Puppy’s die als ‘click and collect’-handelswaar kunnen worden afgehaald bij een omstreden puppyhandelaar |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u gezien dat de omstreden puppyhandelaar De Meiboom in Diessen woensdag weer mag opstarten, nadat het bedrijf enkele weken geleden gedwongen moest sluiten na een handhavingsverzoek van de Stichting House of Animals?1
Klopt het dat deze puppyhandelaar weer mag opstarten op basis van het kabinetsbesluit om «click and collect», ofwel bestellen en afhalen, weer mogelijk te maken vanaf 10 februari 2021?
Ja. Vanaf 10 februari 2021 is bestellen en afhalen bij niet-essentiële winkels weer mogelijk. Onder niet-essentiële winkels valt ook een puppyverkoop.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is als dieren op basis van een foto kunnen worden besteld en afgehaald, alsof het gaat om een nieuwe jas? Zo ja, wat gaat u doen om deze onwenselijke situatie te beëindigen?
De mogelijkheid van het kopen van een hond zonder de verkoper en het gezelschapsdier in levenden lijve te hebben gezien, hoeft als zodanig niet problematisch te zijn. Ook wanneer de koper de verkoper en de hond niet heeft gezien, kan de hond onder de juiste omstandigheden zijn gehouden en kan de hond fysiek en mentaal gezond zijn. Daartegenover staat dat als de koper de verkoper en de hond wel heeft gezien, het nog steeds zo kan zijn dat de hond niet onder de juiste omstandigheden wordt gehouden en de hond fysiek en mentaal juist niet gezond is. In beide gevallen kunnen de dieren door slechte huisvesting en verzorging ziek zijn en door onjuiste socialisatie de rest van hun leven last hebben van mentale problemen zoals angsten of agressiviteit.
Het houden van een hond brengt verplichtingen met zich mee, waardoor de aankoop van een hond zorgvuldig overwogen moet worden. Honden hebben, net als alle andere dieren, een intrinsieke waarde. Elke verkoopmethode waarbij geen rekening wordt gehouden met deze intrinsieke waarde en geen rekening is gehouden met de fysieke en mentale gezondheid van het dier, keur ik af.
Het is daarom in alle gevallen van belang dat mensen zich goed oriënteren alvorens ze een hond aanschaffen. Er is voldoende informatie te vinden over waar men op moet letten bij de aanschaf van een hond op onder andere de website van de Dierenbescherming, het Landelijk Informatiecentrum Gezelschapsdieren (LICG) en de Hondenbescherming.
Het LICG heeft, naast een puppychecklist, stappenplannen opgesteld over «herken de foute fokker» en «de aanschaf van een puppy via internet». Deze stappenplannen helpen een koper om malafide fokkers/handelaren te herkennen en te vermijden. Zolang mensen toch pups blijven kopen bij de foute fokkers en handelaren, blijft deze markt in stand.
Op de website van het LICG staat verder waar je aan moet denken voordat je een huisdier aanschaft. Vragen die aan de orde komen zijn: waarom wil ik een huisdier aanschaffen, past een huisdier bij mij en kan ik op een goede manier voor mijn huisdier zorgen?
Ook de NVWA is op verschillende platformen actief om de bewustwording rondom het aanschaffen van een hond te vergroten. Via de NVWA-website, sociale media (Twitter, LinkedIn, Facebook en Instagram), en via medewerking aan een reportage door NOSstories, is de NVWA actief in berichtgeving over de aanschaf van een hond en waarop gelet dient te worden.
Bent u op de hoogte van het feit dat er al sinds 2015, toen er zestig, deels zieke pups in beslag zijn genomen bij deze fokker, signalen zijn dat deze zich schuldig maakt aan fraude met hondenpaspoorten, het importeren van veel te jonge pups uit Oost-Europa en verwaarlozing?2
Ja, daar ben ik van op de hoogte.
Hoe vaak heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) sinds 2015 onaangekondigde inspecties uitgevoerd bij deze puppyhandelaar en wat waren hierbij de bevindingen?
De NVWA deelt geen gegevens over individuele bedrijven.
Herinnert u zich dat u, naar aanleiding van eerdere signalen van overtredingen bij deze fokker, stelde dat mensen zélf goed moeten controleren of een fokker wel te vertrouwen is? Zo ja, staat u nog steeds achter deze uitspraak?3
Ja, hier sta ik nog steeds achter. Ik verwijs ook naar mijn antwoord op vraag 3.
Erkent u dat het controleren of een fokker te vertrouwen is, een stuk moeilijker wordt wanneer mensen een dier online bestellen en afhalen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vraag 3.
Kunt u bevestigen dat de NVWA in maart 2020 vanwege het coronavirus is gestopt met het uitvoeren van controles bij fokkers van gezelschapsdieren en bovendien heeft aangekondigd dat alle beslissingen op handhavingsverzoeken tot medio 2021 worden uitgesteld?4
Naar aanleiding van de gestelde maatregelen vanuit het kabinet ten gevolge van COVID-19 in maart 2020, heeft de NVWA een afweging gemaakt welke werkzaamheden uitgevoerd moeten worden (bijvoorbeeld vanwege risico’s voor voedselveiligheid en/of volksgezondheid) en welke controles tijdelijk niet werden uitgevoerd. Bij het inrichten van toezicht tijdens de eerste maanden van de COVID-19-maatregelen is voorrang gegeven aan inspectiewerkzaamheden op het gebied van voedselveiligheid, volksgezondheid en ernstige dierenwelzijnsrisico’s. De controles bij fokkers van gezelschapsdieren zijn toen gestopt.
In 2020 zijn er wél controles uitgevoerd naar aanleiding van meldingen en signalen bij fokkers en handelaren van gezelschapsdieren. Er is overigens inmiddels een protocol opgesteld voor inspecties in huiselijke kring. Momenteel vindt er interne afstemming plaats over het protocol. Na instemming zullen ook inspecties na huiselijke kring weer worden opgepakt.
Ik verwijs verder naar mijn antwoorden op de vragen van het lid Wassenberg (PvdD) (Aanhangsel Handelingen II 2020–2021, nr. 1512)5.
Erkent u dat, zonder NVWA-toezicht en zonder signalen van bezoekers die rond kunnen kijken bij puppyhandelaars, u op geen enkele wijze kunt voorkomen dat deze situatie leidt tot ernstig dierenleed?
Het niet of minder inspecteren ter plaatse door de NVWA heeft tot gevolg dat het dierenwelzijn minder kan worden beschermd. Op het moment dat er sprake is van ernstig dierenleed en dierenmishandeling speelt naast de NVWA ook de politie een rol. De politie gaat ook tijdens deze pandemie door met handhaven.
Bij misstanden of twijfel over misstanden is het aangeraden om hiervan een volledige melding te doen bij de NVWA zodat er onderzoek kan worden gestart.
Dit laat onverlet dat naast de verantwoordelijkheid van de toezichthouder voor de handhaving ook de importeurs en de kopers hierin hun eigen verantwoordelijkheid hebben. Het feit dat Nederlandse consumenten honden afkomstig van malafide fokkers of importeurs kopen, is een aangelegenheid van deze kopers. Deze kopers kunnen met een goede oriëntatie vooraf helpen voorkomen dat de malafide handel in stand blijft.
Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 3.
Kunt u bevestigen dat er naar schatting 80.000 puppy’s per jaar uit Oost-Europa worden gehaald om hier te worden verhandeld? Zo nee, om hoeveel dieren gaat het dan?5
Bureau Beke stelt in hun rapport «Zo ziek als een hond» (2019) dat het moeilijk is de exacte omvang van de internationale puppyhandel te achterhalen. Eerdere schattingen laten zien dat het hoogstwaarschijnlijk om tienduizenden puppy’s per jaar gaat die internationaal (en deels illegaal) worden verhandeld.
Kunt u bevestigen dat vanwege het coronavirus veel mensen op zoek zijn naar pups?6
Uit het huisdierenpopulatie-onderzoek dat brancheorganisatie Dibevo en de Nederlands Voedingsindustrie Gezelschapsdieren (NVG) jaarlijks laten uitvoeren, blijkt dat het huisdierbezit tijdens de coronacrisis flink is toegenomen.8
Welke stappen heeft u ondernomen om impulsaankopen van dieren te voorkomen?
Ik ben aan het onderzoeken of en hoe een verplichte bedenktijd voor de aanschaf van huisdieren bij kan dragen aan het terugdringen van het aantal impulsaankopen van dieren, mede ter uitvoering van uw motie (Kamerstuk 28 286, nr. 1009). Als dit is afgerond, wordt uw Kamer hierover bericht.
Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 3.
Bent u in overleg met dierenasiels om hen bij te staan in de opvang van dieren die nu in een impuls in huis worden gehaald en op een later moment worden afgestaan? Zo nee, waarom niet?
De Dierenbescherming en Dierenlot, die beide direct in contact staan met dierenasielen in Nederland, geven aan dat het moeilijk in te schatten is of de in coronatijd aangeschafte huisdieren worden teruggebracht als mensen straks weer minder thuis zijn. Beide organisaties blijven in contact hierover met de aan hun gelieerde dierenasiels.
Gaat u een verbod instellen op de invoer van puppy’s uit fokschuren in Oost-Europa? Zo nee, erkent u dat u hiermee ernstig dierenleed faciliteert?
De handhaving van een verbod op de invoer van puppy’s van bepaalde fokkers in Oost-Europa is niet goed uitvoerbaar. Ik beschik niet over de mogelijkheid om fokkers in andere landen regelmatig te controleren.
Het naleven van de geldende regelgeving is een verantwoordelijkheid van die fokkers en de overheden van deze landen. Ook de importeurs hebben hierin hun verantwoordelijkheid te nemen, waarop de NVWA zal toezien. Nederlandse consumenten hebben in deze ook een verantwoordelijkheid. Kopers kunnen met een goede oriëntatie vooraf helpen voorkomen dat de malafide handel in stand blijft.
Ik richt mij op voorlichting aan (potentiële) kopers, op een sluitend I&R-systeem, op het verduidelijken van wat de juiste manier van houden van een pup zou moeten zijn en op de aanpak van het fokken van pups met ernstige aangeboren afwijkingen. Met het nieuwe identificatie en registratiesysteem (I&R) voor honden is het straks zichtbaar waar de hond vandaan komt en van wie de hond een chip en een paspoort kreeg. Samen met een aantal andere lidstaten wil Nederland aanbevelingen opstellen voor een geschikt systeem voor de identificatie en registratie van honden in de EU-lidstaten. Deze aanbevelingen zijn nog in ontwikkeling en zullen nog besproken worden met een aantal Oost-Europese EU-lidstaten. In aanvulling op het nieuwe I&R-systeem zal een besluit worden genomen over het opzetten van een DNA-databank en DNA-onderzoek om daarmee onder andere beter grip te krijgen op deze ongewenste handel.
Het blijft in alle gevallen van belang dat mensen zich goed oriënteren alvorens ze een hond aanschaffen.
Kunt u deze vragen één voor één en voor het einde van deze week beantwoorden?
Het lukt vanwege afstemming niet de vragen eerder dan heden te beantwoorden.
De berichten dat mensen die niet thuis werken zich onveilig voelen op de werkvloer |
|
Wim-Jan Renkema (GL), Paul Smeulders (GL) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Kent u de berichten «CNV-onderzoek: Nederlanders met vitaal beroep voelen zich onveilig op de werkvloer»1 en «Niet-thuiswerkers ervaren steeds meer stress en zijn bang voor besmetting»?2
Ja, beide berichten zijn bij mij bekend.
Wat vindt u ervan dat zoveel mensen bang zijn om besmet te raken en daar stress van ondervinden?
Werkenden moeten hun werk gezond en veilig kunnen uitvoeren. Angst om besmet te raken op de werkplek en daar stress van ondervinden is geen gezonde arbeidssituatie.
De werkgever heeft een verantwoordelijkheid en zorgplicht richting zijn werknemer. Zo ook wat betreft het risico op besmetting met het coronavirus. In die gevallen dat mensen bang zijn om besmet te raken en stress ondervinden, omdat de werkgever niet zorgt voor gezonde en veilige arbeidsomstandigheden, is het van belang dat zij hierover het gesprek aangaan met hun werkgever, eventueel via de personeelsvertegenwoordiging of de ondernemingsraad. Indien dit niet tot verbetering leidt, kan een melding worden gedaan bij Inspectie SZW. De Inspectie SZW kan in dat geval interventies inzetten richting de werkgever, zodat deze alsnog maatregelen neemt.
Wat vindt u ervan dat ruim 40% van de mensen die niet thuis werken, te weinig bescherming ondervindt tegen het coronavirus op de werkvloer?
Er zijn de afgelopen tijd diverse onderzoeken uitgevoerd naar de gevolgen van corona op het werk. Naast de onderzoeken van FNV en CNV, heeft ook TNO gedurende de Corona-crisis drie zogenaamde NEACOVID metingen gedaan naar de gevolgen en naleving van de maatregelen op het werk. Net als de onderzoeken van CNV en FNV geven de TNO-metingen een beeld van de naleving op de werkvloer volgens werknemers. Uw Kamer is via een brief over de stand van zaken rondom thuiswerken op 30 april j.l. over de uitkomsten van de laatste TNO-meting geïnformeerd3.
Ondanks de verschillen in de uitkomsten van verschillende onderzoeken is duidelijk dat de werkomgeving een bron van mogelijke besmetting is. Uit het epidemiologisch rapport van het RIVM van 20 april bleek dat bij gemiddeld 15,2% van alle positief geteste mensen bij wie de besmettingsbron kan worden achterhaald, er een relatie is met de werkomgeving. Het blijft van belang dat werkgevers, samen met werknemers, aandacht houden voor gezond en veilig werken en maatregelen nemen om besmetting met het coronavirus te voorkomen.
Indien werknemers toch van mening zijn dat er ongezond en onveilig moet worden gewerkt, dan kunnen ze dit melden bij Inspectie SZW. Naast de actieve inspecties kan door middel van meldingen ook reactief worden opgetreden tegen werkgevers.
Vindt u ook dat iedereen veilig moet kunnen werken en dit in deze tijden extra belangrijk is? Hoe gaat u ervoor zorgen dat iedereen veilig kan werken?
Bedrijfsbelang kan en mag niet zwaarder wegen dan de veiligheid van werknemers. De Arbeidsomstandighedenwet is er om dit te garanderen. Het niet naleven van de Arbowet kan leiden tot bestuurlijke boetes of bestuursdwang.
Door het risico op besmetting met het coronavirus is het belang van gezonde en veilige arbeidsomstandigheden nog duidelijker geworden. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij werkgevers en werknemers. De overheid faciliteert en licht voor en vormt het sluitstuk met toezicht en handhaving. Ik ben hierover continue in gesprek met zowel vertegenwoordigers van werkgevers als werknemers.
Wat vindt u ervan dat er werkgevers zijn die bedrijfsbelang zwaarder lijken te wegen dan de veiligheid van hun werknemers? Bent u bereid werkgeverskoepels dan wel individuele werkgevers hier op aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft de Inspectie SZW nu voldoende mogelijkheden en capaciteit om hier flink op te controleren en te handhaven?
Op grond van de Arbowet heeft de werkgever een zorgplicht die inhoudt dat de werkgever de werknemer in staat stelt zijn werk veilig en gezond te doen. Dat houdt in dat de werkgever ook maatregelen moet nemen om het risico op besmetting met het coronavirus te voorkomen of te beperken. Als de Inspectie SZW constateert dat een werkgever onvoldoende maatregelen treft in verband met het coronavirus, heeft zij op basis van de Arbowet de bevoegdheid werkgevers aan te spreken op hun zorgplicht. Er wordt dan bijvoorbeeld een waarschuwing of eis tot naleving gegeven.
Met de Wet tijdelijke maatregelen COVID-19 heeft de Inspectie SZW meer bevoegdheden gekregen om te handhaven. De inzet van de Inspectie is primair gericht op het verbeteren van gedrag en van de feitelijke werksituatie, zodat werkgevers een gezonde en veilige werkomgeving voor hun werknemers mogelijk maken. Het opleggen van een boete vormt het sluitstuk van deze interventies.
In 2021 draagt de extra capaciteit vanuit de ICF-middelen verder bij aan het herstellen van de balans tussen enerzijds ongevalsonderzoeken, klachten en meldingen en anderzijds preventieve inspecties op het domein van gezond en veilig werk. 4 Over de ingezette capaciteit, resultaten en effecten van de inzet van de Inspectie SZW zal de Kamer nader worden geïnformeerd in het jaarverslag 2020 (mei 2021).
Kan de Inspectie SZW meer controles gaan uitvoeren? Kan de inspectiecapaciteit tijdelijk worden opgeschroefd? In hoeverre heeft de Inspectie SZW de mogelijkheid om te handhaven op de RIVM-richtlijnen? Zou het de handhaving helpen als deze worden opgenomen in de Arbowet?
De Inspectie SZW houdt risicogericht en programmatisch toezicht. Met de extra bevoegdheden in de Wet tijdelijke maatregelen COVID-19 kan de Inspectie SZW de werkzaamheden stilleggen wanneer een werkgever in ernstige mate niet de noodzakelijke maatregelen treft om de kans op besmetting met het coronavirus te voorkomen of te beperken. Aanvullend hierop is een tijdelijke aanvulling geregeld in het Arbobesluit. Deze aanvulling brengt verplichtingen met zich mee voor werkgevers die erop gericht zijn om een veilige arbeidsplaats te creëren voor werknemers. Het niet naleven van de verplichtingen in het Arbobesluit is direct beboetbaar.
Wanneer een werkgever onvoldoende maatregelen neemt om besmetting met het coronavirus te beperken of te voorkomen, kan er een melding worden gedaan bij de Inspectie SZW. De meldingen kunnen leiden tot opvolging en waar nodig tot een interventie. Recent is een tussenrapportage over de meldingen naar de Kamer gestuurd.5 Gelet op het grote maatschappelijke belang heeft de Inspectie SZW besloten tot aanpassing van de werkprocessen om de registratie, triage en follow up van meldingen met de juiste interventie in te regelen. Hierover is de Kamer eerder geïnformeerd.6 De afhandeling van coronameldingen heeft nog steeds prioriteit.
Ook in het Jaarplan 2021 van de Inspectie SZW is er rekening gehouden met de gevolgen van het coronavirus in de programmering.
Wat vindt u van de suggestie van FNV-bestuurder Kitty Jong om wat minder productie te draaien, zodat mensen in de distributiecentra veilig kunnen werken? Bent u bereid om hierover met de sector in gesprek te gaan, zoals eerder ook is toegezegd rondom het thema nachtwerk?
Indien er niet gezond en veilig kan worden gewerkt door een te hoge productie, is het aan de werkgever om het werk zo te organiseren dat dit wordt opgelost. Ieder distributiecentrum is echter anders waardoor per situatie zal moeten worden beoordeeld wat en of een lagere productie inderdaad bijdraagt aan gezondere en veiligere arbeidsomstandigheden. Een productiesnelheid waarop het ene distributiecentrum goed functioneert, kan bij een ander distributiecentrum tot problemen leiden. Ik verwacht dat werkgevers en werknemers hierover onderling het gesprek met elkaar zullen voeren.
Hoe ziet u de rol van personeelsvertegenwoordiging omtrent veilig werken? Worden deze gesprekken op de werkvloer voldoende gevoerd? Hebben bijvoorbeeld ondernemingsraden voldoende invloed op protocollen die worden ingesteld en maatregelen die door bedrijven worden genomen?
Het is van belang dat het gesprek over gezond en veilig werken tussen de werkgever en werknemer gevoerd wordt. Dat kan eventueel via medezeggenschapsorganen als de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging.
In de brief van 6 mei 20207 is uw Kamer geïnformeerd over de status van protocollen. Protocollen zijn van de werkgevers en werknemers zelf en gaan over veilig werken binnen een bedrijf of organisatie. Protocollen zijn van en voor sectoren en worden veelal opgesteld door de brancheorganisatie horend bij de sector.
Daarbij worden zij in veel gevallen ondersteund door de werkgeverskoepels VNO-NCW en MKB Nederland. Werknemers in de sector moeten worden betrokken, bijvoorbeeld via de vakbond(en), maar ook medezeggenschapsorganen zouden hier mogelijk een rol in kunnen spelen. Een door sectoren vastgesteld protocol is echter geen vervanging van de geldende weten regelgeving. Dit betekent dat een protocol niet in de plaats komt van Arbowetgeving; die blijft onverminderd geldig. Voor meer informatie over de protocollen verwijs ik u ook naar de website van de rijksoverheid8.
Ziet u nog andere mogelijkheden om gevoelens van onveiligheid bij werknemers weg te nemen?
Het is aan de werkgevers om hun zorgplicht op dit punt te vervullen en aan werknemers om bij gevoelens van onveiligheid hierover in gesprek te gaan met de werkgever. Indien dit het gevoel van onveiligheid bij werknemers niet wegneemt, dan kunnen zij te allen tijde een melding doen bij Inspectie SZW.
Toezicht op grondspeculanten |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Particuliere beleggers slepen notarissen voor de rechter vanwege rol in dubieuze grondhandel»?1
Ja.
Deelt u de mening dat kopers van stukken grond een realistisch beeld moeten kunnen krijgen van de (toekomstige) waarde van die grond? Zo ja, hoe kan de bestaande informatie-asymmetrie tussen professionele grondhandelaren en particuliere kopers weggenomen worden? Zo nee, waarom niet?
Ja, kopers moeten goed geïnformeerd aankopen kunnen doen en hierbij is een minimale voorwaarde dat een realistisch beeld van de aankoop wordt gegeven. De waarde van grond wordt bepaald door meerdere factoren, waarbij de locatie, en de verwachte toekomstige waarde van de gronden (verwachtingswaarde) belangrijke factoren zijn. De verwachtingswaarde wordt in de meeste gevallen ontleend aan het beleid dat een gemeente voert en de functie of bestemming die een stuk grond in de toekomst mogelijk krijgt. Daarover moet de verkoper een realistisch beeld schetsen. De koper kan de mededelingen die de verkoper daaromtrent doet verifiëren aan de hand van het beleid of de plannen die een gemeente heeft vastgesteld. De verkooptransactie moet ordentelijk verlopen. Dit is verplicht op grond van het Burgerlijk Wetboek, waarmee Europese regels ter bescherming van consumenten zijn geïmplementeerd.2
Door de verschillende posities zal er altijd een verschil zijn in de informatie die een partij heeft, maar bij wet is wel geregeld dat volledige en juiste informatie moet worden verstrekt bij een grondtransactie.
Deelt u de mening dat particuliere kopers van stukken grond beschermd moeten worden tegen grondhandelaren die een onrealistisch beeld schetsen van de waarde van die grond? Zo ja, hoe is het toezicht op deze grondhandelaren nu geregeld? Zo nee, waarom niet?
Particuliere kopers worden wettelijk beschermd tegen de verstrekking van misleidende informatie in het kader van regels over handelspraktijken richting consumenten. De Autoriteit Consument en Markt (hierna: ACM) houdt toezicht op de naleving van deze regels. Van de ACM heb ik begrepen dat over grondtransacties nauwelijks meldingen zijn gedaan. Het gaat om één melding in 2020. In sommige gevallen kwalificeren grondtransacties als een financieel product en vallen daarmee onder het toezicht van de AFM.
Deelt u de mening dat gezien het feit dat particuliere beleggers op grote schaal juridische procedures aan moeten spannen tegen notarissen die betrokken zijn bij de handel in stukjes landbouwgrond en uit het feit dat dat ook tuchtrechtelijke gevolgen heeft gehad, dat de rol van notarissen bij het wijzen op risico’s bij grondtransacties verbeterd moet worden? Zo ja, hoe gaat u zorgen dat dit verbeterd wordt? Zo nee, waarom niet?
Een feit is dat een recente tuchtprocedure over grondinvesteringen tuchtrechtelijke gevolgen heeft gehad en tot de zware sanctie van een ontzetting uit het ambt heeft geleid. Notarissen die betrokken zijn bij speculatieve grondtransacties hebben een professionele zorgplicht ten opzichte van de consumenten die percelen grond aanschaffen. Actieve wilscontrole, kritische beoordeling van de onderliggende transacties, doorvragen, onafhankelijke advisering en alertheid op onverklaarbare prijsstijgingen zijn hierbij van belang.
De Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) heeft bij haar leden herhaaldelijk, ook vorig jaar en recent, aandacht gevraagd voor notariële tussenkomst bij particuliere beleggingen in grond. Hierbij heeft de KNB gewezen op onder meer de notariële zorgplicht (artikel 17 Wna) en in het bijzonder de notariële informatieplicht (artikel 43 Wna), waarbij deze informatieplicht onder andere inhoudt dat notarissen de koper gedegen moeten voorlichten, onder meer over eventuele risico’s van de transacties. Notarissen zullen daarnaast de nodige moeite moeten doen om bij de koper te komen tot geïnformeerde en gewilde instemming met de transactie. Dit geldt zeker als er redenen zijn om daar vraagtekens bij te zetten, zoals bijvoorbeeld een (zeer) gevorderde leeftijd of kort op elkaar volgende transacties.
De KNB heeft er daarnaast op gewezen dat notarissen zich ervan moeten vergewissen dat de koper zich het speculatieve karakter van de transactie terdege realiseert en de transactie desondanks wil. De notariële zorgplicht behelst dat notarissen hun ambt in onafhankelijkheid moeten uitoefenen en de belangen van alle bij de rechtshandeling betrokken partijen op onpartijdige wijze en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid moeten behartigen. Zij dienen zich dus bij grondtransacties onafhankelijk op te stellen ten aanzien van de verkoophandelaar.
De waarborgen die notarissen bij (dergelijke) rechtshandelingen moeten toepassen en de rol die notarissen hier dienen in te nemen zijn hiermee duidelijk en daarnaast door de KNB kenbaar gemaakt bij haar leden. Uit de wettelijke regeling en de verordeningen van de beroepsorganisatie in het algemeen en uit de tuchtprocedure in het bijzonder valt dan ook niet te herleiden dat de rol van notarissen (in het algemeen) bij het wijzen op risico’s bij grondtransacties verbetering behoeft.
Hoe kan het dat tenminste een deel van grondhandelaren zonder toezicht van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) kunnen opereren? Wat gaat u doen om alle grondhandelaren onder dit toezicht te brengen?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 3 houdt de ACM toezicht op de naleving van het consumentenrecht. In bepaalde gevallen kunnen grondtransacties daarnaast kwalificeren als een financieel product en dan vallen deze onder het toezicht van de AFM. Wanneer een koper zelf juridisch eigenaar is en eindverantwoordelijk is voor het beheer ervan, verschilt een investering in grond niet van een investering in overige onroerende zaken. Er is in deze gevallen dan ook geen sprake van een financieel product (beleggingsobject) in de zin van de Wet op het financieel toezicht. Eén van de partijen draagt namelijk het eigendom van grond over en de andere partij betaalt hiervoor een koopsom. Cruciaal element bij een beleggingsobject is dat het beheer hoofdzakelijk door een ander dan de verkrijger, zoals de aanbieder of een derde, wordt uitgevoerd. Indien hieraan wordt voldaan, vallen grondhandelaren als aanbieders van een beleggingsobject onder de Wet op het financieel toezicht en dienen zij in principe een AFM-vergunning te hebben. De AFM houdt dan ook toezicht op deze partijen. Grond in eigen beheer is geen financieel product en valt daarmee niet onder de Wet op het financieel toezicht. Indien al het grondbezit in eigen beheer ook als een financieel product zou worden gekwalificeerd, komen alle grondtransacties onder AFM- toezicht. Dit zou dus ook het grondbezit van bijvoorbeeld ontwikkelaars, corporaties, particulieren en gemeenten omvatten. Dit zou een onwenselijke situatie zijn. Het consumentenrecht en het Burgerlijk Wetboek zijn echter onverkort van toepassing.
Is het nog steeds mogelijk dat een kavel grond door de AFM pas als een beleggingsobject wordt gezien als de handelaar bij de verkoop aanbiedt het beheer van de grond voor de koper te regelen en dat voor het handelen zonder dit beheerelement een handelaar geen vergunning hoeft te hebben? Zo ja, waarom is dit zo geregeld en hoe kan er toch een vergunningplicht worden vastgelegd? Zo nee, sinds wanneer is dit dan niet meer mogelijk?
Indien de koper zelf de verantwoordelijkheid draagt voor het beheer van zijn grondkavel dan is er geen toezicht van de AFM omdat, zoals hierboven is besproken, het kavel niet onder de Wet op het financieel toezicht valt. Wanneer op papier uitdrukkelijk wordt bepaald dat de consument het beheer van de zaak uitvoert en de praktijk is hiermee in overeenstemming, verschilt dit niet van het bezit van grond van particuliere grondbezitters, gemeenten etc. en is een vergunningplicht niet wenselijk.
In hoeverre draagt de handel in kleine stukken grond bij tot versnippering van het grondbezit? In hoeverre maakt dit het voor gemeenten en projectontwikkelaars moeilijker om bouwgrond te vinden?
Als aaneengesloten landbouwpercelen worden opgedeeld in diverse kleine percelen, draagt dat vanzelfsprekend bij aan de versnippering van grondbezit. In totaal gaat het om zo’n 2.300 hectare grond3, oftewel 0,13% van de 1.815.160 hectare cultuurgrond4 in Nederland. Slechts een zeer klein deel van de percelen is gelegen in gebieden waar daadwerkelijk sprake is van enige stedelijke woningdruk en daarmee gepaard gaande ontwikkelpotentie. Dit blijkt ook uit de bij het artikel uit 2019 behorende interactieve digitale kaart, die te raadplegen is via de website van het FD. Gemeenten en ook ontwikkelaars zoeken bouwgrond op plekken waar het vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wenselijk is om nieuwe ontwikkelingen te realiseren. Het kabinet heeft niet het beeld dat vanwege de versnippering die aan de orde is in het artikel in het FD, het voor gemeenten en ontwikkelaars moeilijker is om bouwgrond te vinden.
Acht u het nodig om ook ter wille van de ruimtelijke ordening de genoemde versnippering tegen te gaan? Zo ja, op welke manier gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Ruimtelijke ordening vindt plaats onafhankelijk van eigendomsposities. Eigendomsposities, vooral als sprake is van versnippering, kunnen de realisatie van plannen bemoeilijken, maar staan niet in de weg aan het primaat van de ruimtelijke ordening. Wanneer vanuit de ruimtelijke ordening daadwerkelijk plannen voor ontwikkeling ontstaan, heeft de gemeente hiervoor voldoende instrumenten om de plannen ook te verwezenlijken. De gemeente kan een voorkeursrecht vestigen, waardoor de grond bij een voorgenomen verkoop eerst aan de gemeente moet worden aangeboden. De gemeente kan ook een onteigeningsprocedure starten om percelen samen te brengen als dat vanuit de ruimtelijke planvorming gewenst is. Met de nieuwe Omgevingswet zal de gemeente zelf hiertoe de nodige stappen kunnen zetten. De kans dat plannen van de overheid in de toekomst worden bemoeilijkt door versnippering van de grond in het verleden, op plekken waar nu nog helemaal geen nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien, is gering. Bovendien hebben gemeenten met het voorkeursrecht en onteigening instrumenten in handen om bij de realisering van nieuwe ontwikkelingen, negatieve effecten van versnippering tegen te gaan. Het kabinet ziet daarom uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening, geen aanleiding voor een extra instrument om de versnippering van eigendom tegen te gaan.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de Wet beleggingsobjecten en beleggingsobligaties die reeds in 2016 in consultatie is geweest? Waarom heeft deze wet of een andere wet die tot doel heeft het beschermingsniveau van beleggers in beleggingsobjecten te verhogen en malafide aanbieders te weren nooit de Kamer bereikt? Deelt u de mening dat dergelijke wetgeving wel nodig is?
In antwoord op eerdere vragen heb ik uw Kamer geschreven dat ik met de AFM in overleg was over het voorstel voor Wet beleggingsobjecten en beleggingsobligaties. De consultatiereacties, maar ook de ontwikkelingen op Europees gebied, zijn redenen geweest om de noodzaak en proportionaliteit van het voorstel nader te bezien. Daarnaast merk ik op dat het voorstel, zoals het in internetconsultatie is gebracht, betrekking heeft op beleggingsobjecten zoals gedefinieerd in de Wet op het financieel toezicht. Zoals ik hierboven heb geschreven, vallen grondkavels daar uitsluitend onder voor zover het beheer daarvan hoofdzakelijk door een derde wordt uitgevoerd. Het besluit over het al dan niet voortzetten van het wetgevingstraject laat ik aan het volgende kabinet.
Het bericht ‘Particuliere beleggers slepen notarissen voor de rechter vanwege rol in dubieuze grondhandel’ |
|
Rutger Schonis (D66), Jessica van Eijs (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Particuliere beleggers slepen notarissen voor de rechter vanwege rol in dubieuze grondhandel?»1
Ja.
Kunt u uiteenzetten of, en zo ja wat, na de schriftelijke vragen van de leden Van Eijs en Sneller uit mei 2019 is gewijzigd in de wet-en regelgeving om grondspeculatie tegen te gaan en om beleggingen in grondposities onder toezicht van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) te laten vallen?2
Sinds mei 2019 zijn geen wetswijzigingen geweest die erop gericht waren grondposities onder het AFM-toezicht te brengen of gericht waren op het tegengaan van grondspeculatie.
In hoeverre is momenteel sprake van toenemende grondspeculatie en versnippering van (landbouw)gronden als gevolg van grondspeculatie?
Het Financieel Dagblad (FD) heeft hiernaar onderzoek laten verrichten en recent en in 2019 hierover gepubliceerd. De artikelen geven een goede indruk waar van versnippering sprake is. In totaal gaat het om zo’n 2.300 hectare grond, oftewel 0,13% van de 1.815.160 hectare cultuurgrond3 in Nederland. Tevens blijkt uit de bij het artikel uit 2019 behorende interactieve digitale kaart, die te raadplegen is via de website van het FD, dat het over het algemeen geen percelen zijn die in gebieden liggen waar de stedelijke woningdruk hoog is, ofwel waar veel ontwikkelingspotentie is. De indruk van het kabinet is dat naar aanleiding van onder meer deze artikelen de populariteit van grondbeleggen door particulieren is afgenomen.
Welke maatregelen kunnen gemeenten treffen om versnippering van de grond tegen te gaan?
Eigendomsposities staan niet in de weg aan ruimtelijke planvorming. In de uitzonderlijke gevallen dat de versnipperde grond ook daadwerkelijk ontwikkeld kan worden, hebben gemeenten instrumenten. Wanneer vanuit de ruimtelijke ordening daadwerkelijk plannen voor ontwikkeling ontstaan, kan de gemeente een voorkeursrecht vestigen, waardoor de grond bij een voorgenomen verkoop eerst aan de gemeente moet worden aangeboden. De gemeente kan ook een onteigeningsprocedure starten om percelen samen te brengen als dat vanuit de ruimtelijke planvorming gewenst is. Met de nieuwe Omgevingswet zal de gemeente zelf hiertoe de nodige stappen kunnen zetten.
Hoe kijkt u in het licht van grondversnippering aan tegen een verplichte variant van stedelijke herverkaveling?
Over stedelijke herverkaveling heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties u bij brief van 15 februari j.l. geïnformeerd.4 Stedelijke herverkaveling is gericht op het stedelijk gebied, de grondversnippering doet zich juist voor in het landelijk gebied. Met stedelijke herverkaveling kunnen de eigenaren in een gebied gedwongen worden te komen tot een uitruil van gronden zodat een ontwikkeld plan ook gerealiseerd kan worden. De onderlinge uitruil is gericht op de eigenaren in het gebied en maakt door uitruil de realisatie van het plan mogelijk. Omdat het grote aantal eigenaren, de percelen en de onderlinge verhouding in de waarden binnen het gebied in beginsel hetzelfde blijft, zal stedelijke herverkaveling weinig meerwaarde bieden.
In hoeverre herkent u de signalen in het artikel dat notarissen particulieren onvoldoende beschermen tegen de risico’s die vanwege hun informatieachterstand op kunnen treden bij grondinvesteringen?
Deze signalen herkent het kabinet niet. Er is een recente tuchtuitspraak over grondinvesteringen van Hof Amsterdam van 2 februari 2021, waarin is geoordeeld dat sprake is van een zeer ernstige tekortkoming van de notaris en van structureel laakbaar handelen gedurende een langere periode en waarin het hof, evenals in eerste aanleg de kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden van 15 november 2019, de maatregel van ontzetting uit het ambt heeft opgelegd. In een andere, civiele uitspraak over grondinvesteringen van Hof Amsterdam van 21 januari 2020 is evenwel geoordeeld dat zich geen situatie voordeed op grond waarvan de notaris zijn ministerieplicht had moeten weigeren en dat geen schending van de zorgplicht van de notaris kan worden vastgesteld. Ook in de tuchtuitspraak over grondinvesteringen van Hof Amsterdam (GHAMS:2014:1407) van 22 april 2014 en de civiele uitspraak over grondinvesteringen van Hof Arnhem-Leeuwarden (GHARL:2015:9521) van 15 december 2015 is geoordeeld dat de notaris zijn informatieplicht en zorgplicht niet heeft geschonden. De omstandigheden van het geval spelen een grote rol. Die omstandigheden dient een notaris steeds te beoordelen en over de nakoming van de beroepsmatige zorgvuldigheidsnormen zal de tuchtrechter waken.
In hoeverre herkent u de signalen van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) dat de onafhankelijkheid van notarissen in het geding komt wanneer zij teveel leunen op opdrachten van één en dezelfde verkoophandelaar?
De onafhankelijkheid van een notaris kan in het geding komen wanneer hij teveel leunt op opdrachten van één en dezelfde verkoophandelaar. Notarissen dienen deze situatie daarom te voorkomen. Notarissen die worden ingeschakeld bij de overdracht van percelen grond dienen onafhankelijk te zijn, door welke partij zij ook worden ingeschakeld. In artikel 17 van de Wet op het notarisambt (Wna) is bepaald dat de notaris zijn ambt in onafhankelijkheid moet uitoefenen en de belangen van alle bij de rechtshandeling betrokken partijen op onpartijdige wijze en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid moet behartigen. De notaris mag zijn ambt niet uitoefenen in dienstbetrekking of in enig ander verband waardoor zijn onafhankelijkheid of onpartijdigheid wordt of kan worden beïnvloed. Indien de notaris bovendien de redelijke overtuiging of het vermoeden heeft dat misbruik wordt gemaakt van juridische onkunde of feitelijk overwicht van partij(en), waardoor dus de belangen van één of meer betrokken partijen kunnen worden geschaad, dient hij zijn diensten te weigeren of af te breken, vgl. artikel 6 lid 1 van de Verordening Beroeps- en gedragsregels 2011 (Vbg2011).
Op welke wijze voorziet de regelgeving in het voorkomen dat notarissen teveel afhankelijk worden van één verkoophandelaar?
In artikel 17 Wna is bepaald dat de notaris zijn ambt in onafhankelijkheid moet uitoefenen en de belangen van alle bij de rechtshandeling betrokken partijen op onpartijdige wijze en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid moet behartigen. De notaris mag zijn ambt niet uitoefenen in dienstbetrekking of in enig ander verband waardoor zijn onafhankelijkheid of onpartijdigheid wordt of kan worden beïnvloed. Daarnaast geldt bovendien dat de notaris verplicht is zijn dienst te weigeren indien hij de redelijke overtuiging of het vermoeden heeft dat misbruik wordt gemaakt van juridische onkunde of feitelijk overwicht. De notaris zal er dus op moeten toezien dat partijen vanwege een juridische of andersoortige achterstand ten opzichte van de andere partij, daardoor niet worden benadeeld.
In artikel 93 Wna is bepaald dat notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan tuchtrechtspraak zijn onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij als notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris niet betaamt. De notaris die zich dus niet aan voorgaande bepalingen houdt, weet dat hij hierop tuchtrechtelijk kan worden aangesproken.
Op welke manier worden particulieren momenteel beschermd tegen eventuele malafide praktijken van grondspeculanten?
Particuliere kopers worden wettelijk beschermd tegen de verstrekking van misleidende informatie in het kader van regels over handelspraktijken richting consumenten. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) houdt toezicht op de naleving van deze regels. Voor het grootste deel van het consumentenrecht is de ACM aangewezen als bevoegde autoriteit voor de handhaving van regels. Van de ACM heb ik begrepen dat hierover nauwelijks meldingen zijn gedaan. Het gaat om één melding in 2020. In sommige gevallen kwalificeren grondtransacties als een financieel product en vallen daarmee onder het toezicht van de AFM.
Kunt u deze vragen binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
De uitvoering van de Wet tot samenvoeging van de gemeenten Groningen, Haren en Ten Boer |
|
Henk Krol |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u naar aanleiding van uw brief van 2 november 2020 over de Evaluatie herindelingsproces gemeente Vijfheerenlanden, mogelijk op een andere manier gaan kijken naar de herindeling Groningen, Haren en Ten Boer? Bent u van mening dat de hoofdconclusie uit de genoemde evaluatie, namelijk dat de kwaliteit van het proces van herindeling onvoldoende was, ook van toepassing is op de herindeling Groningen, Haren en Ten Boer? Zo nee, waarom niet?
Nee, de evaluatie had alleen betrekking op de het proces dat tot de vorming van de gemeente Vijfheerenlanden heeft geleid. Hoewel de evaluatie van dit – tot nog toe – unieke proces ook een aantal breder toepasbare inzichten heeft opgeleverd, heeft dit mijn oordeel over de herindeling van Groningen, Haren en Ten Boer niet gewijzigd.
Kent u het voornemen van het gemeentebestuur van Groningen om zonneparken aan te leggen in het landelijke gebied van de voormalige gemeente Haren, met een grote landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarde, waaronder de groene long tussen Groningen en Haren?1 In hoeverre is dit voornemen in overeenstemming met punt 1 uit de Bestuursovereenkomst herindeling Groningen Haren en Ten Boer? Bent u van mening dat de Bestuursovereenkomst niet wordt nageleefd, ten nadele van de inwoners van de voormalige gemeente Haren? Bent u bereid om de gemeente Groningen op te roepen zich aan de Bestuursovereenkomst te houden en af te zien van de aanleg van zonneparken in dit gebied?
In het kader van de uitwerking van het Klimaatakkoord zijn in Nederland momenteel 30 energieregio’s aan het verkennen hoe het best duurzame elektriciteit op land (wind en zon) opgewekt kan worden. Groningen is één RES-regio. De RES-regio bestaat uit gemeenten, provincie en waterschap. Bij de verdeling over wind en zon wordt ook gekeken naar landschappelijke inpassing en aansluiting op het netwerk. Vanuit de NOVI zijn aan de RES-regio’s ruimtelijke principes meegegeven, gericht op het zo zorgvuldig mogelijk omgaan met ruimte. Een invulling van deze ruimtelijke principes is de voorkeursvolgorde zon. Deze voorkeursvolgorde gaat uit van zoveel mogelijk zon op dak. En pas in laatste instantie op vruchtbare landsbouwgronden en in natuurgebieden. En als voor dit laatste wordt gekozen zal dit zorgvuldig moeten gebeuren.
Ik heb kennis genomen van het concept beleidskader Zonneparken in de gemeente Groningen en van de berichtgeving die in de media over dit concept is verschenen. In het concept beleidskader komen bovenstaande ruimtelijke principes herkenbaar terug. Navraag bij de gemeente Groningen leert mij dat de signalen die in de vraag worden aangehaald ook de gemeente zelf hebben bereikt (d.m.v. inspraak en ingediende zienswijzen) en serieus worden opgepakt. De gemeente gaat de komende maanden verder in gesprek met bewoners- en belangenorganisaties over de verdere uitwerking van het beleid voor kleinschalige zonneparken, voordat het ter besluitvorming wordt voorgelegd aan de gemeenteraad. Ik heb er vertrouwen in dat de gemeente een zorgvuldige belangenafweging zal maken die recht doet aan zowel de ruimtelijke principes uit de NOVI als aan de afspraken uit de Bestuursovereenkomst.
Bent u van mening van de aanleg van zonneparken niet alleen het welzijn van de inwoners van de voormalige gemeente Haren ernstig aantast, maar ook ernstige schade toebrengt aan het waardevolle landelijke gebied, deels gelegen op de Hondsrug en deels in de stroomdalen van de Hunze en de Drentsche Aa, dat deel uitmaakt van het Unesco Global Geopark, en daarom onverantwoord is? Zo nee, waarom niet?
In iedere regio moeten overheden samen met maatschappelijke organisaties en bewoners invulling geven aan de opgaven uit het Klimaatakkoord. In deze afweging zal ook gekeken worden naar goede ruimtelijke inpassing. Ook zal per regio worden gekeken hoe invulling kan worden gegeven aan 50% lokaal eigendom. Een manier om te komen tot betere verdeling van lasten en lusten. Voor 1 juli moeten alle RES regio’s hun RES 1.0 voorleggen ter besluitvorming aan de volksvertegenwoordigers bij gemeenten, provincie en waterschappen.
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2 is er op dit moment sprake van een concept beleidskader. In dit concept wordt aangegeven wat mogelijke gebieden voor kleinschalige zonneparken zijn, mochten andere opties niet afdoende blijken te zijn. De gemeente Groningen is niet voornemens zelf het initiatief te nemen voor de realisatie van kleinschalige parken. Ook sluit de gemeente Groningen de aanleg van zonneparken in natuurgebieden uit en past de gemeente in het nog vast te stellen beleidsplan voor zonneparken de voorkeursvolgorde zon toe. In die gebieden waar mogelijk een kleinschalig zonnepark gerealiseerd kan gaan worden, zullen daar strikte voorwaarden aan verbonden zijn die er op toezien dat ze voldoen aan een goede ruimtelijke inpassing. Op dit moment heb ik derhalve geen reden om aan te nemen dat er sprake is van ernstige schade die door dit concept beleidsplan wordt toegebracht.
Wat is uw mening over de recente ontwikkelingen in de voormalige gemeente Haren met betrekking tot de gemeentelijke lasten? Kunt u in een vijfjarig (2017–2021) schematisch overzicht aangeven met welke nieuwe gemeentelijke belastingen (incl. precariorechten, heffingen en leges) bedrijven, (sport)verenigingen en inwoners van de voormalige gemeente Haren te maken hebben gekregen na de herindeling? Kunt u tevens aangeven hoe bestaande lasten zich hebben ontwikkeld na de herindeling? Hoe verhouden deze ontwikkelingen zich tot de eerdere begrotingen uit het verbeterplan Beterr Haren? Wat is uw oordeel over deze lastenverzwaring in het licht van behoorlijk bestuur?
In onderstaande tabel is de ontwikkeling van de woonlasten voor inwoners van de voormalige gemeente Haren in de periode 2017–2021 weergegeven.
OZB1
€ 425,–
€ 486,–
€ 493,–
€ 563,–
€ 605,–
Afvalstoffenheffing2
€ 223,–
€ 213,–
€ 226,–
€ 226,–
€ 369,–
Rioolheffing3
€ 254,–
€ 262,–
€ 224,–
€ 150,–
€ 142,–
€ 872,–
€ 921,–
€ 943,–
€ 939,–
€ 1.116,--
Bij de OZB gaat het om een gemiddelde aanslag gebaseerd op de gemiddelde WOZ-woningwaarde. De OZB-bedragen voor 2017 en 2018 zijn afkomstig uit de begroting 2018 van Haren. De OZB-bedragen voor de jaren 2019 t/m 2021 zijn verstrekt door het Noordelijk Belastingkantoor. Per 1 januari 2019 is de OZB geharmoniseerd.
De gegevens over de afvalstoffenheffing zijn ontleend aan Atlas lokale lasten en de lokale lastencalculator van het Coelo. Per 1 januari 2021 is de afvalstoffenheffing geharmoniseerd.
De bedragen van de rioolheffing zijn afkomstig uit de Verordening rioolheffing voor de desbetreffende jaren. Per 1 januari 2020 is de rioolheffing geharmoniseerd.
Per 1 januari 2021 is de heffingsmaatstaf van de afvalstoffenheffing gewijzigd. Tot 1 januari 2021 was de afvalstoffenheffing voor inwoners van Haren gebaseerd op het aantal kilo’s afval. Vanaf 1 januari 2021 is het aantal bewoners van een perceel de heffingsmaatstaf.2 Voor het grondgebied van de voormalige gemeente Haren zijn per 1 januari 2020 daarnaast de hondenbelasting en de precariobelasting ingevoerd (deze laatste belasting raakt vooral bedrijven).
Uit het overzicht blijkt dat de woonlasten voor de inwoners van de voormalige gemeente Haren in de eerste twee jaar na de herindeling licht zijn gestegen. In 2021 is er wel sprake van een substantiële toename. Een toename die ook in een groot aantal andere gemeenten valt waar te nemen. De woonlasten zijn dus wel gestegen na datum van herindeling, maar dat betekent niet dat de verhoging ook valt toe te schrijven aan de herindeling. Het is aannemelijk om te veronderstellen dat ook een zelfstandige gemeente Haren in de huidige tijd met stijgende woonlasten geconfronteerd zou worden. Een politiek oordeel over de hoogte van de lasten laat ik over aan de gemeenteraad van Groningen.
Herinnert u zich uw antwoorden op de vragen van het lid Krol van 26 mei jl. waarin u bij vraag 49 stelt: «Los daarvan herken ik mij in het geheel niet in de kwalificaties «verzwijgen» en «geïnstitutionaliseerde vooringenomenheid». Die laat ik dan ook voor rekening van de vragensteller.»? Bent u van mening dat, gezien het rapport «Ongekend Onrecht» over de toeslagenaffaire, het niet ondenkbaar is dat er ook bij andere overheidsinstellingen sprake kan zijn van geïnstitutionaliseerde vooringenomenheid? Is de informatie waar dat er bij de herindeling Groningen, Haren en Ten Boer, mogelijk bij een topambtenaar van uw ministerie sprake is geweest van vooringenomenheid waarbij deze topambtenaar zich tevens op een neerbuigende wijze heeft uitgelaten over de inwoners van de voormalige gemeente Haren? Bent u in het licht van het afschaffen van de «Rutte-doctrine» en het streven naar openheid, alsnog bereid het eerder gevraagde onderzoek uit te voeren naar mogelijke ambtelijke vooringenomenheid bij de herindeling Groningen, Haren en Ten Boer? Zo nee, waarom niet?
Het rapport «Ongekend Onrecht» over de toeslagenaffaire leert ons inderdaad alert te zijn op de mogelijkheid van geïnstitutionaliseerde vooringenomenheid, en roept op dit in het vervolg te voorkomen. Ik ben van mening dat de herindelingsprocedure zoals vastgelegd in de Wet arhi waarborgen tegen geïnstitutionaliseerde vooringenomenheid kent. Verder constateer ik dat u mij bij herhaling vraagt om een (onafhankelijk) onderzoek te doen naar de herindelingsprocedure rondom Groningen, Haren en Ten Boer. Mij zijn geen nieuwe feiten bekend geworden die mijn standpunt over het verzochte onderzoek doen wijzigen. Ik ben dus wederom niet bereid een dergelijk onderzoek op te starten, omdat ik de meerwaarde ervan niet zie.
Minder geld voor Texel, Bergen, Castricum, Heerhugowaard, Beemster en Den Helder uit gemeentefonds |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «De andere Waddeneilanden zijn »voordeelgemeenten», maar Texel loopt half miljoen mis uit Gemeentefonds»?1
Deelt u de mening dat het vreemd is dat Texel, als enige Waddeneiland, minder geld uit het gemeentefonds krijgt? Waarom is Texel geen voordeelgemeente? Kunt u toelichten hoe dit mogelijk is?
Bent u het eens dat juist Texel, als Waddeneiland, vanwege haar ligging en grootte, hogere kosten heeft voor het bouwen van huizen, openhouden van scholen en het realiseren van goede zorg?
Kunt u zich dan ook voorstellen dat Texelaars zeer verbaasd zijn over het feit dat zij, ondanks die bijzondere positie die dit Waddeneiland heeft, minder geld vanuit het Rijk ontvangen?
Vindt u het bovendien niet extra schrijnend dat Texel nu minder inkomsten van het Rijk krijgt, terwijl het SCP-onderzoek »Als werk weinig opbrengt»2 juist laat zien dat er op de Wadden veel werkende armen leven?
Bent u het daarom dan ook eens dat de bijzondere positie van de Waddeneilanden en het feit dat er veel werkende armen leven, er voor zorgen dat juist de Waddeneilanden extra aandacht en financiële steun nodig hebben?
is het waar dat, naast Texel, ook veel andere gemeenten in Noord Holland, zoals Bergen, Castricum, Heerhugowaard, Beemster en Den Helder, er door de herverdeling van het gemeentefonds fors op achteruit gaan?
Maakt u zich daarnaast ook geen grote zorgen dat, door het verlagen van de bijdrage vanuit het Gemeentefonds, deze gemeenten in Noord-Holland mogelijk op belangrijke zaken zoals het bouwen van de zeer noodzakelijke woningen, schoolhuisvesting, het zwembad of de bibliotheek moeten gaan bezuinigen? Deelt u de mening dat, naast de grote gevolgen van de coronacrisis op de Waddeneilanden door het missen van de inkomsten uit toerisme, Texel nog eens extra wordt geraakt?
Kunt u zich voorstellen dat de inwoners van deze gemeenten het gevoel krijgen dat zij onvoldoende gehoord worden in Den Haag?
Bent u daarom bereid om het besluit om minder geld voor de gemeenten Texel, Bergen, Castricum, Heerhugowaard, Beemster en Den Helder uit het Gemeentefonds ter beschikking te stellen,te heroverwegen en juist extra te investeren in deze gemeenten?
De toename van seksueel geweld tijdens de coronacrisis |
|
Attje Kuiken (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Onderzoek Rutgers: jongeren hebben minder seks en dates tijdens corona, wel meer seksueel geweld»?1
Ja, wij hebben kennisgenomen van dit bericht in de Volkskrant en de onderliggende onderzoeken van Rutgers.
Deelt u de mening dat deze toename van seksueel geweld uiterst zorgelijk is? Welke stappen onderneemt u om hierop in te grijpen?
De aanpak van seksueel geweld heeft zeker onze aandacht, want elk geval van seksuele grensoverschrijding is er een te veel. Slachtoffers van seksueel geweld kunnen altijd terecht bij het CSG en Veilig Thuis voor hulp en advies of een melding doen bij politie of Veilig Thuis.
Uit het onderzoeksrapport van Rutgers «Seksuele gezondheid van jongeren in Nederland tijdens de coronacrisis» blijkt overigens niet dat seksueel geweld in de periode maart tot december 2020 is toegenomen. Jongeren die meegenomen zijn in de steekproef geven aan dat de meeste ervaringen met seksuele grensoverschrijding hebben plaatsgevonden voor de coronacrisis.
Het is tegelijkertijd bekend dat slachtoffers vaak lang wachten met het doen van een melding. Vandaar ook dat de Minister van Rechtsbescherming eind 2019 de campagne «Wat kan mij helpen» is gestart om slachtoffers te motiveren snel professionele hulp te zoeken als zij een nare seksuele ervaring hebben gehad. Voor een overzicht van de stappen die gezet worden op het voorkomen en aanpakken van seksueel geweld verwijs ik u naar de kamerbrief «interdepartementale aanpak seksueel geweld» van 4 februari 2021 met bijbehorend schema.3
Heeft u zicht op de mate waarin deze stijging van seksueel geweld verband houdt met huiselijk geweld? Zo nee, kunt u dat zo snel mogelijk onderzoeken?
Op basis van het onderzoeksrapport van Rutgers kan niet worden geconcludeerd dat er sprake is van een stijging van seksueel geweld. De cijfers uit het onderzoek van Rutgers kunnen niet goed vergeleken worden met cijfers uit eerdere onderzoeken. Dat komt mede doordat de onderzoeksgroepen verschillen en het om een specifieke periode gaat.
Wel is er zicht op de mate waarin seksueel geweld verband houdt met huiselijk geweld. De ministeries van VWS en JenV hebben de Prevalentiemonitor Huiselijk Geweld en Seksueel Geweld laten ontwikkelen door het WODC en het CBS. Met dit onderzoek wordt tweejaarlijks de aard en omvang gemeten van huiselijk geweld, seksuele intimidatie en seksueel geweld via een steekproef onder de Nederlandse bevolking van zestien jaar en ouder. In de eerste publicatie van de prevalentiemonitor in 2020 wordt geconstateerd dat er slechts een kleine overlap bestaat tussen slachtofferschap van huiselijk geweld en het slachtofferschap van seksueel geweld; 1 procent van de bevolking van zestien jaar of ouder werd slachtoffer van seksueel geweld door iemand uit de huiselijke kring (familie-/gezinslid of (ex-)partner), terwijl 8 procent slachtoffer werd van huiselijk geweld dat geen seksueel karakter had. Seksueel geweld vindt voor het grootste deel niet in huiselijke kring plaats: 10 procent van de bevolking van zestien jaar of ouder is slachtoffer geweest van seksueel geweld buiten huiselijke kring.4
Heeft u contact gehad met politie en Openbaar Ministerie om te onderzoeken of zij een gelijk beeld onderschrijven? Zo nee, bent u voornemens dat alsnog te doen?
Ik heb nauw contact met politie en OM over de ontwikkelingen op het gebied van seksueel geweld tijdens de coronacrisis. Uit deze contacten blijkt dat er in 2020 sprake was van een daling ten opzichte van 2019 in het aantal informatieve gesprekken en aangiftes van seksueel geweld. Deze daling leidt tot een lagere instroom van zedenzaken bij het OM. Voor de hele strafrechtketen is een monitor ingericht die maandelijks inzicht geeft in de ontwikkeling van de werkvoorraden. De impact van corona wordt zo nauwkeuring bijgehouden.
Ziet u reden tot zorgen over de algemene seksuele gezondheid van jongeren vanwege de verstoringen die de coronamaatregelen hebben veroorzaakt?
Uit het onderzoek Seks onder je 25e (https://seksonderje25e.nl/) bleek dat het met de seksuele gezondheid onder jongeren vóór corona in het algemeen goed was gesteld. Uit het recente onderzoek van Rutgers blijkt dat de coronamaatregelen de seksuele ontwikkeling van jongeren belemmert. Of dit gevolgen heeft op de lange termijn is nog niet te zeggen. Het onderzoek «Seks onder je 25e» wordt volgend jaar weer uitgevoerd en zal hopelijk meer informatie kunnen geven over de gevolgen op de lange termijn. Er is voldoende reden om een vinger aan de pols te houden en blijvend aandacht te schenken aan seksuele vorming. Momenteel wordt met behulp van verschillende activiteiten en programma’s ook onder de huidige coronamaatregelen informatie geboden aan jongeren en adolescenten over uiteenlopende thema’s op het gebied van seksuele gezondheid. Een voorbeeld is het stimuleringsprogramma «Relaties en Seksualiteit». Doel van dit programma is om een impuls te geven aan seksuele en relationele vorming in het onderwijs. De aanvragen hiervoor vinden ook doorgang onder de huidige coronamaatregelen. Een ander voorbeeld zijn de campagnes «Onbedoelde zwangerschappen» en «Seksuele Gezondheid» die als doel hebben om de seksuele gezondheid onder jongeren te bevorderen. De campagnes gaan over vragen die bij jongeren leven over seksualiteit, anticonceptie en relaties en richten zich via diverse sociale mediakanalen op jongeren en adolescenten. Via Sense.info kunnen jongeren informatie inwinnen over deze thematiek. Jongeren kunnen bij veel GGD’en aankloppen voor advies en hulp bij seksualiteitsproblemen.
Op welke manier kan extra aandacht worden gegeven aan het belang en nut van een gezond seksleven onder jongeren, zodat de huidige restricties geen permanente schade aanrichten?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Horizon’s Tepezza supply dwindles as manufacturer Catalent pivots to Warp Speed Vaccines’ |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Horizon’s Tepezza supply dwindles as manufacturer Catalent pivots to Warp Speed Vaccines»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Kunt u aangeven of het klopt dat er signalen zijn dat de levering van non-COVID-geneesmiddelen vertraagd of geannuleerd wordt omdat veel productiecapaciteit en/of -materiaal ingezet wordt voor de productie van COVID-19-vaccins?
Bij het Meldpunt geneesmiddelentekorten en -defecten zijn geen meldingen van verwachte leveringsproblemen met als reden verandering in prioritering van productiecapaciteit ten behoeve van vaccins. Er zijn signalen dat producenten een beroep doen op de productiecapaciteit van een ander bedrijf voor (een gedeelte van) de productie van vaccins. Echter worden er ook nieuwe productielocaties geopend specifiek voor de vaccins. Het Meldpunt houdt de situatie nauwlettend in de gaten en beoordeelt bij iedere melding van een verwachte leveringsonderbreking of er acties in moeten worden gezet om daadwerkelijke tekorten te voorkómen.
Zo ja, kunt u aangeven om welke vertraagde of geannuleerde non-COVID-geneesmiddelen het hier gaat? Kunt u aangeven welke gezondheidsrisico’s dit met zich meebrengt?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen worden er getroffen om de vertraging of annulering van non-COVID-geneesmiddelen zoveel mogelijk te voorkomen? Welke partijen zijn betrokken bij deze maatregelen? Vindt hierover bijvoorbeeld in EU-verband afstemming plaats?
Leveranciers zijn verantwoordelijk voor voldoende levering van de geneesmiddelen waarvoor zij een handelsvergunning hebben. Een leverancier moet onder andere daarom zorgvuldige afwegingen in maken in de inzet van productiecapaciteit. Op het moment dat een leverancier verwacht onvoldoende voorraad te (gaan) hebben, is men wettelijk verplicht om hier een melding van te maken bij het Meldpunt geneesmiddelentekorten en -defecten. Het Meldpunt bekijkt vervolgens wat de juiste oplossingsrichting is. Tot nu toe is er in vrijwel alle gevallen een alternatief beschikbaar gebleken.
In het SPOC-netwerk wisselen Europese landen ook signalen uit over (dreigende) geneesmiddelentekorten. Ook hier volgen we nauwlettend eventuele signalen uit andere landen. In dit netwerk zijn op dit moment geen signalen gedeeld over geneesmiddelentekorten als direct gevolg van prioritering in productiecapaciteit.
Omdat geneesmiddelentekorten al langer een wereldwijd probleem zijn, wordt er via verschillende nationale en Europese actielijnen (samen)gewerkt aan het voorkomen en oplossen ervan. Over deze actielijnen heb ik u recent geïnformeerd middels de brief «Voortgang algemeen geneesmiddelenbeleid 2021»2.
Kunt u aangeven, indien er bepaalde non-COVID-medicatie op den duur niet leverbaar is, hoe patiënten hierbij geholpen worden? Welke voorbereidingen worden er getroffen om gezondheidsschade te voorkomen?
Op het moment dat het Meldpunt voor een geneesmiddel een melding ontvangt van een verwacht leveringsprobleem, doet het Meldpunt een risicoanalyse. Het kan zijn dat er nog voldoende voorraad in omloop is om het leveringsprobleem te overbruggen. Ook wordt bekeken of sprake is van een kritisch geneesmiddel, onder andere door te beoordelen voor welke aandoening het middel wordt gebruikt en of er alternatieven zijn met dezelfde of vergelijkbare werkzame stof, dosering en toedieningsvorm. Gelukkig is dit laatste vaak het geval. Als er geen alternatieven zijn in Nederland, dan zijn er verschillende oplossingen binnen de vergunningensfeer, zoals het in Nederland registreren van een geneesmiddel dat in het buitenland is goedgekeurd. Als sprake is van een kortdurend tekort en geen alternatieven beschikbaar zijn kan IGJ toestemming geven om een vergelijkbaar geneesmiddel uit het buitenland te betrekken. Indien de benodigde grondstoffen beschikbaar zijn, zijn ook apotheekbereidingen soms een mogelijke oplossing. Via deze wegen wordt vrijwel altijd een oplossing gevonden voor de patiënt. In de uitzonderlijke gevallen dat er geen directe oplossing is, overlegt het CBG met de beroepsgroep wat nodig is. Het CBG kan dan bijvoorbeeld een advies publiceren om het geneesmiddel alleen in te zetten bij patiënten die niet overgezet kunnen worden of om tijdelijk beperkte voorraden mee te geven. Sinds 2017 heeft het CBG circa 13 keer een dergelijk advies gepubliceerd.
Berichten die bij de SP-fractie zijn binnengekomen over compensatie voor vergunninghouders radiofrequenties |
|
Frank Futselaar |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kunt u een overzicht geven van het onderzoek naar de mogelijkheid om voor vergunninghouders van landelijke, regionale en lokale FM-frequenties, ter compensatie van de coronacrisis, de vergunning te verlengen met tenminste twee jaar?1
In de motie Van den Berg c.s.2 wordt de regering verzocht om in overleg met de sector te komen tot een verlenging van de bestaande FM-licenties voor commerciële radiostations. In mijn brief aan uw Kamer van 11 november 20203 heb ik u laten weten dat in reactie op deze motie overga tot een tijdelijke (nood)verlenging van de bestaande commerciële radiovergunningen voor FM met een termijn van minimaal twee jaar tot 1 september 2024. Deze termijn kan oplopen tot drie jaar indien na onderzoek duidelijk wordt dat een dergelijke termijn proportioneel is in verhouding tot het gestelde doel.
Een van de elementen die voor de verlenging van de bestaande vergunningen noodzakelijk is, is de berekening van de verlengingsprijzen. Ik heb daartoe aan SEO Economisch Onderzoek te Amsterdam (SEO) opdracht verstrekt. De verwachting is dat in april, begin mei er meer duidelijkheid ontstaat over de hoogte van de verlengingsprijzen en de vergunningen voor welke deze prijzen moeten gaan gelden. Het gaat hierbij conform de motie om bestaande FM-vergunningen voor landelijk en regionaal gebruik met daaraan gekoppeld spectrum voor digitale radioomroep.
Kunt u aangeven of het klopt dat deze compensatie geen tegemoetkoming biedt voor vergunninghouders met een vergunning voor Laagvermogen Middengolf (LM)? Zo nee, kunt u aangeven op welke wijze vergunninghouders met een LM-vergunning worden gecompenseerd? Zo ja, bent u bereid te onderzoeken op welke wijze deze vergunninghouders wel kunnen worden gecompenseerd?
De radiosector heeft zelf aangegeven dat zij in plaats van overheidssteun in de vorm van geld graag hun bestaande FM-vergunningen verlengd wilde hebben4. De sector heeft aangegeven dat het op deze wijze makkelijker wordt om additionele financiering rond te krijgen om daarmee de coronacrisis door te komen.
Zoals hierboven reeds aangegeven heb ik aan de wens van de sector en uw Kamer gehoor gegeven en wordt er uitvoering gegeven aan de motie Van den Berg c.s. teneinde tijdig de noodzakelijke verlengbaarheidsbesluiten te kunnen publiceren.
De vergunningen voor Laagvermogen Middengolf (LM) zijn op volgorde van binnenkomst uitgegeven voor een termijn van vijf jaar en worden normaliter op grond van artikel 3.17 van de Telecommunicatiewet na afloop van de vergunningstermijn van rechtswege met een periode van vijf jaar verlengd5. Aangezien voor deze vergunningen een ander wettelijk regime van toepassing is, is hiervoor geen afzonderlijk verlengbaarheidsbesluit noodzakelijk en zal er ook geen verlengingsprijs in rekening worden gebracht. Het onderzoek van SEO strekt zich dan ook niet uit tot deze vergunningen.
De vergunninghouders van LM kunnen dus van hun vergunningen gebruik blijven maken. Daarnaast kunnen alle radiopartijen -waaronder de vergunninghouders van LM – gebruik maken van het bestaande pakket aan steunmaatregelen. Het steun- en herstelpakket voor economie en arbeidsmarkt is op 21 januari 20216 verder verruimt om bedrijven zoveel mogelijk te ondersteunen in deze moeilijke tijden. Ik zie dan ook geen redenen om deze categorie vergunninghouders op een afzonderlijke wijze te compenseren.
Kunt u aangeven of, en zo ja op welke wijze, ook lokale vergunninghouders van Digital Audio Broadcasting (DAB) worden meegenomen bij het onderzoek naar de mogelijkheid deze te compenseren voor de gevolgen van de coronacrisis?
Conform het advies van de Taskforce Radio is om vooruitlopend op de afronding van de internationale onderhandelingen een gedeelte van de digitale laag 6 tijdelijk uit te gegeven voor lokaal gebruik. Het uitgeven van laag 6 (of gedeeltes daarvan) vooruitlopend op de definitieve resultaten van de internationale frequentiecoördinatie heeft wel als consequentie dat het onzeker is of hetgeen tijdelijk aan frequentierechten wordt uitgegeven, overeenstemt met het uiteindelijke resultaat van de onderhandelingen. Er is daarom gekozen voor een tijdelijke uitgifte tot en met uiterlijk 31 augustus 2022. Na deze termijn zal de beschikbare frequentieruimte opnieuw worden uitgegeven onder nieuwe voorwaarden conform de resultaten van de internationale onderhandelingen. Dit betekent dat na 31 augustus 2022 de lokale commerciele digitale vergunningen niet verlengd kunnen worden. Deze vergunningen maken derhalve evenmin onderdeel uit van het door SEO uitgevoerde onderzoek naar de verleningsprijzen.
Deelt u de mening dat ook kleine vergunninghouders (LM & DAB) worden getroffen door teruglopende inkomsten als gevolg van de coronacrisis? Zo nee, waarom niet?
De coronacrisis is inmiddels verworden tot ook een langlopende economische crisis, waarbij veel ondernemers en werkenden hard zijn getroffen, zo ook de kleine vergunninghouders (LM & DAB). Ook het kabinet blijft zich daarom in deze moeilijke fase in de bestrijding van het coronavirus onverminderd inspannen om baanbehoud en bedrijvigheid te ondersteunen. Het is om deze reden dat het kabinet besloten heeft het steunpakket voor banen en economie banen en economie fors uit te breiden7.
Deelt u de mening dat, omdat de LM-vergunningen in principe al verlengd worden en een verlenging voor lokale DAB-frequenties wellicht onmogelijk is omdat het misschien in 2028 stopt, er een andere vorm van compensatie nodig is? Zo nee, waarom niet?
Op 5 oktober 20208 heeft het onafhankelijk Adviescollege «Toekomstbeleid Commerciële Radio» advies uitgebracht. De verschillende vraagstukken in het radiodossier, waaronder het toepasselijk verdeelinstrument, zijn in samenhang met elkaar door dit college onderzocht. Ook lag bij dit college de vraag voor wanneer afschakeling van frequentieruimte voor commerciële analoge radio aan de orde is. Het college constateert dat de toekomst van radiodistributie onmiskenbaar in het digitale domein lig. Conform het advies van de Taskforce Radio ben ik overgegaan tot de uitgifte van een extra landelijke digitale laag (laag 7) en zal in 2022 ook de digitale laag 6 – die beter geschikt is voor lokaal gebruik – definitief worden uitgegeven. Op deze wijze zal de transitie van analoge naar digitale radioomroep geleidelijk vorm worden gegeven. Belangstellenden voor een vergunning voor digitale radio met lokaal bereik kunnen bij de start van de aanvraagperiode in 2022 een aanvraag indienen en hebben op deze wijze de mogelijkheid om een vergunning voor een langere periode te verkrijgen. Bij de tijdelijke uitgifte van de lokale DAB frequenties tot 1 september 2022 is hierover duidelijk gecommuniceerd richting partijen. Het toekennen van compensatie – al dan niet op basis van de coronacrisis – is niet in lijn hiermee.
Bent u bereid deze vergunninghouders een alternatieve vorm van compensatie te bieden, bijvoorbeeld door een tijdelijke vrijstelling van de kosten voor het Commissariaat voor de Media en het Agentschap Telecom? Zo nee, waarom niet?
Ook deze vergunninghouders kunnen gebruik maken van het bestaande pakket aan steunmaatregelen dat nog doorloopt tot het tweede kwartaal van 2021. Een tijdelijke vrijstelling van de (toezichts)kosten verschuldigd aan Agentschap Telecom is daarom niet aan de orde. Voor vrijstelling van de kosten voor het Commissariaat voor de Media moeten partijen zich wenden tot de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media.
Het bericht ‘Restcapaciteit reguliere zorg bleef lang onbenut’ |
|
Maarten Hijink |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Restcapaciteit reguliere zorg bleef lang onbenut»?1
Het artikel bevestigt voor mij de noodzaak om de lessen van de eerste coronagolf van maart 2020 verder te ontwikkelen en toe te passen binnen het Nederlandse zorgstelsel. Deze lessen zijn onder andere verwerkt in het tijdelijk beleidskader voor het waarborgen acute zorg in de covid-19 pandemie2 dat ik op 23 oktober heb gedeeld met de Kamer. Met behulp van dit tijdelijk beleidskader beoog ik de toegankelijkheid van de acute en kritiek planbare zorg zo goed mogelijk te waarborgen, met in heel Nederland een zo gelijk en evenwichtig mogelijk niveau van toegankelijkheid van zorg voor de patiënten.
Vindt u het ook schokkend dat de restcapaciteit voor reguliere zorg gedurende de eerste coronagolf vanwege strategische belangen gedeeltelijk onbenut is gebleven?
Er zijn mij geen feiten bekend over zorgcapaciteit die tijdens de eerste golf doelbewust onbenut is gebleven. Er zijn geen afspraken gemaakt tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars dat bepaalde zorg niet geleverd mocht worden en er zijn in dat kader ook geen beperkingen opgelegd in het verlenen van zorg aan individuele patiënten.
Dat er restcapaciteit voor reguliere zorg gedurende de eerste golf gedeeltelijk onbenut is gebleven komt voort uit verschillende redenen. Vanwege een zeer plotselinge toename van patiënten op de verpleegafdelingen en de Intensive Care (IC) is in de eerste coronagolf besloten tot het nationaal afschalen van reguliere zorg om capaciteit te creëren voor de opvang of overname van patiënten. In deze acute setting waarin er per regio en zelfs per instelling verschillend was afgeschaald was het moeilijk om de restcapaciteit van de reguliere zorg in kaart te brengen.
Een andere reden dat er onvolledig gebruik is gemaakt van de beschikbare reguliere zorg is dat er minder verwijzingen hebben plaatsgevonden omdat veel mensen die niet naar de huisarts gingen dat niet durfden of de zorg niet verder wilden belasten. Daarnaast zijn er ook patiënten die niet de voorkeur hebben, met name bij complexe behandelingen of ingrepen, om verwezen te worden naar een andere zorginstelling en/of behandelend arts om eerder zorg te kunnen ontvangen.
Begrijpt u de beslissing van covid-ziekenhuizen om patiënten niet door te verwijzen naar plekken waar nog wel plaats was, uit angst om deze patiënten kwijt te raken? Deelt u de mening dat deze beslissing van de ziekenhuizen veroorzaakt is door de rol van concurrentie in het zorgstelsel? Zo ja, ziet u hierin ook bewijs dat concurrentie niet thuishoort in de zorg?
Zoals in het voorgaande antwoord is toegelicht, zijn er geen feiten of signalen bekend over het (al dan niet doelbewust) onthouden van zorg aan mensen terwijl die wel beschikbaar was.
Bij het besluit om patiënten over te plaatsen spelen veel verschillende overwegingen, waaronder natuurlijk het belang van continuïteit in de behandeling en de eigen voorkeur van patiënten. Er zijn geen concrete signalen bekend dat financiële overwegingen een rol hebben gespeeld bij het besluit om patiënten al dan niet over te plaatsen of door te verwijzen.
Veldpartijen hebben aangegeven dat overwegingen rond concurrentie in sommige gevallen belemmerend hebben gewerkt bij de totstandkoming van samenwerkingsafspraken, maar er zijn ook juist in deze periode diverse nieuwe vormen van samenwerking opgezet. Zo was er een veel grotere behoefte aan samenwerking en regie, bijvoorbeeld op het gebied van coördinatie van IC-capaciteit, dan in een normale situatie en die ruimte is er ook binnen het huidige stelsel. Zorgverzekeraars hebben intensief samengewerkt om de zorg toegankelijk te kunnen houden. Ze hebben bijvoorbeeld snel samen regelingen kunnen en mogen optuigen om zorgaanbieders financieel comfort te geven. Hierin was marktwerking nadrukkelijk niet het leidende principe, maar continuïteit van zorg en hiermee zijn de randvoorwaarden geschapen waarbinnen zorgaanbieders zich maximaal konden richten op het belang van de patiënt.
Overigens zijn patiënten niet afhankelijk van een verwijzing om te wisselen van zorgaanbieder. Zij kunnen zelf contact opnemen met hun zorgverzekeraar voor zorgbemiddeling, of rechtstreeks met een andere zorgaanbieder. De NZa heeft het ontsluiten van informatie over het aanbod van reguliere zorg bevorderd en ook zijn financiële afspraken gemaakt over het zo efficiënt mogelijk benutten van de beschikbare capaciteit.
Heeft u enig inzicht in de omvang van de zorg die niet is doorgegaan terwijl er wel restcapaciteit beschikbaar was en wat de gevolgen zijn van deze uitgestelde zorg? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Gedurende de eerste coronagolf bleef de (semi-)acute en kritiek planbare zorg beschikbaar, en tevens werden manieren gevonden om zorg te vervangen zoals bijvoorbeeld het videoconsult om zorg op afstand te blijven leveren. Wanneer
afspraken voor reguliere zorg werden uitgesteld had dit niet als gevolg dat mensen géén zorg zouden ontvangen.
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft nader onderzoek gedaan naar de beschikbaarheid van zorg door de wachttijden landelijk en regionaal in kaart te brengen en te vergelijken met de treeknorm. Het aantal overschrijdingen van de treeknorm voor de polikliniek en diagnostiek lag in juni en juli van 2020 ongeveer op het niveau van begin 2020. Voor behandelingen in het ziekenhuis is er sprake van een lichte stijging van het aantal overschrijdingen van de treeknorm, waarbij er behoorlijke regionale verschillen zijn. Voor verschillende behandelingen in het ziekenhuis waren de wachttijden ook voor de corona-uitbraak al langer dan de Treeknormen.
Op basis van de gegevens van ZorgDomein kan geconcludeerd worden dat tijdens de eerste golf van de coronacrisis het aantal verwijzingen van huisartsen naar het ziekenhuis over de gehele breedte van de zorg was afgenomen. Vanaf begin april nam het aantal verwijzingen weer gestaag toe en was in augustus gestabiliseerd rond het niveau van eerdere jaren. Een deel van deze verwijzingen zullen niet ingehaald hoeven worden, omdat klachten vanzelf zijn overgegaan of op een andere manier aan de zorgvraag (bijvoorbeeld door de huisarts) is voldaan. Een deel echter zal nu een zwaardere zorgvraag zijn.
Hoe beoordeelt u de opmerking dat de vangnetregeling van de zorgverzekeraars bijdraagt of heeft bijgedragen aan het feit dat covid-ziekenhuizen hun patiënten niet doorverwezen naar andere plekken waar wel capaciteit was, aangezien gesteld wordt dat «de verzekeraar niet twee keer gaat betalen en liever de wachtlijsten wat laat oplopen»? Indien u dit signaal herkent, bent u bereid zorgverzekeraars hierop aan te spreken en in te zetten op een aanpassing van de vangnetregeling?
Ik ben van mening dat het onwenselijk is als er reguliere zorg onnodig wordt uitgesteld vanwege de vangnetregeling. De vangnetregeling van verzekeraars heeft dat ook niet als doel. Ongeacht het bestaan van een vangnetregeling kunnen verzekerden die te lang moeten wachten bij een bepaalde zorgaanbieder zich melden bij hun zorgverzekeraar voor zorgbemiddeling.
Ik ken geen feiten of signalen over zorgverzekeraars die doelbewust de wachtlijsten zouden hebben laten oplopen. Met alle ziekenhuizen en klinieken zijn in 2020 continuïteitsregelingen getroffen, wat maakte dat zij gecompenseerd zijn voor productieverlies. Daarbij is steeds aangegeven dat bij het verplaatsen van patiënten naar een kliniek de financiering moet volgen en dat tussen ziekenhuis en kliniek een financiële afrekening moet plaatsvinden. Anders wordt de zorg dubbel betaald en dat is ook in een pandemie niet gewenst en verantwoord. Zorgverzekeraars werken samen met de NZa aan het inzichtelijk krijgen van de beschikbare capaciteit en nemen deze inzichten mee naar de ROAZ-tafels en zorgbemiddeling.
Het is belangrijk om te realiseren dat klinieken niet alle reguliere zorg kunnen leveren, omdat ze hiervoor niet geëquipeerd zijn. Het is daarom in een situatie als de covid-pandemie onvermijdelijk dat wachtlijsten oplopen.
Zorgverzekeraars hebben op basis van hun zorgplicht ook de taak om ziekenhuizen aan te spreken als dergelijke situaties zich zichtbaar voordoen en zij monitoren hier dan ook op.
Het artikel ‘Subsidie voor fossiele brandstoffen ongekend groot’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Subsidie voor fossiele brandstoffen ongekend groot»?1
Ja.
Kunt u het verschil verklaren tussen het stimuleren van het gebruik van fossiele brandstoffen, wat volgens het kabinet in Nederland 4,5 miljard euro per jaar is, en het bedrag waar de schrijver van dit artikel op uitkomt, namelijk een viermaal hogere jaarlijkse subsidie van 17,5 miljard euro?
In de brief over financiële prikkels voor fossiele brandstoffen in Nederland (Kamerstuk 32 813, nr. 566) is een tabel opgenomen waarin de gemiste overheidsinkomsten van fiscale en niet-fiscale maatregelen berekend zijn op € 4,5 miljard. In deze tabel is eveneens voor enkele posten aangegeven dat het niet mogelijk is om een inschatting te geven van de corresponderende gemiste overheidsinkomsten, omdat de benodigde gegevens hiervoor ontbreken en/of er geen betrouwbare inschatting te maken is. Onder de tabel in de kamerbrief wordt dit per regeling toegelicht. De auteur van het artikel «Subsidie voor fossiele brandstoffen ongekend groot» (hierna: auteur) heeft geprobeerd de ontbrekende bedragen in te vullen. Ik deel de aannames die de auteur daarbij hanteert niet. Ik ben dan ook van mening dat de berekening geen goede inschatting geeft van de jaarlijkse subsidie voor fossiele brandstoffen.
Waarom heeft u de gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) niet gebruikt, gezien het feit dat in het overzicht van het kabinet van een aantal regelingen het bedrag ontbrak omdat dit niet beschikbaar zou zijn, maar dat uit het artikel blijkt dat een groot deel van deze ontbrekende subsidies alsnog kan worden berekend met openbare gegevens van het CBS?
De cijfers die het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) presenteert, zijn niet 1-op-1 te gebruiken voor het berekenen van de ontbrekende bedragen. Hiervoor is een vertaalslag nodig waarbij aannames moeten worden gedaan. Ik licht een aantal van deze punten in het vervolg uit.
Allereerst is bij het bepalen van de budgettaire omvang van het degressieve tarief in de energiebelasting zeer bepalend tegen welk benchmarktarief je de huidige, bestaande degressieve tarieven af zet. Een degressieve belasting is een belasting waarbij het tarief lager wordt naarmate de grondslag stijgt. De keuze van het benchmarktarief is arbitrair. Dit heeft als gevolg dat een dergelijke berekening met arbitraire keuzes weinig zekerheid biedt over de daadwerkelijke omvang. De auteur kiest in zijn berekening om iedere afwijking van het hoogste belastingtarief van de eerste verbruiksschijf aan te merken als fossiele subsidie en trekt dat door in alle berekeningen van tariefverschillen en vrijstellingen. Deze benadering zou er toe leiden dat bij een vergelijking tussen landen de fossiele subsidie in een land dat een deel van het verbruik hoog belast en een deel minder hoog sprake is van een fossiele subsidie. In een land waar al het energieverbruik laag wordt belast zou dan geen sprake zijn van fossiele subsidie. Een benadering met dergelijke uitkomsten is volgens het kabinet niet wenselijk.
Ook bij bijvoorbeeld het bepalen van de omvang van de vrijstelling voor aardgas gebruikt voor elektriciteitsopwekking kiest de auteur om de fossiele subsidie te bepalen door de vrijstelling af te zetten tegen het hoogste tarief.
De benchmark-aspecten zoals genoemd bij het degressieve tarief in de energiebelasting spelen op vergelijkbare wijze bij het verschil tussen de accijns op benzine en diesel. De auteur presenteert iedere afwijking van het hogere benzinetarief als een fossiele subsidie. Ook hier geldt dat die keuze arbitrair is en zou leiden tot onwenselijke en onlogische uitkomsten bij vergelijkingen tussen landen.
Verder valt op dat de berekeningen van de auteur inclusief 21% btw zijn gepresenteerd, waar de overheid de ramingen voor de fiscale regelingen binnen de energiebelasting altijd exclusief btw presenteert. Dit verklaart ook een deel van het verschil.
Kunt u toelichten op hoeveel miljard euro subsidie voor fossiele brandstoffen het kabinet zou komen als zij gebruik maakt van de openbare gegevens van het CBS? Zou dit overeenkomen met de 17,5 miljard euro van dit artikel?
In het antwoord op vraag 3 heb ik toegelicht dat de cijfers van het CBS niet 1-op-1 zijn te gebruiken voor het berekenen van de ontbrekende bedragen en het hierbij gaat om arbitraire keuzes in de berekening. Zowel bij het verschil tussen de benzine en dieselaccijns als bij het degressieve tarief is het ontbreken van een geschikte benchmark vanwege de arbitraire keuze van deze benchmark de reden voor het niet kunnen presenteren van cijfers.
Bent u van mening dat door de ontbrekende gegevens een vertekend beeld is ontstaan van de hoeveelheid subsidie voor fossiele brandstof? Kunt u dit toelichten?
Ik ben niet van mening dat er een vertekend beeld is ontstaan. In de brief is een overzicht opgenomen van alle relevante fiscale en niet-fiscale regeling. Daarbij is voor zoveel mogelijk posten eveneens een inschatting opgenomen van de corresponderende gemiste overheidsinkomsten. De overige posten zijn transparant weergegeven in de tabel, met de toelichting dat een bedrag niet beschikbaar was vanwege de bij de toelichting genoemde redenen. Het gepresenteerde bedrag van € 4,5 miljard is daarmee niet het volledige bedrag. Het berekenen van de overige posten met arbitraire aannames zou mijns inziens echter juist leiden tot een vertekend beeld.
Kunt u toelichten hoe zo’n hoge jaarlijkse subsidie te verenigen is met de motie Van der Lee uit 2018 die vraagt om een stapsgewijze afbouw van financiële prikkels die de Nederlandse klimaatdoelen tegenwerken?2
Zoals eerder gedeeld in de brief van 14 september jl. heeft het kabinet het voornemen om deze financiële prikkels voor fossiele brandstoffen af te bouwen en zo het gebruik van fossiele brandstoffen beter te beprijzen. Daarbij is van belang dat dit dient te gebeuren met oog voor het gelijke speelveld. De regelingen zien in veel gevallen op sectoren die gevoelig zijn voor internationale concurrentie. Bovendien zijn vrijstellingen soms zowel vastgelegd via regelingen in het kader van de Europese Richtlijn Energiebelastingen als via internationale, Europese en bilaterale verdragen, hetgeen de mogelijkheid tot en het effect van eigenstandig handelen van Nederland beperkt. Dit jaar wordt er een voorstel verwacht van de Europese Commissie voor de herziening van de Richtlijn Energiebelastingen zodat deze past in het streven naar een CO2-neutrale energiehuishouding in 2050. Dit voorstel biedt kansen voor verminderen of afschaffen van financiële prikkels voor fossiele brandstoffen in Europees verband en kan als input dienen voor een nieuw kabinet. Daarnaast lopen er op dit moment meerdere nationale trajecten waarin de financiële prikkels met betrekking tot fossiele brandstoffen worden bekeken. Zo worden de energiebelasting en de opslag duurzame energie (ODE) geëvalueerd. Hierin wordt onder andere gekeken naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van de fiscale regelingen. De resultaten van deze trajecten verwacht ik in de komende maanden. Deze onderzoeken kunnen bijdragen aan de keuzes van een volgend kabinet om de fiscale regelingen op dit gebied te herzien.
Wat gaat u doen tegen de grootschalige fiscale stimulering van fossiel energiegebruik?
Zie antwoord vraag 6.
Het melden van telen op zand en of löss grond door boeren |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de maatregel dat boeren die mais willen telen op zand- en/of lössgrond dit uiterlijk op 15 februari moeten melden?
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel meldingen, hoeveel percelen en hoeveel hectares inmiddels zijn aangemeld?
Tot en met 11 februari 2021 om 9u ’s ochtends zijn er 12.216 meldingen ontvangen. Het betreft 45.553 percelen waarvan de totale oppervlakte 115.937 hectare is.
Kunt u aangeven hoeveel mais de afgelopen vijf jaar (graag een overzicht per jaar) geteeld is op zand- en/of lössgronden?
In onderstaande tabel is de oppervlakte van het areaal waarop in de afgelopen vijf jaar maïs is geteeld op zand- en lössgronden opgenomen.
Totale oppervlakte areaal maïs op zand- en lössgronden
2015
172.606
2016
160.828
2017
158.354
2018
159.133
2019
150.248
2020
152.887
Heeft u onderzoek gedaan naar de extra kosten en of administratieve lasten die de ondernemer maakt voor deze maatregel? Zo ja, kunt u de uitkomsten met de Kamer delen? Zo nee waarom niet?
In de nota van toelichting van het Besluit van 29 december 2020 tot wijziging van het Besluit gebruik meststoffen ter uitvoering van het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn dat op 6 januari jl. in het Staatsblad is gepubliceerd (nummer 2021–2) is in paragraaf 3 Effecten bedrijfsleven en overheid ingegaan op de bedrijfseffecten van de maatregel van de aanpassing in de uitrijdperiode op bouwland voorafgaand aan de teelt van maïs. De berekening van de administratieve last als gevolg van de voorafgaande melding van de teelt van maïs is toegelicht. Aan de berekening ligt de gecombineerde opgave van 2019 ten grondslag van landbouwers die in die jaren maïs hebben geteeld op zand- en lössgronden. Voor de melding wordt gerekend met 2,5 minuut voor het aanmelden op Mijn RVO, een kwartier voor het verzamelen van gegevens en 1,2 minuut voor het doorvoeren van het perceelnummer. Daarbij wordt gerekend met een tarief per persoon per uur van € 37 overeenkomstig de standaard die voor kostenberekening van landbouwers wordt toegepast. Daarmee komt de totale regeldruk op € 249.428,-. De reacties in de consultatie zijn aanleiding geweest om in het ontwerpbesluit de melding van een perceel te kunnen wijzigen, omdat het bijvoorbeeld voorkomt dat na 15 februari percelen worden geruild. Het is niet mogelijk in te schatten hoeveel percelen dit betreft, daarom kan de regeldruk van de wijziging van de melding niet worden berekend. In de paragraaf Overige bedrijfseffecten van de nota van toelichting is de aanpassing van de uitrijdperiode van drijfmest en vloeibaar zuiveringsslib voorafgaand aan de teelt van maïs voor een landbouwer kan leiden tot mogelijke aanvullende afzetkosten voor mest. De omvang van deze kosten is niet te duiden omdat dit per bedrijf kan verschillen.
Bent u bekend met signalen uit de praktijk dat deze maatregel de uitruil van gronden tussen akkerbouw en veeteelt bemoeilijkt en er daardoor minder mogelijkheden zijn voor het verbouwen van «eigen krachtvoer»? Zo nee, bent u bereid om met een aantal boeren die hier in de praktijk tegenaan lopen in gesprek te gaan? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik heb dergelijke signalen ontvangen.
In mijn brief van 18 mei 2020 (Kamerstuk 33 037, nr. 368) heb ik uw Kamer geïnformeerd over de uitvoering van het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn 2018–2021 (hierna: zesde actieprogramma) gedurende het resterende deel van de looptijd van dit actieprogramma. Ik heb toen aangegeven dat nog enkele maatregelen zullen worden doorgevoerd rondom de teelt van maïs op zand- en lössgronden waarbij het principe van precisiebemesting uitgangspunt is, ook ter beperking van emissies. Voortschrijdend inzicht als gevolg van wetenschappelijke inzichten en de rechtvaardiging van investeringen voor de toepassing van rijenbemesting in maïs op zand- en lössgronden per 1 januari 2021 heeft er destijds toe geleid dat ik heb besloten deze maatregel op een andere, eenvoudigere en minstens even effectieve manier verder uit te werken. Daarom heb ik toen besloten de uitrijdperiode voorafgaand aan de teelt van maïs op zand- en lössgrond in te korten. Deze invulling maakt deel uit van een pakket aan maatregelen, zoals ik in deze brief heb toegelicht.
Van 18 mei 2020 tot en met 15 juni 2020 heeft consultatie van het betreffende ontwerpbesluit plaatsgevonden waarop eenieder in de gelegenheid is gesteld om hier desgewenst op te reageren. Van 31 augustus 2020 tot en met 4 november 2020 is het ontwerpbesluit in het kader van de voorhang aan uw Kamer voorgelegd (Kamerstuk 33 037, nr. 372). Van 6 januari jl. tot en met 3 februari jl. is het Besluit in het kader van de nahang aan uw Kamer voorgelegd (Kamerstuk 33 037, nr. 382).
Ik ben altijd bereid het gesprek te voeren met boeren over hun ervaringen in de praktijk.
Deelt u de mening dat door de verplichting van het aanmelden van percelen die gebruikt worden voor de maisteelt voor 15 februari de flexibiliteit van het bouwplan en het werk van de boer wordt aangetast? Zo nee, waarom niet en kunt u toelichten hoe boeren kunnen anticiperen als bijvoorbeeld de weersomstandigheden zo zijn dat aanmelding van de percelen nog ongewis is?
Nee, ik deel uw mening niet. De reacties die gedurende de consultatie op het ontwerpbesluit zijn gegeven, hebben ertoe geleid dat in het ontwerpbesluit is voorzien in de mogelijkheid dat percelen die aangemeld zijn voor de teelt van maïs ook weer afgemeld kunnen worden.
Bent u bekend met het feit dat mais in hetzelfde seizoen soms gezaaid wordt na het mislukken van een ander gewas op dat perceel, zoals bieten die bevroren zijn en/of aardappelen die het niet redden, om uiteindelijk geoogst te kunnen worden en bent u van mening dat dit onder de huidige regels wel of niet is toegestaan? Waarom wel of waarom niet? Zo niet, bent u bereid dit mogelijk te maken? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben hiermee bekend. Zoals in de beantwoording op vraag 6 is aangegeven is erin voorzien dat de melding die gedaan is waarbij een perceel is aangemeld voor de maïsteelt weer kan worden gewijzigd.
Heeft u kennis genomen van de neveneffecten die door deze maatregel zullen ontstaan en kunt u een reactie geven op de volgende situaties:
Ja, ik heb kennis genomen van de neveneffecten. Ten aanzien van de eerste situatie deel ik uw mening niet dat er een achterstand ontstaat. Aangemelde percelen kunnen worden afgemeld waardoor landbouwers vanaf de datum dat de wijziging wordt doorgegeven alsnog kunnen bemesten. Ten aanzien van de tweede situatie geldt dat maïs niet geteeld mag worden indien het perceel niet is gemeld. Dit geldt ook voor percelen die op dit moment grasland zijn. De situatie waarin grasland wordt gescheurd om toch te kunnen voldoen aan het gewenste areaal maïs, omdat sommige percelen niet zijn aangemeld zal zich dus in de praktijk ook niet of nauwelijks voordoen.
Bent u bekend met mineralenmanagement waarbij boeren continu bezig zijn met de benutting van mineralen en het halen van milieuwinst en is het u bekend dat veel boeren hier, al dan niet in collectief verband, via de melkfabriek of voerleverancier mee bezig zijn en wat vindt u van deze initiatieven? Ziet u ook een steeds grotere bewustwording van de keuze en het gebruik van vanggewassen en optimale benutting van mineralen? Zo nee, kunt u dat onderbouwen?
Ja, ik ben bekend met dergelijke bestaande initiatieven, zoals de Kringloopwijzer, en de systemen die bijvoorbeeld in de pilot Slim Bemesten of op Koeien & Kansen-bedrijven worden ontwikkeld. De voorlopers in de sector, die dit soort managementinstrumenten ontwikkelen en gebruiken, kan ik alleen maar toejuichen.
Via diverse kanalen is mij opgevallen dat sectorpartijen steeds bewuster en slimmer met de teelt van een vanggewas omgaan. Zo zijn in korte tijd de vroegrijpe maïsrassen sterk verbeterd. Ik heb dan ook de verwachting dat het vanggewas in de loop van de tijd nog effectiever zal bijdragen in de benutting van mineralen.
Deelt u de mening dat deze maatregel de meerderheid van de boeren treft en de motivatie van het boeren aantast, terwijl deze maatregel bedoeld is voor de kleine minderheid? Zo nee, kunt u dat toelichten? Zo ja, welke alternatieven heeft u onderzocht om de excessen aan te kunnen pakken?
Deze maatregel volgt uit de uitvoering van het zesde actieprogramma. In de beantwoording op vraag 5 ben ik ingegaan op de achtergrond van deze maatregel. Met deze maatregel is precisiebemesting het uitgangspunt gebleven. Recent is de Nitraatrapportage (Kamerstuk 33 037, nr. 378) aan uw Kamer aangeboden over de periode 2016–2019. Deze rapportage laat zien dat op meer dan de helft van de landbouwbedrijven in de zand- en lössregio de nitraatconcentratie te hoog is. Ik deel uw mening dan ook niet dat dit een kleine minderheid betreft.
Bent u bereid deze maatregel te heroverwegen en boeren de ruimte te geven om flexibel in te kunnen spelen op de verschillende omstandigheden die een boer niet altijd in de hand heeft, zoals bijvoorbeeld de weersomstandigheden (op dit moment een stevige vorstperiode terwijl andere jaren half februari gestart kan worden met het bemesten)? Zo nee, waarom niet?
In de beantwoording op vraag 5 heb ik de achtergrond bij deze maatregel toegelicht. Ook heb ik aangegeven dat het Besluit waar deze maatregel deel van uitmaakt is vastgesteld. De inwerkingtreding bij koninklijk besluit door publicatie in het Staatsblad zal op zeer korte termijn plaatsvinden.
Kunt u de HUF-toets met de Kamer delen, dit is de toets die de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) uitvoert op de handhaafbaarheid, uitvoering en fraudebestendigheid? Zo nee, is deze toets wel uitgevoerd? Kunt u, indien deze toets niet is uitgevoerd, aangeven waarom deze niet is uitgevoerd en kunt u de precieze randvoorwaarden delen wanneer deze toets wel of niet wordt uitgevoerd?
Ja, op 9 februari 2021 heb ik de HUF-toets met uw Kamer gedeeld.
Herinnert u zich uw toezegging dat u de HUF-toets over de drempels in de ruggenteelt met de Kamer zou delen, gedaan tijdens het debat over de NVWA op 2 februari 2021 waarin de Kamer kritisch was over het takenpakket van de NVWA, en kunt u aangeven wanneer deze gedeeld wordt?
Ik verwijs naar de beantwoording op vraag 12.
Kunt u uitgebreid reflecteren op de maatregel rond het melden van telen en de maatregel zoals het aanbrengen van drempels in de ruggenteelt waarbij u rekenschap geeft van het vakmanschap van de boer, de administratieve lasten, de uitvoerbaarheid voor de boer, de handhaafbaarheid van de maatregel, de professionaliteit van de boer, het mineralenmanagement in relatie tot de milieuwinst en kunt u deze reflectie onderbouwen met de uitkomsten van een breed praktijkonderzoek in diverse delen van het land?
Op 22 december 2017 (Kamerstuk 33 037, nr. 250) heb ik uw Kamer het zesde actieprogramma toegezonden en dit programma is gelijktijdig conform artikel 5 van de Nitraatrichtlijn bij de Europese Commissie ingediend waarmee invulling is gegeven aan het mestbeleid voor de periode 2018 tot en met 2021. De invulling van dit actieprogramma vormde ook de grondslag voor de derogatie. Doel van het actieprogramma is de verontreiniging veroorzaakt of teweeggebracht uit agrarische bronnen te verminderen en te voorkomen. Aan de maatregelen in dit actieprogramma lagen de milieuresultaten ten grondslag. Dit heeft ertoe geleid dat het maatregelenpakket zich onder andere richtte op waterkwaliteitsproblemen op regionaal en lokaal niveau, samenhangend met de mate en de aard van het gebruik van stikstof en fosfaat in de landbouw. Dit actieprogramma is dan ook meer dan de voorgaande actieprogramma’s gericht geweest op specifieke gebieden en grondsoorten, zoals de zand- en lössregio, teelten, zoals maïs, en landbouwpraktijken. Naast het stimuleren van de goede landbouwpraktijk was het als gevolg van de milieuresultaten onvermijdelijk dat verplichtende maatregelen zijn ingevoerd.
Bij de totstandkoming van het actieprogramma heeft veelvuldig overleg met diverse sectorpartijen plaatsgevonden. In de beantwoording op vraag 5 heb ik toegelicht op welke wijze uitvoering aan het zesde actieprogramma is gegeven in de resterende looptijd.
Herinnert u zich eerdere Kamervragen van het lid Lodders (VVD) over het illegaal uitrijden van mest en het niet opvolgen van meldingen en waarom is er niet gekozen voor het verbeteren van de handhaving, terwijl uit deze Kamervragen blijkt dat aan diverse meldingen van het illegaal uitrijden van mest geen opvolging tot handhaving is gegeven en kunt u toelichten waarom u de keuze maakt voor een extra maatregel in plaats van het handhaven van de bestaande regels?1 2 3
Ja, deze eerdere vragen van het lid Lodders over het illegaal uitrijden van mest herinner ik mij. Meldingen hierover neem ik zeer serieus en ik heb daarbij in de beantwoording tevens aangegeven dat er sluitend bewijs moet zijn (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 345). De NVWA verstaat onder het illegaal uitrijden van mest het uitrijden buiten de toegestane periodes of ten tijde van sneeuw en vorst. Indien dit het geval is, worden passende maatregelen genomen.
Door de handhavende diensten wordt veel inzet gepleegd in het kader van de Versterkte Handhavingsstrategie, waaronder ook gebiedsgericht. Over de voortgang in de uitvoering van deze strategie heb ik uw Kamer en de Europese Commissie bij regelmaat op de hoogte gesteld (meest recentelijk Kamerstuk 33 037, nr. 373).
Dna-testen in verband met verzoeken tot gezinshereniging voor vluchtelingen |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel waaruit blijkt dat gezinshereniging van vluchtelingen wordt afgewezen als niet binnen vier weken een afspraak is gemaakt met de Nederlandse ambassade voor dna-onderzoek?1
Ja.
Onderschrijft u dat Nederland op grond van internationaal recht en de gezinsherenigingsrichtlijn de gezinshereniging van vluchtelingen moet bevorderen en daarbij rekening moet houden met de bijzondere situatie van de vluchteling en de gezinsleden? Onderschrijft u voorts dat daarbij bovendien de gezinsherenigingsprocedure van vluchtelingen op grond van de jurisprudentie van het Europees Hof van de Rechten van de Mens (EHRM) snel, zorgvuldig en met speciale zorg moet worden afgehandeld?
Ja.
Is sprake van een nieuwe werkwijze dat gezinsleden slechts vier weken de tijd krijgen om een afspraak bij de ambassade te maken waarna bij het verloop van deze termijn de aanvraag direct wordt afgewezen? Wat is de juridische grondslag voor deze fatale termijn? Waarom is niet gekozen voor een ruimere termijn met de mogelijkheid deze indien nodig te verlengen?
Nee, er is geen sprake van een nieuwe werkwijze. Gezinsleden die een DNA-onderzoek krijgen aangeboden, hebben standaard vier weken de tijd om een afspraak in te plannen bij een Nederlandse vertegenwoordiging. Dit is een staande werkwijze die geldt voor alle nationaliteiten. Gedurende deze vier weken kunnen de gezinsleden telefonisch of via het online afsprakensysteem van de betreffende ambassade of Nederlandse vertegenwoordiging, een afspraak maken. In Addis Abeba plant de ambassade telefonisch afspraken in met gezinsleden, waarbij de nareizigers meerdere keren, over een periode van meerdere weken gebeld voor een afspraak. De daadwerkelijke afspraak kan later plaatsvinden. Het betreft een termijn die in de praktijk wordt gehanteerd en aansluit bij de reactietermijn die de vreemdeling krijgt wanneer er sprake is van een incompleet dossier en deze door middel van een herstel van het verzuim wordt aangevuld. De termijn voor het maken van een DNA afspraak bij de ambassade is niet wettelijk vastgelegd. Omdat de daadwerkelijke afspraak later dan de genoemde vier weken kan plaatsvinden, is in een redelijke termijn voorzien.
Klopt het dat de Nederlandse ambassade nog niet eerder dna-onderzoek heeft kunnen faciliteren vanwege de coronasituatie? Hoe lang heeft het geduurd voordat de Nederlandse ambassade weer de mogelijkheid van dna-onderzoek kon bieden? Is al deze tijd de beslistermijn van de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) opgeschort? Waarom kan de IND de beslistermijn niet verder opschorten om gezinnen een reële kans te bieden de Nederlandse ambassade te bereiken en op die manier de gezinshereniging voor de vluchtelingengezinnen te faciliteren?
Door COVID-19 was het Ministerie van Buitenlandse zaken medio maart 2020 genoodzaakt de niet-essentiële consulaire dienstverlening op de diplomatieke vertegenwoordigingen af te schalen, zo ook het afnemen van DNA-materiaal. Daar waar de reguliere consulaire dienstverlening sinds eind mei 2020 geleidelijk kon worden hervat, heeft het hervatten van DNA-afnames langer geduurd. Dit komt met name doordat consulaire afdelingen niet over voldoende faciliteiten beschikten om dit proces conform RIVM richtlijnen en Rijksbrede protocollen veilig uit te kunnen voeren, en/of door onvoldoende beschikbaarheid van medisch personeel. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de diplomatieke vertegenwoordigingen hebben zich hard ingezet om consulaire afdelingen zo in te richten- of externe locaties te vinden om veilig DNA-materiaal af te kunnen nemen. Sinds 1 november 2020 is de Nederlandse ambassade in Addis Abeba weer in staat DNA-afnames te faciliteren.
De IND heeft in de individuele aanvragen waarin door de overmachtssituatie nadere onderzoeken geen doorgang konden vinden, de beslistermijnen tijdelijk opgeschort. De huidige omstandigheden in de Tigray regio zijn grillig en onvoorspelbaar, waardoor het onduidelijk is wanneer de vreemdelingen aldaar wel beschikbaar zullen zijn voor een nader onderzoek. Het kan niet met zekerheid worden gesteld dat de gezinsleden bij een verlenging van de termijn met enkele weken daadwerkelijk gebaat zouden zijn. Daarom heeft de IND er niet voor gekozen om de termijn te verlengen.
Vreemdelingen die worden afgewezen omdat zij niet beschikbaar zijn voor onderzoek, wordt verzocht een nieuwe aanvraag in te dienen zodra zij wél beschikbaar zijn voor onderzoek. Deze nieuwe aanvraag wordt vervolgens met voorrang opgepakt. De afspraak voor het nader onderzoek wordt dan snel gepland.
Erkent u dat het moeten doen van een nieuwe aanvraag vertraging oplevert, ook al wordt deze met voorrang behandeld? Kunt u aangeven hoe snel gemiddeld en hoe lang maximaal het de IND zal vergen om een nieuwe beslissing te nemen? Hoe snel zal het nieuwe aanbod voor dna-onderzoek er liggen? Erkent u dat het moeten behandelen van een nieuwe aanvraag de IND ook weer extra werklast oplevert?
Bij de beoordeling van de nieuwe aanvraag, zal het onderliggende dossier volledig worden betrokken. Waar mogelijk wordt de aanvraag door de medewerker behandeld die ook bij de eerste aanvraag de zaakverantwoordelijk medewerker was en zodoende bekend is met het dossier. De eerdere conclusie in deze aanvragen dat de gezinsleden voor een DNA-onderzoek in aanmerking kwamen, zal indien de omstandigheden niet zijn gewijzigd, opnieuw worden getrokken. Het aanbod voor een DNA-onderzoek zal dan opnieuw worden gedaan. De IND neemt na ontvangst van de nieuwe aanvraag, binnen vier weken contact op met de vreemdeling. De referent wordt gevraagd de nieuwe aanvraag pas in te dienen wanneer er daadwerkelijk zicht is op contact met de gezinsleden en de mogelijkheid een afspraak in te plannen. Zo wordt de extra werklast voor de IND zoveel mogelijk beperkt.
Wat zijn de gevolgen van het moeten doen van een nieuwe aanvraag voor met name alleenstaande minderjarige vluchtelingen (AMV's) die inmiddels 18 jaar zijn geworden? Geldt voor hen dat zij alleen nog een reguliere aanvraag kunnen indienen waarvoor (opnieuw) leges betaald moet worden? Kunt u aangeven hoe hoog deze leges zijn voor een ouder en hoe hoog voor eventuele broertjes en zusjes? Erkent u dat voor een minderjarige of net meerderjarig geworden asielstatushouder deze bedragen een grote belemmering vormen en het zoeken naar mensen die hierbij financieel willen helpen alleen maar verdere vertraging oplevert? Bent u bereid de (voormalig) minderjarige asielstatushouders vrij te stellen van leges?
Een amv die tijdens de eerste nareisprocedure meerderjarig wordt, wordt gedurende de gehele procedure beschouwd als minderjarige. Bij een afwijzing zal de aanvrager ook in de eventuele bezwaarprocedure als minderjarige worden beschouwd.
Voor alle meerderjarigen die om gezinshereniging met ouders verzoeken, geldt de vrijstelling van materiële voorwaarden in het begunstigende nareiskader, zoals leges, niet. Hierop geldt geen uitzondering voor meerderjarigen die in een voorliggende procedure minderjarig waren. De amv die na afronding van de eerste procedure meerderjarig is geworden, zal een reguliere aanvraag kunnen indienen waarvoor de standaard legeskosten ter hoogte van € 192 voor meerderjarige, en € 64 voor minderjarige gezinsleden dienen te worden betaald. Indien de bedragen een te grote belemmering vormen, kan onder bepaalde voorwaarden vrijstelling voor de leges worden verleend. Ik zie geen aanleiding deze werkwijze aan te passen.
Geldt voor een ouder van een voormalige AMV dat zij vanwege de reguliere procedure die gevolgd moet worden niet meer een asielvergunning maar een reguliere vergunning zullen krijgen? Wat betekent dit voor hun rechtspositie, bijvoorbeeld voor de mogelijkheid om te kunnen naturaliseren wanneer zij net als asielstatushouders niet aan de documenteis kunnen voldoen?
Gezinsleden die een reguliere aanvraag om gezinshereniging indienen ten bate van hun gezinsleden, ontvangen in Nederland een reguliere verblijfsvergunning. Om te kunnen naturaliseren gelden op grond van de daartoe strekkende wet- en regelgeving voorwaarden. Onder meer om zeker te zijn van de juistheid van de gegevens die op het naturalisatiebesluit worden vermeld, wordt verlangd dat de naturalisatieverzoeker, die in het bezit is van een reguliere verblijfsvergunning, zijn persoonsgegevens en nationaliteit in beginsel aantoont met buitenlandse documenten (een gelegaliseerde of van een apostillestempel voorziene geboorteakte/geboortebewijs alsmede met een geldig buitenlands paspoort). In een individueel geval kan bij een vreemdeling, die in het bezit is van een reguliere verblijfsvergunning, aanleiding bestaan om de voorwaarden voor het overleggen van identiteits- en/of nationaliteitsdocumenten niet te handhaven. Daartoe overgaan is mogelijk na het hebben vernomen en gewogen van de reden(en) waarom betrokkene niet in het bezit is van het gevraagde document. Het is aan betrokkene om deze reden(en) naar voren te brengen, in beginsel bij het indienen van zijn naturalisatieverzoek.
Aangezien het in al deze zaken gaat om een afspraak voor dna-onderzoek betekent dit dat het in alle zaken gaat om biologische kinderen? Heeft u de belangen van deze kinderen overeenkomstig het Kinderrechtenverdrag en artikel 5 gezinsherenigingsrichtlijn voldoende mee laten wegen bij het stellen van deze vier weken termijn en de vertraging die het moeten doen van nieuwe aanvragen met zich mee brengt?
Ja, in zaken waarin een DNA-onderzoek wordt aangeboden, is veelal sprake van gesteld biologische gezinnen met minder- of meerderjarige kinderen in Nederland of land van (tijdelijk) verblijf. Gezinsleden die naar Nederland willen komen, moeten met documenten aantonen wie zij zijn en wat hun relatie is met de referent in Nederland. Dit geldt ook voor de minderjarige gezinsleden. De IND houdt zorgvuldig rekening met de belangen van minderjarige kinderen en overige individuele omstandigheden van de vluchteling, door te beoordelen of het ontbreken van de vereiste documentatie aan de vreemdeling toe te rekenen valt. In de aanvragen waarin de IND beoordeelt dat het ontbreken van documentatie de aanvrager of gezinsleden niet valt te verwijten, wordt een DNA-onderzoek aangeboden om in de bewijslast tegemoet te komen. Ook de minder-of meerderjarigheid van de betrokkenen speelt een rol in deze afweging. Zo zal bij aanvragen van biologische kerngezinnen sneller tot de conclusie worden gekomen dat een DNA-onderzoek aan de orde is.
Heeft u rekening gehouden met de slechte telefonische bereikbaarheid vanwege verblijf in de regio Tigray? Heeft de IND of de Nederlandsse ambassade contact gezocht met de UNHCR om te zien in hoeverre zij het leggen van contact met deze gezinsleden kunnen ondersteunen? Zo nee, waarom niet?
Om rekening te houden met nareizigers in de Tigray regio die niet direct telefonisch bereikbaar zijn, worden de gezinsleden meerdere keren, over een periode van meerdere weken gebeld voor een afspraak. De IND verkent momenteel voornamelijk of er samenwerking mogelijk is met UNHCR op het gebied van interviews door middel van videoverbinding, waardoor de benodigde reisbewegingen van de gezinsleden mogelijk beperkt kunnen worden.
Bent u bereid samen met de Minister van Buitenlandse Zaken te bezien of de UNHCR of hulporganisaties ter plekke ondersteuning kunnen bieden in de bereikbaarheid van gezinsleden in Tigray en de mogelijkheid naar de Nederlandse ambassade in de hoofdstad te reizen? Bent u bereid met het Internationale Organsiatie voor Migratie (IOM) te bezien of zij in de regio Tigray voor dna-afname van de gezinsleden kunnen zorgen?
Momenteel wordt in samenwerking met het Ministerie van Buitenlandse Zaken verkend of er samenwerking mogelijk is met IOM en UNHCR in enkele landen waar veel nareizigers wachten op nader onderzoek, zo ook in Ethiopië. Onderzocht wordt of voornoemde organisaties kunnen ondersteunen bij de afname van DNA-samples en het opzetten van videoconferencing verbindingen ten bate van de doorgang van interviews.
Bent u bereid de nieuwe werkwijze aan te passen en rekening te houden met de situatie van de vluchteling en de gezinsleden en met name de minderjarige gezinsleden en ervoor zorg te dragen de gezinshereniging van deze gezinnen zo goed mogelijk te faciliteren zodat deze geen verdere vertraging oplopen? Bent u bereid in de zaken waarin al direct na het overschrijden van de vier weken termijn is afgewezen en bezwaar is ingesteld het bezwaar met voorrang te behandelen en opnieuw DNA-onderzoek aan te bieden?
Gezinsleden die naar Nederland willen komen, moeten met documenten aantonen wie zij zijn en wat hun relatie is met de referent in Nederland. De IND houdt zorgvuldig rekening met de situatie van de vluchteling door te beoordelen of het ontbreken van de vereiste documentatie aan de vreemdeling toe te rekenen valt. In de aanvragen waarin de IND beoordeelt dat dat niet het geval is, wordt een DNA-onderzoek aangeboden om de vreemdeling en de gezinsleden tegemoet te komen. De nareizigers die niet tijdig naar de diplomatieke post in Addis Abeba konden reizen of een afspraak ten bate van het benodigde onderzoek konden maken, worden tegemoet gekomen met voorrang bij een nieuwe aanvraag. Op die manier is in een zo zorgvuldig en efficiënt mogelijke werkwijze voorzien. Ik voorzie daarin thans geen aanpassing.
Het bezwaarschrift dient binnen vier weken na afwijzing te zijn ingediend. Het nuttig effect van de nieuwe aanvraag met voorrang behandelen is het uitgangspunt dat de aanvrager deze heeft ingediend op het moment dat de gezinsleden daadwerkelijk beschikbaar en bereikbaar zijn voor het nader onderzoek. Omdat het niet evident is dat het benodigde nader onderzoek binnen deze korte termijn wel kan plaatsvinden, acht ik het niet dienstig voor de betrokkenen om ook de bezwaarschriften met voorrang te behandelen.
Pgb-houders en hun zorgverleners en de vaccinatiestrategie |
|
Vera Bergkamp (D66), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de zorgen over hun plek in de vaccinatiestrategie van zorgverleners die vanuit een persoonsgebonden budget (pgb) zorg leveren in kleinschalige woon- en ouderinitiatieven?
Ja.
In hoeverre klopt het dat door de wijziging van de vaccinatiestrategie medio januari, voor deze groep zorgverleners de uitnodigingspakketten zijn stopgezet en andere groepen voorrang hebben gekregen?
De vaccinatiestrategie is gericht op het verminderen van ernstige ziekte en sterfte in relatie tot COVID-19. Deze strategie is gekozen door het kabinet, naar aanleiding van het Gezondheidsraad advies van 19 november jl. Echter, zoals ik in mijn Kamerbrief1 van 12 januari jl. heb toegelicht, zijn er gegeven de leveringsschema’s geen gratis keuzes. Het eerder benutten van de leveringen van BioNTech/Pfizer vaccins voor 60-plussers, waaronder de bewoners van verpleeghuizen en instellingen voor mensen met een verstandelijke beperking, heeft consequenties voor de wijze waarop een deel van de medewerkers in de langdurige zorg worden gevaccineerd. Deze keuze licht ik verder toe in mijn Kamerbrief2 van 5 februari, waarin ik op basis van het Gezondheidsraadadvies van 4 februari jl. over de inzet van het AstraZeneca vaccin, de verdere uitwerking van de vaccinatiestrategie toelicht. Eerder is een deel van de (pgb-)zorgverleners in kleinschalige woon- en ouderinitiatieven gevaccineerd met BioNTech/Pfizer vaccin, samen met de groep «medewerkers verpleeghuizen en kleinschalige woonvormen». Sinds medio februari worden achtereenvolgens de resterende groepen zorgmedewerkers uit deze groep, de zorgmedewerkers van de gehandicaptenzorg, wijkverpleging en bepaalde onderdelen van Wmo-ondersteuning uitgenodigd om gevaccineerd te worden met het vaccin van AstraZeneca. In dezelfde Kamerbrief van 5 februari jl. licht ik ook toe dat pgb-zorgverleners in de gehandicaptenzorg en verpleeghuizen (Wlz), wijkverpleging (Zvw) en Wmo-ondersteuning (Wmo) met deze groepen zorgverleners in aanmerking zullen komen.
Wanneer worden zorgverleners, die zorg leveren in kleinschalige woon- en ouderinitiatieven en andere zorgververleners die behoren tot de eerste groep uit de vaccinatiestrategie, uitgenodigd om een afspraak te maken voor hun vaccinatie?
Zoals ik mijn Kamerbrief van 5 februari jl. heb toegelicht, worden zorgmedewerkers die behoren tot een van de volgende doelgroepen, vanaf half februari uitgenodigd voor vaccinatie met het AstraZeneca vaccin, indien ze niet eerder in januari zijn gevaccineerd met het BioNTech/Pfizer vaccin. Het gaat dan om de resterende groepen zorgmedewerkers in de verpleeghuiszorg, respectievelijk de gehandicaptenzorg, wijkverpleging en Wmo-ondersteuning, de intramurale GGZ-cliënten en hun zorgmedewerkers, alsmede die van de GGZ-crisisdiensten. Hierbij geldt dat de zorgmedewerker direct cliëntgebonden zorg moet leveren om in aanmerking te komen voor vaccinatie. Hier vallen dus ook de zorgmedewerkers met direct cliëntgebonden contact van kleinschalige woon- en ouderinitiatieven onder.
Kunt u duidelijkheid scheppen over welke personen in de kleinschalige woon- en ouderinitiatieven onder welke doelgroep vallen en wanneer zij gevaccineerd zullen worden?
De volgende groepen zijn te onderscheiden in kleinschalige woon- en ouderinitiatieven:
Er zijn kleinschalige woon- en ouderinitiatieven waar alleen mensen met een Wlz-indicatie wonen;
er zijn kleinschalige woon- en ouderinitiatieven waar mensen met én mensen zonder Wlz-indicatie wonen en;
er zijn kleinschalige woon- en ouderinitiatieven waar alleen mensen zonder Wlz-indicatie wonen.
Het vaccinatietraject voor de twee eerstgenoemde groepen, is op 25 januari gestart. Deze mensen zijn onlangs gevaccineerd, of worden de komende weken gevaccineerd door de mobiele teams van de huisartsenpost. Het kan voorkomen dat de mensen zonder Wlz-indicatie al eerder door de GGD opgeroepen worden op basis van hun leeftijd. Zij kunnen dan natuurlijk ook op die uitnodiging ingaan.
Als er enkel mensen zonder Wlz-indicatie in een kleinschalige woonvorm verblijven worden ze door de GGD worden opgeroepen, als ze op basis van hun leeftijd of persoonlijke medische achtergrond aan de beurt zijn.
Kunt u zorgen dat de informatie op de website van de rijksoverheid, het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en het Nederlandse Huisartsen Genootschap (NHG) overeenkomt met elkaar, aangezien dit nu niet het geval is?
Ik begrijp het belang van eenduidige boodschap over coronavaccinatie en stem daarom de communicatie, en dus ook de inhoud van de respectievelijke websites, af met het RIVM. Daarbij is de website van de rijksoverheid vooral gericht op het algemeen publiek en de website van het RIVM naast algemene publieksinformatie over medisch-wetenschappelijke onderwerpen ook met name gericht op informatie voor professionals.
Er is vanuit het RIVM intensieve afstemming met het NHG over de informatie over de COVID-19-vaccinatie door huisartsen. De korte termijn waarop alles ingeregeld moet worden en soms nog wijzigende afspraken maakt dat in het begin niet alles meteen overal verwerkt is. Hier wordt hard aan gewerkt. Het NHG is verantwoordelijk voor de eigen communicatie.
Bent u bereid om bij de vaccinatie van kleinschalige woonvormen geen onderscheid te maken op basis van indicatie, maar alle bewoners gelijktijdig te laten vaccineren ongeacht op basis van welke zorgwet hun indicatie is afgegeven?
Er wordt bij het vaccineren van bewoners van kleinschalige woonvormen ingezet op dat de bewoners van een woonvormen tegelijk gevaccineerd worden, los van de indicatie waaronder mensen vallen. De cliënten die in een (meestal kleinschalige) instelling wonen en onder de verantwoordelijkheid van de huisarts vallen krijgen het Moderna-vaccin. Aangezien deze bewoners vaak nog dezelfde huisarts hebben als toen ze nog zelfstandig woonden, komt het voor dat verschillende huisartsen actief zijn in dezelfde instelling. Mede daarom en omwille van een goede logistiek zijn de huisartsenposten (HAP’s) ingeschakeld om deze groep bewoners te vaccineren. Moderna is immers een vaccin dat moeilijk vervoerbaar is. De HAP zorgt er met mobiele teams voor dat de vaccins naar de instellingen wordt vervoerd en dat de cliënten op locatie worden gevaccineerd. Op 25 januari is gestart in o.a. Deventer, Twente en Zoetermeer. Sinds 18 februari zijn het aantal HAP regio’s welke gaan vaccineren uitgebreid tot 30. Vanaf 15 februari wordt door een aantal HAPs ook met het BioNTech Pfizer vaccin gevaccineerd om het traject te versnellen. Vanaf 19 februari worden bij startregio’s ondertussen de tweede prikken gezet. In maart starten de laatste HAP regio’s met de vaccinatie met Moderna. In totaal zullen naar verwachting circa 77.000 bewoners via deze weg gevaccineerd worden.
Kunt u expliciteren wanneer zorgverleners worden gevaccineerd die op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz) via een pgb zorg leveren in de verpleeghuis-/gehandicaptenzorg, zowel thuis als in kleinschalige woonvormen?
De pgb-zorgverleners die in een instelling of een kleinschalige woonvorm werken, worden gevaccineerd met de groep «medewerkers verpleeghuizen en kleinschalige woonvormen». Een deel van deze groep is al gevaccineerd met het BioNTech/Pfizer vaccin, en op korte termijn wordt het resterende deel van deze groep gevaccineerd met het AstraZeneca vaccin. Hier kunnen ook pgb-zorgverleners onder vallen die Wlz of Wmo werken.
De pgb-zorgverleners die direct voor een budgethouder werken en dus niet via een instelling of kleinschalige woonvorm, worden samen met de groepen «medewerkers gehandicaptenzorg» en «medewerkers wijkverpleging en Wmo» gevaccineerd. De groep «medewerkers gehandicaptenzorg» wordt ondertussen al gevaccineerd met AstraZeneca. Binnenkort zal gestart worden met de vaccinaties van de groep «medewerkers wijkverpleging en Wmo». Een pgb-zorgverlener die Wmo zorg verleent via intramurale GGZ, wordt met de groep «medewerkers intramurale GGZ en GGZ-crisisdiensten» gevaccineerd. Deze groep wordt ondertussen al gevaccineerd.
Kunt u expliciteren wanneer zorgverleners worden gevaccineerd die op basis van de Wet maatschappelijk ondersteuning (Wmo) via een pgb zorg leveren in de intramurale geestelijke gezondheidszorg (ggz)?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid deze vragen voor het eerstvolgende debat rondom het coronavirus te beantwoorden?
Ja.
Mogelijke dubbele financiering van zorg vanwege samenloop Jeugdzorg en Wlz. |
|
Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Klopt het dat wanneer een inwoner zich bij de gemeente meldt voor jeugdhulp, de gemeente kan toetsen of de jeugdige al een indicatie voor de Wlz (Wet langdurige zorg) heeft om te voorkomen dat sprake is van dubbele financiering van geboden zorg vanuit de Wlz en de Wmo?
Wanneer een inwoner ondersteuning vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) aanvraagt bij het college, kan het college met behulp van de Wlz-Registertoets bepalen of er sprake is van een indicatie vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz). Met de Wlz-Registertoets kan de samenloop van verstrekkingen van Wlz-voorzieningen en Wmo-voorzieningen worden voorkomen. De grondslag voor deze gegevensuitwisseling als vereist op grond van artikel 6 Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) is opgenomen in artikel 5.2.5, derde lid, van de Wmo 2015.
Klopt het dat deze toets, ingeval van een minderjarige, alleen mag worden uitgevoerd met toestemming van ouders? Zo ja, wat is de ratio van deze beperking?
De Jeugdwet kent geen vergelijkbare grondslag op basis waarvan het CIZ informatie ter beschikking kan stellen. Het klopt dat de Wlz-registertoets om die reden niet kan worden gebruikt om een samenloop tussen de Jeugdwet en Wlz te signaleren. Voor het opvragen van deze gegevens bij het CIZ is vooraf ondubbelzinnige toestemming nodig van de jeugdige (of diens ouder/vertegenwoordiger).
Klopt het dat indien een inwoner via de huisarts of een gecertificeerde instelling (GI) wordt doorverwezen naar de gemeente voor jeugdhulp, de doorverwijzers niet toetsen of al sprake is van een Wlz-indicatie en dat de gemeente geen mogelijkheid meer heeft om nog een Wlz-toets uit te voeren?
Huisartsen en gecertificeerde instellingen toetsen niet standaard of er sprake is van een Wlz-indicatie voordat wordt doorverwezen naar jeugdhulp. Het klopt dat colleges geen mogelijkheid hebben om een Wlz-registertoets uit te voeren, zie hierover het antwoord op vraag 1 en 2. Indien een medewerker van de gemeente een jeugdige of zijn ouders echter vragen of er een CIZ-indicatie is, dienen zij die vraag naar waarheid te beantwoorden.
Klopt het dat eisen vanwege de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) verhinderen dat gemeenten nog een dergelijke toets kunnen uitvoeren?
Voor de uitvoering van een Wlz-registertoets bij de inzet van jeugdhulp mist een grondslag als bedoeld in artikel 6 van de Algemene verordening gegevensbescherming. Het klopt dat het CIZ de informatie over de Wlz-indicatie niet beschikbaar kan stellen zonder een wettelijke grondslag.
Klopt het dat omdat door deze AVG-eisen zo’n toets verhinderd wordt, het mogelijk is dat jarenlang sprake is van dubbele financiering van zorg? Vindt u dat een wenselijke situatie?
Dit is niet voor de volle 100% te voorkomen en dit zou dus incidenteel kunnen voorkomen. Dubbele financiering van zorg is uiteraard ongewenst, maar voor zover mij bekend is hier geen sprake van een structureel probleem.
Jeugdhulp wordt nooit «automatisch» toegekend, maar altijd na een of meerdere gesprekken met de jeugdige en/of ouders/vertegenwoordigers, waarbij in het gesprek altijd aan de orde komt wat de hulpvraag precies inhoudt en welke zorg men al ontvangt.
Iets anders is dat in sommige gevallen naast de zorg op basis van een Wlz-indicatie, jeugdhulp wordt ingezet. De reden hiervoor is dat de gemeente op grond van de Jeugdwet verantwoordelijk is voor zorg en ondersteuning aan jeugdigen in de Wlz, die niet altijd behoort tot het verzekerd pakket in de Wlz. Een voorbeeld is de opvoedkundige hulp. Als deze op grond van de Jeugdwet wordt verleend, ontstaat geen overlap tussen de Jeugdwet en de Wlz en kunnen jeugdhulp en zorg op basis van een Wlz-indicatie dus naast elkaar bestaan.
Indien het bovenstaande klopt, zou de toezichthouder daarmee bekend moeten zijn en er op moeten ingrijpen? Zo ja, is dat nu het geval? Zo nee, hoe kan dat verbeterd worden?
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie Justitie en Veiligheid houden in het kader van de Jeugdwet toezicht op de kwaliteit van de jeugdhulp. Zij houden geen toezicht op de rechtmatigheid van de geboden jeugdhulp. De Jeugdwet verplicht de gemeente om bij verordening regels te stellen om mis- of oneigenlijk gebruik van voorzieningen op grond van de Jeugdwet te bestrijden. De verantwoordelijkheid voor de rechtmatigheid van jeugdhulp en het toezicht hierop ligt bij de gemeenten.
Heeft u ook signalen ontvangen van dergelijke problematiek? Heeft u enig inzicht in hoe groot dit probleem zou kunnen zijn? Zo nee, bent u bereid globaal na te gaan hoe groot het nadeel voor gemeenten zou kunnen zijn?
Er is mij één incident bekend, waarbij sprake is geweest van dubbele financiering. Uit navraag is niet gebleken dat dit incident een voorbeeld is van een structureel probleem van dubbele financiering door samenloop tussen de Jeugdwet en Wlz vanwege AVG-eisen.
Bent u bereid te bezien op welke wijze het gemeenten mogelijk kan worden gemaakt om bij een doorverwijzing door een huisarts of GI alsnog een Wlz-toets te kunnen uitvoeren, zonder dat inhoudelijke informatie over de inwoner wordt verstrekt (bijvoorbeeld een ja/nee vraag of sprake is van een Wlz-indicatie)?
Mij hebben geen signalen bereikt dat gemeenten behoefte hebben aan een Wlz-registertoets voor de toepassing van de Jeugdwet. Om die reden acht ik aanvullende gegevensuitwisseling op dit vlak niet wenselijk.
De crisissteunmaatregelen voor amateursportverenigingen |
|
Bart van Kent , Michiel van Nispen |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat van honderden voetbalclubs, die in aanmerking zouden komen voor loonsteun via de tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW) 3.0, compensatie wordt afgewezen door een bureaucratische regel (de referentiemaand juni die precies in de zomerstop valt) en de zorgen van de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) hierover?1
Ja.
Waarom kan bij verenigingen die geen aangifte hebben gedaan in juni vanwege het ontbreken van loonkosten in verband met de zomerstop wel automatisch naar april als peilmaand worden gekeken, maar kan dit kennelijk niet bij de honderden amateurverenigingen die een nihilaangifte hebben gedaan, waardoor zij géén NOW-compensatie krijgen? Wat is hier logisch en redelijk aan? Realiseert u zich dat hierdoor honderden amateursportverenigingen langdurig hard worden getroffen?
Hoewel het mogelijk is dat er een verschil is tussen amateurclubs die geen aangifte hebben gedaan en amateurclubs die een nihilaangifte hebben gedaan, is er geen sprake van een onterechte afwijzing van de NOW-aanvragen. Werkgevers zijn wettelijk verplicht om binnen 4 weken hun aangifte loonheffingen te doen, ook in het geval er sprake is van geen loonkosten. Het is niet zo dat werkgevers die geen loonkosten hebben gemaakt de keuze hebben tussen een nihilaangifte of geen aangifte. Dat er een terugvalmaand in de regeling is opgenomen, komt omdat werkgevers, die niet een fiscaal dienstverlener of marktsoftware inzetten om aangifte te doen, vanaf begin 2020 een eHerkenningsmiddel nodig hebben om aangifte loonheffingen over 2020 via het portaal van de Belastingdienst te doen. Sommige werkgevers hebben om die reden meer tijd gekregen om een eHerkenningsmiddel te verkrijgen en aangifte loonheffingen te doen. Voor dergelijke gevallen was het bij het opstellen van de NOW 1 en NOW 2 nodig dat er een terugvalmaand in de regeling werd opgenomen. De terugvalmaand is bedoeld voor die situaties waarin de werkgever geen loonaangifte kón doen in 2020 vanwege het ontbreken van eHerkenning. In de NOW 1 en 2 is daarom gekozen voor een terugvalmaand in 2019 (november2). Zonder terugvalmaand in 2019 hadden werkgevers die nog geen aangifte hadden gedaan in 2020 geen steun kunnen ontvangen uit de NOW-regeling vanwege het ontbreken van loongegevens in 2020.
Ook in de NOW 3 regeling, die opengegaan is in oktober 2020, is een terugvalmaand opgenomen (april 2020). Deze terugvalmaand zou voor het mogelijk nog ontbreken van toegang tot een eHerkenningsmiddel door een werkgever niet behulpzaam zijn: in 2020 kan immers geen aangifte loonheffingen meer worden gedaan via het portaal van de Belastingdienst zonder gebruikmaking van een eHerkenningsmiddel. Als in de terugvalmaand april 2020 wél aangifte is gedaan, dan was het dus ook mogelijk om aangifte in juni 2020 te doen. Zou in beide maanden geen aangifte zijn gedaan als gevolg van het ontbreken van eHerkenning (en dus door de Belastingdienst uitstel van aangifte zijn verleend), dan zou een terugvalmaand in november 2019 meerwaarde hebben. In de derde en vierde NOW tranches zijn er vooralsnog overigens geen signalen ontvangen van werkgevers die als gevolg van het geen toegang hebben tot eHerkenning in 2020 nog geen loonaangifte hebben kunnen doen en daardoor geen aanspraak hebben kunnen maken op de NOW.
Zoals gezegd, werkgevers zijn wettelijk verplicht om loonaangifte te doen, ook als dit slechts een laag bedrag of nihil is. Wel geldt dat de aangifte loonheffingen over juni 2020 al was vastgesteld voor bekendmaking van de NOW 3 regeling, waardoor er niet met voorbedachten rade geen aangifte loonheffingen gedaan kan zijn. In een klein aantal gevallen is er binnen de NOW 3 teruggevallen op de maand april zoals deze in de regeling is opgenomen. Het is niet bekend of dit amateurclubs zijn.
Het is inderdaad mogelijk dat er amateurvoetbalverenigingen zijn die geen NOW 3 ontvangen door het hanteren van juni 2020 als referentiemaand. Hoewel het kabinet betreurt dat hierdoor werkgevers mogelijk NOW-subsidie mislopen, ziet het kabinet binnen de NOW-regelingen geen oplossing voor dit probleem zonder dat dit te grote risico’s betekent voor de huidige uitvoering van de regelingen. Wel kunnen de amateurclubs waarbij de NOW-regeling niet toepasbaar is, aanspraak maken op de Tegemoetkomingsregeling Amateursportorganisaties (TASO). Op deze manier kunnen zij een vergoeding krijgen voor personeelslasten die niet via andere regelingen zijn gecompenseerd. Daarmee kunnen ook de loonkosten van deze amateurclubs deels vergoed worden. Het kabinet hoopt hiermee de amateurclubs tegemoet te komen. Daarnaast wordt onderzocht of de TASO-regeling voor het eerste en tweede kwartaal van 2021 kan worden verruimd om sportverenigingen zo passend mogelijk te ondersteunen in de loonkosten.
Bent u ermee bekend dat de Tegemoetkoming Amateursportorganisaties (TASO) voor veel verenigingen geen oplossing biedt omdat deze een lager bedrag compenseert en bijvoorbeeld niet aan te vragen is wanneer een vereniging gebruik maakt van de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL)?
Er is een mogelijkheid gecreëerd in de TASO-regeling om amateurverenigingen met personeel in loondienst een compensatie te bieden voor loonkosten, wanneer zij hiervoor geen vergoeding krijgen vanuit de NOW-regeling. Op deze wijze kan een vereniging toch loonsteun ontvangen als dit via de NOW niet mogelijk blijkt. Via de TASO-regeling voor het vierde kwartaal van 2020 is al circa € 4 miljoen aan steun verleend voor loonkosten van amateursportverenigingen. Zoals al aangegeven wordt onderzocht of de TASO-regeling kan worden verruimd om amateurverenigingen nog beter te ondersteunen.
De TASO-regeling sluit uit dat een TASO-tegemoetkoming voor vaste lasten wordt verleend als een vereniging ook gebruik maakt van de TVL. Daarop is de uitzondering gemaakt dat een vereniging die TVL ontvangt, ook een tegemoetkoming uit de TASO kan aanvragen voor loonkosten die niet op grond van de NOW of Tozo zijn gecompenseerd. Die uitzondering is ingebouwd in de TASO-regeling voor het vierde kwartaal van 2020. Een vereniging die al voor haar doorlopende lasten een TVL-subsidie ontvangt, maar nog wel loonkosten heeft waar geen NOW over is verleend, kan voor die loonkosten dus wel een TASO-tegemoetkoming aanvragen.
Bent u bereid met NOC*NSF en de KNVB te onderzoeken hoe groot dit probleem en de gevolgen precies zijn?
Het kabinet is continu in gesprek met NOC*NSF, de ondernemende sport en de sportbonden over de gevolgen van de coronacrisis. Ook dit onderwerp staat daar op de agenda.
Erkent u het grote belang dat onze sportinfrastructuur overeind blijft in deze crisis, omdat het belang van sporten, ontspanning en blijven bewegen juist nu erg groot is?
Ja. Daarom blijft het kabinet zich inzetten om de sportsector te ondersteunen, zowel via het generieke steun- en herstelpakket, als via het aanvullend steunpakket voor de amateursportorganisaties. Het generieke steun -en herstelpakket is op 21 januari jl. fors uitgebreid3.
Bent u bereid hier een oplossing voor te vinden, bijvoorbeeld door nihilaangiftes bij de NOW-compensatie toe te staan of de peildatum in dit soort gevallen (automatisch) te wijzigen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, biedt de TASO-regeling al een compensatieroute voor sportverenigingen die hun loonkosten niet via de NOW kunnen compenseren. In veel gevallen lijkt die compensatieroute ook toereikend te zijn. Om ook de verenigingen te ondersteunen voor wie de TASO-compensatie mogelijk te laag uitpakt, wordt onderzocht of de TASO-regelingen voor het eerste en tweede kwartaal kunnen worden verruimd om een meer passende compensatie voor hun financiële schade te bieden.
De kap van essen in het Markiezenbos langs de A27 |
|
Rutger Schonis (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de kap van essen in het Markiezenbos langs de A27?
Ja.
Klopt het dat er in bomen wordt geïnvesteerd in het gebied Amelisweerd ten behoeve van het Tracébesluit A27/A12 Ring Utrecht 2020 (hierna: het tracébesluit)?
De voor de korte termijn beoogde kap van essen wordt uitgevoerd voor de verkeersveiligheid, zie antwoord op vraag 3.
Klopt het dat deze bomen gekapt gaan worden voor de uitvoering van het tracébesluit?
Op korte termijn worden vanuit overwegingen van verkeersveiligheid diverse zieke en dode essen verwijderd langs de A27 en A12 ter hoogte van Utrecht, waaronder ook in het Markiezenbos langs de A27 bij landgoed Amelisweerd. In het onlangs door Rijkswaterstaat gepubliceerde persbericht leest u hierover meer: Verwijderen zieke en dode bomen A12 en A27 | Rijkswaterstaat
Hoe verhoudt zich dit met het nog niet afgerond zijn van de beroepsprocedure tegen het tracébesluit?
Deze werkzaamheden staan los van het tracébesluit en de beroepsprocedure.
Hoe verhoudt deze bomenkap zich tot (de brieven over) het door de Tweede Kamer controversieel verklaarde tracébesluit?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen binnen een week beantwoorden?
Vanwege de recesperiode is het niet gelukt deze vragen binnen een week af te doen, maar wel zo spoedig mogelijk.
Het bericht 'EU still firmly opposed to lifting intellectual property rights on vaccines' |
|
Henk van Gerven |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «EU still firmly opposed to lifting intellectual property rights on vaccines»?1
Het Kabinet heeft geen informatie ontvangen om het standpunt te herzien dat het bestaan van octrooien niet de reden is voor de huidige schaarste aan Covid-19 vaccins. Ik deel de opvatting van de Europese Commissie dat het opschalen van productiecapaciteit van vaccins niet bereikt wordt door het «opschorten» van rechten van intellectuele eigendom en heb meer vertrouwen in samenwerking tussen producenten, teneinde de beschikbare productiecapaciteit te vergroten. Zo werkt bijvoorbeeld AstraZeneca al met veel subcontractors, zoals het Serum Institute India. Ook heeft bijvoorbeeld Sanofi haar productiecapaciteit aangeboden aan BionTec/Pfizer.
Het Kabinet is van mening dat wel voortdurend goed gekeken moet worden naar mogelijke knelpunten op het gebied van intellectuele eigendom die opschaling van productie en betaalbaarheid van COVID-19-vaccins zouden kunnen belemmeren. Nederland steunt daartoe actief de inzet van de Europese Commissie, onder meer tijdens bijeenkomsten van de het Trade-Related Aspects of Intellectual Property Rights (TRIPS) Council, om zorgen hierover serieus te onderzoeken en te bekijken of er op onderdelen pragmatische stappen nodig zijn.
Deelt u de mening dat de pandemie het beste kan worden bestreden als de meest kwetsbare mensen als eerste worden gevaccineerd?
In de Kamerbrief2 van 18 december heeft het Kabinet al aangegeven op internationaal vlak zich ervoor in te spannen dat COVID-19 vaccins zo worden verdeeld dat ze maximale impact hebben op de pandemie. Voor de wereldwijde verdeling van vaccins staat hierbij staat het Global Allocation Plan van de WHO centraal. In dit plan staat bescherming van de meest kwetsbaren in de samenleving centraal, waarbij gekeken wordt naar besmettingsrisico, risico op (ernstige ziekte) maar ook de mate waarin mensen toegang hebben tot zorg of alternatieve bescherming.
Wat is uw reactie op de situatie rondom de coronapandemie in andere delen van de wereld, waar het nog veel ernstiger gesteld is dan hier?
Het Kabinet maakt zich uiteraard zorgen over de wereldwijde verspreiding van COVID-19. Vaccinatie van de meest kwetsbare groepen wereldwijd is een belangrijk element in het beteugelen van de pandemie en wereldwijd economisch herstel. Het Kabinet is van mening dat de COVAX-faciliteit het belangrijkste mondiale mechanisme is om tot een eerlijke toegang tot vaccins te komen. COVAX is gebaseerd op solidariteit, niet op liefdadigheid. De EU is tot dusver de grootste donor van de COVAX-faciliteit: de EU en haar lidstaten hebben meer dan 900 miljoen euro ter beschikking gesteld. COVAX heeft inmiddels 2 miljard vaccins zeker gesteld, waarvan 1,3 miljard voor 92 lage en lage-middeninkomenslanden en begin deze maand met vaccineren.
Waarom denkt u deze pandemie met liefdadigheid te kunnen oplossen, terwijl solidariteit het enige antwoord is?
Zie antwoord vraag 3.
Welke gesprekken zijn reeds gevoerd met farmaceuten om hun patenten op te heffen en informatie en kennis te delen met andere producenten?
Het opvoeren van de productiecapaciteit van vaccins verdient zeker prioriteit. Het Kabinet is van mening dat indien er ergens onbenutte productiecapaciteit bestaat, die het best kan worden benut door vrijwillige samenwerking en het onder redelijke voorwaarden delen van kennis en intellectuele eigendom, niet door «opheffing van patenten». Ook GAVI, die als inkopende partner in de COVAX-alliantie steeds in gesprek is met de farmaceutische industrie, heeft aangegeven vooralsnog met deze werkwijze verder te willen gaan. Snelle innovatie, beschikbaarheid en het opschalen van productiecapaciteit van vaccins wordt juist vanwege het stelsel van octrooibescherming, licentieverlening en kennisdeling gerealiseerd. Het Kabinet doet een beroep op de maatschappelijke verantwoordelijkheid van bedrijven en roept hen op het maximale te doen om productiecapaciteit uit te breiden. Gelukkig zien we ook vanuit bedrijven de wil om hieraan mee te werken, zoals ook beschreven bij de beantwoording van vraag 1. Ook heb ik, in lijn met de motie van het lid Heerma3 over de vaccinatiegezant, de heer Hans Schikan gevraagd om als vaccingezant te willen optreden. Hij heeft positief gereageerd op dit verzoek.
Ik heb hem gevraagd om in een kort tijdsbestek een nader beeld te schetsen van o.a. eventueel in Nederland voorhanden zijnde (productie)capaciteit, die benut zou kunnen worden voor de opschaling van de productie van COVID-19 vaccins.
Ik verwacht dat het werk van de gezant ook een Europees perspectief heeft. De Europese Commissie heeft ook een vergelijkbare opdracht gekregen van het Europees parlement om opschaling van productie capaciteit te organiseren en ook landen als Frankrijk en Duitsland kijken naar vergelijkbare opschalingskansen.
Ik heb de gezant dan ook gevraagd de nationale inventarisatie nadrukkelijk te koppelen aan deze Europese inspanningen. Ik houd hier natuurlijk ook zelf contact over met de Europese Commissie.
Hoe rijmt u deze blokkade van het opschorten van het patentrecht met uw steun voor de Covid-19 Technology Access Pool (C-TAP)?
C-TAP is niet gebaseerd op het «opschorten van het patentrecht», maar juist op het bestaan van octrooirechten en andere rechten van intellectuele eigendom. Dit systeem van intellectuele eigendom stelt bedrijven in staat hun innovaties te delen, kennis en gegevens uit te wisselen, licenties te verlenen en productie op grote schaal te waarborgen. Nederland steunt het beleid van de WHO om er voor te zorgen dat vaccins en geneesmiddelen beschikbaar komen voor iedereen, en er voor te zorgen dat intellectueel eigendom niet in de weg staat van eerlijke toegang voor armere landen en bevolkingsgroepen. U bent al eerder geïnformeerd (Kamerbrief «Kabinetsinzet solidaire verdeling COVID-19 vaccins» d.d. 18 december 2020) over het feit dat verschillende intellectuele eigendomsrechten gratis zijn aangeboden via C-TAP. Dit geldt echter niet voor rechten voor vaccins. Het is echter de vraag of C-TAP het juiste instrument is om productiecapaciteit van vaccins op te schalen. Immers, bedrijven kunnen, als er geschikte beschikbare productiecapaciteit is, ook onderling licentieafspraken maken en dit gebeurt reeds. Zie ook antwoord op vraag 7. Wel zal de regering zich ook vergewissen bij de COVAX-organisaties of er specifieke IP-knelpunten zich voordoen die opschaling van vaccin-productie buiten Europa belemmeren.
Hoe rijmt u deze blokkade van het opschorten van het patentrecht met uw positieve appreciatie van de motie Marijnissen/Jetten over een klemmend beroep op farmaceuten om hun rechten en kennis te delen?2
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 5, wordt snelle beschikbaarheid en het opschalen van productiecapaciteit van vaccins niet bereikt door het «opschorten van het patentrecht», maar is het stelsel van intellectuele eigendom juist van cruciaal belang. Het zorgt niet enkel voor exclusiviteit voor de rechthebbende, maar ook voor de publicatie en verspreiding van onderzoeksresultaten, welke anders geheim zouden blijven, en het biedt een juridisch kader voor samenwerking en het delen van rechten en kennis.
In lijn met de genoemde motie van de leden Marijnissen en Jetten zie ik dat farmaceuten samenwerkingsverbanden zoeken om hun vaccins te produceren. Sanofi gaat een deel van de productie van het Pfizer vaccin verzorgen, Curevacc met Bayer en Rentschler Biopharma SE, AstraZeneca laat onder andere zijn vaccin produceren door Halix. Dus de farmaceuten waar de EU nu contracten mee heeft gesloten zoeken juist ook andere producenten op om ervoor te zorgen dat de productie opgeschaald wordt. Het is niet zo dat ze alleen met de productiefaciliteit in hun bedrijf aan het produceren zijn. Er zijn dan ook geen nationale- of EU-initiatieven over het opschorten van patentrechten. Bij het opleggen van een dwanglicentie moet er wel sprake zijn van nalatigheid van de industrie. Hier zijn geen signalen over ontvangen.
Onderschrijft u de analyse in De Correspondent dat Pfizer en Moderna miljarden winst maken op Covid-19 vaccins terwijl deze ontwikkeld zijn met grotendeels publieke middelen en onderzoek van de publiek gefinancierde academische wetenschap? Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat Pfizer en Moderna miljarden kunnen verdienen met hun vaccins en de toegankelijkheid beperkt is, terwijl er veel publiek geld ten grondslag heeft gelegen aan de ontwikkeling ervan? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Het is een feit dat de vaccins tegen COVID-19 deels zijn gebaseerd op publieke investeringen. Ik heb geen informatie over de potentiële verdiensten van de genoemde bedrijven.
Bent u bereid om het waiver-voorstel van India en Zuid-Afrika alsnog te steunen? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Nee, Nederland en de Europese Commissie zijn niet bereid het waiver-voorstel alsnog te steunen. Zoals hiervoor aangegeven, is het Kabinet het er volledig mee eens dat alle geschikte productiecapaciteit moet worden benut waar dat mogelijk is. De voorstanders van de waiver suggereren dat opschorting van IE-rechten dat doel zou bereiken. Het Kabinet gelooft, net als de Europese Commissie, niet dat dit het geval is. Een van de voornaamste bezwaren tegen de opschorting van intellectuele eigendomsrechten, zoals met de voorgestelde TRIPS-waiver wordt beoogd, is dat deze de huidige vrijwillige samenwerking en de noodzakelijke overdracht van rechten, technologie en know-how niet zal bevorderen. Integendeel, het ontbreken van een kader dat bescherming garandeert, kan een dergelijke overdracht juist blokkeren, ten nadele van iedereen, juist op een moment dat we die overdracht het meest nodig hebben. Bovendien is dit mogelijk niet de laatste pandemie waarmee we te maken krijgen en is ook voortdurend onderzoek en ontwikkeling vereist om varianten van het SARS-CoV-2 te kunnen bestrijden. Wij moeten daarom geen maatregelen nemen die afbreuk doen aan de prikkels voor innovatie en investeringen in vaccins en geneesmiddelen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het eerstvolgende plenaire debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus?
Ja.
Het bericht 'Besluitvorming genetische gemodificeerde gewassen in impasse door gebrek aan politieke daadkracht' |
|
Arne Weverling (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Besluitvorming genetische gemodificeerde gewassen in impasse door gebrek aan politieke daadkracht» en het onderliggende proefschrift?1 2
Ja.
Onderschrijft u de conclusie van het proefschrift dat «de Europese besluitvormingsprocedures voor de autorisatie van ggo-gewassen in een impasse zitten en systematisch worden vertraagd»? Zo nee, waarom niet?
Grotendeels. De besluitvorming in de Europese Unie kent haar eigen organisatie, dynamiek en politieke gevoeligheden. Dit speelt natuurlijk ook voor de toelatingsprocedures voor ggo-producten. Dit wordt onderschreven door het proefschrift.
Hoe vaak is de teelt van een genetisch gemodificeerd organisme (ggo) binnen de Europese Unie in de afgelopen vijf jaar door de huidige toelatingsprocedure goedgekeurd? Hoe vaak is de import van een ggo naar de Europese Unie in de afgelopen vijf jaar goedgekeurd?
Aanvragen voor teelt vinden plaats conform verordening 1829/2003/EG inzake genetisch gemodificeerde (gg) levensmiddelen en diervoerders of op basis van richtlijn 2001/18/EG inzake de doelbewuste introductie van ggo's in het milieu. In de afgelopen vijf jaar zijn er geen ggo’s toegelaten voor teelt in de EU. Uit cijfers van het RIVM blijkt dat voor wat betreft import er vijftig ggo’s zijn toegelaten of een toelating hernieuwd is in de afgelopen vijf jaar conform verordening 1829/2003/EC of richtlijn 2001/18/EC.
Deelt u de mening dat het Nederlandse en andere Europese telers een onredelijk concurrentienadeel bezorgt dat het toestaan van het telen van ggo’s nauwelijks gebeurt, maar dat het importeren van ggo’s van buiten de Europese Unie veel breder wordt toegestaan?
Voor producten van zowel binnen als buiten de EU gelden dezelfde toelatingsregels voor toegang tot de EU-markt. De aanvragen voor teelt van ggo’s in de EU zijn zeer beperkt geweest in de afgelopen vijf jaar. Wel is het zo dat bedrijven de huidige Europese ggo-regelgeving als problematisch ervaren. In de praktijk duren de ggo-toelatingsprocedures in de EU lang, en deze zijn kostbaar. Dit kan op de lange termijn een concurrentienadeel betekenen. Nederland neemt hierin geen afwachtende houding aan en zet zich o.a. daarom in voor een herziening van de Europese ggo-regelgeving.
Deelt u de mening dat de toepassing van CRISPR-Cas9 niet te herleiden is, waardoor deze techniek in andere landen toegepast kan worden en de producten in de schappen liggen? Zo nee kunt u dat toelichten?
Voor alle naar de EU geëxporteerde producten gelden Europese standaarden op het gebied van plant- en diergezondheid, voedselveiligheid en etikettering. Producten dienen hieraan te voldoen voor toelating op de Europese interne markt. Bij export naar de EU levert de exporteur informatie aan over het product, waaronder de informatie of het een ggo betreft, zoals ook toepassingen door CRISPR-Cas9 verkregen. Met deze informatie is etikettering van ggo’s mogelijk waarmee de keuzevrijheid voor zowel de professionele gebruiker als de consument kan worden gewaarborgd.
Onderschrijft u de conclusie van het proefschrift dat een van de grootste obstakels bij het goedkeuren van de teelt van ggo’s in de Europese Unie politieke wilskracht is? Zo ja, bent u bereid om uw Europese collega’s hierop aan te spreken?
Met betrekking tot de toelatingsprocedure van ggo’s zijn er verschillende benaderingen en belangen tussen de lidstaten in de Raad die tot vertraging kunnen leiden. Wel is het belangrijk om een onderscheid te maken tussen EU-toelating en nationale teeltbevoegdheid. Een gg-gewas mag alleen worden geteeld als het Europees is toegelaten. De lidstaten kunnen de teelt van gg-gewassen op hun grondgebied beperken of verbieden.
Deelt u de mening dat onduidelijke regelgeving Nederland en de Europese Unie op achterstand zet, niet alleen qua wetenschap maar ook op het gebied van voedselproductie en voedselveiligheid? Zo nee, waarom niet?
De uitspraak van het Europese Hof in 2018 heeft meer duidelijkheid gegeven over de interpretatie van de ggo-richtlijn. Wel wil Nederland naar een aanpassing van de Europese regelgeving toewerken, zodat nieuwe plantveredelingstechnieken in de land- en tuinbouw effectief kunnen worden toegepast, mits veilig voor mens en milieu en mits daarbij geen soortengrenzen worden overschreden. Nederland pleit dan ook al jaren voor Europese regelgeving die voldoende ruimte biedt voor innovatie en tegelijkertijd de veiligheid voor mens en milieu borgt.
Deelt u de mening dat het huidige Europese regelgevende kader niet alleen het telen van ggo-gewassen onnodig beperkt maar ook het gebruik en het onderzoek naar biotechnieken zoals CRISPR-Cas9?
Nederland pleit ervoor dat het belangrijk is dat de EU ggo-regelgeving doeltreffend is, aansluit bij recente wetenschappelijke ontwikkelingen en ervoor zorgt dat nieuwe vormen van biotechnologie op een veilige manier en op maatschappelijk verantwoorde wijze worden ontwikkeld en toegepast.
Wat is ten aanzien van het gebruik van deze technieken het huidige Europese politieke speelveld? Hebben er in dat verband in de afgelopen periode verschuivingen hebben plaatsgevonden? Zo ja, welke? Zo nee, hoe komt dit en wat is hierin de belemmerende factor?
Het Europese speelveld met betrekking tot ggo’s is divers en versplinterd. Wel is er een geleidelijke beweging in de EU over de rol die nieuwe innovatieve technieken kunnen spelen in de ontwikkeling naar een duurzame land- en tuinbouw en het behalen van de bijbehorende maatschappelijke doelen, bijvoorbeeld door de ontwikkeling van robuuste gewassen die beter bestand zijn tegen ziektes, droogte, hitte en verzilting. Dit is terug te zien in onder andere de EU «van Boer tot Bord» Strategie en de bijhorende Raadsconclusies van 19 oktober 20203. Deze beweging is te herleiden tot de urgentie van de maatschappelijke uitdagingen waar we voor staan en de nieuwe kansen die de ontwikkeling van kennis en wetenschap bieden. Dit is ook het speerpunt geweest van de Nederlandse inzet op het Europees agenderen van het onderwerp.
Deelt u de mening dat het Europese biotechnologiebeleid en het Europese ggo-beleid dringend herzien en gemoderniseerd moet worden, waarbij in ieder geval meer ruimte geboden moet worden aan de praktische toepassing van innovatieve biotechnieken zoals CRISPR-Cas en meer ruimte geboden moet worden aan de teelt van ggo’s, conform eerdere aanbevelingen van onder andere de European Academies Science Advisory Council en het Europese netwerk voor duurzame landbouw EU-SAGE?
Deze mening deelt het kabinet. De regelgeving voor veiligheid van biotechnologie dient toekomstbestendiger te worden, om mee te kunnen groeien met de snelle ontwikkelingen in de biotechnologie4. De afgelopen jaren heeft Nederland zowel op nationaal als op Europees gebied verschillende activiteiten ontplooid om beleid en regelgeving te moderniseren. Over de voortgang van deze activiteiten bent u op 28 september 2020 geïnformeerd5. Nederland zet zich in op het Europees agenderen van de toepassing en toelating van nieuwe veredelingstechnieken, zoals CRISPR-Cas9, mits daarbij geen soortengrenzen worden overschreden en veiligheid voor mens, dier en milieu gewaarborgd blijft. Mede dankzij initiatief van Nederland is de Europese Commissie momenteel, in opdracht van de Europese Raad, bezig met een onderzoek naar nieuwe genomische technieken6, waaronder CRISPR/Cas en andere nieuwe biotechnologische technieken.
Op welke wijze hebt u in dit verband tot dusver uitvoering gegeven aan de motie-Weverling (Kamerstuk 35 570-XIV, nr. 57) over het vergroten van het Europese draagvlak voor een herziening en versoepeling van Europese regelgeving met betrekking tot biotechnologie en veredeling?
Na de Nederlandse oproep in de Landbouw en Visserij Raad in 2019, is een besluit aangenomen om nieuwe veredelingstechnieken en de aanpassing van de ggo-regelgeving in de agenda van de Europese Commissie op te nemen. Voor eind april 2021 zal de Europese Commissie moeten komen met een onderzoek naar de status van nieuwe veredelingstechnieken. Naar verwachting zal de Commissie komen met voorstel voor een vervolgtraject. Nederland blijft zich inspannen, samen met andere gelijkgestemde lidstaten, voor de toepassing en toelating van nieuwe veredelingstechnieken.
Kunt u een tussenstand geven van het onderzoek en het proces van onderzoek door de Europese Commissie naar het functioneren van de huidige ggo-regelgeving, dat in april van dit jaar zal worden opgeleverd? Bent u voor dit onderzoek geïnterviewd? Kunt u de onderzoeksopdracht met de Kamer delen?
Als onderdeel van het onderzoek7 dat de Europese Commissie is gestart naar de status van nieuwe genomische technieken, heeft de Europese Commissie alle lidstaten geconsulteerd middels een vragenlijst8. Ook Nederland heeft hieraan meegedaan. De resultaten van het onderzoek zijn nog niet bekend. Vóór 30 april 2021 dient de Europese Commissie de resultaten te presenteren en, mits passend, met een voorstel te komen voor aanpassing van de wetgeving of aan de Raad mede te delen welke andere maatregelen genomen moeten worden op basis van de onderzoeksresultaten.
Herinnert u zich dat u in antwoord op Kamervragen over een werkbezoek aan het bedrijf HZPC in Joure en het artikel «HZPC verplaatst aardappelonderzoek naar Canada» aangaf dat u geen afwachtende houding zou aannemen?3
Ja, dit had betrekking op de mogelijk langetermijngevolgen voor de Europese ontwikkeling van nieuwe rassen vis-à-vis derde landen en op de noodzakelijke verduurzaming van de landbouw.
Welke inzet heeft u na het beantwoorden van deze vragen geleverd met betrekking tot de nieuwe veredelingstechnieken? Kunt u een overzicht geven van alle stappen en het bijbehorende tijdpad?
De Europese Commissie is momenteel bezig met het bovengenoemde onderzoek; dit is een eerste, belangrijke, stap richting een herzieningsproces. Momenteel is het nog niet mogelijk om voor te sorteren op de resultaten van het onderzoek, ook gezien het complexe Europese politieke speelveld en noodzaak om een breed draagvlak te borgen. De Nederlandse inzet gaat wel onverminderd door in verschillende gremia om te pleiten voor een toekomstbestendig en doeltreffend wetgevend kader omtrent biotechnologie.
Het bericht ‘Nederlandse spermadonor verwekt 200 kinderen en adverteert ermee op social media’ |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat een Nederlandse spermadonor «200» kinderen heeft verwekt?1
Ja.
Bent u van mening dat spermadonoren een belangrijke bijdrage leveren aan gezinsvorming in Nederland en dat we dit moeten koesteren, maar dat de excessen van multi-spermadonoren in Nederland en via het buitenland aangepakt zouden moeten worden?
Spermadonatie kan voldoen aan een behoefte om een kinderwens te vervullen. Het advies aan (een) wensouder(s) is om via een (fertiliteits-)kliniek in Nederland een spermadonor te vinden, omdat klinieken gebonden zijn aan de richtlijnen van hun beroepsgroep en diverse wetgeving, zoals de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting (Wdkb), ook als gebruik gemaakt wordt van een buitenlandse spermadonor. Excessen rond spermadonoren die aan heel veel vrouwen hun sperma doneren zijn helaas niet altijd te voorkomen, zeker niet wanneer dit zich in de privésfeer afspeelt. Ik ben van mening dat het van groot belang is dat wensouders zich de consequenties realiseren van hun keuze om via internet of social media een spermadonor te vinden of daarvoor uit te wijken naar het buitenland. Op die manier is geen zicht op het aantal kinderen dat verwekt is met de zaadcellen van een donor en kan het gebeuren dat een donorkind later geconfronteerd wordt met een groot aantal halfbroers en -zussen. Ook kan sprake zijn van een anonieme donor waardoor afstammingsinformatie ontbreekt.
Bent u van mening dat het voor kinderen van belang is dat er niet te veel biologische halfbroers en -zussen zijn en dat het aantal nakomelingen van één spermadonor beperkt zou moeten worden?
Ja, daarom is het advies aan wensouders om via een Nederlandse kliniek een spermadonor te vinden. In het Landelijk standpunt spermadonatie van de Nederlandse Vereniging van Obstetrie en Gynaecologie (NVOG)2 is opgenomen dat een spermadonor voor maximaal 12 gezinnen mag worden ingezet, ook wanneer het een buitenlandse donor betreft. In de praktijk komt dit neer op ongeveer 25 kinderen per donor. Met de wijziging van de Wdkb die op dit moment in voorbereiding is wordt wettelijk geborgd dat het sperma van een donor maar bij maximaal 12 vrouwen kan worden gebruikt en kan de Stichting donorgegevens kunstmatige bevruchting (Sdkb) hier toezicht op houden. Toezicht op dit maximumaantal is evenwel niet mogelijk indien wensouders gebruik maken van donoren buiten de Nederlandse klinieken om.
Bent u van mening dat het voor wensouders van belang is dat zij weten aan hoeveel andere personen een spermadonor heeft gedoneerd, voordat zij besluiten om met deze spermadonor in zee te gaan?
Ja, daarom is het advies aan wensouders om via een Nederlandse kliniek een spermadonor te vinden aangezien de kliniek zich dient te houden aan het hiervoor genoemde landelijk standpunt. Borging van het daarin neergelegde maximumaantal is evenwel niet mogelijk indien wensouders gebruik maken van donoren buiten de Nederlandse klinieken om.
Heeft u zicht op hoeveel multi-spermadonoren er actief zijn in Nederland en hoeveel Nederlandse multi-spermadonoren er actief zijn in het buitenland en via welke kanalen zij hun diensten aanbieden? Is het mogelijk om hier meer zicht op te krijgen? Zo ja, op welke manier? Kunnen bestaande organisaties, zoals Stichting Donorgegevens Kunstmatige Bevruchting (SDKB), daar een rol bij spelen, ook preventief? Zo ja, hoe?
Op basis van de Wdkb moeten klinieken de gegevens van een donor wiens zaadcellen gebruikt zijn bij een fertiliteitsbehandeling registreren in het register van de Sdkb. Buiten de klinieken en de Sdkb om is er geen zicht op het aantal zogenaamde multi-spermadonoren dat actief is in Nederland of in het buitenland. Het is onmogelijk hier zicht op te krijgen omdat dit in de privésfeer plaatsvindt.
Is het mogelijk om internationaal afspraken te maken over informatie over en gebruik van spermadonoren, immers spermadonoren die in Nederlandse klinieken doneren kunnen dat ook doen bij buitenlandse klinieken of hun diensten aanbieden via buitenlandse sites? Vindt u dat dit gereguleerd zou moeten worden? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Het maken van internationale afspraken heeft weinig zin wanneer spermadonatie in de privésfeer plaatsvindt. Dit ligt buiten de invloedsfeer van overheden. Op basis van de Wdkb moeten klinieken de gegevens van een donor wiens zaadcellen gebruikt zijn bij een fertiliteitsbehandeling registreren in het register van de Sdkb. Daarom voeren klinieken alleen behandelingen uit met ei- en zaadcellen van donoren die bekend zijn.
Het advies aan wensouders is om via een Nederlandse kliniek een spermadonor te vinden. Als iemand een «eigen» donor heeft (bijvoorbeeld via de eigen vriendenkring) kan de spermadonatie ook via de kliniek plaatsvinden. De donor kan in de kliniek gescreend worden op seksueel overdraagbare infectieziekten en er kan een genetische anamnese afgenomen worden.
in hoeverre wordt gecontroleerd of Nederlandse spermadonoren ook voor buitenlandse vestigingen ter beschikking worden gesteld, aangezien sommige klinieken in Nederland hebben ook vestigingen in het buitenland? In hoeverre geldt hiervoor ook de richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG)?
De klinieken in Nederland werken volgens de richtlijnen van de beroepsgroep. Hierop wordt toegezien door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). In het al eerder genoemde Landelijke standpunt spermadonatie is opgenomen dat de kliniek met de donor bespreekt dat zijn zaadcellen gebruikt kunnen worden bij maximaal 12 gezinnen. Het staat de donor vanzelfsprekend vrij om te bepalen dat in zijn geval een lager maximumaantal wordt gehanteerd. Er wordt niet afgesproken in welke kliniek de zaadcellen zullen worden gebruikt.
Op welke wijze wordt gecontroleerd of spermadonoren die ingeschreven staan bij een kliniek daarnaast ook nog «privé» hun diensten aanbieden op internet of via andere kanalen in Nederland en in het buitenland?
De kliniek maakt een aantal afspraken met de donor. Een daarvan is dat de donor verklaart dat hij zich maar bij één spermabank inschrijft en dat hij zich onthoudt van donorschap langs andere kanalen zoals aanbiedingen via internet. Dit kan niet worden gecontroleerd en is een kwestie van vertrouwen.
Op welke wijze vindt momenteel voorlichting plaats aan wensouders en hoe kan de voorlichting aan wensouders verbeterd worden? Op welke wijze kan een familierechtadvocaat of notaris hierbij een rol spelen?
Voorlichting aan wensouders vindt plaats via klinieken en ook via particuliere websites. Op 12 maart 2021 gaat het digitale Landelijk informatiepunt donorconceptie officieel online. Het informatiepunt is tot stand gekomen door samenwerking tussen de Stichting donorkind, Stichting meer dan gewenst, Fiom en de Special Interest Group Gameetdonatie, die onderdeel is van de NVOG. Door de inrichting van dit digitale informatiepunt is alle informatie rond donorconceptie op één centraal punt te vinden. Het Ministerie van VWS financiert dit digitale informatiepunt.
Of ouders gebruik maken van de expertise van een familierechtadvocaat of notaris is een afweging die zij zelf maken.
Op welke wijze beoordeelt u de praktijk van multi-spermadonorschap in het licht van het recht van kinderen om hun afstammingsgegevens te kennen, zoals vastgelegd in onder andere het Internationaal Verdrag van de Rechten van het Kind, artikel 7, eerste lid? Hoe kan de registratie van afstammingsgegevens bij spermadonatie verbeterd worden?
In Nederland onderschrijven we het recht van kinderen om hun afstammingsgegevens te kunnen achterhalen. Dat is de reden geweest voor de totstandkoming van de Wdkb die in 2004 in werking is getreden. Op basis van die wet moeten klinieken de gegevens van een donor die gebruikt is bij een fertiliteitsbehandeling registreren in het register van de Sdkb. Op deze manier is geborgd dat in klinieken geen gebruik gemaakt wordt van anonieme donoren. Wanneer wensouders in de privésfeer gebruik maken van een anonieme spermadonor kunnen zij hun kind geen afstammingsinformatie geven. Dit is wel wat in onze samenleving van ouders wordt verwacht. De overheid kan dit echter niet controleren, omdat het buiten haar invloedsfeer ligt.
Bent u van mening dat ook bekende spermadonoren (spermadonor die je kent of leert kennen via bijvoorbeeld social media) in de aankomende wetgeving gebonden zouden moeten worden aan de richtlijnen die gelden voor donoren die sperma doneren via een spermabank (de zogenaamde kliniekspermadonor), zoals een maximum van twaalf personen aan wie gedoneerd mag worden, conform de huidige richtlijn van de NVOG? Zo ja, op welke wijze gaat u dit realiseren? Zo nee, waarom niet?
Ik ga er vanuit dat ouders er van doordrongen moeten zijn dat het gebruik van een spermadonor vanuit de ouderlijke verantwoordelijkheden niet lichtzinnig moet worden overwogen, en dat daarbij op hen een bijzondere verantwoordelijkheid ligt om dat zo te doen dat de gegevens van de donor op termijn voor het kind te achterhalen zijn en dat voor het kind bekend kan worden hoeveel halfbroertjes en -zusjes het heeft. Ik adviseer wensouders daarom een spermadonor te vinden via een kliniek of om de spermadonatie van een eigen donor via een kliniek te laten plaatsvinden (zie ook het antwoord op vraag3 om zoveel mogelijk excessen te voorkomen.
Hoe staat u tegenover een registratieplicht voor bekende spermadonoren en het aantal donaties dat zij gedaan hebben?
Registratie van donoren is geborgd wanneer spermadonatie via een Nederlandse kliniek plaatsvindt. Het is niet mogelijk een registratieplicht in te voeren voor handelingen in de privésfeer. Bovendien heeft registratie weinig zin als de donor vervolgens zijn diensten anoniem aanbiedt op bijvoorbeeld internet of in het buitenland en er wensouders zijn die van die diensten gebruik blijven maken.
Zijn er andere mogelijkheden via wet- en of regelgeving om de excessen van multi-doneren aan te pakken? Zo ja, welke of bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
De oorzaak van de excessen zijn individuele donoren die zich in de privésfeer via internet en social media aanbieden en wensouders die daarvan gebruik maken. Het is de verantwoordelijkheid van wensouders om via betrouwbare wegen hun kinderwens te vervullen.
Kunt u deze vragen bij voorkeur beantwoorden vóór het VSO ouderschap en adoptie?
Dit is helaas niet gelukt. Er was meer tijd nodig voor afstemming.