Het bericht ‘Alarm Bouwend Nederland: Belgische gatenweg dreigt’ |
|
Peter de Groot (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de publicatie van verschillende berichten rondom de noodkreet van deze coalitie waaronder het bericht in de Telegraaf: «Alarm Bouwend Nederland: Belgische gatenweg dreigt» van vrijdag 21 mei jl.?1
Ja.
Kunt u aangeven of de genoemde bedragen – dreigend tekort van 2,8 miljard euro aan gemiste omzet door bezuinigingen bij gemeente (1 miljard euro), uitstel van beheer en onderhoud door Rijkswaterstaat (450 miljoen euro) en uitstel van projecten als gevolg van de stikstofproblematiek (1,4 miljard euro) – een juist beeld geven van de werkelijkheid?
De genoemde bedragen herken ik niet. Het is wel zo dat als gevolg van de uitspraak van de Raad van State over de Via15 projecten als A4 Haaglanden-N14 en A28/A1 Knooppunt Hoevelaken zullen vertragen. Het beheer en onderhoud aan het areaal van RWS gaat regulier door.
Is het tekort m.b.t. de Rijksinfrastructuur alleen voor het jaar 2021, gezien uw inzet met het naar voren halen van 700 miljoen euro voor de jaren 2022 en 2023 voor Beheer en Onderhoud? Hoe verhouden de naar voren gehaalde bedragen zich tot de tekorten (die genoemd worden in het artikel) en de stelling uit het artikel dat het beschikbare geld voor nieuwe beheer- en onderhoudscontracten voor dit jaar al op is?
PWC│REBEL geeft aan dat de door RWS afgegeven budgetbehoefte voor instandhouding, zowel voor de lange als korte termijn, aan de bovenzijde van de genoemde bandbreedtes ligt. De budgetbehoefte voor de periode 2022–2035 ligt in de orde van gemiddeld € 1 miljard per jaar hoger dan het beschikbare budget.
Met de uitkomsten van de validaties en de extra kosten die worden voorzien is eind 2020 besloten voor zowel 2022 als 2023 budget naar voren te halen om versneld onderhoudsmaatregelen uit te kunnen voeren. Per jaar is € 350 mln. aan budget naar voren gehaald.2 Ons streven is om voor 2022 en 2023 aanvullend nog meer budget in te zetten voor instandhouding, in aanvulling op de kasschuiven die wij reeds hebben doorgevoerd. Dit wordt op Prinsjesdag in de ontwerpbegroting zichtbaar. Een nieuw Kabinet zal een afweging moeten maken over de financiering van de instandhouding van de netwerken voor de jaren daarna.
RWS kan voor 2021 nog verplichtingen aangaan. Wel heeft RWS maatregelen getroffen om binnen het budgettaire kader te blijven.
Bent u het met de VVD eens dat grote schommelingen in het jaarvolume aan werk vermeden moeten worden, omdat dit door de bedrijven in de sector vanwege onzekerheden niet op te vangen is? Op welke wijze bent u hierover in gesprek met diverse marktpartijen en hoe spelen deze bedrijven in op het voorkomen van ongewenst afvloeien van vakmensen door deze onzekerheid?
Een stabiele en voorspelbare opdrachtenstroom is voor de continuïteit van bedrijven in de infrasector van groot belang. Voor bedrijven is dit de basis voor een efficiënte bedrijfsvoering en passende personele bezetting. Dit vraagt om een zo veel mogelijk gelijkmatige, continue reeks in de begroting ook op lange termijn.
In de Taskforce Infra ben ik in gesprek met de Infrasector, vanuit het streven de condities in de infrasector te verbeteren3. Zo werk ik onder andere aan een stabiele en betrouwbare inkoopplanning en is er aandacht voor de uitdagingen die samenhangen met de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt.
Kunt u aangeven of de voorbereiding van het beheer en onderhoud van infrastructurele objecten voor de komende jaren volgens planning verloopt?
RWS bereidt het werk voor een periode van 5–6 jaar vooruit voor. Voor de jaren 2020, 2021, 2022 en 2023 zijn de budgetten opgehoogd door aanvullingen en kasschuiven. Vanaf 2024 neemt het beschikbare budget sterk af. Een nieuw kabinet zal een afweging moeten maken over de financiering van de instandhouding van de netwerken vanaf 2024. Deze besluitvorming moet tijdig plaatsvinden in verband met de voorbereiding die moet worden getroffen door RWS om de werkzaamheden te kunnen realiseren.
Wat is de huidige status van de ingestelde stremmingen bij de Prinses Maxima Sluis, de St. Andries Sluis en de sluis Roermond en storingen of buiten gebruik stellingen van onder meer de Botlekbrug, de Spijkernissebrug, de Suurhoffbrug en de Grevenlingenbrug?
Wat is de reden van de langdurige storing van de brug in de Afsluitdijk bij Den Oever op vrijdag 21 mei jl. geweest? Heeft dit een relatie met de beheer- en onderhoudsopgave? Kunt u aangeven hoe een dergelijke storing in de toekomst voorkomen kan worden?
De storing op de noordbrug bij de Stevinsluizen werd op 21 mei veroorzaakt door harde windstoten. Tijdens het sluiten van de brug is deze onder invloed van de wind verder dan gebruikelijk doorgedraaid. Met het oog op de veiligheid van de (vaar)weggebruikers en het voorkomen van grote schade aan de brug activeert dan de noodstop. Na inspectie en het opnieuw activeren van de systemen is geconstateerd dast de brug weer veilig kon worden gebruikt en is deze weer vrijgegeven voor het verkeer. Omleiden van het wegverkeer via de zuidbrug was vanwege werkzaamheden niet mogelijk. Een directe relatie met de onderhoudsopgave was er in niet. Tijdens de aanhoudende harde wind is de brug niet meer geopend. De volgende dag is een proefdraai uitgevoerd, waarmee wachtende schepen zijn doorgelaten. De brug is sindsdien weer vrijgegeven voor reguliere bediening.
In het kader van beheer en onderhoud worden binnen een aantal weken verbetermaatregelen uitgevoerd (zonder verkeershinder) om de kans op storingen te verminderen. Dit najaar zijn aanvullende werkzaamheden gepland en afgestemd met de omgeving die wel de nodige hinder gaan veroorzaken.
De draaibruggen blijven oude en kwetsbare objecten die staan geprogrammeerd voor vervanging en renovatie in 2024/2025. Tot dat moment worden de objecten nauw gemonitord waarbij het optreden van nieuwe storingen niet uitgesloten kan worden.
Op welke wijze kan de Minister voorkomen dat door bezuinigingen bij gemeenten verschraling optreedt binnen de gemeentelijke infrastructuur waarbij verkeersveiligheid of noodzakelijk onderhoud in het geding komt?
Het kabinet is zich ervan bewust dat de financiële positie van gemeenten onder druk staat. Gemeenten hebben moeite met het rondkrijgen van de begroting. Onderzoek laat ook zien dat investeringen in onder andere onderhoud en wegen hierdoor onder druk komen te staan. Dit is zorgelijk, want het is belangrijk dat gemeenten voldoende middelen hebben om hun taken uit te voeren.
Het kabinet deelt het belang van gemeenten, provincies en waterschappen om te komen tot structurele oplossingen op het gebied van financiën en wetgeving zodat zij voldoende middelen en bevoegdheden hebben om hun taken uit te voeren en ook in staat zullen blijven een bijdrage te leveren aan de maatschappelijke opgaven. Het kabinet werkt dan ook met gemeenten, provincies en waterschappen gezamenlijk aan de voorbereidingen op het volgende kabinet en verkent met hen de wijze waarop en voorwaarden waaronder de belangrijke opgaven van overheden optimaal tot uitvoering kunnen komen, zodat een beter en integraal besluit genomen kan worden over de interbestuurlijke en financiële verhoudingen.
Het kabinet heeft de afgelopen jaren daarom meerdere malen extra middelen beschikbaar gesteld, onder meer zijn er met medeoverheden afspraken gemaakt over reële compensatie van de extra kosten en inkomstenderving als gevolg van corona.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het commissiedebat MIRT van woensdag 16 juni 2021?
Ja.
Vaccinatiebeleid van Nederlanders in het buitenland |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Kunnen Nederlanders die buiten de Europese Unie woonachtig zijn, en dus niet geregistreerd zijn in de Basisregistratie Personen (BRP), in Nederland worden gevaccineerd wanneer zij in hun woonland geen vaccinatie (kunnen) krijgen?1 Zo ja, kunt u een uitputtende lijst aan voorwaarden geven die hieraan verbonden zijn? Zo nee, waarom niet?
De vaccinatiestrategie is gericht op het vaccineren van iedereen die dat wil in Nederland, inclusief Nederlandse diplomaten en militairen in het buitenland. Hiermee willen we zoveel mogelijk mensen in Nederland beschermen en de druk in de Nederlandse ziekenhuizen verminderen. Met het vaccinatiebeleid richten we ons op mensen die langer in Nederland verblijven. In de uitvoeringsrichtlijn van het RIVM staat dat alle personen die langer dan een maand in Nederland verblijven in aanmerking komen voor een vaccin. Voor Nederlanders die in het bezit zijn van een paspoort en een Burgerservicenummer (BSN) geldt sinds 18 juni jl.2 dat zij niet meer een maand in Nederland hoeven te zijn om gevaccineerd te kunnen worden. Zij kunnen dus gelijk online een afspraak maken, zodra zij in Nederland zijn. Dat kunnen dus ook Nederlanders zijn die buiten de Europese Unie woonachtig zijn. Ook kunnen zij vanuit het buitenland een afspraak maken voor vaccinatie in Nederland. Deze mensen kunnen het nummer opvragen via het landelijk Informatienummer van de GGD (0800-1351 (+31 20 205 1351 vanuit het buitenland)).
Geëmigreerde Nederlanders staan automatisch ingeschreven in de Registratie Niet-ingezetenen (RNI) en hebben hierdoor een BSN als zij na of op 1 oktober 1994 geëmigreerd zijn. Er zijn enkele situaties waarbij Nederlanders geen BSN hebben, bijvoorbeeld wanneer ze voor 1 oktober 1994 zijn geëmigreerd. Zij kunnen een afspraak maken bij een loket voor RNI in Nederland. Na deze afspraak hebben zij een BSN. Een BSN is o.a. nodig ter controle van de leeftijd op het moment dat een afspraak gemaakt wordt.
Welke opties hebben Nederlanders die buiten de Europese Unie woonachtig zijn, aldaar niet een door het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) goedgekeurd vaccin (kunnen) krijgen en niet in staat zijn om naar Nederland te komen voor hun vaccinatie?
We werken nog steeds met een schaarste aan vaccins. Daarom is de vaccinatiestrategie nu gericht op het vaccineren van iedereen die dat wil in Nederland (of werkt voor het Rijk in het buitenland waar geen vaccins beschikbaar zijn). Voor mensen die in het buitenland wonen, geldt dat het betreffende land hen vaccineert. Wanneer zij naar Nederland reizen, krijgen zij de mogelijkheid om in Nederland gevaccineerd te worden.
Niet in ieder land zijn voldoende vaccins. De vaccins die niet meer in Nederland hoeven te worden ingezet, omdat iedereen die dat wil gevaccineerd kan worden, zullen voornamelijk ingezet worden voor donatie aan landen die hier zelf niet in kunnen voorzien. Donatie via de multilaterale kanalen zoals COVAX wordt daarbij als de primaire weg gezien. Het COVAX-programma is opgezet om alle landen ter wereld te helpen aan goede en veilige toegang tot vaccins.
Klopt het dat andere Europese landen, zoals Frankrijk en Duitsland, hun burgers die woonachtig zijn buiten de Europese Unie wel de mogelijkheid geven om gevaccineerd te worden met een EMA-goedgekeurd vaccin? Zo ja, kunt u aangeven hoe zij dit organiseren en maakt Nederland hier ook gebruik van?
Ik heb contact opgenomen met Frankrijk, Duitsland en Portugal. Zij hebben aangegeven geen vaccins naar het buitenland te sturen specifiek voor hun voormalig inwoners. Voormalig inwoners van Frankrijk en Duitsland kunnen onder bepaalde voorwaarden wel in Frankrijk of Duitsland zelf gevaccineerd worden. Voor Portugal geldt dat niet. Voor Duitsland geldt de voorwaarde dat men ofwel zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats in Duitsland heeft ofwel verzekerd is bij de wettelijke of particuliere ziektekostenverzekering in Duitsland.
Frankrijk geeft aan dat de Franse burgers woonachtig buiten de EU die in het betreffende land niet kunnen worden gevaccineerd met een door het EMA goedgekeurd vaccin, kunnen terugreizen naar Frankrijk om zich in Frankrijk te laten vaccineren.
Ook voor Nederlanders in het buitenland geldt dat zij in Nederland gevaccineerd kunnen worden.
Zoals aangegeven in het COVID-debat van 3 juni jl. ben ik inmiddels in gesprek gegaan met de Stichting Nederlanders Buiten Nederland, de Vereniging Belangenbehartiging Nederlands Gepensioneerden in het Buitenland en de Stichting GOED Grenzeloos Onder Een Dak om na te gaan of er nog groepen zijn die we niet in beeld hebben en wat we nog van de genoemde andere landen kunnen leren. Ik heb uw Kamer in mijn voortgangsbrief van 18 juni jl.3 hierover geïnformeerd.
Bent u bereid in Europees verband af te stemmen hoe EU-burgers die woonachtig zijn buiten de Europese Unie kunnen worden voorzien van EMA-goedgekeurde vaccinaties?
In Europees verband speelt het COVAX-programma een centrale rol om iedereen eerlijke toegang te geven tot betaalbare vaccins die voldoen aan de standaarden van de World Health Organization (WHO). Wel bieden meerdere landen uit de EU hun voormalig inwoners de kans om onder bepaalde voorwaarden in het land van herkomst gevaccineerd te worden. Ik acht het aan de lidstaten zelf om de besluiten wat zij hun voormalig inwoners willen bieden.
Wat is het beleid voor mensen die langer dan één maand in Nederland zijn en dus recht hebben op een vaccinatie2, maar voor hun tweede prik Nederland alweer hebben (moeten) verlaten?
Het recht om in Nederland gevaccineerd te worden, betekent geen recht om de tweede vaccinatie in het buitenland te ontvangen. De afspraak voor de tweede vaccinatie wordt samen met de afspraak voor de eerste vaccinatie ingepland en we verwachten dat die vaccinatie conform afspraak wordt opgehaald. Indien men onverhoopt toch naar het buitenland moet, dan zal men met de autoriteiten in dat land contact moeten opnemen over wat daar mogelijk is. We weten inmiddels dat de periode tussen de eerste en de tweede prik langer kan zijn dan in eerste instantie werd voorgeschreven. Dus als men de tweede prik later krijgt, dan is deze nog effectief. Voor mensen die kort in Nederland verblijven is de keuzelijn voor het Janssen-vaccin eveneens een mogelijkheid.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Ondernemer moet weer langer wachten op coronasteun; 'Ik ben met stomheid geslagen'' |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Hoe rijmt u de vertraging van de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) met de ambitie die u uitsprak aan het eind van uw brief van 11 mei 2021 dat «Definitieve besluitvorming (...) in ieder geval [dient] plaats te vinden voor 18 mei a.s. om geen verdere vertraging in de openstelling van TVL Q2 2021 op te lopen»?1, 2
Bij de keuzes voor het openstellen van de regeling en het doorvoeren van intensiveringen wordt uitgegaan van het principe om zoveel mogelijk ondernemingen zo snel mogelijk hun subsidie te laten ontvangen. Er zijn twee belangrijke ontwikkelingen geweest die ervoor hebben gezorgd dat de openstelling van TVL Q2 niet voor eind mei kon plaatsvinden.
Met de intensiveringen die in TVL Q1 zijn ingevoerd tussen 31 maart en 29 april, hebben veel ondernemers extra subsidie kunnen ontvangen. Het gaat daarbij onder meer om de verlaging van het minimum bedrag vaste lasten van € 3.000 naar € 1.500, verhoging van het subsidieplafond, subsidiepercentage, minimum subsidiebedrag en verlenging van de Voorraadsubsidie Gesloten Detailhandel, respectievelijk invoering van de opslag voor annuleringskosten voor de reisbranche en de opslag voor specifieke kosten in land- en tuinbouw. Daarnaast is de TVL ook opengesteld voor grote (niet-mkb)-ondernemingen. Zoals toegelicht in de Voortgangsrapportage TVL van 22 maart jl.3, zijn deze intensiveringen stapsgewijs doorgevoerd. Ook heeft de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) alle ondernemers een extra tussentijds voorschot uitbetaald in Q1, voor € 500 miljoen. Omdat deze intensiveringen gevolgen hadden voor ondernemingen die eerder geen aanvraag hadden ingediend, is de aanvraagtermijn voor TVL Q1 verlengd tot en met 18 mei 2021 en voor grote bedrijven tot en met 10 juni 2021. Dit heeft automatisch een latere openstelling voor TVL Q2 tot gevolg dan de eerder gecommuniceerde half mei. Deze vertraging had ik duidelijker aan uw Kamer moeten communiceren.
Naast de langere openstelling van TVL Q1, heb ik in april en mei uitvoerig met uw Kamer gecorrespondeerd over de referentiesystematiek van de TVL. De referentiesystematiek is een fundamenteel onderdeel van de regeling en daarmee kon ik de regeling ook niet eerder notificeren dan dat een besluit hierover genomen was. Deze besluitvorming kostte tijd, omdat het dilemma waar het kabinet voor stond, complex was. Immers zou een wijziging van de referentiesystematiek ook een grotere ondoelmatigheid van de regeling betekenen. Op 12 mei jl. heeft uw Kamer middels een motie het kabinet richting gegeven en heeft het kabinet het besluit genomen de referentiesystematiek aan te passen.4 Tevens heb ik in de Kamerbrief van 27 mei jl.5 over het steun en herstelpakket in het derde kwartaal besloten de maximum subsidie in de TVL voor grote ondernemingen op te hogen naar € 1,2 miljoen, waarna ik de regeling ter notificatie naar de Europese Commissie heb verstuurd. De regeling kan pas geopend worden als de notificatie door de Europese Commissie (EC) is goedgekeurd. De goedkeuring van de EC hebben we op 23 juni jl. ontvangen. TVL Q2 2021 gaat op 25 juni open en blijft dan gedurende 8 weken open voor aanvragen. De opzet en implementatie van bovengenoemde intensiveringen heeft tijd gekost, maar zorgt ervoor dat meer ondernemers gesteund worden.
Waarom beloofde de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) na het kortgeding van de Koninklijke Horeca Nederland naar aanleiding van het vorige uitstel, de steun sneller uit te keren, om deze belofte vervolgens niet waar te maken?
RVO.nl is hun toezegging aan uw Kamer en aan alle ondernemers nagekomen om de vaststellingverzoeken voor het vierde kwartaal van 2020 zo snel mogelijk uit te voeren. Het staat Koninklijke Horeca Nederland (KHN) vrij om hun eigen reactie en interpretatie op het kort geding te geven, maar er is geen sprake van een verbroken belofte door RVO.nl aan KHN.
Op 19 maart 2021 heeft de voorzieningenrechter KHN niet-ontvankelijk verklaard in hun kort geding tegen de Staat om snellere vaststelling van de TVL-subsidie voor het vierde kwartaal 2020 af te dwingen. Aanleiding voor het kort geding was communicatie van RVO.nl over de wettelijke termijn van maximaal 16 weken om een vaststellingsverzoek te verwerken. In de praktijk wordt een door de ondernemer correct ingevuld vaststellingsverzoek in de meeste gevallen binnen 1 tot 3 weken uitbetaald.
De gang naar de rechter van KHN heeft dus ook geen invloed gehad op de snelheid waarmee de vaststellingsverzoeken door RVO.nl zijn verwerkt. Toen het kort geding werd aangekondigd, is RVO.nl gewoon doorgegaan met werken om zoveel mogelijk ondernemers, zo snel mogelijk van steun te voorzien. Op 18 maart 2021 is RVO.nl gestart met het versturen van de betreffende vaststellingsverzoeken voor het vierde kwartaal.
Kunt u reageren op de suggestie van de ondernemer uit het artikel «Je kan ook een voorschot overmaken en het later berekenen. Nu moeten we voor de steun over het tweede kwartaal drie maanden wachten op hulp die we nu al nodig hebben»? Waarom is hier niet voor gekozen?
Zoals in mijn antwoord op vraag 1 aangegeven, wordt er uitgegaan van het principe om zoveel mogelijk ondernemingen zo snel mogelijk hun subsidie te laten ontvangen. Verder is het niet mogelijk alvast voorschotten uit te betalen omdat volgens de Algemene wet bestuursrecht subsidies alleen op grond van een wettelijk voorschrift mogen worden verstrekt. Tevens is vooruit lopen op goedkeuring van de Europese Commissie in strijd met het EU Werkingsverdrag. Zodra een wettelijke voorschrift (de regeling) is gepubliceerd en de aanvraag is ingediend kan het voorschot binnen een week op de rekening staan. In TVL Q1 2021 stond bij 60% van de aanvragen het voorschot binnen een week na het indienen van de aanvraag op de rekening. Over alle 255.000 TVL-aanvragen tot dusver, stond 86% binnen 3 weken op de rekening.
Hoe kunnen ondernemers hun hoofd boven water houden, aangezien zij het geld nodig hebben voor vaste lasten waarvoor de rekeningen binnen blijven komen?
Zoals in mijn antwoord op vraag 1 aangegeven, hanteer ik bij het ontwerpen en uitvoeren van de regeling het principe dat ik bij wijzigingen en nieuwe openstellingen altijd zoveel mogelijk ondernemers zo snel mogelijk wil helpen. In dit geval betekende dat dat ik ervoor heb gekozen om eerst de intensiveringen voor het eerste kwartaal volledig door te voeren en het besluit over de referentiesystematiek te nemen, alvorens TVL Q2 open te stellen.
De TVL is voor veel ondernemingen nog steeds een welkome steun in de rug. De overweging dat ondernemers in sectoren die nog steeds maar gedeeltelijk open zijn en al ruim een jaar zwaar getroffen zijn, brengt het kabinet ertoe in beginsel de huidige percentages te handhaven voor Q3. Het kabinet is voornemens de TVL per 1 juli te verlengen met één kwartaal (TVL Q3), zonder aanpassingen.6 Met RVO.nl blijf ik mij tot het uiterste inspannen om met elkaar de eindstreep te halen.
Kunt u op korte termijn zorgen voor actuele cijfers over de bereikbaarheid van telefoon en internet op het platteland?1
In mijn brief van 17 mei jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van de beschikbaarheid van vaste digitale connectiviteit waarmee telefonie en internet mogelijk zijn.2 In 2020 kon bijna 99% van de huishoudens in Nederland beschikken over een vaste verbinding van tenminste 100 Mbps en circa de helft over 1 Gbps. Op www.overalsnelinternet.nl/breedbandkaart kan de beschikbaarheid ook worden geraadpleegd per provincie, gemeente of individueel adres.
Met betrekking tot de dekking van de mobiele netwerken wijs ik allereerst op de dekkingskaarten die de mobiele netwerkaanbieders op hun eigen websites hebben staan.3 In aanvulling daarop wordt er momenteel gewerkt aan het creëren van een kaart die weergeeft waar er in Nederland dekking is van tenminste één van de bestaande drie mobiele netwerken. De consultatie van de regelgeving waarmee de mobiele netwerkaanbieders in de toekomst verplicht worden om de informatie te verstrekken die nodig is om deze kaart te maken is op 23 juni jl. gestart en loopt t/m 18 augustus.4 De informatie uit deze kaart geeft tevens indicaties voor waar de mobiele bereikbaarheid van 112 buitenhuis mogelijk ontbreekt.
In aanvulling hierop heeft Agentschap Telecom in 2015 (praktijk)onderzoek gedaan naar de mobiele bereikbaarheid van 112 in het bijzonder. Die kaart kunt u terugvinden in het jaarverslag van Agentschap Telecom.5 Het is aannemelijk dat de mobiele bereikbaarheid van 112 sindsdien verder is verbeterd. Zo zijn er sinds 2015 gemiddeld genomen elk jaar antenne-opstelpunten bij gekomen om de netwerkdekking te verbeteren, zorgen technologische innovaties ervoor dat de netwerkdekking beter wordt, zijn er met de 700 MHz-band aanvullende frequenties bij gekomen die nog verder reiken en minder last hebben van obstakels, en is het bellen naar 112 via WiFi bij sommige aanbieders al mogelijk en binnenkort verplicht.
De bestaande informatie en de kaart waar reeds aan wordt gewerkt geven samen een actueel beeld van de bereikbaarheid van telefoon en internet in heel Nederland, waaronder ook het platteland. Zoals in de beantwoording van de vragen van uw collega van Dijk is toegelicht is het verwachting dat de kaart in het voorjaar van 2022 beschikbaar komt.
Kunt u aangeven wie er aansprakelijk is wanneer een burger komt te overlijden of ernstig gehandicapt raakt door het niet kunnen bereiken van 112 door een slechte bereikbaarheid van telefoon en internet?
Aansprakelijkheid kan op verschillende manieren worden vastgesteld en is, uiteindelijk, afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarnaast is aansprakelijkheid in eerste instantie een zaak tussen de betrokken partijen zelf. De betrokken partijen kunnen immers overeenstemming bereiken over wie aansprakelijk is voor de geleden schade, bijvoorbeeld als één van de partijen aansprakelijkheid erkent. Als de betrokken partijen geen overeenstemming bereiken over de (mate van) aansprakelijkheid, kunnen zij de kwestie voorleggen aan de civiele rechter. De civiele rechter zal dan aan de hand van de vorderingen en de inbreng van de betrokken partijen de (mate van) aansprakelijkheid vaststellen. Omdat het in eerste instantie aan betrokken partijen is, en in tweede instantie aan de civiele rechter, is het voor mij niet mogelijk noch wenselijk om deze hypothetische vraag concreet te beantwoorden.
Kunt u op korte termijn uitleggen wat de overheid doet om ervoor te zorgen dat er 100 procent bereikbaarheid van telefoon en internet is voor iedereen in Nederland?
Zoals in de beantwoording van vraag 1 is toegelicht heb ik uw Kamer bij brief van 17 mei jl. geïnformeerd over de voortgang van de beschikbaarheid van vaste digitale connectiviteit, wat zowel internet als telefonie omvat.
Voor wat betreft de dekking van de mobiele netwerken wijs ik op de beantwoording van de vragen van het lid Van Dijk (2021Z06404). Zoals daar is uitgelegd is 100% bereikbaarheid via mobiele netwerken in de praktijk onmogelijk. Niettemin wordt er voortdurend gestreefd naar het verbeteren van de netwerkdekking. Zo is in de Multibandveiling van vorig jaar een dekkingseis verbonden aan de 700 MHz-vergunningen die de mobiele netwerkdekking verder zal verbeteren.6
Waar het de bereikbaarheid van 112 betreft zijn er bovendien bijzondere maatregelen getroffen. Zo is het mogelijk om 112 via elk mobiel netwerk te bellen. Je bent dus niet afhankelijk van de netwerkdekking van je eigen aanbieder. Dus de bereikbaarheid van 112 is zo goed als de drie mobiele netwerken bij elkaar. Het bereik van die gezamenlijke dekking wordt zichtbaar in de kaart waar aan wordt gewerkt, zoals genoemd in de beantwoording van vraag 1. Die kaart zal indicaties opleveren voor waar mogelijk nog geen buitenhuisdekking voor de bereikbaarheid van 112 bestaat. Hier bovenop is 112 zelfs te bereiken zonder SIM-kaart of mobiel abonnement, maar ook via buitenlandse netwerken, wat de bereikbaarheid in de grensstreken verbetert. Om de bereikbaarheid van 112 nog verder te vergroten heeft de Autoriteit Consument en Markt besloten dat per 1 juli 2021 alle mobiele netwerkaanbieders bellen naar 112 via WiFi-netwerken moeten ondersteunen. Dit verbetert de bereikbaarheid van 112 binnenshuis. Gebruikers moeten dan wel een mobiel toestel gebruiken dat in staat is om gebruik te maken van deze functionaliteit, dat geschikt is voor het netwerk van de aanbieder, en mogelijk wat instellingen in het toestel aanpassen. Dat kan men nakijken op de website van deze aanbieders.7 Tot slot wordt er gewezen op de tips die op de website van de rijksoverheid staan vermeld voor mensen die problemen hebben met de bereikbaarheid van 112.8
Het bericht dat er vragen leven rondom de privacy van Burgernet. |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving rondom de zorgen die leven over de privacy van deelnemers aan Burgernet?1, 2
Ja.
Erkent u dat, in ieder geval op de website en app van Burgernet, het niet duidelijk is wie Burgernet precies runt en wie er juridisch gezien verantwoordelijk is voor Burgernet? Vindt u dit wenselijk? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hier aan doen?
Burgernet – het Burgernetsysteem, de Burgernetapp en de Burgernetwebsite – is sinds de start eigendom van de politie. De juridische verantwoordelijkheid is inmiddels duidelijk weergegeven op de website. In de App-store staat nog de naam van het bedrijf dat de app destijds heeft aangemeld. De politie is in overleg om dat te aan te passen. Ik erken dat dit onduidelijkheid (heeft) veroorzaakt. Bij de informatie zoals vermeld in de app staat correct aangegeven dat Burgernet eigendom van de politie is.
Vindt u dat Burgernet op dit moment voldoende duidelijk maakt dat zij 24 uur per dag, 7 dagen in de week de locatiegegevens van deelnemers aan Burgernet kan volgen en door wie deze locatiegegevens verwerkt worden? Zo ja, op welke manier?
De app volgt burgers niet. Deelnemers hebben meerdere opties. Deelnemers kunnen één of meer (postcode)gebieden aanmaken waarover zij berichten willen ontvangen. Hiervoor zijn geen GPS-gegevens nodig. De gebieden die een gebruiker opgeeft, worden opgeslagen op de server. Er worden geen gegevens opgeslagen over ontvangen berichten.
Deelnemers kunnen er voor kiezen dat hun GPS-locatie wordt doorgegeven. De Burgernet-app vraagt om toestemming van de deelnemer, zodat deze, naast eventueel gekozen postcodegebieden, ook de berichten voor zijn of haar feitelijke locatie ontvangt. Als deelnemers de locatiebepaling aanzetten krijgen ze een pushbericht. Locatiebepaling ten behoeve van het pushbericht wordt eenmalig gebruikt en blijft niet bewaard. Er wordt niet bijgehouden door de politie waar de deelnemers zich bevinden.
Verzamelt en verwerkt Burgernet uitsluitend gegevens ten behoeve van het versturen van alerteringen, of wordt er meer gedaan met deze gegevens? Als dit laatste het geval is; wat wordt er dan precies met de gegevens gedaan?
Zie ook de antwoorden op vraag 3 en 5 met betrekking tot het verzamelen en verwerken van gegevens via Burgernet. De gegevens die wel worden opgeslagen in een beveiligde politieomgeving worden niet gebruikt voor andere doeleinden.
Waarom vraagt Burgernet de postcode en het huisnummer van deelnemers, en worden deze gegevens verwerkt? Bent u het er mee eens dat dit soort gegevens niet relevant zijn voor de alerteringen die Burgernet verstuurt naar haar deelnemers en dat er dus geen grond is dit soort gegevens te verwerken? Zo nee, waarom niet?
In het kader van Burgernet worden persoonsgegevens verwerkt. Er zijn verschillende opties om deel te nemen aan Burgernet waarbij het aan de deelnemer zelf is om te bepalen hoeveel persoonsgegevens er worden verwerkt. Bij alle opties wordt de privacy van deelnemers in acht genomen. Dit wordt bevestigd door een uitgevoerde privacy-scan. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 6.
Als de deelnemer zich aanmeldt via de website, worden het telefoonnummer, het e-mailadres, de postcode en het huisnummer vastgelegd. Deze gegevens worden gebruikt om deelnemers als potentiële getuigen te kunnen benaderen in het kader van opsporing of in het kader van preventie met behulp van Burgernet. Met het telefoonnummer en e-mailadres kan de deelnemer worden bereikt en met het adres kan worden beoordeeld welke deelnemer wordt benaderd.
Naast, of in plaats van, het aanmelden via de website kan een deelnemer gebruikmaken van de app. Zie hiervoor ook de beantwoording bij vraag 3.
Bij aanmelding is het verstrekken van (aanvullende) persoonsgegevens niet nodig.
Het digitaal buurtonderzoek is een extra functionaliteit in de app waaraan je als app-gebruiker wel of niet kunt deelnemen. In het geval iemand hieraan wil deelnemen, worden een e-mailadres, postcode en huisnummer gevraagd. De gebruiker ontvangt dan vanuit een politieteam een e-mail als er bijvoorbeeld is ingebroken in de buurt waar deze persoon woont met de vraag of hij/zij iets bijzonders heeft gezien of gehoord.
Is, voordat de Burgernet-app in gebruik is genomen, een gedegen risico-analyse gemaakt van de mogelijke effecten op de rechten en vrijheden van natuurlijke personen die deelnemen aan Burgernet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de uitkomsten van dit onderzoek? Bent u bereid die uitkomsten met de Kamer te delen?
Eind 2019 is door een extern adviesbureau een privacy-scan uitgevoerd in het kader van de toepassing van de Wet politiegegevens (Wpg) en de AVG.3 De conclusies van dit adviesbureau zijn dat er bij de opzet van Burgernet zeer bewust aandacht is gegeven aan de privacyaspecten die aan het programma verbonden zijn. Daarbij is uitgegaan van een minimale gegevensverwerking, transparantie naar de deelnemers en de mogelijkheid om zelf de eigen gegevens te beheren, inclusief verwijdering daarvan. De privacy van Burgernet deelnemers is hiermee geborgd.
Zoals verzocht heb ik het rapport voor u, met een begeleidende memo4, bijgevoegd, dit in afstemming met politie en het externe adviesbureau. Naast de positieve conclusies over privacy zijn er in dit rapport ook aanbevelingen gedaan. Deze aanbevelingen zijn grotendeels opgevolgd. In de begeleidende memo wordt aangegeven waarom enkele aanbevelingen niet zijn overgenomen. Desgewenst kan uw Kamer hierover nader geïnformeerd worden tijdens de al eerder aangekondigde technische briefing over de vermist-kind-alertering en Burgernet.
Indien niet alle voorgaande vragen duidelijk beantwoord kunnen worden, bent u dan bereid te laten onderzoeken welke gegevens precies verzameld worden door Burgernet en waarom, wie daarvoor verantwoordelijk is, en of daarbij voldaan wordt aan de eisen van de huidige wetgeving?
Ik ben van mening dat ik alle bovenstaande vragen duidelijk heb kunnen beantwoorden.
In het licht van deze vragen over Burgernet meld ik uw Kamer tevens dat de nieuwe functionaliteit vermist-kind-alertering in Burgernet volledig gereed en gebruiksklaar is, in afwachting van ingebruikname. Conform de motie Eerdmans is het contract met Netpresenter B.V. met 4 maanden verlengd, de actuele overgangsdatum is daarmee 22 november 2021 geworden. Dit om partijen in staat te stellen om gezamenlijk te komen tot een constructie waarbij de voordelen van AMBER Alert zo veel als mogelijk behouden blijven. Ik zal de Kamer conform de motie uiterlijk 1 oktober informeren over de uitkomsten van de verdere gesprekken die de politie in deze periode voert met Netpresenter B.V. over een warme overdracht.
De mentale gezondheid van agrarische ondernemers. |
|
Derk Boswijk (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de stijgende zelfmoordcijfers en de aanhoudende kloof tussen de boeren en professionele reguliere hulpverlening, ondanks alle goede inzet die verricht is naar aanleiding van uw brief «Hulpverlening aan agrarische ondernemers in crisissituaties» uit 2018?1, 2, 3
Ik ben bekend met de cijfers en deze hebben betrekking op de werksector agrarisch bedrijf¹ gedurende de periode 2013–2016. Boeren, tuinders en vissers zetten zich elke dag, onder soms moeilijke omstandigheden, in om ons van voedsel te voorzien. Deze inzet is van groot belang voor de Nederlandse samenleving. De moeilijke omstandigheden waarmee boeren, tuinders en vissers soms te maken krijgen, leidt in sommige gevallen tot grote psychosociale druk. Deze psychosociale problematiek raakt daarbij niet alleen de boer in kwestie, maar vaak ook zijn of haar gezin en omgeving. Het kabinet vindt het belangrijk om oog te hebben voor deze moeilijke omstandigheden en tijdig voor professionele hulp te zorgen als dat nodig is.
De door u genoemde Kamerbrief is van 17 november 2018 en sindsdien is door alle betrokken organisaties (agrarische sector, hulpverleningsinstanties en erfbetreders) samen met mijn ministerie veel werk verzet om de kloof tussen boeren en professionele reguliere hulpverlening te verkleinen.
Welke ondersteuning is geboden aan de genoemde initiatieven van verschillende organisaties naar aanleiding van de in de vorige vraag genoemde brief?
Ik vind het belangrijk dat er oog is voor agrariërs die door soms zware omstandigheden te maken hebben gekregen met psychosociale problematiek. Daarom heb ik subsidie verstrekt voor het uitvoeren van een aantal projecten die door betrokken organisaties uit de sector (LTO Nederland, NZO en Zorg Om Boer en Tuinder – ZOB) in afstemming met de betrokken hulpverleningsinstanties bij mij zijn ingediend. Deze projecten hebben tot doel om de kloof tussen boeren en professionele reguliere hulpverlening te verkleinen. Onder andere door het versterken van de contacten van de agrarische sector met de reguliere psychosociale hulpverlening en vice versa. Daarnaast heeft mijn ministerie ondersteuning gegeven bij de opzet en uitvoering van deze projecten.
Deelt u de mening dat de huidige activiteiten in dit kader te veel gericht zijn op de kloof van de hulpvraag en het aanbod?
Ik ben van mening dat het van belang is de kloof tussen hulpvraag en aanbod te verkleinen. De prioriteit die hieraan gegeven wordt, is gebaseerd op overleg met een groot aantal vertegenwoordigers van de sector, erfbetreders en hulpverleningsinstanties.
Deelt u tevens de mening dat er nog een stap gezet moet worden om boeren te activeren op dit thema en dit ook in breder perspectief te plaatsen, bijvoorbeeld met het oog op het versterken van ondernemerschap, waarbij voorkomen wordt dat boeren mentale risico’s lopen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze bent u voornemens daaraan bij te dragen?
Ja, ik vind het van belang om boeren te activeren op dit thema. Op diverse manieren wordt door betrokken partijen in het veld hier invulling aan gegeven. LTO Noord ontplooit bijvoorbeeld activiteiten voor boeren op het thema «gezond en bewust ondernemerschap» en «mentale fitheid», waaronder recent een goed bezocht webinar «Mentaal fit en gezond boerenverstand». Daarnaast zijn er diverse andere initiatieven, zoals de online talkshow «Zorg om de boer» (initiatief van GGD IJsselland en AgroZorgwijzer) en een film om het taboe over zelfdoding te doorbreken «Waarom niet eerder» van GGD IJsselland en 113. De betrokken organisaties zijn op dit onderwerp tevens actief op social media en in de vakpers. Ook komen steeds meer ervaringsdeskundigen aan het woord. De aandacht voor het onderwerp bij sector- en hulpverleningsorganisaties, in het publieke domein en in meerdere media draagt tevens bij aan het activeren van boeren op dit thema.
Ook ben ik van mening dat het van belang is dit thema in een breder perspectief te plaatsen. In mijn kringloopvisie heb ik uiteengezet hoe ik de landbouw een nieuw perspectief wil geven. Dit nieuwe perspectief wordt mede vorm gegeven door het versterken van ondernemerschap, zoals uiteengezet in de agrarische ondernemerschapsagenda (Kamerstuk 32 670, nr. 199) en het daarmee verder brengen van het verdienvermogen in de landbouw. Hoewel het voorkomen van mentale problemen geen primaire doelstelling is van het beleid rond ondernemerschap is mijn hoop en verwachting dat de mentale risico’s kleiner zullen worden door mijn inzet op een nieuw perspectief voor de landbouw.
Deelt u de mening dat ook de primaire sector, waarin vertrouwen en cultuur belangrijk zijn, extra ondersteund moet worden om stappen te zetten, enerzijds in het doorbreken van taboes omtrent mentale gezondheid en het activeren van de hulpvraag, en anderzijds in het signaleren en verwijzen naar de juiste hulp? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze bent u voornemens daaraan bij te dragen?
Heeft u momenteel in beeld welke activiteiten er door (regionale) brancheorganisaties georganiseerd worden omtrent het thema mentale gezondheid en hoe deze kunnen bijdragen aan uw doelstellingen?
Ja, ik heb dit in beeld (zie ook mijn antwoord op vraag 4 en 5). De (regionale) brancheorganisaties zijn betrokken bij de projecten waarvoor ik subsidie heb verstrekt en zullen ook een belangrijke rol blijven spelen bij de verdere aanpak. Er wordt op dit moment door een aantal brancheorganisaties voorbereidingen getroffen voor het inrichten van een structureel overlegplatform met vertegenwoordigers van alle betrokken organisaties van de primaire sector, erfbetreders en hulpverleningsinstanties. In dit platform kunnen dan onder andere de activiteiten besproken worden die zijn opgepakt dan wel opgepakt gaan worden om de doelstellingen te bereiken. Daarnaast wordt momenteel door deze brancheorganisaties bekeken hoe de loketfunctie voor agrariërs en erfbetreders verder kan worden versterkt en geprofessionaliseerd. De recente uitkomsten van de uitgevoerde verkenning naar de wenselijkheid van een landelijk loket worden hierin meegenomen. Uitkomst van deze verkenning is dat betrokken partijen afraden een nieuw loket in te richten, maar adviseren aan te sluiten bij reeds bestaande initiatieven en daar een (onafhankelijke) centrale loketfunctie aan te verbinden voor agrariërs en periferie waar de vraagverduidelijking plaatsvindt en vervolgens een gerichte doorverwijzing plaatsvindt naar reguliere zorg en agrozorgsector. Hier wordt nu nader uitwerking aan gegeven.
Ziet u ook mogelijkheden om, naast het eerder door u aangekondigde ondersteunen van initiatieven die passen bij bovengenoemde doelstellingen, tevens de doelstellingen uit te breiden en de sector met middelen meer in positie te brengen om dit te bewerkstelligen?
Alvorens de doelstellingen uit te breiden, vind ik het van belang om eerst prioriteit te geven aan de, in overleg met de betrokken partijen, vastgestelde doelstellingen. Dit betreft het verkleinen van de kloof tussen boeren en professionele reguliere hulpverlening, doorbreken van taboes en signaal- en doorverwijsfunctie rond hulpvragen te verbeteren. Hier wil ik verdere stappen inzetten. Zodra de structurele vervolgaanpak bekend is en vastgesteld, zal ik de Tweede Kamer informeren.
Klopt het dat door het wegvallen van een deel van de financiering het voortbestaan van de AgroZorgWijzer op het spel staat?
Ik heb vernomen dat ZuivelNL geen vervolgfinanciering voor de Agrozorgwijzer beschikbaar heeft gesteld. Bij het vormgeven van de meerjarige vervolgaanpak zoals verwoord in het antwoord op vraag 5 zal ook bekeken worden wat het gevolg van het wegvallen van die financiering betekent en hoe de AgroZorgwijzer een plek kan krijgen in de vervolgaanpak.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja, ik heb mij ingespannen om de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
De stijgende energielasten |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Rekening energie door dak – Nota kan oplopen tot +200»?1 Hoe reageert u op de berekening van Gaslicht.com dat de energierekening gemiddeld € 200 zal stijgen?
Ja, ik ben bekend met dit bericht. De prognose van Gaslicht.com is dat de energieprijzen stijgen nadat 2020 een uitzonderlijk jaar was waarin de energieprijzen sterk zijn gedaald. Dit komt voornamelijk door een aanpassing van de leveringstarieven. De energierekening bestaat uit drie componenten: de belastingen op energie, de nettarieven en de leveringstarieven. Het kabinet heeft alleen directe invloed op de belastingen op energie. De energiebelastingen zijn voor huishoudens met een gemiddeld verbruik dit jaar onveranderd gebleven, na een daling van 100 euro bij gemiddeld verbruik in 2020, conform de afspraken in het Klimaatakkoord.
Op de leveringstarieven, de commerciële prijzen voor energie, heeft het kabinet geen invloed. Deze worden bepaald door de markt en halfjaarlijks door de energieleveranciers vastgesteld. Door de coronacrisis zijn de variabele leveringstarieven vorig jaar gedaald. Nu stijgen deze tarieven weer, met name door een stijging in de olieprijs. Maar ook de relatief koude winter, het koude voorjaar en de gestegen CO2-prijs in het ETS zijn van invloed. De exacte invloed die de hogere gas- en elektriciteitsprijzen hebben op de energierekening van een huishouden hangt af van het type contract met de energieleverancier.
Deelt u de mening dat het te beschamend voor woorden is dat de zóveelste stijging van de energierekening op de loer ligt – na de oplopende belasting op gas en de klimaatsubsidies voor windmolens en biomassa, ditmaal door de enorm gestegen CO2-prijs? Wanneer zegt u: genoeg is genoeg?
Na een periode waarin de kosten juist lager lagen vanwege de wereldwijde coronacrisis, nemen de energiekosten met name toe door de wereldwijde stijging van de prijzen van olie en gas. Daarnaast hebben de relatief koude winter, het koude voorjaar en de gestegen CO2-prijs in het ETS invloed op de energierekening. Om de omslag van fossiele bronnen naar hernieuwbare energie te maken is een goede beprijzing van CO2, zoals middels onder andere het ETS gebeurt, cruciaal.
Deelt u de mening dat het ronduit van wanbeleid getuigt dat er klimaattaks op klimaattaks wordt gestapeld – is het niet door uzelf, dan is het wel door de EU – voor een verwaarloosbaar, praktisch onmeetbaar klimaateffect?
Voor Nederland is de energietransitie van groot belang. Klimaatverandering levert grote risico’s op voor Nederland doordat de zeespiegel stijgt, weersextremen vaker optreden met hittegolven, droogte en overstromingen ten gevolge en de inheemse biodiversiteit verder onder druk komt te staan. Deze veranderingen zorgen voor grote (maatschappelijke) kosten. De energietransitie is nodig om de risico’s van klimaatverandering te beperken en biedt Nederland tegelijkertijd ook kansen. Door de energietransitie goed te bewerkstelligen, blijft de Nederlandse economie toekomstbestendig. Het kabinet wil dat de transitie voor iedereen haalbaar en betaalbaar is en streeft er daarom naar om het klimaatbeleid kosteneffectief vorm te geven. Instrumenten zoals het ETS zijn nodig om de klimaatdoelen op een kosteneffectieve manier te realiseren omdat deze ervoor zorgt dat uitstoters van CO2 een adequate prijs betalen voor hun uitstoot zonder dat het gelijke speelveld in Europa aangetast wordt. Nederland stemt beleidsinstrumenten zoveel mogelijk op elkaar af, om een zo effectief mogelijke beleidsmix te realiseren waarmee de juiste prikkels worden geleverd en leiden tot een evenwichtige lastenverdeling. Betaalbaarheid vergroot namelijk zowel het draagvlak voor de energietransitie, als de haalbaarheid ervan.
Hoe reageert u op de uitspraak van het Internationaal Monetair Fonds dat de huidige CO2-prijs «nog steeds te laag is en moet stijgen tot ruim € 60 per ton»? Welke gevolgen heeft dit voor de energierekening? Deelt u de conclusie dat Nederland zich zo snel mogelijk moet bevrijden uit het verstikkende Europese emissiehandelssysteem (ETS)?
Nederland pleit voor een sterk Europees ETS. Het draagt bij aan realisatie van de energietransitie tegen zo laag mogelijke kosten en komt het gelijke speelveld ten goede. Door het ETS wordt uitstoot zo efficiënt mogelijk beprijsd, waardoor uitstoters de juiste prikkel krijgen om hun uitstoot van CO2 te verminderen en te investeren in verduurzaming van de bedrijfsvoering. Hierdoor vinden de investeringen plaats waar de meeste uitstootreductie gerealiseerd kan worden tegen de laagste kosten, wat van belang is voor de betaalbaarheid van de energietransitie. Doordat het ETS een Europees instrument is, ervaren alle uitstoters binnen het ETS in Europa dezelfde verduurzamingsprikkel. Dit waarborgt het gelijke speelveld voor Nederlandse bedrijven op de Europese markt. Ik ben dus van mening dat Nederland deelnemer moet blijven van het Europese emissiehandelssysteem.
De Europese Commissie komt deze zomer met een voorstel voor aanscherping van het Europees ETS ter implementatie van het aangescherpte Europese Klimaatdoel naar -55%. De markt anticipeert hierop, waardoor de prijs stijgt. Energieleveranciers berekenen die kosten door in de energieprijzen, waardoor de tarieven kunnen stijgen. Tegelijkertijd kunnen de stijgende energieprijzen ook leiden tot een grotere mate van energiebesparing, waardoor een deel van de stijging van de energierekening wordt beperkt. Of een huishouden zijn energierekening kan betalen, hangt niet alleen af van de uitgaven aan energie, maar ook van het besteedbare inkomen en de andere noodzakelijke uitgaven van huishoudens. Het kabinet weegt in de koopkrachtbesluitvorming jaarlijks integraal alle plussen en minnen voor huishoudens, waaronder de energierekening.
Deelt u de mening dat het tegenstrijdig is dat huishoudens moeten kromliggen voor onbetaalbaar klimaatbeleid, bedoeld om de opwarming van de aarde tegen te gaan, terwijl kouderecord na kouderecord wordt verbroken?
Zie het antwoord op vraag 3.
Deelt u de conclusie dat uw belofte dat klimaatbeleid «voor iedereen haalbaar en betaalbaar» pure oplichterij is? Zo nee, waar blijken «haalbaarheid en betaalbaarheid» dan uit?
Nee, deze conclusie deel ik niet. Er is terecht veel aandacht van uw Kamer voor de haalbaarheid en betaalbaarheid van de energietransitie. Het kabinet wil dat de transitie voor iedereen haalbaar en betaalbaar is en streeft ernaar om het klimaatbeleid kosteneffectief vorm te geven. Daarnaast heeft het kabinet ook oog voor de lastenverdeling. Daarom zijn, conform de afspraken in het Klimaatakkoord, de ODE-tarieven voor grootverbruikers verhoogd zodat huishoudens 1/3 in plaats van de helft van de ODE-opbrengst betalen. Door de wijzigingen zijn de lasten voor huishoudens verlaagd, de grootverbruikerstarieven verhoogd en is het kleine mkb zoveel mogelijk ontzien.
Deelt u de mening dat energie een basisbehoefte is en voor elk huishouden betaalbaar hoort zijn? Zo ja, waarom jaagt u de huishoudens dan, met uw klimaatbeleid en energietransitie, regelrecht de energiearmoede in?
Het uitgangspunt van het kabinet is dat de energietransitie haalbaar en betaalbaar moet zijn. Uit het rapport van Planbureau voor de Leefomgeving, «Meten met twee maten» uit december 2018 blijkt dat Nederland in Europees perspectief relatief goed scoort op betaalbaarheid van de energierekening voor huishoudens en relatief weinig energiearmoede kent. Ook uit Europese rapportages, zoals het EU Energy Poverty Observatory (EPOV), volgt dat Nederland goed scoort op het terrein van energiearmoede.
Of een huishouden zijn energierekening kan betalen, hangt niet alleen af van de uitgaven aan energie, maar ook van het besteedbare inkomen en de andere noodzakelijke uitgaven van huishoudens. Het kabinet weegt in de koopkrachtbesluitvorming jaarlijks integraal alle plussen en minnen voor huishoudens, waaronder de energierekening.
Wanneer stopt u daarmee en zorgt u ervoor dat de energierekening substantieel daalt en energie weer betaalbaar wordt?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 is het van belang dat we als Nederland gezamenlijk met andere landen inzetten op het beperken van klimaatverandering. Zonder klimaatbeleid zullen de kosten van klimaatverandering in Nederland naar verwachting sterk toenemen door effecten als wateroverlast, droogte en hittestress. Daarom werkt het kabinet samen met bedrijven, maatschappelijke organisaties en decentrale overheden aan de uitvoering van het Klimaatakkoord.
Het bericht ‘EU-leiders willen sancties tegen Wit-Rusland en eisen vrijlating Protasevitsj’ |
|
Ingrid Michon (VVD), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «EU-leiders willen sancties tegen Wit-Rusland en eisen vrijlating Protasevitsj»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat de kaping van het Ryanair-toestel en de arrestatie van Roman Protasevitsj vragen om meer en strengere maatregelen tegen Wit-Rusland dan aangekondigd door de Europese Raad?
Het kabinet heeft de gedwongen landing van het Ryanair-toestel in Minsk en de arrestatie van Roman Protasevitsj en zijn vriendin Sofia Sapega krachtig veroordeeld en de Belarussische autoriteiten opgeroepen hen vrij te laten. Het kabinet zal Belarus ook consequent blijven oproepen om alle politieke gevangenen vrij te laten en een einde te maken aan iedere vorm van repressie in het land.
Op 24 mei heeft Minister President Rutte over deze kwestie gesproken op de Europese Raad. Daarbij heeft hij namens het kabinet gepleit voor aanname van omvangrijke aanvullende sanctiemaatregelen tegen de Belarussische autoriteiten.
De Europese Raad heeft daartoe ook besloten. Hierop volgend heeft de Raad Buitenlandse Zaken op 21 juni jl. een vierde pakket gerichte sancties tegen Belarus aangenomen, betreffende 78 personen en 8 economische entiteiten die betrokken zijn bij de aanhoudende repressie en intimidatie van de bevolking van Belarus en de onacceptabele gedwongen landing van een passagiersvliegtuig met als doel journalist Roman Protasevitsj en zijn partner Sofia Sapega te arresteren. Ook werd een politiek akkoord bereikt over de economische sectorale sancties. Na laatste juridische uitwerking zijn deze sancties bij de Europese Raad van 24 juni formeel aangenomen. Dit betreffen sancties gericht tegen zowel import als export van specifieke producten, waaronder in de petrochemiesector, de tabakssector en de potassector (kaliumchloride). Daarnaast zijn ook beperkingen gelegd op het verlenen van bepaalde financiële diensten aan de Belarussische overheid of aan die overheid verbonden bedrijven.
Het Europese vlieg- en landingsverbod voor Belarussische luchtvaartmaatschappijen is op 5 juni ingegaan. De maatregelen zijn vervolgens in de Nederlandse regelgeving geïmplementeerd door een wijziging van de Sanctieregeling Belarus 2006. De EU sancties die rechtstreeks doorwerken in Nederland kunnen daarmee ook strafrechtelijk gehandhaafd worden.
Hiermee heeft de Europese Unie wat het kabinet betreft een krachtige en gepaste reactie gegeven op het volstrekt onacceptabele handelen van de Belarussische autoriteiten.
Bent u bereid om als Nederland meer en strengere maatregelen te nemen, met zoveel mogelijk gelijkgezinde landen binnen en buiten de Europese Unie? Zo nee, waarom niet?
Naar de overtuiging van het kabinet zijn sanctiemaatregelen altijd het meest effectief wanneer die in EU-verband genomen worden. Daarom zet het kabinet zich ook in voor aanname van een zo krachtig mogelijk en breed gedragen pakket EU-sancties. Het op nationale titel, of met een klein aantal lidstaten, instellen van aanvullende sancties heeft zeer beperkt effect en draagt ook niet bij aan de EU-brede reactie die het kabinet nastreeft.
Ten aanzien van de sancties die op 21 juni jl. zijn aangenomen tegen Belarus heeft ook coördinatie met de VS, het VK en Canada plaatsgevonden. Deze drie landen stelden gelijk met de EU sancties in en deden hierover ook een gezamenlijke verklaring2 met de EU uitgaan.
Bent u bereid tot sancties tegen (staats-)bedrijven in de Wit-Russische olie- en gassector, die naar schatting jaarlijks circa € 3 miljard exporteren naar EU-lidstaten? Zo nee, waarom niet?
Bij de Europese Raad van 24-25 juni werden sectorale sancties aangenomen gericht tegen zowel import als export van specifieke producten, waaronder in de petrochemiesector, de tabakssector en de potassector (kaliumchloride). Daarnaast zijn ook beperkingen gelegd op het verlenen van bepaalde financiële diensten aan de Belarussische overheid of aan die overheid verbonden bedrijven.
Hoeveel geaccrediteerde Wit-Russische diplomaten zijn er in Nederland?
Het kabinet kan geen informatie delen over het totaalaantal Belarussische diplomaten dat in Nederland geaccrediteerd is. Algemene informatie over de Belarussische ambassade in Nederland is te vinden op de website van de rijksoverheid: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/ambassades-consulaten-en-overige-vertegenwoordigingen/overzicht-landen-en-gebieden/belarus-wit-rusland/ambassade-van-de-republiek-belarus-s-gravenhage.
Bent u bereid om het aantal persoonsgerichte sancties (visum- en reisverbod, financiële sancties) substantieel uit te breiden voor leden van Wit-Russische overheids-, veiligheids- en luchtvaartinstanties, alsmede voor oligarchen die het regime van Loekasjenko in stand houden? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is nauw betrokken geweest bij de voorbereiding van een vierde pakket gerichte sancties dat op 21 juni jl. Het kabinet heeft zich daarbij ingespannen voor aanname van een significant aantal nieuwe sancties tegen personen en bedrijven die bijdragen aan repressie in Belarus of profiteren van nauwe banden met het regime van Loekasjenko.
Bent u, vooruitlopend op de aankondigde maatregelen uit de Europese Raad, bereid tot een landingsverbod van luchtvaartmaatschappijen uit Wit-Rusland zoals Belavia op Nederlandse luchthavens? Zo nee, waarom niet?
Inmiddels zijn de door de Europese Raad aangekondigde maatregelen tegen Belarussische luchtvaartmaatschappijen vastgesteld en op 5 juni jl. in werking getreden.
Deze maatregelen behelzen een verbod aan Belarussische luchtvaartmaatschappijen om te vliegen, opstijgen of landen in het territorium van de EU en daarmee in het Nederlandse luchtruim en luchthavens. Nederland heeft op 5 juni 2021 hierover een NOTAM (Notice to Airmen) uitgegeven.
Deze gezamenlijke aanpak in EU verband helpt waarborgen dat deze sancties zo effectief en uniform mogelijk worden vastgesteld in EU verband.
De maatregelen zijn, zoals bij vraag 2 is aangegeven, door Nederland uitgevoerd door een wijziging van de Sanctieregeling Belarus 2006 die op 10 juni in werking is getreden. De EU sancties die rechtstreeks doorwerken in Nederland kunnen daarmee ook strafrechtelijk gehandhaafd worden en daarmee geldt er op dit moment een overvlieg- en landingsverbod voor Belarussische luchtvaartmaatschappijen in Nederland.
Bent u vooruitlopend op de aankondigde maatregelen uit de Europese Raad bereid om het Nederlandse luchtruim te sluiten voor luchtvaartmaatschappijen uit Wit-Rusland zoals Belavia? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid samen met collega’s van gelijkgezinde landen het luchtruim van Wit-Rusland als onveilig te bestempelen, om de veiligheid van passagiers te garanderen? Zo nee, waarom niet? Wat is de financiële impact van een dergelijke maatregel voor Wit-Rusland?
Het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA) heeft hiervoor een Safety Directive opgesteld. Volgens EUROCONTROL hebben de volgende landen, waaronder Nederland, aan de Safety Directive gevolg gegeven: Oostenrijk, België, Bulgarije, Cyprus, Kroatië, Tsjechische Republiek, Denemarken, Estland, Frankrijk, Finland, Duitsland, Griekenland, Hongarije, IJsland, Italië, Ierland, Letland, Litouwen, Luxemburg, Nederland, Noorwegen, Polen, Portugal, Roemenië, Slowakije, Zweden, Spanje, Oekraïne. Ook Malta, Zwitserland, Canada, VK en VS hebben dergelijke maatregelen genomen voor hun luchtvaartmaatschappijen. Nederland heeft op 3 juni 2021 een NOTAM uitgegeven waarin de Nederlandse luchtvaartmaatschappijen en piloten worden verzocht om het luchtruim van Wit-Rusland te mijden.
De inkomsten voor Belarus uit luchtvaartnavigatieheffingen bedroegen in 2019 bijna € 85 miljoen volgens cijfers van EUROCONTROL. Hiervan was nagenoeg € 20 miljoen afkomstig van luchtvaartmaatschappijen gevestigd in EU lidstaten. Vanwege de Covid-19 impact op de luchtvaart waren de inkomsten van Belarus in 2020 ruim 50% lager dan in 2019. Het verlies aan inkomsten door het mijden van het luchtruim van Belarus door luchtvaartmaatschappijen gevestigd in EU lidstaten en de hierboven genoemde gelijkgezinde staten zou op basis van het verwachte vliegverkeer voor 2021 in de orde van grootte kunnen liggen van € 10–20 miljoen op jaarbasis.
Nederlandse wetgeving biedt op dit moment geen mogelijkheid om Nederlandse luchtvaartmaatschappijen te verbieden om over Wit-Rusland te vliegen of om daar te landen en uit de Europese Raad volgt een oproep aan luchtvaartmaatschappijen om niet over Wit-Rusland te vliegen; hoe gaat u hier invulling aan geven? Is het aanpassen van het juridisch instrumentarium een optie?
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat heeft in de Kamerbrief van 2 juli 2019, (kamerstuk 33 997, nr. 142) met betrekking tot het Verdrag voor de internationale burgerluchtvaart (ICAO verdrag) aangegeven dat de Wet luchtvaart geen grondslag biedt voor het opleggen van een vliegverbod aan Nederlandse luchtvaartmaatschappijen voor het vliegen in het buitenlands luchtruim. Dit volgt uit de uitgangspunten van het ICAO verdrag waarin is vastgelegd dat elke staat de volledige en exclusieve soevereiniteit heeft over het eigen luchtruim. Een aanpassing van het juridisch instrumentarium ligt in dat kader dus niet voor de hand.
Is gewerkt conform het Convenant inzake de deling van dreigingsinformatie voor de burgerluchtvaart? Welke definitie van conflictgebied wordt gehanteerd? Heeft het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA) de Europese Commissie verzocht een ad hoc Common EU Risk Assessment te organiseren?
Direct na de gedwongen landing van het Ryanair-vliegtuig is er contact geweest tussen de partijen van de expertgroep die is ingesteld onder het Convenant inzake de deling van dreigingsinformatie voor de burgerluchtvaart.
De Internationale Organisatie voor de Burgerluchtvaart (ICAO) hanteert de volgende definitie van conflict zone: «Airspace over areas where armed conflict is occurring or is likely to occur between militarized parties, and is also taken to include airspace over areas where such parties are in a heightened state of military alert or tension, which might endanger civil aircraft.» Nederland hanteert deze definitie ook.
EASA heeft niet om een (ad hoc) EU integrated risk assessment verzocht aangezien het bij de casus Belarus geen conflictgebied (conflict zone) betreft waarvoor een EU integrated risk assessment meeting bijeenkomt.
Zijn aanvullende maatregelen mogelijk op basis van de schending van het Verdrag van Montreal?
In het kader van de Europese Raadsconclusies is onder meer aan de Internationale organisatie voor de burgerluchtvaart (ICAO) verzocht onderzoek te doen naar het uitzonderlijke en onacceptabele incident; Deze internationale organisatie buigt zich momenteel over dit verzoek. Het is voorstelbaar dat in dat kader ook zal worden onderzocht of er mogelijk sprake is geweest van schending van de normen van het Verdrag tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen tegen de veiligheid van de burgerluchtvaart (Montreal, 23-09-1971).
Het kabinet zal Uw Kamer op de hoogte stellen van de uitkomsten van dat traject zodra daar meer over bekend is.
Bent u bereid om voor bovenstaande maatregelen (4 t/m 10) contact op te nemen met gelijkgezinde landen binnen en buiten de EU (en in het bijzonder de Verenigde Staten) om deze maatregelen gezamenlijk te implementeren?
Het kabinet streeft er altijd naar om sancties waar mogelijk aan te nemen met een zo groot mogelijke groep gelijkgezinde landen buiten de EU. Ook in het geval van bestaande en nieuwe sancties tegen Belarus zet het kabinet zich daar voor in. Hierover is ook al contact met verschillende gelijkgezinde landen.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
De beantwoording op vragen 7 en 8 is samengevoegd aangezien het antwoord op beide vragen aan elkaar gelijk is.
Het bericht ‘Schade na brand Noardburgum groot, nog veel onduidelijk over zonnepaneeldeeltjes’ |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Is het de Minister bekend dat er op dit moment geen eenduidig protocol beschikbaar is, die gehanteerd kan worden op het moment dat een dergelijke ramp zich voltrekt?1
Hoewel er richtlijnen bestaan voor brandbestrijding van branden met zonnepanelen, klopt het dat er op dit moment geen specifiek protocol is voor het opruimen en afhandelen van dergelijke incidenten.
Is de Minister het met ons eens dat het primair een overheidstaak is ervoor te zorgen dat zo’n protocol voorhanden is, om ondersteuning aan alle betrokken partijen te bieden bij de afwikkeling na zo’n ramp? Zo ja; op welke termijn denkt u dat dat protocol voorhanden te hebben?
De gevolgen van de brand in Noardburgum zijn erg ingrijpend voor alle betrokken partijen. Gelukkig komen dit soort incidenten zelden voor, maar desondanks vind ik het belangrijk om meer duidelijkheid te krijgen over de risico’s en gevolgen van branden met zonnepanelen.
Op dit moment werkt het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) aan een literatuuronderzoek over depositie bij branden met zonnepanelen. Het onderzoek van het IFV is inmiddels in de afrondende fase en het onderzoeksrapport zal naar verwachting in de zomer gepubliceerd worden. In dit rapport zal het IFV, voor zover op basis van de literatuur mogelijk is, ook ingaan op de aanpak van de depositie van verbrandingsproducten en onverbrande resten van zonnepanelen.
Voor de bestrijding van een brand met zonnepanelen bestaan reeds richtlijnen. Indien uit de lopende onderzoeken blijkt dat een aanvullend protocol voor het opruimen van de depositie bij branden met zonnepanelen nodig is, zal ik bezien welke eventueel vervolgstappen hiervoor nodig zijn. Een zogeheten «panelenprotocol» is daarbij een van de opties.
In de antwoorden op de schriftelijke vragen (Aanhangsel Handelen, nr. 808) van het lid Agnes Mulder (CDA) geeft u aan dat omgevingsschade een nieuw fenomeen is, welke stappen heeft u in de tussenliggende maanden gezet om dit nieuwe fenomeen, dat een gevolg is van de door de overheid aangejaagde energietransitie, te onderzoeken dan wel oplossingen te vinden voor het vraagstuk opruimingskosten?
Zoals ik in de antwoorden op de schriftelijke vragen (Aanhangsel Handelingen, nr. 808) van het lid Agnes Mulder (CDA) al aangaf, zijn verschillende onafhankelijke instituten bezig met onderzoek naar brand van zonnepanelen. Zo heeft mijn ambtsvoorganger in aanvulling op het onderzoek van het IFV, de TKI Urban Energy gevraagd om onderzoek te doen naar de factoren (zoals installatie, dakisolatie en constructie) van zonnepanelen op daken die van invloed zijn op de brandveiligheid en daarmee op de verzekerbaarheid. Daarnaast doet het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) onderzoek naar de samenstelling van de rook die vrijkomt bij branden met zonnepanelen en de stoffen die in deze rook aanwezig zijn. Zodra de brandexperimenten van het RIVM en het onderzoek van het IFV zijn afgerond zal ik hierover in overleg treden met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat om te bezien of er eventueel vervolgstappen nodig zijn.
Bent u er van op de hoogte dat de opruimingskosten maar beperkt zijn meeverzekerd in de polis, dat wil zeggen; 10 procent van de verzekerde waarde?
De dekking van opruimingskosten is afhankelijk van de polisvoorwaarde en verschilt per verzekeraar. Ik kan dus niet bevestigen dat de opruimkosten per definitie beperkt zijn tot 10 procent van de verzekerde waarde. Het Verbond van Verzekeraars geeft aan dat sommige verzekerden een beperkte dekking hebben afgesloten voor opruimingskosten (bijvoorbeeld beperkt tot een bepaald percentage, enkel eigen erf, maximaal bedrag). Andere verzekerden hebben een bredere dekking afgesloten (opruimingskosten in de naburige omgeving, volledige kosten) of iets wat hier tussen in zit. Het is aan de verzekerde om samen met zijn adviseur en de verzekeraar bij het aangaan van de verzekering te bepalen in hoeverre hij deze kosten wenst te verzekeren. Dat kan namelijk afhangen van het verzekerde object en het risico dat een verzekerde verwacht te lopen. Het advies van het Verbond van Verzekeraars is om indien er bijvoorbeeld zonnepanelen op het dak liggen, een ruimere vergoeding van opruimingskosten mee te verzekeren.
Erkent u dat deze 10 procent volstrekt ontoereikend is, uitgaande dat de omgevingsschade strekt tot meer dan 10 kilometer vanaf de bron, en zo vele honderden of wellicht duizenden hectares beslaat dat moet worden gesaneerd?
Zie antwoord vraag 4.
Als de burgemeester van de gemeente Tytsjerksteradiel in de media uit dat ze bij gebrek aan protocol het asbestprotocol hanteren, zou het dan niet logisch zijn dat ook bij het saneren van zonnepaneelresten in de omgeving dit, net als asbest, valt onder de milieuverzekering? Zo nee, waarom niet?
Nee, niet per se. Het klopt dat de kosten voor sanering meestal niet gedekt zijn onder een reguliere gebouwenverzekering maar onder de milieuschadeverzekering. Omdat er bij branden met zonnepanelen tot nu toe geen noodzaak is tot sanering (het afgraven van de grond), maakt dat dekking onder de milieuverzekering niet per se logisch. Het Verbond van Verzekeraars geeft aan dat verzekeraars mogelijkheden zien om op termijn het dekken van de gevolgschade bij dit soort incidenten verzekeringstechnisch op te lossen, ofwel binnen bestaande gebouwen- of milieuschadeverzekeringen ofwel door aanvullende producten te ontwikkelen.
De gemeente volgt ook niet 1-op-1 het asbestprotocol als het gaat om het opruimen van deeltjes maar volgt wel de manier van handelen die het asbestprotocol schetst voor aansprakelijkheid. In dit geval gaat dat om de aansprakelijkheidstelling van de benadeelden bij de veroorzaker (de houthandel).
Deelt u de mening dat anders dan u stelde in uw beantwoording op vragen van het lid Mulder, nu er in korte tijd al een derde situatie zich voordoet, het niet meer gaat om een beperkt risico en zo ja, dat overheidsingrijpen hierbij wel genoodzaakt is?
Vooralsnog deel ik dat beeld niet. Nog steeds geldt dat het aantal incidenten heel beperkt is in verhouding tot het aantal zonnepanelen in Nederland. Wel vind ik het van belang dat er meer inzicht komt in deze incidenten zodat er een completer beeld ontstaat van de risico’s en mogelijke gevolgen. Vandaar dat meerdere instituten op dit moment bezig zijn met onderzoeken en experimenten naar brand met zonnepanelen. Op basis van de uitkomst van deze onderzoeken ontstaat een beter beeld van de risico’s en de mogelijke benodigde vervolgstappen om deze risico’s te mitigeren.
Bent u bereid, zo lang er nog geen eenduidige protocollen hieromtrent bestaan en de nevenschade vrijwel onverzekerd blijkt, te onderzoeken hoe de overheid de getroffen ondernemers kan ondersteunen bij de financiering van de opruimingskosten?
De financiering van de opruimingskosten is in eerste instantie een aansprakelijkheidskwestie die tussen de betreffende verzekeraars opgenomen dient te worden. Op basis van de lopende onderzoeken hoop ik uw Kamer na de zomer nader te kunnen informeren over de risico’s en de mogelijke benodigde vervolgstappen om deze risico’s te mitigeren.
De budgetstop voor beheer en onderhoud projecten |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de waarschuwing van Bouwend Nederland voor «Belgische toestanden» op de weg in verband met het vooruitschuiven van Beheer & Onderhoud projecten door een budgetstop?1
Ja.
Klopt het dat voor de rest van het jaar geen contracten voor beheer en onderhoud meer op de markt gezet zullen worden?
Nee, dit klopt niet. RWS kan uiteraard voor 2021 nog verplichtingen aangaan. Het beschikbare budget in de begroting voor beheer en onderhoud is voor 2021 hoger dan in voorgaande jaren. Met een centrale toets op de verplichtingen zorgt RWS dat ze binnen het kader van de begroting blijft.
Hoe waardeert u dat in het licht van het feit dat ook verschillende nieuwbouwprojecten vanwege de stikstofproblematiek uitgesteld worden?
De stikstofproblematiek is inderdaad breed en raakt vele activiteiten. Gezamenlijk wordt door Rijk en provincies gewerkt aan een oplossing hiervoor zodat ook nieuwbouwprojecten die nu stilliggen weer kunnen worden opgestart. U wordt hier door de Minister van LNV periodiek over geïnformeerd.
Kunt u aangeven welke contracten voor beheer en onderhoud door de budgetstop niet meer aanbesteed zouden kunnen worden?
Er is geen sprake van een budgetstop. RWS kan uiteraard voor 2021 nog verplichtingen aangaan. Het beschikbare budget in de begroting voor beheer en onderhoud is voor 2021 hoger dan in voorgaande jaren. Met een centrale toets op de verplichtingen zorgt RWS dat ze binnen het kader van de begroting blijft. Het beheer en onderhoud aan het areaal van RWS gaat regulier door.
Hoe verhoudt het opschorten van deze contracten zich tot de aanbevelingen van experts dat de komende jaren meer in plaats van minder geïnvesteerd moet worden in beheer, onderhoud en renovatie?
RWS sluit nog steeds contracten. De afgelopen jaren hebben de Staatssecretaris en ik het vervangen, renoveren en onderhouden van de infrastructuur al een forse impuls gegeven. Wij hebben aanvullende budgetten beschikbaar gesteld en middelen naar voren gehaald om te zorgen dat meer onderhoud aan de netwerken kan worden uitgevoerd. Hierover hebben wij uw Kamer met diverse brieven geïnformeerd2. Met de financiële impulsen is het beschikbare budget de afgelopen jaren toegenomen en het zal in 2022–2023 nog verder stijgen. Hiermee is het beschikbare budget in historisch perspectief gezien hoog.
Deelt u de mening dat het doorzetten van beheer en onderhoud van groot belang is om de bouwsector door te kunnen laten draaien, ondanks de PFAS-, stikstof- en Corona-problematiek?
Ja. Het aanleggen en onderhouden van de infrastructuur in Nederland is essentieel voor een veilig, bereikbaar en leefbaar Nederland, nu en in de toekomst. Daarbij komt dat een goed functionerende Grond-, weg- en waterbouw (GWW) sector zorgt voor veel werkgelegenheid en belangrijk is voor de economie. Het is in het belang van Nederland deze bedrijven economisch vitaal te houden.
Zo heb ik bij vertraging op aanlegprojecten middelen naar voren gehaald voor het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden, zodat er geen geld op de plank blijft liggen. Daarnaast heb ik in het kader van Corona verschillende maatregelen getroffen om de gevolgen voor de markt te mitigeren, zoals het versnellen van betalingen, waarover ik uw Kamer in april 2020 heb geïnformeerd.
Kunt u aangeven welke Rijksinfrastructuur en -kunstwerken op dit moment niet (volledig) gebruikt kunnen worden vanwege storingen door achterstallig onderhoud?
In het jaarverslag van het Infrastructuurfonds (Kamerstuk 35 830 A nr. 1) is een overzicht opgenomen van de omvang van het uitgesteld onderhoud en het (beperkte) deel daarvan dat achterstallig is. Hieronder volgt een overzicht van langer durende beperkingen (langer dan enkele uren of dagen). Er is geen direct causaal verband te leggen tussen het uitgestelde onderhoud en de beperkingen en verstoringen. Door het treffen van verkeersmaatregelen zoals het instellen van een aslastbeperking, snelheidsbeperking of een afsluiting wordt gezorgd dat de netwerken veilig gebruikt kunnen blijven worden:
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het komende commissiedebat MIRT (op 16 juni 2021)?
Ja.
Het bericht dat Duitsland reisbeperkingen instelt voor het Verenigd Koninkrijk vanwege de opmars van de Indiase virusvariant B.1617 |
|
Jan Paternotte (D66), Kiki Hagen (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Germany suspends travel from the U.K. amid concerns of a variant’s spread»?1 en «No 10 «tried to block» data on spread of new Covid variant in English schools»?2
Ja.
Kunt u aangeven hoe u de classificatie van het Verenigd Koninkrijk als «virusvariantgebied» door het Robert Koch Instituut beoordeelt?
Varianten worden nauw gevolgd om eventuele gevolgen voor de epidemie op langere termijn in kaart te brengen. Duitsland heeft het VK uit voorzorg op de lijst van landen met virusvarianten geplaatst omdat ze de import van meer besmettelijker varianten willen vertragen zolang de vaccinatiegraad in Duitsland nog laag is (ongeveer 48% volgens het ECDC). Naar aanleiding van de berichten over de Duitse maatregelen ten aanzien van Britse reizigers heeft het kabinet het RIVM om advies gevraagd. Het RIVM heeft aangegeven dat i) de incidentie in het VK veel lager is dan Nederland, ii) het aantal importgevallen vanuit het VK laag is en iii) de kans op introductie van de Indiase variant vanuit het VK laag is.
Kunt u aangeven welke maatregelen u momenteel heeft getroffen – naast de reguliere maatregelen ten aanzien van het coronavirus en internationaal reizen – om de opmars van de Indiase virusvariant B.1617 (hierna: B1617) in Nederland te vertragen?
Voor reizigers uit het VK geldt het EU-inreisverbod, een NAAT-testverplichting en een dringend advies tot quarantaine.
Het RIVM heeft de epidemiologische situatie in het VK beoordeeld en heeft geconcludeerd dat er op dit moment – vanwege de lage incidentie en het percentage positieve testen – geen sprake is van een verhoogd risico. Aanvullende maatregelen zijn op dit moment niet noodzakelijk. Op mijn verzoek blijft het RIVM de situatie nauwgezet monitoren, waarbij zij mij gevraagd en ongevraagd zal adviseren indien aanvullende maatregelen voor reizigers uit het VK op een later moment alsnog nodig blijken.
Kunt u aangeven hoe lang het momenteel, op 23 mei 2021, duurt voordat bron- en contactonderzoek gestart kan worden als een variant wordt vastgesteld door de kiemsurveillance (dus vanaf het afnemen van de eerste test tot de vaststelling van de variant via kiemsurveillance)?
De GGD'en starten het bron- en contactonderzoek (BCO) bij de index zodra een positieve testuitslag bekend is, vrijwel altijd nog op dezelfde dag. Wanneer tijdens het brononderzoek een link tussen de (bron van de) index en het risicoland wordt gesignaleerd, wordt kiemsurveillance van het testmonster aangevraagd. Aan de desbetreffende index én zijn/haar contacten wordt al bij een verdenking op een virusvariant bijzondere aandacht gevraagd voor de maatregelen.
De uitslag van kiemsurveillance volgt veel later dan de positieve of negatieve uitslag van de test, soms tot enkele weken na de initiële uitslag. Het BCO is dan dus al afgerond. Deze doorlooptijd is inherent aan de DNA-analyse. Het DNA van het virus moet gelezen worden met speciale apparatuur en vervolgens geanalyseerd worden. Dat kost een paar weken.
Bij een bevestigde virusvariant (VOI of VOC) uit het kiemsurveillance onderzoek, kan de regionale GGD aanvullend nog extra acties inzetten met betrekking tot het BCO. Index en contacten worden soms nog nagebeld om het belang van maatregelen extra te benadrukken en eventuele clusters nog beter in kaart te brengen. Bij positief geteste contacten van de index kan gericht sequencing worden ingezet om na te gaan of er sprake is van de betreffende variant.
Kunt u specifiek aangeven wat het verschil momenteel is in de wijze van – en intensiteit waarmee – bron- en contactonderzoek wordt toegepast bij geconstateerde besmettingen met B1617 ten opzichte van andere varianten?
Aan de desbetreffende index én zijn/haar contacten wordt al bij een verdenking op een virusvariant bijzondere aandacht gevraagd voor de maatregelen. De BCO-medewerker geeft aan dat de maatregelen (isolatie & quarantaine) extra belangrijk zijn, omdat niet altijd direct duidelijk is of een virusvariant zich anders kan gedragen, zich gemakkelijker kan verspreiden en/of bestaande vaccins effectief zijn. Wanneer uit de kiemsurveillance blijkt dat er sprake is van een variant of concern (VOC), kan het zijn dat er extra aandacht wordt besteed aan het bron- en contactonderzoek, overleg plaatsvindt met de superviserend arts / arts infectieziektenbestrijding of sequencing wordt ingezet in het contactonderzoek.
Overweegt u momenteel om naast de maatregelen ten aanzien van de situatie in India, nadere maatregelen te treffen ter voorkoming van extra import van virusvariant B1617 naar Nederland? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Op basis van het advies van het RIVM is het op dit moment nog niet nodig om nadere maatregelen te treffen ter voorkoming van extra import van virusvariant B1617 vanuit het VK naar Nederland. De Indiase variant is in totaal 9 keer aangetroffen in de kiemsurveillance. Als een variant in de kiemsurveillance gevonden wordt, hangt de vondst niet samen met reizen. Deze variant heeft zich dan al verspreid in de populatie. Op dit moment is de verspreiding nog in zo kleine aantallen dat er geen percentage op gezet kan worden.
Bij hoeveel procent van de positieve testen wordt er momenteel, op 23 mei 2021, kiemsurveillance toegepast? Is dit binnen de norm van het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC), welke op zijn minst 5%, maar bij voorkeur 10% is?
Het RIVM volgt de ECDC-norm voor kiemsurveillance en haalt deze op dit moment ruimschoots. Het ECDC adviseert om minimaal een aselecte steekproef van 500 monsters per week te sequencen om inzicht te krijgen in circulerende varianten (kiemsurveillance). Om daar inzicht in te verkrijgen is er een absoluut aantal sequenties nodig en niet een percentage. Binnen de varianten, waarvan de sequentie is bepaald, kan bekeken worden of varianten opkomen in Nederland. Steeds meer Nederlandse laboratoria dragen bij aan de Nationale Kiemsurveillance. In de afgelopen weken zijn er ruim 1500 monsters per week gesequenced in het kader van kiemsurveillance (zie voor de meest recente informatie: https://www.rivm.nl/coronavirus-covid-19/virus/varianten).
Wordt de capaciteit bij de kiemsurveillance van 2250 onderzochte monsters per week, welke vanaf eind april 2021 beschikbaar zou zijn, momenteel optimaal benut? Zo ja, hoeveel monsters worden er per week onderzocht? Zo nee, waarom niet?3
Momenteel analyseert alleen het RIVM al wekelijks ca. 1500 monsters uit de willekeurige steekproeven van de kiemsurveillance en voor andere doeleinden. In aanvulling hierop worden door het RIVM en een aantal andere laboratoria ook nog ca. 500 sequenties bepaald in het kader van BCO en andere onderzoeken.
Ook zijn er steeds meer andere laboratoria betrokken, die sequentie-analyses uitvoeren voor kiemsurveillance en voor andere doeleinden. Het aantal laboratoria wordt nog verder uitgebreid. Daarmee wordt de doelstelling van 2.250 sequenties per week, op kleine afwijkingen na, zo goed als gehaald.
Bent u van mening dat er momenteel voldoende kiemsurveillance op varianten plaatsvindt? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid dit verder te vergroten zoals bij het Covid-19 Genomics UK Consortium, waar (meer dan) 10% van de positieve testen genetisch geanalyseerd wordt?
Ja, er vindt momenteel voldoende kiemsurveillance plaats. Het RIVM vaart op wetenschappelijke adviezen van het ECDC en op eigen inhoudelijke kennis en inzichten om het minimaal aantal testen te bepalen, waarmee met voldoende zekerheid en voldoende «aanlooptijd» de circulatie van bepaalde varianten van het virus «SARS-CoV-2» kunnen worden gemonitord. Met 1500 monsters per week wordt het mogelijk om een nieuwe variant te detecteren bij lage prevalentie en twee maanden voordat deze variant dominant wordt in Nederland in geval van toegenomen besmettelijkheid.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het volgende plenaire debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus?
Ja.
De CoronaCheck-app en ‘testen voor toegang’ |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de aankondiging van de reispas in de CoronaCheck-app?1
Ja.
Zal het in de toekomst mogelijk zijn en blijven een reiscertificaat te bemachtigen zonder gebruik te hoeven maken van deze app?
Ja, mensen kunnen zelf kiezen of zij de CoronaCheck app gebruiken of een papieren test-, vaccinatie- of herstelbewijs als reisbewijs op papier printen via de website www.coronacheck.nl.
Is het straks mogelijk deze app zonder DigiD te gebruiken? Indien dit niet het geval is, hoe wordt ervoor gezorgd dat burgers zonder een DigiD ook van deze app gebruik kunnen maken?
DigiD is niet vereist om toegang tot de app te verkrijgen. Het kunnen tonen van een QR code met de app moet namelijk ook offline mogelijk zijn, waar DigiD een online verbinding vergt.
Voor het ophalen van een negatief testresultaat bij commerciële testaanbieders wordt DigiD niet gebruikt. Voor het ophalen van testresultaten (zowel negatief als positief) bij de GGD en voor het ophalen van vaccinatiegegevens is het gebruik van DigiD wel vereist. Dit om op betrouwbare manier de identiteit van de aanvrager te kunnen vaststellen en op basis daarvan de achterliggende databases te kunnen bevragen. Om bij de GGD online een test aan te vragen, testresultaat in te zien of vaccinatieafspraak te maken is ook nu DigiD vereist. Aan burgers die nog geen DigiD hebben, wordt het advies gegeven om er tijdig een aan te vragen. Voor de situaties waarin een persoon toch niet beschikt of kan beschikken over een DigiD wordt een uitzonderingssituatie gecreëerd waarbij iemand bij de organisatie die het vaccin heeft toegediend een papieren bewijs kan maken voor de gevaccineerde persoon.
Wanneer zijn de eerste voorbereidingen voor deze app getroffen? Wanneer is deze website «CoronaCheck» voor het eerst geregistreerd?2
De eerste voorbereidingen voor digitale ondersteuning rondom het testen op covid-19 zijn in november 2020 getroffen. De ontwikkeling van de CoronaCheck app is in januari 2021 gestart. De eerste versie van deze app is sinds 24 maart jl. in de appstores te vinden. De domeinnaam voor de «CoronaCheck» website is al eerder door een andere persoon geregistreerd en op 15 februari 2021 overgedragen aan de rijksoverheid.
Bent u bekend met het artikel «Testsamenleving is onzinnig, exorbitant duur en leidt tot uitsluiting van gezonde mensen»?3
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen de bewering (en de onderbouwing daarvan) in dit artikel dat de testsamenleving onzinnig en exorbitant duur is?
Ik kan mij daar niet in vinden. Door coronatoegangsbewijzen in te zetten kunnen delen van de samenleving eerder of met minder maatregelen heropenen. Dat betekent bijvoorbeeld dat ondernemers meer bezoekers kunnen toelaten of een paar weken eerder hun deuren kunnen openen. Vanaf stap 4 van het openingsplan kunnen toegangstesten worden ingezet ter vervanging van de anderhalve meter maatregel. Dat betekent voor bepaalde ondernemers en organisaties het verschil tussen rendabel open en dicht zijn deze zomer, bijvoorbeeld voor de evenementensector. Ik vind het daarom ook verdedigbaar dat we als samenleving een snellere heropening bekostigen. Wat de hoogte van de kosten betreft deel ik de conclusie ook niet. Er is geld gereserveerd voor honderd duizenden testen per dag. Zoals eerder aangegeven wordt per fase voor de testen betaald, waarbij steeds de mogelijkheid is om het aantal testen af te schalen als dat nodig blijkt.
Wat zijn volgens u de kosten van het «testen voor toegang»-beleid per gewonnen levensjaar? Indien dit niet bekend is, bent u bereid dit te laten onderzoeken en te vergelijken met andere bestedingsmogelijkheden, zoals het opschalen en verbeteren van de zorg?
Testen voor toegang kan bijdragen aan het opsporen van besmettingen, maar het primaire doel is het heropenen van de samenleving. Het kabinet heeft hierbij niet berekend wat de kosten per gewonnen levensjaar zouden zijn. Wel is afgewogen dat economische steunmaatregelen door het eerder en ruimer openstellen van sectoren sneller kunnen worden afgebouwd.
Bent u bereid het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) te vragen op korte termijn een advies uit te brengen over het «testen voor toegang» beleid? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet vraagt met enige regelmaat het Outbreak Management Team (OMT) – waar het RIVM ook in is vertegenwoordigd – om advies uit te brengen over coronabeleid, zo ook over testen voor toegang. Het OMT heeft de afgelopen maanden hier meermaals adviezen over uitgebracht. Het kabinet heeft daarop gereageerd in de voortgangsbrieven over het coronabeleid.
Het vaccinatieregister en (indirecte) vaccinatiedrang in de zorg |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Registreert het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) in haar vaccinatieregister uitsluitend gegevens met expliciete toestemming van de betrokken personen?
Ja, het RIVM registreert alleen persoonsgegevens als daar toestemming voor is gegeven door de betrokken persoon. In het geval dat iemand geen toestemming heeft gegeven, zal het RIVM alleen informatie ontvangen over het proces, deze informatie is niet te herleiden tot een persoon.
Mag een werkgever van werknemers eisen dat ze gevaccineerd zijn of op een of andere manier aandringen op vaccinatie?
Nee, vaccineren is vrijwillig. Een werkgever mag niet eisen dat werknemers gevaccineerd zijn, ook mag de werkgever niet aandringen op vaccinatie. Een bedrijfsarts mag wel vragen of een werknemer is gevaccineerd, als daar een goede reden voor is. Bijvoorbeeld omdat een werknemer met kwetsbare mensen werkt. Een werknemer mag daarna zelf bepalen deze vraag wel of niet te beantwoorden. Voor meer informatie verwijs ik u naar de website Mag ik als werkgever een werknemer verplichten zich te laten vaccineren tegen corona? | Rijksoverheid.nl
Mag een zorginstelling medewerkers die niet gevaccineerd zijn dwingen met een mondkapje rond te lopen? Zo ja, is dit dan niet een vorm van vaccinatiedrang? Zo nee, hoe zorgt u ervoor dat dit niet gebeurt?
Op dit moment wordt er in de meest besmettelijke situaties/voor de meest kwetsbare patiënten (COVID-afdelingen, IC’s etc.) door het personeel gewerkt met uitgebreide persoonlijke beschermingsmiddelen. Die vormen op dit moment de meeste geëigende en passende methode om enerzijds werknemers en anderzijds patiënten te beschermen tegen besmetting.
Op dit moment moeten medewerkers ook na vaccinatie een mondkapje dragen. Ook medewerkers die niet gevaccineerd zijn zullen dus een mondkapje moeten blijven dragen.
Het bericht dat de tarieven bij gemeenten voor trouwceremonies stijgen |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat trouwen voor iedereen toegankelijk moet zijn, ook voor mensen met minder inkomen? Zo nee, waarom niet?1
Ja, ik deel de mening dat trouwen voor iedereen toegankelijk moet zijn. Gemeenten hebben een wettelijke verplichting om wekelijks een mogelijkheid aan te bieden waarop men gratis kan trouwen. Voor gemeenten met meer dan 10.000 inwoners zijn er twee gratis momenten in de week. Dit is vastgelegd in artikel 4 lid 1 Wet rechten burgerlijke stand. Trouwen zou daarmee voor iedereen toegankelijk moeten zijn. Daarnaast kunnen gemeenten ervoor kiezen om kwijtschelding te geven voor de trouwleges aan mensen die vanwege beperkt inkomen en vermogen in aanmerking komen voor kwijtschelding van de gemeentelijke belastingen.
Ziet u ook een verband tussen de stijgende kosten voor trouwen en de verslechterde inkomenspositie van gemeenten? Zo nee, wat is dan uw verklaring voor het stijgen van de kosten?
De keuzes ten aanzien van de heffing en hoogte van de lokale belastingen vindt door gemeenten plaats met inachtneming van de lokale opgaven en behoeften. De gemeenteraden zijn het beste in staat deze afweging te maken. De vele gemeenten in Nederland kunnen ieder hun eigen reden hebben waarom de tarieven voor de trouwleges stijgen. Het is lastig om daar algemene uitspraken over te doen. In principe zijn de tarieven voor leges, zoals die voor het trouwen, bedoeld om de kosten te dekken die met de leges samenhangen. Een daling van het inkomen op andere vlakken zou daarom niet direct moeten leiden tot hogere legeskosten. Sommige gemeenten hanteren minder dan kostendekkende tarieven door vanuit de algemene middelen een deel van de kosten voor het trouwen op te vangen. Het is mogelijk dat gemeenten er nu voor kiezen om een kleiner deel van de kosten van het trouwen te dekken uit de algemene middelen, waardoor de tarieven voor trouwleges toenemen, omdat zij over minder algemene middelen beschikken dan in eerdere jaren.
Deelt u de mening dat het niet de bedoeling is dat gemeenten het verhogen van de leges voor huwelijken gebruiken om gaten in de begroting te vullen? Zo nee, waarom niet?
Hoewel het mogelijk is voor gemeenten om vanuit de algemene middelen de tarieven voor trouwleges laag te houden, is het omgekeerde niet mogelijk. Het totaal aan geraamde legesopbrengsten mag het totaal aan geraamde legeskosten niet overschrijden. Zodoende kunnen de opbrengsten van de trouwleges niet worden gebruikt om een tekort op de algemene middelen op te vangen.
Bent u bereid een onderzoek te doen naar de kostendekkendheid van trouwleges en hoe hier een maximum aan gesteld kan worden? Zo nee, waarom niet?2
Bij vragen over de kostendekkendheid van trouwleges is de gemeenteraad het juiste orgaan om vragen te stellen en eventueel onderzoek te doen. Het is aan het gemeentebestuur om deze vragen te beantwoorden. Wat betreft een maximum aan de kostendekkendheid sta ik nog steeds op het standpunt zoals geantwoord op de Kamervragen waar u naar verwijst. Een maximumtarief voor trouwleges zou geen recht doen aan lokaal gemaakte democratische keuzes en lokale kostenverschillen. Als de trouwleges als te hoog worden ervaren, is het aan de gemeenteraad om deze te verlagen. Zoals reeds aangegeven zijn de gemeenteraden het beste in staat deze afweging te maken, met in achtneming van de lokale opgaven en behoeften. Overigens is het wel zo dat het totaal aan leges maximaal kostendekkend moet zijn. Een individueel tarief, zoals bijvoorbeeld voor trouwen, hoeft daarbij niet kostendekkend te zijn, maar de kosten zijn wel het uitgangspunt. In die zin is al sprake van een zekere maximering.
Het bericht inzake vriendjespolitiek in de Eemshaven |
|
Daan de Kort (VVD), Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vriendjespolitiek in de Eemshaven? Zo werkt een gronddeal»?1
Ja.
In hoeverre hebben de desbetreffende gemeenteraden en provinciale staten toestemming kunnen geven voor de kaders voor aankoop van de betreffende gronden? In hoeverre heeft BZK hier toezicht op kunnen houden?
Tot 14 juni 2013 was het havenschap Delfzijl/Eemshaven, ook wel bekend onder de naam Groningen Seaports, vormgegeven in een gemeenschappelijke regeling (GR). Op 14 juni 2013 zijn de activiteiten van het havenschap verzelfstandigd en ondergebracht in de Naamloze Vennootschap (NV) Groningen Seaports NV waarvan deze GR enig aandeelhouder werd.
De verzelfstandiging van de activiteiten van het havenschap is met instemming van provinciale staten en de gemeenteraden vanaf 2009 vormgegeven. In 2009 hebben gedeputeerde staten (GS) en burgemeester en wethouders (B&W) van de deelnemende decentrale overheden hun staten en raden een voorstel gedaan over de wenselijkheid en de uitgangspunten van een verzelfstandiging van de bedrijfsmatige activiteiten van de GR in een NV. Nadat staten en raden in 2009 hebben ingestemd met dit voorstel is een projectgroep met de uitwerking hiervan aan de slag gegaan. Dit resulteerde in 2013 in een voorstel dat door GS en beide colleges van B&W ter besluitvorming is voorgelegd aan hun staten en raden waarin de vormgeving van de verzelfstandiging is beschreven waaronder onder meer op hoofdlijnen de kaders voor aan- en verkoop van gronden. Eind april 2013 hebben de staten en raden van de deelnemende decentrale overheden in de GR ingestemd met dit verzelfstandigingsvoorstel van Groningen Seaports.
Tot 1 februari 2016 voerde de Minister van BZK op grond van het toenmalige artikel 158 Provinciewet het toezicht uit op besluiten tot oprichting van en deelname in privaatrechtelijke rechtspersonen door provincies of GR-en waarin provincies deelnemen. Op 13 juni 2013 heeft mijn ambtsvoorganger de oprichting van Groningen Seaports NV en de deelname daarin door de GR goedgekeurd.
Sinds de wetswijziging van 1 februari 2016 is goedkeuring door de Minister van BZK voor de oprichting van en deelname in dit soort privaatrechtelijke rechtspersonen niet langer vereist.
In hoeverre hebben de desbetreffende gemeenteraden en provinciale staten toestemming kunnen geven voor de kaders voor de ontwikkeling en de verkoop van de betreffende gronden? In hoeverre heeft BZK hier toezicht op kunnen houden?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre zaten de kaders voor de aankoop, ontwikkeling en verkoop van de betrekkende gronden in de begroting en de jaarrekening van de gemeenschappelijke regeling van Groningen Seaports?
Als Minister van BZK houd ik ingevolge de Provinciewet financieel toezicht op het reëel en structureel in evenwicht zijn van de begroting van de provincies en van de begrotingen van GR’en waarin provincies deelnemen. In het kader van deze taak voer ik het financiële toezicht op de GR havenschap Groningen Seaports uit en in dat verband ontvang ik jaarlijks de begroting en rekening van deze GR. Ik voer het financiële toezicht uit vanuit een risicogerichte benadering. Deze benaderingswijze heb ik vanaf 2017 versterkt doorgevoerd.
Vanaf de begroting voor 2020 meldt de GR in haar paragraaf grondbeleid dat het gronduitgiftebeleid door de NV is vastgelegd in de notitie gronduitgifte en vestigingsbeleid 2018–2028. In die paragraaf staat dat deze nota op 28 juni 2018 is besproken in het algemeen bestuur van de GR en dat deze het toetsingskader zal zijn voor de gronduitgifte. Verder staat vermeld dat als hoofddoelstelling van de gronduitgifte geldt het realiseren van economische ontwikkeling en werkgelegenheid ten behoeve van de vestiging van bedrijven die tevens bijdragen aan duurzaamheid. Afgeleide doelstelling is dat vanuit de grondexploitatie financiële middelen worden gegenereerd die kunnen worden aangewend voor de bekostiging van een aantal concreet opgesomde taken en financiële verplichtingen.
In hoeverre kunnen raadsleden en statenleden hun controlerende functie uitoefenen als ze zelf een (algemeen) bestuurlijke functie uitoefenen in een gemeenschappelijke regeling?
Op het moment dat de gemeenteraad en/of provinciale staten zelf deelnemen aan een gemeenschappelijke regeling, is het mogelijk en passend dat zij ook vertegenwoordigd worden in het bestuur van die gemeenschappelijke regeling.
Hoe transparant is het proces van aankoop, ontwikkeling en verkoop van gronden in zijn algemeenheid voor gemeenteraden, provinciale staten en gemeenschappelijke regelingen?
De aankoop, ontwikkeling en verkoop van gronden door gemeenten, provincies en hun samenwerkingsverbanden vindt plaats in het kader van hun grondbeleid. Het grondbeleid van gemeenten en provincies raakt belangrijke maatschappelijke en economische terreinen als wonen, werken, verkeer en natuur. Daarom zullen raden en staten goed zicht willen houden op het (ontwikkelen van het) grondbeleid en de uitvoering daarvan. Op zich is het aan hen om dat goed te organiseren, maar daarin worden ze wel op een breed front ondersteund. Zo schrijft het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV) onder meer voor dat een paragraaf grondbeleid moet worden opgenomen in de begroting en rekening en wat daarin minimaal moet worden opgenomen. De commissie BBV heeft de uitgebreide notitie Grondbeleid in begroting en jaarstukken 2019 uitgebracht die helpt om het grondbeleid goed in de begroting en rekening op te kunnen nemen, en gaat in één hoofdstuk specifiek in op het belang van grondbeleid voor raadsleden. De commissie Bedrijfsvoering en Auditing Decentrale Overheden (BADO) heeft de notitie Grondexploitaties uitgebracht, welke handvatten biedt om de bedrijfsvoering goed in te richten. En de VNG heeft een handreiking «Grondbeleid voor raadsleden; Wat U als raadslid moet weten over grondbeleid» uitgebracht, die het onderwerp specifiek vanuit het gezichtspunt van de raad belicht.
Veel gemeenten stellen jaarlijks ook een meerjarenprognose grondexploitaties (MPG) op. Deze (meerjarige) vooruitblik biedt de mogelijkheid om de raad goed te informeren over de oorzaak van wijzigingen en de geconstateerde risico’s.
Hoe worden ontwikkelingskosten, waaronder het bouwrijp maken van gronden, transparant gemaakt?
De ontwikkelkosten maken bij actief grondbeleid onderdeel uit van de grondexploitatie. Bij faciliterend grondbeleid worden de ontwikkelkosten opgenomen als te verhalen kosten in het exploitatieplan. In de notitie van de commissie BADO, genoemd in antwoord 6, wordt uitgebreid ingegaan op de vraag hoe dit vorm te geven. De notitie van de commissie BBV, eveneens genoemd in het antwoord op vraag 6, helpt voor de transparantie in de begroting en rekening. Onderdeel van de paragraaf grondbeleid in de begroting en de jaarrekening is een toelichting op de (resultaten van de) grondexploitaties.
Deelt u de mening dat raadsleden en statenleden geen (algemeen) bestuurlijke functie in een gemeenschappelijk regeling moeten uitoefenen? Bent u bereid in gesprek te gaan met de VNG en het IPO en dit in overweging te geven?
Deze mening deel ik niet. Het is passend dat raadsleden en/of statenleden zijn vertegenwoordigd in een gemeenschappelijke regeling als bij die gemeenschappelijke regeling bevoegdheden van de gemeenteraad en/of provinciale staten zijn overgedragen. Dan gaat het in de regeling immers om de uitoefening van raadsbevoegdheden.
Deelt u de mening dat de kaders van het proces van aankoop, ontwikkeling en verkoop van gronden door gemeenten, provincies en gemeenschappelijke regelingen zo transparant mogelijk moeten zijn? Bent u bereid in gesprek te gaan met de commissie BBV en dit in overweging te geven?
Ja, ik deel de mening dat de kaders van het proces van aankoop, ontwikkeling en verkoop van gronden door gemeenten, provincies en gemeenschappelijke regelingen zo transparant mogelijk moeten zijn. Dit komt ook tot uitdrukking in de publicaties van de commissie BBV. Ik zal de commissie BBV aanvullend vragen of bijzondere aandacht kan worden besteed aan de manier waarop gemeenten, provincies en gemeenschappelijke regelingen hier invulling aan dienen te geven, indien de activiteiten van het grondbeleid via een privaatrechtelijke rechtspersoon op afstand zijn geplaatst.
Het alarm rond het beheer en onderhoud van wegen |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Alarm Bouwend Nederland, Belgische gatenweg dreigt»?1
Ja.
Kunt u aangeven of het klopt dat het geld op is voor nieuwe opdrachten voor beheer en onderhoud van weg- en waterbouw en hierdoor 17.000 banen op de tocht staan? Zo ja, wat is hiervan de reden? Zo nee, wat klopt er niet?
Nee, het geld voor nieuwe opdrachten is niet op. RWS kan uiteraard voor 2021 nog verplichtingen aangaan. Het beschikbare budget in de begroting voor beheer en onderhoud is voor 2021 hoger dan de voorgaande jaren. Met een centrale toets op de verplichtingen zorgt RWS dat ze binnen het kader van de begroting blijft. Nu in 2021–2023 juist meer budget voor onderhoud beschikbaar is dan in voorgaande jaren herkent RWS niet dat 17.000 banen op de tocht zouden staan.
Hoe kijkt u aan tegen het voorstel van Bouwend Nederland dat de schotten tussen de verschillende potten moeten worden weggehaald om zo de sector aan de gang te houden en onderhoud niet uit te stellen?
Het heeft grote consequenties om budget dat bestemd is voor nieuwe (aanleg)projecten, in te zetten om de budgettaire spanning bij beheer en onderhoud op te vangen. Het inzetten van deze gelden bij projecten die reeds in realisatie zijn, betekent dat deze projecten daadwerkelijk moeten worden gestopt. Los van de kapitaalvernietiging die dat met zich meebrengt, is dat veelal niet mogelijk vanwege de juridische en/of bestuurlijke afspraken die aan deze projecten ten grondslag liggen. In het bestuurlijk overleg MIRT zijn over deze projecten met de decentrale overheden bestuurlijke afspraken gemaakt, denk hierbij bijvoorbeeld aan Kornwerderzand en de A50 Bankhoef-Paalgraven. Deze zijn daarna in het Nota overleg MIRT met uw Kamer besproken. Dat geldt ook voor aanlegprojecten die weliswaar nog niet juridisch en/of bestuurlijk zijn gecommitteerd, maar in een eerder stadium verkeren. In de spelregels MIRT is bepaald dat om deze projecten door te kunnen zetten 75% van het benodigde budget beschikbaar moet zijn. Demografische ontwikkelingen (zoals de Nederlandse bevolking die in 2040 groeit naar 19 miljoen inwoners) en de economische ontwikkeling leiden tot een stevige groei aan mobiliteit en bereikbaarheidsvragen die om oplossingen vragen. Voor verschillende nieuwe aanlegprojecten die moeten beschermen tegen water op de langere termijn geldt eenzelfde noodzaak.
Kunt u aangeven wat voor soort onderhoud met onmiddellijke ingang is stopgezet dat goed is voor 450 miljoen euro per jaar en kunt u hierbij aangeven op projectniveau om welk onderhoud het precies gaat?
Deze stellingen in het krantenartikel zijn niet juist. Er is geen werk met onmiddellijke ingang stopgezet. Het beheer en onderhoud aan het areaal van RWS gaat regulier door.
Hoe kijkt u aan tegen de situaties dat de Haringvlietbrug niet meer open kan door achterstallig onderhoud en eerder bijvoorbeeld de Merwedebrug dicht ging omdat deze niet meer veilig zou zijn? Ziet u een structureel probleem ontstaan?
Het is vervelend als er storingen ontstaan en mensen daar hinder door ondervinden. Om het benodigde kwaliteitsniveau voor een veilig, bereikbaar en leefbaar Nederland vast te houden zal een steeds groter deel van de fondsen besteed moeten worden aan de instandhouding van de netwerken. Om de veiligheid te borgen investeert RWS in constructieve maatregelen en indien nodig in andere beheersmaatregelen. Die opgave is een forse taak die de komende decennia veel aandacht vraagt. De afgelopen jaren heb ik samen met de Staatssecretaris uw Kamer geïnformeerd over de toenemende instandhoudingsopgave. Parallel aan deze Kamerbrief wordt uw Kamer per separate brief geïnformeerd over de laatste stand van zaken.
Kunt u aangeven of het klopt dat provincies en gemeenten stevig bezuinigen op onderhoud van hun wegen en kades? Zo ja, hoe groot zijn deze bezuinigen ongeveer?
De decentrale overheden hebben een zelfstandige verantwoordelijkheid voor de infrastructuur in hun beheer. De afwegingen die zij hierbij maken zijn aan de gemeenten en provincies.
Voor verbeteringen van de infrastructuur of betere benutting van de infrastructuur zijn er diverse gezamenlijke programma’s en kunnen decentrale overheden een beroep doen op specifieke regelingen van I&W, bijvoorbeeld ten aanzien van digitalisering of op het terrein van verkeersveiligheid.
Met betrekking tot het door u aangehaalde onderzoek van Eén Vandaag, merk ik op dat het kabinet met medeoverheden afspraken heeft gemaakt over compensatie van de extra kosten en inkomstenderving als gevolg van corona, zo is voor 2020 ruim € 1,8 mld. beschikbaar gesteld (35 420, nr.207).
Hoe kijkt u aan tegen het onderzoek van EenVandaag in samenwerking met de VNG «Gemeenten in problemen door coronacrisis» uit mei 2020 dat 41% van de gemeenten verwacht dat zij (verder) zal moeten bezuinigen op wegen en fietspaden?2
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven of u een land voorziet dat steeds meer achter de feiten aan gaat lopen rond onderhoud en beheer van de infrastructuur? Zo ja, wat wilt u daar aan gaan doen?
Met de eerdere brieven over instandhouding is gemeld dat een steeds groter deel van de fondsen besteed zal moeten worden aan de instandhouding van onze netwerken. Dit heeft enerzijds te maken met de leeftijd van de infrastructuur: sinds medio vorige eeuw is in hoog tempo een groot deel van onze infrastructuur aangelegd. Bij het onderhoud komen soms nieuwe feiten naar voren, zoals chroom-6 of een slechtere staat dan verwacht, die leiden tot hogere kosten. Daarnaast wordt de mobiliteitsopgave groter en complexer door (autonome) ontwikkelingen zoals klimaatverandering en bodemerosie. En we stellen andere en hogere eisen aan de infrastructuur. Cybersecurity en de wens om duurzaam en circulair te bouwen, leiden ook tot extra opgaven. Met de uitkomsten van de validaties en de extra kosten die worden voorzien is op verschillende momenten besloten om geld naar voren te halen, zo is uw Kamer eind 2020 geïnformeerd over het besluit om zowel in 2022 als in 2023 budget naar voren te halen om versneld onderhoudsmaatregelen uit te kunnen voeren. Per jaar is € 350 mln. aan budget naar voren gehaald. Het streven is om voor 2022 en 2023 nog meer budget in te zetten voor instandhouding, in aanvulling op de kasschuiven die reeds eerder zijn doorgevoerd. Dit wordt op Prinsjesdag in de ontwerpbegroting zichtbaar. Voor de periode na 2023 zal het nieuwe Kabinet een nadere afweging moeten maken over de financiering van de instandhouding van de netwerken.
Bent u bereid om in samenwerking met provincies en gemeenten een actieplan op te stellen om ervoor te zorgen dat een inhaalslag wordt gemaakt rond beheer en onderhoud van de Nederlandse infrastructuur?
Iedere overheid heeft zijn eigen taken en verantwoordelijkheden. Uiteraard trekken we samen zeer goed op om van elkaar te leren en waar mogelijk werkzaamheden af te stemmen of te combineren.
De IC-capaciteit |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Met hoeveel bedden is de totale Nederlandse intensive care (IC)-capaciteit sinds 1 januari vorig jaar toegenomen? Wat is de huidige maximale IC-capaciteit?
Tijdens de coronacrisis heeft het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) een opschalingsplan gemaakt om de IC-capaciteit uit te breiden. Dit plan is op te delen in drie stappen en gaat als volgt:
Totaal dus 1.350 IC-bedden.
Totaal dus 1.700 IC-bedden.
De maximale IC-capaciteit gaat tot 1.700 IC-bedden. Tijdens het hoogtepunt van de tweede en derde golf (eerste week van mei 2021) was er op verzoek van het LNAZ landelijk tot 1.550 IC-bedden opgeschaald.
Hoeveel IC-bedden denkt u in de toekomst maximaal nodig te hebben?
Het zorglandschap moet in de toekomst robuuster, stootvaster en flexibeler, zodat we niet alleen de crisis van gisteren en vandaag aankunnen, maar vooral ook mogelijke crisissituaties die we nu niet kennen of kunnen bedenken. We zijn ons nog aan het beraden op hoeveel IC-bedden er structureel (vast) en flexibel nodig zijn. We willen hierbij de zorgprofessionals betrekken. Besluitvorming hierover is aan het nieuwe kabinet.
Is er een wervingscampagne gestart het afgelopen jaar voor het opleiden van extra IC-verpleegkundigen?
Er is het afgelopen jaar geen specifieke wervingscampagne gestart gericht op het opleiden van extra IC-verpleegkundigen. Wel heeft Extra Handen voor de Zorg het afgelopen jaar verschillende wervingscampagnes opgezet om mensen (met en zonder zorgachtergrond) in te zetten bij zorgorganisaties in nood. Extra Handen voor de Zorg is een maatschappelijk initiatief en werd kort na de uitbraak van de pandemie opgericht als crisisfaciliteit om mensen met en zonder zorgachtergrond te werven en hen te matchen met zorgorganisaties in nood. Deze netwerkorganisatie werkt vraaggestuurd. Organisaties die mensen in ondersteunende functies in dienst namen, werden financieel ondersteund door VWS via de subsidieregeling Coronabanen in de Zorg. Door taken van verpleegkundigen die ook door anderen kunnen worden uitgevoerd, te verplaatsen naar deze tijdelijke ondersteuners en zorgprofessionals, werden verpleegkundigen ontlast. Dit gebeurde ook bij IC-verpleegkundigen in de vorm van IC-buddy’s.
Hoeveel extra IC-verpleegkundigen zijn er opgeleid sinds de uitbraak begin vorig jaar?
In onderstaand tabel is de instroom in de opleiding tot IC-verpleegkundigen van de afgelopen jaren weergegeven en de instroom in 2021 tot op heden. Het Capaciteitsorgaan adviseert al jaren om meer IC-verpleegkundigen op te leiden. In 2016 was het advies van het Capaciteitsorgaan om jaarlijks 649 IC-verpleegkundigen op te leiden. Het Rijk stelt een kostendekkende financiering beschikbaar voor het opleiden van IC-verpleegkundigen, maar ondanks dat constateer ik ook dat de ziekenhuizen in de laatste jaren onvoldoende hebben opgeleid met het oog op dit advies. Dit heeft ertoe geleid dat het advies van het Capaciteitsorgaan hoger is komen te liggen om de tekorten terug te dringen. In 2020 adviseerde het Capaciteitsorgaan daarom om jaarlijks 775 verpleegkundigen op te leiden tot IC-verpleegkundigen.
2017
2018
2019
2020
2021
Advies CO 2020
Instroom opleiding IC-verpleegkundigen
405
432
429
448
270
775
In 2020 is onder druk van de coronacrisis versneld gestart met de Basis Acute Zorg opleiding (BAZ). De BAZ-opleiding duurt 6 maanden en bestaat uit de basis opleidingsmodules voor de acute zorg. Tijdens de opleiding werken de verpleegkundigen al in de acute zorg. Na de BAZ-opleiding kunnen ze doorstromen naar een verkorte IC-opleiding, de basis modules van deze opleiding hebben ze immers al gehad.
In 2020 hebben 74 verpleegkundigen de BAZ-opleiding gevolgd. In 2021 volgen op dit moment 190 verpleegkundigen de BAZ-opleiding, 25 verpleegkundigen volgen de verkorte IC-opleiding1. De instroom in de BAZ-opleiding komt bovenop de instroom in de reguliere IC-verpleegkundige opleiding.
Hoeveel nieuwe IC-verpleegkundigen hebben sinds de uitbraak de zorg versterkt en hoeveel stroomden er uit?
Op basis van de gegevens van het College zorgopleidingen (CZO) kan geconcludeerd worden dat er vanaf maart 2020 tot heden 545 verpleegkundigen het diploma IC-verpleegkundigen gehaald en 40 verpleegkundigen, BAZ-verpleegkundigen zijn geworden. Er zijn geen gegevens beschikbaar over de uitstroom van specifieke beroepsgroepen tussen de uitbraak van de COVID-pandemie en nu.
Heeft u tijdens de crisis overwogen een (nood)opleiding te starten voor het versneld opleiden van IC-verpleegkundigen die uitsluitend (!) Covid-patienten kunnen verplegen (eventueel met een eigen Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG)-registratie)? Zo nee, waarom niet? Hoeveel tijd zou het volgens u in beslag nemen dergelijke IC-verpleegkundigen (die dus uitsluitend patiënten met een specifieke infectieziekte hoeven te kunnen verplegen) op te leiden?
Het is aan de ziekenhuizen, de opleiders en de beroepsgroepen om gezamenlijk te bepalen hoe vervolgopleidingen eruit moeten komen te zien. Er is tijdens de crisis niet overwogen om een opleiding te starten tot IC-verpleegkundige die uitsluitend Covid-patiënten kunnen verplegen.
De crisis heeft er wel voor gezorgd dat versneld gestart kon worden met de Basis Acute Zorg opleiding (BAZ). De BAZ-opleiding duurt 6 maanden en bestaat uit de basis opleidingsmodules voor de acute zorg. De BAZ-opleiding is een verpleegkundige vervolgopleiding die gevolgd kan worden na het behalen van het diploma MBO-verpleegkunde of HBO-verpleegkunde. Tijdens de opleiding werken de verpleegkundigen al in de acute zorg. Na de BAZ-opleiding kunnen de verpleegkundigen flexibel ingezet worden op de vier afdelingen in de acute zorg (IC, SEH, Ambulance en Cardiaccare) voor bepaalde taken. Na de BAZ-opleiding kunnen ze doorstromen naar een verkorte IC-opleiding, de basis modules van deze opleiding hebben ze immers al gehad. De verpleegkundigen werken dan onder begeleiding van een gediplomeerd IC-verpleegkundige. De BAZ-opleiding is een onderdeel van het door VWS gesubsidieerde programma CZO Flex Level waarin de verpleegkundige vervolgopleidingen flexibeler worden gemaakt en in modules, genaamd Entrustable Professional Activities (EPA’s) worden opgedeeld.
Heeft u actief oud IC-verpleegkundigen benaderd die zijn uitgestroomd om weer te komen werken op de IC? Indien ja, hoeveel van hen zijn er uiteindelijk als IC-verpleegkundige aan de slag gegaan?
Extra Handen voor de Zorg is een maatschappelijk initiatief en werd kort na de uitbraak van de pandemie opgericht als crisisfaciliteit om mensen met en zonder zorgachtergrond te werven en hen te matchen met zorgorganisaties in nood. Deze netwerkorganisatie werkt vraaggestuurd. Extra Handen richt zich niet specifiek op IC-verpleegkundigen maar op de tijdelijke extra inzet van zorgprofessionals en ondersteuners in den brede. Hiertoe heeft Extra Handen voor de Zorg het afgelopen jaar verschillende wervingscampagnes opgezet. VWS ondersteunt Extra handen financieel. Ook werd van rijkswege de deelname van voormalige zorgprofessionals gestimuleerd. Voorbeelden daarvan zijn de oproep van de Minister van JenV aan kerkelijke organisaties, de oproepen van de Nederlandse Patiëntenvereniging en het Pensioenfonds Zorg en Welzijn aan hun achterbannen, en de oproep van de Dienst Justitiële Inrichtingen aan oud-medewerkers.
Extra Handen fungeert als een tijdelijke crisisfaciliteit en werkt als tijdelijke aanvulling op de reguliere activiteiten van de uitzend- en wervingsbureaus. Extra Handen ontving 10 aanvragen voor IC-verpleegkundigen, er zijn via Extra Handen uiteindelijk 6 IC-verpleegkundigen aan de slag gegaan bij zorgorganisaties.
Heeft u actief BIG-geregistreerde verpleegkundigen die niet meer werkzaam zijn in de zorg benaderd om weer in de zorg te komen werken?
VWS heeft niet zelf BIG-geregistreerden benaderd, maar faciliteerde de werving en inzet van mensen met en zonder zorgachtergrond via Extra handen voor de Zorg. Voor een verdere toelichting verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid een «schakeltraject» op te starten waarmee bijvoorbeeld studenten die nu als (MBO)- verpleegkundige worden opgeleid snel kunnen worden omgeschoold tot IC-verpleegkundige?
De opleiding tot IC-verpleegkundige betreft geen omscholing. Na het behalen van het MBO-verpleegkunde of HBO-verpleegkunde diploma kan de verpleegkundige instromen in de opleiding tot IC-verpleegkundige, dit is een verpleegkundige vervolgopleiding. Enkele jaren geleden was het gebruikelijk dat ziekenhuizen enkele jaren ervaring als verpleegkundige vroegen voordat een verpleegkundige kon instromen in de vervolgopleiding.
Waarom zijn er inmiddels, meer dan een jaar na de eerste coronabesmetting in ons land, her en der in Nederland geen grote «pandemiecentra» met 1000 IC-bedden gebouwd en ingericht? Zouden dergelijke «pandemiecentra» in combinatie met een versnelde (nood)opleiding voor IC-verpleegkundigen (zie vraag 6) de druk op de zorg en de samenleving niet enorm verminderen? Zijn grote «pandemiecentra» niet noodzakelijk om goed voorbereid te zijn op mogelijke toekomstige mutaties van het virus of een geheel nieuw virus dat wederom een groot beroep doet op de zorg?
De ziekenhuizen, FMS, NVZ, NFU en VenVN hebben met nadruk aangegeven dat zij niet kiezen voor een opzet met ziekenhuizen waar enkel COVID-patiënten opgevangen worden en waar geen andere zorg geleverd wordt. Het compleet scheiden van zorg voor COVID-patiënten en de reguliere zorg is niet goed te organiseren en maakt het werk voor het personeel nog zwaarder. Ten eerste omdat de omvang van het aantal COVID-patiënten fluctueert, waardoor het organisatorisch moeilijk te organiseren is op een vaste plek. Ten tweede omdat de werkdruk en de emotionele belasting van het personeel in aparte «pandemiecentra» continue ontzettend hoog is.
Om COVID-patiënten goed op te vangen én de reguliere zorg zo veel mogelijk doorgang te geven is in de zomer van 2020 een Opschalingsplan ontwikkelt door het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ). Hier is gekozen voor uitbreiding van het aantal klinische en IC-bedden per ziekenhuis, passend bij de bestaande faciliteiten, signatuur en omvang van het ziekenhuis. In ROAZ-verband is per regio gekeken wat nodig is om de beschikbare zorgcapaciteit zo optimaal mogelijk te benutten. Een van de initiatieven om dit te bereiken waren extra COVID-afdelingen. Het is hierbij belangrijk om de gehele zorgketen te benutten om de druk op de zorg zo evenredig mogelijk te verdelen. Denk aan zelfstandige behandelcentra, maar ook de eerstelijnsverblijf bedden.
Het bericht 'EU-commissie ergert food- en agribusiness' |
|
Edgar Mulder (PVV) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «EU-commissie ergert food- en agribusiness»?1
Ja.
Klopt het dat de Europese Commissie weigert om de effecten van de Van boer tot bord-strategie door te rekenen ondanks een eerdere belofte dat wel te doen?
De Europese Commissie heeft eind vorig jaar een technische studie aangekondigd over de gevolgen van een aantal gekwantificeerde doelstellingen en beleidsinitiatieven die in de Van boer tot bord-strategie staan vermeld. Deze studie is nog niet afgerond.
Kunt u ingaan op de zorgen geuit door het samenwerkingsverband van agrarische organisaties COPA-COGECA, zoals de gevolgen van de Van boer tot bord-strategie op de productiecapaciteit, de concurrentieverhoudingen en de voedselprijzen?
De Van boer tot bord-strategie is onderdeel van de Green Deal die gebaseerd is op de maatschappelijke uitdagingen waar de wereld voor staat. Wij moeten die uitdagingen aangaan en dat betekent dat we ook ons voedselsysteem anders moeten organiseren. Daartoe doet de Van boer tot bord-strategie een voorstel dat op hoofdlijnen goed aansluit op het kabinetsbeleid. Dat er vanwege die veranderingen zorgen zijn onder boeren, kan ik me voorstellen. Maar we moeten niet vergeten dat de Van boer tot bord-strategie nog moet worden uitgewerkt in wetgeving. En dat de lidstaten, waaronder Nederland, en het Europees parlement daar invloed op hebben. De uitwerking van elk wetgevingsonderdeel van de Van boer tot bord-strategie wordt voorzien van een effectbeoordeling en ik zal uw Kamer via de gebruikelijke weg over de voorgenomen kabinetspositie per onderdeel informeren. De uitkomst van discussies tussen de Europese Commissie, de lidstaten en het Europees parlement over elk wetgevingsonderdeel bepaalt uiteindelijk in belangrijke mate het uiteindelijke ambitieniveau van de strategie en de gevolgen. Maar belangrijker nog vind ik te vermelden dat de Van boer tot bord-strategie een breed scala aan instrumenten voorstelt dat niet alleen regelgeving over te gebruiken productiemethoden aanscherpt, maar ook regelgeving voor andere methoden verruimt. En dat de Van boer tot bord-strategie ook initiatieven behelst die de positie van de primaire producent moet verbeteren. Het is daarom van belang dat de uitkomst van de uitwerking van de Van boer tot bord-strategie in zijn geheel wordt beoordeeld, de gevolgen op economisch, milieu en sociaal vlak in ogenschouw neemt, gebalanceerd is en, tegelijkertijd, de maatschappelijke uitdagingen adresseert.
Kunt u verklaren waarom er nog geen effectbeoordeling is gemaakt door de Europese Commissie maar wel de door de Amerikaanse regering?2
Ik wil u hiervoor graag verwijzen naar mijn antwoord op vraag 2. De Europese Commissie is bezig een technische studie uit te voeren. De vraag waarom de Amerikaanse regering een effectbeoordeling van de Van boer tot bord-strategie heeft laten maken en deze in het najaar van 2020 heeft uitgebracht, kan ik niet beantwoorden.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat er een belangrijke beleidswijziging wordt doorgevoerd met gevolgen voor voedselzekerheid, voedselveiligheid en de betaalbaarheid van voedsel zonder een zeer grondige effectbeoordeling?
Ik wil u hiervoor graag gedeeltelijk verwijzen naar mijn antwoord op vraag 3. De uitwerking van elk wetgevingsonderdeel van de Van boer tot bord-strategie wordt voorzien van een effectbeoordeling en ik zal uw Kamer via de gebruikelijke weg over de voorgenomen kabinetspositie per onderdeel informeren. Ook is het mijn inzet in de GLB onderhandelingen dat nationaal strategische plannen aan wettelijk bindende voorschriften worden getoetst.
Kunt u toezeggen dat u uw steun voor de Van boer tot bord-strategie intrekt en deze pas verleent als er een positieve effectbeoordeling openbaar gemaakt is? Zo nee, waarom niet?
Zie ook mijn antwoorden op vraag 3 en 5. De Van boer tot bord-strategie sluit op hoofdlijnen aan het kabinetsbeleid, zoals ook aangegeven in het BNC fiche. Ik zal daarom niet mijn steun intrekken.
De wens om politieagenten een wettelijk vastgelegde veteranenstatus te laten krijgen |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Waarom is er nu nog geen wettelijk vastgelegde veteranenstatus voor agenten?1
De politie onderscheidt zich van militairen, waar de veteranenstatus is gekoppeld aan de deelname aan oorlogs- of vergelijkbare omstandigheden inclusief vredesoperaties. Een dergelijk criterium is bij politie niet mogelijk.
Bent u het ermee eens dat veel politieagenten vaak vreselijke dingen meemaken en zien in hun werk en dat dit zeer traumatisch kan zijn? Hoe beoordeelt u zelf de zorg en de hulp voor agenten met posttraumatische stressstoornis (PTSS)? Wat is uw reactie op de kritiek hierop?
Politiemedewerkers maken inderdaad helaas de meest vreselijke dingen mee. Dat heb ik uit eerste hand vernomen van de medewerkers met wie ik in de afgelopen jaren heb gesproken. De korpschef en ik vinden het van groot belang dat de medewerker direct de aandacht, zorg en ondersteuning krijgt die deze nodig heeft. Sinds 2013 is PTSS erkend als beroepsziekte en zijn er diverse regelingen getroffen. Geconstateerd is nu dat er knelpunten zitten in het huidige stelsel. In mijn brief van 23 april 2020 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de contouren van een nieuw stelsel, waarmee beoogd wordt deze knelpunten weg te nemen. Het stelsel wordt verbeterd aan de hand van de uitgangspunten: eenvoudiger, minder druk op de medewerker, tempo in de afhandeling en re-integratie bij de politie. Tevens zal er meer aandacht zijn voor de preventie van psychisch leed. Over de meest recente stand van zaken van het nieuwe stelsel beroepsziekten en dienstongevallen en de afdoening van lopende (restschade) zaken heb ik uw Kamer geïnformeerd in mijn brief van 29 juni 2021.2
Hoe denkt u over het idee om te zorgen voor een wettelijk vastgelegde veteranenstatus voor agenten? Denkt u ook dat dit zou kunnen helpen om politiemensen met PTSS niet alleen sneller toegang te geven tot zorg, maar ook het gevoel te geven dat hun inspanningen erkend worden in en door de samenleving? Welke bezwaren ziet u tegen een wettelijke veteranenstatus?
In aanvulling op mijn antwoord op vraag 1 kan ik u aangeven dat politiemedewerkers met een beroepsziekte zoals PTSS bij de korpschef verschillende voorstellen hebben ingediend voor een vorm van erkenning. Het toekennen van een veteranenstatus is er daar één van. In het nieuwe stelsel zal er ook aandacht zijn voor waardering en erkenning. De politie richt alle energie op het goed inrichten van de basis van het nieuwe stelsel, omdat het van groot belang is dat dit snel in werking treedt en daarover met vakorganisaties en de COR afspraken zijn gemaakt. Als dat op orde is, zal worden bezien hoe de waardering en erkenning verder vorm kan krijgen. In het CD Politie van 10 juni jl. heb ik toegezegd uw Kamer in het najaar van 2021 nader te informeren.
Hoe staat het met de afhandeling van de oude PTSS-zaken?2
Van de 209 in behandeling zijnde oudere dossiers, waarbij aansprakelijkstelling heeft plaatsgehad voor 1 maart 2020, heeft uiterlijk eind september 2021 iedere (oud) medewerker een voorstel. Er zijn van de 209 zaken nu 55 dossiers formeel afgerond met een vaststellingsovereenkomst. In 2 zaken is het niet gelukt om tot een overeenkomst te komen. 82 zaken zijn in behandeling en in 19 gevallen moet het gesprek nog plaatsvinden. Deze gesprekken zijn in de meeste gevallen inmiddels gepland. 51 dossiers zijn van de lijst afgevoerd om verschillende redenen, zoals onjuiste registratie.
Deelt u de zorgen van de Nederlandse Politiebond (NPB) dat de nieuwe regeling voor agenten met PTSS alleen voor nieuwe gevallen zal gelden, waardoor een groep tussen wal en schip gaat vallen? Zo ja, wat gaat u hierop ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment worden de lopende (restschade) zaken opgepakt conform de richtlijn van de politie. Dit geldt ook voor nieuwe aansprakelijkstellingen, zaken waarbij de aansprakelijkstelling tussen 1 maart 2020 en het moment van inwerkingtreding van het nieuwe stelsel zijn of worden ontvangen. Om de formele overgang van oud naar nieuw stelsel goed te regelen wordt overgangsrecht geformuleerd wat bepaalt wie er, en vanaf welk moment, onder het nieuwe stelsel zullen vallen. In mijn recente Kamerbrief van 29 juni 2021 heb ik uw Kamer gemeld dat hierover inmiddels overeenstemming is bereikt met de vakorganisaties. Door dit overgangsbeleid, waarop medewerkers met een lopende (restschade) zaak binnenkort een beroep op kunnen doen, goed te laten aansluiten op het overgangsrecht zal er niemand tussen wal en schip vallen. Daarnaast wordt voor alle zekerheid ook een zogenaamde hardheidsclausule opgenomen in de regelgeving met betrekking tot het overgangsbeleid die een afwijking van de uitgangspunten mogelijk maakt in het geval strikte toepassing van de regels leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Het bericht ‘Why are peat-based composts banned?’ |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Wordt er in Nederland ook potgrond verkocht op basis van veen/turf? Zo ja, waar komt dit veen/turf vandaan?1
Ja, veen is de belangrijkste grondstof voor de productie van potgronden en substraten. Veen is afkomstig uit Duitsland, Estland, Finland, Ierland, Letland, Litouwen, Polen, Rusland, Zweden.
In hoeverre wordt potgrond op basis van veen/turf gebruikt door tuinders en hobbytuiniers?
Potgrond is een verzamelnaam voor diverse soorten grond met elk hun eigen samenstelling en specifieke structuur, speciaal voor planten in potten en bloembakken. Potgrond is licht van gewicht, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de zwaardere donkere tuinaarde. Eén van de grootste bestanddelen van potgrond is veen. Veen is een natuurlijke grondstof die ontstaan is uit plantenresten. Een ander belangrijk hoofdbestanddeel van potgrond kan ook kokos zijn. Afhankelijk van het gebruik wordt veen gemengd met producten zoals boomschors, kokos, compost, zand, meststoffen en kalk. In Nederland wordt potgrond gebruikt door zowel de professionele tuinbouw en dan met name de potplantsector (80%), maar ook door hobbytuinders (20%).
Klopt het dat er wereldwijd steeds snellere uitputting van veengebieden plaatsvindt, terwijl het honderden jaren duurt voordat dit weer aangroeit?
Voor de vorming van een veenpakket van 1 meter dikte is minimaal 1.000 jaar nodig. Degradatie van veengrond vindt plaats door ontwatering voor het gebruik als landbouwgrond of bosbouwgrond, waardoor veen oxideert en verdwijnt. Daarnaast wordt in Europa op ongeveer 60–70.000 ha veen gewonnen voor de productie van veenproducten, waarbij veen wordt afgegraven en als product verkocht. Dergelijke praktijk kan zorgen voor uitputting en verdwijnen van veenlandschappen.
Veel veenwinning vindt tegenwoordig verantwoord plaats, waarbij rekening wordt gehouden met natuurwaarde en omgeving. In Nederland wordt veel veen op de markt gebracht onder het Responsibly Produced Peat (RPP) certificaat van RHP, de certificeerder van groeimedia in Nederland. Deelnemers aan dit systeem moeten onder andere aantonen dat ze geen veen winnen in onaangetaste natuurgebieden met hoge ecologische waarde. Gebieden waar wel veen wordt gewonnen, worden hersteld waarbij biodiversiteit en nieuwe veengroei prioriteit hebben. Momenteel zijn er 57 locaties gecertificeerd, en zijn er nog 22 locaties in aanvraag. Al met al valt ongeveer 1/3 van de Europese markt voor veenproducten onder dit duurzaamheidscertificaat.
Klopt het dat bij het winnen van veen/turf veel kooldioxide vrijkomt en dat dit ook effecten heeft op de grondwaterstand en bodemdaling? Kunt u daarbij aangeven hoe groot de effecten zijn op o.a. CO2-uitstoot?
Ja, er komt bij het winnen en gebruik van veen CO2 vrij. Veen is onder zuurstofarme omstandigheden verteerd veenmos. Door deze grondstof in potgrond te mengen, wordt het verteringsproces weer in gang gezet, waardoor de koolstof die was opgeslagen in het veen vrijkomt. Ik heb op dit moment geen cijfers beschikbaar die het exacte effect op de CO2-uitstoot aangeven. Wel wordt er momenteel gewerkt aan een guideline voor de SubstrateFootprint (in lijn met HortiFootprint) welk binnenkort beschikbaar komt. Hierin worden schattingen gegeven voor de emissie van CO2.
Grondwaterstand en bodemdaling zijn effecten die meegenomen zijn onder het RPP (Responsibly Produced Peat) certificaat, waarbij impact op aangrenzende gebieden voorkomen dient te worden. Dit wordt beoordeeld door het uitvoeren van een EIA (Environmental Impact Assessment) waarbij gekeken wordt naar 8 aspecten: «soil, hydrology, vegetation, fauna, local people, climate, landscape en cultural heritage». Op basis van mogelijke impacts dienen mitigerende maatregelen te worden genomen.
Wat vindt u ervan dat het Verenigd Koninkrijk heeft besloten om per 2024 de verkoop van potgrond op basis van veen/turf aan hobbytuiniers te verbieden? Zou Nederland dit voorbeeld moeten volgen en kunt u toelichten waarom wel of niet?
Het artikel verwijst naar het England Peat Actionplan (England Peat Action Plan (publishing.service.gov.uk), dat in mei 2021 door de Engelse regering is uitgebracht en betrekking heeft op de markt in het Verenigd Koninkrijk. Het plan brengt naar buiten dat er in 2021 een consultatie zal komen op een verbod op de verkoop van veen en veenhoudende producten in de hobby-sector en daarnaast een consultatie over een uitfasering van veen en veenproducten in de professionele sector.
In Nederland is de markt voor consumentenpotgrond een beperkte markt, aangezien Nederland een grote tuinbouwsector heeft, waar de meeste potgrond wordt gebruikt. In Engeland is de consumentenmarkt groter dan de professionele markt. De handel in groeimedia wordt vanaf 2022 in de Europese Unie geharmoniseerd via de Europese Meststoffenverordening (EU 2019/1009), in deze verordening is het gebruik van veen voor de productie van groeimedia toegestaan. Ik zie dat de markt voor verantwoord geproduceerde potgrond (RPP) groeiende is, en dat er momenteel alternatieve potgronden op basis van houtvezels of kokos in tuincentra beschikbaar zijn voor consumenten, die geen veen willen gebruiken.