultuur binnen de politie?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u het eens met politiechef Van den Berg, die aangeeft dat dit rapport «een steekvlam» is en dat er een grootschalig plan voor alle lagen van het politiekorps moet komen?
De politiechef van de LE heeft in een interview in de Volkskrant in relatie tot het KPMG-onderzoek naar de Dienst Landelijke Informatieorganisatie van de LE gezegd: «Je moet een veenbrand blussen voordat het een steekvlam wordt. Dit rapport is een steekvlam.»7 Ik ben het met de politiechef van de LE eens dat de leiding van de DLIO eerder had moeten ingrijpen. Dat is niet gebeurd. De Inspectie heeft dan ook geconstateerd dat er een gebrek aan sturing en leiderschap was bij de DLIO, in het bijzonder bij het Landelijke Internationaal Rechtshulpcentrum (LIRC).
Het verbeteren van leiderschap vormt deel van de programmatische aanpak bij de LE, die op dit moment wordt opgezet. Daarnaast heeft de eenheidsleiding begin 2020 al een aantal leden van het management van de DLIO en het LIRC vervangen.
Bent u bereid dit grootschalige plan te ontwerpen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier gaat u dit aanpakken?
Zoals ik heb toegelicht in mijn beleidsreactie op het deelrapport van de Inspectie Justitie over de taakuitvoering van twee dienstonderdelen bij de LE en in mijn brief d.d. 26 april jl. is er een programmatische aanpak voor de realisatie en borging van verbetermaatregelen bij de LE ingericht. De programmatische aanpak is gericht op:
Daarnaast is een externe adviescommissie onder voorzitterschap van de heer Bernt Schneiders ingericht, onder meer om advies uit te brengen over de vormgeving van de programmatische aanpak, alsook de (wijze van) uitrol.
Wat kan er, wat u betreft, absoluut niet missen in dit plan?
Zie antwoord vraag 16.
Hoe gaat u maatregelen, die de cultuur binnen de politie dienen te verbeteren, staven?
Zie antwoord vraag 16.
Het gele boekje en de berichtgeving hierover op www.minvws.nl |
|
Attje Kuiken (PvdA), Jan Paternotte (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Wat is de officiële status van het gele boekje bij internationale reizen bij andere vaccinaties dan de coronavaccinaties, bijvoorbeeld hepatitis A, gele koorts of rabiës?
Het gele boekje heeft voor andere vaccinaties, conform de regelgeving van de International Health Regulations (IHR) (o.a. Annex 6 en 7) geen officiële status. Het gele boekje is alleen een, onder de IHR, geldig certificaat voor gele koorts. Conform de IHR is gele koorts de enige vaccinatie waarvan een bewijs gevraagd mag worden, dit bewijs moet dan voldoen aan de eisen zoals gesteld in de IHR. De pagina in het gele boekje met het certificaat van gele koorts is dan ook veel uitgebreider dan de pagina’s voor overige vaccinaties/medicatie, inclusief een declaratie en echtheidscertificering. Ook kunnen gele koorts bewijzen enkel door daarvoor gecertificeerde zorgverleners worden uitgegeven. Voor andere vaccinaties kan het gele boekje een vehikel of drager voor bijschrijving/registraties zijn maar daarvoor gelden geen eisen vanuit de IHR. Landen mogen t.a.v. andere vaccinaties zelf bepalen welke eisen zij stellen aan een vaccinatiebewijs/certificaat en wat zij hiervoor accepteren; veelal komt dit tot nu toe overeen met hetgeen opgenomen wordt in de registratie pagina’s van het gele boekje, maar dit hoeft niet. Het gaat in feite om de data in het boekje en niet om het boekje zelf (het boekje is enkel de drager van de data), daarom worden papieren certificaten, anders dan in het gele boekje, ook geaccepteerd als zij aan de eisen zoals door dat land gesteld voldoen.
Klopt het dat de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) aanbeveelt om, ongeacht de technische ontwikkelingen, analoge bewijzen, zoals het gele boekje, te gebruiken voor de registraties van vaccinaties?1 Wat is uw argument om dit niet te doen?
De WHO adviseert om ook analoge vaccinatiebewijzen beschikbaar te stellen. Het DCC en het coronatoegangsbewijs bieden ook de mogelijkheid om een papieren/analoge versie te downloaden/printen. Op die manier is er naast de digitale app ook altijd een papieren variant beschikbaar. Dit bewijs bevat dezelfde informatie, en meer, dan opgenomen wordt in het gele boekje. Dit bewijs kan ook in het gele boekje bewaard worden. De EU en Nederland voldoen daarmee aan het advies van de WHO.
Klopt het dat andere Europese landen, zoals Duitsland, het gele boekje wel als vaccinatiebewijs erkennen? Klopt het dat in Duitsland analoog zelfs leidend is en digitaal alleen als je dat wil?2, 3 Klopt het dat Duitsland benadrukt dat er geen centrale registratie komt?
Er zijn (nog) geen internationale standaarden waaraan een vaccinatiebewijs/certificaat voor overige vaccinaties, zoals tegen het COVID19-virus, moet voldoen. Landen mogen tav andere vaccinaties dan gele koorts zelf bepalen welke eisen zij stellen aan een vaccinatiebewijs/certificaat en wat zij hiervoor accepteren, veelal komt dit tot nu toe overeen met hetgeen opgenomen wordt in het gele boekje. Dit zie je nu ook met het COVID-19 vaccinatiebewijs. In de praktijk worden door sommige landen de gele boekjes, al dan niet met aanvullende eisen, dan wel andersoortige vaccinatiebewijzen die aan de eisen voldoen geaccepteerd.
In Duitsland wordt inderdaad het gele boekje als vaccinatiebewijs erkend. Daarnaast kan iedereen die gevaccineerd is aanvullend een digitaal vaccinatiebewijs (DCC) verkrijgen. Er is in Duitsland op dit moment geen centraal vaccinatieregister voorzien.
Is bij het opstellen van de registratiekaart overwogen om op de kaart een Engelse en Franse vertaling toe te voegen? Zo nee, waarom niet?
Nee, het registratiekaartje mocht nadrukkelijk geen bewijs zijn en enkel dienen voor de eigen administratie. Om die reden is er niet overwogen om bij de kaart een vertaling toe te voegen.
Volstaat de Nederlandstalige registratiekaart bij het inreizen in landen die momenteel al vragen naar de vaccinatiestatus, omdat men dan bijvoorbeeld is vrijgesteld van quarantaine- en/of testplicht? Voor welke landen volstaat de registratiekaart niet?
Er zijn (nog) geen internationale standaarden waaraan een vaccinatiebewijs/certificaat voor overige vaccinaties, zoals tegen het COVID19-virus, moet voldoen. Landen mogen t.a.v. andere vaccinaties dan gele koorts zelf bepalen welke eisen zij stellen aan een vaccinatiebewijs/certificaat en wat zij hiervoor accepteren. Reizigers kunnen zelf nagaan welke eisen worden gesteld door het land waar zij naar toe willen reizen en of het registratiekaartje volstaat.
Wordt bij de reisadviezen, op nederlandwereldwijd.nl, per land aangegeven wat de minimale vereisten voor gevaccineerden zijn om in te reizen in het betreffende land en hoe zij hieraan kunnen voldoen? Zo nee, bent u bereid dit samen met de Minister van Buitenlandse Zaken te laten toevoegen aan de reisadviezen?
In de reisadviezen van Buitenlandse Zaken wordt doorgaans aangegeven onder welke voorwaarden een reiziger uit Nederland een land kan inreizen. Voor de EU landen staat daarbij in detail wat de vereisten zijn voor gevaccineerden. Als deze informatie bekend is voor andere landen buiten de EU wordt dit ook aangegeven in het reisadvies. In ieder geval wordt verwezen naar lokale websites waarop de informatie over inreismaatregelen te vinden is.
Is er een mogelijkheid om in het gele boekje te verwijzen naar de registratiekaart, bijvoorbeeld door gegevens over te schrijven van de registratiekaart of deze te voorzien van een (Engelstalige) stempel? Zo ja, welk advies wordt gegeven aan gevaccineerden? Zo nee, waarom niet?
Het gele boekje is een internationaal bewijs van inenting of profylaxe voor gele koorts op basis van de IHR (oa. Annex 6 en 7) en waarvoor door de IHR eisen worden gesteld aan het certificaat. Het gele boekje geldt als officieel certificaat voor de inenting tegen gele koorts. Voor andere vaccinaties kan het gele boekje een vehikel of drager voor bijschrijving/registraties zijn maar daarvoor gelden geen eisen vanuit de IHR. Er zijn (nog) geen internationale standaarden waaraan een vaccinatiebewijs/certificaat voor overige vaccinaties, zoals tegen het COVID19-virus, moet voldoen.
In principe wordt een bijschrijving in het gele boekje gedaan door degene die de vaccinatie gezet heeft. Het bijschrijven in het gele boekje is geen officieel bewijs (behoudens voor gele koorts) maar een registratie en het staat de vaccinatiezetter vrij om een wijze van bijschrijven te kiezen, zo ook via het uitgeven van een registratiekaartje. Mensen kunnen de vaccinatiekaartjes die ze hebben gekregen in hun gele boekje kunnen stoppen, maar ook dit kaartje is geen officieel bewijs.
De GGD (en sommige huisartsen) stempelen uit eigen beweging, dit is een mooie service, maar dit is niet verplicht en ik ga dit ook niet verplichten. Dat is ook niet nodig, omdat het vaccinatiebewijs is toegevoegd aan de CoronaCheck-app en sinds 1 juli wordt ook het DCC uitgegeven. Alleen het DCC en het coronatoegangsbewijs, waarvan het vaccinatiebewijs een onderdeel is, gelden als officiële door de overheid uitgegeven bewijzen. Vaccinatiebewijzen kunnen zowel digitaal als op papier worden opgevraagd. De betreffende persoon kan deze gebruiken om te reizen.
Hoe kan iemand bij het inreizen aantonen dat diegene met één prik van bijvoorbeeld BioNTech/Pfizer ook voldoende is gevaccineerd, omdat deze persoon dan ook moet aantonen dat hij of zij eerder het coronavirus heeft geahd? Wat kan de rol van het gele boekje hierbij zijn?
Mensen kunnen hun vaccinatiebewijs via het DCC krijgen; hier is in verwerkt dat iemand met een doorgemaakte COVID-19 infectie en één vaccinatie voldoende beschermd en volledig gevaccineerd is. Hierbij speelt het gele boekje geen rol.
De Europese Commissie werkt samen met de WHO om ervoor te zorgen dat het Europese digitale groene certificaat ook elders in de wereld wordt erkend. Op welke termijn wordt dit haalbaar geacht?
Op dit moment worden er op EU-niveau gesprekken gevoerd met ICAO (Internationale Burgerluchtvaartorganisatie) om te bezien welke technische mogelijkheden er zijn om de Europese DCC aan te sluiten met de rest van de wereld. Het is nog niet mogelijk om aan te geven op welke termijn dit zou kunnen worden geïmplementeerd.
Is het voor het inreizen van landen die niet met QR-codes werken niet vanzelfsprekend om ook voor coronavaccinaties het gele boekje te hanteren? Zo nee, waarom niet?
Het DCC heeft ook een papieren variant. Hierop staan alle gegevens, zodat de gegevens ook zonder QR-code gelezen kunnen worden.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk en ieder afzonderlijk beantwoorden?
Helaas is het niet gelukt deze vragen binnen de standaard termijn te beantwoorden, hiervoor mijn excuses.
Het bericht 'Miljoenen liters diesel liggen bij de ’groene’ datacenters van Microsoft en Google in Hollands Kroon' |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Bas van 't Wout (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Miljoenen liters diesel liggen bij de «groene» datacenters van Microsoft en Google in Hollands Kroon»?1
Ja.
Klopt het dat er miljoenen liters diesel in Hollands Kroon zijn opgeslagen en dat dit mogelijk nog met miljoenen liters gaat toenemen?
Een mogelijke aanvraag voor het opslaan van meer diesel zal door het bevoegd gezag beoordeeld moeten worden. Het bevoegd gezag is aan zet om te toetsen aan wet- en regelgeving en hier eisen aan te stellen in de vergunning. Ik ben geen bevoegd gezag voor de vergunningverlening, en ken dus ook de inhoudelijke specificaties van dergelijke gevallen niet. Op 21 mei jl. heeft het college van de gemeente Hollands Kroon schriftelijke vragen van de Raad beantwoord die ingaan op deze berichtgeving en de dieselopslag. Ik verwijs u graag door naar deze antwoorden (zie afschrift in bijlage 1)2.
Wie is verantwoordelijk voor de besluitvorming over het neerzetten van deze tientallen dieselaggregaten?
Het bevoegd gezag gaat over besluitvorming ten aanzien van een aanvraag. Hierbij toetst het bevoegd gezag aan wet- en regelgeving en neemt het een besluit over het wel of niet verlenen van een vergunning. Het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland (GS) stelt zich op het standpunt dat zij bevoegd gezag is. De provincie Noord-Holland en de gemeente Hollands Kroon zijn hierover in overleg.
Vindt u het ook opmerkelijk dat het college Hollands Kroon opnieuw besluitvorming neemt waartoe zij niet bevoegd is?
De aanwijzing van het bevoegd gezag is geregeld in het Besluit omgevingsrecht. Het is niet aan mij te beoordelen of besluitvorming door het college van burgemeester en wethouders van Hollands Kroon terecht is of niet. Het heeft altijd de voorkeur dat overheden in goed onderling overleg tot een gezamenlijk inzicht komen, bij een conflict is het uiteindelijk aan de rechter om er een oordeel over te vellen.
Vindt u het ook onwenselijk dat de dieselaggregaten van deze datacenters eens per maand staan te ronken, waardoor stinkende dieselrook de lucht ingaat?
Bij het verstrekken van een vergunning zal in alle gevallen moeten worden voldaan aan relevante wet- en regelgeving. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat is stelselverantwoordelijke voor de milieuwetgeving, waaronder geur. Het is aan het bevoegd gezag om een integrale afweging te maken ten aanzien van de te vergunnen activiteit en om de vergunning al dan niet te verlenen. Bij deze afweging is geur één van de onderdelen die wordt meegenomen. De te ondernemen activiteiten moeten vervolgens passen binnen de verleende vergunning.
Vindt u ook dat Google en Microsoft maatregelen dienen te nemen om deze vieze dieselrook voor omwonenden te verminderen?
Zie het antwoord bij vraag 5.
Vindt u ook dat de claim van Google en Microsoft dat zij klimaatpositief wensen te worden niet strookt met het feit dat Google en Microsoft nu tussen grootvervuilers staan en bovendien een enorme CO2-uitstoot hebben?
De mogelijk bestaande wens van bedrijven om als klimaatpositief gezien te willen worden is een bedrijfsmatige afweging. Het is niet aan mij om hierover te oordelen.
Hoe kan het zo zijn dat de brandweer nauwelijks informatie heeft over de machines en de opslagtanks? Vindt u het ook niet zorgwekkend dat de brandweer nauwelijks informatie over deze dieselaggregaten heeft en bovendien de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord weinig risico’s ziet, terwijl diesel een zeer gevaarlijke stof met ontploffingsgevaar is?
Ik kan niet beoordelen over welke informatie de brandweer beschikt of zou moeten beschikken. Het is aan de veiligheidsregio om dat te beoordelen, die bovendien deskundig is op dit gebied. In beginsel moet de activiteit passen binnen de verleende vergunning. Bij het verlenen van een vergunning wordt een integrale afweging gemaakt waarin (externe) veiligheid wordt meegenomen.
Ik verwijs u door naar de eerder genoemde antwoorden op raadsvragen van het college van Hollands Kroon (zie mijn antwoord bij vraag 2). Deze stellen o.a. dat de brandweer en de veiligheidsregio goed op de hoogte zijn van de situatie, dat de berichtgeving onjuiste informatie bevatte en dat er geen onverantwoorde risico’s zijn. Daarbij is ook een factsheet bijgevoegd van de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord die hier aanvullend op ingaat (zie afschrift in bijlage 2)3.
In hoeverre is deze opslag van diesel een gevaar voor de bewoners van Wieringenmeer?
De specifieke afweging omtrent externe veiligheid in dit geval is mij niet bekend. Bij het verlenen van een dergelijke vergunning wordt door het bevoegd gezag hiervoor een afweging gemaakt waarin (externe) veiligheid wordt meegenomen. In algemene zin moeten activiteiten zoals de opslag van diesel passen binnen de verleende vergunningen en de relevante wet- en regelgeving. Zie verder ook het antwoord onder vraag 8.
Vindt u met de enorme stroombehoeften, chemicaliën in het water en het enorme ruimtebeslag op het landschap het überhaupt wenselijk dat dit soort datacenters zich vestigen in Nederland?
In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is opgenomen dat in beginsel decentrale overheden keuzes maken over de vestiging van bedrijven, waaronder datacenters. Het Rijk wil, gezien de impact op o.a. ruimte en energie, samen met decentrale overheden mede zorgdragen voor zorgvuldige vestigingslocaties van datacenters. De NOVI bevat daarvoor een aantal voorkeursrichtingen en zet daarbij in op selectieve groei aan de randen van Nederland. Onder coördinatie van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties worden daarover afspraken gemaakt met decentrale overheden in landsdelige bestuurlijke overleggen. De voortgangsbrief over de NOVI van begin juni 2021 gaat hier verder op in (Kamerstuk 34 682, nr. 83).
Bent u daarom ook van mening dat er scherpere vestigingseisen, op het gebied van duurzaamheid, waterverbruik, beperking overlast, inpassing in het landschap en veiligheid moet worden gesteld aan deze techgiganten bij het bouwen van datacenters? Welke maatregelen gaat u daartoe nemen?
Er gelden voor de vestiging van datacenters diverse wettelijke milieuvereisten, onder andere op het gebied van waterverbruik, geur, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook bestaat er op dit terrein beleid en regelgeving van decentrale overheden. Daarnaast is het, in lijn met de afspraken uit de NOVI, in beginsel aan het bevoegd gezag om een afweging te maken ten aanzien van de vestigingseisen. Verder verwijs ik hierbij naar de eerder genoemde afspraken voor zorgvuldige vestiging van datacenters die onder de NOVI worden gemaakt met decentrale overheden.
De Fraude Signaleringsvoorziening (FSV) |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
|
|
|
Bent u op hoogte van de berichtgeving over de brieven, die de Belastingdienst rondstuurt over de Fraude Signalering Voorziening (FSV)?1
Ja.
Klopt het dat er inmiddels 60.000 brieven verstuurd zijn en er in totaal 240.000 mensen op deze zwarte lijst stonden?
In mijn brief van 26 mei jl.2 ben ik, de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst, ingegaan op de laatste aantallen van de gefaseerde3 verzending van brieven. Met de verzendingen tot en met 16 juni zijn er ruim 200.000 brieven verstuurd.
Zoals wij in onze brieven van 10 juli 20204, 27 januari5 en 26 mei 20216 hebben aangegeven bedraagt het aantal burgers/natuurlijke personen in FSV ongeveer 240.000 en het aantal rechtspersonen ongeveer 85.000. Zoals aangegeven in de brief van 26 mei en in de brief van 25 maart jl.7 informeren we naast burgers/natuurlijke personen ook ondernemers in de zin van de Wet Inkomstenbelasting (IB). Deze laatste groep valt onder de categorie rechtspersonen. In de beantwoording van het Schriftelijk Overleg van 22 april8 meldden we dat het om ongeveer 30.000 van de 85.000 geregistreerde rechtspersonen gaat. Het maximaal aantal te verzenden brieven komt daarmee op 270.000. Vanwege de uitzonderingsgronden krijgt een groot deel van deze mensen geen brief.
Kunt u uitsluiten dat deze mensen op enigerlei manier benadeeld zijn?
Een externe partij, PwC, onderzoekt de effecten van het gebruik van FSV op burgers en bedrijven. Wij streven ernaar het onderzoek in september 2021 te laten afronden. Vervolgens zullen de bevindingen met de Kamer worden gedeeld. Ook zijn er een onderzoek naar de verstrekking van gegevens uit FSV aan convenantpartners en een analyse van de impact van FSV-registratie of de kwalificatie Opzet/Grove schuld (O/GS) bij een aanvraag van een minnelijke schuldsanering. Zoals ook in de brief aan mensen in FSV is aangegeven, is de verwachting dat veel mensen geen gevolgen hebben ondervonden van hun FSV-registratie. Als uit de lopende onderzoeken blijkt dat FSV-registraties onterechte gevolgen hebben gehad, gaan we over tot herstel.
Kunt u uitsluiten dat deze mensen op enigerlei manier etnisch geprofileerd zijn, dan wel gediscrimineerd zijn?
Nee, dit kan ik niet uitsluiten. FSV bevatte geen kolom voor nationaliteit of etniciteit. Dergelijke informatie werd dan ook niet standaard in FSV geregistreerd. Wel konden medewerkers in vrije tekstvelden zelf informatie opnemen over burgers of bedrijven. Er valt niet uit te sluiten dat hierbij informatie was opgenomen die direct of indirect informatie verschafte over de etniciteit van een specifieke burger.
KPMG schrijft in zijn rapport9 dat in 313 van 263.087 onderzochte signalen in het vrije tekstveld woorden voorkomen die kunnen duiden op de nationaliteit van de geregistreerde. Daarbij geeft KPMG aan dat de nationaliteit voor bepaalde belastingen een relevant of noodzakelijk gegeven kan zijn, zoals bij Inkomensheffing of bij inburgering, en dat de vastgelegde informatie in een deel van de gevallen direct is overgenomen vanuit een binnengekomen «Tips- en kliks»-melding van een burger en daarmee geen duiding van een medewerker van de Belastingdienst bevat. Een onderbouwing van de wettelijke grondslag en/of noodzakelijkheid ontbrak evenwel in de Gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB), waardoor deze verwerkingen mogelijk onrechtmatig waren.
PwC onderzoekt de effecten van het gebruik van FSV op burgers en bedrijven. Daarbij kijkt PwC ook naar de oorsprong van signalen, om vast te stellen of een signaal door de Belastingdienst zelf is gegenereerd als risicosignaal of dat een signaal van een andere overheidsorganisatie kwam in het kader van een verzoek om informatie. Ook doet de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) onderzoek naar het gebruik van FSV door de Belastingdienst. Als uit een van deze onderzoeken aanvullende informatie naar voren komt zal ik indien nodig actie ondernemen en uw Kamer informeren.
Kunt u uitsluiten dat een tweede nationaliteit gebruikt is om de lijst samen te stellen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u uitsluiten dat, eenmaal samengesteld, een tweede nationaliteit in de FSV is gebruikt om mensen te onderwerpen aan een zwaardere controle dan gemiddeld?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre is er overlap tussen deze groep van ca. 240.000 mensen en de ca. 30.000 mensen die te maken hebben met de kinderopvangtoeslagenaffaire?
Ongeveer 7.000 personen die zich bij de herstelorganisatie kinderopvangtoeslag hebben aangemeld, staan in FSV geregistreerd. Dit aantal kan nog veranderen, bijvoorbeeld doordat er nog steeds nieuwe aanmeldingen bij de herstelorganisatie binnenkomen. Ouders in de hersteloperatie kinderopvangtoeslag worden separaat over een eventuele FSV-vermelding benaderd. Dit gebeurt door hun persoonlijk zaakbehandelaars.
Is er ook door andere uitvoeringsdiensten, zoals bijvoorbeeld de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), gebruik gemaakt van de FSV?
Buiten de Belastingdienst hadden er geen andere organisaties toegang tot FSV. Mogelijk is wel informatie uit FSV gedeeld met overheidspartners. De Belastingdienst onderzoekt of en zo ja, in welke mate, gegevens uit FSV extern zijn gedeeld. Op 22 april jl.10 hebben wij uw Kamer hierover een stand van zaken gegeven.
Klopt het dat er in de FSV rijpe en groene meldingen stonden, variërend van uitgebreide onderzoekdossiers tot losse flodders, zoals telefonische klikmeldingen van de buren, of informatie-uitvragen van medeoverheden?
FSV bevatte inderdaad een verzameling van signalen met een verschillende oorsprong. De Belastingdienst en Toeslagen verwerken per jaar miljoenen belastingaangiften en aanvragen van toeslagen. Om dit werk goed uit te kunnen voeren, is het belangrijk om te kunnen beoordelen of de aangifte of aanvraag juist en volledig is, of dat nader onderzoek nodig is. De Belastingdienst toetst de aangifte of aanvraag aan de gegevens die hij tot zijn beschikking heeft, waaronder informatie en signalen van derden. FSV werd gebruikt voor de registratie van deze gegevens. Hierin registreerde de Belastingdienst signalen die konden duiden op fouten of (bewuste) niet-naleving van wet- en regelgeving. Bijvoorbeeld als iemand hoge reiskosten opgaf, terwijl hij dicht bij zijn werk woonde. Ook klikmeldingen van bijvoorbeeld Meld Misdaad Anoniem konden in FSV worden geregistreerd. Daarnaast werden er in FSV verzoeken geregistreerd van bijvoorbeeld een gemeente of UWV waarbij het inkomen van iemand opgevraagd werd. FSV werd daarbij als logistiek systeem ingezet om te zorgen dat de aanvragen tijdig afgehandeld werden. Tenslotte kon FSV ook worden gebruikt om te registreren dat iemand mogelijk slachtoffer was van (identiteits)fraude, bijvoorbeeld bij sommige meldingen bij het Meldpunt Slachtoffers Fraude. FSV was dus een systeem om verschillende signalen te registreren, niet alleen signalen van mogelijke risico in een aangifte of mogelijke fraude. De naam Fraudesignaleringsvoorziening was daarmee dus ongelukkig gekozen.
Wat was de wettelijke basis van deze FSV? Kunt u een instellingsbesluit van de FSV aan de Kamer doen toekomen?
Zoals bij het antwoord bij vraag 9 aangegeven is, werd FSV gebruikt voor de registratie van signalen. De registratie van deze signalen is nodig om de toezichthoudende taak van de Belastingdienst uit te voeren. Er is geen instellingsbesluit voor een applicatie nodig, maar de verwerkingen dienen wel te voldoen aan de wettelijke verplichtingen. FSV voldeed niet aan bepaalde eisen van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Daarom is FSV in februari 2020 uitgezet.
Bestaan er nog meer vergelijkbare zwarte lijsten? Kunt u ook van deze lijsten de instellingsbesluiten aan de Kamer doen toekomen?
Er is geen duidelijke (juridische) definitie, ook niet in de AVG, van wat een zwarte lijst is. KPMG heeft in de zomer van 2020 onderzoek gedaan naar andere applicaties en processen die mogelijk niet voldoen aan de AVG. Hierover is uw Kamer in juli 202011 geïnformeerd. Daarnaast lopen er verschillende onderzoeken naar lijsten met risicosignalen en applicaties. Hierover is uw Kamer op 13 oktober 202012, op 27 januari 202113 en op 22 april jl.14 geïnformeerd. Zoals gesteld is er geen instellingsbesluit nodig voor het maken van een lijst of applicatie.
Waarom waren de wettelijke waarborgen van de Awb kennelijk niet van toepassing op de FSV?
De Awb is van toepassing op de Belastingdienst. Zoals wij uw Kamer hebben geïnformeerd op 2 maart15, 28 april16 en 10 juli17 2020, voldeed FSV niet aan bepaalde eisen van de AVG en is FSV daarom in februari 2020 uitgezet.
Hoe verhoudt de FSV en de andere zwarte lijsten zich tot de AVG en de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp)?
Er is geen duidelijke (juridische) definitie, ook niet in de AVG, wat een zwarte lijst is. Dat laat onverlet dat de Belastingdienst de processen zorgvuldig en conform wet- en regelgeving zoals de AVG moet uitvoeren. Dit betekent dat burgers geen onterechte gevolgen mogen ondervinden van handhavingsprocessen. In vragen 11 en 24 gaan wij nader in op de verhouding van FSV en andere lijsten tot de AVG. De Wbp was de voorganger van de AVG.
Bent u bereid alvast een bedrag te reserveren voor eventuele boetes van de Autoriteit Persoonsgegevens?
In de Kamerbrief van 10 juli 202018 is aangegeven dat de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) een onderzoek gestart is naar de verwerking van persoonsgegevens in en rond FSV. Dit onderzoek loopt nog. Mocht de AP besluiten dat er naar aanleiding van haar onderzoek een boete wordt opgelegd, dan zullen wij vanzelfsprekend aan onze verplichtingen voldoen. Hiervoor is geen bedrag gereserveerd.
Wie heeft er besloten tot de totstandkoming van de FSV?
In onze brief van 28 april 202019 zijn wij ingegaan op de totstandkoming van FSV en hebben wij tevens een tijdlijn FSV toegevoegd. Voordat de Belastingdienst beschikte over een registratiesysteem voor mogelijke fraudesignalen werden signalen lokaal eerst op papier en vervolgens in Excelsheets bijgehouden. De Belastingdienst heeft deze Excelsheets doorontwikkeld tot een overzicht voor Persoonsgericht Intensief Toezicht (het dagboek PIT). Vanaf 2001 ontstond er veel aandacht voor Belastingdienstbrede systeemfraude. Om een gerichte aanpak mogelijk te maken, ontstond de behoefte om een systeem te ontwikkelen om ook alle signalen rondom mogelijke systeemfraude overzichtelijk te krijgen. Omdat men op een lokaal kantoor van de Belastingdienst beschikte over dagboek PIT, is dit in 2009 vanuit praktische overwegingen breder binnen de Belastingdienst beschikbaar gesteld. Vanaf dat moment werken medewerkers uit diverse dienstonderdelen en lokale kantoren van de Belastingdienst met de applicatie. In 2014 werd dagboek PIT omgebouwd tot FSV vanuit de wens om lokaal ontwikkelde applicaties voor de hele Belastingdienst te laten werken.
Is de FSV tot stand gekomen in 2012, of zoals eerder gesteld is, in 2001?
In onze brief van 28 april 202020 zijn wij ingegaan op de totstandkoming van FSV en hebben wij tevens een tijdlijn FSV toegevoegd. Daarin staat dat FSV in 2014 is ontstaan uit een voorloper, het dagboek PIT.
Klopt het dan dat de FSV tot stand gekomen is onder politieke verantwoordelijkheid van Staatssecretaris Frans Weekers (VVD)?
Zoals aangegeven in de tijdlijn bijlage bij de brief van 28 april 202021 is FSV in 2014 voortgekomen uit het landelijk dagboek PIT.
Was Staatssecretaris Frans Weekers op de hoogte van de totstandkoming van de FSV?
De Belastingdienst gebruikt meer dan negenhonderd applicaties. Het is ons niet bekend of Staatssecretaris Weekers van de ontwikkeling van deze applicatie op de hoogte was.
Of was dit een autonoom initiatief van ambtenaren? Zo ja, wat zegt dit over de taakopvatting van deze ambtenaren?
De totstandkoming van FSV is beschreven in de brief van 28 april 202022 en de bijgevoegde tijdlijn. In het kader van het robuust maken van bedrijfskritische lokaal ontwikkelde applicaties, is in 2014 het dagboek PIT omgebouwd tot door de IV-organisatie van de Belastingdienst beheerde voorziening.
Zullen de mensen, die op de FSV staan, een schadevergoeding tegemoet kunnen zien?
De motie Snels23 verzoekt de regering in kaart te brengen hoeveel mensen door een vermelding in FSV ten onrechte geschaad zijn en welke schade deze mensen ondervonden hebben en op basis hiervan een mogelijke compensatieregeling uit te werken voor onterecht geraakte burgers. De eerste stap is het bepalen van eventueel onrechtmatig handelen. Hiertoe zijn er het externe onderzoek naar de effecten van FSV op burgers en bedrijven, het onderzoek naar de externe verstrekking van gegevens uit FSV en de analyse door de Belastingdienst van de impact van een FSV-registratie of de kwalificatie O/GS bij een aanvraag van minnelijke schuldsanering. Zoals aangegeven in onze brief van 25 maart jl.24 is de Belastingdienst bezig met de vormgeving van een tijdelijk organisatieonderdeel om onder andere (voor zover mogelijk) op individueel niveau in kaart te brengen of de registratie in FSV onterechte gevolgen heeft gehad en burgers hierover te informeren. Er wordt vooruitlopend op eventuele conclusies uit de lopende onderzoeken ook al nagedacht over oplossingen. Hiermee willen we burgers zo goed mogelijk helpen bij de informatievoorziening over FSV en – als daar op basis van de onderzoeken aanleiding toe blijkt te zijn – eventueel onrechtmatig handelen zo snel mogelijk rechtzetten.
Wanneer zal het onderzoek van de Belastingdienst naar de benadeling door de FSV afgerond zijn?
PwC onderzoekt de effecten van het gebruik van FSV op burgers en bedrijven. Wij streven ernaar het in september 2021 te laten afronden. Vervolgens zullen de bevindingen met de Kamer worden gedeeld. De mensen in FSV zullen hierover geïnformeerd worden.
Kunt u deze onderzoeken afronden voor 1 september 2021? Zo nee, waarom niet?
Dit is niet mogelijk. Het onderzoek wordt door PwC uitgevoerd met een planning die niet te verkorten is zonder dat de kwaliteit van de conclusies eronder lijdt.
Kunt u aangeven waarom de FSV op 27 februari 2020 uit de lucht is gehaald?2
Zoals wij uw Kamer hebben geïnformeerd op 2 maart26, 28 april27 en 10 juli28 2020 voldeed FSV niet aan bepaalde eisen van de AVG en is FSV daarom in februari 2020 uitgezet.
Kunt u aangeven op welke manieren de FSV niet voldeed aan de AVG en de Wbp?
Zoals wij hebben aangegeven in onze brief van 28 april 202029 voldeed de manier waarop meldingen werden geregistreerd in het FSV-systeem niet aan de AVG en was dit onacceptabel. Signalen van mogelijke fraude werden in het systeem geregistreerd waarbij onduidelijk was of en zo ja hoe er onderscheid gemaakt moest worden in de betekenis en het gewicht van de melding. Deze signalen konden ook door (te) veel medewerkers bekeken worden. Daarbij had FSV geen archieffunctie en werden gegevens niet geschoond. Ook was er sprake van een summiere logging binnen het systeem. Al deze aspecten kunnen er samen voor zorgen dat er informatie in het systeem staat die bijvoorbeeld onvolledig, onjuist of achterhaald is of die meer context vergt. KPMG heeft ook onderzoek gedaan naar de mate waarin FSV (niet) voldeed aan de AVG. Dit onderzoek is op 10 juli 202030 aan uw Kamer gestuurd.
Kunt u aangeven welke gegevens onterecht waren opgenomen in de FSV?
FSV voldeed niet aan de AVG en had daarom niet gebruikt mogen worden. Zoals beschreven in het KMPG-rapport31 bevatten sommige vrije tekstvelden informatie over nationaliteit, maar heeft de Belastingdienst in de GEB of in het register van verwerkingsactiviteiten niet aangegeven dat dit persoonsgegeven in de verwerkingsprocessen mag worden gebruikt. Een onderbouwing van de wettelijke grondslag en/of noodzakelijkheid ontbreekt. Daarmee waren deze verwerkingen mogelijk onrechtmatig. Zoals aangegeven doet PwC onderzoek naar de effecten van FSV op burgers en bedrijven. Wij streven ernaar het onderzoek in september 2021 te laten afronden. Vervolgens zullen de bevindingen met de Kamer worden gedeeld.
Hoeveel medewerkers hadden toegang tot de FSV? Welk aantal was volgens u acceptabel geweest?
In de beantwoording die op 10 juli 2020 aan uw Kamer is gestuurd32 van het schriftelijk overleg over FSV zijn wij hierop ingegaan. Er waren op enig moment ruim 5.000 autorisaties voor FSV. Het aantal autorisaties is eerder al teruggebracht van ruim 5.000 naar 1.229 op het moment van uitschakelen van FSV. Hiervan waren 695 autorisaties voor het alleen kunnen zien of er een signaal in FSV was, zonder de inhoud daarvan te kunnen raadplegen en 534 autorisaties voor het raadplegen en/of opvoeren/wijzigen van een signaal in FSV. Het is niet aan te geven wat een acceptabel aantal is. Wel is op grond van de AVG van belang dat alleen medewerkers voor wie gebruik van (gevoelige) persoonsgegevens noodzakelijk is voor de uitoefening van de taak, toegang hebben tot een systeem, waarbij ook processen zo worden ingericht dat deze groep medewerkers zo klein mogelijk is.
Kunt u aangeven waar burgers terecht kunnen die een brief hebben ontvangen over het feit dat zij vermeld waren op de FSV? Zo nee, waarom niet?
Er zijn verschillende mogelijkheden voor mensen die in FSV geregistreerd stonden en die behoefte hebben aan meer informatie of zich willen melden als ze denken mogelijk nadelige gevolgen te hebben ondervonden. Dit staat ook in de brief die mensen hebben ontvangen over hun FSV-registratie. Er is een speciaal telefoonnummer voor vragen over FSV opgericht. Daarnaast kunnen mensen zich melden bij twee meldpunten als ze verwachten onterechte nadelige gevolgen van FSV te hebben ondervonden. Zij kunnen zich via belastingdienst.nl/meldpunt melden als zij vermoeden dat ten onrechte geen minnelijke schuldsanering is toegekend of via belastingdienst.nl/fsv als zij vermoeden andere onterechte gevolgen te hebben ondervonden. Ze kunnen ook een AVG-inzageverzoek doen om inzicht te krijgen in de persoonsgegevens waarmee ze in FSV geregistreerd stonden. Zoals aangegeven in de brief van 26 mei jl.33 informeren wij burgers, voor zover mogelijk, na de zomer over de oorsprong van hun registratie in FSV.
Bent u bereid om hiervoor een speciaal loket/meldpunt en/of telefoonnummer te openen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zoals beschreven in het antwoord bij vraag 27 zijn hier in maart een speciaal meldpunt en telefoonnummer voor geopend. Uw Kamer is hierover op 25 maart34 en 22 april jl.35 geïnformeerd.
Kunt u alle documenten die betrekking hebben op de FSV aan de Kamer doen toekomen, conform art. 68 van de Grondwet over het inlichtingenrecht van de Kamer?
Zoals het kabinet in zijn reactie op het advies van de Raad van State van 29 september 202036 heeft aangegeven, zal het kabinet gerichte verzoeken om specifieke documenten beantwoorden op eenzelfde wijze als onder de Wet openbaarheid van bestuur. Daarnaast heeft het kabinet in zijn reactie op het rapport «Ongekend Onrecht» van de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag van 15 januari jl.37 aangegeven de grond «persoonlijke beleidsopvattingen» niet langer te willen hanteren als invulling van de weigeringsgrond «belang van de staat» uit artikel 68 Grondwet. Uiteraard willen wij zoveel mogelijk voldoen aan uw verzoek. Daarvoor is het van belang dat het gericht is. De vragen 29 en 30 zijn niet voldoende gericht om aan het verzoek te kunnen voldoen. Daarom is het lastig goed te zoeken naar de door uw Kamer verzochte documenten, en is de toezegging van het kabinet niet op het verzoek van toepassing. Om toch tegemoet te kunnen komen aan het verzoek wil ik het als volgt interpreteren: documenten die betrekking hebben op de beslissingen die genomen zijn ten aanzien van het ontstaan en gebruik van FSV. De Belastingdienst is daarom bezig met het inventariseren van deze documenten. Vervolgens zullen ze aan uw Kamer worden verstrekt. Ik wil daarbij alvast wel opmerken dat, zoals we ook in de tijdlijn bij de brief van 28 april 202038 hebben aangegeven, de voorloper van FSV is ontstaan vanuit de behoefte om in kaart te brengen welke werkstromen binnen een toenmalig fraudeteam aanwezig waren en de latere landelijke uitrol van deze behoefte. De verwachting is dan ook dat, omdat dit vanuit de uitvoering is ontstaan, de besluitvorming uit de periode 2014–2019 niet volledig gedocumenteerd te vinden zal zijn.
Daarnaast verwijs ik u graag naar het Besluit Wob-verzoek FSV/zwarte lijsten39 dat wij op 27 januari 2021 openbaar hebben gemaakt. Als bijlage bij het besluit vindt u de openbaar gemaakte stukken. Bij de brieven van 10 juli 202040 en 27 januari jl.41 hebben wij tevens al werkinstructies met betrekking tot FSV openbaar gemaakt.
Kunt u daarbij in ieder geval de werkinstructies/handboeken en alle managementverslagen betrekken?
Zie antwoord vraag 29.