Het niet werken van het politiecommunicatiesysteem C2000 |
|
Attje Kuiken (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de site http://www.hierpastgeenmast.nl/, het verzet tegen de bouw van een zendmast aan de Rotterdamse Essenburgsingel en e-mailbericht van het Actiecomité Hier Past Geen Mast?1
Ja.
Is het waar dat de C2000 zendmast aan de Rotterdamse Essenburgsingel nog steeds niet volledig functioneert? Is het waar dat de mast niet werkt voor het centrum van de stad? Zo nee, wat is dan niet waar aan dit bericht?
De C2000 mast aan de Rotterdamse Essenburgsingel is operationeel sinds 30 november 2009. De mast dekt momenteel het gebied richting diergaarde Blijdorp af. Het dekkingsprobleem op de locatie Blijdorp is hiermee opgelost. De antenne op de mast beschikt weleens over de benodigde functionaliteit voor radiodekking richting het centrum; de antenne is daarvoor nog niet ingeschakeld. Dit zal naar verwachting in mei gebeuren.
Bent u nog steeds van mening dat in verband met de veiligheid de mast aan de Essenburgsingel en niet op een alternatieve locatie kan staan? Zo ja, waarom werkt die mast dan nog steeds niet en wat zegt dat over de urgentie van de plaatsing van deze mast? Zo nee, welke conclusies trekt u hieruit?
Er dient bij de beantwoording van deze vraag een onderscheid te worden gemaakt tussen de locatie van het opstelpunt en het moment waarop het opstelpunt volledig in gebruik kan worden genomen.
Er zijn – gezien de locatie van de overige geplaatste opstelpunten – geen alternatieve locaties voor dit opstelpunt beschikbaar die een gelijkwaardige dekking voor de binnenstad van Rotterdam opleveren.
De reden voor het nog niet volledig operationeel zijn van dit opstelpunt is gelegen in het feit dat het hier niet gaat om het simpel aanzetten van een enkel opstelpunt maar om een onderling samenhangend en complex pakket van technische maatregelen dat er voor moet zorgen dat de dekking in de binnenstad van Rotterdam wordt verbeterd. Verschillende masten moeten worden gebouwd, in gebruik worden genomen en op elkaar worden afgestemd. Bestaande masten moeten worden aangepast. Daarbij moet ook het beheer van deze nieuwe constellatie worden ingeregeld.
Kan er vanwege het niet volledig functioneren van de mast sprake zijn van onveilige situaties in het centrum van Rotterdam? Zo ja, aan welke situaties denkt u en hoe gaat u er voor zorgen dat dit probleem wordt opgelost? Zo nee, waarom is die zendmast dan per se op de voorziene locatie nodig?
Momenteel verzorgt de mast op het Erasmus Medisch Centrum de dekking in het centrum van Rotterdam. Daardoor treedt er op sommige locaties in de binnenstad de zogenaamde handover-problematiek op. De vaste commissie Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is in het algemeen overleg van 13 mei 2009 over deze problematiek reeds uitvoerig geïnformeerd. Indien de zendmast op de Essenburgsingel niet wordt aangezet dan zal de door alle betrokken partijen noodzakelijk geachte verbetering in het centrum van Rotterdam niet worden gerealiseerd.
Hoe oordeelt u nu, in het licht van het bovenstaande en gegeven het verzet van de Rotterdamse gemeenteraad en actievoerders tegen de locatie van de mast aan de Essenburgsingel, nu over de noodzaak om de mast op die locatie te bouwen?
Zie het antwoord op vraag 3.
De brand in het havengebied Amsterdam |
|
Paulus Jansen |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bereid om de Kamer, voor zover mogelijk, vóór het algemeen overleg over externe veiligheid en gevaarlijke stoffen d.d. 9 maart 2011 te informeren over de afwikkeling van de brand bij Diergaarde Chemical Complex te Amsterdam?1
Helaas bleek het niet mogelijk vóór het AO externe veiligheid de vragen te beantwoorden omdat relevante informatie bij derden moest worden opgevraagd.
Bent u bereid daarbij in te gaan op de volgende punten?
Naar de mening van de veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland is de samenwerking tussen de regio's en de opschaling goed verlopen.
De informatie over het verloop van de brand, de brandbestrijding en de publieks- en perscommunicatie werd afgestemd met de veiligheidsregio's Kennemerland, Zaanstreek-Waterland en Noord-Holland Noord (het effectgebied). Hierbij bood het Nationaal Crisiscentrum ondersteuning. De afgestemde informatie werd bekend gemaakt op www.amsterdam.nl. Websites van andere gemeenten verwezen naar de Amsterdamse website. Daarnaast kreeg de bevolking informatie via RTV Noord-Holland (de rampenzender), via een publieksnummer en via Twitter. Telefonisten van gemeentehuizen werden hiervan op de hoogte gesteld. Gegeven de kenmerken van deze brand (een brand waarbij de opslag van gevaarlijke stoffen niet betrokken raakte) werd het niet nodig geacht aanvullende communicatie voor bijzondere doelgroepen te verzorgen.
Bij de brand is bluswater vrijgekomen. De Inspectie Verkeer en Waterstaat heeft er op toegezien hoe Rijkswaterstaat en Waternet, in samenwerking met de gemeente Amsterdam, de waterverontreiniging door bluswater hebben aangepakt. Door het afsluiten van duikers en het indammen van sloten, het opzuigen van bluswater en afvoeren daarvan naar ATM Moerdijk is verdere verspreiding van de verontreiniging via het oppervlaktewater voorkomen.
Vergunningsituatie: het bedrijf beschikt sinds 1995 voor de op- en overslag van gevaarlijke en niet-gevaarlijke stoffen over vergunningen op grond van de Wet milieubeheer (Wm). Hierin zijn onder meer eisen op basis van de zogenaamde CPR 15-2 richtlijn voor een opslagloods voor gevaarlijke stoffen opgenomen. Deze richtlijn is de voorloper van de richtlijn 15 uit de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS15).
Het bedrijf heeft op 22 september 2009 een aanvraag om een revisievergunning Wm ingediend. Bij deze aanvraag is tevens een kennisgeving op grond van het Brzo ingediend. De nieuwe Wm revisievergunning dateert van 2 december 2010. De gemeente Amsterdam heeft hierin voorgeschreven dat het bedrijf aan de richtlijn PGS15 met brandbeveiliging moet voldoen.
Naleving, toezicht en handhaving: tijdens een Wm-controle op 14 april 2009 heeft de gemeente Amsterdam geconstateerd dat, naast de vergunde gasflessen, ook gasflessen aanwezig waren waarvan de keuringsdatum verstreken was en dat niet alle voorschriften werden nageleefd. Op 28 mei 2009 heeft de gemeente het bedrijf een vooraankondiging met het voornemen tot het opleggen van een dwangsom gestuurd. Bij brief van 9 september 2009 heeft de gemeente het bedrijf gemeld dat zij op 5 augustus 2009 geconstateerd heeft dat de overtredingen zijn verholpen.
Brandblusinstallatie: op 5 mei 2009 heeft een geaccrediteerd bedrijf de blusschuim- en brandmeldinstallatie als niet goed beoordeeld. Op 29 april 2010 heeft dit bedrijf een nieuwe inspectie uitgevoerd en hieruit is gebleken dat brandmeld- en blusinstallatie inmiddels voldeed aan de normen.
Brzo: op 4 oktober 2010 hebben de gemeente Amsterdam, de brandweer Amsterdam-Amstelland en de Arbeidsinspectie een Brzo-inspectie uitgevoerd. Hierbij is vastgesteld dat het bedrijfsnoodplan onvoldoende was. Het college van B&W heeft het bedrijf op 6 januari 2011 per brief verzocht deze overtreding binnen een maand ongedaan te maken. Op 14 februari 2011 heeft het bedrijf de verbeterde versie van het bedrijfsnoodplan naar de brandweer Amsterdam-Amstelland gestuurd; de brandweer heeft op 15 februari 2011 een brief aan het college gestuurd met het advies om bestuursrechtelijk te handhaven omdat de overtreding niet ongedaan gemaakt was.
Na de brand heeft het bevoegd gezag opnieuw gecontroleerd. De resultaten zijn momenteel nog niet bekend en worden zo snel mogelijk toegestuurd aan de VROM-Inspectie.
Het bericht 'Ajaxfan hoeft zich niet te melden' |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ajaxfan hoeft zich niet te melden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat hooligans die herhaaldelijk het plezier voor vele duizenden voetbalsupporters in en rondom stadions verzieken moeten worden onderworpen aan één van de zwaarste ordemaatregelen; een meldplicht op het politiebureau? Zo ja, snapt u de teleurstelling van de Amsterdamse burgervader dat de rechtbank heeft besloten zo'n meldplicht te schorsen?
De burgemeester en de officier van justitie kunnen op grond van de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast maatregelen opleggen. Ik ondersteun volledig het doel van deze maatregelen, namelijk het vroegtijdig en voor lange duur aanpakken van dergelijke ordeverstorende c.q. strafbare gedragingen.
In het onderhavige geval bestond de door de burgemeester opgelegde maatregel uit een groepsverbod en een meldplicht voor de duur van drie maanden. Dit bevel is door de voorzieningenrechter geschorst omdat het aan het besluit ten grondslag gelegde politierapport onvoldoende was om ter onderbouwing te kunnen dienen. Daarnaast was volgens de voorzieningenrechter onvoldoende onderbouwd waarom voor deze maatregel was gekozen. Het betrof namelijk een groepsverbod voor een relatief groot gebied, met daaraan gekoppeld een meldplicht voor de wedstrijddagen. De proportionaliteit en subsidiariteit van deze maatregel stonden voor de voorzieningenrechter onvoldoende vast.
De burgemeester zal in heroverweging een beslissing op bezwaar nemen, waarbij hij op al deze punten zal dienen in te gaan.
Deelt u de mening dat de Voetbalwet zo snel mogelijk waterdicht moet zijn om hooliganisme in Nederland volledig uit te bannen, zodat de clubcard en de combiregelingen zo snel mogelijk tot het verleden behoren? Zo ja, wilt u uitzoeken waarom hooligans toch wegkomen van een meldplicht en de Kamer daarover berichten?
De Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast richt zich op de aanpak van een aanwijsbaar en beperkt aantal personen, dat individueel of in groepsverband in het verleden herhaaldelijk de openbare orde heeft verstoord of bij die groepsgewijze ordeverstoring een leidende rol heeft gehad en jegens wie ernstige vrees voor verdere verstoring bestaat. Een combiregeling daarentegen wordt bij bepaalde risicowedstrijden opgelegd aan alle bezoekende supporters van de uitspelende club, op basis van een inschatting van de veiligheidsrisico’s rondom een wedstrijd. Beide maatregelen kunnen afhankelijk van de situatie hun nut hebben, maar elkaar niet vervangen.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat burgemeesters de Voetbalwet zo optimaal mogelijk kunnen inzetten tegen hooligans?
In afwachting van de evaluatie van de werking van de wet wordt de toepassing van de wet door bestuur en Openbaar Ministerie tussentijds gemonitord door de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid. De resultaten van de eerste monitor, die voor de zomer aan mij wordt uitgebracht, worden ook met de burgemeesters gedeeld. Voorts is door mijn ministerie expertise en capaciteit beschikbaar gesteld met het oog op een goede en zorgvuldige toepassing van de wet door gemeenten. Ten slotte worden kennis en ervaringen van gemeenten gewisseld via de website van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV). In augustus 2010 heeft de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties reeds een handreiking en een circulaire uitgebracht en tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel zijn regionale voorlichtingsbijeenkomsten gehouden voor medewerkers van bestuur, Openbaar Ministerie en politie. Relevante documenten zoals voorbeeldbesluiten zijn op de internetsite van het CCV geplaatst en op deze wijze beschikbaar voor betrokken partners.
Heeft u de bereidheid om de Nederlandse Voetbalwet net zo streng te maken als de Engelse «Hooligan Act», waarbij zelfs paspoorten van hooligans afgepakt kunnen worden om hen het reizen onmogelijk te maken, waardoor zij zich wel tweemaal zullen bedenken voor ze over de schreef gaan?
De ervaringen met de Engelse voetbalwet worden meegenomen bij de evaluatie van de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast, zoals toegezegd bij de aanvaarding van de daartoe strekkende motie Dölle c.s. (Kamerstukken I, vergaderjaar 2009–2010, 31 467, I).
Opsporingsproblemen bij politie |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Zembla «Opsporing verzocht» waarin een zeer verontrustend beeld wordt geschetst van de opsporing van misdrijven door de politie?1
Ja.
Wat is uw reactie op de problemen die in de uitzending van Zembla zijn aangekaart waaronder het beperkt invoeren van informatie in de Basisvoorziening Handhaving (BVH) en de Basisvoorziening Opsporing (BVO), de gebrekkige heterdaadkracht door een tekort aan politiemensen en de lage pakkans?
De Inspectie OOV heeft begin 2010 in het onderzoek naar de stand van zaken van de uitvoering van de Samenwerkingsafspraken 2008 geconstateerd dat medewerkers soms informatie niet invoeren in de BVH en BVO, of informatie in andere systemen invoeren. Beperkte invoer in de BVH en BVO is onwenselijk, omdat hierdoor informatie-uitwisseling tussen korpsen en medewerkers wordt belemmerd. De gebruiksvriendelijkheid en betrouwbaarheid van de BVH en BVO wordt op de korte termijn verbeterd. Na afronding van het onderzoek van de Algemene Rekenkamer zal ik een besluit nemen over de verdere verbetering dan wel vervanging van beide systemen.
Klopt het dat niet alle relevante informatie wordt ingevoerd in de BVH en in de BVO? Zo ja, wat wordt er ondernomen om dit te ondervangen? Zo nee, wat is uw reactie op de bewering dat niet alle relevante informatie in het systeem wordt opgenomen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de BVH en de BVO niet of slechts in beperkte mate op elkaar zijn aangesloten en informatie die verzameld wordt op straat niet bij rechercheurs terecht komt? Zo ja, hoe kan het dat beide relatief nieuw ontwikkelde systemen niet op elkaar zijn aangesloten? Zo nee, wat is uw reactie op de bewering dat de systemen niet op elkaar aansluiten en op basis waarvan kan worden gesteld dat niet klopt?
De Inspectie OOV heeft in het bovengenoemde onderzoek geconstateerd dat de BVH en de BVO niet zijn gekoppeld. De korpsbeheerders hebben er destijds voor gekozen om de BVH en BVO te realiseren op basis van de bestaande systemen, waarbij de opzet was om de systemen van de korpsen voor handhaving en opsporing te uniformeren, maar niet om de systemen te vernieuwen. Het op elkaar aansluiten van beide systemen zou een aanzienlijke verzwaring van de realisatie van de basisvoorzieningen Handhaving en Opsporing zijn geweest en niet hebben gepast binnen de bovenstaande opzet van de ontwikkeling van de basisvoorzieningen. Het onderzoek van de Algemene Rekenkamer zal meer helderheid verschaffen over de besluitvorming over de totstandkoming van de basisvoorzieningen.
Klopt het dat door de problemen met de BVH en de BVO minder zaken zijn opgelost en zo’n 20 000 minder zaken zijn aangeleverd bij het Openbaar Ministerie (OM)? Zo ja, hoe komt dit? Zo nee, waarom klopt dit niet?
De invoering van de systemen BVH en BVO heeft tijdelijk veel capaciteit gekost om medewerkers vertrouwd te maken met deze nieuwe systemen. Vertraging in de registratie van zaken is daarvan een van de gevolgen geweest. Tegelijkertijd kan worden geconstateerd dat de criminaliteit is afgenomen in 2010, zoals ook blijkt uit de Integrale Veiligheidsmonitor 2010. Ook dat kan een verklaring zijn voor een verminderd aanbod van zaken. Exacte informatie over het aantal verdachten OM over 2010 komt binnenkort beschikbaar.
Klopt het dat nog geen 3% van in totaal 8,5 miljoen misdrijven wordt opgelost? Zo ja, hoe komt het dat dit percentage zo laag is? Wat is het streefpercentage van dit kabinet? Wat gaat u concreet doen om dit percentage omhoog te krijgen? Zo nee, wat is dan wel het oplospercentage en hoe is dat gemeten?
Het aantal van 8,5 miljoen misdrijven is een schatting van het totaal aantal veel voorkomende misdrijven. Dit geschatte aantal is gebaseerd op de uitkomsten van twee enquêtes. De eerste is een jaarlijkse slachtofferenquête, de Integrale Veiligheidsmonitor, die onder een steekproef uit de Nederlandse bevolking van 15 jaar en ouder wordt afgenomen. De tweede is een jaarlijkse slachtofferenquête die onder het bedrijfsleven wordt uitgevoerd, de zogenaamde Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven. Van deze geschatte 8,5 miljoen veel voorkomende misdrijven wordt lang niet altijd aangifte bij de politie gedaan, in 2009 registreerde de politie ruim 1,2 miljoen misdrijven. Over dit aantal geregistreerde misdrijven wordt het ophelderingspercentage berekend. Het ophelderingspercentage verschilt sterk per type misdrijf. Voor de geweldsmisdrijven bedroeg dit in 2007 bijvoorbeeld 59%, terwijl voor alle misdrijven samen het percentage in dat jaar uit kwam op 23%. Dit kabinet wil het ophelderingspercentage van zware misdrijven met een kwart verhogen. Daartoe gaat met name het ophelderingspercentage van gewelddadige vermogenscriminaliteit omhoog van 23% naar 40% in 2015.
Klopt het dat jaarlijks zo’n 150 000 zaken op de plank blijven liggen en dat zaken worden weggegooid? Zo ja, om wat voor zaken gaat het? Hoe lang blijven deze zaken gemiddeld op de plank liggen? Wat gebeurt er uiteindelijk met deze zaken? Wat wordt concreet door u ondernomen om dit aantal te verlagen? Zo nee, hoeveel zaken blijven er volgens u op de plank liggen? Om wat voor zaken gaat het? Hoe lang blijven deze zaken op de plan liggen? Wat gebeurt er uiteindelijk met deze zaken? Wat wordt concreet door u ondernomen om dit aantal te verlagen?
Er bestaat geen landelijk overzicht van plankzaken. Het aantal van 150 000 kan ik daarom niet bevestigen, maar als dergelijke aantallen worden genoemd vat ik dat vanzelfsprekend op als een serieus signaal. Om meer zicht te krijgen op instroom, werkvoorraden en afdoening van zaken werk ik op dit moment aan de oprichting van de Nationale Politie. Daarnaast moet de invoering van een landelijk systeem: Betere Opsporing door Sturing op Zaken (BOSZ) bijdragen aan een beter zicht op het verloop van opsporingsproces. BOSZ is een «zicht op zaken» applicatie en heeft betrekking op de stuurmomenten in het opsporingsproces. Door de invoering BOSZ ontstaat een permanent en actueel zicht op aantallen, doorlooptijden, werkvoorraden, rendement, zaakstatus en interventies. Met behulp van de invoering van BOSZ, in combinatie met de vorming van de Nationale Politie, wordt het mogelijk om een beter inzicht te krijgen in de aard en omvang van de zaken die blijven liggen en wordt tegelijkertijd een betere sturing op de opsporing mogelijk. De Raad van Korpschefs heeft inmiddels besloten om BOSZ landelijk in te voeren. Uitrol van BOSZ wordt meegenomen in de landelijke invoering van Basisvoorziening Informatie (BVI).
Klopt het dat bij de 250 000 zaken die jaarlijks bij het OM moeten worden aangeleverd geen selectie plaatsvindt op de ernst van de zaak en dat dit tot gevolg heeft dat met name de makkelijk oplosbare zaken worden aangeleverd? Zo ja, wat vindt u van deze praktijk? Zo nee, kunt u inzichtelijk maken op basis waarvan deze bewering niet zou kloppen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 10 van de Kamervragen gesteld door het lid Marcouch (vraagnummer 2011Z03675).
Erkent u dat de politie te maken heeft met een onderbezette slagkracht in verhouding tot het aantal misdrijven dat jaarlijks wordt gepleegd?
Ik ben niet van mening dat er sprake is van onderbezetting bij de politie. De operationele sterkte van de politie is niet eerder zo groot geweest. Politiecapaciteit is per definitie schaars. Er zullen dus altijd keuzes moeten worden gemaakt.
Komt u nog voor de zomer met een aanvalsplan om de problemen met de BVH en de BVO aan te pakken?
Voor de maatregelen die ik op korte termijn zal nemen voor de genoemde systemen verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4 van het lid Marcouch (vraagnummer 2011Z03675). Verder zal ik na de zomer komen met een plan van aanpak voor de problemen van de BVH en BVO mede op basis van de conclusies en aanbevelingen van het onderzoek van de Algemene Rekenkamer naar de ICT bij de politie.
Het bericht 'Slachtoffers in de kou' |
|
Lilian Helder (PVV), Hero Brinkman (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht: «Slachtoffers in de kou»?1
Ja.
Klopt het dat ruim 15 000 slachtoffers jaarlijks hulp mislopen omdat het nieuwe computersysteem (BVH) van de politie slecht functioneert?
Uit de analyses die zijn gemaakt blijkt niet dat er sprake is van een fout in het systeem. De slachtoffergegevens worden automatisch doorgegeven aan Slachtofferhulp Nederland als de politieagent heeft aangevinkt dat de gegevens van het slachtoffer mogen worden doorgestuurd. Het invullen van deze vraag wordt in de praktijk niet altijd gedaan.
is het waar dat slachtoffers op het politiebureau de keuze voorgelegd horen te krijgen of hun gegevens mogen worden doorgespeeld aan Slachtofferhulp, die psychische, praktische en juridische hulp kan geven? Klopt het dat die hulpvraag standaard op «nee» staat en dat er geen automatische melding is waardoor agenten soms in aangiften vergeten op te nemen of mensen slachtofferhulp willen? Zo nee, wat is dan de reden dat slachtoffers hulp mislopen?
Slachtoffers krijgen de keuze voorgelegd of hun gegevens mogen worden doorgegeven aan Slachtofferhulp Nederland. Het antwoord op die vraag staat niet standaard op «nee». Voor het overige verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2.
Hoe gaat u bewerkstelligen dat slachtoffers die aangifte doen van bijvoorbeeld beroving, inbraak of geweld, altijd de keuze wel of geen slachtofferhulp krijgen voorgelegd?
Om ervoor te zorgen dat slachtoffers voortaan consequent slachtofferhulp krijgen aangeboden is het nodig dat standaard de gegevens van slachtoffers naar Slachtofferhulp Nederland worden doorgestuurd. Om te bezien of het standaard automatisch doorsturen van slachtoffergegevens naar Slachtofferhulp Nederland juridisch mogelijk is, heb ik laten onderzoeken of de Wet politiegegevens hieraan in de weg staat. Uit deze juridische analyse blijkt dat de Wet politiegegevens geen belemmeringen kent voor automatische doorverwijzing van alle slachtoffers aan Slachtofferhulp Nederland. De gegevens mogen ook worden doorgestuurd wanneer niet aan het slachtoffer is gevraagd of zijn gegevens mogen worden doorgegeven. Ik heb daarom aan de politie gevraagd om op zo kort mogelijke termijn een dergelijke 100%-doorverwijzing in het systeem in te voeren. De politieagent hoeft dan niet meer zelf in het systeem gegevens over het doorverwijzen in te voeren. Slachtoffers die geen prijs stellen op slachtofferhulp kunnen dat bij het eerste contact met Slachtofferhulp Nederland aangeven. Overigens behoudt de politie de ruimte om in individuele gevallen, bijvoorbeeld in geval van anonieme aangifte, de afweging te maken om slachtoffergegevens niet automatisch naar Slachtofferhulp Nederland door te laten sturen.
Daarnaast zijn er personen die niet zelf rechtstreeks slachtoffer zijn maar wel voor slachtofferhulp in aanmerking komen (bv. omstanders). De politieagent dient dit expliciet in het systeem aan te geven. Ik heb daarom aan de politietop gevraagd om te zorgen voor juiste invoer, op korte termijn en in alle korpsen.
Het gebruik van onzichtbare sms-jes bij de opsporing |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Magda Berndsen (D66) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Recherche spioneert via mobieltje»?1
Ja.
Is het waar dat de recherche en/of de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst(AIVD) gebruik maakt van onzichtbare sms-berichten om zo de mobiele telefoon van de ontvanger als pijlbaken te kunnen gebruiken? Zo ja, op basis van welke wettelijke bevoegdheid wordt dit middel ingezet? Zo nee, wat klopt er niet aan dit bericht?
Het middel van het versturen van «onzichtbare» sms-jes wordt door de recherche gebruikt om globaal de locatie bepalen van een mobiele telefoon van een betrokkene in een strafrechtelijk opsporingsonderzoek. De in het bericht gewekte suggestie dat sprake zou zijn van een geheim opsporingsmiddel is onjuist. Dit opsporingsmiddel wordt sinds geruime tijd toegepast in een aantal strafrechtelijke opsporingsonderzoeken. Dit middel wordt alleen ingezet wanneer er een telefoontap op het desbetreffende telefoonnummer loopt. Dit betekent dat voldaan moet zijn aan de strafvorderlijke eisen verbonden aan een telefoontap (artikel 126m Wetboek van strafvordering): het moet gaan om een strafrechtelijk onderzoek naar een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan, en dat gezien zijn aard of de samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert. Bovendien moet het onderzoek de inzet van het middel dringend vorderen. Tevens is voor een telefoontap vereist dat de rechter-commissaris een schriftelijk machtiging verleent. Hiermee is de wettelijke bescherming voor het gebruiken van onzichtbare sms-jes van een hoger niveau dan bij de eveneens bestaande mogelijkheid om met toestemming van de officier van justitie achteraf de peilgegevens bij de telecomprovider op te vragen.
Voor wat betreft de AIVD geldt dat de algemene en bijzondere bevoegdheden die de dienst heeft zijn geregeld in de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten 2002. De bijzondere bevoegdheden kunnen heimelijk worden ingezet in het kader van onderzoek naar organisaties en personen van wie een bedreiging voor de nationale veiligheid uitgaat, of in het kader van onderzoek betreffende andere landen (de inlichtingentaak buitenland). Over de specifieke aard en omvang van de toepassing van de bevoegdheden door de AIVD worden in het openbaar geen uitspraken gedaan. De Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) houdt toezicht op de rechtmatigheid van de taakuitoefening van de AIVD.
Is de wettelijke bescherming voor het gebruiken van onzichtbare sms-jes op gelijk niveau aan de reeds bestaande mogelijkheid om met toestemming van de rechter-commissaris de peilgegevens bij de telecomprovider op te vragen? Zo nee, waarin verschilt dit dan?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vaak wordt het middel van onzichtbare sms-jes per jaar ingezet? In hoeverre is het een effectiever middel dan al bekende middelen? Bent u voornemens dit middel vaker te laten inzetten?
Het gebruik van dit middel wordt niet apart geregistreerd, aangezien het wordt toegepast in het kader van de toepassing van de zogenoemde telefoontap en er geen separate vordering of machtiging aan de inzet van het middel verbonden is. Wel kan worden aangegeven dat het middel slechts wordt ingezet in een kleine minderheid van de gevallen waarin een telefoontap wordt toegepast. Het is een effectief middel om de globale locatie van een specifieke mobiele telefoon te bepalen. Waar nodig zal dit middel ingezet blijven worden.
Welke waarborgen zijn er om te voorkomen dat het middel van onzichtbare sms-jes lichtzinnig wordt ingezet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het opsporingsmiddel al aan een rechterlijk oordeel onderworpen? Zo ja, wat was de uitkomst van dat oordeel?
Het door middel van het versturen van onzichtbare sms-jes bepalen van de locatie van een mobiele telefoon van een betrokkene in een strafrechtelijk opsporingsonderzoek, is in het verleden in diverse strafzaken gedurende het onderzoek ter terechtzitting aan de orde geweest. De rechter heeft de inzet van het middel steeds rechtmatig geacht.
Is dit middel ook te verkrijgen voor burgers? Zo ja, hoe gaat u privacyschendingen voorkomen die hiervan het gevolg zijn?
Legale inzet van dit middel door of ten behoeve van burgers is niet mogelijk.
Problematiek van autistische kinderen en kinderen met een laag IQ |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het Radio 1 journaal van 7 februari 20111 waarin wordt gesproken over een autistische jongen die in aanraking is gekomen met de politie?
Ja.
Bent u het eens met directeur van de Nederlandse Vereniging voor Autisme die stelt dat betere herkenning, erkenning, diagnose en hulp aan autistische kinderen dit soort ernstige voorvallen kan voorkomen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Herkenning van bepaalde stoornissen bij (jeugdige) personen is van groot belang om een adequate benadering en aanpak van een dergelijke persoon mogelijk te maken. Hoe beter functionarissen die bij de uitoefening van hun functie in contact komen met personen met een stoornis, waaronder autisme, in staat zijn deze stoornis te herkennen en daar naar te handelen, hoe eerder misverstanden bij het in contact zijn met deze jongeren kunnen worden voorkomen.
Of voorvallen zoals besproken in het Radio 1 journaal van 7 februari 2011 voorkomen kunnen worden door meer kennis bij politie- en justitie-ambtenaren over autisme, valt niet met zekerheid te zeggen. Ongetwijfeld zal meer bekendheid tot meer begrip leiden.
Bent u het eens met de directeur van de Nederlandse Vereniging voor Autisme dat het effectiever is als de politie hun aanpak aanpast aan kinderen met een autistische stoornis (of andere beperking)? Zo ja, hoe wordt nu in de praktijk met deze groep omgegaan?
Bij de politie wordt allereerst gekeken naar de persoon van de jongere in relatie tot het gepleegde delict, zowel bij het verhoor als bij de aanpak. In het geval van een zogenoemde kwetsbare verdachte kan de hulp ingeroepen worden van gespecialiseerde rechercheurs.
Als er nog geen beleid is gemaakt ten aanzien van de aanpak van kinderen met een autistische stoornis (of andere beperking), hoe gaat u dat in de toekomst dan aanpakken zodat de aanpak effectief is en recidive wordt voorkomen?
Er wordt geen beleid gemaakt voor specifieke stoornissen of beperkingen. Er zijn vele vormen van autisme en beperkingen en de politie kan zich niet specialiseren op elke vorm. De politie werkt op een zorgvuldige manier met jeugdigen. Om recidive te voorkomen, wordt bij elke jongere gekeken naar de persoon en de omgevingsfactoren en worden verbetermaatregelen daarop afgestemd.
Vindt u dat kinderen met autisme behandeld moeten worden in de jeugdgevangenis en hoe beoordeelt u de opmerking van de jongere in de uitzending die zegt niet geholpen te worden? Vergroot dit de kans op recidive?
In alle justitiële jeugdinrichtingen (JJI’s) is aandacht voor jongeren met een psychiatrische of gedragsstoornis en iedere JJI is in staat behandeling aan te bieden. Er wordt zo zorgvuldig mogelijk gekeken waar een jongere het beste zou kunnen worden geplaatst gezien de specifieke problemen die een jongere kan hebben. Zo heeft bijvoorbeeld JJI De Hartelborgt een Very Intensive Care (VIC)-afdeling die gespecialiseerd is in de behandeling van psychiatrische stoornissen.
Binnen alle JJI’s wordt gewerkt met de basismethodiek YOUTURN. Deze methodiek schrijft voor dat iedere nieuw ingestroomde jongere gescreend wordt binnen 24 uur na binnenkomst met het instrument MAYSI-2.
De MAYSI-2 is een screeningsinstrument specifiek ontwikkeld voor gebruik in een JJI en identificeert jongeren die mogelijk met geestelijke gezondheidsproblemen te kampen hebben. De uitslagen van de MAYSI-2 worden beoordeeld door een gedragsdeskundige.
Jongeren in een JJI worden daarnaast ook binnen twee weken gescreend met het instrument SDQ volgens de basismethodiek YOUTURN. De SDQ is gericht op het screenen van psychiatrische problematiek en vaardigheden bij jongeren en adolescenten.
Hoe beoordeelt u de gebrekkige kennis over de Autipas? Wat wordt gedaan om de bekendheid van de Autipas en het omgaan met autistische crimineeltjes bij de politie te verbeteren?
Mocht een jongere aangeven dat hij een Autipas heeft, dan houdt de politie hier rekening mee. Dit past ook in de persoonsgerichte aanpak die de politie hanteert bij jongeren. Het waar nodig vergroten van de bekendheid van de Autipas bij de politie heeft mijn aandacht.
Bent u bekend met het artikel «Gewoon van buiten, maar vol problemen»2
Ja.
Bent u bekend met het gegeven dat deze jongeren met een laag IQ, autisme of andere psychische problemen vaak meervoudige problematiek, zoals schulden, beperkt aanpassingsvermogen, psychische en psychiatrische problemen, seksueel misbruik en/of verslaving hebben of een groter risico lopen deze problemen te krijgen? Bent u bekend met gebrek aan coördinatie in de zorg? Zo ja, wat gaat u doen om de samenhang in de zorg ter preventie te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Ja, het is mij bekend dat jongeren met een laag IQ, autisme of andere psychische problemen vaak meervoudige problemen hebben. Deze jongeren zijn gebaat bij een integrale aanpak van hun problemen. Op dit moment vindt al samenwerking plaats tussen Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ)- en Gehandicaptenzorg (GHZ)-instellingen in de aanpak van verstandelijk gehandicapten met een psychiatrische stoornis. Daarom biedt de decentralisatie van onder meer de jeugdzorg, de AWBZ-begeleiding en de Wajong naar gemeenten kansen voor het realiseren van een integrale aanpak op het gebied van onderwijs-zorg en arbeidsmarkt op zowel lokaal als regionaal niveau.
Deelt u de mening dat gezien de grote problemen en risico’s van deze doelgroep en de gebrekkige ondersteuning het menselijker, goedkoper en veiliger is de ondersteuning te verbeteren, dan erop te bezuinigen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet zet in op een betere organisatie en coördinatie van de zorg en begeleiding van kwetsbare mensen op meerdere levensterreinen in het gemeentelijk domein. Dat betekent ook dat gemeenten de verantwoordelijkheid krijgen (en voor een deel al hebben) om preventief te werk te gaan om afglijden van met name deze kwetsbare mensen richting criminaliteit te voorkomen. Dit zal in samenhang met politie en justitie, maar vaak ook in samenwerking met bijvoorbeeld de GGZ-instellingen vorm gegeven moeten worden.
Onderkent u het risico dat bezuinigen op deze groep kwetsbare mensen het risico vergroot op het afglijden naar het verkeerde pad, zoals deskundigen in het hierboven genoemde artikel ook stellen?
Zie antwoord vraag 9.
Begrijpt u, in het licht van bovenstaande vragen, de uitspraak in het artikel dat kinderen met een laag IQ, autisme en andersoortige meervoudige problematiek zich in de steek gelaten voelen?
Kinderen met een laag IQ en bijkomende psychische problematiek vormen van kinds af aan een kwetsbare groep die ook door dit kabinet niet in de steek gelaten wordt. Het kabinet wil daarom gemeenten zo toerusten dat kan worden ingezet op preventie en vroegsignalering en op een integrale aanpak in de buurt, zowel in gezinnen als op scholen. Juist met als doel te voorkomen dat deze kinderen structureel in de problemen komen.
Het artikel "Koop nieuw politiepistool riekt naar corruptie" |
|
Angelien Eijsink (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Koop nieuw politiepistool riekt naar corruptie»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Defensie Materieel Organisatie (DMO) goederen/producten geleverd krijgt/kreeg van het Technisch Bureau Muller (TBM) uit Arnhem, waaronder de glock-pistolen? Zo ja, om welke goederen/producten gaat het hier precies en wat is de omvang van deze contracten?
Het Technisch Bureau H.A. Muller B.V. (TBM) verkoopt voor verschillende wapenfabrikanten op de Europese en Nederlandse markt «professionele producten», zoals holsters, kleding, munitie en vuurwapens. De afgelopen tien jaar heeft Defensie voor in totaal ongeveer € 7 miljoen aan overeenkomsten gesloten met TBM. Het betreft onder meer contracten voor de aankoop van langeafstandswapens, munitie, richt- en zichtmiddelen en Glock-pistolen.
Zijn er in het verleden meldingen van integriteitschendingen gedaan over TBM bij Bureau Bijzondere Opdrachten en/of het Bureau Integriteitzaken van uw ministerie? Zo ja, welke acties zijn ondernomen naar aanleiding van deze meldingen? Welke acties zijn ondernomen naar aanleiding van de berichtgeving over meldingen van integriteitschendingen over TBM?
Bij de Functionaris Integriteitzorg van de Defensie Materieel Organisatie (DMO) zijn in het verleden geen meldingen gedaan van integriteitschendingen door TBM.
Naar aanleiding van mediaberichten over de mogelijke omkoping van een politieagent heeft de Functionaris Integriteitszorg van de DMO contact opgenomen met de Rijksrecherche en het Openbaar Ministerie, die lopende het onderzoek geen mededelingen doen. In het bijzonder is navraag gedaan naar de rol van TBM bij de aanbesteding van pepperspray-busjes. Ter voorkoming van beïnvloeding van een aanbestedingsprocedure van Defensie is het defensiepersoneel in het najaar van 2010 niet toegestaan een presentatie van TBM bij te wonen. TBM was een van de bedrijven die een offerte had uitgebracht.
Mag uw ministerie zaken doen met bedrijven waarnaar een corruptie- onderzoek loopt? Wat gebeurt er als een bedrijf als verdachte wordt aangemerkt/wordt aangeklaagd? Heeft dat gevolgen voor de relatie van uw ministerie met zo’n bedrijf? Zo ja, welke gevolgen?
Indien hiertoe aanleiding bestaat kan Defensie opdracht geven tot een integriteitonderzoek bij (potentiële) leveranciers. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door de Functionaris Integriteitzorg van de DMO.
Het onderzoek mondt uit in een advies dat kan leiden tot een beperking van de contacten met een leverancier. Dit is bijvoorbeeld het geval bij integriteitsschendingen door een medewerker van een bedrijf of bij financiële problemen.
Contracten worden niet verbroken. Bij integriteitsschendingen door een bedrijf worden contacten opgeschort. Bovendien kan Defensie een bedrijf bij een strafrechtelijke veroordeling wegens integriteitsschendingen voor een bepaalde periode uitsluiten van opdrachten.
Het bericht dat buschaffeurs van Connexxion in Flevoland noodgedwongen het werk neerleggen vanwege het toenemende geweld in de bus |
|
Léon de Jong (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving in de Telegraaf «Wilde staking van busbestuurders»?1
Ja. Chauffeurs van Connexxion hebben op woensdag 2 februari 2011 gedurende een uur het werk neergelegd.
Wat is uw mening over het feit dat dit het vierde geval van mishandeling van buschauffeurs van Connexxion is in tien dagen te Almere?
Ik betreur dat dit soort incidenten plaatsvinden. Het is ingrijpend voor het slachtoffer, maar ook voor collega’s. Daarnaast komt de wettelijke vervoersplicht (Wet Personenvervoer 2000) van vervoerders in het geding en waardoor de toegang tot/aanspraak op het recht van burgers op vervoer in de knel komt. Dat is onacceptabel.
Welke maatregelen heeft Connexxion genomen om haar reizigers en het personeel te beschermen en het geweld in bussen tegen te gaan?
Kern van de aanpak is het lokale veiligheidsarrangement openbaar vervoer (LVA). Gemeente, Connexxion, NS, KLPD en regiopolitie maken samen praktische afspraken over de aanpak.
Extra toezicht, goede camerasystemen, afspraken over opvolging bij incidenten en gerichte controleacties maken al deel uit van de aanpak. In een spoedoverleg met alle partners van het LVA zijn bovenop deze afspraken een aantal extra acties afgesproken, zoals een schouw van de busbanen, nog betere afstemming van inzet van BOA’s en politie, een analyse van de incidenten e.d. Daarnaast heb ik op 24 februari 2011 met verschillende partijen vanuit de Taskforce Veiliger Openbaar Vervoer een convenant getekend met 60 man extra toezicht in een aantal regio’s, waaronder Amsterdam- Almere.
Wat is uw mening over het voornemen om een levenslang busverbod in te voeren bij dergelijke geweldsdelicten tegen OV-personeel in Flevoland en bent u bereid dit landelijk in te voeren? Zo nee, waarom niet?
Een reisverbod behoort op basis van de wet Personenvervoer 2000 al tot de mogelijkheden. Een aanvulling op dit reisverbod, één van de maatregelen van de Taskforce Veiliger Openbaar Vervoer, is er op gericht om overtreding van zo een verbod automatisch strafbaar te stellen, ligt voor in uw Kamer als onderdeel van de Verzamelwet Verkeer en Waterstaat 20102. Een levenslang busverbod beschouw ik echter als disproportioneel en daarmee weinig realistisch.
Zijn in het belang van de veiligheid voor de reizigers en medewerkers op iedere Connexxion bus in Almere bijzondere opsporingsambtenaren (BOA) aanwezig? Zo ja, waarom hebben deze kennelijk niet ingegrepen? Zo nee, waarom niet?
Connexxion heeft mij gemeld dat niet op iedere bus in Almere buitengewone opsporingsambtenaren aanwezig zijn. De opsporingsambtenaren van Connexxion worden ingezet op plaatsen en tijden waar dat het meest nodig is. Dat is onder andere in de avond en in het weekend. Ook worden gezamenlijke toezichtacties gehouden met politie en andere vervoerders. Nogmaals voor de komende tijd komen er in het kader van de pilot vanuit de Taskforce Veiliger Openbaar Vervoer 30 buitengewone opsporingsambtenaren en 30 toezichthouders in de verschillende concessiegebieden, waaronder Amsterdam-Almere, bij.
Politieagenten die een sollicitatiecursus zouden geven aan jongeren in Amsterdam Nieuw West |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Agenten gaan jongeren leren solliciteren»?1
Ja
Is het waar dat de politie in het stadsdeel Amsterdam Nieuw West in april een sollicitatiecursus voor jongeren gaat geven? Zo nee, wat is er dan niet waar in dit bericht? Zo ja, op grond van welke bevoegdheid of functie-inhoud mogen en kunnen politiemensen een dergelijke cursus geven en wie heeft toestemming voor deze cursus gegeven?
Naar ik van het korps heb begrepen wordt er eenmalig en kleinschalig één avond aan de jeugd in de wijk Amsterdam-West een sollicitatietraining gegeven. De korpsbeheerder en korpschef van de politieregio Amsterdam-Amstelland bepalen de inzet van politiemedewerkers bij een dergelijke voorlichting. De cursus is niet bedoeld om jongeren te stimuleren bij de politie zelf te solliciteren. Doel van deze cursus is om jeugdige mensen te stimuleren werk te zoeken.
Als er een sollicitatiecursus wordt gegeven door de politie, is die cursus dan mogelijk bedoeld om jongeren te stimuleren bij de politie zelf te solliciteren? Zo ja, in hoeverre moet dit bijdragen aan het wél aantrekken van de in het regeerakkoord in het vooruitzicht gestelde 3 000 extra agenten? Zo nee, wat is dan de achtergrond van deze cursus?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de politie zijn handen al meer dan vol zou moeten hebben met kerntaken zoals het handhaven van de openbare orde, het opsporen van strafbare feiten, het verlenen van hulp bij nood en het signaleren van en adviseren bij (on)veiligheidssituaties? Zo ja, deelt u de mening dat het geven van een sollicitatiecursus daar niet bij hoort en hoe kan het dat politie in Amsterdam Nieuw West blijkbaar tijd over heeft? Zo nee, waarom niet?
De korpsbeheerder en korpschef van de politieregio Amsterdam-Amstelland zijn van mening dat de eenmalige inzet van politiemedewerkers bij een dergelijke voorlichting bijdraagt aan het in contact komen en blijven met de jeugd in de (probleem)wijken in de regio. In het algemeen ben ik van oordeel dat het geven van een sollicitatietraining niet tot de taken van de politie behoort.
De oproep van de voorzitter van het College van procureurs-generaal om winkelbeveiligers te bewapenen |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «OM-baas: meer bevoegdheden beveiliger»?1
Ja.
Is het waar dat de voorzitter van het College van procureurs-generaal dit pleidooi heeft gehouden? Zo ja, was u hiervan op de hoogte en heeft u hiermee ingestemd?
De voorzitter van het College van procureurs-generaal (het College) heeft op 1 februari 2011 in een speech gesproken over de vraag of het wenselijk zou zijn particulieren die betaald worden door bedrijven een publieke taak te laten vervullen als buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s). De aanleiding was een artikel waarin de voorzitter van de Vereniging van particuliere beveiligingsorganisaties pleitte voor meer bevoegdheden voor particuliere beveiligers, bijvoorbeeld bij het aanhouden van een winkeldief (Financieel Dagblad 7 december 2010). De voorzitter van het College is daarbij onder andere ingegaan op de mogelijkheid dat de overheid overlegt met het bedrijfsleven over de inzet van een «winkelboa» die kan optreden tegen winkeldiefstal. Hij is ook ingegaan op de vraag of een dergelijke «winkelboa» sommige geweldsmiddelen zou mogen inzetten.
Mijn uitgangspunt is dat het geweldsmonopolie bij de Staat moet blijven berusten. Ik onderzoek samen met de handhavingspartners hoe overheid en bedrijfsleven hun verantwoordelijkheid voor de lokale veiligheid optimaal kunnen waarmaken. Ik was er niet van op de hoogte dat de voorzitter deze speech zou geven noch had ik dat behoeven te zijn. Zijn bijdrage aan een discussie over publiek-private samenwerking bij het houden van toezicht en het handhaven in de openbare ruimte sluit aan bij mijn verkenningen. De vraag of eventuele door het bedrijfsleven betaalde boa’s in naam van de Staat en ten behoeve van het algemeen belang geweld zouden mogen toepassen, zal daarbij ook aan de orde komen. Ik verwijs verder naar het antwoord op vraag 3.
Is het waar dat de inzet van particuliere beveiligers als buitengewoon opsporingsambtenaar (BOA) een grote trendbreuk is met het huidige beleid, BOA’s in principe in overheidsdienst zijn? Zo nee, hoe verhoudt uw mening zich met de circulaire Buitengewoon Opsporingsambtenaar? Zo ja, wat zijn voor u de redenen om een groot deel van het geweldmonopolie te privatiseren?
Het is geen trendbreuk als boa’s niet enkel in dienst zijn van de overheid. Op grond van de Circulaire buitengewoon opsporingsambtenaar (Stcrt. 2011, 926) kunnen gemeenten voor een beperkt aantal opsporingsbevoegdheden boa’s inhuren bij particuliere organisaties. Dergelijke boa’s staan op de loonlijst van een particuliere organisatie en zijn tevens in onbezoldigde dienst van de overheid, zodat de aansturing van en het toezicht op de inzet van de boa en de samenwerking met de politie (regie en informatiedeling) goed kunnen worden geregeld. Van het privatiseren van het geweldsmonopolie is geen sprake. Ik verwijs u hieromtrent ook naar mijn beantwoording van de vragen van het lid Çörüz (Kamerstukken II, 2010–2011, Aanhangsel Handelingen, nr. 1222).
Klopt het dat BOA’s op dit moment ingezet worden in de publieke ruimte en dat hun inzet altijd het publiek belang dient? Deelt u de mening dat dit voor particuliere beveiligers niet altijd gesteld kan worden?
Boa’s van de gemeente zorgen in de (semi-)openbare ruimte voor de handhaving van de lokale veiligheid met een focus op leefbaarheid, overlast en verloedering. Boa’s kunnen derhalve ook optreden op bedrijventerreinen en in winkelcentra. Boa's dienen in het algemeen het publieke belang of een semi-publiek belang, zoals de Openbaar Vervoer-boa of de boswachter. In de private of semi-private ruimte zijn particuliere beveiligers actief die in opdracht van de ondernemer veiligheid bevorderen voor de ondernemer en zijn eigendommen, zijn personeel en zijn publiek. Zij dienen daarmee een privaat en/of commercieel belang en ook een publiek belang.
Welke problemen constateert u in de praktijk van de particuliere beveiligers, die opgelost worden door hen een BOA-status te geven en mogelijk bijbehorende geweldsmiddelen toe te staan? Vindt u de introductie van de particuliere opsporingsambtenaar een proportioneel middel of ziet u andere middelen om deze problemen te ondervangen? Is het aanstellen van extra wijkagenten niet een veel doeltreffender oplossing?
Ik acht het niet wenselijk vooruit te lopen op de in het antwoord op vraag 2 genoemde verkenning. Zodra ik in dat verband tot conclusies ben gekomen, zal ik uw Kamer dienaangaande informeren.
Acht u de rollen verenigbaar van particulier beveiliger en onbezoldigd overheidswerknemer voor het uitoefenen van de taken van BOA-taken? Zo ja, hoe ziet u deze combinatie voor zich? Hoe kan de overheid de inzet van de betreffende beambten sturen?
Volgens artikel 5.2 Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr) mag een boa niet naast zijn werkzaamheden als boa tevens werkzaamheden voor een beveiligingsorganisatie verrichten. Van dit verbod wordt op grond van artikel 5.4 Wpbr ontheffing verleend als de functie als opsporingsambtenaar en de werkzaamheden bij de beveiligingsorganisatie zich zodanig tot elkaar verhouden dat het gevaar voor vermenging van taken en het gevaar voor overdracht van politie-informatie of opsporingsinformatie tot een minimum beperkt blijven. Uitgangspunt daarbij is en blijft dat de betrokken persoon niet op één en dezelfde plaats beide petten tegelijkertijd kan dragen en dus niet kan wisselen naar eigen inzicht. Ik acht het van groot belang dat taken en bevoegdheden voor de burger te allen tijde duidelijk zijn.
Verder verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Wat voor extra toezicht door politie en Openbaar Ministerie (OM) op particuliere BOA’s acht u nodig, mede gelet op de knelpunten die al geconstateerd zijn door de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid (IOOV) in juni 2009? Deelt u de mening dat het zinvoller is om deze inzet direct ten goede te laten komen aan criminaliteitsbestrijding?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de introductie van geweldsmiddelen voor particuliere beveiligers de onderlinge verschillen in bevoegdheid tussen de verschillende particuliere en publieke toezichthouders vervaagt? Zo ja, hoe wilt u ervoor zorgen dat de verschillen voor iedereen duidelijk zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de branche van particuliere beveiligingsbedrijven, een commercieel belang heeft als die pleit voor bewapening van beveiligers en toegang tot politiegegevens? Strookt belang van de branch met dat van u, zodat er meer toezichthouders komen zonder dat u 3000 extra agenten hoeft te betalen? Zo ja, welke invloed houdt de overheid op de inzet van particuliere toezichthouders en hoe wordt het geweldmonopolie van de staat gewaarborgd?
Zoals aangegeven in het antwoord op vragen 3 en 4 dienen de taken van particuliere beveiligers ook een publiek belang.
Gemeentelijke straattoezicht- en handhavingdiensten zijn geen aanvulling op, vervanging of concurrent van de politie, maar een exponent van de eigen verantwoordelijkheid van het lokaal bestuur voor de lokale veiligheid. Zij zijn het antwoord op verzoeken van burgers aan de gemeente om zaken op het terrein van leefbaarheid, verloedering en overlast in de openbare ruimte aan te pakken.
Ik verwijs verder naar het antwoord op vraag 2.
Als u op deze wijze beveiligers als verlengstuk van de politie in kunt zetten tellen, de BOA’s van de dierenbescherming, de Algemene Inspectiedienst (AID) en de landschapsbeheerders dan ook mee bij de taakstelling van de regering voor animal cops? Zo nee, waarom niet?
Dergelijke boa's tellen niet mee bij de taakstelling van de regering voor animal cops. De dierenpolitie gaat bestaan uit 500 agenten en niet uit boa's. Het kabinet heeft ervoor gekozen om agenten met algemene opsporingsbevoegdheid in te zetten bij de aanpak van dierenmishandeling en dierenverwaarlozing. Zo kan de pakkans voor daders van deze delicten worden vergroot en kunnen ook delicten die in samenhang worden gepleegd met dierenmishandeling en dierenverwaarlozing worden aangepakt.
Het onderzoeken van de effecten van geweld op hulpverleners |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Politieverdriet», waarin wordt gesproken over post traumatische stressstoornis (PTSS) bij politiemensen?1
Ja.
Herinnert u zich het verzoek, gedaan tijdens het interpellatiedebat van 25 januari 2011, om een onderzoek naar de effecten van geweld tegen hulpverleners te ondersteunen?
Tijdens het interpellatiedebat van 25 januari is dit inderdaad verzocht. De minister van Veiligheid en Justitie heeft toen aangegeven dat hij dit onderwerp zeer belangrijk vindt en dat het valt onder het programma Veilige Publieke Taak van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Hij heeft toegezegd dat hier naar gekeken zal worden.
Bent u voornemens om niet alleen bij de politie maar voor alle hulpverleners een onderzoek naar de aard, omvang en gevolgen van PTSS te laten uitvoeren?
Voor de politiesector wordt in het kader van het «Landelijk programma versterking professionele weerbaarheid» fundamenteel onderzoek gedaan naar de aard en omvang van de problematiek van PTSS bij de politie en wat er nodig is om dit op korte en langere termijn effectief aan te pakken. De kennis uit onderzoek en praktijk komt te goede van de praktijk en het politieonderwijs.
Voor een multidisciplinaire aanpak is in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de «Richtlijn voor psychosociale zorg aan geüniformeerde hulpverleners» ontwikkeld.2 De huidige inzichten uit wetenschappelijk onderzoek zijn in de richtlijn beschreven. Er is al een grote hoeveelheid onderzoek beschikbaar rond het onderwerp PTSS. Niet alleen bij de politie, maar ook over andere geüniformeerde hulpverleners, zoals brandweer, ambulancezorg Nederland, defensie en reddingswerk.
Daarnaast wordt in het jaarlijkse overzicht van het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB), aandacht besteedt aan de aard en omvang van PTSS. In 2010 schrijft het NCvB dat PTSS als beroepsziekte onder andere voorkomt bij personeel van hulpdiensten (politie, brandweer en ambulancepersoneel) bij personeel uit de publieke sector (bijvoorbeeld baliemedewerkers of veiligheidsemployees) en in de gezondheidszorg. Het NCvB noemt in 2006 66 door artsen gerapporteerde gevallen van PTSS en in 2009 108 gevallen. De toename wordt deels verklaard door de feitelijke toename van PTSS, anderzijds door het feit dat steeds meer artsen PTSS melden doordat inzichten rond PTSS beter bekend zijn geworden.
Tot slot zal het programma Veilige Publieke Taak van mijn ministerie de gevolgen van agressie en geweld, waaronder PTSS, voor alle overheidssectoren in haar monitoring meenemen. Deze monitoring, het voor de richtlijn verzamelde onderzoek en het onderzoek door het NCvB voorzien ruimschoots in de informatiebehoefte waardoor een extra onderzoek op dit moment niet noodzakelijk is.
Deelt u de opvatting dat de opvang en bijstand van hulpverleners met PTSS een duidelijke invulling en structurele verankering behoeft? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven?
Voor de politiesector wordt in samenwerking met de RKC, Politieacademie en politie-vakbonden gewerkt aan de inrichting van een landelijk programma versterking professionele weerbaarheid. Het doel van dit programma is versterking van de fysieke, mentale en morele weerbaarheid van politieambtenaren. Hierbij zal ondermeer ingezet worden op het voorkomen, vroegtijdig signaleren en aanpakken van mentale problemen bij politieambtenaren – waaronder PTSS.
In het algemeen is de opvang en bijstand van hulpverleners met PTSS primair de verantwoordelijkheid van de werkgever. De Arbowet verplicht werkgevers tot het voeren van een preventief agressie en geweld beleid. Deze onderwerpen zijn onderdeel van het bredere thema Psychosociale Arbeidsbelasting (PSA) waarvoor de werkgever een beleid in zijn organisatie moet opstellen. De door de werkgevers en werknemers gekozen methoden en maatregelen in een bepaalde sector of branche worden vastgelegd in een arbocatalogus die voor marginale toetsing aan de Arbeidsinspectie wordt voorgelegd. Dit maakt maatwerk mogelijk en vergroot het draagvlak.
Ook door de in vraag 3 genoemde richtlijn voor psychosociale zorg aan geüniformeerde hulpverleners zal er meer eenduidigheid in de ondersteuning ontstaan. Het doel van de richtlijn is optimale psychosociale ondersteuning voor de geüniformeerde hulpverlener te stimuleren, opdat gezondheidsklachten en werkuitval worden voorkomen.
Het programma Veilige Publieke Taak constateert wel dat er grote verschillen zijn tussen de sectoren ten aanzien van de bekendheid en signalering van PTSS. In samenwerking met het instituut voor psychotrauma wordt nu gewerkt aan een handreiking voor leidinggevenden binnen deze organisaties om PTSS eerder te signaleren en aan te pakken. Daarnaast lopen er verkenningen om te kijken hoe PTSS aan de voorkant kan worden voorkomen.
De aanpak via de arbocatalogus, richtlijn en handreiking maakt een wettelijke regeling voor opvang en bijstand van hulpverleners met PTSS overbodig.
Bent u bereid om de opvang en bijstand van hulpverleners met PTSS bij wet te regelen?
Zie antwoord vraag 4.
Mogelijke fraude en corruptie bij de aanschaf van het nieuwe dienstpistool |
|
Ronald van Raak |
|
Klopt het dat de rijksrecherche onderzoek doet naar mogelijke fraude en corruptie bij de aankoop van een nieuw politiepistool?1
De Rijksrecherche doet onderzoek naar de mogelijke omkoping bij de aanbesteding van de pepperspray door de Nederlandse politie in 2002. Een bedrijf en een politieagent die voorwerp van onderzoek zijn spelen een rol bij de aanbesteding van het nieuwe pistool. Dit was voor mij de aanleiding om de Rijksrecherche en de Rijksauditdienst te verzoeken om preventief een onderzoek in te stellen naar de aanbesteding van het nieuwe dienstpistool. Dit om inzichtelijk te krijgen of er al dan niet sprake was van onrechtmatigheden bij de aanbesteding van het nieuwe dienstpistool. Op basis van het onderzoek van de Rijksauditdienst en de Rijksrecherche, die onafhankelijk van elkaar onderzoek hebben verricht, heb ik geconcludeerd dat er gedurende het gehele aanbestedingsproces van het nieuwe pistool niet gebleken is van onregelmatigheden bij de totstandkoming van de keuze van het nieuwe pistool. Op dit moment beschik ik dan ook niet over informatie die een uitsluiting van de desbetreffende tussenpersoon bij de aanbesteding van het pistool rechtvaardigt, hetgeen wordt bevestigd door een advies van de Landsadvocaat dat op mijn verzoek hierover is opgesteld.
Gaat het hier om dezelfde bedrijven en personen die eerder onderwerp van onderzoek waren bij de aankoop van pepperspray? Waarom is Technisch Bureau Müller (TBM) alsnog bij de aanschaf van het politiepistool betrokken?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat nog twee andere wapens in de race waren en dat testgebruikers niet de voorkeur gaven aan het uiteindelijk gekozen wapen?2
De toenmalige minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft de Raad van Korpschefs (RKC) de opdracht gegeven om een aanbesteding te starten voor de vervanging van het huidige dienstpistool, de Walther P5. De RKC heeft hiervoor het project NPNP (Nieuw Pistool Nederlands Politie) in het leven geroepen. De korpschef van Gelderland-Zuid is voorzitter van de stuurgroep NPNP.
Uitgangspunt bij de aanbesteding van het pistool is dat de Nederlandse politie het best beschikbare dienstwapen moet krijgen. Dit is het pistool dat in zijn totaliteit het beste aan de eisen van de politie voldoet. Hiertoe zijn in nauwe samenwerking met de politie en politievakbonden criteria opgesteld waaraan het pistool moet voldoen. De wijze van testen en de wijze van beoordelen ligt van te voren vast en is bekend bij de inschrijvers. Daarvan kan na aanvang van de aanbesteding niet meer worden afgeweken. Via een Europese aanbestedingsprocedure, op basis van deze criteria, is vervolgens het wapen geselecteerd dat het beste scoort.
De pistolen zijn op drie onderdelen getest: een visuele test, een technische test en een operationele test. Bij de eerste twee testen werden eisen gesteld waaraan het pistool in ieder geval moest voldoen, indien een pistool op één of meer onderdelen niet voldeed dan viel hij hierdoor af. Er waren in totaal tien inschrijvingen, hiervan zijn zes pistolen, van vier verschillende fabrikanten (Beretta, Heckler & Koch, SIG-Sauer en Walther) uiteindelijk visueel en technisch goedgekeurd.
Deze zes pistolen zijn doorgegaan naar de operationele test. De operationele test is uitgevoerd door 61 testers (waaronder ook vertegenwoordigers van de politievakbonden) die zijn geselecteerd uit een groot aantal verschillende onderdelen van de Nederlandse politie. De testers hebben deze zes pistolen onder de meest uiteenlopende omstandigheden getest. De scores die in deze operationele test zijn behaald tellen voor 70% mee in de eindscore, bij de visuele test konden punten gescoord worden die voor 5% hebben meegeteld en de prijs telde tot slot voor 25% mee in de eindscore. Het pistool van het merk SIG-Sauer heeft de hoogste totaalscore behaald en op basis hiervan heeft de voorlopige gunning plaatsgevonden aan de firma SIG-Sauer die in Nederland wordt vertegenwoordigd door Technisch Bureau Muller. Tegen deze voorlopige gunning aan SIG-Sauer is door twee fabrikanten (Heckler & Koch en Walther) bezwaar gemaakt en zij hebben hiertoe een kort geding procedure aanhangig gemaakt bij de Voorzieningenrechter van de rechtbank te ’s-Gravenhage.
Zodra de uitkomsten van deze juridische procedures bekend zijn zal ik de kamer hierover per brief informeren alsmede over het vervolgtraject met betrekking tot de aanschaf van het nieuwe dienstpistool.
Wie heeft uiteindelijk de beslissing genomen om met TBM in zee te gaan? Hoe zijn de politiebonden en de ondernemingsraden bij die uiteindelijke beslissing betrokken? Welke verantwoordelijkheid hebben de korpschefs voor de aanschaf van het nieuwe politiewapen en hoe hebben zij naar uw opvatting vorm gegeven aan die verantwoordelijkheid?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u garanderen dat er bij de aankoop van een nieuw politiepistool geen sprake is geweest van omkoping of andere beïnvloeding van de besluitvorming? Zo nee, hoe gaat u dit onderzoeken?
Het aanbestedingsproces is zodanig ingericht dat een onrechtmatige beïnvloeding van de besluitvorming vrijwel geen kans heeft. Dit wordt ook bevestigd door het rapport van de Rijksauditdienst die per processtap hebben onderzocht wat de risico’s zijn en welke waarborgen zijn genomen om onrechtmatig beïnvloeding te voorkomen. Ook uit het Rijksrecherche onderzoek is geen informatie naar voren gekomen die wijst op omkoping of op onrechtmatige beïnvloeding van de besluitvorming bij de aanbesteding van het nieuwe pistool.
Het korps friesland dat agenten wil verhuren |
|
Ronald van Raak |
|
Wanneer was u op de hoogte van het voornemen van het politiekorps Friesland om agenten te gaan verhuren aan gemeenten?1 Waarom hebt u dit niet gemeld tijdens het recente algemeen overleg in de Tweede Kamer over de nationale politie, toen ik u nadrukkelijk vragen over dit onderwerp heb gesteld?
Zoals ik in antwoord op de vragen van het lid Brinkman over dit bericht (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 2030) heb aangegeven is er geen voornemen van het korps om agenten te verhuren.
Klopt het dat het korps Friesland de verhuur van agenten nodig acht om de financiële problemen op te lossen? Zijn ook andere politiekorpsen van plan agenten te verhuren?
Zie het antwoord op de vraag 2 van het lid Brinkman over dit bericht (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 2030).
Klopt het dat deze aan gemeenten te verhuren agenten niet door de politie zullen worden aangestuurd, maar door de betalende gemeente? Als onenigheid ontstaat over het optreden van de reguliere politie en deze verhuurde politie, wie heeft dan de verantwoordelijkheid?
Zoals ik in het antwoord op de vragen van het lid Brinkman over dit bericht (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 2030) heb aangegeven is er geen voornemen van het korps om agenten te verhuren
Ziet u het gevaar dat op deze manier naast de reguliere politie ook een gemeentepolitie ontstaat, die werkt in opdracht van gemeenten, wordt betaald door gemeenten en wordt aangestuurd door gemeenten?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe past de ontwikkeling dat gemeenten op eigen kosten en op eigen gezag agenten inhuren in uw plannen voor een nationale politie?
Zie antwoord vraag 3.
Het opstappen van een groot aantal brandweervrijwilligers in Almere |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Onvrede vrijwillige brandweer nog niet weg»?1
Ja.
Klopt het dat er brandweervrijwilligers in Almere opgestapt zijn uit onvrede met de plannen van de regionale brandweer ten aanzien van het slapen op de kazerne en voertuigbezetting? Zo ja, hoeveel mensen zijn opgestapt en hoeveel mensen overwegen te stoppen met hun brandweerwerk?
In totaal zijn sinds de aankondiging van de veranderingen binnen het korps in Almere in 2009 9 brandweerlieden gestopt. Het is moeilijk na te gaan voor hoeveel van die mensen de veranderingen binnen het korps aanleiding zijn geweest om op te zeggen. De veiligheidsregio Flevoland vermoedt dat het vertrek van circa 5 vrijwilligers een relatie heeft met de nieuwe werkwijze.
Daarbij merkt de veiligheidsregio op dat het natuurlijke personeelsverloop in Almere historisch gezien 10% per jaar is (op negentig formatieplaatsen). In de maand januari 2011 zijn 7 nieuwe vrijwilligers aan het korps toegevoegd. Daarnaast heeft het brandweerkorps 11 nieuwe vrijwilligers geselecteerd die kunnen worden opgeleid.
Het is niet in te schatten hoeveel mensen de komende tijd overwegen om te gaan stoppen.
Vallen de plannen in Flevoland om te werken met een basisbezetting van de tankautospuit van vier personen onder de landelijke regie van experimenten met een flexibele bezetting? Zo ja, hoe wordt in deze bezetting de veiligheid van de brandweerlieden gegarandeerd?
Het experiment zoals dat in Almere wordt uitgevoerd, valt onder de landelijke paraplu van het project «Variabele Voertuigbezetting».
Veiligheidsregio Flevoland borgt de veiligheid van de brandweermensen doordat te allen tijde van twee zijden (in plaats van eenzijdig) wordt aangereden met een voertuig naar een incident wanneer het een binnenbrand of spoedeisende hulpverlening betreft. Een van de twee voertuigen is nu nog altijd een tankautospuit met 6 personen, het andere voertuig kan een tankautospuit met 4 personen zijn. De procedures die standaard gelden bij een uitruk zijn op deze experimentele uitrukwijze aangepast. Na de pilot zal de variabele bezetting in relatie tot het risicoprofiel, de opkomsttijden en het dekkingsplan van het gebied worden voorgelegd aan het Veiligheidsbestuur.
Klopt het dat het huidige aantal brandweerlieden te laag is om volgens de nieuwe werkwijze te werken? Zo nee, op basis waarvan trekken de media deze conclusie? Zo ja, wat wordt er gedaan om nieuwe medewerkers te werven en hoe garandeert u de brandweerzorg in Almere?
Voor de huidige situatie (dus met een aangepaste uitruk) is het aantal vrijwilligers voldoende en is de brandweerzorg in Almere gewaarborgd. Wanneer de gemeente Almere verder groeit, zijn ongeveer 25 vrijwilligers extra nodig om de brandweerzorg te kunnen blijven borgen. Die 25 extra vrijwilligers zullen door een (interregionale) wervingscampagne die maart 2011 start, geworven worden. Zoals eerder opgemerkt heeft de invoering van het nieuwe kazerneringsmodel ook een wervend effect, waardoor een deel van de instroom zonder specifieke inspanning gerealiseerd wordt. Er hebben zich al enkele vrijwilligers van buiten Almere (die voorheen te ver van de kazerne woonden) aangemeld bij het korps.
Staat de weerstand tegen de plannen om op de kazerne te slapen en te werken met een kleinere standaardbezetting op zichzelf of zijn er meer korpsen waar er verzet is tegen dergelijke plannen? Zo ja, kunt u een overzicht geven van de korpsen waar dergelijke plannen bestaan en hoe die plannen door de medewerkers ontvangen worden?
Voor wat betreft de veiligheidsregio Flevoland is Almere de enige gemeente waarbinnen sprake is van kazernering van vrijwilligers als nieuw geïntroduceerde werkwijze. In Lelystad wordt al langer volgens ditzelfde model gewerkt. In de overige gemeenten in Flevoland is hiervan vooralsnog geen sprake.
Momenteel ben ik niet in staat om een overzicht te geven van de korpsen waar plannen bestaan om de kazernering te wijzigen en de mate van acceptatie of verzet.
In hoeverre sprake is van weerstand tegen lokale of regionale plannen voor variabele voertuigbezetting in andere regio’s zal duidelijk worden aan de hand van de bevindingen rondom de pilots onder de landelijke paraplu van het project «Variabele Voertuigbezetting».
Heeft u de indruk dat er serieuze problemen zijn in de communicatie tussen korpsleiding en de brandweerlieden aan de basis over veranderingen in de werkwijze? Maakt u zich zorgen over de gevolgen die dit kan hebben voor de continuïteit van de brandweerzorg en het aantrekken en behouden van brandweervrijwilligers?
Hoewel het veranderingsproces binnen het korps niet gemakkelijk is, maakt de leiding van Brandweer Flevoland zich geen zorgen over de communicatie en continuïteit. Wel dringt steeds meer het besef door dat «brandweervrijwilliger zijn» niet gelijk is aan vrijwilligerswerk maar dat het veel meer een «(bij)baan» tegen betaling betreft met stevige verplichtingen.
Wilt u hulp bieden ter vermindering van de oplopende spanning tussen de brandweerleiding en de medewerkers aan de basis en om te werken aan een breed gedragen visie op de toekomst van de brandweerzorg? Zo ja, wat voor rol ziet u hierin voor de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR), de vakbonden en de Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers (VBV)? Zo nee, hoe waarborgt u dan de brandweerzorg in Nederland?
Ik benadruk het belang van de vrijwilligers bij de brandweer. Dat belang wordt ook onderschreven door de korpsen zelf, de beperkte beschikbaarheid van vrijwilligers is een belangrijk thema. De NVBR als branchevereniging voor de brandweer zal in het landelijke project «Variabele voertuigbezetting» aan dit thema in het bijzonder aandacht besteden. Ook heb ik gevraagd om de VBV een rol te geven bij het project. Bovendien start de NVBR in 2011 met het landelijke «Programma Vrijwilligheid» waarin het behoud en de verbreding van de inzet van vrijwilligers centraal staat.
Het is van het grootste belang dat in geval van een veranderde samenstelling van een basisbrandweereenheid de korpsen het brandweerpersoneel zorgvuldig worden meegenomen in de gevolgen hiervan, bijvoorbeeld door middel van training en instructie, aangepaste procedures en continue monitoring en evaluatie gedurende de pilot. In het project «Variabele Voertuigbezetting» van de NVBR zullen deze aspecten samen met de veiligheidsregio’s onder de loep worden genomen. De projectorganisatie hecht daarbij groot belang aan het nadrukkelijk en in de breedte betrekken van de werkvloer en aan de bestuurlijke steun voor de trajecten die regio’s in gang zetten op het terrein van flexibele voertuigbezetting.
Ik wil benadrukken dat ik het belangrijk vind dat de gezamenlijke organisaties (waaronder de VBV) binnen de brandweersector nauw betrokken zijn. De vakorganisaties zijn uitgenodigd om deel te nemen aan de begeleidingscommissie van de projecten van de NVBR. Op die manier kunnen vakorganisaties hun bijdrage leveren waar het gaat om de arbeidsvoorwaardelijke- en arbeidsveiligheidsaspecten van dit traject.
Ik heb de VBV dit ook op het hart gedrukt bij gelegenheid van ons kennismakingsgesprek op 15 februari jongstleden. Vrijwilligers zijn zeer belangrijk, ook voor de brandweer en daar moet dan ook met alle zorgvuldigheid mee worden omgegaan. Het VBV, de NVBR en mijn ministerie gaan op korte termijn gezamenlijk om de tafel om verder te spreken over de samenwerking.
Het bericht dat de Friese politie agenten wil verhuren aan gemeenten |
|
Hero Brinkman (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten dat de politie in Friesland agenten wil gaan verhuren aan gemeenten?1
Ja.
Vind het u ook ongewenst dat de politie vanwege vermeende financiële problemen zich gaat verhuren aan gemeenten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u deze ontwikkeling stopzetten?
Er is geen besluit dan wel voornemen van het korps Fryslân om agenten te verhuren aan gemeenten. Het korps heeft de mogelijkheden verkend om bovenformatief personeel te detacheren. Het verhuren van politieagenten aan gemeenten vind ik onwenselijk. De financiering van de politie is een verantwoordelijkheid van de Rijksoverheid. De intensivering uit het regeerakkoord van € 300 miljoen oplopend tot € 370 miljoen in 2015, die dit Kabinet in het regeerakkoord heeft vastgelegd zorgt er voor dat de operationele sterkte bij de politie van 49 500 betaalbaar is en blijft. Er hoeven dan ook geen agenten uit de operationele sterkte om budgettaire redenen ontslagen te worden. Inmiddels heb ik op 24 maart een brief over de herijking van het budgetverdeelsysteem aan de Kamer gezonden, waarin staat hoe de intensivering wordt ingezet en hoe de betere verdeling van de politie over Nederland zijn beslag krijgt.
Deelt u de mening dat via de achterdeur nu een soort gemeentepolitie wordt gecreëerd? Vindt u ook dat dit de ontwikkeling van een nationale politie in de weg kan staan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u voorkomen dat gemeenten een eigen politie gaan creëren?
Neen, ik ben niet van mening dat er via de achterdeur een soort gemeentepolitie wordt gecreëerd. Toezicht en handhaving door gemeenten zijn duidelijk onderscheiden van de taken van de politie. Gemeenten mogen en kunnen wel buitengewone opsporingsambtenaren aanstellen, maar zij mogen geen politiecapaciteit inhuren. De politie wordt uitsluitend bekostigd door de Rijksoverheid en aangestuurd op grond van de Politiewet. Er mag en zal geen (schijn van) nieuwe gemeentepolitie ontstaan. De huidige politiewet en het wetsontwerp nationale politie, laat hiervoor dan ook geen enkele ruimte.
De brandweer Rotterdam-Rijnmond die in de helft van de gevallen te laat komt |
|
Ronald van Raak |
|
Waarom komt de brandweer Rotterdam-Rijnmond in de helft van de gevallen te laat?1
De conclusie dat de brandweer Rotterdam-Rijnmond in de helft van de gevallen te laat zou zijn, is afkomstig van onderzoeksbureau Suurenbroek dat in opdracht van de VRR onderzoek deed naar o.a. plaatsing materieel, straatsnelheden bestand en snel interventie voertuigen. Het Algemeen Bestuur van de Veiligheidsregio laat weten dat zij deze conclusie niet onderschrijft. De veiligheidsregio stelt op basis van eigen analyse en het conceptrapport van de NVBR «Opkomsttijden basisbrandweerzorg: realisatie 2009», dat in circa 75% van de gevallen de incidentlocatie binnen de voorgeschreven norm wordt bereikt. Deze norm is conform het in de regio vastgestelde minimumniveau basisbrandweerzorg.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de opkomsttijden snel weer voldoen aan de in de wet gestelde eisen?
Het Algemeen Bestuur van de veiligheidsregio is primair verantwoordelijk voor het vaststellen van het niveau van veiligheid. De Wet veiligheidsregio’s biedt de mogelijkheid voor het Algemeen Bestuur af te wijken van de standaardnorm en legt dit aldus vast. Zoals ook hierboven geschetst toont de regionale analyse dat in circa 75% van de gevallen de incidentlocatie binnen de voorgeschreven norm wordt bereikt. Deze norm is conform het in de regio vastgestelde minimumniveau.
Het Algemeen Bestuur van de veiligheidsregio heeft de contra-expertises uitgebreid met de centrale ondernemingsraad besproken en bestudeerd. Diverse aanbevelingen worden door het Algemeen Bestuur meegenomen dan wel heroverwogen. De definitieve keuzes hierbij worden genomen en gedragen door het Algemeen Bestuur van de veiligheidsregio.
Wat is het effect van de bezuinigingen van 4,5 miljoen euro op de opkomsttijden van de brandweer? Hoe kunt u verzekeren dat de brandweerzorg op orde blijft, in het bijzonder in Albranswaard, Delfshaven en Lansingerland?
Met de bezuinigingsvoorstellen, welke beschreven zijn in het beleidsdocument «VRR in breder perspectief,» heeft het Algemeen Bestuur keuzes gemaakt in de wijze waarop de VRR aan de opgelegde taakstelling van 4,5 miljoen voldoet. Hierbij is de keuze gemaakt om naast bezuinigen ook om te buigen en te investeren in de organisatie. Daarbij wordt o.a. ingezet op het vergroten van veiligheidsbewustzijn van de burger middels het programma «Brandveilig Leven» en het inzetten van snelle interventievoertuigen (SIV). Ook valt het fuseren van enkele kazernes binnen dit scenario.
Het Algemeen Bestuur van de VRR heeft op 23 februari 2011 ingestemd met de voorstellen uit »VRR in breder perspectief». De opkomsttijden zoals beschreven in het materieelspreidingsplan – zijnde onderdeel van «VRR in breder perspectief» – voldoen aan de gestelde normtijden zoals vastgelegd door de regio.
Bij eventuele sluiting van kazernes wordt de dekking zo optimaal mogelijk gehouden door activiteiten van het programma Brandveilig Leven te implementeren. Eveneens worden de eerder genoemde SIV’s ingezet, in combinatie met tankautospuiten.
Momenteel vindt een proef plaats om te kijken hoe deze SIV’s zo optimaal mogelijk ingezet kunnen worden. Aan het einde van het jaar worden de resultaten van deze proef met het Algemeen Bestuur gedeeld teneinde besluitvorming te kunnen laten plaats vinden.
De dekking voor Albrandswaard zal gewaarborgd zijn door de in het Algemeen Bestuur reeds vastgestelde plannen. Voor de locaties Delfshaven en Lansingerland zal op verzoek van het Algemeen Bestuur verder onderzoek gedaan worden naar de locaties van materieel en gewenste dekking. De prestaties met betrekking tot de brandweerzorg worden momenteel zorgvuldig door het Algemeen Bestuur VRR gemonitord.
Bent u bereid een inhoudelijke reactie te geven op het onderzoek dat in opdracht van de Centrale Ondernemingsraad van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond is gedaan, en deze naar de Kamer te sturen?
Gezien de verantwoordelijkheid van het Algemeen Bestuur van de veiligheidsregio’s, die is vastgelegd in de Wet veiligheidsregio’s, past mij terughoudendheid bij het geven van een oordeel. De inhoudelijke rapportages zijn door de centrale ondernemingsraad, het Algemeen Bestuur van de veiligheidsregio en de directie van de VRR in de afgelopen maanden uitgebreid besproken en diverse aanbevelingen uit de rapportages worden door het Algemeen Bestuur meegenomen danwel heroverwogen
Hoe zijn op dit moment de opkomsttijden in de andere veiligheidsregio’s?
Ik beschik niet over een actueel overzicht van de opkomsttijden die de verschillende regio’s hanteren. Het op rijksniveau vastleggen van de opkomsttijden en een landelijk dekkingsplan, past niet bij de decentrale bestuurlijke verantwoordelijkheid voor de brandweerzorg.
Slachtoffers die hulp moeten ontberen vanwege een falend computersystemen bij de politie |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Politie zet slachtoffer van misdrijf in de kou»?1
Ja.
Klopt de berichtgeving dat door een falend computersysteem bij de politie slachtofferhulp in ongeveer 15 000 gevallen geen melding krijgt om hulp te verlenen aan slachtoffers?
Uit de analyses die zijn gemaakt blijkt niet dat er sprake is van een fout in het systeem. De slachtoffergegevens worden automatisch doorgegeven aan Slachtofferhulp Nederland als de politieagent heeft aangevinkt dat de gegevens van het slachtoffer mogen worden doorgestuurd. Het invullen van deze vraag wordt in de praktijk echter niet altijd gedaan.
Zijn er stappen ondernomen om de slachtoffers alsnog de nodige hulp te bieden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is het bekend of slachtoffers hierdoor benadeeld zijn? Op welke manier en hoe hebben betrokken slachtoffers hierop gereageerd?
Om ervoor te zorgen dat de gegevens van slachtoffers zoveel mogelijk worden doorgestuurd naar Slachtofferhulp Nederland zijn politiebreed handleidingen en instructies verspreid waarmee korpsen kunnen zorgen voor juiste invoer in het systeem. In veel regio’s zijn daarnaast maatregelen genomen om alsnog de slachtoffergegevens integraal aan Slachtofferhulp Nederland door te geven. Niettemin is er een onbekende groep slachtoffers, alsook getuigen van strafbare feiten of verkeersongevallen, waarvan de gegevens niet door de politie aan Slachtofferhulp Nederland ter beschikking worden gesteld. Een deel van deze groep meldt zich overigens zelf al bij Slachtofferhulp Nederland.
Zijn inmiddels alle slachtoffers benaderd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat u de politietop aanspoort of heeft aangespoord om (nood-)maatregelen te treffen? Zo ja, op welke wijze zal de politietop de problemen in het computersysteem verhelpen en op welke termijn? Als er kosten verbonden zijn aan het herstellen van de fout, wie moet die dragen?
Om ervoor te zorgen dat slachtoffers voortaan consequent slachtofferhulp krijgen aangeboden is het nodig dat standaard de gegevens van slachtoffers naar Slachtofferhulp Nederland worden doorgestuurd. Om te bezien of het standaard automatisch doorsturen van slachtoffergegevens naar Slachtofferhulp Nederland juridisch mogelijk is, heb ik laten onderzoeken of de Wet politiegegevens hieraan in de weg staat. Uit deze juridische analyse blijkt dat de Wet politiegegevens geen belemmeringen kent voor automatische doorverwijzing van alle slachtoffers aan Slachtofferhulp Nederland. De gegevens mogen ook worden doorgestuurd wanneer niet aan het slachtoffer is gevraagd of zijn gegevens mogen worden doorgegeven. Ik heb daarom aan de politie gevraagd om op zo kort mogelijke termijn een dergelijke 100%-doorverwijzing in het systeem in te voeren. De politieagent hoeft dan niet meer zelf in het systeem gegevens over het doorverwijzen in te voeren. Slachtoffers die geen prijs stellen op slachtofferhulp kunnen dat bij het eerste contact met Slachtofferhulp Nederland aangeven. Overigens behoudt de politie de ruimte om in individuele gevallen, bijvoorbeeld in geval van anonieme aangifte, de afweging te maken om slachtoffergegevens niet automatisch naar Slachtofferhulp Nederland door te laten sturen.
Daarnaast zijn er personen die niet zelf rechtstreeks slachtoffer zijn maar wel voor slachtofferhulp in aanmerking komen (bv. omstanders). De politieagent dient dit expliciet in het systeem aan te geven. Ik heb daarom aan de politietop gevraagd om te zorgen voor juiste invoer, op korte termijn en in alle korpsen.
Klopt het dat u hoge prioriteit stelt aan slachtofferhulp? Zo ja, waaraan kunnen wij deze hoge prioriteit herkennen? Welk beleid is daaraan gekoppeld?
Ik geef hoge prioriteit aan het versterken van de positie van slachtoffers in het strafproces en aan de hulp die slachtoffers daarbij nodig hebben. Samen met Slachtofferhulp Nederland werk ik daarom continu aan het verbeteren van de uitvoering van de slachtofferhulp en aan het leveren van maatwerk. Andere maatregelen ter versterking van de positie van slachtoffers zijn bijvoorbeeld de OM-aanwijzing over zelfverdedigers, die voorschrijft dat zelfverdedigers in de regel niet als verdachte worden aangehouden, het wetsvoorstel dat ik in voorbereiding heb waarmee het spreekrecht wordt uitgebreid en het in het regeerakkoord aangekondigde wetsvoorstel om conservatoir beslag ten behoeve van slachtoffers mogelijk te maken.
Hoe komt het dat een aantal korpsen het probleem hebben gesignaleerd en eigenstandig het probleem hebben opgelost maar geen sprake was van een korpsbrede coördinatie en aanpak?
Politiebreed zijn handleidingen en instructies verspreid waarmee korpsen kunnen zorgen voor juiste invoer in het systeem. Een aantal korpsen heeft in de afwegingen rond inzet van capaciteit niet gekozen voor het intensiveren van de inzet op de doorverwijzing. Ik heb de politietop gevraagd om te zorgen voor juiste invoer, op korte termijn, in alle korpsen.
Een filmpje waarin Eupol trainers Afghaanse politiemensen aan het trainen zijn |
|
Hero Brinkman (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het filmpje op internet, waarin te zien is hoe Eupol trainers aan toekomstige Afghaanse politiemensen leren hoe zij een origami waterbommetje kunnen maken?1
Ja.
Is dit filmpje op waarheid gebaseerd? Zo ja, wat is de meerwaarde dat Afghaanse politiemensen les krijgen in het vouwen van papieren waterbommetjes?
Een essentieel onderdeel van de zogeheten «Train the trainer» cursus is dat na voltooiing van de cursus de Afghaanse deelnemers in staat zijn op heldere en gerichte wijze instructies te geven. Het filmpje toont een oefening waarin de deelnemers zelf ervaren dat door gerichte aanwijzingen een taak sneller uitgevoerd kan worden dan wanneer instructies ontbreken. Het vouwen van papieren waterbommetjes was niet het doel van de instructie.
Kunt u uitsluiten dat bij een toekomstige missie in Afghanistan, het Nederlandse leger of de Nederlandse politiemensen les gaan geven in het vouwen van papieren waterbommetjes? Zo nee, bent u dan bereid de trainingsmissie te vervangen door het zenden van het boekje «Origami» naar de provincie Kunduz?
Het doel van de oefening was om de Afghaanse deelnemers de meerwaarde van gerichte aanwijzingen te laten ervaren. Het gebruik van origami was in deze slechts onderdeel van het instructie materiaal.
Het niet aanwezig zijn van een bedrijfsbrandweer bij het bedrijf Chemie Pack |
|
Hero Brinkman (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat het bedrijf Chemie Pack niet in het bezit was van een bedrijfsbrandweer1, ondanks de wettelijke verplichting in artikel 13 van de Wet veiligheidregio’s?
Ja. Volgens artikel 31 van de Wet veiligheidsregio’s kan het bestuur van de veiligheidsregio een inrichting die in geval van een brand of ongeval een bijzonder gevaar kan opleveren voor de openbare veiligheid aanwijzen als bedrijfsbrandweerplichtig. Deze bevoegdheid betreft de categorieën inrichtingen die in artikel 7.1 van het Besluit veiligheidsregio’s worden genoemd. Hiertoe behoren de bedrijven die vallen onder het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 zoals het bedrijf Chemie Pack Moerdijk.
Voor de Wet veiligheidsregio’s op 1 oktober 2010 van kracht werd, lag de bevoegdheid tot het aanwijzen van een bedrijfsbrandweer bij het college van B en W (Brandweerwet 1985 art. 13).
Het betreft hier dus niet een wettelijke verplichting maar een bevoegdheid.
Kunt u verklaren waarom er niet is voldaan aan deze wettelijke verplichting? Zo nee, waarom niet?
Chemie Pack Moerdijk valt in de zwaarste klasse van het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 (Brzo 1999). Dergelijke bedrijven moeten bij een aanvraag voor een milieuvergunning een Veiligheidsrapport (VR) indienen. Onderdeel van het VR is het «Rapport inzake de Bedrijfsbrandweer».
In het «Rapport inzake de bedrijfsbrandweer» van Chemie-Pack uit 2008 is op basis van een beschouwing van de brand- en ongevalscenario’s geconcludeerd welke middelen en mensen nodig zijn. Het gaat dan o.a. om bedrijfshulpverleners (BHV-ers) met ademlucht en beschermende kleding en blusmiddelen.
De gemeente heeft destijds geen aanleiding gezien om op basis van bovengenoemd rapport over te gaan tot het aanwijzen van het bedrijf voor een bedrijfsbrandweer.
De veiligheidsregio Midden- en West Brabant is in het najaar van 2010 gestart met een traject om te beoordelen of Chemie-Pack diende te beschikken over een bedrijfsbrandweer. Volgens planning zou hierover medio 2011 besloten moeten zijn.
Kunt u aangeven of het bedrijf Chemie Pack regelmatig is gecontroleerd? Zo ja, hoe vaak en hebben deze controles ook uitgewezen dat het bedrijf niet in het bezit was van een bedrijfsbrandweer?
Het bedrijf Chemie Pack is regelmatig gecontroleerd. De afgelopen 5 jaar hebben er circa 30 toezicht- en handhavingactiviteiten plaatsgevonden, waaronder de jaarlijkse inspectie door gemeente, brandweer en Arbeidsinspectie in het kader van het
Brzo 1999. De controles hebben niet geleid tot een verandering met betrekking tot het al dan niet aanwijzen van een bedrijfsbrandweer.
Kunt u garanderen dat er bij andere (chemische) bedrijven in Nederland wel voldaan wordt aan de voorgenoemde wettelijke verplichting? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij het antwoord op vraag 1 aangegeven is er geen directe verplichting tot aanwijzen in formele zin.
De situatie wat betreft de bedrijfsbrandweren in Nederland is volgens het Landelijk Expertisecentrum Brandweer & BRZO (samenwerkingsverband Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid en veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond) op 1 februari 2011 als volgt:
Het expertisecentrum baseert zich hierbij op gegevens van de veiligheidsregio’s.
De categorie «overige bedrijven» betreft voor het merendeel bedrijven die in de lichtste categorie van het Brzo 1999 vallen. Voor deze categorie is doorgaans geen bedrijfsbrandweer nodig. Deze bedrijven zijn niet beoordeeld of alleen ambtelijk beoordeeld zonder formeel besluit van het bevoegd gezag.
Naar aanleiding van de invoering van de Wet veiligheidsregio’s loopt er bij de veiligheidsregio’s een inhaalslag om de beoordeling van alle daarvoor in aanmerking komende bedrijven formeel af te ronden.
Kunt u een lijst van bedrijven verstrekken waar niet, of niet volledig, voldaan is aan de wettelijke verplichting tot het hebben van een bedrijfsbrandweer? Zo nee, waarom niet?
Een totaallijst met daarop per bedrijf de situatie op het gebied van bedrijfsbrandweer, is op dit moment op landelijk niveau nog niet beschikbaar. Gemeenten en veiligheidsregio’s houden zelf deze gegevens bij. Ik heb het landelijk Expertisecentrum Brandweer & BRZO gevraagd een complete lijst samen te stellen van de situatie op het gebied van bedrijfsbrandweren in Nederland. Dit betreft alle bij het antwoord op vraag 4 genoemde categorieën. Dit overzicht zal ik, vergezeld van een toelichting, voor 1 mei 2011 aan de Tweede Kamer sturen.
Is het mogelijk sancties toe te passen op grond van de Wet veiligheidsregio’s bij constatering van het niet voldoen aan de wettelijke verplichting? Zo ja, gaan deze maatregelen toegepast worden op het bedrijf Chemie Pack? Zo nee, waarom niet?
Het is op grond van de Wet veiligheidsregio’s artikel 64 lid 2 en lid 3 mogelijk sancties toe te passen indien niet voldaan wordt aan bij de aanwijzing van een bedrijfsbrandweer gestelde eisen betreffende personeel en materieel of het verstrekken van inlichtingen.
Bij Chemie Pack zijn deze sanctiemogelijkheden niet aan de orde omdat Chemie Pack niet aangewezen is als bedrijfsbrandweerplichtig.