De toename van het bosverlies in het afgelopen jaar |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het nieuwe rapport van Global Forest Watch waaruit blijkt dat het bosverlies in 2020 met 12% is toegenomen ten opzichte van 2019?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat in 2020 ruim 12 miljoen hectare aan bos verloren is gegaan, waarvan 4,2 miljoen – een gebied ter grootte van Nederland – aan tropisch oerbos?
Het Kabinet heeft geen zelfstandige informatie over mondiale ontbossingscijfers en baseert zich dan ook op rapporten en berichten van gerenommeerde kennisinstellingen, zoals het World Resources Institute en de University of Maryland. Dat bosverlies wereldwijd nog steeds doorgaat, staat helaas buiten kijf.
Kunt u reflecteren op het feit dat terwijl ontbossing in Brazilië met zorgwekkende snelheid stijgt, Nederland in de eerste zes maanden van 2020 40% meer sojabonen heeft geïmporteerd uit Brazilië dan in het eerste halfjaar van 2019?
De toename van de import van sojabonen uit Brazilië met 40% is vastgesteld door het CBS. Een aantal factoren kan deze toename mogelijk verklaren.
De Europese productie van raapzaadolie is over de genoemde periode gedaald vanwege verminderde vraag naar raapzaadolie voor de productie van biodiesel. Dit heeft uiteraard ook geleid tot een verminderde productie, en dus aanbod, van Europees raapzaadmeel- en schroot, dat ontstaat als restproduct na het crushen (persen) van raapzaad. Dit afgenomen aanbod kan door Europese bedrijven zijn gecompenseerd met geïmporteerde soja uit Noord- en/of Zuid-Amerika. In Amsterdam en Rotterdam staan belangrijke verwerkende bedrijven (crushers), die een groot deel van het Europese achterland bedienen met plantaardige oliën en het eiwitrijke meel voor verdere verwerking en gebruik. Mondiaal zijn Brazilië en de VS de grootste export-georiënteerde producenten van sojabonen.
De sterk stijgende import door Europa van sojabonen uit Brazilië had wellicht ook te maken met bepaalde handelspolitieke en markt/monetaire ontwikkelingen in diezelfde periode (sterke stijging Chinese invoer van sojabonen uit de VS met daarmee gepaard gaande daling van invoer van Braziliaanse sojabonen) en de voor (Europese) importen gunstige wisselkoers met de Braziliaanse Reaal. Dit lijkt overigens een tijdelijke trend te zijn geweest.
De hoeveelheid soja die in Nederlands diervoer wordt verwerkt, is in de afgelopen jaren vrijwel stabiel gebleven. Over veranderingen in het gebruik van soja voor de humane consumptie in Nederland zijn mij geen gegevens bekend. De extra in Nederland geïmporteerde sojabonen zullen daarom vrijwel zeker bestemd zijn geweest voor verwerking en consumptie elders in Europa. Overigens is de soja die in Nederland wordt verwerkt voor de Nederlandse consumptie, veelal voor diervoer, volledig afgedekt met zogenaamde RTRS-certificaten. De Round Table on Responsible Soy certificeert dat soja zonder ontbossing is geproduceerd.
Bent u het ermee eens dat Nederland als grootste importeur en doorvoerhaven van palmolie, soja voor veevoer en cacao in Europa, medeschuldig is aan deze toename van het bosverlies? Zo ja, welke stappen gaat u nemen om het aandeel van Nederland in de wereldwijde ontbossing te verminderen? Zo nee, waarom niet?
Nederland is inderdaad een belangrijk doorvoerland van landbouwgrondstoffen naar de rest van Europa, vanwege de sterke positie van de havens van Rotterdam en Amsterdam. Daarmee heeft Nederland een belangrijke verantwoordelijkheid in de keten en die nemen wij ook serieus. Het kabinet heeft vorig jaar het beleid op het tegengaan van ontbossing flink geïntensiveerd, in financiële en diplomatieke zin, en de Kamer daar per brief over geïnformeerd (Kamerstuk 30 196, nr. 708). Daar gaan wij op volle kracht mee door. Naast samenwerking met producentenlanden bij het verduurzamen van de productie van landbouwgrondstoffen, spant het kabinet zich ook nadrukkelijk in voor verduurzaming van handelsketens aan de vraagzijde, in Nederland en Europa. Om maximale impact te kunnen genereren, doen wij dit zoveel mogelijk in Europees verband.
Kunt u uiteenzetten welk aandeel Nederland in 2019 en 2020 had in de import van landbouwgrondstoffen uit Brazilië, de Democratische Republiek Congo en Bolivia? Welk deel hiervan was bestemd voor de agrarische sector in Nederland? Welk deel werd doorgevoerd naar andere Europese landen?
De import van landbouwgrondstoffen uit de genoemde landen omvat een grote verscheidenheid aan grondstoffen en daarvan afgeleide, verwerkte producten, zowel van land als uit het water. In beschikbare officiële statistieken (Comtrade, Eurostat) zijn alleen van de Democratische Republiek Congo al gegevens over 2020 bekend. Van de totale exportwaarde aan landbouwgoederen vanuit Brazilië ging circa 2% naar Nederland en vanuit Bolivia maximaal 3% (cijfers van 2018 en 2019 voor beide landen). Voor de Democratische Republiek Congo (2019 en 2020) was dit percentage minder dan 1%. Het importaandeel van landbouwgoederen uit Brazilië in 2020 was 4,3% van het totaal aan geïmporteerde landbouwgoederen. Van Bolivia en de Democratische Republiek Congo was dat aandeel lager dan 0,1%.
De vraag over het aandeel van de import dat in Nederland blijft en over het aandeel dat weer wordt geëxporteerd naar niet-EU landen en/of via intra-handel binnen de EU blijft, kan alleen door verdere grondige analyse van het CBS worden beantwoord. Agrarische grondstoffen kunnen namelijk, naast directe weder export of doorvoer, ook deels verder worden verwerkt in Nederland en bijvoorbeeld als ander product («embedded») worden uitgevoerd. Daarbij kunnen, zoals ook bij vraag 3 hiervoor al geïllustreerd, handelsstromen en wijzigingen daarin op zowel korte als lange(re) termijn in veel gevallen niet los worden gezien van een scala aan externe factoren, zoals oogstverwachtingen en oogstresultaten in diverse landen en/of van specifieke markt-, politieke of veterinaire/fytosanitaire ontwikkelingen.
Kunt u uiteenzetten in welke mate Nederlandse bedrijven betrokken zijn bij het uitbreiden van landbouw in het Kongobekken? Kunt u uiteenzetten welke op landbouw gerichte activiteiten in het Kongobekken fondsen ontvangen van FMO?
Er zijn voor zover bij het ministerie bekend geen Nederlandse bedrijven betrokken bij het uitbreiden van landbouw in het Congobekken. Uit navraag bij FMO blijkt dat de investering in het bedrijf Plantations et Huileries du Congo SA (PHC)2 de enige op landbouw gerichte investering van FMO is in het Congobekken. Bij deze investering wordt ook technische assistentie verleend, gefinancierd door FMO.3
Staat u nog steeds achter uw bewering dat dialoog met Brazilië de meest aangewezen weg is om de Amazone en haar inheemse bevolking te beschermen, ook nu keer op keer blijkt dat dit geen resultaat oplevert? Deelt u de mening dat het inperken van de Nederlandse import van palmolie en soja voor veevoer een veel effectievere weg zou zijn? Zo nee, waarom niet?
Brazilië kan, net als alle andere landen, soeverein over zijn grondgebied beschikken. Om daadwerkelijk enige impact te kunnen hebben op ontwikkelingen in productielanden als Brazilië, is Europese samenwerking en een brede dialoog essentieel, inclusief samenwerking met bedrijven, investeerders en maatschappelijke organisaties. Alleen samen kunnen wij genoeg gewicht in de schaal leggen om duurzame, ontbossingsvrije productie en handel te bewerkstelligen. Daar zet het kabinet, samen met gelijkgezinde Europese partners, dan ook vol op in. Via de Europese Unie, maar bijvoorbeeld ook via het Amsterdam Declarations Partnership en door middel van financiering van innovatieve programma’s met diverse partners. Nederland heeft de EU-Brazil High-level Dialogue on Climate Change, Biodiversity and Sustainable Development van 14 april jl. aangegrepen om deze boodschap opnieuw op hoog niveau af te geven, samen met andere EU-lidstaten en de Europese Commissie.
De EU-lidstaten, inclusief Nederland, hebben de Europese Commissie eind 2019 in Raadsconclusies opgeroepen om zo spoedig mogelijk een ambitieus wetgevend voorstel en andere maatregelen te presenteren, die gericht zijn op het vermijden dan wel het minimaliseren van het op de interne markt brengen van producten die gerelateerd zijn aan ontbossing of bosdegradatie. De voorstellen van de Commissie worden in juni verwacht. Dat is de snelste en meest effectieve weg om passende maatregelen te treffen.
Ook een eventueel importverbod zou alleen op EU-niveau kunnen worden gerealiseerd. Een dergelijke maatregel zou overigens al snel stuiten op de non-discriminatiebepalingen van de WTO. Betere wet- en regelgeving, in de EU en daarbuiten, en samenwerking bij verduurzaming van de productie van agrarische grondstoffen zal daarom veel meer impact genereren.
Bent u, gezien de urgentie, bereid om niet langer te wachten op Europese maatregelen, maar nu op Nederlands niveau harde maatregelen te treffen, zoals een boycot op ontbossingsproducten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u zich herinneren dat de premier op 11 januari een bijdrage leverde aan de internationale biodiversiteitstop One Planet Summit, waarin hij meende dat dit demissionaire kabinet toegewijd is aan het stoppen van aan landbouw gerelateerde ontbossing? Herinnert u zich dat hij zijn speech eindigde met de woorden «we are all clear on our goals and plans, now it’s time to make them happen»?2 Welke stappen heeft u sindsdien ondernomen om het Nederlandse aandeel in aan landbouw gerelateerde ontbossing per direct te verminderen? Welke effecten hebben deze stappen tot nu toe gehad?
De recente uitspraak van de premier staat mij nog vers in het geheugen. Sinds die datum heeft Nederland onder andere samen met andere EU-lidstaten initiatief genomen tot en deelgenomen aan bijeenkomsten met de Europese Commissie, om mede richting te geven aan een ambitieuze en effectieve invulling van wetgeving en andere maatregelen die de Commissie in voorbereiding heeft om te voorkomen dat producten die gerelateerd zijn aan ontbossing of bosdegradatie op de Europese markt terecht komen. Naar verwachting zal de Commissie in dat kader in juni voorstellen presenteren. Ook heeft Nederland op 14 april jl. deelgenomen aan de EU-Brazil High-level Dialogue on Climate Change, Biodiversity and Sustainable Development (zie ook antwoord op vragen 7 en 8). Nederland is niet bij machte om ontbossing per direct te stoppen of verminderen, maar het kabinet is ervan overtuigd dat de hierboven beschreven Nederlandse en Europese inzet ontbossing verder terug zal dringen.
Bent u bekend met het bericht «Ukraine deports critical Azerbaijani blogger shortly before Zelensky visits Baku»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Sinds wanneer bent u op de hoogte van de kwestie Elvin Isayev?
In februari 2020 is het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor het eerst op de hoogte gesteld van deze kwestie.
Hoe kijkt u naar het nieuws dat Elvin Isayev, een criticaster van de Azerbeidzjaanse overheid, wordt uitgeleverd, opgepakt en gemarteld in het licht van het kritische Amnesty-rapport uit 2016 «Revolving doors»: The ongoing persecution of government critics in Azerbaijan over de mensenrechtensituatie in Azerbeidzjan?2
De Nederlandse regering volgt de situatie van de heer Isayev nauwgezet. De mediaberichtgeving hierover kan ik niet op eigenstandige wijze verifiëren. De Nederlandse regering maakt zich zorgen over de verslechterde mensenrechtensituatie in Azerbeidzjan, en spreekt Azerbeidzjan daar ook op aan, zowel bilateraal als via multilaterale kanalen (Raad van Europa, EU, VN). Uit rapporten van zowel NGOs, de Raad van Europa als uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens blijkt dat politiek gemotiveerde vervolging, arrestatie en detentie een hardnekkig probleem is in Azerbeidzjan.
Herkent u zich in het geschetste beeld dat Oekraïne Elvin Isayev heeft uitgeleverd aan Azerbeidzjan en er vrijwel direct een strafeis en vonnis is uitgesproken over Isayev na zijn aankomst in Bakoe, waarop hij vervolgens in hechtenis is genomen en aan zware martelingen is blootgesteld?
Ik kan deze berichten niet op eigenstandige wijze verifiëren. Volgens de laatste openbare informatie is de heer Isayev op 30 oktober 2020 veroordeeld door «de rechtbank voor zware misdaden» in Bakoe. Deze beslissing is niet definitief; zijn zaak wordt bij het Hof van Beroep behandeld. Azerbeidzjan is partij bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), en is derhalve verplicht zich te houden aan dit verdrag, waaronder artikel 3 dat gaat over zowel het verbod op marteling alsook over mensenwaardige detentieomstandigheden, en artikel 6 dat gaat over een eerlijk proces.
Kunt u bevestigen dat Elvin Isayev inderdaad Oekraïense migratiewetten heeft overtreden?3
Ik kan geen uitspraken doen over of de heer Isayev al dan niet de Oekraïense wetten heeft overtreden, en bezit ook geen mogelijkheden om hier onderzoek naar te doen. Ik kan het in de vraag gestelde daarom niet bevestigen.
Hoe kijkt nu naar de zaak Elvin Isayev in het licht van het mensenrechtenrapport van deUnited States Department of State: Bureau of Democracy, Human Rights and Labor waarin staat dat de zaak Elvin Isayev een voorbeeld is van het ten onrechte gebruiken van internationaalrechtelijke handhavingsinstrumenten om politieke opponenten in het buitenland uit te schakelen?4
Ik heb kennis genomen van dit rapport van de VS waarin wordt verwezen naar berichten van misbruik van internationale opsporingsinstrumenten. In dit kader wordt de zaak Isayev genoemd. Wat betreft de Nederlandse visie hierop verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 4.
Hoe kijkt u naar de relatie tussen Nederland en Azerbeidzjan, lettende op de aanhoudende mensenrechtenschendingen waar de Azerbeidzjaanse overheid zich schuldig aan maakt?5
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 3. Mensenrechten vormt een belangrijk thema in de dialogen die Nederland voert met de Azerbeidzjaanse autoriteiten. Deze gesprekken worden ook in EU-verband gevoerd.
Bent u bereid deze kwestie met de Azerbeidzjaanse ambassadeur in Den Haag te bespreken en er op aan te dringen dat leden van de Raad van Europa zich zouden moeten houden aan het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens waaronder artikel 3 ziende op een verbod op marteling en vernederende behandeling en artikel 6 ziende op het recht op een eerlijk proces?
De Nederlandse regering volgt deze kwestie nauwgezet en staat hierover in contact met internationale partners. Nederland kaart mensenrechtenkwesties op het geëigende niveau aan, waarbij zowel het bilaterale als het multilaterale spoor wordt bewandeld. Zo is er een reguliere EU-Azerbeidzjan dialoog waarbij o.a. specifieke casussen van politieke gevangenen worden besproken. Daarnaast stellen de advocaten van de heer Isayev dat ze recentelijk zaken hebben aangebracht bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Het is nog niet duidelijk of deze zaken voldoen aan de ontvankelijkheidseisen.
Het stopzetten van AMBER Alert |
|
Hanneke van der Werf (D66), Sidney Smeets (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Politie stopt met AMBER Alert, tot grote verrassing van AMBER Alert»?1
Ja.
Kunt u toelichten welke veranderingen in Burgernet hebben geleid tot het besluit om de functionaliteit Alertering Vermist Kind te integreren in Burgernet 0, zoals door u vermeld in de brief «Stand van zaken functionaliteit Alertering Vermist Kind»?2
AMBER Alert als functionaliteit voor vermist-kind-alertering bestaat in Nederland sinds 2008. Het is in samenwerking met politie en justitie opgezet als particulier initiatief van het bedrijf Netpresenter B.V., in eerste instantie zonder vergoeding op basis van een samenwerkingsovereenkomst (namelijk tussen de Staat der Nederlanden en Netpresenter) en vanaf 2011 tegen betaling op basis van een commercieel contract (tussen de politie en Netpresenter).
Na enkele jaren diende dit contract op grond van de aanbestedingswetgeving door de politie te worden aanbesteed. In oktober 2017 heeft de politie aan Netpresenter het voornemen gemeld tot het starten van een openbare Europese aanbesteding van het commerciële contract voor de technische ondersteuning van vermist-kind-alerteringen. Ook uw Kamer is destijds over dit voornemen geïnformeerd3. Uiteraard zou Netpresenter in de gelegenheid zijn om, net als elke andere commerciële partij, deel te nemen in deze aanbesteding. Na diverse gesprekken met de politie heeft Netpresenter er uiteindelijk voor gekozen zich tegen de voorgenomen aanbesteding te verzetten met o.a. een bodemprocedure en daaropvolgend hoger beroep. In afwachting van deze juridische procedures is de voorgenomen aanbesteding aangehouden en is, ten behoeve van de continuïteit van de vermist-kind-alertering, het contract met Netpresenter jaarlijks verlengd conform de in dat contract vastgelegde bepalingen4. Deze vertraging in de voorgenomen aanbesteding is eveneens aan uw Kamer gemeld, meest recent in juni 20195. Na de uitspraak in hoger beroep in februari 20206 resteren voor de politie geen juridische belemmeringen meer voor een andere invulling van de functionaliteit vermist-kind-alertering.
Al in 2017 heeft de politie, mede naar aanleiding van de wens van uw Kamer7, onderzocht of de functionaliteit vermist-kind-alertering zou kunnen worden ondergebracht bij Burgernet. Op dat moment bleek dat geen haalbare optie omdat Burgernet toen nog niet geschikt was voor integratie met de functionaliteit vermist-kind-alertering. Met het vernieuwde Burgernet 2.0 dat vanaf 2020 operationeel is, is de optie van integratie wel realistisch. Burgernet 2.0 beschikt over de mogelijkheid om berichten landelijk te versturen en de mogelijkheid om beeldmateriaal mee te zenden. Tevens is het bereik door het gebruik van de app en de sociale media aanzienlijk vergroot. Hiermee is de optie om de vermist-kind-alertering te integreren in Burgernet, anders dan in 2017, een kansrijke geworden.
De politie heeft deze optie technisch, organisatorisch en juridisch nader onderzocht. Op basis van de totale analyse is besloten de functionaliteit vermist-kind-alertering in Burgernet 2.0 te integreren per 22 juli 2021 (de huidige einddatum van het contract met Netpresenter). Dit is op 1 april jl. in een gesprek en schriftelijk aan Netpresenter medegedeeld en aan uw Kamer gemeld8.
Welke technische en organisatorische vereisten waar Burgernet in 2017 nog niet aan voldeed worden nu wel behaald? Kunt u daarbij in het bijzonder ingaan op het bereik en de samenwerkingspartners van Burgernet in vergelijking met AMBER Alert?
Burgernet is een alerteringssysteem dat opsporingsberichten via verschillende communicatiekanalen aan burgers kan verzenden. Een deel daarvan betreft berichten over vermiste personen, waaronder ook kinderen. Burgernet 2.0 is in staat om ook landelijke berichten te verzenden en biedt de mogelijkheid om beeldmateriaal mee te sturen. Beide functies zijn noodzakelijk voor effectieve vermist-kind-alerteringen.
De politie heeft zich, sinds de start van het contract met Netpresenter in 2011, ontwikkeld tot een nationaal werkende organisatie die beter in staat is om bijvoorbeeld landelijke systemen en applicaties te ontwikkelen. Bovendien maakt de politie nu meer gebruik van moderne technieken en actuele sociale media en heeft daarmee een eigen bereik. Integratie van de vermist-kind-functionaliteit binnen Burgernet past daarnaast binnen het beleid om alerteringsfunctionaliteiten waar mogelijk te bundelen, alertering technisch beter in te richten en vanuit een landelijk operationeel concept te laten functioneren en alerteringsfuncties te laten beheren door de Landelijke Meldkamer Samenwerking (LMS). De vermist-kind-functionaliteit komt met deze integratie in eigendom van de politie. De politie maakt zich in dit belangrijke proces los van commerciële partijen zodat zij meer controle heeft over alertering, alerteringssystematiek en de privacyaspecten rondom alertering en opsporingsberichtgeving.
Burgernet heeft eigen communicatiekanalen, die voor een deel dezelfde zijn als de kanalen waar Netpresenter gebruik van maakt, en maakt gebruik van de faciliteiten en communicatiekanalen van de politie. Burgernet 2.0 kan zowel landelijk als regionaal berichten versturen en maakt gebruik van sociale mediakanalen. Burgernet is in staat om berichten te versturen naar informatieschermen van het OV, wegbeheerders en commerciële aanbieders en het kan geautomatiseerd berichten versturen via televisie en radio (via e-mail of de reeds genoemde kanalen of via een koppeling). Tijdens het integratietraject wordt nader bekeken van welke middelen bij de vermist-kind-alerteringen gebruik zal worden gemaakt. Tevens zal het bereik van de bestaande communicatiekanalen van Burgernet worden uitgebreid, met name richting landelijke radio en TV en de ANP-dienst. Deze zorgen voor het grootste bereik onder de bevolking.
Netpresenter heeft gedurende de looptijd van het contract met de politie de zogeheten «AMBER Alert community» opgebouwd. Tot dusver heeft men zich niet bereid verklaard deze community ter beschikking te stellen van de politie. Bedrijven en instellingen uit de community kunnen uiteraard zelf beslissen of ze in de toekomst de door de politie verstuurde vermist-kind-alerteringen willen blijven doorgeven aan het publiek. De politie zal nu en in de toekomst de samenwerking zoeken met relevante partijen voor een zo breed mogelijke verspreiding van berichten.
In hoeverre is Burgernet in staat landelijke en internationale zoekacties uit te rollen met dezelfde effectiviteit als AMBER Alert?
Op het moment dat voor een vermist kind opsporing in het buitenland nodig is, betrekt de politie in haar opsporingsonderzoek het buitenland. Het doorgeven van vermist-kind-alerteringen aan buitenlandse opsporingsinstanties kan daarbij een middel zijn. In Europees verband houden politiefunctionarissen van de aangesloten lidstaten contact met elkaar via een internationaal netwerk. Ook Nederland is hierbij aangesloten en vervult een actieve rol. Aangesloten landen gebruiken verschillende systemen om dergelijke alerteringen door te geven. Het doorgeven van alerteringen aan het buitenland staat daarmee los van het in Nederland gebruikte alerteringssysteem.
In hoeverre is de overschakeling naar Burgernet met voldoende waarborgen omkleed? Welke risico’s voorziet u in deze fase? Welke kosten zijn verbonden aan deze transitie?
Vermissingsberichten maken al vanaf de start deel uit van de activiteiten van Burgernet. De technische en organisatorische processen rondom alertering bestaan al geruime tijd. De politie is al verantwoordelijk voor het opsporingsproces en het opstellen van de berichten, de technische uitbreiding ligt in het verlengde van het bestaande Burgernetsysteem. Het ligt dan voor de hand dat de politie ook de landelijke vermist-kind-berichten gaat versturen via Burgernet.
Uitgangspunt bij de integratie is dat de huidige kwaliteit, continuïteit en functionaliteit van de vermist-kind-voorziening gehandhaafd blijven, zoals ik ook in het verleden steeds aan uw Kamer heb toegezegd9. Voor de functionaliteit landelijke vermist-kind-berichten wordt een reeds bestaande module van Burgernet benut. Berichten worden verstuurd aan alle Burgernetdeelnemers en de landelijke media en worden tevens verspreid via alle sociale-mediakanalen, o.a. van de politie. Uiteraard zal deze overgang duidelijk aan het publiek kenbaar worden gemaakt.
Er zal sprake zijn van een beperkte overbruggingsperiode waarin de automatische koppelingen worden gebouwd die de vermist-kind-berichten ook doorsturen naar diverse informatiesystemen van derden (zoals bijvoorbeeld de matrixborden van Rijkswaterstaat, maar ook diverse schermen van bedrijven of organisaties). De organisatie en werkprocessen worden zo ingericht dat tijdens deze overbruggingsfase, wanneer een deel van de automatische koppelingen nog in aanbouw is, waar nodig handmatig gekoppeld wordt naar de betreffende organisaties. Samen met de politie ben ik ervan overtuigd dat de politie met de integratie in Burgernet een kwalitatief goed en toekomstbestendig product zal neerzetten.
De politie heeft in het gesprek met Netpresenter de hoop uitgesproken om gezamenlijk te komen tot een ordentelijke afwikkeling en overdracht. Waarborgen daartoe zijn er echter niet. Netpresenter heeft tot op heden nog niet naar de politie gereageerd op het hen meegedeelde besluit, maar wel in diverse media laten blijken het er niet mee eens te zijn. Om te ageren tegen het besluit van de politie heeft Netpresenter gebruik gemaakt van o.a. Twitter-accounts en andere kanalen die het bedrijf contractueel slechts mag gebruiken voor de verspreiding van vermist-kind-alerteringen. De politie heeft Netpresenter inmiddels schriftelijk gesommeerd deze berichtgeving te beëindigen. Ik hoop dat Netpresenter alsnog correct en professioneel de overdracht zal afwikkelen richting de einddatum van het contract.
Voor de uitbreiding van Burgernet met deze functionaliteit wordt door de politie een eenmalige investering van ca. € 200.000 gedaan. Bijkomend voordeel is dat door de samenvoeging efficiencywinst op het beheer kan worden behaald, waardoor de structurele kosten aanzienlijk lager zullen zijn. Deze efficiencywinst valt op dit moment nog niet exact te kwantificeren.
Bestaat door de grote naamsbekendheid en ervaring van AMBER Alert niet het risico van kapitaal- en kennisvernietiging door het niet langer ondersteunen daarvan? Hoe denkt u dit te kunnen voorkomen?
AMBER Alert Nederland is een merknaam, geen organisatie op zich. Er is uiteraard sprake van naamsbekendheid van dit merk, maar niet van «ervaring van AMBER Alert». De heer Hoen, eigenaar van de firma Netpresenter, heeft in 2008 het initiatief genomen een soortgelijk systeem als het AMBER Alert dat in Amerika reeds bestond op te zetten in Nederland en is merkhouder voor Nederland voor de naam en het beeldmerk AMBER Alert. Vanaf 2011 tot heden heeft Netpresenter de dienstverlening rondom vermist-kind-alertering voor de politie uitgevoerd op basis van een commercieel contract. Uiteraard is de firma Netpresenter, zowel door haar bedrijfsactiviteiten als door de oprichting en uitvoering van AMBER Alert in Nederland, een ervaren partij. Netpresenter heeft echter geen monopolie op dit soort dienstverlening.
De politie heeft zelf inmiddels ruime ervaring met het uitdoen van vermissings-alerteringen via Burgernet en ook Burgernet heeft naamsbekendheid. Het vernieuwde Burgernet 2.0 biedt technisch de juiste functionaliteiten voor vermist-kind-alerteringen. Met de integratie in Burgernet verschijnen berichten voortaan onder de herkenbare naam en huisstijl van Burgernet. In de komende periode wordt gewerkt aan het verder vergroten van het landelijk bereik van Burgernet. Van kennisvernietiging is in mijn ogen dan ook geen sprake.
Voor wat betreft de vraag naar kapitaalvernietiging vermeld ik dat, zoals ook onder vraag 5 al gemeld, door de samenvoeging efficiencywinst op het beheer kan worden behaald en zullen – met een relatief beperkte eenmalige investering voor de integratie in Burgernet – de structurele kosten voor het beheer na de integratie aanzienlijk lager uitvallen. Deze efficiencywinst valt op dit moment nog niet exact te kwantificeren.
De Duitse testplicht bij grenswerkers |
|
Vera Bergkamp (D66), Romke de Jong (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Duitse test-plicht zorgt voor ergernis en onduidelijkheid in Twente: «Hoop niet dat dit lang gaat duren»»?1
Ja.
Hoe is over deze Duitse testplicht gecommuniceerd aan grenswerkers?
Betrokkenen in de grensregio – veiligheidsregio’s, provincies, euregio’s, bedrijven en stakeholders – zijn zo snel mogelijk zodra de informatie bevestigd kon worden hierover geïnformeerd. Grenswerkers en ander grensverkeer kunnen sinds de officiële bekendmaking via de kanalen van de grensinformatiepunten, rijksoverheid.nl en het reisadvies op nederlandwereldwijd.nl informatie vinden over de Duitse verplichtingen, waarbij voor specifieke vragen moet worden doorverwezen naar informatie (via de website en telefonisch) van de Duitse autoriteiten.
Klopt het dat er geen uitzonderingen zijn voor mensen die wonen in Nederland maar werken in Duitsland, en dus continu een negatief testbewijs bij zich moeten hebben van ten hoogste 72 uur oud? Zo ja, waar vinden deze grenswerkers deze informatie?
Volgens de federale regels zijn alleen personen op doorreis en transportmedewerkers die korter dan 72 uur in Duitsland verblijven uitgezonderd van de testplicht. De testverplichting geldt dus inderdaad ook voor grenswerkers. De aan Nederland grenzende deelstaten Noordrijn-Westfalen en Nedersaksen hebben in hun «Allgemeinverfügungen», waarmee ze de federale regels implementeren, wel aanvullende regels gesteld, die iets meer ruimte bieden voor grenswerkers, -scholieren en -studenten en frequent familiebezoek. Hierin staat dat grenspendelaars (werknemers, scholieren, studenten en mensen die de grens minstens 1 keer per week passeren om voor familieleden te zorgen) minder vaak, maar nog steeds een negatieve testuitslag van max. 72 uur oud (in plaats van 48 uur) moeten laten zien. Zij mogen deze test verder ook ná het passeren van de grens laten afnemen.
Informatie over de Duitse testplicht is onder meer te vinden via het reisadvies op www.nederlandwereldwijd.nl (zie ook het antwoord op vraag 2).
Voor wie zijn de kosten van dit testbewijs als mensen wonen in Nederland maar werken in Duitsland?
Zoals in de Kamerbrief waarbij deze beantwoording is gevoegd, wordt aangegeven, is het streven dat deze grenswerkers vanaf 7 mei zich kosteloos kunnen laten testen bij speciale testvoorzieningen in de Nederlandse grensstreek met Duitsland.
Hoeveel grenswerkers wonen in Nederland, maar werken in Duitsland?
Op basis van berekeningen van het CBS (grensdataportaal2) waren er in 2018 ruim 9.000 grenswerkers die in Nederland wonen en in Noordrijn-Westfalen en Nedersaksen werken. Zelfstandigen zijn hierbij niet inbegrepen.
Bent u bereid om de GGD-testlocatie, al dan niet tijdelijk, ook toegankelijk te maken voor grenswerkers die in Nederland wonen maar in Duitsland werken, zodat zij van de GGD gratis een negatief testbewijs kunnen krijgen, ondanks dat eerder is gesteld dat de GGD hier niet voor bedoeld is? Zo nee, waarom niet?
Nee. De GGD'en testen met als doel om de infectieziektebestrijding tegen te gaan; het preventief testen en verstrekken van testbewijzen maken daar inderdaad geen onderdeel van uit. De uitslag die de GGD geeft, voldoet bovendien niet aan de Duitse criteria voor een testbewijs. Bij de digitale testuitslag staat wel een datum, maar ontbreken het tijdstip en de naam. Ook wordt in een aantal gevallen de uitslag niet schriftelijk, maar telefonisch teruggekoppeld.
Klopt het dat als mensen wonen in Duitsland maar werken in Nederland, zij zich in Duitsland wel gratis kunnen laten testen om een testbewijs te krijgen zodat zij naar Nederland kunnen reizen voor werk? Zo ja, bent u bereid dit ook te doen voor Nederlandse grenswerkers die in Duitsland werken?
In Duitsland biedt de overheid inderdaad voor inwoners van Duitsland gratis «burgertesten» aan. Iedere burger mag zich wekelijks preventief laten testen, waarbij na een kwartier de uitslag en een bijbehorend testbewijs wordt gegeven. Zoals aangegeven in de brief waarbij deze beantwoording is gevoegd, wordt voor onder meer grenswerkers die in Nederland wonen en in Duitsland werken een kosteloze testvoorziening in de Nederlandse grensstreek gecreëerd.
Bent u beiden in gezamenlijk overleg om een oplossing te bedenken voor de ontstane situatie van deze grenswerkers? Zo ja wat zijn hiervan de uitkomsten?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u, gezien de urgentie van de situatie, deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja, bij dezen.
Het verhoogde risico op Parkinson door het levenslange gebruik van melkproducten |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Verhoogde kans op ziekte van Parkinson door levenslang gebruik melkproducten»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat verschillende wetenschappelijke studies aangeven dat de levenslange consumptie van melkproducten een verhoogd risico geeft op het ontwikkelen van de ziekte van Parkinson?2 3 4
Nee, dit kan ik niet bevestigen. Er is in de aangehaalde studies geen sprake van een verhoogd risico door melkconsumptie, maar van een verband tussen deze twee verschijnselen. Dit verband hoeft niet oorzakelijk te zijn. Er kan een andere factor zijn die ook een positief verband heeft met de melkconsumptie en die een oorzakelijk verband met de ziekte van Parkinson heeft.
Kunt u uitsluiten dat dit verhoogde risico wordt veroorzaakt door resten van landbouwgif in de melk, die koeien via het voer binnenkrijgen? Zo ja, hoe meent u dan dat het verhoogde risico op Parkinson door melkconsumptie verklaard kan worden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat er geen maximale normen voor gifresten (Maximale Residu Limieten, MRL-en) zijn opgesteld voor gewassen die uitsluitend als veevoer bestemd zijn, zoals voederbieten, weidegras, kuilgras en snijmais?
Voor de genoemde producten, die niet als voedsel voor de mens dienen, bestaan inderdaad geen maximale residu limieten (hierna: MRL’s). Voor andere producten, die verwerkt worden in veevoeder maar in principe ook geschikt zijn als ingrediënt van voedingsmiddelen voor de mens, gelden wel MRL’s.
De afwezigheid van MRL’s voor bepaalde voedermiddelen betekent echter niet dat er daarvoor geen veiligheidsvoorschriften gelden. Deze zijn vastgelegd in Verordening (EG) 178/2002: voedermiddelen moeten veilig zijn.
Wordt bij de toelating van landbouwgif voor de toepassing op veevoergewassen (ruwvoer en krachtvoer) rekening gehouden met de menselijke consumptie van de melk, vlees of eieren en de gezondheidseffecten op mensen daarvan, waaronder het risico op de ziekte van Parkinson?
Ja, met overdracht op dierlijke producten wordt rekening gehouden. Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen kan leiden tot het achterblijven van residuen op gewassen die als veevoeder worden gebruikt. Deze residuen kunnen na consumptie door het dier ook in dierlijke producten, zoals melk, vlees of eieren, terechtkomen. Het Ctgb beoordeelt als onderdeel van de toelatingsprocedure of consumenten via deze route worden blootgesteld. Als dat het geval is, dan dient die blootstelling binnen de gezondheidskundige grenswaarden te vallen. Deze grenswaarden zijn op Europees niveau afgeleid en daarbij wordt gekeken naar verschillende vormen van toxiciteit, waaronder eventuele neurotoxiciteit. De specifieke testmethoden om de effecten op Parkinson te kunnen onderzoeken zijn nog in ontwikkeling. Ik wil daar ook mijn steentje aan bijdragen. Ik heb begin dit jaar het RIVM gevraagd een verkenning uit te voeren naar de mogelijkheden om de risicobeoordeling bij de goedkeuring van werkzame stoffen in gewasbeschermingsmiddelen te verbeteren met betrekking tot neurotoxiciteit.
Kunt u bevestigen dat u in uw brief aan de Europese Commissie wel uw zorgen uit over het verhoogde risico op de ziekte van Parkinson door het gebruik van landbouwgif voor de toepasser (de landbouwer) en voor omwonenden van bespoten percelen, maar niet voor de consument van groente, fruit en melk? Heeft u hier zorgen over?5
Ik heb in de brief aan de Europese Commissie inderdaad gevraagd om in het kader van Verordening (EG) 1107/2009 de datavereisten voor neurologische aandoeningen voortaan standaard op te nemen in de goedkeuringsprocedure voor werkzame stoffen en in de toelatingsprocedure voor gewasbeschermingsmiddelen. Uit een meta-analyse van epidemiologische studies uit de periode 1989 tot en met 2010 bleek dat er in die periode een verhoogde kans was op het ontwikkelen van de ziekte van Parkinson na beroepsmatige blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen6. Dergelijke aanwijzingen zijn er niet voor blootstelling aan voedsel.
Indien de Europese Commissie besluit om de datavereisten voor neurologische aandoeningen (waarvan de ziekte van Parkinson er een is) voortaan standaard op te nemen in de toelatingsprocedure voor landbouwgif, geldt dit dan ook voor de blootstelling van consumenten aan het gif?
Ja. De datavereisten zijn gericht op het verkrijgen van informatie over de neurotoxiciteit van een stof via studies. Samen met informatie over andere vormen van toxiciteit wordt dit gebruikt voor het afleiden van de gezondheidskundige grenswaarden die in de Europese Unie worden gehanteerd bij de beoordeling van risico’s voor de mens (toepasser, werker, omstander, omwonende, consument) voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen.
Heeft u reeds een reactie ontvangen van de Europese Commissie op uw brief?
Ja. De Europese Commissie heeft aangegeven dat het SCoPAFF het juiste gremium is voor het bespreken van nieuwe wetenschappelijke ontwikkelingen en de eventuele gevolgen daarvan voor de bestaande richtsnoeren.
Recent heeft het Ctgb een brief gestuurd aan EFSA met het verzoek om de op dit moment in de Europese Unie goedgekeurde werkzame stoffen te screenen op een mogelijk verband met Parkinson en om stoffen uit deze screening nader te onderzoeken met de in ontwikkeling zijn «nieuwe aanpak methodieken» voor Parkinson en nog te ontwikkelen specifieke testmethoden om toxische effecten op de substantia nigra van de hersenen te kunnen bepalen. EFSA heeft in reactie aangegeven in te willen zetten op een multidisciplinaire aanpak en komt hiervoor binnenkort met een plan.
Kunt u bevestigen dat het onderzoek van Buijs en Mantingh aantoont dat op veebedrijven met veel bestrijdingsmiddelen in het krachtvoer die gifresten in de regel ook in de mest worden teruggevonden?6
Het onderzoek van Buijs en Mantingh legt onder andere een verband tussen chemische stoffen in krachtvoer en mest op veehouderijbedrijven. Deze stoffen zouden volgens deze onderzoekers in de mest terechtkomen, insecten doden en daardoor effect hebben op weidevogelpopulaties.
Volgens Wageningen UR blijkt uit het onderzoek van Buijs en Mantingh niet duidelijk dat er een relatie is tussen chemische stoffen in krachtvoer en de mest. Ik verwijs hiervoor naar mijn eerdere brieven aan de Kamer hierover (Kamerstuk 27 858, nr. 452 en Aanhangsel Handelingen II 2018–2019, nr. 2395).
Waarom heeft u Wageningen Environmental Research, in de evaluatie van het onderzoek van Buijs en Mantingh, niet opdracht gegeven om het aangetoonde verband tussen gifresten in krachtvoer en koeienmest en de afwezigheid van mestkevers te evalueren, zoals u schrijft in antwoord 16 op eerdere Kamervragen?7
Het Ctgb en Wageningen Environmental Research (hierna: WEnR) wezen mij naar aanleiding van het onderzoek van Buijs en Matingh op het feit dat voor gewasbeschermingsmiddelen de route van toepassing van het middel op het gewas via het uitrijden van de mest naar de bodem niet meegenomen wordt binnen het huidige toetsingskader. Ik heb WEnR daarom gevraagd om op basis van de gerapporteerde stoffen in mest te beredeneren of er sprake is van deze risico’s voor bodem- en mestleven (Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 2167.
Kunt u bevestigen dat dit wel meegenomen zal worden in het empirische onderzoek dat uitgevoerd zal worden naar aanleiding van de motie van de leden Wassenberg en Graus (Kamerstuk 35 616, nr. 10)?
Het verkennende onderzoek dat zal worden uitgevoerd naar aanleiding van de motie van de leden Wassenberg en Graus voorziet in het beantwoorden van vragen over de verspreidingsroute van residuen van gewasbeschermingsmiddelen in krachtvoer via vee (waaronder koeien) naar mest en de effecten daarvan op insecten (zoals mestkevers in koeienvlaaien).
Deelt u het inzicht dat wanneer er wetenschappelijke aanwijzingen zijn dat resten van landbouwgif uit veevoer in mest terecht komen, het aannemelijk is dat deze resten ook in de melk terecht komen? Zo nee, waarom niet?
De aanwezigheid van chemische stoffen in melk is niet goed vergelijkbaar met de aanwezigheid van chemische stoffen in mest. De residuen in de melk zijn door het dier opgenomen, de residuen in de mest juist niet. Het is bekend dat er residuen aanwezig kunnen zijn in producten van dierlijke oorsprong die als voedsel dienen voor de mens, daarom worden voor deze producten MRL’s vastgesteld.
Beaamt u dat de MRL-en voor landbouwgif voor de componenten van krachtvoer drastisch omlaag zouden moeten, zodat ze niet alleen niet schadelijk zijn voor koeien, maar ook voor het bodem- en mestleven en voor mensen die de melk consumeren? Zo ja, welke actie gaat u hiervoor ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb in het antwoord op vraag 4 aangegeven voor welke producten er een MRL wordt vastgesteld en voor welke producten er geen MRL wordt vastgesteld. Het proces van het vaststellen van een MRL leidt ertoe dat de hoogte daarvan adequaat is voor het beschermen van mensen die deze producten consumeren. In praktijk worden MRL’s meestal lager vastgesteld dan voor de bescherming van de menselijke gezondheid nodig is; er wordt ook uitgegaan van het principe «as low as reasonably achievable» (zie ook het antwoord op vraag 5).
Beaamt u dat er MRL-en gesteld moeten worden voor ruwvoer? Zo ja, welke actie gaat u hiervoor ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Ik constateer dat de MRL’s voor dierlijke producten bestemd voor menselijke consumptie (die zo laag mogelijk als haalbaar zijn vastgesteld) niet worden overschreden. Er is daarmee geen risico voor de consumenten vastgesteld. Het stellen van MRL’s voor diervoedergrondstoffen heeft daarom nu geen meerwaarde.
Deelt u het inzicht dat vanuit het voorzorgsprincipe alle soorten landbouwgif die momenteel op de markt zijn toegelaten direct een herbeoordeling zouden moeten doorstaan waarbij getest wordt op neurologische effecten? Zo nee, deelt u het inzicht dat hiermee een onverantwoord risico voor de volksgezondheid blijft voortbestaan?
Verordening (EG) nr. 1107/2009 gaat uit van het voorzorgsprincipe. Dit betekent dat werkzame stoffen alleen goedgekeurd worden als uit de Europees geharmoniseerde beoordeling blijkt dat er geen onaanvaardbare risico’s zijn voor mens, dier en milieu.
De Europees geharmoniseerde toelatingsprocedure voorziet op dit moment in een getrapte benadering voor het aspect «toxiciteit voor mensen». Dit betekent dat er standaard (proefdier)studies en openbare wetenschappelijke literatuur opgenomen dienen te worden in het aanvraagdossier. In deze proefdierstudies wordt ook naar mogelijke neurotoxische effecten gekeken. Als tijdens de beoordeling hiervan blijkt dat er aanwijzingen zijn voor mogelijke motorische en neurologische aandoeningen, dan dient de aanvrager aanvullende specifieke (proefdier)studies uit te voeren, gericht op neurotoxische effecten. Ik heb de Europese Commissie verzocht de datavereisten voor neurologische aandoeningen voortaan standaard op te nemen in de goedkeuringsprocedure voor werkzame stoffen en in de toelatingsprocedure voor gewasbeschermingsmiddelen (zie antwoord 6, 7 en 8).
De onderbetaling van artiesten die in de media optreden |
|
Peter Kwint |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Hoe staat het met de aangenomen motie Kwint c.s. die verzocht in overleg met de publieke omroep te komen tot een afspraak te komen waarin artiesten gewoon fatsoenlijk betaald worden voor hun diensten?1
Vooropgesteld staat dat de publieke omroep zelf over een (fatsoenlijke) betaling van artiesten in programma’s gaat. Het is onwenselijk, vanwege zijn onafhankelijke positie, dat de overheid de publieke omroep hiertoe verplicht. Op 17 februari 2021 is uw Kamer per brief2 geïnformeerd over de voortgang van de uitvoering van de motie Kwint c.s. Zoals in deze brief is aangegeven is het verzoek geagendeerd voor bestuurlijk overleg met de NPO. Daarnaast zijn er gesprekken gevoerd met de omroepen en met de popcoalitie. Deze gesprekken lopen momenteel nog. De Kamer zal voor het zomerreces op de hoogte worden gebracht van de uitkomst van deze gesprekken.
Klopt het – zoals Henk Westbroek schrijft in zijn column in Performers Magazine – dat van iedere euro die de publieke omroep besteedt aan muziekprogramma’s, hiervan 5 cent naar de artiest gaat? Vindt u dit eerlijk? Kunt u dit toelichten?2
De NPO herkent zich niet in de uitspraak die de heer Westbroek in genoemde column doet en volgens de NPO is de betreffende uitspraak ook niet eenvoudig te verifiëren. Er zijn verschillende vormen waarin muziek in een programma gebruikt wordt en er zijn ook verschillende vormen waarin artiesten in programma’s worden gebruikt. De omstandigheden bepalen welke vergoeding voor welke situatie gepast is. Daardoor is een oordeel over de generieke uitspraak van de heer Westbroek volgens de NPO niet mogelijk. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven, lopen de gesprekken nog met de NPO en de omroepen. Het is mijn inzet om daarbij te komen tot een eerlijke vergoeding voor artiesten die door de landelijke publieke omroepen worden gebruikt in hun programma’s.
Worden momenteel op alle publieke tv- en radiokanalen artiesten betaald wanneer ze optreden? Zo ja, hoe hoog is deze vergoeding? Zo niet, waarom niet? Dat was toch met de Kamer afgesproken?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Herkent u de uitspraak van Westbroek dat na 1 juni alles weer wordt zoals het was voor artiesten en dat zij niet langer betaald zullen krijgen voor hun optredens bij de publieke omroep? Wat gaat u doen om dit te voorkomen? Bent u – indien nodig – bereid om in gesprek te gaan met de landelijke en andere publieke omroepen teneinde te garanderen dat de motie Kwint c.s. alsnog volledig wordt uitgevoerd?
De heer Westbroek refereert in zijn column aan de subsidie die de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in het kader van het steunpakket voor de creatieve en culturele sector aan de NPO heeft toegekend voor de uitvoering van het door de NPO opgestelde Actieplan Cultuur. Met deze middelen worden culturele producties gefinancierd, waarmee ook makers in de culturele sector worden ondersteund, dus niet alleen voor muziekprogramma’s op tv. Uw Kamer is daarover per brief van 16 november 2020 geïnformeerd. De subsidiebeschikking daarvoor is 31 maart jl. aan de NPO gestuurd. Het Actieplan Cultuur kent een beperkte looptijd tot en met 30 juni 2021. De bijbehorende programmering vindt plaats uiterlijk voor 31 december 2021. Het is mijn inzet om structurele afspraken over de vergoedingen voor artiesten te maken met de publieke omroep. Zoals ik in de antwoorden hierboven heb geschetst, ben ik nog met de NPO, omroepen en artiesten in gesprek over de uitvoering van de motie Kwint c.s. en zal ik uw Kamer daar voor het zomerreces over infomeren.
De mogelijke uitzetting van Tina en Jacob |
|
Jasper van Dijk , Anne Kuik (CDA), Kati Piri (PvdA), Don Ceder (CU), Corinne Ellemeet (GL) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Wat is uw oordeel over het artikel «Tina en Jacob moeten weg! De humaniteit verdwijnt uit het vluchtelingenbeleid»?1
Ik ken het artikel, maar zoals uw Kamer bekend kan ik niet ingaan op de individuele inhoudelijke details van de zaak. Dit om redenen van privacy en de vertrouwelijkheid van het asieldossier.
Persoonlijke, asielgerelateerde informatie mag niet openbaar gemaakt worden. Daarnaast betekent het openbaar maken van informatie uit een individueel asieldossier een schending van de vertrouwelijkheid jegens de asielzoeker. Los van de individuele zaak kan dat ook belemmerend werken voor andere asielzoekers om in vrijheid te verklaren of reden zijn om af te zien van het verlenen van medewerking aan hun asielprocedure.
Ik beperk mijn commentaar op deze zaak met de mededeling dat de IND een verblijfsvergunning heeft verleend.
Deelt u de mening dat het besluit Tina en Jacob uit te zetten naar Armenië zeer onrechtvaardig is, aangezien zij feitelijk uit Syrië komen?2
Zoals gezegd kan ik niet ingaan op de individuele zaak.
Ik zal een nadere toelichting geven hoe de IND zaken beoordeelt van vreemdelingen die twee of meer nationaliteiten hebben.
Allereerst wordt elke asielaanvraag zorgvuldig en met de nodige waarborgen, waaronder gefinancierde rechtshulp, behandeld en kijkt de IND goed naar de individuele situatie van de vreemdeling. In het asielrecht staat de vraag centraal of de vreemdeling bescherming nodig heeft. Enkel in dat geval mag internationale asielbescherming, zoals volgt uit de EU kwalificatierichtlijn worden verleend.
Indien een vreemdeling twee of meer nationaliteiten heeft, zal bezien worden of hij veilig in één van deze landen kan verblijven. Omdat de vreemdeling de nationaliteit van beiden heeft, mag worden aangenomen dat hij naar deze landen kan terugkeren en rechtmatig aldaar kan verblijven. Indien de vreemdeling in één van de landen niet te vrezen heeft voor vervolging of ernstige schade, dan is er geen reden voor asielbescherming in Nederland. Dit is overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag en ook in overeenstemming met Unierecht3.
Ook indien de vreemdeling niet meer de nationaliteit van één van deze landen heeft omdat hij vrijwillig afstand heeft gedaan van de nationaliteit van dat land, kan de aanvraag voor asielbescherming worden afgewezen als dat land als veilig derde land kan worden aangemerkt. De IND beoordeelt daarvoor of er een zodanige band bestaat met het betrokken derde land op basis waarvan kan worden geoordeeld dat het voor de vreemdeling redelijk zou zijn naar dat land te gaan. Het feit dat betrokkene de nationaliteit van een land heeft gehad is in het algemeen voldoende om tevens een band met dat land aan te nemen. Eerder verblijf in dat land is niet noodzakelijk of doorslaggevend. Bij het beoordelen van die band moet de IND een redelijkheidstoets aanleggen waarbij alle individuele omstandigheden moeten worden meegewogen4. Uiteraard toetst de IND in dat kader ook zorgvuldig of het in het betreffende land, in casu Armenië, voor de betrokken vreemdeling persoonlijk veilig genoeg is.
Uit verschillende bronnen, zoals VN, UNHCR, US state department, het ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse zaken, blijkt dat de positie van personen met de Armeense etniciteit, waaronder Armeense Syriërs in Armenië in algemene zin veilig is en Armenië in het algemeen als veilig derde land voor deze personen kan worden aangemerkt.
De leefomstandigheden in Armenië bieden voldoende waarborgen om te mogen verwachten dat personen met de Armeense etniciteit daar onder redelijke omstandigheden kunnen verblijven. Er wordt geen onderscheid gemaakt met betrekking tot toegang gezondheidszorg, sociale voorzieningen en het onderwijs. Personen met de Armeense etniciteit kunnen daarbij eenvoudig het Armeense staatsburgerschap verkrijgen. De Republiek Armenië is verder aangesloten bij de relevante mensenrechtenverdragen op het gebied van vluchtelingen en refoulement en in regelgeving zijn waarborgen vastgelegd die een refoulement-schending moet voorkomen, welke in algemene zin ook worden nageleefd in de praktijk.
Erkent u dat familieleden van Tina en Jacob asiel hebben gekregen, aangezien ook zij als oorlogsvluchtelingen vanuit Syrië naar Nederland kwamen, te weten de moeder, de oma, een broer en twee ooms? Weegt de IND dit soort zaken mee bij de asielaanvraag?
Ik kan niet ingaan op de individuele aspecten van deze zaak.
Deelt u de volgende lezing van het Nederlandse vluchtelingenbeleid: «Nergens is te lezen dat er een afweging wordt gemaakt over de reden van het Armeense paspoort, of over de familieomstandigheden van Tina en Jacob. Nee, het Nederlandse beleid is zo dat áls de IND een mogelijkheid ziet om een verblijfsvergunning te weigeren, ze dat doen. Bij Tina en Jacob schuilt het gevaar in hun Armeense paspoort. Armenië geldt als een veilig land van herkomst. Dus ga daar maar naartoe.»?
Zie antwoord vraag 2.
Is het juist dat Tina en Jacob vanaf 2018 niet langer in het bezit zijn van een Armeens paspoort?
Ik kan niet ingaan op de individuele zaak.
Deelt u deze lezing van de auteur van de groene amsterdammer: «Dus het gegeven dat Tina en Jacob afstammen van uit Turkije gevluchte Armeense christenen weegt zwaarder dan het feit dat ze nooit in Armenië geweest zijn en daar niemand kennen. Het is niet eens een zuiver juridisch argument, het is een soort inschatting: je kent het land dan wel niet, maar etnisch hoor je er thuis.»?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier is de worteling van Jacob meegewogen in de beslissing, gezien zijn verblijf van meer dan vijf jaar in Nederland?
Ook hier maak ik het voorbehoud dat ik niet kan ingaan op de individuele zaak.
Bij een verzoek om internationale bescherming toetst de IND, conform het Vluchtelingenverdrag en de Europees-rechtelijke verplichtingen, of een asielzoeker het risico loopt op vervolging of een onmenselijke behandeling, terwijl hij de noodzakelijke bescherming niet kan krijgen van het land waarvan hij de nationaliteit bezit.
Het eventuele langdurige verblijf in Nederland leidt op zichzelf niet tot een asielvergunning. Daarbij verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 2, 4 en 6 waarin ik heb toegelicht dat de omstandigheid dat men in Syrië te vrezen heeft vervolging / ernstige schade niet zonder meer maakt dat verblijf in Nederland zal worden toegestaan indien de vreemdeling tevens in het bezit is van een andere nationaliteit of kan verblijven in een veilig derde land.
Waarom is het langdurige verblijf van Jacob in Nederland, in samenhang met het feit dat hij vluchteling is uit Syrië, niet doorslaggevend in uw beslissing?
Zie antwoord vraag 7.
Is er een mogelijkheid Tina en Jacob alsnog een verblijfsrecht in Nederland te verlenen, zoals voorheen mogelijk was door middel van de discretionaire bevoegdheid? Bijvoorbeeld op grond van het feit dat zij geworteld zijn en familie hebben in Nederland, terwijl zij in de praktijk geen banden hebben met Armenië?
De IND heeft een verblijfsvergunning verleend.
Kent u het oordeel van de rechtbank in Haarlem van 15 februari: «dat er inderdaad sprake lijkt te zijn van rechtsongelijkheid», waarmee de rechtbank het besluit van de IND vernietigt om de Armeens-Syrische asielzoekers geen asielstatus te verlenen? Welke gevolgen heeft dit voor Tina en Jacob?3
Ik ben bekend met de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 15 februari 2021 in de zaken NL20.6147 en NL20.6149. Het ging in die zaken niet om een weigering van de IND om Armeens-Syrische asielzoekers een asielstatus te verlenen, zoals uw vraag lijkt te suggereren. De zaken gingen over een verzoek tot heroverweging van de eerdere besluiten tot intrekking van een asielstatus van Armeens-Syrische personen.
De rechtbank heeft niet geoordeeld dat er sprake is of lijkt te zijn van rechtsongelijkheid. Kort gezegd heeft de rechter in die zaak geoordeeld dat de IND het besluit onvoldoende heeft gemotiveerd inzake het beroep op het gelijkheidsbeginsel en heeft de IND opgedragen om het beroep op het gelijkheidsbeginsel beter te motiveren. De IND probeert op dit moment te achterhalen op welke zaken exact een beroep wordt gedaan omdat niet aangegeven is op welke concrete zaken het beroep op het gelijkheidsbeginsel precies ziet.
De zaak van Tina en Jakob is verder niet vergelijkbaar met de bovengenoemde zaken alleen al omdat in de zaak van Tina en Jacob nimmer een asielvergunning in Nederland is verleend, terwijl dat in bovengenoemde zaken wel het geval was.
Bent u het eens met de strekking van de petitie van DeGoedeZaak dat: «de overheid werk maakt van een humaan asielbeleid, waarbij gekeken wordt naar mensen en niet alleen naar de regels»? Zo nee, waarom niet?4
Ik sta voor een humaan en rechtvaardig asielbeleid waarbij voor mij de kern van het asielrecht de vraag is of de vreemdeling asielbescherming in Nederland nodig heeft. Bij de uitvoering van dit beleid heeft de IND oog voor de menselijke maat.
Wilt u zich inspannen om Tina en Jacob alsnog een verblijfsstatus in Nederland te geven? Zo nee, waarom niet?
Ik ga niet in op de inhoudelijke merites van deze individuele zaak.
Het bericht 'Meldpunt toegang tot schuldhulpverlening voor ZZP’ers' |
|
Hülya Kat (D66) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de Nationale ombudsman een meldpunt toegang tot schuldhulpverlening voor ZZP’ers is gestart?1
Ja, dit bericht is mij bekend.
In hoeverre bent u van mening dat ZZP’ers specifieke behoeften hebben wat betreft schuldhulpverlening en dat gemeenten hiervoor specifieke expertise in huis moeten hebben? Zo ja, welke?
ZZP’ers vormen in de schuldhulpverlening inderdaad een doelgroep met andere behoeften dan particulieren met een schuldhulpvraag. De gemiddelde schuld is bijvoorbeeld hoger en de schulden zijn vaak complexer door bijvoorbeeld onderliggende contracten, beslag- en executieproblemen en afwikkeling van belastingaangiften.2 Dat vraagt om een andere aanpak en specifieke kennis over ondersteuningsmogelijkheden en regelingen voor ondernemers, alternatieve financieringsmogelijkheden en specialistische juridische, bedrijfseconomische en fiscale kennis. Gemeenten kunnen ervoor kiezen deze specialistische kennis in huis te halen of om de schuldhulpverlening aan ondernemers (deels) uit te besteden.
Op welke wijze worden gemeenten ondersteund om ZZP’ers passende schuldhulpverlening te kunnen bieden?
In 2020 heeft Schouders Eronder in samenwerking met het Platform voor Publieke Ondernemersadviesorganisaties (PPO Nederland) een werkwijzer Ondernemers en Schulden samengesteld voor gemeenten.3 Deze werkwijzer biedt zowel handvatten voor gemeenten die nog geen schuldhulp aan ondernemers bieden en willen weten hoe ze dit het beste kunnen opzetten, als voor gemeenten die hun dienstverlening voor ondernemers met schulden willen verbeteren. Ook zijn er verschillende activiteiten en (regionale) bijeenkomsten georganiseerd door de VNG, PPO Nederland en Schouders Eronder met als doel gemeenten te ondersteunen bij het verbeteren van de schuldhulpverlening aan ondernemers.
Daarnaast heb ik een subsidie verstrekt aan de VNG om gemeenten te ondersteunen op het gebied van communicatie, informatievoorziening en bewustwording in relatie tot het bieden van schuldhulp aan ondernemers.4
Op welke wijze worden gemeenten ondersteund om hun communicatie aan te passen aan deze doelgroep voor de schuldhulpverlening?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 heb ik een subsidie verstrekt aan de VNG om gemeenten o.a. op het gebied van communicatie aan ondernemers te ondersteunen. Daarnaast richt de eerste deelcampagne van de landelijke campagne «De eerste stap helpt je verder» zich specifiek op ondernemers met schulden. Gemeenten kunnen het campagnemateriaal downloaden en inzetten om ondernemers beter te bereiken met hun hulpaanbod.5
Hoeveel gemeenten hebben specifieke communicatie ontwikkeld, bijvoorbeeld op de website, voor schuldhulpverlening aan ZZP’ers?
Dit is een verantwoordelijkheid van gemeenten. Het Ministerie van SZW heeft hier geen gegevens over. Wel zien we dat steeds meer gemeenten aangesloten zijn op de Nederlandse Schuldhulproute (NSR) en bij Geldfit Zakelijk. Hierdoor wordt de ondersteuning die gemeenten bieden aan ondernemers beter vindbaar, onder andere door het gratis te bellen telefoonnummer van Geldfit (0800-8115) en de betrokkenheid van private partijen als banken en verzekeraars. Op dit moment kijkt het Ministerie van SZW samen met het Ministerie van EZK naar mogelijkheden om het brede hulpaanbod voor ondernemers transparant te ordenen en beter te ontsluiten als onderdeel van de Nederlandse Schuldhulproute voor ondernemers.
Op welke wijze wordt deze groep proactief door gemeenten benaderd om hen op de hoogte te brengen van de beschikbare dienstverlening?
Sommige gemeenten wijzen ondernemers die een aanvraag doen voor de Tozo en/of TONK, actief op het aanbod voor ondernemers met (problematische) schulden. Daarnaast kunnen gemeenten, zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 4, gebruik maken van het campagnemateriaal om ondernemers te bereiken. Ook kunnen zij zich aansluiten bij de NSR en Geldfit Zakelijk, zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 5.
In hoeverre is er zicht op de groep ZZP’ers waarvan de schulden problematisch kunnen worden als de steunmaatregelen wegvallen?
Als de steunmaatregelen ophouden, kunnen ZZP’ers in problematische schulden terechtkomen. In hoeverre en in welke mate deze situatie zich zal voordoen, weten we niet. De inzet van het kabinet is om problematische schulden zo veel mogelijk te voorkomen dan wel te beperken. Het is daarom van belang dat gemeenten voorbereid zijn op een mogelijke toename van het aantal ZZP’ers dat aanklopt voor hulp bij financiële problemen. Gemeenten hebben per 1 januari 2021 meer mogelijkheden om op basis van vroegsignalering mensen met betaalachterstanden eerder in beeld te krijgen en een passend hulpaanbod te doen. ZZP’ers vallen ook onder de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening en kunnen dus ook door middel van vroegsignalering worden benaderd door gemeenten.6
Wat kan er gedaan worden om gemeenten goed voor te bereiden op een mogelijk grote instroom richting schuldhulpverlening wanneer de steunmaatregelen wegvallen?
In de zomer van 2020 heeft een tiental rondetafelgesprekken plaatsgevonden met betrokken gemeenten en organisaties over concrete maatregelen om kwetsbare groepen vroegtijdig, snel en adequaat te helpen. Hierbij zijn afspraken gemaakt over maatregelen die erop gericht zijn dat mensen niet te lang met hun financiële problemen blijven rondlopen. Het kabinet heeft extra middelen vrijgemaakt voor gemeenten ten behoeve van het gemeentelijk schuldenbeleid (efficiëntere en snellere dienstverlening) en de bijzondere bijstand.7
Daarnaast worden gemeenten ondersteund door de subsidies die zijn verstrekt aan Schouders eronder en de VNG, zoals benoemd bij het antwoord op vraag 3.
Wat kan er extra gedaan worden om ZZP’ers al zo veel als mogelijk te bewegen in een vroeg stadium ondersteuning te zoeken bij financiële problemen?
ZZP’ers kunnen net als particulieren gebruik maken van de Nederlandse Schuldhulproute. Het telefoonnummer 0800-8115 voor hulp bij geldzorgen is toegankelijk voor ZZP’ers en we zien ook dat deze weg steeds meer wordt gevonden door ZZP’ers. Hetzelfde geldt voor de website van Geldfit Zakelijk, waar ondernemers digitaal een financiële fitheidstest kunnen invullen.8 Ondernemers met een hulpvraag worden doorgeleid naar bijvoorbeeld hun gemeente, de Kamer van Koophandel of speciale ZZP-adviseurs voor ondersteuning.
De Kamer van Koophandel is een «Zwaar Weer»-programma gestart voor ondernemers die in deze lastige periode in nieuwe situaties komen. Hierin wordt o.a. met een routewijzer inzicht geboden in waar de ondernemer/onderneming staat en welke oplossingsrichtingen en hulp voor hem/haar uitkomst kunnen bieden. De KVK biedt bovendien als centraal loket voor mkb-ondernemers actuele informatie over alle relevante (financiële) regelingen en stappenplannen op maat. Ook biedt de KVK ondernemers persoonlijk advies door experts.9
In hoeverre is er zicht op de omvang van de groep ZZP’ers die eigen vermogen, zoals het pensioenspaargeld, inzet om de eigen onderneming financieel overeind te houden?
Hier zijn geen gegevens over voorhanden.
In hoeverre is de campagne «Kom jij er uit?» toegespitst op communicatie richting ZZP’ers?
De campagne “Kom jij eruit?” heeft in het najaar van 2020 ingezet op ZZP’ers met financiële zorgen. Zo zijn er meerdere ambassadeurs aangehaakt die zelfstandig ondernemer zijn en is er op de campagnewebsite (www.komuitjeschuld.nl) een specifieke pagina voor zelfstandigen met verwijzingen naar de juiste hulp. Daarnaast is recent de campagne ‘De eerste stap helpt je verder’ gestart. De eerste deelcampagne richt zich specifiek op mensen die door de coronacrisis extra hard geraakt worden, waaronder ondernemers.
Kunt u garanderen dat ZZP’ers niet geweigerd worden bij de schuldhulpverlening als de belastingdienst weigert mee te werken?
Gemeenten kunnen een groep niet generiek de toegang tot de gemeentelijke schuldhulpverlening weigeren. Zij kunnen een aanvraag op basis van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening alleen op individuele gronden weigeren. Gemeenten zijn verplicht een beschikking af te geven waartegen in bezwaar en zo nodig beroep kan worden gegaan.
De Belastingdienst heeft haar aanpak gewijzigd en werkt na een toets naar de levensvatbaarheid van een onderneming nu wel mee aan een schuldregeling.10
Het verder escalerende geweld in Noord-Mozambique |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Extremistisch geweld in Mozambique gevoed door westerse gaswinning in de regio»?1
Ja.
Hoe duidt u de recente ontwikkelingen in Cabo Delgado en met name de aanval op Palma? Hoe heeft het kunnen gebeuren dat de verdediging van deze strategisch belangrijke stad niet op orde was?
De havenstad Palma, op 24 maart jl. door gewelddadig extremisten ingenomen, is op 6 april heroverd door het leger van Mozambique. De veiligheidssituatie blijft fragiel. De Mozambikaanse autoriteiten hebben veel moeite de vrede en veiligheid in het afgelegen en uitgestrekte gebied Cabo Delgado te handhaven. Het lijkt erop dat de gewelddadig extremisten betrokken bij de recente aanval op Palma in staat waren zich al in Palma onder de bevolking te vestigen voordat zij de aanval uitvoerden. Het is moeilijk voor de autoriteiten om de gewelddadig extremisten te herkennen omdat zij zich verborgen houden, dan wel zich mengen onder de burgerbevolking. Ook zijn er berichten dat zij zich voordoen als leden van de Mozambikaanse strijdkrachten door het dragen van buitgemaakte uniformen. Daarnaast bestaat Cabo Delgado voor een groot deel uit zeer moeilijk begaanbaar terrein met goed georganiseerde smokkelroutes. De schaarse Mozambikaanse strijdkrachten die elders uit het land moeten komen om ondersteuning te bieden, beschikken over onvoldoende materiaal, expertise en training. Ook kennen zij het gebied minder goed dan de gewelddadig extremisten en spreken zij niet altijd de taal van de lokale bevolking. Dit alles maakt het bestrijden van de gewapende aanvallen erg moeilijk.
Waarom lukt het Mozambique en de internationale gemeenschap maar niet om het steeds verder escalerende geweld een halt toe te roepen? Aan welke strategieën denken de verschillende actoren nu om het tij te keren en rust en stabiliteit terug te brengen? Hoe stelt Nederland zich op in deze discussie?
De Mozambikaanse autoriteiten slagen er niet in het geweld in de regio structureel een halt toe te roepen. Een aantal redenen hiervoor zijn beschreven in het antwoord op vraag 2.
Het conflict kan ook leiden tot instabiliteit in de regio. Tot op heden is het de landen binnen het regionale samenwerkingsverband Southern African Development Community (SADC) niet gelukt een passende regionale respons op te zetten. Naar aanleiding van de aanval op Palma kwamen de regeringsleiders van de SADC-landen bijeen op 8 april jl. en zij besloten een technical assessmentmissie naar Mozambique te sturen die in kaart moest brengen wat er nodig is om het conflict te stoppen. Deze missie vond plaats tussen 15 en 21 april. In een naar de media gelekt rapport dat de bevindingen van de missie uiteenzet, zou zijn voorgesteld een brede militaire interventie (ca. 3000 militairen) in te zetten. Het is zeer de vraag of de Mozambikaanse overheid zal instemmen met een dergelijke omvangrijke missie. Het was de bedoeling dat de resultaten van de technical assessmentmissie en aanbevelingen in het rapport besproken zouden worden tijdens de SADC Extra Ordinary Summit oorspronkelijk gepland op 29 april. Deze bijeenkomst is echter uitgesteld. Een nieuwe datum moet nog worden bepaald.
De Afrikaanse Unie heeft aangegeven dat voorrang wordt gegeven aan een respons van de regionale organisatie SADC. VN-organisaties als WFP, UNICEF, UNFPA en IOM zijn actief in de regio en verlenen, zo goed als mogelijk onder de veiligheidsomstandigheden, humanitaire assistentie. Nederland draagt via ongeoormerkte hulp aan het Central Emergency Response Fund (CERF) bij aan deze inspanningen van VN-organisaties.
De EU (en ook individuele EU lidstaten) hebben verscheidene programma’s in Mozambique die pogen via armoedebestrijdingsprogramma’s de sociaaleconomische omstandigheden van de bevolking in te verbeteren. De EU zelf heeft programma’s in de sectoren goed bestuur en plattelandsontwikkeling.
Naast steun op het terrein van internationale diplomatie, economische samenwerking, humanitaire hulp en ontwikkelingssamenwerking, heeft Mozambique de EU verzocht om ondersteuning op het gebied van vrede en veiligheid, specifiek op het gebied van de training van Mozambikaanse veiligheidstroepen. De Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) heeft een Political Framework for Crisis Approach (PFCA)-document opgesteld. Op basis van de standpunten en goedkeuring van de lidstaten zal verder worden gewerkt aan een Crisis Management Concept, dat kan uitmonden in het lanceren van een trainingsmissie als onderdeel van een geïntegreerde inzet van middelen.
Nederland maakt zich zorgen over de verslechterde situatie in Mozambique en heeft, als voorstander van een geïntegreerd aanpak, begrip voor het onderzoeken van een mogelijke EU-trainingsmissie. Voor een dergelijke EU trainingsmissie is onder de EU lidstaten breed draagvlak. Mede met het oog op de geografische ligging en strategische prioriteiten voor Nederland ligt een militaire bijdrage van Nederland aan een trainingsmissie niet voor de hand. Nederland heeft in overleg in EU-verband aandacht gevraagd voor het belang van eigenaarschap van de situatie door de Mozambikaanse autoriteiten en is voorstander van meer betrokkenheid van de regionale organisatie SADC en eventueel de Afrikaanse Unie.
Wat is er bij u bekend over mogelijke banden tussen de gewapende groepen in Mozambique en internationale terroristische organisaties? Zijn die banden vooral symbolisch, of ook materieel?
In juli 2019 toonde Islamitische Staat (IS) een video waarin enkele strijders uit het noorden van Mozambique trouw zweren aan toenmalig IS-leider Al Baghdadi. Het duurde echter nog tot begin 2020 dat IS actief aanslagen in Mozambique begint te claimen, en de terroristische groepering zichzelf openlijk als IS Central African Province (ISCAP) manifesteert. Gewelddadig extremisten opererend onder de naam ISCAP zijn ook actief in Oost-DRC (Democratische Republiek Congo). Het is echter niet duidelijke welke concrete uitwisseling en interactie er bestaat tussen de twee ISCAP-takken. Tevens zijn er geen concrete bewijzen dat ISCAP ook financiële en/of materiële steun van IS ontvangen. Mogelijke samenwerking met andere internationale terroristische organisaties zijn dusver niet bekend en is niet aannemelijk.
Bent u bekend met het Amnesty rapport «What I saw is death: war crimes in Mozambique’s forgotten cape»?
Ja.
Wat is uw reactie op de bevindingen van dit rapport met betrekking tot ernstige mensenrechtenschendingen in Cabo Delgado, niet alleen door de lokale jihadisten, maar ook door het Mozambikaanse leger en door Dyck Advisory Group (DAG), een Zuid-Afrikaanse private militaire contractor? Hoe kijkt u naar de rol van dit bedrijf, dat in feite huurlingen levert? In hoeverre is dit verenigbaar met internationaal en Zuid-Afrikaans recht?
Nederland maakt zich ernstig zorgen over de berichten over grootschalige mensenrechtenschendingen in Cabo Delgado en spreekt zich daarover uit zowel richting de Mozambikaanse autoriteiten alsmede binnen de EU. Ook de EU heeft deze zorgen overgebracht in gesprekken met de Mozambikaanse autoriteiten.
Het toepasselijk recht op de situatie in Mozambique is afhankelijk van de kwalificatie van de vijandelijkheden. Indien wordt geconcludeerd dat sprake is van een niet-internationaal gewapend conflict, is het humanitair oorlogsrecht van toepassing. Indien deze kwalificatie niet aan de orde is, is het humanitair oorlogsrecht niet van toepassing, maar blijven wel de mensenrechtelijke verplichtingen van Mozambique onverkort van toepassing.
De Dyck Advisory Group (DAG) is door de Mozambikaanse overheid ingehuurd om de Mozambikaanse veiligheidstroepen bij te staan in de beveiliging van Cabo Delgado. Dat is als zodanig niet strijdig met het internationaal recht. Werknemers van DAG dienen zich wel te houden aan relevante nationale wetgeving van Mozambique en Zuid-Afrika. Noch Mozambique, noch Zuid-Afrika is partij bij het VN of het AU Verdrag betreffende huurlingen («mercenaries»). Inmiddels lijkt het contract tussen de Mozambikaanse overheid en DAG niet verlengd.
Personen die worden ingezet door, en zich bevinden op het grondgebied van Mozambique vallen in de eerste plaats onder de rechtsmacht van Mozambique. Mozambique is gehouden onafhankelijk en effectief onderzoek te verrichten naar mogelijke schendingen en dient verdachten van het plegen van ernstige misdrijven strafrechtelijk te vervolgen. Zuid-Afrika kan verdachten met de Zuid-Afrikaanse nationaliteit ook vervolgen voor strafrechtelijke vergrijpen, zoals moord, doodslag, lichamelijk letsel, enz. Private militaire bedrijven hebben geen bijzondere status in het internationaal recht. De individuen werkzaam voor deze bedrijven kunnen onder bepaalde omstandigheden worden gekwalificeerd als huurling. Of een individu kan worden gekwalificeerd als huurling dient per geval te worden bekeken en is bovendien niet relevant voor de vraag of hij/zij vervolgd kan worden voor mensenrechtenschendingen of schendingen van het humanitair oorlogsrecht.
In hoeverre speelt de doorvoer en smokkel van drugs, met name heroïne, een rol in het voortduren van het conflict? Bent u bereid om bij de VN aan te dringen op een diepgravend onderzoek naar de rol van Mozambique in internationale heroïnesmokkelnetwerken, met concrete aanbevelingen aan andere landen die een rol spelen in deze keten?
Er bestaat al decennialang een levendige smokkeleconomie (van goud, ivoor, diamanten en edelmetalen tot heroïne en migranten) in Cabo Delgado. Het is aannemelijk dat deze smokkelnetwerken ook door de gewelddadig extremisten worden gebruikt, maar dit is op dit moment niet te bevestigen. De gewelddadige extremisten lijken hun (financiële) middelen en materieel voornamelijk buit te hebben gemaakt tijdens de aanvallen die ze al sinds 2017 richtten op militaire bases en politiebureaus in de provincie. De United Nations Office on Drugs and Crime (UNODC) werkt nauw samen met de Mozambikaanse autoriteiten om georganiseerde misdaad en de smokkel van drugs tegen te gaan. Recent werd daartoe door UNODC een project gestart in Mozambique dat toeziet op maritieme veiligheid. Zuid-Afrika en Tanzania zijn naast Mozambique onderdeel van dit project.
Hoeveel geld is volgens de Verenigde Naties en andere hulporganisaties nodig om de vluchtelingen voor het geweld goed op te kunnen vangen? Hoeveel geld is er door de internationale gemeenschap daadwerkelijk voor vrijgemaakt?
Er zijn op dit moment geen schattingen van de kosten voor een respons op de door recente ontwikkelingen ontstane humanitaire noden. Een dergelijke respons zal onderdeel vormen van de bredere noodhulprespons voor de crisis in Cabo Delgado die al langer loopt. De kosten van het humanitaire appeal voor 2021 berekent de VN op ruim USD 250 miljoen. Op dit moment is dit appeal voor 1% gedekt.
In 2020 stelde OCHA uit het CERF in totaal USD 14 miljoen beschikbaar voor activiteiten van onder meer WFP, UNICEF, UNFPA en IOM in Cabo Delgado en naastgelegen regio’s. Nederland is een prominente donor van het CERF.
Klopt het dat de humanitaire respons ernstig wordt bemoeilijkt door het feit dat de Mozambikaanse regering bijna geen visa afgeeft voor internationale hulpverleners? Zo ja, welke reden geeft de regering hiervoor? Op welke manieren dringt u er bij de autoriteiten op aan om visa te verlenen?
Visa voor medewerkers van humanitaire instanties worden inderdaad onvoldoende afgegeven en aanvragen duren lang. Mozambique noemt administratieve redenen als oorzaak hiervoor. De VN, EU en EU-lidstaten uiten regelmatig kritiek op Mozambique voor het nodeloos ophouden van de goedkeuring van visa voor internationale hulpverleners.
In hoeverre hebben journalisten toegang tot de provincie Cabo Delgado om verslag te kunnen doen van het conflict?
Het blijft voor journalisten lastig om het gebied te bezoeken. De veiligheidssituatie is slecht. Vooral Mozambikaanse journalisten lopen gevaar bij het rapporteren over het conflict. Er bestaat angst dat zij door lokale autoriteiten worden gezien als leden van de gewelddadig extremisten. Sommige journalisten worden al tijden vermist nadat ze voor het laatst in bijzijn van militairen zijn gezien. Sporadisch slagen buitenlandse journalisten erin om rapportages te maken of interviews met de lokale bevolking af te nemen.
Wat is uw reactie op de uitzetting en verbanning voor 10 jaar van de Britse journalist Tom Bowker van Zitamar News?2 Welke reden hebben de Mozambikaanse autoriteiten gegeven voor zijn uitzetting en in hoeverre acht u die geloofwaardig? Bent u bereid om er bij de Mozambikaanse regering op aan te dringen om de uitzetting en verbanning ongedaan te maken?
De Nederlandse ambassade in Maputo heeft samen met de Britse ambassade meerdere interventies gepleegd bij het Mozambikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Binnenlandse Zaken om de uitzetting van dhr. Bowker en zijn gezin te voorkomen (zijn vrouw heeft de Nederlandse nationaliteit). De reden voor uitzetting had volgens de Mozambikaanse regering te maken met een onjuiste registratie van zijn mediabedrijf. Zowel de Nederlandse en Britse ambassades hebben een persverklaring afgegeven en hebben bij de Mozambikaanse autoriteiten aangegeven dat de journalist in beroep zou kunnen gaan tegen het besluit.
Wat betekenen de recente ontwikkelingen voor de verleende exportkredietverzekering aan Nederlandse bedrijven die betrokken zijn bij het gasproject?
Op dit moment zijn de gevolgen van de recente ontwikkelingen onduidelijk. Zolang dit zo is, is het niet mogelijk om vast te stellen wat de gevolgen voor de verleende exportkredietverzekeringen zullen zijn. Het kabinet volgt de situatie nauwlettend.
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere schriftelijke vragen waarin u stelt dat de projectsponsoren, geleid door Total, verantwoordelijk zijn voor de beveiliging van het project zelf, de betrokken bedrijven én lokale bewoners die als gevolg van het project geherhuisvest zijn?3
Ja.
Klopt het dat Total zich volledig heeft teruggetrokken van de projectlocatie in de afgelopen dagen? In hoeverre ontduikt het bedrijf daarmee haar verantwoordelijkheid?
Ja, het is mij bekend dat Total zich heeft teruggetrokken van de projectlocatie als gevolg van de veiligheidssituatie in de regio. Total heeft vanwege de ernstige veiligheidssituatie inmiddels «force majeure» uitgeroepen. Hiermee is het project tot nader orde de facto stilgelegd. De situatie en het vervolg is op dit moment nog onduidelijk. De gevolgen van de aanval van 24 maart jl. voor de veiligheidssituatie voor de betrokkenen wordt momenteel uitvoerig beoordeeld.
Herinnert u zich ook uw antwoord dat de Staat een transactie niet in verzekering neemt wanneer er sprake is van een geweldscontext waarbij de mitigerende en/of compenserende maatregelen ontoereikend dan wel afwezig zijn, en dat de Staat haar invloed dan aanwendt om de situatie te verbeteren?
Ja.
Deelt u de mening dat er nu sprake is van een dergelijke context? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn de gevolgen voor de verleende exportkredietverzekering? Bent u bereid deze te heroverwegen? Op welke manier wendt de Staat haar invloed aan om de situatie te verbeteren?
Er is inderdaad sprake van een extreme geweldscontext en het kabinet maakt zich daar grote zorgen over. Projectleider Total heeft vanwege de ernstige veiligheidssituatie inmiddels «force majeure» uitgeroepen op de uitvoering van de werkzaamheden. Hiermee is het project tot nader orde de facto stilgelegd. De situatie en het vervolg is op dit moment nog onduidelijk. Of er een schadepost ontstaat onder de verstrekte ekv-polissen is op dit moment nog niet te zeggen. Voor een eventuele herstart van het project zal in ieder geval een nieuwe veiligheidsanalyse moeten worden opgemaakt. De Staat en Atradius DSB volgen de situatie nauwgezet en zullen op passende wijze handelen indien mogelijk binnen de voorwaarden van de polissen en indien de situatie daar om vraagt. Daarnaast zal ADSB in lijn met het mvo-beleid van de ekv, zoals gedeeld met uw Kamer (Kamerstuk 26 485, nr. 255), invloed uitoefenen om de zorgen op mvo-terrein te adresseren.
Deelt u de mening dat de enorme discrepantie tussen de mega-investeringen en het uitblijven van concrete verbeteringen voor de bevolking van Cabo Delgado een belangrijke rol heeft gespeeld in het creëren van een voedingsbodem voor geweld? In hoeverre was hiervoor gewaarschuwd en waarom is er niet vanaf het begin op ingezet, ook door de internationale gemeenschap, om de investerende bedrijven te dwingen om al in de allereerste verkennende fase ook forse hoeveelheden geld op tafel te leggen voor inclusieve ontwikkeling in de hele provincie?
De situatie in Cabo Delgado is al decennia complex. Werkloosheid en analfabetisme zijn er hoog en veel mensen leven onder de armoedegrens. Het centraal bestuur is zwak en er is veel georganiseerde misdaad, met name actief in mensen-, drugs- en grondstoffensmokkel. Het gevoel van onvrede richting de overheid in algemene zin en richting een regering die tweeduizend kilometer zuidwaarts zit, lijkt dan ook een belangrijke rol te spelen bij het ontstaan en voortduren van het geweld. Echter, de motieven van de gewelddadig extremisten blijven onduidelijk. Het feit dat de gasvelden al in 2011 zijn ontdekt maar dat tot nu verbetering van de leefomstandigheden is uitgebleven, kan hieraan bijdragen.
Het doel van de Mozambikaanse overheid bij de ontwikkeling en exploitatie van de gasvondsten buiten de kust van Mozambique was dat dit een enorme kans zou bieden voor de ontwikkeling van de economie van het land en op termijn een aanzienlijke inkomstenbron zou worden voor de overheidsbegroting. Ook was de verwachting volgens verscheidene internationale organisaties, waaronder het IMF en de Wereldbank, dat het project juist een significante positieve bijdrage zou kunnen leveren aan de (sociaaleconomische) ontwikkeling van het land.
De projecteigenaar Total heeft een fonds opgericht van 5 miljoen USD, waarmee initiatieven van en voor de gemeenschappen worden gefinancierd. De internationale gemeenschap poogt een bijdrage te leveren aan verbetering van de samenwerking tussen publieke en private partijen die actief zijn in de regio Cabo Delgado, gericht op meer duurzame en inclusieve ontwikkeling. Het door Nederland geïnitieerde (en medegefinancierde) Multi-Stakeholder Platform is een voorbeeld hiervan.
Deelt u de mening dat de ontwikkelingen in Cabo Delgado laten zien dat het bij extreem grote investeringsprojecten in ontwikkelingslanden van belang is om bij het due diligence-proces niet alleen te kijken naar de gevolgen voor direct betrokkenen, zoals geherhuisveste huishoudens, maar ook naar de bredere sociaaleconomische context in de regio?
De toetsing bij de exportkredietverzekering volgt het Nederlandse ekv mvo beleidskader dat gebaseerd is op internationale (toetsing)standaarden zoals de OECD Common Approaches en de IFC Performance Standards. Hierin wordt voorgeschreven dat mvo-risico’s binnen het project acceptabel dienen te zijn en wordt naar mitigatie van risico’s in de projectomgeving gekeken indien betrokken partijen daar invloed op kunnen uitoefenen. Zie het vorige antwoord voor een voorbeeld van initiatieven voor de lokale gemeenschap. Zoals hierboven toegelicht hebben IMF en de Wereldbank aangegeven te verwachten dat het project een significante positieve bijdrage zou kunnen leveren aan de bredere (sociaaleconomische) ontwikkeling van het land.
Bent u bereid om, in overleg en dialoog met gelijkgezinde landen, de mogelijkheden te onderzoeken voor een aanpassing van het beleid rond het verlenen van exportkredietverzekeringen rond extreem grote investeringsprojecten, door expliciet te stellen dat een exportkredietverzekering in dergelijke gevallen enkel wordt afgegeven wanneer er ook aandacht is voor de bredere sociaaleconomische ontwikkeling van de regio?
De ekv is een instrument voor handelsbevordering en kent bij grote investeringsprojecten een zeer uitgebreide mvo due diligence. De ekv heeft niet als doel om de sociaaleconomische ontwikkeling te stimuleren, maar kan daar in veel gevallen wel aan bijdragen.
De verantwoordelijkheid over de sociaaleconomische ontwikkeling in de regio ligt bij het land zelf. Zoals genoemd in het antwoord op vraag 17 poogt de internationale gemeenschap waaronder Nederland op andere wijze dan via de ekv wel een bijdrage te leveren aan verbetering van samenwerking tussen publieke en private partijen gericht op meer duurzame en inclusieve ontwikkeling.
Het artikel ‘Politie: in vijf jaar moet 35 procent agenten migratieachtergrond hebben’ |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Politie: in vijf jaar moet 35 procent agenten migratieachtergrond hebben» van 2 april jl.?1
Ja.
Onderkent u dat de nationale politie al jaren kampt met een capaciteitstekort en dat dit naar verwachting pas in 2024 op peil is?
Ja, zoals ik u in mijn brief van 4 november 2020 heb geïnformeerd, is er in de afgelopen jaren veel geld geïnvesteerd in het uitbreiden van de politieformatie.2 Op dit moment zijn nog niet alle nieuwe formatieplekken gevuld waardoor de politie de komende jaren nog kampt met onderbezetting. Vanaf 2024 is de politie naar verwachting volledig op sterkte, inclusief de uitbreiding van zo’n 2400 fte.
Wat is uw oordeel over het feit dat de nationale politie de aankomende jaren alle zeilen bij moet zetten om voldoende capaciteit te hebben en daarnaast een diversiteitsbeleid moet hanteren om aan de gewenste 35% te komen?
De politie zal nieuwe medewerkers aannemen en daarnaast medewerkers die met pensioen gaan vervangen. Er is op dit moment sprake van ruim voldoende instroom en de Politieacademie doet een uiterste krachtinspanning om nieuwe politiemedewerkers zo snel mogelijk op te leiden. De opleiding van aspiranten is mede om die reden sinds dit jaar vernieuwd en verkort van drie naar twee jaar, waardoor politiemedewerkers de komende jaren sneller kunnen worden opgeleid en ingezet.
Daarbij heeft de politie de ambitie om een vergroting van de culturele diversiteit in de instroom van nieuwe politiemensen te realiseren. Als eerste is een hoger streefcijfer afgesproken voor vier regionale eenheden in de Randstad: Rotterdam, Den Haag, Amsterdam en Midden Nederland. Voor deze vier eenheden is de ambitie gesteld om per 2025 te komen tot een structureel instroompercentage van 35% mensen met een cultureel diverse achtergrond. Juist het gegeven dat de komende jaren veel medewerkers de politie zullen verlaten vanwege het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, biedt kansen om nieuwe medewerkers met cultureel diverse achtergrond aan te trekken, waardoor dit streefcijfer gehaald kan worden.
Deelt u de mening dat bij de selectie van kandidaten de kwaliteit voorop dient te staan? Zo ja, hoe borgt u dat de diversiteitsdoelstelling daaraan geen afbreuk gaat doen? Zo nee, waarom niet?
Het uitgangspunt bij de selectie is een objectieve, geïndividualiseerde beoordeling van de kandidaten. Voorop staat dat aan de selectiecriteria en kwaliteit van politie niet getornd wordt en voor iedereen, ongeacht zijn of haar achtergrond, gelden dezelfde eisen.
Daarnaast is een van de voornaamste doelstellingen van de politie om herkenbaar en benaderbaar te zijn voor alle gemeenschappen in de samenleving en daarom diversiteit en inclusie in het korps te bevorderen. Er wordt de komende jaren gestreefd naar een betere mix van diversiteit, toegesneden op de lokale context en samenstelling van de bevolking in een bepaald gebied. In plaats van landelijke streefcijfers van zichtbare diversiteit ligt de focus op streefcijfers per eenheid, zoals de aangegeven doelstelling om vanaf 2025 een structurele instroom van 35% medewerkers te realiseren met een diverse culturele achtergrond in de vier Randstedelijke eenheden. De komende jaren zal worden bezien of mogelijk is om dit streefcijfer vanaf 2025 structureel te realiseren. De Kamer zal hierover periodiek worden geïnformeerd. Ook maakt de politie steeds meer gebruik van competentiegericht werven en selecteren, zoals op de kennis van en inlevingsvermogen in verschillende leefstijlen en culturen, beheersing van meerdere talen en de beschikking over een netwerk in een bepaalde gemeenschap.
Bent u van mening dat agenten zonder migratieachtergrond, die dezelfde opleiding hebben genoten als agenten met migratieachtergrond, net zo bekwaam zijn in het opnemen van een aangifte van discriminatie? Zo nee, waarom niet?
Ja, het uitgangspunt is dat iedereen bij alle politiemedewerkers terecht moet kunnen. Alle politiemedewerkers hebben kennis over de aanpak van discriminatie. Dit is belangrijk omdat in Nederland vaak aangifte wordt gedaan van commune delicten die ook een discriminatoir aspect kunnen behelzen.Daarnaast komt het omgaan met discriminatie in diverse onderdelen van de opleiding aan bod, zodat aspiranten de aanpak ervan integraal leren toe te passen in hun werk. Ook worden medewerkers getraind in het kader van de individuele beoordeling van kwetsbaarheid van slachtoffers; op empathie, bejegening maar ook om na te gaan of er sprake is van discriminatie.
Politiewerk is mensenwerk en mensenwerk wordt ook gekleurd door persoonlijke kwaliteiten en competenties. Nuances in het optreden van politiemensen maken soms het verschil voor burgers tussen goed en beter politiewerk. Door de veelzijdigheid van het politiewerk is het goed om een personeelsbestand te hebben met ruimte voor persoonlijke verschillen. Diversiteit in de personele samenstelling biedt de politie de mogelijkheid om deze persoonlijke kwaliteiten in te zetten waar dat voor het politiewerk goed is.
Wat is uw oordeel over de toename van netwerken binnen de nationale politie? Draagt dit bij aan afname van de onderlinge verbondenheid en eenheid in teams bij de nationale politie?
Natuurlijk moet er altijd opgelet worden dat de manier waarop onderwerpen in gesprek gebracht worden, niet leidt tot verwijdering tussen mensen. Juist in de Netwerken Divers Vakmanschap (NDV) komen medewerkers bij elkaar met specifieke kennis en ervaringen die bijdragen aan het politiewerk. Netwerken bewegen mee met de vraagstukken die actueel zijn voor de politie en staan in verbinding met de samenleving. Ook zorgen zij dat specifieke kennis en expertise van alle informele netwerken over diversiteit en inclusie worden geborgd, zodat deze beschikbaar is voor alle politiemedewerkers. Ze versterken daarmee de politie en houden het denken over politiewerk gaande. Medewerkers van de diverse netwerken zijn getraind en toegerust om vragen te beantwoorden en door te verwijzen naar het juiste loket of informele netwerk.
De politie investeert in het versterken van de relatie tussen de formeel ingebedde Netwerken Divers Vakmanschap en andere loketten (zoals bijvoorbeeld de vertrouwenspersonen) en informele netwerken (zoals Roze in Blauw en het Joods Netwerk). De netwerken zijn ook een belangrijke informatiebron voor organisatie- en cultuurontwikkeling binnen de politie. Hierdoor kan er constructiever gebouwd worden aan een meer inclusieve politie. Ik sta positief tegenover deze bewegingen: het is goed dat mensen zich willen inzetten voor het bereiken van dit doel.
Het bericht ‘Lagere straffen slijterij-moord’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het vonnis van het gerechtshof in deze zaak waarin staat dat niet hogere maar juist lagere straffen beter bij een moord passen?1
Ik ben bekend met de arresten van het gerechtshof Den Haag van 30 maart 2021 (ECLI:NL:GHDHA:2021:567 en ECLI:NL:GHDHA:2021:568). De verdachten in deze strafzaken zijn overigens vrijgesproken van moord en (onder andere) veroordeeld voor het medeplegen van doodslag.
Bent u bekend met het vonnis van het gerechtshof in deze zaak waarin staat dat er lagere straffen zijn opgelegd omdat het OM en/of rechters hebben zitten slapen en daardoor de zogenaamde redelijke termijn hebben overschreden?
Ik ben bekend met de overwegingen van het gerechtshof in bovengenoemde arresten. Het gerechtshof overweegt dat de arresten in deze strafzaken niet binnen 16 maanden na het instellen van het hoger beroep zijn gewezen en dat dit een overschrijding van de redelijke termijn oplevert, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europese Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM). Overschrijding van de redelijke termijn in de fase van hoger beroep wordt in beginsel gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Naast strafvermindering kan een overschrijding van de redelijke termijn ook enkel de constatering daarvan inhouden.
De Hoge Raad heeft per arrest van 17 juni 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BD2578) uiteengezet welke strafkorting door rechters kan worden toegepast indien de redelijke termijn is overschreden. Bij een overschrijding van de redelijke termijn met minder dan zes maanden wordt de op te leggen straf verminderd met vijf procent. Bij een overschrijding tussen de zes en twaalf maanden wordt de op te leggen straf verminderd met tien procent. Bij deze overschrijdingen bedraagt de vermindering in het geval van een gevangenisstraf nooit meer dan zes maanden in totaal (zie rechtsoverweging 3.6.2). Bovendien wordt geen strafvermindering toegepast bij straffen die lager zijn dan bepaalde in het arrest genoemde drempels.
Het gerechtshof overweegt dat de geconstateerde overschrijding in deze twee specifieke strafzaken ook daadwerkelijk matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben. Het hof heeft de uiteindelijk op te leggen gevangenisstraffen gematigd met vier en zes maanden.
Wat was de reden van overschrijding van de redelijke termijn in deze moordzaak?
Uit de arresten van het gerechtshof kan worden opgemaakt dat er geen bijzondere omstandigheden waren voor het niet tijdig behandelen van deze strafzaken in hoger beroep. In zijn algemeenheid wijst de Rechtspraak op de achterstanden van strafzaken die bij de gerechten bestaan en dat de periode waarin de overschrijding van de redelijke termijn in de onderhavige strafzaken heeft plaatsgevonden, samenviel met de destijds geldende beperkende coronamaatregelen. Die coronamaatregelen hadden grote gevolgen voor de agendering door de gerechten. De Rechtspraak loopt op dit moment de ontstane achterstanden in. Uw Kamer is ingelicht over de manier waarop die achterstanden in de strafrechtketen worden aangepakt.2 Zo worden bepaalde strafzaken enkelvoudig in plaats van meervoudig afgedaan en worden gepensioneerde rechters ingezet om strafzittingen te doen. Door deze maatregelen wordt de kans verkleind dat strafzaken te laat op zitting worden gepland en behandeld en wordt de kans op overschrijding van de redelijke termijn dus ook verkleind.
Kunt u aangeven wat volgens zowel het OM als de Rechtspraak passende straffen zijn voor moord, het schieten met een vuurwapen en het medeplegen aan doodslag?
De officier van justitie en de rechters komen tot hun strafeis respectievelijk rechterlijk oordeel omtrent de in de betreffende strafzaak passende straftoemeting na een waardering van alle relevante omstandigheden, zoals de ernst van het strafbare feit, de omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd en op grond van de persoon van de verdachte. Voor het plegen van een moord is in de jaren 2012–2018 gemiddeld 14,4 jaren gevangenisstraf opgelegd, voor doodslag gemiddeld 9,3 jaren.3
In hoeveel zaken is er vanaf 2010 tot op heden sprake geweest van strafvermindering voor de daders als gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn, uitgesplitst per delict? In hoeveel zaken ging het om ernstige gewelds- of zedendelicten? Bent u bereid vanaf nu elk kwartaal dit overzicht met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
De Rechtspraak en het Openbaar Ministerie houden geen registratie bij van overschrijdingen van de redelijke termijn en de gevolgen die daaraan in een specifieke strafzaak zijn verbonden. Precieze gegevens over het aantal strafzaken waarin een overschrijding van de redelijke termijn is vastgesteld kunnen pas na zeer tijdrovend onderzoek worden verkregen, nadat alle strafzaken bij alle gerechten afzonderlijk zijn geanalyseerd.
Het delen van een kwartaaloverzicht met uw Kamer acht ik daarom niet opportuun. Ik heb overigens geen reden te veronderstellen dat strafvermindering wegens overschrijding van de redelijke termijn geregeld aan de orde is. De kosten van het opzetten en bijhouden van een registratie daarvan wegen dan ook niet op tegen de baten daarvan.
In hoeveel procent van het totale aantal strafzaken wordt er strafkorting opgelegd als gevolg van overschrijding van de redelijke termijn?
Zie het antwoord op vraag 5.
Bent u ook van mening dat het een klap in het gezicht is van de slachtoffers en nabestaanden als moordenaars «beloond» worden met een lagere straf omdat het OM en de rechters lui zijn en liggen te slapen? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp goed dat het voor slachtoffers en nabestaanden wrang is als
in een strafzaak een overschrijding van de redelijke termijn wordt geconstateerd en verdachten als gevolg daarvan strafvermindering krijgen. Het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak leveren onverminderd grote inspanningen om met de bestaande capaciteit en ondanks de beperkende coronamaatregelen de behandeling van strafzaken zo vlot mogelijk te laten plaatsvinden en te voorkomen dat de redelijke termijn wordt overschreden.
Bent u bereid een einde te maken aan het belonen van moordenaars, verkrachters en andere gevaarlijke criminelen wegens traagheid bij het OM en de Rechtspraak? Zo nee, waarom niet?
In die gevallen waarin een overschrijding van de redelijke termijn desondanks niet vermeden kan worden, vloeit uit het EVRM voort dat de op te leggen straf kan worden gematigd. In het antwoord op vraag 2 heb ik uiteengezet welke kaders de Hoge Raad daarvoor hanteert.
De executie van ruim tien onbewapende mannen door Ethiopische soldaten |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Stef Blok (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de executie, waarvan gefilmde beelden onder meer vertoond zijn door CNN en de BBC, van ruim tien onbewapende mannen door Ethiopische soldaten, die zich afgelopen januari in de omgeving van het plaatsje Mahbere Dego in de regio Tigray heeft voorgedaan?1
Ja, ik ben bekend met de berichtgeving van CNN en BBC over dit verschrikkelijke voorval.
Bent u bekend met de veroordeling van dit afschuwelijke geweld die de G7 hierover naar buiten heeft gebracht?2
Ik ben bekend met de verklaring van de Ministers van Buitenlandse Zaken van de G7 over de situatie in Tigray van 2 april jongstleden. Hoewel deze verklaring niet direct refereerde aan de berichtgeving van CNN en BBC, spreekt uit de verklaring helder dat de G7 de mensenrechtenschendingen in Tigray veroordeelt.
Hebben Nederland en de hele Europese Unie zich al aangesloten bij deze veroordeling?
Nederland en de EU hebben zich herhaaldelijk en in duidelijke bewoordingen uitgesproken over mensenrechtenschendingen in Tigray, onder meer in de Raadsconclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van 11 maart. Ook de Finse Minister van Buitenlandse Zaken Haavisto, die op verzoek van de Hoge Vertegenwoordiger Borrell in april opnieuw naar Ethiopië is afgereisd, heeft de Ethiopische autoriteiten nogmaals opgeroepen tot een einde aan het geweld. Ik heb in de Raad Buitenlandse Zaken van 19 april mijn zorgen uitgesproken over het aanhoudende geweld en de mensenrechtenschendingen en tevens de oproep gedaan aan de EU om gezamenlijk de situatie in Ethiopië te agenderen in de VN-Mensenrechtenraad.
Deelt u met de G7 ook het oordeel dat het «essentieel is dat er er een onafhankelijk, transparant en onpartijdig onderzoek plaats vindt naar de gemelde misdaden» en dat degenen die verantwoordelijk zijn voor deze misdadige schending van mensenrechten ter verantwoording worden geroepen? Zo ja, welke concrete stappen zult u zetten om dit te bevorderen?
Ja, ik deel deze opvatting van de G7, waartoe al eerder werd opgeroepen in een mede door Nederland geïnitieerde verklaring in de Mensenrechtenraad. Inmiddels is een akkoord bereikt tussen de onafhankelijke Ethiopische Mensenrechtencommissie (EHRC) en het kantoor van de VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechten (OHCHR) om gezamenlijk onderzoek te doen naar mensenrechtenschendingen in Tigray. Nederland heeft zich bereid verklaard financieel bij te dragen aan de kosten van een dergelijk onderzoek.
Bent u van oordeel dat dit bewijs van misdaden tegen de menselijkheid onderdeel vormt van een patroon van het extreem gewelddadige optreden van Ethiopische autoriteiten in de regio Tigray?
Ik maak mij grote zorgen over de aanhoudende berichten over het zeer gewelddadig optreden van de Ethiopische autoriteiten, evenals van Eritrese troepen, en van milities uit de naburige Amhara regio van Ethiopië. Mogelijk gaat het om zeer ernstige schendingen van het internationaal recht. Het kabinet hecht er belang aan dat het onafhankelijk onderzoek van EHRC en OHCHR afgewacht wordt, zodat kan worden vastgesteld wat de feiten zijn en wie daarvoor verantwoordelijk moet worden gehouden.
Duidt dit patroon – van extreem seksueel en gender gerelateerd geweld, gedwongen huisuitzettingen en verplaatsing van duizenden burgers én gruwelijke massamoorden – in uw ogen op een bewust in gang gezette etnische zuivering? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke additionele sancties of andere maatregelen zouden hierop volgens u en/of de Europese Unie moeten volgen?
De berichten uit Tigray, inclusief die over extreem seksueel en gender gerelateerd geweld, gedwongen huisuitzettingen en verplaatsing van duizenden burgers én gruwelijke massamoorden, zijn zeer zorgwekkend. Informatie over gebeurtenissen in Tigray blijft vooralsnog beperkt, en lastig te verifiëren. Dat maakt het moeilijk om vast te stellen in hoeverre sprake is van gecoördineerde acties. Onafhankelijk onderzoek door EHRC en OHCHR zal moeten uitwijzen wat de feiten zijn en in hoeverre er sprake is van dergelijke gecoördineerde acties.
Naast het aansprakelijk stellen van de verantwoordelijken voor reeds gepleegde misdaden is het van belang nieuwe misdaden te voorkomen door te zoeken naar een uitweg uit het gewapend conflict. Nederland en de EU zetten in op dialoog als oplossing van het conflict. Hiervoor is medewerking van alle strijdende partijen noodzakelijk. Het besluit van de Europese Commissie in december om begrotingssteun voor Ethiopië aan te houden is hier ook op gericht. Ik steun dit besluit, inclusief de voorwaarden die de Commissie heeft gesteld voor hervatting van de steun. Hieronder valt, naast onafhankelijk mensenrechtenonderzoek en toegang voor humanitaire hulp, een staakt-het-vuren. Ik heb dit in de Raad Buitenlandse Zaken van 19 april ook uitgesproken.
De internationale druk heeft recent geleid tot toezeggingen van de Ethiopische regering met betrekking tot humanitaire toegang, mensenrechtenonderzoek, en terugtrekking van Eritrese troepen. Dit is echter niet voldoende. Nederland en de EU zullen, in samenspraak met andere internationale partners zoals de Verenigde Staten, zich in blijven spannen voor een politieke oplossing. Mocht Nederland in samenspraak met deze gelijkgezinde landen tot de conclusie komen dat de huidige inzet niet afdoende is, zal gekeken worden naar andere middelen die de internationale gemeenschap ter beschikking heeft die bij kunnen dragen aan een einde aan het geweld.
Worden de Nederlandse inspanningen gericht op humanitaire hulp aan en bestrijding van honger bij gevluchte burgers uit deze regio verder opgevoerd? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Het voortdurende geweld in de regio is de belangrijkste oorzaak voor het gebrek aan voedsel voor burgers in de Tigray, inclusief intern ontheemden en vluchtelingen. Dit heeft de Humanitaire Coördinator van de VN, Mark Lowcock, op 16 april nog benadrukt in de VN-Veiligheidsraad. Naast de urgente noden die op dit moment bestaan, is er een reële kans dat honger een langdurig probleem in Tigray wordt indien in de komende maanden boeren niet in staat zijn te zaaien. Ook hierbij zal de veiligheidssituatie de grootste factor zijn.
Nederland heeft recent een aanvullende financiële bijdrage geleverd aan de humanitaire operatie in Ethiopië middels een contributie van EUR 1,5 miljoen euro voor het emergency appeal voor Tigray van de Internationale Federatie van het Rode Kruis (IFRC). Het betreft hier zowel hulp aan vluchtelingen uit Tigray in Soedan, als hulp in andere delen van Ethiopië die recent te lijden hebben gehad onder geweld. Tot slot is een deel van de bijdrage vrij inzetbaar voor de respons van het IFRC op de crisis in Tigray. De totale Nederlandse bijdrage voor humanitaire hulp voor de Tigray respons in 2021 komt daarmee op ruim EUR 9,5 miljoen euro.
Bent u al in staat (of bereid) om te onderzoeken hoe, bijvoorbeeld via steun aan maatschappelijke organisaties die toegang hebben tot de regio Tigray, meer informatie en bewijs over misdaden tegen de menselijkheid vergaard kunnen worden en deze beschikbaar kunnen worden gesteld aan autoriteiten met een mondiale jurisdictie?
Gezien de bemoedigende resultaten van voorlopig onderzoek door EHRC zet Nederland op dit moment in op onderzoek door EHRC en OHCHR. Nederland heeft zich bereid verklaard financieel bij te dragen aan de kosten van dat onderzoek. Wel is het voor het kabinet van belang dat OHCHR ook onafhankelijk conclusies kan trekken. OHCHR heeft dit inmiddels ook toegezegd. Resultaten van het gezamenlijke onderzoek dienen in eerste instantie gebruikt te worden door de Ethiopische autoriteiten voor rechtsvervolging waar daar aanleiding toe bestaat. Daarnaast vindt Nederland het belangrijk dat er toegang is tot Tigray voor andere onafhankelijke mensenrechtenorganisaties en voor journalisten om aanvullend onderzoek te doen.
De verplichte vaccinatie voor militairen |
|
Wybren van Haga (FVD) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat er een lijst bestaat waarop verplichte vaccinaties voor militairen zijn vastgelegd? Zo ja, klopt het dat de vaccins tegen COVID-19 onderdeel zijn van de betreffende lijst van verplichte vaccinaties voor militairen?
Aan het militair personeel kan de Minister onder bepaalde omstandigheden vanwege het waarborgen van de inzet van de krijgsmacht een vaccinatie verplichting opleggen. Dit is geregeld in de Wet Immunisatie Militairen (WIM). Alvorens deze verplichting op te leggen, vragen wij hiertoe op grond van artikel 3 van de WIM altijd eerst advies aan de Commissie Deskundigen Immunisatie Militairen (CDIM). Voor vaccinatie tegen COVID-19 is advies ingewonnen en dit is overgenomen, namelijk deze vaccinatie voorlopig niet verplichtend op te leggen aan alle militairen, maar dat vaccinatie van uit te zenden militairen onder omstandigheden dermate belangrijk kan zijn dat dit verplicht moet kunnen worden opgelegd. Daarom is, na bespreking met de Centrales van Overheidspersoneel, gekozen voor een zelfstandige (tijdelijke) regeling voor vaccinatie tegen COVID-19 en niet voor opname in de Regeling Immunisatie Militairen 2002 (RIM2002).
In de RIM2002 staat een overzicht van ziektes waartegen alle militairen verplicht gevaccineerd moeten zijn en een lijst met ziektes waartegen zij onder bepaalde voorwaarden verplicht kunnen worden zich te laten vaccineren. Deze regeling is onderdeel van de rechtspositie van de militair en wordt regulier toegepast. De Tijdelijke regeling vaccinatie COVID-19 biedt de Minister van Defensie de mogelijkheid om militairen te verplichten zich te laten vaccineren tegen COVID-19, indien zij voor de vervulling van de dienst buiten Nederland verblijven en waarbij niet-gevaccineerde militairen een significant gezondheidsrisico lopen wanneer zij ziek zouden worden door COVID-19 en dit een verhoogd risico oplevert voor de operationele inzetbaarheid van de krijgsmacht. Immers, de operationeel geneeskundige keten in het inzetgebied is niet ingericht op COVID-19 zorg. Daarnaast is de zorg in het gastland kwalitatief en kwantitatief meestal niet ingericht op extra COVID-19 patiënten. Bovendien is de medische repartiering uit een inzetgebied in het geval van een COVID-19 besmetting zeer bewerkelijk.
Klopt het dat wanneer militairen een COVID-19 vaccinatie weigeren, zij niet op uitzending mogen gaan en dus dienstongeschikt kunnen worden verklaard, wat kan leiden tot ontslag?
Zie gecombineerd antwoord bij vraag 5.
Bent u op de hoogte van de onrust binnen Defensie betreffende de directe of indirecte verplichting tot het nemen van een COVID-19 vaccin?
Ik sluit niet uit dat na aankondiging van de tijdelijke regeling er kritische vragen over COVID-19 vaccinatie zijn gesteld. In zowel de communicatie door commandanten als op het Defensie intranet wordt hier aandacht aan besteed.
Kunt u de onrust bij militairen wegnemen door te bevestigen dat er op dit moment geen sprake is van een verplichte vaccinatie tegen COVID-19, en hier in de toekomst ook geen sprake van zal zijn? Zo nee, waarom niet?
De Tijdelijke regeling vaccinatie COVID-19 biedt de Minister van Defensie de mogelijkheid om militairen te verplichten zich te laten vaccineren tegen COVID-19, indien zij voor de vervulling van de dienst buiten Nederland verblijven en waarbij niet-gevaccineerde militairen een significant gezondheidsrisico lopen wanneer zij ziek zouden worden door COVID-19 en dit een verhoogd risico oplevert voor de operationele inzetbaarheid van de krijgsmacht. Er zijn op dit moment tien missies waarvoor de Minister van Defensie heeft besloten dat de militairen verplicht tegen COVID-19 gevaccineerd moeten zijn. Het is niet uit te sluiten dat hier nog andere inzet van militairen in het buitenland aan wordt toegevoegd.
Kunt u bevestigen dat er eveneens geen sprake zal zijn van een indirecte vaccinatieplicht voor militairen, bijvoorbeeld door militairen niet op uitzending te laten gaan wanneer zij besluiten geen COVID-19 vaccin te nemen? Zo nee, waarom niet?
Een besluit om op basis van de Tijdelijke regeling vaccinatie COVID-19 een verplichting op te leggen is met waarborgen omkleed. Per dienstverrichting in het buitenland wordt een afzonderlijk besluit genomen, op basis van deskundig advies. Een militair die een beroep doet op gewetensbezwaren tegen immunisatie op gronden ontleend aan godsdienst, levensbeschouwing of zedelijke overtuiging, óf als de gezondheidstoestand daartoe aanleiding geeft, kan een met redenen omkleed verzoekschrift tot het verkrijgen van vrijstelling indienen (WIM art. 5 en 6). Vaccinatie blijft dan achterwege totdat definitief op het verzoekschrift is beslist. Wanneer een militair een opgelegde plicht tot vaccinatie weigert, zal de verantwoordelijk militair arts in principe een niet-inzetbaarheidsadvies afgeven. Een dergelijk niet-inzetbaarheidsadvies leidt niet tot dienstongeschiktheid en ontslag, maar wel tot uitzendongeschiktheid voor die specifieke inzet in het buitenland.
Bent u op de hoogte van de onrust binnen Defensie betreffende de mogelijke bijwerkingen van de COVID-19 vaccins? Zo ja, wat gaat u doen om deze onrust weg te nemen?
Defensie informeert haar personeel en volgt de richtlijnen en aanwijzingen van het RIVM. Op het Defensie intranet zijn pagina’s ingericht met antwoorden op de meest gestelde vragen. Wanneer militairen andere vragen hebben over de COVID-19 vaccins kunnen zij deze altijd voorleggen aan de gezondheidscentra binnen Defensie. Overigens kan de militair op grond van artikel 5 of 6 van de Wet immunisatie militairen een verzoek tot vrijstelling van een verplichting tot vaccinatie indienen.
Bent het ermee eens dat, zolang er sprake is van onzekerheid over de werkzaamheid en de langetermijngevolgen van de vaccins tegen COVID-19, het onethisch zou zijn om militairen de verplichting tot vaccinatie op te leggen, indien zij op uitzending willen gaan?
Op basis van medische en operationele adviezen wordt telkens een zorgvuldige afweging gemaakt tussen het grondrecht van de onaantastbaarheid van het menselijk lichaam en de mogelijkheid die de Wet Immunisatie Militairen en de daarvan afgeleide regelingen bieden om vaccinaties voor militairen te verplichten. De Tijdelijke regeling vaccinatie COVID-19 biedt de Minister van Defensie de mogelijkheid om militairen te verplichten zich te laten vaccineren tegen COVID-19, indien zij voor de vervulling van de dienst buiten Nederland verblijven en waarbij niet-gevaccineerde militairen een significant gezondheidsrisico lopen wanneer zij ziek zouden worden door COVID-19 en dit een verhoogd risico oplevert voor de operationele inzetbaarheid van de krijgsmacht. Immers, de operationeel geneeskundige keten in het inzetgebied is niet ingericht op COVID-19 zorg. Daarnaast is de zorg in het gastland kwalitatief en kwantitatief meestal niet ingericht op extra COVID-19 patiënten. Bovendien is de medische repartiering uit een inzetgebied in het geval van een COVID-19 besmetting zeer bewerkelijk. Met een verplichting tot vaccinatie neemt Defensie haar verantwoordelijkheid dergelijke risico’s te mitigeren, waarmee de inzetbaarheid van individuele militair en zijn of haar team én de uitvoering van de missie zoveel als mogelijk worden geborgd.
Het stopzetten van het Amber Alert |
|
Michiel van Nispen , Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Politie stopt met Amber Alert, tot grote verrassing van Amber Alert»?1 en herinnert zich uw antwoorden over Amber Alert geuit tijdens het vragenuur van 12 december 2017?2
Ja.
Deelt u de mening dat het waarschuwingssysteem Amber Alert ten aanzien van de vermissing van een kind een grote naamsbekendheid en bereik binnen Nederland heeft? Zo ja, in hoeverre is bij het besluit te stoppen met Amber Alert daar rekening mee gehouden en waarom wordt dit weggegooid? Zo nee, waarom niet?
In tegenstelling tot wat veel van de berichtgeving doet vermoeden, stopt de politie niet met de functionaliteit vermist-kind-alertering. De politie heeft besloten het commerciële contract met het bedrijf Netpresenter B.V. voor de dienstverlening voor deze functionaliteit, die momenteel de merknaam AMBER Alert draagt, niet te verlengen3 en kiest ervoor deze functionaliteit onder te brengen bij het alerteringssysteem Burgernet dat in eigendom en beheer van de politie is. Daarmee zullen vermist-kind-alerteringen voortaan onder de herkenbare naam en huisstijl van Burgernet verschijnen, in plaats van onder de merknaam AMBER Alert. Uiteraard zal deze overgang duidelijk aan het publiek kenbaar worden gemaakt. Daarbij merk ik op dat een deel van de alerteringen vanuit Burgernet ook nu al vermissingen betreft, waaronder vermissingen van kinderen.
Waar is uw veronderstelling, dat berichten over vermissingen herkenbaarder worden als ze allemaal onder één systeem komen te vallen, op gebaseerd? Welk onderzoek ligt hieraan ten grondslag?
In mijn brief van 1 april jl.4 heb ik gemeld dat vermist-kind-berichten vanaf 22 juli a.s. onder de herkenbare naam en huisstijl van Burgernet zullen verschijnen en dat integratie van de vermist-kind-functionaliteit binnen Burgernet bijdraagt aan het overzichtelijker inrichten van de alerteringsfamilie. Tevens heb ik gemeld dat, door het integreren in een systeem dat eigendom van de politie is, de politie zich in dit belangrijke proces losmaakt van commerciële partijen en meer controle heeft over de alerteringen, alerteringssystematiek en de privacy-aspecten rondom alertering en opsporingsberichtgeving.
Deelt u de mening dat bij kindontvoeringen het slachtoffer vaak naar het buitenland wordt ontvoerd? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat het nationale systeem van Burgernet daar geen rol in kan spelen terwijl Amber Alert wel internationaal actief is? Zo nee, waarom niet?
Het gebeurt inderdaad soms dat kinderen worden ontvoerd naar het buitenland. Als de politie indicaties heeft dat gebeurd is, zal zij in haar opsporingsonderzoek ook het buitenland betrekken. Het doorgeven van vermist-kind-alerteringen aan buitenlandse opsporingsinstanties kan daarbij een middel zijn. In Europees verband houden politiefunctionarissen van de aangesloten lidstaten contact met elkaar via een internationaal netwerk. Ook Nederland is hierbij aangesloten en vervult hierbij een actieve rol.
Aangesloten landen gebruiken verschillende systemen om dergelijke alerteringen door te geven. Het doorgeven van alerteringen aan het buitenland staat los van het gebruikte systeem.
Volledigheidshalve merk ik nog op dat AMBER Alert (Nederland) een merknaam is, geen organisatie op zich. De heer Hoen, eigenaar van Netpresenter, heeft in 2008 het initiatief genomen een soortgelijk systeem als het AMBER Alert dat in Amerika reeds bestond op te zetten in Nederland en is merkhouder voor Nederland voor de naam en het beeldmerk AMBER Alert. Vanaf 2011 tot heden heeft Netpresenter de dienstverlening rondom vermist-kind-alertering voor de politie uitgevoerd op basis van een commercieel contract.
Hoe kan voorkomen worden dat waarschuwingen over vermiste kinderen verloren raken tussen de hoeveelheid berichten over tal van andere onderwerpen via Burgernet?
Landelijk te verzenden vermist-kind-berichten krijgen na de integratie bij Burgernet een eigen onderscheidende titel en in het oog springende weergave (met foto van het kind), waardoor de ontvanger direct ziet dat het om een vermist kind gaat. Ook kiest de politie bij een landelijke vermist-kind-alertering voor landelijke verspreidingskanalen, zoals de landelijke media, of bijvoorbeeld voor de inzet van de matrixborden boven snelwegen wanneer er een concreet voertuig en eventueel kenteken bekend is waarnaar uitgekeken moet worden.
Voor wat betreft de hoeveelheid berichten via Burgernet (over andere onderwerpen) merk ik op dat via Burgernet alerteringen voor incidenten of vermissingen – anders dan de landelijk te verzenden vermist-kind-berichten – lokaal worden verstuurd. Dit betekent dat burgers alleen een bericht ontvangen als er iets in hun omgeving gebeurt. Door de lokale Burgernet alerteringen zo gericht mogelijk te versturen, blijft het aantal burgers dat als gevolg van een incident of vermissing een lokale alert ontvangt, en daarmee het totale aantal alerts dat een individuele burger ontvangt, beperkt. Een landelijk verzonden vermist-kind-bericht zal dan ook naar verwachting voldoende aandacht trekken tussen eventuele andere berichten.
Welk bedrag wordt bespaard door Amber Alert stop te zetten en waarschuwingen over kindvermissingen onder te brengen bij Burgernet? Staat dit in verhouding tot de investeringen in Amber Alert die geleid hebben tot een effectief systeem van waarschuwingen in het geval van vermiste kinderen?
Kostenbesparing is niet de aanleiding voor de keuze om de functionaliteit vermist-kind-alertering onder te brengen bij Burgernet. Wel beschouw ik het als bijkomend voordeel dat door de samenvoeging efficiencywinst op het beheer kan worden behaald waardoor de structurele kosten aanzienlijk lager zullen zijn. Deze efficiencywinst valt op dit moment niet nader te kwantificeren.
In de huidige situatie bedragen de totale kosten voor het verzenden van AMBER Alerts en Vermist Kind Alerts jaarlijks ca. € 1,1 miljoen. Dit bedrag is opgebouwd uit een vast bedrag van jaarlijks € 1.060.497,24 inclusief BTW voor de dienstverlening door Netpresenter en een variabel bedrag voor de kosten van het verzenden van sms-berichten door de politieorganisatie. Het contract betreft het door de politie, via de digitale infrastructuur van Netpresenter, doen uitgaan van alerts en opsporingsberichten rond de vermissing van kinderen. Gemiddeld gaat het per jaar om 1 tot 3 AMBER Alerts en 8 tot 10 Vermist Kind Alerts. AMBER Alerts zijn landelijke berichten die worden verzonden als het vermoeden bestaat dat het vermiste kind in direct levensgevaar is. Vermist Kind Alerts zijn veelal regionale berichten, die worden verzonden indien er geen sprake is van levensgevaar, maar de politie zich wel ernstige zorgen maakt om het welzijn van het kind en snel en gericht handelen noodzakelijk is.
Voor de uitbreiding van Burgernet met de vermist-kind-functionaliteit wordt door de politie een eenmalige investering van ca. € 200.000 gedaan. De structurele kosten voor het beheer (meerkosten op het huidige beheer van Burgernet) zijn nog niet exact te kwantificeren, maar zullen aanzienlijk lager zijn dan de kosten van het huidige contract.
Is er overleg met Amber Alert geweest over de stopzetting van Amber Alert? Zo ja, wanneer en zijn argumenten van Amber Alert om door te gaan meegenomen in de overweging om toch daarmee te stoppen? Zo ja, hoe is er dan toch tot dat besluit gekomen?
Allereerst wil ik nogmaals benadrukken dat de politie het verzorgen van vermist-kind-alerteringen continueert. De politie heeft besloten het contract met de firma Netpresenter te beëindigen omdat verlenging onrechtmatig zou zijn. De politie kiest ervoor deze functionaliteit onder te brengen bij het alerteringssysteem Burgernet dat in eigendom en in eigen beheer van de politie is. Daarmee zullen vermist-kind-alerteringen voortaan onder de naam Burgernet verschijnen.
De vraag of er «overleg met AMBER Alert» is geweest interpreteer ik als de vraag of er overleg met de firma Netpresenter B.V. is geweest. Netpresenter is in de huidige situatie contractpartij van de politie. Als zodanig heeft de politie Netpresenter vroegtijdig in 2017 op de hoogte gebracht van de noodzaak en het voornemen tot aanbesteden van de functionaliteit vermist-kind-alertering. Netpresenter heeft in reactie daarop, zowel in gesprekken als met juridische procedures, kenbaar gemaakt zich tegen deze aanbesteding te verzetten. Na de uitspraak in hoger beroep in 20205 resteerden geen juridische belemmeringen meer voor een andere invulling van de functionaliteit vermist-kind-alertering.
Het besluit om de functionaliteit vermist-kind-alertering te integreren in Burgernet is op 1 april jl. mondeling en schriftelijk aan Netpresenter medegedeeld. Aansluitend op dat gesprek is de brief aan uw Kamer verzonden, met daarin de motivatie op dit besluit. Voor een uitgebreidere toelichting hoe dit besluit tot stand is gekomen, verwijs ik u kortheidshalve naar het antwoord op vraag 2 van de vragen van de leden Van der Werf en Smeets (beiden D66), die in samenhang met onderhavige vragen zijn beantwoord.
Waarom was u in 2017 nog «zeer enthousiast […] over Amber Alert» en benadrukte u nog uitdrukkelijk het succes van Amber Alert en stelde dat Amber Alert «zich de afgelopen jaren [heeft] bewezen en zal dat in de toekomst ook doen»?3 en waarom bent u nu blijkbaar minder enthousiast geworden?
Zoals ik in mijn brief van 1 april jl. heb gesteld, is vermist-kind-alertering van grote waarde om ontvoerde of in levensgevaar verkerende kinderen terug te vinden, door de vermissing razendsnel en op grote schaal onder de aandacht van burgers en bedrijven te brengen. In de periode van 2008 tot nu heeft de firma Netpresenter deze functionaliteit op een goede manier aangeboden onder de merknaam AMBER Alert. In mijn beantwoording tijdens het mondelinge vragenuur van 12 december 20177 heb ik dan ook mijn lof hiervoor uitgesproken, zoals diverse van mijn ambtsvoorgangers eerder.
Ik ben onverminderd enthousiast over en overtuigd van nut en noodzaak van een vermist-kind-functionaliteit. Deze functionaliteit wordt dan ook gecontinueerd. De keuze om deze functionaliteit te integreren in Burgernet vloeit voort uit de gewijzigde omstandigheid dat door de vernieuwing van Burgernet dit systeem goed geëquipeerd is om de vermist-kind-berichten te gaan versturen en dit ook past in het bredere beleid rondom alerteren. Burgernet 2.0 beschikt over onder meer de mogelijkheid om landelijke berichten te versturen en de mogelijkheid om beeldmateriaal mee te zenden. Bovendien is Burgernet in eigendom van de politie.
Mijn waardering zoals ik die destijds heb uitgesproken voor het werk dat Netpresenter gedurende de contractperiode heeft verricht is onveranderd. De keuze voor beëindiging van het contract met Netpresenter vloeit voort, zoals ik ook op 12 december 2017 aan uw Kamer heb uitgelegd, uit de geconstateerde onrechtmatigheid van verdere verlenging van het contract.
Deelt u de mening dat uit niets blijkt dat Burgernet ten aanzien van waarschuwingen van kindontvoeringen effectiever zal worden dan Amber Alert en wellicht zelfs minder effectief? Zo ja, waarom stopt u dan toch met Amber Alert? Zo nee, waar blijkt het tegendeel dan precies uit?
Ik ben van mening dat niet blijkt dat de functionaliteit vermist-kind-alertering na integratie binnen Burgernet minder effectief zal worden dan de huidige alertering door Netpresenter onder de naam AMBER Alert.
De reden voor beëindiging van het huidige contract met Netpresenter is, zoals al in 2017 aan Netpresenter is gemeld, de geconstateerde onrechtmatigheid van dit contract. Het feit dat de beëindiging van het contract is uitgesteld naar aanleiding van de door Netpresenter gevoerde juridische procedures verandert niets aan deze constatering uit 2017.
Wilt u terugkomen op het besluit om met Amber Alert te stoppen? Zo nee, waarom niet?
Allereerst herhaal ik, zoals gesteld in het antwoord op vraag 2, dat de politie het verzenden van vermist-kind-alerteringen continueert. De politie beëindigt het contract met de firma Netpresenter voor de dienstverlening daarvoor en kiest ervoor de functionaliteit vermist-kind-alertering onder te brengen bij het alerteringssysteem Burgernet dat in eigendom en eigen beheer van de politie is. Daarmee zullen vermist-kind-alerteringen voortaan onder de naam Burgernet verschijnen, in plaats van onder de merknaam AMBER Alert.
Ik onderschrijf dit besluit van de politie, dat op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en bovendien een onrechtmatige situatie opheft, en ben niet van mening dat de politie terug zou moeten komen op dit besluit.
Samen met de politie ben ik ervan overtuigd dat de politie met de integratie in Burgernet een kwalitatief goed en toekomstbestendig product kan neerzetten, waarbij het uitgangspunt is dat de huidige kwaliteit en functionaliteit van de vermist-kind-voorziening gehandhaafd blijven.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De noodzaak van een progressieve vliegbelasting voor veelvliegers. |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «A few frequent flyers «dominate air travel»» en het rapport «Elite Status: Global inequalities in flying»»?1 2
Ja.
Herinnert u zich het bericht «Slim vervoerspakket levert 9 miljoen ton CO2 besparing op»?3
Ja.
Wat is uw reactie op het rapport «Elite Status: Global inequalities in flying»?
Het rapport toont aan dat een relatief groot deel van de vluchten wordt gevlogen door een klein deel van de bevolking uit de hogere inkomensgroepen. In Nederland neemt bijvoorbeeld 8% van de bevolking 42% van de vluchten voor zijn rekening. Het kabinet is zich ervan bewust dat niet iedereen in Nederland evenveel vliegt. Onder andere in het voorwoord wordt het idee van een veelvliegerstaks geopperd. Hieronder wordt daar verder op ingegaan.
Erkent u de vaststelling van Alethea Warrington – werkzaam bij Possible, de organisatie achter het rapport – dat een kleine minderheid van veelvliegers een oneerlijk deel van de vluchten voor zijn rekening neemt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat een veelvliegerstaks een eerlijkere manier is om vliegverkeer te belasten dan een vlakke vliegtaks, omdat daarmee grotere vervuilers meer gaan betalen? Zo nee, waarom niet?
De huidige vliegbelasting wordt geheven per vertrekkende passagier. Hoe vaker iemand vliegt des te vaker betaalt deze persoon de belasting. Grotere vervuilers betalen onder de huidige systematiek dus al meer. Dit is in lijn met het doel en de opzet van de vliegbelasting, namelijk de maatschappelijke kosten – waaronder ook de externe kosten – beter tot uitdrukking te laten komen in de prijs. Voordeel van een vlakke belasting ligt vooral in de opzet en uitvoering van de wet. De luchthavens zijn de belastingplichtigen voor de belasting per passagier. Zij hoeven niet bij te houden wie of hoe vaak een passagier vliegt. Als iemand dus eerst vanaf Schiphol vertrekt en later in het jaar een vlucht neemt vanaf Eindhoven Airport, dan is dat niet in de aangiften van de belastingplichtigen te zien. Het volgen van passagiers zou betekenen dat persoonsgegevens van passagiers gebruikt moeten worden en dat houdt een aanzienlijke inbreuk op de privacy van de burger in. Nederlandse inwoners vliegen bovendien ook vaak via buitenlandse luchthavens. Een veelvliegerstaks zou ook kunnen leiden tot meer vliegen vanaf luchthavens net over de grens.
Deelt u de mening, onder andere uitgedragen door de Climate Change Committee en de Citizens’ Assembly van het VK, dat een veelvliegerstaks een goed idee is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat veelvliegers een eerlijke prijs gaan betalen voor de vele vliegreizen die zij maken?
Zie antwoord vraag 5.
Herinnert u zich het onderzoek gedaan door I&O Research in opdracht van Milieudefensie waaruit naar voren kwam dat 69% van de Nederlanders voor een heffing op vliegtickets is waarbij naarmate men meer vliegt de prijs van het ticket omhooggaat?4
Ja.
Erkent u dat er groot maatschappelijk draagvlak is voor een veelvliegerstaks? Zo nee, waarom niet?
Het draagvlak voor een belasting kan naar de mening van het kabinet niet zonder haar heffingssystematiek gewogen worden. Zoals hiervoor al aangegeven zitten aan een veelvliegerstaks onder andere complexe uitvoeringsaspecten en privacy risico’s, welke van invloed kunnen zijn op het draagvlak.
Deelt u de mening dat een veelvliegerstaks, in lijn met het principe «de vervuiler betaalt», steeds meer gewenst is in de samenleving? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 9. Daarnaast is het zo dat iedere vlucht een bepaalde uitstoot heeft. De vliegbelasting zorgt op dit moment al voor een gedeeltelijke internalisatie van deze maatschappelijke kosten. Hoe vaak iemand vliegt heeft geen invloed op de uitstoot per vlucht. Verder heeft het kabinet gekozen voor een belasting die korte vluchten relatief zwaarder belast, door middel van een vlak tarief per passagier, om het gebruik van alternatief vervoer op de korte afstanden te stimuleren.
Deelt u de mening van John Sauven van Greenpeace dat ook Air Miles aan banden moet worden gelegd, zodat veelvliegers niet langer worden beloond voor de vele kilometers die zij met het vliegtuig afleggen? Zo nee, waarom niet?
Private bedrijven zijn vrij om hun commercieel beleid in te vullen naar eigen wensen en behoeften.
Het artikel 'Afgewezen zorgaanbieders glippen weer binnen via de achterdeur' |
|
René Peters (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Afgewezen zorgaanbieders glippen weer binnen via de achterdeur»?1
Ja, ik ben bekend met het artikel. Ik vind het onacceptabel dat zorgbehoevenden door fraude niet de zorg krijgen die ze nodig hebben. Geld dat bestemd is voor de zorg moet ook besteed worden aan de zorg.
Wat vindt u van dit artikel?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de zienswijze van de onderzoekers dat door het versnipperde zorgsysteem het ontbreekt aan een eenduidige aanpak van aanbieders die onder de maat functioneren?
Het huidige zorgstelsel staat een eenduidige aanpak van aanbieders die onder de maat functioneren niet in de weg. Elke inkopende instantie heeft instrumenten om afspraken te maken met zorgaanbieders voor het leveren van goede kwaliteit en het rechtmatig declareren van geleverde zorg. Inkopers van zorg zetten zich in om goede zorg in te kopen voor zorgbehoevenden. Daartoe stellen zij eisen op waar zorgaanbieders aan moeten voldoen. Tijdens een inkoopprocedure vraagt de inkopende partij daarvoor ook gegevens op bij de zorgaanbieder zodat getoetst kan worden of de zorgaanbieder aan de gestelde eisen voldoet (controle op rechtmatigheid). Veel oplossingen kunnen gevonden worden in het proces van inkoop en toezicht vanuit de eigen organisaties. Met nieuwe wetgeving op de toetreding van zorgaanbieders (Wtza) en de integriteit van de bedrijfsvoering (Wibz) worden daarnaast regels voor zorgaanbieders verder aangescherpt.
Door beperkingen aan het delen van persoonsgegevens tussen de organisaties zijn er helaas ook zorgaanbieders die frauderen en nu buiten beeld blijven. Daarom ligt het Wetsvoorstel bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg (Wbsrz) in de Tweede Kamer. Het wetsvoorstel biedt instanties in het zorgdomein grondslagen voor de uitwisseling van (persoons)gegevens indien dat noodzakelijk is voor de bestrijding van fraude in de zorg. Het wetsvoorstel vormt het kader voor twee afzonderlijke instrumenten, namelijk het Waarschuwingsregister zorgfraude en het Informatieknooppunt zorgfraude. Dit wetsvoorstel is begin 2021 controversieel verklaard.
Daarnaast heeft een werkgroep van vertegenwoordigers van zorgkantoren en gemeenten in december 2020 een advies uitgebracht met betrekking tot de gegevens die gemeenten en zorgkantoren nodig hebben bij het verdiepend dossieronderzoek naar pgb-fraude en bij zorg in natura. In de derde voortgangsrapportage rechtmatige zorg (Kamerstuk 28 828, nr. 126) is aangegeven dat de komende maanden wordt bekeken of en hoe het advies van de werkgroep kan worden vertaald door aanpassingen in de wetgeving om bilaterale gegevensuitwisseling mogelijk te maken. Deze uitwerking is momenteel gaande.
Al deze trajecten kunnen bijdragen aan het verbeteren van de informatiepositie van inkooporganisaties en toezichthouders en daarmee aan een meer gerichte aanpak van frauderende zorgaanbieders.
Deelt u het standpunt dat in dit artikel verschillende problemen ten aanzien van het afsluiten van contracten en het leveren van zorg de revue passeren die ieder een andere oplossing vragen?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u dat als een zorgverzekeraar fraude vaststelt, dat dit automatisch gevolgen moet hebben voor zorgcontracten die dat bedrijf heeft met het Ministerie van Justitie en Veiligheid of met gemeenten? Of vindt u van niet en zo nee, waarom niet?
Het feit dat een zorgverzekeraar fraude vaststelt is op zichzelf onvoldoende reden voor gemeenten of DJI om automatisch de overeenkomst vroegtijdig te beëindigen. Het is voor inkooporganisaties van belang dat zorgaanbieders voldoen aan de door in dit geval gemeenten of DJI gestelde eisen. Daar kan een organisatie nog steeds aan voldoen, ook al beëindigt een andere inkopende organisatie een contract of verlengt deze niet. Het kan wel een reden zijn – en dat lijkt me ook heel verstandig – voor inkooporganisaties om het contractmanagement te intensiveren om zekerheid te krijgen over de kwaliteit en rechtmatigheid van de door de zorgaanbieder geleverde zorg.
Kunt u toelichten hoe het kan dat vervolgens diezelfde cliënten ondergebracht worden onder een andere wet, dus een indicatie voor de Wet langdurige zorg (Wlz) krijgen?
Het is voor zorgaanbieders niet zomaar mogelijk om zorg vanuit de Wlz te leveren. Het Centrum Indicatiestelling zorg (CIZ) is verantwoordelijk voor de indicatiestelling van de Wlz. De indicatiestelling wordt onafhankelijk, objectief en uniform uitgevoerd. Aan de hand van de zorginhoudelijke toegangscriteria wordt de zorgbehoefte van de cliënt vastgesteld en daarmee of de cliënt in aanmerking komt voor de Wlz. Het gaat hier om een blijvende behoefte aan 24 uur zorg en/of toezicht in de nabijheid om ernstig nadeel te voorkomen. Pas wanneer de zorgaanbieder een cliënt(en) heeft met een Wlz-indicatie kan er een contract worden afgesloten met een zorgkantoor (zorg in natura) of is zorg via een persoonsgebonden budget (pgb) mogelijk.
Heeft u informatie over hoe vaak het voorkomt dat zorgaanbieders die geen contract krijgen bij een gemeente via de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), proberen om cliënten onder te brengen in de Wlz? Hoe groot is dit probleem? Komt dit bij alle zorgkantoren voor?
Er is geen registratiesysteem voor zorgaanbieders die geen contract (meer) krijgen bij een gemeente en vervolgens cliënten onder willen brengen bij de Wlz. Het is dus niet duidelijk hoe groot dit probleem is.
Deelt u het standpunt dat hier het persoonsgebonden budget (pgb) in de Wlz niet voor bedoelt is?
Het pgb in de Wlz is inderdaad geen automatische optie voor zorgaanbieders die geen contract krijgen bij gemeenten. De Wlz is bedoeld voor mensen met een chronische ziekte of beperking die blijvend 24 uur per dag toezicht of zorg nodig hebben. Mensen kunnen ervoor kiezen hun Wlz-zorg via een pgb te regelen. Om hiervoor in aanmerking te komen, moet aan meerdere voorwaarden worden voldaan. Ten eerste is een Wlz-indicatie nodig, die door het CIZ wordt toegekend via een onafhankelijk, objectief en uniform proces (zie beantwoording vraag 6). Ten tweede toetsen zorgkantoren vervolgens of iemand met een Wlz-indicatie (of zijn/haar vertegenwoordiger) voldoende vaardig is om het pgb goed te beheren. Een overstap van de Wmo naar (zwaardere) Wlz-zorg is dus niet zomaar mogelijk.
Wat vindt u ervan dat een andere manier om de gemeentelijke cliënten binnenboord te houden is om dan maar hun zorgzwaarte te verlagen?
Ik heb contact opgenomen met de gemeente Arnhem om nadere informatie over de gang van zaken in te winnen. De gemeente heeft mij desgevraagd nader geïnformeerd over de wijze waarop een besluit is genomen over een aanpassing van de zorgzwaartes van de cliënten in casu. Wijkcoaches beoordelen samen met de inwoners en anderen, zoals behandelaren en andere deskundigen, welke ondersteuning nodig is (aan de hand van het ondersteuningsplan dat per inwoner wordt opgesteld). Als de inwoner stappen heeft gezet op weg naar meer zelfstandigheid, kan er afgeschaald worden naar een lichtere vorm van ondersteuning. De zorgzwaarte is dus altijd een momentopname omdat beschermd wonen een tijdelijke voorziening is waarbij de ondersteuning erop gericht is dat de inwoner weer zelfstandig kan wonen. De zorgvraag van de inwoner is voor de gemeente leidend geweest bij de toekenning van zorg en niet het aanbod of de omstandigheden van de aanbieder. Met inwoners wordt en is daarbij op individueel niveau gekeken wat de bij hun zorgvraag passende toekenning is.
Op basis van de informatie van de gemeente constateer ik dat er geen sprake is van het binnenboord houden van cliënten door hun zorgzwaarte te verlagen. De situatie van de cliënt is voor de gemeente leidend geweest en niet de situatie van de aanbieder. Dit vind ik ook de juiste benadering.
Zoals in mijn antwoord op vraag 6 aangegeven is het voor zorgaanbieders niet zomaar mogelijk om zorg vanuit de Wlz te leveren. Daarnaast kunnen indicaties in de Wlz niet zomaar op verzoek van de zorgorganisatie worden bijgesteld. De zorgbehoefte wordt door het CIZ onafhankelijk onderzocht en vastgesteld aan de hand van de zorginhoudelijke toegangscriteria Wlz.
De Jeugdwet, de Wmo2015 en de Wlz hebben verschillende doelen en doelgroepen. Het is niet zo dat een aanbieder zelf de zorgzwaarte of indicatie kan aanpassen om vanuit een andere wet zorg of ondersteuning te bieden. Daarvoor gelden de hierboven beschreven procedures voor de verschillende zorgwetten. In de praktijk kan het wel voorkomen dat een zorgverlener verwijst naar een andere zorgvorm (met andere wettelijke regimes), juist vanwege de zwaarte of de soort problematiek en zorg die van toepassing is.
Wat vindt u ervan dat over de kwetsbare jongeren met een geestelijke gezondheidszorg (ggz)-problematiek heen, er door middel van bijstelling van de indicaties, zorgorganisaties in de benen worden gehouden?
Zie antwoord vraag 9.
Waarom is bij de invoering van de Wlz in 2015 de mogelijkheid verdwenen om allerlei informatie op te vragen om goed fraudeonderzoek te kunnen doen? Denkt u niet dat het raadzaam is deze mogelijkheid weer in de Wlz op te nemen? Waarom vindt u van wel, of waarom van niet?
Bij de totstandkoming van de Wlz heeft de Autoriteit Persoonsgegevens, in lijn met de AVG, geoordeeld dat artikel 54 AWBZ te ruim geformuleerd was. In de Wlz zijn op basis van de toen bekende gegevensstromen de artikelen 9.1.2 en 9.1.3 WIz geformuleerd. Gemeenten en zorgkantoren geven aan dat de huidige grondslag meer sluitend kan worden gemaakt in geval zorgaanbieders domein overstijgend werken en bilaterale gegevensuitwisseling in fraude onderzoek nodig is. Zoals in mijn antwoord op vraag 4 aangegeven is in de derde voortgangsrapportage rechtmatige zorg (Kamerstuk 28 828, nr. 126) aangegeven dat de komende maanden wordt bekeken of en hoe dit kan worden opgelost, zoals door wijziging van wet- en regelgeving. Deze uitwerking is momenteel gaande.
Het bericht dat het BPRC apen infecteert met het vogelgriepvirus. |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Wist u dat het Biomedical Primate Research Centre (BPRC) in Rijswijk twaalf apen heeft geïnfecteerd met het vogelgriepvirus H5N1?1 2
Ja. Voorafgaand aan deze studie is een niet-technische samenvatting van de vergunning gepubliceerd3 en na afronding zijn alle resultaten van de studie open access gepubliceerd in een wetenschappelijk tijdschrift4 en op de BPRC-website.
Wist u dat de apen die met het virus werden geïnfecteerd in ademnood raakten, lusteloos werden, hun trek in voedsel verloren en leden aan desoriëntatie, sufheid en misselijkheid?3
Zie mijn antwoord bij vraag 1.
Wist u dat drie apen vanwege het ernstige ziekteverloop afgemaakt moesten worden en een vierde de volgende ochtend dood in de kooi werd gevonden?
Zie mijn antwoord bij vraag 1.
Wat vindt u van dit onderzoeksproject waarbij expliciet wordt voorgesorteerd op een vogelgriepuitbraak van H5N1 in Nederland vanwege de risico’s van de grote Nederlandse pluimveesector, een beruchte brandhaard voor het vogelgriepvirus?4
H5N1 is een vogelgriepvirus dat in grote delen van de wereld voorkomt bij pluimvee en wilde vogels. Er zijn varianten van H5N1 die zoönotisch potentieel hebben. Dit betekent dat deze varianten in meer of mindere mate ziekte en sterfte kunnen geven bij mensen. Gezien de volksgezondheidsrisico’s wordt wereldwijd belangrijk wetenschappelijk onderzoek gedaan naar vogelgriepvirussen, waaronder naar deze variant.
Wat vindt u ervan dat de volgende dreigende gezondheidscrisis op deze manier wordt afgeschoven op proefdieren, zonder dat er zelfs maar gepoogd wordt om de oorzaken van de volgende dreigende zoönose te bestrijden door het astronomisch hoge aantal kippen in de pluimveehouderij terug te brengen?
Wat betreft wetenschappelijk onderzoek verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4. Wat betreft het huidige zoönosenbeleid en de aanvullingen hierop is uw Kamer op 12 februari 2021 geïnformeerd (Kamerstuk 25 295, nr. 990). Het demissionaire kabinet wil vooruitblikken en breder bezien wat nodig is om infectieziektenuitbraken, zoals COVID-19, in de toekomst zoveel mogelijk te voorkomen. Wat er nodig is om de risico’s op toekomstige zoönotische uitbraken te verkleinen is één van de vragen aan de expertgroep zoönosen onder voorzitterschap van de heer drs. H. Bekedam. Voor de zomer zal er een rapport worden opgeleverd. Ook de informatie die voortvloeit uit de evaluatie van de SARS-CoV-2 uitbraak bij nertsen wordt betrokken bij het bepalen van de toekomstige beleidsinzet. Zodra de resultaten er zijn wordt uw Kamer hierover geïnformeerd.
Erkent u dat dergelijk onderzoek en de bijbehorende lijdensweg van de proefapen symptoombestrijding is?
Zie mijn antwoord bij vraag 4.
Wat vindt u ervan dat de regering het economische belang van de pluimveesector blijft najagen, terwijl dit een rechtstreeks gevaar voor de volksgezondheid oplevert én terwijl uw beleid erop gericht moet zijn om het aantal proeven met apen te verminderen en de fokkolonie te verkleinen? Wat bent u van plan hieraan te gaan doen?
Nederland volgt bij de handel met derde landen de standaarden van de Wereldorganisatie voor Diergezondheid (OIE) en relevante dierziekten en zoönosen worden in Nederland bestreden in overeenstemming met de regelgeving van de Europese Unie. Hoe het kabinet voornemens is de risico’s verder te verkleinen heb ik uiteengezet bij vraag 5. Wat betreft het beleid rondom het BPRC verwijs ik uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 8.
Welke impact heeft het vogelgrieponderzoek van het BPRC op uw ambitie om voor 2025 het aantal proeven met apen met 40 procent te verminderen? Kunt u aangeven hoe de voorgenomen afbouw van de fokkolonie van het BPRC verloopt?
Het BPRC geeft aan dat dit onderzoeksproject naar het vogelgriepvirus geen impact heeft op de afspraken om uiterlijk in 2025 het aantal proeven met apen met 40% te verminderen, de fokkolonie te verkleinen en meer in te zetten op proefdiervrije innovaties. Deze afspraken blijven onverminderd staan. In het AO Dierproeven op 12 november jl. informeerde de demissionair Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap uw Kamer over de voortgang en dat die verloopt conform de afspraken.
Deelt u de mening dat het gebruik van apen voor experimenten ethisch niet te verantwoorden is en bent u bereid ervoor te zorgen dat er zo snel mogelijk wordt geïnvesteerd in en overgestapt op proefdiervrije onderzoeksmethoden die deze apenexperimenten kunnen vervangen?
Alle dierproeven Nederland worden onafhankelijk en zorgvuldig beoordeeld door de Centrale Commissie Dierproeven (CCD), die vervolgens bepaalt of de dierproef vanuit wetenschappelijk en ethisch oogpunt mag plaatsvinden. Dit is bij dit onderzoek het geval. Daarnaast zet ik me gezamenlijk met de partners van het Programma Transitie Proefdiervrij Innovatie (TPI) ervoor in om de ontwikkeling en toepassing van proefdiervrije methoden te stimuleren en daarmee steeds meer dierproeven overbodig te maken.
Kunt deze vragen één voor één en binnen de officiële termijn beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat Nederland niet is uitgenodigd voor de door de VS georganiseerde klimaattop |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «President Biden Invites 40 World Leaders to Leaders Summit on Climate»1 en «Nederland is allang geen leider meer op klimaatgebied»?2
Ja.
Klopt het dat Nederland niet is uitgenodigd voor deze door de VS georganiseerde klimaattop?
De Verenigde Staten (VS) hebben Nederland uitgenodigd voor het ministeriële overleg over adaptatie en weerbaarheid, als onderdeel van de klimaattop. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat zal deelnemen aan deze bijeenkomst op 22 april, die evenals de gehele top online te volgen is voor publiek. Nederland is verheugd dat adaptatie op de agenda staat. Nederland pleit internationaal voor meer aandacht voor adaptatie en heeft dat ook in de contacten met de VS uitgedragen. Het ministeriële overleg van de klimaattop biedt een goede mogelijkheid om de follow-up van de Climate Adaptation Summit te bespreken die Nederland eerder dit jaar organiseerde, en waaraan ook de Amerikaanse Klimaatgezant John Kerry heeft deelgenomen.
Hoe gaat u zich op de hoogte stellen van de informatie die zal worden uitgewisseld op deze internationale klimaattop, meer specifiek de informatie die zal worden ingebracht door de aanwezige internationale klimaatkoplopers?
Zie ook het antwoord op vraag 2. In het kader van de door dit kabinet geïntensiveerde klimaatdiplomatie is Nederland actief op verschillende fronten en in verschillende multilaterale gremia, zoals binnen de Verenigde Naties in de UNFCCC en de G20. Nederland benut die internationale contacten en andere bilaterale ontmoetingen voor het verkrijgen van informatie over mondiale voortgang op klimaatgebied. Dat zal voor deze klimaattop niet anders zijn.
Gaat u na afloop contact opnemen met de deelnemers van deze klimaattop? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3.
Hoe gaat u de Tweede Kamer op de hoogte stellen van de informatie die zal worden uitgewisseld op deze internationale klimaattop, meer specifiek de informatie die zal worden ingebracht door de aanwezige internationale klimaatkoplopers?
De Kamer wordt elk jaar door de Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en door de Minister van Economische Zaken en Klimaat bij Kamerbrief geïnformeerd over de stand van zaken van de mondiale klimaatdiplomatie op een breed scala van onderwerpen. De voortgang op het gebied van de mondiale ambities van het Kabinet wordt hierin meegenomen. U ontvangt deze brief voor de zomer. Verder zal de Kamer verslagen ontvangen van voor klimaat relevante multilaterale bijeenkomsten, zoals de G20, COP-26 en de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties.
Kunt u een actuele stand van zaken geven met betrekking tot de Nederlandse inzet bij de internationale klimaattop in Glasgow (COP26) die vooralsnog in november 2021 zal worden georganiseerd?
Tijdens COP-26 zullen multilaterale besluiten genomen moeten worden door de landen die partij zijn bij de het raamverdrag inzake klimaatverandering (UNFCCC) en de Overeenkomst van Parijs. Deze besluiten zullen vooral in het teken staan van de afronding van de regels voor het uitvoeren van de afspraken uit de Overeenkomst van Parijs. Daarnaast zal COP-26 voorzitter het Verenigd Koninkrijk de aandacht vestigen op de nationale klimaatplannen die landen in aanloop naar COP-26 zullen indienen en de mondiale transities die nodig zijn voor een klimaatneutrale en klimaatweerbare samenleving. Nederland neemt in EU-verband actief deel aan de onderhandelingen over de multilaterale besluiten en bijdragen aan de verschillende politieke doelen die de COP-26 voorzitter heeft gesteld3. U ontvangt in het najaar een Kamerbrief omtrent de Nederlandse inzet voor COP-26.
Erkent u dat het uitblijven van een uitnodiging voor de door de VS georganiseerde klimaattop (terwijl diverse internationale klimaatkoplopers wel mogen deelnemen) een pijnlijke bevestiging is van de gebrekkige internationale status van Nederland als het gaat om het aanpakken van de klimaatcrisis? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Wat zegt het u dat Nederland internationaal niet wordt gezien als internationale klimaatkoploper?
Ik deel deze mening niet. Met het Klimaatakkoord heeft Nederland, vooruitlopend op een aanscherping van het Europese 2030-reductiedoel, haar nationale ambities opgehoogd. Hiernaast heeft het kabinet de afgelopen jaren actief en succesvol gelobbyd om in Europa de klimaatambities fors aan te scherpen. Nederland heeft het voortouw genomen om het Europese klimaatdoel voor 2030 op te hogen naar een emissiereductie van tenminste netto 55% ten opzichte van 1990. Ook is in EU-verband een langetermijndoel afgesproken van klimaatneutraliteit in 2050. De Europese Unie is de eerste en tot nog toe de enige van de drie grootste mondiale uitstoters van broeikasgassen, die haar nationale klimaatambitie heeft aangescherpt. Daarmee geven we het voorbeeld voor de Verenigde Staten en China en andere landen uit de G20.
Erkent u dat dit een logisch gevolg is van de ontoereikende inspanningen van dit kabinet en vorige kabinetten om de klimaatcrisis aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel deze mening niet. Zie het antwoord op vraag 8.
Herinnert u zich dat u dit kabinet aankondigde als «het groenste kabinet ooit» en dat u Nederland meermaals afschilderde als internationale klimaatkoploper?
Ja.
Erkent u dat deze grootspraak haaks staat op de barre realiteit waarin Nederland onder andere kwam aanzetten met een boterzachte klimaatwet, het klimaatakkoord op diverse onderdelen liet dicteren door grote vervuilers, onderaan bungelt wat betreft het aandeel duurzame energie, liever naar de Hoge Raad stapte dan dat er actie werd ondernomen om het Urgenda-doel te halen en dat dit Urgenda-doel vervolgens ook werd gemist? Zo nee, waarom niet?
Nee. Nederland heeft als een van de eerste landen wereldwijd een klimaatwet aangenomen, waarin is vastgelegd dat de nationale broeikasgasuitstoot vrijwel geheel wordt gereduceerd en die brede politieke steun geniet. Met het Klimaatakkoord heeft Nederland de nationale ambities voor 2030 in alle sectoren opgehoogd. Daarnaast heeft Nederland een leidende rol gehad in het ophogen van de Europese klimaatambities. Sinds 2017 heeft Nederland met een klimaatambitieuze EU-kopgroep, die toen begon met drie andere EU-lidstaten, nauw samengewerkt om dat mogelijk te maken. De ophoging van het 2030-doel in de Europese Unie, dat dit jaar nader wordt uitgewerkt in wet- en regelgeving voor de verschillende sectoren, zal ook doorwerken op het nationale klimaatbeleid. Tot slot heeft het kabinet een groot pakket aan maatregelen ingezet in het kader van het Urgenda-vonnis. De definitieve en vastgestelde uitstootcijfers over 2020 volgen in januari 2022.
Erkent u dat er een crisisaanpak nodig is voor de klimaatcrisis? Zo nee, waarom niet?
Het tegengaan van de klimaatcrisis is een urgente opgave. Ik heb in het antwoord op vraag 7 aangegeven hoe het kabinet zich hier de afgelopen jaren voor heeft ingezet. Het is nu aan het nieuwe kabinet om te bepalen hoe de aanpak tegen klimaatverandering wordt voortgezet.
Erkent u dat het aankomende kabinet zo snel mogelijk, zo veel mogelijk moet doen om een verdere opwarming van de aarde te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor aanvang van de door de VS georganiseerde klimaattop op 22 en 23 april?
Ja.
Zandwinning uit de Waddenzee |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Bas van 't Wout (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Verkoopverbod voor zand uit de Waddenzee»?1
Ja.
Klopt het dat zandonttrekking uit de Waddenzee slecht is voor de natuurlijke omstandigheden in het getijdengebied, mede omdat de zeespiegel stijgt en er tegelijk zand verdwijnt waarmee de zandplatenstructuur achteruit gaat?
Tot op heden zijn er geen aanwijzingen dat zandonttrekking slecht is voor de natuurlijke omstandigheden in het getijdengebied van de Waddenzee. Wel kan het leiden tot extra zandverlies in de Noordzeekustzone (zie de beantwoording van vraag 3). De zeespiegel stijgt dusdanig langzaam en de Waddenzee verzandt dusdanig snel dat het areaal aan wadplaten juist trendmatig toeneemt. Daarnaast mag de zandonttrekking alleen plaatsvinden als «bijproduct» bij het baggeren van de vaargeulen in opdracht van Rijkswaterstaat. In plaats van opgebaggerd zand weer in de Waddenzee te verspreiden mag een deel van dat zand aan wal worden gebracht. Deze praktijk wordt echter stapsgewijs in een periode van vijf jaar afgebouwd. Per 2022 mag er geen zand meer aan het waddensysteem worden onttrokken bij vaargeulonderhoud.
Klopt het dat er vanaf 2022 geen zand meer gewonnen mag worden uit de Waddenzee om ervoor te zorgen dat de zandplantenstructuur behouden blijft, maar dat baggerwerkzaamheden door zullen blijven gaan en deze het gewonnen zand zullen verspreiden in de Waddenzee in plaats van te verkopen?
Er mag inderdaad geen zand meer worden onttrokken bij vaargeulonderhoud in de Waddenzee vanaf 2022, omdat zandonttrekking in de Waddenzee leidt tot extra zandhonger van de Waddenzee, en daarmee uiteindelijk tot extra zandverlies in de Noordzeekustzone. Dit kan vervolgens leiden tot extra kustonderhoud (zandsuppleties). Het in de vaargeulen opgebaggerde zand wordt daarom vanaf 2022 verspreid in de daartoe aangewezen «verspreidingsvakken».
Zijn de invloeden van het verspreiden van baggerzand op sedimentatie en ecologie onderzocht? Zo ja, welke zijn deze en op welke bronnen baseert u zich?
Ja, het baggeren en verspreiden van baggerzand zijn met betrekking tot het optreden van effecten door het Ministerie van IenW weergegeven in een Passende Beoordeling (2016), opgesteld in het kader van het Beheerplan Natura 2000, die door het Ministerie van LNV is beoordeeld.2
De effecten van het baggeren en verspreiden van baggerzand zijn onderzocht op de samenstelling en functie van de bodem, de natuurlijke omstandigheden, onderwatergeluid, doorzicht, primaire productie en voedselopname door schelpdieren. De effecten zijn beoordeeld als lokaal en tijdelijk en niet van significante negatieve invloed op de kwalificerende habitattypen en soorten van Natura 2000. In de Passende Beoordeling zijn ook de zandwinning en de beoogde afbouw op bovenstaande aspecten beoordeeld.
Hoeveel zand wordt er momenteel gewonnen uit de Waddenzee? Kunt u de hoeveelheid uitgesplitsen naar zand gewonnen tijdens baggerwerkzaamheden en zand gewonnen om andere redenen.
Dit jaar mag nog maximaal 100.000 m³ zand worden onttrokken aan de Waddenzee, uitsluitend in het kader van vaargeulonderhoud.
Hoeveel zand zal er vanaf 2022 door baggeraars gewonnen worden en weer worden verspreid?
Na de met ingang van 2018 gefaseerde afbouw mag per 2022 bij het vaargeulonderhoud geen zand meer worden onttrokken aan de Waddenzee en dient al het gebaggerde zand te worden verspreid op de daartoe aangewezen verspreidingslocaties in de Waddenzee.
In de Waddenzee wordt ten behoeve van vaargeulonderhoud per jaar gemiddeld ongeveer 3,4 miljoen m³ aan zand gebaggerd en weer verspreid. Dit is exclusief het baggerwerk van de aangrenzende havens (ca. 3,3 miljoen m³/jaar) en exclusief het baggerwerk in de Eems en de aangrenzende havens (ca. 12 miljoen m³/jaar). Jaarlijks nemen de baggerwerkzaamheden – en daarmee de hoeveelheden zand die worden verspreid in de Waddenzee – naar verwachting gestaag toe door morfologische ontwikkelingen.
Wordt baggerzand ingezet om bodemdaling als gevolg van gas- en zoutwinning te compenseren? Zo ja, hoeveel ton baggerzand is er ingezet en voor hoeveel is dit zand verkocht?
Nee, het vereffenen van de gevolgen van de bodemdaling door gas- en zoutwinning vindt plaats door middel van extra zandsuppleties in de Noordzeekustzone, niet in de Waddenzee. Dit zand wordt gewonnen uit de Noordzee. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 9.
Ontstaat er met het winnings- en verkoopverbod van zand uit de Waddenzee meer of juist minder noodzaak voor het winnen van zand uit de Noordzee om bodemdaling door gas- en zoutwinning te compenseren?
Stoppen met onttrekken van zand bij vaargeulonderhoud per 2022 in de Waddenzee zal leiden tot minder zandvraag van de Waddenzee en daarmee tot minder noodzaak voor het winnen van zand uit de diepere Noordzee voor suppleties op de Noordzeekusten van de Waddeneilanden. Dit staat los van de zandsuppleties in relatie tot de gas- en zoutwinning.
Hoeveel extra zand moet er nog uit de Noordzee komen om de schade aan de Waddenzee als gevolg van bodemdaling tot 2050 te compenseren?
De bodem van de Waddenzee past zich op natuurlijke wijze aan de bodemdaling door mijnbouw aan door extra zand en slib aan te voeren uit de Noordzeekustzone. Het zandverlies dat hierdoor ontstaat in de Noordzeekustzone wordt met zandsuppleties gecompenseerd. In de beantwoording van schriftelijke vragen van het lid Van Raan (PvdD) per brief van 2 december 2020 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 988) is weergegeven hoeveel zand er nodig is voor het vereffenen van de gevolgen van de verwachte bodemdaling onder de Waddenzee als gevolg van de thans vergunde gas- en zoutwinning. Voor de zoutwinning door Frisia Zout BV is berekend dat 9,15 x 10⁶ m³ zand nodig is.
Voor het vereffenen van de gevolgen van de verwachte bodemdaling door de gaswinning MLV (Moddergat, Lauwers en Vierhuizen, ook wel «gaswinning Waddenzee» genoemd) is berekend dat tot 2050 1,51 x 10⁶ m³ zand nodig is.
Klopt het dat afspraken over het winnen van zand uit de Noordzee, om schade van mijnbouw te compenseren, onderdeel uitmaken van de verleende vergunningen voor gas- en zoutwinning onder het Wad?
Bij besluiten over vergunningverlening voor diepe delfstoffenwinning onder de Waddenzee, wordt de verplichting tot het suppleren van een hoeveelheid zand ter grootte van het berekende dalingsvolume van de pleistocene ondergrond door het Ministerie van LNV en het Ministerie van EZK opgenomen in de vergunningvoorschriften. Rijkswaterstaat heeft overeenkomsten gesloten met NAM en Frisia waarin afspraken zijn opgenomen ten behoeve van het uitvoeren van de zandsuppleties.
Kunt u de contracten met twee mijnbouwbedrijven voor het winnen van zand onder de Noordzee aan de Kamer sturen?
Er zijn overeenkomsten tussen Rijkswaterstaat en NAM en tussen Rijkswaterstaat en Frisia waarin afspraken zijn gemaakt over het voor rekening van NAM en Frisia laten uitvoeren van zandsuppleties door Rijkswaterstaat. Er zijn geen overeenkomsten tussen mijnbouwbedrijven en Rijkswaterstaat over zandwinning.
Voornoemde zandsuppletie-overeenkomsten treft u in de bijlagen3 aan. Een toelichting daarop:
Hoe oordeelt u over het toevoegen van zand (afkomstig uit bijvoorbeeld de Noordzee) om bodemdaling door gas- en zoutwinning onder de Waddenzee te compenseren, bedenkent dat dat de natuurlijke omstandigheden van de Waddenzee behouden moeten blijven ter bescherming van de zandplatenstructuur?
De Waddenzee reageert op de extra bodemdaling door zelf, op natuurlijke wijze, extra zand en slib te importeren uit de Noordzeekustzone (zie ook de beantwoording van vraag 2). Door het bezinken en ophopen van deze sedimenten is de Waddenzee in staat op natuurlijke wijze mee te groeien, zodat het morfologisch evenwicht en daarmee het zandplaatareaal in stand blijft. Het toevoegen van zand in de Noordzeekustzone – mede als gevolg van bodemdaling door gas- en zoutwinning onder de Waddenzee – is nodig om de zandbalans van het kustsysteem op orde te houden en structurele erosie van de Noordzeekustzone te voorkomen. Daarom wordt de verplichting tot het suppleren van zand bij gas- en zoutwinning onder de Waddenzee door het Ministerie van LNV en het Ministerie van EZK opgenomen in de vergunningvoorschriften.
Beaamt u dat het winnen van gas en zout onder de Waddenzee de zandplantenstructuur aantast? Zo nee, waarom niet en op welke bronnen baseert u zich?
Nee, zolang de bodemdalingssnelheid van de gas- en zoutwinning binnen de beschikbare gebruiksruimte blijft, is er geen sprake van aantasting van de zandplatenstructuur. Deze gebruiksruimte wordt bepaald door het vastgestelde meegroeivermogen, ofwel de natuurlijke sedimentatiesnelheid, van de komberging waarin de winning plaatsvindt, te verminderen met de relatieve zeespiegelstijging.
Mocht er sprake zijn van een (dreigende) overschrijding van het meegroeivermogen dan kan de Minister van EZK, op basis van het «hand aan de kraan»-principe, besluiten de winning te beperken of te stoppen. Hierbij hoort een omvangrijk meet- en monitoringsprogramma. Tot nu toe is er nog geen sprake geweest van een situatie waarin bijsturing nodig is geweest (zie ook Kamerstuk 29 684, nr. 213).
Beaamt u dat gas- en zoutwinning in ieder geval gestopt dienen te worden wanneer bodemdaling gecompenseerd moet worden met zandsuppletie? Zo nee, waarom niet?
Nee, het importeren van zand door het meegroeien van de Waddenzee aan de zandvoorraad vanuit de kusten van de Waddeneilanden is een natuurlijk proces. Ook wanneer er geen gas- en zoutwinning plaats zou vinden, is het suppleren van zand nodig om de basiskustlijn te handhaven. De ecologische impact van te suppleren zand is reeds verschillende malen beoordeeld, zoals ook is aangegeven in antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Raan (PvdD) per brief van 18 augustus 2020 (Kamerstukken II 2019/2020, 29 684, nr. 205). De uitkomst van deze beoordelingen was dat de extra suppleties, onder de gestelde voorwaarden, niet leiden tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken van de Noordzeekustzone of een ander Natura 2000-gebied.
Matchfixing en het Instituut Sportrechtspraak (ISR) |
|
Jeanet van der Laan (D66) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het bericht «Matchfixing in het basketbal: spelers verdacht van opzettelijk verliezen vier wedstrijden»?1
Het manipuleren van sportwedstrijden is een bedreiging voor eerlijke sportbeoefening en schaadt het vertrouwen en het plezier van de sportliefhebber.
Wat vindt u van het bericht dat het Instituut Sportrechtspraak (ISR) heeft besloten de zaak stil te leggen, omdat het aangeeft te weinig geld en bevoegdheden te hebben voor verder onderzoek?
De betreffende zaak werd stil gelegd vanwege doodlopende sporen in het buitenland en niet vanwege gebrek aan middelen of bevoegdheden.
Bent u het eens met stelling van het ISR dat zij te weinig bevoegdheden hebben voor verder onderzoek naar matchfixing? Zo ja, waar kunnen deze bevoegdheden worden uitgebreid?
Onderzoek naar matchfixing is zeer complex, is veelal grensoverschrijdend en vergt veel inzet en middelen. Het ISR is een private organisatie en heeft derhalve niet de beschikking over de opsporingsmiddelen die zijn voorbehouden aan onze opsporingsinstanties. Het is ook niet de bedoeling van de wetgever dat private organisaties zich over dergelijke onderzoeken buigen en over voor burgers ingrijpende middelen kunnen beschikken.
Het ISR kan wel binnen de kaders van het tuchtrecht onderzoek doen en sporters die zich schuldig maken aan matchfixing tuchtrechtelijk vervolgen. De aanpak van matchfixing is erbij gebaat om met opsporingsinstanties, kansspelaanbieders én de sport dit probleem gezamenlijk aan te pakken, waarbij de onderlinge taken gescheiden, maar in overleg worden uitgevoerd.
Kunt u in het bestrijden van matchfixing de relatie beschrijven tussen het Openbaar Ministerie (OM), de politie en het ISR? Zo ja, kunt u hierbij aangeven wat ieders bevoegdheden zijn?
De opsporing en vervolging binnen het strafrecht is de bevoegdheid van politie en Justitie (FP). Ook voor matchfixing. Politie en Justitie beschikken over de opsporingsmiddelen die zijn benoemd in het wetboek van Strafvordering, voor het opsporen en vervolgen van strafbare feiten. Het ISR kan wel binnen de kaders van het tuchtrecht onderzoek doen en sporters die zich schuldig maken aan matchfixing tuchtrechtelijk vervolgen. Daarbij wil ik benadrukken dat de Stichting ISR een private partij is die zich niet begeeft op het terrein van opsporing van strafbare feiten, maar verantwoordelijk is voor het tuchtrechtelijk onderzoek en de sanctionering van overtreders voor de aangesloten sportbonden.
Voor een effectieve preventie, signalering en aanpak van matchfixing is samenwerking tussen alle betrokken partners zowel vanuit de sport als de opsporing noodzakelijk. In Nederland wordt deze samenwerking vormgegeven in het signalenoverleg sportfraude (operationeel), Nationaal Platform Matchfixing (beleidsmatig) en Strategisch Beraad Matchfixing (strategisch).
Kunt u een beknopt overzicht geven van hoe matchfixing wordt aangepakt in andere landen binnen de Europese Unie en daarbij aangeven hoe deze landen hun taken en bevoegdheden tussen sportrechtspraak, OM en politie hebben geregeld?
Momenteel wordt in het kader van het herijken van de structuur rond de bestrijding van matchfixing naar andere landen gekeken hoe die dit georganiseerd hebben. Vooruitlopend op de definitieve uitkomsten hiervan kan aan worden gegeven dat er geen eenduidige wijze is waarop dit in andere landen is geregeld.
Ziet u een verband tussen deze uitspraak van het ISR en het bericht «Sportrechtbank kraakt door machtsmisbruikzaken», waarin wordt gesteld dat zaken te lang duren en procedures niet optimaal verlopen vanwege beperkt budget?2
Nee, de mededeling van het ISR heeft specifiek betrekking op de matchfixingonderzoeken en de beperking in opsporingsmiddelen en gegevensuitwisseling.
Zijn de extra financiële middelen voor het ISR, waarover u eerder berichtte, ook bedoeld voor extra capaciteit in onderzoek naar matchfixing? Zo ja, om hoeveel extra geld gaat het in totaal en is dit voldoende voor het uitbreiden van de capaciteit van het ISR voor onderzoek naar matchfixing? Zo nee, waarom niet?3
Ja. De extra financiële steun voor het ISR heeft als doel om ook in de toekomst bij een stijging van het aantal meldingen adequate opvolging te kunnen blijven geven aan grensoverschrijdend gedrag. Hier valt (onderzoek naar) matchfixing ook onder, met daarbij dus de kanttekening dat indien zicht wordt gekregen op een strafbaar feit de zaak overgaat naar opsporing en OM. Met de extra financiële steun gaat de financiering van het ISR richting een structurele 1 miljoen per jaar.
Heeft er na het onderzoek van de Tilburg Universiteit in 2013 nog vervolgonderzoek van vergelijkbare grootte plaatsgevonden over de mate van matchfixing in Nederland? Zo nee, zijn er plannen om een vervolgonderzoek te starten? Zo ja, welk(e) onderzoek(en) betreft dit?4
Er vindt op dit moment een grootschalig Europees onderzoek naar sport-gerelateerde matchfixing plaats: EPOSM, Evidence-based Prevention Of Sporting-related Match-fixing5. Uitgevoerd door Universiteit Gent en Utrecht, co-gefinancierd door het Erasmus+ programma van de Europese Unie. Het onderzoek loopt nog, het deelrapport over Nederland wordt volgende maand verwacht.
Dat is bij mijn weten het eerste grootschalige en min of meer
vergelijkbare onderzoek naar matchfixing dat is uitgevoerd sinds het onderzoek van Spapens en Olfers in 2013.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja.