Het artikel dat de Twentse corporatie Domijn met een truc de verhuurdersheffing omzeilt |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Twentse corporatie Domijn omzeilt met truc de verhuurdersheffing»?1
Ja
Wat vindt u ervan dat corporatie Domijn een fiscale truc uitvoert om belasting te ontwijken?
De aanpak van belastingontwijking in internationaal verband is een speerpunt van het Kabinet. Dat betekent echter niet dat belastingontwijking nationaal niet aangepakt wordt. Voor individuele belastingplichtigen en hun belastingzaken geldt echter de geheimhoudingsplicht2 en kan ik geen uitspraak doen. In zijn algemeenheid geldt voor de verhuurderheffing het volgende.
Een verhuurder die in aanmerking wil komen voor de Regeling vermindering verhuurderheffing kan een Voorlopige investeringsverklaring (VIV) aanvragen, mits de aanvrager verhuurderheffingsplichtig is. Hierbij is van belang dat de VIV wordt afgegeven voor een woning resp. locatie, en niet voor een aanvrager. De reden hiervoor is dat het vaak voorkomt dat de bouw wordt gerealiseerd door een ontwikkelaar in opdracht van een verhuurder, die het project na afronding overdraagt aan die verhuurder. De verhuurder kan na oplevering de Definitieve investeringsverklaring (DIV) aanvragen, en deze in aftrek brengen in zijn aangifte verhuurderheffing. Dit kan echter nooit tot een teruggave leiden. Indien de heffingsverminderingen de verschuldigde verhuurderheffing overtreffen, kan het surplus van heffingsverminderingen in één van de volgende drie jaren in aftrek gebracht worden. Hiermee wordt voorkomen dat verhuurders die veel nieuwbouwprojecten uitvoeren en een relatief kleine woningvoorraad hebben hun DIV niet in mindering kunnen brengen op de verhuurderheffing. Gelet op voorstaande redenen is het niet mogelijk om te registreren voor welke objecten de heffingsvermindering verzilverd is.
De Rijksdienst voor ondernemend Nederland (RVO) voert de Regeling vermindering verhuurderheffing uit. RVO beoordeelt of aanvragen voor een voorlopige en definitieve investeringsverklaring voldoen aan de regelgeving. Daarbij heeft RVO zonodig overleg met de Belastingdienst, die de heffingvermindering toekent. Elke casus wordt hierbij individueel beoordeeld.
Hoeveel corporaties hebben de betreffende fiscale truc uitgevoerd en voor hoeveel geld?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de heffingskorting voor nieuwbouw van sociale huurwoningen? Hoeveel corporaties hebben zich ingeschreven en voor hoeveel geld?
Voor de jongste regeling, RVV Nieuwbouw 2020 is voor ruim 2,6 mld aan voorlopige investeringsverklaringen afgegeven voor ruim 111 duizend woningen. Het aantal aanvragers is 267, waaronder 245 woningcorporaties. De woningcorporaties hebben 2,5 mld aan voorlopige investeringsverklaringen ontvangen, en overige verhuurders 100 mln.
Deelt u de mening dat we geen fiscale truc horen te verwachten van een corporatie, een maatschappelijke instelling?
Vanzelfsprekend ga ik ervanuit dat woningcorporaties zich houden aan wet- en regelgeving. De Regeling vermindering verhuurderheffing biedt voldoende waarborgen voor een zorgvuldige toekenning van heffingsverminderingen. Overdracht van Definitieve investeringsverklaringen kan lonend zijn in de uitzonderlijke gevallen waarbij een verhuurder niet zelf in de gelegenheid is om zijn heffingskorting te verzilveren binnen de wettelijke termijn. De overnemende rechtspersoon maakt hierbij gebruik van de groepsaangifte.
Overigens is de Regeling vermindering verhuurderheffing voor nieuwbouw op 1 juli 2020 gesloten voor nieuwe aanvragen. Aanpassing van de wet- en regelgeving kan niet met terugwerkende kracht.
Is het waar dat, zoals in het artikel is gesteld, gemeenten Losser, Haaksbergen, Enschede en de Autoriteit Woningcorporaties de goedkeuring van de fiscale truc hebben gegeven aan corporatie Domijn?
De Autoriteit woningcorporaties (AW) en gemeenten waarbinnen de corporatie actief is moeten goedkeuring verlenen aan danwel een zienswijze geven op de overname van een juridische entiteit door een woningcorporatie. Deze goedkeuring en zienswijze staan volledig los van de toekenning van investeringsverklaringen dan wel heffingsverminderingen.
In mijn antwoord op de tweede en derde vraag heb ik aangegeven hoe de wettelijke regeling werkt, dat RVO de verzoeken om een investeringsverklaring (VIV en DIV) behandelt en de DIV als heffingsvermindering in aftrek gebracht kan worden in de aangifte verhuurderheffing in het onderhavige jaar of één van de drie volgende jaren.
Klopt het dat de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) gaat over de toekenning van de heffingskorting? Zo ja, hoe kan het dan dat gemeenten Losser, Haaksbergen, Enschede en de Autoriteit Woningcorporaties de goedkeuring van de fiscale truc hebben gegeven aan corporatie Domijn?
Zie antwoord vraag 6.
Verwacht u dat de RVO de heffingskorting gaat toekennen en de fiscale truc gaat goedkeuren aan corporatie Domijn?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat de heffingskorting is bedoeld voor nieuwe nieuwbouwplannen en niet voor nieuwbouwplannen die al worden uitgevoerd?
De intentie van de Regeling vermindering verhuurderheffing is investeringen in de sociale woningvoorraad te stimuleren.
Kunnen corporaties de betreffende fiscale truc uitvoeren volgens de regels van de heffingskorting?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om de regels van de heffingskorting tegen het licht te houden en aan te passen om te voorkomen dat corporaties een fiscale truc uitvoeren om belasting te ontwijken?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om een afspraak te maken met corporaties om geen fiscale truc uit te voeren tot de regels van de heffingskorting zijn aangepast?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat we horen te verwachten dat een corporatie, een maatschappelijk instelling, zich aan de regels houdt en niet de randen van de regels opzoekt?
Zie antwoord vraag 5.
De zaak van een uit de Oekraïne afkomstig gezin dat geen paspoort kan krijgen |
|
Don Ceder (CU) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is het beleid ten aanzien van vreemdelingen wier asielverzoek is afgewezen, maar die van hun land van herkomst geen paspoort of ander reisdocument kunnen krijgen, en daardoor in feite staatloos zijn geworden, zoals in het geval van een Oekraïens gezin, afkomstig uit De Krim, in Friesland?1
Zoals u weet kan ik niet op individuele zaken ingaan. In het algemeen kan ik u mededelen dat voor personen die na de afwijzing van hun asielaanvraag niet naar het land van herkomst kunnen terugkeren er de mogelijkheid is om een zogeheten buitenschuldvergunning te verkrijgen. Deze vergunning wordt, ambtshalve of na een aanvraag daartoe, door de IND verleend indien er voldaan is aan de voorwaarden zoals die staan omschreven in B8/4 van de Vreemdelingencirculaire. Voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s) gelden er andere voorwaarden en deze staan omschreven in B8/6 van de Vreemdelingencirculaire.
Bij het vaststellen of er is voldaan aan de voorwaarden voor een buitenschuldvergunning dient er geen redelijke twijfel over de identiteit en de nationaliteit van de vreemdeling te zijn, dient er geen lopende procedure te zijn in het kader van de aanvraag van een verblijfsvergunning en behoort de vreemdeling niet te voldoen aan de voorwaarden voor een andere verblijfsvergunning. Daarnaast dient een verzoek om bemiddeling, dat is ingediend bij de DT&V om de terugkeer te kunnen realiseren of om een (vervangend) reisdocument te verkrijgen, niet het resultaat van vertrek te hebben opgeleverd. Ook dient de vreemdeling naar het oordeel van de DT&V in houding en gedrag te hebben laten zien dat hij wil terugkeren naar het land alwaar toegang toe wordt verleend. Dit kan onder meer blijken uit het feit dat de vreemdeling zich heeft gehouden aan de afspraken die met de DT&V zijn gemaakt gedurende het voorgenoemde bemiddelingstraject.
De DT&V levert in het kader van de vaststelling van de buitenschuldprocedure een zwaarwegend advies aan de IND op basis waarvan wordt bepaald of er sprake is van een buitenschuldsituatie waarbij is voldaan aan de vereisten uit de Vreemdelingencirculaire. Deze afweging wordt op individuele basis gemaakt en er kan daarom niet zonder meer gesteld worden dat het enkele feit dat een vreemdeling geen paspoort of andersoortig reisdocument kan verkrijgen per definitie zou moeten leiden tot een verblijfsvergunning. Noch heeft dit feit tot gevolg dat de vreemdeling staatloos wordt.
Wat wordt verwacht van uitgeprocedeerde vreemdelingen wier paspoortaanvraag door het land van herkomst aantoonbaar geweigerd is en van wie de autoriteiten verklaren dat zij niet in de registers voorkomen? Wat zijn de consequenties wanneer zij een reisdocument aangevraagd hebben en zij dit toch niet krijgen van het (in sommige gevallen: vermoede) land van herkomst?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het ermee eens dat in gevallen, zoals in vraag 2 beschreven, verblijf uiteindelijk toegestaan zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Na hoeveel tijd gaat het belang van in Nederland opgroeiende kinderen volgens u zwaarder wegen dan het belang van de Staat? Zou het na vijf jaar niet aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) zijn om aan te tonen dat er geen schade ontstaat voor een kind bij terugkeer naar het land van de ouders, aangezien uit een rapport van de Rijksuniversiteit Groningen uit 2006 blijkt dat vijf jaar een omslagpunt is?
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld ben ik op de hoogte van onderzoek dat concludeert dat het gedwongen vertrek van kinderen die langer dan vijf jaar in Nederland hebben verbleven schadelijk is voor hun ontwikkeling. Hierbij is ook opgemerkt dat de ernst van de schade die kinderen wordt toegebracht onder andere afhangt van de omstandigheden waarin het kind verkeert, de omstandigheden van de ouders en hun opvoedingsmogelijkheden, het aantal cultuurwisselingen dat het kind heeft meegemaakt en het perspectief op ontwikkeling voor het kind in het land van herkomst.2 Ook heb ik aangegeven dat het ontstaan van een ontwikkelingsdreiging bij een kind niet één op één aan gedwongen vertrek na een bepaalde verblijfsduur in Nederland is verbonden. Of er sprake is van een ontwikkelingsdreiging zal, naast de duur van de onzekerheid over het perspectief, mede afhangen van de kwetsbaarheden van de kinderen en de ouders in kwestie.3
Dit in ogenschouw nemende, samen met het feit dat in het kader van toetsing op artikel 8 EVRM een belangenafweging plaatsvindt, maakt dat er geen vaste periode is waarna het belang van in Nederland opgroeiende kinderen zwaarder weegt dan het belang van de staat. In de belangenafweging worden alle aangevoerde individuele omstandigheden meegenomen. Per individuele casus kan de belangenafweging dan ook anders uitvallen. In de belangenafweging wordt de duur van het verblijf meegenomen, maar bijvoorbeeld ook of een deel van het verblijf legaal was, in welke andere omstandigheden het individu zich bevindt en de opvoedingsmogelijkheden van de ouders.
Is het afgeven van een verblijfsvergunning volgens u in principe strijdig met het belang van de Staat? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, in welke gevallen kan het belang van de Staat ook gediend zijn met het verstrekken van een verblijfsvergunning aan een vreemdeling? Wat zijn volgens u de concrete belangen van de Staat in een dergelijke zaak, afgezien van het algemene restrictieve toelatingsbeleid?
Nee, het afgeven van een verblijfsvergunning is niet in principe strijdig met het belang van de staat. Indien een aanvraag voldoet aan de geldende voorwaarden kan dat in het belang van de staat zijn als er sprake is van een wezenlijk Nederlands belang. Het kan ook zijn dat het niet zozeer in het belang is van de staat om een verblijfsvergunning af te geven, maar dat het belang van de staat niet in de weg staat om een verblijfsvergunning te verlenen indien bijvoorbeeld sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard. Andere belangen van de staat zijn openbare orde en nationale veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of van de goede zeden, de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen en het economisch welzijn van het land.
Op welke manier weegt u in de belangenafweging de aanwezigheid van een groot sociaal netwerk mee, blijkend uit vele steunbetuigingen zoals in het geval van het genoemde Oekraïense gezin?2 Kan de wens van de sociale omgeving van een vreemdeling in bepaalde gevallen de doorslag geven? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Artikel 8 EVRM behelst het recht op respect voor privéleven, familie- en gezinsleven, woning en correspondentie. Bij de beoordeling of het weigeren van verblijf een schending van artikel 8 EVRM oplevert, worden alle aangevoerde belangen meegewogen. Maar ook wordt bijvoorbeeld meegewogen of het privéleven (deels) is opgebouwd zonder geldig verblijfsrecht. Bij de toets op artikel 8 EVRM worden alle aangevoerde individuele omstandigheden meegewogen, dus ook de omstandigheden waarop u wijst.
Op welke manier weegt u de positieve bijdrage aan de Nederlandse samenleving die een vreemdeling kan leveren, zoals mede verwoord in werkinstructie 2020/16 van de IND, mee in uw beslissing over een verzoek?
Zie antwoord vraag 6.
Nevenfuncties van de demissionair minister van Defensie |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Op het cv van de heer Kamp als demissionair Minister van Defensie staat niet vermeld dat de heer Kamp lid is van de Colleges financieel toezicht van respectievelijk Aruba, Curaçao en Sint Maarten, en Bonaire, Sint Eustatius en Saba; terwijl op de internetsite van deze colleges de heer Henk Kamp wel als lid van deze colleges staat vermeld. Klopt het dat de heer Kamp nog lid is van deze colleges?1 2
De heer Kamp heeft voorafgaand aan zijn beëdiging verklaard zijn betaalde en onbetaalde nevenfuncties neer te leggen en hiervan mondeling mededeling gedaan aan de genoemde colleges. Deze opzegging heeft hij op 25 september 2021 schriftelijk bevestigd aan de Staatssecretaris van BZK, de heer Knops. De heer Kamp heeft vanaf het moment van zijn verklaring geen werkzaamheden meer verricht voor de genoemde colleges. Het daadwerkelijke ontslag zal nog formeel zijn beslag krijgen in een koninklijk besluit.
Klopt het dat de heer Kamp na zijn benoeming tot demissionair Minister van Defensie zijn functies als lid van de genoemde colleges niet met onmiddellijke ingang heeft neergelegd?
Zie het antwoord op vraag 1.
In geval de heer Kamp deze nevenfuncties nog niet heeft opgezegd, hoe verhoudt zich dat dan tot de Rijkswet financieel toezicht waar expliciet in artikel 3 bepaald is dat een lid van een dergelijk college niet tevens Minister of Staatssecretaris kan zijn? Deelt u de mening dat de heer Kamp daarom geen lid meer is of kan zijn van een van de genoemde colleges? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Zie het antwoord op vraag 1.
Heeft u de heer Kamp toestemming gegeven zijn nevenfuncties als collegelid te behouden? Zo ja, op grond van welke overweging en hoe verhoudt zich dat tot de regel dat bewindspersonen geen nevenfuncties mogen hebben? En zo ja, heeft u daar de Kamer conform de regels uit het Handboek voor bewindspersonen (het Blauwe Boek) van op de hoogte gesteld? Zo nee, waarom heeft u die toestemming niet gegeven?
Zie het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat de leden van de genoemde colleges hun functie onafhankelijk moeten kunnen uitoefenen? Zo ja, deelt u dan de mening dat een lid van een dergelijk college die de Rijksministerraad moet informeren en adviseren, niet onafhankelijk kan zijn als hij zelf ook Minister is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en hoe kan een lid van de ministerraad zichzelf dan onafhankelijk adviseren?
Zie het antwoord op vraag 1.
Indien de heer Kamp zijn functie als collegelid, al dan niet tijdelijk, heeft neergelegd of gaat neerleggen, wordt zijn functie dan ingevuld en zo ja door wie? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is over de opvolging van de heer Kamp nog niets bekend. De Staatssecretaris van BZK zal u over de opvolging van de heer Kamp informeren.
Indien er geen op voordracht van Nederland benoemd lid in een van de colleges zitting heeft, betekent dat dan dat als de begrotingen van de eilanden beoordeeld moeten worden en de colleges daarover advies moeten uitbrengen, er geen namens Nederland voorgedragen lid is? Zo ja, deelt u de mening dat dat ongewenst is en dat er daarom spoedig iemand op voordracht van Nederland benoemd dient te worden? Zo nee, waarom niet?
Het is wenselijk om zo snel als verantwoord mogelijk is te voorzien in de opvolging. De Staatssecretaris van BZK zal u over de opvolging van de heer Kamp informeren.
Bestaat er een door de rijksoverheid bijgehouden centraal register waarin de nevenfuncties van bewindspersonen openbaar gemaakt worden? Zo ja, waar is dat register te vinden? Zo nee, waarom niet? En zo nee, bent u bereid een dergelijk register alsnog in te richten?
Er bestaat geen centraal register waarin de nevenfuncties van bewindspersonen openbaar gemaakt worden. Het uitgangspunt bij aanvaarding van het ministerschap is dat de aangezochte bewindspersoon zijn nevenfuncties opgeeft (Zie hiervoor de brief van Balkenende van 20 december 2002, Kamerstuk 28 754, nr. 1).3 Onder omstandigheden wordt hiervan afgeweken, en wordt hiervan melding gemaakt in een brief aan de Tweede Kamer. Nevenfuncties kunnen voorts, waar aan de orde, worden vermeld op de CV’s van bewindspersonen op www.rijksoverheid.nl/bewindspersonen.
De staat van de brandweer |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Hoe staat het met de uitvoering van de aangenomen motie-Van Raak, die stelt dat de experimenten met gebiedsgerichte opkomsttijden er in geen geval voor zouden mogen zorgen dat de brandweerzorg verslechtert?1
Ik ben het met u eens dat experimenten met gebiedsgerichte opkomsttijden de brandweerzorg op een gelijkwaardig niveau moet houden. In mijn brief van 15 oktober 20192 heb ik aangegeven hoe ik invulling geef aan de motie Van Raak. Daarnaast heb ik de Kamer in mijn brief van 18 februari 20203 geïnformeerd over gebiedsgerichte opkomsttijden.
Graag wijs ik u erop dat de kwaliteit van de brandweerzorg de verantwoordelijkheid van de besturen van de veiligheidsregio’s is. Zij leggen daarover verantwoording af aan de gemeenteraad. Ik onderschrijf uiteraard dat het behoud van de huidige kwaliteit van brandweerzorg van groot belang is. Gebiedsgerichte opkomsttijden zijn dan ook bedoeld om het bestuur beter in staat te stellen keuzes te maken en besluiten te nemen over de inrichting van de brandweerzorg. Dit wordt getoetst in pilots. Daarbij hecht ik er aan dat de besturen van de veiligheidsregio’s realistische opkomsttijden vaststellen.
Hoe verhoudt zich de sluiting van de brandweerpost in Ede met de aangenomen motie volgens u?2
De veiligheidsregio Gelderland – Midden laat weten dat door het invoeren van een 24/7 bezette brandweerpost in Ede-stad per 1 januari 2021, de andere (vrijwillige) brandweerpost in Ede-stad niet meer nodig is. De invoering van de 24/7 bezette brandweerpost geeft een significant betere brandweerdekking van de eerste tankautospuit en redvoertuig dan voorheen en voldoet hiermee ook ruimschoots aan de uitgangspunten van het dekkingsplan van Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden.
Bent u het ermee eens dat het een onwenselijke en zorgwekkende ontwikkeling is als veiligheidsregio’s eigenstandig besluiten zich minder te richten op opkomsttijden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hierop ondernemen?
Het halen van opkomsttijden is één van de elementen om effectieve en hoogwaardige brandweerzorg te realiseren. Ik acht het dan ook van groot belang dat veiligheidsregio’s hier verantwoordelijkheid in nemen. Ik heb u in mijn brief van 15 oktober 20195 geïnformeerd over de systematiek van de gebiedsgerichte opkomsttijden. De systematiek van gebiedsgerichte opkomsttijden wordt opgenomen in het besluit Veiligheidsregio’s als voldaan is aan een aantal randvoorwaarden, waaronder het jaarlijks informeren van de betreffende gemeente over de gerealiseerde brandweerzorg.
Wat wordt er aangepast in de werkwijze van de brandweer naar aanleiding van het rapport over de brand in een verpleeghuis in Rotterdam, waarbij onder andere een dodelijk slachtoffer viel en waarbij het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) concludeert dat de brandweer vaker overvraagd is bij branden in instellingen waar niet-zelfredzame personen verblijven? Wordt er sneller opgeschaald? Wat is het protocol bij deze branden en is dit voor elke veiligheidsregio hetzelfde? Is er voldoende slagkracht bij de gezamenlijke regio’s om die opschaling en protocollen adequaat uit te voeren?3
Het onderzoek van het Instituut Fysieke Veiligheid is bekend bij de veiligheidsregio’s, welke, binnen het kader van het Besluit Veiligheidsregio’s verantwoordelijkheid dragen voor de adequate en kwalitatieve inrichting van de brandweerzorg. De veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR) geeft aan de aanbevelingen uit het onderzoeksrapport over te nemen.
De systematiek betreffende alarmering is landelijk vastgesteld, hierbij is het type object, e.g. instellingen met minder-zelfredzame personen, onderdeel van de afweging bij classificatie van een incident. Dit systeem van risico-inschatting, classificatie en opschaling werkt in beginsel goed.
De brandweer speelt daarnaast een belangrijke rol in de advisering aan bijv. bedrijven en zorginstanties ten aanzien van het brandveiligheidsniveau. De veiligheidsregio’s maken een transitie van regelgerichte naar risicogerichte advisering. De casus Smeetsland onderschrijft het belang van deze transitie.
Ten aanzien van de benodigde slagkracht geeft de VRR aan dat ze voldoende snel mensen en middelen beschikbaar hebben om dit soort incidenten te bestrijden.
Heeft de aandacht die u heeft voor het dalende aantal vrijwilligers al geleid tot meer vrijwilligers?4
Zoals eerder8 geschreven aan uw kamer werk ik samen met de veiligheidsregio’s en de Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers (VBV) aan het werven en behouden van vrijwilligers in het programma Vrijwilligheid. Dat programma heeft al veel nuttige inzichten opgeleverd en blijft ook het komende jaar aan de slag om vrijwilligheid bij de brandweer te stimuleren, onder meer via een landelijke publiekscampagne. Ik heb uw Kamer 11 mei 2021 per brief9 geïnformeerd over de voortgang van het programma Vrijwilligheid.
Hoe wordt de werkvloer betrokken bij het ontwikkelen en in stand houden van expertise zoals bij het landelijk kader Uitruk op Maat? Is er regulier overleg met bijvoorbeeld de Vakvereniging voor Brandweervrijwilligers en de vakorganisaties voor beroepspersoneel? Zo nee, waarom niet?
Er is over de verschillende onderwerpen vanuit de veiligheidsregio’s contact met bijvoorbeeld de VBV en de vakorganisaties voor beroepspersoneel. Formele betrokkenheid van de werkvloer is tot op heden nog onvoldoende geregeld. Er wordt momenteel gewerkt aan een platform om de formele betrokkenheid duurzaam te borgen. Ik zie er in samenspraak met de veiligheidsregio’s op toe dat dit snel gebeurt.
Wat is de uitkomst van al die onderzoeken die in de afgelopen vijf jaar zijn gedaan naar Uitruk op Maat? Vindt u dat veiligheidsregio’s zich nog altijd houden aan artikel 3.1.5 van het Besluit veiligheidsregio’s, zodat wordt voorzien in een gelijkwaardig niveau van brandweerzorg voor de burgers?5
Ik heb uw Kamer 17 december 202011 per brief geïnformeerd over de uitkomsten van de evaluatie van het landelijk VB-kader Uitruk op Maat en de vervolgstappen van het Veiligheidsberaad om dat kader bij te stellen. Er is gebleken dat er behoefte is aan ondersteuning bij vakbekwaamheid, aan kaders rond opschaling en de wijze van registreren van opkomsttijden en de definitie van maatgevende incidenten.
Op dit moment wordt gewerkt aan die noodzakelijke bijstelling zodat veiligheidsregio’s in lijn (blijven) werken met het Besluit veiligheidsregio’s. Het traject is op dit moment nog niet afgerond en ik zal uw Kamer daar naar afloop over informeren.
Kunt u punt voor punt ingaan op de negen constateringen van de Vakvereniging voor Brandweervrijwilligers over gebiedsgerichte opkomsttijden, zoals weergegeven in de memo die zij heeft geschreven?6
Ik heb kennis genomen van het memo van de Vakvereniging voor Brandweervrijwilligers (VBV). Het memo over de gebiedsgerichte opkomsttijden betreft een reactie op een concept rapport van Bevindingen over de pilots van het project Gebiedsgerichte Opkomsttijden (GGO) en is gericht aan de projectgroep GGO waarin de VBV zelf vertegenwoordigd is. Ik heb begrepen dat de projectgroep de aanbevelingen heeft besproken. Ik ben in afwachting van het voorstel van het Veiligheidsberaad met betrekking tot de gebiedsgerichte opkomsttijden. Op basis hiervan zal in samenspraak met de veiligheidsregio’s en in afstemming met de werkvloer de regelgeving worden aangepast. Hier zal ik de Kamer over informeren.
Wat is uw verklaring voor het verdwijnen van honderden tankautospuiten/ondersteuningseenheden uit de operationele sterkte van de brandweer? Vindt u dit een wenselijke ontwikkeling? Zo nee, wat gaat u hierop ondernemen?
De capaciteit en daarmee slagkracht van de regio worden door de Veiligheidsregio’s binnen de marge van het wettelijke kader, het Besluit veiligheidsregio’s (Bvr), vastgesteld. Regio-specifieke omstandigheden en afwegingen spelen een rol bij de inrichting van de brandweerzorg. Het is aan het bestuur van een veiligheidsregio om daarbij te bepalen wat er nodig is aan bijvoorbeeld tankautospuiten of ondersteuningseenheden. Actieve betrokkenheid van de gemeenteraad is hierbij van belang. Aan de hand van het vastgestelde dekkingsplan legt het bestuur jaarlijks verantwoording af aan de gemeenteraden binnen de regio. Hierbij is halen van in het dekkingsplan vastgestelde opkomsttijden en de gerealiseerde brandweerzorg geen vrijblijvende kwestie.
De werkdruk van gevangenispersoneel bij de Rijks Justitiële Jeugdinrichtingen. |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met signalen van capaciteitstekorten bij de Rijksjeugdinrichtingen? Zo ja, hoe lang bent u hier al mee bekend?
Ja, ik ben bekend met de druk op de (personele) capaciteit. Ik heb 8 september jl. gereageerd op VKC-vragen, waarbij uitgebreid is ingegaan op de personele bezetting.1 Ik gaf onder andere aan dat de huidige ervaren druk in de JJI’s onder meer verband heeft met de hoge bezettingsgraad in de JJI’s. Met de opening van Horsterveen wil ik bereiken dat de druk op de overige JJI’s vermindert.2
De inspecties hebben ook hun zorgen geuit, laatstelijk op 28 oktober jl. Dezelfde dag heb ik richting uw Kamer gereageerd op deze signalen.3 Ik heb aangegeven dat ik de door de inspecties geuite zorgen deel. Aan de hand van eerdere bevindingen van de inspecties heeft DJI direct maatregelen getroffen, maar er is meer nodig. In de verdere beantwoording ga ik hier op in.
Wat vindt u van de brief van FNV-DJI waarin wordt aangegeven dat de veiligheid van het personeel steeds meer in het geding komt en de behandeling van de jeugdige gevangenen hieronder lijdt? Trekt u zich dit aan?1
Ik trek mij dit uiteraard aan. Ik voel me verantwoordelijk voor de aan DJI toevertrouwde jongeren en het personeel en heb daarom ook aanvullende maatregelen getroffen. De FNV-DJI is kritisch op tijdelijke noodmaatregelen zoals de inzet van inhuurkrachten en personeel van de Dienst Vervoer & Ondersteuning (DV&O). Ik wil onderstrepen dat dit altijd gebeurt in combinatie met ervaren personeel. Dit is niet optimaal, maar wel veilig en verantwoord voor deze tijdelijke situatie.
Klopt het dat de commissie van toezicht bij Rijks Justitiële Jeugdinrichting (RJJI) De Hunnerberg in Nijmegen onlangs aan de bel heeft getrokken en heeft gewaarschuwd dat de situatie in De Hunnerberg aan het verslechteren is? Zo ja, welke acties heeft u, dan wel Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), hierop genomen?
Op 15 september jl. heeft de CvT van Rijks-JJI De Hunnerberg een brief gestuurd waarin zorgen worden geuit over de situatie in de inrichting. Daarop zijn drie gesprekken gevoerd door DJI met de CvT. Zelf heb ik inhoudelijk gereageerd bij brief van 27 september jl. en aangegeven dat ik de zorgen deel.
Op 28 oktober jl. heb ik, naar aanleiding van de brief van de inspecties, uw Kamer geïnformeerd over de volgende genomen korte termijn maatregelen:
Voor de middellange termijn heb ik daarbij de volgende maatregelen aangekondigd:
In de brief aan uw Kamer heb ik de maatregelen toegelicht.
Klopt het dat niet in alle RJJI’s de wettelijk verplichte 77 uur gemeenschappelijke activiteiten of verblijf in groepen geboden kan worden? Wat vindt u hiervan, zeker ook in het licht van een succesvolle re-integratie van de gevangenen in de maatschappij?
Het klopt dat soms niet aan de wettelijke norm van minimaal 77 uur dagprogramma kan worden voldaan. Dit vind ik uiteraard onwenselijk. Daarom treft DJI bovengenoemde maatregelen om ervoor te zorgen dat de JJI’s zo spoedig mogelijk weer aan hun wettelijke verplichting kunnen gaan voldoen.
Klopt het dat personeelstekorten op dit moment worden opgevangen door inhuurkrachten en mensen van de Dienst Vervoer en Ondersteuning? Zo nee, hoe worden de personeelstekorten dan opgevangen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven hoeveel personeel dat eerst bij ofwel justitiële jeugdinrichting (JJI) Via Het Keerpunt dan wel JJI Het Poortje Juvaid werkte, na de sluiting van deze instellingen is uitgestroomd bij DJI?
Nee. In tegenstelling tot de RJJI, die onder mijn beheer valt, heb ik geen inzicht in het personeelsverloop van particuliere inrichtingen. In reactie op VKC-vragen van 8 september jl. van uw Kamer ben ik hier op ingegaan.5
Wat heeft u de afgelopen jaren gedaan om meer personeel te werven voor specifiek de jeugdgevangenissen? Kunt u uiteenzetten hoeveel fte in de (R)JJI’s en Kleinschalige Voorzieningen (KV) werkzaam en inzetbaar was op 1 januari 2019 en hoeveel fte op dit moment werkzaam en inzetbaar is in de (R)JJI’s en KV’s?
Werving is in een organisatie als DJI een continu proces. In een eerder gezonden brief aan uw kamer van 5 maart jl. gaf ik onder meer aan dat binnen DJI een programma genaamd «nieuw personeel» is gestart, waarbij actief wordt geworven voor nieuw personeel.6 Ook gaf ik aan dat het werving- en selectieproces efficiënter is ingericht, DJI meeloopdagen, stages, en gastcollege’s organiseerde en een speciale recruiter voor Jeugd en Zorg werd ingezet. Verder heb ik u toen geantwoord dat het vinden van goed gekwalificeerd personeel een behoorlijke uitdaging is in de huidige arbeidsmarkt. Dit is helaas ongewijzigd. De krapte op de arbeidsmarkt is groot, en raakt meer sectoren dan de JJI’s alleen. Binnen de sectoren is vaak behoefte aan hetzelfde personeel, wat de uitdaging voor DJI groter maakt. Met de maatregel extra groepsleiders op mbo-niveau te werven, wordt het bereik voor werving vergroot.
Jaar
Bezetting
2019
567
2020
606
2021 (tot op heden)1
596
Exclusief locatie Horsterveen, deze inrichting is in ontwikkeling en wordt gefaseerd in gebruik genomen.
In tegenstelling tot de RJJI heb ik geen inzicht in de bezetting van particuliere inrichtingen, waaronder de KVJJ’s.
Wat gaat u concreet doen om de situatie van jongeren én medewerkers in de RJJI’s te verbeteren?
In het antwoord op vraag 3 en 5 benoem ik maatregelen die moeten bijdragen aan een verbetering voor het personeel en de jongeren. Dit is ook nodig. Veiligheid in een JJI staat voorop.
Met deze maatregelen wil ik bereiken dat DJI een aantrekkelijke werkgever blijft en erin slaagt personeel aan zich te binden én te behouden.
De problemen bij Evergrande |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de problemen bij het Chinese vastgoedbedrijf Evergrande?1
Ja.
Kloppen de berichten dat Evergrande een deadline voor het voldoen van USD 83,5 miljoen aan schuldeisers heeft laten verlopen? Wat betekent het voor Evergrande als het niet snel aan haar verplichtingen kan voldoen?
Ik heb geen redenen om te twijfelen aan de berichtgeving omtrent de gemiste rentebetaling. Vrijdag 22 oktober is bekend geworden dat Evergrande deze specifieke rentebetaling alsnog heeft overgemaakt, wel lopen er momenteel respijtperiodes voor andere rentebetalingen. Indien deze rentebetalingen 30 dagen uitblijven, dan wordt het vastgoedconcern als failliet aangemerkt. Hierna kunnen verschillende juridische geschillen tussen Evergrande en binnen- en buitenlandse schuldeisers starten. Het is nog onduidelijk of het zover zal komen. Er zijn zoals doorgaans in het geval van grote problemen bij bedrijven alternatieve scenario’s denkbaar, waaronder herstructurering van schulden en het afstoten of verkopen van bedrijfsonderdelen en activa. De huidige verwachting van analisten is dat er geen sprake zal zijn van een grote herkapitalisatie of bail-out door de regering, maar dat de overheid via gedecentraliseerde of indirecte maatregelen het bedrijf en de sector zal steunen.
In hoeverre zijn Nederlandse banken, pensioenfondsen en andere financiële instellingen blootgesteld aan Evergrande? Heeft er directe of indirecte financiering plaatsgevonden door Nederlandse instellingen?
Navraag bij DNB wijst uit dat directe uitzettingen van Nederlandse banken (en EU-banken in het algemeen) op Evergrande beperkt zijn. Impact op de financiële stabiliteit kan dus vooral voortkomen uit turbulentie op de financiële markten, indien de onrust escaleert en andere bedrijven en markten geraakt worden. De omvang van directe blootstellingen bij de Nederlandse banken en pensioenfondsen geeft echter geen aanleiding voor directe zorgen met betrekking tot financiële instellingen.
Zoals hierboven beschreven zijn er als gevolg van directe blootstellingen op Evergrande geen gevolgen te verwachten voor de pensioenen in Nederland. Uiteraard bestaat er meer onzekerheid mocht een eventueel omvallen van Evergrande leiden tot omvangrijke repercussies of besmetting binnen de Chinese economie, de rest van Azië of in bijvoorbeeld het bredere internationale financiële systeem. In dat geval is de financiële wereld zo verweven dat een effect op de investeringen en rendementen van pensioenfondsen mogelijk is. Dit kan, zoals alle negatieve effecten op de investeringen en rendementen van pensioenfondsen, in het uiterste geval consequenties hebben voor de dekkingsgraden en de pensioenen.
Wat zijn de verwachte gevolgen van het omvallen van Evergrande voor gepensioneerden en andere indirect betrokkenen?
Zie antwoord vraag 3.
Is er een risicoanalyse beschikbaar van de consequenties van een deconfiture van Evergrande voor de Europese en Nederlandse economie en bent u bereid deze te delen?
De daadwerkelijke impact op de Nederlandse economie is afhankelijk van de ontwikkelingen rondom Evergrande en wat de uiteindelijke impact daarvan is op de Chinese economie.2 Hierover is op dit moment nog veel onzeker en de uiteindelijke impact op de Chinese economie is mede afhankelijk van factoren als de respons van de Chinese autoriteiten en het potentieel dat andere Chinese (vastgoed)bedrijven in de problemen komen.
DNB heeft al wel in 20153 een scenario-analyse uitgevoerd waarin een situatie is gesimuleerd die een indicatie geeft van de impact van een groeivertraging van de Chinese economie op de Nederlandse economie (zie ook vraag 11).
Zoals verder uitgewerkt in de beantwoording van vragen 7 en 11, zou het omvallen van Evergrande potentieel grote gevolgen kunnen hebben voor de financiële stabiliteit en economische groei van China. In dat kader wordt in de Miljoenennota door middel van de schokproef overheidsfinanciën periodiek een overzicht gepresenteerd van verschillende scenario’s voor een mondiale of Europese crisis en de gevolgen hiervan voor de Nederlandse economie en de overheidsfinanciën. In de laatste schokproef van 2020 heeft het CPB de gevolgen van drie scenario’s doorgerekend: een (mondiale) financiële crisis, een Europese schuldencrisis en een mondiale economische crisis. De resultaten van deze schokproef zijn aan de Kamer verstuurd met de Miljoenennota 2020. Het CPB heeft tevens een nadere toelichting van de scenario’s en de methodiek gepubliceerd.4
Ten slotte bleek uit de meest recente stresstest (2021) van de ECB/EBA dat de Nederlandse banken, zelfs in het zwaarste scenario (-3,7% BBP krimp), voldoende kapitaal konden houden om aan de minimale kapitaalseisen e blijven voldoen. Zowel de kapitaalseisen- als kapitaalniveaus zijn in 2021 overigens vele male hoger dan in 2007.
Welke acties onderneemt De Nederlandsche Bank (DNB) op dit moment vanwege zijn functie als waakhond van de financiële stabiliteit om de risico’s met betrekking tot Evergrande voor de Nederlandse economie te beperken?
DNB monitort de situatie op de mondiale financiële markten en de blootstellingen van Nederlandse financiële instellingen op de onder druk staande partijen continu. Zoals hiervoor is toegelicht, is de inschatting momenteel dat de blootstellingen minimaal zijn en dat de directe effecten op de instellingen en de financiële stabiliteit beperkt zijn. Tweede-orde effecten, zoals een trager groeiende Chinese en mondiale economie of turbulentie op financiële markten, zorgen mogelijk wel voor risico’s. Momenteel beperkt besmetting van Evergrande zich echter tot enkele (risicovolle) Chinese vastgoedbedrijven en blijven brede uitstralingseffecten vooralsnog uit.
Wat betekent de mogelijke ondergang van Evergrande voor de Chinese economie?
Hierover bestaat veel onzekerheid. Analisten verwachten dat de Chinese overheid zal ingrijpen om een ordelijk faillissement of een herstart te waarborgen. Daarnaast probeert de Chinese centrale bank via liquiditeitsinjecties stabiliteit op de financiële markten te behouden en daarmee ervoor te zorgen dat de interbancaire condities stabiel blijven.
Een ondergang van Evergrande kan potentieel leiden tot verdere vertraging in de Chinese vastgoedsector, met name in het scenario waar herstructurering en/of een ordelijk faillissement uitblijft. Dit kan op verschillende manieren doorwerken op de economie. Zo kan er een daling in bouwactiviteiten plaatsvinden als gevolg van lagere verkopen van grond en vastgoed en wantrouwen richting de vastgoedsector. Daarnaast kan een vermindering van de inkomsten uit grondverkopen zorgen voor een daling in de lokale begrotingsuitgaven, aangezien inkomsten uit de verkoop van grond ook een belangrijke bron van financiering is voor lokale overheden. Ook kunnen andere partijen, zoals grondstoffen leveranciers die afhankelijk zijn van de bouw, in de problemen komen. Tot slot kunnen dalende huizenprijzen leiden tot een welvaartseffect waardoor de particuliere consumptie afneemt. Al deze effecten kunnen op hun beurt weer gevolgen hebben voor bijv. financiële instellingen en tweede orde effecten genereren. Zie ook het antwoord op vraag 8.
Zijn er aanwijzingen dat er ook bij andere vastgoedbedrijven in China problemen zijn? In hoeverre is er sprake van een systeemrisico indien er meer bedrijven als Evergrande in de problemen geraken?
Enkele Chinese vastgoedbedrijven hebben recent betalingen gemist5 en de prijsvorming in de handel in obligaties van deze bedrijven wordt gekenmerkt door een hoge volatiliteit. Daarnaast kampt de Chinese onroerendgoedsector met hoge schuldposities, wat tot kwetsbaarheden bij andere vastgoedpartijen kan leiden. Internationale financiële instellingen zoals het IMF bepleiten dan ook al een aantal jaren de noodzaak om dergelijke schulden en daarmee gepaard gaande risico’s te beperken. De Centrale bank van China (PBoC) heeft vorig jaar de prudentiële regelgeving aangescherpt omtrent de schuld die vastgoedondernemingen aan mogen gaan (het zogenoemde «red lines for real estate» beleid). Evergrande, het vastgoedbedrijf met de grootste uitstaande schuld, is de eerste partij die de gevolgen van dit beleid ondervindt. Inmiddels zijn ook de Chinese vastgoedconcerns Sinic en Fantasia in financiële problemen gekomen.6
In algemene zin geldt dat spoedige signalering ten aanzien van herstructurering van de schuld van Evergrande en/of ordelijke afwikkeling door de Chinese autoriteiten zou bijdragen aan het vertrouwen in de Chinese vastgoedsector en het Chinese financiële stelsel. Zoals ik ook heb aangegeven in mijn beantwoording op de vragen van de leden Heinen en Brekelmans zouden in geval van een onordentelijk faillissement de risico’s voor de Chinese financiële markten potentieel groot zijn. Aangezien Evergrande ca. usd 300 mld. aan schulden heeft uitstaan bij naar verluidt ca. 130 banken en 120 niet-banken zou een dergelijk scenario ook bredere implicaties hebben voor het Chinese financiële stelsel. Daarbij zijn herzieningen van kredietratings, krappere financieringscondities en vertrouwenseffecten van zowel binnenlandse als buitenlandse beleggers denkbaar, alsook neerwaartse bewegingen van marktwaarderingen bij banken, vastgoedbedrijven en grondstoffen.
In het algemeen is de betrokkenheid van buitenlandse investeerders in de Chinese vastgoedmarkt en het financiële systeem klein. Door deze beperkte financiële blootstelling zullen directe verliezen van buitenlandse bedrijven op Chinese uitzettingen beperkt zijn. De doorwerking van schokken in de Chinese economie loopt waarschijnlijk eerder via handelskanalen. Gezien de prominente rol van de Chinese economie voor de internationale handel, kan een financiële en mogelijk economische dip gevolgen hebben voor de mondiale economie en als zodanig het eurogebied. Daarnaast kunnen indirecte effecten van een vastgoedcrisis en een daaropvolgende economische dip impact hebben op grondstofprijzen. Om deze redenen moeten de ontwikkelingen in China nauwlettend gevolgd worden. Onder meer binnen de FSB werkt Nederland samen met andere landen (waaronder China) om risico’s voor het internationale financiële stelsel te beheersen.
Klopt het dat de vastgoedsector voor 22 procent verantwoordelijk is voor de economische groei in China? In hoeverre acht u dit houdbaar? Wat betekent dit voor de blootstelling van Chinese financiële instellingen aan deze sector?
Met circa. 29% van het Bruto Binnenlands Product is de vastgoedsector een belangrijke pijler van de Chinese economie.7 Beleggingen in de vastgoedsector bedragen 13% van het BBP (versus minder dan 5% in bijvoorbeeld de VS). De huizenbouw groeide met dubbele cijfers de afgelopen twintig jaar. Dit heeft prijzen en schulden opgedreven en ook is de hypotheekschuld toegenomen van 10% van het BBP voor de financiële crisis tot 33% in 2021. Of de Chinese situatie houdbaar is, is een vraag die al langere tijd wordt gesteld en geanalyseerd door onder meer risicocomité»s en denktanks. Relevante indicatoren, zoals private schuld ten opzichte van BBP en divergentie in groeiontwikkeling tussen deze twee, duiden al enige tijd op risico’s. De afgelopen vijftien jaar hebben er desondanks geen neerwaartse schokken plaatsgevonden. In hoeverre de huidige problemen bij vastgoedconcerns daar verandering in gaan brengen is op dit moment nog onduidelijk.
Heeft u voldoende beeld van de economische situatie in China om adequaat te kunnen ingrijpen indien zich systeemrisico’s aldaar ophopen?
Het kabinet volgt de economische situatie in China op de voet, onder andere via het Nederlandse diplomatieke netwerk in China en door het raadplegen van experts zoals DNB. Tevens verrichten diverse internationale organisaties, zoals het IMF, periodiek analyses van de Chinese economie en de belangrijkste financieel-economische risico’s. Onder meer binnen de FSB werkt Nederland samen met andere landen (waaronder China) om risico’s voor het internationale financiële stelsel te beheersen.
Wat zijn de gevolgen van een mogelijke langdurige afkoeling van de Chinese economie voor de Europese economie en de Nederlandse in het bijzonder? In hoeverre kan een structurele daling van de Chinese potentiële groei bijdragen aan lagere economische groei in Nederland?
De afgelopen decennia is de Chinese economie sterk gegroeid. De laatste jaren loopt dit groeitempo geleidelijk terug. De verwachting is dat de Chinese economie de komende jaren verder zal afkoelen als gevolg van een geleidelijke transitie van het huidige groeimodel, dat gebaseerd was op export en investeringen, naar groei die meer gedreven wordt door binnenlandse consumptie, technologie en de dienstensector. De mate waarin de Chinese economie afkoelt en het tempo waarin dit zal plaatsvinden is echter onzeker. Het effect op de eurozone en Nederland hangt af van de mate en snelheid van de groeivertraging, alsmede de mate van onzekerheid die daarmee gepaard gaat. Dit is mede afhankelijk van de respons van de Chinese autoriteiten.
De ECB heeft in 2018 drie scenario’s voor de ontwikkeling van de Chinese economie uitgewerkt en de impact op de eurozone bekeken.8 In alle scenario’s vertraagt de groei van de Chinese economie. Een scenario met een geleidelijke vertraging van de groei is het basisscenario in deze ECB-studie. In een tweede scenario met een snellere groeivertraging in China komt het Chinese BBP na 3 jaar 3,3% lager uit, wat het BBP in de eurozone met 0,3% zou drukken over 3 jaar. De doorwerking op de eurozone in dit scenario loopt vooral via het handelskanaal. Grondstofexporteurs worden zwaarder getroffen door de groeivertraging, maar de lagere grondstofprijzen dempen de terugval in de eurozone. Het derde scenario in de ECB-studie omvat een meer abrupte terugval van de Chinese economie, wat gepaard gaat met krappere financiële condities en hogere risicopremies. In dit scenario is echter niet noodzakelijkerwijs sprake van een langdurige afkoeling van de Chinese economie.
DNB heeft in 2015 tevens een scenario-analyse uitgevoerd waarin een situatie is gesimuleerd die een indicatie geeft van de impact van een groeivertraging van de Chinese economie op specifiek de Nederlandse economie. In dit scenario wordt gerekend met een gemiddeld 3,5%-punt lagere jaarlijkse groei van de binnenlandse vraag in China, wat leidt tot 1%-punt lagere Chinese bbp-groei per jaar. Naast het handelskanaal zijn in dit scenario ook internationale vertrouwenseffecten op financiële markten en toenemende risico’s in opkomende economieën meegenomen. Een hogere risicopremie remt investeringen en een lagere wisselkoers voor opkomende economieën verslechtert de prijsconcurrentiepositie van Nederland. Voor Nederland vertaalt dit zich mede in een lagere groei van de relevante wereldhandel, waardoor de Nederlandse bbp-groei in het eerste en tweede jaar na de schok resp. 0,7%-punt en 0,5%-punt lager uitvalt. De effecten van dit scenario op de Nederlandse economie zijn ogenschijnlijk groot – hoger dan het hierboven genoemde tweede ECB-scenario, waarbij de ECB impact echter een gemiddelde is van 27 lidstaten, veelal met minder open economieën -. Daarbij moet wel de kanttekening geplaatst worden dat de precieze uitwerking van een mogelijke deconfiture van Evergrande, de gevolgen op de Chinese economie en uiteindelijke gevolgen op de Nederlandse economie op het moment van schrijven afhankelijk zijn van vele economische factoren, en dat de omvang van de transmissiekanalen sinds 2015 veranderd kan zijn.
In hoeverre zijn de Europese, en in het bijzonder de Nederlandse, economieën verweven met de Chinese markt? Kunt u een risicoanalyse naar de Kamer sturen met betrekking tot de kwetsbaarheid van Europese financiële markten in relatie tot China?
De Nederlandse economie is een open economie en daardoor sterk verbonden met het buitenland. Hierdoor profiteert Nederland van groei buiten de landsgrenzen, maar heeft het omgekeerd ook last van internationale onzekerheden. Met China heeft Nederland belangrijke banden op het gebied van handel. Zo is China de negende bestemming voor Nederlandse goederen en is China het tweede land van herkomst voor de import van goederen, aldus een studie van het CBS.9 Nederland is voor China een belangrijke toegangspoort naar Europese markten, met name dankzij de Rotterdamse haven.
In het algemeen is de directe betrokkenheid van buitenlandse investeerders in de Chinese vastgoedmarkt en het financiële systeem klein. De totale financiële blootstelling van de rest van de wereld aan de Chinese economie betreft minder dan de helft van het Chinese BBP (ter vergelijking: Nederland heeft verplichtingen naar de rest van de wereld ter grootte van vijf keer het Nederlandse BBP). Een studie van de ECB uit 201810 stelt dat claims van Europese banken op China en Hong Kong ultimo 2016, na correctie voor interbancaire claims, slechts 1,5% van de totale uitzettingen bedroegen. Desondanks kan er sprake zijn van bredere gevolgen van een Chinese groeivertraging voor Europese financiële markten bijvoorbeeld als dit leidt tot een hogere onzekerheid over de mondiale groei.
Diverse instellingen hebben de afgelopen jaren inventarisaties gemaakt van de risico’s van een Chinese groeivertraging en de spillovers hiervan voor Nederland en Europa via het handelskanaal en het financiële kanaal. In het antwoord op vragen 5 en 11 heb ik een beschrijving gegeven van studies van DNB en de ECB die de gevolgen voor de Nederlandse en Europese economie hebben ingeschat op basis van scenario’s. Uit deze studies blijkt dat de spillovers via het financiële kanaal mede afhankelijk zijn van de mate waarin een Chinese groeivertraging gepaard gaat met mondiale vertrouwenseffecten. In het algemeen geldt dat zulke vertrouwenseffecten uitstraling hebben op de waardering van effecten en schuldpapier door verminderde vraag naar deze titels. Deze effecten doen zich vermoedelijk in eerste instantie voor bij Chinese partijen met hoge schuldniveaus, wat zich echter door kan vertalen naar andere opkomende economieën of risicovolle marktsegmenten via een hogere risk premiumvoor het aanhouden of verstrekken van financiering. Daarnaast is het denkbaar dat kredietratings omlaag worden bijgesteld vanwege negatieve financieel-economische prognoses voor bedrijven, wat een verder stuwend effect kan hebben op risk premia.
In hoeverre hebben u, de toezichthouders en Nederlandse financiële instellingen maatregelen getroffen om de risico’s ten aanzien van een afkoelende economie in China te beperken, sinds de waarschuwingen dat Evergrande mogelijk niet aan haar verplichtingen kan voldoen werden afgegeven in augustus?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 6 monitort DNB de situatie op de mondiale financiële markten en de blootstellingen van Nederlandse financiële instellingen op onder druk staande instellingen continu. Momenteel is de inschatting dat de blootstellingen minimaal zijn en dat de directe effecten op de instellingen en de financiële stabiliteit beperkt zijn.
Sinds de financiële crisis van 2008–2009 zijn in Europa en Nederland stappen gezet om de financiële sector weerbaarder te maken, zo is de kapitalisatie van banken bijvoorbeeld sterk verbeterd. Dit heeft de uitgangspositie van deze sector verbeterd en maakt dat zij eventuele impact van crises beter kunnen opvangen.
Het artikel 'Elke maand 1050 euro voor thuisloze jongeren: het werkt' |
|
Hülya Kat (D66) |
|
Dennis Wiersma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Elke maand 1.050 euro voor thuisloze jongeren: het werkt»?1
Ja.
Hoe kijkt u naar dit experiment en de resultaten hiervan?
Het project Bouwdepot van de Stichting Zwerfjongeren Nederland – waar aanvankelijk vijf jongeren aan meededen – had tot hoofddoel te onderzoeken of een Bouwdepot-jaar voor de jongeren tussen de 18 en 21 jaar, die op de een of andere manier «kwetsbaar» zijn, rust en ruimte biedt om een opleiding af te kunnen maken en een duurzame stap op weg naar de juiste schoolkeuze of werk. Het idee is dat deze jongeren hiermee alsnog een kans krijgen op een goede start van een leven van werk en eigen inkomen.
Het project Bouwdepot heeft in de gemeente Eindhoven inmiddels een vervolg gekregen waaraan 30 jongeren gedurende een jaar meedoen. Het door de gemeente Eindhoven gesubsidieerde project beslaat meer terreinen dan alleen een vast maandelijks bedrag aan leefgeld, bijvoorbeeld ook zelfredzaamheid, huisvesting, schuldhulpverlening, zelfontplooiing, etc. Het gaat volgens de gemeente Eindhoven om het «leren leven», waar financiële rust een randvoorwaarde voor is. Ik vind dit een sympathiek project en ik onderschrijf de doelstelling van het project voor zover het gaat om het bieden van ondersteuning aan jongeren.
Hoewel het project volgens de gemeente Eindhoven past binnen de subsidieregels en de reikwijdte van artikel 20 eerste lid van de Grondwet, heb ik tegen de gemeente Eindhoven mijn zorgen geuit over de optredende doorkruising van het rijksinkomensbeleid. Ik hecht veel waarde aan het uitgangspunt dat het bieden van bestaanszekerheid behoort tot de hoofdtaken van de rijksoverheid. Dit uitgangspunt vindt op basis van artikel 20, derde lid van de Grondwet zijn vertaalslag in de Participatiewet die als sluitstuk van onze sociale zekerheid van overheidswege ondersteuning biedt aan mensen die tijdelijk niet (volledig) in de kosten van het levensonderhoud kunnen voorzien. Het voeren van een lokaal inkomensbeleid, zelfs al is dat indirect via subsidiering, is slechts toegestaan, voor zover – in casu – de Participatiewet de gemeente daar ruimte voor biedt. Hieruit leid ik af dat ook indirecte financiële ondersteuning via een derde partij tot een doorkruising van het rijksinkomensbeleid kan leiden. Ik zal daarom de Landsadvocaat inschakelen voor onafhankelijk juridisch advies. Ook met het oog op mogelijke toekomstige casussen, kan dat een belangrijke stap zijn. De gemeente Eindhoven is hiervan op de hoogte. Het is beleidsmatig een interessant project dat nuttige kennis kan opleveren. Alleen in geval van doorkruising van het rijksinkomensbeleid brengt het een risico van precedentwerking met zich mee, namelijk het contra legem uitvoeren van pilots.
Het is mogelijk om de pilot binnen de kaders van de Participatiewet uit te voeren, behoudens het perspectief van bijverdienen boven de bijstandsnorm. Voor jongeren tussen 18 en 21 jaar die niet zelf in hun levensonderhoud kunnen voorzien is de bijstandsnorm in beginsel laag en hoeft niet volledig de noodzakelijke kosten van het bestaan te dekken. De reden voor de jongerennorm is de onderhoudsplicht die ouders jegens hun kinderen van 18 tot 21 jaar hebben. Er kunnen zich echter situaties voordoen waarbij de jongerennorm in de Participatiewet niet afdoende is om in het levensonderhoud te voorzien, bijvoorbeeld omdat er geen ouders in beeld zijn of de ouders onvoldoende draagkrachtig zijn. Gemeenten zijn conform de Participatiewet gehouden om in die situatie aanvullende bijzondere bijstand te verstrekken zodat bestaanszekerheid gegarandeerd is. De toepassing hiervan vergt maatwerk.
Het belang van goede en professionele begeleiding van kwetsbare jongeren – die meestal een zware bagage meedragen – staat voor mij niet ter discussie. Gemeenten hebben op grond van de Participatiewet thans veel beleidsvrijheid om op lokaal niveau het beleid ten aanzien van re-integratie naar eigen inzicht en naar de behoefte van de doelgroep gestalte te geven. Zo kan het college het bieden van ondersteuning en begeleiding (al dan niet via een aanbesteding) integraal onderdeel maken van de bijstandverlening aan kwetsbare jongeren.
Heeft u een overzicht van alle recent afgeronde en lopende experimenten waarbij jongeren ofwel door een vorm van uitkering zonder voorwaarden of een soort basisbaan ondersteund worden?
Ik beschik niet over een actueel overzicht van experimenten waarbij jongeren door een onvoorwaardelijke uitkering of een soort basisbaan ondersteund worden. Ook kan ik het opstellen van een dergelijk overzicht niet toezeggen. Gelet op het vangnetkarakter en het behoud van het maatschappelijke draagvlak zijn aan een uitkering op grond van de Participatiewet voorwaarden voorbonden zoals de vermogenstoets of arbeids- en re-integratieverplichtingen. De Participatiewet kent daarmee geen onvoorwaardelijke uitkering of een basisbaan. Om deze redenen verwacht ik niet dat gemeenten onvoorwaardelijke bijstand of een basisbaan aan jongeren verschaffen.
Wel heb ik uw Kamer op 28 mei 2020 geïnformeerd over de experimenten in het kader van de Participatiewet2. Het ging om experimenten in de gemeenten Groningen, Tilburg, Utrecht, Wageningen, Deventer en Nijmegen. Dat zijn gemeenten die gebruik hebben gemaakt van het experimenteerartikel (artikel 83, eerste lid, van de Participatiewet). Met dit artikel is het voor gemeenten mogelijk gemaakt om door middel van experimenten – een ruimere vrijlating van inkomsten (50% van het inkomen tot maximaal € 199,– per maand gedurende 24 maanden), ontheffing of intensivering van arbeids- en re-integratieverplichtingen – te onderzoeken hoe de Participatiewet doeltreffender uitgevoerd kan worden met betrekking tot arbeidsinschakeling.
In aanvulling hierop kan ik aangeven dat er momenteel een breder traject ter verbetering van de Participatiewet loopt. Mijn voorganger heeft uw Kamer hierover op 4 juni 2021 geïnformeerd.3 In dit traject wordt er gesproken met gemeenten, bijstandsgerechtigden, belangenorganisaties, kennisinstituten en andere stakeholders. De opbrengst van die gesprekken wordt de komende periode verder uitgewerkt tot concrete beleidsinitiatieven.
Zo niet, bent u bereid om een dergelijk overzicht op te stellen en met de Kamer te delen?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze worden de resultaten van dergelijke experimenten betrokken bij de evaluatie van de Participatiewet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van deze alternatieven voor de klassieke bijstand inclusief verplichtingen?
Ik ben voorstander van een bijstand waarbij het voor de hoogte van de bijstandsverlening en de daaraan verbonden verplichtingen niet uitmaakt in welke gemeente een persoon woont. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven behoort het waarborgen van bestaanszekerheid tot een hoofdtaak van het Rijk.
Bij de gedecentraliseerde uitvoering van de Participatiewet kennen gemeenten een grote mate van vrijheid om beleid en uitvoering af te stemmen op de lokale en persoonlijke omstandigheden. Ook genieten gemeenten grote beleidsvrijheid bij het inzetten van re-integratiebudgetten. In die context beschikken gemeenten over een scala aan mogelijkheden om, binnen de kaders van de wet, te onderzoeken hoe zij de Participatiewet effectiever kunnen uitvoeren. Hiervoor is toestemming van SZW niet aan de orde.
Zoals benoemd in het antwoord op vraag 5, bestaat er voor gemeenten de mogelijkheid om gebruik te maken van het experimenteerartikel in de Participatiewet. Gemeenten die op basis van dit artikel zijn aangewezen als experimenteergemeenten kunnen op onderdelen van de Participatiewet afwijken. Dat geldt niet voor gemeenten die niet zijn aangewezen. Zij dienen zich te houden aan de wettelijke kaders. Overigens kunnen jongeren tot 27 jaar op grond van de Participatiewet geen gebruik maken van (re-integratie) instrumenten inkomstenvrijlating en de premie arbeidsinschakeling. Dat brengt met zich mee dat die instrumenten ook niet in het kader van het experimenteerartikel toegepast kunnen worden.
Bent u bereid om gemeenten te ondersteunen bij het ontwikkelen van dergelijke experimenten en pilots en daarbij ook te onderzoeken hoe het Rijk hierbij eventueel financieel kan bijdragen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u van mening dat dergelijke experimenten waar succesvol zouden moeten kunnen worden opgeschaald, zoals bijvoorbeeld bij schuldenproblematiek, gebeurt via het SchuldenLab?
Het is van belang dat nieuwe gemeentelijke aanpakken die binnen wettelijke kaders worden ontwikkeld, goed worden onderzocht om te kijken wat de werkzame elementen zijn. Wanneer aanpakken succesvol blijken, is het vervolgens belangrijk om de goede voorbeelden van gemeenten te verspreiden. Om gemeenten hierbij te helpen, voert ZonMw in opdracht van het Ministerie van SZW en in nauwe samenwerking met Divosa, VNG, UWV en VWS het kennisprogramma Vakkundig aan het Werk uit. Het programma kent ook als doel dat succesvolle aanpakken worden opgeschaald. Daarnaast worden succesvolle instrumenten meegenomen in het bredere traject naar een participatiewet op basis van vertrouwen en menselijke maat.4
Hoe wilt u invulling geven aan de urgentie om iets te doen aan de kwetsbare positie van jongeren zoals beschreven in de begroting van uw ministerie voor het jaar 2022?
Het kabinet spant zich er samen met gemeenten, scholen en andere partners voor in dat elke jongere die dat nodig heeft, passende ondersteuning ontvangt naar vervolgonderwijs of werk. Met de Aanpak Jeugdwerkloosheid wordt ondersteuning geboden aan werkloze jongeren, jongeren die met werkloosheid worden bedreigd en kwetsbare schoolverlaters. Op 6 juli hebben de betrokken partijen hun ambities gebundeld in de landelijke Werkagenda Aanpak Jeugdwerkloosheid en concrete afspraken gemaakt om deze ambities te realiseren. In de Werkagenda erkennen de betrokken partijen ook dat de ondersteuning aan jongeren in een kwetsbare positie een structurele uitdaging is. De aanpak loopt tot en met 2022. Besluitvorming over de structurele implementatie in wet- en regelgeving en beleid met bijbehorende financiering van deze integrale aanpak en van andere maatregelen uit het Interdepartementale Beleidsonderzoek «Jongeren met afstand tot de arbeidsmarkt» is echter aan een volgend kabinet.
Naast aandacht voor opleiding en werk zijn er uiteraard ook jongeren die ondersteuning nodig hebben op andere leefgebieden, bijvoorbeeld op het gebied van schulden, zorg of welzijn. Voor jongeren in een kwetsbare positie (16–27 jaar), waaronder jongeren die uitstromen uit jeugdzorg of jongeren met een beperking, lopen diverse trajecten waaronder het Programma Zorg voor de Jeugd en het Actieprogramma dak- en thuisloze jongeren. Daarnaast heeft het kabinet maatregelen genomen om de negatieve effecten van de coronacrisis voor jongeren te verzachten. Zo heeft het kabinet middels het Jeugdpakket en het Steunpakket voor sociaal en mentaal welzijn en gezonde leefstijl geïnvesteerd in het sociaal en mentaal welzijn van jongeren tot 27 jaar in coronatijd en wordt met het Nationaal Programma Onderwijs (NP Onderwijs) geïnvesteerd in het onderwijs om school- en studievertraging als gevolg van COVID-19 te voorkomen, vertraging te helpen inhalen, het mentaal welzijn van leerlingen en studenten te herstellen en de onderwijskwaliteit duurzaam te verbeteren. In de Kamerbrief Herstel en Perspectief voor de Jeugd van 5 juli jl. is de inzet en de aanpak van het kabinet op (kwetsbare) jongeren beschreven.5
De brief van 24 augustus 2021 (Kamerstuk 27062, nr. 124) inzake alleenstaande minderjarige asielzoekers |
|
Don Ceder (CU) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat u op basis van een bepaalde casus en de uitspraak van de rechtbank in die zaak beleid hebt gemaakt voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen in andere gevallen? Als u dit geen beleid wenst te noemen, wat is dan het verschil tussen beleid en een werkwijze?
In het beleid zijn algemene regels neergelegd ter nadere invulling van de interpretatieruimte van wettelijke bepalingen en de bijbehorende beslisruimte waarbinnen beslissingen op verblijfsaanvragen moeten worden getoetst. De beslispraktijk van de IND heeft echter te maken met een veelheid aan uiteenlopende, complexe vraagstukken, met vaak bijzondere individuele omstandigheden. Een dergelijk vraagstuk deed zich voor bij een individuele zaak waarin de IND in 2019 een dusdanige afwijking van de gebruikelijke gang van zaken constateerde, dat van de IND in redelijkheid niet gevraagd kon worden het gewenste nareisverzoek te honoreren. Vervolgens is de IND, met het oog op rechtsgelijkheid, in enkele vergelijkbare gevallen tot eenzelfde oordeel gekomen, waarmee tot een meer generiek gehanteerde werkwijze werd gekomen. De werkwijze in deze casuïstiek betrof een uitwerking van het begrip «alleenstaande» binnen het nareiskader, zoals dat volgt uit de Gezinsherenigingsrichtlijn. De werkwijze heeft niet de vorm van een beleidsregel aangenomen.
Wat is het verschil tussen beleid en beleidsinformatie?
Het (vreemdelingen)beleid is openbaar en voor iedereen kenbaar. Het betreft algemene regels omtrent de invulling van nationale en internationale wet- en regelgeving. Het nationale vreemdelingenbeleid is opgenomen in de Vreemdelingenwet, het Vreemdelingenbesluit, het Voorschrift Vreemdelingen en de Vreemdelingencirculaire. Het hele (nationale én internationale) beleidsterrein is echter breed en complex en de uitvoering hiervan ook. Medewerkers van de IND die moeten beslissen op verblijfsaanvragen kunnen voor diverse uiteenlopende vraagstukken komen te staan bij het behandelen van een aanvraag. Om deze medewerkers te helpen om beleidsregels en jurisprudentie correct en eenduidig toe te passen en vaste werkprocessen te volgen worden verschillende vormen van informatiemiddelen gebruikt. De IND gebruikt hiervoor werkinstructies die vaak een breder onderwerp toelichten voor medewerkers van de IND en ondersteunend zijn om het beleid op een correcte en eenduidige wijze uit te voeren. Ook gebruikt de IND informatieberichten die vaak meer zien op actuele gebeurtenissen (zoals hoe om te gaan met bepaalde jurisprudentie of een gebeurtenis die recent is voorgevallen) en meer tijdelijk van aard zijn. Deze informatiemiddelen helpen medewerkers van de IND om tijdig en op uniforme wijze in te spelen op actuele ontwikkelingen. De informatieberichten van de IND zijn in principe tijdelijk van aard, omdat het uitgangspunt is dat de informatie (voor zover relevant) opgenomen wordt in de Vreemdelingencirculaire, openbare werkinstructie of procesbeschrijving. Of de informatieberichten komen te vervallen als deze niet meer relevant zijn. Informatieberichten ten aanzien van landgebonden asielbeleid zijn in principe maximaal twee jaar geldig. De IND onderzoekt momenteel of het mogelijk is alle toekomstige informatieberichten standaard openbaar te maken.
Voor welke andere «werksoorten» zijn er nog meer «handvatten» gemaakt? Kunt u een volledig overzicht toesturen van de handvatten die momenteel gebruikt worden? Zo nee, waarom niet?
Nareis is de enige werksoort waarin een document bestaat genaamd «handvatten» dat medewerkers helpt om hun werk op goede wijze uit te voeren. Dit document betreft een bundeling van en aanvulling op bestaande instructies, bedoeld om de uniformiteit van de uitvoering van het beleid te bevorderen en waarborgen. Op 23 november 2017 is uw Kamer door mijn ambtsvoorganger geïnformeerd over het doel om de beslispraktijk van het nareiskader te actualiseren en verder te verbeteren, met het oog op een zorgvuldige en uniforme toepassing van het beoordelingskader in de beslispraktijk1. Om aan dit doel bij te dragen is het betreffende document opgesteld. De IND zal de inhoud van dit document omzetten naar een openbare werkinstructie.
Kunt u de nota «Alleenstaande minderjarige nareis» uit maart van dit jaar met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze nota heb ik met de Kamer gedeeld op 25 oktober 2021.
Kunt u de inventarisatie waartoe u opdracht heeft gegeven en die u 23 augustus jl. ontvangen heeft, met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
De door u gevraagde inventarisatie betreft persoonsgebonden, individuele casuïstiek. Deze inventarisatie kan ik daarom niet met de Kamer delen. Het bijbehorende ambtelijk advies dat mij per nota is toegekomen op 23 augustus jl. heb ik met de Kamer gedeeld op 25 oktober 2021.
Kunt u het informatiebericht waar u naar verwijst met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Het informatiebericht (IB 2021/41) is bijgevoegd2. Het bericht is inmiddels niet meer geldig. Het nu geldende beleid is opgenomen in de Vreemdelingencirculaire3.
Kunt u ook de volgende stukken met de Kamer delen: Zo nee, waarom niet?
De gevraagde documenten heb ik bijgevoegd4. Informatiebericht 2021/98 is inmiddels niet meer geldig. Zoals bij het antwoord op vraag 2 aangegeven onderzoekt de IND of het mogelijk is alle toekomstige informatieberichten standaard openbaar te maken.
Het eerste document waar u naar vraagt betreft een werkinstructie. De geldige werkinstructies van de IND zijn in principe openbaar en vindbaar op de website van de IND.5
Het bericht 'Ziekenhuis OZG door deal met PowerField in de armen van commercie geduwd en het unieke Oldambtster landschap wordt vermarkt: 'Onoorbaar en amoreel'' |
|
Maarten Hijink (SP), Renske Leijten (SP) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Deelt u de angst dat na de zorg ook het landschap vermarkt wordt?1 Waarom wel/niet?
Het kabinet deelt deze zorg niet. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn alleen mogelijk binnen het kader van wetten en ruimtelijk beleid. In alle gevallen dient rekening gehouden te worden met het ruimtelijk beleid van de verschillende overheidslagen en regelgeving. Voor wat betreft het realiseren van duurzame energie is in het kader van het Klimaatakkoord afgesproken dat dit wordt overgelaten aan decentrale overheden (provincies, gemeenten en waterschappen). Dat betekent dat zij ruimtelijke kaders formuleren voor het realiseren van duurzame energie. Voor wat betreft zonne-energie is aan de regio’s de voorkeursvolgorde zonne-energie meegegeven voor het maken van ruimtelijke afwegingen. Dat betekent dat bij het maken van de afweging in eerste instantie gekeken wordt naar mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik zoals zon op dak, om daarmee landbouwgronden of natuurgebieden zoveel mogelijk te ontzien.
Waarom heeft de directie van het Ommelander Ziekenhuis Groningen (OZG) besloten tot een deal met Powerfield?
Naar aanleiding van het artikel en deze Kamervragen is contact opgenomen met OZG en PowerField om meer informatie over het betreffende plan te verkrijgen. Het ziekenhuis laat weten door projectontwikkelaar PowerField benaderd te zijn om de ontvangende partij te zijn van een schenking ter waarde van € 20 miljoen indien het zonnepark daadwerkelijk wordt gerealiseerd. Het ziekenhuis investeert zelf niet in het zonneproject. PowerField geeft aan dit aanbod te hebben gedaan om invulling te geven aan de verplichting om opbrengsten van zonneparken deels terug te laten stromen naar de omgeving. De schenking wordt alleen gedaan als het zonnepark daadwerkelijk tot stand komt. Er zou geen sprake zijn van een al uitgewerkte juridische «deal».
Het ziekenhuis heeft tevens laten weten niet afhankelijk te zijn van deze schenking en niet failliet te gaan als het zonnepark niet doorgaat. Wel zou de financiële bijdrage volgens het ziekenhuis van grote betekenis kunnen zijn voor het meerjarenplan «Ommelander op koers» dat medio 2020 in uitvoering is genomen om de duurzame financiële toekomst van het ziekenhuis zeker te stellen.
Overigens wijs ik erop dat er geen sprake is van een wettelijke verplichting om opbrengsten terug te laten stromen naar de omgeving. Wel is er in het Klimaatakkoord een algemeen streven voor 2030 vastgelegd van 50% lokaal eigendom bij projecten voor hernieuwbare elektriciteit op land. Zie ook het antwoord op vraag 7 en 8.
Deelt u de mening dat het bizar is dat de zorg afhankelijk is van dergelijke deals? Kunt u uw antwoord toelichten?
De suggestie dat de zorg afhankelijk zou zijn van «deals» wijs ik van de hand. Het kabinetsbeleid met betrekking tot zorgaanbieders in financiële problemen is uiteengezet in de Kamerbrief «Doorontwikkeling beleid rond zorgaanbieders in financiële problemen» van 11 oktober 20192. Dit beleid is gericht op continuïteit van zorg voor patiënten en cliënten. Zorgaanbieders zijn zelf verantwoordelijk voor hun financiële bedrijfsvoering. Zorgverzekeraars hebben zorgplicht. Als een aanbieder financiële problemen heeft moet hij in gesprek gaan met de zorgverzekeraars en andere betrokkenen, zoals financiers, om een passende oplossing zoeken.
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 2, heeft het OZG laten weten niet afhankelijk te zijn van deze schenking en niet failliet te gaan als het zonnepark er niet komt. Wel vinden er gesprekken plaats tussen het OZG en de zorgverzekeraars over het toekomstbestendig maken van de bedrijfsvoering van het ziekenhuis. Uw Kamer is hier eerder over geïnformeerd3. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), die toezicht houdt op de zorgplicht van zorgverzekeraars, geeft desgevraagd aan dat deze gesprekken constructief verlopen.
Is er zorggeld gemoeid met deze deal? Zo ja, hoeveel en is dit toegestaan?
Het OZG heeft desgevraagd laten weten dat dit niet het geval is.
Op welke manier profiteert het OZG van deze deal?
Indien PowerField toestemming krijgt om het betreffende zonnepark te bouwen, ontvangt het OZG een financiële bijdrage van € 20 miljoen. Volgens het ziekenhuis zou deze bijdrage van grote betekenis kunnen zijn voor het meerjarenplan «Ommelander op koers» dat medio 2020 in uitvoering is genomen om de duurzame financiële toekomst van het ziekenhuis zeker te stellen.
Op welke manier profiteert Powerfield van deze deal?
PowerField heeft desgevraagd laten weten dat het realiseren van dit park hen in staat zal stellen een grootschalig zonnepark te exploiteren en het rendement daarvan te genieten. Overigens betekent dit schenkingsvoorstel nog niet dat het park daadwerkelijk gerealiseerd zal worden. Daarvoor is onder meer ruimtelijke
medewerking nodig is van lokaal bevoegd gezag, dat daarbij primair een ruimtelijke afweging zal maken, zoals vereist vanuit de Wet ruimte ordening (Wro).
Op welke manier profiteert de omgeving van deze deal?
Het kabinet hecht eraan dat omwonenden tijdig en volledig worden betrokken bij ruimtelijke besluitvorming in hun omgeving. Afspraken waarbij ook iets teruggedaan wordt voor de omgeving kunnen het resultaat zijn van een dergelijk proces. In het Klimaatakkoord is afgesproken dat voor grootschalige opwekking van hernieuwbare elektriciteit op land gestreefd wordt naar 50% eigendom van de lokale omgeving. Het lijkt erop dat in dit geval voor een andere aanpak is gekozen, waarbij omwonenden in mindere mate zijn betrokken.
Desgevraagd laat PowerField weten dat zij oriënterende gesprekken hebben gevoerd met verschillende stakeholders maar dat er wat hun betreft eerst ruimte zou moeten komen in het ruimtelijk beleid m.b.t. zon- en windparken van de gemeente Oldambt om een dergelijk initiatief verder uit te werken. Dat zou PowerField vervolgens als initiatiefnemer in staat stellen een maatwerkmethode toe te passen waarbij de omgeving betrokken wordt voor het vinden van draagvlak en participatie. Volgens PowerField kan de uitwerking pas plaatsvinden na vaststelling van het beleid. In dat geval was het qua proces echter logisch geweest dat ook het idee voor een dergelijke schenking pas in beeld zou komen na vaststellen van het beleid. Waarbij de eventuele aanpassing van dit beleid net als de eventuele schenking een resultaat zouden zijn van proces met omwonenden.
Op welke manier is de omgeving betrokken bij de totstandkoming van deze deal?
Zie antwoord vraag 7.
Vindt u dat «(...) het plaatsen van een kassa bij het landschap en daarmee de ruimte te gebruiken als «melkkoe» (...) onoorbaar en amoreel [is]»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangegeven zijn er wettelijke en beleidskaders waaraan ruimtelijke ontwikkelingen gebonden zijn. Als gevolg hiervan dient er in alle gevallen een publieke belangenafweging te worden gemaakt door lokaal bevoegd gezag. Dit biedt voldoende waarborgen om te voorkomen dat de ruimte als «melkkoe» wordt ingezet. Specifiek voor zon-PV (fotovoltaïsche zonnepanelen) wijst het kabinet hierbij ook op de voorkeursvolgorde voor zon-PV in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) waarmee gemeenten extra handvatten hebben voor het maken van belangenafwegingen met het oog op behoud van ruimtelijke kwaliteit.
Zie verder ook het antwoord op vraag 3
Wat gaat u doen om het publieke belang van zowel de zorg als het landschap te dienen?
Zie antwoord vraag 9.
De berichten ‘Primark wil af van vervuilende wegwerpmode’ en ‘Een betere wereld? Primark maakt er geen haast mee’ |
|
Kiki Hagen (D66) |
|
Steven van Weyenberg (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat het internationale bedrijf Primark af wil van vervuilende wegwerpmode? Hoe oordeelt u over de voorgenomen stappen?1 2
Ik heb kennisgenomen van de aankondiging dat Primark af wil van de vervuilende wegwerpmode en ik juich het toe dat het bedrijf stappen zet om dichter bij een circulaire textielketen te komen.
Hoe classificeert u wegwerpmode en aan welke voorwaarden moet kleding voldoen om niet onder de classificatie wegwerpmode te vallen?
In 2020 is in opdracht van IenW onderzoek3 gedaan naar het zogenaamde fast fashion-fenomeen, dat zich kenmerkt door een hoge mate van kledingconsumptie, en snelle afdanking, oftewel «wegwerpkleding». De conclusie van dit onderzoek was dat het ingewikkeld is om tot een eenduidige definitie van fast fashion te komen, omdat zowel bij goedkope als dure kleding als bij verschillende typen kleding bepaalde kenmerken van fast fashion te zien zijn.
Wel heeft het fenomeen fast fashion bepaalde kenmerken en kleding zonder deze kenmerken zal dus niet onder de classificatie wegwerpmode vallen. De fast fashion kenmerken zijn als volgt: kleding wordt zo kostenefficiënt mogelijk geproduceerd, er is een hoge omloopsnelheid (er zijn meerdere modetrends per seizoen), productie vindt plaats in lagelonenlanden en er is vaak sprake van milieuonvriendelijke productie. De onderzoekers stellen dat het «systeem» (kledingbranches en verdienmodellen van bedrijven) dit gedrag en deze cultuur faciliteert en versterkt. Zo ontstaat er een steeds groter groeiende druk op de kostprijs, de kwaliteit en de keten.
Hoe oordeelt u over het feit dat pas in 2030 alle werknemers in de toeleveringsketen van Primark een leefbaar loon ontvangen? Welke rol heeft Nederland in het zorgen dat binnen zo’n keten werknemers een leefbaar loon ontvangen?
Ik vind het positief dat Primark openlijk het streven uit om in 2030 leefbare lonen te realiseren in de gehele toeleveringsketen. De ervaring van bijvoorbeeld Nederlandse bedrijven in het Convenant Duurzame Kleding en Textiel (CKT) wijst uit dat het realiseren van leefbare lonen een complexe en langdurige aangelegenheid is. Het kost bijvoorbeeld tijd om de kloof tussen bestaande en leefbare lonen in kaart te brengen, om veranderingen in inkooppraktijken door te voeren en om producerende fabrieken te ondersteunen bij de veranderingen die daar – veelal in lage- en middeninkomenslanden – nodig zijn. Het is van belang dat Primark heldere, concrete doelen stelt voor de tussenstappen die nodig zijn om in 2030 leefbare lonen te realiseren. Dat ontbreekt nu nog. Daarnaast is het van belang dat Primark de voortgang monitort en daar transparant over communiceert, zodat de voortgang extern verifieerbaar is.
Nederland werkt op verschillende manieren aan het realiseren van leefbare lonen voor werknemers in internationale waardeketens en aan randvoorwaarden die daarvoor nodig zijn, zoals sociale dialoog, veranderen van inkooppraktijken, verhogen van arbeidsproductiviteit, en verbeterd beleid en regelgeving (zowel internationaal als in productielanden). Daartoe werkt Nederland in multi-stakeholderverband samen met bedrijven, zoals bijvoorbeeld in het CKT. Uitvoeringspartners zoals IDH en RVO werken in projecten met bedrijven om tot een leefbaar loon te komen en Nederland werkt met vakbonden aan versterking van de sociale dialoog. Nederland financiert een project van de ILO waarbij het een aantal landen (waaronder India en Ethiopië) adviseert en technische assistentie verleent om de behoeften van arbeiders te kwantificeren door middel van benchmarks en te integreren in de methodiek waarmee lonen worden vastgesteld. Tot slot agendeert Nederland leefbaar loon bij internationale organisaties zoals de EU en de ILO en bij overheden in productielanden om tot verbeterd beleid en regelgeving te komen.
Hoe passen de toezeggingen van Primark binnen de doelstellingen rondom circulaire economie en het beleidsprogramma circulair textiel 2020–2025? En op welke manier gaan de doelstellingen in het beleidsprogramma verder dan de genoemde toezeggingen?
Het Rijk streeft naar een oplopend aandeel gerecycled of duurzaam materiaal in op de Nederlandse markt gebrachte textielproducten. Dit moet in 2030 vijftig procent zijn. Ook streeft het Rijk naar een oplopend aandeel van ingezameld textiel dat wordt hergebruikt en gerecycled. Ook hier is het doel vijfitg procent in 2030. Primark heeft op deze gebieden geen doelen gesteld. Wel heeft Primark aangegeven dat al hun kleding in 2027 te recyclen moet zijn en dat hun kleding langer meegaat (dertig in plaats van vijf wasbeurten). Deze doelen van Primark zouden kunnen leiden tot meer en/of kwalitatief beter aanbod van ingezameld textiel en recyclaat voor nieuwe producten, en kunnen dus bijdragen aan het behalen van de doelstellingen van het beleidsprogramma circulair textiel. En dat is hard nodig, want de Vereniging Herwinning Textiel constateert dat de kwaliteit van ingezameld textiel onder druk staat door de opkomst van fast fashion.
Het kabinet streeft naar een halvering van de ecologische voetafdruk (uitstoot, watergebruik, chemicaliën en microplastics) van de textielketen in 2035. Primark wil in 2030 de CO2-voetafdruk halveren. De doelstelling van Primark heeft dus een ambitieuzere tijdlijn en kan daarmee een bijdrage leveren aan deze doelstelling uit het beleidsprogramma circulair textiel, maar richt zich enkel op één vorm van uitstoot (CO2).
Kunt u aangeven welke stappen naar aanleiding van het beleidsprogramma circulair textiel 2020–2025 zijn gezet? Zijn er gesprekken gevoerd met de sector? Welke stappen overweegt u om verder gestalte te geven aan het beleidsprogramma circulair textiel?
In april 2020 is het beleidsprogramma circulair textiel 2020–20254 uitgebracht. Dit programma is in samenspraak met de sector opgesteld en er is periodiek overleg met de partijen uit de textielsector om de voortgang van het circulaire textielbeleid te bespreken en de maatregelen verder uit te werken. In mei 2021 is een voortgangsrapportage opgesteld en aan uw Kamer gezonden5; uw Kamer zal zoals toegezegd jaarlijks worden geïnformeerd over de voortgang. Belangrijke stappen die zijn gezet sinds het uitbrengen van het beleidsprogramma zijn de contouren van de UPV voor textiel, het starten met het monitoren van de beleidsdoelstellingen, het sluiten van de Denim Deal en het lanceren van een campagne gericht op consumenten. De UPV wordt momenteel uitgewerkt in een AMvB en zal dit najaar in internetconsultatie gaan. Er komt een Europese textielstrategie, waarop Nederland inbreng heeft geleverd.
Hoe passen de genoemde plannen binnen het voornemen om voor textiel een uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV) in te voeren, wat betekent dat de producent (degene die het product op de Nederlandse markt brengt) verantwoordelijk wordt gemaakt voor zijn product gedurende de hele levenscyclus van het product, inclusief de afdankfase?
In de algemene maatregel van bestuur waarmee de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV) voor textiel wordt ingevoerd, zijn doelen voor hergebruik- en recycling opgenomen. Het kabinet streeft ernaar dat de UPV voor textiel per 2023 gaat gelden. De UPV heeft betrekking op alle producenten en importeurs van textiel in Nederland, en dus ook op Primark.
Op welke manier worden andere grote internationale kledingfabrikanten die in Nederland afzet hebben, gestimuleerd om stappen te zetten richting een circulaire textielketen?
De UPV gaat gelden voor alle producenten en importeurs die textiel op de Nederlandse markt brengen. Daarnaast zijn er partijen die uit eigen beweging stappen zetten richting een circulaire textielketen zoals bijvoorbeeld is gebeurd in de Denim Deal. Daarnaast zet het kabinet in op Europese regelgeving.
Hoe staan de genoemde stappen in verhouding tot stappen die het Nederlandse midden- en klein bedrijf (mkb) maakt richting een circulaire textielketen?
Het mkb is geen homogene groep. Binnen het mkb zijn er koplopers die hun hele keten transparant maken en duurzaamheid en circulariteit als unique selling point nemen en zich daarmee onderscheiden van de mainstream bedrijven. Zij kunnen vaak sneller schakelen dan grote bedrijven en gaan verder dan regelgeving vereist. Ook zien we dat het mkb in bedrijfskleding vaak hoge kwaliteit levert, de retourlogistiek op orde heeft en een transparantere keten heeft. Maar er zijn ook middenmoters en achterblijvers die meer zullen moeten doen om aan komende regelgeving te voldoen.
Bent u het eens dat het zeer positief is dat het betreffende bedrijf stappen wil ondernemen in het verduurzamen van hun keten, maar dat dit nog niet voldoende is om tot een circulaire keten te komen? Zo ja, wat zijn de benodigde vervolgstappen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het zeer positief dat Primark wil verduurzamen en circulair wil worden. Daarbij zou het wel goed zijn als het bedrijf concrete, meetbare doelen stelt en transparant over de voortgang en resultaten communiceert. Ook omvat circulariteit veel aspecten die nog niet allen in de bekendgemaakte doelen van Primark zijn opgenomen. Denk aan ontwerp voor langdurig gebruik, recycling of hergebruik, de toepassing van gerecycled en duurzaam materiaal, de ecologische voetafdruk van de toeleveringsketen, inzameling, recycling en hergebruik, goede arbeidsomstandigheden en transparantie in de keten. Het kabinet is in gesprek met partijen uit de keten om gezamenlijk stappen te zetten op al deze aspecten en moedigt bedrijven ook aan zelf doelen te stellen.
Bent u bekend met het bericht 'Stef Blok kan niet zomaar tekenen voor 15 jaar nieuwe gaswinning in de Waddenzee»?1
Ja.
Bent u bereid om de eigen bestaande juridische analyse (en achterliggende onderzoeken voor zover van toepassing) met de Kamer te delen, waarover u tijdens het commissiedebat Mijnbouw/Groningen van 15 september 2021 zei dat deze geen ruimte gaf om de vergunningsaanvraag van de Nederlandse Aardolie Maatschappij af te wijzen op grond van bestaande wet- en regelgeving? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om deze juridische analyse voor 1 oktober met de Kamer te delen, de dag voor het einde van de wettelijke termijn voor het indienen van zienswijzen op het ontwerpbesluit?
Ja, deze juridische analyse heb ik met uw Kamer gedeeld in mijn brief met betrekking tot de vergunningverlening gaswinning Ternaard van 27 september 2021 (Kamerstuk 33 529, nr. 903).
Verwacht u, op grond van de interne analyse van uw het ministerie, dat hetzelfde beeld van toepasbare wet- en regelgeving naar voren komt uit het onafhankelijk onderzoek dat de Kamer nu laat uitvoeren als uit de interne analyse? Zo ja,waarom? Zo nee, waarom niet?
In het Tweeminutendebat Mijnbouw/Groningen van 29 september 2021 heb ik aangegeven dat de definitieve besluitvorming over de gaswinning onder de Waddenzee vanuit Ternaard niet eerder is voorzien dan in maart 2022. Deze termijn biedt ruimte om invulling te geven aan de motie Boucke c.s. (Kamerstuk 33 529, nr. 887) waarin wordt verzocht om geen onomkeerbare stappen te zetten omtrent de gaswinning onder de Waddenzee voordat het in opdracht van de Kamer gevraagde onafhankelijk juridisch advies gereed is en door de Kamer is besproken. Voorafgaand aan het debat met uw Kamer zal ik, mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), mijn appreciatie van dit juridische advies per brief met u delen.
Het is uiteindelijk de rechter die in een concreet geval uitspraak doet of mijn toepassing en interpretatie van de Mijnbouwwet wel of niet juist is. Hetzelfde geldt voor de vergunningverlening op basis van de Wet natuurbescherming waarvoor de Minister van LNV bevoegd gezag is.
De Nederlandse aanwezigheid op een agrobeurs in Iran |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
de Th. Bruijn |
|
![]() |
Klopt het dat Nederland met een eigen standplaats officieel aanwezig is op de Iraanse agrobeurs die momenteel (van 22 tot 25 september) plaatsvindt in Teheran?1 2
Ja.
Waarom levert Nederland deze bijdrage terwijl er fysiek geen Nederlandse bedrijven op de beurs aanwezig zijn en de agrarische handel tussen beide landen minimaal is?3
Deelname aan handelsbeurzen maakt onderdeel uit van de reguliere handelsbevordering van Nederland met landen wereldwijd. Juist wanneer vertegenwoordigers van Nederlandse bedrijven niet kunnen reizen als gevolg van reisrestricties vanwege COVID-19 is presentie vanuit de Nederlandse vertegenwoordigingen van belang om de economische belangen van Nederland te behartigen. De Nederlandse export naar Iran bedroeg in 2020 348 miljoen euro, waarvan een belangrijk onderdeel gerelateerd is aan de landbouw (CBS).
Wie heeft de Nederlandse ambassade in Teheran opdracht gegeven om de Nederlandse deelname te organiseren en waarom? Welke kosten zijn ermee gemoeid?
De vraag in Iran naar agrarische teeltmaterialen, kennis, technologie en machines biedt kansen voor het Nederlandse agrobedrijfsleven. Daarnaast kan Nederlandse landbouwtechnologie bijdragen aan het versterken van de voedselzekerheid, aan het terugdringen van waterverspilling en daarmee gepaard gaande watertekorten en aan het mitigeren van de effecten van klimaatverandering. Samenwerking op deze onderwerpen, inclusief via deelname aan handelsbeurzen, maakt onderdeel uit van het Nederlandse beleid van kritisch engagement met Iran. Daarbinnen engageert Nederland met Iran op belangrijke onderwerpen zoals handel, klimaat en veiligheid, waarbij moeilijke kwesties niet uit de weg worden gegaan.
Binnen het geldende beleidskader en met gebruikmaking van hun budget voor handelsbevordering besluiten posten over deelname aan handelsbeurzen. De totale kosten voor deelname aan deze beurs in Iran, inclusief kosten voor de stand en promotiemateriaal, bedroegen 15.000 euro.
Waarom exporteert Nederland landbouwkennis naar Iran, terwijl Iran zelf vooral bedreven is in het exporteren en financieren van islamitische terreur?4
Zie antwoord vraag 3.
Is het niet opmerkelijk dat Nederlandse ambassademedewerkers rondlopen op een beurs in een land dat vanwege het coronavirus in het reisadvies wordt bestempeld als een «zeerhoogrisicogebied»? Zo nee, waarom niet?5
Het reisadvies is bedoeld voor reizen vanuit Nederland naar Iran. De aanwezige ambassademedewerkers wonen in Iran, en de beurs vond plaats binnen de door de lokale autoriteiten opgelegde beperkingen ter bestrijding van het COVID-19-virus. De ambassademedewerkers hebben alle noodzakelijke veiligheidsmaatregelen in acht genomen. Mondkapjes waren verplicht op de beurs, en bij de ingang werd van iedereen de temperatuur opgenomen.
Bent u bereid een stokje te steken voor vergelijkbare initiatieven van de Nederlandse ambassade in Teheran die niet of nauwelijks in het Nederlands belang zijn en het Iraanse regime van massamoordenaar Ibrahim Raisi slechts legitimeren?
Zie het antwoord op vragen 3 en 4.
Het niet opnemen van het rotavaccin in het rijksvaccinatieprogramma ondanks het positieve advies van de Gezondheidsraad |
|
Attje Kuiken (PvdA), Jeanet van der Laan (D66) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() ![]() |
Hoe beoordeelt u het bericht dat kinderartsen verbaasd zijn over het besluit om het rotavaccin nog niet op te nemen in het Rijksvaccinatieprogramma (RVP)?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht.
Hoe reflecteert u op de berichtgeving dat zowel het RIVM, als de GGD, als de jeugdartsen als ook de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde er allen vanuit gingen dat al dit jaar het rotavaccin zou worden opgenomen in het RVP?2
Ik heb in 2018 uw Kamer geïnformeerd over het besluit om kinderen in risicogroepen te vaccineren tegen het rotavirus.3 Terwijl de implementatie hiervan werd voorbereid, kwamen nieuwe resultaten binnen van een wetenschappelijke studie in 13 Nederlandse ziekenhuizen naar het effect van rotavirusvaccinatie in risicogroepen. De vaccineffectiviteit in de risicogroepen bleek veel lager dan verwacht: het vaccin beschermde deze kinderen tijdens hun eerste levensjaren niet tegen (ernstige) rotavirusinfecties. Daarom heb ik in 2020 de voorbereiding voor de uitvoering stopgezet en opnieuw advies gevraagd aan de Gezondheidsraad.4 Het advies rondom rotavirusvaccinatie heb ik u 1 juli jl. toegestuurd gevolgd door mijn reactie daarop in de brief van 20 september jl. 5 Opname van het rotavirusvaccin in het Rijkvaccinatieprogramma is derhalve in 2021 niet meer aan de orde geweest, gelet op de tijd, die nodig is besluitvorming, implementatie en uitvoering, en zo is dit ook nooit besproken met de in de vraag genoemde partijen.
Kunt u nader toelichten waarom er er ondanks het positieve advies van de Gezondheidsraad voor heeft gekozen het rotavaccin nog niet op te nemen in het Rijksvaccinatieprogramma (RVP)? Kunt u daarbij toelichten waarom deze beslissing volgens u niet door een demissionair kabinet dient te worden genomen en waarom dit afwijkt van de door u eerder gedane toezegging direct een besluit te nemen als het advies van de Gezondheidsraad binnen zou zijn?3
In mijn brief van 20 september jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd dat ik positief sta tegenover het advies van de Gezondheidsraad, maar dat het aan het volgend kabinet is om naar aanleiding van dit advies een definitief besluit te nemen. Voordat er een besluit kan worden genomen over nieuw beleid, moet daarvoor dekking worden gevonden op de begroting. Bij de voorjaarsbesluitvorming kan pas een definitief besluit genomen worden.
Deze te nemen beleidsbeslissing bouwt voort op eerder genomen beslissingen. In 2018 heb ik in navolging van het advies van de Gezondheidsraad7 besloten om in ieder geval kinderen uit risicogroepen te vaccineren tegen rotavirus, om zo de meest kwetsbare groep te beschermen. Daarbij heb ik aangegeven na twee tot drie jaar de mogelijkheid te verkennen om over te gaan op algehele vaccinatie.8 In mei 2020 is de implementatie van de rotavirus vaccinatie echter opgeschort vanwege de COVID-pandemie en naar aanleiding van de tegenvallende resultaten van een pilot-studie in Nederlandse ziekenhuizen. Daarom heb ik opnieuw advies gevraagd aan de Gezondheidsraad.9
In het kader van de verdere voorbereiding van deze vaccinatie zal ik onderzoeken hoe deze kosteneffectief kan worden gerealiseerd en hoe deze kan worden geïmplementeerd, onder andere door het laten opstellen van een implementatieplan door het RIVM.
Waarom is het rotavaccin wel in vele andere landen binnen Europa onderdeel van het vaccinatieprogramma? Welke afwegingen hanteren deze landen, zoals Duitsland en België, op het gebied van kosteneffectiviteit?
De afzonderlijke Europese landen beslissen zelf welke vaccins deel uitmaken van hun nationale vaccinatieprogramma en door hun nationale gezondheidsstelsel worden vergoed. Hierbij houden zij rekening met lokale omstandigheden, zoals de mate van verspreiding van de ziekte en economische factoren.
Of vaccinatie in een bepaald land kosteneffectief is of niet, is sterk afhankelijk van de manier waarop het zorgstelsel en het vaccinatieprogramma is ingericht. Daarom heeft de Gezondheidsraad in zijn analyse van kosteneffectiviteit zich beperkt tot Nederlandse studies.10 11
Er is geen formele grens voor wat een vaccinatie mag kosten. Vaak wordt voor preventieve interventies een Incremental Cost Effective Ratio (ICER) van 20.000 euro per QALY (quality-adjusted life year, een gewonnen levensjaar in goede gezondheid) als referentiewaarde aangehouden. Kost een interventie in verhouding tot de huidige situatie meer, dan wordt de interventie als niet kosteneffectief beschouwd. Dit wil nog niet zeggen dat een interventie niet aangeboden kan worden, maar dit aspect weegt wel mee in de besluitvorming. De Gezondheidsraad merkt op dat prijzen bij de aanbesteding voor een vaccinatieprogramma fors kunnen dalen ten opzichte van de vraagprijs.12
Klopt het dat de gevolgen van het uitstellen van opname van dit vaccin in het RVP kan leiden tot jaarlijks 3600 ziekenhuisopnames en vijf tot zeven overlijdens van jonge kinderen? Is deze druk op de kinderziekenhuizen en de kinder-IC’s meegenomen in uw afweging het rotavaccin, ook in het licht van de coronapandemie, wel of niet op te nemen in het RVP?
De Gezondheidsraad schrijft in zijn advies dat er in de jaren 2006 tot en met 2013 tussen de 3.500 en 6.500 (gemiddeld 4.600) kinderen jonger dan vijf jaar wegens een infectie met rotavirus werden opgenomen in het ziekenhuis, in de jaren 2014 tot en met 2019 lag het aantal opnames tussen de 2.500 en 4.500 (gemiddeld 3.600). In zeldzame gevallen lijdt dit tot sterfte: jaarlijks overlijden vijf tot zeven kinderen per jaar aan de gevolgen van een ernstige rotavirusinfectie.
In 2020 was het aantal meldingen van rotavirusinfecties en het aantal ziekenhuisopnames als gevolg van rotavirus weliswaar laag, maar dat lag waarschijnlijk aan het lagere risico op besmetting als gevolg van de coronamaatregelen. De commissie verwacht dat na het opheffen van de maatregelen het aantal besmettingen met rotavirus weer zal oplopen tot het oude niveau. Als alle kinderen gevaccineerd worden zal het aantal ernstige darminfecties door rotavirus sterk worden verminderd en kunnen 1.930 tot 3.389 ziekenhuisopnames per jaar worden voorkomen.13 14
Voor het ontlasten van de zorg vanwege de coronacrisis zal rotavirusvaccinatie niet een grote winst opleveren. De ziekenhuisopnamen door COVID-19 zijn maar voor een klein deel op de kinderafdeling: 2% van de totale opnamen is in de leeftijdsgroep onder de 10 jaar. De aantallen kinderopnamen voor rotavirus zijn normaal gesproken gemiddeld 150–250 per maand (opnameduur enkele dagen, dus een bezetting van 10–25 bedden, seizoenafhankelijk). In de huidige situatie zijn de aantallen kinderopnamen voor rotavirus waarschijnlijk lager door corona-gerelateerde maatregelen (zoals handen wassen, afstand bewaren). Dit wordt ook gezien in de laboratoriumsurveillance, waar gewoonlijk meer dan 1000 positieve laboratoriumdetecties voor rotavirus worden gemeld per jaar (met uitzondering van laag-endemische jaren 2014 en 2016, met respectievelijk 607 en 679 detecties), werden in 2020 maar 349 detecties gemeld.15
Hoeveel euro netto zorgkosten wordt er jaarlijks uitgegeven ten gevolge van het rotavirus? Zijn hier schattingen over gedaan, onder andere naar aanleiding van de RoHo studie die ook reeds in het Gezondheidsraadadvies van 2017 wordt benoemd?
Een schatting van de zorgkosten ten gevolge van rotavirus in Nederland is gegeven in de kosteneffectiviteitsstudie waar het advies van de Gezondheidsraad naar refereert.16
Zonder vaccinatie leidt rotavirus bij kinderen tot acute darminfecties, waarvoor een deel naar de huisarts gaat, en voor 3.000–4.000 per jaar ziekenhuisopname nodig is (zie antwoord vraag 5). De kosten, die hieraan zijn verbonden, werden in deze studie geschat op € 9 miljoen per jaar, inclusief maatschappelijke kosten (zoals werkverzuim van ouders/verzorgers).
Wat is volgens u het totaal benodigde bedrag dat nodig is om het rotavaccin op te nemen voor alle kinderen in het vaccinatieprogramma van Nederland? Klopt het dat het bij jaarlijks 170.000 pasgeborenen en 50 tot 75 euro per vaccin, het gaat om ongeveer 8,5 tot 12,8 miljoen euro per jaar?
Nee, dat klopt niet. Bij een dergelijke prijs per vaccin zou het jaarlijkse bedrag het dubbele of driedubbele zijn, omdat 2 of 3 doseringen per kind nodig zijn. Naast de vaccins zelf is er nog een aantal andere kostenposten.
Er zijn in Nederland twee orale vaccins beschikbaar tegen het Rotavirus: Rotarix en Rotateq. Als een kind wordt gevaccineerd met Rotarix, dan zijn er 2 doseringen nodig; bij Rotateq gaat het om 3 doseringen. De apothekersinkoopprijs van het vaccin Rotarix is 63,83 euro per dosering (exclusief BTW), dus 127,66 euro per kind. Rotateq is niet verkrijgbaar op de private markt, daarom is er geen apothekersprijs bekend. Als er wordt besloten vaccinatie tegen het rotavirus op te nemen in het Rijksvaccinatieprogramma, dan zal het RIVM de opdracht krijgen de aanbesteding te starten. De vaccins worden vaak fors onder de apothekersinkoopprijs aangeboden, mits er concurrentie is.
De inschatting van de kosten voor het invoeren van het vaccin gaat gepaard met veel onzekerheid. Zo zal de prijs van de vaccinatie dusdanig moeten dalen dat deze kosteneffectief kan worden ingevoerd. Zoals gemeld in het advies van de Gezondheidsraad is het vaccin kosteneffectief bij een prijs van 50 euro per kind (dus voor 2 of 3 doses). Daarnaast zijn de overige kostenposten nog niet uitgekristalliseerd, zoals de vaststelling van de hoogte van het vaccinatie-tarief (vergoeding per gezet vaccin) aan de uitvoerders en de implementatiekosten voor bijvoorbeeld communicatie, e-learning en ICT, die nader in beeld gebracht moeten worden in het implementatieplan van het RIVM. Er kan wel een grove schatting gegeven worden: uitgaande van een aantal aannames op de genoemde onzekerheden, zal het gaan om ca. 20 miljoen euro per jaar.
Was u op zoek gegaan naar dekking binnen de begroting van VWS indien het rotavaccin bij de huidige prijs wel een gunstige kosteneffectiviteit had?
De kosteneffectiviteit speelt hierbij geen doorslaggevende rol. Of een vaccin nu in beginsel kosteneffectief is of niet; er moet hoe dan ook dekking zijn om een aanbesteding te starten. Pas bij de voorjaarsbesluitvorming kan een verzoek voor dekking worden ingediend op de begroting.
Bent u momenteel al in onderhandeling met leveranciers van het rotavaccin om de prijs van het vaccin zodanig omlaag te krijgen dat er een acceptabelere prijs komt, zodat deze zo spoedig als mogelijk opgenomen kan worden in het RVP? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u in overleg met andere Europese landen over de (gezamenlijke) inkoop van dit vaccin?
Allereerst dient er meerjarige dekking gevonden te worden gevonden op de begroting. Vaccins worden door de overheid aangekocht via een aanbesteding. Als wordt besloten om vaccinatie tegen het rotavirus op te nemen in het Rijksvaccinatieprogramma, dan zal het RIVM de opdracht krijgen de aanbesteding voor de aankoop van de vaccins te starten. Voorbereidend op een definitief besluit van een volgend kabinet, gaan we bekijken hoe deze kosteneffectief kan worden gerealiseerd en hoe deze kan worden geïmplementeerd, onder andere door het laten opstellen van een implementatieplan door het RIVM.
Hoe verklaart u het feit dat bij de beoordeling van de kosteneffectiviteit van vaccinaties een andere norm wordt gehanteerd dan bij de behandeling van ziektes? Bent u van mening dat dit ten koste gaat van het inzetten van andere preventieve maatregelen?
Er zit inderdaad een verschil in de wijze waarop de Gezondheidsraad de kosteneffectiviteit van een vaccinatie beoordeelt en hoe bijvoorbeeld het Zorginstituut Nederland de kosteneffectiviteit van een behandeling of nieuw medicijn beoordeelt. De Gezondheidsraad kijkt naar literatuur, die gepubliceerd is. In het advies wordt de studie van Bruijning e.a. aangehaald.17 Bij beoordeling van de doelmatigheid van vaccinatie wordt voor de kosteneffectiviteit een referentiewaarde van 20.000 euro per QALY (gewonnen levensjaar in goede gezondheid) gebruikt. Bij deze referentiewaarde is algemene vaccinatie tegen rotavirus niet kosteneffectief. De vaccinprijs is nog te hoog. Wel geeft de Gezondheidsraad aan dat de prijzen bij een aanbesteding voor een vaccinatieprogramma fors kunnen dalen. De vaccinprijs in nationale programma’s in andere landen is niet bekend, maar de referentiewaarde per QALY die in sommige andere landen wordt gehanteerd ligt hoger.
Het Zorginstituut Nederland beoordeelt de modellen van de kosteneffectiviteit die door de leveranciers worden aangeleverd. Het klopt dat voor behandeling van ziekten soms een hogere referentiewaarde gehanteerd wordt door ZIN omdat deze waarde afhankelijk is van de ziektelast.18 Wat betreft de beoordeling van het rotavaccin, zal de uitkomst niet verschillen.
Dat de financiering van preventiemiddelen knelpunten kent, heb ik ook aangestipt in de discussienota «Zorg voor de toekomst».19
Klopt het dat bij de beoordeling van het vraagstuk over de kosteneffectiviteit van een vaccin slechts de kosten van ziekte worden meegenomen, en niet maatschappelijke kosten zoals de gederfde loonkosten van de ouders? En denkt u dat de beoordeling van de kosten-batenanalyse anders zou zijn uitgevallen indien deze kosten wel zouden zijn meegenomen?
Het klopt dat bij de beoordeling in de regel alleen de directe kosten worden meegenomen en bijvoorbeeld niet de gederfde loonkosten van ouders. In de studie die werd gedaan op de Nederlandse situatie zijn de maatschappelijke kosten wel meegenomen (Bruijning et al, zie ook mijn antwoord op vraag 6 en 10). Bij het eerdere advies van de Gezondheidsraad in 2017 werd ook een advies gegeven door ZIN.20 ZIN hanteert het maatschappelijke perspectief bij de economische analyses en houdt dus wel rekening met maatschappelijke kosten.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en uiterlijk voor de begrotingsbehandeling van VWS beantwoorden?
Ja.
De opstelling van de staat in zaken rondom afstandsmoeders en verjaring bij adoptie |
|
Michiel van Nispen (SP), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht waaruit blijkt dat de staat nu voor het eerst aansprakelijk wordt gesteld voor niet-vrijwillige adopties die in de jaren ’50, ’60 en ’70 hebben plaatsgevonden?1
Ja.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het onderzoek van de Commissie van onafhankelijk deskundigen voor het onderzoek naar afstand en adoptie?
De Commissie van onafhankelijke deskundigen inzake het onderzoek naar binnenlandse afstand en adoptie heeft haar rapport op 8 juli 2021 aan mij overhandigd. Dezelfde dag heb ik het rapport aan uw Kamer gestuurd. Daarbij heb ik heb aangetekend dat ik heb afgesproken het rapport eerst met belangenorganisaties te bespreken voordat ik uw Kamer na de zomer mijn inhoudelijke reactie zal geven. Het laatste van deze gesprekken heeft op 27 september 2021 plaatsgevonden. Ik beraad mij nu op mijn inhoudelijke reactie en zal uw Kamer spoedig informeren.
Wat vindt u ervan dat 2,5 jaar na de instelling van de Commissie van onafhankelijk deskundigen voor het onderzoek naar afstand en adoptie, slachtoffers zich nu genoodzaakt voelen alsnog een rechtszaak te starten? Trekt u zich dit aan en was deze rechtszaak te voorkomen geweest als de staat zich anders had opgesteld?
Ik kan niet treden in de precieze overwegingen van eiseressen om de procedure te starten en daarom ook niet in de vraag of dat te voorkomen was geweest. Indien het starten van de procedure gelegen is in de problemen met het aanmeldpunt en de vertraging die het onderzoek daarbij heeft opgelopen trek ik mij dat natuurlijk zeer aan. Zoals aangegeven bij vraag 2 beraad ik mij nu op mijn inhoudelijke reactie op het rapport van de Commissie van onafhankelijk deskundigen. Mijn inzet was en is nog steeds om in gesprek met belanghebbenden te bezien hoe ik kan bijdragen aan erkenning van het leed dat zij hebben ervaren.
Herinnert u zich de motie Van Nispen/Van der Staaij, die er uiteindelijk voor heeft gezorgd dat in rechtszaken over interlandelijke adoptie de staat geen beroep meer zal doen op eventuele verjaringstermijnen?2
Ja.
Deelt u de mening dat ook in deze zaak (of zaken) over binnenlandse adoptie, net als in de hele discussie over interlandelijke adoptie, het gaat over de vraag welke verantwoordelijkheid precies op de staat rust, en dat het dan niet passend is een beroep te doen op het juridische argument dat een zaak verjaard zou zijn?
In zaken waarin de Staat aansprakelijk wordt gesteld speelt altijd de vraag welke rol de Staat heeft gespeeld bij een bepaalde gebeurtenis en welke verantwoordelijkheid daarbij op de Staat heeft gerust. De Staat beoordeelt in beginsel per geval of zij een beroep op verjaring alles afwegende gerechtvaardigd acht. Daarbij wordt gekeken naar de specifieke omstandigheden van het geval in het licht van de verjaringsregels, zoals neergelegd in het Burgerlijk Wetboek en wordt expliciet getoetst of het beroep op verjaring naar de door de Hoge Raad geformuleerde maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is. Dit heeft de Staat ook gedaan in de zaak van eiseressen. In de procedure is dat ook uitgebreid toegelicht. Het is nu aan de rechtbank om over dit verweer te oordelen.
Bent u bereid, in lijn met de hiervoor aangehaalde beslissing als staat geen beroep meer te doen op verjaringstermijnen bij interlandelijke adoptie, ook als staat geen beroep te doen op verjaringstermijnen in rechtszaken waar het gaat om binnenlandse adopties die in de jaren ’50, ’60 en ’70 van de vorige eeuw hebben plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet?
Ik heb mede naar aanleiding van het rapport Joustra en de motie uit uw Kamer besloten om ten aanzien van zaken van interlandelijke geadopteerden bij wijze van hoge uitzondering het beroep op verjaring los te laten. In de beleidsreactie van 8 februari jl. bij het rapport van de Commissie Joustra heb ik deze keuze toegelicht. Ik begrijp dat de vergelijking met binnenlandse adoptie opkomt. In beide situaties kan sprake zijn van schrijnende gevallen, maar er zijn ook verschillen. Ik vind het evenwel niet passend nu dieper op de vergelijking van deze situaties in te gaan, omdat ik daarmee in zou gaan op de inhoud van de individuele zaak die nu ter toetsing aan de rechter voorligt. De verweren die de Staat in de lopende procedure voert, zijn uitvoerig aan de rechter toegelicht. Het is nu aan de rechtbank daarover te oordelen.
De uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland d.d. 22 september m.b.t. 7 agrarische bedrijven en één slachterij |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland d.d. 22 september met betrekking tot 17 agrarische bedrijven en één slachterij?1
Ik ken deze uitspraken.
Kunt u inhoudelijk reageren op het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de vernietigde legalisaties van PAS-meldingen?
Rijk en provincies hebben al meerdere keren aangekondigd dat, gegeven het traject van legalisatie, handhavingsverzoeken jegens melders die voldoen aan de criteria worden afgewezen (Kamerstuk 35 334, nrs. 25, 82 en 160). Tegen die besluiten wordt van tijd tot tijd beroep ingesteld door natuurorganisaties en die beroepen zullen in sommige gevallen gegrond worden verklaard, omdat bijvoorbeeld beter moet worden gemotiveerd waarom niet wordt gehandhaafd. Dat was het geval in deze uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de rechter een besluit van de provincie Utrecht vernietigde, omdat er ten tijde van het besluit nog geen sprake was van het landelijk legalisatieprogramma zoals dat inmiddels is voorgeschreven in de Wet stikstofreductie en natuurverbetering, zodat er geen sprake was van een concreet zicht op legalisatie. Dit laat zien dat het vaststellen van het legalisatieprogramma belangrijk is. Andere uitspraken bevestigen juist de lijn dat handhaving onevenredig is (ECLI:NL:RBDHA:2021:6327). Ik kan in ieder geval garanderen dat onverminderd hard wordt gewerkt aan het legaliseren van de melders, zodat ze minder risico lopen om te worden geconfronteerd met handhavingsverzoeken.
Kunt u inhoudelijk reageren op de kritiek van de rechtbank op de technische stalmaatregelen?
In de betrokken procedures ging het om het gebruik van Rav-emissiefactoren in het kader van een aanvraag van een Natura 2000-vergunning op grond van artikel 2.7 van de Wet natuurbescherming voor de wijziging van een veehouderijbedrijf. De rechter ging – kort gezegd – vanwege onzekerheden ten aanzien van de werkelijke stikstofemissie zonder nadere onderbouwing niet mee in de stelling dat de wijziging in het veehouderijbedrijf ten opzichte van de bestaande situatie (toepassen emissiearme techniek en ontstane emissieruimte opvullen met meer dieren) niet kon leiden tot een toename van de stikstofdepositie op een voor stikstof gevoelig Natura 2000-gebied. Tegen deze uitspraken is hoger beroep ingesteld door de provincie Utrecht, ik ondersteun dit proces.
Zoals aangegeven in antwoord op eerdere vragen van het lid Geurts (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 2773) zijn de emissiefactoren voor ammoniak uit stallen in de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) tot stand gekomen op basis van de beste beschikbare wetenschappelijke meetmethode en beoordeling volgens een procedure die ook internationaal wordt toegepast. Ze zijn in internationale vergelijking goed, zoals is aangegeven in het advies van het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof.
Emissiefactoren geven de te verwachten gemiddelde emissie per dierplaats van een staltechniek weer en komen tot stand op basis van beoordeling in praktijkstallen bij goed gebruik van die techniek. De factoren vormen de best beschikbare wetenschappelijke kennis ter zake. Als er duidelijke aanwijzingen zijn dat een emissiefactor onjuist is, wordt nader onderzoek gedaan dat kan leiden tot aanpassing van de emissiefactor. De factoren zijn door de Minister van IenW vastgesteld zodat het bevoegd gezag kan toetsen of een veehouderij voldoet aan het Besluit emissiearme huisvesting. Daarnaast worden de factoren gebruikt voor de toestemmingverlening om de depositie van stalsystemen te berekenen aan de hand van AERIUS.
Als er duidelijke aanwijzingen zijn dat een emissiefactor onjuist is, wordt nader onderzoek gedaan dat kan leiden tot aanpassing van de emissiefactor. Voorts is mijn brief aan uw Kamer van 13 oktober 2020, «Aanbieding en reactie op CDM-advies «Stikstofverliezen uit mest in stallen en mestopslagen'» (Kamerstuk 35 334, nr. 122) een onderzoek aangekondigd naar de effectiviteit van emissiearme stalsystemen in de praktijk. De resultaten daarvan komen naar verwachting in de eerste helft van 2022 beschikbaar. Het trekken van beleidsconclusies op basis van dit onderzoek is aan het nieuwe kabinet.
Ik onderschrijf het belang van een adequate handhaving, voor de goede werking van stalsystemen in de praktijk. In de uitvoeringsagenda Schone Lucht Akkoord staan op blz. 57 reeds enkele acties die gericht zijn op verbetering van toezicht en handhaving bij emissiearme stalsystemen.
Kunt u reageren op de ferme kritiek van de rechtbank op regering en wetgever over het uitblijven van een oplossing voor de stikstofproblematiek?
De rechter heeft geoordeeld in acht individuele zaken, maar hier ook enkele overkoepelende bespiegelingen aan toegevoegd. Zo worden kabinet en wetgever opgeroepen om «met goed doordachte generieke maatregelen te komen waar natuurorganisaties, bedrijven, burgers en lokale overheden mee verder kunnen in concrete gevallen».
Ik begrijp en herken de oproep van de rechtbank. Het kabinet heeft belangrijke stappen gezet met de structurele aanpak stikstof en de wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn). Met deze wet is de structurele aanpak van de stikstofproblematiek verankerd, en zijn wettelijk vastgestelde resultaatsverplichtende doelstellingen voor de reductie van de stikstofbelasting van Natura 2000-gebieden vastgesteld. Ook bevat de Wsn de wettelijke opdracht om een programma met maatregelen vast te stellen om die doelstelling te realiseren, om de natuur in de Natura 2000-gebieden te verbeteren en wettelijke regels over monitoring en bijsturing. In de komende jaren zal dit programma met (bron)maatregelen moeten worden uitgevoerd en er moeten aanvullende maatregelen vastgesteld worden om de omgevingswaarden voor de langere termijn te waarborgen. Bij alle maatregelen staat de invloed op de gunstige staat van instandhouding centraal en daarvan afgeleid de robuustheid van toestemmingsverlening.
Het journalistieke televisieprogramma Propaganda over de besluitvorming rond ‘Dansen voor Janssen’ |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21), Pieter Omtzigt |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wanneer heeft u het advies aangepast over welke leeftijdsgroepen in aanmerking kwamen voor vaccinatie met het Janssen-vaccin?1 2
Op 2 juni 2021 heeft de Gezondheidsraad geadviseerd dat het Janssen-vaccin onderdeel kon blijven van het vaccinatieprogramma: Janssen is een veilig en effectief vaccin met een duidelijk voordeel: één prik is voldoende. Janssen is toegelaten voor jongeren vanaf 18 jaar. Daarin is geen verandering aangebracht.
Voor de landelijke vaccinatiestrategie adviseerde de Gezondheidsraad echter om – in de context van de beschikbare vaccins – de leeftijdsgroepen die nog geen prik gehad hadden vanaf dat moment BioNTech/Pfizer of Moderna-vaccins aan te bieden. In bepaalde gevallen bleef het echter volgens de Gezondheidsraad wel verstandig om het Janssen-vaccin aan te bieden, omdat mensen met één prik van Janssen direct volledig gevaccineerd zijn. Deze adviezen heb ik overgenomen3. De GGD heeft vanaf 2 juni jl. bij nieuw te maken afspraken mensen die vanwege hun leeftijd in aanmerking kwamen voor vaccinatie een mRNA-vaccin aangeboden.
In de context van welke Outbreak Management Team (OMT)-adviezen, en welke specifieke onderdelen van die adviezen, heeft u besloten tot het veranderen van het advies over vaccinatie met het Janssen-vaccin? Kunt u precies aangeven hoe het besluitvormingsproces daarover verlopen is?
De Gezondheidsraad adviseert het kabinet bij de vaccinatie tegen COVID-19 over de specifieke inzet en toepassing van vaccins bij doelgroepen. Zo ook bij het Janssen-vaccin. De Gezondheidsraad adviseert hierover na toelating van deze vaccins door het EMA, maar ook wanneer aanvullende wetenschappelijke inzichten tot een nader advies over de inzet zouden moeten leiden. Naar aanleiding van het advies van de Gezondheidsraad van 2 juni 2021 heb ik dan ook besloten de inzet aan te passen, zoals toegelicht in antwoord op vraag 1.
Het Outbreak Management Team (OMT) is op een later moment, in haar 119e advies van 6 juli 2021, ingegaan op de toegang tot evenementen. Het OMT raadde aan -gezien het opkomen van de meer besmettelijke deltavariant- niet voor 14 dagen na de laatste vaccinatie toegang te geven op basis van immuniteit door vaccinatie. Vanwege dat advies is vanaf zaterdag 10 juli aangepast dat wie twee vaccinaties met AstraZeneca, BioNTech/Pfizer of Moderna heeft gehad, of 1 Janssen-vaccinatie, 2 weken moeten wachten voordat hij of zij een vaccinatiebewijs krijgt waarmee toegang tot een evenement of horecagelegenheid wordt verschaft.
Welke adviesorganen hebben een positief advies doen uitgaan, en wanneer, over vaccinatie van jongeren met het Janssen-vaccin?
De EMA heeft op 11 maart 2021 het Janssen-vaccin goedgekeurd voor mensen van 18 jaar en ouder. In het daaropvolgende advies van de Gezondheidsraad van 17 maart 2021 wordt aangegeven wordt aangegeven dat het Janssen-vaccin voldoende veilig en effectief is voor mensen van 18 jaar en ouder. Ook in het advies van de Gezondheidsraad van 2 juni jl. heeft de raad aangegeven dat het Janssen-vaccin voldoende veilig en effectief is. Er is daarbij geen nadere leeftijdsgrens gesteld door de Gezondheidsraad. De Gezondheidsraad adviseerde op 2 juni het volgende: «»Het Janssen-vaccin is nog altijd een effectief en voldoende veilig vaccin tegen COVID-19. Echter, in Nederland zijn er momenteel mRNA-vaccins beschikbaar die een gunstigere nut-risicoverhouding hebben voor jongere leeftijdsgroepen. Het is volgens de commissie van de Gezondheidsraad op dit moment niet goed mogelijk om betrouwbare uitspraken te doen over een leeftijdsgrens, dat wil zeggen, een leeftijd waaronder de nut-risicoverhouding van vaccinatie met het Janssen-vaccin ongunstiger wordt. Daarvoor zijn de gegevens vooralsnog te beperkt. De commissie van de Gezondheidsraad wijst erop dat de nut-risicoverhouding niet voor alle jongere leeftijdsgroepen ongunstiger hoeft te zijn. Zo kan voor groepen die via de reguliere kanalen moeilijk te bereiken zijn voor een tweede vaccinatie de individuele nut-risicoverhouding van het Janssen-vaccin wel gunstig zijn. Vaccinatie met Janssen bestaat uit één dosis waarmee bescherming wordt bereikt. Voor bescherming zijn met andere (mRNA-)vaccins twee doses nodig. Als het niet goed mogelijk is om mensen te bereiken voor een tweede vaccinatie, dan biedt een mRNA-vaccin geen volwaardig alternatief omdat één dosis onvoldoende bescherming biedt. In die gevallen heeft het Janssen-vaccin de voorkeur vanwege de bescherming die één vaccinatie biedt.»
Hoe rijmen de adviezen uit vraag 2, verondersteld dat deze er zijn, met het negatieve advies van de Gezondheidsraad op 2 juni dat is overgenomen in de brief van 11 juni 2021 waarmee u de Kamer informeert, en waarin de Gezondheidsraad expliciet adviseert om «in de huidige fase van het COVID-19-vaccinatieprogramma over te gaan op de programmatische inzet van uitsluitend mRNA-vaccins in nieuw te vaccineren, jongere leeftijdsgroepen»?3 4
Het Janssen-vaccin is door het EMA toegelaten voor mensen van 18 jaar en ouder. De Gezondheidsraad adviseerde op 2 juni dat het Janssen-vaccin nog altijd een effectief en voldoende veilig vaccin tegen COVID-19. Zij stelde dat in Nederland op dat moment mRNA-vaccins beschikbaar waren die een gunstigere nut-risicoverhouding hadden voor jongere leeftijdsgroepen. De commissie wijst erop daarnaast op dat de nut-risicoverhouding niet voor alle jongere leeftijdsgroepen ongunstiger hoeft te zijn. Het Janssen-vaccin kon dus onderdeel blijven van de vaccinatiestrategie. Ik heb me steeds gebaseerd op het advies van de Gezondheidsraad. Op 2 juni jl. is er direct voor nieuw in te plannen afspraken een mRNA-vaccin aangeboden. Voor iedereen die al een afspraak had gepland met het Janssen-vaccin is de mogelijkheid geboden deze afspraak om te zetten naar een nieuwe afspraak voor een mRNA-vaccin.
De keuzelijn is gestart nadat alle 18-plussers de mogelijkheid hadden om een afspraak te maken voor vaccinatie met een mRNA-vaccin. De keuzemogelijkheid die ik mede op verzoek van uw Kamer heb ingericht stelde mensen in staat om op een goed geïnformeerde manier hun eigen keuze te maken. Zij konden met één prik op korte termijn volledig gevaccineerd zijn. Dat is de reden geweest voor de start van de keuzelijn op 23 juni.
Heeft u, zoals in de uitzending van het journalistieke televisieprogramma Propaganda (KRO-NCRV) van 23 september 2021 wordt uiteengezet, de leeftijdsgrens voor inenten met het Janssen-vaccin verlaagd na het bezoek dat interim- directeur Publieke Gezondheid bij de GGD Regio Utrecht aan Den Haag bracht?
Zoals beschreven in het antwoord van vraag 1 is dit onjuist. De leeftijdsgrens is niet aangepast. De interim- directeur Publieke Gezondheid van GGD Utrecht heeft geen bezoek gebracht aan Den Haag.
Waarom zei u op 23 juni jl. over het Janssen-vaccin: «Het is een ideaal vaccin als je met één prik klaar wil zijn, klaar voor de zomer, voor de festivals, voor «dansen met Janssen»», terwijl u op de hoogte was van het advies van de Gezondheidsraad van 2 juni om het Janssen-vaccin niet aan jongeren toe te dienen wegens eventuele ernstige bijwerkingen?5
De Gezondheidsraad gaf in haar advies aan dat het Janssen vaccin effectief en voldoende veilig is en dat het Janssen-vaccin geschikt is voor mensen die er evident bij gebaat zijn om met één prik beschermd te zijn.
Mede vanwege het verzoek uit de Tweede Kamer om mensen zelf de keuze te laten om alsnog gevaccineerd te worden met beschikbare Janssen-vaccins die niet meer binnen de verdere vaccinatiestrategie werden ingezet heb ik dat mogelijk gemaakt.
Aangezien de jongere doelgroepen nog het langste moesten wachten voordat zij volledig gevaccineerd zouden zijn, heb ik hen er op gewezen dat zij op een goed geïnformeerde manier hun eigen keuze konden maken.
Wanneer wist u dat er veertien dagen moeten verstrijken tussen het tijdstip van vaccinatie en het moment dat de bescherming van het Janssen-vaccin effectief is?
De benodigde tijd om de bescherming met het Janssen-vaccin op te bouwen om effectief te zijn is vanaf het begin bekend geweest. Hier is ook altijd transparant over gecommuniceerd op coronavaccinatie.nl, zoals bijvoorbeeld ook in de factsheet «Overzicht met informatie over het coronavaccin van Janssen» dat specifiek bij deze keuzemogelijkheid werd aangeboden.
Wist u toen u op 23 juni jl. het bericht op Twitter plaatste: «Rond 10:00 uur kan wie nog geen prik heeft gehad de keuze maken voor Janssen via: [witregel] [pictogram telefoon] 0800–1295 [witregel] Er is beperkte voorraad beschikbaar. Voordeel: 1 prik is genoeg. Een veilig en effectief vaccin. Laat je informeren», dat de Gezondheidsraad adviseerde het Janssen-vaccin niet aan jongeren toe te dienen wegens eventuele ernstige bijwerkingen en dat er veertien dagen moet verstrijken tussen het tijdstip van vaccinatie en het moment dat de bescherming effectief is?6
De stelling dat de Gezondheidsraad adviseerde het Janssen-vaccin niet aan jongeren toe te dienen wegens eventuele ernstige bijwerkingen, is onjuist. De Gezondheidsraad stelt, dat gezien de epidemiologische situatie, de mRNA-vaccins net in het voordeel zijn, vanwege afwezigheid van deze zeer zeldzame bijwerking. Er is geen leeftijdsgrens gesteld, zie ook het antwoord op vraag 1.
Voor het antwoord omtrent de wachttijd zie mijn antwoorden op vraag 7 en vraag 15.
Zo u bevestigend antwoordt op voorgaande vraag, kunt u aangeven waarom u deze wezenlijke informatie niet vermeldt in de hoofdtekst van genoemde tweet?
Zie het antwoord op vraag 7.
Hoe kijkt u aan tegen de constatering van een epidemioloog dat «Dansen met Janssen», direct na de vaccinatie, in geen geval op medische feiten was gebaseerd, maar misinformatie die werd ingezet als middel om de vaccinatiegraad snel omhoog te krijgen?7
Met betrekking tot de wachttijd kan ik aangeven dat in de loop van juni de epidemiologische situatie snel gunstiger werd. Daarom is de keuze gemaakt om vaccinatiebewijzen direct te verstrekken, dus zonder wachttijd, na volledige vaccinatie. Dat gold dus niet alleen voor het Janssen-vaccin maar ook voor Pfizer, AstraZeneca en Moderna. Deze keuze is aan de Kamer voorgelegd op 11 juni 2021 middels de wijziging van de Tijdelijke regeling maatregelen Covid-19 i.v.m. inzet van coronatoegangsbewijzen op basis van vaccinatie of herstel, conform de geldende nahangprocedure en besproken in het algemeen overleg ter voorbereiding op de Europese Raad op 9 juni 2021.
Op welke wijze zijn de jongeren die een prik gehaald hebben naar aanleiding van deze publiciteit, geïnformeerd dat er een negatief advies lag over het gebruik van dit vaccin voor hun leeftijdsgroep?
Ik verwijs hierbij mede naar mijn antwoord op vraag 8.
Bij de webpagina over de keuzelijn op coronavaccinaties.nl is informatie aangeboden om geïnteresseerden hun eigen afwegingen te kunnen laten maken. Op de pagina zelf en in de factsheet «Overzicht met informatie over het coronavaccin van Janssen» staat bijvoorbeeld informatie als «Voor jongere leeftijden heeft de Gezondheidsraad een voorkeur voor mRNA-vaccins (BioNTech/Pfizer en Moderna) omdat de zeer zeldzame bijwerking van een combinatie van stolselvorming (trombose) met een tekort aan bloedplaatjes (trombocytopenie) vaker voorkomt op jongere leeftijd.». In de factsheet staat ook benoemd dat de bescherming tegen het coronavirus begint vanaf ongeveer 14 dagen na deze prik.
De mensen die voor Janssen kozen via de keuzelijn zijn bij het maken van de afspraak verwezen naar de informatie op www.coronavaccinatie.nl/ikwiljanssen. Burgers werden erop gewezen dat op locatie gevraagd zal worden of de burger deze informatie heeft gelezen en begrepen. De afspraakbevestiging die de persoon kreeg bevatte ook de link naar www.coronavaccinatie.nl/ikwiljanssen. Op vaccinatielocatie werd nogmaals de vraag gesteld of de persoon akkoord gaat en zich bewust is van de (eventuele) risico’s omdat hij/zij de informatie hierover heeft doorgenomen.
Hoe kijkt u aan tegen de constatering van de voormalig hoofdinspecteur bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), dat «de opmerking van De Jonge dat je ’s ochtends gevaccineerd kon worden en ’s avonds veilig kon dansen absolute onzin is, een vaccin pas werkt na tien tot veertien dagen, ook bij een single dosis»?8
Zie mijn antwoord op vraag 10.
Waarom heeft het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport pas half augustus, na de piek aan besmettingen, een folder met informatie over het Janssen-vaccin aangepast met de toevoeging: «Na veertien dagen bent u redelijk beschermd»?
Als sinds de start van de keuzelijn (23 juni jl.) staat in de aangeboden factsheet op de pagina www.coronavaccinatie.nl/ikwiljanssen de ook bij vraag 11 geciteerde zin «De bescherming tegen het coronavirus begint vanaf ongeveer 14 dagen na deze prik». Later is de informatie aangevuld ten aanzien van periode voor het verkrijgen van het vaccinatiebewijs.
Wel is nadat begin juli duidelijk werd dat het aantal besmettingen snel ging stijgen na de invoering van de versoepelingen op 26 juni jl. de wachttijd van 14 dagen ingevoerd voor alle vaccins op 10 juli 2021 voor verstrekking van de QR-code. Dus niet alleen voor het Janssen-vaccin. De periode waarin met Janssen geprikt werd en er geen «inwerktijd» gehanteerd werd is zeer beperkt gebleven.
Hoe kan de keuze voor «Dansen met Janssen» door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport achteraf worden gemotiveerd met: «De keuze werd bovenal gemaakt omdat de vakantie eraan kwam en het kabinet zorgen had dat jongeren dan de ziekte zouden oplopen», terwijl jongeren door de misleidende informatie uitgerekend een grotere kans liepen te worden besmet omdat ze meenden na één prik afdoende te zijn beschermd terwijl ze een termijn van veertien dagen in acht moesten nemen voordat ze «redelijk beschermd» waren?9
De jongere doelgroepen moesten in het licht van de vaccinatiestrategie nog het langst wachten voordat zij volledig gevaccineerd zouden zijn. Ik heb hen er dan ook op gewezen dat zij op een goed geïnformeerde manier hun eigen keuze konden maken.
Erkent u dat u bewust het risico van besmettingen voor lief heeft genomen door festivalgangers die zich ten onrechte beschermd achtten door de prik omdat de eigenlijke inzet van «Dansen met Janssen» het verhogen van de vaccinatiegraad was?
We hebben mensen de mogelijkheid gegeven goed geïnformeerd voor het Janssen-vaccin te kiezen omdat zij daardoor sneller beschermd konden zijn.
Als aangegeven in mijn antwoord op vraag 10 werd de epidemiologische situatie in de loop van juni snel gunstiger. Daarom is de keuze gemaakt om vaccinatiebewijzen direct te verstrekken, dus zonder wachttijd, na volledige vaccinatie. Dat gold dus niet alleen voor het Janssen-vaccin maar ook voor Pfizer, AstraZeneca en Moderna. Deze keuze is aan de Kamer voorgelegd op 11 juni 2021 middels de wijziging van de Tijdelijke regeling maatregelen Covid-19 i.v.m. inzet van coronatoegangsbewijzen op basis van vaccinatie of herstel, conform de geldende nahangprocedure en besproken in het algemeen overleg ter voorbereiding op de Europese Raad op 9 juni 2021.
Nadat begin juli duidelijk werd dat het aantal besmettingen snel ging stijgen na de invoering van de versoepelingen op 26 juni jl. is de wachttijd van 14 dagen voor alle vaccins op 10 juli 2021 ingevoerd voor verstrekking van de QR-code. Dus niet alleen voor het Janssen-vaccin. De periode waarin met Janssen geprikt werd en er geen «inwerktijd» gehanteerd werd is zeer beperkt gebleven.
Waarom bent u voorbijgaan aan de wetenschappelijke adviezen?
Zie mijn antwoord op vraag 15 en tevens de beantwoording van onder meer de vragen 1, 2, 3, 4 over de advisering door de Gezondheidsraad.
Waarom heeft u ervoor gekozen om misleidende informatie aan de doelgroep te verstrekken?
Ik heb geen misleidende informatie verstrekt. Zie mijn antwoord op vraag 11 waar is toegelicht hoe de mensen die gevaccineerd wilden worden met Janssen herhaaldelijk zijn gewezen op de objectieve informatie over het Janssen-vaccin, inclusief informatie over de bijwerkingen en vanaf wanneer de bescherming begint. Voorafgaand aan de vaccinatie heeft men verder op de vaccinatielocatie aangeven de informatie te kennen.
Heeft «Dansen met Janssen» volgens u bijgedragen aan de opmars van de Delta-variant van Covid-19?
De Deltavariant is een mutatie welke is ontstaan in India. Kenmerk van de Deltavariant is een hogere besmettelijkheid dan de op dat moment dominerende Alfavariant. Dit verklaart waarom de deltavariant het heeft overgenomen van de Alfavariant.
Het Janssen-vaccin alsook de keuzelijn staan daar los van.
Hoeveel extra besmettingen hebben er bij benadering plaatsgevonden door de «Dansen met Jansen» piek, tot hoeveel extra ziekenhuisopnames heeft dit geleid en hoeveel mensen zijn er extra overleden door deze golf, die alleen Nederland getroffen heeft?
Het Janssen-vaccin op zichzelf, de keuzelijn, de avond in Nieuwegein – het staat los van elkaar; geen van deze elementen kunnen als de hoofdoorzaak van de toename in besmettingen worden aangewezen.
Bent u het eens met de constatering dat de schimmige besluitvorming die eerst heeft geleid tot «Dansen met Janssen» en later tot een kennelijke poging om het dansen te laten verbieden, daar waar de overheid geen juridische basis heeft om daartoe over te gaan, het toch al geringe vertrouwen in de overheid verder ondergraaft?
Ik deel uw opvatting niet dat de advisering aan het kabinet door de Gezondheidsraad over de inzet van het Janssen-vaccin, de daaropvolgende besluitvorming in het kabinet, alsook het door het kabinet opvolgen van een aangenomen motie het vertrouwen in de overheid ondergraaft. Zie tevens mijn eerdere beantwoording.
Kunt u voorzien in beantwoording van iedere vraag afzonderlijk en wel binnen twee weken?
De vragen zijn afzonderlijk beantwoord.
De Afghaanse heroïnehandel en de rol van Nederland |
|
Mirjam Bikker (CU), Don Ceder (CU), Gert-Jan Segers (CU) |
|
de Th. Bruijn , Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Profits and poppy: Afghanistan’s illegal drug trade a boon for Taliban»?1
Ja.
Bent u bekend met de feiten zoals gesteld in het artikel, namelijk dat de Taliban in Afghanistan tussen 2018 en 2019 meer dan 400 miljoen dollar verdienden aan drugshandel en dat de inkomsten uit drugshandel optellen tot wel 60 procent van de totaalinkomsten van de Taliban?
Ik heb kennis genomen van de in het artikel genoemde cijfers. Het is bekend dat drugshandel een belangrijke inkomstenbron voor de Taliban vormt. Zoals ook in het artikel aangegeven worden de precieze cijfers door verschillende experts betwist.
Welke verklaring kunt u geven voor het in het artikel gestelde dat ondanks de aanwezigheid van Westerse troepen de productie van papaver is gestegen tussen 2002 en 2014?
Opiumteelt in Afghanistan was en is een moeilijk te bestrijden probleem. Dat komt onder andere door de hoge veiligheidsrisico’s in de gebieden van de teelt, waar gewapende groepen de bevolking soms dwingen papaver te verbouwen. Er zijn de afgelopen 20 jaar binnen Afghanistan grote regionale verschillen geweest in de hoeveelheid papaverproductie. Deze hingen deels samen met de mate van gebiedscontrole door de Afghaanse autoriteiten. Ook andere factoren spelen echter een rol. Zo zorgen moeilijke sociaaleconomische omstandigheden op het platteland ervoor dat er weinig alternatieven zijn voor de lucratieve opiumteelt.
Kent u de policy brief «De Nederlandse sleutelrol in de geglobaliseerde drugshandel en productie» van het instituut Clingendael?2
Ja.
Wat vindt u van de feiten gesteld in het artikel, namelijk dat de handel van in Afghanistan geproduceerde heroïne voor de Europese markt veelal via Nederland en Turkije loopt? Erkent u dat Nederland het belangrijkste overslagpunt is voor de Europese heroïnehandel, zoals de policy brief ook stelt?
Het Europese dreigingsbeeld3 voor de zware en georganiseerde criminaliteit uit 2021 laat zien dat heroïne afkomstig uit Afghanistan, Iran en Pakistan Europa via verschillende routes binnenkomt (zie pagina 50 van het dreigingsbeeld), waarbij de zogenoemde Balkan-route als de voornaamste route wordt geïdentificeerd. Die route via Turkije en de Balkan heeft vooral Nederland, België, Duitsland en Italië als bestemming. Nederland vervult vanwege haar infrastructuur, huidige rol als productie- en doorvoerland van drugs en de rol van Nederlandse criminelen in de drugsindustrie, ongewild ook een rol in de Europese heroïnemarkt.
Andere routes en toegangspunten via welke heroïne Europa binnenkomt zijn de Kaukasische route via onder meer Georgië, Oekraïne, Turkije richting Centraal-Europa, de Zuidelijke route via het Midden-Oosten en Afrika naar Zuid-Europa en Nederland en België en de Noordelijke route via Rusland, Oekraïne, Wit-Rusland naar Centraal Europa. Verder zijn recentelijk enkele laboratoria in Europa (Bulgarije, Tsjechië, Spanje en Nederland) ontdekt die morfine verwerken tot heroïne. Criminele samenwerkingsverbanden betrokken bij de productie en handel van heroïne zijn heterogeen en bestaan uit verschillende nationaliteiten. Europol concludeert dat de Europese markt in de voorbije jaren grotendeels stabiel is gebleven.
Hoeveel heroïne komt er vanuit Afghanistan naar Nederland, hetzij voor gebruik hier, hetzij voor distributie naar elders?
Wij beschikken niet over specifieke cijfers over hoeveel heroïne er vanuit Afghanistan naar Nederland komt.
In de laatste World Drug Report (2021) van de VN4 wordt aangegeven dat in 2019 naar schatting 727 ton opium, 96 ton heroïne en 26 ton morfine is onderschept (pagina 55) wereldwijd. Echter, de productie van deze drugsvormen – voornamelijk afkomstig uit centraal-Azië – wordt in de hele wereld gedistribueerd, waarvan een deel via Nederland naar andere bestemmingen gaat en een veel kleiner deel voor consumptie in Nederland is bedoeld. In de Nationale Drugmonitor (NDM, jaarbericht 2020) is gemeld dat als absolute ondergrens in 2019 in Nederland 1.326 kilo is geregistreerd als in beslag genomen heroïne. Verder wordt in de NDM gemeld dat bij de Nederlandse bevolking heroïnegebruik weinig voorkomt. In 2019 rapporteerde 0.4% van de bevolking van 18 jaar en ouder ooit in het leven heroïne te hebben gebruikt.
Erkent u het gestelde in het Clingendaelrapport dat Nederland een aantrekkelijk land is voor de handel in heroïne vanwege ondermeer de kennis op het gebied van drugshandel en de aanwezigheid van XTC en andere synthetische drugs als ruilmiddel?
Gelet op de factoren die in antwoord op vraag 6 zijn genoemd klopt het dat Nederland een aantrekkelijk land is voor (doorvoer-)handel in heroïne. Uit het antwoord op diezelfde vraag blijkt ook dat de Europese heroïnemarkt complex is. Daarnaast kunnen de heroïnemarkt en andere criminele markten zich vermengen indien criminele samenwerkingsverbanden zich op meer dan één criminele markt richten. Welke factoren het vestigingsklimaat bepalen voor de productie en doorvoer van illegale drugs is momenteel onderwerp van een onderzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC). Daarbij wordt tevens onderzocht in hoeverre deze factoren beïnvloedbaar zijn. Naar verwachting is het onderzoek in het voorjaar van 2022 gereed.
Deelt u de mening dat het niet ondenkbaar is dat Nederland met zijn hubfunctie in de heroïnehandel bijdraagt aan het verdienmodel van de Taliban in Afghanistan en daarmee aan de financiering van het Talibanregime? Deelt u vervolgens de mening dat dit een bijzondere verantwoordelijkheid voor Nederland met zich meebrengt in het ondergraven van dit verdienmodel van de Taliban?
Zoals eerder gesteld in het antwoord op vraag 5 is de Balkan-route de primaire routes via welke heroïne Europa binnenkomt. Nederland speelt echter, gezien de eerdergenoemde factoren, ongewild een rol in de mondiale heroïnehandel. Het is daarnaast aannemelijk dat de Taliban profiteren van de opiumproductie in Afghanistan. Een causaal verband tussen de veronderstelde hub-functie van Nederland in de heroïnehandel en het verdienmodel van de Taliban in Afghanistan is moeilijk te maken gezien de beperkte hoeveelheden waar zicht is en de beperkte gegevens waar we over beschikken.
Het blijft een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle landen en actoren om de handel in de heroïne tegen te gaan. Het feit dat het aannemelijk is dat de heroïnehandel een onderdeel vormt van het verdienmodel van het Talibanregime onderstreept die noodzaak.
Voor het Nederlandse kabinet is de aanpak van georganiseerde ondermijnende drugscriminaliteit een topprioriteit. De faciliterende kenmerken van Nederland inclusief zijn logistieke infrastructuur evenals de criminogene kenmerken zijn uitdrukkelijk onderdeel van de aanpak. Daarover heeft de Minister van Justitie en Veiligheid uw Kamer geïnformeerd in het kader van het nationale, brede offensief tegen georganiseerde ondermijnende criminaliteit.5 In het najaar van 2021 wordt de Kamer geïnformeerd over de voortgang. Ook wijst het kabinet u op het feit dat in de Rijksbegroting 2022 € 524 miljoen extra beschikbaar is gesteld voor de aanpak van georganiseerde ondermijnende criminaliteit, waarvan € 434 miljoen structureel.
Welke maatregelen kan Nederland nemen om deze hubfunctie tegen te gaan en hierin verantwoordelijkheid te nemen, juist ook waar het de eerdergenoemde randvoorwaarden betreft zoals de aanwezigheid van synthetische drugs en de kennis en beschikking over precursoren (halffabricaten)?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om als Nederland ook Europees verantwoordelijkheid te nemen door met andere landen binnen de Europese Unie en Turkije in gesprek te gaan over mogelijk te nemen maatregelen om de handel in heroïne tegen te gaan en zo het verdienmodel van de Taliban verder te ondergraven?
Heroïnehandel wordt in EU-verband aangepakt mede met behulp van de in de EU aangenomen EU Drugsstrategie en het EU Drugsactieplan 2021–2025.6 In EMPACT, het Europees multidisciplinair platform tegen criminele dreigingen, is de aanpak van heroïnehandel naast een aantal andere criminele markten geprioriteerd. Binnen het EMPACT-kader werken opsporings- handhavingsdiensten, justitiële en bestuurlijke autoriteiten van EU-lidstaten, -agentschappen, derde landen en andere partijen nauw samen om op basis van gemeenschappelijke criminaliteitsbeelden EU geprioriteerde criminele dreigingen aan te pakken. Dit gebeurt met behulp van onder meer joint investigation teams, analyses, trainingen en gezamenlijke operationele acties om criminele netwerken, hun structuren en bedrijfsmodellen te ontmantelen. Nederland draagt actief bij aan deze inzet. Ook wordt de aanpak van de georganiseerde criminaliteit uit Afghanistan betrokken bij de totstandkoming van het EU contra-terrorisme actieplan inzake Afghanistan mede met als doel terrorismefinanciering met behulp van criminele inkomsten tegen te gaan.
Op 7 en 8 september jl. is de Minister van Justitie en Veiligheid ten behoeve van de start van een veiligheidsdialoog op bezoek gegaan bij zijn Turkse ambtgenoten in Ankara. Daar is vastgesteld dat de aanpak van drugshandel ook onderdeel uit moet maken van de veiligheidsdialoog tussen Nederland en Turkije.
Het bericht dat Daan niet met het taxibusje naar speciale school mag, omdat de gemeente vindt dat hij wel met de bus kan |
|
Peter Kwint |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Wat vindt u ervan dat de tienjarige Daan niet net als zijn klasgenoten met een taxibusje naar school mag gaan, omdat de gemeente Woudenberg vindt dat hij wel met het openbaar vervoer kan?1
Naar aanleiding van de berichten over Daan en zijn klasgenoten heb ik contact op laten nemen met de betreffende gemeente. Voor mij staat namelijk voorop dat leerlingen die recht hebben op leerlingenvervoer, dat ook krijgen en de gemeente daarin voorziet.
De gemeente Woudenberg heeft mij inmiddels laten weten dat Daan dit schooljaar met een taxibusje naar school wordt vervoerd. Dat betekent dat hij niet (meer) met het openbaar vervoer met begeleiding hoeft te reizen.
De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het leerlingenvervoer ligt namelijk al sinds 1987 bij de gemeenten. De VNG stelt met in achtneming van de wettelijke kaders een modelverordening leerlingenvervoer op, op basis waarvan gemeenten een verordening opstellen, waarmee zij aangeven hoe zij de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het leerlingenvervoer invullen.
Gemeenten hebben de wettelijke plicht «passend vervoer» aan te bieden als een leerling vanwege zijn beperking niet zelfstandig kan reizen. Uitgangspunt van de regeling leerlingenvervoer is een vergoeding op basis van de kosten van het openbaar vervoer, zo nodig met begeleiding. Ook kan een fietsvergoeding worden verstrekt. Onder bepaalde voorwaarden, bijvoorbeeld voor die leerlingen die wegens hun lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of psychische handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, kunnen ouders voor hun kind aanspraak maken op aangepast vervoer, in taxi’s of taxibusjes.
Wat vindt u ervan dat de gemeente de zorgen en inschatting van de ouders en de directeur-bestuurder van de school over de noodzaak tot leerlingenvervoer voor Daan naast zich neerlegt in haar besluit en zelfs na het gegrond verklaren van het bezwaar door de bezwaarschriftencommissie van de gemeente bij dit besluit blijft? Wat is het oordeel van ouders en professionals uit het onderwijs dan nog waard?
De gemeente Woudenberg heeft mij laten weten dat er ook vorig schooljaar een recht op leerlingenvervoer is toegekend. Dit betrof een vergoeding voor openbaar vervoer met begeleiding. Bij de nieuwe aanvraag voor dit schooljaar is op basis van nieuwe informatie vanuit het samenwerkingsverband passend onderwijs het besluit genomen om Daan dit schooljaar met een taxibusje te gaan vervoeren.
Bent u het eens dat het belachelijk is dat de gemeente heeft voorgesteld opnieuw een onafhankelijk onderzoek te doen naar Daans gedrag, terwijl er al onafhankelijk onderzoek is geweest voor het toekennen van de toelaatbaarheidsverklaring? Kunt u uw antwoord toelichten?
De gemeente Woudenberg heeft mij laten weten dat zij voor de aanvraag voor leerlingenvervoer voor dit schooljaar advies heeft gevraagd aan het samenwerkingsverband passend onderwijs, die de toelaatbaarheidsverklaring voor Daan heeft afgegeven. Dit advies heeft er toe geleid dat de gemeente besloten heeft Daan met een taxibusje te gaan vervoeren.
Wat zou volgens u voorop moeten staan: leerlingenvervoer zodat leerlingen passend onderwijs kunnen krijgen zonder enige belemmering of de financiën van de gemeente? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 1, waarbij ik heb toegelicht dat gemeenten de wettelijke plicht hebben om passend vervoer aan te bieden als een leerling vanwege zijn beperking niet zelfstandig kan reizen. Daarbij is het uitgangspunt dat het recht van de leerling voorop dient te staan en dat financiële overwegingen uiteraard geen invloed mogen hebben op het al dan niet toekennen van passend vervoer voor een leerling.
Hoeveel geld geeft de gemeente Woudenberg uit aan leerlingenvervoer en hoeveel daarvan is niet voor leerlingenvervoer op basis van toelaatbaarheidsverklaringen, maar op basis van religie of levensovertuiging?
De gemeente Woudenberg heeft mij gemeld dat de afgelopen jaren de kosten voor leerlingenvervoer ruim € 500.000 per jaar waren. Daarbij is bekend dat geen enkele leerling alleen vanuit levensovertuiging gebruik maakt van het leerlingenvervoer.
Ontvangt u meer signalen van ouders en/of scholen over gemeenten die geen leerlingenvervoer toewijzen aan leerlingen die het hard nodig hebben? Zo ja, hoeveel signalen zijn dit de laatste vijf jaar geweest, waar gaat het precies mis en wat heeft u met deze signalen gedaan?
Er komen af en toe signalen over knelpunten in het leerlingenvervoer bij mij terecht. Deze knelpunten zijn divers van aard. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven ligt de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het vervoer bij de gemeenten.
Indien er vaker signalen zijn over een bepaalde thematiek, zoals recent over de lange reistijden van leerlingen naar het (voortgezet) speciaal onderwijs, voer ik daarover het gesprek met de VNG, als vertegenwoordiger van gemeenten en die de modelverordening leerlingenvervoer opstelt.
Zou een toelaatbaarheidsverklaring niet voldoende bewijs moeten zijn om automatisch in aanmerking te komen voor leerlingenvervoer indien gewenst, zodat ouders zich kunnen richten op hun kind in plaats van strijd moeten voeren met onwelwillende gemeenten? Bent u bereid dit te regelen? Zo nee, waarom niet?
Nee, niet alle leerlingen die een toelaatbaarheidsverklaring voor het (voortgezet) speciaal onderwijs krijgen, komen altijd in aanmerking voor leerlingenvervoer. Ook reisafstand en de mate van zelfstandigheid van de leerling kunnen hierbij een rol spelen. Daarnaast moet de gemeente nog de afweging maken op welke type vergoeding een leerling recht heeft. Dit proces moet zorgvuldig worden doorlopen.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de gemeente Woudenberg om te komen tot een oplossing voor Daan, zodat hij veilig en onder begeleiding naar school kan gaan met zijn klasgenoten? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van de berichten heb ik reeds contact op laten nemen met de betreffende gemeente. Omdat Daan inmiddels met een taxibusje naar school wordt vervoerd, zijn verdere gesprekken niet meer nodig.
Zieke dieren die alsnog op transport gaan |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ongehoord: NVWA laat zieke dieren nog steeds naar buitenlandse slachthuizen exporteren» en de foto’s van «goedgekeurde» dieren voor vervoer?1 2
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Deelt u de mening dat als bij een zeug de baarmoeder buiten het lichaam hangt, er geen enkele twijfel bestaat dat dit dier ongeschikt is voor het transport?
Ja, ik deel deze mening. In de Europese transportverordening Vo (EG) 1/2005 staat dat dieren met een prolaps (een verzakking of uitzakking, het naar beneden zakken van een orgaan of orgaandeel, veelal door verslapping van het ondersteunend apparaat) niet vervoerd mogen worden.
Zijn de bevindingen van de Vlaamse inspectiediensten, zoals geopenbaard door Ongehoord, bekend bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)? Zo ja, hoe zijn deze opgepakt binnen de NVWA?
Ja, deze zijn bekend bij de NVWA. De NVWA registreert alle meldingen. Aan de certificerende dierenartsen wordt vervolgens gevraagd om een verklaring op te maken. De bevindingen en afhandeling van de melding worden daarna teruggekoppeld naar de meldende lidstaat. De NVWA legt meldingen met voldoende achtergrondinformatie vast in het dossier van betrokkenen, bijvoorbeeld het bedrijf van herkomst, de vervoerder en het verzamelcentrum. Wanneer daartoe aanleiding is, wordt het toezicht geïntensiveerd. De NVWA onderzoekt hoe het interventiebeleid kan worden toegepast voor meldingen waarbij voldoende achtergrondinformatie over een overtreding beschikbaar is. De NVWA gebruikt de meldingen, inclusief beeldmateriaal, tevens als intervisie voor de certificerende dierenartsen om de uniformiteit van de beoordeling van transportwaardigheid te bevorderen.
Hoe verklaart u dat een zeug met deze aandoening en ook andere varkens met duidelijk vast te stellen verwondingen, toch op transport zijn gegaan, ondanks dat dit in strijd is met de Europese transportverordening?
De sector draagt de eerste verantwoordelijkheid om alleen dieren te vervoeren die geschikt zijn voor het voorgenomen transport. De naleving van het sectorprotocol transportwaardigheid bij het selecteren geeft invulling aan die verantwoordelijkheid en draagt bij aan de juiste omstandigheden voor een zorgvuldige controle op transportwaardigheid. De NVWA houdt toezicht op de naleving van de Europese regels omtrent welzijn tijdens het vervoer van dieren op onder andere primaire bedrijven en verzamelcentra en handhaaft wanneer daar aanleiding toe is volgens het interventiebeleid.
Indien er een melding vanuit het buitenland komt dat het welzijn van de dieren bij aankomst niet in orde is, betekent dit niet altijd dat de dieren niet transportwaardig zijn bij exportcertificering voor het vertrek. De NVWA doet op basis van informatie uit de melding onderzoek naar de oorzaak en registreert deze informatie digitaal in het dossier van de betrokken ondernemer(s). De NVWA onderzoekt hoe het interventiebeleid kan worden toegepast voor meldingen waarbij voldoende achtergrondinformatie over een overtreding beschikbaar is.
Hoeveel meldingen zijn er bij de NVWA binnengekomen dat niet-transportwaardige varkens zijn binnengekomen bij buitenlandse slachthuizen in het afgelopen jaar?
Van 1 januari 2021 tot en met 21 oktober 2021 heeft de NVWA in totaal 17 meldingen ontvangen dat niet-transportwaardige varkens zijn binnengekomen bij buitenlandse slachthuizen. De NVWA heeft 9 buitenlandse meldingen ontvangen dat niet-transportwaardige varkens zijn binnengekomen bij buitenlandse slachthuizen sinds het op 1 augustus 2021 ingaan van de aangescherpte werkwijze. Voor een nadere toelichting verwijs ik uw Kamer naar mijn brief «Voortgang toezicht NVWA», die ik op 12 november jl. naar uw Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 33 835, nr. 194).
Hoeveel meldingen zijn er bij de NVWA binnengekomen dat niet-transportwaardige varkens zijn binnengekomen bij buitenlandse slachthuizen sinds de aankondiging dat de NVWA alleen nog maar varkens voor transport goedkeurt die geen zichtbare afwijkingen hebben?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u een stand van zaken geven over de ontwikkeling van het sectorprotocol voor varkenstransport?
Op 30 september 2021 hebben de NVWA en de sector een akkoord bereikt over het ingediende sectorprotocol transportwaardigheid. Dit sectorprotocol geeft aan dat de sector de dieren beoordeelt en vervoert conform de Europese richtsnoeren. Het is van toepassing voor zowel het nationaal als internationaal transport van dieren. Aanvullend voorziet het protocol in een werkwijze ten aanzien van het vervoer onder voorwaarden van licht gewonde of licht zieke dieren, waarvoor het vervoer geen extra lijden oplevert. Alle aangeslotenen hebben dit protocol met ingang van 14 oktober 2021 in gebruik genomen.
Hoe verklaart u dat nog meerdere ernstig verwonde of verzwakte runderen op transport zijn gegaan, ondanks dat het nieuwe protocol voor rundertransport vanaf april 2021 is ingegaan?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 4.
Hoeveel meldingen zijn er bij de NVWA binnengekomen dat niet-transportwaardige runderen zijn binnengekomen bij buitenlandse slachthuizen sinds april 2021?
De NVWA heeft sinds 30 april 2021 twee meldingen ontvangen dat niet-transportwaardige runderen zijn binnengekomen bij buitenlandse slachthuizen (peildatum 21 oktober 2021). 30 april 2021 is de startdatum van ingebruikname door de sector van de Europese richtsnoeren transportwaardigheid en het NVWA-toezicht daarop.
Kunt u toezeggen de Kamer halfjaarlijks op de hoogte te houden van het effect dat de huidige maatregelen hebben op de naleving van de transportverordening, bij voorkeur in de vorm van het aantal meldingen dat binnenkomt bij de NVWA over de transportwaardigheid van dieren en de snelheid waarmee deze meldingen zijn afgehandeld?
Zie hiervoor mijn brief «Voortgang toezicht NVWA» die ik op 12 november jl. naar uw Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 33 835, nr. 194). Daarin heb ik aangegeven dat een effect op basis van het aantal meldingen niet goed te geven is. Mijn verwachting is echter dat de maatregelen zullen bijdragen aan een betere borging van het dierenwelzijn. Ik zal uw Kamer informeren over de stand van zaken van de naleving van de transportverordening.
Deelt u de mening dat slim cameratoezicht op strategische plekken bij exportverzamelplaatsen zou kunnen bijdragen aan minder van dit soort misstanden?
Cameratoezicht op (export)verzamelcentra levert naar verwachting inderdaad een bijdrage aan de borging van het dierenwelzijn. Zie hiervoor mijn brief «voortgang toezicht NVWA», die ik op 12 november jl. naar uw Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 33 835, nr. 194).
Kunt u toelichten in hoeverre dit naar aanleiding van uw toezegging bij het commissiedebat over het niet handhaven door de NVWA op exportverzamelplaatsen inmiddels als concept is uitgewerkt om eventueel te betrekken bij het bredere wetsvoorstel over cameratoezicht in slachthuizen?
Zie antwoord vraag 11.
Is de interventieladder voor overtredingen inmiddels aangepast, zoals besproken in het eerder genoemde commissiedebat? Zo ja, kunt u aangeven in hoeverre hier sprake is van een verscherping, zodat overtredingen die geconstateerd worden steviger beboet worden om herhaling te voorkomen?
De NVWA bepaalt als onafhankelijke toezichthouder welke sanctie wordt opgelegd bij een overtreding, bijvoorbeeld een waarschuwing of een boete. In het specifiek interventiebeleid van de NVWA is neergelegd welke maatregel past bij welke overtreding. Of er een boete of een waarschuwing gegeven wordt, is afhankelijk van de impact die de overtreding heeft op het door de regelgeving te beschermen (publieke) belang. Welke interventie daadwerkelijk wordt opgelegd is ook afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Naast bestraffing van de overtreding zijn proportionaliteit en de menselijke maat daarbij belangrijke toetsstenen: in rechtszaken wordt dit altijd grondig getoetst. Een verzoek om direct over te gaan tot het opleggen van boetes doorkruist deze principes
De wijze waarop de NVWA haar interventiebeleid vorm geeft, wordt constant gemonitord en waar nodig aangepast. Zie ook mijn brief «Voortgang toezicht NVWA» (Kamerstuk 33 835, nr. 194), waarin ik uw Kamer nader geïnformeerd heb over de mogelijke modaliteiten van een «three strikes out», dan wel een puntensysteem en het inverventiebeleid van de NVWA.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden, in elk geval voor het tweeminutendebat over het niet handhaven door de NVWA op exportverzamelplaatsen en het commissiedebat NVWA?
Ik heb mij ingezet om uw vragen zo snel mogelijk te beantwoorden.
Het bericht ‘Rotavaccin op de lange(re) baan geschoven: ‘Onbegrijpelijk. Dit kan duizenden opnames schelen’’ |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Hoe reageert u op het bericht «Rotavaccin op de lange(re) baan geschoven: «Onbegrijpelijk. Dit kan duizenden opnames schelen»»?1
Ik ben bekend met het standpunt van de Nederlandse Vereniging van Kinderartsen (NVK). Ook ik sta positief tegenover de introductie van het rotavaccin, naar aanleiding van het advies van de Gezondheidsraad, zoals ik uw Kamer in mijn brief van 20 september jl. heb meegedeeld. Het is echter, gelet op de demissionaire status van het kabinet, aan het volgend kabinet om naar aanleiding van dit advies een definitief besluit te nemen. Voordat er een besluit kan worden genomen over nieuw beleid, moet daarvoor dekking worden gevonden op de begroting. Bij de voorjaarsbesluitvorming kan pas een definitief besluit genomen worden.
Waarom laat u het besluit om het Rotavaccin op te nemen in het Rijksvaccinatieprogramma aan een volgend kabinet, terwijl er al een concreet advies ligt van de Gezondheidsraad?
In mijn brief van 20 september jl.2 heb ik uw Kamer geïnformeerd, dat ik positief sta tegenover het advies van de Gezondheidsraad, maar dat het aan het volgend kabinet is om naar aanleiding van dit advies een besluit te nemen. Hoewel sprake is van een voortraject bij de rotavaccinatie, wordt een beleidsbeslissing over de inzet van het vaccin gezien als nieuw beleid. Voordat een besluit kan worden genomen over nieuw beleid, moet daarvoor dekking worden gevonden op de begroting. Bij de opname van het vaccin in het Rijksvaccinatieprogramma komen structurele extra kosten kijken. Daarom kan pas bij de voorjaarsbesluitvorming een definitief besluit worden genomen.
In het kader van de verdere voorbereiding van deze vaccinatie zal ik onderzoeken hoe deze kosteneffectief kan worden gerealiseerd en hoe deze kan worden geïmplementeerd binnen het Rijksvaccinatieprogramma, onder andere door het laten opstellen van een implementatieplan door het RIVM.
Verwacht u dat de Gezondheidsraad aan een nieuw kabinet een ander advies zou geven? Zo nee, wat is dan het nut van het uitstellen van deze beslissing?
Er is geen sprake van een nieuw advies van de Gezondheidsraad aan een nieuw kabinet. De reden dat ik mijn beslissing moet uitstellen volgt uit de demissionaire status van het kabinet en het gegeven dat er ook meerjarige structurele dekking moet worden gevonden op de begroting (zie ook het antwoord op vraag 2). De eerstvolgende mogelijkheid daarvoor is volgend voorjaar.
Wat vindt u ervan dat een hoogleraar kindergeneeskunde in het artikel stelt dat vertraging ertoe kan leiden dat duizenden kinderen onnodig in het ziekenhuis belanden? Moet dit niet voorkomen worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uiteraard is mij er veel aan gelegen om een vaccinatie na een positief advies van de Gezondheidsraad snel beschikbaar te stellen. Om die reden laat ik het RIVM nu ook al starten met het opstellen van een implementatieplan. Zie verder ook mijn antwoord op vraag 2.
Snapt u dat de Nederlandse Vereniging van Kinderartsen (NVK) verbaasd is door uw besluit om geen besluit te nemen?
Ik hecht eraan de betrokken uitvoerende partijen te betrekken bij de beleidsvorming. Ik heb dan ook in vroeg stadium met hen contact gezocht om hen te informeren en mee te nemen in de te volgen (procedurele) stappen naar aanleiding van het advies van de Gezondheidsraad en hun eerste reactie over de wenselijkheid en haalbaarheid daarvan. Ik kan me voorstellen dat de NVK teleurgesteld is. Daarbij merk ik wel op dat ik het RIVM de opdracht geef om een implementatieplan te maken. Dit implementatieplan is een belangrijke voorbereiding op de definitieve besluitvorming en een stap, die sowieso gezet moet worden om tot implementatie van het rotavaccin in het Rijksvaccinatieprogramma te komen. Indien het volgende kabinet bij de voorjaarsbesluitvorming instemt met het opnemen van rotavirus vaccinatie in het Rijksvaccinatieprogramma, zou implementatie (op z’n vroegst) in 2023 mogelijk kunnen zijn. Nadat het implementatieplan van het RIVM gereed is, kan een precieze planning worden gegeven.
Welk bedrag zou er structureel nodig zijn om het Rotavaccin op te nemen in het Rijksvaccinatieprogramma?
De inschatting van de kosten voor het invoeren van het vaccin gaat gepaard met veel onzekerheid. Zo is de prijs van de vaccinatie nog niet vast te stellen, terwijl deze dusdanig laag dient te zijn dat deze kosteneffectief kan worden ingevoerd. Volgens de Gezondheidsraad is het vaccin kosteneffectief bij een prijs van 50 euro per kind. Daarnaast zijn de overige kostenposten nog niet uitgekristalliseerd, zoals de vaststelling van de hoogte van het vaccinatie-tarief aan de uitvoerders (vergoeding per gezet vaccin) en de implementatiekosten voor bijvoorbeeld communicatie, e-learning en ICT, die nader in beeld gebracht zullen worden in het implementatieplan van het RIVM. Er kan wel een grove schatting gegeven worden: uitgaande van een aantal aannames op de genoemde onzekerheden, zal het gaan om ca. 20 miljoen euro per jaar (voor de vaccinatiekosten inclusief implementatiekosten).
Bent u bereid om alsnog het Rotavaccin zo snel mogelijk op te nemen in het Rijksvaccinatieprogramma, om zo duizenden ziekenhuisopnames onder jonge kinderen te voorkomen?
Ik sta positief tegenover het advies van de Gezondheidsraad om vaccinatie tegen het rotavirus op te nemen in het RVP. Zoals ik in de voorgaande vragen heb geantwoord, dient er eerst meerjarige dekking op de begroting gevonden te worden voordat er een definitief besluit kan worden genomen.