Anti-emancipatoire beïnvloeding in Nederland |
|
Bente Becker (VVD), Eric van der Burg (VVD) |
|
Nobel , David van Weel (minister ) , Mariëlle Paul (VVD), Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Amerikaanse christenen proberen Europa hun conservatieve agenda op te dringen, en dat gaat gepaard met veel geld»1 en het artikel «Door de radicaal-rechtse omwenteling krijgt deze Nederlandse lobbyist steeds meer macht op het wereldtoneel»?2
Herkent u de berichtgeving dat buitenlandse lobbyclubs, al dan niet gefinancierd of gemotiveerd door statelijke actoren, de maatschappelijke discussie en het politieke beleid in Nederland proberen te beïnvloeden? Kunt u toelichten wat het beeld vanuit het kabinet is?
Deelt u de mening dat deze pogingen om discriminatoir en haatdragend gedachtegoed te verspreiden zeer onwenselijk zijn? Zo ja, wat onderneemt u om dit tegen te gaan?
Herkent u het beeld uit het artikel in Trouw, waarin geschetst wordt dat er in de laatste zeven jaar zeker voor 58 miljoen dollar aan steun vanuit Amerikaanse «ultraconservatieve organisaties» naar Europa vloeit? Hoeveel steun hiervan vloeit naar Nederland? En hoeveel steun vloeit er uit Rusland en islamitische landen?
Welke inspanningen levert het kabinet momenteel om buitenlandse geldstromen die het Nederlandse politieke en maatschappelijke debat proberen te beïnvloeden in kaart te brengen? Welke rol gaat de voorgestelde Wet transparantie maatschappelijke organisaties (Wtmo) hierin spelen?
Bent u bereid om de samenwerking van conservatieve Amerikaanse, Russische en islamitische organisaties om met discriminatoire en haatdragende ideeën Europa te beïnvloeden in Europees verband aan te kaarten?
In de artikelen wordt een verband gelegd tussen lobbyisten en organisaties die mogelijk betrokken waren bij het invoeren van de doodstraf op homoseksualiteit in Oeganda, hier zou ook financiering uit Rusland bij betrokken zijn; zijn deze organisaties ook actief in Nederland?
Herinnert u zich uw antwoorden op vragen van de leden Becker en De Kort waarin u stelt dat de Expertise-unit Sociale Stabiliteit (ESS) geen juridische grondslag heeft om te onderzoeken of en welke organisaties contact leggen met gemeenten en/of organisaties om het maatschappelijke en politieke debat te beïnvloeden?3 Is hier gezien de toenemende berichtgeving over ongewenste buitenlandse beïnvloeding inmiddels voortgang in gemaakt? Wat is de rol van de ESS nu? Bent u bereid de rol uit te breiden?
Het bericht dat de Nationale Politie en het ministerie van SZW en VWS iftars organiseren. |
|
Diederik van Dijk (SGP), André Flach (SGP) |
|
David van Weel (minister ) , Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Klopt het dat diverse politie-eenheden en ministeries ook dit jaar iftars organiseren, faciliteren of daaraan actief deelnemen?1 2
De politie neemt sinds een aantal jaren deel aan een aantal iftars op verschillende plekken in het land. Dit wordt gedaan om in verbinding te staan met verschillende groepen in de samenleving. Ook organiseert de politie zelf diverse bijeenkomsten in het teken van betekenisvolle dagen, waaronder iftars.
Verschillende ministeries organiseren bijeenkomsten in het licht van betekenisvolle dagen, waaronder iftars.
Bent u bekend met de sterk religieuze lading en achtergrond van de Ramadan en welk beeld denkt u neer te zetten met deelname aan een iftar? Bent u zich bewust dat de Ramadan een uiting is van de innerlijke jihad3 die iedere moslim houdt en is ingesteld door de profeet Mohammed waarmee afhankelijkheid aan Allah betuigd wordt?
Het is bekend dat het vasten tijdens de ramadan onderdeel is van de geloofsbelijdenis van veel moslims. Deelname aan iftars kan bijdragen aan het bevorderen van sociale cohesie en begrip tussen betrokken (politie)ambtenaren en de diverse groepen in de samenleving.
Hoe is het organiseren en bijwonen van iftars in politie-uniform te verenigen met de neutraliteit die de Politie dient uit te stralen, zoals onder andere blijkt uit de Gedragscode lifestyle-neutraliteit waarin bepaald is dat de politieambtenaar zich er rekenschap van geeft om in het belang van zijn gezag, neutraliteit en zijn eigen veiligheid, bij zijn optreden, in contact met het publiek, een gezagsuitstralende, neutrale en veilige houding behoort in te nemen?
Ik vind dat er een verschil zit tussen het bijwonen van een iftar en een oproep tot gebed in uniform. Een oproep tot gebed in uniform vind ik niet passen bij een politie die neutraliteit uitstraalt. Verschillende levensopvattingen en geloofsovertuigingen mogen er zijn, maar zijn een privéaangelegenheid. Het is belangrijk dat een publiek optreden in uniform geen blijk geeft van deze persoonlijke opvattingen.
Deelt u de mening dat het uitspreken van een islamitisch gebed (De sjahada4) door een politieambtenaar in functie bij een iftar met publiek niet strookt met de gezagsuitstralende, neutrale houding van de politie? Hoe is deze praktijk te rijmen met uw opvatting dat religieuze uitingen niet in combinatie met het politie-uniform mogen gebeuren?5
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u inzichtelijk maken wat de kosten voor de Nationale Politie zijn om de vele iftars in diverse Politie-eenheden te organiseren?
De aanwezigheid van de politie bij iftars die door burgers worden georganiseerd brengt geen kosten met zich mee.
Alle activiteiten die de politie organiseert met het doel het diverser en inclusiever maken van de politieorganisatie (waaronder de organisatie van iftars) zijn ingebed in de structuur van de organisatie en geborgd in het beheersplan en de begroting. Er zijn geen aparte bedragen geoormerkt voor dit specifieke doel.
In hoeverre organiseren de politie en ministeries op periodieke basis ook bijeenkomsten voor andere religieuze stromingen dan de islam of participeren zij daarin?
De politie organiseert net zoals ministeries en andere publieke organisaties bijeenkomsten in het teken van betekenisvolle dagen. Dit wordt gedaan in het kader van diversiteit- en inclusiebeleid. Er wordt bijvoorbeeld aandacht besteed aan religieuze momenten zoals Kerst, Chanoeka en de ramadan, maar ook aan seculiere betekenisvolle dagen zoals pride en vrouwendag.
Er is geen rijksbreed beleid aan welke dagen aandacht wordt besteed; ministeries en publieke organisaties zoals de politie bepalen dit zelf. Hierbij wordt gestreefd naar een goede mix van betekenisvolle dagen.
Wat is de reden dat voornamelijk islamitische feestdagen een plek lijken te krijgen bij de politie en ministeries? Deelt u de mening dat de neutraliteit van de overheid ter discussie kan worden gesteld bij het regelmatig organiseren van islamitische bijeenkomsten?
Zie antwoord vraag 6.
Geeft u zich er rekenschap van dat wanneer er met regelmaat selectief stilgestaan wordt bij bepaalde religieuze feesten dit niet inclusief en divers is tegenover andere religies waarvoor geen of minder bijeenkomsten worden georganiseerd? Hoe weegt u de gevolgen van deze uitstraling richting het personeel?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen voor het commissiedebat over politie beantwoorden?
Het doen van aangifte tegen een politieagent |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kan je aangifte doen tegen een agent?»?1
Ja.
Verschillen de regels ten aanzien van het doen van aangifte tegen een politiemedewerker van de algemeen geldende regels als het gaat om het doen van aangifte? Zo ja, wat is er verschillend en waarom zijn die verschillen er?
De afhandeling van een aangifte tegen een politiemedewerker is anders dan een reguliere aangifte waar geen politiemedewerker bij betrokken is. Aangiften tegen een politiemedewerker worden op afspraak opgenomen door de onderzoekers van de afdelingen Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK) in de eenheden.
Is het waar daar de politie wettelijk verplicht is om elke aangifte op te nemen, ongeacht tegen wie? Zo ja, waarom lijkt het erop dat in de praktijk het doen aangifte tegen politiemedewerkers moeilijker is? Ligt er een regel ten grondslag die het doen van een dergelijke aangifte bemoeilijkt? Zo ja, welke? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Ja, in Nederland is de politie wettelijk verplicht om aangiften van strafbare feiten op te nemen. Dit is vastgelegd in artikel 163 lid 6 en artikel 165 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering.
De procedure is dat wanneer een burger aangifte wil doen tegen een politiemedewerker, deze burger wordt doorverwezen naar de afdeling VIK van de betreffende eenheid. Er wordt dan een afspraak gemaakt voor het doen van aangifte. Aangiften tegen politiemedewerkers worden opgenomen door een specialistische afdeling vanwege de expertise op het gebied van onderzoeken tegen politiemedewerkers.
Waarom wordt iemand die aangifte wil doen tegen een politiemedewerker door een chatbot eerst doorverwezen naar de klachtmogelijkheid? En waarom wordt er in andere gevallen van het willen doen van aangifte wel meteen de mogelijkheid daartoe geopend?
Na eigen onderzoek heeft de politie geconcludeerd dat de chatbot iemand die aangifte wil doen tegen een politiemedewerker inderdaad eerst doorverwijst naar de klachtmogelijkheid. Van de politie heb ik vernomen dat dit wordt verbeterd, zodat in de toekomst iemand eerst op de aangiftemogelijkheid gewezen wordt.
Er bestaat geen regel of procedure op grond waarvan burgers die aangifte willen doen tegen de politie worden doorverwezen naar de klachtprocedure. Het kan echter wel gebeuren dat tijdens het uitvragen van het incident geconstateerd wordt dat er geen sprake is van een strafbaar feit waarvan aangifte gedaan kan worden. In dat geval wordt de betreffende burger doorverwezen naar de klachtprocedure.
Is het waar dat burgers die aangifte willen doen tegen een politiemedewerker vaak worden doorverwezen naar een klachtenprocedure in plaats van dat hun aangifte wordt opgenomen? Zo ja, wordt deze procedure duidelijk gecommuniceerd aan burgers?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat juist als het gaat om het doen van aangifte tegen een politiemedewerker dat niet de schijn mag ontstaan dat het doen van aangifte belemmerd wordt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, elke burger in Nederland moet er van uit kunnen gaan dat de politie elke aangifte serieus behandelt ongeacht wie er bij een aangifte betrokken is.
Deelt u de mening dat als iemand aangifte wil doen dat diegene dan weliswaar gewezen mag worden dat daarnaast ook de mogelijkheid tot het indienen van een klacht bestaat, maar dat dat niet mag betekenen dat het doen van aangifte niet genoemd wordt of ontmoedigd wordt? Zo ja, waarom en deelt u dan ook de mening dat dit duidelijker door de politie gecommuniceerd moet worden dat een klacht niet in de plaats van een aangifte komt en dat aangifte doen altijd mogelijk is? Zo nee, waarom niet?
Ja. Tegelijkertijd hecht ik eraan om te benadrukken dat de procedures voor klachten en aangifte elkaar niet uitsluiten. Iemand die een klacht heeft ingediend over een gedraging van een politiemedewerker kan daarvan ook aangifte doen als sprake is van een strafbaar feit. Indien naast een klacht een aangifte wordt gedaan die in onderzoek wordt genomen, dan wordt de klachtbehandeling opgeschort. Door een medewerker van afdeling VIK wordt een burger geïnformeerd over beide procedures en wat deze precies inhouden. Zoals in de beantwoording van de vragen 4 en 5 is vermeld, zal de politie de onlineverwijzing aanpassen zodat men direct aangifte kan doen.
Hoe worden baliemedewerkers bij de politie opgeleid om aangiftes tegen politiemensen op te nemen?
Baliemedewerkers worden hierin niet specifiek opgeleid, omdat het uitgangspunt is dat alleen onderzoekers van de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten deze aangifte opnemen.
Dienen baliemedewerkers bij de politie er zorg voor te dragen dat een burger die een aangifte tegen een politiemedewerker wil doen een afspraak daartoe kan maken? Zo ja, waarom gebeurt dat dan niet altijd? Zo nee, in welke gevallen niet?
Ja, iedereen in Nederland moet aangifte kunnen doen, ook over gedragingen van politiemedewerkers.
Worden dergelijke aangiftes altijd door de afdeling Veiligheid Integriteit en Klachten van de politie opgenomen? Zo nee, in welke gevallen niet?
Zie het antwoord op de vragen 2 en 3. Het uitgangspunt is dat dergelijke aangiften worden opgenomen door de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten. Het kan echter incidenteel voorkomen dat door drukte of capaciteitstekort aangiften worden opgenomen door reguliere afdelingen, zoals een districtsrecherche of basisteamrecherche. De behandeling van de aangifte en/of het (feiten)onderzoek naar aanleiding van de aangifte wordt vervolgens wel door een afdeling VIK of door de Rijksrecherche uitgevoerd.
Hoe vaak worden er per jaar klachten ingediend respectievelijk aangiftes tegen politiemedewerkers gedaan? Hoe vaak komt het voor dat na het indienen van een klacht alsnog aangifte wordt gedaan?
In het door de VIK’s gebruikte registratiesysteem Delta worden aangiften tegen politiemedewerkers niet afzonderlijk geregistreerd. Wel wordt over klachten gerapporteerd in de jaarverantwoording politie.2 De klachten van 2024 worden gepubliceerd in de jaarverantwoording 2024, en tegelijkertijd met het jaarverslag van het Ministerie van Justitie en Veiligheid aan uw Kamer aangeboden.
De politie registreert niet of burgers hun klacht willen intrekken of schorsen en (alsnog) aangifte willen doen.
Ayoub M. die in 2021 de 18-jarige Rik van de Rakt doodstak |
|
Emiel van Dijk (PVV), Marina Vondeling (PVV) |
|
David van Weel (minister ) , Marjolein Faber (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Twee jaar extra cel tbs voor Ayoub Y, die wel al trots in de keuken werkt»?1
Ik ben bekend met het artikel waarnaar wordt verwezen in de voetnoot.
In zijn algemeenheid kan worden aangegeven dat er bij strafrechtelijke veroordelingen die onherroepelijk zijn geworden altijd wordt bekeken of dit gevolgen heeft voor de verleende verblijfsvergunning. Ik heb uw Kamer in algemene zin geïnformeerd over het openbare-ordebeleid in asielzaken in mijn brief van 18 december 2024.2
Is de tijdelijke verblijfsvergunning van Ayoub M. in 2021 ingetrokken nadat hij was veroordeeld voor het doodsteken van de 18-jarige Rik van der Rakt? Zo nee, waarom niet?
Zoals uw Kamer bekend is, doe ik geen mededeling over individuele zaken.
Hoe is het mogelijk dat een levensgevaarlijke gek als Ayoub Y. die, terwijl hij een tijdelijke verblijfsvergunning had een willekeurige jongen doodstak op straat, binnenkort in aanmerking komt voor proefverlof?
Ik ga niet in op individuele gevallen.
In zijn algemeenheid kan ik zeggen dat het verlof een onderdeel is van de behandeling van een justitiabele aan wie een tbs-maatregel met dwangverpleging is opgelegd (tbs-gestelde). Tijdens het verlof kan een tbs-gestelde gefaseerd en per verloffase oefenen met vrijheden. Hierbij is de eerste een kort verlof, met begeleiding en beveiliging. Behandelaars kunnen hiermee beoordelen of de terugkeer in de samenleving veilig genoeg is of dat terugplaatsing of een langer verblijf in de tbs-kliniek noodzakelijk is. De procedures omtrent het verlenen van verlof zijn zeer zorgvuldig. Verloftoetsing vindt primair plaats met het oog op de veiligheid van de samenleving. Een tbs-gestelde gaat pas met verlof als vanuit risicotaxatie en professioneel oordeel van de behandelaars de kans op recidive of terugval beheersbaar wordt geacht. Verlofaanvragen worden getoetst door een onafhankelijk adviescollege.
Vindt u het niet schandalig dat Ayoub Y. geen gevangenisstraf heeft gekregen voor deze verschrikkelijke moord en nu vrolijk staat te koken voor de hele kliniek waar hij verblijft?
Het oordeel welke straf – gegeven de specifieke omstandigheden van het individuele geval – het meest passend is, is aan de rechter op basis van de wetgeving in onder meer de wetboeken van Strafrecht en Strafvordering. Het past de leden van het kabinet niet om in dat oordeel te treden.
Gaat u ervoor zorgen dat Ayoub M. niet wordt losgelaten op de Nederlandse samenleving maar in plaats daarvan heel snel Nederland wordt uitgezet? Zo nee, waarom niet?
Ik ga niet in op individuele zaken.
In algemene zin verwijs ik naar bovengenoemde brief van 18 december 2024. Hierin heb ik uiteengezet dat de vereisten voor het intrekken van een asielvergunning op grond van EU-wetgeving zwaarder zijn dan die voor het intrekken van een reguliere verblijfsvergunning. Redengevend hiervoor is dat als de IND concludeert dat een persoon in aanmerking komt voor een asielvergunning, daarmee is vastgesteld dat deze persoon bescherming van de Nederlandse overheid nodig heeft. De individuele beoordelingen zullen steeds langs de maatstaven als aangegeven in deze brief worden verricht.
Heeft u kennisgenomen van het nieuwe beleid van het Openbaar Ministerie omtrent de strafbeschikking?1
Ja.
Herinnert u zich dat bij de regeling van werkzaamheden van 18 februari 2025 een brief hierover gevraagd is? Kan de Kamer die brief binnen een week verwachten, tezamen met de antwoorden op deze vragen?
Ik doe mijn uiterste best om vragen vanuit uw Kamer zo spoedig mogelijk te beantwoorden. De gevraagde brief, die inmiddels aan uw Kamer is verzonden, vergde afstemming met betrokken partijen zoals het OM, waardoor een week niet haalbaar was.
Op welke wijze heeft het Openbaar Ministerie overleg gevoerd over dit beleid met de Minister van Justitie en Veiligheid over dit voorstel?
Het OM heeft een jaar geleden in algemene zin aangekondigd de toepassing van de strafbeschikking te zullen verruimen. De toenmalige Minister van Justitie en Veiligheid heeft uw Kamer hierover in een brief van 29 januari 2024 geïnformeerd.2 Ik ben enkele weken voorafgaand aan 1 februari in algemene zin mondeling op de hoogte gesteld dat het OM voornemens was de toepassing van de strafbeschikking uit te breiden. Tijdens een regulier overleg met het College van PG’s op 20 februari 2025 is het onderwerp besproken.
Kunt u, de Minister van Justitie en Veiligheid, alle schriftelijke stukken over overleg hierover met u en het ministerie aan de Kamer doen toekomen?
Ik heb bekeken welke stukken ik hierover ik heb ontvangen via de lijn. Bijgaand treft u het extract aan van de annotatie die ik heb ontvangen ten behoeve van de bespreking van dit onderwerp met het College van procureurs-generaal en de versie van de instructie die hierbij was gevoegd. Dit is het deel van de annotatie dat ziet op het verruimde strafbeschikkingenbeleid van het OM. Het verslag van dit overleg is nog niet vastgesteld.
Heeft u, de Minister van Justitie en Veiligheid, ingestemd met deze beleidswijziging?
Het OM functioneert ten aanzien van de strafoplegging in strafzaken zelfstandig en onafhankelijk. Aanpassingen van beleid worden ter kennisneming aan de Minister van Justitie en Veiligheid voorgelegd.
Bent u, de Minister van Justitie en Veiligheid, het eens met deze beleidswijziging? Indien gedeeltelijk, kunt u dan aangeven met welke gedeeltes wel en met welke gedeeltes niet?
Met behulp van een strafbeschikking kan een officier van justitie zaken zelf afdoen. Het gaat om strafbare feiten waarop maximaal zes jaar gevangenisstraf is gesteld, zoals eenvoudige mishandeling, winkeldiefstal, openbare dronkenschap, bedreiging en rijden onder invloed. Het doel van het vaker toepassen van de strafbeschikking is om de doorlooptijden van strafzaken te verkorten, de rechtspraak te ontlasten en voorraden af te bouwen. Door vaker een strafbeschikking uit te vaardigen kan de strafrechter worden ontlast en de rechterlijke capaciteit worden benut voor de zwaardere strafzaken. Daarnaast streeft het OM ernaar om hiermee meer strafzaken te kunnen afhandelen. Dit leidt er dus toe dat meer criminaliteit sneller kan worden aangepakt. Dit is ook in het belang van slachtoffers. Ik steun in algemene zin deze doelen om doorlooptijden van strafzaken te verkorten en meer criminaliteit aan te pakken. Het vaker afdoen van strafzaken met een strafbeschikking is met het oog op dat doel een geschikt middel, mede uitgaande van de bestaande capaciteitstekorten bij de rechtspraak. Vanzelfsprekend worden alle wettelijke waarborgen rondom de uitvaardiging van strafbeschikkingen in acht genomen, terwijl ook de rechten en belangen van slachtoffers gewaarborgd blijven. In gevallen waarin de officier van justitie het noodzakelijk vindt dat het desbetreffende feit met een vrijheidsstraf wordt bestraft, kan nog steeds tot dagvaarding worden overgegaan en kan vervolgens door de rechter een vrijheidsstraf worden opgelegd.
Op welke wijze en wanneer bent u, de Minister van Asiel en Migratie, geïnformeerd over deze beleidswijziging?
Het verruimde beleid van het OM is mijn verantwoordelijkheid, niet die van de Minister van Asiel en Migratie.
Bent u, de Minister van Asiel en Migratie, het eens met deze beleidswijziging? Indien gedeeltelijk, kunt u dan aangeven met welke gedeeltes wel en met welke gedeeltes niet?
Het verruimde beleid van het OM is mijn verantwoordelijkheid, niet die van de Minister van Asiel en Migratie.
Hoe beoordeelt u het feit dat misdrijven waarvoor een taakstrafverbod geldt (en waarvoor dus een gevangenisstraf opgelegd dient te worden), nu met een strafbeschikking worden afgedaan, waardoor er geen gevangenisstraf voor opgelegd kán worden en alleen een taakstraf of boete? Acht u dat wenselijk?
De uitbreiding van de toepassing van de strafbeschikking betreft op dit moment alleen veelvoorkomende vermogensdelicten. Het OM oefent hierbij zijn taken uit binnen de kaders van de wet. Tot die kaders behoort ook het taakstrafverbod (artikel 22b Wetboek van Strafrecht). In gevallen waarin op grond daarvan geen taakstraf mag worden opgelegd, kan de officier van justitie nog steeds overgaan tot dagvaarding en de zaak voorleggen aan de rechter.
Hoe beoordeelt u het feit dat asielzoekers, die overtredingen en misdrijven begaan hebben (en mogelijk voor veel overlast zorgen), nu een strafbeschikking zullen krijgen, waardoor zij geen gevangenisstraf meer kúnnen krijgen? Is dit in lijn met het kabinetsbeleid?
De uitbreiding van de toepassing van de strafbeschikking betreft op dit moment alleen veelvoorkomende vermogensdelicten met als doel doorlooptijden te verkorten en meer criminaliteit aan te pakken. Doorlooptijden verkorten en meer criminaliteit aanpakken is in lijn met het kabinetsbeleid.
U doelt op een passage in de instructie over het vervallen van de zogenaamde «contra-indicaties» voor het opleggen van een strafbeschikking, bij recidive en illegale vreemdelingen en asielzoekers. Ik vind het van belang te benadrukken dat ook deze zaken nog steeds voor de rechter kunnen worden gebracht, ook onder deze nieuwe instructie. Die afweging wordt bij iedere zaak door de officier van justitie gemaakt. Daarnaast blijft het doelgroepenbeleid van het OM in stand. Dat betekent dat er extra aandacht is en blijft voor bijvoorbeeld vervolging van overlastgevende asielzoekers en recidivisten. De instructie maakt het echter nu wel mogelijk om ook bij relatief lichte feiten – die nu soms onbestraft blijven door bijvoorbeeld gebrek aan capaciteit of sepots – een strafbeschikking op te leggen. Het opheffen van de contra-indicaties zorgt er in die gevallen voor dat asielzoekers, illegale vreemdelingen en recidivisten niet wegkomen zonder straf, maar een strafbeschikking krijgen. Het toepassen van de strafbeschikking is dus een toevoeging aan het arsenaal van een officier van justitie om strafbare feiten aan te pakken en leidt ertoe dat meer criminaliteit wordt aangepakt. Het OM zal de passage in de instructie bij een eerstvolgende wijziging of volgende instructie op dit punt verhelderen.
Hoe beoordeelt u het feit dat veelplegers in dit nieuwe beleid een strafbeschikking zullen krijgen, waardoor zij geen gevangenisstraf meer kunnen krijgen? Is dit in lijn met het kabinetsbeleid?
Zoals in het antwoord op vraag 10 is toegelicht, is het doel juist om meer criminaliteit aan te pakken. Bij relatief lichtere recidivefeiten (bijvoorbeeld winkeldiefstal) kan de officier nu ook een strafbeschikking opleggen, terwijl deze feiten anders mogelijk onbestraft waren gebleven. De mogelijkheid tot dagvaarden blijft bestaan wanneer de officier van justitie dit opportuun acht. Doorlooptijden verkorten en meer criminaliteit aanpakken is in lijn met het kabinetsbeleid.
Kunt u aangeven hoeveel veelplegers en hoeveel asielzoekers in 2024 en 2025 veroordeeld zijn door de rechter tot een gevangenisstraf voor delicten met maximaal 6 jaar gevangenisstraf?
De Rechtspraak registreert niet of een verdachte een asielzoeker of een veelpleger is. Daarom zijn deze cijfers niet beschikbaar. In de jaarlijkse rapportage Incidenten en misdrijven door bewoners van COA- en crisisnoodopvanglocaties geeft het WODC een overzicht van het aantal geregistreerde misdrijven waarvan vreemdelingen die verblijven op een COA-locatie, worden verdacht. Naar verwachting wordt vóór het zomerreces de rapportage over het jaar 2024 door de Minister van Asiel en Migratie aan uw Kamer aangeboden.
Hoeveel mensen die veroordeeld zijn voor een delict met een taakstrafverbod (in 2024), zouden in 2025 een taakstraf of boete krijgen door dit nieuwe beleid?
Het OM past het nieuwe beleid toe binnen de kaders van de wetgeving. Voor delicten waarvoor een taakstrafverbod geldt wordt dus geen taakstraf opgelegd.
Hoe beoordeelt u het feit dat de positie van het slachtoffer veel zwakker is bij een strafbeschikking dan bij een procedure voor de strafrechter? Bent u bereid ervoor te zorgen dat wanneer slachtoffers spreekrecht willen uitoefenen, ze dat kunnen doen en er in dat geval dus een rechtszitting komt?
Ook bij afdoening van een zaak met een strafbeschikking is de positie van het slachtoffer geborgd. De officier van justitie houdt bij de toepassing van de strafbeschikking rekening met de belangen van slachtoffers. Hierover heeft de toenmalige Minister voor Rechtsbescherming u uitgebreid geïnformeerd per brief van 9 november 20223 en vervolgens in de tweede4 en derde voortgangsbrief5 meerjarenagenda slachtofferbeleid. Slachtoffers worden er expliciet op gewezen dat zij een schriftelijke slachtofferverklaring kunnen indienen, zodat hun belangen door de officier van justitie kunnen worden meegewogen bij het uitvaardigen van een strafbeschikking. Ook kunnen slachtoffers stukken indienen ter onderbouwing van het verhalen van hun schade op de dader. Daarnaast geldt er op grond van de Aanwijzing OM-strafbeschikking (2022A003) een contra-indicatie voor ernstige spreekrechtwaardige feiten, waardoor er in beginsel geen strafbeschikking zal worden uitgevaardigd voor die feiten wanneer het slachtoffer van zijn spreekrecht gebruik wenst te maken. Het nieuwe beleid van het OM ziet niet op spreekrechtwaardige feiten en de betreffende contra-indicatie wordt daarin niet opgeschort. Verder bepaalt het nieuwe beleid dat bij elk veelvoorkomend vermogensdelict in de strafbeschikking een schadevergoedingsmaatregel kan worden opgelegd als het slachtoffer heeft laten weten dat een schadevergoeding gewenst is. Slachtoffers die van mening zijn dat de zaak toch voor de rechter moet worden gebracht, kunnen op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering een beklagprocedure starten.
Hoe beoordeelt u het feit dat rechtspleging in principe in de openbaarheid plaatsvindt (artikel 121 van de Grondwet) en dat de strafbeschikking zich aan die openbaarheid onttrekt? Bent u bereid met voorstellen te komen die leiden tot meer openbaarheid rondom de strafbeschikking?
Het gaat hier om de buitengerechtelijke afdoening van relatief lichtere strafzaken. Het doel is om deze snel af te doen en de rechtspraak te ontlasten. Het openbaarheidsvereiste van artikel 121 van de Grondwet geldt alleen voor «terechtzittingen» en ziet daarmee op berechting door de rechter; het strekt zich dus niet uit tot buitengerechtelijke afdoening. Door verzet in te stellen (artikel 257e, Wetboek van Strafvordering) tegen de strafbeschikking kan de verdachte bewerkstelligen dat de zaak alsnog in het openbaar wordt behandeld door de rechter. Opmerking verdient dat de officier van justitie desgevraagd een afschrift van een strafbeschikking verstrekt aan ieder ander dan de verdachte of zijn raadsman, tenzij er sprake is van een wettelijke weigeringsgrond. In dat laatste geval kan de officier van justitie een geanonimiseerd afschrift verstrekken. Indien geen afschrift wordt verstrekt kan de verzoeker een klaagschrift indienen (artikel 257h Wetboek van Strafvordering). Op die wijze is ook bij de strafbeschikking voorzien in een vorm van openbaarheid.
Daarnaast houdt de procureur-generaal bij de Hoge Raad toezicht op het OM. De procureur-generaal heeft in het verleden verschillende onderzoeken naar de toepassing van de strafbeschikking door het OM uitgevoerd. Omdat het (deels en/of verder) openbaren van de procedure omtrent de toepassing van de strafbeschikking ten koste gaat van het doel van de strafbeschikking en er al voldoende toezicht plaatsvindt op de toepassing van de strafbeschikking zie ik geen aanleiding om met voorstellen te komen om de procedure omtrent de strafbeschikking op dit punt te wijzigen.
Wilt u deze vragen een voor een en binnen een week beantwoorden, aangezien het beleid al een maand geleden is ingegaan en dat dat in alle stilte gebeurd is?
Ik streef er altijd naar een zo spoedig mogelijke beantwoording van Kamervragen. De antwoorden vergen echter afstemming met bijvoorbeeld het OM en de Rechtspraak en daarom is het niet gelukt uw vragen binnen een week te beantwoorden.
De uitlevering van drie veroordeelde Pakistanen |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
David van Weel (minister ) , Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Dick Schoof (minister-president ) (INDEP) |
|
![]() |
Zijn de drie Pakistanen, de imam, de politiek leider en de cricketspeler, die in Nederland tot gevangenisstraffen zijn veroordeeld wegens verschillende zware misdrijven tegen mij gericht, al uitgeleverd aan Nederland om hier hun gevangenisstraf uit te zitten? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft Pakistan eind vorig jaar formeel verzocht om de uitlevering van diverse in Nederland veroordeelde personen. Het is op dit moment aan Pakistan om op de uitleveringsverzoeken te reageren. Wij kunnen uw Kamer verzekeren dat Nederland de uitleveringsverzoeken met grote regelmaat op politiek, diplomatiek en ambtelijk niveau nadrukkelijk onder de aandacht brengt van de Pakistaanse autoriteiten. Het belang dat Nederland hieraan hecht is duidelijk overgebracht.
Politieke ambtsdragers moeten hun werk vrij en veilig kunnen verrichten. Bedreigingen tegen politieke ambtsdragers door of vanuit andere landen die niet meewerken aan opsporing, vervolging of berechting hiervan, worden niet geaccepteerd en hierop wordt geacteerd. Dit uitgangspunt staat buiten kijf.
Wanneer personen die verdacht worden van strafbare feiten of daarvoor veroordeeld zijn zich in het buitenland bevinden, dan is Nederland afhankelijk van de medewerking van andere staten. Diverse middelen kunnen worden ingezet om bij andere staten het belang van reactie op en uitvoering van verzoeken te benadrukken.
De vraag welk middel op welk moment wordt ingezet, wordt van geval tot geval beoordeeld. Dit gebeurt in samenspraak tussen de verzoekende justitiële autoriteit (in dit geval het Openbaar Ministerie) en onze ministeries, ieder vanuit zijn eigen rol en verantwoordelijkheid.
Kunt u in een tijdlijn gedetailleerd aangeven wat de Nederlandse regering respectievelijk het Openbaar Ministerie hebben gedaan sinds de vonnissen definitief zijn geworden om betrokkenen uitgeleverd te krijgen? Wanneer is door wie namens Nederland met wie in Pakistan precies contact opgenomen, welke stukken en verzoeken zijn precies gewisseld, kunt u die met de Kamer delen, en hoe is er op gereageerd?
Zoals gezegd is Pakistan formeel om de uitlevering van diverse in Nederland veroordeelde personen verzocht. Op alle geëigende niveaus wordt bij de Pakistaanse autoriteiten de noodzaak van adequate opvolging van de Nederlandse verzoeken benadrukt.
Over welke inspanningen precies zijn gepleegd, doen wij gezien de vertrouwelijke aard van het diplomatieke verkeer met buitenlandse autoriteiten, geen verdere uitspraken. Bovendien zou dit de internationale strafrechtelijke samenwerking met andere landen, het land in kwestie in algemene zin, maar ook in deze specifieke zaken, kunnen belemmeren.
Wij benadrukken nogmaals dat het kabinet het onacceptabel acht indien personen die politieke ambtsdragers bedreigen vrijuit gaan. In onze brief van 2 september 2024 hebben wij al kort geschetst welke inspanningen het kabinet levert in geval van rechtshulp- en uitleveringsverzoeken.1 Daarnaast wordt ingegaan op de diplomatieke inzet van het kabinet indien landen niet meewerken aan de opsporing, vervolging of berechting van personen die verdacht worden van, of veroordeeld zijn voor, het bedreigen van politieke ambtsdragers.
Indien uitvoering van een verzoek om rechtshulp aan een andere staat uitblijft, kunnen diverse middelen worden ingezet om bij het aangezochte land op uitvoering aan te dringen. In beginsel wordt hierbij een escalatiemodel gehanteerd, waarbij wordt begonnen met schriftelijk rappel op ambtelijk niveau en waarbij inzet op politiek niveau, al dan niet door het Ministerie van Buitenlandse Zaken, het uiterste middel is. De vraag welk middel op welk moment wordt ingezet, wordt van geval tot geval beoordeeld. Dit gebeurt in samenspraak tussen de verzoekende justitiële autoriteit (het Openbaar Ministerie of de rechtspraak), het Ministerie van Justitie en Veiligheid als centrale autoriteit voor rechtshulp en uitlevering, en het Ministerie van Buitenlandse Zaken, ieder vanuit zijn eigen rol en verantwoordelijkheid.
Het doorlopen van eventueel noodzakelijke stappen vergt steeds een zorgvuldige afweging en kost tijd maar Nederland zal niet schuwen om te blijven aandringen op uitvoering, waarbij ook zwaardere diplomatieke stappen voor het aangezochte land niet kunnen worden uitgesloten.
Wanneer heeft de Minister-President hierover de afgelopen maanden persoonlijk met zijn Pakistaanse ambtgenoot contact opgenomen en met welk resultaat?
De Minister-President hecht aan een gesprek met zijn Pakistaanse ambtgenoot over het belang dat Nederland hecht aan adequate opvolging van de Nederlandse verzoeken. Dit verzoek is aan Pakistan gecommuniceerd.
Wanneer heeft de Minister van Justitie en Veiligheid hierover de afgelopen maanden persoonlijk met zijn Pakistaanse ambtgenoot contact opgenomen en met welk resultaat?
Een gesprek tussen de Minister van Justitie en Veiligheid met zijn Pakistaanse ambtgenoot wordt voorbereid door het Ministerie van Justitie en Veiligheid, in samenspraak met het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Wanneer heeft de Minister van Buitenlandse Zaken hierover de afgelopen maanden persoonlijk contact opgenomen met zijn Pakistaanse ambtgenoot en met welk resultaat?
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft in november 2024 voor het laatst telefonisch gesproken met zijn Pakistaanse ambtgenoot. Daarin werd afgesproken om een gesprek tussen de Minister van Justitie en Veiligheid en de Pakistaanse Minister van justitie als ambtgenoot te zullen opzetten. Verder heeft de Minister van Buitenlandse Zaken in september 2024 en marge van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties de Pakistaanse premier aangesproken.
Wanneer heeft het Openbaar Ministerie contact opgenomen met de Pakistaanse autoriteiten met het doel de drie veroordeelde Pakistaanse criminelen uitgeleverd te krijgen en met welk resultaat?
Er zijn geen rechtstreekse contacten tussen het Nederlandse Openbaar Ministerie en de Pakistaanse autoriteiten. Dergelijke contacten verlopen bij derde landen via het Ministerie van Justitie en Veiligheid als centrale autoriteit voor rechtshulp en uitlevering, in samenspraak en afstemming met het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse regering dan wel het Openbaar Ministerie met niets anders genoegen zullen nemen dan met de uitlevering van de drie veroordeelde Pakistaanse criminelen die veroordeeld zijn voor verschillende misdrijven tegen mij gericht als Nederlands parlementariër? Zo nee, waarom niet?
Door Nederland is aan Pakistan verzocht om de uitlevering van diverse in Nederland veroordeelde personen (zie ook het antwoord op vraag 1). Zoals ook geschetst in de beantwoording van eerdere vragen van het lid Wilders, zal Nederland duidelijk blijven maken dat opvolging wordt verwacht. Het is aan Pakistan als aangezochte staat om te reageren.2
Deelt u mijn mening dat het totaal onaanvaardbaar zou zijn om met iets anders genoegen te nemen dat de uitlevering van de drie veroordeelde Pakistaanse criminelen?
Nederland heeft Pakistan verzocht om de uitlevering van diverse in Nederland veroordeelde personen. Er kan aan de zijde van de Pakistaanse autoriteiten geen misverstand bestaan over de noodzaak van een adequate opvolging van de Nederlandse verzoeken.
Wilt u al deze vragen apart en dus niet gecombineerd beantwoorden?
Ja.
Wilt u deze vragen met spoed, doch uiterlijk voor dinsdag 4 maart 11.00 uur beantwoorden en wil de Minister-President zich er persoonlijk van verzekeren dat met niets anders genoegen zal worden genomen dan de uitlevering van alle betrokkenen nu het gaat om zware misdrijven gericht tegen een parlementariër?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord. Zoals ook gememoreerd in onze eerder genoemde brief van 2 september 2024 en in het hoofdlijnenakkoord, worden bedreigingen tegen politieke ambtsdragers door of vanuit andere landen die niet meewerken aan opsporing, vervolging of berechting hiervan, niet geaccepteerd en wordt hierop geacteerd. Dit uitgangspunt staat buiten kijf. Er kan geen enkel misverstand bestaan over het grote belang dat Nederland hieraan hecht, en Nederland blijft dit op alle geëigende niveaus onder de aandacht brengen van de Pakistaanse autoriteiten. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Samidoun |
|
Claudia van Zanten (BBB) |
|
David van Weel (minister ) , Marjolein Faber (minister ) (PVV), Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met de bijdrage van Jessica Roitman op LinkedIn1 en het bericht «The Palestinian prisoners movement: on the frontlines of resistance. A teach in with Samidoun about the history»?2
Ja
Aangezien de komst van Mohammed Khatib, de coördinator van Samidoun Europa, eerder door u is verboden: bent u van plan ook deze teach-in van Samidoun donderdag 27 februari 2025 op de UvA te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Welke bijeenkomsten plaatsvinden op instellingen en met welke sprekers, is ter beoordeling van de instelling als onderdeel van de wettelijk geborgde academische vrijheid, zolang dit past binnen de kaders en grenzen van de wet. Vanuit OCW heeft afstemming plaatsgevonden met de UvA. De UvA heeft aangegeven dat deze bijeenkomst niet via de officiële kanalen is aangemeld en dat Samidoun niet welkom is op de UvA. Zij hebben de organisatoren van de bijeenkomst (de afzender van de instagram post) via hun sociale mediakanalen laten weten dat de bijeenkomst niet door mag gaan.
Voor het organiseren van een teach-in geldt dat deze bijeenkomst moet voldoen aan academische standaarden. De UvA heeft de organisatoren van de bijeenkomst aangegeven dat zij open staan om een teach-in op een andere manier te faciliteren – zonder de aanwezigheid van Samidoun- waarbij deze academische standaarden wel worden gewaarborgd.
De Tweede Kamer heeft enkele maanden geleden een motie aangenomen om Samidoun ook in Nederland op de terreurlijst te plaatsen. Wat is hieromtrent de stand van zaken?3
Zoals in de beantwoording van de vragen van het lid Diederik van Dijk (SGP)4 aan de Ministers van Justitie en Veiligheid en van Buitenlandse Zaken over het bericht «Hamas’s extensive network in Europe exposed in a new series of reports» (ingezonden 17 oktober 2024) werd toegelicht, dienen er voldoende aanwijzingen te zijn dat personen of organisaties betrokken zijn bij terroristische activiteiten en dient er een link met de Nederlandse rechtsorde te zijn alvorens zij op de nationale sanctielijst terrorisme kunnen worden geplaatst. Onderbouwing hiervoor kan bijvoorbeeld gevonden worden in een door het Openbaar Ministerie ingesteld strafrechtelijk onderzoek, een strafrechtelijke veroordeling of een ambtsbericht van de AIVD. Het is hierbij van belang om te benadrukken dat het aan zowel het Openbaar Ministerie en de AIVD zelf is om de afweging te maken of en wanneer het opportuun is een onderzoek te starten.
Conform de motie Diederik van Dijk (SGP) en Eerdmans (JA21)5 is de Minister van Justitie en Veiligheid in gesprek gegaan met het Openbaar Ministerie om te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn voor het Openbaar Ministerie om (organisaties als) Samidoun te verbieden. Het gesprek dat inmiddels heeft plaatsgevonden heeft bevestigd dat het Openbaar Ministerie op dit moment geen informatie heeft die kan bijdragen aan een verzoek om verbodenverklaring bij de rechter of plaatsing op de sanctielijst.
Organisaties die geweld en haat verheerlijken hebben geen plek in onze samenleving. Zoals in het regeerprogramma staat blijft de Minister van Justitie en Veiligheid zich inzetten om optredens van organisaties die nauw verbonden zijn met organisaties die elders in de EU verboden zijn wegens een link met terroristische groeperingen te voorkomen. In dit kader loopt er een uitvraag binnen de EU waarbij informatie wordt opgehaald over de wijze waarop andere landen dergelijke organisaties tegen gaan. Aan de hand daarvan wordt onderzocht of aanvullende wetgeving nodig en mogelijk is om de genoemde organisaties binnen onze wettelijke kaders te verbieden. Als uit deze inventarisatie blijkt dat er nog onvoldoende middelen zijn om effectief op te kunnen treden, zullen we passende aanvullende maatregelen nemen. De Minister van Justitie en Veiligheid informeert uw Kamer dit voorjaar hierover verder.
Wilt u deze vragen met spoed, uiterlijk morgen 26 februari 2025, beantwoorden?
Heeft u kennisgenomen van het bericht «burgemeester bezorgd over uitkomst onderzoek illegale prostitutie en mensenhandel: «Misstanden aangetroffen»»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de zorgen die burgemeester Weber uitspreekt over de veiligheid en het welzijn in de illegale prostitutie in Nederland naar aanleiding van de controle uitgevoerd door het Haags Economisch Interventie Team (HEIT)?
De aangetroffen misstanden zoals benoemd in het bericht zijn ernstig. Sekswerk is in Nederland een legaal beroep, waarbij gemeenten het lokale sekswerkbeleid vormgeven. Het is belangrijk dat sekswerkers hun werk veilig kunnen doen en dat seksuele uitbuiting wordt gesignaleerd en wordt aangepakt.
In hoeverre acht u het aannemelijk dat de aangetroffen misstanden in meer gemeentes spelen, ook zonder dat gemeentes hiervan op de hoogte zijn? Waar baseert u dit antwoord op en welke stappen onderneemt u om gemeentes te ondersteunen in het signaleren en opsporen van deze misstanden?
Het is aannemelijk dat misstanden in meer gemeentes plaatsvinden. Mensenhandel is een zogeheten haaldelict: slachtoffers melden zich meestal niet zelf. Daardoor kan het voor gemeentes lastig zijn om misstanden te signaleren. Dat blijkt onder andere uit de Monitor Mensenhandel 2019–2023 van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen. Het aantal gemelde slachtoffers van mensenhandel, en dus ook seksuele uitbuiting, is (veel) lager dan het aantal vermoedelijke slachtoffers.
Om gemeentes te ondersteunen in het signaleren en opsporen van misstanden, worden verschillende stappen ondernomen. Zo richt Actielijn 4 van het versterkt Programma Samen tegen Mensenhandel (hierna: het Actieplan) zich op het ondersteunen en aanmoedigen van (boven)regionale samenwerking. Door goede samenwerking tussen verschillende partijen kunnen misstanden beter worden gesignaleerd en opgespoord. In Actielijn 5 wordt gekeken hoe informatie over signalen van mensenhandel gedeeld kan worden, zodat er meer zicht is op mogelijke misstanden.
Deelt u de opvatting dat een economisch interventieteam zoals het HEIT van wezenlijk belang is om ondermijnende en criminele bedrijven en misstanden in de prostitutie op te sporen en kunt u inzicht geven of en hoe de verschillende gemeentes in Nederland dit vormgeven?
Integrale samenwerking tussen verschillende partijen is van wezenlijk belang om ondermijnende en criminele bedrijven en misstanden in de sekswerkbranche op te sporen. Via Actielijn 4 van het Actieplan worden gemeenten ondersteund en aangemoedigd om die samenwerking vorm te geven. Buiten de landelijke ondersteuning is het aan gemeenten zelf om die samenwerking vorm te geven. In veel gemeenten wordt al intensief samengewerkt op lokaal en regionaal niveau. Het HEIT is daar een voorbeeld van.
Kunt u nader inzicht geven in welke inspanningen u doet om meer zicht te krijgen op de omvang van het aantal slachtoffers en vooral ook de meldingsbereidheid, nu het aantal geregistreerde slachtoffers door CoMensha weliswaar langzaam stijgt tot 868 in 2023, maar dit een aanzienlijk lager aantal is dan de schatting van ongeveer 5.000 slachtoffers van uitbuiting die jaarlijks in Nederland voorkomen en ook de bevindingen van het HEIT daar weer op wijzen?
In het Actieplan zijn verschillende actielijnen opgenomen die zich onder meer richten op het creëren van brede bewustwording over mensenhandel, het vergroten van de meldingsbereidheid, het investeren en werken aan betere vaststelling van slachtofferschap, het verbeteren van de (bovenregionale en regionale) samenwerking en het verbeteren van de informatiedeling en gegevensverwerking. Bij zowel de totstandkoming als de uitvoering van deze actielijnen is het brede mensenhandelveld betrokken. Deze partijen kunnen door middel van de uitvoering van de zogenoemde actielijnen bijdragen aan het vergroten van het zicht op het aantal slachtoffers van mensenhandel en het verhogen van de meldingsbereidheid.
Bent u bereid om te werken met concrete doelen, waarop de komende jaren gestuurd wordt in het vinden van slachtoffers, het doen van aangifte en het opsporen en vervolgen van daders? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
In de beantwoording op vraag 5 verwijs ik naar de actielijnen uit het Actieplan. Bij iedere actielijn zijn operationele doelstellingen opgenomen gericht op het vinden van slachtoffers en het doen van aangifte. Daarnaast zijn ook concrete acties opgenomen die bijdragen aan het realiseren van het operationele doel. In de Veiligheidsagenda zijn daarnaast landelijke beleidsdoelstellingen voor politie opgenomen, deze bevatten kwalitatieve en kwantitatieve afspraken over de opsporing.
Erkent u dat veelal via arbeidsmigratie nieuwe vrouwen zich melden in de prostitutie en ziet u het als uw rol om het welzijn en de veiligheid van de vrouwen die via deze weg ons land binnenkomen, te waarborgen? Hoe bent u van plan hier vorm aan te geven?
Het is een bekend gegeven dat personen, waaronder vrouwen, uit andere landen naar Nederland komen om sekswerk te doen. Ik zet mij samen met gemeenten en andere (zorg)partners in voor een veilige sekswerkbranche voor alle personen die in Nederland sekswerk verrichten. Er zijn verschillende manieren waarop ik dit vormgeef. Zo worden in samenwerking met onder andere het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid middels de Aanpak versterking sociale en juridische positie van sekswerkers acties ondernomen om het stigma op sekswerk terug te dringen en sekswerkers bewust te maken van hun rechten en plichten. Dit draagt bij aan veilig werk en verstevigt de positie van sekswerkers. Ook wordt vanuit de rijksoverheid jaarlijks 6 miljoen euro beschikbaar gesteld aan de Decentrale Uitkering Uitstapprogramma’s Prostituees (DUUP). De DUUP heeft een landelijke dekking en zorgt ervoor dat hulp kan worden geboden aan sekswerkers die niet meer als sekswerker willen werken.
Uit onderzoek uit 2021 blijkt dat de meeste sekswerkers die adverteren aangeeft een niet-Nederlandse afkomst te hebben.2 Uit onderzoek in opdracht van Seksworks en PMW013 blijkt ook dat in Nederland startende sekswerkers met een migratieachtergrond behoefte hebben aan informatie op maat over hun rechten en plichten in Nederland.3 Op dit moment wordt de website sekswerkgoedgeregeld.nl doorontwikkeld. Daarvoor wordt in nauwe samenwerking tussen het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en mijn ministerie bezien op welke wijze informatie die voor sekswerkers relevant is, zoals ieders rechten, plichten en bevoegdheden tijdens een controle, kan worden geborgd op deze website. Dit draagt bij aan de versterking van de informatiepositie van sekswerkers. De website moet in 2025 toegankelijk worden.
Tegen situaties van seksuele uitbuiting en dus mensenhandel van arbeidsmigranten dient te worden opgetreden. Buiten de acties die lopen in het Actieplan, die welzijn en veiligheid voor alle (potentiële) slachtoffers moeten bieden, kunnen niet-Nederlandse slachtoffers terecht bij de Categorale Opvang Slachtoffers Mensenhandel (COSM). Voor niet-Nederlandse volwassen slachtoffers van mensenhandel die in de bedenktijd van aangifte zitten, kan CoMensha specialistische opvang regelen in de COSM. In de B8/3-regeling is vastgelegd dat CoMensha voor deze opvang exclusieve plaatsingsbevoegdheid heeft.
In hoeverre heeft u al opvolging gegeven aan de aangenomen motie-Ceder c.s.2 om gesprekken aan te gaan met landen van herkomst bij arbeidsmigratie in de prostitutie?
De betreffende motie van het lid Ceder is in behandeling bij mijn ministerie. Het betreft een grensoverschrijdend vraagstuk waar meerdere departementen direct of indirect bij betrokken zijn. Er zijn verschillende initiatieven die al lopen, waarbij gesprekken worden gevoerd met landen van herkomst. Op basis van een verkenning hierop, wordt bezien welke gesprekken nog moeten worden opgezet. Hierover zal ik u nader informeren in mijn visiebrief ten aanzien van sekswerk.
Was er geschikte opvang beschikbaar indien een van de aangetroffen illegale prostituees slachtoffer was van uitbuiting of mensensmokkel?
Voor slachtoffers van mensenhandel zijn diverse vormen van opvang georganiseerd. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het organiseren van opvang voor slachtoffers met rechtmatig verblijf in Nederland. Slachtoffers met onrechtmatig verblijf in Nederland kunnen terecht in de eerdergenoemde COSM. Deze opvang wordt op drie locaties in Nederland georganiseerd. Voor rechtmatig verblijvende slachtoffers met multiproblematiek bestaat de opvang slachtoffers mensenhandel met multiproblematiek (OMM). Voor deze opvang bestaat momenteel een wachtlijst (zie ook het antwoord op vraag5.
Hoeveel opvangplekken zijn er op dit moment voor slachtoffers van mensenhandel die niet in de reguliere opvang terechtkunnen (Opvang van slachtoffers van mensenhandel met multiproblematiek (OMM)) en hoeveel van deze plekken kunnen op dit moment daadwerkelijk bezet worden gezien de financiering?
Op dit moment zijn verspreid over zes centrumgemeenten 31 opvangplekken OMM beschikbaar. Deze zes centrumgemeenten kopen deze opvang in. Voor deze plekken is 2,3 miljoen euro beschikbaar. Deze middelen voorzien in de bekostiging van de 31 OMM-plekken.
Zijn er op dit moment wachtlijsten voor de OMM? Zo ja, hoeveel mensen wachten op een plek en hoelang zijn de wachttijden en wat is er nodig om dit op te lossen?
Op dit moment staan vijf mensen op de wachtlijst voor een plek in de OMM. De gemiddelde wachttijd is momenteel 65 dagen (ruim negen weken). De druk op de capaciteit van de OMM is groot. Er zijn meer slachtoffers met multiproblematiek dan het aantal opvangplekken waar deze slachtoffers voor de juiste begeleiding terecht kunnen. Knelpunten rondom de uitstroom uit de OMM vergroten de druk op de capaciteit. Wachtlijsten voor vervolgopvang of andere zorginstellingen (zoals begeleid wonen of GGZ) en een gebrek aan (doorstroom)woningen leiden ertoe dat mensen niet kunnen uitstromen uit de OMM waardoor zij langer in de OMM blijven. Voor het verminderen van de wachttijd zal zowel naar de capaciteit als de uitstroom moeten worden gekeken.
Hoe gaat u om met de dringende aanbevelingen van veldpartijen om de jaarlijks duizenden slachtoffers daadwerkelijk beter te beschermen, zoals onlangs bijvoorbeeld gedaan door het Leger des Heils bij de presentatie van de Barometer 2025?
Het Actieplan speelt ook een belangrijke rol in het verbeteren van de bescherming van slachtoffers. Actielijn 3 van het Actieplan zet in op verschillende acties ter verbetering van de vaststelling van slachtofferschap en bescherming van slachtoffers. Hieronder valt onder andere de verkenning naar de mogelijkheden van het loskoppelen van de vaststelling van slachtofferschap en het strafrechtelijk onderzoek naar verdachten van mensenhandel, het creëren van een landelijk overzicht waar opvang en/of hulp aanwezig is voor de zorg en veiligheid van (mogelijke) slachtoffers van mensenhandel en het in beeld brengen van de voorwaarden voor een landelijk dekkend netwerk van zorgcoördinatoren. In actielijn 6 van het Actieplan wordt ingezet op het verbeteren van de bescherming van de groep minderjarige slachtoffers. Acties die hieronder vallen zijn onder andere gericht op het creëren van bewustwording over mensenhandel op scholen, onderzoek naar minderjarige slachtoffers en training van professionals.
Wat doet u met de aanbeveling van het Leger des Heils om de wijziging van de Vreemdelingencirculaire van 1 augustus 2019 terug te draaien, zodat slachtoffers van mensenhandel met een Dublin-claim die in het buitenland zijn uitgebuit, weer beschermd worden en voorkomen wordt dat belangrijke opsporingsindicaties van mensenhandel verloren gaan?
De wijziging van de Vreemdelingencirculaire van 1 augustus 2019 is in 2023 door het WODC geëvalueerd. In deze evaluatie is ook de positie van Dublinclaimanten en het aspect van slachtofferbescherming aan de orde gekomen. Vooropgesteld is het uiteraard van groot belang om slachtoffers van mensenhandel te beschermen. Slachtofferbescherming is dan ook een van de beleidsdoelen achter de verblijfsregeling voor slachtoffers mensenhandel. Tegelijkertijd is het van belang dat de Dublinverordening uitvoerbaar blijft, waarbij goede internationale samenwerking op het gebied van mensenhandel essentieel is.
Een belangrijk onderdeel van de verblijfsregeling is dat er sprake moet zijn van opsporingsindicaties voor uitbuiting die in Nederland heeft plaatsgevonden. Dit betekent dat uitbuiting die in het buitenland heeft plaatsgevonden geen grondslag biedt om in aanmerking te komen voor verblijf in Nederland. In gevallen waar het gaat om uitbuiting in het buitenland en waarbij de betrokkene een Dublinclaim heeft, kan het Openbaar Ministerie oordelen dat de aanwezigheid van de betrokkene in Nederland niet noodzakelijk is. Dan wordt door de Immigratie- en Naturalisatiedienst geen verblijfsvergunning verstrekt. In deze gevallen wordt de Dublinoverdracht naar de desbetreffende lidstaat voortgezet. Daarbij wordt binnen de Europese Unie ook op operationeel niveau door de politie internationaal samengewerkt. Wanneer een aangifte opsporingsindicaties voor een ander EU-land bevat, dan wordt deze aangifte door de politie via het internationaal rechtshulpcentrum (IRC) gedeeld met het land waar de opsporingsindicaties betrekking op hebben.
Ten aanzien van slachtofferbescherming is relevant dat ten tijde van de aanbeveling van het Leger des Heils er geen bedenktijd bestond voor slachtoffers mensenhandel die tevens Dublinclaimant waren. Inmiddels wordt er een bedenktijd van 30 dagen aangeboden, opdat zij tot rust kunnen komen. Het WODC heeft in voornoemde evaluatie aanbevolen om, ten behoeve van slachtofferbescherming, verblijfsrechtelijke bescherming voor slachtoffers van mensenhandel los te koppelen van de aangifte en het strafrechtelijk onderzoek. Er wordt op dit moment in het kader van het Actieplan een verkenning uitgevoerd naar de mogelijkheden voor een dergelijke loskoppeling. Daarbij blijft van belang dat, naast het beschermen van slachtoffers, de nuttige werking van de Dublinverordening gewaarborgd blijft.
Het bericht ‘Klap voor ministers: omstreden buitenlandse predikers mogen toch Nederland in van rechter’ |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
David van Weel (minister ) , Marjolein Faber (minister ) (PVV) |
|
|
Welke maatregelen onderzoekt u allemaal om te voorkomen dat de drie omstreden buitenlandse predikers die komend weekeinde te gast zijn bij De Ramadan Expo in Utrecht Nederland binnenkomen?1
Vooropstaat dat er in Nederland geen plek is voor haatzaaierij en het verheerlijken van geweld. Onze inzet was dan ook om dit te voorkomen door deze sprekers de toegang tot ons land te weigeren. Op 20 februari 2025 heeft de voorzieningenrechter het besluit om de drie sprekers uit Nederland te weren door signalering in het Schengeninformatiesysteem, geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Als gevolg hiervan is de signalering voor deze sprekers uit het Schengeninformatiesysteem verwijderd en kunnen zij Nederland inreizen. Als de sprekers ten tijde van hun inreis aan alle toegangsvoorwaarden voldoen, worden zij toegelaten. Op grond van de vreemdelingenwet zijn er op basis van de bestaande feiten en omstandigheden, geen andere mogelijkheden om de toegang alsnog te weigeren. Wel wil ik benadrukken dat vreemdelingen gedurende hun verblijf moeten blijven voldoen aan de toegangsvoorwaarden, waaronder geen dreiging vormen voor de openbare orde of nationale veiligheid. Als niet langer aan de toegangsvoorwaarden wordt voldaan, kan het verblijfsrecht beëindigd worden en dient de betrokkene Nederland te verlaten. Daarnaast geldt dat indien blijkt dat er mogelijk strafbare uitlatingen zijn gedaan, het Openbaar Ministerie kan besluiten om strafrechtelijk onderzoek in te stellen.
Kunt u de landingsrechten intrekken van zoals eerder gebeurde in 2017 toen de Turkse Minister van Buitenlandse Zaken Cavusoglu naar Nederland wilde komen? Zo nee, kunt u onderbouwen waarom dat niet kan?
Bilaterale en EU luchtvaartverdragen met derde landen bevatten geen wettelijke basis om landingsrechten in te trekken op grond van het migratiebeleid of vervoer van specifieke personen. Landingsrechten van luchtvaartmaatschappijen kunnen alleen worden ingetrokken als luchtvaartmaatschappijen niet voldoen aan de desbetreffende vereisten in dergelijke verdragen van onder meer vestiging, relevante vergunningen en eigendom en zeggenschap en daaromtrent afstemming heeft plaats gevonden met de desbetreffende verdragspartij.
De vlucht van de Turkse Minister in 2017 betrof een staatsvlucht, waarop Bilaterale en EU luchtvaartverdragen niet van toepassing zijn. Voor staatsvluchten heeft de Nederlandse overheid de discretionaire bevoegdheid om wel of geen diplomatieke klaring af te geven voor landen of overvliegen.
Mochten de predikers al geland zijn, welke stappen onderneemt u dan om te voorkomen dat zij op de bijeenkomst mogen spreken? Bent u bereid hierop aan te dringen bij het lokale bevoegd gezag?
Het lokaal bestuur is verantwoordelijk voor de handhaving van de openbare orde en maakt daarin een eigen afweging. Zij hebben aangegeven uiteraard alert te zijn op (ongeregeldheden rondom) het evenement. Het Openbaar Ministerie kan, indien blijkt dat er mogelijk strafbare uitlatingen zijn gedaan, besluiten om sprekers te vervolgen die dergelijke boodschappen uiten.
Kunt u deze vragen met de grootst mogelijke spoed beantwoorden, bij voorkeur voor morgenochtend (zaterdagochtend)?
Ja.
Het bericht ‘Nieuwe trend bij online pesten: ‘Het is ongelooflijk triest gedrag’’ |
|
Marieke Wijen-Nas (BBB) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe trend bij online pesten: «Het is ongelooflijk triest gedrag»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat consistent pestgedrag buitengewoon invasief is voor het slachtoffer en schadelijk voor de geestelijke gezondheid?
Ja. Consistent (online) pestgedrag kan een buitengewoon invasieve en schadelijke impact hebben op de geestelijke gezondheid van slachtoffers. Het kan leiden tot ernstige emotionele en psychologische problemen, zoals angst, depressie en een verminderd zelfbeeld. Het is belangrijk dat we deze problematiek serieus nemen.
Bent u bereid om pestgedrag op te nemen in de voorgenomen Wet strafbaarstelling psychisch geweld?
Pestgedrag kan een grote impact hebben op degene die gepest wordt en zijn directe omgeving. Zoals in het aangehaalde krantenbericht ook wordt aangegeven, biedt het huidige strafrechtelijk kader mogelijkheden om specifieke gedragingen of uitingsvormen van pesten aan te pakken, bijvoorbeeld door vervolging wegens bedreiging, smaad, laster, mishandeling of belaging (stalking). Momenteel worden onder regie van de Minister en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid gesprekken gevoerd met verschillende organisaties en deskundigen over de contouren van een wetsvoorstel dat strekt tot een aparte strafbaarstelling van psychisch geweld. Hierbij wordt onder meer gekeken naar de reikwijdte en aard van gedragingen die onder een dergelijke strafbepaling zouden kunnen vallen. Uw Kamer wordt voor de zomer 2025 geïnformeerd over de contouren van dit wetsvoorstel.
Bent u bereid om het voor scholen mogelijk te maken, pesters door te verwijzen naar bureau-HALT, wanneer de school kan aantonen dat het pestgedrag dermate ernstig is?
Als sprake is van strafbaar gedrag kan er aangifte worden gedaan en kan de zaak, indien deze bewijsbaar is, naar Halt worden verwezen. Het is aan de politie en het Openbaar Ministerie om te beoordelen of een verdachte voor deze interventie in aanmerking komt.
Als er geen aangifte wordt gedaan of geen sprake is van strafbare gedragingen, dan is er een preventieve Halt-interventie mogelijk die gericht is op het grensoverschrijdende gedrag. Hiervoor moet dan wel een gemeentelijke subsidieopdracht aan Halt zijn verleend. Indien er sprake is van een subsidieafspraak kan de betrokken jongere naar het spreekuur worden verwezen waarin een medewerker een gesprek met hem of haar voert en eventueel een opdracht mee kan geven. Ook kan een herstelgesprek met een slachtoffer worden opgezet. Naast individuele interventies biedt Halt ook groepsgerichte interventies, zoals voorlichtingen op verschillende thema’s (https://www.halt.nl/voorlichtingen), kunnen klassendialogen worden ingezet en zijn onlangs zogenoemde herstelcirkels ontwikkeld.
Het beboeten van dakloze mensen |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB), David van Weel (minister ) , Karremans |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kap nou eens met het beboeten van dakloze mensen»?1
Ja.
Deelt u onze mening en de mening van de schrijvers van het stuk, Merel van Rooy en Fabian Weergang, dat er gestopt moet worden met het beboeten van dakloze mensen? Deelt u voorts onze mening dat een echte gemeenschap dakloze mensen niet beboet maar helpt? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het beboeten van dakloze mensen brengt ze verder in de problemen en het is weinig zinvol om mensen die geen huis hebben te beboeten voor buitenslapen, al helemaal omdat zij die boetes niet kunnen betalen. Het beboeten draagt bij aan het stigmatiseren van dakloze personen, iets dat het kabinet met het Nationaal Actieplan Dakloosheid «Eerst een Thuis» (2023–2030) juist wil bestrijden.2 Met het Nationaal Actieplan Dakloosheid wordt ingezet op het voorkomen van dakloosheid en Wonen Eerst.
Waarom worden er nog steeds boetes uitgedeeld voor het op straat of in de auto slapen (170 euro) en bedelen (110 euro) aan dakloze mensen? Deelt u de mening dat hiermee de problemen van dakloze mensen groter in plaats van kleiner worden? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het voorgaande antwoord, erkent het kabinet dat het beboeten dakloze mensen verder in de problemen kan brengen. Gemeenteraden hebben echter op grond van artikel 147 Gemeentewet de bevoegdheid om verordeningen vast te stellen, die zij in het belang van de gemeente nodig achten. Zo kunnen gemeenten met het oog op de leefbaarheid en veiligheid in de gemeente regels stellen en waar nodig handhavend optreden. Regels omtrent het op straat of in de auto slapen en bedelen kunnen opgenomen worden in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Als eenmaal regels zijn gesteld, geldt een beginselplicht tot handhaving. Of en waarom regels opgenomen zijn en/of gehandhaafd worden is een afweging van het lokale bestuur.
Schrikt u net als wij van het feit dat uit het onderzoek van Merel van Rooy blijkt dat er in 2024 ruim 2.000 boetes zijn uitgeschreven aan dakloze mensen, voor een totaalbedrag van ruim 300.000 euro? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen?
Ja, daar schrik ik van. Mede in het kader van deze berichtgeving en de motie Bruyning (NSC), die het kabinet vraagt om gemeenten en de VNG op te roepen om meer in te zetten op alternatieve maatregelen in plaats van het opleggen van boetes, ben ik in gesprek met de VNG.
Klopt het dat het werkelijk aantal uitgeschreven boetes nog hoger ligt, maar deze met succes worden aangevochten en vernietigd? Kunt u inzicht geven in het werkelijke aantal uitgeschreven boetes?
Het krantenartikel is gebaseerd op de door het CJIB gepubliceerde jaarcijfers van de instroom van feitgecodeerde zaken. In het artikel wordt naar drie strafbare feiten verwezen, te weten
In totaal zijn er bij het CJIB in 2024, 2238 strafbeschikkingen ingestroomd op basis van deze drie feitcodes. Het totaal opgelegde boetebedrag van deze zaken bedraagt 315.880 euro.
Het CJIB kan een strafbeschikking alleen ten uitvoer leggen als er een adres bekend is. Hieruit volgt dat bij bovenstaande strafbeschikkingen een adres is meegeleverd door de opsporingsinstantie. Dit kan naast een woonadres ook een postadres of het adres van een dak- of thuislozenopvang zijn. Op basis van enkel het meegeleverd krijgen van een adres in een zaak kan dus niet worden geconcludeerd of iemand dak- of thuisloos is en dus ook niet hoeveel van de 2.238 boetes zijn opgelegd aan mensen die dakloos zijn.
Indien er geen adres door de opsporingsinstantie is meegeleverd in de zaak, wordt deze aan het OM doorgestuurd voor verdere beoordeling.
Kent u de verhalen van dakloze mensen die per maand soms wel 11 boetes krijgen? Deelt u de mening dat hieruit blijkt dat een boete opleggen aan dakloze mensen op geen enkele manier wordt opgelost? Zo nee, waarom niet?
Ik ben op de hoogte van het feit dat dakloze mensen soms meermaals beboet worden. Het is weinig zinvol om mensen te beboeten die dat niet kunnen betalen. Dat is ook opgenomen in de toelichting van de model-APV van de VNG: «Het is weinig zinvol om dakloze mensen te beboeten als zij noodgedwongen buiten moeten slapen of om mensen te beboeten die dat niet kunnen betalen. In dat soort gevallen kan de handhaving leiden naar ondersteuning of (maatschappelijke) opvang.»
Gemeenteraden hebben op grond van artikel 147 Gemeentewet echter de bevoegdheid om verordeningen vast te stellen, die zij in het belang van de gemeente nodig achten. Ik ben in gesprek met de VNG over de behandeling van de motie Bruyning (NSC), die het kabinet vraagt om gemeenten en de VNG op te roepen om meer in te zetten op alternatieve maatregelen in plaats van het opleggen van boetes. Onder meer wil de VNG een rondetafelgesprek houden met onder andere de politie, handhaving, maatschappelijke organisaties en belangenbehartigers om de verschillende zienswijzen te bespreken en zo mogelijk afspraken te maken over welke alternatieven gemeenten hebben. Overigens zijn er gemeenten die al afwijken van de model-APV en dakloze mensen niet beboeten, zoals de gemeenten Almere en Harlingen. Gemeente Amsterdam heeft ervoor gekozen de boetes van mensen zonder vaste woon- of verblijfplaats niet te innen en het beleid opnieuw te bekijken.
Kent u de verhalen van voormalig dakloze mensen die, nadat ze eindelijk weer een woning hebben gevonden, brieven en bezoek van een deurwaarder krijgen vanwege (verhoogde) boetes uit hun tijd als dakloze? Erkent u dat deze bedragen flink kunnen oplopen waardoor mensen weer in de problemen komen terwijl ze net opkrabbelen? Bent u bereid om mensen die hierdoor in de problemen zijn gekomen te helpen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik heb gehoord van verhalen waarbij dakloze mensen die na een langere periode weer een woning hebben, worden geconfronteerd met achterstallige betalingen. Dit kan voorkomen doordat een schuldeiser iemand langere tijd niet heeft kunnen benaderen voor de achterstallige betaling omdat er geen woon- of postadres was. Dat dit ontwrichtend kan zijn voor degene die dit overkomt erken ik, daarom is het ook heel belangrijk dat een dergelijke casus direct opgepakt wordt via een multidisciplinaire aanpak, en dat er al voordat iemand de maatschappelijke opvang verlaat contact is met schuldhulpverlening. Wanneer er sprake is van problematische schulden kan direct een verzoek worden ingediend voor de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp) zodat daarmee de schulden gesaneerd kunnen worden.
Daarnaast is het kabinet bekend met de kostenoploop wanneer vorderingen niet worden betaald. Zoals aangekondigd in het Regeerprogramma en meer geconcretiseerd in de IBO Kabinetsreactie3 wordt er gewerkt aan een aantal maatregelen om deze kostenoploop te beperken, zoals het instrument «collectief afbetalingsplan» en uitwerking van hoe een wettelijke zorgplicht voor gerechtsdeurwaarders richting schuldenaren vorm zou kunnen krijgen. Voor de zomer stuurt de Staatssecretaris Rechtsbescherming een brief aan de Kamer met een juridische uiteenzetting van maatregelen op het gebied van civiele invordering uit de IBO Kabinetsreactie.
Erkent u dat het voor dakloze mensen vaak onontkoombaar is om boetes te krijgen omdat de opvang vaak vol zit en ervoor betaald moet worden? Zo ja, wat is volgens u hiervoor de oplossing?
Met het Nationaal Actieplan Dakloosheid hebben gemeenten, aanbieders en corporaties zich eraan gecommitteerd dat de oplossing voor dakloosheid niet gevonden wordt door het realiseren van extra maatschappelijke opvang, maar door betaalbaar wonen, het versterken van financiële bestaanszekerheid en goede outreachende voorzorg zodat dakloosheid voorkómen wordt. Alleen door het probleem bij de kern aan te pakken, kunnen meters worden gemaakt. Dat is een fundamenteel andere benaderingswijze die niet alleen effectiever blijkt, maar bovendien goedkoper.
Deelt u de mening dat de kans groot is dat gemeenten door de bezuinigingen vanaf 2026 nog minder middelen hebben voor voldoende opvangplekken voor dakloze personen? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten ontvangen in totaal jaarlijks 440 miljoen euro voor de aanpak van dakloosheid, exclusief indexering. Deze middelen worden gestort in het Gemeentefonds en zijn daarmee vrij besteedbaar. De middelen voor armoede en schulden, en ten aanzien van wonen zijn hier niet in meegenomen. Het is aan gemeenten middelen zo effectief mogelijk in te zetten. In algemene zin geldt dat het kabinet zich inzet voor de financiële positie van gemeenten en consequent in gesprek is met gemeenten over de balans in taken, middelen en verantwoordelijkheden.
Welke stappen gaat u zetten om te zorgen dat dakloze mensen geen onnodige boetes meer krijgen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6, hebben gemeenteraden op grond van artikel 147 Gemeentewet de bevoegdheid om verordeningen vast te stellen, die zij in het belang van de gemeente nodig achten. Ik ben in gesprek met de VNG over de behandeling van de motie Bruyning (NSC), die het kabinet vraagt om gemeenten en de VNG op te roepen om meer in te zetten op alternatieve maatregelen in plaats van het opleggen van boetes. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 6, wil de VNG onder meer een rondetafelgesprek houden met onder andere de politie, handhaving, maatschappelijke organisaties en belangenbehartigers om de verschillende zienswijzen te bespreken en zo mogelijk afspraken te maken over welke alternatieven gemeenten hebben.
Het kabinet heeft weliswaar haar handtekening gezet onder de Verklaring van Lissabon om een einde te maken aan dakloosheid in 2030 maar het aantal dakloze mensen neemt alleen maar toe, erkent u dat het kabinet meer moet doen om dakloosheid te voorkomen en aan te pakken? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Met het Nationaal Actieplan Dakloosheid is vastgesteld dat de oplossing voor dakloosheid gevonden wordt in betaalbaar wonen en het versterken van financiële bestaanszekerheid zodat dakloosheid voorkómen wordt. Het kabinet zet hier onverminderd op in. Om deze systeemverandering op gang te brengen wil ik hier vanuit mijn rol extra aandacht aan besteden. Ik doel daarbij op het aanjagen van de beweging naar preventie en wonen in de regio’s, de inzet van ervaringskennis en belangenbehartiging, kwetsbare groepen (waaronder jongeren), en het versterken van het inzicht in dakloosheid door verbetering van dataverzameling op basis van de ETHOS-light definitie van dakloosheid. Zoals aangegeven in de voortgangsrapportage van december 2024 over de aanpak dakloosheid aan uw Kamer,4 wordt onderzocht in hoeverre de ambities en doelstellingen van het actieplan dakloosheid gerealiseerd worden, zowel landelijk als lokaal. De resultaten van dit onderzoek zullen niet alleen de benodigde informatie geven om waar nodig aanpassingen te doen, maar geven bovendien invulling aan de motie (36 200 XVI, nr. 73) van het Kamerlid Westerveld. Het onderzoek is gestart in januari 2025. Het is de bedoeling zo concreet mogelijk conclusies te verbinden aan de opgehaalde resultaten en bevindingen, bijvoorbeeld in organisatiestructuur, inzet van middelen, sturingsmechanismen, financieringswijze en over hoe effectieve interventies in regio’s te versnellen. Naar verwachting zal het onderzoek eind 2025 gereed zijn en met uw Kamer worden gedeeld.
In hoeverre is het boetebeleid in strijd met de Verklaring van Lissabon?
In de Verklaring van Lissabon hebben lidstaten, waaronder Nederland, de intentie uitgesproken om dakloosheid aan te pakken en toe te werken naar het beëindigen van dakloosheid in 2030. Met het Nationaal Actieplan Dakloosheid wordt bijdragen aan de doelstellingen uit de Verklaring van Lissabon. Het beboeten van dakloze mensen draagt niet bij aan deze doelstellingen: zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1, brengt het beboeten van dakloze mensen hen verder in de problemen en draagt het bij aan een stigma en discriminatie van dakloze personen. Juridisch gezien is het boetebeleid niet in strijd met de Verklaring van Lissabon, omdat deze verklaring niet juridisch bindend is en niet omgezet in (rechtstreeks) werkende bepalingen.
In 2022 heeft het (voorgaande) kabinet het Nationaal Actieplan Dakloosheid gepresenteerd waarin een paradigmashift is aangekondigd en voortaan «Eerst een Thuis» de focus zou zijn, erkent het kabinet dat hier vooralsnog te weinig van terecht komt? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet ziet dat veel gemeenten, zorgpartijen, corporaties en belangenbehartigers, ondanks de uitdagingen, keihard aan de slag zijn met het actieplan. Er is brede consensus over het feit dat dakloosheid vooral opgelost wordt met huisvesting en preventie, in plaats van maatschappelijke opvang. Maar dit leidt op dit moment nog niet tot daadwerkelijke afname van aantal dakloze mensen. Zo’n grote systeemverandering bewerkstelligen kost namelijk tijd en vraagt continuïteit en een lange adem. Daarnaast maken externe factoren versnelling lastig. Denk aan de aanhoudende krapte op de woningmarkt en inflatie; die maken dat gemeenten acute problemen van inwoners moeten oplossen. Het kabinet heeft begrip voor de complexe realiteit waar gemeenten zich in bevinden, maar blijft hen oproepen het voorkómen en terugdringen van dakloosheid hoog op de regionale politieke agenda te houden. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 11, wordt een onafhankelijk onderzoek uitgevoerd naar de voortgang van het Nationaal Actieplan Dakloosheid. Naar verwachting zal het onderzoek eind 2025 gereed zijn en met de Kamer worden gedeeld.
Staat het verbod op buitenslapen nog steeds in de model-APV van de VNG die op 4 juli 2024 is verspreid? Deelt u de mening dat het opnemen van deze model-bepalingen een verkeerd signaal afgeeft en gewoon niet werkbaar is aangezien de woningnood ook komt door falend beleid van de overheid zelf? Zo nee, waarom niet?
Deze bepaling staat in de VNG Model-APV. Gemeenten geven aan dat een door de gemeenteraad vastgestelde bepaling als deze nodig is als bevoegdheidsgrondslag om waar noodzakelijk in te kunnen grijpen indien dat noodzakelijk is, zoals in het geval van overlast of wanordelijkheden. Het uitdelen van boetes vormt daarbij het sluitstuk en is zeker geen doel op zich. In de toelichting bij de VNG Model-APV is voorts opgenomen: «Bij het toezicht op de naleving van het verbod moet de opsporingsambtenaar of toezichthouder afwegen welk handhavingsmiddel hij in de concrete situatie proportioneel acht. In de meeste gevallen zal kunnen worden volstaan met een waarschuwing, tenzij sprake is van recidive. Het is weinig zinvol om dakloze mensen te beboeten als zij noodgedwongen buiten moeten slapen of om mensen te beboeten die dat niet kunnen betalen. Dan fungeert het verbod meer als stok achter de deur voor toeleiding naar ondersteuning of (maatschappelijke) opvang.» Op grond van een bepaling zoals die van de model-APV geldt overigens geen algeheel «slaapverbod.» Er geldt een slaapverbod voor ’s nachts in aangewezen gebieden. De raad of het college moet motiveren waarom voor die gebieden ’s nachts een slaapverbod geldt. Bijvoorbeeld ter bescherming van het woon- en leefklimaat, het voorkomen van hinder en overlast, brandgevaar, verontreiniging van de openbare ruimte en risico's voor de volksgezondheid of het beschermen van het gevoel van veiligheid. In andere gevallen geldt alleen een slaapverbod als dat leidt tot overlast, hinder of gevaar of aantasting van het woon- en leefklimaat. De bestaande woningnood vormt geen grond om de belangen die met deze bepaling worden beschermd te veronachtzamen.
Zoals eerder is aangegeven in de antwoorden op vragen 2 en 6, acht ik het beboeten van dakloze mensen weinig zinvol. Daarom wordt ingezet op het aanbieden van alternatieven aan handhavers, onder meer door verbeterde samenwerking met sociaal veldwerkers die deze mensen goed kennen.
In hoeveel gemeenten is deze bepaling overgenomen? Zijn gemeenteraden hier actief over geïnformeerd? Zo nee, bent u bereid in samenspraak met de VNG dit alsnog te doen? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten zijn door de VNG per ledenbrief geïnformeerd over deze modelbepaling waarbij in de ledenbrief een bredere toelichting is gegeven over het doel van deze bepaling. Het behoort tot de autonome verordenende bevoegdheid van de lokale gemeenteraad of en in hoeverre overname van de modelbepaling (waarbij de VNG verschillende varianten heeft geformuleerd) in hun gemeente is aangewezen. Over hoeveel gemeenten de modelbepaling hebben overgenomen en welke variant zij daarbij hebben gekozen, worden geen cijfers bijgehouden.
Wat heeft u sinds het plenaire debat over het Nationaal Actieplan Dakloosheid op 19 december 2024 precies gedaan om dit probleem aan te pakken? Is er een overleg geweest met gemeenten? Zijn daar concrete afspraken gemaakt? Zo ja, welke?
De motie Bruyning (NSC) vraagt het kabinet om gemeenten en de VNG te vragen om meer in te zetten op alternatieve maatregelen in plaats van het opleggen van boetes. Dit punt wordt op 22 mei 2025 tijdens het volgende Bestuurlijk Overleg over de aanpak dakloosheid met de VNG besproken. De VNG heeft aangegeven de motie van de Kamer zorgvuldig te willen behandelen. Dat vraagt om interne afstemming, zodat de wens van de Tweede Kamer meegenomen kan worden bij de volgende herziening van de modelverordening van de VNG. Ik kan u naar verwachting voor het eind van het jaar nader informeren over de uitkomst hiervan. Zoals aangegeven in de antwoorden op vragen 6 en 10, wordt op korte termijn door de VNG een rondetafelgesprek georganiseerd met onder andere de politie, handhaving, maatschappelijke organisaties en belangenbehartigers om de verschillende zienswijzen te bespreken en zo mogelijk afspraken te maken over welke alternatieven gemeenten hebben. Ook heeft – met subsidie van VWS – het Platform Sociaal Domein samen met Staatsbosbeheer recent een aantal bijeenkomsten georganiseerd om boswachters en BOA’s van natuurbeheerorganisaties meer handelingsperspectief te bieden bij het omgaan met dakloze personen en onbegrepen gedrag in het buitengebied.
Erkent het kabinet voorts dat het beboeten van dakloze mensen juist laat zien dat er nog helemaal geen paradigmashift heeft plaatsgevonden omdat de schuld voor dakloosheid wordt neergelegd bij de dakloze mens in plaats van bij het ontbreken van adequate huisvesting en zorg voor iedereen?
Zoals aangeven in het antwoord op vraag 13, wordt er hard gewerkt aan de ambities uit het actieplan, maar kost het maken van een paradigmashift tijd. Het signaal laat zien dat de afdelingen van gemeenten die gaan over openbare orde en veiligheid enerzijds, en het sociaal domein anderzijds, nog veel beter samen kunnen werken en beleid en uitvoering coherenter en in lijn met de bedoeling van het Nationaal Actieplan Dakloosheid gemaakt kan worden.
Deelt u tot slot de opvatting van de schrijvers van het stuk, Merel van Rooy en Fabian Weergang, dat «Mensen niet minder dakloos worden door een boete, ze worden minder dakloos door een dak»?2 Kunt u dat als uitgangspunt nemen en de Tweede Kamer beleid presenteren om het aantal boetes voor dakloze mensen ver te verlagen en het aantal daken voor dakloze mensen ver te verhogen?
Met het Nationaal Actieplan Dakloosheid is vastgesteld dat de oplossing voor dakloosheid moet worden gevonden in betaalbaar wonen en het versterken van financiële bestaanszekerheid zodat dakloosheid voorkómen wordt. Het kabinet werkt hard aan het realiseren van meer betaalbare huisvesting. Met het wetsvoorstel versterking regie volkshuisvesting krijgen het Rijk, provincies en gemeenten de wettelijke instrumenten om te sturen op hoeveel, waar en voor wie wordt gebouwd. Ook kan er sneller worden gebouwd en krijgen de meest kwetsbare groepen mensen, waaronder mensen die uitstromen uit de maatschappelijke opvang, residentiële jeugdzorg en beschermd wonen, met urgentie een woning. De behandeling van het wetsvoorstel is in handen van uw Kamer.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het aan de Tweede Kamer doen toekomen van bij de overheid berustende documenten |
|
Gideon van Meijeren (FVD) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Bent u bereid de «map bekende Nederlanders» van 29 november 2022 van het Ministerie van Justitie en Veiligheid met kenmerk 3911183 en 3916812 met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Een goede informatiepositie is voor de Minister van Justitie en Veiligheid noodzakelijk om handen en voeten te kunnen geven aan zijn politieke verantwoordelijkheid voor het Openbaar Ministerie (OM). Artikel 129 van de Wet op de rechterlijke organisatie bepaalt dan ook dat het College van Procureurs-Generaal van het OM de Minister de inlichtingen verstrekt «die deze nodig heeft». Het komt er in de praktijk op neer dat het OM de Minister van Justitie en Veiligheid gevraagd en ongevraagd op de hoogte houdt van ontwikkelingen in gevoelige strafzaken. De verkregen informatie stelt de Minister van Justitie en Veiligheid in staat om een afweging te maken of hij het handelen van het OM – als politiek verantwoordelijke bewindspersoon – voor zijn rekening kan nemen en om daarover verantwoording af te leggen.
De van het OM aldus verkregen informatie moet vervolgens conform de Archiefwet gearchiveerd worden op een manier waardoor de informatie eenvoudig teruggevonden kan worden. De map «Bekende Nederlanders» is onderdeel van een mappenstructuur om deze informatie van het OM te archiveren. Deze map is beperkt toegankelijk en wordt geactualiseerd. U vraagt de inhoud van deze map met uw Kamer te delen. Dat kan ik niet doen. Uw verzoek ziet op stukken die figureren in strafrechtelijke onderzoeken of dat hebben gedaan en die de persoonlijke levenssfeer raken. Openbaarmaking van gegevens die een rol spelen in de opsporing en vervolging van strafbare feiten kan die opsporing en vervolging frustreren en acht ik om die reden niet geschikt om met uw Kamer te delen.1
Wordt de «map bekende Nederlanders», waarnaar in de vorige vraag wordt verwezen, nog steeds geactualiseerd? Zo ja, wat is hiervoor de grondslag?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de ongelakte versie van de mail van 18 maart 2022 met onderwerp «Actualiteitenoverzicht JBOZ week 11 (14-18 maart)» alsook de ongelakte versie van de gelijknamige bijlage, van het Ministerie van Justitie en Veiligheid met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
De documenten waarnaar u vraagt zijn reeds gedeeltelijk openbaar gemaakt bij besluit van 29 november 2022.2 Enkele passages zijn verwijderd op grond van de persoonlijke levenssfeer of omdat ze buiten het bereik van het Woo verzoek vielen. Dat laatste betreft informatie over individuele strafzaken en ziet niet op de strafrechtelijke aangelegenheid waarop het Woo verzoek dat aan het besluit van mijn voorganger van 29 november 2022 ten grondslag lag. Gelet op het feit dat het informatie betreft over strafrechtelijke onderzoeken, kan ik – onder verwijzing naar mijn vorige antwoord – deze informatie niet verstrekken.
Bent u bereid de ongelakte versie van de mail van 4 april 2022 met onderwerp «FW: 05-04-2022 14:00: Mondelinge vraag van het lid VAN MEIJEREN (FvD) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over het bericht (zwartgelakt)» alsook de ongelakte versie van de bijlage met titel «DetailRapport.docx», van BD/DJOA/JBOZ met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
De documenten waarnaar u vraagt zijn reeds gedeeltelijk openbaar gemaakt bij besluit van 29 november 2022. Enkele passages zijn verwijderd op grond van de persoonlijke levenssfeer, deze bevatten namelijk gegevens zoals e-mailadressen van ambtenaren of persoonsgegevens van betrokkenen. Eveneens is de naamgeving van een gedeelde e-mailbox verwijderd omdat het openbaar maken van deze naamgeving ertoe zou kunnen leiden dat derden deze e-mailbox voor oneigenlijke doeleinden gaan gebruiken. De verwijderde passages raken daarmee het belang van de Staat en verstrek ik om die reden niet aan uw Kamer.
Het document «achtergrondinformatie digitaal 20220304.docx» betreft krantenartikelen die openbaar toegankelijk zijn waardoor openbaarmaking geen meerwaarde heeft.
De Q&A heeft betrekking op een aangekondigde mondelinge Kamervraag die het wekelijkse Vragenuur niet heeft bereikt. Dat betekent dat de bewindspersoon dit conceptdocument niet heeft ingezien en dat er ook geen besluitvorming over heeft plaatsgevonden om de mogelijke vragen op de voorgestelde wijze te beantwoorden. Het betreft daarom geen voldragen document, maar slechts een concepttekst die op het niveau van ambtelijke voorbereiding is gebleven. Met het oog op het belang van vrije ambtelijke meningsvorming en de bescherming van het interne besluitvormingsproces leent het document zich niet voor openbaarmaking.
Bent u bereid de ongelakte versie van de mail van 4 april 2022 met onderwerp «FW: Achtergrondinformatie bij mondelinge vraag van het lid VAN MEIJEREN (FvD) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over het bericht (zwartgelakt)» alsook de ongelakte versie van de bijlage met titel «Achtergrondinformatie digitaal 20220304.docx», van DGRR Parlementair – DGRR/BJZ met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de ongelakte versie van de mail van 4 april 2022 met onderwerp «concept Q&A (zwartgelakt) (input DGPenV volgt)», van (zwartgelakt), BD/DJOA/JBOZ met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de ongelakte versie van de mail van 5 april 2022 met onderwerp «FW: stukken zijn aangepast in de werkstroom» alsook de ongelakte versie van de bijlage met titel «concept Q en A (zwartgelakt) nieuw 05042022.docx», van (zwartgelakt), (zwartgelakt), – BD/DJOA/JBOZ met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid toelichting te geven op het besluit om aan Officier van Justitie M.G. Vreugdenhil de zaak tegen de heer W.C. Engel (parketnummer: 22-0002930-23) toe te kennen, alsook het besluit om haar per 16 maart 2022 van deze zaak af te halen? Zo nee, waarom niet?
U vraagt mij in te gaan op een individuele lopende strafzaak en de verdeling van zaken binnen het OM. Als Minister van Justitie en Veiligheid ga ik niet over de verdeling van zaken binnen het OM. Ik ben dan ook niet betrokken bij afwegingen over de inzet van officieren van justitie. Die afwegingen maakt het OM zelfstandig.
Ik hecht eraan hieraan toe te voegen dat ik het uit eerbied voor de persoonlijke levenssfeer van officieren van justitie niet vind passen dat zij met naam en toenaam in Kamerstukken worden genoemd.
Bent u bereid alle communicatie met en van Officier van Justitie M.G. Vreugdenhil in relatie tot de de heer W.C. Engel, VirusWaarheid, VirusWaanzin alsook de communicatie in relatie tot het onderwerp «desinformatie» met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Los van het feit dat ik niet over dit soort stukken beschik, vind ik het ook onwenselijk dergelijke informatie met de Kamer te delen, gezien het feit dat deze zien op een individuele strafzaak.
Bent u bereid de publicaties «Veiligheidsbeelden CTER» (ContraTerrorisme, Extremisme en Radicalisering) van 2019, 2020, 2021, 2022, 2023 en 2024 met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
De Veiligheidsbeelden CTER worden door de politie opgesteld voor analysedoeleinden. Dit betreft gerubriceerde informatie van de politie. Ik heb op 17 december 2024 het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) naar uw Kamer gestuurd.3 Het DTN heeft als doel om partners en publiek bewust te maken van de actuele dreiging. Graag verwijs ik u naar deze rapportages.
Erkent u dat de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) geen bevoegdheid heeft om herleidbare persoonsgegevens te publiceren?
Ten aanzien van het verwerken van persoonsgegevens door de NCTV geldt dat hierover op verschillende momenten met uw Kamer is gecommuniceerd.4 Dit heeft geleid tot de Wet coördinatie terrorismebestrijding en nationale veiligheid, waarin de coördinatietaak van de NCTV is afgebakend en vastgelegd. Onlangs heeft de Raad van State advies uitgebracht over het Besluit coördinatie terrorismebestrijding en nationale veiligheid. Op dit moment wordt het advies bestudeerd.
Kunt u bevestigen of ontkennen dat de NCTV in interne publicaties herleidbare persoonsgegevens heeft gebruikt? Indien u deze vraag bevestigend beantwoordt, kunt u toelichten waarom de NCTV hiertoe besloten heeft?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid de ongelakte versie van de interne publicatie van de NCTV van 6 april 2022 met onderwerp «Signalement terrorisme en radicalisering 3/2022» met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Bijgaand treft u het Signalement terrorisme en radicalisering 3/2022, behoudens zoals gebruikelijk persoonsgegevens van niet publieke personen, overleden mensen en bronvermelding.
Kunt u bevestigen of ontkennen dat er in de periode van 2019 tot heden vanuit de Minister, het parket of Hoofdofficier van Justitie, formele of informele, directe of indirecte, aanwijzingen tot vervolging of juist zodanige aanwijzingen tot niet-vervolging ondanks dat (mogelijk) sprake was van strafbare feiten, zijn gegeven? Indien sprake is geweest van zodanige aanwijzingen, bent u bereid deze – desnoods geanonimiseerd – met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Ik kan u bevestigen dat ik op geen enkele wijze het verloop van een strafrechtelijk onderzoek heb getracht te beïnvloeden. Of er in een bepaalde zaak vervolging wordt ingesteld is aan het OM; meer in het bijzonder aan de desbetreffende officier van justitie. Ik meng mij niet in de vervolgingsbeslissingen van het OM en er is geen aanleiding om te vermoeden dat dit voor mijn ambtsvoorgangers anders was in de door u genoemde periode.
Bent u bereid om, voor zover het belang van de staat zich verzet tegen het aan de Kamer doen toekomen van de hiervoor bedoelde documenten of delen daarvan, de belangenafweging zo volledig en zorgvuldig mogelijk toe te lichten?
Ik heb bij de beantwoording van de vragen steeds geprobeerd mijn belangenafweging op zorgvuldige wijze weer te geven.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
De fundamentele koerswijziging van het Openbaar Ministerie om veel meer strafzaken zelf af te gaan doen met OM-strafbeschikkingen |
|
Michiel van Nispen |
|
David van Weel (minister ) |
|
Vanaf welk moment bent u op de hoogte geraakt van de fundamentele koerswijziging van het Openbaar Ministerie (OM) om veel meer strafzaken zelf af te gaan doen met OM-strafbeschikkingen?1
In uw vraag wordt gerefereerd aan het – binnen de huidige wettelijke grenzen – ruimere toepassen van de strafbeschikking door het OM, zoals vastgelegd in de Tijdelijke instructie intensivering strafbeschikking bij veelvoorkomende vermogensdelicten die per 1 februari 2025 in werking is getreden. Ik ben enkele weken voorafgaand aan 1 februari in algemene zin mondeling op de hoogte gesteld dat het OM voornemens was de toepassing van de strafbeschikking uit te breiden.
Klop het dat het OM zelf de ruimte heeft om deze koerswijziging in te zetten? Klopt het ook dat dit reeds sinds 1 februari van kracht is? Waarom is er voor gekozen te beginnen met alle vermogensdelicten?
Het OM heeft sinds 1 januari 2008 de bevoegdheid om een strafbeschikking op te leggen, via de Wet OM-afdoening. Door middel van een strafbeschikking kan een officier van justitie een overtreding of misdrijf zelfstandig afdoen. De officier van justitie heeft de wettelijke bevoegdheid om een strafbeschikking uit te vaardigen bij overtredingen of misdrijven waarvoor maximaal 6 jaar gevangenisstraf kan worden opgelegd en heeft binnen dat wettelijke kader ruimte om de inzet van de strafbeschikking te vergroten (artikel a tot en met h Wetboek van Strafvordering). Van deze ruimte wordt vanaf 1 februari vaker gebruik gemaakt als het gaat om een aantal veelvoorkomende vermogensdelicten gepleegd door meerderjarigen.
De instructie is de start van een traject gericht op het vaker uitvaardigen van strafbeschikkingen voor alle strafbare feiten waarvoor dat wettelijk gezien mogelijk is. Het doel hiervan is om de doorlooptijden van strafzaken te verkorten, de rechtspraak te ontlasten en voorraden af te bouwen. Door vaker een strafbeschikking uit te vaardigen kan de strafrechter worden ontlast en de rechterlijke capaciteit worden benut voor de zwaardere strafzaken. Daarnaast streeft het OM ernaar om hiermee meer strafzaken te kunnen afhandelen. Dit leidt er dus toe dat meer criminaliteit sneller kan worden aangepakt. Er is begonnen met een beperkt aantal vermogensdelicten (diefstal, verduistering, oplichting en heling) vanwege hun eenvoudige aard, in het bijzonder ten aanzien van de bewijsbaarheid.
Wat vindt u er van dat het OM nagenoeg álle strafzaken waar een maximale gevangenisstraf van zes jaar op staat in de nabije toekomst zelfstandig wil afhandelen, «totdat het doel van zo min mogelijk dagvaardingen voor feiten met een strafmaximum van zes jaar of minder is bereikt,» aldus het OM?
Het doel van het vaker toepassen van de strafbeschikking is om de doorlooptijden van strafzaken te verkorten, de rechtspraak te ontlasten en voorraden af te bouwen. Door vaker een strafbeschikking uit te vaardigen kan de strafrechter worden ontlast en de rechterlijke capaciteit worden benut voor de zwaardere strafzaken waarover de strafrechter een oordeel dient uit te spreken. Daarnaast streeft het OM ernaar om hiermee meer strafzaken af te kunnen handelen. Dit leidt ertoe dat meer criminaliteit sneller kan worden aangepakt. Dit is in het belang van de slachtoffers. Ik steun in algemene zin het doel om doorlooptijden van strafzaken te verkorten en meer criminaliteit aan te pakken. Als de overtreding of misdrijf hiertoe aanleiding geven, kan de officier nog steeds tot dagvaarding overgaan en bij de rechter een vrijheidsstraf eisen. Vanzelfsprekend worden alle wettelijke waarborgen – zoals het taakstrafverbod – rondom de uitvaardiging van strafbeschikkingen in acht genomen, terwijl ook de rechten van de verdachten en rechten en belangen van slachtoffers gewaarborgd blijven (zie antwoorden op de vragen 10 en 11). In gevallen waarin de officier van justitie het noodzakelijk vindt dat het desbetreffende feit met een vrijheidsstraf wordt bestraft, kan nog steeds tot dagvaarding worden overgegaan en vervolgens door de rechter een vrijheidsstraf worden opgelegd.
Het OM heeft in de tijdelijke instructie laten weten dat de instructie de start is van een traject gericht op het vaker uitvaardigen van strafbeschikkingen voor strafbare feiten waarvoor dat wettelijk gezien mogelijk is. Het OM heeft mij geïnformeerd dat, mede gelet op de ontstane vragen, ruim de tijd wordt genomen voor een zorgvuldige monitoring van de huidige uitbreiding en voorbereiding van mogelijke toekomstige uitbreidingen. Dit betekent dat pas in de loop van het najaar een volgende stap wordt overwogen door het OM. Ik ben en blijf hierover met het OM in overleg.
Hoe verhoudt dit zich tot beloftes van deze regering om juist zwaarder te gaan straffen? Kunt u dit uitgebreid toelichten?
Het OM functioneert ten aanzien van de strafoplegging in strafzaken zelfstandig en onafhankelijk. Het OM kan dus, binnen de wettelijke kaders van artikel 257 van het Wetboek van Strafvordering, de toepassing van de OM-strafbeschikking verruimen.
Dit staat los van het feit dat in het regeerprogramma wordt aangekondigd dat voor enkele specifieke misdrijven de maximale wettelijke strafmaat zal worden verhoogd. De voorbereidingen hiervoor zijn in volle gang, uw Kamer zal in de loop van 2025 nader worden geïnformeerd over de verdere uitwerking en de planning hiervan. Als de wettelijke maximumstraf op een misdrijf wordt verhoogd, dan zal het OM hiermee rekening houden in de vervolging. De genoemde voornemens uit het regeerprogramma betreffen overigens niet de veelvoorkomende vermogensmisdrijven waarop de tijdelijke instructie van het OM betrekking heeft.
Verdient deze koerswijziging volgens u geen fundamenteel debat, ook vanwege de principiële kant van de zaak dat een rechter onafhankelijk kijkt naar de zaak?
Het OM past de bevoegdheid om een strafbeschikking uit te vaardigen binnen de kaders van de wet toe. Ten tijde van de behandeling van het wetsvoorstel voor de invoering van de strafbeschikking (Wet OM-afdoening) in 2005 en 2006 heeft het fundamentele debat over die kaders in beide Kamers plaatsgevonden. Het vaker toepassen van de strafbeschikking door het OM gebeurt dan ook op basis van een wettelijke bevoegdheid die al geruime tijd bestaat. Uw Kamer heeft inmiddels een ronde tafel over dit onderwerp aangekondigd welke op 26 maart aanstaande zal plaatsvinden. Het debat hierover staat op 8 april gepland.
Zoals aangekondigd zal het WODC de komende periode onderzoek verrichten naar de ervaringen van procesdeelnemers met de wijze waarop de strafbeschikking in de praktijk wordt ingezet.2 Het onderzoek zal naar verwachting in 2026 zijn afgerond. Na afronding van dit onderzoek komt het kabinet met een reactie over mogelijke vervolgstappen. Op basis daarvan kan het debat over de inzet van de strafbeschikking verder worden gevoerd.
Waarom is de Kamer hier niet over geïnformeerd?
Het OM maakt gebruik van een sinds 1 januari 2008 bestaande wettelijke bevoegdheid en past deze toe binnen de kaders van de wet. Het OM functioneert ten aanzien van de strafoplegging in strafzaken zelfstandig en onafhankelijk en kan binnen de kaders van zijn wettelijke bevoegdheid de toepassing van de OM-strafbeschikking verruimen.
Waarom is dit niet in goed overleg met alle ketenpartners, zoals in ieder geval de rechtspraak, vormgegeven? Wat is uw reactie op de kritiek vanuit de rechtspraak die ongelukkig is met dit nieuwe beleid?2
Het OM heeft de ruimere toepassing van de strafbeschikking van tevoren aangekondigd bij de betrokken ketenorganisaties. Ik heb met de voorzitter van het College van procureurs-generaal besproken dat hij hierover de Raad voor de Rechtspraak nader zal spreken. Dit gesprek heeft inmiddels plaatsgevonden.
Met betrekking tot de kritiek van de Rechtspraak op de toepassing van de strafbeschikking wil ik benadrukken dat het OM niet anders doet dan een ruimer gebruik maken van dit instrument binnen de grenzen van zijn wettelijke bevoegdheid. Het debat over (de grenzen van) die bevoegdheid heeft ten tijde van de behandeling van de wet OM-afdoening plaatsgevonden. De ruimere toepassing is mede ingegeven door de beperkte rechterlijke capaciteit en de daarmee samenhangende doorlooptijden.
Voor wat betreft de kritiek dat de ruimere toepassing van de strafbeschikking niet openbaar is gemaakt kan ik nog opmerken dat het OM de instructie (waarin de ruimere toepassing van de strafbeschikking is toegelicht) op 24 februari jl. openbaar heeft gemaakt door middel van publicatie op de website van het OM.
Daarnaast is de impact van de ruimere toepassing van de strafbeschikking vooralsnog beperkt gezien de reikwijdte van de instructie. In 2024 werden door de arrondissementsparketten circa 21.500 misdrijfzaken met een strafbeschikking afgedaan, afgezet tegen een totaal van 139.500 misdrijfzaken. Een eerste inschatting van het OM is dat de tijdelijke werkinstructie zorgt voor een toename van 2.500 zaken die via een strafbeschikking worden afgedaan.
Wat betekent deze nieuwe werkwijze voor de ontwikkelingen met betrekking tot wijkrechtspraak?
De impact op de wijkrechtspraak is beperkt, mede omdat wijkrechtspraak niet alleen strafzaken betreft, maar ook schulden-, schoolverzuim- en familiezaken.
Wat betekent deze nieuwe aanpak van het OM voor de ZSM-werkwijze?
De strafbeschikking is een van de modaliteiten waarmee een zaak via de ZSM-werkwijze kan worden afgedaan. De impact op de ZSM-werkwijze is hiermee beperkt.
Hoe is volgens u de rechtsbescherming gewaarborgd in de praktijk van de OM-strafbeschikking, nu de mogelijkheid van verzet maar kort open staat, daarna het oordeel onherroepelijk is en een strafblad het gevolg kan zijn? Wordt dit niet problematischer als dit de regel wordt in plaats van de uitzondering?
De rechtsbescherming voor personen tegen wie een strafbeschikking wordt uitgevaardigd, blijft gelijk (artikelen 257 c tot en met h, Wetboek van Strafvordering). Voor zwaardere strafbeschikkingen, waarin bijvoorbeeld een taakstraf wordt opgelegd of een geldboete van meer dan € 2.000, geldt dat de verdachte voorafgaand aan het uitvaardigen daarvan moet worden gehoord door de officier van justitie, waarbij hij kan worden bijgestaan door een raadsman. In het wetsvoorstel versterking rechtsbijstand in het strafproces dat aan de Afdeling advisering van de Raad van State is voorgelegd, wordt het recht van verdachten op rechtsbijstand bij OM-strafbeschikking zoals dat in de praktijk al geldt, ook wettelijk vastgelegd. In dit wetsvoorstel wordt – kort samengevat – geregeld dat verdachten wier zaak met een OM-strafbeschikking wordt afgedaan desgewenst gebruik kunnen maken van kosteloze rechtsbijstand (als zij zijn aangehouden en/of een hoorgesprek zullen hebben in verband met de strafbeschikking) of (in overige gevallen, als zij worden verdacht van een misdrijf) een kosteloos informatief gesprek met een raadsman kunnen hebben. De verdachte wordt op deze manier voldoende geïnformeerd; niet alleen over de straf en de gevolgen daarvan zoals een strafblad, maar ook over de wenselijkheid en de mogelijkheden om tijdig verzet tegen de strafbeschikking aan te tekenen. Zo kan de verdachte met behulp van zijn raadsman een afgewogen beslissing nemen of hij zich bij de strafbeschikking zal neerleggen of daartegen verzet zal instellen. In het nieuwe Wetboek van Strafvordering wordt overigens voorzien in het wettelijk vastleggen van een aantal in de praktijk al geldende, aanvullende waarborgen rondom het instellen van verzet en het doen van afstand daarvan.
Hoe is de rechtsbescherming van verdachten geregeld die geen gebruik maken van een advocaat?
Zoals in antwoord op vraag 10 is aangegeven, is laagdrempelige en kosteloze rechtsbijstand bij OM-strafbeschikkingen in ruime mate voorzien, met als doel dat zoveel mogelijk verdachten daar gebruik van kunnen maken. Verdachten worden in de schriftelijke communicatie door de officier van justitie gewezen op hun recht op kosteloze rechtsbijstand. In de gevallen waarbij de officier van justitie voorafgaand aan de uitvaardiging van de OM-strafbeschikking een gesprek zal voeren met de verdachte zal hij de verdachte daarbij wijzen op de mogelijkheid om een raadsman te spreken.
Het bovenstaande staat los van het recht van de verdachte om tegen de strafbeschikking in verzet te gaan. Ook verdachten die ervoor kiezen om geen gebruik te maken van een raadsman hebben een kosteloos recht op toegang tot de rechter.
Hoe is met alle belangen van slachtoffers rekening gehouden bij dit nieuwe beleid?
Bij de toepassing van de strafbeschikking houdt het OM rekening met de belangen van slachtoffers. Hierover heeft de Minister voor Rechtsbescherming u uitgebreid geïnformeerd per brief van 9 november 20224 en vervolgens in de tweede5 en derde6 voortgangsbrief meerjarenagenda. Zo worden slachtoffers er expliciet op gewezen dat zij een schriftelijke slachtofferverklaring kunnen indienen, zodat hun belangen door de officier van justitie kunnen worden meegewogen bij het uitvaardigen van een strafbeschikking. Ook kunnen slachtoffers stukken indienen ter onderbouwing van het verhalen van hun schade op de dader. Daarnaast geldt er op grond van de Aanwijzing OM-strafbeschikking (2022A003) een contra-indicatie voor ernstige spreekrechtwaardige feiten, waardoor er in beginsel geen strafbeschikking zal worden uitgevaardigd voor die feiten indien het slachtoffer van het spreekrecht gebruik wenst te maken. De tijdelijke instructie van het OM ziet niet op spreekrechtwaardige feiten en de betreffende contra-indicatie wordt daarin niet opgeschort. Verder bepaalt deze instructie dat bij elk veelvoorkomend vermogensdelict in de strafbeschikking een schadevergoedingsmaatregel kan worden opgelegd als het slachtoffer heeft laten weten dat een schadevergoeding gewenst is. Slachtoffers die van mening zijn dat de zaak toch voor de rechter moet worden gebracht, kunnen op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering een beklagprocedure starten.
Hoe weegt u het feit dat deze zaken die door het OM worden afgedaan niet openbaar zijn en de beslissingen niet worden gepubliceerd, terwijl openbaarheid van rechtspraak juist een groot goed is?
Er is bij het maken van de wet OM-afdoening bewust gekozen voor een werkwijze waarbij relatief eenvoudige en minder ernstige strafbare feiten snel door het OM kunnen worden afgedaan. Dit heeft als consequentie dat deze zaken in beginsel alleen in de openbaarheid komen als de verdachte in verzet gaat. De voordelen die dit oplevert, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3 (korte doorlooptijden, ontlasting rechtspraak en de aanpak van meer criminaliteit) vind ik groter dan dit nadeel. Opmerking verdient nog dat de officier van justitie desgevraagd een afschrift van een strafbeschikking verstrekt aan ieder ander dan de verdachte of zijn raadsman (artikel 257h Wetboek van Strafvordering), tenzij er sprake is van een wettelijke weigeringsgrond. In dat laatste geval kan de officier van justitie een geanonimiseerd afschrift verstrekken. Indien geen afschrift wordt verstrekt kan de verzoeker een klaagschrift indienen. Op die wijze is ook bij de strafbeschikking voorzien in een vorm van openbaarheid.
Als het de uitzondering wordt om zaken van veelvoorkomende criminaliteit, en in de toekomst alle zaken waar tot zes jaar gevangenisstraf op staat, voor de rechter te brengen, is het dan geen groot gemis dat het brede pakket aan straffen en maatregelen dat rechters ter beschikking hebben niet gebruikt kan worden? Hoe is dan maatwerk verzekerd?
De instructie is alleen van toepassing op de afdoening van een beperkt aantal vermogensdelicten op het gebied van veelvoorkomende criminaliteit. Er kunnen met een strafbeschikking ook verschillende straffen en maatregelen worden opgelegd, zoals een taakstraf, een geldboete, een schadevergoeding en/of een gedragsaanwijzing. Daarmee heeft de officier van justitie voldoende mogelijkheden om in concrete gevallen maatwerk te leveren. Dit sanctiepakket is afgestemd op de aard van de feiten die met een strafbeschikking kunnen worden afgedaan. In een strafbeschikking kunnen geen vrijheidsstraffen worden opgelegd. Die laatste mogelijkheid is volgens de Grondwet (artikel 113) voorbehouden aan de rechter. Vermelding verdient nog dat de officier van justitie in het nieuwe Wetboek van Strafvordering ook de bevoegdheid krijgt om voorwaardelijke straffen op te leggen. Daarmee krijgt hij nog meer mogelijkheden om maatwerk toe te passen. Dit betekent niet dat de officier niet meer tot dagvaarding over kan gaan en bij de rechter geen vrijheidsstraf meer kan eisen. Die mogelijkheid is er nog altijd.
Bent u bereid deze vragen op zo kort mogelijke termijn te beantwoorden?
Mijn streven is altijd om Kamervragen op zo’n kort mogelijke termijn te beantwoorden.
Het bericht ‘Fundamentele koerswijziging OM: Dieven en oplichters zo min mogelijk voor de strafrechter’ |
|
Marieke Wijen-Nas (BBB) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Fundamentele koerswijziging OM: Dieven en oplichters zo min mogelijk voor de strafrechter»?1
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen de koerswijziging van het Openbaar Ministerie (OM) om verdachten van misdrijven onder de zes jaar vrijheidsstraf, via een strafbeschikking af te doen?
Het OM heeft sinds 1 januari 2008 de bevoegdheid om een strafbeschikking op te leggen, via de Wet OM-afdoening. Door middel van een strafbeschikking kan een officier van justitie een overtreding of misdrijf zelfstandig afdoen. Het gaat om strafbare feiten waarop maximaal zes jaar gevangenisstraf is gesteld, zoals eenvoudige mishandeling, winkeldiefstal, openbare dronkenschap, bedreiging en rijden onder invloed. Het doel van de strafbeschikking is om de doorlooptijden van strafzaken te verkorten, de rechtspraak te ontlasten en voorraden af te bouwen. Het OM heeft besloten om vaker een strafbeschikking uit te vaardigen in zaken op het gebied van veelvoorkomende criminaliteit. Hierdoor wordt de strafrechter ontlast en kan de rechterlijke capaciteit worden benut voor de zwaardere strafzaken. Daarnaast streeft het OM ernaar om hiermee meer strafzaken te kunnen afhandelen. Dit leidt er dus toe dat tegen meer criminaliteit sneller adequaat kan worden opgetreden.
Ik steun in algemene zin het doel om doorlooptijden van strafzaken te verkorten en meer criminaliteit aan te pakken. Het vaker afdoen van strafzaken met een strafbeschikking is met het oog op dat doel een geschikt middel. Daarbij worden vanzelfsprekend alle wettelijke waarborgen – zoals het taakstrafverbod – rondom de uitvaardiging van strafbeschikkingen in acht genomen, terwijl ook de rechten van de verdachten en rechten en belangen van slachtoffers gewaarborgd blijven. Daarnaast blijft de officier van justitie bevoegd om in individuele zaken toch over te gaan tot het uitbrengen van een dagvaarding en bij de rechter een vrijheidsstraf te eisen.
Deelt u de mening dat stafbare feiten waar maximaal zes jaar op staat, ernstige strafbare feiten zijn waar de rechter een vrijheidsstraf moet kunnen overwegen?
Het gaat hier om zaken waarvoor de wetgever het OM de bevoegdheid heeft gegeven om deze met een strafbeschikking af te doen (zie ook het antwoord op vraag 2). Dit betekent niet dat alle delicten waar zes jaar gevangenisstraf op staat ook daadwerkelijk met een strafbeschikking zullen worden afgedaan. Bij deze strafbare feiten geldt namelijk dat het strafmaximum van zes jaar gevangenisstraf alleen in beeld komt bij de ernstigste verschijningsvormen van de desbetreffende strafbare feiten. Binnen de kaders van dit maximum kunnen zich ook minder ernstige gevallen voordoen, waarbij een strafbeschikking houdende een (forse) taakstraf of een (forse) geldboete een adequate reactie vormt. In gevallen waarin de officier van justitie het noodzakelijk vindt dat het desbetreffende feit met een vrijheidsstraf wordt bestraft, kan hij nog steeds tot dagvaarding overgaan.
Hoe verhoudt de nieuwe koers van het OM zich tot het taakstrafverbod? Bij recidive, en een eerder taakstraf, geldt een taakstrafverbod, hoe gaat dit straks in de praktijk? Wordt dit dan (bewust) omzeild?
Zoals toegelicht in de antwoorden op de voorgaande vragen is het gebruik van de strafbeschikking geen nieuwe koers. Het OM heeft via de nieuwe werkinstructie een verruiming van het beleid aangekondigd. Het OM oefent zijn taken uit binnen de kaders van de wet. Met een strafbeschikking kan bijvoorbeeld ook een geldboete, schadevergoeding of rijontzegging worden opgelegd. In gevallen waarin de officier van justitie het noodzakelijk vindt dat het desbetreffende feit met een vrijheidsstraf wordt bestraft, kan hij nog steeds tot dagvaarding overgaan.
Kunt u uitleggen hoe deze koerswijziging zich verhoudt tot straffen die de wetgever hiervoor heeft gesteld?
Het vaker toepassen van de wettelijke bevoegdheid om een strafbeschikking uit te vaardigen vindt plaats binnen de kaders die de wetgever heeft bepaald. De wetgever bepaalt de maximale straffen en het OM heeft daarbinnen de ruimte om maatwerk toe te passen.
Bent u bereid om met het OM in gesprek te gaan om deze koerswijziging terug te draaien. Zo nee, waarom niet?
Ik voer regelmatig overleg met het OM over het vervolgingsbeleid. Ik heb ook met het OM gesproken over deze verruiming van het strafbeschikkingenbeleid. Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb toegelicht steun ik in algemene zin het doel van het nieuwe beleid om doorlooptijden van strafzaken te verkorten en meer criminaliteit aan te pakken. Het OM heeft in de tijdelijke instructie laten weten dat de instructie de start is van een traject gericht op het vaker uitvaardigen van strafbeschikkingen voor strafbare feiten waarvoor dat wettelijk gezien mogelijk is. Het OM heeft mij geïnformeerd dat, mede gelet op de ontstane vragen, ruim de tijd wordt genomen voor een zorgvuldige monitoring van de huidige uitbreiding en voorbereiding van mogelijke toekomstige uitbreidingen. Dit betekent dat pas in de loop van het najaar een volgende stap wordt overwogen door het OM. Ik ben en blijf hierover met het OM in overleg.
Het OM heeft sinds 2008 de wettelijke bevoegdheid om strafbare feiten waar minder dan zes jaar vrijheidsstraf op staat, af te doen via een strafbeschikking. Bent u bereid deze wettelijke grens te verlagen naar bijvoorbeeld twee, drie of vier jaar? Zo nee, waarom niet?
Het verlagen van de grens om een strafbeschikking uit te vaardigen heeft als gevolg dat minder strafzaken met een strafbeschikking kunnen worden afgedaan. Voor zover door een verlaging van de wettelijke grens meer feiten bij de rechter worden aangebracht, leidt dat tot een verdere verhoging van de druk op de strafrechtketen en een verlenging van de toch al lange doorlooptijden. Uitgaande van de beperkte rechterlijke capaciteit zou het resultaat uiteindelijk kunnen zijn dat feiten die niet meer met een strafbeschikking kunnen worden afgedaan voortaan onbestraft blijven. Daar komt bij dat zich binnen de bandbreedte van het wettelijke strafmaximum ook veel relatief lichte feiten kunnen voordoen die op passende wijze met een strafbeschikking kunnen worden afgedaan (zie ook het antwoord op vraag 3).
Ik vind het gelet op de essentiële rol van de strafbeschikking in de strafrechtspraktijk belangrijk om de discussie over de strafbeschikking verder met uw Kamer te voeren. Op 26 maart aanstaande vindt een ronde tafel plaats en op 8 april staat het debat hierover gepland. Het WODC zal de komende periode onderzoek verrichten naar de ervaringen van procesdeelnemers, waaronder slachtoffers, met de wijze waarop de strafbeschikking in de praktijk wordt ingezet. Ook de procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft een vervolgonderzoek naar de strafbeschikking aangekondigd. Dat onderzoek zal gericht zijn op de vraag in hoeverre door het OM uitvoering is gegeven aan de aanbevelingen uit het eerdere rapport van de procureur-generaal naar de OM-strafbeschikking. In het vervolgonderzoek zal ook aandacht worden besteed aan de recente beleidswijziging van het OM. Ik hecht eraan om de resultaten van deze onderzoeken mee te laten wegen bij eventuele aanpassingen ten aanzien van de strafbeschikking.
Het bericht 'Klikken over uitkeringsfraude? Dat kan in steeds meer gemeenten, maar ook kritiek neemt toe' |
|
Bart van Kent , Michiel van Nispen |
|
David van Weel (minister ) , Nobel |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van EenVandaag waarin de kliklijn voor uitkeringsfraude van verschillende gemeenten centraal staat?1
We hebben in Nederland een goed vangnet van sociale zekerheden. Daar kan iedereen op rekenen. We moeten mensen met vertrouwen tegemoet treden: ervan uitgaan dat mensen een uitkering aanvragen omdat zij die nodig hebben. Tegelijk blijven we alert op misbruik en treden we er passend tegen op. Handhaving is daarbij een kerntaak die van belang is voor het maatschappelijk draagvlak van de sociale zekerheid.
Gemeenten mogen deels hun eigen handhavingsbeleid invullen. Zij bepalen dus zelf of een meldpunt wenselijk is en beoordelen ook zelf of het een doelmatig instrument is. Ik moedig het oprichten van meldpunten door gemeenten niet actief aan, maar zie wel dat gemeenten er veel belangrijke signalen uit kunnen halen, net als uit meldingen van bijvoorbeeld het Inlichtingenbureau.
Het kan gebeuren dat melding binnenkomt over iemand terwijl deze niets verkeerds heeft gedaan. Als diegene te maken krijgt met een onderzoek, kan dat als vervelend ervaren worden. Het is belangrijk om te benadrukken dat gemeenten na een melding bezien of de melding onderzoekswaardig is. Als dit het geval is, start de gemeente een onderzoek op, waarbij er altijd een mogelijkheid is voor hoor- en wederhoor. Uit dit onderzoek blijkt vervolgens of er sprake is van een overtreding. Zo ja, dan zal de gemeente beoordelen of sprake is van een vergissing of van daadwerkelijk misbruik en of er wel of geen sanctie volgt. Natuurlijk kan uiteindelijk ook blijken dat er niets aan de hand is geweest. Dan volgen uiteraard geen maatregelen voor de betrokkene. Mocht de gemeente constateren dat er wel sprake is van een overtreding en overgaan tot het wel opleggen van een sanctie, dan geldt al op grond van de huidige wet- en regelgeving dat er rechtswaarborgen in acht moeten worden genomen. De in ontwikkeling zijnde handhavingsregelgeving gaat daarbij nog meer mogelijkheden bieden om passend met nog meer oog voor de mens te reageren op overtredingen.
Welke andere vergelijkbare meldpunten zijn er binnen overheids- en gemeentelijke instanties? Is daar sprake van vergelijkbare kritiek en negatieve effecten?
Een meldpunt dient als middel om informatie te stroomlijnen voor een bestuursorgaan. Ieder bestuursorgaan heeft de wettelijke plicht om bereikbaar te zijn voor vragen van mensen. Het kan dan handig zijn voor bestuursorganen om, door middel van dergelijke meldpunten, de informatiestromen zoveel mogelijk gericht binnen te laten komen.
Door dit te centraliseren is de ervaring dat informatie betrouwbaarder is, bijvoorbeeld omdat er een standaardformulier ingevuld moet worden. UWV, SVB en gemeenten geven aan dat iedere melding die via een meldpunt binnenkomt zorgvuldig wordt geverifieerd alvorens er een inhoudelijk onderzoek plaatsvindt. Niet iedere melding wordt onderzoekswaardig bevonden. Vervolgens wordt afgewogen welke toezichtsbevoegdheden toegepast worden in een bepaalde situatie, waarbij de privacy van de betrokkene wordt afgewogen.
Binnen overheids- en gemeentelijke instanties zijn er talloze vergelijkbare meldpunten. Meld Misdaad Anoniem is één van de bekendste meldpunten van de overheid. Daarnaast heeft de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA) een meldpunt voor mensen om te melden dat werkgevers zich niet aan wet- en regelgeving houden op het gebied van veiligheid en goed werkgeverschap. De Belastingdienst heeft een meldpunt voor vermoedens van belastingmisbruik en/oneigenlijk gebruik en de FIOD voor vermoedens van financiële misbruik en/of oneigenlijk gebruik. Ter voorkoming en bestrijding van ondermijnende criminaliteit hebben het Ministerie van J&V en de politie een campagne over alert zijn op georganiseerde criminaliteit.2 Gemeenten kennen velerlei meldpunten, bijvoorbeeld voor geluidsoverlast, overlast van bedrijven, woonoverlast, discriminatie, ongediertebestrijding, zorgwekkend gedrag en onrechtmatigheden met uitkeringen.
Specifiek op het gebied van uitkeringen heeft UWV een Centraal Meldpunt Fraude waar melding kan worden gedaan van een vermoeden van misbruik door personen of organisaties. Meldingen die UWV op deze manier ontvangt, bevatten informatie over mogelijke overtredingen die via andere controles onopgemerkt zouden blijven en zijn daarom een belangrijke aanvulling. De SVB geeft aan dat zij de meeste signalen van mogelijke onregelmatigheden zelf genereert. Een beperkter aantal signalen komt binnen via het eigen meldpunt of wordt gedeeld door andere overheidsinstanties. Ook wordt nadrukkelijk ingezet op preventie en vereenvoudiging van regelgeving om onrechtmatigheden in de eerste plaats te voorkomen of zoveel als mogelijk te minimaliseren.
Er is bij mijn weten geen brede ervaring dat het hebben van een meldpunt de werking heeft dat mensen elkaar met meer wantrouwen of minder vertrouwen tegemoet treden. In de praktijk lijkt het er niet op dat mensen actief op zoek gaan naar signalen van misbruik en/of oneigenlijk gebruik, omdat zij weten van het bestaan van een meldpunt. Mensen zoeken waarschijnlijk pas naar een meldpunt als zij signalen van misbruik zien in hun omgeving.
Hoe weegt u dit in het licht van eerdere uitspraken van Beate Volker, hoogleraar sociologie aan de Universiteit van Amsterdam, die aangaf dat kliklijnen verwoestend zijn voor het sociale vertrouwen van een samenleving?2
Vanuit de praktijk is er geen aanleiding om aan te nemen dat het gebruik van of instellen van een meldpunt op dit gebied leidt tot meer wantrouwen of vermindering van vertrouwen in de samenleving. Meldpunten voor burgers zijn bedoeld om mogelijke onrechtmatigheden te kunnen melden. Als iemand zich aan de regels houdt, dan verwacht diegene ook dat medeburgers dat doen. Dit vormt een belangrijk onderdeel voor het draagvlak van de sociale zekerheid.
Hierdoor zorgen we ervoor dat iedereen die dat daadwerkelijk nodig heeft een beroep kan doen op de sociale zekerheid.
Wat is volgens de meest recente wetenschappelijke inzichten de geschatte omvang van de verschillende vormen van horizontale en verticale fraude, waaronder in ieder geval zorgfraude, belastingfraude, faillissementsfraude en uitkeringsfraude?
Elke bewindspersoon kan opdracht geven tot onderzoek naar specifieke fraudefenomenen. Ik beschik niet over een overzicht van recent onderzoek. Er is ook geen eenduidig beeld te geven van de omvang van horizontale en verticale fraude. Het betreft een verzamelterm voor vele fraudevormen. Het zicht op de aard en omvang verschilt sterk per vorm. Doordat de meting van de omvang van fraudefenomenen afhankelijk is van de gebruikte onderzoeksmethoden en gehanteerde definities, lopen de schattingen sterk uiteen. Deze schattingen zijn vaak ook niet actueel. Bovendien wordt niet alle criminaliteit geregistreerd en is een (onbekend) deel van de gepleegde delicten verborgen. Zo zijn bijvoorbeeld over de omvang van verticale fraude, waar de overheid wordt benadeeld, minder gegevens bekend omdat de overheid vaak niet weet dat zij slachtoffer is.
Wetenschappelijk onderzoek dat door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum op aanvraag van het Ministerie van Justitie en Veiligheid wordt uitgevoerd, wordt openbaar en is raadpleegbaar. Dit geldt bijvoorbeeld voor het onderzoek naar veelplegers van faillissementsfraude dat in 2021 aan uw Kamer is aangeboden. In dit onderzoek wordt ingegaan op enkele schattingen in de wetenschappelijke literatuur voor frauduleuze faillissementen.4 De schattingen lopen uiteen van 10% tot 33%.
Daarnaast werd uw Kamer op 7 december 2023 door de Minister van Justitie en Veiligheid geïnformeerd over de strafrechtelijke prestaties in de bestrijding van fraude over 2021 en 2022.5 Deze tweejaarlijkse fraudemonitor van het Openbaar Ministerie bevat informatie over het aantal verdachten en de instroom en uitstroom van strafzaken van zowel verticale fraude, waarbij de overheid wordt benadeeld, als horizontale fraude, waarbij burgers en bedrijven worden benadeeld.
Wat zijn de kosten van de fraudebestrijding, onderscheiden naar deze zelfde verschillende typen (horizontale en verticale) fraude? Hoe verhoudt dit zich volgens u tot elkaar, is dit in balans?
Fraudebestrijding is geen verdienmodel (en daarmee staat de afweging kosten versus opbrengsten dus ook niet bovenaan). In algemene zin kent het wettelijk kader geen definitie van «fraude» in de sociale zekerheid, en wordt dus niet bijgehouden of geregistreerd of en zo ja, om welk type fraude het gaat.
Gemeenten ontvangen via de algemene uitkering van het Gemeentefonds middelen die zij kunnen inzetten voor handhaving. Deze middelen zijn vrij besteedbaar en worden niet apart geoormerkt. Het is derhalve niet inzichtelijk welke kosten er gepaard gaan met de handhaving door gemeenten.
Wat zijn de geschatte kosten van fraudeonderzoeken voortkomend uit meldpunten, zoals kliklijnen, en wat levert het uiteindelijk op?
De kosten die gemoeid zijn bij onderzoeken naar overtredingen worden niet apart inzichtelijk gemaakt door gemeenten.
Factoren die van invloed zijn op de kosten zijn o.a. het type signaal dat binnenkomt via het meldpunt en de mate van detail in een signaal.
We hebben in Nederland een goed vangnet voor mensen die het (tijdelijk) moeilijk hebben. Dit vangnet betalen we gezamenlijk. We hebben daarbij afspraken gemaakt onder welke omstandigheden en in welke gevallen mensen hier een beroep op kunnen doen. Handhaving in de sociale zekerheid gaat over het zekerstellen dat die afspraken worden nagekomen. Meldpunten voor burgers zijn bedoeld om mogelijke onrechtmatigheden te kunnen melden. Als iemand zich aan de regels houdt, dan verwacht diegene ook dat medeburgers dat doen. Dit vormt een belangrijk onderdeel voor het draagvlak van de sociale zekerheid. Hierdoor zorgen we ervoor dat iedereen die dat daadwerkelijk nodig heeft een beroep kan doen op de sociale zekerheid.
Op welke manier bent u van plan het tegengaan van onterechte fraudevervolgingen op te nemen in het wetsvoorstel Handhaving sociale zekerheid?
Het wetsvoorstel Handhaving sociale zekerheid gaat niet over (het al dan niet inzetten van) onderzoeksbevoegdheden en het constateren van overtredingen. Met het wetsvoorstel regelen de Minister van SZW en ik nadrukkelijker dat een sanctie enkel en alleen volgt als de overtreding ernstig genoeg is. Een bestuursorgaan moet de aard en ernst van de overtreding, de verwijtbaarheid van de betrokkene en de eigen rol in het ontstaan van de onrechtmatigheid uitdrukkelijk meewegen in de motivering van het sanctiebesluit. Het onderzoek naar een overtreding is dus geen onderdeel van het wetsvoorstel Handhaving sociale zekerheid, maar vormt wel een belangrijke schakel in het proces van handhaving en sanctieoplegging. In het onderzoek kan namelijk worden vastgesteld wat er precies is voorgevallen. Daarom is het ook in het bijzonder van belang dat mensen in deze fase gehoord worden.
Mijn beeld is dat sociale rechercheurs en andere opsporingsambtenaren zeer consciëntieus omgaan met hun bevoegdheden in het opsporingsonderzoek. Zij vragen zich regelmatig af of bepaalde stappen gerechtvaardigd zijn of een te zware inbreuk vormen op de privacy. Zij moeten daarbij ook aan veel waarborgen voldoen. Zo is bijvoorbeeld stelselmatige observatie geen toegestaan opsporingsmiddel in de sociale zekerheid, waar dat in strafrechtelijke onderzoeken wel een mogelijkheid is. De wetgever heeft hier dus al blijk gegeven van een bepaalde afweging van zwaarte van de overtreding: hoe zwaarder een potentiële overtreding, hoe meer bevoegdheden opsporingsambtenaren hebben.
Hoe gaat u de negatieve (mentale) effecten van burgers bij onterechte fraudemeldingen via het meldpunt oplossen zoals omschreven door hulpverlener Martine Marijt?
Het kan gebeuren dat over iemand melding gemaakt wordt, die niets verkeerds heeft gedaan. Als diegene te maken krijgt met een onderzoek, kan dat als vervelend ervaren worden. Het is belangrijk om te benadrukken dat gemeenten na een melding bezien of de melding onderzoekswaardig is. Als dit het geval is, start de gemeente een onderzoek op, waarbij indien mogelijk informatie uit meerdere bronnen wordt gebruikt en er altijd een mogelijkheid is voor hoor- en wederhoor. Uit dit onderzoek blijkt vervolgens of er sprake is van een vergissing of van daadwerkelijk misbruik en of er wel of geen sanctie volgt. Natuurlijk kan uiteindelijk ook blijken dat er niets aan de hand is geweest.
Dan volgen uiteraard geen maatregelen voor de betrokkene. Ons uitkerings- en handhavingssysteem voorziet daarbij in voldoende waarborgen dat iemands rechten in acht worden genomen.
Deelt u de constatering van EenVandaag dat de meeste fraudeopsporingen niet via het meldpunt worden verricht, maar via verschillende instanties? Bent u het eens dat hierdoor de meldpunten overbodig zijn en voornamelijk maatschappelijke schade toedienen aan de samenleving?
Er zijn veel verschillende aanleidingen voor handhavingsonderzoeken. Een melding vanuit de samenleving is een ingang, maar ook meldingen vanuit andere organisaties of informatie vanuit de organisatie zelf. Signalen uit de organisatie kunnen bijvoorbeeld komen van dossierhouders, handhavingsmedewerkers, een gepland heronderzoek of er kan sprake zijn van datagedreven meldingen. Ook kan een onderzoek volgen op een melding van een betrokkene zelf, dat er iets in diens situatie gewijzigd is.
De diversiteit aan bronnen in algemene zin is noodzakelijk voor een deugdelijk en effectief handhavingsbeleid. Door verschillende ingangen te hebben van informatie, wordt voorkomen dat er tunnelvisie ontstaat, waardoor alleen nog bepaalde mensen of groepen van mensen onderzocht worden. De verschillende typen signalen zorgen ervoor dat er geen blinde vlekken ontstaan en dat handhaving breed over de populatie plaatsvindt. Ik ben het daarom niet eens met de aanname dat meldpunten overbodig zijn.
Bent u van mening dat het afschaffen van zulke meldpunten de enige manier is om deze schade te beperken zonder impact te hebben op fraudebestrijding op Rijksniveau?
Zoals ik hierboven al heb aangegeven, mogen gemeenten deels hun eigen handhavingsbeleid invullen. Zij beoordelen daarbij zelf of meldpunten doeltreffend zijn. Er blijkt dat gemeenten er veel belangrijke signalen uit kunnen halen, net als uit meldingen van bijvoorbeeld het Inlichtingenbureau. Ik ben dan ook niet van mening dat meldpunten afgeschaft moeten worden.
Onderschrijft u de stelling van wethouder Tim Versnel dat geld verdienen niet het doel is van fraudebestrijding? Zo ja, waartoe dient een gemeentelijk meldpunt dan wel?
Ja, ik onderschrijf de stelling van wethouder Versnel. Geld verdienen is geen doel in de handhaving van de sociale zekerheid. In Nederland hebben we een goed vangnet voor mensen die het (tijdelijk) moeilijk hebben.
Dit vangnet betalen we gezamenlijk. We hebben daarbij afspraken gemaakt onder welke omstandigheden en in welke gevallen mensen hier een beroep op kunnen doen. Handhaving in de sociale zekerheid gaat over het zekerstellen dat die afspraken worden nagekomen. Hierdoor zorgen we ervoor dat iedereen die dat daadwerkelijk nodig heeft een beroep kan doen op de sociale zekerheid.
Bent u het eens met raadslid Thomas van Halm die stelt dat een anonieme kliklijn wantrouwen en verdeeldheid in de samenleving bevordert en de gemeentelijke instanties die zich bezighouden met fraudebestrijding ondermijnt?
Nee. Ik deel het idee dat meldpunten zorgen voor verdeeldheid in de samenleving niet. Meldpunten bieden burgers de mogelijkheid om mogelijke onrechtmatigheden te kunnen melden. Ze hebben dus een belangrijke functie. Overheden moeten die signalen vervolgens zorgvuldig beoordelen en bezien of een vervolgonderzoek wenselijk is. Als dit het geval is, starten overheden een onderzoek op, waarbij er waarborgen zijn dat iemands rechten in acht worden genomen.
Bent u bereid, gezien de schadelijke maatschappelijke gevolgen, een verbod in te voeren op deze kliklijnen?
Nee, daar ben ik niet toe bereid, gemeenten zijn bevoegd deels hun eigen handhavingsbeleid in te vullen. Zij bepalen dus zelf of een meldpunt wenselijk is en beoordelen ook zelf of het een doelmatig instrument is. Ik moedig het oprichten van meldpunten door gemeenten niet actief aan, maar zie wel dat gemeenten er veel belangrijke signalen uit kunnen halen, net als uit meldingen van bijvoorbeeld het Inlichtingenbureau. Ik ga dus geen verbod invoeren op de meldpunten.
(eenvandaag.avrotros.nl/item/klikken-over-uitkeringsfraude-dat-kan-in-steeds-meer-gemeenten-maar-ookkritiek-neemt-toe/).
(www.bnr.nl/nieuws/binnenland/10461024/aantal-kliklijnen-bijstandsfraude-neemt-verder-toe).
De omgang met een informant van de politie |
|
Michiel van Nispen , Willem Koops (NSC), Ingrid Michon (VVD) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() ![]() |
Wat is uw reactie op het NRC-artikel «Hoe het geheime leven van een politie-informant zich tegen hem keerde»?1
Ik heb kennis genomen van de inhoud in dit artikel. Zie verder het antwoord op de vragen hieronder.
Kunt u bevestigen dat een man die al jarenlang informatie verschaft aan de politie op enig moment wordt opgepakt, van de politie moet blijven zwijgen, zich niet tegen de aanklacht heeft kunnen verdedigen en zelfs maandenlang in detentie terecht komt?
Als Minister ga ik niet in op individuele zaken en op zaken die zien op de vraag of personen als informant voor politie en justitie werken of in het verleden hebben gewerkt. Ik vind het tegelijkertijd belangrijk om toe te lichten waarom ook de politie en het OM hier geen nadere mededelingen over kunnen doen.
De systematiek volgens welke het Team Criminele inlichtingen (hierna: TCI) werkt, valt of staat met een van de belangrijkste uitgangspunten ervan, namelijk dat de identiteit van een door TCI gerunde politie-informant in beginsel altijd afgeschermd blijft. Alleen een zogenoemde CI-officier van justitie heeft de bevoegdheid om in zeer uitzonderlijke gevallen een afweging te maken om de informantenstatus te bevestigen of te ontkennen, bijvoorbeeld als daarmee andere levens kunnen worden gered of de integriteit van de opsporing ernstig in het geding is. Dat identiteiten van informanten te allen tijde dienen te worden afgeschermd is ook goed te begrijpen gelet op het feit dat zij informatie verzamelen over personen die zich vaak in hun nabije omgeving bevinden. Een bevestiging vanuit politie of justitie van de informantenstatus van deze personen kan henzelf in groot gevaar brengen doordat ze als verrader worden beschouwd.
Het gegeven dat een bepaalde persoon zélf met zijn verhaal naar buiten treedt en zich – al dan niet terecht – bekendmaakt als een politie-informant, maakt het bovenstaande niet anders. Potentiële informanten kunnen worden afgeschrikt om in de toekomst hun diensten aan TCI te verlenen als zij in dergelijke individuele casussen zien dat er door druk vanuit mediaberichtgeving, toch een informantenstatus van een persoon wordt bevestigd. Hiermee zou een belangrijk onderdeel in de informatievoorziening van de politie tegen de zware criminaliteit in het gedrang kunnen komen.
Op de vragen 3, 4 en 5 zal ik – gelet op de verwijzing naar de individuele casus – dan ook geen antwoord geven. Ik verwijs verder naar mijn antwoorden op de vragen 6 en 7 die algemeen van aard zijn en op de regels zien rondom informanten en het plegen van strafbare feiten.
Klopt het dat deze man in een brief van het Openbaar Ministerie wordt omschreven als «een belangrijke anonieme informant die met grote risico’s voor zichzelf een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de opsporing en vervolging van ernstige criminaliteit», dat eveneens in deze brief staat dat als hij in de strafzaak tegen hem wél over zijn rol als informant had kunnen vertellen, duidelijk was geworden dat hij «geen dader was maar slachtoffer» en dat hij in dat geval «vrijwel zeker» was vrijgesproken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het schrijnend is dat deze persoon als gevolg van zijn detentie, die gelet op het gestelde in de vorige vraag gerelateerd is aan zijn hulp aan politie en justitie, na zijn vrijlating worstelt met het leven omdat tijdens detentie zijn bedrijf failliet is gegaan, hij door financiële problemen op straat belandt en Posttraumatische-stressstoornis (PTSS) is vastgesteld?
Zie antwoord vraag 2.
Wat kan er volgens u aan gedaan worden om deze man, meer dan tot nu toe gedaan is, zijn schade te vergoeden voor de tijd in detentie en de gerelateerde schade? Kunt u toezeggen dat u zich inspant er op een nette manier uit te komen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de opmerking van hoogleraar strafrecht Brinkhoff, die stelt dat deze zaak duidelijk maakt dat er een gat in de wet zit omdat er niks geregeld is voor informanten die zich vanwege hun precaire positie niet kunnen verdedigen op het moment dat ze, al dan niet terecht, beschuldigd worden van een strafbaar feit?
Meer in het algemeen geldt dat de inzet van informanten die ten behoeve van het TCI informatie verzamelen, aan regels is gebonden. Het is zowel een verantwoordelijkheid voor de politie en het OM als voor de informant zelf om binnen deze regels te opereren. De regels worden met een informant besproken vóórdat deze als informant bij het TCI wordt ingeschreven. Deze regels betreffen niet alleen een verantwoordelijkheid aan beide zijden over de afscherming van de identiteit van de informant, maar ook over het plegen van strafbare feiten. Een informant mag geen strafbare feiten plegen. Ofwel, alle door een informant gepleegde strafbare feiten zijn voor eigen rekening en risico.
Zoals in het antwoord op vraag 2 geformuleerd kan – bij uitsluiting – een CI-officier van justitie beslissen dat in zeer uitzonderlijke gevallen wordt bevestigd of ontkend of iemand een informant is. Wat dit betreft zie ik dan ook geen lacune in de wet.
Bent u bereid te onderzoeken hoe deze lacune kan worden gedicht om de rechtspositie van informanten te verbeteren?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht 'Nieuw boek Joran van der Sloot op plek 30 in bestseller 60' |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
David van Weel (minister ) |
|
|
Bent u bekend met het nieuws dat het nieuwe boek «De eigen waarheid van Joran van der Sloot: Dagboek van een vrouwenmoordenaar» van Joran van der Sloot op plek 30 in de bestseller 60 staat?1
Ja.
Heeft u zicht op de openstaande schadevergoedingen die Joran van der Sloot nog moet betalen aan slachtoffers en nabestaanden? Zo ja, wat is de hoogte van dit bedrag en betreft het hier ook Nederlandse slachtoffers en nabestaanden?
Nee, daar heb ik geen zicht op. Zoals u bekend, kan ik niet ingaan op individuele zaken. Daarnaast betreft het veroordelingen in verschillende andere landen, waarbij Nederland geen betrokkenheid heeft of zicht op heeft.
Deelt u de mening dat iedere euro die Joran van der Sloot verdient direct naar schadevergoedingen voor slachtoffers en nabestaanden moet gaan? Zo ja, hoe gaat u hierop toezien?
Strafzaken, veroordelingen en de tenuitvoerlegging van beslissingen in het buitenland vinden plaats volgens de wet- en regelgeving van het betreffende land. Ik kan niet treden in de rechtsmacht van een ander land. De Nederlandse Staat heeft bij de tenuitvoerlegging van buitenlandse vonnissen in beginsel geen rol.
Vindt u dat de Nederlandse staat nog een rol moet hebben bij het betalen van openstaande schadevergoedingen van Nederlandse gedetineerden, ondanks dat zij hun delicten en gevangenisstraffen in het buitenland hebben gepleegd en uit moeten zitten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om met uw internationale collega’s, bijvoorbeeld Peru waar van der Sloot nu gevangen zit, in gesprek te gaan om ervoor te zorgen dat nabestaanden en slachtoffers conform de toegewezen schadevergoeding zo snel mogelijk hun rechtmatige geld ontvangen?
Alhoewel ik het belangrijk vind dat nabestaanden en slachtoffers hun toegewezen schadevergoeding ontvangen, kan ik niet treden in de rechtsmacht van een ander land. Ik verwijs verder naar het antwoord op vraag 3 en 4.
Het bericht ‘OM vervolgt niemand na aangifte om mishandeling NS-conducteur’ |
|
Hidde Heutink (PVV), Emiel van Dijk (PVV) |
|
David van Weel (minister ) , Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «OM vervolgt niemand na aangifte om mishandeling NS-conducteur»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat het niet aan slachtoffers van geweld uit te leggen valt dat er na zo’n zwaar incident niet tot vervolging wordt overgegaan?
Het OM (Openbaar Ministerie) kan alleen tot vervolging overgaan als er voldoende bewijs is dat er een strafbaar feit is gepleegd. Het OM heeft laten weten dat er in deze zaak onvoldoende bewijs was. De officier van justitie heeft dit in een gesprek met aangeefster en een vertegenwoordiger van NS toegelicht. Het past mij niet om een oordeel te vellen over een beslissing van het OM in een specifiek onderzoek.
Wordt aan geweldplegers in het OV, ongeacht of zij strafrechtelijk vervolgd kunnen worden of niet, hoe dan ook een reisverbod opgelegd? Zo ja, hoe gaat dit in zijn werk? Zo nee, waarom niet?
Het opleggen van een reisverbod staat los van eventuele strafrechtelijke vervolging. Bij veel soorten delicten is er sprake van zowel een «reis- en/of verblijfsverbod» als een aangifte met als gevolg mogelijke strafrechtelijke vervolging. Een vervoerder kan – naast de situaties met geweld tegen personeel – ook een reis- of verblijfsverbod opleggen wanneer sprake is van structurele overlast of bij veelvuldig reizen zonder geldig vervoersbewijs. Voor het opleggen van reis- of verblijfsverboden geldt de eis dat het verbod in enige vorm wordt beperkt in tijd, omvang of plaats. Hiertoe is een leidraad opgesteld door het OM in samenspraak met vervoerders en de politie waarin delicten met bijbehorende strafmaten staan beschreven.2 Vervoerders leggen conform de leidraad verboden op aan gewelds- en/of overlastgevers. Indien het verbod overtreden wordt kunnen OV-boa’s de persoon in kwestie staande houden en deze overdragen aan de politie. Het overtreden van reis- of verblijfsverboden kan vervolgens leiden tot strafrechtelijke vervolging.
Hoe denkt u overlast en agressie in het openbaar vervoer te kunnen stoppen nu blijkt dat daders gewoon hun gang kunnen gaan en niet eens vervolgd worden?
Medewerkers in het OV zijn essentieel voor het goed functioneren van onze samenleving. Daarom vallen ze onder de groep van werknemers met een «veilige publieke taak». Als werknemers in deze beroepsgroepen slachtoffer worden van delicten als mishandeling, bedreiging, belediging, doxing en openlijke geweldpleging, raakt dat niet alleen het individu, maar onze samenleving als geheel. Daarom is de afgelopen decennia vanuit de Rijksoverheid en vanuit werkgevers specifiek beleid ontwikkeld met als doel om werknemers met een publieke taak veilig te laten werken. Dit brede overheidsbeleid ziet onder andere op het voorkomen van agressie en geweld tegen medewerkers met een publieke taak, het versterken van de weerbaarheid van deze beroepsgroepen en de strafrechtelijke vervolging van de geweldpleger als belangrijk sluitstuk.
Het beleid van het OM voor de strafrechtelijke vervolging van geweld of agressie tegen werknemers met een publieke taak is vastgelegd in de Aanwijzing kader voor strafvordering meerderjarigen. In deze aanwijzing staat opgenomen dat het uitgangspunt is dat de sanctie in de richtlijn van een specifiek delict (zoals mishandeling) met 200% wordt verhoogd, wanneer het delict is gepleegd tegen een werknemer met een publieke taak.
Daarnaast is een repressieve aanpak van geweld en agressie nodig. Dit is onder andere vormgegeven door middel van de Eenduidig Landelijke Afspraken (ELA). ELA is een set afspraken tussen de politie en het OM, om te komen tot een eenduidige, effectieve en snelle afhandeling van agressie- en geweldszaken tegen werknemers met een publieke taak.
Het beeld dat daders van overlast, agressie of vernielingen hun gang kunnen gaan in het OV deel ik daarom niet. In al deze situaties wordt waar mogelijk door de OV-sector aangifte gedaan en komt het vaak voor dat de schade wordt verhaald op de daders. Daarnaast leidt aangifte in veel gevallen wel tot een veroordeling. De OV-sector heeft daarnaast verschillende instrumenten om overlast en agressie tegen te gaan. Het grootste deel van de overlast in het OV heeft betalingsproblematiek als aanleiding. In dat kader hebben de incheckpoortjes op de stations een goede preventieve werking. Daarnaast hebben vervoersbedrijven buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s) in dienst met een geweldsbevoegdheid en handboeien. Deze specialistische medewerkers met een handhavingstaak dragen veelal bodycams wat enerzijds een preventieve werking kan hebben tegen agressiviteit en anderzijds een aangifte voorziet van extra bewijsmateriaal. Verdere veiligheidsinstrumenten zijn onder andere agressietrainingen voor personeel, reis- en verblijfsverboden en de live monitoring van camera’s. Daarnaast wordt lokaal waar nodig nauw samengewerkt tussen vervoerders en politie.
Het beeld is dat de OV-sector door zijn inzet veel onveilige of onwenselijke situaties weet te voorkomen of daar op adequate wijze op weet te reageren. Omdat de veiligheidssituatie in het openbaar vervoer blijft veranderen, zal de OV-sector moeten blijven variëren in zijn aanpak. Daarnaast voert het Ministerie van IenW doorlopend gesprekken met de OV-sector, de veiligheidspartners en het Ministerie van JenV om de ontwikkelingen te volgen en waar nodig en mogelijk extra veiligheidsinstrumenten te realiseren. Zo wordt door de ministeries momenteel gewerkt aan de zelfstandige toegang tot de pasfoto’s uit het rijbewijzenregister voor (OV-)boa’s. Met dit instrument kunnen boa’s eigenstandiger optreden, waardoor minder vaak een beroep op de politie wordt gedaan. De OV-boa’s hebben naar verwachting volgend jaar toegang tot dit register.3
Uw Kamer is op 11 februari jl. per brief door mij geïnformeerd over deze andere maatregelen om het OV veiliger te maken.4
Daarnaast worden door IenW periodieke overleggen georganiseerd binnen het kader van het Landelijk convenant sociale veiligheid in het OV waarin IenW, JenV, de OV-sector en de veiligheidspartners met elkaar in gesprek gaan over actualiteiten en maatregelen.
Kunt u aangeven wat er sinds dit incident interdepartementaal gedaan is om het geweld in het OV terug te dringen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen teneinde reizigers en personeel beter te beschermen heeft NS genomen sinds deze mishandeling in april 2024?
NS heeft op 5 maart 2025 het jaarverslag gepubliceerd.5 In dit jaarverslag noemt de vervoerder verschillende maatregelen die in 2024 zijn genomen. NS laat weten dat de maatregelen om de sociale veiligheid te verbeteren zich vooral richten op stations en trajecten met relatief veel meldingen en incidenten. Zo heeft NS in 2024 op die plekken ingezet op onder andere extra medewerkers van veiligheid en service (boa’s) en veiligheidsacties met beveiliging – soms met honden – op stations en in treinen. In het jaarverslag laat NS ook weten dat de bodycam pilot van afgelopen zomer positief is geëvalueerd en momenteel de mogelijkheid om hoofdconducteurs uit te rusten met bodycams verder wordt onderzocht. NS laat weten daarnaast ook andere extra maatregelen en acties te hebben genomen. Zo is er op station Utrecht Centraal en op Rotterdam Centraal als pilot een interventiemedewerker onbegrepen gedrag begonnen. Ook is er door de vervoerder een pilot gestart met een operationeel en regionaal coördinator Veiligheid & Service. NS concludeert verder dat de #wijstaanstil-actie effectief was in het aandacht vragen voor het maatschappelijke probleem van agressie in het openbaar vervoer. Ik hecht eraan om te benadrukken dat NS naast deze individuele activiteiten ook zeer betrokken is in de landelijke samenwerking met sector- en veiligheidspartijen. Binnen deze samenwerking wordt gezamenlijk gewerkt aan het verbeteren van de veiligheid in het OV. Nadere toelichting daarop is gegeven in de brief van 11 februari jl.6 Voor wat betreft de jaarverantwoording van NS zal deze – zoals gebruikelijk – in het voorjaar per brief aan uw Kamer worden aangeboden voorzien van een reactie en duiding.
Kunt u aangeven of, indien het bewijs voor mishandeling niet rond te krijgen is, het OM niet kan vervolgen voor minder zware delictsomschrijvingen, zoals openbare geweldpleging, verstoring van de openbare orde etc.?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van plan om extra veiligheidsmaatregelen te nemen teneinde te voorkomen dat toekomstige mishandelingen in de trein geseponeerd worden vanwege een gebrek aan bewijs? Zo ja, welke maatregelen? Zo nee, waarom niet?
De OV-sector zet uiteraard bij voorkeur in op preventieve maatregelen. Denk aan fysieke maatregelen als het plaatsen van poortjes, het plaatsen van camera’s, het optimaliseren van zichtlijnen, verbeteren van verlichting, extra groenvoorziening en andere belevingsaspecten. Daarnaast werkt de OV-sector aan het vergroten van de betaalmoraal onder reizigers7, het data-gestuurd inzetten van veiligheidspersoneel daar waar dat nodig is en de inzet van bodycams. In de brief van 11 februari jl. worden diverse korte en lange termijn maatregelen genoemd om overlast en geweld in het OV tegen te gaan.
In het antwoord op vraag 4 en 5 is toegelicht hoe er wordt gewerkt aan de toegang tot het rijbewijzenregister. Door camerabewaking kan bewijsmateriaal bij aangiftes worden verkregen. ProRail laat weten dat er in Nederland op 105 van de 400 stations zo’n 6.500 camera’s aanwezig zijn. Sommige winkels en servicebalies hebben daarnaast ook zelf nog camera’s. Afhankelijk van de situatie wordt er in sommige gevallen voor gekozen om tijdelijke camera’s te plaatsen. De ontwikkelingen in het openbaar vervoer worden voortdurend gevolgd en samen met vervoerders en ProRail wordt daarbij ook gekeken naar het plaatsen van extra’s camera’s. Het liefst hebben we elke centimeter van een station in beeld, maar daarbij moet ook rekening gehouden worden met de kans op een incident en de financiële mogelijkheden. In de brief van 11 februari jl. aan de Kamer is toegelicht dat ProRail een subsidie ontvangt voor extra camera’s en maatwerkmaatregelen voor de 58 stations die op sociale veiligheid onvoldoende scoren.8 Het is van belang dat een deel van deze slecht scorende stations beter in beeld wordt gebracht. Deze maatregel moet in de eerste plaats een preventief effect hebben, maar de beelden kunnen ook gebruikt worden bij strafrechtelijke vervolging.
Bent u het eens met de stelling dat nu, wegens het gebrek bewijsmateriaal, het OM tandeloos blijkt, de tijd van afwachten en onderzoeken voorbij is en dat NS en de ministeries per direct met aanvullende maatregelen moeten komen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe kan het dat er geen camerabeelden zijn van het incident, terwijl er al voldoende mogelijkheden zijn, zoals het op vrijwillige basis uitrusten van het personeel met een bodycam?
NS heeft in meer dan 80 procent van de treinen camera's. Bij een deel daarvan kan de vervoerder live meekijken via de meldkamer. NS laat weten dat van het incident van vorig jaar helaas geen beelden in de trein beschikbaar zijn omdat dit plaatsvond in één van de oudere treinen waar nog geen camera's aanwezig waren.
Alle nieuwe treinen en treinen die worden gereviseerd worden voorzien van camerabewaking en zo werkt het bedrijf er dus naartoe om in alle treinen camera's te hebben. Verder dragen alle NS-boa’s al bodycams. Over de uitrol van bodycams voor ander personeel zal NS naar verwachting medio 2025 een besluit nemen.
Draagt iedere werknemer van NS, die dat vrijwillig wil, al een bodycam? Zo nee, waarom moet dat zo lang duren en wanneer is deze uitrol volledig?
Zoals hierboven vermeld dragen alle NS-boa’s al een bodycam. NS heeft het afgelopen jaar een proef gedraaid. Een half jaar lang droegen 100 hoofdconducteurs en 20 collega’s van Service Stations een bodycam op hun uniform. De proef is door de vervoerder positief ervaren. NS werkt nu aan de voorbereidingen om tot een definitief besluit te komen. De brede uitrol van de bodycams vergt een flinke investering. Het Ministerie van IenW is daarover in gesprek met NS.
Politie inzet tijdens NAVO Top in Den Haag tussen 24-26 juni |
|
Marieke Wijen-Nas (BBB) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
De NAVO-top zal een zeer grote druk leggen op het Nederlandse politieapparaat; hoe zorgt u ervoor dat de handhaving van de openbare orde op andere plaatsen en in alle regio’s van het land gewaarborgd is?
Een waardig, gastvrij, veilig en ongestoord verloop van de NAVO-top vraagt om forse inzet van de politie. Ook verlenen Defensie, waaronder de Koninklijke Marechaussee, en omliggende landen bijstand aan de politie.
Gedurende de NAVO-top zal het reguliere politiewerk doorgang vinden. Wanneer dat nodig is, zullen eenheden onderling bijstand verlenen.
Worden hiervoor andere middelen en mensen ingezet, zo ja welke, zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het zonde zou zijn als lokale (jaarlijkse) events in Nederland zelf hierdoor geen doorgang zouden kunnen vinden door een gebrek aan politie- en veiligheidsmensen?
Ik snap de teleurstelling als evenementen waar mensen lang naar hebben uitgekeken niet doorgaan. Echter, de NAVO-top is een duurzame investering in onze eigen veiligheid, vrede en brede welvaart. Daarom vind ik het een goede zaak dat Nederland de NAVO-top organiseert.
Dit de eerste keer in 76 jaar dat Nederland de NAVO-top organiseert. Door toppen in verschillende landen te organiseren, werken de bondgenoten gezamenlijk aan deze duurzame investering. Als trouwe bondgenoot vindt het kabinet het belangrijk dat Nederland een bijdrage levert.
De NAVO-top vraagt om een grote politie-inzet en heeft daarom gevolgen voor de beschikbare politiecapaciteit voor evenementen. Het lokaal gezag bepaalt mede op basis van de beschikbare politiecapaciteit welke evenementen rondom de NAVO-top doorgang kunnen vinden.
Wat kunt u hen als alternatief bieden om dit toch te laten doorgaan?
De bevoegdheid om te beslissen over de doorgang van evenementen ligt bij het lokaal gezag. Hierbij houdt het lokaal gezag rekening met de benodigde en de beschikbare politiecapaciteit. Wanneer er te weinig politiecapaciteit is, kan een evenement door aanpassingen mogelijk evengoed doorgang vinden met minder politie-inzet.
Is het u bekend dat veel van dit soort events afhankelijk zijn van sponsoren en dat er lopende contracten zijn waarbij het niet kunnen doorgaan van dergelijke events contractbreuk betekent en schade oplevert?
Lokaal en regionaal vinden gesprekken plaats over wat de verminderde beschikbaarheid van politie betekent voor specifieke evenementen. Daarbij vindt ook afstemming plaats met andere betrokken partijen waaronder sponsoren. Ik vertrouw erop dat zij in gezamenlijkheid tot een oplossing komen waarin zo veel mogelijk aan alle belangen recht wordt gedaan.
Wie is volgens u voor deze schade aansprakelijk?
Zie antwoord vraag 5.
Is er een andere oplossing mogelijk om deze schade te voorkomen en wellicht meer mensen in te zetten van marechaussee en defensie zodat de politie haar reguliere taken in de rest van het land ongestoord kan blijven uitoefenen?
Voor een veilig, waardig, ongestoord en gastvrij verloop van de top werken politie en Defensie intensief samen. Hierbij leveren eenheden van Defensie en specifiek de Koninklijke Marechaussee, naast inzet op de eigen reguliere taken, ook (militaire) bijstand, assistentie en ondersteuning aan de politie. Door het leveren van mensen, middelen en unieke capaciteiten wordt de politie in aanzienlijke mate ontlast.
Het bericht ‘Klap in het gezicht van winkelier Mia: dief gaat na greep uit kluis vrijuit, ‘want al eerder gestraft’ |
|
Emiel van Dijk (PVV) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Klap in het gezicht van winkelier Mia: dief gaat na greep uit kluis vrijuit, «want al eerder gestraft»»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat een veelpleger van diefstal, na het stelen van 4.200 euro uit de kluis van een Etos-winkel, niet vervolgd wordt, omdat hij al voor een ander vergrijp is gestraft?
Het is verschrikkelijk wanneer je als winkelier bestolen wordt. Als de zaak vervolgens wordt geseponeerd, dan kan ik het mij goed voorstellen dat dit bij het slachtoffer, in dit geval de winkelier uit Deurne, tot een gevoel van teleurstelling leidt. Het is echter niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid, maar aan het Openbaar Ministerie (OM) om vervolgingsbeslissingen te nemen en aldus te bepalen welke strafbare feiten het voor de strafrechter wil brengen. Het OM weegt daarbij verschillende belangen af. Ik kan mij daar niet in mengen.
Het OM heeft mij in algemene zin als volgt geïnformeerd. De situatie kan zich voordoen dat een verdachte wordt veroordeeld en bestraft voor strafbare feiten en dat daarna een verdenking blijkt van een strafbaar feit dat is gepleegd vóór de genoemde veroordeling. Gelijktijdige berechting was dan mogelijk geweest, maar heeft niet plaatsgevonden. Indien het strafbare feit van eerdere datum alsnog voor de strafrechter wordt gebracht, moet de strafrechter daar in de strafoplegging rekening mee houden. Dit staat in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. Deze omstandigheid kan door het OM worden meegewogen bij het nemen van een vervolgingsbeslissing voor het eerdere feit. Indien het OM in een dergelijke situatie tot de conclusie komt dat de strafoplegging door de strafrechter waarschijnlijk niet wezenlijk anders zou zijn geweest indien dit strafbare feit wel was meegenomen bij de eerdere berechting, wordt een nieuwe strafvervolging niet kansrijk geacht.
Kunt u uitleggen hoe en waarom het Openbaar Ministerie (OM) tot deze beslissing is gekomen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een veelpleger, in plaats van coulance te krijgen van het OM, juist harder bestraft moet worden?
Het is aan het OM om vervolgingsbeslissingen te nemen en aldus te bepalen welke strafbare feiten het voor de strafrechter brengt. Indien een zaak voor de strafrechter wordt gebracht, is het aan de strafrechter om eventueel een straf op te leggen. Het is niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om een oordeel te geven over (vervolgingsbeslissingen in) individuele zaken. Ik beschik daarnaast niet over dergelijke cijfers.
Kunt u aangeven of het vaker voorkomt dat het OM een zaak seponeert omdat een verdachte een veelpleger is of al vervolgd wordt voor andere misdrijven? Kunt u daarbij cijfers geven van dit jaar en de afgelopen vijf jaar?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het vertrouwen in de rechtsstaat juist door dit soort beslissingen van het OM afbrokkelt en tegelijkertijd de aangiftebereidheid ernstig aantast?
Het is aan het OM om vervolgingsbeslissingen te nemen en deze te motiveren. Een gedegen motivering kan het begrip voor een beslissing om al dan niet te vervolgen vergroten. Het kan zijn dat de officier van justitie besluit om de zaak niet te vervolgen, terwijl belanghebbenden vinden dat de zaak voor de rechter moet worden gebracht. In dat geval kunnen direct belanghebbenden een bijzondere klachtprocedure starten op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering en de zaak rechtstreeks aan een gerechtshof voorleggen.
Kunt u aangeven hoe de eigenaar van de Etos-winkel haar gestolen 4.200 euro nu kan terugkrijgen?
In algemene zin kan ik zeggen dat de mogelijkheid bestaat een procedure op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering te starten, waarmee de mogelijkheid tot voeging in het strafproces als benadeelde partij kan ontstaan. Daarnaast kunnen er bijvoorbeeld mogelijkheden bestaan om schade te verhalen bij een verzekeringsmaatschappij of via een civiele procedure. Er bestaan naar mijn oordeel op dit moment voldoende mogelijkheden om geleden schade te kunnen verhalen op plegers van strafbare feiten.
Deelt u de mening dat de geleden schade te allen tijde op de daders moet kunnen worden verhaald? Zo ja, wat moet er gebeuren om dit in de toekomst mogelijk te maken?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u deze vragen voor het eind van volgende week beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.