De signalen dat DNA-onderzoeken door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) zijn vertraagd |
|
Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat ruim 250 DNA-onderzoeken zijn vertraagd?1
Het is spijtig dat er inderdaad rond de 250 DNA-onderzoeken zijn vertraagd, een combinatie van verschillende elkaar versterkende factoren is hier debet aan. Zo was de werkdruk voor de ontstane vertraging al hoog door de werkzaamheden rond de MH17. Dit in combinatie met het ziekteverzuim, de reorganisatie en een hogere instroom rond Kerst hebben geleid tot deze vertraging. Een vertraging die inmiddels is teruggebracht tot 74 onderzoeken. Ter verduidelijking merk ik op dat het NFI ongeveer 1.000 DNA-onderzoeken per week worden verwerkt, in 2015 bedroeg het aantal DNA-onderzoeken 49.239.
Om het effect van deze vertraging te minimaliseren zijn er verschillende maatregelen genomen om deze achterstanden in te lopen. Zo wordt onder andere tijdelijk extra capaciteit ingezet via samenwerking met andere instituten en worden vacatures zo snel mogelijk ingevuld. Daarnaast wordt in nauwe samenwerking met Politie en OM bekeken welke zaken met prioriteit onderzocht moeten worden. Hierdoor wordt zoveel mogelijk voorkomen dat bijvoorbeeld zittingsdata niet worden gehaald. Met de ingezette maatregelen wordt het vertraagde werk zo snel mogelijk ingehaald.
Om knelpunten in de capaciteit op te vangen heb ik vanaf dit jaar € 5 miljoen extra budget vrijgemaakt voor forensisch onderzoek.
Klopt het dat de afgesproken tijd voor DNA-onderzoek in de meeste gevallen met maximaal drie maanden wordt overschreden? Zo nee, hoe lang zijn onderzoeken dan wel vertraagd?
Nee. Jaarlijks worden er circa 50.000 DNA-onderzoeken opgeleverd. Ten aanzien van 269 onderzoeken waarover in januari 2016 is gecommuniceerd, bedraagt de vertraging maximaal drie maanden. Op dit moment is dit reeds teruggebracht tot 74 onderzoeken. De verwachting is dat deze vertraagde onderzoeken binnen een maand zullen zijn afgehandeld. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vragen 1 en 4 zijn diverse maatregelen genomen om het effect van deze vertraging te minimaliseren.
Klopt het dat tijdelijk extra capaciteit moet worden vrijgemaakt voor het doen van DNA-onderzoek? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom maar tijdelijk en wat zijn de kosten voor het inzetten van extra capaciteit? Waar wordt deze capaciteit vandaan gehaald?
Ja, omdat de huidige bezettingsgraad van deze onderzoeksafdeling lager is dan normaal is tijdelijk extra capaciteit vrijgemaakt om de achterstanden in te lopen. Deze extra capaciteit is gecreëerd door de interne detachering van een deskundige tijdelijk terug te draaien. Daarnaast is er tijdelijk 1 externe NRGD-geregistreerde2 deskundige ingehuurd. De kosten worden betaald vanuit het reguliere budget dat onder andere gereserveerd is voor vacante functies die wegens de reorganisatie (nog) niet konden worden ingevuld.
Wat zijn de redenen dat er vertraging is opgelopen bij de DNA-onderzoeken? Hoe kan het dat deze vertraging niet is voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat er geen sprake kan zijn van een tijdelijk hoge instroom, aangezien er een limiet is aan de instroom door middel van afspraken gemaakt in de service level agreement? Zo nee, waarom niet? Kunt u een overzicht geven van de instroomcijfers van de laatste jaren?
De service level agreement (SLA) biedt beperkt ruimte voor flexibiliteit en fluctuaties in de instroom per maand. Dit mechanisme werkt over het algemeen naar tevredenheid van het NFI en opdrachtgevers. De werkdruk door de instroom rond de kerst was relatief hoog gelet op de lagere beschikbare capaciteit. Samen met de andere factoren kon hierdoor de huidige situatie ontstaan.
De instroom van DNA-onderzoeken in 2015 bedroeg 49.239 en in 2014 43.002. De lagere instroom in 2014 is te verklaren door de werkzaamheden in verband met het identificatieonderzoek rond de ramp met MH17. Dat werk wordt niet bij de reguliere instroomcijfers meegeteld.
Hoe hoog is het ziekteverzuim bij de afdeling Humane Biologische Sporen van het NFI? Kunt u de cijfers daarvan over de afgelopen vijf jaar tot en met nu geven? Hoe verklaart u dit ziekteverzuim?
Het ziekteverzuim bij de afdeling Humane Biologische Sporen (HBS) betrof de afgelopen jaren:
2011
3,0%
2012
3,2%
2013
3,5%
2014
5,1%
2015
4,6%
Hiermee ligt het ziekteverzuim van de afdeling sinds 2014 hoger dan het verzuim binnen het NFI in zijn geheel (2013: 3,6% en in 2014: 3,6%), maar is deze niet hoger dan die van de rijksoverheid (2013: 5% en in 2014: 5,2%). De hoogte van het ziekteverzuim heeft meerdere oorzaken. Het ziekteverzuim wordt deels verklaard door niet-werkgerelateerde factoren en deels door werkgerelateerde factoren. De werkgerelateerde factoren zien op een grote werkvoorraad bij de afdeling door bijvoorbeeld een aantal omvangrijke zaken, het doorvoeren van een nieuwe werkwijze en de onzekere periode die de reorganisatie met zich meebrengt.
Hoe kan de hoge werkdruk, het ziekteverzuim en het capaciteitstekort worden opgelost als er tegelijkertijd moet worden bezuinigd op het NFI? Hoe doorbreekt u deze onwenselijke situatie?
De capaciteit zoals voorzien in de nieuwe organisatiestructuur is toereikend om regulier werkaanbod aan te kunnen. Het NFI wordt nu gereorganiseerd, hetgeen gepaard gaat met tijdelijke knelpunten. Zoveel mogelijk knelpunten zijn inmiddels opgevangen met nieuwe tijdelijke of structurele medewerkers waardoor het de verwachting is dat de werkvoorraad zal dalen.
Daarnaast is er ondertussen een overeenkomst gesloten tussen de Algemeen Directeur van het NFI en de Ondernemingsraad ten aanzien van de reorganisatie. De vakbonden zijn op basis van die afspraken akkoord gegaan met het ingaan van de volgende fase van de reorganisatie. De nieuwe organisatie start per 1 april.
Wat zijn de gevolgen van de hoge werkdruk voor de kwaliteit en de zorgvuldigheid van de onderzoeken?
De kwaliteit van het onderzoek staat bij het NFI voorop. Hier worden dan ook geen concessies aan gedaan. In elke stap van het DNA-onderzoek zijn controlestappen ingebouwd om de kwaliteit te waarborgen.
Hoe wordt in de toekomst voorkomen dat de afdeling Humane Biologische Sporen elk jaar weer te maken krijgt met overbelasting? Waarom komt er geen structurele oplossing?
De beoogde capaciteit in de nieuwe organisatie is toereikend om regulier werkaanbod aan te kunnen. Naast tijdelijke maatregelen ontwikkelt de afdeling structurele verbeterinitiatieven (zowel op werkwijzen als op digitalisering), waardoor de robuustheid van de bedrijfsvoering verder wordt verbeterd. Daarnaast heb ik vanaf 2016 € 5 miljoen extra beschikbaar gesteld voor het forensisch onderzoek. Dit kan onder andere gebruikt worden voor extra capaciteit op onderzoeksgebieden waar daar behoefte aan is.
Hoe staat de vertraging in het DNA-onderzoek in verhouding tot de belofte dat de kernproductie onverkort overeind blijft ondanks de bezuiniging op het NFI?2
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat de reorganisatie is uitgesteld? Zo ja, klopt het dat daardoor geen vacatures kunnen worden ingevuld? Hoe wordt dan het tekort aan capaciteit structureel opgelost?
Ja. Inmiddels is er een overeenkomst tussen de Algemeen Directeur en de Ondernemingsraad waarbij de vakbonden op basis van die afspraken akkoord zijn gegaan met het ingaan van de verplichte fase van het «Van Werk Naar Werk»-traject. De nieuwe organisatie zal nu ingaan op 1 april 2016, een kwartaal later dan de eerder beoogde ingangsdatum.
Het klopt deels dat de (rechtspositionele) procedures leidde tot vertraging in het vervullen van vacatures. Daarnaast is het vanwege de specialistische aard van het werk niet altijd makkelijk geschikt personeel te vinden en deze direct volledig in te zetten. Nieuwe medewerkers krijgen een inwerk- en opleidingsperiode die soms langer dan twee jaar duurt.
Welke gevolgen heeft de reorganisatie voor andere afdelingen binnen het NFI? Hoe gaat u voorkomen dat ook andere afdelingen te maken krijgen met te hoge werkdruk en capaciteitsgebrek?
Voor alle onderdelen geldt dat de beoogde capaciteit in de nieuwe organisatie toereikend zal zijn om regulier werkaanbod aan te kunnen. Daarbij zal door inzet van vroegtijdige signalering mogelijke vertraging zoveel als mogelijk worden voorkomen. Ook de vanaf dit jaar beschikbare extra middelen dragen hieraan bij.
Waarom heeft de Kamer nog steeds niet de driemaandelijkse signalering forensisch onderzoek ontvangen? Bent u bereid om deze signalering voor zover deze al klaar is alsnog aan de Kamer te doen toekomen?
De driejaarlijkse signalering wordt momenteel opgesteld onder leiding van prof. S. Zouridis van de Universiteit van Tilburg. Momenteel vindt inhoudelijk overleg plaats in de expertgroep met daarin vertegenwoordigers van OM, Politie, NFI, particuliere instituten en het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Omdat dit de eerste signalering is waarin wezenlijk strategische vraagstukken behandeld worden wil ik daarvoor ook voldoende gelegenheid bieden. Eerst na afronding zal ik de driejaarlijks signalering aan de Kamer doen toekomen. Ik streef ernaar dit voor het zomerreces aan uw Kamer aan te beiden.
Bent u bereid om een onderzoek te laten doen naar de managementcultuur binnen het NFI en de manier waarop met personeel wordt omgegaan? Zo nee, waarom niet gezien de vele klachten die al maandenlang de ronde doen over de patstelling tussen personeel en management en het hoge ziekteverzuim?
Ja. De Algemeen directeur van het NFI en de Ondernemingsraad hebben reeds afspraken gemaakt over de inhoud en uitvoering van een dergelijk onderzoek.
De noodkreet van verontruste rechters |
|
Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat rechters willen dat de rechtspraak met rust wordt gelaten?1
De rechtspraak is, net als andere publieke en private instellingen, voortdurend in beweging om aan maatschappelijke ontwikkeling tegemoet te komen. Rechters merken dat in het dagelijks werk en moeten inspelen op veranderingen. Door rechters wordt met de uitkomsten van de enquête, zoals ook eerder met het Leeuwarder manifest, een signaal afgegeven dat er zorgen zijn over ontwikkelingen. Het is goed dat daarover openheid is, want dan kan daarover door de Raad voor de rechtspraak (hierna ook: de Raad), rechters en medewerkers het gesprek worden gevoerd.
Wat is uw reactie op de ervaringen en zorgen van rechters met betrekking tot het Meerjarenplan?2 Wat wordt er gedaan met deze ervaringen en zorgen?
De Raad heeft mij laten weten uitgebreid met de initiatiefnemers van «Tegenlicht» te hebben gesproken over de onderwerpen van de opiniepeiling en de betekenis van het feit dat veel rechters deze zorgen delen. De Raad heeft aangegeven de zorgen op tal van punten te delen. Een belangrijk onderwerp van gesprek was het vinden van een juiste balans tussen bedrijfsvoering en kwaliteit. Het verbeteren van de overlegstructuur en de vertegenwoordiging, zodat mensen zich echt vertegenwoordigd voelen, was een ander belangrijk gespreksonderwerp dat volgens de Raad en de initiatiefnemers serieuze aandacht verdient. De Raad en de initiatiefnemers zullen elk ideeën en acties ontwikkelen op het gebied van de verbetering van de verbinding tussen werkvloer en bestuurders.
Wat is uw reactie op de ervaringen en zorgen van rechters met betrekking tot de schaalvergroting en evaluatie van de herziening gerechtelijke kaart?3 Wat wordt er gedaan met deze ervaringen en zorgen?
In de enquête Tegenlicht wordt het locatiebeleid uit het Meerjarenplan (MJP) geduid als schaalvergroting en wordt opgeroepen geen stappen te zetten voordat de Wet herziening gerechtelijke kaart (HGK) is geëvalueerd. Het MJP heeft geleid tot een discussie over de lokale en regionale betekenis van rechtspraak. Uiteindelijk heeft uw Kamer zich hierover uitgesproken via de motie Oskam c.s. De commissie Evaluatie Wet herziening gerechtelijke kaart (HGK) zal de werking en de effecten van de Wet HGK grondig onderzoeken. Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van deze evaluatie.
Wat is uw reactie op de ervaringen en zorgen van rechters met betrekking tot de druk op kwaliteit en de te grote focus op bedrijfsvoering?4 Wat wordt er gedaan met deze ervaringen en zorgen?
De Raad heeft mij laten weten deze zorg van de rechters al geruime tijd te delen. Daarom heeft de Raad de ontwikkeling van professionele standaarden voor rechters gestimuleerd. Dergelijke standaarden zijn inmiddels volop in ontwikkeling. Verder heeft de Raad al in 2013 in een brief aan alle medewerkers van de Rechtspraak laten weten dat er minder eenzijdig op productie zal worden gestuurd. Dit draagt de Raad sindsdien uit bij de gerechtsbesturen, verantwoordelijk voor de beheersing van de productiedruk. De kwaliteit van de rechtspraak is onderzocht door de Visitatiecommissie rechtspraak (commissie Cohen). Die constateerde in oktober 2014 dat, hoewel het goed gaat met de Nederlandse rechtspraak, er ook dingen beter kunnen. Aanbevelingen van deze commissie zijn door de gerechten afzonderlijk opgepakt, omdat die per gerecht verschillen. In de brief van 21 november 2014 naar aanleiding van het rapport van de commissie Cohen is ook gewezen op de mogelijkheid om met herverdeling van beschikbare middelen tussen gerechten, en binnen gerechten tussen afdelingen en teams, de kwaliteit te handhaven en de werkdruk te verminderen. De Raad bekijkt dit samen met de gerechten.
Wat is uw reactie op de ervaringen en zorgen van rechters met betrekking tot de relatie tussen bestuurders en medewerkers in de rechtspraak?5 Wat wordt er gedaan met deze ervaringen en zorgen?
Ik heb met de Raad gesproken over de uitkomsten van de enquete. Zoals beschreven in mijn antwoord op vraag 2 is de Raad in gesprek met de initiatiefnemers. Ik wacht de uitkomsten van dit gesprek af.»
Wat is er de afgelopen jaren gedaan vanuit u of de Raad voor de Rechtspraak om deze ervaringen, zorgen en aangedragen knelpunten met de medewerkers te bespreken? Wat is er gedaan met de uitkomsten van die besprekingen?
Ik verwijs naar de antwoorden op vraag 2 en 4. Daarnaast heeft de Raad aangegeven de banden met de vertegenwoordigers van medewerkers van de Rechtspraak te hebben aangehaald: de Centrale Ondernemingsraad, het College van afgevaardigden en de landelijke overleggen vakinhoud (LOV’s). Ook heeft de Raad aangegeven dat gesprekken ook op lokaal niveau plaatsvinden tussen de gerechtsbesturen, de vertegenwoordigende organen en medewerkers. Op die manier betrekken de Raad en de gerechtsbesturen medewerkers bij plan- en besluitvorming. De Raad streeft naar de versterking van de positie van de vertegenwoordigende organen en werkt er samen met de gerechtsbesturen aan dat de medewerkers zich daarin beter vertegenwoordigd voelen.
Kunt u reageren op de uitspraak dat de Nederlandse rechtspraak in vergelijking met andere landen niet duur is?6 Hoeveel mag volgens u goede rechtspraak kosten?
Voor het maken van een vergelijking van kosten van rechtspraak tussen landen vormen gegevens van de Raad van Europa een goede ingang7. In het jaar 2012 kwam het budget van de rechtspraak neer op € 58,60 per hoofd van de bevolking. Gerelateerd aan rijkdom, uitgedrukt als percentage van het bruto nationaal product, lijken de uitgaven voor de rechtspraak onder het Europees gemiddelde te liggen. Voor een nauwkeuriger vergelijking zou echter ook nog rekening moeten worden gehouden met onder andere de instroom van zaken en de precieze taken en werkwijzen van de gerechten. Wat dat laatste betreft moet bijvoorbeeld worden meegewogen dat in veel Europese landen rechtbanken kadastrale gegevens beheren. De beschikbare gegevens laten zo’n vergelijking echter niet toe.
Hoeveel goede rechtspraak mag kosten, is niet in het algemeen te beantwoorden. De rechtspraak krijgt als essentieel onderdeel van ons staatsbestel de nodige middelen om deze rol goed te kunnen uitvoeren. Deze adequate bekostiging staat centraal in de prijsonderhandelingen die op dit moment plaatsvinden en hierover voer ik het gesprek met de Raad. Voor de begrotingsbehandeling in november 2015 heb ik naar aanleiding van gebleken knelpunten extra middelen toegezegd.
Hoe wordt de samenspraak tussen bestuurders en medewerkers nu vormgegeven? Kunt u in uw antwoord tevens aangeven wat u vindt van de ervaring van rechters dat deze samenwerking en samenspraak onvoldoende is?7
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 6. De samenspraak wordt in eerste instantie vormgegeven via de formele medezeggenschap en de formele overlegvergaderingen: de Centrale Ondernemingsraad en de lokale ondernemingsraden, het College van afgevaardigden en de gerechtsvergaderingen. Naast deze formele – wettelijke – vertegenwoordiging is tevens samenspraak tussen bestuurders en medewerkers binnen acht rechtsgebieden georganiseerd via de LOV’s. Ook via meer informele weg wordt samenspraak tussen bestuurders en medewerkers vormgegeven: via allerlei plaatselijke bijeenkomsten en berichtgeving op het intranet van de rechtspraak of via e-mail. Medewerkers kunnen op die manier meedenken en mondeling of schriftelijk reageren op ontwikkelingen.
In hoeverre gaat u de conclusies uit de enquête Tegenlicht meenemen bij de overwegingen om meer geld vrij te maken voor de rechtspraak?
De bijdrage van het kabinet aan de rechtspraak is grotendeels gebaseerd op outputfinanciering, dat wil zeggen op basis van prijs x volume. Het volume wordt jaarlijks herijkt op basis van prognosemodellen. De prijs wordt eens in de drie jaar herijkt. Het huidige prijsakkoord geldt voor de jaren 2014–2016. Op dit moment vinden er prijsonderhandelingen plaats over de jaren 2017 – 2019. Tijdens deze prijsonderhandelingen worden álle relevante aspecten die van invloed zijn op de hoogte van de prijs meegenomen, zoals kwaliteit, huisvesting, ICT, werkdruk, KEI, nieuwe wet- en regelgeving etc. Ook de aspecten die in de enquête Tegenlicht aan de orde komen, staan uiteraard op de agenda van de prijsonderhandelingen.
Het bericht ‘Twee keer per dag vergeet justitie verdachte op te halen’ |
|
Nine Kooiman , Michiel van Nispen , Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat verdachten vaak niet worden opgehaald voor hun zitting en dat in 700 tot 800 gevallen het transport niet eens is aangevraagd door de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O)?1
Ja.
Kunt u de betreffende cijfers van de Raad voor de Rechtspraak waarop deze berichtgeving is gebaseerd aan de Kamer doen toekomen? Kunt u ook een kwantitatieve vergelijking maken ten aanzien van beschikbare cijfers uit het verleden?
Allereerst wil ik opmerken dat – in tegenstelling tot hetgeen in vraag 4 en 5 staat vermeld – het Openbaar Ministerie (OM) verantwoordelijk is voor de aanvraag van het vervoer van gedetineerden en niet de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O).
Onderstaande tabel vermeldt de cijfers van de Raad voor de Rechtspraak (RvdR), waarop de berichtgeving is gebaseerd, inclusief het overzicht van de jaren 2010 tot en met 2015.
Aantal beslissingen rechter
Reden aanhouding
2010
2011
2012
2013
2014
2015
Verdachte (gedetineerd) is niet tijdig verschenen; transport is wel aangevraagd
293
309
300
258
252
314
Verdachte (gedetineerd) is niet tijdig verschenen; transport is niet aangevraagd
995
1.193
1.221
900
739
747
Som
1.288
1.502
1.521
1.158
991
1.061
Bron: GPD-MI (uitvraag Raad voor de rechtspraak 19 januari 2016)
De cijfers geven het aantal zaken weer dat volgens uitvraag van de RvdR wordt aangehouden wegens het niet tijdig verschijnen van een verdachte op de zitting. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen de zaken waarin wel transport is aangevraagd en de zaken waarin dit niet is gebeurd. Op basis van de cijfers kan geen uitspraak worden gedaan over het aantal zaken waarin een verdachte helemaal niet, of niet tijdig op de zitting is verschenen. Daarnaast kan uit de cijfers niet worden afgeleid wat, binnen de gemaakte tweedeling, de reden is van het niet of niet tijdig verschijnen van de verdachte op de zitting. De geciteerde cijfers dienen dus met voorzichtigheid te worden geïnterpreteerd. Daarbij moeten de cijfers worden bezien in het licht van het totaal aantal transportaanvragen door het OM per jaar. Zo heeft de DV&O in 2015 104.602 transportaanvragen ontvangen van het OM.
Met betrekking tot het proces van aanvraag van het transport van gedetineerden, vraagt het OM in beginsel vier weken voorafgaand aan een zitting schriftelijk vervoer aan. Eén dag voor de zitting controleert het OM of de gedetineerde nog in dezelfde PI verblijft als welke is vermeld in de transportaanvraag. Indien een gedetineerde is overgeplaatst wordt opnieuw transport aangevraagd. Tevens wordt één dag voor de zitting nagegaan of verdachten die niet gedetineerd zijn, inmiddels ook gedetineerd zijn (bv. in een ander arrondissement). Als dat zo is wordt ook daarvoor nog transport aangevraagd. In de aanvraag staat vermeld of het een verzoek of een gelasting betreft.
Zoals gezegd bevatten bovengenoemde cijfers onvoldoende informatie om een deugdelijke verklaring te geven voor het aantal gedetineerden dat wegens het niet aanvragen van transport niet (tijdig) op zitting verschijnt. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat het voorkomt dat verdachten kort voor de zitting worden overgeplaatst naar een andere inrichting. Het OM is daarvan dan nog niet op de hoogte, waardoor niet het juiste transport wordt aangevraagd. Ook moeten verdachten zich soms op de dag van de zitting melden in een PI. Bij het OM is dan nog niet bekend dat deze verdachten gedetineerd zijn, zodat ook geen transport wordt aangevraagd. Tenslotte kan het voor komen dat het adres van inrichtingen waar minderjarigen gedetineerd zitten in een inrichting waarvan het adres niet als zodanig wordt herkend, daar komt het aan op de eigen kennis van een medewerker.
Wat zijn de extra wachttijd en kosten (met name voor de rechtspraak) die gemoeid zijn met de vertraging van rechtszaken als gevolg van het niet of te laat verschijnen van verdachten? Hoe worden deze kosten gedekt?
Uit navraag blijkt dat de Rechtspraak in 2015 ongeveer 1.100 zaken (inclusief kantonzaken) heeft aangehouden, vanwege het niet of niet tijdig verschijnen van verdachten op de zitting. De kosten hiervoor betreffen ongeveer 87.000,– euro per jaar, waarin de wachttijden zijn meegenomen. De Rechtspraak vangt deze kosten op binnen haar eigen begroting.
Verdachten hebben recht op transport ten behoeve van het bijwonen van hun zitting, maar zij hebben ook het recht afstand te doen van aanwezigheid bij de zitting en daarmee ook van transport.
De afwezigheid van de verdachte in de rechtbank kan geen invloed hebben op het vonnis. Ook binnen de PI leidt een afstandsverklaring niet tot (straf)consequenties. Om te voorkomen dat een afstandsverklaring niet op tijd bij de rechtbank bekend is, dan wel transport onnodig bij de PI arriveert, worden binnen de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) de mogelijkheden verkend om verdachten eerder te wijzen op hun recht om afstand te doen van de aanwezigheid bij de zitting.
Wat is de reden dat de DV&O in honderden gevallen niet eens transport heeft aangevraagd voor het vervoer van verdachten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de procedures, werkwijze en het eventuele afwegingskader van de DV&O beschrijven ten aanzien van het aanvragen van transport?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre speelt hierbij een rol dat verdachten weigeren op transport te gaan vanuit de inrichting? Heeft dit (straf)consequenties (binnen de inrichting) voor de betrokkene? Zo nee, waarom niet? In hoeverre houdt de rechter rekening met dit gegeven in zijn (verstek)vonnis?
In hoeverre herkent u geschetste problematiek dat veel huizen van bewaring (HvB) zich op (te) grote afstand van de rechtbank bevinden? Kunt u in dat kader reflecteren op de invloed die het Masterplan DJI heeft gehad op de afstand tussen HvB’s en de rechtszalen?
Als uitgangspunt geldt dat verdachten worden gedetineerd in het arrondissement van vervolging, dus in een PI zo dicht mogelijk bij de rechtbank die hun zaak in behandeling heeft. In het kader van het Masterplan DJI en de Herziening van de Gerechtelijke kaart zijn een aantal PI’s en rechtbanklocaties gesloten, hetgeen voor sommige locaties heeft geleid tot een grotere transportafstand. Naar aanleiding hiervan heb ik echter geen signalen ontvangen van knelpunten ten aanzien van het transport van gedetineerden. Ik herken zodoende het geschetste probleem niet.
Klopt het dat het voorkomt dat verdachten naar huis worden gestuurd op bevel van de rechter omdat zij niet zouden zijn vervoerd naar de rechtbank?2 Deelt u de mening dat ondanks dat het kwalijk is dat geen vervoer heeft plaatsgevonden, dit niet de bedoeling kan zijn gelet of het feit dat de betreffende verdachten niet thuis hun zaak mogen afwachten maar juist bewust (voorlopig) in bewaring zijn gesteld?
Dat klopt niet en ik deel uw mening. Indien de rechter van mening is dat er onvoldoende gronden of geen ernstige bezwaren aanwezig zijn, kan de rechter de voorlopige hechtenis afwijzen of schorsen en de verdachte in vrijheid stellen. Dit kan ook indien de rechter van mening is dat de persoonlijke belangen van een verdachte zwaarder wegen dan het algemeen belang dat de maatschappij heeft bij langere vrijheidsbeneming. Ook indien de rechter verwacht dat de straf die zal worden opgelegd lager uitvalt dan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, kan hij de voorlopige hechtenis opheffen.
In hoeverre gaat de Raad voor de Rechtspraak bij de herziening van het Meerjarenprogramma (MJP) dit voorjaar naar aanleiding van de behandeling van de begroting van uw ministerie voor 2016 rekening houden met de problematiek omtrent de afstand tussen HvB’s en de rechtbanken? Zou dit volgens u een mogelijkheid bieden om eventuele tekortkomingen te verbeteren?
Als uiteengezet bij vraag 7 heb ik geen signalen ontvangen dat er knelpunten zijn ten aanzien van het gedetineerdenvervoer. De RvdR is daarbij niet verantwoordelijk voor het gedetineerdenvervoer en zal hierover niets opnemen in het MJP.
Welke maatregelen worden en zullen worden genomen om ervoor te zorgen dat bovengenoemde knelpunten verbeterd kunnen worden, bijvoorbeeld het thans bij de Tweede Kamer aanhangige wetsvoorstel omtrent het vervoer gedetineerden?3
Voor zover de vraag ziet op het aantal verdachten dat niet op de zitting verschijnt vanwege niet aangevraagd vervoer, merk ik op dat ik het aantal zaken waarin geen transport is aangevraagd niet substantieel acht gelet op het totaal aantal transportaanvragen door het OM. Desalniettemin streef ik ernaar dat alle gedetineerde verdachten tijdig op hun zitting verschijnen opdat zittingen geen vertraging oplopen en geen extra kosten worden gemaakt.
De invoering van de (thans bij de Tweede Kamer aanhangige wetsvoorstel) Wet Herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (wet USB), waarbij de verantwoordelijkheid voor de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen verschuift van het OM naar de Minister van Veiligheid en Justitie, heeft als doel de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen sneller en zeker te laten verlopen, met goede informatie voor de betrokken partners. Om hier invulling aan te geven is op 1 januari 2014 het AICE (administratie- en informatiecentrum executie) gestart. Dit bij het CJIB ondergebracht dienstonderdeel zal op termijn alle strafrechtelijke beslissingen (waaronder ook de beslissingen in het kader van de voorlopige hechtenis) gaan routeren. Dit betekent dat het OM alle ten uitvoer te leggen beslissingen verstrekt aan het AICE, waarna deze de benodigde opdrachten geeft aan de uitvoeringsinstanties. Daaronder vallen ook de vervoersopdrachten.
Het bericht dat sport voor kinderen onbetaalbaar wordt |
|
Michiel van Nispen |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat het ernstig is dat een groeiend aantal Nederlanders geen sportclubs meer kan betalen voor hun kinderen?1
Ja, sport moet betaalbaar zijn voor iedereen. Daarom wordt de motie van Van Dekken (Kamerstuk 33 750-XVI, nr. 55) uitgevoerd en ondersteun ik samen met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het Jeugdsportfonds met een meerjarensubsidie van ruim € 1,2 miljoen om sport toegankelijk te houden voor kinderen die opgroeien in een gezin met een laag inkomen.
Wat vindt u ervan dat het Jeugdsportfonds afgelopen jaar ruim 42.000 kinderen, bijna een kwart meer jongeren dan het jaar daarvoor, heeft geholpen om te kunnen sporten door financieel bij te dragen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind het positief dat het Jeugdsportfonds via zijn regionale en lokale geledingen in staat is steeds meer middelen te verwerven, waardoor voor een toenemend aantal kinderen dat opgroeit in een gezin met een laag inkomen sporten mogelijk wordt/blijft.
Hoe oordeelt u over het bericht dat de contributies van sportclubs al jarenlang fors zijn verhoogd, omdat de lasten waar sportclubs mee te maken hebben zijn gestegen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een van de belangrijkste uitgaven die sportverenigingen doen is de uitgave aan huur die zij aan de gemeente betalen. Eerder heb ik u het rapport van het Mulier Instituut toegestuurd over de uitgaven van gemeenten aan sport (Kamerstuk 30 234, nr. 138). Over heel Nederland bezien blijven deze gelijk, maar zonder inflatie correctie. Er zijn gemeenten waar bezuinigd wordt op de sport. Gemeenten zijn echter autonoom in hun beslissingen omtrent de uitgaven aan sport. De Stichting Waarborgfonds sport geeft aan dat hoewel zij vinden dat de rek er bij de verenigingen uit is, zij ook zien dat het percentage verenigingen waarvan zij de financiële situatie als problematisch of matig waarderen, nagenoeg gelijk gebleven is.3 Er lijkt dus een stabilisatie plaats te vinden.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de stichting Waarborgfonds Sport dat de rek er bij veel verenigingen uit is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u er zicht op welke (soorten) sportverenigingen moeite hebben het hoofd boven water te houden, en zijn hierin verschillen te zien in bepaalde regio’s? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?
NOC*NSF heeft in de Sportaanbiedersmonitor 20154 de verenigingen ook gevraagd naar de financiële armslag. Zij concluderen dat met name de verenigingen met 100 tot 500 leden minder financiële armslag hebben. Het is echter niet bekend of hierin ook regionale verschillen zijn. NOC*NSF zet zich momenteel in om beter inzicht te krijgen in alle ontwikkelingen rondom sportverenigingen. De resultaten van de Sportaanbiedersmonitor zijn vrij beschikbaar voor iedereen.
Deelt u de mening dat het belang van meer en beter bewegingsonderwijs groot is, gelet op het feit dat steeds meer ouders geen geld meer hebben om hun kinderen te laten sporten, en de school dé plek is waar alle kinderen de mogelijkheid krijgen te leren sporten en bewegen? Zo neen, waarom niet?
School is een van de plekken waar kinderen veel zijn en kunnen (leren) bewegen. Mijn collega van Onderwijs heeft met de onderwijsraden de ambitie uitgesproken dat vanaf 2017 iedere basisschoolleerling 2 lesuren bewegingsonderwijs per week ontvangt, gegeven door een bevoegd (vak)docent. Scholen die nu al twee uur geven worden aangemoedigd om te streven naar 3 lesuur. Ik ondersteun deze ambitie.
Welke maatregelen gaat u treffen om ervoor te zorgen dat de lasten voor sportverenigingen niet buitensporig hoog worden, en dat alle kinderen kansen en mogelijkheden krijgen om te kunnen sporten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals eerder aangegeven zijn met name de banden tussen de gemeente en de sportvereniging van groot belang. Ik volg de uitgaven van gemeenten aan de sport op de voet. Wel zijn gemeenten zoals eerder aangegeven autonoom in hun beslissingen.
Sinds 4 januari kunnen verenigingen gebruik maken van de subsidieregeling Energiebesparing en duurzame energie sportaccommodaties, hiermee kunnen verenigingen flink besparen op de energielasten.
Lokale sportaanbieders kunnen subsidie aanvragen via het subsidieprogramma Sportimpuls waarvan een groot deel bestemd is voor het deelprogramma Sportimpuls Jeugd in lage inkomensbuurten. Voorts zal het kabinet naar aanleiding van het aanvaarde amendement Van Dekken en Yücel (Kamerstuk 34 300, nr. 17) 5 miljoen euro extra beschikbaar stellen om meer kinderen uit gezinnen met een laag inkomen de kans te geven om mee te doen aan sportactiviteiten.
De overdracht van een tot levenslang veroordeelde aan Engeland |
|
Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de berichten dat u een in Nederland tot levenslang veroordeelde Engelsman wil overdragen aan Engeland?1 2
De desbetreffende gedetineerde is op 8 juli 2008 onherroepelijk veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf voor moord. Naar aanleiding van deze veroordeling is betrokkene ongewenst vreemdeling verklaard. Met het oog op de ongewenstverklaring en ook omdat de zaak in principe voldeed aan alle criteria voor overbrenging, heeft de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) het initiatief genomen – dat wil zeggen een voornemen tot een besluit kenbaar gemaakt – om de tenuitvoerlegging van de straf over te dragen aan het Verenigd Koninkrijk. Het voorgenomen besluit tot overbrenging is per brief d.d. 5 januari 2015 naar betrokkene gestuurd en – in overeenstemming met de gebruikelijke procedure – aan het openbaar ministerie (OM) voorgelegd voor advies. Het OM heeft in eerste instantie positief geadviseerd. Bij dit advies zijn de nabestaanden abusievelijk niet betrokken. Op 11 januari jl. heeft het OM alsnog met de nabestaanden over het voorgenomen besluit tot overbrenging gesproken. Bij die gelegenheid heeft het OM ook zijn excuses aangeboden voor deze gang van zaken. Het gesprek heeft ertoe geleid dat het OM op 13 januari jl. negatief heeft geadviseerd ten aanzien van een eventuele overdracht van de tenuitvoerlegging van de straf aan het Verenigd Koninkrijk. Gelet hierop heeft DJI het voorgenomen besluit op 20 januari jl. ingetrokken. Dit betekent concreet dat er op dit moment géén sprake meer is van een (voorgenomen) besluit tot overdracht van de tenuitvoerlegging van de straf.
Wat zijn de redenen geweest om over te gaan tot de overdracht? Kunt u toelichten wat er precies is gebeurd?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat het overdragen van de veroordeelde op uw initiatief is gestart? Zo nee, op wiens initiatief dan wel? Zo ja, waarom bent u hiertoe overgegaan?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de inhoud van de afspraken die zijn gemaakt met Engeland over de betreffende overdracht? Indien deze nog niet duidelijk zijn, wat is de inzet van zowel Nederland als Engeland? Hoe zal worden voorkomen dat deze man, die als zeer gevaarlijk is beoordeeld, eerder vrijkomt en opnieuw een gevaar zal zijn voor de samenleving?
Zoals ik reeds heb vermeld in mijn antwoord op de vragen 1, 2 en 3, is er op dit moment geen sprake meer van een procedure tot overdracht van de tenuitvoerlegging van de straf.
Wat betekent het overdragen van deze man voor de duur van zijn detentie in Engeland als daar niets over afgesproken wordt?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom zijn er onjuiste mededelingen gedaan aan de nabestaanden van het slachtoffer over de zitting en zijn zij bovendien niet op de hoogte gebracht van de voorgenomen overdracht? Wat is hier het beleid op?
Zoals ik reeds heb aangegeven in mijn antwoord op de vragen 1, 2 en 3 heeft het OM in eerste instantie advies uitgebracht zonder daarbij – zoals gebruikelijk is in deze procedure – de nabestaanden te betrekken. Het OM heeft daarvoor excuus aangeboden aan de nabestaanden.
Welke maatregelen neemt u om er voor te zorgen dat er zorgvuldig en respectvol zal worden omgegaan met nabestaanden, ook in dit soort gevallen?
Het OM heeft mij laten weten dat de afspraken met betrekking tot het betrekken van nabestaanden in dit soort gevallen zijn aangescherpt. Tevens zullen zowel de interne afstemming binnen het OM als de afstemming tussen het OM en DJI worden versterkt.
Het politieonderzoek naar professor Maat, dat de minister keer op keer op keer weigerde om openbaar te maken |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Raymond de Roon (PVV), Louis Bontes (GrBvK), Rik Grashoff (GL), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Herinnert u zich dat u tijdens het tot nu toe enige plenaire debat over de MH17 in april 2015 beloofde onderzoek te laten doen naar de gang van zaken rond de presentatie van professor Maat en de resultaten van dat onderzoek te delen met de Kamer?1
Ja, in het debat van 23 april 2015 heb ik aangegeven dat de politie een onderzoek zou starten.
Herinnert u zich dat u schreef dat de politie geen bezwaren ziet tegen openbaarmaking van grote delen van het onderzoek?2
Ja.
Deelt u de mening dat u de vraag om het feitenverslag, het feitenrelaas en de brieven, waarom de Kamer vroeg bij de regeling van werkzaamheden niet had moeten toetsten aan de WOB, maar gewoon aan artikel 68 van de Grondwet en u ze dus veel eerder voor een veel groter deel openbaar had moeten maken en aan de Kamer had moeten sturen?
De vraag welke informatie aan de Kamer moest worden verstrekt heb ik niet beoordeeld op grond van de Wob maar op grond van artikel 68 van de Grondwet. Ik heb er daarbij voor gekozen om uw Kamer vertrouwelijk te informeren. In algemene zin geldt dat op grond van artikel 68 Grondwet de Ministers en de Staatssecretarissen de Tweede Kamer mondeling of schriftelijk de door een of meer leden van uw Kamer verlangde inlichtingen geven, waarvan het verstrekken niet in strijd is met het belang van de staat. Bij de beoordeling of het belang van de staat aan de orde is, kan de aard van de gevraagde gegevens met zich brengen dat de verstrekking van de gegevens belangen raakt, die onder omstandigheden zo zwaarwegend kunnen zijn dat zij als belang van de staat moeten worden aangemerkt. Daarbij valt ook te denken aan bepaalde belangen die in de artikelen 10 en 11 van de Wob worden genoemd, zo lang deze belangen maar zijn terug te voeren op het belang van de staat.
Om enerzijds tegemoet te komen aan het informatieverzoek van uw Kamer en te voldoen aan mijn verplichting om uw Kamer volledig te informeren, en anderzijds recht te doen aan de zwaarwegende belangen die zich naar het oordeel van de politie tegen gehele openbaarmaking van het dossier aan een ieder verzetten, is het dossier, waaronder de getuigenverklaringen, vanaf 2 december 2015 ter vertrouwelijke inzage gelegd in uw Kamer. Voor de politie is hierbij in het bijzonder van belang geweest dat openbaarmaking van ondersteunende getuigenverklaringen en persoonlijke beleidsopvattingen de verklarings- en meldingsbereidheid van medewerkers voor toekomstige interne onderzoeken op het spel zet. Daarmee komt de waarheidsvinding onder druk te staan.
Gelet op de mogelijkheid om de Kamer vertrouwelijk te informeren, had ik reeds op 12 oktober niet alleen de vindplaats van het Wob-besluit (op de website van de politie) en het fysieke exemplaar van het Wob-dossier aan uw Kamer moeten toesturen. Ik had toen ook de ongelakte documenten moeten opvragen, deze zelfstandig moeten beoordelen en de ongelakte documenten vervolgens ter vertrouwelijke inzage in uw Kamer moeten leggen.
Professor Maat heeft inmiddels het gelakte deel van het interne memo van de Algemeen Commandanten met als onderwerp «Relaas naar aanleiding van het feitenonderzoek professor Maat» overgeschreven en via de Mare gepubliceerd. Datzelfde geldt voor het «Rapport van relaas» van 4 juni 2015 afkomstig van de afdeling Veiligheid Integriteit en Klachten van de eenheid Den Haag van de politie. Ten behoeve van het nog te voeren debat met uw Kamer wordt dit interne memo van de Algemeen Commandanten, dat door de publicatie feitelijk openbaar is geworden, daarom bij wijze van uitzondering alsnog bij de brief aan uw Kamer als bijlage toegevoegd. Ook de delen uit het «Rapport van relaas» die professor Maat via Mare publiceerde, zijn om die reden als bijlage toegevoegd. Enkele elementen uit het «Rapport van relaas», zoals een verkorte weergave van de vertrouwelijke rapportages met de getuigenverklaringen, schreef professor Maat niet over en zijn gelakt.
Herinnert u zich dat de regering van mening is dat «vertrouwelijkheid in onze staatsrechtelijke verhoudingen uitzondering behoort te zijn en openbaarheid regel. Het parlement dient zijn controlerende taken zoveel mogelijk in alle openheid te kunnen uitoefenen. Waar mogelijk worden inlichtingen dan ook openbaar (en ruimhartig) verstrekt»?3
Ja.
Heeft u zich aan het kabinetsbeleid gehouden door deze informatie op 2 december 2015 vertrouwelijk aan de Kamer te geven en niet openbaar aan de Kamer te geven en dan met name op de punten van de weggelakte teksten in het feitenrelaas en het feitenverslag?
Ja. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Herinnert u zich dat u op 15 juni 2015 een brief met conclusies over het onderzoek aan de Kamer gestuurd heeft, waarin u vragen van de Kamer, waarop het antwoord ontlastend zou zijn voor professor Maat en vervelend voor u en anderen, wegliet, zoals het feit dat er al zeker 10 presentaties gehouden waren?4
In mijn brief van 15 juni (Kamerstuk 33 997 nr. 47) heb ik u geïnformeerd over de feiten en conclusies die de korpschef mij heeft aangeboden in zijn brief van 10 juni 2015. De conclusies van de korpschef zijn in mijn brief van 15 juni 2015 door mij onderschreven. In de brief van de korpschef (10 juni 2015) en mijn brief aan uw Kamer (15 juni 2015) wordt gemeld dat er meerdere presentaties zijn gehouden. In de beantwoording van de Kamervragen van 21 september (Kamervragen 2015–2016, nr. 94, 21 september 2015) specificeerde ik de presentaties.
Waarom koos u er op 2 december 2015 voor om de stukken ter vertrouwelijke inzage te leggen met als gevolg dat Kamerleden na inzage er niet meer over konden spreken in het openbaar?
Om enerzijds tegemoet te komen aan het informatieverzoek van uw Kamer en te voldoen aan mijn verplichting om uw Kamer volledig te informeren, en anderzijds recht te doen aan de zwaarwegende belangen die zich naar het oordeel van de politie tegen gehele openbaarmaking van het dossier aan een ieder verzetten, is het dossier, waaronder de getuigenverklaringen, vanaf 2 december 2015 ter vertrouwelijke inzage gelegd in uw Kamer.
Hoe beoordeelt u nu het feit dat u de Kamer deze documenten vertrouwelijk gaf?
Om enerzijds tegemoet te komen aan het informatieverzoek van uw Kamer en te voldoen aan mijn verplichting om uw Kamer volledig te informeren, en anderzijds recht te doen aan de zwaarwegende belangen die zich naar het oordeel van de politie tegen gehele openbaarmaking van het dossier aan een ieder verzetten, is het dossier, waaronder de getuigenverklaringen, vanaf 2 december 2015 ter vertrouwelijke inzage gelegd in uw Kamer. Voor de politie is hierbij in het bijzonder van belang geweest dat openbaarmaking van ondersteunende getuigenverklaringen en persoonlijke beleidsopvattingen de verklarings- en meldingsbereidheid van medewerkers voor toekomstige interne onderzoeken op het spel zet. Daarmee komt de waarheidsvinding onder druk te staan.
Gelet op de mogelijkheid om de Kamer vertrouwelijk te informeren, had ik reeds op 12 oktober niet alleen de vindplaats van het Wob-besluit (op de website van de politie) en het fysieke exemplaar van het Wob-dossier aan uw Kamer moeten toesturen. Ik had toen ook de ongelakte documenten moeten opvragen, deze zelfstandig moeten beoordelen en de ongelakte documenten vervolgens ter vertrouwelijke inzage in uw Kamer moeten leggen.
Bent u ervan op de hoogte dat het staand kabinetsbeleid is (door u bevestigd in antwoorden op eerdere vragen) dat vragen van de Kamer moeten leiden tot een ruimer antwoord dan de WOB en dat u in ieder geval in september het hele dossier aan de Kamer had moeten sturen op basis van artikel 68 van de Grondwet, dat als enige uitzonderingsgrond het belang van de staat heeft?
Om enerzijds tegemoet te komen aan het informatieverzoek van uw Kamer en te voldoen aan mijn verplichting om uw Kamer volledig te informeren, en anderzijds recht te doen aan de zwaarwegende belangen die zich naar het oordeel van de politie tegen gehele openbaarmaking van het dossier aan een ieder verzetten, is het dossier, waaronder de getuigenverklaringen, vanaf 2 december 2015 ter vertrouwelijke inzage gelegd in uw Kamer. Voor de politie is hierbij in het bijzonder van belang geweest dat openbaarmaking van ondersteunende getuigenverklaringen en persoonlijke beleidsopvattingen de verklarings- en meldingsbereidheid van medewerkers voor toekomstige interne onderzoeken op het spel zet. Daarmee komt de waarheidsvinding onder druk te staan.
Gelet op de mogelijkheid om de Kamer vertrouwelijk te informeren, had ik reeds op 12 oktober niet alleen de vindplaats van het Wob-besluit (op de website van de politie) en het fysieke exemplaar van het Wob-dossier aan uw Kamer moeten toesturen. Ik had toen ook de ongelakte documenten moeten opvragen, deze zelfstandig moeten beoordelen en de ongelakte documenten vervolgens ter vertrouwelijke inzage in uw Kamer moeten leggen.
Herinnert u zich dat u een paar dagen later bij het WOB-verzoek alle getuigenverklaringen – tegen eerdere beloften in – volledig en 100% zwart gemaakt waren en dat ook het feitenrelaas en het feitenverslag voor de helft zwart gemaakt waren?5
Ik heb bij brief van 7 oktober 2015 toegezegd dat ik uw Kamer de geanonimiseerde versie van het feitenonderzoek zou doen toekomen. Het betrof hier dus de versie zoals de korpschef deze openbaar zou maken in reactie op de Wob-verzoeken die bij de politie waren ingediend. Aan die toezegging heb ik gevolg gegeven door u in mijn brief van 12 oktober 2015 (Kamerstuk 33 997, nr. 51) op de hoogte te stellen van de openbaarmaking van delen van het interne feitenonderzoek door de korpschef en u op de vindplaats van deze documenten te wijzen.
Gelet op de mogelijkheid om de Kamer vertrouwelijk te informeren, had ik reeds op 12 oktober niet alleen de vindplaats van het Wob-besluit (op de website van de politie) en het fysieke exemplaar van het Wob-dossier aan uw Kamer moeten toesturen. Ik had toen ook de ongelakte documenten moeten opvragen, deze zelfstandig moeten beoordelen en de ongelakte documenten vervolgens ter vertrouwelijke inzage in uw Kamer moeten leggen.
Deelt u de mening dat de WOB-uitzonderingsgronden veel te royaal gebruikt zijn om de stukken (en dan met name de getuigenverklaringen, het feitenrelaas en het feitenverslag) zwart te maken?
Tegen de besluiten die de politie op de desbetreffende Wob-verzoeken heeft genomen, is inmiddels door twee verzoekers bezwaar gemaakt. Bij de politie is voor de behandeling van alle bezwaarschriften op basis van artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht een zogenoemde Adviescommissie ingesteld, die dus ook over deze bezwaarschriften zal adviseren. Deze onafhankelijke Adviescommissie bestaat uit drie niet aan de politie gelieerde deskundigen (een emeritus hoogleraar bestuursrecht, een advocaat en een voormalig hoofdredacteur van een landelijk dagblad) en zal een advies uitbrengen over de Wob-besluiten en dus ook over de vraag of de weigerings- c.q. uitzonderingsgronden van de Wob naar haar mening op de juiste manier zijn toegepast. Met de korpschef heb ik afgesproken dat deze mij het advies van de Adviescommissie én het naar aanleiding daarvan genomen besluit zal doen toekomen zodat ik uw Kamer hierover kan informeren.
Is er enig overleg geweest tussen de politie en u/uw staf/uw departement over de wijze waarop de stukken onder de WOB stukken zwart gemaakt moesten worden? Wat was de uitkomst van het overleg en kunt u uw antwoord toelichten?
De politie is als eigenstandig bestuursorgaan verantwoordelijk voor de afhandeling van het Wob-verzoek. Mijn ministerie heeft geen bemoeienis gehad met het toepassen van de Wob door de politie. Conform de toezegging in mijn brief van 7 oktober 2015 (naar aanleiding van regeling van werkzaamheden van 23 september jl.) heb ik u op 12 oktober 2015 geïnformeerd dat de politie diezelfde dag (12 oktober) informatie met betrekking tot het interne feitenonderzoek naar het handelen van professor Maat openbaar maakte. Ik heb uw Kamer vervolgens op de vindplaats van deze documenten op de website van de politie gewezen en tegelijkertijd is het fysieke Wob-dossier doorgeleid aan uw Kamer.
Bent u bereid om een onafhankelijke opinie te vragen over de excessieve mate waarin de zwarte viltstift is gehanteerd bij het WOB verzoek en deze met de Kamer te delen?
Tegen de besluiten die de politie op de desbetreffende Wob-verzoeken heeft genomen, is inmiddels door twee verzoekers bezwaar gemaakt. Bij de politie is voor de behandeling van alle bezwaarschriften op basis van artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht een zogenoemde Adviescommissie ingesteld, die dus ook over deze bezwaarschriften zal adviseren. Deze onafhankelijke Adviescommissie bestaat uit drie niet aan de politie gelieerde deskundigen (een emeritus hoogleraar bestuursrecht, een advocaat en een voormalig hoofdredacteur van een landelijk dagblad) en zal een advies uitbrengen over de Wob-besluiten en dus ook over de vraag of de weigerings- c.q. uitzonderingsgronden van de Wob naar haar mening op de juiste manier zijn toegepast. Met de korpschef heb ik afgesproken dat deze mij het advies van de Adviescommissie én het naar aanleiding daarvan genomen besluit zal doen toekomen zodat ik uw Kamer hierover kan informeren.
Op het departement zal extra aandacht gegeven worden aan de behandeling van Wob-verzoeken. Bij de bespreking met uw Kamer van het rapport van de Commissie-Oosting kwam onder meer de vraag aan de orde of niet te vaak informatie wordt geweigerd op de grondslag dat sprake is van intern beraad en van persoonlijke beleidsopvattingen van degenen die bij dat intern beraad betrokken zijn. Ik heb hierin aanleiding gevonden om bij de behandeling van Wob-verzoeken op mijn departement de komende tijd een of meer externe deskundigen te betrekken, die de behandelaars van Wob-verzoeken met advies kunnen bijstaan. Hiermee verwacht ik ook de kwaliteit en transparantie van Wob-beslissingen die onder mijn verantwoordelijkheid worden genomen, te vergroten.
Dit punt wordt meegenomen in het Verbetertraject dat ik binnen mijn ministerie ben gestart en waarover in het jaarverslag 2016 aan uw Kamer zal worden gerapporteerd. Deze nieuwe werkwijze breng ik ook onder de aandacht bij de diensten en agentschappen die onder mijn verantwoordelijkheid ressorteren.
Kunt u aangeven welke belangen van de staat geschonden zijn nu deze documenten openbaar geworden zijn via de website van Mare?6
Het belang dat aan de orde is bij de openbaarmaking van de informatie is de bescherming van de persoonlijke beleidsopvattingen van ambtenaren. De documenten die het betreft zijn documenten die zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad. Deze documenten bevatten persoonlijke beleidsvattingen. Het is van belang dat ambtenaren vrijelijk van gedachten kunnen wisselen en in alle openhartigheid kunnen communiceren met hun Minister zonder er daarbij rekening mee te hoeven houden dat hun opvattingen en standpunten in de openbaarheid komen. Dit geldt ook voor de meningsvorming binnen de politie, bijvoorbeeld tussen de commandanten onderling en voor de adviezen van de commandanten aan de korpschef, maar ook voor de adviezen van de korpschef aan de Minister. Indien het risico bestaat dat de individuele opvattingen en standpunten van ambtenaren in de openbaarheid komen zullen ambtenaren zich minder vrij voelen in alle openheid onderling en met hun bewindspersoon van gedachten te wisselen.
Kunt u aangeven welke andere problemen zijn ontstaan, nu deze documenten openbaar geworden zijn en die voorkomen hadden kunnen worden als de zwartgelakte stukken van de tekst niet openbaar geworden zouden zijn?
Openbaarmaking van de persoonlijke beleidsopvattingen houdt het risico in dat ambtenaren zich minder vrij zullen voelen om in alle openheid met elkaar en hun bewindspersoon te communiceren. Voor de politie was van belang dat openbaarmaking van verklaringen de verklarings- en meldingsbereidheid van medewerkers voor toekomstige interne onderzoeken op het spel zet. Daarmee komt de waarheidsvinding onder druk te staan en daardoor zou de informatieverstrekking aan mij kunnen worden belemmerd waardoor de mogelijkheid om de kamer te informeren en uitvoering te geven aan mijn ministeriële verantwoordelijkheid zou worden bemoeilijkt.
Ziet u dat de eerste zin die uit het feitenrelaas zwartgelakt is: «Op donderdag 23 april werd op last van de Minister van Veiligheid en Justitie de samenwerking met professor Maat beëindigd» en dat dat op grond van de WOB, artikel 10, lid 2, sub d/e/g of artikel 11, lid 1, gebeurd is, namelijk de uitzonderingen voor toezicht bestuursorganen, bescherming persoonlijke levenssfeer, onevenredige bevoordeling/benadeling en intern beraad?
Ja.
Deelt u de mening dat deze zin onder geen van deze uitzonderingsgronden kan vallen en gewoon openbaar gemaakt had moeten worden? Indien hij onder de WOB zwart gemaakt had mogen worden, op welke grond mocht dat dan volgens u?
Tegen de besluiten die de politie op de desbetreffende Wob-verzoeken heeft genomen, is inmiddels door twee verzoekers bezwaar gemaakt. Bij de politie is voor de behandeling van alle bezwaarschriften op basis van artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht een zogenoemde Adviescommissie ingesteld, die dus ook over deze bezwaarschriften zal adviseren. Deze onafhankelijke Adviescommissie bestaat uit drie niet aan de politie gelieerde deskundigen (een emeritus hoogleraar bestuursrecht, een advocaat en een voormalig hoofdredacteur van een landelijk dagblad) en zal een advies uitbrengen over de Wob-besluiten en dus ook over de vraag of de weigerings- c.q. uitzonderingsgronden van de Wob naar haar mening op de juiste manier zijn toegepast. Met de korpschef heb ik afgesproken dat deze mij het advies van de Adviescommissie én het naar aanleiding daarvan genomen besluit zal doen toekomen zodat ik uw Kamer hierover kan informeren.
Op welk tijdstip op 23 april 2015 (voor het debat, tijdens het plenaire debat over de MH17) heeft u persoonlijk het besluit om de samenwerking met professor Maat te beëindigen genomen? Op welke wijze heeft u dit besluit meegedeeld aan professor Maat?
Ik heb dat besluit niet genomen.
Kunt u aangeven hoe deze werkrelatie beëindigd is? Heeft u een ambtelijke instructie gegeven?
Van een instructie is geen sprake geweest.
Op basis van welke wet of regeling kunt u ingrijpen bij de personele bezetting van een lopend onafhankelijk onderzoek en persoonlijk besluiten dat werkzaamheden van professor Maat beëindigd zijn?
Op basis van artikel 31 van de Politiewet 2012 kan de Minister van Veiligheid en Justitie aan de korpschef algemene en bijzondere aanwijzingen geven met betrekking tot de uitoefening van diens taken en bevoegdheden. Van een aanwijzing is geen sprake geweest.
Is het inhuren van externen bij de politie een taak van de Minister of is dit een gedelegeerde bevoegdheid? Indien de bevoegdheid gedelegeerd is, heeft u dan eerst de delegatie ingetrokken?
Nee, dit is geen taak van de Minister van Veiligheid en Justitie, maar een taak van de politie zelf. Op grond van artikel 26 van de Politiewet 2012 heeft de politie eigen rechtspersoonlijkheid.
Hoe beoordeelt u het feit dat u wel persoonlijk het besluit neemt om de de samenwerking met professor Maat te beëindigen, maar dat u het onderzoek daarover zelf niet leest en zich slechts baseert op een samenvatting van korpschef Bouwman?
Ik heb dat besluit niet genomen. Omdat er sprake was van een samenwerkingsrelatie tussen de politie en professor Maat heeft de politie na 22 april 2015 een onderzoek opgestart naar het optreden van professor Maat. De korpschef heeft op basis van de uitkomsten van het onderzoek vanuit zijn eindverantwoordelijkheid conclusies getrokken. Ik heb de conclusies van de korpschef onderschreven.
Hoeveel versies van de brief van korpschef Bouwman over het resultaat van het feitenonderzoek zijn naar het ministerie/uw staf/u gestuurd? Kunt u elk van de versies openbaar maken?
De brief van korpschef Bouman is voorafgegaan door twee eerdere versies, op 9 en op 10 juni 2015. Deze versies worden bijgevoegd bij deze brief. Aan de hand van de eerste conceptversie zijn binnen mijn ministerie twee verduidelijkende vragen gesteld, dat heeft niet geleid tot een wijziging. In de conceptversie van 10 juni stond op pagina 3 de zinsnede: «Het handelen van de heer Maat heeft een grote impact op de nabestaanden van de ramp met MH17. Daarom heb ik de samenwerking met de heer Maat ten behoeve van dit identificatieproces beëindigd.» Deze zinsnede is na contact tussen politie en mijn ambtenaren vervangen door: «Het handelen van de heer Maat heeft een grote impact op de nabestaanden. Daarom heb ik de samenwerking met de heer Maat ten behoeve van dit identificatieproces beëindigd». De korpschef kon zich hier mee verenigen. De definitieve versie werd daarna door de korpschef aan mijn ministerie verstuurd.7
Welke informatie had u tot uw beschikking toen op uw last de samenwerking met professor Maat beëindigd werd? Kunt u deze vraag heel precies en uitputtend beantwoorden, inclusief de mails en notities die u gegeven zijn?
Van een instructie of last is geen sprake geweest, ik heb dat besluit niet genomen. Omdat er sprake was van een samenwerkingsrelatie tussen de politie en professor Maat heeft de politie na 22 april 2015 een onderzoek opgestart naar het optreden van professor Maat. De korpschef heeft op basis van de uitkomsten van het onderzoek vanuit zijn eindverantwoordelijkheid conclusies getrokken. Ik heb de conclusies van de korpschef onderschreven.
Is er wederhoor gepleegd met professor Maat, nadat het voornemen om de samenwerking met hem te beëindigen aan hem bekend gemaakt was en voordat de relatie beëindigd werd? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Op 22 april 2015 heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen het hoofd van het LTFO en professor Maat. In dit gesprek is gesproken over de beslissing van de politie dat in afwachting van het onderzoek niet langer gebruik kon worden gemaakt van de diensten van professor Maat.
In het kader van het interne onderzoek is professor Maat gehoord. Het verslag daarvan is vervolgens aan hem voorgelegd ter instemming op 17 juni en door hem ondertekend.
Na het afronden van het interne onderzoek heeft de korpschef mij in zijn brief van 10 juni 2015 laten weten dat hij de samenwerking met professor Maat ten behoeve van dit identificatieproces had beëindigd.Professor Maat werd op de hoogte gesteld van het oordeel van de Algemeen Commandanten en van het besluit van de korpschef van 10 juni.
Op 17 juni 2015 is ook in een gesprek bij professor Maat thuis met de leiding van LTFO hem formeel meegedeeld dat het besluit van de politie inhoudt dat hij zijn bijdrage aan het identificatieproces MH17 niet verder kan continueren.
Op 4 september 2015 heeft de politiechef van de Landelijke Eenheid van de politie gesproken met professor Maat. In dit gesprek is ook aan de orde geweest dat de politie in voorkomende toekomstige gevallen alsnog graag gebruik zou willen maken van de kennis en expertise van professor Maat, waar professor Maat toe bereid was.
Waarom is van de zin uit het feitenrelaas «Het ontbreekt aan duidelijke kaders, afspraken en criteria met betrekking tot het geven van lezingen» geen spoor meer te vinden in de brief aan de Kamer over dat feitenrelaas van 15 juni?
Deze zin is wel opgenomen in mijn brief van 15 juni 2015 aan uw Kamer: «Anderzijds wijst het onderzoek uit dat het binnen het LTFO ontbreekt aan duidelijke kaders, afspraken en criteria met betrekking tot het geven van lezingen en het vrijgeven en gebruik van (beeld)materiaal afkomstig uit de werkprocessen van het LTFO. Het is in de jarenlange gegroeide werkprocessen en gewoonten van het LTFO gebruikelijk om aan vakgenoten lezingen te geven.»
Op basis van welk artikel in de WOB kon de volgende zin weggelakt worden: «Uit onderzoek is mij, rapporteur, gebleken dat er op intranet een «presentatie voor collega’s» staat. In deze presentatie staan geen foto’s die herleidbaar zijn naar slachtoffers. Op intranet is te zien dat het bericht op 9 april is gewijzigd.»?
Tegen de besluiten die de politie op de desbetreffende Wob-verzoeken heeft genomen, is inmiddels door twee verzoekers bezwaar gemaakt. Bij de politie is voor de behandeling van alle bezwaarschriften op basis van artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht een zogenoemde Adviescommissie ingesteld, die dus ook over deze bezwaarschriften zal adviseren. Deze onafhankelijke Adviescommissie bestaat uit drie niet aan de politie gelieerde deskundigen (een emeritus hoogleraar bestuursrecht, een advocaat en een voormalig hoofdredacteur van een landelijk dagblad) en zal een advies uitbrengen over de Wob-besluiten en dus ook over de vraag of de weigerings- c.q. uitzonderingsgronden van de Wob naar haar mening op de juiste manier zijn toegepast. Met de korpschef heb ik afgesproken dat deze mij het advies van de Adviescommissie én het naar aanleiding daarvan genomen besluit zal doen toekomen zodat ik uw Kamer hierover kan informeren.
Klopt het dat er dus een presentatie op intranet beschikbaar was voor alle collega’s in het LFTO en dat Maat gestraft werd omdat hij een presentatie hield, terwijl hij en collega’s en leidinggevenden al zeker 10 presentaties gehouden hadden?
De presentatie die op het politie intranet is geplaatst, is gemaakt in opdracht van het Hoofd Communicatie uit de Staf Grootschalig en Bijzonder Optreden (SGBO) en is goedgekeurd door de SGBO. Deze presentatie geeft een algemene indruk van alle politieprocessen rond de ramp met MH17 en laat zien hoe een en ander door politiemedewerkers zelf is ervaren. De presentatie was voor het LTFO bedoeld en politiecollega’s die betrokken waren bij de ramp met MH17. In deze algemene presentatie komen geen tot slachtoffers herleidbare objecten voor. De presentatie is als bijlage toegevoegd aan de brief.8
Op welk moment heeft u het feitenrelaas en het feitenverslag, dat u in oktober gelakt en in december ongelakt en vertrouwelijk naar de Kamer stuurde, zelf gelezen?
Op 2 december heb ik het complete dossier doorgeleid naar uw Kamer. Vanaf dat moment kan het dossier tot mijn kennis gerekend worden.
Op welk moment besefte u elke van de volgende feiten: dat er zeker 10 presentaties geweest waren; dat er een presentatie op het intraweb stond die gebruikt kon worden; dat het ontbreekt aan duidelijke kaders, afspraken en criteria met betrekking tot het geven van lezingen; dat de commandanten van SGBO MH17 schreven dat: «De genomen maatregelen naar aanleiding van de RTL4-publicatie hebben plaats gevonden zonder goed inzicht in de feiten»?
Na overleg op mijn ministerie in de ochtend van 23 april met het LTFO, werd mij duidelijk dat meerdere presentaties waren gegeven. Ik heb uw Kamer meegedeeld dat ik het van groot belang vindt dat vakgenoten kennis kunnen delen, zij het binnen kaders.
In de brief van de korpschef (10 juni 2015) en mijn brief aan uw Kamer (15 juni) wordt gemeld dat er meerdere presentaties zijn gehouden. In de beantwoording van de Kamervragen van 21 september (Kamervragen 2015–2016, nr. 94, 21 september 2015) specificeerde ik de presentaties.
Op 10 juni wist ik ook van het ontbreken van duidelijke kaders.
Op 2 december 2015 heb ik het complete, ongelakte dossier doorgeleid naar uw Kamer. Vanaf dat moment wist ik ook van de presentatie op het intraweb van het LTFO.
Waarom heeft u, toen u de bovenstaande feiten kende, niet onmiddellijk uw brief van 15 juni 2015 aan de Kamer op eigen initiatief aangepast om bovenstaande feiten toe te voegen?
Gaandeweg het proces zijn de feiten uit het onderzoek nimmer gewijzigd. Kennis over het oordeel van de Algemeen Commandanten zou geen aanleiding hebben gegeven tot een andere beslissing, omdat het oordeel van de Algemeen Commandanten is meegewogen door de korpschef in zijn eindoordeel.
Kunt u, conform eerdere toezeggingen, de getuigenverklaringen openbaar maken (waarbij natuurlijk bepaalde persoonsgegevens zwartgelakt kunnen worden)? Zo nee, welk belang van de staat is dan gediend om dat niet te doen?
De belangen die aan de orde zijn bij de openbaarmaking van de informatie zijn de bescherming van de persoonlijke beleidsopvattingen van ambtenaren. De documenten die het betreft zijn documenten die zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad. Deze documenten bevatten persoonlijke beleidsvattingen. Het is van belang dat ambtenaren vrijelijk van gedachten kunnen wisselen en in alle openhartigheid kunnen communiceren met hun Minister zonder er daarbij rekening mee te hoeven houden dat hun opvattingen en standpunten in de openbaarheid komen. Dit geldt ook voor de meningsvorming binnen de politie, bijvoorbeeld tussen de commandanten onderling en voor de adviezen van de commandanten aan de korpschef, maar ook voor de adviezen van de korpschef aan de Minister. Indien het risico bestaat dat de individuele opvattingen en standpunten van ambtenaren in de openbaarheid komen zullen ambtenaren zich minder vrij voelen in alle openheid onderling en met hun bewindspersoon van gedachten te wisselen.
Indien u zich wederom wenst te verschuilen achter de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen, kunt u dan verklaringen van de gehoorden overleggen waarin ze stellen dat gedeeltelijk of gehele openbaarmaking niet wenselijk achten en dat geheimhouding is afgesproken?
De politie geeft aan dat in een intern onderzoek van de politie verklaringen standaard vertrouwelijk zijn. Interne onderzoeken bestaan in hoofdzaak uit verklaringen van collega’s die vertrouwelijkheid verwachten en krijgen. Juist door het vertrouwelijk behandelen van verklaringen is de verklaringsbereidheid van de collega’s tot op heden groot. Als verklaringen openbaar gemaakt worden, zal de terughoudendheid van getuigen bij de politie om te verklaren vergroot worden en zal daarmee de waarde van verklaringen afnemen. Daarmee bestaat een gerede kans dat rapporten van mindere kwaliteit worden.
Herinnert u zich de antwoorden op vraag 6 en 7 van 7 december 2015?7
Ja.
Klopt het dat professor Maat in het kader van de beantwoording van de vragen gevraagd is wat hij ervan vindt dat het gesprek geheim gehouden zou worden en dat hij per mail geantwoord heeft: «Ik heb er geen bezwaar tegen als u een korte samenvatting van het gesprek maakt en die aan de Kamer stuurt, nadat ik hem gezien en goedgekeurd heb.»?8
Op voorhand is per email afgesproken tussen mij en professor Maat dat wij beiden geen informatie naar buiten zouden brengen over het gesprek dat toen nog moest plaatsvinden. Het betrof een gesprek waarvan geen verslag is gemaakt en waarbij door mij geen aantekeningen zijn bijgehouden.
Het klopt dat in een mailwisseling tussen professor Maat en een medewerker van mijn ministerie, nadat het gesprek tussen professor Maat en mijzelf had plaatsgevonden, professor Maat aangaf dat hij geen bezwaar had om alsnog een samenvatting van ons gesprek naar buiten te brengen. Na die betreffende mail van professor Maat heeft daaropvolgend op 6 oktober 2015 ook een telefonisch gesprek plaatsgevonden tussen een medewerker van mijn ministerie en professor Maat. In dat laatste telefoongesprek is de afspraak herbevestigd om van het gesprek niets naar buiten te brengen. Professor Maat heeft daar toen mee ingestemd.
Is een verslag over het gesprek geweigerd omdat u het niet wilde schrijven en verschaffen of omdat professor Maat dat niet wilde?
Op voorhand is per email afgesproken tussen mij en professor Maat dat wij beiden geen informatie naar buiten zouden brengen over het gesprek dat toen nog moest plaatsvinden. Dat hebben wij beiden ook na afloop van het gesprek herbevestigd.
Deelt u de mening dat u de antwoorden op bovenvermelde vragen 6 en 7 dus dient te herzien, aangezien professor Maat zelf duidelijk niet van mening is dat de inhoud van het gesprek vertrouwelijk moet blijven? Zijn er nog meer antwoorden op Kamervragen in het dossier-Maat die u wenst te herzien?
Nee.
Heeft de regering op bepaalde momenten invloed gehad door opdrachten te geven, hints en aanwijzingen te geven, verdragen of overeenkomsten te tekenen die de onderzoeken belemmeren of andere zaken te doen of laten, bij de onderzoeken naar de MH17? Zo ja, kunt u die dan een voor een toelichten en kunt u aangeven waarom dat noodzakelijk was en het onderzoek niet beschadigden?
Dat is mij niet bekend.
Heeft u op andere momenten druk uitgeoefend op andere justitiële onderzoeken? Zo ja, hoe en welke?
Nee, hiervan is geen sprake.
Heeft u de Kamer in uw ogen volledig, juist en tijdig geïnformeerd in de zaak, waarin professor Maat lijdend voorwerp van uw handelen geworden is?
Om enerzijds tegemoet te komen aan het informatieverzoek van uw Kamer en te voldoen aan mijn verplichting om uw Kamer volledig te informeren, en anderzijds recht te doen aan de zwaarwegende belangen die zich naar het oordeel van de politie tegen gehele openbaarmaking van het dossier aan een ieder verzetten, is het dossier, waaronder de getuigenverklaringen, vanaf 2 december 2015 ter vertrouwelijke inzage gelegd in uw Kamer. Voor de politie is hierbij in het bijzonder van belang geweest dat openbaarmaking van ondersteunende getuigenverklaringen de verklarings- en meldingsbereidheid van medewerkers voor toekomstige interne onderzoeken op het spel zet. Daarmee komt de waarheidsvinding onder druk te staan.
Gelet op de mogelijkheid om de Kamer vertrouwelijk te informeren, had ik reeds op 12 oktober niet alleen de vindplaats van het Wob-besluit (op de website van de politie) en het fysieke exemplaar van het Wob-dossier aan uw Kamer moeten toesturen. Ik had toen ook de ongelakte documenten moeten opvragen, deze zelfstandig moeten beoordelen en de ongelakte documenten vervolgens ter vertrouwelijke inzage in uw Kamer moeten leggen.
Professor Maat heeft inmiddels het gelakte deel van het interne memo van de Algemeen Commandanten met als onderwerp «Relaas naar aanleiding van het feitenonderzoek professor Maat» overgeschreven en via de Mare gepubliceerd. Datzelfde geldt voor het «Rapport van relaas» van 4 juni 2015 afkomstig van de afdeling Veiligheid Integriteit en Klachten van de eenheid Den Haag van de politie. Ten behoeve van het nog te voeren debat met uw Kamer wordt dit interne memo van de Algemeen Commandanten, dat door de publicatie feitelijk openbaar is geworden, daarom bij wijze van uitzondering alsnog bij de brief aan uw Kamer als bijlage toegevoegd. Ook de delen uit het «Rapport van relaas» die professor Maat via Mare publiceerde, zijn om die reden als bijlage toegevoegd. Enkele elementen uit het «Rapport van relaas», zoals een verkorte weergave van de vertrouwelijke rapportages met de getuigenverklaringen, schreef professor Maat niet over en zijn gelakt.
Vindt u het, met de kennis die u nu heeft, een wijs besluit van u zelf om de werkrelatie met professor Maat op 23 april 2015 te beëindigen? Zo nee, welke feiten hebben u van inzicht doen veranderen en bent u bereid excuses aan te bieden aan professor Maat?
Van een instructie of last is geen sprake geweest, ik heb dat besluit niet genomen. Omdat er sprake was van een samenwerkingsrelatie tussen de politie en professor Maat heeft de politie na 22 april 2015 een onderzoek opgestart naar het optreden van professor Maat. De korpschef heeft op basis van de uitkomsten van het onderzoek vanuit zijn eindverantwoordelijkheid conclusies getrokken. Ik heb de conclusies van de korpschef onderschreven.
Ik heb inmiddels met professor Maat gesproken en hem mijn excuses aangeboden voor het feit dat ik mij in die eerste reactie op 22 april teveel door de emotie heb laten leiden.
Kunt u elk van deze vragen afzonderlijk, compleet en zo spoedig mogelijk beantwoorden, zo mogelijk binnen een week? Indien u meer tijd nodig heeft, wilt u dan aan de Kamer meedelen wanneer een antwoord verwacht mag worden?
Ja.
Het bericht 'Onderzoek naar moord in gedrang volgens hoofdofficier justitie Breda' |
|
Nine Kooiman , Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het openbaar ministerie (OM) in Breda mogelijk stopt met het onderzoeken van lastige liquidaties?1
De hoofdofficier zegt in het interview niet dat hij stopt met lastige opsporingsonderzoeken naar liquidaties. Wat hij aangeeft is dat er binnen de opsporing altijd een spanning bestaat tussen het werkaanbod en de beschikbare capaciteit. Dit vraagt in iedere zaak van het OM een zorgvuldige weging of en waar de inzet van middelen opportuun en verantwoord is. Daarbij gaat het onder andere om het verwachte resultaat van die inzet en de wetenschap dat daardoor mogelijk minder opsporingscapaciteit aan andere zaken kan worden besteed. Op basis van deze afweging kan worden besloten om een onderzoek al dan niet tijdelijk stop te zetten als blijkt dat er te weinig aanknopingspunten zijn voor verdere opsporing. Hoewel in een ideale wereld iedere zaak zou worden opgelost, kan ik mij voorstellen dat een ander strafrechtelijk onderzoek op basis van het bovenstaande voorrang krijgt ten koste van een vastgelopen moordzaak. Nieuwe informatie, bijvoorbeeld uit andere onderzoeken of van getuigen en informanten, kan natuurlijk leiden tot hervatting van een eerder stil gelegd lastiger onderzoek en het mogelijk alsnog oplossen van de zaak.
Voorts heb ik geen aanwijzingen dat er op dit moment moordonderzoeken in het gedrang komen door een gebrek aan capaciteit en bezuinigingen op het OM. Uit de verantwoording van OM en politie, die ik jaarlijks met uw Kamer deel, blijkt niet dat er sprake zou zijn van een terugloop in prestaties bij de opsporing van ondermijning en georganiseerde criminaliteit. De prestaties nemen zelfs elk jaar toe: het OM en de politie hebben hun doelstelling voor de verdubbeling van het aantal aangepakte criminele samenwerkingsverbanden t.o.v. 2009 ruimschoots gehaald.2
Hoe beoordeelt u het dat er binnenkort door alle bezuinigingen mogelijk te weinig geld is om nog onderzoek te doen naar moorden?
Zoals ik hiervoor al heb aangegeven blijkt uit de jaarlijkse verantwoording van OM en Politie dat het aantal onderzoeken en de aanpak van georganiseerde criminaliteit en ondermijning juist toeneemt respectievelijk intensiveert.
Ik bewaak dat de taakstellingen van het OM niet een ongewenste uitwerking hebben op de prestaties. Recent is in dat kader uit een validatie van een onafhankelijk deskundige gebleken dat het OM op koers ligt om de rijksbrede efficiencytaakstelling van het kabinet zonder extra middelen te realiseren3. Het uitgangspunt is daarbij dat het OM op het bestaande kwaliteits- en serviceniveau blijft functioneren.
Omdat het kabinet hecht aan een toekomstgericht OM dat – naast het behalen van benodigde efficiencywinsten – de ruimte heeft om te investeren in ICT om de huidige werkprocessen en het kwaliteits- en serviceniveau een stevige impuls te geven, stelt het kabinet zoals bekend hiervoor vanaf 2016 structureel 15 mln. beschikbaar aan het OM. Het OM heeft daarnaast structureel extra middelen ontvangen voor de aanpak van onderwerpen met een internationale dimensie (€ 5 mln. in 2015 oplopend tot € 20 mln. structureel vanaf 2017) en voor contraterrorisme (€ 0,8 mln. in 2016 oplopend tot € 2,1 mln. structureel vanaf 2018).
Kunt u zich de opmerking van de nieuwe hoofdofficier van justitie voorstellen dat als er gekozen moet worden voor het oplossen van een moordzaak, waarover in bepaalde gevallen weinig verklaringen worden afgelegd, of het oplossen van een overval of woninginbraak, de keuze dan snel gemaakt is?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat van een dergelijke keuze vanwege capaciteitsproblemen geen sprake zou mogen zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat u voorkomen dat het zo ver komt dat er keuzes moeten worden gemaakt bij het inzetten van capaciteit waardoor bepaalde ernstige misdrijven bij het OM blijven liggen en daardoor onbestraft blijven?
Zoals ik in mijn antwoord op vragen 1, 3 en 4 heb aangegeven, moeten er bij de vervolging van strafbare feiten soms keuzes worden gemaakt over de toedeling van capaciteit. Over knelpunten bij dit proces en over de resultaten van de aanpak van (ernstige) criminaliteit blijf ik in gesprek met het College van procureurs-generaal. Deze zullen worden meegenomen bij de totstandkoming van de voorjaarsnota en de opvolging van de motie Pechtold4. Uit mijn brief aan uw Kamer van 7 juli 2015 over de verantwoording van de aanpak van georganiseerde criminaliteit in 20145, blijkt dat de prestaties en inspanningen ten aanzien van de aanpak van georganiseerde criminaliteit en ondermijning zijn gestegen. Ik heb voor wat betreft de aanpak van georganiseerde criminaliteit aangegeven dat ik samen met politie en OM vooral wil werken aan de geconstateerde mogelijkheden voor verbetering van de kwaliteit binnen de opsporing. De uitwerking van deze kwaliteitsimpuls binnen de opsporing is in de «Contourennota versterking opsporing» verwoord, die uw Kamer afgelopen najaar van mij heeft ontvangen.6
Zoals reeds aan uw Kamer is meegedeeld bij de aanbieding van de verantwoording van de aanpak van georganiseerde criminaliteit in 20147, zet ik voorts in op het verder versterken van de aanpak van ondermijning en georganiseerde misdaad, door:
Zal de 15 miljoen euro die bij de behandeling van de begroting van uw ministerie voor de komende jaren is uitgetrokken voor het OM gebruikt kunnen worden voor dergelijke capaciteitsproblemen? Zo nee, waarom niet en waar zal het geld precies heen gaan?
Er is door het kabinet vanaf 2016 € 15 mln. structureel beschikbaar gesteld zodat het OM de ruimte heeft om te investeren in ICT om de huidige werkprocessen en het kwaliteits- en serviceniveau een stevige impuls te geven, waarmee belangrijke stappen kunnen worden gezet ter verbetering van procesondersteuning en efficiency. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 5 en 7.
Op welke wijze zullen de knelpunten geïnventariseerd worden om te bezien wat er nodig is en waar het OM knelpunten ervaart? Bent u bereid signalen als door deze nieuwe hoofdofficier van justitie gegeven, mee te nemen bij het vrijmaken van meer geld voor het OM in de komende Voorjaarsnota? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat de politie zelf drugs gaat testen |
|
Michiel van Nispen , Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Politie test zelf drugs»?1
Mede in het licht van de conclusies van de Commissie Toekomst Forensisch Onderzoek (Commissie Winsemius) zijn het NFI, de politie en het Openbaar Ministerie (OM) continu met elkaar in gesprek om te bezien waar door middel van innovaties het forensisch onderzoek sneller, beter en efficiënter kan plaatsvinden. Het in het bericht genoemde project, dat NFiDENT wordt genoemd, is één van de uitkomsten van dit proces. Dergelijke samenwerking sluit ook goed aan bij de gedachte van de zogeheten driejaarlijkse signalering die momenteel wordt uitgevoerd. Deze driejaarlijkse signalering is een strategische verkenning naar trends, knelpunten en kansen in het forensisch onderzoek en de samenwerking tussen de betrokken partijen.2
Het doel van deze nieuwe werkmethode is om op locatie identificatie van de meest voorkomende drugs uit te kunnen laten voeren door de politie zonder dat dit afdoet aan de eigenschappen bewijswaardig, snel, eenvoudig, robuust, veilig en efficiënt.
Er zijn inderdaad pilots met deze werkmethode uitgevoerd in de politie-eenheden Noord-Nederland en Den Haag. De uitkomsten van de pilots laten zien dat het met deze werkwijze relatief eenvoudig is om drugstesten door de Forensische Opsporing van de politie zelf uit te laten voeren. Het NFI interpreteert vervolgens de gegevens en rapporteert deze terug aan de politie en het OM. De resultaten kunnen direct worden gebruikt in het verdere opsporingsproces en later voor de bewijsvoering. Hiermee is het proces van vondst tot rapportage enorm versneld zonder dat is afgedaan aan de betrouwbaarheid en de kwaliteit in vergelijking met het reguliere verdovende middelen onderzoek bij het NFI.
Kunt u meer vertellen over de conclusies die zijn getrokken uit de pilots die zijn gehouden in Noord-Nederland en Den Haag?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn de doorlooptijden van drugstesten als ze uitgevoerd worden door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) en wat zijn de doorlooptijden als de politie het zelf doet? Hoe zijn deze doorlooptijden berekend?
De totale doorlooptijd in de bestaande werkwijze bij het NFI bedraagt 19 tot 21 dagen. In de pilots is aangetoond dat de doorlooptijd met behulp van NFiDENT verkort kan worden tot 24 uur.
Is er bij afloop van de pilots ook onderzocht of de testen kwalitatief hetzelfde waren als wanneer het NFI deze zou hebben uitgevoerd? Zo ja, wat is de uitkomst? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat dit eerst duidelijk moet zijn voordat de politie deze taak overneemt van het NFI?
Ja, de pilots zijn afgesloten met vergelijkend kwalitatief onderzoek. Hierbij zijn in totaal 66 zaken met NFiDENT én met het bestaande proces verwerkt. De uitkomsten waren in alle gevallen gelijk. Uit alle testen is geconcludeerd dat NFiDENT bewijswaardige resultaten levert en van gelijkwaardige kwaliteit is als het reguliere verdovende middelen onderzoek bij het NFI.
Hoe lang hebben specialisten van het NFI een opleiding gevolgd voordat zij dergelijke drugstesten mochten uitvoeren? Waarom wordt een tweedaagse cursus voldoende geacht voor agenten om drugstesten zorgvuldig en goed uit te kunnen voeren?
Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen de technische handeling ten behoeve van de analyse door de politie en de interpretatie en rapportage door het NFI. Voor de technische handeling door de politie is een tweedaagse opleiding voldoende omdat het om medewerkers uit de Forensische Opsporing gaat, die al over forensisch bewustzijn beschikken en omdat door de technologie en de speciaal voor NFiDENT ontwikkelde software de apparatuur relatief eenvoudig te bedienen is. De interpretatie en rapportage blijft gedaan worden door een deskundige van het NFI, die hiervoor een meerjarige opleiding heeft gevolgd.
Hoeveel extra capaciteit kost het binnen de politieorganisatie om de drugstesten uit te voeren? Waar wordt deze capaciteit vrij gemaakt?
De uitkomsten van de pilots laten zien dat de tijdsbesteding voor de politie per saldo gelijk blijft. De extra tijdsinvestering voor het zelf uitvoeren van de test onder de nieuwe werkwijze valt weg wanneer die tijdsduur wordt afgezet tegen de tijdsduur die onder de huidige werkwijze gepaard gaat met het versturen naar het NFI, de bijbehorende administratie en de wachttijd.
Vindt u dat er genoeg capaciteit is binnen de politieorganisatie om de drugstesten uit te voeren?
Zie antwoord vraag 6.
Wat zijn de precieze redenen dat de politie zelf de drugstesten uitvoert? Heeft dat alleen te maken met het capaciteitsgebrek bij het NFI?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom is er geen geld vrijgemaakt voor extra capaciteit bij het NFI om drugstesten uit te voeren, zoals gebeurd is in Schiphol, of is er niet onderzocht of een snellere testmethode is?
De politie, het OM en het NFI hebben samen gekeken naar nieuwe, snelle en effectieve methoden voor het uitvoeren van drugstesten. Het uitvoeren van drugstesten door de politie met NFiDENT is daar de uitkomst van. Dit zorgt voor een aanzienlijke verkorting van de doorlooptijd en levert resultaten van gelijkwaardige kwaliteit als het reguliere verdovende middelen onderzoek bij het NFI. Daarnaast heb ik vanaf 2016 € 5 mln. extra beschikbaar gesteld voor het forensisch onderzoek. Dit kan onder andere gebruikt worden voor extra capaciteit op onderzoeksgebieden waar daar behoefte aan is.
Politie-eenheden zullen zelf de komende jaren de drugstesten gaan uitvoeren, maar wat gebeurt er daarna?
Het is niet de bedoeling dat de politie complex laboratoriumonderzoek van het NFI over gaat nemen. Als technologie het mogelijk maakt om op eenvoudige wijze sporen veilig te laten stellen en te laten identificeren door de politie kan dat. Daarbij worden doorloopsnelheid, capaciteitsinzet, financiën, opsporingsbelang en bewijswaarde voor de rechtbank voortdurend gewogen.
Wachttijden bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) |
|
Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over wachttijden bij het NFI?1
Ja.
Waarom geeft u wederom aan dat de kernproductie door de taakstellingen niet wordt geraakt, terwijl door zowel Ondernemingsraad van het NFI als het Openbaar Ministerie (OM) en de Nationale Politie in een notitie d.d. 19 februari 2015 is aangegeven dat er nu al onvoldoende ruimte en capaciteit is om aan de doelstellingen van de Veiligheidsagenda 2015–2018 te voldoen? In hoeverre zal de structurele investering van 5 miljoen euro hier een rol in spelen?
Zoals ik reeds aan uw Kamer heb gemeld tijdens het VAO aangaande de bezuinigingen bij het NFI op 2 september jl. en bij de beantwoording van Kamervragen op 3 november 20152, houd ik de vinger aan de pols over de uitvoering van de taakstellingen bij het NFI en de gevolgen voor politie en OM. Indien zich substantiële afwijkingen voordoen, word ik hierover door het NFI geïnformeerd. Uitgangspunt is en blijft dat ten opzicht van het NFI altijd sprake zal zijn van schaarste.
Vanaf 2016 stel ik € 5 mln. extra beschikbaar voor forensisch onderzoek. In 2016 zal de € 5 mln. ingezet worden voor benodigd extra onderzoekscapaciteit bij het NFI ter verlichting van de door politie en OM geconstateerde knelpunten en voor de kosten die in het kader van het behalen van de efficiencytaakstelling gemaakt worden. Vanaf 2017 wordt € 2 mln. ingezet om de extra capaciteit via andere (particuliere) instituten beschikbaar te houden, de overige € 3 mln. komen ten gunste van het NFI. Met die € 3 mln. worden niet de taakstelling en de bijbehorende reorganisatie teruggedraaid, maar dit bedrag biedt het NFI extra ruimte om knelpunten in de capaciteit voor politie en OM te verlichten. De drie partijen zullen in het eerste kwartaal een voorstel doen ten aanzien van de nadere invulling.
Klopt het dat in 2007 een andere definitie werd gegeven aan de doorlooptijd van zaken bij het NFI, te weten dat dat de doorlooptijd begon op het moment dat de (onderzoeks)aanvraag bij het NFI was ingediend, terwijl niet noodzakelijk was dat alle benodigde stukken binnen waren? Zo nee, hoe werd de doorlooptijd toen berekend?
In 2007 begon de doorlooptijd van zaken binnen het NFI op het moment van overdracht van de complete aanvraag aan c.q. acceptatie door de betreffende onderzoeksafdeling binnen het NFI. Indien door de onderzoeksafdeling geconstateerd werd dat aanvullende informatie nodig was, werden politie en OM gevraagd om die informatie aan te vullen. Deze wachttijd telde mee in de totale doorlooptijd van het NFI. Met ingang van 2010 is in overleg met politie en OM een zogenaamde «klokstil» functionaliteit ingevoerd. Hiermee worden dagen waarop gewacht moest worden op nadere informatie van politie en OM, en waardoor de aanvraag niet behandeld kan worden door het NFI, niet meer meegerekend in de doorlooptijd van het NFI. In 2012 is in overleg met politie en OM besloten tot een aanpassing van die definitie waarbij de doorlooptijd start op het moment dat de sporen voor onderzoek binnenkomen bij het NFI in plaats van het moment van acceptatie door de onderzoeksafdeling. Vanuit de aanvrager van het onderzoek is dit een logischer startpunt. Nu uit onderzoek door het NFI zelf is gebleken dat deze definitiewijziging abusievelijk niet goed is doorgevoerd in de ict-systemen van het NFI, zal het NFI dit zo spoedig mogelijk alsnog doorvoeren waardoor de berekende doorlooptijd weer overeenkomt met de definitie. Tot die tijd zijn de berekende doorlooptijden nominaal 1 dag korter dan volgens de definitie zou moeten.
Klopt het dat de definitie van doorlooptijd in de tussentijd is gewijzigd en deze nu pas begint op het moment dat alle stukken binnen zijn die benodigd zijn voor het onderzoek door het NFI? Zo nee, hoe wordt de doorlooptijd nu berekend?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer is de definitie van de doorlooptijd van zaken bij het NFI veranderd, welke verschillende definities hebben er de afgelopen tien jaar bestaan en wat waren de redenen om deze definitie te wijzigen?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat het NFI tussen 2007 en nu ook is gaan werken met service level agreements, waardoor de hoeveelheden onderzoeksvragen per deskundigheidsgebied per maand (of jaar) tamelijk beperkt zijn gehouden, waardoor de meeste deskundigheidsgebieden met meer fte’s toch substantieel minder onderzoeken produceren dan bijvoorbeeld 15 jaar geleden, waardoor ook de wachttijden zijn afgenomen?
Vanaf 2008 is het NFI gaan werken met Service Level Agreements (SLA’s). In het SLA worden afspraken gemaakt over het aantal onderzoeken dat het NFI gegeven het beschikbare budget en de daarmee samenhangende capaciteit kan verwerken. Mede hierdoor is een efficiëntieslag gemaakt in het werk bij het NFI. Het SLA heeft daardoor bijgedragen aan een verhoging van de productie en een verlaging van de levertijden.
Klopt het dat er in eerste instantie (voor 2007) bij het berekenen van de gemiddelde doorlooptijden geen rekening is gehouden met de (geautomatiseerde) massaproductie, zoals bijvoorbeeld eenvoudige DNA-typeringen, waardoor er een scheef beeld ontstaat van de doorlooptijden nu deze standaardzaken plotseling wel worden meegerekend? Zo nee, waarom niet?
Nee, vanaf het eerste moment dat er afspraken zijn gemaakt over de doorlooptijden, zijn door het NFI alle geleverde producten, ook de standaard (deels geautomatiseerde) producten meegenomen in de berekening van de doorlooptijden.
Op basis van de nadrukkelijke behoefte van politie en OM, is de ontwikkeling van nieuwe producten met een snellere doorlooptijd ten behoeve van een snellere opsporing, een focus geweest voor Research en Development de afgelopen jaren. Hiervoor heeft het NFI enkele «sprintproducten» ontwikkeld. Deze «sprintproducten» hebben een korte tot zeer korte doorlooptijd (bijvoorbeeld bij DNA: 6 uur), maar zijn mede gezien de relatief geringe aantallen – beperkt van invloed op de gemiddelde doorlooptijd.
Klopt het dat het gezien alle voorgaande vragen niet zomaar te zeggen is of de doorlooptijden in de verschillende deskundigheidsgebieden drastisch zijn afgenomen? Zo nee, waarom niet?
Nee, hoewel de doorlooptijden door verschillende factoren worden beïnvloed, geeft de daling een reëel beeld van de toegenomen snelheid. Deze verbetering wordt ook geapprecieerd door politie en OM zo blijkt uit overleggen met die partijen.
Bent u bereid om te (laten) onderzoeken of de gemiddelde wachttijd van onderzoeken bij het NFI nu daadwerkelijk geringer is geworden in de loop der tijd, wat daar de redenen van zijn, welke eventuele knelpunten nog worden ervaren en wat de effecten daarvan zijn op de doorlooptijd binnen de gehele strafrechtsketen? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals ik u reeds bij verschillende aangelegenheden heb gemeld, vindt er momenteel onder leiding van Professor Zouridis een onderzoek plaats ten behoeve van de driejaarlijkse signalering. Dit onderzoek richt zich op de rol van het forensisch onderzoek in het opsporingsonderzoek en de werking ervan in de keten. Dit lopende onderzoek in combinatie met het feit dat ik de vinger aan de pols houd bij het NFI, maken dat ik vooralsnog geen extra noodzaak zie tot een onderzoek naar de gemiddelde doorlooptijd.
Financiering van verhoorsbijstand |
|
Michiel van Nispen |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
In hoeverre is reeds gestart met de aanpassing van verhoorruimtes en opleiding en instructie van politiemedewerkers en de hulpofficieren van justitie waar het gaat om verhoorsbijstand?
Op dit moment wordt in kaart gebracht hoeveel verhoorruimtes aangepast moeten worden, zodat deze geschikt zijn voor verhoor met aanwezigheid van een raadsman. Volgens de planning is dit in het eerste kwartaal van 2016 duidelijk. De wijze waarop de opleiding en instructie van politiemedewerkers en hulpofficieren van justitie wordt vormgegeven, wordt besproken in de werkgroep binnen de politieorganisatie die zich richt op de implementatie van de wet.
Waar worden de ongeveer 200 fte’s bij de politie vandaan gehaald? Ten koste van welke andere prioriteiten zal dit gaan? Deelt u de mening dat er extra capaciteit benodigd is, gezien alle extra taken en prioriteiten bij de politie en de 200 fte dus niet binnen de huidige capaciteit moet worden gezocht? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van de wetsvoorstel met betrekking tot dit onderwerp is eerder een voorlopige inschatting van 200 fte’s gemaakt wat betreft de gevolgen voor de werklast. In de memorie van toelichting en de nota naar aanleiding van het verslag is opgenomen dat de benodigde fte’s hiervoor gevonden worden in de vastgestelde operationele sterkte. Op dit moment wordt door de politie een nadere impactanalyse gemaakt om op basis van de meest actuele omstandigheden een beeld te krijgen van de personele gevolgen. Wanneer deze is afgerond, zal deze in het kader van de behandeling van het wetsvoorstel uiteraard met uw Kamer worden gedeeld.
Waar prioritering nodig is, zal hierover op lokaal niveau worden overlegd in de driehoek tussen burgemeester, officier van justitie en politie, en op nationaal niveau tussen de regioburgemeesters, de voorzitter van het College van Procureurs-Generaal, de korpschef en de Minister.
Klopt het dat de 11,5 miljoen euro aan structurele kosten voor gefinancierde rechtsbijstand bij politieverhoor is gebaseerd op een advocatenvergoeding van 1 of maximaal 2 punten? Zo nee, welke vergoeding zal een advocaat krijgen bij het verlenen van verhoorsbijstand? Zo ja, wordt er bij de vergoeding rekening gehouden met de duur of het aantal verhoren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het in de memorie van toelichting bij het implementatiewetsvoorstel opgenomen bedrag van 11,5 miljoen euro aan structurele kosten voor gefinancierde rechtsbijstand is inderdaad gebaseerd op een advocatenvergoeding van 1 respectievelijk 2 punten voor verhoorbijstand in de eerste fase van het opsporingsonderzoek. Dit is overeenkomstig de huidige vergoeding voor verhoorbijstand aan minderjarige verdachten. Daarbij is een grove inschatting gemaakt van de gemiddelde tijdsbesteding en het aantal verhoren dat in deze fase plaatsvindt. De vergoeding van 2 punten komt tegemoet aan de omstandigheid in zwaardere zaken, waarbij in veel gevallen meerdere verhoren plaatsvinden en deze bovendien vaak langer duren.
Klopt het dat een politieverhoor nooit korter duurt dan twee uur en tijdens de eerste dagen bovendien vrijwel altijd (ook in eenvoudige zaken) meerdere verhoren plaatsvinden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat de ingeschatte 11,5 miljoen euro onvoldoende is om de kosten voor verhoorsbijstand te compenseren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Over de gemiddelde duur van verhoren per soort zaak zijn geen exacte gegevens beschikbaar. Dat een politieverhoor nooit korter duurt dan twee uur en dat vrijwel altijd meerdere verhoren plaatsvinden, kan niet zonder meer worden gesteld. De duur van verhoren varieert sterk en is afhankelijk van onder meer de verklaringsbereidheid, de bewijslast en de aanwezigheid van een tolk.
De kosten voor verhoorbijstand zijn, naast de hoogte van de vergoeding voor advocaten, afhankelijk van de mate waarin gebruik wordt gemaakt van het recht op rechtsbijstand door verdachten. Het genoemde bedrag van 11,5 miljoen euro is nadrukkelijk een inschatting. Of deze 11,5 miljoen al dan niet voldoende is om de kosten voor verhoorbijstand te compenseren, zal moeten blijken na verloop van tijd.
Hoeveel tijd neemt een verhoor gemiddeld in beslag bij een zaak voor de Meervoudige Kamer?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel tijd neemt een verhoor gemiddeld in beslag bij een zaak voor de politierechter?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel tijd neemt een verhoor gemiddeld in beslag bij zogenaamde zware zaken?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre kan van advocaten worden verwacht dat ze maar 1 of 2 punten vergoed krijgen, terwijl verhoren onverwachts komen en vaak bijzonder tijdrovend zijn? Vreest u niet dat dit ertoe zal kunnen leiden tot een terugloop in het aantal beschikbare (piket)advocaten en daarmee tot een uitholling van het recht dat de verdachte recht heeft op verhoorsbijstand? Kunt u uw antwoord toelichten?
De vergoeding van 1 of 2 punten is forfaitair. In sommige situaties zal deze vergoeding aan de krappe kant zijn, in andere gevallen zal zij aan de ruime kant zijn. Vooralsnog heb ik geen aanwijzingen dat sprake zal zijn van een terugloop van het aantal beschikbare piketadvocaten.
Brabantse veroordeelden die vrij rondlopen |
|
Michiel van Nispen , Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat 1600 Brabanders ondanks een veroordeling gewoon vrij rondlopen?1 Deelt u de mening dat dit een onwenselijke situatie is? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik ben het met u eens dat dat een onwenselijke situatie is. Voor de volledigheid merk ik op dat het zaken betreft waarvan de vervolging en veroordeling binnen de arrondissementsparketten Oost-Brabant en Zeeland-West-Brabant heeft plaatsgevonden. Het betreft dus niet per definitie inwoners van Brabant.
Naar hoeveel veroordeelden wordt op dit moment landelijk actief gezocht? Zijn dit allemaal mensen die veroordeeld zijn tot een celstraf van 120 dagen of meer?
Volgens de laatste landelijke rapportage, waarin ik zoals toegezegd jaarlijks uw Kamer informeer over de stand van zaken, gaat het landelijk om 2.843 openstaande vrijheidsstraffen die voor actieve opsporing in aanmerking komen. Deze groep bestaat uit personen met langdurige straffen (120 dagen of meer), die vanwege de strafduur altijd voor actieve opsporing in aanmerking komen en personen met kortdurende straffen, waarbij er indicaties zijn dat zij zich in Nederland bevinden.
Naar hoeveel veroordeelden wordt op dit moment niet landelijk actief gezocht en wat zijn daar de redenen van? Zijn dit allemaal mensen die veroordeeld zijn tot een celstraf tot 120 dagen?
Er zijn circa 10.000 openstaande vrijheidsstraffen, die niet in aanmerking komen voor actieve opsporing, omdat er indicaties zijn dat deze personen niet in Nederland verblijven. Dit zijn alleen zaken met een strafrestant van minder dan 120 dagen. Indien zij toch in aanraking komen met de Nederlandse justitiële autoriteiten (bijvoorbeeld aan de grens of bij een verkeerscontrole) worden de veroordeelde personen uiteraard onmiddellijk aangehouden. Uitgangspunt blijft immers dat opgelegde vrijheidsstraffen tenuitvoergelegd moeten worden.
Waar komt de grens van 120 dagen celstraf of meer vandaan als het gaat om het actief opsporen van veroordeelden?
Met de grens van 120 dagen is aansluiting gezocht bij het criterium voor het uitvaardigen van een internationale signalering en een Europees arrestatiebevel (zie aanwijzing «Executie» van het openbaar ministerie (OM)). Deze grens heeft betrekking op personen met een openstaande vrijheidsstraf die in het buitenland verblijven. Personen van wie er indicaties zijn dat zij in Nederland verblijven, komen overigens ook met straffen van minder dan 120 dagen in aanmerking voor actieve opsporing.
Wat is uw reactie op de stelling dat politie en justitie niet genoeg capaciteit hebben om ook de mensen op te sporen die korter dan 120 dagen gestraft zijn?
Deze stelling is gebaseerd op een onjuiste aanname. Indien er indicaties zijn dat iemand zich in Nederland bevindt, komen ook personen met een strafrestant van minder dan 120 dagen in aanmerking voor actieve opsporing. Capaciteit van politie en OM wordt daarmee gericht en efficiënt ingezet.
Welke inspanningen worden geleverd om voortvluchtige veroordeelden op te sporen?
De opsporing van personen met openstaande vrijheidsstraffen is onderdeel van de executietaak, zoals die belegd is bij de politie en het openbaar ministerie. Voor voortvluchtige veroordeelden die in Nederland verblijven, voeren het executerend parket van het OM en de basisteams van de politie gerichte opsporingsactiviteiten uit. Voor voortvluchtige veroordeelden met een buitenlands of onbekend adres en openstaande straffen van 120 dagen of meer, vaardigt een specialistisch team van OM en politie (het zogenaamde Fugitive Active Search Team – FAST) een internationale signalering en een Europees Arrestatiebevel uit. Voor gerichte opsporingsactiviteiten in het buitenland beschikt het FAST over een internationaal netwerk.
Bij de opsporing wordt de politie in toenemende mate ondersteund door de informatieverstrekking vanuit het Administratie- en Informatie Centrum voor de Executieketen (AICE).
Welke inspanningen zijn er nodig om meer voortvluchtige veroordeelden op te sporen en welke middelen zijn daarvoor nodig?
Ik ga door op de ingeslagen weg. Dat betekent dat ik mij blijf inzetten om deze personen op te sporen en aan te houden. Ik investeer in het verbeteren van de informatie-uitwisseling tussen het AICE en de politie, waardoor de politie een actueel en landelijk beeld van alle openstaande straffen snel op ieder moment beschikbaar heeft. De invoering van het nieuwe systeem Executie en Signalering draagt daaraan bij. Agenten op straat krijgen hiermee zicht op de openstaande straffen binnen Nederland, in plaats van alleen binnen de eigen politie-eenheid. Daardoor wordt naar verwachting de opsporing van personen met openstaande vrijheidsstraffen effectiever en de pakkans vergroot.
Ten slotte probeer ik reeds in de fase van veroordeling in te zetten op een ruimere toepassing van het (super)snelrecht en daarmee de onmiddellijke tenuitvoerlegging van de straf. Dit ter voorkoming van het gevaar dat de verdachte zich ofwel aan zijn berechting ofwel aan de executie van de eventueel op te leggen straf zal onttrekken. Ik verwacht dat daardoor het langdurig openstaan van dergelijke straffen wordt teruggebracht.
De integriteitsregels van de advocatuur |
|
Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van de uitspraak van de tuchtrechter over de uitleg van artikel 10a Advocatenwet?1
Ja.
Klopt het dat alleen procespartijen een beroep kunnen doen op de integriteitsregels en kernwaarden van advocaten zoals verwoord in artikel 10a? Wat zijn de gevolgen van deze uitspraak?
De kernwaarden, zoals verwoord in artikel 10a van de Advocatenwet, geven zowel uitdrukking aan de verantwoordelijkheid van de advocaat en de daarmee verbonden privileges als aan het waarborgen van een goede rechtsbedeling. Het belang van een goede rechtsbedeling is te zien als een kerndoel waaruit de kernwaarden voortvloeien. Hoewel de kernwaarden met ingang van 1 januari 2015 zijn vastgelegd in artikel 10a van de Advocatenwet,2 zijn deze niet nieuw. In de praktijk waren advocaten al gebonden aan de kernwaarden. Gedeeltelijk waren deze neergelegd in de gedragsregels.
Met het codificeren van de kernwaarden is een toetsingskader ontstaan voor de toegang tot het beroep, de beroepsregulering, de beroepsuitoefening en het tuchtrecht. De kernwaarden geven een richtsnoer voor het handelen van de individuele advocaat, alsmede voor de advocatuur in het algemeen. Dit komt niet alleen tot uitdrukking bij de beschrijving van de kernwaarden, maar ook bij het bepaalde in artikel 10a, tweede lid, van de Advocatenwet, waarin is neergelegd dat de Nederlandse Orde van Advocaten met het oog op een goede rechtsbedeling een behoorlijke beroepsuitoefening bevordert. Dit doet de Orde door bijvoorbeeld aandacht aan de kernwaarden in de beroepsopleiding te besteden en door het opstellen van gedragsregels die een nadere invulling geven aan de kernwaarden.
Voordat de kernwaarden in de wet waren vastgelegd, zagen de lokale dekens erop toe dat de advocatuur de kernwaarden naleefde. Nadien is dit niet anders geworden. Indien een rechtzoekende een klacht indient tegen een advocaat, onderzoekt de lokale deken deze klacht. De lokale deken probeert daarbij steeds een bemiddelende rol te spelen. De klacht wordt aan de tuchtrechter voorgelegd als het de deken niet lukt de klacht in der minne te schikken. Buiten het geval van een klacht kan de deken op eigen titel bezwaren tegen een advocaat ter kennis brengen van de raad van discipline. Wie kunnen klagen volgt uit artikel 46 van de Advocatenwet3. In het algemeen kan gesteld worden dat volgens het advocatuurlijke tuchtrecht een ieder, die klaagt dat hij of zij door een handelen of nalaten van de advocaat rechtstreeks in zijn of haar belang kan worden getroffen, een klacht kan indienen.
In welk opzicht beschermt artikel 10a het maatschappelijk belang en in welke opzicht het partijbelang?
Zie antwoord vraag 2.
Wie, behalve procespartijen, kunnen een beroep doen op de naleving van integriteitsregels die het maatschappelijk belang dienen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Is het op grond van artikel 10a toelaatbaar als advocaten en partijen processtukken en proceshandelingen zoveel mogelijk op elkaar afstemmen met het oog op een zekere uitkomst? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik zal niet treden in deze individuele zaak. Voor zover uit de uitspraak kan worden opgemaakt, is de raad van discipline niet gebleken dat het tussen de KNB en S. gevoerde proces op welke manier dan ook is vervalst c.q. dat sprake is van een «opzetje» tussen partijen en hun raadslieden. Het zal van het concrete geval afhangen of, en zo ja, in hoeverre het op elkaar afstemmen van proceshandelingen klachtwaardig is. Hetzelfde geldt voor de vraag of er belangenverstrengeling is ingeval beide partijen toestemming geven tot deze afstemming. Het is uiteindelijk aan de tuchtrechter om hier een oordeel over te geven.
In hoeverre is (de schijn van) belangenverstrengeling toelaatbaar indien partijen daar beiden toestemming voor hebben gegeven? Indien dit het geval is, betekent dat dan niet dat advocaten in de praktijk in strijd met de integriteitsregels kunnen optreden zolang beide procespartijen daarmee akkoord zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
De weinig coulante houding van de Belastingdienst bij vermissingszaken |
|
Michiel van Nispen , Farshad Bashir |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kunt u reageren op de uitzending over de problemen waar achterblijvers van vermiste personen tegenaan lopen?1 Kunt u in uw reactie specifiek ingaan op het bericht dat de Belastingdienst lange tijd geen coulance heeft betracht bij de vermissing van de dochter van de familie Moons? Acht u deze handelwijze wenselijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het geval van vermissing dient de Belastingdienst daarmee rekening te houden. De brief die de bewindvoerder aan de Belastingdienst heeft gestuurd, had ertoe moeten leiden alle lopende activiteiten onmiddellijk te blokkeren en in overleg met de bewindvoerder afwikkeling van lopende belastingaangelegenheden na te streven. Het is duidelijk dat dit in het onderhavige geval niet is gebeurd. Dat is betreurenswaardig. De intrekking van het dwangbevel is gevolgd op de brief van de bewindvoerder d.d. 25 oktober 2015.
Wat zijn de redenen geweest voor de Belastingdienst om in eerste instantie, ondanks herhaalde uitleg van de bewindvoerder van Danaë Moons over de situatie, toch een dwangbevel uit te brengen? Waarom is niet toen al rekening gehouden met haar vermissing?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn de redenen geweest om uiteindelijk pas op 17 november 2015 tot intrekking van het dwangbevel over te gaan, terwijl het nooit verstuurd had mogen worden gezien de situatie? Waarom heeft dit zo lang geduurd?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u tevens overleg gevoerd met de Belastingdienst over de problematiek met betrekking tot vermissingen? Wat was de uitkomst van dit gesprek? Indien u dit gesprek niet heeft gevoerd, gaat u dit alsnog doen en wat zal uw insteek zijn van dit overleg?
Achterblijvers van vermiste personen kunnen sinds januari 2014 contact opnemen met Slachtofferhulp Nederland. Deze organisatie ondersteunt achterblijvers in psychologische, praktische en juridische zin. Vanuit de Belastingdienst is in het geval van vermissing het kantoor Den Haag aangewezen als centraal aanspreekpunt voor Slachtofferhulp Nederland. In overleg met Slachtofferhulp Nederland ontwikkelt de Belastingdienst thans een protocol voor wat betreft de te onderhouden contacten met achterblijvers van vermisten (zie ook het antwoord op de eerste vraag3. Daarnaast is het beleid van de Belastingdienst om op het moment dat hij op de hoogte wordt gesteld van een concrete vermissingszaak, lopende activiteiten te blokkeren en in overleg te treden met belanghebbenden over het vervolg. Een nader gesprek met de Belastingdienst was niet nodig om de Belastingdienst tot deze positie te bewegen.
Kunt u uiteenzetten welk beleid de Belastingdienst op dit moment hanteert waar het gaat om vermissingen van belastingplichtigen? Wordt ook de Belastingdienst gehouden aan een soortgelijk model-protocol dat door het Verbond van Verzekeraars tot stand is gebracht voor de omgang met vermissing?2 Zo nee, waarom niet? Op welke manier worden achterblijvers hierover geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is de stand van zaken van uw overleg met onder andere Slachtofferhulp Nederland en andere betrokken instanties over nadere afspraken met betrekking tot de door de instanties te betrachten coulance bij vermissing? Was hier ook de Belastingdienst bij betrokken? Zo nee, waarom niet en zal deze alsnog worden betrokken?
Slachtofferhulp Nederland is in overleg met het Verbond van Verzekeraars, Zorginstituut Nederland, de Nederlandse Vereniging van Banken, de Pensioenfederatie, het Nederlands Genootschap van Burgemeesters, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Belastingdienst. Het Verbond van Verzekeraars beschikte al over een protocol voor achterblijvers. De andere instanties, dus ook de Belastingdienst, hebben zonder uitzondering positief gereageerd op het verzoek van Slachtofferhulp Nederland om op achterblijvers toegesneden werkwijzen te ontwikkelen. Bij een deel van de instanties krijgt dat de vorm van een protocol, bij een deel de vorm van een contactpersoon voor Slachtofferhulp Nederland die actie kan ondernemen wanneer achterblijvers tegen problemen aanlopen.
Zoals de Minister van Veiligheid en Justitie in zijn antwoord op eerdere Kamervragen heeft aangegeven, is onderzocht of het recent tot stand gekomen centraal register vermiste personen gebruikt kan worden ten behoeve van de verhouding tussen instanties en achterblijvers.4 Zijn conclusie is dat dat inderdaad het geval is. Daarom zal het mogelijk worden gemaakt dat aan achterblijvers een verklaring wordt verstrekt waarin staat dat de vermiste persoon in kwestie is opgenomen in het centraal register. Daarmee kunnen achterblijvers bij instanties aantonen dat de persoon over wie een melding van vermissing is gedaan bij de politie, nog steeds als vermist bij de politie geregistreerd staat. Deze verklaring ondersteunt de oorspronkelijke melding van vermissing en kan instanties faciliteren bij het betrachten van coulance. De Minister van Veiligheid en Justitie zal de daarvoor benodigde aanpassing van de regelgeving ter hand nemen.
Heeft u al besloten in hoeverre het recent tot stand gekomen landelijke register van vermiste personen een rol kan spelen in de verhouding tussen instanties en achterblijvers? Zo nee, wanneer kunt u hier duidelijkheid over geven? Zo ja, welke rol ziet u weggelegd voor dit register?
De Belastingdienst respecteert de nieuwe zaaksbehandeling in het bestuursrecht. Uitgangspunt is dat wanneer de Belastingdienst op de hoogte wordt gesteld van een concrete vermissingszaak, lopende activiteiten worden geblokkeerd en in overleg wordt getreden met belanghebbenden over het vervolg (zie het antwoord op de vragen 4 en 5). Met de implementatie van het in het antwoord op de vragen 4 en 5 bedoelde protocol, wordt mede beoogd een uniforme behandeling binnen de Belastingdienst te realiseren. Daarmee moet voorkomen worden dat achterblijvers na vermissing onnodig lange tijd aangesproken blijven worden.
In hoeverre past de werkwijze van de Belastingdienst bij de nieuwe zaaksbehandeling in het bestuursrecht, waarbij zoveel mogelijk en in een zo vroeg mogelijk stadium wordt geprobeerd om partijen nader tot elkaar te laten komen? Deelt u de mening dat de Belastingdienst als overheidsinstantie in ieder geval in overleg dient te gaan met belanghebbenden, zoals bijvoorbeeld achterblijvers in vermissingszaken, over het probleem en de mogelijke oplossing(en) hiervoor? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid de Belastingdienst hierop aan te spreken en ervoor te zorgen dat achterblijvers na vermissing niet een dergelijk lange tijd op deze kille en zakelijke manier worden aangesproken en dat er begrip ontstaat voor de onmogelijkheid en onwenselijkheid om te voldoen aan de belastingplicht van de vermiste persoon? Hoe gaat u ervoor zorgen dat dit wordt opgelost en in de toekomst niet meer voor zal komen?
De geruchten dat er extra geld vrijkomt om de gaten in de begroting van Veiligheid en Justitie te dichten en de door de bezuinigingen ontstane problemen in de strafrechtketen op te lossen |
|
Michiel van Nispen , Nine Kooiman , Kees van der Staaij (SGP), Judith Swinkels (D66), Peter Oskam (CDA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Klopt het dat er extra geld vrij komt voor de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie voor het jaar 2016? Zo ja, om hoeveel geld gaat het en waar komt dat extra geld vandaan?
Is dat extra geld bedoeld voor de politie en dan niet voor de reorganisatie, de afbetaling van de lening ter hoogte van 600 miljoen euro en de onderhandelingen met betrekking tot de cao, maar wel voor het versterken van de kwaliteit van de opsporing en het versterken van de recherche? Zo ja, welk bedrag heeft u daarvoor in gedachte? Zo nee, waarom niet?
Is dat extra geld bedoeld voor het Openbaar Ministerie (OM), in het bijzonder voor het wegnemen van de door de GalanGroep geconstateerde risico’s voor de primaire werkzaamheden van het OM, voor het verlagen van de druk op werkvoorraden, doorlooptijden, kwaliteit, ICT en voor de uitvoering van de aanbevelingen van de commissie-Hoekstra? Zo ja, welk bedrag heeft u daarvoor in gedachte? Zo nee, waarom niet?
Is dat extra geld bedoeld voor de rechtspraak, in het bijzonder voor de dekking van de extra kosten voor digitalisering van de rechtspraak (het KEI-programma), het dekkend financieren van de jaarlijkse zaaksinstroom, het behoud van volwaardige en toegankelijke rechtbanklocaties in het hele land en voor het onderhouden van de kwaliteit van rechtspraak? Zo ja, welk bedrag heeft u daarvoor in gedachte? Zo nee, waarom niet?
Is dat extra geld bedoeld voor het Nederlands Forensisch Instituut, in het bijzonder voor behoud van expertisegebieden, voorkomen van lange wachttijden en voor innovatie van sporenonderzoek? Zo ja, welk bedrag heeft u daarvoor in gedachte? Zo nee, waarom niet?
Is dat extra geld bedoeld voor de Reclasseringsorganisaties, in het bijzonder voor het voorkomen van wachtrijen, het versterken van het toezicht en het voorkomen van recidive? Zo ja, welk bedrag heeft u daarvoor in gedachte? Zo nee, waarom niet?
Is dat extra geld bedoeld voor de Dienst Justitiële Inrichtingen, in het bijzonder om de oplopende werkdruk onder gevangenispersoneel tegen te gaan en de resocialisatiemogelijkheden in detentie te versterken? Zo ja, welk bedrag heeft u daarvoor in gedachte? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de constatering dat de enorme bezuinigingen op de justitiebegroting te ver zijn doorgeschoten en ten koste gaan van de opsporing, vervolging en berechting van criminelen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat een structurele investering in Veiligheid en Justitie van minimaal 200 miljoen euro en specifiek op de punten zoals in bovenstaande vragen aangegeven, noodzakelijk is om de begroting weer fatsoenlijk op orde te krijgen, de oplopende problemen in de strafrechtketen op te lossen en de kwaliteit en capaciteit van de organisaties die Nederland veiliger moeten maken te waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat deze structurele investering van 200 miljoen euro los dient te staan van de mogelijke tekorten die ontstaan indien de voorstellen tot verhoging van griffierechten, de eigen bijdragen voor strafproces en detentie en de maatregelen omtrent de gesubsidieerde rechtsbijstand mogelijk niet kunnen rekenen op een meerderheid in de Eerste Kamer? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat de kwaliteit van opsporing en vervolging, en de noodzakelijke investeringen daarin, los moet worden gezien van het risico dat de voorstellen tot verhoging van griffierechten, de eigen bijdragen voor het strafproces en detentie en de maatregelen omtrent de gesubsidieerde rechtsbijstand mogelijk niet kunnen rekenen op een meerderheid in de Eerste Kamer? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid hierover vóór vrijdag 20 november 2015 om 12:00uur ‘s middags duidelijkheid te verschaffen aan de Kamer zodat de Kamer het gewijzigde begrotingsvoorstel tijdig voorafgaand aan de begrotingsbehandeling op zijn merites kan beoordelen? Zo nee, bent u ervan op de hoogte dat de Kamer kan besluiten de begrotingsbehandeling van Veiligheid en Justitie tot nader order uit te stellen zodat de Kamer alsnog duidelijkheid en voldoende gelegenheid krijgt om de begrotingsvoorstel op fatsoenlijke wijze voorafgaand aan de behandeling te bezien?
Het bericht dat de verkeersboetes in Nederland te hoog zijn |
|
Michiel van Nispen , Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitspraak van de rechter te Arnhem dat in de jaren 2008, 2011 en 2012 in Nederland te hoge boeteverhogingen zijn doorgevoerd voor verkeersovertredingen?1
De kantonrechter komt in de onderhavige uitspraak tot het oordeel dat de boeteverhogingen in 2008, 2011 en 2012 te hoog zijn geweest. Hij overweegt hierbij dat niet inzichtelijk is gemaakt op welke manier er een verband is tussen de ernst van de gedraging en de verhoging van het boetebedrag, alsook dat artikel 2 Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) geen grondslag biedt voor de realisatie van een financiële taakstelling. Ik ben het niet eens met het oordeel dat er in 2008, 2011 en 2012 te hoge boeteverhogingen zijn doorgevoerd. Op grond van artikel 2 Wahv kunnen de boetebedragen bij AMvB worden gewijzigd. Artikel 2 Wahv stelt enkel procedurele eisen aan de wijze waarop de te betalen boetebedragen worden vastgesteld. Bij de verhoging van de verkeersboetes in 2008, 2011 en 2012 is aan deze eisen voldaan.
Waarom heeft u niet ingegrepen toen uit onderzoek bleek dat agenten in 2012 al vonden dat de boeteverhoging een slechte ontwikkeling was?2
Het verbeteren van de verkeersveiligheid en het terugdringen van het aantal verkeersslachtoffers begint met het voorkomen van fouten en overtredingen van verkeersdeelnemers, bijvoorbeeld door middel van goede verkeerseducatie, begrijpelijke verkeersregels en een duidelijke weginrichting. Er is echter ook toezicht en bestraffing nodig. De hoogte van verkeersboetes is daarbij een belangrijke factor. Door het afschrikwekkend effect van de verkeersboetes en de preventieve werking die daarvan uitgaat, zullen verkeersdeelnemers zich beter aan de verkeersvoorschriften houden. Dit draagt bij aan een verbetering van de verkeersveiligheid.
Waarom zijn de boetebedragen in die jaren met een hoger percentage verhoogd dan nodig was om de inflatiecorrectie door te voeren?
De motivering van de verhoging van de verkeersboetes staat in de toelichting bij de besluiten (bijlage bij de Wahv)3 die daaraan ten grondslag liggen. Deze besluiten zijn, conform de procedure, bij beide Kamers voorgehangen. Kort samengevat werd de tariefsverhoging ingegeven door de verwachting dat verkeersdeelnemers zich hierdoor beter aan de regels zouden houden en het niveau van de naleving van verkeersvoorschriften over de gehele linie zou verbeteren. Daarnaast werd de verhoging van de tarieven ingegeven door het feit dat de financiële opbrengsten substantieel achterbleven bij de daarover opgestelde ramingen, terwijl het aantal verkeersovertredingen hoog bleef. De sancties leken niet hoog genoeg om voldoende afschrikwekkend te zijn. Naast het nastreven van een strikte handhaving was dit een bijkomende reden om de sancties op te hogen.
Betekent de uitspraak van de rechter dat de verkeersboetes vanaf 2008 consequent te hoog waren en nog steeds zijn, aangezien de jaarlijkse verhoging bovenop de boetebedragen van het voorgaande jaar kwam en komt? Zo ja, worden de verkeersboetes met terugwerkende kracht conform de juiste inflatiepercentages bijgesteld? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 1.
Welke gevolgen heeft deze rechterlijke uitspraak voor het vaststellen van de hoogte van verkeersboetes die vanaf deze uitspraak zijn en worden opgelegd?
Deze uitspraak heeft geen gevolgen voor het vaststellen van de hoogte van verkeersboetes. De hoogte van verkeersboetes is vastgelegd in de bijlage bij de Wahv.
Bent u van plan er voor te zorgen dat mensen die in die jaren een te hoge boete hebben betaald het restant terug kunnen vragen en krijgen? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake van te hoog opgelegde boetes. Een hersteloperatie is dan ook niet aan de orde.
Deelt u de mening dat de extra kosten die deze hersteloperatie met zich meebrengt niet ten koste mag gaan van onderdelen binnen de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, aangezien de huidige en voormalige regeringen zelf verantwoordelijk zijn voor de te hoge boeteverhogingen?
Zie antwoord vraag 6.
Gaat u in de toekomst verkeersboetes alleen verhogen als u kan aantonen dat de verhoging de verkeersveiligheid ten goede komt en dus niet om tegenvallende opbrengsten te ondervangen? Zo nee, waarom niet, aangezien budgettaire doelen niet vallen onder artikel 2 Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv)?
Artikel 2 Wahv stelt alleen procedurele eisen aan de verhoging van verkeersboetes. Dit artikel staat niet in de weg aan een verhoging van verkeersboetes om andere motieven dan de verkeersveiligheid. Dit neemt niet weg dat de hoogte van de verkeersboetes in verhouding moet staan tot de ernst van de gedraging, hetgeen bij elke verhoging wordt beoordeeld.
Welke gevolgen heeft de rechterlijke uitspraak voor de begroting van uw ministerie voor het jaar 2016?
De bedoelde uitspraak van de Kantonrechter te Arnhem heeft geen gevolgen voor mijn begroting voor het jaar 2016. Ik verwijs naar mijn beantwoording van voornoemde vragen.
De werkvoorraden in de rechtspraak |
|
Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het gerechtshof ’s-Hertogenbosch met een aanzienlijke werkvoorraad dagvaardingszaken kampt, waardoor pleidooien zelfs pas in 2017 gehouden kunnen worden?1
Bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch is in 2012 een pilot gestart met het doel de duur van civiele procedures in handelszaken te verkorten. De duur van de procedure, te rekenen vanaf het moment van aanbrengen van de zaak tot het moment dat partijen aan het hof vragen om een beslissing te nemen, is daardoor aanzienlijk bekort.
De pilot heeft echter ook tot gevolg gehad dat in aanzienlijk meer zaken dan voorheen om een beslissing is gevraagd. Ook is het aantal verzoeken om pleidooi en daarmee het aantal zittingen aanzienlijk toegenomen. Daardoor is er een opstopping ontstaan in de laatste fase van de procedure en is het aantal zaken dat voor een beslissing staat opgelopen. Daarnaast bestaat de indruk dat, los van de pilot, de aard van de handelszaken is verzwaard en dat de omvang daarvan is toegenomen. Er waren bij het hof in 2013 en 2014 onvoldoende raadsheren beschikbaar om deze zaken tijdig te kunnen afdoen. Op dit moment is in ongeveer 400 handelszaken sprake van een achterstand.
Het hof ’s-Hertogenbosch vindt dat de justitiabelen te lang op een uitspraak moeten wachten. Daarom heeft het hof inmiddels extra raadsheren geworven en per 1 januari 2016 komen er nog vier nieuwe raadsheren bij. Bovendien zijn er intern mensen vrijgemaakt om aan deze achterstand te werken, en worden werkprocessen aangepast. De verwachting is dan ook dat in de loop van 2016 wordt ingelopen op de achterstand.
Het streven is erop gericht om vóór de invoering van het programma «Kwaliteit en Innovatie» (KEI) de achterstand te hebben weggewerkt. Dat zal er dan uiteindelijk toe moeten leiden dat met de pilot sinds 2012 een totale verkorting in handelszaken tot tweederde is gerealiseerd. De ervaringen van het hof ’s-Hertogenbosch zullen door de hoven die niet aan de pilot hebben meegedaan, maar die in het kader van het programma KEI ook een verkorting van de doorlooptijden zullen moeten realiseren, worden meegenomen.
Bij welke rechtsgebieden speelt dit precies? Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat rechtszoekenden zo lang op de behandeling van hun zaak moeten wachten? Zo nee, waarom niet?
De achterstand heeft hoofdzakelijk betrekking op handelszaken. Voor familiezaken en handelsverzoekschriften, waaronder faillissementen en wsnp-zaken, geldt geen achterstand. Ik vind het vanzelfsprekend niet wenselijk als de doorlooptijden en daarmee de wachttijden voor rechtzoekenden oplopen. Het Hof heeft maatregelen getroffen om deze problematiek op te lossen.
Welke andere rechtbanken en gerechtshoven kampen met achterstanden? Kunt u per rechtbank en gerechtshof aangeven voor welke rechtsgebieden dat geldt?
Deze vragen kan ik in dit tijdbestek niet beantwoorden. Een inventarisatie en analyse van eventuele achterstanden en de omvang en oorzaken daarvan bij de andere gerechten en gerechtshoven, zal enige tijd in beslag nemen. Ik heb de Raad voor de rechtspraak gevraagd de benodigde informatie te inventariseren en te analyseren en zal uw Kamer daarover begin volgend jaar nader berichten.
Kunt u een analyse geven van de oorzaken van deze achterstand(en)?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke manieren worden deze achterstanden weggewerkt door de rechtspraak? Wanneer zullen de achterstanden naar verwachting zijn opgelost?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het onverstandig is om vanaf 2016 te bezuinigen op de rechtspraak, aangezien er op dit moment aanzienlijke werkvoorraden zijn? Zo nee, waarom niet?
Pas nadat de werkvoorraden bij de gerechten en de gerechtshoven in kaart zijn gebracht en zijn geanalyseerd, kan worden beoordeeld of de omvang problematisch is en of, en zo ja welke, maatregelen nodig zijn. Ik bericht uw Kamer daarover in het begin van 2016. Ik wil daar niet op vooruitlopen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór de plenaire behandeling van de begroting Veiligheid en Justitie voor het jaar 2016?
Ja, hoewel een volledige beantwoording van de vragen in dit tijdsbestek niet mogelijk is.
De Berkelse ondernemer die schade heeft geleden als gevolg van nalatig handelen van het Openbaar Ministerie |
|
Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat een ondernemer schade heeft geleden door nalatig handelen van het Openbaar Ministerie?1
Ik heb kennis genomen van het artikel. Het College van procureurs-generaal heeft mij bericht dat deze zaak bekend is en dat er aanleiding bestond het verzoek om schadevergoeding af te wijzen. Omwille van de privacy van betrokken personen doe ik verder geen inhoudelijke uitlatingen over deze individuele zaak.
Komt het vaker voor dat voor de opsporing gebruik wordt gemaakt van de administratie en apparatuur van een derde? Welke procedure hanteert het Openbaar Ministerie bij het lenen en teruggeven van apparatuur en administratie indien het onderzoek is afgerond?
De mogelijkheid bestaat om, met het oog op de waarheidsvinding, apparatuur of gegevensdragers in beslag te nemen. Dat kan ook bij derden gebeuren en dan gelden de gebruikelijke regels en procedures rondom strafvorderlijk beslag. Gebruikelijk is echter dat bewijsmateriaal dat aangedragen wordt door een aangever wordt veiliggesteld (door middel van een forensische kopie), zodat de gegevensdragers inclusief de originele bestanden ter beschikking van de eigenaar kunnen blijven.
Waarom is de administratie en apparatuur van betreffende ondernemer niet teruggegeven?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het Openbaar Ministerie schade en eventuele gevolgschade dient te vergoeden als administratie en apparatuur ten onrechte niet worden teruggegeven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is er in betreffende zaak ondernomen om de Berkelse ondernemer tegemoet te komen in de door hem geleden schade?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verklaart u dat het Openbaar Ministerie in zijn brief d.d. 25 mei 2011 aangeeft dat de administratie verloren is gegaan en er zal worden bezien of een schadevergoeding kan worden toegekend, terwijl het Openbaar Ministerie in zijn brief d.d. 20 juli 2011 stelt dat de administratie door een omissie verloren is gegaan en er daarom niet tot een schadevergoeding wordt overgegaan? Waarom wordt niet tot schadevergoeding overgegaan terwijl toegegeven is dat het Openbaar Ministerie nalatig heeft gehandeld?
Zie antwoord vraag 1.
De handelspraktijken van incassobureaus |
|
Michiel van Nispen , Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Incasso-cowboys dreigen en bedreigen» naar aanleiding van het rapport «Een onderzoek naar handelspraktijken van incassobureaus» van de Autoriteit Consument en Markt (ACM)? Zijn er reeds boetes uitgedeeld door toezichthouders ACM of de Autoriteit Financiële Markten (AFM) aan incassobureaus die onterechte kosten vorderen, berekenen en klanten onder druk zetten om te betalen?1 2 3
Uit het onderzoek van de ACM blijkt dat de ACM aanwijzingen heeft dat incassobureaus zich niet altijd aan het wettelijk kader voor incassokosten houden door te hoge incassokosten te berekenen. Ook heeft de ACM aanwijzingen dat incassobureaus consumenten confronteren met onterechte of verjaarde vorderingen. Verder constateert de ACM dat incassobureaus geregeld ontoelaatbare druk uitoefenen bij de inning van vorderingen bij consumenten. Op dit moment zijn voor de in het rapport gesignaleerde problemen nog geen boetes opgelegd. De resultaten van het onderzoek zijn reden voor de ACM om oneerlijke incassopraktijken op de agenda voor 2016 te zetten en in samenspraak met de AFM te willen optreden tegen misleidende en agressieve handelspraktijken. Gezien de ernst van de geconstateerde misstanden juich ik toe dat de ACM samen met AFM extra aandacht besteedt aan de incassobranche.
Er wordt al langere tijd ingezet op de verbetering van de kwaliteit van de incassobranche, over de ontwikkelingen heb ik u verschillende keren geïnformeerd4. Naar aanleiding van dit rapport ben ik opnieuw in contact getreden met betrokken partijen, zoals de ACM, de AFM, de ministeries van Economische Zaken, Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Financiën, alsook met de Nederlandse Vereniging voor Incasso-ondernemingen (NVI). Dit met het doel om de bevindingen te bespreken en na te gaan hoe, met inachtneming van een ieders verantwoordelijkheid, misstanden kunnen worden tegengegaan. Verder verwijs ik naar de brief die gelijktijdig met deze antwoorden aan uw Kamer wordt verstuurd en waarin ik op dit rapport in ga.
Deelt u de mening dat de druk die op consumenten uitgevoerd wordt om hun vorderingen te voldoen ontoelaatbaar is? Zo ja, welke maatregelen gaat u hiertegen nemen?
Bent u bereid maatregelen te nemen tegen incassobureaus die de Wet normering buitenrechtelijke incassokosten (Wik) overtreden of niet juist hanteren? Zo ja, welke maatregelen zijn dat? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid incassobureaus die met (rechts)maatregelen dreigen waarvoor zij wettelijk gezien de bevoegdheid niet hebben, zoals het uitvoeren van gedwongen verkoop, het doen van ontruimingen, het leggen van beslag op bankrekening, loon of uitkering en het uitbrengen van dagvaardingen, het werken onmogelijk te maken? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Deelt u inmiddels de mening4 dat het van belang is sancties te stellen op het overtreden van de wet die een maximum stelt aan de incassokosten? Zo nee, waarom niet?
Op welke wijze bent u voornemens consumenten te beschermen tegen onterechte of verjaarde vorderingen?
Bent u bereid de voorlichting aan consumenten te verbeteren, met name aan mensen met lage inkomens en laagopgeleiden, die vaak de dupe zijn van ontoelaatbare druk? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Vooropgesteld zij dat de verantwoordelijkheid voor het verstrekken van duidelijke en volledige informatie in eerste instantie bij de incassobureaus ligt. Gerichte informatieverstrekking aan mensen die het direct aangaat, heeft waarschijnlijk meer effect dan algemene informatieverstrekking door het Rijk. Dat neemt niet weg dat ook de overheid een verantwoordelijkheid hierin neemt. Zowel door de overheid als door marktpartijen wordt ingezet op het voorlichten en informeren van consumenten. Zie hierover ook mijn brieven van 19 juni 2014 en 24 maart 20156, alsook de brief die gelijktijdig met deze antwoorden aan uw Kamer wordt verstuurd. In deze brieven wordt nader gespecificeerd welke inzet wordt gepleegd op voorlichting aan niet alleen consumenten, maar ook aan opdrachtgevers van incassobureaus. In antwoord op de eerste vraag gaf ik reeds aan in overleg te zullen treden met alle betrokken partijen. Daarbij zal ik zeker ook voor het belang van een goede voorlichting nogmaals aandacht vragen.
Het afbouwen van de subsidie voor de Stichting Geschillencommissies voor Consumentenzaken |
|
Michiel van Nispen |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat zijn de redenen dat u de subsidie voor de Stichting Geschillencommissies voor Consumentenzaken (SGC) afbouwt?
Gelet op de prioriteiten die ik in de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie moet stellen, heb ik beslote niet langer de ruimte om de financiële bijdrage aan de Stichting Geschillencommissies voor Consumentenzaken (SGC) te continueren. Het is ook logisch en verantwoord dat de SGC als private organisatie door het bedrijfsleven, met een bijdrage van klagers, wordt gefinancierd. Het voornemen is om de subsidie gedurende een aantal jaren langzaamaan af te bouwen, waardoor de SGC en de brancheorganisaties gezamenlijk ertoe in staat worden gesteld om de gevolgen geleidelijk op te vangen. Ook kan ik de effecte op deze manier monitoren.
Klopt het, dat er de laatste jaren reeds bezuinigd is op de subsidie voor SGC? Zo ja, kunt u daar een overzicht van geven en de redenen van de afbouw van die subsidie vermelden?
De SGC ontvangt een lumpsumsubsidie voor de kosten van de koepelorganisatie plus een subsidie voor wisselende projecten. De lumpsumsubsidie bedroeg tot 2012 € 1.266.010 en is in 2012 met € 20.000 verlaagd naar € 1.246.010. De jaarlijkse projectsubsidie is vanaf 2012 verlaagd van € 100.000 naar € 50.000. Daarnaast geldt voor de gehele rijksoverheid een algemene efficiencytaakstelling, waarvan de SGC niet is uitgezonderd.
Klopt het dat de brancheorganisaties de extra kosten die door de afbouw van de subsidie op hun bordje komen, niet kunnen en willen betalen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat betekent dit voor de toekomst van de verschillende geschillencommissies en voor de rechtzoekenden?
Het is mij niet bekend welke conclusies de meer dan 50 bij de SGC betrokken brancheorganisaties verbinden aan geleidelijke afbouw van de subsidie. Ik ben ervan op de hoogte dat twee brancheorganisaties pro forma hun geschillencommissie hebben opgezegd en dat één branche in de media heeft aangegeven zijn geschillencommissie niet langer in stand te kunnen houden. Ik ga er echter vanuit dat brancheorganisaties het belang van het in stand houden van de SGC in zullen blijven zien en dat bedrijven de hogere kosten zullen willen opbrengen. Het geleidelijk afbouwen van de subsidie stelt de brancheorganisaties in staat de gevolgen daarvan op te vangen. Een goede geschillenregeling en een erkenning door de Minister van Veiligheid en Justitie dragen bij aan een verbeterde concurrentiepositie in vergelijking tot bedrijven die dit niet hebben.
In hoeverre voldoet Nederland straks nog aan de Europese Richtlijn betreffende alternatieve beslechting van consumentengeschillen (Richtlijn 2009/22/EG) en dus aan de implementatiewet buitengerechtelijke geschillenbeslechting consumenten (Kamerstuk 33 982) als de SGC de werkzaamheden onvoldoende kan voortzetten? Gaat u dan, conform de verplichting uit genoemde richtlijn en wet, zelf zorgen voor een alternatief?
Ik ben mij bewust van de rechten en plichten die voortvloeien uit de genoemde Richtlijn en implementatiewetgeving. De SGC heeft in dat kader verzocht om te worden aangewezen als instantie tot buitengerechtelijke geschilbeslechting in de zin van de implementatiewet en de Richtlijn ADR consumenten. Dit verzoek is in behandeling.
Gezien het belang dat de SGC ook voor het bedrijfsleven heeft, heb ik er vertrouwen in dat de SGC in staat zal zijn, zijn werkzaamheden voldoende uit te blijven voeren. Het voornemen is om de subsidie gedurende een aantal jaren langzaamaan af te bouwen, waardoor de SGC en de brancheorganisaties gezamenlijk ertoe in staat worden gesteld om de gevolgen geleidelijk op te vangen.
Klopt het dat de SGC zal stoppen met de ondersteuning van negen geschillencommissies, die gebaseerd zijn op verschillende wetten en Europese regels? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke geschillencommissies, hoe gaat u dit oplossen en wat zijn de consequenties voor de rechtzoekenden?
Dit klopt niet. Deze geschillencommissies worden volledig gefinancierd door de desbetreffende sectoren of door het departement dat de verplichting heeft ingesteld.
Hoe staat het afbouwen van de subsidie voor de SGC in verhouding tot uw wens dat deze geschillencommissies als buitengerechtelijk alternatief moeten dienen, met name waar het gaat over uw voornemen te bezuinigen op de gesubsidieerde rechtsbijstand?
Het belang van de SGC in het stelsel van buitengerechtelijke geschiloplossing behoeft niet noodzakelijkerwijs te vertalen in een subsidie. Voor private geschilbeslechtingsorganisaties ligt private financiering in beginsel in de rede.
Kijkt de commissie-Wolfsen in het onderzoek naar de effecten van de bezuinigingen op de gefinancierde rechtsbijstand ook naar de alternatieven die beschikbaar zijn voor rechtzoekenden? Is het niet op zijn minst voorbarig te noemen de subsidie af te bouwen zolang de conclusies van de commissie-Wolfsen niet bekend zijn?
Op conclusies van de Commissie-Wolfsen kan en wil ik niet vooruitlopen. Als de rapportage gereed is zal ik een standpunt bepalen ten aanzien daarvan.
Deelt u de mening dat door het wegvallen van de geschillencommissies de gerechtelijke procedures kunnen gaan toenemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is bekend hoeveel extra lasten dit meebrengt voor de begroting van het Ministerie van Veiligheid & Justitie dan wel de begroting van de Raad voor de Rechtspraak?
Van het wegvallen van geschillencommissies is vooralsnog geen sprake. Over de gevolgen van het eventueel wegvallen wil ik dan ook niet speculeren. Indien een verschuiving zou optreden van de ca. 5.000 zaken die door de SGC worden afgedaan naar de Rechtspraak (waar nu al jaarlijks 1,3 miljoen civiele zaken worden afgedaan), dan hangt het van de aard van de zaken af hoe hoog de kosten daarvan zullen zijn.
Bent u bereid uw voornemen de subsidie voor de SGC af te bouwen, te herzien gezien de negatieve consequenties voor de toegang tot het recht én de begrotingen van de Raad voor de Rechtspraak en van het Ministerie van Veiligheid & Justitie? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik aan de SGC heb meegedeeld zal ik het voornemen de subsidie af te bouwen omzetten in een definitief besluit na een zorgvuldig proces, waarin de zienswijze van de SGC zal worden betrokken.
Bent u bereid deze vragen in ieder geval een week voorafgaand aan de plenaire behandeling van de begroting van het Ministerie van Veiligheid & Justitie over 2016 te beantwoorden?
Ja, bij deze.
Het adopteren van kinderen uit Bulgarije |
|
Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van Brandpunt Reporter over het adopteren van kinderen door Nederlandse ouders uit Bulgarije?1
In de uitzending van Brandpunt Reporter wordt het beeld geschetst dat er misstanden plaatsvinden in de adoptieprocedures in Bulgarije. Hoewel er geen concrete misstanden ten aanzien van adoptie door Nederlandse (aspirant-) adoptiefouders worden blootgelegd, neem ik de signalen dat de adoptieprocedure in Bulgarije niet zorgvuldig zou verlopen uiterst serieus.
Om die reden heb ik alle circa 30 dossiers van kinderen die de afgelopen twee jaar uit Bulgarije zijn geadopteerd nogmaals laten bekijken. Op basis daarvan is er geen aanleiding om te veronderstellen dat kinderen niet volgens de regels naar Nederland zijn gekomen. Lopende en nieuwe dossiers zullen met extra aandacht worden beoordeeld. Daarnaast zal door medewerkers van mijn ministerie dit jaar nog een werkbezoek worden gebracht aan Bulgarije om nader over de procedure te spreken. Vooralsnog zie ik daarom geen aanleiding om procedures vanuit Bulgarije op te schorten.
Wat vindt u er van dat veel kinderen in Bulgaarse tehuizen nog ouders en/of familie hebben die wel voor ze zouden willen zorgen maar dat toch wordt overgegaan tot adoptie door buitenlandse ouders, zoals uit deze uitzending blijkt? Deelt u de mening dat dit niet in het belang van het kind is en ook nooit de bedoeling is geweest van het Haags Adoptieverdrag?
Deelt u de mening dat het schrijnend is dat ouders, die soms niet kunnen lezen en schrijven, niet goed worden geïnformeerd over het feit dat ze formeel bezwaar moeten aantekenen tegen de plaatsing van hun kind in het kindertehuis, bij gebreke waarvan hun kind ter adoptie kan worden aangeboden aan buitenlandse ouders?
Op welke wijze is in Bulgarije gegarandeerd dat altijd eerst gekeken wordt naar alternatieven in het binnenland, zoals eigen familie die voor het kind kunnen zorgen of Bulgaarse pleeg- of adoptieouders die de zorg voor het kind op zich kunnen en willen nemen?
Is adoptie van een kind uit Bulgarije door buitenlandse ouders, gelet op de praktijken die uit de uitzending blijken, wel in het belang van het kind?
Hoeveel geld is er de afgelopen jaren vanuit de Europese Unie naar Bulgarije gegaan om de armoede te bestrijden, de Roma te ondersteunen, er voor te zorgen dat kinderen bij hun ouders kunnen blijven wonen alsook de situatie van kinderen in tehuizen te verbeteren? Welke effecten hebben dergelijke programma’s gehad?
Bulgarije ontvangt geld uit het Europees Sociaal Fonds (ESF) en heeft toegang tot EU-programma’s en -projecten, die bijvoorbeeld voor de ondersteuning van Roma zijn. In de periode 2014–2020 zal Bulgarije circa 1,5 miljard ontvangen uit het ESF. Daarvoor zijn door Bulgarije drie programma’s opgesteld, waarvan er twee relevant zijn in dit opzicht: een programma voor vaardigheden en sociale inclusie2 en een programma voor onderwijs en onderzoek, inclusief onderwijs voor minderheden3.
Ook maakt Bulgarije gebruik van het minstbedeeldenprogramma van de EU.
In het national reform programme, wat Bulgarije ieder voorjaar indient bij de Europese Commissie, wordt door Bulgarije toegelicht wat de vooruitgang is op deze gebieden en hoe structuurfondsen zijn ingezet4.
In de jaarlijkse landenrapporten van de Europese Commissie geeft de Europese Commissie een analyse van de situatie in Bulgarije, onder andere op het gebied van armoedebestrijding5.
Deelt u de mening dat ouders die wel voor hun kind zouden willen zorgen, maar hier om bijvoorbeeld financiële redenen niet goed toe in staat zijn, geholpen moeten worden, in plaats van dat hun kind uit huis wordt geplaatst en geadopteerd wordt door buitenlandse ouders?
Nederland is, evenals Bulgarije, Verdragsstaat bij het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK), waarin het uitgangspunt is neergelegd dat aan het gezin, als de natuurlijke omgeving voor de ontplooiing en het welzijn van het kind, de nodige bescherming en bijstand dient te worden verleend opdat het zijn verantwoordelijkheden kan dragen. De wijze waarop andere aangesloten landen hieraan invulling geven ligt buiten de invloedssfeer van Nederland. Nederland treedt dan ook niet in het beleid en de beslissingen van andere landen aangaande de bereidheid en de mogelijkheden van ouders om voor hun kinderen te zorgen.
Welke garanties zijn er volgens u voor een zorgvuldige adoptieprocedure van Bulgaarse kinderen, gelet ook op het feit dat de Bulgaarse instanties in de uitzending vooral naar elkaar wijzen en niet duidelijk is of nu het Bulgaarse Ministerie van Justitie, de Raad voor de kinderbescherming of de sociale dienst verantwoordelijk is voor de vaststelling dat er geen ouders of andere familie meer zijn die voor het kind zouden willen zorgen en dat er ook geen andere opvangmogelijkheid is in Bulgarije?
Vooralsnog heb ik geen aanleiding om te veronderstellen dat Bulgarije niet op de juiste wijze invulling geeft aan de uitgangspunten van het Haags adoptieverdrag. Desalniettemin hecht ik er aan om op korte termijn in gesprek te gaan met de Bulgaarse autoriteiten om hierover helderheid te krijgen.
Ziet u aanleiding dit adoptiekanaal te sluiten en er voor te zorgen dat, in ieder geval voorlopig, door Nederlandse ouders geen kinderen meer uit Bulgarije kunnen worden geadopteerd? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie hiervoor het antwoord op vraag 1.