Slapende rekeningen. |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Radar over slapende rekeningen?1
Ja.
Welke regels gelden er met betrekking tot «slapende rekeningen»? Welke plichten hebben banken met betrekking tot rekeningen die geopend zijn bij hen?
Slapende rekeningen zijn bankrekeningen die gedurende lange tijd niet zijn gebruikt en waarbij er ook geen contact meer is tussen de bank en de rekeninghouder. Dit kan bijvoorbeeld komen doordat rekeninghouders hun verhuizing niet aan de bank doorgeven, rekeninghouders de rekening simpelweg vergeten, of omdat de erfgenamen niet weten dat de overledene een rekening bij de bank heeft.
Over het algemeen gelden de plichten die de bank heeft beschreven in de algemene voorwaarden van de bank en die door de consument zijn aanvaard bij het openen van een betaalrekening. Banken en consumenten kunnen op bepaalde gronden de rekening opzeggen. Wanneer de betaalrekening wordt opgezegd, de tegoeden zijn opgenomen en de rekening is afgewikkeld, geldt dat de bank een wettelijke algemene bewaartermijn van zeven jaar heeft voor de administratie na het beëindigen van de relatie tussen de klant en de bank. Na zeven jaar worden de gegevens van de betaalrekening vernietigd.
In het geval van een slapende rekening is er geen sprake van een reguliere beëindiging van een betaalrekening. Omdat banken in het geval van een slapende rekening niet weten of de klantrelatie is beëindigd, is de administratieplicht van zeven jaar hier niet van toepassing. De banken geven aan dat wanneer zij inactiviteit van een rekening opmerken, zij proberen de verdwenen rekeninghouders te traceren. Dit doen zij bijvoorbeeld door contact op te nemen via de telefoon, e-mail of sociale media. Wanneer het contact niet succesvol op de reguliere manier kan worden hersteld, proberen banken middels het inactief maken van betaalproducten contact te leggen. Ook kunnen banken via het besluit Basisregistratie Persoonsgegevens, informatie opvragen bij de gemeente over rekeninghouders. Hierbij geldt wel dat banken bij elke afzonderlijke gemeente moeten verifiëren of de klant daar staat ingeschreven. Dit is in de praktijk lastig uitvoerbaar en wordt daarom weinig toegepast.
Als de zoektocht van de bank niets oplevert en het tegoed op de rekening gedurende twintig jaar niet wordt opgeëist door de rekeninghouder of in het geval van overlijden door diens erfgenamen, dan verkrijgt de bank dat tegoed door het verstrijken van de algemene verjaringstermijn van twintig jaar. Echter, ik begrijp van de banken dat zij in de praktijk geen aanspraak maken op deze verjaringstermijn en de tegoeden laten staan op een tussenrekening of op een ander betaalproduct. Wanneer de rekeninghouder of erfgenaam van de rekeninghouder kan aantonen dat de rekening aan die persoon toebehoort, keren banken ook na twintig jaar de tegoeden uit.
Blijkt uit de zoektocht van de bank dat iemand (vermoedelijk) is overleden en komt de bank niet in contact met de erfgenamen of is niet bekend of er erfgenamen zijn, dan is de situatie anders. In dat geval is in artikelen 189 en 226 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek bepaald dat de gelden op de rekening toekomen aan de Staat. Op grond van artikel 189 komen de gelden toe aan de Staat op het moment van overlijden. Op grond van artikel 226 kunnen rechthebbenden gedurende twintig jaar nadat het nalatenschap is opengevallen aanspraak maken op de gelden. Na deze periode verkrijgt de Staat de gelden.
Hoewel ik individuele gevallen niet kan beoordelen, is in zijn algemeenheid mijn conclusie dat een situatie zoals geschetst in Radar, waarbij de administratie is vernietigd en er geen aanspraak kan worden gemaakt op de tegoeden, in beginsel niet mogelijk is.
Klopt het dat banken slechts een administratieplicht hebben van zeven jaar? Wat gebeurt er met een rekening waarvan de rekeninghouder zevn jaren inactief is geweest? Is het mogelijk dat na zeven jaar geld «verdwenen» is als een klant niet goed oplet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het beheren van geld voor hun klanten niet een kerntaak van banken? Bent u het eens dat het verweer dat er slechts een administratieplicht is van zeven jaar wel een zeer beperkte taakopvatting is, die niet erg getuigt van een ontwikkelde beroepseer?
Het beheren van geld voor hun klanten is inderdaad een van de kerntaken van banken en het is belangrijk dat dit op een ordentelijke wijze gebeurt. Dit betekent dat klanten die geld op een rekening zetten dit geld ook te allen tijde kunnen terugvorderen en dat de banken volgens de geldende regelgeving handelen. De bewaartermijn van zeven jaar geldt, zoals hiervoor vermeld, niet in het geval van slapende rekeningen en de tegoeden worden ook na een verloop van twintig jaar uitgekeerd wanneer de rekeninghouder of erfgenaam kan aantonen dat het geld van de persoon in kwestie is. Ook als het gaat om een (vermoedelijk) overlijden is, zoals in het vorige antwoord aangegeven, wettelijk geregeld dat de tegoeden toekomen aan de Staat en erfgenamen die door de Staat worden opgespoord of zich uit eigen beweging melden, hier aanspraak op kunnen maken. Ik zie daarom geen noodzaak om additionele wettelijke maatregelen te nemen.
Is een bank verplicht om contact te zoeken met rekeninghouders na een periode van inactiviteit? Zo nee, bent u bereid dit te regelen?
Banken hebben een bijzondere zorgplicht die volgt uit de functie die banken in het maatschappelijk verkeer vervullen. Afhankelijk van de omstandigheden van een concreet geval, dient een bank te beoordelen hoe hieraan invulling moet worden gegeven. Uiteindelijk is het ter beoordeling aan de burgerlijke rechter of de bank heeft voldaan aan de zorgplicht.
Zoals ik hiervoor heb aangegeven is het van belang dat het beheren van geld voor klanten door banken op een ordentelijke wijze gebeurt. Dit betekent dat klanten die geld op een rekening zetten dit geld ook kunnen terugvorderen. In dit kader zetten banken zich ook in om na een periode van inactiviteit de klant te bereiken via de eerdergenoemde werkwijzen. Indien de klant desondanks niet wordt bereikt, begrijp ik dat de tegoeden ook na de verjaringstermijn van twintig jaar uitgekeerd worden wanneer de rekeninghouder of erfgenaam kan aantonen dat het geld van de persoon in kwestie is. Gelet hierop zie ik momenteel geen noodzaak tot additionele maatregelen.
Klopt het dat tegoeden na 20 jaar ten goede komen aan de bank? Wat vindt u hiervan? Biedt dit geen stimulans voor banken om tegoeden stilzwijgend te laten vervallen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is er gebeurd met het voornemen van de voormalig Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Plasterk om niet opgevraagde middelen ten goede te laten te komen aan de staatskas na 20 jaar in plaats van aan banken?2
Naar aanleiding van het voornemen van de voormalig Minister Plasterk zijn er momenteel gesprekken gaande tussen de Nederlandse Vereniging van Banken, de banken en het Rijksvastgoedbedrijf (RVB), onderdeel van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties en onder meer verantwoordelijk voor het afwikkelen van onbeheerde nalatenschappen en het opsporen van eventuele erfgenamen, over een «convenant onbeheerde nalatenschappen». Dit convenant heeft als doel om rechthebbenden van slapende tegoeden van overleden rekeninghouders op te sporen. Hoewel banken hun administratie doorlopen om te zien of er sprake is van slapende rekeningen, is niet altijd bekend of iemand overleden is en indien dit het geval is, of de persoon in kwestie erfgenamen heeft. In het convenant wordt onder andere geregeld dat bankrekeningen met meer dan 8.000 euro van mensen van wie wordt aangenomen dat zij zijn overleden, omdat zij volgens het systeem 115 jaar of ouder zouden zijn, worden aangemeld bij het RVB. Dit geldt ook voor bankrekeningen waarvan duidelijk is geworden dat de rekeninghouder is overleden en waar niet van bekend is of er erfgenamen zijn of waarvan de bank de erfgenamen niet kan bereiken. Het RVB zal op zoek gaan naar (eventuele) erfgenamen. Het RVB kan hierbij gebruik maken van de toegang tot het Centraal Testamentenregister, de Basisregistratie Personen of (extern) onderzoek. Vervolgens wordt het geld ofwel uitgekeerd aan de erfgenamen of de tegoeden komen, in bepaalde gevallen via de consignatiekas, toe aan de Staat. De gesprekken over dit convenant bevinden zich in de afrondende fase. De verwachting is dat het convenant dit jaar wordt getekend. Om deze gevallen op te kunnen pakken, is het wel belangrijk dat deze gevallen in zicht zijn. Ik moedig banken dan ook aan om hun systeem regelmatig door te lopen op mogelijke slapende tegoeden.
Kunt u een inschatting geven van de tegoeden, waarvan de eigenaar onbekend is? Om hoeveel mensen gaat het? Wat is het gemiddelde en totaal geschatte vermogen? Klopt het dat dat in de vele tientallen miljoen euro’s loopt?
Het is mij niet bekend om hoeveel eigenaren het precies gaat en hoe groot dit vermogen is. Er bestaat geen centrale administratie van de inspanningen van banken ten aanzien van slapende rekeningen. Voor het vaststellen van inactiviteit van een betaalrekening gebruikt een bank eigen criteria. Daarnaast is het inzichtelijk maken van de tegoeden met een verstreken algemene verjaringstermijn van twintig jaar bewerkelijk, omdat er destijds gebruik werd gemaakt van handmatige administratie. De komst van het convenant zal ervoor zorgen dat er meer inzicht komt in de omvang van de tegoeden en het aantal eigenaren.
Kunt u zich voorstellen dat erfgenamen geen benul hebben van de rekeningen die de overledene had en zo alsnog «ontdekken» dat er een rekening moet zijn? Welke plichten hebben banken om hen te helpen het geld waar zij recht op hebben te doen toekomen?
Het is niet ondenkbaar dat na aanvaarding van de nalatenschap, er nog een rekening van de overledene boven water komt waarvan de erfgenamen het bestaan niet kenden. Via het Loket Slapende Tegoeden van de NVB3 kunnen erfgenamen of executeurs die belast zijn met de afwikkeling van de nalatenschap, controleren of er girale tegoeden op naam van de overledene aanwezig zijn waar de erfgenaamrecht op heeft. In dat geval kunnen de erfgenamen aan de hand van een verklaring van erfrecht de tegoeden alsnog opeisen en keert de bank aan hen uit.
Kent u het voorbeeld van de Volksbank die tientallen mensen in de administratie heeft die 115 jaar of ouder zijn? Bent u bereid banken onderzoek te laten doen naar het aantal honderdplussers in de administratie en te kijken of deze nog klopt?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat het toekomen van geld op slapende rekeningen aan rechthebbenden onder de zorgplicht van banken valt? Zo ja, wat doet u eraan dat dit ook gebeurt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u het eens dat geld dat is toevertrouwd aan een bank, altijd terug zou moeten gaan naar de eigenaar als diegene kan bewijzen dat het geld van hem of haar is, ongeacht de jaren die zijn verstreken? Bent u bereid dit wettelijk te regelen?
Zie antwoord vraag 4.
Indien er geen eigenaar van tegoeden kan worden gevonden en het vermoeden bestaat dat de rekeninghouder is overleden, welke plichten heeft de bank dan om tegoeden aan de juiste rechthebbenden te doen toekomen? Wat gebeurt er met de tegoeden indien rechthebbenden niet kunnen worden gevonden? Bent u bereid te regelen dat deze tegoeden beschikbaar blijven voor eventuele nabestaanden die zich alsnog melden?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Milieuramp in de Berkel: Friesland Campina vervuilde, het waterschap betaalde’. |
|
Cem Laçin (SP) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de ernstige vervuiling van de Berkel door Friesland Campina in 2018?1
Ja.
Kunt u aangeven of het klopt dat, hoewel het Waterschap Rijn en IJssel geen schuld had aan dit ongeval, zij toch twee derde van de kosten betaalde? Zo ja, op welke wijze wordt hiermee voldaan aan het beginsel dat de vervuiler betaalt? Zo nee, wat is dan de kostenverdeling?
Het waterschap heeft de autonome bevoegdheid om zelf een afweging te maken over de kostenverdeling. Waterschap Rijn en IJssel heeft inderdaad twee derde van de kosten betaald. Als eigenaar van de persleiding en het afvalwater ligt de verantwoordelijkheid voor de persleidingbreuk primair bij het waterschap. Het waterschap is verantwoordelijk voor de beheerkosten van de persleiding en de risico’s die daarbij horen.
In opdracht van de drie betrokken partijen (het waterschap, Friesland-Campina en de aannemer) heeft TNO onafhankelijk onderzoek gedaan naar de oorzaak van de leidingbreuk. Op basis van de resultaten van het onderzoek heeft TNO geconcludeerd dat de lekkage drie mogelijke oorzaken kan hebben of een combinatie van deze drie oorzaken. De mogelijke oorzaken die zijn aangewezen zijn aan alle partijen (deels) toe te rekenen. Dit tezamen maakte dat het voor het waterschap niet voor de hand lag om één van de andere partijen aansprakelijk te stellen.
Kunt u aangeven welke redenen ten grondslag lagen aan het geheimhouden van de kostenverdeling?
Een waterschap mag binnen de wettelijke kaders zelf besluiten welke zaken zij wel en niet actief openbaar maakt. Naar aanleiding van het WOB-verzoek is de kostenverdeling openbaar gemaakt door het waterschap.
Kunt u aangeven of deze manier van werken, alsmede de wijze waarop dergelijke kosten worden verdeeld, ook elders in Nederland gangbaar is? Zo ja, graag een overzicht, inclusief de betrokken partijen en de kostenverdeling? Zo nee, graag eveneens een overzicht, inclusief betrokken partijen en de kostenverdeling?
Soortgelijke situaties zijn bij mij en de Unie van Waterschappen niet bekend.
Wat vindt u ervan dat er niet is gekozen om de vervuiler aansprakelijk te stellen, omdat de verstandhouding dan verstoord zou raken? Deelt u de mening dat milieuvervuiling aanpakken belangrijker is dan een goede verstandhouding met bedrijven die voor milieuvervuiling zorgen?
Van het Waterschap Rijn en IJssel heb ik begrepen dat de verstandhouding geen rol heeft gespeeld. Het waterschap is de verantwoordelijk eigenaar van de persleiding en bijbehorende risico’s, en is daarmee ook zelf verantwoordelijk voor een afweging over het al dan niet aansprakelijk stellen van andere partijen.
De betrokken partijen zijn samen een onafhankelijk onderzoek gestart naar de oorzaak van de persleidingbreuk. Tussen de partijen was afgesproken dat het onderzoeksrapport een basis kon vormen voor overleg over verdeling van de schadelast. De onderzoeksresultaten hebben niet geleid tot een aansprakelijkheidsstelling van één van de partijen.
Kunt u aangeven wat in deze kwesties de rol en betrokkenheid is van de omgevingsdiensten en de provincies, waarom er in dit geval (tenminste om vast te stellen dat geen sprake is van laakbaar handelen) geen aangifte is gedaan van een milieudelict en wat de wet in deze kwesties voorschrijft als handelwijze?
Waterschap Rijn en IJssel heeft de calamiteit meteen gemeld bij de omgevingsdiensten, gemeenten, provincie en ook bij de politie Oost-Nederland. Alle maatregelen die genomen zijn, zijn ook afgestemd met de bevoegde gezagen. Het OM heeft vanuit de eigen onafhankelijke rol de zaak onderzocht. Op basis van haar bevindingen heeft het OM geen aanleiding gezien om betrokken partijen strafrechtelijk te vervolgen.
Kunt u aangeven op welke wijze in dit soort gevallen de aansprakelijkheid wordt bepaald en waarom niet altijd wordt gekozen voor een gang naar de onafhankelijke rechtspraak?
De partijen hebben onderling overeenstemming bereikt over de kostenverdeling. De gang naar de rechter is bedoeld voor gevallen waarbij er geen overeenstemming gevonden kan worden. Pas dan is het aan de rechter om een eventuele aansprakelijkheid te bepalen.
Kunt u aangeven of de betrokken partijen verzekerd zijn tegen dit type calamiteiten? Zo ja, welke schade werd hiermee gedekt? Zo nee, waarom niet en waarom is dit niet verplicht?
Het waterschap heeft haar eigendommen verzekerd middels een eigendommenverzekering. Deze calamiteit valt echter niet onder de dekking. Waterschappen maken zelf een afweging in waar zij zich wel en niet voor verzekeren.
Is er onderzoek gedaan naar de vervuiling die heeft plaatsgevonden en de mogelijke gevolgen voor mens, dier en natuur? Zo ja, wat is hiervan de uitkomst? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit is gedurende de calamiteit en de periode daarna actief onderzocht: het waterschap heeft zelf actief gemonitord en ook de omgevingsdiensten waren hierbij betrokken. Met name ten tijde van de calamiteit was er sprake van vissterfte.
Er zijn geen milieugevaarlijke stoffen in het milieu geloosd. Het ging hier om melkresten en niet- schadelijke schoonmaakmiddelen. De vissen stierven door zuurstofgebrek. Om het ecosysteem snel te kunnen laten herstellen heeft het waterschap de bodem van de Berkel gereinigd. Ook de bodem waar het water tijdelijk is opgeslagen, is gereinigd. Het systeem en de vissenpopulatie hebben zich inmiddels hersteld.
Heeft de vervuiling en de gemaakte kosten door het waterschap gevolgen gehad voor de gebruikers van het Waternet, zijn bijvoorbeeld de kosten voor de afname van water omhoog gegaan? Zo ja, hoeveel?
Het waterschap geeft aan dat de gemaakte kosten zijn opgevangen vanuit de reserves en het jaarresultaat.
De challenge ‘Gezocht: Ontwikkel een tool waarbij het beantwoorden van Kamervragen verbeterd en versneld wordt’ |
|
Harry van der Molen (CDA) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de challenge «Gezocht: Ontwikkel een tool waarbij het beantwoorden van Kamervragen verbeterd en versneld wordt»?1
Ja.
is het waar dat het bedoelde project gericht is op de digitale ondersteuning bij beantwoording van Kamervragen?
Ja, het gaat hierbij om een project in het kader van de Startup in Residence-challenge waarbij gezocht wordt naar de ontwikkeling van een hulptool voor de beantwoording van Kamervragen.
Kunt u deze constatering «De reeds bestaande zoekmachines helpen, maar het doorzoeken hiervan neemt nog steeds veel tijd in beslag: er zijn heel veel (niet secuur genoeg gefilterde) resultaten, bestanden moeten integraal gedownload en vervolgens handmatig doorzocht worden.» nader toelichten?
Er zijn veel openbare bronnen voor gestelde en eerder beantwoorde Kamervragen. Zo staan op www.officielebekendmakingen.nl alle verstuurde Kamerbrieven, Kamervragen, commissieverslagen etc. Over sommige onderwerpen worden veel Kamervragen gesteld en daarom ben ik altijd op zoek naar manieren om de beantwoording van Kamervragen beter en sneller te doen. Het doorzoeken van de beschikbare informatie (ongeveer 3 miljoen documenten) neemt veel tijd in beslag. Het zou een verbeterslag betekenen als het terugvinden van benodigde informatie gerichter, beter en ook sneller kan. Dat komt ook de consistentie en daarmee de kwaliteit van de beantwoording ten goede.
Deelt u de mening dat het bedoelde project een vorm van symptoombestrijding is? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik niet. De insteek van dit project is om met de beschikbare informatietechnologie de beantwoording van Kamervragen te verbeteren. De ICT-middelen kunnen ervoor zorgen dat informatie simpelweg sneller toegankelijk wordt. Dat leidt naar verwachting tot een betere beantwoording van de Kamervragen.
Hebt u over het geconstateerde probleem in de informatievoorziening aan het parlement overleg gevoerd met het parlement zelf? Zo ja, wanneer en bij welke gelegenheid? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk om te onderstrepen dat het idee voor deze hulptool niet voortkomt uit een concreet geconstateerd probleem in de informatievoorziening aan het parlement door het departement: dit project komt voort uit de ambitie om de beantwoording van Kamervragen sneller en beter te doen met behulp van ICT middelen. Met name als er op een onderwerp regelmatig Kamervragen worden gesteld, is het van belang voor de consistentie en volledigheid van de beantwoording om ook de eerdere beantwoording te kunnen terugzoeken. Dit was mede de aanleiding om een project via Startup in Residence in te zetten. Dit hulpmiddel kan daarmee mogelijk behulpzaam zijn bij de informatieverstrekking aan het parlement. Over dit specifieke hulpmiddel is niet gesproken met het parlement.
Duidt de zin «Idealiter zou de tool reeds beantwoorde Kamervragen, begrotingsvragen en Kamerbrieven «scannen» en hieruit een nieuwe set Kamervragen beantwoorden met behulp van reeds met de Kamer gedeelde informatie.» op het begin van een nieuwe informatiebubbel of gescripte antwoorden (vgl. chatbots)?
Nee. Er is geen sprake van een chatbot. Bij chatbots is er over het algemeen sprake van geautomatiseerde antwoorden en algoritmes die zelflerend zijn. Voor de beantwoording van de Kamervragen wordt een voorstel gedaan door een medewerker van het departement aan de bewindspersoon die verantwoordelijk is voor de beantwoording van de Kamervragen. De hulptool beoogt de reeds beschikbare informatie beter en sneller toegankelijk te maken voor medewerkers. Ik wijs er voor de volledigheid op dat de hulptool thans wordt onderzocht en zich in de pre-pilotfase bevindt. Bij de beantwoording van Kamervragen is het noodzakelijk om reeds verstuurde Kamerstukken te betrekken. Dit wordt momenteel handmatig gedaan. De hulptool beoogt dit proces te vereenvoudigen en daarmee mogelijk tijd besparen.
Deelt u de mening dat de oorzaak van het probleem ook zou kunnen zijn, dat de transparantie of de proactieve informatievoorziening van het ministerie te wensen overlaat, waardoor Kamerleden steeds vragen moet stellen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het departement hanteert een actieve en transparante informatievoorziening naar de Tweede Kamer. Dit mag de Kamer ook te allen tijde van een bewindspersoon verwachten. De inspanningen van de bewindspersoon zijn hier ook op gericht en de bewindspersoon kan hiertoe ook ter verantwoording worden geroepen door het parlement.
Deelt u de mening dat de oorzaak van het probleem ook zou kunnen zijn, dat ambtenaren sneller rouleren en daardoor minder inhoudelijk en institutioneel geheugen hebben? Zo nee, waarom niet?
De huidige informatievoorziening is complex en er is sprake van een veelvoud aan openbare bronnen. Dat betekent dat het vaak een tijdrovend proces is om de diverse bronnen te ontsluiten en te bestuderen. Deze hulptool beoogt uitsluitend de beantwoording van Kamervragen te vereenvoudigen en openbare informatie beter toegankelijk te maken voor medewerkers, zodat wijzigende omstandigheden, zoals bijvoorbeeld roulatie van medewerkers, de kwaliteit van de beantwoording zo min mogelijk beïnvloedt.
Deelt u de mening dat alle gebruikers van parlementaire informatie er baat bij zouden hebben als dit door middel van digitale ondersteuning beter ontsloten en gestructureerd zou worden? Zo ja, op welke wijze draagt u daaraan bij?
Op de website www.officielebekendmakingen.nl worden de parlementaire publicaties alsmede het Staatsblad, de Staatscourant en het Tractatenblad gepubliceerd. De beide Kamers van de Staten-Generaal zijn verantwoordelijk voor de inhoud en structurering van de Kamerstukken. De andere publicaties vallen onder de verantwoordelijkheid van resp. de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Justitie en Veiligheid en Buitenlandse Zaken. De samenwerking bij de publicatie komt voort uit de overtuiging dat de toegankelijkheid van de betrokken informatie wordt gediend met het op één plaats en in onderling verband ontsluiten van wet- en regelgeving en de parlementaire geschiedenis hiervan. De productie van de publicaties is daartoe in een gezamenlijke raamovereenkomst opgedragen aan één marktpartij waarbij elke opdrachtgever binnen de Staat via een deelovereenkomst de details van de eigen publicatie bepaalt. De opdrachtgevers maken gezamenlijke afspraken over de standaards die bij de publicaties worden gehanteerd teneinde een samenhangende publicatie mogelijk te maken.
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beheert de website www.officielebekendmakingen.nl in overleg met de andere betrokkenen. In verband met het binnen afzienbare tijd aflopen van de genoemde overeenkomst zal op korte termijn overleg worden gevoerd over de vervanging hiervan. Hierbij zal ook de vraag aan de orde komen of verbeteringen in structurering van de documenten wenselijk en mogelijk zijn.
Het transparantiebeleid van ontwikkelingsbank FMO en door FMO gefinancierde misstanden in de Democratische Republiek Congo |
|
Lammert van Raan (PvdD), Tom van den Nieuwenhuijzen-Wittens (GL) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Banken stappen uit plantages Congo zonder landroof op te lossen»1 en het rapport «Finance as Agro-Colonialism» gepubliceerd door elf ngo's, waaronder Milieudefensie?2
Ja.
Heeft u contact gehad met FMO over het rapport en zo ja, wat was de reactie van FMO?
Mijn medewerkers hebben contact gehad met FMO over het rapport. FMO maakt zich zorgen over de lokale situatie bij de plantages van Plantations et Huileries du Congo (PHC) – met name in en rondom de Lokutu plantage – en begrijpt goed dat er aandacht voor is vanuit het maatschappelijk middenveld. FMO zet zich sinds haar investering in 2015 in voor verbeteringen in de milieu en sociale standaarden op de PHC plantages en is in contact met verschillende NGO’s over de situatie aldaar.
Welk deel van de in totaal 150 miljoen dollar aan leningen die Feronia-PHC sinds 2013 heeft ontvangen van Europese ontwikkelingsbanken is verstrekt door FMO?
FMO heeft een lening van USD 16,5 miljoen aan PHC verstrekt. PHC is het Congolese bedrijf dat tot voor kort het bezit was van Feronia Inc.
Klopt het dat FMO en de ontwikkelingsbanken BIO, DEG en EAIF zich in mei 2020 bereid toonden om 80% van de uitstaande leningen aan Feronia-PHC af te schrijven? Kunt u verduidelijken welk bedrag de ontwikkelingsbanken precies bereid waren af te schrijven en wat daarbinnen het aandeel van FMO was? Kunt u delen wat de overwegingen waren om in te stemmen met deze afschrijving? Kunt u bevestigen dat deze afschrijving plaatsvond of zal plaatsvinden?
Van FMO heb ik begrepen dat PHC zich al lange tijd in financieel zwaar weer bevindt, waardoor er onvoldoende geld is om de benodigde verbeteringen ten aanzien van milieu en sociale standaarden door te voeren. FMO en de andere ontwikkelingsbanken hechten veel waarde aan deze verbeteringen. Het verbeteren van deze standaarden was een belangrijke reden voor FMO om in 2015 te investeren in PHC.
FMO geeft aan dat mede naar aanleiding van het zorgwekkende Human Rights Watch rapport (dat eind 2019 is uitgekomen) een nieuw Environmental and Social Action Plan (ESAP) is afgesproken tussen de ontwikkelingsbanken en PHC in januari van dit jaar. Een samenvatting van dit ESAP is te vinden op de PHC website3; het ESAP adresseert de belangrijkste zorgen uit het rapport en gaat in op implementatie en bijbehorende deadlines. Het ESAP is het resultaat van harde eisen die de ontwikkelingsbanken hebben gesteld en kan daarmee eveneens gezien worden als een overzicht van de verbeteringen die volgens de ontwikkelingsbanken moesten plaatsvinden.
Om de lokale omstandigheden en de financiële situatie van PHC te verbeteren, hebben FMO en de Duitse (DEG) en Belgische (BIO) ontwikkelingsbanken afgesproken met PHC dat maximaal 80% van de door hun verstrekte leningen afgeschreven zal worden onder de voorwaarde dat bepaalde mijlpalen binnen het ESAP behaald zijn (max. USD 32,5 miljoen afschrijving). Wat betreft FMO gaat het om een bedrag van maximaal USD 13,2 miljoen. In het afgesproken proces wordt steeds een deel van de lening afgeschreven bij het behalen van een specifieke mijlpaal. Op dit moment hebben nog geen afschrijvingen op de lening plaatsgevonden.
De financiële situatie van PHC was begin 2020 zo slecht dat een faillissement dreigde voor zowel PHC als Feronia. Aandeelhouder KKM was bereid extra geld te investeren om PHC te redden, mits het meerderheidsaandeelhouder zou worden. Dit is gebeurd en de aandelenstructuur via de Canadese holding Feronia Inc is door middel van een faillissementsprocedure beëindigd. Tegelijkertijd zijn er onderhandelingen gestart over het herstructureren van de schulden en dit proces is bijna afgerond.
Bij deze herstructurering hebben sommige crediteuren er voor gekozen om hun leningen volledig en zonder aanvullende voorwaarden af te schrijven. FMO heeft daar niet voor gekozen en besloten om een deel van hun lening af te schrijven onder de voorwaarde dat specifieke ESAP-mijlpalen behaald worden. Door invloed te houden op het bedrijf en betrokken te blijven bij PHC, blijft FMO zich inspannen om de omstandigheden voor de lokale bevolking te verbeteren.
Klopt het dat na het faillissement van Feronia Inc. het teruggeven van de concessierechten aan lokale gemeenschappen niet aan de orde is geweest? Heeft FMO hier op enig moment voor gepleit? Zo nee, waarom niet?
Van FMO heb ik begrepen dat de grond waar de PHC plantages zich op bevinden eigendom is van de Congolese overheid. Het is daarmee niet mogelijk om vanuit PHC of FMO concessierechten voor deze grond aan een andere partij te verstrekken, zoals een organisatie die de lokale gemeenschap vertegenwoordigt. De eerder vermelde herstructurering van PHC was gericht op Feronia Inc., het Canadese moederbedrijf van PHC dat is opgeheven als onderdeel van de herstructurering. De bedrijfsactiviteiten van PHC in DR Congo zijn gedurende dit proces onverminderd voortgezet. De bestaande concessieafspraak tussen de overheid van DR Congo en PHC, over de landrechten, is daarom in de herstructureringsgesprekken geen onderwerp van gesprek geweest en daarmee ongewijzigd gebleven.
Heeft Feronia-PHC voldaan aan de voorwaarden die door de Europese ontwikkelingsbanken werden gesteld aan het afschrijven van de lening, namelijk een herziening van het Environmental & Social Action Plan (ESAP)? Welke herziening moest er volgens de ontwikkelingsbanken plaatsvinden en hoe is dit door Feronia-PHC geïmplementeerd?
Zie antwoord vraag 4.
Herinnert u zich dat u in uw beantwoording van eerdere schriftelijke vragen van 22 november 20193 stelde dat er bij constatering van te lage lonen een verbetertraject richting een leefbaar loon en tijdige uitbetaling wordt opgenomen in een actieplan? Klopt de bewering uit het ngo-rapport dat werknemers op de plantages nog steeds minder dan het minimumloon verdienen? Is FMO een verbetertraject gestart nadat eerder bleek dat werknemers van Feronia-PHC minder dan een leefbaar loon verdienen en hun loon te laat uitbetaald krijgen? Zo ja, wat waren de resultaten van dit verbetertraject en hoe wordt gecontroleerd of werknemers nu daadwerkelijk minstens het minimumloon verdienen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik herinner mij deze beantwoording.
Van FMO heb ik begrepen dat PHC minstens het wettelijk minimumloon betaalt aan zowel vaste als tijdelijke werknemers. Dit staat ook in het ESAP afgesproken met de ontwikkelingsbanken. Naleving hiervan wordt gecontroleerd door onafhankelijke adviseurs waarbij salarisstroken worden gecontroleerd en interviews worden gehouden met werknemers.
Ook is een afspraak tussen de ontwikkelingsbanken en PHC gemaakt dat de lonen zich dienen te ontwikkelen richting een leefbaar loon. Dit is een belangrijk streven van FMO, maar op korte termijn lijkt een verhoging naar een leefbaar loon niet haalbaar omdat PHC al lange tijd verliesmakend is en de financiële situatie precair is. De ontwikkeling richting een leefbaar loon is gekoppeld aan specifieke financiële waarden die signaleren dat de loonsverhoging mogelijk is. Met een combinatie van productiviteitsverbeteringen en hogere palmolieprijzen kan de financiële positie van PHC verbeteren en wordt verhoging van de lonen mogelijk met als uiteindelijk doel een leefbaar loon.
Daarnaast heeft PHC volgens FMO sinds de verstrekking van de lening van de ontwikkelingsbanken een verbetertraject ingesteld ten aanzien van tijdige uitbetaling van de lonen. PHC rapporteert elk kwartaal aan FMO over hoe de salarisbetalingen lopen. FMO wordt geïnformeerd op het moment dat een uitbetaling vertraagd is, ook over de maatregelen die zijn genomen om een te late betaling te verhelpen.
De naleving van het ESAP wordt minstens jaarlijks gecontroleerd door een onafhankelijke adviseur en – indien mogelijk – een medewerker van een van de ontwikkelingsbanken. Het laatste monitoring report is in december 2020 opgeleverd. Bij een dergelijke controle controleert de onafhankelijk adviseur ook of werknemers tijdig en minstens het geldende minimumloon betaald krijgen.
Herinnert u zich dat u in uw beantwoording van eerdere schriftelijke vragen van 20 november 20194 stelde dat wanneer onderzoek naar landrechten tekortschiet er beroep kan worden gedaan op het onafhankelijke klachtenmechanisme van FMO en de Duitse en Franse ontwikkelingsbanken?
Ja.
Kunt u bevestigen dat lokale gemeenschappen in november 2018 een klacht indienden via het gezamenlijke klachtenmechanisme? Klopt het dat twee jaar na de start van de klachtenprocedure de bemiddeling nog niet is begonnen? Zo ja, waarom niet?
Van FMO heb ik begrepen dat eind 2018 vertegenwoordigers van de lokale gemeenschappen inderdaad gebruik hebben gemaakt van het onafhankelijke klachtenmechanisme dat is opgezet door FMO, DEG en de Franse ontwikkelingsbank Proparco. Omdat DEG de leidende ontwikkelingsbank is in het consortium van ontwikkelingsbanken dat in PHC heeft geïnvesteerd, wordt op dit moment de klacht beschouwd als een klacht aan het adres van DEG.6 In het kader van deze klacht heeft het expertpanel van het klachtenmechanisme in november 2018 en augustus 2019 de indieners bezocht en met leden van de lokale gemeenschap gesproken.
De indieners en PHC hebben vervolgens gezamenlijk gekozen voor een bemiddelingsproces onder begeleiding van het expertpanel van het klachtenmechanisme. Via FMO heb ik van het expertpanel begrepen dat het panel sinds de keuze voor het bemiddelingsproces niet heeft kunnen afreizen naar Congo vanwege reisbeperkingen naar aanleiding van de COVID-19-pandemie. Zodra de reisrestricties opgeheven zijn zal het panel afreizen en kan het bemiddelingsproces daadwerkelijk beginnen.
Wat gebeurt er als de klachtenprocedure niet naar tevredenheid wordt afgerond voordat de ontwikkelingsbanken definitief geen belangen of financiering meer hebben in Feronia-PHC?
Het is belangrijk om te benadrukken dat onder de huidige klachtenprocedure gekozen is voor een bemiddelingsprocedure. Zowel de lokale gemeenschap als PHC hebben vrijwillig gekozen om gezamenlijk – onder begeleiding van het expert panel van het klachtenmechanisme als neutrale partij – tot een oplossing te komen.
Het klachtenmechanisme fungeert hierbij niet als scheidsrechter of als alternatief voor het lokale rechtssysteem. Van FMO heb ik begrepen dat het klachtenmechanisme voornemens is om het bemiddelingsproces door te zetten, ook indien er geen financiele relatie meer zou bestaan tussen de ontwikkelingsbanken en PHC. Of een bemiddelingsproces afgerond kan worden hangt af van de bereidheid hiertoe van de beide betrokken partijen.
Kunt u toelichten hoe de toekenning, in 2019, van een financiering ter waarde van 250.000 euro aan Feronia met het oog op capaciteitsopbouw heeft bijgedragen aan de klachtenprocedure van de ontwikkelingsbanken? Om welk type financiering ging het? Maakt deze financiering deel uit van het afgeschreven bedrag? Stelt FMO eenzelfde hoeveelheid financiering beschikbaar aan de lokale gemeenschappen, die in hun klacht expliciet vragen om financiële en technische ondersteuning tijdens de procedure?
Van FMO heb ik begrepen dat het bedrag is ingezet voor een capaciteitsopbouwprogramma met als doel het PHC management en PHC werknemers (zoals plantagebewakers) te ondersteunen bij het opbouwen van een goede relatie met lokale gemeenschappen, naast het verbeteren van enkele specifieke milieu en sociale standaarden (onder andere IMVO monitoring en verbetering werknemer klachtenmechanisme). Dit bedrag is verschaft als toelage om bovenstaande doelen te bereiken en staat los van de klachtenprocedure.
Het bedrag is geen onderdeel van de FMO lening die bij het behalen van bepaalde mijlpalen uit het ESAP gedeeltelijk afgeschreven wordt.
Via FMO heb ik van het expertpanel begrepen dat lokale gemeenschappen (als onderdeel van het bemiddelingsproces) toegang hebben tot financiële ondersteuning vanuit het klachtenmechanisme wanneer dit nodig is voor het succesvol afronden van het bemiddelingsproces. Via FMO heb ik begrepen dat de lokale gemeenschappen tot op heden geen verzoek hebben ingediend bij het panel.
Welke stappen neemt u om een goede uitvoering van het klachtenmechanisme te borgen?
Het klachtenmechanisme is opgezet door FMO, DEG en Proparco en opereert onafhankelijk van deze partijen. De ontwikkelingsbanken leveren wel operationele en financiële ondersteuning.
Het kabinet toetst onder andere door middel van evaluaties of het IMVO-beleid van FMO voldoet aan de hierover gemaakte afspraken en of FMO’s IMVO beleid vooruitstrevend is, in de zin van dat FMO’s beleid normatief is (zoals afgesproken). In de recente evaluatie van FMO concludeert de evaluator dat het opzetten van een onafhankelijk klachtenmechanisme vooruitstrevend is; een dergelijk mechanisme ontbreekt bij veel andere ontwikkelingsbanken. Het klachtenmechanisme pakt klachten professioneel en serieus op, ondanks dat het relatief nieuw is. De evaluator concludeert echter ook dat de bekendheid en toegankelijkheid van het klachtenmechanisme verbeterd dienen te worden. Daarnaast is er ruimte voor verbetering bij het opvolgen van aanbevelingen en het documenteren en monitoren van de voortgang ervan.
De resultaten van deze evaluatie zijn onderdeel van de strategische dialoog tussen het kabinet en FMO. Het kabinet ziet er op toe dat FMO de bevindingen en aanbevelingen uit de evaluatie adresseert.
Bent u bereid om alsnog maatregelen te treffen om de inheemse bevolking hun landrechten terug te helpen verkrijgen?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 5 heb ik begrepen van FMO dat het land waar de PHC plantages zich op bevinden in eigendom van de Congolese overheid is.
FMO is een staatsdeelneming die op afstand van de Staat opereert en verantwoordelijk is voor haar eigen beleid en strategie. Als beleidsverantwoordelijk ministerie ziet het Ministerie van Buitenlandse Zaken toe op de maatschappelijke missie van FMO en dat het IMVO beleid van FMO vooruitstrevend is. Een belangrijk onderdeel van het IMVO beleid van FMO is het uitgebreide due diligence onderzoek dat FMO verricht voorafgaand aan een investering. Landrechten maken onderdeel uit van een dergelijk onderzoek.
In het geval van PHC had de Duitse ontwikkelingsbank DEG het voortouw bij het verrichten van hetdue diligence onderzoek. DEG heeft de resultaten van het onderzoek gedeeld met de andere ontwikkelingsbanken, waaronder FMO. FMO stelt dat bij de start het due diligence onderzoek van DEG voldoende juridische waarborgen bood, ook ten aanzien van landrechten, om deel te nemen aan het project. Tijdens de verschillende stappen in het investeringsproces heeft FMO nader onderzoek gedaan naar de geldigheid van de concessieovereenkomsten.
Het kabinet onderstreept het belang van goede en duidelijke landrechten, vreedzame en eerlijke oplossingen voor landconflicten en de bescherming van lokale gemeenschappen tegen landroof. Het kabinet heeft vertrouwen in FMO’s beleid rondom landrechten dat na een publieke consultatieronde is vastgesteld7 en in de wil van FMO om landrechtenschendingen te voorkomen. Hierbij is het belangrijk dat FMO naast het doen van goed due diligence onderzoek voorgaand aan de investering, ook heel alert is en blijft tijdens een investering op landrechtenkwesties en hier constructief mee om gaat. Het is daarom belangrijk dat in het nieuwe ESAP afspraken gemaakt zijn tussen de ontwikkelingsbanken en PHC over het adresseren van aan landrechten gerelateerde kwesties en dat PHC en de lokale gemeenschappen hebben ingestemd met een bemiddelingsproces onder leiding van het onafhankelijke klachtenmechanisme over dit onderwerp.
Kunt u een overzicht geven van de stappen die u heeft ondernomen ten aanzien van de Nederlandse ontwikkelingsbank FMO sinds FMO in 2019 onder vuur kwam te liggen vanwege de financiering van Feronia?
Ik interpreteer bovenstaande vraag als hoe de ministeries om zijn gegaan met de berichtgeving van eind 2019 – specifiek in Trouw op 15 oktober en daaraan gerelateerde berichtgeving – en het kritische Human Rights Watch Rapport over de zorgelijke omstandigheden bij de Feronia-PHC palmolieplantages van 25 november jl.
Als onderdeel van de reguliere dialoog tussen de overheid en FMO spreken medewerkers van zowel het Ministerie van Buitenlandse Zaken als het Ministerie van Financiën structureel met FMO, ook over incidenten en mogelijke misstanden bij FMO investeringen. Zo nodig, vragen de medewerkers FMO tijdens deze gesprekken om additionele informatie, bijvoorbeeld over de maatregelen die FMO neemt, de lessen die te trekken zijn uit een situatie en de mate waarin FMO’s beleid en de implementatie ervan toereikend is gebleken in een situatie of aanpassing behoeft. Wanneer verbeteringen nodig zijn, spreekt het kabinet FMO hierop aan. Gezien het aantal zorgelijke incidenten op het grondgebied van de PHC plantages, is PHC een terugkerend onderwerp van deze gesprekken.
Na publicatie van het Trouw artikel dat zich grotendeels op Feronia-PHC richtte, is FMO gevraagd om de informatie uit het artikel te verifiëren dan wel te ontkrachten. Ook heeft de Nederlandse ambassade in Kinshasa op basis van lokale informatie en gesprekken met andere betrokken ambassades zo goed mogelijk geprobeerd de informatie uit het artikel te verifiëren. Gezien de afstand tussen Kinshasa en de PHC plantages is het verifiëren van informatie ter plekke ook voor de ambassade erg moeilijk.
Desondanks zijn een aantal FMO medewerkers en een medewerker van de Nederlandse ambassade in augustus 2019 afgereisd naar de Lokutu plantage om de situatie te bekijken. Uit dit onderzoek kwam opnieuw het beeld van een problematische en fragiele situatie naar voren.
Op 16, 17 en 25 oktober 2019 zijn Kamervragen gesteld naar aanleiding van bovenstaand artikel. Voor de beantwoording van deze vragen is informatie opgevraagd bij FMO.
Voorafgaand aan de publicatie van het Human Rights Watch rapport op 25 november 2019 hebben zowel FMO als de Ministeries van Buitenlandse Zaken en Financiën meegewerkt aan de publicatie, door het schriftelijk beantwoorden van vragen van Human Rights Watch. Ook is een BZ medewerker aanwezig geweest bij een bespreking van het rapport tussen FMO en Human Rights Watch.
In december 2019 is tijdens het halfjaarlijkse beleidsoverleg met de Raad van Bestuur van FMO op ambtelijk niveau gesproken over bovenstaande publicaties en gerelateerde Kamervragen. Tijdens dit overleg is ook gesproken over de IMVO aspecten van FMO’s beoordeling van projecten voorafgaand aan een investering en de monitoring daarvan tijdens een investering, ook in een situatie waarin FMO niet de leidende ontwikkelingsbank in een consortium is.
Zoals aan uw Kamer toegezegd tijdens de BHOS Begrotingsbehandeling in 2019, zijn bovenstaande situatie en FMO’s IMVO standaarden in algemene zin besproken door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking met het bestuur van FMO (oktober 2020). In dit gesprek is onder andere het belang van gedegen vooronderzoek, monitoring en het betrekken van lokale stakeholders benadrukt door het kabinet. In dit gesprek heeft FMO enkele recente verbeteringen – zoals verbeterde grondoorzaakanalyses bij incidenten – toegelicht.
In de opvolging van dit gesprek heeft FMO onder meer aandacht besteed aan het verder verbeteren van de dialoog met NGO’s. Als onderdeel van de
strategische dialoog tussen de staat en FMO is gesproken over het doorvoeren van specifieke verbeteringen in het IMVO beleid van FMO, zoals actualisatie van de geldende IMVO standaarden en onderzoek naar mogelijkheden om lokale stakeholders eerder en beter te betrekken bij investeringen, via bijvoorbeeld lokale partners van het Nederlandse postennet.
In 2020 is FMO geëvalueerd door een onafhankelijke partij. Een belangrijk onderdeel van de evaluatie betrof (de toepassing van) het IMVO beleid van FMO. Het evaluatierapport en de reactie van het kabinet op de bevindingen en aanbevelingen wordt u parallel toegezonden.
Bent u bereid om de resultaten van hetdue diligence-onderzoek dat door de Duitse ontwikkelingsbank is uitgevoerd en ter beschikking is gesteld van FMO voordat de investering in Feronia-PHC plaatsvond te delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet beschikt niet over genoemd onderzoek. Dit onderzoek bevat bedrijfsvertrouwelijke informatie en om juridische redenen kan FMO dit document niet delen of openbaar maken.
Op welke manieren zou op nationaal niveau wettelijke verankering van de zorgplicht die financiële instellingen hebben ten aanzien van maatschappelijk verantwoord ondernemen kunnen bijdragen aan het voorkomen dat de brede welvaart wordt aangetast door bijvoorbeeld mensenrechtenschendingen en milieuschade?
De algemene zorgplicht voor financiële dienstverleners is reeds wettelijk verankerd in de Wet op het financieel toezicht (Wft, artikel 4:24a). Volgens deze wet zijn financiële dienstverleners verplicht om op zorgvuldige wijze de gerechtvaardigde belangen van de consument of begunstigde in acht te nemen. Als onder toezicht staande instelling is FMO ook gehouden aan de zorgplicht die in de Wft is opgenomen.
De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) voeren het toezicht op de financiële sector uit. De AFM ziet als onafhankelijk toezichthouder specifiek toe op gedragstoezicht. Onderdeel van toezicht is de zorgvuldige behandeling van cliënten. Bij evidente misstanden die het vertrouwen in de financiële dienstverlener of in de financiële markten kunnen schaden, is de AFM bevoegd om een aanwijzing te geven om binnen een redelijke termijn een bepaalde gedragslijn te volgen. Hiermee is de zorgplicht die FMO heeft wettelijk verankerd.
Het kabinet verwacht verder van alle Nederlandse bedrijven die internationaal opereren, waaronder Nederlandse financiële instellingen, dat zij gepaste zorgvuldigheid toepassen (due diligence), in lijn met de OESO-richtlijnen voor Multinatonale Ondernemingen (OESO-richtlijnen) en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s). Dit houdt in dat zij (potentiële) risico’s voor mens en milieu in kaart brengen, voorkomen en aanpakken en hierover transparant zijn.
In de beleidsnota «Van voorlichten tot verplichten: een nieuwe impuls voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemerschap» van 16 oktober 2020 (Kamerstuk 26 485, nr. 337) concludeert het kabinet dat het huidige IMVO beleid aangescherpt dient te worden. Het kabinet zet in op een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting, bij voorkeur op Europees niveau, om de naleving van de OESO richtlijnen verder te bevorderen. Voor meer informatie zie het genoemde kamerstuk.
Deelt u de mening dat de financiering, door FMO, van Feronia en andere projecten waarbij ernstige misstanden gedocumenteerd werden, de noodzaak illustreert van een wettelijke verankering op nationaal niveau van deze zorgplicht, zodat de naleving van deze plicht door een onafhankelijke toezichthouder gehandhaafd kan worden?
Zie het antwoord op vraag 16.
Klopt het dat Feronia-PHC 2.100 kilometer aan operationele wegen, 3.000 huizen voor werknemers, 95 scholen, 4 ziekenhuizen, 17 dispensaria en 6 gezondheidscentra opknapte, zoals op de website van FMO wordt beweerd? Kunt u de coördinaten van deze locaties aanleveren zodat deze informatie geverifieerd kan worden?
FMO heeft aan mij laten weten dat deze informatie uit het Sustainability Rapport 2017 van PHC’s toenmalige meerderheidsaandeelhouder Feronia komt8. Aangezien Feronia destijds aan de Canadese beurs genoteerd stond, is deze informatie geverifieerd volgens de in Canada geldende standaarden. FMO geeft aan dat deze informatie mogelijk verouderd is en dat bij het eerstvolgende monitoringbezoek van de onafhankelijke adviseur deze persoon steekproefsgewijs bovenstaande informatie zal verifiëren.
FMO heeft geen beschikking over de exacte coördinaten van deze (sociale) infrastructuur. Wanneer partijen uit bijvoorbeeld het maatschappelijk middenveld bovenstaande informatie willen verifiëren, kunnen zij contact opnemen met FMO om te kijken hoe dit zo goed mogelijk gefaciliteerd kan worden.
Klopt het dat FMO en de andere betrokken ontwikkelingsbanken de lokale gemeenschappen niet geconsulteerd hebben vooraleer het bedrijf over te dragen aan een private investeerder? Zo nee, hoe en wanneer zijn de gemeenschappen geconsulteerd?
Er is geen sprake van dat PHC is overgedragen aan een private investeerder. Van FMO heb ik begrepen dat er een (juridische) herstructurering heeft plaatsgevonden, die zich voornamelijk richtte op het Canadese moederbedrijf van PHC: Feronia Inc. Als onderdeel van deze herstructurering is een bestaande minderheidsaandeelhouder (KKM) als gevolg van een broodnodige kapitaalinjectie de meerderheidsaandeelhouder van PHC geworden, waarmee een direct faillissement van PHC is voorkomen. Deze herstructurering is onder andere bekend gemaakt op de website van de Britse ontwikkelingsbank CDC (die hiermee tevens crediteur is geworden in plaats van aandeelhouder) en de FMO website.9 Van FMO heb ik begrepen dat lokale gemeenschappen niet zijn geconsulteerd over deze herstructurering, omdat de bedrijfsactiviteiten van PHC in DR Congo onverminderd zijn voortgezet gedurende dit proces en lokaal geen veranderingen hebben plaatsgevonden. In algemene zin zetten FMO en de Britse ontwikkelingsbank CDC zich in voor lokale consultatie van lokale gemeenschappen door midden van technische assistentie aan PHC ten aanzien van dit onderwerp.
Welke vervolgstappen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat FMO de veronderstelde begunstigden van ontwikkelingsprocessen waaraan FMO bijdraagt, betrekt en laat meebeslissen over wat voor financiering en projecten kunnen bijdragen aan een verbetering van hun levenssituatie?
Om de positieve impact voor lokale gemeenschappen te vergroten en de risico’s op negatieve consequenties te mitigeren, dienen de lokale gemeenschappen tijdig geïnformeerd en betrokken te worden bij de projecten die FMO financiert. De verantwoordelijkheid daarvoor ligt primair bij FMO’s klanten, maar FMO heeft zelf ook een verantwoordelijkheid.
FMO doet een uitgebreide due diligence (een vooronderzoek met betrekking tot gepaste zorgvuldigheid) bij investeringen met een hoog (milieu en sociaal) risicoprofiel. Deze due diligence dient negatieve impact op mens en milieu zoveel mogelijk te voorkomen. Hierbij wordt gekeken of de risico’s van een voorgenomen investering goed in kaart zijn gebracht, of ze aanvaardbaar zijn en of een klant in staat is om de mitigerende maatregelen te implementeren.
Daarnaast voert FMO (zelf of via een consultant) gesprekken met de lokale gemeenschap en andere belanghebbenden van directe investeringen met hoge (sociale en milieu) risico’s, om te monitoren of ze (i) goed zijn geïnformeerd door de klant van FMO, (ii) hun standpunten hebben kunnen delen met de klant en (iii) of het project hun steun geniet.
Als de due diligence uitwijst dat (i) een project brede steun van genoemde lokale belanghebbenden geniet en (ii) de potentiële negatieve gevolgen van een project naar verwachting goed worden gemanaged, kan FMO financiering verschaffen. Indien nodig stelt FMO voorafgaand aan de financiering een actieplan op met haar klanten dat onderdeel wordt van de contractuele verplichtingen tussen FMO en een klant. Voordat overgegaan wordt tot financiering, publiceert FMO basisinformatie over haar (voorgenomen) investeringen op haar website. Met deze informatie worden het (internationale) maatschappelijke middenveld en andere belanghebbenden op de hoogte gesteld en kunnen deze partijen relevante informatie over de investering met FMO delen.
De recente FMO evaluatie concludeert dat FMO een toonaangevende ontwikkelingsbank is op het gebied van IMVO en dat FMO vooruitstrevend is als het gaat om het ontwikkelen van beleid voor de toepassing van mensenrechten bij investeringen. Als verbeterpunt geeft de evaluatie aan dat FMO haar due diligence op de raadpleging van lokale belanghebbenden door (potentiële) klanten verder kan uitbreiden en systematiseren. Ik ga na hoe FMO opvolging geeft aan dit verbeterpunt. Daarnaast heb ik van FMO begrepen dat zij met NGO’s in gesprek is over dit verbeterpunt en de rol die NGO’s spelen bij het betrekken van lokale belanghebbenden.
In het FMO evaluatierapport en de reactie van het kabinet in de aanbiedingsbrief vindt u meer informatie over de bevindingen en aanbevelingen met betrekking tot het IMVO beleid van FMO, de reactie van het kabinet en de vervolgstappen.
Bent u bekend met het bericht «Transparantie ontwikkelingsbank FMO schiet tekort" verschenen op 11 februari jl. in Trouw?5
Ja.
Bent u bekend met het in het bericht aangehaalde rapport van hetInternational Accountability Project en de Foundation for the Development of Sustainable Policies en de gezamenlijk brief daarover aan FMO van 28 verschillende organisaties?6
Ja.
Wat is uw appreciatie van het rapport en de brief?
Het transparantiebeleid van FMO (waar het rapport en de brief zich op richten) is gericht op het informeren van het internationaal actieve maatschappelijk middenveld voorafgaande aan een investering. NGO’s worden hierdoor in staat gesteld om relevante informatie (uit hun netwerk) over de investeringen met FMO te delen, waardoor FMO noodzakelijke verbeteringen kan doorvoeren. Het beleid is dus niet primair bedoeld voor het betrekken van lokale belanghebbenden, maar draagt daar wel aan bij. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 20, betrekt FMO deze belanghebbenden bij de due diligence (die plaatsvindt voorafgaande aan een investering en aan publicatie op de FMO-website). Wanneer zich problemen voordoen bij een project, betrekt FMO tevens signalen van lokale belanghebbenden bij het monitoren en controleren of de klant voldoet aan zijn verplichtingen conform het (milieu en sociaal) actieplan richting lokale belanghebbenden.
Transparantie omtrent voorgenomen investeringen kan FMO helpen om negatieve effecten te voorkomen en voordelen voor de lokale bevolking te vergroten. Het maatschappelijk middenveld wordt door transparantie immers in staat gesteld om relevante informatie met FMO te delen. Het rapport komt met verschillende aanbevelingen om de transparantiepraktijk te verbeteren, bijvoorbeeld door consistentere informatie te verschaffen over voorgenomen investeringen met hoge (milieu en sociale) risico’s. We verwachten van FMO dat zij een lerende organisatie is en de adviezen gebruikt om haar beleid en de implementatie ervan aan te scherpen. Ik begrijp van FMO dat zij hiertoe in gesprek is met de opstellers van het rapport.
Hoe kan het dat in slechts een kwart van de gevallen potentiële negatieve gevolgen van een investering van FMO bekend werden gemaakt? Deelt u de mening dat dit percentage te laag is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om dit te veranderen?
Het is mij niet duidelijk hoe het percentage van 25% tot stand is gekomen, waardoor ik hier geen appreciatie van kan geven. Wel begrijp ik van FMO dat de deelneming normaliter informatie verschaft over negatieve milieu en sociale effecten bij hoog risico klanten en niet bij klanten met een lager risico (gezien de beperkte verwachte effecten).
In het rapport komt naar voren dat FMO niet in alle gevallen consistent is geweest bij het delen van deze informatie. Zo is niet alle relevante informatie met betrekking tot investeringen met hoge (milieu en sociale) risico’s openbaar gemaakt (zie ook het antwoord op vraag 23). FMO heeft aan mij toegezegd de informatievoorziening voorafgaand aan een investering verder te verbeteren. FMO zal op de website consistent het risicoprofiel van investeringen vermelden en bij hoog-risico investeringen een indicatie van milieu en sociale risico’s publiceren.
FMO gaat met de opstellers van het rapport in gesprek ter verheldering van het gestelde percentage en om verdere lessen te trekken uit het rapport.
Hoe beziet u de verantwoordelijkheid van FMO om lokale gemeenschappen die geraakt worden door investeringen van FMO op eerlijke en tijdige wijze te betrekken en te informeren? Deelt u de mening dat die verantwoordelijkheid niet alleen bij de klanten van FMO, maar ook bij FMO zelf ligt?
Zie het antwoord op vraag 20.
Op welke wijze kan FMO aantonen dat kennisdeling, consultatie en het openbaar maken van belangrijke projectinformatie, waarvoor de verantwoordelijkheid volgens FMO vooral bij de klant ligt, ook daadwerkelijk gebeurt?
FMO publiceert geen projectgegevens over consultatie van het maatschappelijk middenveld in verband met de vertrouwelijkheid van klantinformatie. In het FMO jaarverslag is wel in een geanonimiseerde lijst opgenomen hoeveel klanten onvoldoende presteren met betrekking tot milieu en sociale risico’s en hoe FMO hiermee omgaat. Ik heb van FMO begrepen dat dit 53 klanten betreft die op een of meerdere aspecten onvoldoende presenteren. De totstandkoming van het jaarverslag is onderdeel van de accountantscontrole. FMO baseert de genoemde informatie onder meer op een systeem waarmee klanten met een hoog (milieu en sociaal) risicoprofiel worden gevolgd (onder andere) op hun vorderingen ten aanzien van kennisdeling met en consultatie van de lokale gemeenschap. In dit volgsysteem wordt ook verslag gedaan van een jaarlijkse voortgangsbezoek aan de klant, waarbij wordt gemonitord in hoeverre de klant zich aan gemaakte afspraken houdt. De evaluator heeft aangegeven hoe FMO deze monitoring kan versterken, onder andere door het beter betrekken van lokale belanghebbenden (zie het evaluatierapport en de reactie van het kabinet op de bevindingen).
Bent u bereid om met FMO in gesprek te gaan gericht op een snelle verbetering van de publieke toegankelijkheid van sociale- en milieueffecten van voorgenomen investeringen door FMO? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat wordt uw inzet voor dat gesprek?
Het gesprek over verbetering van de publieke toegankelijkheid van effecten van voorgenomen investeringen wordt gevoerd. De Staat toetst als aandeelhouder of FMO zich houdt aan de afspraken tussen de Staat en FMO zoals die zijn vastgelegd in de statuten, de Overeenkomst tussen de Staat en FMO en de criterianota (een bijlage bij de Overeenkomst, waarin onder andere aanvullende afspraken staan met betrekking tot IMVO).
Zoals in het antwoord op vraag 14 aangegeven, heb ik in oktober 2020 met FMO gesproken over IMVO en staat dit op de agenda van de beleidsdialoog met FMO. Daarbij is er zowel aandacht voor voldoende transparantie met betrekking tot individuele projecten als tot het klachtenmechanisme.
FMO heeft in de beleidsdialoog toegezegd de informatievoorziening voorafgaand aan een investering verder te verbeteren. FMO zal op de website consistent het risicoprofiel van investeringen vermelden en bij hoog-risico investeringen een indicatie van milieu en sociale risico’s publiceren. Ook geeft FMO aan dat in het onderzoek voorafgaand aan een investering beter meegenomen zal worden hoe een (potentiële) klant lokale belanghebbenden van informatie voorziet en raadpleegt.
Ik zal erop toezien dat hier zo snel als mogelijk opvolging aan wordt gegeven en blijf in voortdurend gesprek met FMO over verdere verbetering van de informatievoorziening.
Bent u bereid om tijdens dit gesprek ook het belang van het adresseren en wegnemen van extra barrières voor groepen in gemarginaliseerde posities, zoals inheemse groepen en vrouwen, te benadrukken?
Ja. In de genoemde beleidsdialoog (zie het antwoord op vraag 27) worden de barrières voor groepen in gemarginaliseerde posities benadrukt. Het is voor het kabinet van belang dat zij direct of indirect baat hebben bij de investeringen en dat negatieve effecten op deze groepen worden voorkomen.
Kunt u toelichten hoe de Kamer geacht wordt gedegen controle te kunnen uitoefenen op de investeringen van FMO als de informatie die FMO verschaft onvolledig is?
De Kamer kan het kabinet aanspreken op haar beleidsverantwoordelijke taak en op haar taak als aandeelhouder van FMO (zie ook het antwoord op vraag 13). Indien de informatievoorziening vanuit FMO ontoereikend is om deze taken te kunnen vervullen, dan zal het kabinet FMO daarop aanspreken en de desbetreffende informatie opvragen. Momenteel ervaren de departementen de informatievoorziening door FMO als toereikend.
Daarnaast kan de Kamer publieke informatie inzien met betrekking tot FMO’s investeringen, zie daarvoor het FMO-jaarverslag en de projectinformatie op de FMO-website. Zoals in het antwoord op vraag 27 is aangegeven, vindt er een reguliere beleidsdialoog met FMO plaats over onder meer het verbeteren van het transparantiebeleid, waaronder de informatievoorziening bij projecten met hoge (milieu en sociale) risico’s.
Herinnert u zich uw beantwoording eerdere schriftelijke vragen van 20 november 20197 op de vraag of u een lijst van bedrijven die gefinancierd worden door FMO en zich schuldig hebben gemaakt aan landroof met de Kamer kan delen, waarin u verwees naar de website van FMO? Bent u, nu gebleken is dat in slechts een kwart van de gevallen bekend wordt gemaakt welke potentiële negatieve gevolgen een investering van FMO kan hebben voor mens een milieu, wel bereid om de Kamer deze lijst toe te sturen?
Ik herinner mij de eerdere beantwoording op de Kamervragen van 20 november 2019.
Zoals in het antwoord op vraag 24 is aangegeven, is het mij niet duidelijk hoe het percentage van 25 procent tot stand is gekomen en publiceert FMO normaliter voor investeringen met een hoog risicoprofiel welk type negatieve gevolgen voor mens en milieu van toepassing zijn. Afgezien van dit percentage onderstreept het kabinet het belang van volledige informatievoorziening, voldoende aandacht voor potentiële negatieve gevolgen en betrokkenheid van lokale gemeenschappen.
In het jaarverslag van FMO kunt u lezen hoeveel klanten van FMO onvoldoende presteren op het naleven van milieu en sociale standaarden. Ik heb van FMO begrepen dat dit 53 klanten betreft die op een of meerdere onderdelen onvoldoende presenteren. De lijst in het jaarverslag is geanonimiseerd om de vertrouwelijkheid van klantinformatie te borgen. Daarnaast publiceert het onafhankelijk klachtenmechanisme (ICM) van FMO alle ontvankelijk verklaarde klachten op de website, inclusief alle rapportages van het onafhankelijke panel dat deze klanten onderzoekt. FMO informeert het ministerie regelmatig over problemen binnen de portefeuille, inclusief voorbeelden waarbij landrechten worden betwist. Er is echter geen lijst beschikbaar van bedrijven die zich schuldig hebben gemaakt aan onrechtmatige landonteigening. Dit is een gevolg van het feit dat FMO zich voor een dergelijke classificatie moet beroepen op een (lokale) gerechtelijke uitspraak; deze uitspraken zijn veelal niet voorhanden.
Bent u, nu gebleken is dat FMO niet voldoende transparant is, bereid een inventarisatie uit te voeren van alle projecten waar FMO bij betrokken is en die potentiële negatieve gevolgen zouden kunnen hebben voor mens, dier, milieu, klimaat en biodiversiteit en de projecten waarvan FMO verzuimt alle negatieve gevolgen te belichten daarbij te betrekken? Kunt u deze inventarisatie met de Kamer delen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 20 en 25 is FMO in 2020 geëvalueerd door een onafhankelijke evaluator, waarbij extra aandacht is geschonken aan IMVO. In deze evaluatie zijn onder meer dertig verschillende FMO investeringen geanalyseerd. Op basis van zijn bevindingen concludeert de evaluator dat FMO onder de ontwikkelingsbanken als leidend gezien kan worden op het gebied van IMVO. Wel adviseert de evaluator om de inspanningen gericht op het verbeteren van de transparantie door te zetten, waaronder de openbaarheid van relevante informatie over (aanstaande) FMO investeringen, zoals ook benoemd in de beantwoording op vraag 20. Mede naar aanleiding van dit advies heeft FMO aan het kabinet toegezegd de informatievoorziening voorafgaand aan een investering verder te verbeteren (voor meer informatie, zie het evaluatierapport en de reactie van het kabinet in de aanbiedingsbrief). De toezegging van FMO in combinatie met de bevindingen van de evaluatie geeft geen aanleiding om individuele projecten verder te evalueren.
Indien het antwoord op vraag 31 en 32 nee is, hoe gaat u er dan voor zorgen dat FMO het maatschappelijk vermogen op verantwoorde wijze beheert, iets waarvan u in de beantwoording van eerdere vragen van het lid van Raan over het nieuwe investeringsbeleid van FMO aangaf dat de staat daarop toeziet als aandeelhouder?8
Als beleidsverantwoordelijk departement ziet het Ministerie van Buitenlandse Zaken toe op de maatschappelijke missie van FMO en op de wijze waarop FMO invulling geeft aan deze missie. Mijn medewerkers voeren hiertoe regelmatig overleg met FMO, bijvoorbeeld via het beleidsoverleg tussen FMO, het Ministerie van Financiën en het Ministerie van Buitenlandse Zaken. In het geval van de staatsfondsen – die FMO namens het kabinet beheert ten behoeve van specifieke ontwikkelingsdoelstellingen – is de dialoog zeer intensief. Het ministerie speelt geen rol bij individuele investeringsbeslissingen, maar kan wel het gesprek aangaan over het algemene investerings- en IMVO-beleid en toetst of FMO zich houdt aan de gemaakte afspraken die zijn vastgesteld in de documenten die worden benoemd in de beantwoording op vraag 27. Mijn medewerkers en de medewerkers van het Ministerie van Financiën zijn daarbij onder andere in gesprek met FMO over de herziening van de criterianota. De nieuwe versie van deze nota wordt met de Tweede Kamer gedeeld zodra dit herzieningstraject is afgerond.
De raad van bestuur van FMO stelt aan de hand van de kaders (uit de statuten, de Overeenkomst en de criterianota) de (investerings-)strategie op. De Minister van Financiën (als aandeelhouder) en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (als beleidsverantwoordelijke Minister) worden geconsulteerd voordat de strategie wordt vastgesteld door de raad van commissarissen. FMO ontwikkelt dit jaar de strategie tot 2030 en consulteert tijdens dit traject de Ministeries van Financiën en Buitenlandse Zaken. Beide ministeries toetsen daarbij of de strategie past binnen de gestelde kaders.
Welke stappen gaat u nemen om de transparantie en informatievoorziening van FMO te verbeteren?
Zie het antwoord op vraag 29.
Waarom zijn de resultaten van de reguliere evaluatie van FMO over de periode 2013–2018, die naar verwachting in het tweede kwartaal van 2020 zouden worden opgeleverd, nog niet met de Kamer gedeeld? Wanneer denkt u deze naar de Kamer te kunnen sturen? Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat FMO sinds 2012 niet meer aan reguliere evaluatie onderhevig is geweest?
Parallel aan de beantwoording van deze Kamervragen worden het evaluatierapport plus een aanbiedingsbrief met hierin een samenvatting van het rapport en een reactie van het kabinet op de bevindingen rondom IMVO aan uw Kamer verstuurd. De evaluatie heeft vertraging opgelopen als gevolg van de COVID-19 pandemie, waardoor bijvoorbeeld de onderzoeksmethodes gewijzigd moesten worden als gevolg van reisrestricties. Ook andere evaluaties hebben om dezelfde reden vertraging opgelopen, zoals gemeld in de Kamerbrief inzake uitstel oplevering beleidsdoorlichting BHOS art.114
De vorige evaluatie van FMO is opgeleverd in 2014 en richtte zich op de periode 2008–2012. Naast de evaluaties van FMO worden ook de verschillende fondsen die FMO namens de overheid beheert periodiek geëvalueerd.
Deelt u de mening dat de consultatie van het (lokaal) maatschappelijk middenveld een belangrijk onderdeel moet uitmaken van de evaluatie van het informatiebeleid van FMO? Zo ja, hoe zorgt u ervoor dat dit ook echt het geval is?9
Ja. De consultatie van het (lokaal) maatschappelijk middenveld is een belangrijk onderdeel geweest van de FMO evaluatie. Voor meer informatie over de aanbevelingen van de evaluator en de reactie van het kabinet, zie het evaluatierapport en de reactie van het kabinet in de aanbiedingsbrief.
Kunt u zich herinneren dat de Minister van Financiën tijdens het algemeen overleg Staatsdeelnemingen op 3 februari 2021 zei: «Als er nou problemen ontstaan bij een specifiek project, dan spreekt het kabinet wel met de raad van bestuur over de vraag of het algemene investeringsbeleid en het mvo-beleid van FMO nog toereikend zijn. Dat doe ik dan in nauwe afstemming met de Minister voor BuHa-OS»?
Ja, dit kan ik mij herinneren.
Vormen de misstanden waar FMO bij betrokken is en het gebrek aan transparantie voor u aanleiding om een gesprek aan te gaan met de raad van bestuur over de vraag of het algemene investeringsbeleid en het mvo-beleid van FMO nog toereikend zijn? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de plannen?
Zoals onder andere aangegeven in het antwoord op vraag 34 heeft er onlangs een evaluatie plaatsgevonden, waarin IMVO-beleid een centrale rol had. De evaluator concludeert hierin dat het IVMO-beleid van FMO vooruitstrevend is en voldoet aan de hierover gemaakte afspraken. Tegelijkertijd ziet de evaluator ook ruimte voor verbeteringen. Het kabinet ziet FMO als een lerende organisatie die op basis van geleerde lessen verbeteringen in haar beleid doorvoert, bijvoorbeeld als het gaat om de raadpleging van lokale belanghebbenden bij de due diligence. Er vindt een voortdurende beleidsdialoog plaats met FMO over het IMVO beleid, zoals toegelicht in de beantwoording op vraag 32. In deze dialoog is er specifieke aandacht voor de adviezen van de evaluator. Voor meer informatie over het IMVO beleid, inclusief de mogelijke verbeterpunten, zie het evaluatierapport en de reactie van het kabinet in de aanbiedingsbrief.
Kunt u verklaren waarom FMO ondanks het gebrek aan transparantie relatief hoog scoort op de Transparantiebenchmark in het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen 2019? Kunt u nog garanderen dat de Transparantiebenchmark een betrouwbaar beeld geeft? Vormt het gebrek aan transparantie bij FMO voor u reden om de ranking te herzien?
De Transparantiebenchmark is een onderzoek naar de transparantie van MVO verslaglegging onder de circa 500 grootste bedrijven in Nederland. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat laat dit tweejaarlijks uitvoeren.
De criteria voor de Transparantiebenchmark16 hebben betrekking op een breed scala aan transparantieaspecten. Voorbeelden zijn transparantie met betrekking tot het bedrijfsmodel, strategie en resultaten. Daarnaast wordt ook gekeken naar de verslaggevingscriteria die een bedrijf hanteert, de betrouwbaarheid en volledigheid hiervan, en de wijze waarop stakeholderbetrokkenheid is vormgegeven.
FMO heeft in de Transparantiebenchmark (2019) een score van 75,8 behaald. Dit is ruim boven het gemiddelde van financiële instellingen (42,8), maar laat ook zien dat er ruimte is voor verbetering. FMO loopt voor op andere Europese bilaterale ontwikkelingsbanken als het aankomt op openbaarheid van informatie, onder andere door een samenvatting van een voorgenomen project te publiceren voordat een contract wordt gesloten en door de ex-post rapportage in het jaarverslag op ESG-onderwerpen. Dit wordt bevestigd door de recente FMO evaluatie, waarin naar voren komt dat FMO ten opzichte van andere DFI’s een voortrekkersrol heeft op het gebied van economische en sociale onderwerpen (E&S issues). Tegelijkertijd toont de evaluatie aan dat er verbeterpunten zijn ten aanzien van due diligence, zoals ook toegelicht in de beantwoording van eerdere vragen. Ik zie geen aanleiding om de betrouwbaarheid van de Transparantiebenchmark ter discussie te stellen.
Deelt u de mening dat publiekecountry-by-country (cbc)-rapportage FMO inzicht kan gegeven in de mate waarin een klant zich schuldig maakt aan belastingontwijking?
Voor multinationale ondernemingen met een omzet vanaf EUR 750 miljoen is een niet-openbare country-by-country (cbc)-rapportage die gebruikt wordt door belastingdiensten reeds verplicht. Er ligt momenteel een EU-richtlijnvoorstel in de triloog met het Europees Parlement om publieke cbc-rapportage voor alle bedrijven met een wereldwijde omzet vanaf EUR 750 miljoen te verplichten. Het kabinet is hier voorstander van.
Een cbc-rapportage kan FMO helpen om inzicht te krijgen in de mate waarin een klant zich eventueel schuldig maakt aan belastingontwijking. FMO verlangt reeds cbc-rapportages indien de klant wettelijk verplicht is een cbc-rapportage te maken. Het aantal klanten van FMO met een omzet boven de EUR 750 miljoen is echter beperkt. Cbc-rapportage heeft, gegeven het klantenbestand, dan ook geen grote toegevoegde waarde.
Ik heb van FMO begrepen dat de cbc-rapportage niet het enige middel voor FMO is om belastingontwijking tegen te gaan. FMO vraag in relevante omstandigheden ook om verplichte transfer-pricing-documentatie als instrument om meer transparantie af te dwingen. Indien deze documentatie niet aanwezig is, zal FMO het project alleen aangaan onder de voorwaarde dat de klant een deskundige adviseur aanneemt om de juiste transfer-pricing-documentatie op te stellen.
Bent u bereid om u in te zetten voor publieke cbc -rapportage als voorwaarde om in aanmerking te komen voor financiering door FMO? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 39. Cbc-rapportages leveren niet in alle gevallen voldoende inzicht op. Daarom is het goed dat FMO het instrument van transfer-pricing-documentatie hanteert en opereert in lijn met FMO’s position statement on responsible tax.
Klopt het dat Invest International gebruik zal maken van het transparantiebeleid van FMO?
Invest International zal haar eigen transparantiebeleid ontwikkelen en zich daarbij baseren op het transparantiebeleid van FMO, rekening houdend met haar eigen doelgroep en doelstelling.
Hoe wil u ervoor zorgen dat Invest International niet te maken zal krijgen met dezelfde tekortkomingen in het transparantiebeleid?
Invest International zal de ervaringen bij FMO meenemen in het ontwikkelen van haar eigen transparantiebeleid. Dit transparantiebeleid zal ook een van de relevante onderwerpen zijn voor bespreking tijdens het periodieke beleidsoverleg tussen Invest International, FMO, het Ministerie van Financiën en het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Snel internet voor iedereen. |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het in de digitale toekomst belangrijk is dat iedereen digitaal mee kan doen, dat in heel Nederland de internetdekking optimaal en de digitale voorzieningen voor iedereen betaalbaar en bereikbaar moeten zijn?
Ja.
Wanneer ontvangt de Kamer de actualisatie van de breedbandkaart, waarvan u in de beantwoording van eerdere Kamervragen1 aangaf dat dit «in het eerste kwartaal van 2021» of «eerder indien mogelijk» zou zijn?
De geactualiseerde breedbandkaart is inmiddels gepubliceerd en is te benaderen via de website overalsnelinternet.nl. De nieuwe kaart toont de beschikbaarheid van snel vast internet in Nederland in 2020. In een Kamerbrief die gelijktijdig met de beantwoording van deze vragen aan de Kamer is gestuurd, wordt nader ingegaan op de laatste stand van zaken aangaande de beschikbaarheid van snel vast internet.
Acht u «nauwlettend monitoren», zoals u op vraag 8 van eerdergenoemde vragen antwoordt, voldoende om te bewerkstelligen dat conform de gewijzigde motie Van den Berg2 eind 2023 tenminste 99,5 procent maar uiteindelijk 100 procent van de adressen in Nederland kan beschikken over snel internet van ten minste 100 megabit per seconde (Mbps)?
Naast het nauwlettend monitoren van de voortgang van de uitrol van snel vast internet met een snelheid van ten minste 100 Mbps, faciliteer ik ook in de kennisuitwisseling tussen provincies en sta ik samen met het Ministerie van BZK en Europa Decentraal de lokale overheden bij in advies over de Europese staatssteunkaders. Ik ben in overleg getreden met provincies over de voortgang van de uitrol van snel internet in de verschillende buitengebieden. Daarbij zijn de resultaten uit de 2020 inventarisatie naar vaste breedbanddekking en de prognose richting 2023 besproken en zijn onderling kennis en ervaringen uitgewisseld. Met de provincies is afgesproken dat we tenminste op kwartaalbasis met elkaar in gesprek blijven. Daarbij zal ik waar nodig en wenselijk ondersteunen door middel van het inbrengen van specifieke kennis en advies.
Zou in plaats van alleen «nauwlettend monitoren» een aanjagende houding niet wenselijker zijn om de doelstelling van snel internet voor daadwerkelijk iedereen op tijd te halen? Waarom wel of niet?
De inzet is om de connectiviteitsdoelstelling te behalen en iedereen van snel internet te voorzien. Onlangs informeerde ik uw Kamer in mijn brief van 6 mei jl.4 over de recente marktstudie van de ACM5 naar de uitrol van glasvezel in Nederland die laat zien dat in 2020 aanzienlijk meer glasvezel naar woningen is uitgerold dan in voorgaande jaren. In de afgelopen jaren is gebleken dat de markt in staat is om op basis van commerciële modellen grote delen van de buitengebieden in Nederland van snel vast internet te voorzien. Dit komt ook naar voren in de marktstudie van de ACM. De uitrol in het buitengebied door marktpartijen vindt momenteel nog steeds plaats, ook in (een deel van) de buitengebieden die door bureau Dialogic in haar prognose uit 2019 als uitdagend werden aangemerkt. Tegelijkertijd zijn er ook (delen van) buitengebieden waar de aanleg aanvankelijk was aangekondigd of gestart, maar waar de uitrol is gestaakt omdat ontsluiting van het gebied toch te kostbaar of ingewikkeld is gebleken. De uitrol door de markt bleek dus in de praktijk enerzijds gunstiger dan gedacht, maar anderzijds ook weerbarstiger. Deze combinatie van meevallers en tegenvallers maakt nog eens duidelijk dat het van belang is extra aandacht te blijven besteden aan de uitdagende buitengebieden en dat de ontsluiting daarvan veelal lokaal maatwerk vraagt.
Er lopen op dit moment bij diverse provincies acties om al dan niet met behulp van praktische dan wel financiële steun, de adressen in de moeilijke buitengebieden alsnog van snel internet te voorzien. Daar waar de markt de uitrol uiteindelijk niet oppakt, bestaat er de mogelijkheid voor lokale overheden om staatssteun te verlenen. Zoals benoemd, gaat het bij de ontsluiting van de overgebleven gebieden veelal om lokaal maatwerk, waarbij de geschikte oplossing onder meer afhankelijk is van de kosten van aanleg en de reeds aanwezige infrastructuur waar al dan niet op aangekoppeld kan worden. Dit was reeds in 2010 al door de Taskforce Next Generation Networks benoemd, alsmede het advies dat waar de markt het niet oppakt, er een rol ligt voor lokale overheden om de uitrol van snel internet te bevorderen.
Ik heb afgesproken met provincies om de voortgang en resultaten van die acties in de periodieke overleggen met elkaar te bespreken, om zo na te gaan welke aanpakken succesvol blijken en eventueel bruikbaar zijn in andere provincies. Daarbij merk ik wel op dat de brede toepasbaarheid van een bepaalde aanpak kan worden bemoeilijkt, vanwege lokale maatwerkaspecten, Waar nodig en wenselijk, zal ik provincies ondersteunen door middel van het inbrengen van specifieke kennis en advies.
In hoeverre is en blijft het uiteindelijk de marktdynamiek die bepaalt waar en op welke termijn snel internet wordt aangelegd? Wat en hoe groot kan en mag de rol van de overheid in uw ogen zijn, zowel landelijk als lokaal?
Zie antwoord vraag 4.
Denkt u dat de gebieden waarvan onderzoeks- en adviesbureau Dialogic eind 2019 aangaf dat deze lastig te ontsluiten zijn (circa 1.200 woonadressen in Zuid-Limburg, 7.000 woonadressen in Zeeland, 4.000 woonadressen op de Zuid-Hollandse eilanden en 1.300 woonadressen op de Hollandse kusten)3 alsnog gebaat zouden kunnen zijn bij overheidsinterventie wanneer uitrol van snel internet daar niet van de grond komt?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke manier(en) zouden gemeentes kunnen worden geholpen bij het creëren van de juiste randvoorwaarden tegen welke snel internet overal in een gemeente kan worden aangelegd, wetende dat Dialogic concludeerde dat «er specifieke lokale redenen zijn waarom uitrol in deze (moeilijker te ontsluiten) gebieden lastig is»? Gaat het hier voornamelijk om budget of bijvoorbeeld ook om kennis en kunde?
Er kunnen inderdaad specifieke lokale redenen zijn die de uitrol in de lastig te ontsluiten buitengebieden bemoeilijken. In haar prognose noemt Dialogic de aanwezigheid van bepaalde natuurlijke eigenschappen, zoals grondsoort of eilandenstructuur, die de aanleg van snel vast internet in die gebieden minder rendabel maken dan andere buitengebieden. In haar beleidsaanbevelingen noemen de onderzoekers dat lokale overheden de uitrol in deze gebieden kunnen bevorderen door bijvoorbeeld marktpartijen te faciliteren in de uitrol door het hanteren van kostendekkende en uniforme tarieven voor leges en graaf- en herstelwerkzaamheden en te bezien of slimme totaalafspraken kunnen worden gemaakt over graafdiepte, coördinatie van werkzaamheden en toezicht. De ACM noemt in haar glasvezelmarktstudie ook het belang van uniforme gemeentelijke voorwaarden, die ervoor zorgt dat marktpartijen hun uitrol beter kunnen plannen en uitbreiden. Via een werkgroep «vaste connectiviteit» wordt reeds samengewerkt tussen Rijk, gemeenten en marktpartijen aan concrete acties rond graafwerkzaamheden, ter bevordering van de soepele uitrol van telecomnetwerken op lokaal niveau. Mocht blijken dat de markt de uitrol in deze lastige gebieden niet door de markt worden opgepakt, dan bestaat er de mogelijkheid voor lokale overheden om staatssteun te verlenen, waarbij ik hen waar nodig en wenselijk van specifieke kennis en advies kan voorzien.
Wanneer is dit onderwerp voor de laatste keer besproken met de Vereniging Nederlandse Gemeenten, het Interprovinciaal Overleg en/of markpartijen? Bent u bereid het op korte termijn opnieuw te agenderen gelet op het belang van snel internet voor bijvoorbeeld online (thuis)werken en online (thuis)onderwijs krijgen tijdens de coronacrisis?
Medio februari ben in overleg getreden met provincies over de voortgang van de uitrol van snel internet in de verschillende buitengebieden. Daarbij was, namens een groot deel van de marktpartijen, ook branchevereniging NLConnect aanwezig. Volgend op dat overleg heb ik begin maart in kleiner comité met een aantal provincies doorgepraat over de specifieke situatie in hun provincies. Verder staan er voor dit jaar nog 3 overleggen met provincies op de agenda, waarvan de eerstvolgende in juni zal plaatsvinden. Met de VNG ben ik, via diverse overlegstructuren, doorlopend in gesprek over de soepele uitrol van snel internet op lokaal niveau. Bijvoorbeeld via de werkgroep «vaste connectiviteit», zoals genoemd in het antwoord op de vorige vraag.
De herindeling van het luchtruim en de aansluitroutes van Lelystad Airport |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u in antwoord op schriftelijke vragen d.d. 30 oktober 2019 hebt toegezegd: «In het traject van de luchtruimherziening zijn bestaande routes geen uitgangspunt; dat geldt derhalve ook voor de routes van en naar Lelystad Airport»?
Ja.
Herinnert u zich dat u in het debat van 18 december 2018 hebt toegezegd: «Bij de luchtruimherziening kunnen alle varianten weer bekeken worden, zoals ik al zei. Op voorhand zijn de B+-routes daarbij niet een uitgangspunt vooraf»?
Ja.
Herinnert u zich dat u in het debat van 18 december 2018 hebt toegezegd: «Bij de luchtruimherziening gaan we uiteraard verschillende varianten bekijken. Dan zal ook bekeken worden of het uitvliegen via IJsselmeerroutes in een andere situatie wel mogelijk zou zijn»?
Ja.
Klopt het dat de adjunct-directeur van het project Luchtruimherziening tegenover de provinciale staten in Gelderland op 3 februari jl. heeft gemeld dat het B+-concept voor Lelystad Airport als uitgangspunt dan wel als startpunt wordt genomen?
In het gesprek met provinciale staten van Gelderland over het programma Luchtruimherziening is de inhoud van de ontwerpvoorkeursbeslissing toegelicht. Daarin staat het volgende:
«Voor de ontwikkeling van Lelystad Airport tot 45.000 vliegtuigbewegingen binnen een herzien luchtruim geldt dat de routes anders kunnen komen te liggen. In de luchtruimherziening zijn de lokale vertrek- en naderingsroutes (B+) en de aansluitroutes namelijk geen uitgangspunt voor het ontwerp. Als wijzigingen aan de orde zijn, moet er wel sprake zijn van netto verbeterde omgevingseffecten.»
Ik wijs in de context van uw vraag op de tekst «anders kunnen komen te liggen». Bij het ontwerp zal gekeken worden naar alternatieve wijzen van afhandeling van het verkeer van en naar Lelystad Airport. Mocht echter blijken dat deze alternatieven geen verbetering opleveren, dan bestaat de mogelijkheid dat de routeset ongewijzigd blijft. Die nuance is in de genoemde bespreking gemaakt en dus in lijn met de eerdere uitspraken zoals ik die op vraag 1, 2 en 3 heb (her)bevestigd.
Dit alles is onderwerp van het werk in de Planuitwerkingsfase. De ontwerpen zullen de komende jaren worden ontwikkeld en op effecten beoordeeld. Pas daarna zal definitieve besluitvorming over aanpassingen aan routes plaatsvinden. Gedurende dit werk zullen belanghebbenden zowel informeel als formeel worden betrokken.
Bent u het ermee eens dat, met de luchtruimherziening, het aanpassen van het militaire luchtruim en het eerder toegezegde loslaten van de noninterferentie-eis, alle opties voor routes weer openliggen en dat de B+-routes niet als uitgangspunt dienen te worden genomen, zoals door u toegezegd in 2018 en 2019?
In de voorkeursbeslissing voor de luchtruimherziening wordt voor al het handelsverkeer dat van en naar Nederlandse luchthavens vliegt een hoofdstructuur en operationeel concept vastgesteld. Zoals in de beantwoording van vraag 4 gesteld liggen inderdaad alle opties voor routes weer open.
Bent u bereid om, nu het luchtruim geheel herzien wordt, ook uitvliegen over het IJsselmeer serieus als optie mee te nemen, zoals toegezegd in 2018?
Bij het herzien van de vertrek- en naderingsroutes van Lelystad Airport en de aansluitroutes wordt in de volle breedte gekeken naar de mogelijkheden. Ook routes over het IJsselmeer komen daarbij aan de orde. Eerder is aangetekend dat het IJsselmeer wel, net als de Oostvaardersplassen, Natura2000 gebied betreft. Dit kan van invloed zijn op de mogelijkheden of de effectbeoordeling.
Bent u het ermee eens dat, nu het luchtruim wordt herzien, de milieueffectrapportage (MER) voor Lelystad Airport meer en nieuwe alternatieven redelijkerwijs in beschouwing dient te nemen? Bent u bereid meer en nieuwe alternatieven te laten onderzoeken, zoals bedoeld in artikel 7.23 Wet milieubeheer?
Voor de wijziging van het luchthavenbesluit Lelystad Airport is een MER actualisatie uitgevoerd en is de huidige indeling van het luchtruim het uitgangspunt. Hierin zijn ook de aansluitroutes voor Lelystad Airport opgenomen. De resultaten van het programma Luchtruimherziening vóór 2025 zijn tussentijdse verbeteringen in de huidige luchtruimindeling. De prioriteit ligt daarbij op het wegnemen van belemmeringen om zoveel mogelijk ongehinderd te klimmen op de aansluitroutes van Lelystad Airport (spoor 1 van het programma). Dit betekent dat verbeteringen plaatsvinden op de huidige aansluitroutes.
In de Planuitwerkingsfase van de luchtruimherziening vindt nadere uitwerking van de keuzes in de hoofdstructuur plaats waarmee de doorgroei naar maximaal 45.000 vliegbewegingen op Lelystad Airport luchtruimtechnisch mogelijk wordt gemaakt. Wanneer daarbij blijkt dat er verbeteringen mogelijk zijn voor de routeset B+ en/of de aansluitroutes, dan zal in het kader van de te nemen beslissingen binnen de herziening een passende effectbeoordeling plaatsvinden waarop de besluitvorming over de luchtruimherziening kan plaatsvinden. Wanneer wijzigingen van invloed zijn op de vastgestelde grenswaarden in het luchthavenbesluit Lelystad Airport zullen de voorgeschreven procedures zoals de m.e.r.-beoordelingsplicht worden gevolgd. Als deze beoordeling leidt tot de start van een m.e.r.-procedure zal als onderdeel van deze procedure beschreven worden welke alternatieven hiervoor redelijkerwijs in beschouwing dienen te worden meegenomen om milieugevolgen te beperken.
Indien u daar niet toe bereid bent, in welke fase is het luchtruim zodanig herzien en op welk moment bent u van plan om meer en nieuwe alternatieven wél in beschouwing te nemen, zoals u wettelijk verplicht bent te doen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om in het project luchtruimherziening ook mee te nemen hoe het optimale luchtruim voor Schiphol eruitziet in het geval dat Lelystad Airport niet open zou gaan?
De opdracht zoals het kabinet die heeft meegegeven in de ontwerpVoorkeursbeslissing is helder. Doorgroei van Lelystad Airport mogelijk maken naar 45.000 vliegtuigbewegingen is daar één van de onlosmakelijk met elkaar verbonden elementen van. Er is op dit moment dus geen reden om de opdracht aan te passen.
Wilt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Gelet op de vraagstelling is alleen het antwoord op vragen 7 en 8 gecombineerd.
Het bericht 'Nog steeds geen onderzoek Sarah' |
|
Kelly Regterschot (VVD), Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het nieuwsbericht «Nog steeds geen onderzoek Sarah»1 en heeft u kennisgenomen van de casus Kralingse Kerklaan?
Ja. Het betreft een bericht over een verschrikkelijk incident waarbij een Amerikaanse studente in 2018 om het leven is gekomen.
Heeft een rijksinspectie onderzoek gedaan naar de steekpartij op 12 december 2018 die Sarah Papenheim het leven kostte? Zo ja, wat waren de conclusies? Zo nee, waarom hebben de rijksinspecties afgezien van onderzoek?
Onderstaand zal ik eerst ingaan op de wijze waarop het toezicht is georganiseerd alvorens ik inga op de specifieke casus.
Het organiseren en uitvoeren van het toezicht op de Wmo 2015 is een lokale aangelegenheid. Het is mijn verantwoordelijkheid om, via de jaarlijkse rapportages van de IGJ, erop toe te zien of en hoe deze verantwoordelijkheid door gemeenten wordt ingevuld. Gemeenten zijn daarbij op grond van de Wmo 2015 verplicht een toezichthouder aan te stellen. Deze heeft in ieder geval de wettelijke opdracht toezicht te houden op een kwalitatief goede uitvoering van het lokale Wmo-beleid, dat wordt bepaald door het college van B&W en de gemeenteraad. De Wmo 2015 (artikel 3.4, lid 1) verplicht aanbieders op hun beurt om calamiteiten en geweld bij de verstrekking van de voorziening te melden bij de toezichthouder. In de wet is daarbij een definitie opgenomen voor «calamiteit» en «geweld bij de verstrekking van een voorziening». Volgens het eerste lid van artikel 1.1.1 van de Wmo 2015 is een calamiteit een «niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de kwaliteit van een voorziening en die tot een ernstig schadelijk gevolg voor of de dood van een cliënt heeft geleid». In hetzelfde artikel is ook de definitie van «geweld bij de verstrekking van een voorziening» opgenomen. Beide definities beschrijven de reikwijdte van schade die cliënt moet hebben opgelopen.
In het samenwerkingsverband TSD werken vier rijksinspecties samen2. Zij richten zich op de vraag of ze in de praktijk kunnen zien of het stelsel van zorg en ondersteuning in het sociaal domein werkt zoals beoogd (bijvoorbeeld bij de aanpak van multiprobleemhuishoudens). Daarbij wordt het toezicht integraal benaderd. Daarnaast hebben toezichthouders van de rijksinspecties en het Wmo-toezicht de mogelijkheid om in specifieke gevallen samen te werken. Er is hiervoor een afsprakenkader en een draaiboek gemaakt3.
Specifiek ten aanzien van de casus in Rotterdam kan ik het volgende melden.
Deze casus heeft geleid tot een rapport van de Rotterdamse Zorgconsul en een strafrechtelijk onderzoek door het Openbaar Ministerie (OM). Wanneer het OM in het strafrechtelijk onderzoek stuit op mogelijke tekortkomingen in de zorg, dan kan dit bij de IGJ – een van de vier rijksinspecties – gemeld worden. Dat is in deze casus niet gebeurd. De IGJ heeft daarnaast geen melding ontvangen van andere partijen en heeft geen grond gezien om dit incident verder te onderzoeken.
Verder heeft gemeente Rotterdam bij TSD en het Toezicht Wmo Rotterdam-Rijnmond het verzoek neergelegd om een calamiteitenonderzoek te doen naar aanleiding van deze casus, terwijl de zorgconsul dit reeds had onderzocht. Na overleg met de gemeente Rotterdam, het Toezicht Wmo Rotterdam-Rijnmond en TSD, is gebleken dat in deze casus de cliënt geen schade heeft opgelopen zoals bedoeld in de Wmo 2015. In deze gebeurtenis was het slachtoffer geen cliënt. Daarom hebben het Toezicht Wmo Rotterdam-Rijnmond en TSD geconcludeerd dat in deze casus voor het Wmo-toezicht geen wettelijke basis is een calamiteitenonderzoek te starten. De Staatssecretaris van VWS en ik delen deze opvatting.
Wat wel tot mogelijkheden behoorde was een onderzoek naar het functioneren van het lokale stelsel in Rotterdam naar aanleiding van deze casus. TSD en Toezicht Wmo Rotterdam-Rijnmond hebben hiervoor een voorstel gedaan aan de gemeente Rotterdam. Bij dergelijke verschrikkelijke gebeurtenissen is het goed dat breder gekeken wordt naar de wijze waarop het lokale stelsel van zorg en ondersteuning is ingericht en functioneert. De wens van de gemeente Rotterdam was echter om een calamiteitenonderzoek te doen specifiek naar de casus Kralingse Kerklaan en daarin de politieverhoren die zijn afgenomen te betrekken. Echter, dit strafrechtelijke onderdeel is met name voorbehouden aan het OM en niet aan de betreffende toezichthouders.
Klopt het dat de landelijke inspecties zoals Toezicht Sociaal Domein (TSD) en Toezicht Wmo alleen een calamiteitenonderzoek kunnen uitvoeren als de cliënt schade heeft opgelopen? Kan u toelichten wat wordt verstaan onder schade?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre missen landelijke inspecties zoals TSD en Toezicht Wmo wettelijke bevoegdheden om een casus zoals de Kralingse Kerklaan onafhankelijk en domeinoverstijgend te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 2.
Welke mogelijkheden zijn er voor gemeenten om – in het geval van ernstige incidenten waarbij personen met verward gedrag die al wel bekend zijn bij gemeente of wijkteam, maar geen cliëntrelatie hebben met een ggz-instelling of medische instantie vanuit een behandelrelatie (Zorgverzekeringswet/Wet langdurige zorg) – op casusniveau onafhankelijk onderzoek te laten verrichten?
De gemeente kan altijd een onafhankelijk onderzoek op casusniveau laten uitvoeren. Daarnaast kunnen gemeenten in hun beleid risicogestuurd toezicht organiseren. Zo verricht het Toezicht Wmo Rotterdam-Rijnmond onafhankelijk (risicogestuurde) onderzoeken naar de verlening van ondersteuning in het kader van de Wmo naar zorgaanbieders, wijkteams en gemeenten. Dit betreft ondersteuning aan kwetsbare personen die hiervoor zichzelf melden bij de gemeente en/of op vrijwillige basis deze ondersteuning (bemoeizorg) ontvangen.
Vindt u het belangrijk dat ernstige incidenten in het sociaal domein door een onafhankelijke en deskundige instantie – op casusniveau – onderzocht kunnen worden? Zo ja, welke instantie zou dit dan moeten doen en wat is ervoor nodig om dit te borgen in de wet? Zo nee, waarom niet?
De huidige wettelijke kaders voorzien hier al in. Gemeenten zijn onder meer verantwoordelijk voor de Wmo 2015, de Jeugdwet, de Participatiewet en de Wet op de Schuldhulpverlening. Het toezicht is per wet anders bepaald door de wetgever. Iedere toezichthouder heeft eigen taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden op bijvoorbeeld het terrein van kwaliteit, rechtmatigheid en veiligheid. Als sprake is van een incident hebben de verschillende toezichthouders, zoals eerder aangegeven, de mogelijkheid met elkaar samen te werken.
Kwetsbaarheden in de cybersecurity van scanners in de Rotterdamse haven |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Scanners in Rotterdamse haven broos voor Chinese spionage»?1
Ja.
Bent u voorts bekend met het bericht «Veiligheidsdiensten slaan alarm wegens Chinese cyberdreiging»?2
Ja.
Wat is uw appreciatie van de gezamenlijke waarschuwing van de AIVD, MIVD en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) in het FD artikel dat digitale spionage uit China een onmiddellijke dreiging vormt voor de Nederlandse economie en dat de vitale infrastructuur regelmatig doelwit is van cyberaanvallen? Deelt u deze zorgen?
Digitale spionage is een belangrijke dreiging voor de nationale veiligheid, zoals beschreven in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren (DBSA)3. Om de weerbaarheid tegen deze dreiging te vergroten werkt de Minister van Justitie en Veiligheid samen met partners binnen en buiten de overheid aan de aanpak statelijke dreigingen4. Onderdeel van deze aanpak is dat zowel op nationaal als op EU-niveau maatregelen worden genomen om de weerbaarheid van de vitale infrastructuur te versterken. In het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren en de genoemde Kamerbrief komt deze dreiging, en de maatregelen die we hier tegen nemen, uitgebreid aan bod.
Klopt het dat de helft van de grote scanners in de Rotterdamse haven zijn geleverd door het Chinese bedrijf Nuctech? Zo ja, hoe verhoudt dit gegeven zich tot uw antwoord op vraag 3?
Ja, in de Rotterdamse haven zijn zeven grote ladingscanners geïnstalleerd, waaronder vier van Nuctech. Douane Nederland (hierna: de Douane) besteedt structureel – ongeacht welke leverancier scan apparatuur levert – aandacht aan de bescherming en beveiliging van gegevens. Tevens laat de Douane een externe audit uitvoeren op de scan- en detectiesystemen en daaraan gerelateerde IT-inrichting, om te verzekeren dat de scan- en detectieprocessen zo veilig mogelijk zijn ingericht. De opdracht voor dit onderzoek is in september geïnitieerd nadat de Douane signalen ontving over de Nuctech scanners en het onderzoek zal in maart starten. Het doel van het onderzoek is om inzicht te verschaffen in het niveau van de informatiebeveiliging van de scan- en detectiesystemen en daaraan gerelateerde IT-inrichting. Ook wil de Douane geïnformeerd worden over mogelijke risico’s en advies over eventuele mitigerende maatregelen. Verwacht wordt dat de resultaten van het onderzoek in de zomer beschikbaar zijn. Daarnaast wordt in samenspraak met andere relevante overheidspartijen aanvullend onderzoek uitgevoerd, waarin de resultaten van deze externe audit worden meegenomen.
Vindt u het wenselijk om in de vitale infrastructuur gebruik te maken van Chinese leveranciers? Zo ja, welke veiligheidswaarborgen zijn er om Chinese leveranciers te screenen?
Een open economie, een open wetenschappelijk klimaat en vrijhandel liggen sinds jaar en dag aan de basis van het Nederlandse verdienvermogen en onze sterke positie. Nederland profiteert van de kansen en mogelijkheden die dit biedt; hierdoor kan Nederland gebruik maken van hoogwaardige materialen, technologie en kennis die in het buitenland – waaronder in China – wordt ontwikkeld.
Ook voor de vitale infrastructuur is het wenselijk dat gebruik wordt gemaakt van kwalitatief hoogwaardige producten en diensten. Aangezien geen land beschikt over alle kennis en productiemiddelen om technologisch onafhankelijk te opereren, is een afhankelijkheid van buitenlandse technologie dan ook een gegeven. Naast de genoemde kansen, bestaat echter ook het risico dat met technologische toeleveringen de digitale spionage- en sabotagemogelijkheden toenemen5.
Om de weerbaarheid tegen deze dreiging te vergroten werkt de Minister van Justitie en Veiligheid samen met partners binnen en buiten de overheid aan de aanpak statelijke dreigingen, waarover uw Kamer op 3 februari j.l. de laatste stand van zaken heeft ontvangen6. Bij elke casus moet worden bezien hoe risico’s voor de nationale veiligheid beheersbaar kunnen worden gemaakt. Dit vergt een gedetailleerde analyse van de te beschermen belangen, de dreiging en de (huidige) weerbaarheid.
Met betrekking tot het door uw Kamer genoemde vraagstuk is specifiek het overheidsbeleid dat nationale veiligheidsoverwegingen worden meegewogen bij de inkoop en aanbesteding van producten en diensten relevant. Bij de aanschaf van gevoelige apparatuur zal volgens dit beleid bij aanschaf en implementatie rekening gehouden worden met zowel eventuele risico’s in relatie tot de leverancier, als met het concrete gebruik van de systemen, bijvoorbeeld waar het gaat om de toegang tot systemen door derden. Dit ten aanzien van nationale veiligheidsrisico’s verscherpt inkoop en aanbestedingsbeleid is eind 2018 geïmplementeerd voor de rijksoverheid.
Ter ondersteuning van dit beleid is instrumentarium ontwikkeld dat organisaties handvatten biedt bij het maken van een risicoanalyse en het nemen van mitigerende maatregelen. Behoeftestellende partijen zijn zelf verantwoordelijk voor de toepassing van dit instrumentarium en het meewegen van nationale veiligheidsrisico’s. Het instrumentarium is ter beschikking gesteld binnen de rijksoverheid en medeoverheden, alsmede aan organisaties die onderdeel zijn van de vitale processen.
Wordt er, in navolging van het beleid rond het 5G-netwerk, ook in andere sectoren, zoals die van beveiligingsapparatuur, gewerkt met lijsten van onbetrouwbare leveranciers? Zo ja, op welke manier wordt dit vormgegeven? Zo nee, waarom niet?
Voor de telecomsector is een structureel proces ingericht waarin samen met relevante stakeholders bekeken wordt op welke manier de telecomnetwerken ook in de toekomst weerbaar kunnen blijven tegen veranderingen in het dreigingsbeeld en technologische ontwikkelingen. De focus ligt hierbij op het doen van risicoanalyses, het inzichtelijk maken van afhankelijkheden, en het in kaart brengen waar adaptieve maatregelen mogelijk zijn. De komende periode wordt in kaart gebracht wat er nodig is om deze structurele aanpak op telecom te verbreden naar andere vitale processen.
Bij de beoordeling van risico’s ten aanzien van spionage, beïnvloeding of sabotage door statelijke actoren of andere partijen bij (digitale) producten hanteert het kabinet de overwegingen die zowel bij c20007 als bij de veiligheid van de telecomnetwerken8 zijn gebruikt:
Deze risico’s worden op een zeer zorgvuldige en case-by-case-basis bezien.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de directeur van de Nederlandse tak van Nuctech dat de Chinese overheid zich niet met Nuctech bemoeit? Vindt u dit geloofwaardig, ook gezien het feit dat het staatsbedrijf China National Nuclear Corporation (CNNC) een van de aandeelhouders is?
In algemene zin kan worden gesteld dat de Chinese overheid nauw betrokken is bij het Chinese bedrijfsleven, zowel via staatsbedrijven als private bedrijven, en dat er sprake is van nauwe verwevenheid tussen civiele en militaire sectoren in China. Dit wordt ook beschreven in de beleidsnotitie «Nederland-China: een nieuwe balans»9. Specifiek zien we dat het CNNC 21% aandeel heeft in de voornaamste aandeelhouder van Nuctech (Tongfang Co. Ltd., met een aandeel van 76%). Het CNCC heeft daarmee dus indirect 15,96% aan aandelen in Nuctech.
Wat is uw reactie op klachten van concurrenten dat Nuctech onder de kostprijs levert dankzij Chinese staatssteun? Heeft u signalen die deze klachten ondersteunen? Hoe staat het in dit kader met het voorstel voor eenlevel playing field instrument dat het Nederlandse kabinet heeft ingebracht bij de Europese Commissie? Welke mogelijkheden zijn er momenteel voor aanbestedende diensten om mogelijk ongeoorloofde staatssteun mee te nemen in de aanbestedingsprocedure?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 7, is het niet uit te sluiten dat er (indirecte) invloed is vanuit de Chinese overheid op dit bedrijf. In bredere zin zijn er al langere tijd zorgen over bedrijven die op de interne markt concurreren met staatssteun uit derde landen. Daarom heeft de Staatssecretaris van Economische Zaken in 2019 het voorstel voor een level playing field instrument gedaan, voor het realiseren van een gelijk speelveld op de interne markt om in te kunnen grijpen bij verstorende effecten van subsidies van derde landen. Mede op basis hiervan heeft de Europese Commissie in de zomer van 2020 een witboek gepresenteerd over het gelijktrekken van het speelveld op de interne markt in relatie tot overheidssubsidies uit derde landen. Zie in dit verband ook de kabinetsreactie op het Commissievoorstel COM (2020 253 – Witboek over buitenlandse subsidies op de interne markt)10. Een concreet wetgevend voorstel wordt verwacht in het tweede kwartaal van 2021.
De Europese aanbestedingsrichtlijnen bieden aanbestedende diensten mogelijkheden voor omgang met inschrijvingen met een abnormaal lage prijs. In Nederland zijn die richtlijnen omgezet in de Aanbestedingswet 2012. Aanbestedende diensten moeten op basis van artikel 2.116 van die wet bij een inschrijving die abnormaal laag lijkt, nader onderzoek doen door de betreffende onderneming te vragen om uitleg over hoe de prijs tot stand is gekomen. Wanneer een inschrijver het lage niveau van de voorgestelde prijs niet goed kan onderbouwen met bewijsmateriaal, kan de aanbestedende dienst deze inschrijving ter zijde leggen. Abnormaal lage inschrijvingen als gevolg van niet-naleving van verplichtingen op het gebied van milieu, sociaal en arbeidsrecht moeten zelfs door de aanbestedende dienst ter zijde worden gelegd. Dit geldt voor alle inschrijvingen, ongeacht het land van herkomst van de inschrijver. Dit draagt bij aan een gelijk speelveld voor ondernemers. De Europese richtlijnen bieden aanbestedende diensten momenteel geen mogelijkheden om ongeoorloofde staatssteun uit derde landen mee te nemen in de aanbestedingsprocedure. In het witboek stelt de Commissie een mogelijke toekomstig instrument voor, dat voorziet in een meldplicht voor ondernemingen die mogelijk overheidsondersteuning uit een derde land genieten wanneer zij op de interne markt inschrijven op een aanbesteding.
Deelt u de mening van de experts waar NRC mee sprak dat, ondanks de toezegging van de douane dat de scans in eigen beheer worden geëxploiteerd op een gesloten datanetwerk, de beveiliging van de Nuctech scanners toch kwetsbaar is? Zo nee, waarom niet?
In algemene zin valt te zeggen, dat een maatregel zoals het afsluiten van het netwerk altijd onderdeel is van een breed pakket van beheersmaatregelen die zowel preventie, detectie als (incident) response omvatten.
Zoals bij vraag 4 is aangegeven, laat de Douane een externe audit uitvoeren op de scan- en detectiesystemen en daaraan gerelateerde IT-inrichting, om te verzekeren dat de scan- en detectieprocessen zo veilig mogelijk zijn ingericht. Het doel van het onderzoek is om inzicht te verschaffen in het niveau van de informatiebeveiliging van de scan- en detectiesystemen en daaraan gerelateerde IT-inrichting. Ook wil de Douane geïnformeerd worden over mogelijke risico’s en advies over eventuele mitigerende maatregelen. Daarnaast wordt in samenspraak met andere relevante overheidspartijen een aanvullend onderzoek uitgevoerd, waarin de resultaten van deze externe audit worden meegenomen.
Klopt het dat monteurs van defecte scanners in principe een mobiele dataverbinding met het hoofdkantoor kunnen opzetten om zo de problemen snel te verhelpen? Zo ja, bent u bereid om de deze mogelijkheden stop te zetten?
In geval van software storingen wordt bij scanners die hierover beschikken gebruik gemaakt van een remote verbinding. Dit betreft ongeveer een derde van de storingen op deze scans. Monteurs kunnen hierbij een storing met behulp van een beveiligde verbinding op afstand oplossen om de storing zo snel mogelijk te verhelpen.
Zoals ook vermeld bij de beantwoording van vraag 4 en 9, laat de Douane een externe audit uitvoeren op de scan- en detectiesystemen en daaraan gerelateerde IT-inrichting, om te verzekeren dat de scan- en detectieprocessen zo veilig mogelijk zijn ingericht. Daarnaast wordt in samenspraak met andere relevante overheidspartijen een aanvullend onderzoek uitgevoerd, waarin de resultaten van deze externe audit worden meegenomen. De remote verbinding voor onderhoud wordt in afwachting van het extern onderzoek niet stilgezet, omdat het opheffen hiervan het risico met zich meebrengt dat scanapparatuur langdurig in storing blijft staan. Als dat gebeurt kent het scanproces geen voortgang en nemen de risico’s op de invoer van verdovende middelen toe.
Deelt u de mening van de aangehaalde experts dat het feit dat de servers van verschillende scannerfabrikanten in één ruimte zijn gehuisvest een kwetsbaarheid met zich meebrengt? Zo ja, bent u bereid om de servers van elkaar te scheiden? Zo nee, waarom niet?
Deze mogelijke kwetsbaarheid is eerder gesignaleerd en daarom is het initiatief gestart om de beveiliging van deze servers te optimaliseren. In 2021 wordt de ruimte waarin de verschillende servers staan omgebouwd naar een computerruimte met alle bijbehorende aanvullende veiligheidsmaatregelen. Als het externe onderzoek van de Douane daartoe aanleiding geeft, zullen tevens aanvullende aanpassingen worden verricht.
Hoe is het toegangsbeheer tot de scanners, zowel tot die van Nuctech als tot die van andere leveranciers, geregeld?
Monteurs hebben zelfstandig toegang tot de scanapparatuur. De monteur staat altijd geregistreerd bij de Douane bij onderhoud aan de scanners. Bij preventief (gepland) onderhoud zijn de bezoeken contractueel vastgelegd, in overleg met de Douane en de containerterminal. Als de monteur correctief (ongepland) onderhoud bij een storing moet uitvoeren, wordt er een werkvergunning bij de containerterminal aangevraagd. In beide gevallen vindt het onderhoud plaats in afstemming met medewerkers van Douane. Tevens zijn bij alle scans op de containerterminals camera’s geïnstalleerd waarmee de systeemoperator van de Douane zicht heeft op de scanapparatuur. In het geval dat de monteur in de serverruimte van het Douanekantoor Maasvlakte moet zijn, moet de monteur zich altijd melden bij de systeemoperator van Douane. Die verleent de monteur toegang aan de serverruimte.
Klopt het dat een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) volstaat om toegang te krijgen tot de scanners in de haven, terwijl de toegang tot gevoelige apparatuur op Schiphol een Verklaring van Geen Bezwaar (VGB) vereist? Zo ja, wat is de reden voor dit verschil?
Er zijn geen uniforme eisen aan de toegang tot apparatuur voor havens en luchthavens. Onder andere op basis van de locatie en de toepassing van apparatuur wordt aan de hand van het risico vastgesteld wat voor restricties er gelden voor fysieke toegang tot de apparatuur en wat er nodig is om informatie te beveiligen.
Klopt het ook dat de aanbestedingseisen op het gebied van cybersecurity voor ict-apparatuur op de luchthavens strenger zijn dan die voor ict-apparatuur in de havens? Zo ja, wat is de reden voor dit verschil? Bent u bereid om de aanbestedingseisen voor de havens aan te scherpen?
Zoals genoemd in het antwoord op vraag 5 is het beleid van de rijksoverheid dat nationale veiligheidsoverwegingen worden meegewogen bij de inkoop en aanbesteding van producten en diensten relevant. Bij de aanschaf van gevoelige apparatuur zal volgens dit beleid bij aanschaf en implementatie rekening gehouden worden met zowel eventuele risico’s in relatie tot de leverancier, als met het concrete gebruik van de systemen, bijvoorbeeld waar het gaat om de toegang tot systemen door derden. Dit geldt zowel voor de apparatuur van de rijksoverheid op havens als op luchthavens.
Voor bedrijven worden geen specifieke eisen gesteld vanuit de overheid ten aanzien van de aanbesteding voor de aanschaf van ICT-apparatuur op havens en luchthavens. Het in het antwoord op vraag 5 genoemde instrumentarium dat organisaties ondersteunt in het meewegen van nationale veiligheidsrisico’s bij inkoop en aanbesteding is ter beschikking gesteld aan organisaties die onderdeel vormen van de vitale processen.
Klopt het dat beveiligingsprotocollen met betrekking tot het testen van apparatuur en het valideren van updates voor apparatuur op de luchthavens verregaander zijn dan die voor apparatuur in de havens? Zo ja, wat is de reden voor dit verschil? Bent u bereid om de beveiligingsprotocollen voor apparatuur in de havens aan te scherpen?
Er is geen uniform protocol voor havens of luchthavens ten aanzien van de beveiliging van netwerk- en informatiesystemen. De inhoud van een beveiligingsprotocol hangt sterk af van de te beschermen bedrijfsprocessen en de specifieke risico’s die daarbij een rol spelen. Aanscherping van een beveiligingsprotocol in de havens vraagt om maatwerk van de bedrijven in havens zelf. De overheid controleert het proces waarmee havens en luchthavens risico’s in kaart brengen en maatregelen vaststellen om mogelijke risico’s te beheersen.
Het bericht dat het metropakket MRA een serieuze optie is voor financiering uit Nationaal Groeifonds. |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Dennis Wiersma (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Metropakket MRA serieuze optie voor financiering uit Nationaal Groeifonds»?1
Ja, dit is ons bekend. Het metropakket is ingediend voor de eerste ronde van het Nationaal Groeifonds. Vrijdag 9 april 2021 zijn de eerste toekenningen door de commissie gedeeld2.
Wat is de totaal door Amsterdam en Haarlemmermeer gevraagde bijdrage van het Rijk voor het sluiten van de metroring door Amsterdam Haven-Stad en het doortrekken van de Noord-/ Zuidlijn naar Haarlemmermeer?
Uw Kamer is op 14 januari 2021 door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat geïnformeerd over de voorstellen die ingediend zijn voor het Nationaal Groeifonds3. Begin december heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, als coördinerend bewindspersoon voor de groeifondspijler Infrastructuur in samenspraak met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het voorstel ingediend voor de Metropoolregio Amsterdam. Deze propositie bestaat uit twee onderdelen: (1) het doortrekken van de Noord/Zuidlijn naar Schiphol en Hoofddorp en (2) het sluiten van de Ringlijn tussen Isolatorweg en Amsterdam Centraal. Voor het totale aanlegproject is een raming gemaakt van € 4,7 miljard (inclusief btw). De regio heeft een co-financieringsbod van € 1 miljard gedaan, waarvan ongeveer € 700 miljoen beschikbaar is voor de aanleg en het overige deel voor de exploitatie.
Voor de volledige uitvoering is dan nog € 4 miljard nodig, waarvoor een aanvraag is ingediend voor het Nationaal Groeifonds. Zie ook verder mijn antwoord op vraag 5.
Hoeveel woningen kunnen er in totaal gerealiseerd worden met het bod van Amsterdam en Haarlemmermeer?
Er kunnen in totaal ongeveer 92.000 woningen worden gerealiseerd in het invloedsgebied van de twee metrolijnen. Dit betreft de optelling van de nieuw te bouwen woningen in de gebiedsontwikkelingen van Havenstad Zuid (ten zuiden van Noordzeekanaal), de Ringzone Amsterdam West, het Schinkelkwartier, de Zuidas en Hoofddorp.
Het is belangrijk te constateren dat met het bod geen woningen kunnen worden gerealiseerd, maar dat met de infrastructuur een belangrijke bijdrage kan worden geleverd aan de bereikbaarheid van het gebied. De bouw van de woningen is van veel factoren afhankelijk, waarbij de ontsluiting van het gebied een belangrijke voorwaarde is.
Hoeveel woningen kunnen er op de locatie Amsterdam Haven-Stad gerealiseerd worden?
In totaal kunnen er 73.000 woningen worden gebouwd in heel Haven Stad, waarvan ruim 53.000 ten zuiden van het Noordzeekanaal en 20.000 langs de Noordelijke IJ-oevers (Haven Stad Noord).
Kan de totale bijdrage van het Rijk uitgesplitst worden tussen het sluiten van de metroring en het doortrekken van de Noord-/ Zuidlijn?
Het kabinet heeft op advies van de Commissie voor het Nationaal Groeifonds onder voorwaarden € 1,5 miljard gereserveerd voor het doortrekken van de Noord/Zuidlijn. Deze reservering blijft negen maanden beschikbaar. Tijdens deze periode wordt gewerkt aan een aangepast voorstel voor het onderdeel «Doortrekken Noord/Zuidlijn». Voor het sluiten van de ringlijn heeft de commissie geen bijdrage beschikbaar gesteld.
Deelt u de mening dat de Amsterdamse haven van nationaal belang is en dat de havenbedrijven die nu gevestigd zijn in Haven-Stad in de Amsterdamse haven moeten kunnen blijven?
Ja, zoals uiteengezet in de Havennota 2020–20304 is het Amsterdamse havengebied/Noordzeekanaalgebied een haven van nationaal belang. Voor het behouden en zo mogelijk versterken van de positie van de haven en de daarmee samenhangende toegevoegde waarde en werkgelegenheid is het van belang dat bedrijven in de haven perspectief en zekerheid hebben over de toekomstige ontwikkeling van de zeehaven (de vierde haven van Europa), zodat bedrijven daar met hun bedrijfsvoering en investeringen op in kunnen spelen.
De bedrijven in de haven die op dit moment gevestigd zijn in het gebied binnen de ring west, dat in beheer is bij het havenbedrijf en tevens geldt als mogelijk Haven-Stad planvormingsgebied, hebben de toezegging van de gemeente dat ze tot 2040 kunnen blijven op hun huidige locatie.
Om recht te doen aan de forse investering in de nieuwe zeesluis IJmuiden (die in 2022 beschikbaar zal zijn) is het Rijk van mening dat de haveneconomie achter het sluizencomplex tot volle wasdom moet komen op de daarvoor afgesproken locaties. Stedelijke ontwikkeling en bedrijvigheid in het havengebied binnen de Ring West zijn nauw met elkaar verbonden en zullen integraal bekeken moeten worden binnen de NOVI-gebiedsaanpak, waarbij de nationale publieke belangen van haveneconomie, toegevoegde waarde, werkgelegenheid en stedelijke ontwikkeling beschouwd zullen worden. Uitgangspunt is behoud en zo mogelijk versterking van havenbedrijvigheid passend bij een kwalitatief hoogwaardige leefomgeving.
Is het waar dat voor het behoud van al de huidige havenbedrijven in de haven van Amsterdam, een extra havenbekken uitgegraven dient te worden?
Het is aan het havenbedrijf Amsterdam als ontwikkelaar van het zeehavengebied om strategisch in te spelen op de ruimtelijke opgaven in de haven. In de visie Noordzeekanaalgebied 2040 is de Houtrakpolder genoemd als reserveringslocatie voor een nieuw uit te graven havenbekken in geval de goederenoverslag volgens verwachting doorgroeit en een verdere intensivering van het bestaande havenareaal plaatsvindt.
Waarom is het uitgraven van een extra havenbekken in de Houtrakpolder geen onderdeel van het bod in de eerste tranche van het Groeifonds van Amsterdam en Haarlemmermeer?
Het Groeifonds stelt voorwaarden wat betreft de concreetheid van projecten. De projecten die zijn voorgedragen voor financiering uit het Groeifonds zijn al verder uitgewerkt en voldoen aan de voorwaarden die het Groeifonds stelt. Ontwikkeling van de Houtrakpolder kent vooralsnog geen projectmatige voorbereiding gezien er vanuit het havenbedrijf Amsterdam en regionale partijen zoals Provincie Noord-Holland en gemeente Amsterdam (100% aandeelhouder in havenbedrijf Amsterdam) nog geen signalen zijn dat de optie op deze gereserveerde locatie gelicht zou moeten gaan worden. Een aanvraag voor de ontwikkeling van een Houtrakhaven is daarom nog niet bij het Groeifonds ingediend.
Kan het totale aantal geplande woningen uitgesplitst worden tussen gemeente Haarlemmermeer en gemeente Amsterdam?
Ja, de gemeente Haarlemmermeer heeft de ambitie om rond het station Hoofddorp tenminste 10.000 woningen te bouwen. De gemeente Amsterdam heeft de ambitie om 81.500 woningen te realiseren (in Havenstad ten zuiden van het Noordzeekanaal 53.000 woningen, Amsterdam West 10.200 woningen, Schinkelkwartier 11.600 woningen en Zuidas 6.700 woningen).
Welk percentage sociale huur wordt er standaard binnen het Amsterdamse woonbeleid gevraagd?
In het door de Amsterdamse gemeenteraad vastgesteld woonbeleid is in de woningbouwprogrammering uitgangspunt dat 40% van de te realiseren woningen ligt binnen de sociale huursector.
Wat is het gemiddelde verschil in grondopbrengst binnen het Amsterdamse woonbeleid tussen een sociale huurwoning en een koopwoning van eenzelfde gemiddelde oppervlakte?
De grondprijzen van sociale huurwoningen zijn gedifferentieerd naar oppervlak en voor kleine sociale huurwoningen ook naar huurprijs. De locatie in de stad of mate van stapeling is geen factor voor de grondprijzen van sociale huurwoningen.
De prijzen van marktwoningen worden per m2 bepaald, waarbij een minimale grondprijs wordt gehanteerd die per gebied verschilt. Dit maakt het bepalen in het algemeen van een gemiddeld niet mogelijk.
Hoeveel meer grondopbrengsten zouden er zijn voor het Amsterdamse deel van de geplande te realiseren woningen als het percentage sociale woningbouw 10% lager zou zijn, en het percentage koop 10% hoger?
Om de reden die hiervoor werd gegeven is deze berekening niet te maken. Wel mag worden aangenomen dat een groter aandeel koop tot significant hogere opbrengsten leidt.
Zouden deze extra grondopbrengsten gebruikt kunnen worden om de totaal door Amsterdam en Haarlemmermeer gevraagde bijdrage van het Rijk te verlagen? Zo ja, wat zou dan de gevraagde bijdrage van het Rijk worden?
Het kabinet heeft op advies van de Commissie voor het Nationaal Groeifonds onder voorwaarden € 1,5 miljard gereserveerd voor het doortrekken van de Noord/Zuidlijn, dit is de helft van het benodigd bedrag voor deze lijn. De regio is uiteraard vrij om te kijken hoe zij hun bod kunnen verhogen, zodat het totaal aan nog benodigde middelen kleiner wordt.
Het realiseren van extra grondopbrengsten door het verlagen van het percentage sociale woningbouw zou aanpassing van het door de gemeenteraad vastgestelde woonbeleid vergen. Dit woonbeleid sluit tevens aan bij de woondeal die het Rijk met de Metropoolregio Amsterdam heeft gemaakt, waarbij is afgesproken dat er in het bijzonder voldoende betaalbare woningen voor lagere en middeninkomens moeten worden gerealiseerd. Mocht hiervan worden afgeweken, vindt de aanwending van mogelijke extra grondopbrengsten plaats op basis van een integrale afweging door de gemeenteraad. Uitkomst van die integrale afweging kan een besluit van de gemeenteraad zijn om de extra opbrengsten ter beschikking te stellen van de infrastructurele ingrepen. De exacte hoogte is op grond van het voorgaande nog niet te bepalen.
Het moeten wijken van een dassenburcht voor een nieuwbouwwijk |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Natuurorganisaties des duivels over vangen van dassen bij nieuwbouwproject Roermond»?1
Ja.
Klopt het dat de provincie Limburg een ontheffing heeft verleend om dassen, in de buurt van de televisietoren in Roermond, gelegen tegen natuurgebied het Roerdal, te mogen vangen en verplaatsen voor de komst van een nieuwbouwwijk?
Ja, de provincie Limburg heeft een ontheffing verleend voor het vangen en verplaatsen van de das. De locatie ligt niet in het Natura 2000-gebied Roerdal, maar langs de Hambeek.
Het plangebied betreft een braakliggend terrein (3 hectare) in het centrum van Roermond, waar oude schoolgebouwen zijn gesloopt en nieuwe woningen worden gebouwd.
Op welke gronden is de ontheffing gegeven en hoe controleert u of de provincie Limburg zich aan de Wet natuurbescherming houdt?
Gedeputeerde staten van de provincie Limburg is het bevoegd gezag voor deze ontheffingsverlening. Dassen zijn beschermd op grond van een nationale belangenafweging (paragraaf 3.3 van de Wet natuurbescherming). Bij het beoordelen en verlenen van ontheffingen toetst gedeputeerde staten aan de vereisten van dit beschermingsregime voor dassen en dassenburchten. Daarbij wordt tevens aan de zorgplicht voldaan.
Klopt het dat er momenteel nog een vrouwelijke das, mogelijk zwanger, in de burcht aanwezig is, die nu omheind is met een raster, waardoor deze overgebleven das geen voedsel kan vinden? Zo ja, hoe borgt de provincie dat de overgebleven das genoeg voedsel kan vinden in deze barre omstandigheden en dat er zodoende aan de zorgplicht wordt voldaan?
Alle dassen zijn inmiddels gevangen en verplaatst. Er zijn geen dassen meer in de burcht aanwezig.
Op welke gronden is er afgeweken van de zorgplicht en het kennisdocument Das, dat stelt dat voor een dassenburcht het gehele jaar is aangemerkt als kwetsbare periode en dat binnen het jaar de voortplantingsperiode, welke tussen december en juli valt, de meest kwetsbare periode is?2
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Welke andere dieren bevinden zich in het gebied en hoe wordt de zorgplicht voor deze soorten gehandhaafd?
Op grond van de Wet natuurbescherming gelden er verbodsbepalingen ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Deze specifieke beschermingsregimes zijn opgenomen in paragrafen 3.1, 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming. Om in aanmerking te komen voor ontheffingen van deze verbodsbepalingen onder de strikte voorwaarden die daaraan verbonden zijn, zal een initiatiefnemer in beeld moeten brengen welke soorten zich bevinden in een projectgebied en door de uitvoering van het project beïnvloed worden. Het is vervolgens aan het bevoegd gezag om te handhaven en toe te zien op de naleving van de voorschriften die aan de ontheffing die op grond van de Wet natuurbescherming wordt verleend zijn verbonden.
De algemene zorgplichtbepaling is opgenomen in artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming en geldt voor iedereen ten aanzien van alle in het wild levende dieren en planten. Voor overheden (bestuursorganen) brengt de zorgplicht met zich mee dat natuuraspecten worden meegewogen in handelen en besluitvorming van deze overheden. Handhaving van de zorgplicht geschiedt bestuursrechtelijk, door inzet van de instrumenten van de last onder dwangsom of bestuursdwang, onder meer bij kennelijke gevallen van onzorgvuldig handelen.
Voor soorten die op grond van internationale verplichtingen, en voor soorten en hun vaste voortplantings- of rustplaatsen die op grond van een nationale belangenafweging (o.m. dassen en dassenburchten) beschermd worden, heeft de zorgplichtbepaling vooral een ondersteunende betekenis: het is in principe voldoende dat wordt voldaan aan de vereisten van de hiervoor genoemde beschermingsregimes in paragrafen 3.1, 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming.
Bent u bereid met de provincie Limburg in gesprek te gaan om uit te zoeken hoe het kan dat er nergens zoveel dassenburchten worden vernietigd als in Limburg? Zo nee, waarom niet?3
Mijn ambtenaren staan in goed contact met de provincie Limburg, en hebben ook contact over deze casus. Een belangrijke oorzaak dat in Limburg relatief vaker ontheffingen worden afgegeven voor het verplaatsen van dassen dan in andere provincies, is dat de das in Limburg meer voorkomt dan in andere provincies. Ongeveer de helft van de dassenpopulatie in Nederland bevindt zich in Limburg. Afgezien daarvan, zijn er sinds de inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming vijf ontheffingen (artikel 3.10) verleend voor het daadwerkelijk verwijderen van een dassenburcht.
Het bericht dat Erdogan volgens uitgelekt vertrouwelijk NCTV-rapport een grote rol speelt bij de opkomst van het salafisme in Nederland. |
|
Femke Merel Arissen (Splinter) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Geheime «Turkije analyse» NCTV lekt uit: Grote rol Erdogan bij opkomst salafisme in Nederland» in HP/De Tijd?1
Daar ben ik bekend mee.
Bent u bekend met de inhoud van het vertrouwelijke rapport «Ontwikkeling van het salafisme onder Turken – de invloed in Nederland» van de Nationaal Coördinator Terrorisme en Veiligheid (NCTV) en zo ja, sinds wanneer?
Ik ben op de hoogte van het bestaan van de conceptanalyse.
Klopt het dat de NCTV het rapport onder meer wil gebruiken om gemeenten die in contact staan met Turks-Nederlandse organisaties, vertrouwelijk te waarschuwen voor de opkomst van het salafisme in Nederland?
Zoals in de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid van 17 februari jl.3 is aangegeven betrof het in dit geval een onvoldragen conceptversie van een departementaal-vertrouwelijke analyse, die uiteindelijk bedoeld was om professionals binnen de rijksoverheid en lokale overheden te informeren.
Had u het NCTV-rapport, al dan niet vertrouwelijk, met de Kamer willen delen, en zo ja, wanneer had u dat willen doen, en zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de aanbiedingsbrief wordt uw kamer geïnformeerd wanneer een voldragen analyse gereed is.
Klopt het dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken het rapport vertrouwelijk wil houden, omdat er gewezen wordt op het belang van de Turkijedeal en de vrees bestaat dat publicatie mogelijk zal leiden tot escalatie in de relatie met Turkije, omdat de NCTV-analyse door Turkije zal worden gezien als een rechtstreekse aanval op president Erdogan?
In algemene zin geldt dat er in de relatie tussen Nederland en Turkije ruimte is voor constructieve samenwerking, maar ook voor het benoemen van zaken waar we het niet over eens zijn of waarover zorgen bestaan. Hierbij wordt altijd meegewogen hoe Nederlandse belangen zo effectief mogelijk kunnen worden behartigd.
Hoe beoordeelt u het feit dat er in het vertrouwelijke NCTV-rapport melding wordt gemaakt van een politiek gevoelige kwestie die volgens de NCTV kan raken aan de Nederlandse Nationale Veiligheid, omdat vitale belangen zoals de sociale en politieke stabiliteit in het geding komen?
In algemene zin geldt dat voor het definiëren van (potentiële) dreigingen voor de Nederlandse nationale veiligheid de NCTV beoordeelt of één of meer van de nationale veiligheidsbelangen worden bedreigd. Als het gaat om het veiligheidsbelang «sociale en politieke stabiliteit», betreft dit het ongestoord functioneren van de Nederlandse maatschappij, waarin individuen en groepen mensen goed met elkaar kunnen samenleven binnen de verworvenheden van de Nederlandse democratische rechtstaat en de daarin gedeelde waarden. Ook de politieke besluitvorming dient ongestoord te kunnen functioneren. Door structurele aantasting van de sociale-politieke stabiliteit kan de nationale veiligheid in het geding komen4.
Deelt u de zorgen van de NCTV over de islamistische koers van de Turkse president Erdogan, namelijk het uitvoering geven aan een bewuste islamiseringsstrategie waarin door Erdogan ruimte wordt gegeven aan salafistische, soms jihadistische organisaties, die tevens invloed hebben op Turks-Nederlandse instellingen in ons land en op Nederlandse Turken?
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Er wordt nu gewerkt aan een definitieve analyse. Zie aanbiedingsbrief.
Hoe beoordeelt u de analyse van de NCTV dat een deel van de Turkse gemeenschap in Nederland kwetsbaar is voor beïnvloeding vanuit Turkije, omdat Turkije de Nederlandse Turken beschouwt als onderdanen en veel Turkse Nederlanders zich nauw betrokken voelen met het land?
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Er wordt nu gewerkt aan een definitieve analyse. Zie aanbiedingsbrief.
Hoe groot is het deel van de Turkse gemeenschap dat kwetsbaar is voor beïnvloeding vanuit Turkije en welke mogelijkheden ziet Nederland om deze groep te beschermen voor beïnvloeding?
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Er wordt nu gewerkt aan een definitieve analyse. Zie aanbiedingsbrief.
Hoe beoordeelt u de analyse van de NCTV dat de toenemende intensiteit van Erdogans religieuze boodschappen en activiteiten haat kunnen zaaien onder Nederlandse Turken en ervoor kan zorgen dat zij zich afkeren van de Nederlandse democratie?
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Zie aanbiedingsbrief.
Wat vindt u van de conclusie dat bepaalde boodschappen van Erdogan ertoe kunnen leiden dat groepen in Nederland tegenover elkaar komen te staan, onderling botsen, en dat dit kan gelden voor Nederlandse Turken onderling, maar ook voor Nederlandse Turken en «autochtone» Nederlanders, en dit in het uiterste geval kan leiden tot aantasting van de sociale en politieke stabiliteit en daarmee raken aan aspecten van de Nederlandse nationale veiligheid?
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Er wordt nu gewerkt aan een definitieve analyse. Zie aanbiedingsbrief.
In hoeverre zijn de verschillende factoren die geleidelijk een gewijzigd islamitisch landschap hebben gecreëerd binnen de Nederlands Turkse gemeenschap, en in het NCTV-rapport benoemd worden, nieuw voor u?
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Er wordt nu gewerkt aan een definitieve analyse. Zie aanbiedingsbrief.
Gezien dit rapport en de bevindingen, hoe beoordeelt u nu uw lovende toespraak over de betrekkingen met Turkije op de Turks-Nederlandse Wittenburgconferentie van 27 januari 2021?
Op de inhoud van de conceptanalyse kan niet worden ingegaan. Het kabinet hecht belang aan de bilaterale relatie met NAVO-Bondgenoot Turkije. Met Turkije wordt samengewerkt op voor Nederland belangrijk terreinen als migratie, economie en veiligheid, waaronder terrorismebestrijding. Dankzij de duurzame bilaterale relatie, kunnen Nederland en Turkije elkaar, o.a. in het kader van de reguliere Wittenburgconferentie, spreken over zowel zaken waarin wordt samengewerkt, als over zaken waarover we het niet eens zijn of waarover zorgen bestaan.
Gezien het feit dat de Turkse Minister u «vriend» noemde tijdens bovengenoemde conferentie, hoe beoordeelt u deze «vriendschap» in het licht van de reconstructie van de NCTV waarin omschreven wordt dat Erdogan tussen 2002 en 2015 tegelijkertijd twee agenda’s uitvoerde, namelijk ten eerste een toenadering tot het Westen en het verwerven van steun van EU-landen en ten tweede het onverminderd doorzetten van de islamisering van Turkije?
Zie antwoord op vraag 13.
Wat vindt u ervan dat, 100 jaar na de oprichting van de Turkse staat, Erdogan volgens de NCTV zichzelf naar voren wil schuiven als de «wereldwijde leider van de soennitische moslims» en tevens de ambitie zou hebben om in 2023 Turkije uit te roepen als Islamitische Staat?
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Er wordt nu gewerkt aan een definitieve analyse. Zie aanbiedingsbrief.
Hoe verhoudt deze verontrustende boodschap van de NCTV over de invloed van Erdogans islamiseringsstrategie op Nederlandse Turken zich tot de belangen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken om een vriendschappelijke relatie met het Turkije van president Erdogan te onderhouden?
Zie antwoord op vraag 13.
Hoe kan Nederland de betrekkingen met Turkije proberen inniger te maken, terwijl datzelfde Turkije en president Erdogan in het bijzonder, salafistische, zelfs jihadistische groeperingen actief steunt, hun invloed doet toenemen in Nederland en deze groeperingen allen streven naar «theocratie in de vorm van invoering van de sharia en een islamitische staat»?
Zie antwoord op vraag 13.
Denkt u dat het goed is voor de Nederlandse samenleving, de democratie en de veiligheid als u als Minister van Buitenlandse Zaken in het openbaar lovende woorden spreekt over de samenwerking en betrekkingen met Turkije en ondertussen de Tweede Kamer volledig in het donker houdt over hoe ernstig de situatie in werkelijkheid is, waardoor de parlementaire controle op het regeringsbeleid onmogelijk wordt gemaakt en democratie-ondermijnende salafistische en zelfs jihadistische krachten vrij spel krijgen?
Zie antwoord op vraag 13.
Hoe beoordeelt u het mogelijke verband dat de NCTV legt tussen de antiwesterse retoriek van Erdogan en de terroristische aanslag op de tram in Utrecht in 2019 waarbij vier doden vielen?
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Er wordt nu gewerkt aan een definitieve analyse. Zie aanbiedingsbrief.
Wat doet Nederland om het lid van de jihadistische Kaplan groep te stoppen die door de NCTV is geïdentificeerd als een broer van Gökmen T., de man die op 18 maart 2019 de terroristische aanslag pleegde op de tram in Utrecht?
Zoals gebruikelijk kan ik niet ingaan op individuele zaken.
Herinnert u zich de inhoud van de verklaringen die Gökmen T. gaf voor zijn daden, namelijk dat hij de aanslag pleegde vanwege zijn geloof, hij geen democraat is en daarom de rechtbank niet wenste te erkennen, dat hij tevens geen spijt betuigde en zichtbaar genoot van de pijn en het verdriet van de slachtoffers en nabestaanden?
Ik ben bekend met het verloop van de rechtszaak van Gökmen T.
Hoe is het mogelijk dat een broer van jihadist Gökmen T. nog op vrije voeten is en samen met andere gelijkgestemden de kans krijgt om de jihadistische Kaplan beweging nieuw leven in te blazen met online-activiteiten vanuit Nederland?
Ik kan niet ingaan op individuele zaken. Op landelijk niveau zet de overheid zich, samen met het bedrijfsleven, in om terroristische en extremistische uitingen, zowel online als offline, geen vat te laten krijgen op de samenleving. De Internet Referral Unit (IRU) bij de politie ondersteunt deze aanpak door het signaleren en het verzoeken tot verwijderen van terroristische content. Ook kan het Openbaar Ministerie- al dan niet na een aangifte of melding – een onderzoek starten en zo nodig tot vervolging over gaan indien er strafbare feiten zijn gepleegd op het internet. In december 2020 is een politiek akkoord bereikt over de EU-verordening Terrorist Content Online (TCO). Het doel van deze verordening is om de verspreiding van terroristisch materiaal op het internet tegen te gaan. De verordening vult de op vrijwilligheid gebaseerde samenwerking aan met een verplichting voor bedrijven om actief te bevorderen dat hun platformen worden geschoond van terroristische content. Deze verordening maakt het mogelijk internetbedrijven te verplichten om terroristische content binnen een uur te verwijderen. Er wordt een autoriteit opgericht die toezicht zal houden op de uitvoering van de maatregelen uit de verordening.
Wat vindt u van, zoals de NCTV dat noemt, de «vrijage» van Erdogan met radicale bewegingen als IBDA/C en Kaplan, waarvan de banden met de jihadist Gökmen T. zijn aangetoond, zowel familiair als ideologisch?
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Er wordt nu gewerkt aan een definitieve analyse. Zie aanbiedingsbrief.
Hoe voorkomt u dat de Milli Görüş-jongeren gaan radicaliseren, nu de NCTV signaleert dat Milli Görüş overwegend politiek salafistische propaganda voert en dat deze groep de laatste jaren aan het groeien is in Nederland, met waarschijnlijk enkele duizenden aanhangers?
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Er wordt nu gewerkt aan een definitieve analyse. Zie aanbiedingsbrief.
In hoeverre heeft de regering het gemeenschappelijke doel van het vormen van een moslimgemeenschap «Ummah» in het vizier, namelijk, volgens de NCTV, de vorming van één islamitische wereldgemeenschap en salafisme voor alle moslims in Nederland, waarvoor Marokkaanse en Turkse salafisten steeds vaker de banden aanhalen en traditionele nationale of culturele verschillen naar de achtergrond verdwijnen ter bevordering van dit hogere doel?
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Er wordt nu gewerkt aan een definitieve analyse. Zie aanbiedingsbrief.
Sinds wanneer is de regering ervan op de hoogte dat de Turks-Nederlandse salafisten beschikken over grote mogelijkheden en middelen in Nederland en dat dit voor een groot deel te danken is aan de sterke band tussen Milli Görüş en de Moslimbroederschap en politiek salafisme?
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Er wordt nu gewerkt aan een definitieve analyse. Zie aanbiedingsbrief.
Sinds wanneer is de regering ervan op de hoogte dat de Turks-Nederlandse salafisten kunnen beschikken over de verworven capaciteiten van Milli Görüş, zoals het netwerk, een goede naam bij sommige overheidsinstanties, de structuur, kennis van Nederland, ervaring met de Nederlandse cultuur, beheersing van de Nederlandse taal, een groot aantal locaties, onlineaccounts en pagina’s en ideologisch onderlegde imams en theologen?
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Er wordt nu gewerkt aan een definitieve analyse. Zie aanbiedingsbrief.
Wat vindt u ervan dat de basisideologie van Milli Görüş een gunstig vertrekpunt blijkt te zijn richting salafisme, een weg die volgens de NCTV door een deel van de Milli Görüş jongeren en imams wordt ingeslagen?
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Er wordt nu gewerkt aan een definitieve analyse. Zie aanbiedingsbrief.
Welke overheidsorganisaties werken op dit moment, of werkten in het recente verleden, samen met de Milli Görüş beweging en kunt u verhelderen hoe deze beweging een goede naam en een stevig netwerk op heeft kunnen bouwen zoals de NCTV beschrijft?
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Er wordt nu gewerkt aan een definitieve analyse. Zie aanbiedingsbrief.
Bent u bekend met het jaarverslag van de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) uit het jaar 2000 waarin de BVD waarschuwt voor de aanhangers van de Milli Görüş en de Kaplanbeweging door te stellen: «De ruim 280.000 Turken in Nederland zijn op velerlei wijze met hun land van herkomst verbonden. Zowel in familieverband als in de sfeer van religie, politieke en economie onderhouden Turken in Nederland contacten met Turkije. De schaduwzijde hiervan is dat Nederland wordt geconfronteerd met conflicten uit het land van herkomst, zoals de polarisatie tussen de Turkse seculiere overheid en aanhangers van een politiek religieuze opvatting (zoals Milli Görüş en de Kaplan-beweging)»?
Ja, ik ben bekend met het jaarverslag.
Wat heeft u in de afgelopen 21 jaar gedaan tussen het uitbrengen van het jaarverslag van de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) in 2000 en deze vertrouwelijke Turkije analyse van de NCTV om de invloed van salafisme in Nederland en de organisaties waaraan zij hun groeiende invloed ontlenen terug te dringen?
In algemene zin geldt dat in de Nederlandse samenleving ruimte is voor een grote diversiteit van beschouwingen, opvattingen, waardepatronen en leefstijlen. Dit betekent dat mensen de vrijheid hebben hun eigen keuzes te maken binnen de kaders van de democratische rechtsorde. In onze rechtsstaat worden dergelijke vrijheden voor iedereen beschermd. Zoals aangegeven in de POCOB Kabinetsreactie d.d. 23 november 2020 herkent en deelt het kabinet de zorgen van de POCOB aangaande de groeiende invloed in Nederland van een kleine groep personen en groepen, die vanuit bepaalde fundamentalistische leerstellingen strafbaar en/of – vanuit het perspectief van de democratische rechtsorde – problematisch gedrag vertonen dan wel aanzetten tot problematisch gedrag. Het kabinet acht het onwenselijk dat sommige salafistische aanjagers proberen hun opvattingen op een soms intimiderende manier over te brengen aan moslims die een andere interpretatie van de islam aanhangen. Zij beperken andere moslims daarbij in het uitoefenen van hun grondwettelijke vrijheden. Tevens kan dit bijdragen aan de vervreemding van moslims, vaak jongeren, van de Nederlandse samenleving.
Om ongewenste maatschappelijke effecten het hoofd te bieden hanteert het kabinet een integrale aanpak zoals beschreven in de »Beleidsreactie op de Parlementaire ondervragingscommissie ongewenste beïnvloeding uit onvrije landen» van 23 november 2020.
Herinnert u zich nog de vraag van Van Toorenburg (CDA) tijdens het debat over de financiering van moskeeën vanuit het buitenland («Dat hele beeld, een soort vrijstaatje Turkije in Nederland, in onze religieuze huizen. Wat doet het kabinet daar nou eigenlijk tegen?») en uw antwoord («Nou, daar acteert het kabinet op als het in strijd is met de Nederlandse wet. Ik hoef mevrouw Van Toorenburg niet uit te leggen dat de godsdienstvrijheid in Nederland heel ver gaat. Dus als er in een godsdiensthuis, in dit geval door een door Diyanet betaalde imam, zaken gezegd worden, dan hoeven wij het daar niet per se mee eens te zijn, maar de Nederlandse overheid kan optreden als dat in strijd is met Nederlandse wet- en regelgeving.» En: «Maar ook politieke meningen waar mevrouw Van Toorenburg of ik, of wij allebei, het niet mee eens zijn, geven een overheid nog niet het recht om in te grijpen. Het kan geen verrassing zijn als ik dat zeg.»)?
Ja.
Betekenen uw antwoorden geciteerd in bovenstaande vraag dat er niet opgetreden kan en zal worden tegen de mogelijke radicalisering binnen de 150 Diyanet moskeeën indien, zoals de NCTV beschrijft, «het beeld, dat momenteel bij bepaalde afdelingen van Diyanet-jongeren te zien is, het standaardbeeld wordt van de hele jeugdafdeling van Diyanet» en «Nederland op termijn te maken [kan] krijgen met het risico dat een groter wordende groep Turkse jongeren radicaliseert»?
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Er wordt nu gewerkt aan een definitieve analyse. Zie aanbiedingsbrief.
Indien uw antwoord op voorgaande vraag ontkennend luidt, hoe zal er opgetreden worden tegen mogelijke radicalisering binnen Diyanet moskeeën?
Zie antwoord vraag 33.
Wilt u deze vragen één voor één en binnen de beantwoordingstermijn van drie weken, dus uiterlijk 8 maart 2021, beantwoorden?
Deze vragen zijn zo spoedig als mogelijk beantwoord.
De precaire situatie in Noord-Irak |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u een overzicht geven van Turkse militaire activiteiten in Noord-Irak vanaf juni 2020?
Turkije heeft in de afgelopen decennia meermaals luchtaanvallen uitgevoerd op PKK-posities in Noord-Irak. De intensiteit daarvan is sinds de zomer van vorig jaar toegenomen. In juni 2020 lanceerde Turkije het luchtoffensief Operation Claw Eagle en complementair daaraan het grondoffensief Operation Claw-Tiger in de Koerdische Autonome Regio (KAR) in Noord-Irak. Dit was het grootste offensief van Turkije tegen de PKK sinds 2015. Daaropvolgend is in februari kortstondig de Operation Claw-Eagle 2 uitgevoerd. Deze operaties zijn inmiddels formeel beëindigd. Wel houden de acties van het Turkse leger, dat inmiddels een dertigtal militaire bases in de KAR telt, aan.
Bent u op de hoogte van een op handen zijnde aanval van Turkije in Noord-Irak, waaronder de Sinjar regio en de Nineve vlakte?1
Het kabinet is bekend met berichten over spanningen rond de regio Sinjar en de Ninewa vlakte. Er zijn echter op dit moment geen aanwijzingen voor een nieuwe militaire operatie van Turkije in dit gebied. De operatie Claw Eagle 2 is beëindigd. Het kabinet wil niet speculeren over een eventuele toekomstige Turkse operatie.
Deelt u de vrees dat de Assyriërs, Jezidi’s en andere religieuze en etnische minderheidsgroepen in deze regio het voornaamste slachtoffer zullen worden van deze Turkse militaire operatie, gezien het feit dat de Koerdische terreurorganisatie PKK zich hier voornamelijk schuilhoudt onder de lokale bevolking?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de vrees dat een Turks offensief tegen de PKK in Noord-Irak de wederopbouwprojecten van Nederland en partners in deze regio van de afgelopen jaren teniet zal doen?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre kunt u het bericht bevestigen dat zowel de Iraakse regering als de Koerdische Regionale regering (KRG) de Turkse regering toestemming hebben gegeven voor een Turkse militaire operatie tegen de PKK in Noord-Irak?2 En wat betekent dit voor de legaliteit van deze militaire missie?
Ik kan dit bericht niet bevestigen. Het is bekend dat Irak en Turkije hebben afgesproken samen te werken in de strijd tegen de PKK, zoals door beide landen bevestigd bij o.a. een bezoek van de Iraakse premier Kadhimi aan Ankara in december 2020.
Een woordvoerder van de KRG-regeringspartij KDP heeft op 12 februari jl. ontkend dat er toestemming is gegeven aan Turkije voor militaire operaties tegen de PKK. Er is geen officiële reactie gekomen van de Iraakse regering op de aankondiging van operatie Eagle Claw 2 van Turkije in het noorden van Irak, dit in tegenstelling tot de eerste fase van Eagle Claw, toen Irak het optreden op haar grondgebied veroordeelde.
In algemene zin geldt dat wanneer een staat toestemming geeft aan een andere staat voor geweldgebruik op het eigen grondgebied er geen sprake is van schending van het geweldverbod, mits optreden past binnen de kaders van het internationaal recht. Turkije beroept zich met betrekking tot de operatie op het recht op zelfverdediging en stelt dat de operaties gericht zijn op het veiligstellen van de grens en het tegengaan van aanvallen door de PKK op Turks grondgebied.
Is in NAVO-verband gesproken over deze militaire operatie? Zo ja, wat had uw Turkse collega hierover te melden? En zo nee, kunt u deze kwestie bij de eerstvolgende vergadering ter tafel brengen?
In NAVO-verband is hierover niet gesproken.
Bent u bereid Turkije te vragen af te zien van deze militaire operatie vanwege de grote kans op burgerslachtoffers en disproportionele schade? En zo nee, waarom niet?
Er zijn op dit moment geen aanwijzingen voor een nieuw Turks militair offensief. De operatie Claw Eagle 2 is beëindigd. In algemene zin kan worden gesteld dat in het kader van de bilaterale dialoog tussen Nederland en Turkije de Turkse rol in de regio zo nodig aan de orde komt en dat Nederland in het geval van acties het belang van optreden binnen de kaders van het internationaal recht en proportionaliteit benadrukt.
Bent u bekend met het rapport «Caught in the Crossfire: Assyrians and the Turkey-PKK Conflict in Iraq»?3 Deelt u de conclusie dat voornamelijk de religieuze en etnische minderheidsgroepen in Noord-Irak schade ondervinden van de aanhoudende strijd tussen de PKK en Turkije?
Ik ben bekend met het genoemde rapport. Turkije voert regelmatig bombardementen uit in de Koerdische Autonome Regio in het noorden van Irak, met name in de provincies Erbil en Duhok. Volgens Turkije zijn de aanvallen gericht op de PKK, een organisatie die door onder andere de EU en Nederland als terroristische organisatie is bestempeld. Er wonen verschillend etnische groepen in dit gebied, voornamelijk Koerden. Nederland vindt het van groot belang dat strijdende partijen het humanitair oorlogsrecht respecteren.
Waarom lukt het de Iraakse autoriteiten niet om dit gebied onder controle te krijgen?
Het Iraakse veiligheidsapparaat is nog herstellende van de zware strijd die geleverd is om ISIS territoriaal te verslaan. De verschillende onderdelen van het veiligheidsapparaat hebben grote moeite om zich in het gehele land te manifesteren om de veiligheid te waarborgen. Er zijn in Irak bovendien verschillende gewapende groeperingen die zich onttrekken aan de controle van de staat. De gebieden waar deze groepen zich manifesteren zijn ook zeer onherbergzaam, wat het verkrijgen van controle verder bemoeilijkt. Zo voert het Iraakse leger nog altijd dagelijks een strijd tegen ISIS-cellen, die met name opduiken in de betwiste gebieden in het grensgebied tussen de Koerdische Autonome Regio en de rest van Irak. Naast deze veiligheidsuitdagingen staat Irak nog steeds voor een reeks aan andere grote uitdagingen, zoals de duurzame terugkeer van vluchtelingen, economische diversificatie, aanpak van corruptie en respect voor mensenrechten.
Welke mogelijkheden zijn er om de PKK uit dit gebied te verdrijven en/of onder controle te krijgen zonder dat daar Turks militair geweld bij komt kijken?
Zoals ook gesteld in antwoord op vraag 5, hebben Irak en Turkije afgesproken samen te werken in de strijd tegen de PKK. De Iraakse autoriteiten in Bagdad en Erbil hebben in oktober 2020 een overeenkomst gesloten over de veiligheidsstructuur in Sinjar. Deze overeenkomst ziet op o.a. het vertrek van gewapende actoren uit het gebied. De federale politie, met lokaal gerekruteerde agenten, zou voor de veiligheid in het gebied moeten zorgen. Volledige implementatie van dit akkoord is van belang. Daarbij is het nodig dat de belangen van de verschillende bevolkingsgroepen in het gebied hierbij mee worden genomen. Verdere afspraken over de veiligheidssituatie in andere betwiste gebieden kunnen bijdragen aan de inperking van de mogelijkheden van verschillende gewapende groeperingen om zich te onttrekken aan het geweldsmonopolie van de staat in Irak.
Heeft u kennis genomen van de beleidsaanbevelingen uit het rapport «Contested Control: The Future of Security in Iraq’s Nineveh Plain»?4
Ja.
Deelt u de conclusie dat het stimuleren en steunen van de regionale veiligheidsinstanties in het belang is voor het behouden van de wederopbouwprojecten die gedaan zijn in de Nineve vlakte?
Irak staat voor een grote uitdaging bij het opbouwen van de brede veiligheidssector. Nederland ondersteunt Irak hierbij, samen met andere internationale partners, o.a. via capaciteitsopbouwmissies van de NAVO en de EU maar ook via projecten gericht op bescherming van de burgerbevolking. De inrichting van de veiligheidssector is uiteindelijk aan de Iraakse autoriteiten. In gesprekken met de Iraakse autoriteiten vraagt Nederland aandacht voor de veiligheidszorgen van verschillende groepen van de Iraakse samenleving, waaronder die van de bewoners van de Ninewa vlakte.
Deelt u de conclusie dat de Iraakse regering meer moet doen om deze regio onder controle te krijgen? Zo ja, bent u bereid om bij uw Iraakse collega te pleiten voor een extra Iraakse inzet om deze lokale gemeenschappen bij te staan in hun verdediging en wederopbouw?
Irak staat voor vele uitdagingen, inclusief de complexe veiligheids- en sociaaleconomische situatie op de Ninewa vlakte. Nederland ondersteunt Irak op verschillende manieren om deze uitdagingen het hoofd te bieden, o.a. met verschillende programma’s voor wederopbouw, opvang in de regio en bescherming van burgers. In gesprekken met de Iraakse autoriteiten dringt Nederland er op aan dat Irak ook zijn eigen verantwoordelijkheid neemt voor de veiligheid en ontwikkeling van alle gebieden van het land, inclusief de Ninewa vlakte.
Bent u bereid bij de Iraakse regering en de Koerdische Regionale regering (KRG) aan te dringen op een opname van lokale veiligheidstroepen in het Iraaks veiligheidsapparaat ter beveiliging van de Nineve vlakte, bestaande uit de daar gevestigde minderheden?
Zie ook antwoord 12. De inrichting van de Iraakse veiligheidssector is aan de Iraakse autoriteiten. In gesprekken met de Iraakse autoriteiten, zowel in Bagdad als in Erbil, vraagt Nederland aandacht voor de veiligheidszorgen van verschillende groepen van de Iraakse samenleving en dringt Nederland aan op aandacht voor de positie van minderheden.
Bent u bereid om binnen de anti-IS coalitie, de NAVO en de EU te pleiten voor een veiligheidszone voor de Assyriërs en andere minderheden in Noord-Irak, vanwege de gigantische afname van het aantal oorspronkelijke inwoners in dit gebied?
De mandaten van de anti-ISIS coalitie-, NAVO- en EU-missies zien niet toe op het creëren van veiligheidszones. Deze verschillende missies zijn op uitnodiging en verzoek van de Iraakse autoriteiten in Irak aanwezig. Het verzoek van de Iraakse autoriteiten ziet niet op dit soort activiteiten.
Klopt het dat bij de vorige Iraakse verkiezingen een groot deel van de vaste quorumzetels voor minderheden door manipulatie in handen terechtkwam van partijen die daar geen recht op hadden? En zo ja, hoe kunnen we de iraakse regering stimuleren ervoor te zorgen dat dit bij de volgende verkiezingen niet weer gebeurd?
Het kabinet heeft geen volledig zicht op de interne organisatie van de Iraakse verkiezingen. Uit de officiële rapportages over de verkiezingen van 2018 komen geen problemen naar voren met betrekking tot de quotumzetels voor minderheden. In gesprekken met de Iraakse autoriteiten benadrukt het kabinet het belang van aandacht voor de positie van minderheden in de Iraakse samenleving.
De versoepeling van het urencriterium in 2020 als fiscale coronasteunmaatregel |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Kunt u toelichten wat de versoepeling van het urencriterium in 2020 als fiscale coronasteunmaatregel inhoudt?
Ondernemers die belastingplichtig zijn voor de inkomstenbelasting kunnen onder voorwaarden aanspraak maken op verschillende ondernemersfaciliteiten. Op sommige van deze ondernemersfaciliteiten, zoals de zelfstandigenaftrek, de meewerkaftrek en de oudedagsreserve, kan uitsluitend aanspraak worden gemaakt als aan het zogenoemde urencriterium wordt voldaan. Aan dit urencriterium wordt in het algemeen voldaan wanneer de ondernemer ten minste 1.225 uren per kalenderjaar besteedt aan werkzaamheden voor zijn onderneming. Het is denkbaar dat ondernemers door de coronacrisis minder of geen werkzaamheden voor hun onderneming(en) kunnen verrichten. Hierdoor is het denkbaar dat ondernemers die andere jaren aan het urencriterium hebben voldaan, in 2020 niet voldoende uren aan hun onderneming kunnen besteden, waardoor niet wordt voldaan aan het urencriterium.
Het feit dat ondernemers als gevolg van de coronacrisis bepaalde ondernemersfaciliteiten verliezen, vind ik onwenselijk. Daarom heb ik goedgekeurd dat in 2020 voor de periode van 1 maart tot 1 oktober de ondernemer geacht wordt ten minste 24 uur per week (en voor de startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid 16 uur) aan de onderneming(en) te hebben besteed, ongeacht het aantal werkelijk aan de onderneming(en) bestede uren. Voor ondernemers die seizoengebonden werkzaamheden verrichten en die normaliter in de periode van 1 maart tot 1 oktober een piek hebben in het aantal uren dat ze besteden aan de onderneming(en), wordt geacht een gelijk aantal uren te zijn besteed in dezelfde periode in 2020 als het aantal uren dat is besteed in de periode van 1 maart 2019 tot en met 30 september 2019. De ondernemer kan in dat geval met behulp van zijn administratie bepalen hoeveel uren hij aan de onderneming heeft besteed in de periode van 1 maart 2019 tot en met 30 september 2019.
Kunt u toelichten wat de achtergrond is geweest van deze versoepeling?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toelichten waarom deze versoepeling niet meer van toepassing is in het laatste kwartaal van 2020?
In 2020 gold de versoepeling van het urencriterium in de periode van 1 maart tot 1 oktober. Zoals hiervoor aangegeven vind ik het feit dat ondernemers als gevolg van de coronacrisis bepaalde ondernemersfaciliteiten verliezen, onwenselijk. Door deze versoepeling hoeven ondernemers gedurende een aanzienlijk deel van de crisis slechts beperkte tijd aan hun onderneming te besteden om aanspraak te maken op fiscale ondernemersfaciliteiten. Met de versoepeling is echter niet bedoeld dat ondernemers die onder normale omstandigheden (geen coronacrisis) onvoldoende uren aan hun onderneming(en) besteden profijt hebben van deze versoepeling en aanspraak zouden kunnen maken op bepaalde ondernemersfaciliteiten.
Voor het urencriterium wordt aangesloten bij het kalenderjaar. Door de versoepeling in 2020 tevens van toepassing te laten zijn in het laatste kwartaal van 2020, zou de versoepeling tot gevolg hebben dat ook ondernemers aan het urencriterium zullen gaan voldoen, die daar in andere jaren niet aan hebben voldaan. Immers, zo zou bijvoorbeeld een ondernemer aan het urencriterium voldoen wanneer hij in januari en februari 2020 circa 170 uren aan zijn onderneming heeft besteed, maar overigens normaliter niet op jaarbasis 1.225 uur aan zijn onderneming besteedt. Ik acht het derhalve niet gewenst de versoepeling met terugwerkende kracht ook van toepassing te laten zijn op het laatste kwartaal van 2020.
De versoepeling van het urencriterium in 2021 geldt in de periode van 1 januari 2021 tot en met 30 juni 2021. Op basis van de reeds uiteengezette redenen ten aanzien van de versoepeling van het urencriterium in de periode 1 maart 2020 tot en met 1 oktober 2020, acht ik de versoepeling in het eerste half jaar van 2021 gewenst.
Kunt u toelichten waarom in de zomer de versoepeling wel gold en waarom u ervoor heeft gekozen dit niet meer te continueren in het laatste kwartaal van 2020? Kunt u toelichten waarom u het gepast vindt de versoepeling toe te passen in het eerste half jaar van 2021? Deelt u de mening dat het zeer terecht is de versoepeling toe te passen in het eerste half jaar van 2021? Waarom is dat laatste kwartaal van 2020 zo afwijkend?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat er nog steeds ondernemers in bepaalde sectoren zijn die niet of nauwelijks kunnen werken? En dat dit ook het geval is geweest in het laatste kwartaal van 2020?
Ik erken dat er door de coronacrisis ondernemers zijn die momenteel in bepaalde sectoren niet of nauwelijks kunnen werken. Overigens is het goed mogelijk dat ondernemers tijdens een lockdown nog veel tijd besteden aan de onderneming, al zijn de werkzaamheden die ze verrichten mogelijk anders van aard (zoals onderhouds- en verbeteringswerkzaamheden, ontwikkelen/verbeteren website, het treffen van maatregelen waardoor aan de coronavoorwaarden wordt voldaan of administratieve werkzaamheden). Dit geldt tevens voor het laatste kwartaal van 2020. Daarnaast erken ik dat lockdownmaatregelen van kracht zijn geweest in het laatste kwartaal van 2020. Of een ondernemer in het jaar 2020 aan het urencriterium voldoet, hangt af van de feiten en omstandigheden van een specifiek geval. Er is geen inzicht in hoeveel ondernemers, die onder normale omstandigheden in 2020 aan het urencriterium zouden voldoen, van een uitbreiding van een versoepeling naar het laatste kwartaal van 2020 zouden hebben geprofiteerd.
Erkent u dat deze ondernemers vanwege de lockdownmaatregelen niet in aanmerking komen voor de fiscale faciliteiten die zij wel hadden kunnen gebruiken wanneer er geen sprake zou zijn van een lockdown? Erkent u dat er ook lockdownmaatregelen van kracht zijn geweest in het laatste kwartaal van 2020?
Zie antwoord vraag 5.
Weet u hoeveel ondernemers getroffen zijn door het terugdraaien van de versoepeling per oktober 2020?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid te overwegen de versoepeling met terugwerkende kracht ook van toepassing te laten zijn op het laatste kwartaal van 2020?
Zie antwoord vraag 3.
COVID-19-herstelzorg door fysiotherapeuten |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het item in Hart van Nederland over fysiotherapie voor coronapatiënten?1
Het is goed dat in de media aandacht is voor mensen die maanden na de besmetting met COVID-19 nog kampen met klachten zoals chronische vermoeidheid en kortademigheid.
Wat is uw reactie op de problemen die spelen rondom de regeling voor de herstelzorg voor coronapatiënten?
In de nieuwsuitzending in Hart van Nederland werden geen problemen genoemd rondom de regeling paramedische herstelzorg covid-19. Er werd een patiënt geïnterviewd die aangaf baat te hebben bij fysiotherapie.
Om hoeveel patiënten gaat het in het hele land?
In de uitzending van Hart van Nederland werd gemeld dat circa 30.000 patiënten gebruik maken of hebben gemaakt van fysiotherapie na covid-19. Er zijn echter nog geen officiële, landelijke cijfers beschikbaar over aantallen patiënten of kosten binnen de tijdelijke regeling voor paramedische herstelzorg. Deze komen via het Zorginstituut Nederland beschikbaar in het voorjaar van 2021. C-support ondersteunt en adviseert in opdracht van VWS mensen die langdurig klachten ondervinden van een besmetting met covid-19. Bij C-support hebben zich ca. 1.600 mensen gemeld.
Bent u bereid om de periode van vier maanden na de acute fase, waarin de huisarts of specialist een patiënt moet doorverwijzen, te verlengen of te schrappen, aangezien sommige patiënten veel langer klachten ervaren dan deze periode? Kunt u uw antwoord toelichten?
De tijdelijke regeling richt zich op de mensen die in de herstelfase na covid-19 behoefte hebben aan paramedische ondersteuning. Deze behoefte blijkt zich bijna altijd te openbaren binnen de gestelde termijn van vier maanden na de acute fase. Er zijn uitzonderingsgevallen gemeld, waarbij de klachten wel duidelijk waren, maar de verwijzing niet binnen de gestelde vier maanden tot stand kwam. Wanneer zich binnen de termijn van vier maanden geen zodanige klachten en beperkingen voordoen, dat paramedische herstelzorg nodig is, dan is het onwaarschijnlijk dat deze problemen zich in een latere fase alsnog voordoen.
Zorginstituut Nederland organiseert uitvoeringsoverleggen paramedische herstelzorg na covid-19. Aan deze overleggen nemen beroeps- en brancheorganisaties, zorgverzekeraars, betrokken onderzoekers en VWS deel. Signalen over knellende regelgeving in de uitvoering worden daar besproken. Er is een speciale adviescommissie op initiatief van het Zorginstituut en in samenwerking met C-Support in oprichting die gaat adviseren over individuele casussen waar de regeling niet passend lijkt. Mensen kunnen hun casus indienen via de website van C-support. Uit de casuïstiek die bij deze adviescommissie ingebracht wordt moet blijken in hoeverre de periode van vier maanden knelt in de uitvoering.
Wat is uw reactie op het feit dat patiënten problemen ondervinden bij het vinden van een medisch specialist die hen kan doorwijzen voor een tweede periode van behandelingen, onder andere omdat veel van deze specialisten het druk hebben met het behandelen van andere (ex-)coronapatiënten?
De verwijzing van een medisch specialist voor de tweede periode van behandeling is verplicht gesteld om te voorkomen dat mensen onnodig lang worden behandeld. Er moet immers wel sprake zijn van een medisch probleem dat naar verwachting te verhelpen of te verlichten is met paramedische zorg wil deze zorg zinnig zijn. Zoals ik bij vraag 4 heb aangegeven, is er een adviescommissie onder leiding van het Zorginstituut ingesteld die individuele casuïstiek gaat behandelen. Uit de casuïstiek die bij deze adviescommissie ingebracht wordt moet blijken in hoeverre de verplichte verwijzing voor de tweede periode van behandeling door de medisch specialist knelt in de uitvoering.
Bent u bereid om de verplichting om voor een tweede periode van behandeling te moeten worden doorverwezen door een specialist te schrappen, aangezien veel patiënten nooit in contact zijn geweest bij een specialist en daar ook niet onder behandeling zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om patiënten zekerheid te geven en te beslissen de regeling nu te verlengen, aangezien de einddatum van 1 augustus te vroeg is omdat de pandemie nog enige tijd zal aanhouden en het herstel bij veel mensen lang duurt?
Ik beraad me momenteel op de vraag of, en hoe, de tijdelijke regeling een vervolg zal krijgen.
Het bericht ‘Klein experiment met poststemmen in Den Haag’ |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Klein experiment met poststemmen in Den Haag»?1
Ja.
Deelt u, ondanks dat het een klein experiment betreft, de zorgen over de uitkomsten van dit experiment? Zo nee, waarom niet?
De genoemde proef toont aan hoe belangrijk het is dat kiezers van 70 jaar en ouder die per brief willen stemmen heldere uitleg krijgen die zij stapsgewijs kunnen volgen. Deze stapsgewijze uitleg wordt meegestuurd met de briefstembescheiden.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat bij de Tweede Kamerverkiezingen op grote schaal poststemmen ongeldig moeten worden verklaard omdat de formulieren niet goed zijn ingevuld en/of de verkeerde envelop wordt gebruikt?
Essentieel is dat de kiezers hun stempluspas en het briefstembiljet in de retour- envelop doen als ze per brief stemmen. Zonder een stempluspas telt de briefstem niet mee. De kiezer wordt gevraagd het briefstembiljet in de aparte briefstembiljetenvelop te stoppen. Zo is het stemgeheim gewaarborgd. Want na het openen van de retourenvelop wordt meteen de stempluspas eruit gehaald en gecontroleerd. De enveloppe met het briefstembiljet wordt ongeopend in de stembus gedaan. Bij het tellen van de stembiljetten is zo niet meer te achterhalen van wie de stem is.
Kunt u de instructie, die als begeleidend schrijven bij het stemformulier wordt gevoegd, met de Kamer delen? Is het bijvoorbeeld nog mogelijk om deze toelichting, over hoe het formulier geldig moet worden ingevuld en geretourneerd, aan te passen naar aanleiding van de ervaringen met proefstemmingen?
De briefstembescheiden, waaronder de uitleg, die de kiezers van 70 jaar en ouder ontvangen zijn te zien in de factsheet Briefstembescheiden
(zie https://www.rijksoverheid.nl/documenten/publicaties/2020/12/28/factsheet-briefstembescheiden).
Zijn er eerder proefstemmingen gehouden? Zo ja, wat waren de uitkomsten daarvan? Zo nee, waarom niet? Zijn uw ministerie en/of de Kiesraad betrokken bij dit soort experimenten?
Het is mij niet bekend of er eerder door organisaties proefstemmingen zijn gehouden.
Worden er nog andere experimenten georganiseerd de komende weken? Zo ja, hoeveel en waar?
Dergelijke initiatieven zijn mij niet bekend. Ik verschaf het uitlegmateriaal aan alle partijen die daar om verzoeken. Dit is ook te vinden op www.elkestemtelt.nl en op https://www.rijksoverheid.nl/documenten/publicaties/2017/11/08/verkiezingentoolkit
Kunt u deze vragen één voor één en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
De onderhandelingen over de politie-cao |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Bom onder cao-overleg politie: agenten in actie voor meer loon»?1
Ja.
Deelt u de mening dat, als politiemensen die gewoon zijn zich met onvoorwaardelijke toewijding in te zetten in coronatijd toch acties overwegen, dit een signaal is waaruit blijkt dat hun inzet bij de cao-onderhandelingen meer dan serieus te nemen is? Zo ja, hoe gaat u dit in uw positie tijdens die onderhandelingen meenemen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft grote waardering voor politiemensen en ziet de extra grote inzet die zij plegen in de huidige moeilijke tijden, in het bijzonder bij het handhaven van de coronamaatregelen.
Het kabinet hecht grote waarde aan goede arbeidsvoorwaarden in de publieke sector, waaronder in de sector politie. Het kabinet streeft in dat kader naar een loonontwikkeling die de marktsector zoveel mogelijk volgt. Daarnaast is het een groot goed dat er in de publieke sector sprake is van een hoge baanzekerheid, die in de huidige context niet in dezelfde mate vanzelfsprekend is in de marktsector. In dit licht is er tijdens de onderhandelingen met de politievakbonden een goed bod voor loonontwikkeling neergelegd.
Deelt u de mening dat de werkdruk bij de politie structureel hoog is en dat dit gewaardeerd moet worden met een daarbij passend loon? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat, gezien de moeite die het de politie kost de politiesterkte op orde te houden, nieuwe leerlingen op de politieacademie te krijgen en de noodzaak om meer hooggeschoolde gespecialiseerde krachten in dienst te krijgen, dat alleen lukt als de arbeidsvoorwaarden naar een hoger niveau getild worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Er is bij de politie geen sprake van wervingsproblematiek, anders dan voor zeer specialistische functies en mensen met een migratie-achtergrond.
De gewijzigde vliegroute van straaljagers boven Vliehors |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «vraag of juridische procedure succesvol is»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de juridische procedure die organisaties in Texel hebben aangespannen tegen het besluit om de vliegroute van straaljagers boven militair oefengebied Vliehors te wijzigen?
Ik ben op de hoogte van een juridische procedure van organisaties op Texel (waaronder de gemeente Texel) tegen een op 11 november 2020 genomen beschikking van de Inspectie Leefomgeving en Transport. Op 3 maart 2021 heeft de rechtbank Noord Holland de zaak behandeld. Een uitspraak wordt binnen een termijn van zes weken verwacht.
Deze beschikking betreft het verlenen van de omgevingsvergunning voor het veranderen van de inrichting en de voorgenomen uitvoering van werkzaamheden voor de schietrange De Vliehors en de daaraan gerelateerde wijziging van het vliegcircuit.
De aanleiding voor deze wijziging is een incident met een jachtvliegtuig in 2013 waarbij de controletoren onbedoeld is geraakt tijdens schietoefeningen. Na onderzoek naar dit incident is onder meer aanbevolen om de controletoren en de locatie van de schietdoelen (strafing targets) verder uit elkaar te plaatsen om de veiligheid voor het personeel in de controletoren te verbeteren.
De volgende zaken gaan als gevolg daarvan veranderen:
Op welke wijze is de gemeente Texel door het Ministerie van Defensie betrokken bij het besluit om de vliegroute van straaljagers boven Vliehors te wijzigen?
Omdat de schietrange De Vliehors zich op het grondgebied van de gemeente Vlieland bevindt is de gemeente Texel niet betrokken bij de aanvraag van de omgevingsvergunning. Wel is de aanvraag op de gebruikelijke manier ter inzage gelegd. De gemeente Texel heeft geen zienswijze ingediend op het ontwerpbesluit. Inmiddels heeft Defensie contact gezocht met de gemeente Texel om uitleg te geven over de aanpassingen.
Is bij het besluit om de vliegroute boven Vliehors te wijzigen, rekening gehouden met de geluidsoverlast in de noordkop van Texel? Zo nee, waarom is hier geen rekening mee gehouden? Zo ja, hoe heeft deze afweging plaatsgevonden?
Uit berekeningen van het Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum (NLR) blijkt dat het omkeren van de vliegrichting binnen het reguliere vliegcircuit van de schietrange De Vliehors zal leiden tot een lichte geluidstoename op de drie referentiepunten op de noordkop van Texel. Het geluid blijft echter ook op die punten ruim binnen de vergunning.
Klopt het dat een juridische procedure tegen dit besluit van Defensie over de vliegroute afhankelijk is van de Crisis- en Herstelwet? Zo ja waarom?
Nee, de Crisis- en herstelwet kent enkele bepalingen waarmee voor specifieke categorieën van projecten de bestuursrechtelijke procedures worden versneld in de beroepsfase. Voor dit project zijn deze bepalingen niet van toepassing. Dat betekent dat de juridische procedure op de reguliere wijze plaatsvindt.
Klopt het dat de gemeente Texel geen beroep in kan stellen bij de bestuursrechter tegen het besluit van Defensie om de vliegroute boven Vliehors te wijzigen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het staat de gemeente Texel vrij om beroep in te stellen. De gemeente heeft echter tijdens de terinzagelegging geen zienswijze over het ontwerpbesluit naar voren gebracht. Het niet indienen van een zienswijze heeft in beginsel tot gevolg dat de gemeente niet-ontvankelijk is in het beroep, maar het is aan de rechter om daarover te oordelen.
Klopt het dat de wijziging van de vliegroute boven Vliehors voortkomt uit een plan om het Waddengebied aan te wijzen als militair oefengebied voor de NAVO?
Nee, de wijziging vindt plaats vanuit veiligheidsoverwegingen naar aanleiding van een incident uit 2013. Zie hierover ook het antwoord op vraag 2.
Zijn er vanuit het Ministerie van Defensie gesprekken gevoerd over het aanwijzen van het Waddengebied als militair oefengebied voor de NAVO?
Nee, het hogere luchtruim boven het Waddengebied maakt reeds deel uit van een militair oefengebied, ook voor bondgenootschappelijk gebruik.
Deelt u de mening dat er gekozen moet worden voor een alternatieve vliegroute om geluidsoverlast te voorkomen?
Om de veiligheid van het personeel in de controletoren te verbeteren is gekozen voor deze aanpassing van het vliegcircuit en de daarbij behorende verplaatsing van de oefendoelen. Bij de afweging is zorgvuldig gekeken naar de gevolgen van de wijziging op de geluidssituatie. De geluidsbelasting van de nieuwe situatie valt ruim binnen de vergunde norm.
Bent u bereid om te kiezen voor de alternatieve vliegroute via de kustlijn van de Noordzee, die door Texel is voorgesteld? Zo nee, waarom niet?
Nee, achter de oefendoelen bevindt zich een onveilige zone, doordat munitie verder kan reiken dan het doel zelf.
Bij de door Texel voorgestelde vliegroute komt deze onveilige zone buiten het vergunde gebied van de schietrange De Vliehors in het voor publiek toegankelijk deel van het eiland te liggen.
Daarnaast wordt met dit voorstel de afstand tussen de controletoren en de locatie van de oefendoelen niet vergroot en daarmee de veiligheid niet verbeterd.
Het bericht dat dak- en thuislozen in Breda gekort worden op hun uitkering omdat de “financiële prikkel” ontbrak |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht van RTL Nieuws dat in Breda dak- en thuislozen worden gekort op hun bijstandsuitkering omdat zij volgens het Bredase college van burgemeester en wethouders door een «te hoge» uitkering niet werden gestimuleerd om uit de problemen te komen? 1
De Participatiewet vormt het vangnet van de Nederlandse sociale zekerheid en voorziet in een recht op (aanvullende) algemene bijstand. Gemeenten hebben op grond van de Participatiewet de bevoegdheid om de toepasselijke bijstandsnorm te verlagen wegens het ontbreken van woonlasten of het hebben van lagere woonlasten, omdat de persoon als gevolg van zijn woonsituatie lagere algemene kosten van het bestaan heeft. Op grond van Artikel 27 van de Participatiewet kan het college beleidsregels formuleren over situaties waar (standaard) verlagingspercentages gelden. Het hanteren van dergelijke standaard verlagingspercentages in geval van lagere of geen woonlasten is in jurisprudentie van de CRvB geaccordeerd.
Het hanteren van standaard percentages ontslaat het college niet van de verantwoordelijkheid om bij een aanvraag na te gaan of er wellicht omstandigheden zijn aangevoerd die maken dat er niet zonder meer aan de beleidsregels waarop deze standaard percentages gebaseerd zijn, moet worden vastgehouden. In die zin vergt iedere aanvraag een individuele beoordeling. Een dak- en thuisloze moet zelf aantonen dat een bepaalde korting in zijn situatie onbillijk uitpakt.
Desgevraagd heeft de gemeente Breda mij laten weten dat zij bij een aanvraag voor een bijstandsuitkering de hoogte van de daadwerkelijke woonkosten in kaart brengt en dat een verlaging van de bijstandsnorm in voorkomende gevallen alleen plaatsvindt wegens het ontbreken van of het hebben van lagere woonlasten.
Overigens kunnen gemeenten op grond van de Participatiewet aan het recht op bijstand de verplichting verbinden om mee te werken aan een hulpverleningstraject of de inspanningsplicht voor het verkrijgen van een zelfstandige woonruimte.
Wat is uw reactie op de redenatie van de geciteerde wethouder Haagh (PvdA) dat de «financiële prikkel» ontbrak? Is dit volgens u een geoorloofde wijze om dak- en thuislozen een (kostbaar) hulpverleningstraject in te pesten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de verdediging van de geciteerde burgemeester Depla (PvdA) dat deze aanpak tot nu toe «nog niet tot problemen heeft geleid»? Heeft het ook tot oplossingen geleid? Hoeveel meer dak- en thuislozen zijn met deze «Bredase aanpak» tot nu toe geholpen?
Ik vind het van essentieel belang dat het stelsel goed functioneert en dat gemeenten de Participatiewet op de juiste manier uitvoeren. De (zorg-)taken van gemeenten richting hun inwoners reiken uiteraard verder dan alleen de Participatiewet. Vanuit dat licht is het begrijpelijk dat een gemeente ingewikkelde maatschappelijke opgaves – zoals het bestrijden van dak- en thuisloosheid- integraal benadert om inwoners perspectief te bieden op een stabiele leefsituatie. Zo wordt in Breda gewerkt vanuit de visie dat niemand vrijwillig op straat leeft en er wordt samen met maatschappelijke partners voortdurend gezocht naar mogelijkheden om de stap van de straat naar wonen en zorg te verkleinen. Ook wordt samen met de daklozen gekeken naar wat hen in de weg staat om uit de situatie van de dakloosheid te geraken. Het is primair de gemeenteraad die de bevoegd- en verantwoordelijkheid heeft om het college van B&W in deze te controleren, en niet aan het Rijk om hier een oordeel over te geven. Naar aanleiding van de berichtgeving zijn er ook Raadsvragen gesteld aan het college van de gemeente Breda.
Indien er geen enkele dak- en thuisloze daadwerkelijk geholpen is met deze aanpak, deelt u dan de mening dat Breda feitelijk dak- en thuislozen naar buiten de gemeentegrenzen probeert te pesten terwijl het nota bene een centrumgemeente is?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat er geen race naar de bodem mag ontstaan tussen centrumgemeenten onderling met het verlagen van uitkeringen voor dak- en thuislozen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit voorkomen?
Zoals ik in mijn antwoord op vragen 2 en 3 heb aangegeven, hebben colleges de bevoegdheid om de toepasselijke bijstandsnorm te verlagen. Dit kan als er geen of beperkte woonlasten zijn (zie antwoord op vragen 1 en2. Van belang is dat het besluit tot verlaging in voldoende mate is gemotiveerd. De burger geniet rechtsbescherming door in bezwaar en beroep te gaan als hij het niet eens is met het besluit van het college. Zoals in antwoord 3 en 4 is gememoreerd, is het primair aan de gemeenteraad en niet aan het Rijk om de colleges in deze te controleren.
Bent u bereid om de uitkering voor dak- en thuislozen landelijk gelijk te stellen op bijstandsniveau zodat gemeenten de verantwoordelijkheid voor de zorg voor dak- en thuislozen niet langer op oneigenlijke wijze proberen te ontlopen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 en 2 heb aangegeven is de algemene bijstand een vangnet dat voorziet in de algemene noodzakelijke kosten van het bestaan. Tot deze kosten behoren onder meer ook de woonlasten van de belanghebbenden. Indien er in voorkomende gevallen geen of lagere woonlasten zijn, kent de Participatiewet de mogelijkheid om de bijstandsnorm daarop aan te passen. Dat geldt voor iedere bijstandsgerechtigde, niet alleen daar waar het gaat om dak- en thuislozen en dit past bij het vangnetkarakter van de bijstand.
Het opiniestuk 'Geef jongeren nu toegang tot de sneltesten' |
|
Jesse Klaver (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het opiniestuk 'Geef jongeren nu toegang tot de sneltesten»?1
Ja, hier ben ik bekend mee.
Wat voor adviezen zijn deze week aan het Outbreak Management Team (OMT) gevraagd met betrekking tot het onderwijs?
In de week van 15 februari 2021 zijn de volgende adviezen gevraagd aan het OMT:
Is deze week aan het OMT gevraagd wat weer kan qua fysieke lessen in het onderwijs?
Ja, zie het antwoord op vraag 2.
Stond de opening van het voortgezet onderwijs op de agenda van het OMT?
Ja, zie het antwoord op vraag 2.
Wat is besproken in het OMT inzake het openen van het voortgezet onderwijs?
Uit het OMT advies is af te leiden dat de gestelde vragen aan de orde zijn geweest. Of er daarbuiten nog iets besproken is ten aanzien van het voortgezet onderwijs is mij niet bekend. Het kabinet baseert zich op de vastgestelde OMT adviezen.
Is in navolging van het primair onderwijs en kinderopvang, een generiek kader opgesteld voor het voortgezet onderwijs?
Ja, er is een generiek kader opgesteld voor het voortgezet onderwijs.
Hoe wordt op dit moment uitvoering gegeven aan de aangenomen motie Van Meenen,2 waarin de regering wordt verzocht een wekelijks OMT-advies te vragen over de mogelijkheid om meer onderwijs op school te geven?
Er werden wekelijks vragen gesteld aan het OMT wat de mogelijkheden zijn aangaande versoepelingen en de opening van scholen zijn daar onderdeel van. Het OMT heeft in de volgende adviezen advies gegeven over het onderwijs vanaf 15 februari 2021 tot de volledige opening van de middelbare scholen op 22 mei:
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden voorafgaand aan het eerstvolgende plenaire debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus?
Dit is helaas niet gelukt. Door een migratie van systemen zijn de antwoorden van de Kamervragen nooit naar de TK gestuurd. Vandaar dat deze nog worden nagezonden.
De bevindingen van het Panel of Experts on Yemen dat Nederlandse wapenexportvergunningen zijn misbruikt. |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het nieuws dat onderdelen van Iraanse luchtafweerraketten die werden gesmokkeld naar Jemen en onlangs zijn onderschept, onderdelen bevatten die door de Nederlandse firma’s AMT Netherlands en Xsens Technologies geleverd zijn?1
Ja.
Wat heeft u gedeeld met en beloofd aan het Panel of Experts in de drie keer dat u contact had met het Panel?2
Op 25 november 2019 en op 9 februari 2020 onderschepte de VS in de Golf van Aden wapenzendingen die van Iran op weg waren naar Jemen. De zendingen bevatten onder andere luchtdoelraketten met onderdelen (miniatuurstraalmotoren en sensoren) van Nederlandse makelij. Zowel het VN Panel of Experts on Yemen als experts van het Comité 2231 (dat toeziet op naleving van het nucleaire akkoord met Iran) hebben de aangetroffen raketten onderzocht en stelden vervolgens vragen aan Nederland over de exporten van de onderdelen om zo de chain of custody in kaart te brengen. De Douane heeft direct een onderzoek ingesteld bij de twee betrokken Nederlandse bedrijven. Gebleken is dat de bedrijven te goeder trouw handelden. Op basis van alle beschikbare informatie concluderen wij dat de bedrijven doelwit zijn geworden van doelgerichte verwerving waarbij gebruik gemaakt is van dekmantelconstructies. Bevindingen over de oorsprong van de goederen, de vergunningverlening, het daadwerkelijke transport alsmede ondersteunende documentatie zijn met de expertpanels gedeeld.
Is het juist dat u voor exporten in 2017 en in 2019 een of meer vergunningen heeft verleend aan AMT Netherlands om een of meer raketmotoren uit te voeren naar Hong Kong? Zo ja, hoe was de eindbestemming in de aanvraag of aanvragen geformuleerd? Om hoeveel stuks ging het in de verleende vergunning(en)?
Het kabinet benadrukt dat de onderhavige goederen geen kant-en-klare raketmotoren zijn. Voor de aangetroffen miniatuurstraalmotoren zijn na uitgebreid onderzoek en een gedegen risicoafweging in 2016 en 2019 exportvergunningen verleend, onder voorwaarde dat de goederen niet mochten worden doorgevoerd of verkocht aan derden. De motoren (twee zendingen van elk 30 stuks) zouden via een ontvanger in Taiwan geleverd worden en bestemd zijn voor eindgebruik op het vasteland van China. Gebleken is dat de ontvanger in Taiwan de motoren aan twee entiteiten in Hongkong leverde in plaats van aan de opgegeven eindgebruiker. De motoren zijn vervolgens in Iran terechtgekomen en gebruikt voor de productie van luchtdoelraketten.
Is het tevens juist dat voor de sensoren van het Nederlandse bedrijf Xsens Technologies een of meer exportvergunningen zijn verleend voor een bedrijf in China in de jaren 2015 en «16? Welke bedrijf was dat? Hoe vaak is dat gebeurd voor hoeveel stuks?
Nee, dat is onjuist. De sensoren van Xsens Technologies die zijn aangetroffen mogen zonder vergunning uitgevoerd worden. Vergelijkbare sensoren zijn wereldwijd vrij verkrijgbaar en worden op grote schaal verhandeld, ook door Xsens Technologies. Er zijn dan ook geen vergunningen verleend.
Kunt u aangeven waarom u destijds vergunningen heeft verleend voor de politiek gevoelige strategische goederen naar Hong Kong en China? Stonden de opgenomen eindbestemmingen bekend als bonafide? Zijn er niet eerder problemen geweest met exporten van de genoemde Nederlandse bedrijven?
AMT produceert verschillende soorten miniatuurstraalmotoren voor civiel eindgebruik, bijvoorbeeld modelvliegtuigen of commerciële onbemande vliegtuigen (Unmanned Aerial Vehicles – UAV’s). Sommige van deze miniatuurstraalmotoren zijn ook militair toepasbaar, bijvoorbeeld in kruisraketten of UAV’s die als overbrengingsmiddel voor massavernietigingswapen kunnen dienen.
Voor de uitvoer van miniatuurstraalmotoren van het aangetroffen type is in beginsel geen exportvergunning vereist omdat het vermogen (stuwkracht) onder de internationaal afgesproken drempelwaarde voor een vergunningplicht ligt. Naar mening van het kabinet zijn deze motoren wel degelijk militair toepasbaar. Nederland voert daarom een zeer restrictief exportcontrolebeleid en heeft voor deze miniatuurstraalmotoren in 2012 een zogeheten ad-hoc vergunningplicht («catch-all») ingesteld.
Gezien de toepasbaarheid van de goederen, de bijzondere vergunningplicht en de bestemming geldt voor vergunningaanvragen van AMT de hoogste waakzaamheid. Bij de toetsing van de aanvragen is onder andere kritisch gekeken naar eventuele omleidingsrisico’s. Op geen enkele manier bleek destijds uit de beschikbare informatie dat de miniatuurstraalmotoren een bestemming buiten China zouden krijgen.
Deelt u de conclusie dat de Chinese exportcontrole in gebreke is gebleven of wat is uw visie op de gebeurtenissen? Bent u bereid daarover met de Chinese autoriteiten in overleg te treden? Zo nee, waarom niet?
Exportcontrole en de implementatie van sancties dragen bij aan de bevordering van veiligheid en vrede. Internationale samenwerking en gelijkgezinde uitvoering zijn daarbij cruciaal. Schendingen van VN-sanctieregimes waaronder wapenembargo’s zijn ernstig en moeten worden geadresseerd. De Nederlandse medewerking aan het onderzoek van het expertpanel voor Jemen illustreert het belang dat het kabinet hecht aan dergelijk onafhankelijk onderzoek. Zonder medewerking van VN-lidstaten aan de naleving van VN-wapenembargo’s, zal de oorlogseconomie en daarmee ook het conflict in Jemen, moeilijk tot een einde gebracht kunnen worden. Bij de eerst geschikte gelegenheid zal deze kwestie onder de aandacht gebracht worden bij de Chinese autoriteiten.
Deelt u de conclusie dat de gebleken omleiding een verontrustende ontwikkeling is en bent u bereid nader onderzoek te doen naar de handelsroute die zowel de raketmotoren als de sensoren hebben afgelegd?
Wij delen uw mening dat deze omleidingskwestie verontrustend is. Er is dan ook reeds uitgebreid onderzoek naar gedaan. Deze casus onderstreept nogmaals hoe belangrijk het is dat bedrijven en andere organisaties zich ervan bewust zijn dat derde landen interesse kunnen hebben in hun producten, diensten en kennis die voor de vervaardiging van wapens kunnen worden gebruikt. Dat derde landen heimelijk technologie, goederen en onderdelen proberen te verwerven is algemeen bekend en Nederland is met zijn hoogwaardige industrie en kennisinstituten ook een doelwit voor die landen. In internationaal kader neemt Nederland hier overigens geen uitzonderingspositie in. In de brief aan uw Kamer van januari 20183 wordt een uitgebreide toelichting op het Nederlandse exportcontrolebeleid gegeven.
Op welke wijze voorkomt u een herhaling van dergelijk misbruik van een exportvergunning?
Voor export van strategische goederen, rechtstreeks of indirect, naar bestemmingen zoals China, Iran of Jemen is reeds de hoogste waakzaamheid van kracht. Naar aanleiding van deze kwestie zijn sinds begin 2020 verschillende maatregelen genomen. Met de betrokken Nederlandse bedrijven zijn gesprekken gevoerd die hebben geleid tot aanscherping van de interne bedrijfsvoering. Informatie over het verwervingsnetwerk wordt actief gedeeld in EU-verband en in de exportcontroleregimes zodat ook landen buiten de EU deze kennis kunnen benutten. AMT heeft laten weten geen zaken meer te doen met de betreffende partij in Taiwan.
Nederland heeft een voorstel in voorbereiding om het type miniatuurstraalmotoren dat is aangetroffen in de onderschepte luchtdoelraketten onder internationale exportcontrole te brengen.
Bent u bereid een gerechtelijk vooronderzoek te doen instellen naar mogelijke overtredingen van beide Nederlandse bedrijven? Zo nee, waarom niet?
Het is aan het Openbaar Ministerie om al dan niet te besluiten of het strafrecht ingezet moet worden. Uit het onderzoek van de Douane, waaraan de betrokken bedrijven alle medewerking verleenden, is overigens gebleken dat de Nederlandse bedrijven te goeder trouw handelden en geen weet hadden van de uiteindelijke bestemming van hun goederen. Op basis van alle beschikbare informatie concluderen wij dat de bedrijven doelwit zijn geworden van doelgerichte verwerving waarbij gebruik gemaakt is van verschillende dekmantelconstructies.
Is er bij u nog meer informatie bekend over Nederlandse firma’s wier producten een exportvergunning is verleend, maar waarvan de eindbestemming uiteindelijk een van de oorlogvoerende partijen in de oorlog in Jemen is geweest? Kunt u daarvan een overzicht geven?
Wij kunnen hierover in de openbaarheid geen uitspraken doen.