Kent u het bericht «Agent die zwarte man uitschold krijgt leidinggevende functie bij Vreemdelingenpolitie»?1
Ja.
Begrijpt u de verontwaardiging waartoe dit bericht heeft geleid, die zich onder meer richt op het feit dat a) de hoger beroepsprocedure en de zaak tegen de arrestanten nog loopt en b) de betreffende agent leidinggevende wordt bij de Vreemdelingenpolitie, waar afkomst leidend is? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
In deze casus heeft de politie haar besluit inmiddels heroverwogen en is tot de conclusie gekomen dat de aanstelling van de desbetreffende politiemedewerker, gezien de context, niet passend is. Zijn benoeming op functie bij de vreemdelingendienst is om die reden ingetrokken. Er lopen op dit moment nog twee zaken over dit incident. Ten eerste het hoger beroep van de betrokken politiemedewerker tegen de door de rechter opgelegde boete. De politiemedewerker heeft na het heroverwegen van zijn aanstelling het hoger beroep gestaakt, maar formeel moet nog een zitting plaatsvinden om hem niet-ontvankelijk te verklaren in zijn appel. Ten tweede loopt nog een zaak tegen de arrestanten. De rechtbank zal nog oordelen over deze zaak, ik kan niet ingaan op individuele zaken die onder de rechter zijn.
Kunt u aangeven hoe de keuze tot stand is gekomen om de agent te promoveren tot leidinggevende bij de Vreemdelingenpolitie en in hoeverre de veroordeling daarin een rol heeft gespeeld?
De betrokken politiemedewerker is bestraft voor zijn uitlating in december 2020. Zowel via een disciplinaire sanctie in de vorm van een schriftelijke waarschuwing als via het strafrecht in de vorm van een boete voor belediging. De politiemedewerker heeft uit eigen beweging gesolliciteerd naar een andere functie. In de sollicitatieprocedure is afgewogen of de medewerker kon voldoen aan de eisen voor de functie – daarbij is ook expliciet gesproken over wat hij geleerd heeft van het incident van december 2020. Op basis hiervan was geconstateerd dat hij op de functie geplaatst kon worden. De politie heeft haar besluit inmiddels heroverwogen en is tot de conclusie gekomen dat de aanstelling van de desbetreffende politiemedewerker gezien de context, niet passend is.
Kent u naast bovengenoemd voorbeeld meer casussen van agenten die promotie maakten na een veroordeling voor racisme of discriminatie? Zo ja, hoeveel casussen zijn bij u bekend en kunt u meer inzicht geven in die casussen? Zo nee, acht u het wenselijk om meer onderzoek te doen naar eventuele andere casussen en hoe gaat u daarvoor zorgen?
Hierover worden geen aparte cijfers bijgehouden. De politie publiceert in haar jaarverantwoording over het aantal disciplinaire onderzoeken en de wijze waarop deze worden afgedaan. Hierbij worden verschillende categorieën geregistreerd, waaronder de categorie: ongewenste omgangsvormen. Momenteel worden deze categorieën door de politie verfijnd. Vanaf de jaarverantwoording van 2023 (publicatie medio 2024) zal deze verfijning zichtbaar zijn.
Hoe verhoudt deze promotie zich tot de uitspraak van plaatsvervangend korpschef Liesbeth Huyzer dat overtreders van discriminatie en racisme binnen de politie strenger worden bestraft en desnoods worden ontslagen?2
De politie treedt actief op tegen uitsluiting, discriminatie en racisme, zowel in eigen huis als naar burgers toe. Het uitgangspunt is dat op elke overschrijding van de norm door een politiemedewerker een reactie volgt. Deze reactie maakt helder waarom de norm is overschreden en wat het gedrag onacceptabel maakt. De betrokken medewerker is bestraft met een disciplinaire sanctie en een strafrechtelijke boete voor uitlatingen in december 2020. Voor het overige verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening van Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme Rabin Baldewsingh dat de benoeming van deze agent aantoont dat er sprake is van een gebrek aan normstelling binnen de politieorganisatie, waarbij enerzijds naar de buitenwereld en in de media volop wordt ingezet op een inclusievere organisatie en het bestraffen van incidenten, maar waarbij anderzijds in de praktijk te weinig gebeurt?3 Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
De aanpak van racisme en discriminatie binnen de politieorganisatie is een complexe en maatschappelijke opgave en vergt een diepe cultuurverandering die niet vandaag of morgen is gerealiseerd. De eerste stappen worden gezet en de beweging is onomkeerbaar en voelbaar in de politieorganisatie. De documentaire de Blauwe Familie vormde een kantelpunt met de belofte «nooit meer wegkijken» en een plan van aanpak hiervoor dat verdieping aanbracht in het thema «veilige en inclusieve teams» onder Politie voor Iedereen. Het doel is om sociale veiligheid binnen teams te bevorderen en duidelijkheid te bieden over de geldende normen en de wijze van sanctionering bij de overschrijding daarvan. Uitgangspunt is dat op elke overschrijding van de norm een reactie volgt. Deze reactie maakt helder waarom de norm is overschreden en wat het gedrag onacceptabel maakt. In deze casus was een heldere norm – en de betrokken medewerker heeft hiervoor ook een disciplinaire sanctie voor opgelegd gekregen. Het leren van fouten en het verbeteren van gedrag maakt ook onderdeel uit van sociale veiligheid binnen een organisatie. De initieel beoogde benoeming illustreert dat gevoelens van discriminatie en racisme in de samenleving nog lang na een incident actueel zijn. De politie heeft de benoeming daarom ingetrokken. Ik zie dat als een illustratie van de complexiteit van de aanpak van discriminatie en racisme.
Ik zie de vragen die deze benoeming oproepen als een spiegel voor de politie om te blijven werken aan haar aanpak van uitsluiting, discriminatie en racisme. Met deze extra aandacht voor een veilige werkomgeving komen er ook meer verhalen over negatieve ervaringen naar buiten. Dit levert stof tot nadenken en biedt de kans om het gesprek aan te gaan over onvermijdelijke dilemma’s die verbonden zijn met deze thematiek. Ik vind het goed om te zien dat de politie hier transparant over is. Dit laat zien dat de korpsleiding bereid is om hiervan te leren en in te grijpen waar dat nodig is. Ik heb vertrouwen in de aanpak van de korpschef en heb in het eerste halfjaarbericht van 2023 uitgebreid toegelicht op welke wijze uw Kamer de voortgang van de genomen maatregelen kan blijven volgen.
Hoe verhoudt de benoeming zich tot het tonen van leiderschap en de cultuuromslag binnen de politie waarvan de Minister aangaf voorstander te zijn? Deelt u de mening dat deze benoeming vragen kan oproepen over de geloofwaardigheid van de politieorganisatie en de leidinggevenden? Zo nee, waarom niet? Heeft u hier al met de korpsleiding over gesproken en zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was diens reactie?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat bovengenoemde berichtgeving bevestigt dat duidelijke protocollen en landelijke eenduidigheid over hoe om te gaan met discriminatie en racisme binnen de politieorganisatie nodig zijn? En dat daarbij meer nodig is dan alleen het vaststellen van normen in gedragscodes? Zo ja, wat gaat u hier op korte termijn aan doen? Zo nee, waarom niet?
De norm was in de genoemde casus helder en de betrokkene heeft in 2021 een sanctie opgelegd gekregen door zowel de politie als de rechter.
In algemene zin vind ik het van belang dat er in de politieorganisatie eenduidig wordt gehandeld op het vlak van sociale veiligheid en bij de aanpak van racisme en discriminatie. Regionale verschillen bij de aanpak van discriminatie en racisme moeten zoveel als mogelijk voorkomen worden. In het Plan Aanpak Uitsluiting, Racisme en Discriminatie zijn maatregelen opgenomen voor het helder expliciteren en uitdragen van de gedeelde en aangescherpte norm. Daarnaast worden leidinggevenden gefaciliteerd met de juiste hulpmiddelen, expertise en handelingsperspectieven om daadwerkelijk te kunnen komen tot de gewenste cultuurverandering in teams. Om hen te helpen wordt een handelingskader opgesteld dat eenduidige werkwijzen bevat voor de omgang met meldingen van uitsluiting, racisme en discriminatie.
Criminele uitbuiting van basisscholieren |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Basisscholieren Delfshaven geronseld voor drugscriminaliteit» en herinnert u zich de antwoorden op vragen van de leden Mutluer en Mohandis over criminelen die schoolkinderen ronselen met snus en kent u het onderzoek van het Centrum tegen Kinderhandel en Mensenhandel naar strafrechtelijke aanpak van criminele uitbuiting?1, 2, 3
Ja, wij zijn bekend met het bericht over basisscholieren in Delfshaven die worden geronseld voor drugscriminaliteit. Daarmee is het Ministerie van Justitie en Veiligheid ook bekend met het onderzoek van het Centrum tegen Kinderhandel en Mensenhandel (CKM) naar de strafrechtelijke aanpak van criminele uitbuiting. Dit onderzoek is in 2020 gestart in opdracht van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Kent u naast de bovengenoemde stukken meer recente signalen over het ronselen van basisscholieren door criminelen? Zo ja, wat zijn die signalen? Zo nee, acht u het wenselijk om meer informatie over dit probleem te vergaren en hoe gaat u daar voor zorgen?
Op dit moment bestaat geen (totaal)beeld van het aantal signalen of op welke manier en in welke omvang scholieren en studenten worden geronseld door criminelen. Onderwijsinstellingen staan midden in de maatschappij, waardoor het aannemelijk is dat scholen ook in meer of mindere mate te maken hebben met criminaliteit en ondermijning. In dit verband wordt ook verwezen naar de beantwoording van de Kamervragen van de leden Kuik en Bikker van 6 juni jl. over het project «Onder mijn Ogen», dat wordt gebruikt op een aantal mbo-scholen in Noord-Brabant. Hierin staat meer informatie over de taken en verantwoordelijkheden en beschikbare handreikingen en instrumenten van en voor scholen.
Zoals benoemd in het antwoord op vraag 1, is in 2020 een landelijk onderzoek gedaan naar de aard en omvang en strafrechtelijke aanpak van criminele uitbuiting, als onderdeel van de integrale aanpak criminele uitbuiting. Aan dit onderzoek hebben in totaal 153 onderwijsinstellingen meegewerkt: 96 basisscholen en 57 middelbare scholen. Vijftien van de 240 bevraagde eerstelijns professionals geeft in het onderzoek aan dat minstens één van de slachtoffers is geworven of geronseld op of rondom een basisschool (6%).
Daar waar politie signalen herkent van het ronselen van scholieren door criminelen betreft het met name scholieren van de middelbare school. Daarbij ziet de politie dat de leeftijd van de geronselde scholieren steeds lager wordt en het ook brugklasleerlingen betreft. De beperkte signalen die (eventueel bij politie) bekend zijn, hebben tot op heden nog niet tot een opsporingsonderzoek geleid. Vanuit de praktijk en onderzoek is bekend dat er ook basisschoolleerlingen worden geronseld.
Welke acties zijn tot nu toe ondernomen naar aanleiding van signalen over het ronselen van minderjarigen door criminelen en met welk resultaat?
Graag wordt verwezen naar de recente aan uw Kamer toegezonden Kamerbrief inzake de aanpak van criminele uitbuiting.4
De sleutel tot een succesvolle aanpak van criminele uitbuiting ligt bij bewustwording, goede signalering, intensieve en integrale samenwerking tussen vele partijen, waaronder scholen. Scholen beschikken over handreikingen en instrumenten om leerlingen en studenten die zorgwekkend gedrag vertonen in beeld te krijgen en – indien nodig – in te grijpen. Op dit moment werkt het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan een «meldplicht ernstige veiligheidsincidenten» in het funderend onderwijs. Hierdoor geldt straks dat voor ernstige incidenten een melding moet worden gedaan bij de Inspectie van het Onderwijs. Naast het melden van incident omtrent het bezit, handel in of gebruik van vuurwapens, kunnen hier ook andere vormen van ondermijning onder vallen die ernstige sociale, fysieke of psychische gevolgen hebben voor een leerling, ouder of personeelslid. De Inspectie bekijkt vervolgens de meldingen en neemt zo nodig contact op met de school voor nadere toelichting, overleg of onderzoek. Onderdeel van dit overleg kan ook zijn dat de Inspectie de school oplegt dat zij aangifte moet doen van het incident bij de politie. Deze meldplicht van de school bij de Inspectie heeft als doel toe te zien op de kwaliteit van het veiligheidsbeleid op school en de inzet daarvan door het bestuur te toetsen. Het hiertoe benodigde wetsvoorstel «Vrij en Veilig Onderwijs» gaat binnenkort in internetconsultatie. Scholen kunnen, ook zonder deze verplichting, nu al een melding maken bij de Inspectie van een situatie waar zorgen over zijn. Zij kunnen bij incidenten omtrent seksueel misbruik, seksuele intimidatie, ernstig fysiek of psychisch geweld en discriminatie of radicalisering ook terecht bij een vertrouwensinspecteur van de Inspectie van het Onderwijs.
Aanvullend bestaan er diverse instrumenten en workshops die scholen kunnen inzetten om hun docenten bewuster te maken van de signalen en aanwezigheid van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit of criminele uitbuiting. Het Ministerie van JenV heeft in 2021 een subsidie verleend aan het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (het CCV) voor de ontwikkeling van het spel «Onder mijn Ogen». Eind 2022 is een gebruikersevaluatie gedaan door het CCV onder deelnemende docenten na de eerste proeflessen. Het spel maakt docenten bewust van signalen van ondermijnend gedrag van studenten. Omdat het onderwerp op school met de eigen collega’s wordt besproken, is de drempel daarna lager om eventuele zorgen en signalen bij de zorgcollega’s neer te leggen. Over het algemeen blijkt uit de evaluatie dat het spelen van het spel als zinvol is ervaren om gezamenlijk met collega’s over het onderwerp ondermijning te spreken.
Met diverse partners wordt door het Ministerie van Justitie en Veiligheid breed ingezet op de bestrijding van alle vormen van mensenhandel, onder andere door het vergroten van bewustwording en versterken van signalering door (zorg)professionals. Het is in het kader van bewustwording en preventie belangrijk dat vanuit scholen voorlichting wordt gegeven over mensenhandel. In praktijk gebeurt dit ook.
Zo wordt in de provincie Noord-Holland ingezet op de aanpak van criminele uitbuiting door middel van een modulaire toolkit. Deze bevat een gratis lespakket, bestaande uit een film en een interactieve lesmodule, waarmee op VO-scholen en in groep 8 van het basisonderwijs voorlichting gegeven kan worden aan leerlingen en de professionals die met hen in aanraking komen. In de interactieve les kunnen leerlingen via een fictief app-gesprek praten met de personages uit de film.
Uit het onderzoek van het CKM blijkt dat slachtoffers met name op straat of openbare hangplekken worden benaderd, maar het komt ook voor dat daders op locaties ronselen waar inherent kwetsbare personen zijn, zoals bijvoorbeeld basisscholen, praktijkonderwijsinstellingen en zorginstellingen. Ook zien de respondenten een steeds belangrijkere en toenemende rol voor sociale media bij het ronselen van nieuwe slachtoffers. Slachtoffers vragen zelden om hulp, onder meer vanwege het feit dat zij zichzelf niet als slachtoffer zien, angst hebben voor represailles vanuit de uitbuiter(s) of omdat zij bang zijn zelf te worden gestraft voor de onder dwang gepleegde criminaliteit. Om een veilige omgeving voor slachtoffers te creëren en om het zicht op de aard en omvang van criminele uitbuiting te vergroten, is het Ministerie van Justitie en Veiligheid dit jaar gestart met het financieren van een tweejarige pilot. Met de tweejarige pilot, uitgevoerd door het CKM, wordt een online, landelijk hulpplatform gelanceerd, waarop slachtoffers van gedwongen criminaliteit of hun omgeving kunnen chatten met professionele hulpverleners. Deze hulpverleners verschaffen informatie, ondersteunen slachtoffers, bieden een luisterend oor en proberen hen (waar mogelijk) uit de anonimiteit te halen en te bewegen richting lokale hulpverlening, ondersteuning en/of opsporingsinstanties. Het platform zal naar verwachting in (het najaar van) 2023 «live» gaan.
Ten slotte wordt in het kader van «Preventie met gezag» in veel gemeenten ingezet op het herkennen van de signalen van criminele uitbuiting onder jongeren en het vervolgens inzetten van de passende interventies. Omdat verschillen in problematiek verschillende oplossingen en interventies vragen, wordt altijd gekeken naar de lokale problematiek en wordt op basis daarvan maatwerk geboden. In een aantal gemeenten betekent dit dat wordt ingezet op het verhogen van kennis bij professionals over het signaleren en aanpakken van uitbuiting of jonge aanwas. Ook zetten sommige gemeenten in op de ontwikkeling of versterking van de Veilig In en Om School (VIOS)-aanpak. De rol van de gemeente is hierbij van groot belang. De gemeente kan met de politie, jeugdzorg, jongerenwerk en de scholen afspraken maken (veiligheidsconvenanten) om gezamenlijk jeugdcriminaliteit aan te pakken. Preventie met gezag is een lerende aanpak waarin continu kennis wordt uitgewisseld via een lerend netwerk. Schoolveiligheid en criminele uitbuiting zal hier ook in worden besproken. Daarnaast zetten we ons in voor de verspreiding van geleerde lessen over de rest van Nederland. Uw Kamer wordt voor meer informatie verwezen naar de recent door de Minister van Justitie en Veiligheid toegezonden brief inzake Preventie met Gezag.5
Is er bij het inzetten van basisscholieren door criminelen per definitie sprake van criminele uitbuiting in de zin van mensenhandel zoals omschreven in het huidige artikel 273f Sr? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee, daarvan is niet per definitie sprake, maar pas als is voldaan aan de voorwaarden die artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) stelt om strafrechtelijke aansprakelijkheid aan te nemen. Uit jurisprudentie blijkt wel dat hier al snel sprake is als minderjarigen tot het plegen van strafbare feiten worden aangezet.
Is sprake van criminele uitbuiting van minderjarigen dan worden doorgaans artikel 273f, eerste lid, subleden 2 en 4, Sr ten laste gelegd. Als de bestanddelen van deze subleden zijn vervuld, is sprake van criminele uitbuiting in de zin van mensenhandel. Ten aanzien van sublid 2 dient daartoe te worden bewezen dat de verdachte een handeling – bijvoorbeeld het werven of huisvesten van een minderjarige – heeft verricht met het oogmerk van uitbuiting. Of sprake is van dit oogmerk van uitbuiting, hangt af van de omstandigheden van het geval. Het is vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat hierbij wordt gekeken naar de aard en de duur van de verrichtte activiteit, de beperkingen voor het slachtoffer en het economisch voordeel dat hiermee door de verdachte is behaald. De Hoge Raad heeft ook bepaald dat bij het toetsen van de feiten aan deze criteria een rol moet spelen dat het slachtoffer minderjarig was. Dat een minderjarige slechts eenmaal tot het plegen van een strafbaar feit is aangezet en daarbij niet onder druk is gezet, hoeft bovendien, zo heeft de Hoge Raad ook bepaald, aan een veroordeling van mensenhandel niet in de weg te staan.6
Ten aanzien van het bewijs van de gedraging die in sublid 4 is opgenomen, geldt dat – in aanvulling op het voorgaande – vast moet worden gesteld dat de betrokken minderjarige door een zogeheten «middel» is bewogen zich voor strafbare activiteiten beschikbaar te stellen. Dit middel kan geweld betreffen, of de bedreiging daarmee, maar ook het misbruik maken van een kwetsbare positie of van een overwichtsituatie. In gevallen waarin het slachtoffer minderjarig is, kan daarvan al snel sprake zijn.7
Kan er bij het inzetten van minderjarigen voor criminele doeleinden naast criminele uitbuiting ook sprake zijn van andere strafbare feiten zoals het doen plegen van een misdrijf of uitlokking? Zo ja, hoe onderscheiden deze strafbare feiten in dit geval zich van elkaar? En zo ja, wat betekent dit voor de eventuele strafvervolging van de minderjarige? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat kan. Om een voorbeeld te geven kan een zaak dienen waarin een oom zijn minderjarige neefjes aanzette tot het plegen van een woninginbraak.8 Omdat zijn invloed bij de uitvoering daarvan zo ver reikte, werd de oom door de Rechtbank Den Haag zowel veroordeeld voor het medeplegen van de woninginbraak als de mensenhandel ten aanzien van zijn neefjes. In dit concrete geval is daarmee recht gedaan aan de twee afzonderlijke verwijten die de oom konden worden gemaakt: het toebrengen van schade aan het vermogen van de betreffende woningeigenaar als het maken van inbreuk op de persoonlijke vrijheid van zijn neefjes. Het doen plegen van een strafbaar feit kan aan de orde zijn als de minderjarige die het desbetreffende feit uitvoert zelf niet strafbaar is. Uitlokking kan aan de orde zijn als de uitgelokte minderjarige voor het desbetreffende feit wel strafrechtelijk verantwoordelijk wordt gehouden.
De vraag onder welke omstandigheden, naast strafvervolging wegens mensenhandel, het wenselijk is ook voor andere strafbare feiten vervolging in te stellen, is niet in algemene zin te beantwoorden. Het openbaar ministerie beziet per zaak wie wordt vervolgd en zo ja, voor welke feiten.
Deelt u de mening dat de bovengenoemde berichtgeving bevestigt dat voor slachtoffers van criminele uitbuiting het non-punishmentbeginsel in de wet zou moeten worden verankerd? Zo ja, hoe gaat u hier voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Wij hechten grote waarde aan het non-punishmentbeginsel, een internationaal- en Europeesrechtelijk beginsel dat voorschrijft dat staten de mogelijkheid moeten bieden om slachtoffers van mensenhandel niet te vervolgen dan wel te bestraffen voor strafbare feiten die zij, kort en goed, vanuit de mensenhandelsituatie hebben begaan. Het is van belang dat in zaken waarin plegers van strafbare feiten ook slachtoffer van mensenhandel zijn, door het openbaar ministerie en de rechter rekening kan worden gehouden met dit slachtofferschap. En dat in voorkomende gevallen geen vervolging plaatsvindt of bestraffing uitblijft.
Het is om die reden dat het non-punishmentbeginsel reeds via verschillende, wettelijke en niet-wettelijke, instrumenten kan worden toegepast. In eerste instantie door de discretionaire vrijheid die de officier van justitie via het opportuniteitsbeginsel heeft om van vervolging af te zien. Om het belang van het non-punishmentbeginsel in deze zaken te onderstrepen, is dat beginsel zowel stevig verankerd in de Aanwijzing mensenhandel van het openbaar ministerie alsook in de Aanwijzing sepot en gebruik sepotgronden. Besluit hij wel tot vervolging over te gaan dan kan de officier van justitie rekening houden met de concrete situatie waarin de verdachte van het strafbare feit zich heeft bevonden, door te vorderen dat de rechter de verdachte niet-strafbaar acht of geen straf oplegt. In het verlengde hiervan kan de rechter bijvoorbeeld toepassing geven aan dit beginsel door een strafuitsluitingsgrond toe te passen, waarmee tot uitdrukking wordt gebracht dat de verdachte straffeloos is. Komt de rechter wel tot het opleggen van een straf, dan kan de rechter bij het bepalen daarvan met het slachtofferschap rekening houden. Dat kan bijvoorbeeld door het toepassen van een zogeheten «rechterlijk pardon», een schuldigverklaring zonder oplegging van straf.
De mogelijkheden hierboven stellen zowel de officier van justitie als de rechter in voldoende mate in staat om het beginsel op een adequate wijze toe te passen en daarbij ook rekening te houden met de concrete omstandigheden die zich in deze zaken voordoen. Verankering in een expliciete, wettelijke bepaling naast dit reeds uitgebreide instrumentarium wordt – juist vanwege de variëteit aan gevallen – niet opportuun geacht.
Toename geweld bij de politie |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «Politie gebruikte vorig jaar opnieuw meer geweld, ook vaker ten onrechte» van NOS (zie bron1 en het rapport «Geweldsaanwendingen door politieambtenaren 2022» (zie bron2 dat is uitgevoerd door de politie?
Ja.
Bent u bekend met cijfers van de politie waaruit blijkt dat het geweld tegen de politie de afgelopen jaren is toegenomen (zie bron3? Ziet u een verband tussen het toegenomen geweld tegen de politie en geweld vanuit de politie zelf? Zo ja, kunt u dat onderbouwen? Zo nee, vindt u het nodig dat daar onafhankelijk onderzoek naar wordt gedaan en zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen?
Ja, ik ben daarmee bekend. De cijfers met betrekking tot geweld door politieambtenaren kunnen niet worden vergeleken met de cijfers over geweld tegen politieambtenaren. Er zit een wezenlijk verschil in de aard en het doel van de registratie van cijfers. De politie is verplicht om alle geweldsaanwendingen vast te leggen om een oordeel te vormen over de rechtmatigheid en de professionaliteit van het aangewende geweld.
Bij GTPA is het doel om vanuit de werkgeversverantwoordelijkheid zicht te hebben op agressie en geweld tegen politieambtenaren en hierop personele- en organisatorische maatregelen te treffen. Ook worden de GTPA-meldingen op een andere wijze en in een ander systeem geregistreerd dan de meldingen van geweld door de politie. Deze systemen en wijze van registratie zijn niet aan elkaar gekoppeld, waardoor de gegevens niet gemakkelijk met elkaar kunnen worden vergeleken.
In de Kamerbrief van 14 april 2023, aangaande diverse verzoeken van uw Kamer in relatie tot de politie, heb ik de Kamer geïnformeerd over de door de politie gepubliceerde cijfers aangaande geweld tegen politieambtenaren over het jaar 2022. Zoals in deze brief aangegeven, blijkt uit de cijfers dat het aantal meldingen van geweld tegen politieambtenaren structureel hoog blijft.
In de gepubliceerde cijfers van GDPA over 2022 zie ik samen met de politie verschillen op eenheidsniveau waarbij momenteel nog geen onderbouwde duiding kan worden gegeven. Vanuit de algemene wens om duiding te kunnen geven aan de GDPA cijfers en eventuele verbanden te kunnen leggen, is de politie voornemens een onderzoek te laten uitvoeren.
Deelt u de mening dat de stijging van niet-professioneel of onterecht politiegeweld in 2022 met 13%, zorgwekkend is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is de oorzaak van die stijging en hoe wilt u dit geweld tegengaan?
In de eerste plaats merk ik op dat geweld dat als niet-professioneel is geoordeeld, niet altijd onrechtmatig («niet-terecht») is aangewend. Zo kan het geweldgebruik op zichzelf beschouwd rechtmatig zijn geweest, maar werd daarbij niet voor de meest passende wijze gekozen.
Het aantal geweldsaanwendingen dat in 2022 als niet-professioneel is geoordeeld, steeg niet zoals u stelt met 13%, maar bedroeg 13% van het aantal geweldsregistraties (2.008) dat in 2022 is beoordeeld. In 2021 werd 10% van het aantal beoordeelde geweldsregistraties als niet-professioneel beoordeeld4. Los daarvan is het algemeen bekend dat cijfers fluctueren. Alleen bij een periode van minimaal vijf jaar kan worden bekeken of er sprake is van een stijgende of dalende trend in de cijfers en kan, als daartoe aanleiding is, door middel van kwantitatief en kwalitatief onderzoek naar een mogelijke verklaring daarvoor worden gezocht. Deze cijfers worden sinds 15 januari 2019 – vooruitlopend op de inwerkingtreding van het nieuwe stelsel van melden en beoordelen van geweldaanwending op 1 juli 2020 – bijgehouden. Daarmee zijn nog geen conclusies te trekken over een langere periode.
Kunt u verklaren waarom er in 2022 18% meer incidenten waren waarbij geweld gebruikt werd door de politie? Zo ja, wat is die verklaring? Zo nee, waarom niet? Kunt u specificeren hoe vaak, welk type geweld, per regio, is toegepast in 2022 door de politie? En hoe dat zich verhoudt tot 2020 en 2021?
Zonder een nadere analyse kan er geen alles omvattende verklaring worden gegeven voor cijfermatige veranderingen.
De politie is voornemens een onderzoek te laten uitvoeren om de cijfers rondom het geweld door politieambtenaren beter te kunnen duiden en is inmiddels gestart met het opzetten van een onderzoeksvoorstel. Of de politie dit onderzoek intern uitzet of extern uitbesteed is nog niet besloten.
In de rapportage van de politie zijn tabellen opgenomen waarin per politie-eenheid een overzicht wordt gegeven van incidenten waarin geweld is aangewend en het aantal geweldsmutaties en registraties dat naar aanleiding daarvan is opgemaakt. Er is geen tabel waarin per politie-eenheid het aangewende type geweld wordt weergeven. Ik kan daarover dus geen uitspraken doen.
Hoe kan ervoor gezorgd worden dat de politie zorgvuldiger met het gebruik van geweld jegens burgers omgaat?
Allereerst benadruk ik graag nogmaals dat het uitgangspunt van ieder politieoptreden de-escalatie is. Het gebruik van geweld is een ultimum remedium. Dit neemt niet weg dat zich situaties voordoen waarin de politie genoodzaakt is om tijdens haar taakuitvoering geweld toe te passen. De politie gaat pas over tot het gebruik van geweld nadat hiervoor, indien mogelijk, is gewaarschuwd. Bij het gebruik van geweld moeten de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit, redelijk en gematigdheid in acht worden genomen. Uit de cijfers die betrekking hebben op het gebruik van geweldmiddelen alsmede de beoordelingen van geweldgebruik kan én wil de politie lering trekken. Dat hoort immers bij het op professionele wijze omgaan met de bij wet toegekende politiële geweldsbevoegdheid. Door het sinds 2020 sterk verbeterde proces van melden, registreren en beoordelen van geweld is de politie beter in staat om te leren van aangewend geweld.
Deelt u de opvatting van de politie dat een toename van mensen met verward gedrag een reden voor het toegenomen geweld kan zijn? Zo ja, kan dat cijfermatig onderbouwd worden? En zo ja, deelt u dan de mening dat het zorgwekkend is dat de politie noodgedwongen geweld moet inzetten tegen kwetsbare mensen, terwijl de zorg voor hen geen politietaak is? En welke stappen worden er, samen met VWS, genomen om dit probleem op te lossen en wanneer kunnen we daar de resultaten van zien? Zo nee, waarom deelt u die opvatting niet?
Dat er een stijging is van het aantal geregistreerde incidenten, wil niet per definitie zeggen dat de groep mensen met verward gedrag groeit. Het aantal unieke personen dat betrokken is bij deze incidenten is niet te herleiden uit de cijfers die tot nu toe naar buiten zijn gebracht. Of iemand daadwerkelijk verward is, wordt niet door de politie beoordeeld omdat politieagenten niet worden opgeleid voor de zorg voor personen met verward gedrag. Primair hebben verwarde personen zorg nodig. Ik werk dan ook in het kader van de integrale aanpak al jaren intensief samen met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en andere betrokken zorgpartners. Op 26 juni jl. heb ik u mede namens mijn collega van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de voortgang van deze aanpak in de brief «Voortgangsbrief aanpak personen met verward en/of onbegrepen gedrag.5
Bent u in gesprek gegaan met de politie over de toename van geweld? Zo nee, wanneer gaat u dat wel doen en de Kamer over de uitkomst informeren?
Met geweldgebruik moet terughoudend en gepast worden omgegaan. De beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit, redelijkheid en gematigdheid zijn richtinggevend bij ieder geweldgebruik. Uiteraard tracht de politie een situatie eerst te de-escaleren en tot een (goed) einde te brengen zonder het gebruik van geweld.
In de politieorganisatie en bij politieambtenaren is continu aandacht voor het leren van het gebruik van geweld. Dit hoort bij het verantwoord omgaan met de bij wet toegekende geweldsbevoegdheid. Geweldsaanwending wordt vastgelegd en beoordeeld. De politie kan naar aanleiding van een beoordeling een kleine of een grote leercirkel instellen. Het bespreken en/of beoordelen van geweld leidt in de praktijk tot allerlei vormen van leercirkels, afhankelijk van de leerpunten. Die kunnen de individuele ambtenaar betreffen maar ook gelden voor anderen en bijvoorbeeld leiden tot extra aandacht in de reguliere trainingen. Onder anderen leidinggevenden en docenten hebben hier een rol in. Dit past binnen het doel van de Stelselherziening Geweldsaanwending Opsporingsambtenaar om meer ruimte te creëren voor leren en reflecteren op geweldgebruik.
Wanneer ik in het gebruik van de geweldbevoegdheid aanleiding zie voor verbetering, ga ik daarover in gesprek met de korpschef.
Ziet u na dit rapport aanleiding voor specifieke maatregelen binnen de politie? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Long covid bij de politie |
|
Julian Bushoff (PvdA), Songül Mutluer (PvdA) |
|
Kuipers , Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Zoveel kost postcovid de maatschappij (en de patiënt zelf)» en het relaas van een politieagent in dat artikel?1
Ja.
Hoeveel politiemensen hebben zich bij het Meldpunt Long COVID van de Nederlandse Politiebond gemeld of bij andere meldpunten?2
Mij is niet bekend hoeveel politiemensen zich bij het meldpunt van de Nederlandse Politiebond hebben gemeld. Indien aannemelijk is dat de post- COVID-19 klachten van politiemensen verband houden met de uitoefening van hun functie of invloed hebben op hun inzetbaarheid, spoort de politie medewerkers aan om zich bij de werkgever zelf te melden, bijvoorbeeld bij de bedrijfsarts. Het staat politiemensen uiteraard vrij zich ook bij het meldpunt van de Nederlandse Politiebond (of een ander meldpunt) te melden.
Hoeveel politiemensen zijn geheel of gedeeltelijk niet in staat te werken vanwege long covid? Wat is de invloed daarvan op de inzet van de politie?
Bekend is dat 378 politiemedewerkers met post- COVID-19 klachten bij de bedrijfsarts van de politie geregistreerd staan.3 Uit het oogpunt van medische geheimhouding is niet bekend in welke mate deze collega’s verzuimen als gevolg van hun post- COVID-19 klachten.
Herinnert u zich het bericht «Politiemensen krijgen geen voorrang bij vaccineren»?3
Ja.
Deelt u de mening dat er een verband kan zitten tussen de uitoefening van het beroep van politieagent en het oplopen van (long) covid? Zo ja, wat is dat verband? Zo nee, kunt u dat verband dan uitsluiten?
Politiemensen hebben een essentieel beroep. Net als op andere essentiële beroepsgroepen, is ook op politiemensen een groot beroep gedaan tijdens de coronaperiode om hun werk te blijven uitoefenen. Zij speelden een cruciale rol, bijvoorbeeld tijdens de avondklokrellen. Daar ben ik hen dan ook dankbaar voor. Vanwege de aard van het werk was het daarbij niet altijd mogelijk om afstand te houden. Het is dus mogelijk dat politiemensen tijdens de uitoefening van hun werk met COVID-19 besmet zijn geraakt. Politiemedewerkers die klachten ondervinden na een COVID-19-besmetting kunnen zich melden bij de werkgever. Deze meldingen worden serieus genomen. Een COVID-19-besmetting kan leiden tot post- COVID-19, hier wordt nader onderzoek naar gedaan.
Ziet de politieorganisatie zelf long covid als een beroepsziekte? Zo ja, waar blijkt dat uit? Hoe wordt de problematiek van long covid binnen de politieorganisatie zelf in kaart gebracht? Zo nee, waarom niet?
De korpschef en ik hebben de aandacht voor politiemensen met post- COVID-19 klachten en zij verdienen onze steun. Juist omdat ook zij in de frontlinie hebben gestaan tijdens de coronaperiode.
Politiemensen kunnen zich met hun COVID-19-besmetting of post- COVID-19 klachten bij de bedrijfsarts melden. Op die wijze heeft politie in beeld welke collega’s kampen met klachten als gevolg van hun COVID-19-besmetting en kan hen zorg en ondersteuning verleend worden.
Samen met de korpschef draag ik de werkgeversverantwoordelijkheid voor het politiepersoneel. De wijze waarop politie omgaat met haar werkgeversverantwoordelijkheid in deze reikt verder dan de wettelijke aansprakelijkheid. Vanuit de rol van werkgever heeft politie, gesteund door mij, besloten een COVID-19-besmetting (en eventuele post- COVID-19 klachten als gevolg daarvan) aan te merken als dienstongeval, indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Politie spoort haar medewerkers aan om zich bij de werkgever te melden voor een «aanvraag erkenning dienstongeval» als aannemelijk is dat de besmetting is opgelopen tijdens het werk. De voorwaarde daarbij is dat politiemensen tijdens de incubatietijd van 14 dagen tijdens het werk en door een concreet aanwijsbaar moment klachten hebben gekregen die horen bij een COVID-19-besmetting en positief getest zijn op COVID-19. Als hier sprake van is, kan een «aanvraag erkenning beroepsziekte» worden ingediend. Bij twijfel kan altijd een medisch advies worden gevraagd.
Politiemedewerkers waarbij aannemelijk is dat de post- COVID-19 klachten beroepsgerelateerd zijn, vallen binnen het bestaande stelsel voor beroepsziekten en dienstongevallen. Daarmee ontvangen zij zorg en begeleiding en hebben zij recht op vergoeding van schade. De politie handelt daarbij vooruitlopend op het ontwerp van het nieuwe stelsel beroepsgerelateerde gezondheidsklachten. Ondersteuning bij herstel en re-integratie van de betrokken politiemensen staat hierbij voorop. Het beleid rondom post- COVID-19 klachten wordt via het intranet van de politie aan medewerkers gecommuniceerd.
Deelt u de mening dat voorkomen moet worden dat politiemensen vanwege long covid hun baan verliezen? Zo ja, beschikt de politieorganisatie dan over een specifiek beroepsziektebeleid voor long covid dat richting en kaders aan leidinggevenden, arbeidskundigen en bedrijfsartsen geeft? En zo ja, waar bestaat dat beleid uit? Zo nee, waarom niet? Wat doet de politie dan wel aan nazorg en begeleiding van medewerkers met long covid?
Zie antwoord vraag 6.
Wat heeft u gedaan of gaat u doen om naast andere beroepsgroepen ook politiemensen met long covid te laten ondersteunen, waaronder financiële steun?
Binnen het stelsel beroepsziekten en dienstongevallen maken politiemensen van wie de post- COVID-19 klachten beroepsgerelateerd zijn ook aanspraak op vergoeding van materiële schade. Zoals gezegd handelt de politie hierbij reeds vooruitlopend op het nieuwe stelsel beroepsgerelateerde gezondheidsklachten, mits betrokkenen hiermee instemmen.
Daarnaast zijn er door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verschillende maatregelen getroffen ter algemene ondersteuning van eenieder met post- COVID-19 klachten. Hierbij gaat het onder andere om het doen van (inter)nationaal onderzoek naar de diagnose en behandeling van post- COVID-19, het organiseren van voorlichting en ondersteuning voor mensen die kampen met post- COVID-19 én tijdelijk vergoeden van paramedische herstelzorg vanuit het basispakket. Op 1 juni jl. is uw Kamer door de Minister van VWS geïnformeerd over de stand van zaken rond post-COVID-19, waaronder het startschot met betrekking tot de inrichting van de meerjarenonderzoeksagenda en het expertisenetwerk.5
Het bericht ‘Meer geld naar gokreclames in aanloop naar verbod’ |
|
Michiel van Nispen , Songül Mutluer (PvdA), Mirjam Bikker (CU) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht: «Meer geld naar gokreclames in aanloop naar verbod»?1
Ja.
Wat vindt u van dit bericht?
Het bericht schetst een beeld van de ontwikkelingen op het gebied van reclames voor online kansspelen sinds het opengaan van de markt in 2021. Daarbij wordt gekeken naar de uitgaven voor deze reclames. De uitgaves van aanbieders van kansspelen aan marketing maken echter niet inzichtelijk wie met die reclames wordt bereikt. Ik vind het belangrijker om te kijken naar aantallen reclames voor risicovolle kansspelen, omdat een grote hoeveelheid ongerichte reclames het risico meebrengt dat kwetsbare groepen hieraan worden blootgesteld. Daarom werk ik ook aan het verbod op ongerichte reclame voor online kansspelen. Dit verbod treedt uiterlijk op 1 juli 2023 in werking.
Wat zegt het u dat ondanks beloftes van en afspraken met de gokbranche de uitgaven aan gokreclames de afgelopen maanden toch zijn toegenomen? Wat laat dit zien over het vermogen van de gokbranche om tot uniforme zelfregulering over te gaan?
Zoals uit het artikel blijkt, heeft zelfregulering van de brancheorganisaties een belangrijk, maar uiteindelijk beperkt effect op het beperken van reclame. Dit komt doordat niet alle aanbieders voor kansspelen op afstand gebonden zijn aan de zelfregulerende maatregelen. Dit is bijvoorbeeld de reden waarom er nog buitenreclames te zien zijn. Ik juich de inspanningen van de brancheorganisaties tot zelfregulerende maatregelen toe. Om alle partijen te binden aan de noodzakelijke beperkingen van reclames voor online kansspelen zijn echter verdergaande aanscherpingen nodig in het Besluit werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen.
Deelt u de grote zorgen dat het langer tonen van reclames en het stoppen van meer geld in gokreclames, leidt tot meer blootstelling van jongeren en andere kwetsbare groepen aan gokken? Welk effect denk u dat dit heeft?
De zorgen over het tonen van ongerichte reclames deel ik. Met name jongeren, maar ook andere kwetsbare groepenzijn gevoelig voor werving en reclame. Daarom wordt uiterlijk op 1 juli 2023 ook een verbod op ongerichte reclame voor online kansspelen van kracht.
Hoe verhoudt deze ontwikkeling zich tot de kanalisatiedoelstelling van de Wet Kansspelen op afstand?
Het beschermen van kwetsbare groepen is een belangrijk uitgangspunt in het kansspelbeleid. Daarom worden nu maatregelen genomen om deze groepen beter te beschermen. Tegelijkertijd blijft enige mate van reclame nodig om spelers te kunnen leiden naar het legale aanbod, waarbij waarborgen zijn getroffen voor consumentenbescherming, verslavingspreventie en het voorkomen van criminaliteit. Ervaringen in andere landen, zoals Italië, hebben laten zien dat een totaalverbod op reclame leidt tot een toename van spelers bij illegale partijen. Het is wat betreft reclame dus nodig om een balans in te vinden in bescherming van kwetsbare groepen en het belang van kanalisatie richting legaal aanbod. Daarom monitor ik de ontwikkelingen op het gebied van kansspelen op afstand nauwgezet.
Toont dit bericht niet onomstotelijk aan dat we het niet van zelfregulering hebben te verwachten wanneer we de stortvloed aan gokreclames willen beteugelen en dat de goksector de lachende derde is op dit moment?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven zijn aanscherpingen nodig om alle partijen te binden aan de beperkingen op het gebied van reclames. Deze aanscherpingen komen er uiterlijk per 1 juli 2023, met het verbod op ongerichte reclames voor online kansspelen.
Hoe kan het dat onlangs eerdere beloftes van een verbod op 1 januari 2023 (gedaan op 8 juli 2022) of februari/maart 2023 (gedaan op 6 oktober 2022) er nog steeds geen verbod op gokreclames ligt waar de Kamer nu al zo lang in meerderheid op aandringt?
Naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State eind december 2022 moest een aantal punten nader worden uitgewerkt. De Afdeling adviseert onder andere in de toelichting in te gaan op de te verwachten effectiviteit en handhaafbaarheid van het verbod op ongerichte reclame. Zo was ten aanzien van internet-reclame onvoldoende duidelijk wat van de aanbieder van online kansspelen met name bij reclame op internet mag of moet worden verwacht, in hoeverre het onderscheid gericht/ongericht te maken is en hoe in dat verband het verbod zou moeten worden gehandhaafd. In verband daarmee was aanpassing wenselijk van de toelichting en het ontwerpbesluit. Dat vergt zorgvuldigheid, waarbij proportionaliteit en uitvoerbaarheid randvoorwaardelijk zijn. Het verbod op ongerichte reclame voor online kansspelen wordt binnenkort vastgesteld en treedt uiterlijk per 1 juli 2023 in werking.
Is de datum van 1 juli 2023 nu wél een definitieve datum?
Ja.
Wat zegt het u dat ook staatsdeelnemingen Toto en Holland Casino samen nog voor 50 miljoen adverteerden en daarmee in de top 5 van adverteerders staan? Wat is er terechtgekomen van de uitvoering van de motie-Grinwis/Alkaya (Kamerstuknummer 28 165, nr. 366) die de regering juist opriep zich hard te maken voor een terughoudender en minder wervende inzet van gokreclames door de staatsdeelnemingen Nederlandse Loterij en Holland Casino?
De Staatssecretaris van Financiën heeft als aandeelhouder van deze twee staatsdeelnemingen verschillende keren zijn zorgen geuit over de hoeveelheid reclame en opgeroepen tot matiging, ook rondom het WK voetbal voor mannen. Van de staatsdeelnemingen mag immers een voorbeeldrol worden verwacht. Tegelijkertijd is het maken van reclame voor deze deelnemingen wel toegestaan zolang deze reclames passen binnen de kaders van wet- en regelgeving. Reclame zorgt er immers voor dat personen die willen deelnemen aan kansspelen kennis kunnen nemen van het legale aanbod en draagt daarmee bij aan kanalisatie.
Wat gaat u nu al doen, nu het verbod steeds langer op zich laat wachten, om de hausse aan gokreclames verder in te dammen?
In het afgelopen jaar heb ik de sector meermaals opgeroepen zich te matigen, in het bijzonder tijdens het WK voetbal voor mannen. De twee brancheorganisaties voor online kansspelen VNLOK en NOGA hebben deze oproep ter harte genomen en hun leden laten bijvoorbeeld geen buitenreclame meer zien. Helaas zijn er ook partijen die geen lid zijn van een brancheorganisatie en die zijn doorgegaan met het vertonen van dergelijke ongerichte reclame. Zoals gezegd zie ik algemeen verbindende regels als enige passende oplossing hiervoor. Hier richt ik mij nu dus op.
Kunt u deze vragen op korte termijn maar in ieder geval uiterlijk voor dinsdag 28 maart 2023 12:00 uur beantwoorden?
Nee, ik heb deze vragen niet binnen de door u gevraagde termijn van twee werkdagen, maar wel op de zo kort mogelijkste termijn beantwoord.
Online identiteitsfraude |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Songül Mutluer (PvdA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Identiteitsfraude: Energiedirect scherpt beleid aan op aandringen van Radar»?1
Ja.
Beschikt u over gegevens waaruit blijkt hoe vaak het in Nederland voorkomt dat met behulp van het gebruik maken van identiteitsgegevens van een ander online contracten worden afgesloten of goederen worden gekocht? Zo ja, wat zijn die gegevens? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
De gevraagde gegevens over fraude met identiteitsgegevens worden niet centraal verzameld, daarom ontbreken algemene cijfers. Fraudecasussen zijn ook vaak complex en kunnen tegelijk uit meerdere fenomenen bestaan (zoals kopie identiteitskaart misbruikt en/of nepprofiel aangemaakt en vervolgens bestelling op naam gedaan). Bij het vermoeden van identiteitsfraude kunnen burgers contact leggen met de organisatie waar hun gegevens misbruikt zijn of aangifte doen bij de politie of zich melden bij het Centrale Meldpunt voor Identiteitsfraude (CMI). Daarnaast zijn er gegevens uit de tweejaarlijkse Fraudemonitor van het Openbaar Ministerie.
Bij het CMI zijn de volgende gegevens bekend: het CMI heeft in 2022 in totaal 6.151 (6.397 in 2021) meldingen geregistreerd. 1.096 (1.759 in 2021) van deze meldingen betroffen specifiek het fenomeen «bestelling op naam», waarbij gegevens van een burger misbruikt worden voor bestellingen bij diverse organisaties. Specifiek over het afsluiten van energiecontracten op naam zijn 23 meldingen gedaan in 2022 (49 in 2021).
In de tweejaarlijkse Fraudemonitor wordt door het Openbaar Ministerie verslag gedaan van het aantal opsporingszaken (verdachten) voor identiteitsfraude in het algemeen. De Fraudemonitor over de jaren 2021 en 2022 wordt naar verwachting rond de zomer door het Openbaar Ministerie gepubliceerd en zal vervolgens door de Minister van Justitie en Veiligheid aan de Tweede Kamer worden aangeboden. Het ging in 2019 om 655 verdachten van ID-fraude en om 118 verdachten van ID-fraude via internet. In 2020 ging het om 480 verdachten van ID-fraude en 145 verdachten van ID-fraude via internet2. De Fraudemonitor bevat geen nadere uitsplitsing naar ID fraude in verband met het afsluiten van energiecontracten.
Is er verband tussen het grootschalig hacken of stelen van onlinegegevens van Nederlanders en online identiteitsfraude? Zo ja, waar bestaat dat verband uit en hoe vaak komt het voor dat er met deze gegevens gefraudeerd wordt? Zo nee, kunt u dit verband uitsluiten?
Ja. Bij het inbreken in bepaalde systemen (computervredebreuk) kunnen grote hoeveelheden persoonsgegevens wederrechtelijk worden overgenomen. De aard en hoeveelheid van de gegevens kunnen sterk verschillen. Bepaalde gegevens kunnen worden gebruikt voor het plegen van diverse vormen van fraude, waaronder online identiteitsfraude. Er zijn gevallen bekend waarbij zeer grote hoeveelheden persoonsgegevens zijn overgenomen en vervolgens online zijn aangeboden. Daardoor worden deze gegevens voor veel kwaadwillenden bereikbaar en neemt het risico op misbruik voor fraude fors toe. Er zijn echter geen kwantitatieve gegevens bekend hoe vaak fraude wordt gepleegd met gegevens die na inbraak in systemen zijn verkregen.
Deelt u de mening dat consumenten, die slachtoffer van online identiteitsfraude zijn en dus niet zelf een overeenkomst hebben gesloten, dit niet zelf zouden moeten aantonen, maar dat het aan de ondernemer is bij wie een overeenkomst is gesloten om aan te tonen dat die overeenkomst met de desbetreffende consument is gesloten? Zo ja, hoe is de geldende wet- en regelgeving dienaangaande en behoeft die aanpassing? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Artikel 150 van de Wet van Burgerlijke Rechtsvordering stelt dat de partij die zich beroept op rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten of rechten, de bewijslast daarvan draagt. Dat betekent in dit geval dat een ondernemer die betaling eist voor een overeenkomst, moet kunnen bewijzen dat hij die daadwerkelijk met de desbetreffende consument heeft gesloten.
In het bericht van Radar wordt verwezen naar identiteitsfraude bij een energieleverancier. Wanneer consumenten een geschil hebben met een energieleverancier kunnen zij terecht bij de Geschillencommissie. Alle energieleveranciers die leveren aan consumenten zijn wettelijk verplicht om hierbij aangesloten te zijn.
Deelt u de mening dat ondernemers die onlinegoederen of diensten aanbieden zelf moeten zorgen dat er op een laagdrempelige wijze de identiteit van een klant wordt geverifieerd, bijvoorbeeld door het online betalen van 1 eurocent? Zo ja, waarom en welke (andere) mogelijkheden ziet u voor zich? Zo nee, waarom niet?
In het antwoord op vraag vier is toegelicht dat de ondernemer die de betaling eist voor een overeenkomst de bewijslast draagt. Het is daarom denkbaar dat ondernemers binnen de grenzen die de wet op dit moment biedt, in specifieke situaties ervoor kiezen om een verificatiemethode toe te passen. Hierbij kan gedacht worden aan overeenkomsten waar bijvoorbeeld voor consumenten grotere bedragen zijn gemoeid.
De 1-cent methode waar naar wordt verwezen in deze vraag kan een optie zijn. Het is echter niet wenselijk dat deze methode bij elke aankoop wordt ingezet. Er zijn namelijk gevallen bekend waarbij fraudeurs op online handelsplaatsen ook met die methode fraude plegen. De Fraudehelpdesk wijst op dit risico en hoe hiermee om te gaan.3
Een andere mogelijkheid binnen de wet is het vragen van een handtekening. Dit kan tot gevolg hebben dat sommige overeenkomsten niet per direct gesloten kunnen worden. Hier staat tegenover dat een handtekening via het identiteitsbewijs geverifieerd kan worden in het geval de consument aangeeft de overeenkomst niet zelf gesloten te hebben.
Ten aanzien van de energiesector, waar naar wordt verwezen in het bericht van Radar, ontvangt de Tweede Kamer naar verwachting voor de zomer een brief van de Minister voor Klimaat en Energie over de Energiewet. Daarin wordt o.a. de nieuwe gegevensuitwisselingsentiteit in de energiesector toegelicht.
Het is in het algemeen onwenselijk dat ondernemers meer gegevens dan noodzakelijk ontvangen van burgers. Zoals bij het antwoord op vraag drie is toegelicht, kan deze informatie juist gebruikt worden voor het plegen van fraude, als wordt ingebroken in de systemen van ondernemers.
Deelt u de mening dat als ondernemers zelf meer de identiteit van hun onlineklanten gaan verifiëren dat daarmee misdaad en onnodige belasting van de politie en andere actoren in de strafrechtketen kan worden voorkomen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Voor elke vorm van fraude en oplichting geldt dat de meeste winst te behalen is met het vergroten van het bewustzijn van risico’s en met preventieve maatregelen om slachtofferschap zo veel mogelijk te voorkomen. In het geval van identiteitsfraude bij consumentenaankopen is het ook belangrijk dat ondernemers zich bewust zijn van identiteitsverificatie, mede omdat de bewijslast bij hen ligt (zie antwoord op vraag vier). Ondernemers die zijn opgelicht kunnen dit melden en aangifte doen bij de politie. Informatie is belangrijk voor de opsporing om snel zicht te krijgen op de aard, omvang en handelwijze van oplichting. Het informeren van ondernemers over identiteitsverificatie kan op verschillende manieren; algemene informatieverstrekking en sectorspecifiek wanneer aanvullende eisen worden gesteld aan identiteitsverificatie.
Ten aanzien van algemene informatie ondersteunt het CMI voornamelijk slachtoffers van identiteitsfraude met informatie en concreet advies, maar levert ook een bijdrage aan bewustwording en preventie van identiteitsfraude met presentaties, workshops en andere voorlichtingsactiviteiten. Ondernemers kunnen in het fysieke en in het digitale domein controle en verificatie toepassen om te voorkomen dat ook zij slachtoffer worden van oplichters die zich schuldig maken aan identiteitsfraude. Het CMI kan met organisaties meedenken over of en hoe er kans is op identiteitsfraude met de buitgemaakte gegevens. Daarnaast kan het CMI meedenken over hoe getroffen organisaties de slachtoffers van een hack of datalek kunnen informeren. Zo is het CMI te gast geweest bij meerdere online bijeenkomsten van de contactcentra van grote woningcorporaties. Tijdens deze bijeenkomsten heeft het CMI de medewerkers geïnformeerd en geadviseerd hoe zij konden antwoorden op mogelijke vragen van verontruste burgers/klanten.
Bent u bereid om met ondernemersverenigingen en brancheorganisaties in overleg te treden om laagdrempelige wijzen van identiteitsverificatie te bevorderen? Zo ja, wilt u de Kamer van de uitkomst van dat overleg op de hoogte stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Politie keek heimelijk mee in chatgroepen van Extinction Rebellion’ |
|
Corinne Ellemeet (GL), Christine Teunissen (PvdD), Laurens Dassen (Volt), Songül Mutluer (PvdA), Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Politie keek heimelijk mee in chatgroepen van Extinction Rebellion» van Investico van 21 maart 2023?1
Ja.
Klopt het dat een politieagent wekenlang mee keek in twee besloten chatgroepen van actiegroep Extinction Rebellion?
Op deze concrete vraag kan ik niet ingaan omdat de rechter zich nog buigt over de zaak betreffende de verdenking wegens opruiing. Via de media heb ik begrepen dat de advocaat van de verdachten in deze zaak de rechter zal vragen om hierop in te gaan. Het past mij niet als Minister hier uitspraken over te doen. Ik wacht het oordeel van de rechter af.
Zo ja, kunt u uitleggen met welk doel en welke opdracht deze agent dit heeft gedaan?
In algemene zin kan ik aangeven dat politie informatie verzamelt ten behoeve van diverse politietaken, zoals de openbare orde. De politie treedt bij de handhaving van de openbare orde op onder gezag van de burgemeester. Het behoort tot de politietaak om in te schatten of er ernstige verstoringen van de openbare orde te verwachten zijn om vervolgens te bepalen of en hoeveel politie aanwezig moet zijn om de (verkeers-) veiligheid te kunnen waarborgen tijdens een demonstratie. Dit doet de politie voor de veiligheid van alle burgers, dus ook voor de demonstranten zelf. Het past mij niet om in dit concrete geval in te gaan op de opdracht en het doel van de vergaring van gegevens, zie hiervoor mijn antwoord op vraag 2.
Klopt het dat er een informant is ingezet door de politie om informatie in te winnen over Extinction Rebellion?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en 3. In zijn algemeenheid kan ik zeggen dat de politie contact heeft met mensen uit uiteenlopende doelgroepen met het oog op (het voorkomen van) ernstige verstoringen van de openbare orde. Hiervoor kunnen ook zogenoemde informanten worden ingezet.
Welke wettelijke bevoegdheid is gebruikt voor de inzet van online agenten en informanten voor spionage en op basis waarvan achtte u de inzet noodzakelijk en proportioneel?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en 3. In algemene zin kan ik zeggen dat politie in veel gevallen gebruik kan maken van het taakstellende artikel 3 Politiewet 2012 om online te kijken of er openbare ordeverstoringen worden voorbereid, mits daarmee niet meer dan een geringe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer wordt gemaakt. De politie mag daarbij vragen stellen aan burgers waarvan zij verwachten dat deze over relevante informatie beschikken.
Het kan noodzakelijk zijn dat de politie niet voor een ieder kenbaar haar werk doet, bijvoorbeeld wanneer zij spreekt met informanten. Op het moment dat het noodzakelijk is de identiteit van een burger af te schermen, krijgt de betreffende persoon de status van informant.
Wordt er meer dan een geringe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer gemaakt, dan is een bevel van de officier van justitie nodig. Dan moet er sprake zijn van onderzoek naar aanleiding van een verdenking van een misdrijf (artikel 126j SV). Voor de openbare orde is deze bevoegdheid er niet.
Welke afweging hebt u gemaakt voor de inzet van deze middelen? Welke belangen en grondrechten hebt u daar bij gewogen en welke waarde hebt u aan de verschillende belangen en grondrechten gehecht?
Deze afweging wordt niet door mij gemaakt, maar door de politie onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag. Bij wie dit gezag berust en hoe dit wordt ingevuld verschilt per politietaak. Het gezag voor de handhaving van de openbare orde berust bij de burgemeester. Voor de rechtshandhaving is dit de officier van justitie. Binnen het wettelijk kader behorend bij de taak dienen wettelijke bevoegdheden (indien aanwezig) op proportionele wijze en met in achtneming van de uitgangspunten van het grondwettelijk demonstratierecht te worden toegepast. De beoordeling in het concrete geval is aan de politie en het gezag.
Zijn dergelijke middelen ook ingezet voor andere actiegroepen en/of activisten, bijvoorbeeld agrarische actiegroepen die acties voorbereidden het afgelopen jaar?
Het meekijken in publiek toegankelijke chatgroepen wordt toegepast in diverse online groepen, afhankelijk van de te verwachten ernstige verstoring van de openbare orde en/ of het plegen van misdrijven. Het behoort tot de taak van de politie om dit te kunnen signaleren en vervolgens te kunnen optreden. Uiteraard dient dit te geschieden binnen de wettelijke kaders en met inachtneming van proportionaliteit en subsidiariteit. Over hoe vaak de inzet heeft plaatsgevonden zijn geen cijfers bekend. Voor besloten groepen is deze bevoegdheid er in het kader van de openbare orde niet.
Zo ja, waarom en hoe vaak is dit ingezet? En bent u voornemens om dit opsporingsmiddel in de toekomst te blijven inzetten? Zo nee, waarom wel bij Extinction Rebellion en niet bij andere actiegroepen?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe oordeelt u over de commentaren van advocaten Jebbink en Buruma, het OM en het College voor de Rechten van de Mens in het artikel? Kunt u op de verschillende commentaren afzonderlijk reageren?
Reactie Minister: Het is mij niet helemaal duidelijk op welke combinatie van opsporingsmethoden hier gedoeld wordt, hierdoor is het lastig om in te gaan op het commentaar van Mr. Buruma. In algemene zin kan ik zeggen dat het verzamelen van online- gegevens niet alleen is voorbehouden voor terroristische misdrijven.
Reactie Minister: Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 2.
Reactie Minister: Zoals eerder aangegeven, wacht ik het oordeel van de rechter hierop af.
Reactie Minister: zie hiervoor mijn antwoord op vraag 10
Hoe verhoudt de inzet van dit opsporingsmiddel zich tot het demonstratierecht en hoe beoordeelt u de inzet van het opsporingsmiddel ten aanzien van de kritiek van het College voor de Rechten van de Mens dat het demonstratierecht in Nederland onder druk staat? Kunt een reflectie geven op de geschetste kritiek?2
De politie heeft een belangrijke rol bij het handhaven van de openbare orde en veiligheid. De burgermeester maakt beslissingen over het faciliteren van het demonstratierecht en houdt daarbij rekening met de mate waarin de openbare orde en veiligheid door de politie onder zijn gezag kan worden gewaarborgd. Om een juiste inschatting te maken over te nemen maatregelen en te kunnen beoordelen of en hoeveel politie aanwezig moet zijn, is informatie nodig. Wettelijke kaders en beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit begrenzen de vergaring van deze informatie. Zie verder het antwoord op vraag 7 en 8.
De betreffende uitlatingen van het College voor de Rechten van de Mens hebben betrekking op de inzet van strafrechtelijke bevoegdheden. Ik onderschrijf het pleidooi van het College om dergelijke middelen terughoudend in te zetten op basis van een beoordeling van noodzakelijkheid en proportionaliteit.
Het artikel over het falende communicatiesysteem bij klopjacht Rijsbergen |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Communicatiesysteem politie faalt bij klopjacht Rijsbergen, woede bij agenten»?1
Van hulpverleners wordt verwacht dat ze een stap naar voren doen als het nodig is. Ik neem dit signaal serieus en ik begrijp dat dit veel heeft gedaan met de betrokken agenten. We nemen dan ook maatregelen zodat zij hun werk zo veilig mogelijk kunnen doen. Het kunnen communiceren met collega’s en meldkamer tijdens het werk is een belangrijke voorwaarde. We werken daarom dag-in-dag-uit om C2000 in de lucht te houden, verstoringen en dekkingsproblemen zoveel mogelijk te voorkomen en te verhelpen.
Op donderdagavond 9 maart jl. is er een politieactie geweest in Rijsbergen waarbij drie overvallers zijn aangehouden. Bij deze politieactie konden agenten niet (goed) communiceren via het communicatiesysteem C2000. Betrokkenen gaven aan verbindingsproblemen te ervaren met het communicatiesysteem en in sommige gevallen was er sprake van een blikkerig geluid.
Kunt u de woede bij de agenten begrijpen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het falen van het communicatiesysteem C2000 voor de desbetreffende hulpdiensten, waaronder de politie, tot gevaarlijke situaties kan leiden? Zo ja, was daar tijdens de klopjacht bij Rijsbergen sprake van en in welke mate? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat de essentie van het probleem in de antenne-installatie van een mobiele antennemast zat, waardoor er geen goede radiodekking mogelijk was? Wat gaat u concreet doen om dit te verhelpen? Is al duidelijk waar dit soort problemen die de dekking beperken nog meer kunnen plaatsvinden in Nederland? Zo ja, wordt dat in beeld gebracht en verholpen?
Het C2000 netwerk kent een dekkingsgraad van meer dan 97%, waardoor onze hulpverleners gelukkig in bijna heel Nederland met elkaar en de meldkamers in verbinding kunnen staan. Idealiter is deze dekking er altijd en overal, maar 100% beschikbaarheid kan nooit worden gegarandeerd. We monitoren het netwerk continu en grijpen in waar dat nodig is om problemen te voorkomen en te verhelpen. Mijn mensen staan dag en nacht klaar om deze problemen aan te pakken. Problemen met betrekking tot de dekking van C2000 kunnen op veel manieren ontstaan, zoals veranderingen in het landschap, de bebouwde omgeving en storende radiobronnen.
Deze problematiek, die samenhangt met het intensief gebruik van (een steeds beperktere ruimte van) radiofrequenties, neemt naar verwachting de komende jaren verder toe en heeft mijn volle aandacht. Incidenten zoals die vorige maand hebben plaatsgevonden worden dan ook serieus opgepakt en geanalyseerd door de Landelijke Meldkamer Samenwerking.
Ook neemt mijn ministerie samen met de korpsleiding en de Landelijke Meldkamer Samenwerking continu maatregelen om de dekking van het netwerk te optimaliseren. Hierbij kunt u denken aan aanpassingen in de software door nieuwe updates in het systeem aan te brengen en anderzijds door nieuwe opstelpunten te bouwen of andere technische mogelijkheden in te zetten2.
De aanpak van gebieden met minder goede dekking wordt geprioriteerd aan de hand van een dekkingsissues prioriteringsprocedure. De lijst met gebieden die uit de dekkingsissues prioriteringsprocedure voortvloeit wordt jaarlijks herijkt, zodat inzichtelijk is welke gebieden de meeste problemen ervaren en met prioriteit dienen te worden aangepakt.
In Rijsbergen is ook een mobiel opstelpunt geïnstalleerd. Op vrijdag 10 maart werd na onderzoek van de beheerder van C2000 bekend dat de oorzaak van het verbindingsprobleem een kapotte antenne installatie was in het mobiele opstelpunt. Dit defect is dezelfde dag nog hersteld. Analyses laten zien dat het hier een technisch mankement betrof bij het mobiele opstelpunt.
Hoeveel heeft het C2000 tot op heden gekost? Wat was het initiële budget bij de start? Hoe vaak en met hoeveel is het budget sinds die tijd opgehoogd? Kan dit per jaartal worden aangeven, ook in relatie met vernieuwde versies?
De kosten voor het C2000 netwerk vanaf de bouw van de vernieuwing van het C2000 netwerk staan weergegeven in de onderstaande tabel.
x 1.000.000
2015
€ 89
€ 97
€ 8
€ 93
€ 4
€ 4
€ –
€ 4
2016
€ 109
€ 90
€ – 19
€ 67
€ 23
€ 23
€ –
€ 23
2017
€ 136
€ 94
€ – 42
€ 63
€ 31
€ 31
€ –
€ 31
2018
€ 115
€ 94
€ – 21
€ 54
€ 27
€ 40
€ 13
€ 40
2019
€ 85
€ 93
€ 7
€ 68
€ 20
€ 25
€ 5
€ 25
2020
€ 103
€ 96
€ – 7
€ 61
€ 23
€ 34
€ 11
€ 34
2021
€ 84
€ 61
€ – 23
€ 41
€ 14
€ 20
€ 5
€ 20
2022
€ 58
€ 61
€ 2
€ 43
€ 17
€ 18
€ 0
€ 18
2023
€ 65
€ 65
€ –
€ 39
€ 25
€ 25
€ –
€ 25
2024
€ 44
€ 44
€ –
€ 30
€ 14
€ 14
€ –
€ 14
2025
€ 45
€ 45
€ –
€ 31
€ 13
€ 13
€ –
€ 13
2026
€ 45
€ 45
€ –
€ 33
€ 12
€ 12
€ –
€ 12
2027
€ 44
€ 44
€ –
€ 41
€ 3
€ 3
€ –
€ 3
TOTAAL
€ 1.019
€ 925
€ – 85
€ 664
€ 226
€ 261
€ 35
€ 259
Wat is na de laatste update in 2020 en de uitbreiding van het nazorgteam van experts expliciet gedaan om de klachten aangaande het systeem te verhelpen? Kunt u dat aan de hand van een tijdlijn inclusief uitgevoerde verbeteringen uitgebreid beantwoorden?
Naar aanleiding van de laatste update heeft mijn ministerie diverse maatregelen ondernomen om de dekkingsproblemen verder in kaart te brengen en stappen gezet om mitigerende maatregelen te treffen. In diverse Kamerbrieven, waaronder de meest recente brief van 24 januari 2023 heb ik de drie lijnen op het gebied van de verbetering missiekritische communicatie voor de komende jaren uiteengezet:
Hoe komt het dat desondanks drie jaar na die vernieuwing nog steeds klachten worden ervaren? Heeft u inmiddels scherp wat de oorzaken zijn van het falende systeem?
Ik vind het vervelend om te constateren dat de verwachting van de gebruikers over C2000 nog niet in lijn zijn met hoe het systeem functioneert. Ik zie echter wel dat sinds de vernieuwing van het netwerk in 2020, het aantal klachten drastisch is verminderd. Het aantal meldingen over C2000 dat binnenkomt bij de Landelijke Meldkamer Samenwerking, is ook al geruime tijd stabiel.
Desondanks blijven gebruikers problemen ervaren met het C2000-netwerk. In vraag 4 heb ik uiteengezet waardoor er dekkingsproblemen kunnen ontstaan en wat mijn mensen eraan doen om die problemen zoveel mogelijk te voorkomen en verhelpen.
Wat gaat u naar aanleiding van het incident bij Rijsbergen alsnog doen om de werking van C2000 te verbeteren?
Zie vraag 4 en vraag 6.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitrol van de push-to-talk-app als terugvalvoorziening in die gevallen dat C2000 niet of niet goed functioneert?
De push-to-talk app is in het najaar van 2022 beschikbaar gesteld voor alle hulpdiensten compleet met instructie- en trainingsmateriaal. Bijna 40.000 politiemedewerkers kunnen op dit moment gebruik maken van dit systeem. Het feitelijke gebruik in de praktijk per dag varieert tussen de 100 en 250 gebruikers. Het gebruik per maand groeit deze maand naar 1500 actieve gebruikers.
Het gebruik van de app is ontwikkeld voor drie scenario’s, namelijk wanneer C2000 niet of niet goed functioneert, in het geval de dekking wegvalt en voor tactisch en strategische redenen.
Ook bij de ander gebruikers, zoals bij de Koninklijke Marachaussee en ambulancepersoneel, wordt de app verder uitgerold. Om het gebruik goed te faciliteren is er trainingsmateriaal ontwikkeld en voor alle gebruikers beschikbaar gesteld. Daarnaast wordt de app geoptimaliseerd door ervaringen te inventariseren van gebruikers.
Kunt u aangeven of die app de gebruikers in hun behoeften voorziet? Kent u ook de kritiek dat gebruikers van de app tijdens een calamiteit of direct geweld geen tijd hebben om hun telefoon erbij te pakken en via een push-to-talk-app om hulp te vragen? Zo ja, wat vindt u van die kritiek en wat gaat u met deze kritiek doen? Zo nee, kunt u dit dan alsnog bij de gebruikers peilen en de Kamer daar verslag van doen?
De eerste signalen van de gebruikers over het gebruik van de app zijn positief. Gebruikers geven aan dat het prettig is dat de app dezelfde functionaliteiten biedt als de C2000 portofoon. Door middel van het organiseren van operationele praktijkproeven, kijkt de Landelijke Meldkamer Samenwerking of de app op een veilige en adequate manier voor de dagelijkse inzet van onze hulpdiensten kan worden gebruikt en onder welke omstandigheden.
Tegelijkertijd is de app nadrukkelijk bedoeld als terugvalvoorziening: het is geen missiekritisch middel wat betekent dat er geen vergelijkbare maatregelen met C2000 zijn getroffen om de beschikbaarheid, integriteit en vertrouwelijkheid te garanderen. Daarnaast blijft het middel een app op de telefoon, waardoor er niet met één druk op de knop kan worden geschakeld met de Meldkamer in geval van hoge urgentie.
Het programma ter vervanging van C2000 is bedoeld om in deze behoeften te voorzien.
Tijdens een inzet zoals bijvoorbeeld een achtervolging (te voet) is het redelijkerwijs niet te verwachten dat politiemedewerkers wisselen van verbindingsmiddel. Er zal onderzoek worden gedaan of training uitkomst biedt.
Kun u aangeven hoeveel klachten er door gebruikers van C2000 over de app zijn ingediend sinds 2020? Hoe verhoudt de kritiek van bijvoorbeeld de politievakbonden zich tot de signalen die u noemt in uw brief van januari 2023 waarin u zegt dat de eerste signalen positief zijn? (Kamerstuk 29 517, nr. 229)
Zoals eerder gemeld is de push-to-talk app sinds het najaar van 2022 beschikbaar. Sinds de introductie van de app zijn er geen klachten over de push-to-talk app bij ons of bij de beheerder van de app bekend.
Hoe hebben omliggende landen als België en Duitsland de communicatie tussen hulpdiensten georganiseerd? Wat kunnen wij van hen leren?
Ook België en Duitsland kennen communicatiemiddelen voor de hulpdiensten die zijn berust op dezelfde standaard als C2000. De dekking in België in de bewoonde gebieden is vergelijkbaar met Nederland. In Duitsland is dit lastiger te zeggen; dit land kent een minimale dekkingsgarantie per deelstaat maar deze is lager in vergelijking met Nederland. Vanwege de omvang van het land is dat niet geheel onverwacht. Mijn ministerie en de politie onderhouden intensief contact met onze omliggende landen om de obstakels en kansen voor de huidige én toekomstige missiekritische voorziening te bespreken en te leren van elkaars inzichten en aanpak. Ook in Europees verband is Nederland betrokken bij de harmonisatie van de verschillende missiekritische oplossingen en werken we mee aan de uitvoering van proeftuinen om grensoverschrijdende communicatie te verbeteren.
Wanneer komt u naar de Kamer met een afgerond voorstel voor de vervanging en vernieuwing van C2000? En – belangrijker nog – wanneer kunnen de hulpdiensten gaan rekenen op een goed werkend systeem voor hun communicatie?
De vervanging van C2000 is onvermijdelijk om aan de groeiende behoeften van gebruikers, zoals real-time locatiebepaling en de inzet van drones, te voldoen. Ik heb in mijn vorige Kamerbrief uiteengezet wat de laatste stand van zaken is met betrekking tot de voortgang van deze vervanging. Het programma Nieuwe Openbare Orde en Veiligheid Architectuur, waarin de gebruikers van de verschillende disciplines zijn vertegenwoordigd, zijn hard bezig om de vervanging vorm te geven. Dit vraagt zorgvuldigheid en kost tijd. We hebben met elkaar uitgangspunten en randvoorwaarden voor de nieuwe voorziening beschreven en op 8 december 2022 is een marktverkenning gepubliceerd waarin marktpartijen worden bevraagd naar hun zienswijze betreffende de (technische) mogelijkheden voor de nieuwe missiekritische voorziening.
De uitkomsten van deze marktverkenning zijn noodzakelijk voor de verdere vormgeving van de vervanger van C2000. Omdat het toekomstige systeem technisch nog niet is ontwikkeld vraagt dit veel onderzoekstijd waardoor het mede lang duurt. De komende tijd zal ik gebruiken om de businesscase actualiseren en uiteindelijk een programma van eisen op te stellen voor een aanbesteding. Ik zal u halfjaarlijks blijven informeren over deze stand van zaken.
Het toegankelijker maken van aangifte bij partnergeweld en het voorkomen van femicide |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de artikelen «Maak aangifte doen na geweld door partner makkelijker» in het Brabants Dagblad en «De onheilspellende waarheid over de moord op vrouwen» in de Volkskrant?1, 2
Ja.
Bent u het eens met de stelling uit het artikel in de Volkskrant dat een crime passionnel, een misdaad uit hartstocht, geen goede representatie is van de werkelijkheid?
Taal is een belangrijk aspect bij het duiden van de ernst van (ex-)partnerdoding. Ik ben het met u eens dat crime passionnel of misdaad uit hartstocht geen recht doet aan de werkelijkheid. Tussen 2017 en 2021 zijn in Nederland gemiddeld 24 vrouwen per jaar gedood door hun (ex-)partner. Daar ging vaak fysiek geweld, psychisch geweld of stalking aan vooraf. Geen misdaad uit hartstocht dus, maar (ex-)partnergeweld. Het concreet benoemen waar het over gaat, helpt bovendien om meer bewustwording te genereren over het risico dat vrouwen kunnen lopen.
Deelt u de mening dat trainingen en meer kennis op dit gebied levens kan redden? Bent u bereid een dergelijke training zoals professor J. Monckton Smith te ontwikkelen en breder in te zetten en de standaard te laten zijn voor hulpverleners (zoals politie, wijkteams, advocaten, vertrouwenspersonen etc.) en andere betrokkenen bij geweld achter de voordeur? Zo ja, hoe wilt u deze trainingen vormgeven en voor welke groep wilt u deze training prioriteren? Zo nee, waarom niet? Op welke manier wilt u dan het bewustzijn omtrent dit probleem aan de man brengen?
Ja, ik onderschrijf het belang van trainingen en kennisdeling op het gebied van partnergeweld. Momenteel wordt voor professionals in de veiligheidszorg, waaronder politie, Veilig Thuis, de reclassering en de vrouwenopvang, voorlichtingsmateriaal ontwikkeld ter verbetering van de (strafrechtelijke) aanpak van psychisch geweld.3 Het doel is dat professionals psychisch geweld hiermee beter kunnen herkennen en dat zij weten welke informatie relevant kan zijn voor het Openbaar Ministerie om in voorkomende gevallen de vervolging te kunnen instellen. De bevindingen van Monckton Smith over de acht fases van huiselijk geweld en partnermoord worden hierin meegenomen. Deze organisaties zullen dit voorlichtingsmateriaal, in de vorm van een online magazine (digizine), toepassen in de eigen opleidings- en trainingsmodules. Deskundigheidsbevordering is ook een van de speerpunten van het versterken van de aanpak van gendergerelateerd geweld waar ik samen met de Minister voor Rechtsbescherming en de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) aan werk (zie ook het antwoord op vraag 5).
Deelt u de mening dat femicide en partnermoord, zoals Professor J. Monckton Smith ook onderschrijft met haar acht fases van huiselijk geweld, vrijwel altijd het sluitstuk is in een reeks geweldsincidenten, wat een patroon blootlegt en het een voorspelbare en dus te voorkomen moord maakt mits de signalen worden herkend? Hoe betrekt u dit gegeven nu in uw beleid rondom aangiftes van partnergeweld? Bent u bereid specialisten op dit gebied kritisch naar de werkwijze van de politie te laten kijken?
Het bijtijds herkennen van signalen is inderdaad cruciaal om moord of doodslag te kunnen voorkomen. In situaties waarin de politie een vermoeden heeft van een onveilige of potentieel gevaarlijke situatie, zoals huiselijk geweld, treedt de politie op en werkt zo vroegtijdig mogelijk samen met netwerkpartners, zoals Veilig Thuis. Veilig Thuis biedt expertise over huiselijk geweld en kan de meldingsinformatie verrijken met eigen informatie uit mogelijk eerdere meldingen en met informatie van andere netwerkpartners. Per geval wegen zij samen zorgvuldig af welke maatregelen nodig zijn om verder geweld te stoppen en de betrokken personen te beschermen.
Op dit moment doet de Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV) onderzoek naar de aanpak bij (ex-)partnerstalking door politie, Openbaar Ministerie, Veilig Thuis en reclassering. Dit betreft een vervolg op het onderzoek van de IJenV uit 2019 naar de aanpak van de stalking door Bekir E. en richt zich op de vraag of de aanpak is verbeterd, de aanbevelingen uit het onderzoek van 2019 zijn opgevolgd en er nu toereikende aandacht is voor de bescherming van slachtoffers. Het onderzoek wordt dit jaar uitgevoerd. De Kamer zal naar verwachting volgend jaar worden geïnformeerd over de uitkomsten.
Bent u bereid deze aanloop in een breed onderzoek onder de loep te nemen en met betrokken instanties een actieplan op te stellen over hoe en wanneer deze dynamiek kan worden doorbroken zodat escalaties (moord of ernstige geweldsplegingen) kunnen worden voorkomen? Zo ja, hoe gaat u dit onderzoek vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet investeert bij de aanpak van huiselijk geweld reeds in de versterking van vroegtijdige en intensieve samenwerking tussen het Openbaar Ministerie (OM), de politie, de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK), de reclassering en Veilig Thuis via de ontwikkelagenda «Veiligheid Voorop!». Het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) werkt momenteel op verzoek van de Minister voor Rechtsbescherming aan de opzet van een meerjarig onderzoeksprogramma naar de strafrechtelijk aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling waarin onder meer een onderzoek naar deze intensieve samenwerking zal worden opgenomen. Daarnaast loopt momenteel het bovengenoemde vervolgonderzoek van de IJenV naar de aanpak van (ex-) partnerstalking.
Verder werk ik samen met de Minister voor Rechtsbescherming en de Ministers van SZW en OCW, de VNG en ketenpartners en in afstemming met kennisinstituten, toezichthouders en belangenorganisaties op dit moment aan het versterken van de aanpak van gendergerelateerd geweld (GGG). Hierbij worden vier speerpunten gehanteerd: Hoogrisicosituaties, Deskundigheidsbevordering, Plegers en «Gender doet ertoe!» (bewustwording creëren over en preventie van de invloed van gender op de geweldsdynamiek). Bij de ontwikkeling van deze aanpak worden de bevindingen van een recent onderzoek van Regioplan naar de rol van gender bij geweld meegenomen. Dit rapport van Regioplan is in augustus 2022 gedeeld met uw Kamer.4 U wordt voor de zomer nader geïnformeerd over de versterking van de aanpak van gendergerelateerd geweld.
Ten slotte is in 2020 door de Universiteit Leiden, in opdracht van het onderzoeksprogramma Politie en Wetenschap, onderzoek gedaan naar daderprofielen bij fataal en niet-fataal huiselijk geweld. De inzichten van dit onderzoek zijn meegenomen in de werkwijze van de politie, Veilig Thuis, reclassering, OM en RvdK in de ontwikkelagenda «Veiligheid Voorop!».
Deelt u de mening van de vrouwenopvangorganisaties en het Landelijk Netwerk Veilig Thuis dat het van groot belang is om «rode vlaggen» te herkennen en in te zetten op preventie van partnergeweld? Bent u bereid om de hulpverlening voor slachtoffers van intieme terreur toegankelijker te maken, door bijvoorbeeld gehoor te geven aan hun oproep voor meer inloopcentra en de chat van Veilig Thuis de klok rond open te stellen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat het belangrijk is dat rode vlaggen herkend worden door professionals die met slachtoffers en potentiële plegers in aanraking komen. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 3 en vraag 5 zijn wij op dit moment op landelijk niveau in gesprek met alle relevante ketenpartners over de wijze waarop wij de aanpak van gendergerelateerd geweld, waaronder huiselijk geweld, kunnen versterken en is deskundigheidsbevordering hierbij een van de speerpunten.
Samen met de Minister voor Langdurige Zorg en Sport en in samenwerking met de VNG hebben wij onderzoek laten doen naar laagdrempelige hulpdiensten voor slachtoffers en plegers van verschillende vormen van geweld in afhankelijkheidsrelaties. De resultaten van dit onderzoek zijn op 20 maart jl. met u gedeeld.5 Zoals aangegeven in de beleidsreactie6 hechten wij eraan dat hulp laagdrempelig en goed vindbaar is en aansluit op de behoeften van slachtoffers en plegers. Dit geldt ook voor slachtoffers van intieme terreur7. De opbrengsten en conclusies van het onderzoek zijn erg behulpzaam bij het toegankelijker maken van het aanbod voor zowel slachtoffers als plegers. Samen met de VNG gaan wij in gesprek met belangrijke stakeholders over wat de opbrengsten van het onderzoek betekenen voor de inrichting van laagdrempelige hulp.
Deelt u de mening dat het op internationale vrouwendag van extra groot belang is om vrouwen (en anderen) te steunen in hun vlucht uit een gevaarlijke relatie of situatie en aandacht te vragen voor dit te onzichtbare probleem? Hoe wilt u de drempel om melding of aangifte te doen van een geweldsincident in de relationele of familiaire sfeer verlagen?
Het is op alle dagen van het jaar van groot belang dat vrouwen (en anderen) zich gesteund voelen om uit een gevaarlijke situatie te stappen. Internationale Vrouwendag is een belangrijke dag om expliciet stil te staan bij het risico dat vrouwen lopen om slachtoffer te worden van geweld en stil te staan bij het belang van gendergelijkheid. Met een landelijke campagne tegen huiselijk geweld en kindermishandeling reiken wij de hand naar slachtoffers en roepen wij omstanders op hun ogen niet te sluiten voor huiselijk geweld, maar in actie te komen. Deze campagne zal naar verwachting in juni 2023 van start gaan.
Deelt u de mening dat in de aanpak van dit probleem daders ook dienen te worden betrokken, om herhaling te voorkomen maar ook om ervoor te zorgen dat schaamte en taboes worden doorbroken? Bent u bereid om naast het straffen van daders van geweld achter de voordeur deze groep extra aandacht te geven middels voorlichting, training of specialistische behandeling om recidive of voortzetting van gedrag te voorkomen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Het betrekken van plegers in de aanpak van geweld achter de voordeur is onderdeel van de integrale en systeemgerichte aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling. Vanuit het programma Geweld hoort nergens thuis zijn bouwstenen ontwikkeld voor regio’s voor de inzet van vrijwillige hulpverlening voor plegers. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 5 richten wij ons bij het versterken van de aanpak van gendergerelateerd geweld ook specifiek op plegers.
In het strafrechtelijk kader zijn verschillende gedragsinterventies die worden ingezet. De reclassering biedt voor plegers van partnergeweld de BORG-training aan en kan verwijzen naar ambulante of klinische forensische zorg. In de forensische zorg maakt systeemgerichte behandeling frequent en vaak zelfs bij voorkeur deel uit van de behandeling om de kans op herhaling ervan te verminderen.
Op 19 september 2022 ontving uw Kamer het onderzoeksrapport De effectiviteit van de BORG-training. Een vergelijkend recidiveonderzoek onder daders van partnergeweld 8. Op 24 april ontving u de beleidsreactie op dit rapport9.
De strafbaarheid van “stealthing” |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Twee mannen voor rechter om stiekem afdoen condoom: verkrachting of niet»?1
Ja.
Hoeveel aangiftes zijn er de afgelopen vijf jaar gedaan waarbij iemand beschuldigd werd van het stiekem afdoen van een condoom terwijl het gebruik van een condoom vooraf als voorwaarde voor vrijwillige seks was gesteld (verder «stealthing» genoemd)?
Stealthing is momenteel geen apart strafbaar feit of maatschappelijke klasse (categorie) waarop aangiftes in het politiesysteem geregistreerd kunnen worden. Om deze informatie te achterhalen zou een dossieronderzoek moeten worden verricht. Dat zou de zedenrecherche op dit moment teveel menskracht en tijdsbeslag kosten. Zonder deze handmatige zoekslag of dit dossieronderzoek kan deze informatie ook niet uit andere maatschappelijke klassen, zoals verkrachting en aanranding, eenvoudig en snel worden herleid. Ik kan daarom voor dit moment uw vraag dan ook niet van een antwoord voorzien.
Hoeveel strafzaken over stealthing zijn er geweest en wat is de stand van de jurisprudentie?
Deze informatie is niet terug te vinden in de managementinformatiesystemen van de Raad voor de rechtspraak. «Stealthing» is geen apart strafbaar feit dan wel afzonderlijk wetsartikel. De Rechtspraak heeft geen jurisprudentie-onderzoek beschikbaar.
Is het met het huidige strafrecht voldoende mogelijk om stealthing te bestraffen? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
De rechtbank Rotterdam heeft op 14 maart jl. (ECLI:NL:RBROT:2023:2092) geoordeeld dat – kort gezegd – het stiekem afdoen van een condoom om vervolgens zonder condoom seks te hebben met het slachtoffer, terwijl vooraf door het slachtoffer was gezegd dat ze alleen seks met condoom wilde (zogeheten stealthing) niet valt onder de huidige strafbaarstelling van verkrachting (artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht). De rechtbank oordeelt dat voor verkrachting is vereist dat sprake is van dwang ten aanzien van het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl in deze zaak tussen de verdachte en het slachtoffer overeenstemming bestond over het hebben van seks en het onverhoeds handelen van de verdachte zag op het seksueel binnendringen van het lichaam zonder condoom. In de desbetreffende zaak heeft de rechtbank de verdachte daarom wegens verkrachting vrijgesproken en heeft de rechtbank de verdachte vanwege stealthing veroordeeld ter zake van het generieke delict dwang (artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht).
Inmiddels heeft het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Het appel ziet onder andere op de vrijspraak van de verkrachting.
Deelt u de mening dat stealthing strafbaar zou moeten zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Stealthing is volstrekt onacceptabel omdat het een ernstige aantasting vormt van de seksuele integriteit van het slachtoffer. In de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel seksuele misdrijven heb ik expliciet aangegeven dat stealthing onder het bereik van het voorgestelde delict opzetverkrachting valt en uitgelegd waarom dit het geval is (Kamerstuk 36 222, nr. 7). Daarmee is duidelijk dat – indien dit wetsvoorstel aldus tot wet wordt verheven en in werking treedt – het delict opzetverkrachting zich ook uitstrekt tot gevallen van stealthing. Daarmee worden slachtoffers van stealthing op adequate wijze vanuit het strafrecht beter beschermd tegen dergelijke schendingen van hun seksuele integriteit.
Wordt onder de nieuwe toekomstige strafbaarstelling van seksuele misdrijven, bijvoorbeeld ten aanzien van seks tegen de wil, expliciet stealthing strafbaar? Zo ja, bestaat daarin verschil ten aanzien van de huidige wetgeving en waar bestaat dat dan uit? Zo nee, gaat u er dan alsnog voor zorgen dat stealthing expliciet strafbaar wordt en hoe gaat u dat dan doen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bekend met het bericht van RTL Nieuws?1
Ja.
In het «mondelinge vragenuur» van 7 februari 2023 stelde lid Mutluer (PvdA) reeds vragen over dit bericht. U stelde dat de database «CATCH-Vreemdelingen» los staat van strafrechtelijk onderzoek/de politieketen. Echter, de politie heeft echter na toestemming van een rechter-commissaris wel degelijk toegang tot deze gegevens (waaronder foto’s). Kunt u toelichten hoe dit wettelijk geborgd is binnen de Vreemdelingenwet of elders en hoe dit moet worden gezien als «gescheiden»?
Om deze vraag te kunnen beantwoorden, moet ik eerst enige uitleg geven over de werking van het systeem CATCH en de Basis Voorziening Vreemdelingen (BVV).
De BVV is het centrale informatiesysteem in de vreemdelingenketen waarin de basisgegevens van vreemdelingen in Nederland zijn opgeslagen. Deze gegevens worden vastgelegd om de identiteit van de vreemdeling en de authenticiteit van het vreemdelingendocument vast te kunnen stellen en te verifiëren. Registratie in de BVV helpt de vreemdeling ook doordat diegene na geregistreerd te zijn gebruik kan maken van allerlei voorzieningen, zoals het afsluiten van een zorgverzekering, het volgen van een opleiding of het aanvragen van een vreemdelingenpaspoort. De BVV is eigendom van de Minister van Justitie en Veiligheid. Op grond van artikel 107, vijfde lid, Vreemdelingenwet 2000, kunnen gezichtsopnamen en vingerafdrukken die zijn opgeslagen in de BVV beschikbaar worden gesteld ten behoeve van de opsporing en vervolging van strafbare feiten.
Indien de politie beschikt over een afbeelding waarop iemand die wordt verdacht van een strafbaar feit herkenbaar in beeld is met zijn gezicht, dan kan getracht worden de identiteit van die persoon (verdachte) te achterhalen door – met behulp van CATCH – het gezicht van die verdachte te vergelijken met de gezichtsopnamen van vreemdelingen die zijn opgenomen in de BVV. Hierbij worden dan de voorwaarden/waarborgen in artikel 107, zesde lid, Vreemdelingenwet 2000 in acht genomen. Zie antwoord 3 en 4.
Het systeem CATCH kan echter niet de data in de BVV benaderen en analyseren. In de BVV zijn wel gezichtsopnamen van de vreemdelingen opgenomen, maar niet de biometrische waarden die kunnen worden berekend aan de hand van een gezicht. Voorbeelden van deze waarden zijn de afstand tussen en de afmetingen van de ogen, mond, neus en oren. CATCH vergelijkt niet de gezichtsopnamen zelf, zoals een mens dat handmatig zou doen, maar de biometrische waarden. Om die reden worden de gezichtsopnamen uit de BVV met een deel van de persoonsgegevens aangeleverd aan de politie. De biometrie-experts van de politie verwerken deze gegevens in CATCH-vreemdelingen en voegen daar de biometrische waarden aan toe. Deze kopie van de gezichtsopnamen uit de BVV wordt CATCH-Vreemdelingen genoemd. De data in CATCH-Vreemdelingen is net als de BVV eigendom van de Minister van Justitie en Veiligheid.
CATCH genereert op basis van de biometrische waarden een kandidaatlijst met gezichtsopnames die technisch gezien overeenkomst vertonen met de gezochte gelaatsafbeelding van de verdachte. Een biometrie-expert beoordeelt vervolgens deze kandidaten. Constateert deze expert een mogelijk gelijkende kandidaat met de gelaatsafbeelding van de verdachte, dan wordt deze voorgedragen voor zogenaamd 1-op-1 onderzoek. In dit 1-op-1 onderzoek wordt dan door twee andere biometrie experts na een morphologische analyse een geconsolideerde conclusie vastgesteld. Een geconsolideerde conclusies betekent dat de twee conclusies bij elkaar worden opgeteld. Bij een ongelijke conclusie wordt de meest conservatieve conclusie gerapporteerd. Indien de geconsolideerde conclusie is dat er overeenkomsten zijn tussen de gelaatsafbeelding van de verdachte en een gezichtsopname uit CATCH-Vreemdelingen, dan mag de gezichtsopname (inclusief de identiteitsgegevens) worden verstrekt aan het opsporingsteam van de politie en het OM.2
Het hierboven beschreven proces voert de politie uit namens het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Het ministerie beschikt zelf namelijk niet over gezichtsvergelijkingssoftware en biometrie-experts en maakt om die reden gebruik van de diensten van de politie. De politie heeft ten behoeve van de opsporing en vervolging van strafbare feiten geen vrije toegang tot de BVV en CATCH-Vreemdelingen.
Terug naar uw vraag. De database CATCH-Vreemdelingen is een kopie van de gezichtsopnames met een deel van de persoonsgegevens uit de BVV, met het verschil dat aan CATCH-Vreemdelingen biometrische waarden zijn toegevoegd. CATCH-Vreemdelingen is net als de BVV eigendom van de Minister van Justitie en Veiligheid en heeft geen relatie met de strafrechtketen. Pas als er, nadat het hierboven beschreven proces is doorlopen, een gezichtsopname (inclusief de identiteitsgegevens) wordt verstrekt aan het opsporingsteam van de politie en het OM komt deze gezichtsopname in de strafrechtsketen terecht.
Kunt u verhelderen welke instanties er precies toegang hebben tot de betreffende database (CATCH-Vreemdelingen) en hoe vaak de database wordt geraadpleegd?
Alleen biometrie experts van het Centrum voor Biometrie van de politie mogen een zoekopdracht uitvoeren binnen CATCH-Vreemdelingen. Dit mag alleen als aan de voorwaarden genoemd in artikel 107 zesde lid, Vreemdelingenwet 2000 is voldaan. Deze voorwaarden noem ik in mijn antwoord op vraag 4.
CATCH-Vreemdelingen is in 2022 twee keer geraadpleegd.
Kan u reflecteren op het feit dat in artikel 107 lid 6 van de Vreemdelingenwet nadrukkelijk staat vermeld dat uitsluitend de verstrekking van vingerafdrukken aan bestuursorganen mogelijk is, wanneer er sprake is van vervolging van strafbare feiten (of een redelijk vermoeden)?
Artikel 107, eerste lid, onder a, Vreemdelingenwet 2000 bepaalt dat er een vreemdelingenadministratie is, die onder andere gezichtsopnames en vingerafdrukken bevat. Artikel 107, vijfde lid, onder c, Vreemdelingenwet 2000 bepaalt dat de gezichtsopnames en vingerafdrukken beschikbaar mogen worden gesteld met het oog op de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Dus zowel gezichtsopnames als vingerafdrukken mogen voor dat doel worden verstrekt.
Artikel 107 zesde lid, Vreemdelingenwet 2000 werpt vervolgens een drempel op voor de verstrekking van vingerafdrukken die, gelet op de tekst, niet voor gezichtsopnames geldt. De vingerafdrukken van een vreemdeling uit de vreemdelingenadministratie mogen slechts worden verstrekt ten behoeve van de opsporing en vervolging van strafbare feiten in geval van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en na schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris op vordering van de officier van justitie:
Volgens de tekst van artikel 107, zesde lid, Vreemdelingenwet 2000 geldt er voor de verstrekking van gezichtsopnames dus een lagere drempel dan voor de verstrekking van vingerafdrukken. In de praktijk worden voor de verstrekking van gezichtsopnames echter dezelfde beperkende voorwaarden als voor de verstrekking van vingerafdrukken gehanteerd. De beperkingen zijn juist in het voordeel is van de betrokken vreemdelingen. Zij dragen bij aan de bescherming van hun grondrechten.
Kan u toelichten hoe het kan dat in de huidige praktijk ook foto’s worden verstrekt aan de politie, wanneer de rechter-commissaris hier toestemming voor geeft?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Kunt u reflecteren op hetgeen deskundige op het gebied van technologie en mensenrechten, in het genoemde artikel stelt, namelijk dat gezichten niet hetzelfde zijn als vingerafdrukken en dat het problematisch is dat het ministerie dit wel zo ziet?
Vingerafdrukken en gezichtsopnames zijn inderdaad niet hetzelfde. Het gaat wel in beide gevallen om de verwerking van bijzondere persoonsgegevens, namelijk biometrische gegevens. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 aangaf mag de politie de gezichtsopnames gebruiken ten behoeve van de opsporing en vervolging van strafbare feiten en doet de politie dat feitelijk strikter dan de wet voorschrijft. De politie hanteert de beperkende voorwaarden die volgens de letter van de wet alleen voor vingerafdrukken gelden. Hiermee dragen ze bij aan de bescherming van grondrechten en dat vind ik positief.
In hoeverre is de huidige wetgeving voldoende «duidelijk en nauwkeurig» voor deze uitleg van de Vreemdelingenwet?
Zie het antwoord op vraag 4. De wetgeving en de toepassing van de waarborgen in het zesde lid zijn naar mijn mening voldoende nauwkeurig en duidelijk.
Kunt u reflecteren of er volgens u wordt voldaan aan de voorwaarden die het Hof van Justitie van de Europese Unie stelt?
Ik ga er vanuit dat uw vraag gericht is op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie waar RTL Nieuws naar verwijst in het artikel waar u in vraag 1 aan refereert. Dat arrest gaat over een zaak in Bulgarije.3 Het arrest betreft de uitlegging van richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad. In deze zaak heeft het Hof onder andere en kort samengevat uitgesproken dat de systematische verzameling van biometrische en genetische gegevens van elke in verdenking gestelde persoon met het oog op de politiële registratie ervan in strijd is met deze richtlijn.
De database CATCH-Vreemdelingen is geen database met verdachte personen en valt niet onder deze richtlijn, maar onder de Algemene Verordening Gegevensbescherming.4
Kunt u deze vragen beantwoorden voordat het tweeminutendebat Inzet algoritmes en data-ethiek binnen de rijksoverheid plaatsvindt?
Ja.
Jongeren met een licht verstandelijke beperking in de criminaliteit |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Criminelen werven licht verstandelijk beperkten, voor drugshandel en prosititutie. Instanties hebben een «blinde vlek»»?1
Ja.
Beschikt u over kwantitatieve of kwalitatieve gegevens ten aanzien van de betrokkenheid van jongeren met een licht verstandelijke beperking (lvb) in de criminaliteit, als slachtoffer dan wel als verdachte? Zo ja, kunt u die met de Kamer delen? Zo nee, acht u het wenselijk dat er naar dit onderwerp onderzoek wordt verricht en hoe gaat u dat entameren?
Het is bekend dat jongeren en jongvolwassenen met een lichtverstandelijke beperking (hierna: lvb) oververtegenwoordigd zijn in de jeugdstrafrechtketen. In het meest recente onderzoek hierover wordt het hebben van een lvb bij jongeren met een jeugddetentie of preventieve hechtenis geschat op 30%, en bij jongeren met een PIJ-maatregel op 40%.2 In de Monitor Jeugdcriminaliteit worden om de twee à drie jaar de trends in de jeugdcriminaliteit beschreven. Een lvb wordt hier niet in meegenomen. Het is dus niet bekend in hoeverre deze jongeren bij bepaalde delicten (zoals mensenhandel, uitbuiting, diefstal of drugshandel) als dader of als slachtoffer oververtegenwoordigd zijn. Wij zullen het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum vragen om hier onderzoek naar te doen, en zullen uw Kamer hierover informeren.
In welke mate zijn jongeren met een licht verstandelijke beperking oververtegenwoordigd als slachtoffers van mensenhandel, criminele uitbuiting, zoals diefstal of drugshandel onder dwang, en seksuele uitbuiting, zoals gedwongen prostitutie?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van het in het bericht gestelde dat het moeilijk is voor de politie om in het geval van aangifte rekening te houden met jongeren die vanwege een licht verstandelijke beperking kwetsbaarder zijn dan anderen zonder die beperking? Zo ja, waarom en waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Wij delen die mening. Het is in algemene zin moeilijk om een lvb te herkennen, dit vereist kennis en expertise van de professional en een goede screening. Voor de politie geldt daarbij dat zij vaak maar kort contact heeft met mensen die aangifte doen, waardoor er signalen gemist zouden kunnen worden. Het signaleren van een lvb en komen tot een passende aanpak binnen het aangifteproces is dan ook een standaard aandachtspunt voor de politie. In antwoord op vraag acht gaan wij hier nader op in.
Is er bij de pilot aangiftebereidheid specifiek gekeken naar het aangiftegedrag van jongeren met een licht verstandelijke beperking? Zo ja, wat is hier uitgekomen? Zo nee, kan dit in een eventueel vervolg alsnog worden meegenomen?
In de verzamelbrief Politie van 19 oktober 2022 heeft de Minister van Justitie en Veiligheid uw Kamer geïnformeerd dat de proeftuin aangiftebereidheid zich in de afrondende fase bevindt.3 In de verzamelbrief Mensenhandel van 21 december 2022 informeerde de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid uw Kamer dat de resultaten van de proeftuin iets langer dan gepland op zich zullen laten wachten.4 De resultaten worden op dit moment aan het begin van het tweede kwartaal van 2023 verwacht. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid informeert uw Kamer over de uitkomsten. Binnen de proeftuin aangiftebereidheid is onderzocht of de inzet van een recherchepsycholoog, een verhoor door een rechter-commissaris en het inzetten van een veiligheidscoördinator bijdragen aan het verlagen van de angst voor het doen van aangifte onder vrouwelijke slachtoffers van seksuele uitbuiting. Ook is er een eerste verkenning gestart naar het verkorten van doorlooptijden. De doelgroep van de proeftuin betreft niet specifiek jongeren met een lvb, maar heeft in zijn algemeenheid wel aandacht voor kwetsbaren, waaronder mensen met een lvb. We weten namelijk dat mensen met een lvb een hoger risico lopen om seksueel uitgebuit te worden.
Welk specifiek beleid wordt er uitgevoerd om te voorkomen dat lvb’ers slachtoffer van mensenhandel of criminele uitbuiting worden, dan wel door criminelen geronseld worden om misdrijven te plegen?
Slachtofferpreventie en daderpreventie zijn cruciaal om tot een sluitende aanpak van criminele uitbuiting te komen. Voor preventie is het van belang om op vele vlakken tegelijkertijd actief te zijn. Het beschermen van (potentiële) slachtoffers door aandacht te hebben voor kwetsbaarheden, zoals mentale problemen of een lvb, maakt daar deel van uit. Jongeren met een licht verstandelijke beperking zijn extra kwetsbaar doordat ze bijvoorbeeld beïnvloedbaarder en minder weerbaar zijn. De kans is ook groter dat ze zich niet bewust zijn van het feit dat ze worden uitgebuit.
Om jongeren weerbaar te maken tegen de dreigingen van en het ronselen door de (georganiseerde) criminaliteit investeert dit kabinet fors in «Preventie met gezag».5 Deze domeinoverstijgende wijkaanpak is in 2022 begonnen in 15 gemeenten (16 gebieden). Hiervoor is (oplopend) vanaf 2025 structureel 143 miljoen euro beschikbaar. In deze aanpak wordt enerzijds geïnvesteerd in het weerbaar maken van de jongeren en anderzijds in de versterking van het gezag in de wijk. Daarbij is er oog voor de mogelijke uitbuiting van jongeren (met en zonder een lvb) om strafbare handelingen te verrichten. Cruciaal in de preventie van jeugdcriminaliteit en uitbuiting is een duurzame samenwerking tussen het zorg- en veiligheidsdomein. In verschillende plannen is aandacht voor jongeren met een lvb. Zo zal in Groningen expertise worden ingezet om de politie te coachen bij het herkennen van een lvb en hoe hiermee om te gaan. In Utrecht zal worden verkend of een sociale vaardigheidstraining op maat kan worden aangeboden aan lvb-jongeren.
Goede signalering en intensieve en integrale samenwerking tussen vele partijen, waaronder scholen en zorginstellingen, zijn van belang voor een succesvolle aanpak. Vanuit het programma «Samen tegen mensenhandel» wordt daarom breed ingezet op alle vormen van mensenhandel, onder andere door het vergroten van bewustwording en versterken van signalering door (zorg)professionals.6 Het is in het kader van bewustwording en preventie belangrijk dat vanuit scholen voorlichting wordt gegeven over mensenhandel. Een voorbeeld hiervan is «BUIT»: een gratis lespakket, bestaande uit een film en een interactieve lesmodule, waarmee op VO scholen en in groep 8 basisonderwijs voorlichting gegeven kan worden aan kinderen met een lvb en de professionals die met hen in aanraking komen.7 In de jeugdhulp biedt Koraal een behandelprogramma (YIP!) voor meisjes en jonge vrouwen met een licht verstandelijke beperking die slachtoffer zijn geworden van mensenhandel.8
Vanuit teams mensenhandel van de politie is er daarnaast ook nauw contact met ketenregisseurs en zorgcoördinatoren. Signalen van uitbuiting (ook de signalen die betrekking hebben op jongeren met een lvb) die bij één van de partijen bekend zijn, worden met elkaar besproken om een juiste interventie af te stemmen.
Tot slot is ons departement gestart met de financiering van een tweejarig pilotproject van het Centrum voor Kinderhandel en Mensenhandel ten behoeve van een landelijk online platform voor professionals en (potentiële) slachtoffers van criminele uitbuiting om slachtoffers beter te ondersteunen en hen te helpen uit onveilige situaties te komen. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zal uw Kamer op de hoogte houden van de voortgang van dit project.
Is het waar dat er vanwege «schotten» tussen instanties jongeren met een licht verstandelijke beperking bij gebrek aan adequate behandeling of bescherming onnodig lang uitgebuit of ingeschakeld worden? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Het rapport «Uitbuiting & lvb» signaleert schotten tussen instanties, wetten en financieringsstromen ten aanzien van lvb. Daarom dat, zoals hierboven geschetst, het signaleren van een lvb en het komen tot een passende aanpak binnen het aangifteproces een standaard aandachtspunt voor de politie is. Verder is het belangrijk dat slachtoffers van mensenhandel op de juiste plek de juiste vorm van zorg en opvang kunnen krijgen. Binnen de zorgkaders kan al veel, ook als het gaat om de genoemde knelpunten. Het is dus belangrijk om te kijken wat nu al loopt en mogelijk is. Op dit moment vindt vanuit de Toekomstagenda Zorg en ondersteuning voor mensen met een beperking een onderzoek plaats naar hoe de continuïteit van zorg en ondersteuning voor jongvolwassenen met een lvb verbeterd kan worden rond de overgang van verschillende zorgwetten.9 De knelpunten die gemeenten als uitvoerders van deze wetten hierin ervaren, zullen de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en andere relevante partijen, betrekken bij de uitkomsten hiervan.
Deelt u de mening dat om eerder signalen van uitbuiting van jongeren met een licht verstandelijke beperking op te merken en uitbuiting te voorkomen instanties waaronder de politie zich meer bewust zouden moeten worden van deze groep? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Die mening delen wij. Het signaleren van een lvb en komen tot een passende aanpak binnen het aangifteproces is dan ook een standaard aandachtspunt voor de politie. Hier wordt op verschillende manieren aandacht aan besteed, bijvoorbeeld door in de basisopleiding van de politie aandacht te hebben voor kwetsbaarheid bij verdachten, waaronder het hebben van een lvb. Ook schrijft de politie brieven en brochures op taalniveau B1. Daarnaast worden slachtoffers die aangifte doen vanaf het eerste persoonlijke contact met de politie op het basisteam beoordeeld op een verhoogde kans op herhaling of andere kwetsbaarheid; dit is de zogeheten Individuele Beoordeling van slachtoffers.10
Vanuit het Ministerie van VWS is de afgelopen jaren samengewerkt met verschillende partijen, zoals gemeenten, Vereniging Nederlandse Gemeenten, Vereniging Gehandicapten Nederland en ervaringsdeskundigen om de kennis over mensen met een lvb te vergroten en het herkennen van een lvb te verbeteren. Zo is er o.a. een talkshowreeks geweest om aandacht te vragen voor deze groep.11 Deze talkshowreeks was gericht op zowel beleidsmakers en uitvoerders die te maken hebben met mensen met een lvb, zoals welzijnsinstellingen, gemeenten, werkgevers, woningcorporaties, zorg en justitiepartners. En is er een webinarreeks gehouden waar goede voorbeelden met elkaar werden gedeeld, zoals het webinar Goed uit de Bajes.12 Daarnaast is er onlangs de tool ontwikkeld «Je ziet het niet, dus leer het zien» van het Landelijk Kenniscentrum lvb met praktische handvatten voor het tijdig herkennen van een lvb.13 Deze tool is ontwikkeld voor professionals in het sociaal domein, het onderwijs en voor justitiepartners.
Acht u in het kader van het voorkomen van uitbuiting van jongeren met een licht verstandelijke beperking meer experimenten van samenwerking tussen zorg en politie nuttig? Zo ja, hoe gaat u die mogelijk maken? Zo nee, waarom niet?
Om jongeren (met en zonder een lvb) weerbaar te maken tegen de dreigingen van en het ronselen voor onder meer drugshandel en prostitutie investeert dit kabinet fors vanuit verschillende projecten, zoals «Preventie met Gezag», het programma «Samen tegen mensenhandel» en een landelijk online platform voor professionals en (potentiële) slachtoffers van criminele uitbuiting. Gelet op wat er allemaal al loopt, is het kabinet niet voornemens om nieuwe pilots op te zetten.
Het bericht dat de Duitse Rijksoverheid overweegt om mensen uit Turkije en Syrië die getroffen zijn door de aardbeving tijdelijk een visum te geven |
|
Kati Piri (PvdA), Songül Mutluer (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Berlijn overweegt snelle visa voor aardbevingsslachtoffers»?1
Ja.
Deelt u de mening dat we slachtoffers van de aardbevingen in Turkije en Syrië op alle mogelijke manieren bij moeten staan?
De aardbevingen in Turkije zijn verschrikkelijk en de slachtoffers verdienen onze steun. Onmiddellijk na de aardbeving heeft Nederland het Urban Search and Rescue (USAR) team ingezet in Turkije evenals een vliegtuig voor medische evacuatie. Tegelijkertijd heeft Nederland voor hulpverlening aan de Syrische slachtoffers meteen 10 miljoen euro ter beschikking gesteld aan de VN en de Dutch Relief Alliance. In aanvulling hierop heeft de Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking namens het kabinet nog eens 10 miljoen euro bijgedragen aan de Giro 555-actie van de Samenwerkende Hulp Organisaties voor hulp aan zowel Turkije als Syrië. Deze middelen gebruiken de hulporganisaties om de Syrische bevolking te voorzien in de eerste levensbehoeften, zoals water, voedsel, onderdak en medische hulp. In maart organiseert de EU een donorconferentie en zal EU steun worden besproken.
Bent u daarom bereid in navolging van Duitsland en België2 ook voor Turken en Syriërs die Nederlandse familieleden en vrienden hebben snel en eenvoudig een visum te verlenen zodat zij in Nederland bij kunnen komen en het rampgebied kunnen ontvluchten? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken faciliteert, in nauwe samenspraak met het Ministerie van JenV, eerste/tweede graads-familieleden van Nederlanders uit het aardbevingsgebied bij de aanvraag van een Schengenvisum. De visumaanvragen van deze Turkse of Syrische getroffenen worden met voorrang ingenomen. Daartoe zijn de ambassades en externe dienstverlener in de regio geïnstrueerd. Tevens wordt op deze aanvragen met voorrang besloten, teneinde de visumaanvrager snel uitsluitsel te kunnen bieden. Hierbij bestaat begrip als niet alle documenten beschikbaar zijn in geval deze bij de aardbeving verloren zijn gegaan. Enkele Schengenlidstaten, zoals Duitsland, betrachten een vergelijkbare coulance. Nederland blijft met deze landen voortdurend in gesprek om het visumbeleid af te stemmen. Wel dient aan de hand van de overlegde documenten conform de EU visumcode getoetst te worden of terugkeer van de aanvrager na afloop van het visum gewaarborgd is. Bij een positieve beslissing wordt het Schengenvisum voor 90 dagen afgegeven. Aanvragen zullen, zoals ook nu het geval is, op individuele basis getoetst worden.
Op welke manieren staat u in contact met andere landen om het visumbeleid Europees te coördineren?
Met de Schengenpartners, in het bijzonder de landen met een omvangrijke Turkse en/of Syrische diaspora, wordt lokaal en op hoofdstedelijk niveau intensief contact onderhouden om het visumbeleid t.a.v. Turkse en Syrische getroffenen in het rampgebied onderling zoveel mogelijk af te stemmen. Bredere afstemming vindt tevens plaats binnen de relevante EU gremia en zo nodig op het niveau van de Raad van Ministers.
Kunt u een overzicht geven van de stappen die andere landen nemen ten aanzien van het versoepelen van visa voor slachtoffers van de aardbevingen?
De meeste Schengenlidstaten met een omvangrijke Turkse en/of Syrische gemeenschap faciliteren getroffen eerste/tweede graads- familieleden uit het rampgebied door voorrang te verlenen bij de inname en de behandeling van een Schengenvisumaanvraag. Binnen het toetsingskader van de EU visumcode trachten enkele lidstaten, waaronder Nederland en Duitsland, zoveel mogelijk rekening te houden met zaken die in de aardbeving verloren gegaan kunnen zijn. Voorts heeft een aantal lidstaten de personele capaciteit uitgebreid of doet een groter beroep op externe dienstverleners in Turkije.
Het bericht 'Zorgen om online gokken in de klas: ‘Ze denken snel geld te verdienen’' |
|
Michiel van Nispen , Kees van der Staaij (SGP), Songül Mutluer (PvdA), Mirjam Bikker (CU) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Zorgen om online gokken in de klas: «Ze denken snel geld te verdienen»»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat er een toename van online gokken onder jongeren onder 18 jaar is en dat dit de groep jongeren betreft die nog op de middelbare school zit en dat het online gokken dus ook op de middelbare school plaatsvindt?
De berichtgeving dat jongeren onder de 18 online kunnen gokken is mij bekend. Of dit is toegenomen is niet bekend, omdat er geen recente cijfers zijn over het aantal minderjarigen dat deelneemt aan online kansspelen. Dat neemt niet weg dat ik signalen van jongeren die online gokken in de klas zorgelijk vind en gokken onder minderjarigen wil voorkomen. In de Wet op de kansspelen zijn daarom ook strenge regels opgenomen voor aanbieders. Zij moeten zorgvuldig de identiteit en leeftijd van (potentiële) spelers controleren, voordat iemand werkelijk kan gaan spelen. De Kansspelautoriteit (Ksa) houdt hierop toezicht. De Ksa heeft tot nu toe geen signalen ontvangen dat deze regels door vergunninghouders worden omzeild.
Er kan echter niet worden uitgesloten dat een geverifieerde speler minderjarigen laat spelen op zijn account. Dat is voor een aanbieder niet te controleren. Aanbieders aangesloten bij brancheorganisaties Vergunde Nederlandse Online Kansspelaanbieders (VNLOK) en Nederlandse Online Gambling Associatie (NOGA) hebben mij laten weten dat zij accounts blokkeren op het moment dat zij signalen hebben dat geverifieerde spelers minderjarigen toegang geven tot hun account.
Ik wil voorkomen dat deelnemen aan online kansspelen door minderjarigen op welke manier dan ook genormaliseerd wordt. Zo mag reclame niet gericht worden op minderjarigen en voor risicovolle kansspelen ook niet op jongvolwassenen. Deze regels scherp ik verder aan met het aanstaande verbod op ongerichte reclame voor online kansspelen. Daarnaast zet ik in op meer voorlichting. In samenwerking met de Ksa en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) verken ik hoe wij in kunnen zetten op bewustwording van de risico’s van online kansspelen bij jongeren. Om deze groep niet onnodig aan te zetten tot deelname kijk ik naar gerichte activiteiten die voor een groot deel ook bedoeld zijn voor de omgeving van jongeren, zoals leraren en ouders. Ik ben hierover in gesprek met verschillende partijen, waaronder verslavingsdeskundigen en experts op het gebied van financiële gezondheid. In het voorjaar ontvangt uw Kamer een brief waarin ik nader in ga op deze bewustwordingsactiviteiten.
Wat vindt u er van dat het schijnbaar kinderlijk eenvoudig is voor kinderen om te gokken, bijvoorbeeld via het gebruik van accounts van familieleden of vrienden, die boven de 18 jaar zijn? Wat zegt dit u over hoe serieus gokbedrijven hun wettelijke verplichting nemen om uit te sluiten dat minderjarigen op hun websites gokken?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid op korte termijn nader te onderzoeken hoe het kan dat deze minderjarigen deze toegang verkrijgen?
In algemene zin merk ik op dat er via het verslavingspreventiefonds onderzoek wordt gedaan naar het voorkomen en beperken van kansspelverslaving, met als een van de belangrijkste onderzoeksthema’s kwetsbare groepen zoals jongeren. Ik laat niet specifiek onderzoek doen naar de manieren waarop minderjarigen toegang kunnen krijgen tot accounts van geverifieerde spelers. Ik vind het vooral belangrijk dat aanbieders en spelers hun verantwoordelijkheid nemen, zodat voorkomen wordt dat minderjarigen toegang krijgen tot (online) kansspelen. Ik vind het wel zorgelijk en onwenselijk wanneer minderjarigen, ondanks strenge maatregelen, toch manieren willen vinden om deel te nemen aan kansspelen. Daarom verken ik samen met het Ministerie van VWS en de Ksa de mogelijkheden voor bewustwordingsactiviteiten, zodat de jongeren zelf en ook hun omgeving doordrongen zijn van de risico’s van kansspelen.
Deelt u de mening dat het online gokken schadelijk is voor niet alleen de ontwikkeling voor de jongeren, maar dat dit ook schadelijk kan zijn voor jongeren als dit aankomt op hun latere omgang met geld en eventuele schulden?
Ja. Jongeren vormen bij uitstek een groep die kwetsbaar is voor de verslavingsrisico’s van kansspelen. De gevolgen van schulden zijn groot, zeker voor jongeren: hun opleiding kan hieronder lijden en ze beginnen met een achterstand aan hun volwassen leven. Om deze redenen zijn in de wet op de kansspelen maatregelen opgenomen ter bescherming van jongeren en verken ik samen met het Ministerie van VWS en de Ksa de mogelijkheden voor bewustwordingsactiviteiten.
Hoe denkt u dat het komt dat online gokken onder jongeren, ook die in de leeftijd 18 tot 24 jaar vallen, het imago heeft dat het laagdrempelig toegankelijk is, een «spel» is en dat het een manier is om snel en makkelijk geld te verdienen? Ziet u inspanningen van de gokbranche om dit beeld te ontkrachten?
Ik kan mij voorstellen dat onder jongeren sneller het beeld leeft dat online kansspelen toegankelijke spellen zijn waarmee geld kan worden verdiend. We weten immers dat de hersenen van jongeren nog vol in ontwikkeling zijn, bijvoorbeeld waar het gaat om impulscontrole. Daarom kijk ik ook naar gerichte bewustwordingsactiviteiten, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 en 3. Daarnaast schrijft de wet reeds voor dat reclame voor kansspelen niet misleidend mag zijn. De indruk mag bijvoorbeeld niet gewekt worden dat deelname aan kansspelen een oplossing kan vormen voor financiële of andere persoonlijke problemen. Ik zie dat er kansspelaanbieders zijn die maatregelen treffen om jongeren beter te informeren en beschermen in aanvulling op de wettelijke kaders. Dat doen zij door bijvoorbeeld speellimieten voor jongvolwassenen en door reclame te beperken in aanloop naar het verbod op ongerichte reclame. Ik verwacht dat het aanstaande verbod op ongerichte reclame voor online kansspelen zal bijdragen aan een betere bescherming van jongeren.
Welke mogelijkheden ziet u om met scholen en preventiepartners middelbare scholieren weerbaarder te maken tegen de verleiding van online gokken?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 en 3 kijk ik samen met het Ministerie van VWS en de Ksa naar gerichte bewustwordingsactiviteiten om kwetsbare groepen bewust te maken van de risico’s van kansspelen. Waar mogelijk wordt aangesloten bij bestaande initiatieven. Daarnaast wordt vanuit het Verslavingspreventiefonds onderzoek gefinancierd ter vergroting van wetenschappelijke inzichten over het voorkomen en beperken van kansspelverslaving. Een van de onderzoeksthema’s is kwetsbare groepen, waarbij onder andere jeugdigen en jongvolwassenen als primair belangrijk worden gezien.
Ziet u met ons dat gokbedrijven keer op keer de regels voor reclame maken voor het online gokken voor minderjarigen niet serieus nemen, zoals ook blijkt uit de recente boete voor Jack’s door de Kansspelautoriteit?2
Ik zie dat er partijen zijn die de grenzen opzoeken van wat mogelijk is met kansspelreclame. De verschillen tussen aanbieders laten zien dat het nodig is om scherpere regels te stellen waar de Ksa stevig toezicht op houdt. Daarom stel ik alles in het werk om het verbod op ongerichte reclame voor online kansspelen zo snel mogelijk in werking te laten treden.
Wanneer is het wat betreft het kabinet genoeg? Bent u bereid om over te gaan tot een two-strikes-you’re-out-model waarbij gokbedrijven die herhaaldelijk jongeren bereiken, hetzij door advertenties hetzij door slechte leeftijdscontroles, al dan niet tijdelijk hun vergunning wordt ontnomen? Zo nee, op welke wijze laat u de gokindustrie dan wél zien dat het genoeg is geweest?
Een algemeen beginsel bij de uitvoering van toezicht en handhaving is dat een interventie wordt gepleegd die proportioneel is aan de overtreding en waarmee het beoogde doel wordt bereikt. Dat is in eerste instantie dat de overtreding gestopt wordt. De Ksa handhaaft volgens een handhavingsstrategie die uitgaat van de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. De ervaring leert dat normoverdragende gesprekken vaak al tot naleving van de regels leiden en lasten onder dwangsom niet nodig zijn. Wanneer een last onder dwangsom er niet toe leidt dat de wet wordt nageleefd kan daarnaast of in plaats van een last onder dwangsom ook een boete worden opgelegd. De Wet Koa geeft de Ksa naast het kunnen opleggen van lasten onder dwangsom en boetes ook nieuwe bevoegdheden, zoals het opleggen van een bindende aanwijzing. Hiermee kunnen ook bevorderaars, zoals betaaldienstverleners, en andere partijen die essentiële diensten verlenen worden gestopt. Hierin is maatwerk nodig en ik vind het belangrijk dat de toezichthouder de ruimte heeft om dit maatwerk te leveren. Een two-strikes-you’re out model past daar niet bij.
Op welk moment gaat het verbod op gokreclame nu eindelijk in?
Het besluit dat strekt tot een verbod op ongerichte reclame voor online kansspelen treedt uiterlijk 1 juli 2023 in werking.
De registratie van fraudeurs door verzekeraars |
|
Henk Nijboer (PvdA), Songül Mutluer (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Nederlandse verzekeraars spelen voor aanklager en rechter tegelijk»?1
Ja.
Mogen verzekeraars zelf een lijst van fraudeurs bijhouden? Zo ja, waarom en welke wet- of regelgeving staat dit toe of stelt hier voorwaarden aan? Zo nee, waarom niet?
Verzekeraars wisselen samen met in totaal ruim 160 financiële instellingen informatie met elkaar uit over incidenten via het zogenaamde Incidenten Waarschuwingssysteem Financiële Instellingen. Het waarborgen van de veiligheid en integriteit van de financiële sector is essentieel. Verzekeraars hebben dan ook de wettelijke verplichting tot het voeren van een beheerste en integere bedrijfsvoering.2 In dat kader moeten verzekeraars beschermende maatregelen nemen om effectief op te treden tegen criminaliteit (waaronder fraude en misbruik). Fraudeurs beperken zich immers zelden tot één instelling. Met het incidentenwaarschuwingssysteem geven verzekeraars dus invulling aan een wettelijke verplichting.
Het is belangrijk om te voorkomen dat verzekeraars betrokkenen te lichtvaardig in een register opnemen. De diensten van financiële instellingen zoals verzekeraars hebben namelijk betrekking op financiële producten die een normale deelname aan het economisch verkeer mogelijk maken. Met de registratie kunnen verzekeraars de toegang van personen tot financiële producten beperken. Het registreren van persoonsgegevens in een dergelijk register en specifiek van persoonsgegevens van strafrechtelijke aard in de zin van artikel 1 UAVG is daarom omgeven met veel wettelijke waarborgen en is in beginsel het domein van de overheid. Private organisaties mogen alleen persoonsgegevens van strafrechtelijke aard in Nederland verwerken wanneer de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) hiervoor toestemming verleent.3
De regels en waarborgen met betrekking tot het incidentenwaarschuwingssysteem zijn door vijf brancheverenigingen4 vastgelegd in het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen (PIFI).5 Het PIFI schept voorwaarden voor een behoorlijke en zorgvuldige gegevensverwerking. Per 1 april 2021 heeft de AP goedkeuring verleend aan dit protocol.6 Volgens de AP hebben financiële instellingen voldoende aangetoond dat zij een zwaarwegend belang hebben bij het gebruik van persoonsgegevens van strafrechtelijke aard in dit register. De AP heeft geconcludeerd dat behoorlijke en zorgvuldige gegevensverwerking binnen de wettelijke eisen aannemelijk is.
Weten verzekerden als zij door een verzekeraar aangemeld worden bij het zogeheten Extern Verwijzingsregister? Zo ja, hoe worden zijn daarvan op de hoogte gesteld? Zo nee, waarom weten zij dat niet?
Ja, verzekeraars stellen de betrokkene daar in beginsel van op de hoogte. Betrokkenen van wie persoonsgegevens in het incidentenwaarschuwingssysteem zijn opgenomen hebben volgens het PIFI recht op een mededeling van opname in het register. Een mededeling blijft alleen in uitzonderingssituaties achterwege. Dit is onder meer het geval voor zover dat noodzakelijk is in het belang van de voorkoming, opsporing en vervolging van strafbare feiten, de bescherming van de betrokkene of de rechten en vrijheden van anderen. De afweging om de mededeling achterwege te laten moet de verzekeraar vastleggen. Wanneer een betrokkene niet is geïnformeerd over opname in het register, wordt hij door de verzekeraar op de hoogte gesteld van opname zodra een toets heeft geresulteerd in een «hit». Dit gebeurt in situaties waarin een persoon bij een andere verzekeraar een verzekeringsaanvraag indient, en de andere verzekeraar in het incidentenwaarschuwingssysteem ziet dat de aanvrager is geregistreerd. De AP heeft geconcludeerd dat het voldoende aannemelijk is dat het PIFI voldoet aan de beginselen van rechtmatigheid, behoorlijkheid en transparantie.
Hoeveel klachten zijn er de afgelopen vijf jaar door verzekerden over plaatsing in het register bij het Klachteninstituut Financiele Dienstverlening (Kifid) ingediend en in hoeveel gevallen was het oordeel dat een verzekerde ten onrechte in dat register stond? Welke andere mogelijkheden hebben verzekerden nog meer om zich tegen plaatsing in het register te verzetten?
In 2021 heeft het Kifid 102 klachten gericht tegen verzekeraars behandeld met betrekking tot registratie in het incidentenwaarschuwingssysteem. Bij 17% van deze klachten heeft de geschillencommissie (in een uitspraak) de betrokkene geheel (4%-punt) of deels (13%-punt) in het gelijk gesteld. In 2022 heeft het Kifid 135 klachten gericht tegen verzekeraars behandeld. De geschillencommissie heeft dat jaar (in een uitspraak) bij 21% van deze klachten de betrokkene geheel (3%-punt) of deels (18%-punt) in het gelijk gesteld. In beide jaren heeft het Kifid in iets meer dan de helft van de gevallen de klacht opgelost via bemiddeling. Dat wil zeggen dat een oplossing is gevonden naar tevredenheid van de betrokkene en de verzekeraar. Deze oplossingen kunnen heel verschillend zijn, waaronder het verkorten van de duur van de registratie. In de overige situaties zijn de klachten ongegrond verklaard of om een andere reden afgelopen (bijvoorbeeld bij het tussentijds intrekken van de klacht door de betrokkene). Kifid beschikt niet over dergelijke (betrouwbare) informatie over het aantal klachten van betrokkenen voor de jaren 2018, 2019 en 2020.
Wanneer een persoon het niet eens is met opname in het incidentenwaarschuwingssysteem, kan hij in de eerste plaats bezwaar maken bij de verzekeraar die het incident registreert. De verzekeraar beoordeelt zo snel als mogelijk en in ieder geval binnen een maand na ontvangst van het bezwaar of het bezwaar gerechtvaardigd is. Indien hij het bezwaar gerechtvaardigd vindt, beëindigt hij direct de registratie. Wanneer dit niet het geval is, kan de betrokkene zich wenden tot het bestuur van de verzekeraar. Wanneer deze stap niet leidt tot een oplossing kan de betrokkene zicht wenden tot het Kifid, dan wel de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ) indien het geschil betrekking heeft op de zorgverzekering of ziektekostenverzekering, de AP of de bevoegde rechter.
Acht u het begrijpelijk dat verzekeraars geen aangifte doen van fraude maar de voorkeur geven aan het via het register kunnen opleggen van eigen maatregelen? Zo ja, waarom en acht u dit ook wenselijk? Zo nee, waarom niet?
Als volgens een verzekeraar in voldoende mate vaststaat dat een persoon betrokken is bij een gedraging die een bedreiging vormt, vormde of kan vormen voor de (financiële) belangen van klanten en/of medewerkers van de verzekeraar, voor de verzekeraar zelf, of voor de integriteit van de financiële sector, dan zal de verzekeraar volgens het PIFI in principe aangifte doen. In sommige situaties gebeurt dat, in overleg met het OM, niet (meteen). In zaken waar sprake lijkt van het in georganiseerd verband op grote schaal misbruik maken van het stelsel van financiële dienstverlening, bepaalt de verzekeraar conform het PIFI in overleg met het OM op welk moment de verzekeraar het beste aangifte kan doen en bij welke opsporingsinstantie dat het meest effectief is. Bij klachtmisdrijven zoals het schenden van geheimen kan alleen het slachtoffer aangifte doen, niet de verzekeraar. Verder is in het PIFI bepaald dat verzekeraars het proportionaliteitsbeginsel in acht moeten houden bij de keuze om over te gaan tot aangifte van een strafbaar feit. De verzekeraar maakt deze afweging en legt deze vast.
Personen en private organisaties zoals een verzekeraar hebben nooit een verplichting om aangifte te doen van een strafbaar feit zoals fraude. Het kabinet heeft er begrip voor dat verzekeraars niet in alle situaties overgaan tot aangifte, maar een afweging maken op basis van proportionaliteit. Een aangifte kan namelijk voor de betrokkene verstrekkende gevolgen, bijvoorbeeld ten aanzien van het vinden of behouden van werk. Een situatie waarbij aangifte doen volgens het PIFI disproportioneel kan zijn is bijvoorbeeld wanneer een jongere die door middel van het beschikbaar stellen van zijn of haar bankrekening betrokken is bij fraudeleuze praktijken of wanneer een first offender zich niet bewust was van de gevolgen van zijn handelen.
Ook registratie in het incidentenwaarschuwingssysteem kan nadelige gevolgen hebben voor de betrokkene, maar die zijn vaak minder verstrekkend dan wanneer de verzekeraar tevens aangifte doet van een strafbaar feit. Dat verzekeraars zorgvuldig afwegen of aangifte naast registratie proportioneel is, betekent niet dat zij in het algemeen lichtvaardig omgaan met registratie. Ook wanneer een verzekeraar over gaat tot registratie en geen aangifte volgt, blijft het uitgangspunt dat de verzekeraar moet kunnen aantonen dat in voldoende mate vaststaat dat de gedraging de kwalificatie strafbaar feit kan dragen en dat voldoende bewijs van betrokkenheid tegen de betrokkene beschikbaar is. In die zin kan de betrokkene baat hebben wanneer een verzekeraar niet overgaat tot het doen van aangifte. De AP heeft het proportionaliteitsbeginsel ook nadrukkelijk meegewogen in het uiteindelijke positieve oordeel ten aanzien van het PIFI.
Deelt u de mening dat strafbare feiten zoals fraude bij voorkeur via het strafrecht aangepakt zouden moeten worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Een aanpak van criminaliteit, zoals verzekeringsfraude, is pas effectief als de repressie via het strafrecht wordt voorafgegaan door effectieve preventie. De inzet van verzekeraars is hierop gericht en vult de aanpak aan. Uiteraard moeten er zowel bij de strafrechtelijke repressie als preventie goede rechtswaarborgen zijn. Die zijn er in mijn ogen en in die van de AP ook. In dit kader vind ik het daarom goed dat het uitgangspunt in het PIFI is dat een verzekeraar aangifte doet van strafbare feiten. Zoals ik in het antwoord op vraag 5 ook toelicht, heb ik er echter ook begrip voor dat verzekeraars niet altijd over gaan tot aangifte vanwege onder andere proportionaliteitsoverwegingen.
Deelt u de mening dat er betere regels en waarborgen moeten komen voor het bijhouden van een register van fraudeurs door verzekeraars? Zo ja, aan welke regels en waarborgen denkt u en hoe gaat u hier zorg voor dragen? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat deel ik niet met u. Er zijn diverse wettelijke waarborgen ten aanzien van het beschermen van persoonsgegevens van strafrechtelijke aard. Voor het verwerken van zulke persoonsgegevens door private organisaties zoals verzekeraars moet de AP onder meer een vergunning verlenen. De AP toetst in dat kader of behoorlijke en zorgvuldige gegevensverwerking binnen de wettelijke eisen aannemelijk is. In 2021 heeft de AP geconcludeerd dat dit het geval is. Ik vind het PIFI een voorbeeld dat laat zien dat de verwerking van persoonsgegevens van strafrechtelijke aard kan, binnen de gestelde wettelijke waarborgen.
Het bericht dat de politie kleine criminaliteit laat schieten |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Politie laat kleine criminaliteit schieten: oplichting, dierenmishandeling en 200 wietplanten op zolder blijven liggen»?1
Ja.
Kent u het in het bericht genoemde interne beleidsdocument? Zo ja, wat is de inhoud daarvan en kunt u een afschrift daarvan aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, kunt u dan alsnog kennisnemen van dat document en het aan de Kamer doen toekomen?
Ik heb van het document kennis genomen en van het Openbaar Ministerie (OM) een toelichting ontvangen. Ik kan het nu nog niet delen met uw Kamer, omdat het nog onderwerp van bespreking is met de burgemeesters in de regionale eenheid Oost-Nederland. Het OM laat aan mij weten wanneer die bespreking is afgerond en doet mij dan de actueelste versie toekomen. Die zal ik met een volgend halfjaarbericht Politie aan uw Kamer doen toekomen.
Welke delicten staan er op die lijst en welke afspraken zijn er gemaakt over hoe in het geval van een aangifte van een dergelijk delict er met die aangifte om moet worden gegaan?
Het document uit Oost Nederland vloeit voort uit en is onderdeel van het volledige kader waarbinnen keuzes in de opsporing worden gemaakt. Daarom geef ik daar eerst een schets van. Capaciteit is altijd schaars. Het maken van keuzes in de opsporing is niet eenvoudig. Het is ook niet nieuw, maar behoort standaard tot het werk van OM en politie en vindt plaats onder gezag van het OM. De aanwijzing voor de opsporing van het OM, die voor veelvoorkomende criminaliteit concreter is uitgewerkt in het landelijk screenings- en selectiviteitskader, vormt het landelijk afwegingskader. Deze beide documenten zijn openbaar2. Dit kader op hoofdlijnen biedt ruimte voor verdere regionale of lokale invulling in samenspraak met de burgemeester in de gezagsdriehoek. Van een dergelijke regionale invulling is in Oost Nederland nu sprake. Het document zal derhalve besproken worden in de gezagsdriehoeken, maar ook in het Regionaal en in het Districtelijk Veiligheidsoverleg, waarin burgemeesters, districts- en eenheidsleiding, parketleiding en gebiedsofficier periodiek bijeenkomen.
Het document waarover De Gelderlander schrijft is een intern operationeel werkinstrument. Het is te beschouwen als een levend instrument dat telkens kan worden geactualiseerd indien de omstandigheden of ervaringsfeiten daartoe aanleiding geven, uiteraard in overleg met de politie Oost-Nederland en de lokale driehoeken.
Het document is bedoeld om de basisteams van de politie in de eenheid Oost-Nederland extra houvast te geven bij het maken van de dagelijkse afwegingen en keuzes in de opsporing van veelvoorkomende criminaliteit3. Het document is in lijn met het selectiviteitskader, maar maakt het nog een stap concreter. Ik benadruk dat het delict hierin niet het uitgangspunt is. Met andere woorden: het is niet een lijst van delicten die nooit worden opgepakt. Het uitgangspunt is het moment waarop politie tegen capaciteitsgrenzen oploopt en keuzes moet gaan maken over welke zaken wel en welke zaken niet strafrechtelijk kunnen worden opgepakt. Als voorbeelden van delicten waar in een dergelijke situatie de keuze gemaakt kan (niet: móet) worden om de zaak niet op te pakken, worden onder andere de volgende genoemd: dierenmishandeling, tanken zonder te betalen, mondelinge bedreigingen, kleine diefstallen en inbraken in auto’s, schuren en garages. Bij de afwegingen die bij het maken van zo’n keuze worden gemaakt speelt de aanwezigheid van concrete aanknopingspunten voor opsporing, en in samenhang daarmee de kans op bewijsbaarheid, een rol. Belangrijke factoren die daarnaast worden meegewogen zijn de impact van het strafbare feit op slachtoffers en maatschappij, de persoon van de verdachte en de context waarin het strafbare feit heeft plaatsgevonden. Ook wordt bezien of een niet-strafrechtelijk interventie meer betekenis kan hebben. Deze factoren maken ook allemaal deel uit van het landelijke selectiviteitskader.
Aanvullend is het goed om te benoemen dat met de informatie uit meerdere niet-opgepakte zaken een patroon zichtbaar gemaakt kan worden op basis waarvan politie, met toestemming van het OM, opsporingsmiddelen kan inzetten die de kans op het opsporen van de dader vergroten. Op vergelijkbare wijze kan de informatie uit niet-opgepakte zaken, bijvoorbeeld van kleine hennepplantages op zolders van woonhuizen, een belangrijke rol spelen bij het aanpakken van een achterliggend crimineel netwerk.
Deelt u de mening dat het pijnlijk voor de slachtoffers én voor de politie en het Openbaar Ministerie (OM) zelf is dat er bij gebrek aan capaciteit een lijst van wetsovertredingen opgesteld moet worden van delicten waarvoor in opsporing en vervolging geen of weinig aandacht meer is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Capaciteit is altijd schaars. Het maken van keuzes in de opsporing is dan ook niet nieuw, maar behoort standaard tot het werk van OM en politie. In mijn antwoord op vraag 2 heb ik geschetst hoe dat is vormgegeven en hoe het werkinstrument in Oost Nederland daar in past.
Ik heb de Kamer sinds eind 2020 herhaaldelijk geïnformeerd over de onderbezetting bij de politie, over de zorg die ik daarover heb en over de maatregelen die we nemen om de werkdruk die ermee gepaard gaat waar mogelijk te verlichten4. Ik heb daarbij aangegeven dat die situatie voor de gezagen, dus OM en burgemeesters, betekent dat er op dagelijkse basis helaas in nog meer scherpte en schaarste dan voorheen keuzes gemaakt moeten worden over de inzet van de politie. In basisteams waar de werkdruk erg hoog is kan dit in de praktijk helaas betekenen dat agenten moeilijke keuzes moeten maken die voor slachtoffers teleurstellend kunnen zijn.
Wat gebeurt er in de genoemde regio concreet met een unieke aangifte van een diefstal van een fiets uit een schuurtje of met een aangifte van een mondelinge bedreiging?
Elke unieke aangifte wordt door de politie opgenomen. Hierin wijkt de politie-eenheid Oost-Nederland niet af van het landelijke beleid. Of een aangifte ook verder strafrechtelijk wordt opgepakt hangt af van de uitkomst van de afwegingen op basis van het selectiviteitskader en het werkinstrument zoals in het antwoord op vraag 3 beschreven.
Weten slachtoffers die aangifte komen doen van een delict dat op de genoemde lijst staat dat die aangifte wellicht tot geen of weinig opsporingshandelingen gaat leiden of worden zij daarvan op de hoogte gesteld? Zo ja, hoe reageren deze slachtoffers doorgaans? Zo nee, waarom niet?
Zoals de Kamer weet zetten wij ons in voor de rechten en belangen van slachtoffers, zodat zij een sterke positie in het recht hebben en de hulp en ondersteuning krijgen die zij nodig hebben. Het tijdig en volledig informeren van slachtoffers is daar onderdeel van. Wij hebben dit regelmatig aan de orde in gesprekken met politie en OM.
De politiemedewerker die de aangifte opneemt, legt altijd aan het slachtoffer uit wat het vervolg op een aangifte kan zijn. De beslissing over wat er vervolgens met de aangifte gebeurt ligt bij functionarissen van politie en OM verderop in het proces. Dit wordt beschreven in het selectiviteitskader, waarop ik in het antwoord op vraag 3 ben ingegaan. De aangever wordt altijd schriftelijk, en afhankelijk van de context ook mondeling, in kennis gesteld van de beslissing wat er met de aangifte gebeurt. Doorgaans reageren slachtoffers begripvol op de keuzes die gemaakt worden.
Wordt aan genoemde slachtoffers daar waar gewenst wel slachtofferhulp aangeboden of naar andere oplossingen zoals herstelrecht gezocht? Zo ja, in welke mate wordt daar gebruik van gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Indien een zaak niet strafrechtelijk wordt opgepakt, betekent niet dat er geen enkele interventie wordt gepleegd. De politie voert bijvoorbeeld stopgesprekken, laat een ruiming uitvoeren, stuurt partijen door naar Perspectief Herstelbemiddeling, schakelt buurtbemiddeling in, doet een aanmelding bij een zorg- en veiligheidshuis of speelt een rol bij het regelen van de schade. In het selectiviteitskader wordt een aantal mogelijkheden genoemd en het Oost-Nederlandse werkinstrument geeft bijvoorbeeld aan dat bij een jeugdige die voor het eerst zijn/haar bankrekening of pinpas ter beschikking heeft gesteld voor criminele doeleinden (een zgn. money mule) een vorm van reprimande of stopgesprek toegepast moet worden. Op dit moment is er geen informatie voorhanden in welke mate gebruik wordt gemaakt van herstelbemiddeling. Zie hierover ook het antwoord bij vraag 12.
Gaat het opstellen van een genoemde lijst verder dan het afwegen van aan welke prioriteiten er in opsporing en vervolging moeten worden gesteld? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Nee; zie het antwoord bij vraag 4.
Zijn er meer politieregio’s in Nederland waar dergelijke lijsten ook bestaan? Welke regio’s betreft dit en wat is de inhoud van die lijsten?
Bij het OM zijn centraal geen signalen bekend dat voor andere regionale eenheden een nadere invulling van het selectiviteitskader is gemaakt zoals het operationele werkinstrument in Oost-Nederland. Het is echter mogelijk dat men daarvoor ook in andere eenheden op enig moment aanleiding zal zien. Zoals toegelicht bij vraag 2 laat het landelijk afwegingskader ruimte voor een dergelijke nadere regionale of lokale invulling. Dat vloeit voort uit de gezagsrol van het OM en maakt het deel uit van het standaardwerk van OM en politie in de regionale eenheden.
Deelt u de mening dat van het geven van weinig aandacht aan in het bericht genoemde delicten plus het eerder moeten schrappen van 1200 politierechterzaken het signaal uitgaat dat deze zogenoemde kleine criminaliteit niet meer serieus genomen kan worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het OM en de politie nemen de kleine, of veelvoorkomende, criminaliteit zeker serieus. Zij weten uit ervaring dat iets «klein» kan heten, maar voor een slachtoffer heel groot kan zijn. Zoals in de antwoorden hierboven toegelicht, maakt de politie onder gezag van het OM bij het behandelen van aangiftes keuzes die erop zijn gericht om energie en tijd op de juiste zaken te richten.
De reden voor het seponeren van politierechterzaken in Gelderland was een gebrek aan capaciteit bij de rechtbank Gelderland5. De rechtspraak (maar ook het OM) krijgt op grond van het coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) middelen om de capaciteit te vergroten. Daarnaast werken zowel Rechtspraak als OM onder meer in ketenverband aan het verkorten van doorlooptijden en aan een beter zicht op de voorraden.
Deelt u de mening dat de aanhoudende druk op politie, OM en rechtspraak verlicht moet worden? Zo ja, hoe en op welke termijn gaat u zorgen voor minder druk en daarmee betere behandeling van ook kleine criminaliteit? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Ja, ik deel de mening dat die druk verlicht moet worden en ik span me daar ook doorlopend voor in.
Onderdeel van de intensivering van 200 mln. op veiligheid, die volgt uit de eind 2021 aangenomen motie-Hermans, is een uitbreiding van de operationele politiecapaciteit met 700 fte agenten voor de basisteams. Na overleg in het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie (LOVP) heb ik de verdeling van deze 700 fte over de eenheden vastgesteld. Met de regioburgemeesters en de voorzitter van het College van Procureurs-Generaal is besproken dat er, naast wijkagenten, «digitale wijkagenten» en andere agenten voor in de wijk, ook behoefte is aan agenten die in de basisteams gaan werken aan de opsporing van veel voorkomende criminaliteit. De verdeling binnen de eenheden is uiteindelijk aan de gezagen, dus aan de hoofdofficier van justitie en aan de burgemeesters. Het eerste deel van de extra agenten zal in 2026 als volledig opgeleide agent van de politieacademie komen6.
Zoals ik in het antwoord op vraag 10 heb toegelicht krijgen OM en Rechtspraak op grond van het Coalitieakkoord middelen om onder meer de capaciteit te vergroten. Het betreft middelen ter hoogte van in totaal € 200 mln. voor de «versterking justitiële keten», waaronder vooral rechtspraak en OM. Het gaat om een oplopende reeks van € 50 mln. in 2022 oplopend naar € 200 mln. vanaf 2025.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze vorm van criminaliteit daar waar dat mogelijk is buiten het strafrecht om gaat worden opgelost bijvoorbeeld door middel van herstelrecht, een waarschuwing op hulpverlening? Welke verlichting van de druk op de justitiële keten verwacht u hierdoor?
Binnen de politie is er in toenemende mate aandacht voor betekenisvolle interventies voor de burger. Dit is ook verwoord in het selectiviteitskader, waarnaar ik o.a. bij vraag 3 heb verwezen. Dit betekent dat meer wordt stilgestaan bij de hulpvraag van burgers en vervolgens bij de vraag met welk soort interventie zij (zowel slachtoffer als dader) het meest zijn gediend. Dat hoeft niet altijd het strafrecht te zijn. Het streven is dat steeds meer politiemedewerkers zich in een zo vroeg mogelijk stadium afvragen of het (onderliggende) probleem beter buiten het strafrecht om kan worden opgelost. Een gunstig effect hiervan is dat het kan bijdragen aan het verminderen van de druk op de strafrechtketen. Onder de noemer «betekenisvolle intake» is in 2022 een aantal pilots gestart, waarvan de uitkomst wordt gebundeld om verder te brengen binnen de politieorganisatie.
Een doorverwijzing van de politie naar een herstelrechtvoorziening, zoals Perspectief Herstelbemiddeling, behoort tot het inzetten van betekenisvolle interventies. Om de inzet van herstelrecht verder te stimuleren wordt op dit moment het Beleidskader herstelrechtvoorzieningen gedurende het strafproces geëvalueerd. Gelet op het vereiste van vrijwillige deelname aan herstelrecht, is goede informatie hierover essentieel. Mijn aandacht zal in de komende periode in het bijzonder uitgaan naar de communicatie en goede voorlichting op dit punt. In mijn brief van 1 november jl. heb ik uw Kamer uitgebreider geïnformeerd over de initiatieven van politie en een aantal ontwikkelingen op het vlak van herstelrecht7.
Het zal niet eenvoudig zijn om de inzet van herstelrecht te vertalen naar winst in termen van middelen, capaciteit of invloed op de duur van de strafrechtelijke procedure. Op dit moment is dat in ieder geval niet mogelijk.
Het gebrek aan hulp aan gestrafte jongeren |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Helft gestrafte jongeren krijgt door rechter opgelegde hulp niet»?1
Ja.
Erkent u dat in zeker de helft van de gevallen de hulp die rechters opleggen aan gestrafte jongeren niet of pas veel te laat gegeven wordt? Zo ja, beschikte u al eerder over signalen of cijfers dat deze hulp niet of te laat wordt gegeven en welke signalen of cijfers betreft het dan? Zo nee, over welke andere gegevens beschikt u?
De informatie over niet (tijdige) beschikbaarheid van hulp op grond van een uitspraak van de kinderrechter wordt niet (landelijk) geregistreerd. De gemeenten, die verantwoordelijk zijn voor de organisatie en financiering, houden dit niet bij, en ook de Gecertificeerde Instellingen (GI’s) en de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) doen dit niet. Het door de RvdK genoemde getal is een eigen inschatting. Ik heb wel eerder van verschillende jeugdstrafrechtketenpartners signalen over de niet (tijdige) beschikbaarheid van deze hulp gekregen en hierover schriftelijke vragen van uw Kamer beantwoord.2
Deelt u de mening van de onderzoekers van de Raad voor de Kinderbescherming dat het uitblijven van die hulp er mede toe kan leiden dat jonge delinquenten recidiveren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening. Het is heel belangrijk dat deze hulp beschikbaar is en het vonnis van de rechter wordt uitgevoerd. Deze jongeren moeten hulp krijgen om hun gedrag te verbeteren en niet opnieuw de fout in te gaan.
Beschikt u over cijfers of andere informatie waaruit het verband blijkt tussen het uitblijven van hulp aan een gestrafte jongere en het terugvallen in crimineel gedrag? Beschikt u over cijfers of andere informatie waaruit blijkt dat hulp aan gestrafte jongeren werkt om het terugvallen in crimineel gedrag te voorkomen? Zo ja, over welke cijfers of informatie beschikt u? Zo nee, kunt u dit dan alsnog laten onderzoeken?
Nee, dit is niet in cijfers terug te vinden. De Recidivemonitor van het WODC bevat informatie over recidive. Op basis van deze informatie kan geen koppeling worden gemaakt tussen recidive en de (tijdige) beschikbaarheid van opgelegde jeugdhulp, omdat dit niet (landelijk) wordt geregistreerd. Daarnaast is het, ook als de jeugdhulp wel geregistreerd zou worden, te complex om dit specifieke verband te onderzoeken.
Deelt u de mening dat het aanbieden van lichtere hulp dan de hulp die jongeren nodig hebben, slechts een onvolkomen noodoplossing kan zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, de RvdK adviseert op grond van een gestructureerde risicotaxatie welke hulp passend en nodig is. Gelet op de problematiek is dat vaak specialistische hulp. Lichtere hulp is dan niet afdoende.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat gemeenten in staat worden gesteld om de benodigde specialistische zorg voor gestrafte jongeren wel in te kopen?
Ik werk samen met de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) aan het wetvoorstel «Wet verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen» en de Hervormingsagenda Jeugd om de wijze van inkoop van specialistische jeugdhulp beter te borgen. Beide trajecten zijn onder meer gericht op versterken van regionale samenwerking voor gemeenten, landelijke contractering van specialistische zorg en standaardisatie met betrekking tot contracten en kwaliteitskader.
Ook ondersteun ik gemeenten met de leergang Inkoop Jeugdhulp in het strafrechtelijk kader. In deze leergang wordt de kennis van gemeenten over deze specifieke jeugdhulp versterkt en gekeken naar mogelijkheden voor goede inkoopstrategie. Ten slotte werkt de Staatssecretaris van VWS samen met de VNG aan de Aanpak wachttijden, waarin gemeenten en regio’s ondersteund worden om te komen tot een structurele aanpak van de wachttijden voor jeugdhulp.
Acht u het wenselijk indien niet alle gemeenten in staat blijven om de juiste zorg voor gestrafte jongeren zelf in te kopen, dat u dit centraal op rijksniveau gaat regelen? Zo ja, acht u de tijd rijp om hiertoe over te gaan? Zo nee, waarom niet?.
Naast de trajecten genoemd in het antwoord op vraag 6 loopt er vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid een verkenning naar jeugdhulp in strafrechtelijk kader, met als doel inzicht te krijgen in de specifieke typen jeugdhulp waar het hier om gaat, de aantallen, de kosten, de knelpunten en de mogelijke oplossingsrichtingen. Deze verkenning moet, in samenhang met de trajecten genoemd in het antwoord op vraag 6, leiden tot een scenario waarin door de wijze van de inkoop geborgd wordt dat de jeugdhulp die is opgelegd door de rechter of noodzakelijk wordt geacht door de jeugdreclassering, ook uitgevoerd wordt. Zodra hier meer duidelijkheid over is zal ik uw Kamer informeren.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat hulpverleners in de jeugdzorg voor gestrafte jongeren minder tijd aan administratie en meer tijd aan het verlenen van hulp kunnen gaan besteden?
De meeste tijd en aandacht moet uitgaan naar het verlenen van jeugdzorg. Daarom is blijvende aandacht en actie voor het terugdringen van administratieve lasten en regeldruk belangrijk. Het Ketenbureau i-sociaal domein (i-sd) ondersteunt gemeenten en aanbieders daarbij, vooral op het gebied van inkoop en aanbesteden, en het verbeteren van de informatievoorziening. Voor de Jeugdwet is het Ketenbureau i-sd samen met gemeenten en aanbieders aan de slag met het standaardiseren van contracten en diensten/producten.
De ernstige tekortkomingen bij jeugdgevangenissen |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de oproep van de vier inspecties om jongeren alleen nog in een Justitiële Jeugdinrichting (JJI) te plaatsen als zij er een passende behandeling en verantwoord verblijf kunnen krijgen en dat de kritische grens voor het goed uitvoeren van het jeugdstrafrecht is bereikt (Kamerstuk 24 587, nr. 876)?1
Ja, op 1 februari 2023 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de maatregelen die ik naar aanleiding van de oproep van de vier inspecties tref.2
Heeft u inmiddels met de vier inspecties daarover overlegd? Zo ja, wat was de uitkomst van die gesprekken? Zo nee, waarom niet gaat u dit alsnog doen?
Ik ben over deze inspectiebrief niet in gesprek geweest met de inspecties. Wel is er naar aanleiding van de inspectiebrief op ambtelijk niveau tweemaal een gesprek geweest met de inspectie Justitie en Veiligheid. Hier is namens de vier inspecties de brief nader toegelicht. Ik ben hierover uitvoerig geïnformeerd. De inspecties gaven aan zich al langere tijd zorgen te maken over de kwaliteit van het verblijf en de behandeling in de JJI’s, en dat zij hier de afgelopen tijd te weinig verbetering in hebben gezien. Ik deel deze zorgen. Daarom heb ik deze maand aanvullende maatregelen getroffen.
Deelt u de mening dat het belangrijkste doel van het jeugdstrafrecht het terugdringen van recidive door het bevorderen van gedragsverandering is? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat naar aanleiding van de bevindingen van de vier inspecties de reguliere JJI’s niet altijd voor een dergelijke adequate bestraffing kunnen zorgen en welke consequenties verbindt u daaraan? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Ik deel deze mening. Voor mij is een belangrijk uitgangspunt dat een jongere een passende sanctie krijgt en tijdens zijn of haar verblijf in een JJI begeleid wordt om gedragsverandering te bevorderen en zo recidive terug te dringen of te voorkomen. In de JJI’s staat een goede terugkeer naar de samenleving dan ook centraal. Echter, de JJI’s kampen al langer met een tekort aan personeel en druk op de capaciteit waardoor het verblijf en een passende behandeling onder druk staan. Mijn ambtsvoorganger heeft eerder maatregelen getroffen om dit te verbeteren, maar deze hebben tot op heden onvoldoende effect gehad. Ik heb daarom, zoals hiervoor vermeld, onlangs aanvullende maatregelen getroffen.3 Ik heb hierbij een afweging moeten maken tussen verschillende belangen: de pedagogische ontwikkeling en rechtspositie van de jongeren, de druk op het personeel, de veiligheid in de JJI’s en het belang van de samenleving. Met deze aanvullende maatregelen beoog ik dat de bezetting van personeel op de leefgroepen op orde komt, en dat hiermee ook de kwaliteit van verblijf en behandeling voor jongeren op peil wordt gebracht, waardoor het beoogde doel, het terugdringen van recidive, centraal kan staan.
Hebben rechters recentelijk in hun vonnis rekening gehouden met het gebrek aan passende detentieplaatsen voor minderjarigen? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Ik wil vooropstellen dat de rechter beslist over de vrijheidsbeneming. Deze kan hierbij rekening houden met de plek van tenuitvoerlegging. Daarbij wordt in het jeugdstrafrecht al uiterst terughoudend omgegaan met voorlopige hechtenis, jeugddetentie en de PIJ-maatregel. Detentie is het ultimum remedium. Mij is slechts één zaak bekend waarin de rechter bij het opleggen van een maatregel/straf rekening heeft gehouden met de huidige situaties in de JJI’s. In deze zaak was de rechter van oordeel dat een PIJ-maatregel passend en nodig was om langdurige behandeling bij een verdachte veilig te stellen. De rechter legde de PIJ-maatregel voorwaardelijk op, omdat de voogd, de coach van stichting Jongeren Die het Kunnen en de huidige behandelaar bij Waag nog behandel- en ontwikkelmogelijkheden zagen bij verdachte en vertrouwen in hem hadden. De rechter was bereid om de verdachte deze kans te bieden. Daarnaast is ook rekening is gehouden met de «zorgelijke signalen rondom de JJI’s».4
Vanwege de aanhoudende druk op de capaciteit en het personeel komt het nu vaker voor dat jongvolwassenen (die ouder zijn dan 18 en bij wie de Officier van Justitie voornemens is om het jeugdstrafrecht toe te passen) met een preventieve hechtenis in een huis van bewaring worden geplaatst. Hiervoor is een juridische basis in de Penitentiaire Beginselenwet. Het aantal jongvolwassenen in een huis van bewaring varieert per dag en zelfs door de dag heen, hierdoor is het lastig een specifiek aantal te noemen. Op basis van de instroom van de afgelopen maanden verwacht ik dat de bezetting van jongvolwassenen in een huis van bewaring de komende tijd tussen de 20 en 60 plekken zal liggen.
Waren de conclusies van de vier inspecties aanleiding om terughoudender te worden met het opnemen van jongeren in jeugdgevangenissen? Zo ja, waar blijkt dat concreet uit? Hoeveel jongeren die daarvoor wel in aanmerking kwamen zijn sinds die tijd niet in een jeugdgevangenis opgenomen? Wat is er dan wel met deze jongeren gebeurd, bijvoorbeeld als het om hun behandeling en begeleiding gaat? Zo nee, waarom is daar niet terughoudender mee omgegaan?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn jongeren die daarvoor wel in aanmerking kwamen bij gebrek aan passende detentieplaatsen in vrijheid gesteld of gebleven? Wat is er dan met hen gebeurd om recidive te voorkomen? . Is er bij een of meerdere JJI’s sprake van een (impliciete) opnamestop? Zo ja, welke JJI’s betreft het, sinds wanneer is daar sprake van en wat is de reden voor een dergelijke stop?
Nee, er zijn geen jongeren in vrijheid gesteld of gebleven vanwege het gebrek aan passende detentieplaatsen.
Hoeveel jongeren zijn sinds november jl. in een Kleinschalige Voorziening geplaatst? Hoe is de bezetting van de Kleinschalige Voorzieningen op dit moment?
Nee, er is geen sprake van een (impliciete) opnamestop.
Deelt u de mening dat een volwassengevangenis niet de goede plaats is om minderjarige delinquenten in op te sluiten? Zo ja, waarom deelt u die mening? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
In november 2022, december 2022 en januari 2023 zijn er respectievelijk 7, 9 en 18 jongeren in een Kleinschalige Voorziening (KVJJ) geplaatst.
De actuele bezetting van de KVJJ’s is 14 jongeren.5 De gemiddelde bezetting van de KVJJ’s in januari 2023 was 12 jongeren. De gemiddelde bezetting van de KVJJ’s in heel 2022 was 11 jongeren.
Zijn sinds november jl. minderjarigen in plaats van in een jeugdgevangenis in een volwassengevangenis geplaatst? Zo ja, waarom is dat gebeurd, hoeveel jongeren betreft het, hoe lang verblijven zij daar en hoe krijgen zij een op maat gemaakte behandeling om recidive te voorkomen?
Ik deel de mening dat minderjarigen, die berecht worden via het jeugdstrafrecht, niet in een volwassengevangenis thuishoren. Een volwassengevangenis biedt namelijk geen pedagogisch leefklimaat. Minderjarigen zijn en worden dan ook niet in een volwassengevangenis geplaatst. Wanneer sprake is van een tekort aan JJI-capaciteit kan een jongvolwassen verdachte wel in een huis van bewaring worden geplaatst.6 Het uitgangspunt is hierbij dat alleen personen die ouder zijn dan 18, bij wie de Officier van Justitie voornemens is om het jeugdstrafrecht toe te passen en bij wie sprake is van preventieve hechtenis in een huis van bewaring worden geplaatst.
De voortgang van de kabinetsdoelstellingen voor 2030 |
|
Bouchallikh , Laura Bromet (GL), Lisa Westerveld (GL), Songül Mutluer (PvdA), Kati Piri (PvdA), Senna Maatoug (GL), Attje Kuiken (PvdA), Joris Thijssen (PvdA), Habtamu de Hoop (PvdA), Barbara Kathmann (PvdA), Suzanne Kröger (GL), Jesse Klaver (GL), Tom van der Lee (GL), Corinne Ellemeet (GL), Julian Bushoff (PvdA), Mohammed Mohandis (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Klopt het dat dit kabinet de volgende doelstellingen heeft voor 2030: a. 60% CO2-reductie, maar in elk geval 55% CO2-reductie; b. Halvering van de stikstofuitstoot; c. 15% van landbouwgrond voor biologische landbouw (& een Europees doel van 25%); d. 50% minder grondstoffengebruik; e. 100% schoon water in 2027 (Kaderrichtlijn Water); f. Halvering van het aantal mensen in armoede (ten opzichte van 2015) g. Halvering van het aantal kinderen in armoede in 2025 (ten opzichte van 2015); h. Halvering van het aantal mensen met problematische schulden; i. 0 daklozen (Lissabon verklaring); j. 0 jongeren in de gesloten jeugdzorg; k. 0 thuiszittende kinderen; l. 1 miljoen extra huizen, waaronder 250.000 sociale huurwoningen; m. Aandeel van 30% sociale huurwoningen per gemeente; n. Isoleren van 2,5 miljoen woningen in 2030, omgerekend 300.000 woningen per jaar; o. Meer mensen met een passende huurquote (= tussen de 20% en 35%, afhankelijk van de gezinssituatie) ten opzichte van het WoonOnderzoek 2021; p. Halvering van het aantal verkeersslachtoffers; q. 3% van het bbp wordt besteed aan R&D-uitgaven (Lissabon doelstelling);
Ja, met dien verstande dat deze doelstellingen nader zijn omschreven en/of aangepast in de verschillende schriftelijke en mondelinge contacten met de Kamers van de voor deze onderwerpen eerst verantwoordelijke bewindspersonen. Het kabinet staat voor belangrijke opgaven waarbij in de aanpak hiervan en de uitvoering van het regeerakkoord door het kabinet integraal afwegingen worden gemaakt.
Kunt u per doelstelling exact aangeven wat de meest actuele prognose is voor 2030 (door bij elke doelstelling een concreet percentage/getal te noemen) en wanneer deze prognose is gemaakt?
Het aangeven van de meest actuele prognoses is een aangelegenheid van de voor deze onderwerpen eerst verantwoordelijke bewindspersonen.
Kunt u bij elk van deze prognoses aangeven of deze prognose voldoende is om de doelstelling te bereiken?
Het bij elk van deze prognoses aangeven of deze prognose voldoende is om de doelstelling te bereiken is een aangelegenheid van de voor deze onderwerpen eerst verantwoordelijke bewindspersonen.
Indien er een doelstelling is waarbij bovenstaande vraag niet beantwoord kan worden omdat de informatie ontbreekt, kunt u per doelstelling aangeven hoe u er alsnog voor gaat zorgen dat het inzichtelijk wordt voor de Kamer of deze doelstelling daadwerkelijk gehaald gaat worden?
Indien er een doelstelling is waarbij vraag 3 niet beantwoord kan worden omdat de informatie ontbreekt, kan er per doelstelling door de voor dit onderwerp eerst verantwoordelijke bewindspersoon worden aangegeven hoe deze er alsnog voor gaat zorgen dat het inzichtelijk wordt voor de Kamers of deze doelstelling daadwerkelijk gehaald gaat worden.
Bij hoeveel van de bovenstaande kabinetsdoelstellingen kunt u op basis van de meest actuele prognoses aantonen dat deze doelstelling met het huidige kabinetsbeleid bereikt gaat worden (graag een concreet getal tussen 0 en 17 noemen)?
Het aantonen bij hoeveel van de genoemde kabinetsdoelstellingen op basis van de meest actuele prognoses de doelstelling met het huidige kabinetsbeleid bereikt gaat worden, is een aangelegenheid van de voor deze onderwerpen eerst verantwoordelijke bewindspersonen. Voor de in vraag 1 genoemde onderwerpen zijn andere bewindspersonen dan de Minister-President de eerst verantwoordelijke bewindspersonen. Deze bewindspersonen kunnen in hun verschillende contacten met de Kamers, waaronder brieven, begrotingen en voortgangsrapportages, ingaan op de punten in de vragen 1 tot en met 5. Zo ontving u hierover onlangs informatie van de Minister voor Klimaat en Energie in zijn reactie op een rapport van de Algemene Rekenkamer dat op 25 januari jl. aan de Kamer is gezonden. In de ministerraad van heden heb ik bij dit onderwerp, zoals opgenomen in de openbare besluitenlijst, de aandacht van de bewindspersonen gevestigd op de gestelde vragen met het verzoek deze te betrekken bij hun contacten met de Kamers.
Kunt u deze vragen binnen drie weken een voor een beantwoorden?
Ja.
De voortgang van interlandelijke adoptie |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
|
|
|
Herinnert u zich uw brieven over interlandelijke adoptie van 8 februari 2021 en van 2 november 2022?1, 2
Ja.
Deelt u de mening dat de passage uit de eerstgenoemde brief dat «degenen die reeds over een beginseltoestemming beschikken in de gelegenheid worden gesteld om hun procedure af te ronden. Dit betreft aspirant-adoptieouders die bij vergunninghouders in bemiddeling zijn" niet anders gelezen kan worden dan als een belofte aan ouders die al vergevorderd in het adoptieproces zijn, dat dat proces afgerond kan worden? Zo nee, waarom niet?
In de brief van 8 februari 2021 waaraan u refereert heeft mijn ambtsvoorganger te kennen gegeven dat gedurende de opschorting degenen die reeds over een beginseltoestemming beschikken in de gelegenheid worden gesteld om hun procedure af te ronden. Daarbij merk ik op dat er bij een adoptieprocedure geen garantie bestaat op een match en daarmee een adoptie van een buitenlands kind en dat er verschillen zijn in bemiddelbaarheid tussen aspirant-adoptiefouders. Om die reden kan het afronden van een procedure, naast het adopteren van een kind dat in eigen land niet veilig kan worden opgevangen, ook inhouden dat de procedure eindigt – in het land waar de aspirant-adoptiefouders staan ingeschreven.
Deelt u de mening dat ook met de passage uit de tweede brief, dat «afbouwen betekent dat er geen nieuwe dossiers meer naar deze landen zullen worden gestuurd, terwijl er wel naar wordt gestreefd de reeds in de landen liggende dossiers door te laten lopen»» tenminste de indruk wordt gewekt dat reeds vergevorderde adoptieverzoeken door de nieuwe bemiddelingsorganisatie (CBO) overgenomen zullen gaan worden? Zo nee, waarom niet?3
In mijn brief van 2 november 2022 heb ik inderdaad aangegeven ernaar te streven de reeds in landen liggende adoptiedossiers door te laten lopen. Dit betekent evenwel niet dat de periode van afbouw oneindig is en de nieuwe bemiddelingsorganisatie deze lopende procedures in alle landen gaat overnemen.
De dossiers in landen van herkomst waarmee de adoptierelatie wordt voorgezet zullen worden overgedragen aan de centrale bemiddelingsorganisatie (CBO). Vooral vanuit het oogpunt van het belang van het kind kies ik ervoor om de dossiers die liggen in de landen van herkomst waarmee de adoptierelatie zal worden beëindigd niet over te dragen aan de CBO. Zoals bij u bekend, zijn de landen waarmee de adoptierelatie zal worden afgebouwd de VS, China, Slowakije, Tsjechië, Peru, Colombia, Burkina Faso en Haïti. De reden hiervoor is verschillend, bijvoorbeeld omdat het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind niet is geratificeerd en/of een land wordt geacht zelf veilige opvang te bieden en/of omdat er onvoldoende vertrouwen is rondom de procedures, organisaties en samenwerking met het oog op kwaliteit, betrouwbaarheid en transparantie.
Momenteel ligt er een zestigtal dossiers in de herkomstlanden waarmee de adoptierelatie wordt beëindigd. Aan de afbouw geef ik op zorgvuldige wijze vorm. Dit betekent voor de aspirant-adoptiefouders wier dossier in een dergelijk land ligt dat zij op twee wijzen hun adoptieprocedure kunnen voorzetten. Zij kunnen overstappen naar een land waarmee de adoptierelatie zal worden voortgezet en waarvoor de CBO zal bemiddelen. Of zij kunnen ervoor kiezen om gedurende de periode van afbouw hun procedure voort te zetten in het land waar hun dossier nu ligt, waarbij de huidige vergunninghouders de door hen gestarte bemiddeling verrichten. De vergunninghouders zullen tot eind 2025 in de gelegenheid worden gesteld af te bouwen. De verwachting is dat er vanaf medio 2025 geen matches meer plaatsvinden in landen van herkomst waarmee de adoptierelatie wordt beëindigd, willen de huidige vergunninghouders deze bemiddeling nog op een zorgvuldige manier kunnen afronden in 2025.
Klopt het dat het besluit om het VS adoptieprogramma af te gaan bouwen gaat betekenen dat de adoptieprocedures niet meer kunnen worden voortgezet nadat de vergunning van A New Way (de huidige vergunninghouder) afloopt en dat de lopende adoptieprocedures niet worden overgenomen door de nieuwe bemiddelingsorganisatie (CBO)? Zo ja, hoe strookt dit met de eerder gedane harde toezeggingen die veel ouders in een lopende procedure hadden gerustgesteld, namelijk dat ouders in de gelegenheid zouden worden gesteld om hun procedure af te ronden? Waarom worden de lopende adoptieprocedures van of uit de Verenigde Staten niet door CBO overgenomen? Zo nee, wat klopt er dan niet?
De VS is één van de acht landen van herkomst waarmee de adoptierelatie wordt afgebouwd. De redenen hiervoor zijn weergegeven in de landenselectie die ik in november 2022 aan uw Kamer zond. Het is juist dat de in de VS liggende adoptiedossiers – en die in andere landen waarmee de adoptierelatie niet wordt voorgezet – niet zullen worden overgenomen door de CBO. Zoals hierboven benoemd, hecht ik er aan dat adopties uit landen waarmee de adoptierelatie wordt beëindigd niet oneindig (kunnen) blijven voortduren. Ook wil ik de nieuw op te richten CBO niet belasten met de dossiers uit de landen van herkomst waarmee de adoptierelatie wordt beëindigd, bovenop de adoptieprocedures in landen waarmee de adoptierelatie wordt voortgezet. Ik vind het van belang dat met de start van de CBO een zichtbare breuk met het verleden wordt gerealiseerd en ik wil niet het risico nemen dat de CBO (gelijk) wordt overbelast.
Het niet belasten van de CBO met de dossiers die in landen van herkomst liggen waarmee de adoptierelatie wordt beëindigd houdt overigens niet in dat de adoptieprocedures van deze aspirant-adoptiefouders per direct stoppen. Hun adoptieprocedure kan tot medio 2025 doorlopen in het reeds verkozen land van herkomst bij de huidige vergunninghouders. Tijdens deze periode moet een zorgvuldige afbouw plaatsvinden bij de vergunninghouders, waarbij ik ze in redelijkheid financieel ondersteun. Een alternatief is dat deze aspirant-adoptiefouders beslissen over te stappen naar een herkomstland waarmee de adoptierelatie wel zal worden voorgezet en waarvoor de CBO zal bemiddelen.
Ik ben van oordeel dat hiermee met respect voor de kaders van het nieuwe adoptiesysteem invulling wordt gegeven aan de uitspraak dat de gelegenheid wordt geboden dat procedures kunnen doorlopen. Ik realiseer me ook dat dit wellicht niet de manier is die aspirant-adoptiefouders zelf zouden hebben gekozen en dat zij mogelijk teleurgesteld zijn. Dit vind ik oprecht vervelend voor hen.
Hoeveel ouders hebben te horen gekregen dat lopende adoptieprocedures toch niet door CBO overgenomen gaan worden? Uit welke landen zouden de adopties moeten plaatsvinden?
Voor zover mij bekend heeft één vergunninghouder aan aspirant-adoptiefouders die hun dossier in een land hebben liggen waarmee de adoptierelatie wordt beëindigd laten weten dat deze dossiers niet worden overgenomen door de CBO. Het gaat daarbij om 38 dossiers die op dit moment in de VS liggen.
Deelt u de mening dat de afbouw in deze overgangsfase zorgvuldig moet gaan en dat daar de tijd voor moet worden genomen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen?
Zoals u uit mijn reactie op vorengaande vragen kunt opmaken, vind ik ook dat de overgangsfase zorgvuldig moet verlopen. We nemen daar dan ook de tijd voor. De komende drie jaar zal worden gewerkt aan de afbouw bij de huidige vergunninghouders. Zij zullen in de gelegenheid worden gesteld om gedurende de periode van afbouw tot in 2025 dossiers die in landen liggen waarmee de adoptierelatie zal worden beëindigd verder te behandelen en af te ronden.
Bent u bereid om na te gaan hoe het CBO deze dossiers alsnog kan overnemen nadat de vergunning van de huidige bemiddelingsorganisaties voor interlandelijke adoptieprocedures afloopt? Zo nee, bent u bereid om een andere werkbare oplossing hiervoor te bedenken met uiteraard altijd oog voor het kind? Zo ja, hoe ziet u dat voor zich?
Nee, ik ben niet bereid om na te gaan hoe de CBO alsnog dossiers kan overnemen uit landen waarmee de adoptierelatie wordt beëindigd. Hier heb ik over nagedacht, maar om redenen zoals beschreven in mijn antwoord op vraag 4, niet voor gekozen. Ik meen een werkbare oplossing, met oog voor het kind, te hebben gevonden in de mogelijkheid om tot medio 2025 de adoptieprocedure te kunnen voortzetten in het verkozen herkomstland en de optie van een overstap naar een land waarmee de adoptierelatie nog wordt voorgezet.