De Europese coronareispas. |
|
Fleur Agema (PVV), Vicky Maeijer (PVV) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met uw voornemen om akkoord te gaan met het vervallen van de Europese coronareispas negen maanden na de tweede vaccinatie indien de gebruiker geen derde coronavaccinatie neemt?1
Ja, Nederland heeft op 16 december 2021 ingestemd met de maximale geldigheid van het digitale EU-covidcertificaat (DCC) van 9 maanden na volledige vaccinatie.
Klopt het dat u eerst niet akkoord wilde gaan met dit voornemen van de Europese Unie? Zo ja, waarom draaide u?2
Mijn voorganger heeft zich ingezet voor een uniforme aanpak in de Europese Unie en een geldigheidsduur van de vaccinatiecertificaten die rekening houdt met de beschermende werking van de vaccins. De bescherming van de primaire vaccinatie tegen ernstige ziekte en ziekenhuisopnames, en tegen besmetting en verspreiding, nam bij deltavariant in de loop van de tijd af, met name bij ouderen. De bescherming tegen de nu dominante omikronvariant van de primaire vaccinatie is veel sterker teruggelopen. Hierdoor werd het nodig om een geldigheidsduur af te spreken van de primaire vaccinatie. Daarbij speelde ook een rol dat diverse lidstaten eenzijdig een geldigheidsduur van de vaccinatiecertificaten wilden vaststellen.
Bent u wel op tijd klaar om alle mensen die dat willen hun derde vaccinatie te geven voordat hun Europese coronareispas vervalt?
Ja, alle mensen van 18 jaar en ouder die meer dan drie maanden geleden de primaire vaccinatie hebben afgerond of een besmetting hebben doorgemaakt, hebben de gelegenheid gekregen een afspraak te maken. In het hele land zijn er voldoende mogelijkheden om een afspraak te maken en op steeds meer locaties is het maken van een afspraak niet nodig. Op de site prikkenzonderafspraak.nl kan iedereen zien waar er zonder afspraak geprikt wordt.
Wat is het doel van het laten vervallen van de Europese coronareispas negen maanden na de tweede coronavaccinatie indien de houder geen tweede coronavaccinatie neemt?
Het doel van het DCC is het vergemakkelijken van vrij en veilig verkeer binnen de Europese Unie gedurende de COVID-19-pandemie. Aangezien de effectiviteit van coronavaccins na verloop van tijd afneemt, bestaat hiermee het risico dat reizende personen het virus sneller over zullen kunnen dragen. Om deze reden is het belangrijk dat er in Europees verband een uniforme maximale geldigheidsduur is afgesproken.
Wat is de wetenschappelijke onderbouwing van dit doel?
Het hanteren van een geldigheidsduur van negen maanden is mede gebaseerd op publicaties van het ECDC. Uit wetenschappelijke onderzoeken, waaronder analyses van het RIVM, weten we dat de bescherming van de vaccins na verloop van tijd afneemt, waardoor het risico op infectie en op ernstige ziekte toeneemt. De opkomst van de omikronvariant benadrukt deze urgentie nog eens.
Op basis van eerste gegevens over de effectiviteit van boostervaccinaties lijkt een boostervaccinatie een duidelijke verbetering te geven van de vaccineffectiviteit ten aanzien van besmetting met de omikronvariant en ziekenhuisopname als gevolg van de omikronvariant. Het RIVM geeft aan dat de boostervaccinatie de herkenning van het virus door het immuunsysteem verbetert. De geboden bescherming is weliswaar iets lager dan tegen de deltavariant, maar wel significant beter dan na de basisserie.
De Europese coronareispas zou toch na een jaar helemaal komen te vervallen?
De verordening die het kader voor het Digitaal Corona Certificaat (DCC) vaststelt, kent een looptijd van 12 maanden en is op 1 juli 2021 van kracht geworden. In de verordening is de procedure opgenomen om, indien gewenst, de looptijd te verlengen. De Europese Commissie is verplicht om drie maanden voor het einde van deze toepassingsperiode een verslag in te dienen bij de medewetgevers (Raad en Europees Parlement). Op dat moment kan de Commissie ook voorstellen om de looptijd te verlengen wanneer de epidemiologische situatie daar om vraagt. Deze verordening is tijdelijk maar zal, als de pandemie voortduurt, naar verwachting worden verlengd. Wat het kabinet betreft, is het DCC een nuttig instrument om reizen te faciliteren en kan het worden ingezet zo lang als dat nog nodig is gedurende de pandemie.
Zo ja, hoe legt u uit dat deze toch niet komt te vervallen aan alle mensen die zich dachten eenmalig volledig te laten vaccineren om op vakantie te kunnen?
Zie het antwoord op vraag 6.
Hoe kan het dat wanneer u mensen die tweemaal gevaccineerd zijn in Kamerstukken aanduidt als «volledig gevaccineerd», deze mensen nu te horen krijgen dat tweemaal toch niet genoeg is?
De vaccins van AstraZeneca, Moderna en Pfizer zijn goedgekeurd op basis van twee doses. Voor het Janssen-vaccin volstond één prik. Met deze doseringen werd het meest optimale niveau van bescherming bereikt. Hierbij hebben de geneesmiddelenautoriteiten zoals het EMA en het CBG, en het RIVM en de Gezondheidsraad, steeds benadrukt dat nog onbekend was hoe lang de vaccins bescherming zouden bieden tegen SARS-CoV-2. Om dit te bepalen is onderzoek over een langere periode nodig. Inmiddels wordt hierover steeds meer bekend. Hoe lang de bescherming aanhoudt, hangt af van verschillende factoren, waaronder de opkomst van nieuwe varianten zoals de omikronvariant. Op basis van de eerste gegevens over de effectiviteit van boostervaccinaties lijkt een boostervaccinatie betere bescherming te bieden tegen zowel besmetting als ziekenhuisopname als gevolg van de omikronvariant, in vergelijking tot de bassiserie van één of twee doses.
Waarom bent u akkoord gegaan met de termijn van negen maanden? U houdt toch vol dat de vaccins helemaal niet zo snel in werking afnemen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Zijn de vaccins toch uitgewerkt na negen maanden? Zo nee, waarom dan de termijn van negen maanden?
Zie de antwoorden op vragen 2 en 5.
Binnen welke termijn zijn de vaccins uitgewerkt? Binnen welke termijn voor mensen boven de 80 jaar? Binnen welke termijn voor mensen tussen de 60–80 jaar? Binnen welke termijn voor mensen tussen de 40–60 jaar?
Het RIVM en de Gezondheidsraad hebben steeds benadrukt dat onderzoek over een langere periode nodig is om gedegen uitspraken te kunnen doen over de beschermingsduur van de vaccins. Hoe lang de bescherming aanhoudt, hangt ook af van verschillende factoren, waaronder de opkomst van nieuwe varianten. Dit is wat we nu zien met de omikronvariant. De schattingen van vaccineffectiviteit tegen ziekenhuis- en IC-opname voor de periode 27 oktober t/m 21 december 2021 waren 89% en 95%, respectievelijk, waarbij deze vanaf het begin lager waren bij oudere dan jongere leeftijdsgroepen. Schattingen van vaccineffectiviteit tegen infectie (circa 73–85%) tijdens de gehele deltaperiode (4 juli t/m 2 december 2021) laten ook een lagere bescherming zien bij ouderen en een afnemende bescherming naarmate de tijd sinds de laatste prik verstrijkt.
Op basis van de eerste Nederlandse data lijkt de vaccineffectiviteit tegen infectie beduidend lager te zijn bij de omikronvariant, vergeleken met de deltavariant; verder onderzoek moet dit preciseren. Dit is in lijn met internationale gegevens. Dit sterkt mij in de overtuiging dat boosterprikken belangrijk zijn om te zorgen dat mensen voldoende beschermd zijn tegen de omikronvariant.
Als twee vaccinaties niet genoeg zijn, dan zijn drie vaccinaties toch ook niet genoeg? Als u denkt van wel, heeft u daar dan een wetenschappelijke onderbouwing voor?
Op basis van eerste gegevens over de effectiviteit van boostervaccinaties lijkt een boostervaccinatie significante verbetering te geven van vaccineffectiviteit. Verschillende internationale wetenschappelijke studies, onder andere uit het Verenigd Koninkrijk3 en Israël4, ondersteunen dit. Eerste gegevens laten zien dat de boostervaccinatie betere bescherming biedt tegen besmetting met de omikronvariant en ziekenhuisopname als gevolg van de omikronvariant. Het is niet bekend hoe lang een boostervaccinatie zal beschermen. Het RIVM houdt deze bescherming nauwlettend in de gaten. Het kabinet houdt er rekening mee dat de bescherming van de boostvaccinatie ook afneemt in de tijd en er later dit jaar opnieuw een vaccinatie nodig is.
Bent u bekend met het besmet raken van 70 verpleegkundigen en artsen op een kerstfeest met 173 personen die allemaal driemaal waren gevaccineerd én getest?3
Ja.
Zo ja, wat is uw reactie op het feit dat drie vaccinaties en een test deze 70 mensen (40% van de aanwezigen) niet beschermden tegen besmetting?
Zie mijn antwoord op vraag 15.
Vindt u het niet onverstandig om privileges te hangen aan vaccinatie omdat u daarmee schijnveiligheid creëert die tot meer besmettingen en ziekenhuisopnames kan leiden? Zo nee, waarom niet?
Met het coronatoegangsbewijs wordt een bijdrage geleverd aan het reduceren van het risico op besmettingen met het virus op plekken waar mensen samenkomen. Daarmee is het een belangrijke maatregel om het risico op een toename van het aantal besmettingen te mitigeren. Hiermee kan de kans op besmetting echter niet geheel uitgesloten worden: ook mensen die volledig gevaccineerd, hersteld of getest zijn kunnen het virus overdragen. Uit het 126e OMT-advies blijkt dat vaccinatie grote bescherming biedt tegen infectie met de toen dominante deltavariant en dat dit eveneens bijdraagt aan het tegengaan van overdracht van het virus en opname in het ziekenhuis. Er is de afgelopen periode aanvullend onderzoek gedaan naar de effectiviteit van het coronatoegangsbewijs, mede in het licht van de omikronvariant. Dit bestaat uit het verfijnen van de modelberekeningen door de TU Delft in samenwerking met andere partijen en deze uitbreiden met gedragscomponenten. Daarnaast wordt een internationale vergelijking uitgevoerd. Over de uitkomsten is de Tweede Kamer separaat geïnformeerd.
Vindt u het niet wat vreemd als u spreekt over «vrij reizen» met de Europese coronareispas voor mensen die drie coronavaccinaties hebben gehad? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 17.
Konden we niet allemaal ooit vrij reizen? Was de mensen die zich volledig (dus tweemaal) lieten vaccineren niet beloofd dat ze vrij konden reizen?
Ten tijde van de adoptie van de Europese Verordening Digitaal Corona Certificaat en Raadsaanbeveling 2020/1475 waren nog geen Europese afspraken over de geldigheidsduur van vaccinatiecertificaten. Diverse landen hebben zelf het initiatief genomen tot het vaststellen van een geldigheidsduur voor vaccinatiecertificaten. Om een lappendeken aan maatregelen rondom reizen binnen de EU te voorkomen en naar aanleiding van advies van het ECDC heeft de Europese Commissie een voorstel gedaan voor de Europese vaststelling van een geldigheidsduur van het vaccinatiebewijs van 9 maanden. Het kabinet is van mening dat de voorgestelde 9 maanden voldoende onderbouwd is. Het maakt vrij en veilig reizen binnen de Europese Unie mogelijk. Daarom steunt het kabinet dit voorstel. Daarbij blijft vrij reizen met een DCC op basis van een testbewijs mogelijk.
Wat is de juridische onderbouwing van dit onderscheid tussen driemaal gevaccineerden en ongevaccineerden als driemaal vaccineren verspreiding van het virus niet voorkomt?
Zoals ook in het antwoord op vraag 15 is aangegeven blijkt uit het 126e OMT-advies dat vaccinatie bescherming biedt tegen infectie met het virus en dat dit eveneens bijdraagt aan het tegengaan van overdracht van het virus en opname in het ziekenhuis.
Uit verschillende wetenschappelijke onderzoeken komt naar voren dat een boostervaccinatie significante verbetering geeft van vaccineffectiviteit. Daarmee levert het opnemen van de boostervaccinatie in het Digitaal Corona Certificaat (DCC) een belangrijke bijdrage aan het reduceren van het risico op besmettingen met het virus op plekken waar mensen samenkomen. Hierbij moet worden opgemerkt dat vrij reizen ook voor mensen die niet zijn gevaccineerd mogelijk blijft met een testbewijs.
Over het Janssen-vaccin zei u toch: «Een ideaal vaccin voor als je met één prik klaar wilt zijn»? Wat vindt u ervan dat mensen die u geloofden zich vanaf 15 december 2021 toch alsnog moeten laten testen om naar Frankrijk te mogen reizen?4
Het Janssen-vaccin, dat bestaat uit 1 dosis, is beoordeeld op werkzaamheid, veiligheid en kwaliteit door het Europees Geneesmiddelen Agentschap (EMA) en na toelating ook in Nederland ingezet. Nederland vindt het belangrijk dat de regels met betrekking tot de inzet van het Digitaal Corona Certificaat (DCC) door lidstaten zo veel mogelijk gelijk worden gehanteerd. Deze afspraken zijn vastgelegd in Raadsaanbeveling 2020/1475 over een gecoördineerde aanpak van de beperking van het vrije personenverkeer, in reactie op de COVID-19-pandemie. In deze afspraken is vastgelegd dat, waar dat verantwoord kan, vrij reizen binnen de Unie mogelijk moet zijn met een DCC, dat kan bestaan uit een vaccinatiebewijs, een herstelbewijs of een testbewijs. In het licht van de omikronvariant hebben verschillende lidstaten additionele reismaatregelen genomen, ook voor reizen binnen de Unie. Nederland is hier geen voorstander van omdat dit het vrij verkeer van personen binnen de Unie schaadt en dringt, zoals eerder toegelicht in vragen 2 en 6, aan op het gelijkmatig toepassen van de regels rondom het DCC.
Wat vindt u er zelf van als u als vertolker van de betrouwbare overheid allemaal beloftes doet die u niet nakomt?
In deze coronapandemie is het helaas zo dat op basis van voortschrijdende inzichten en nieuwe ontwikkelingen, zoals de intrede van nieuwe virusvarianten, steeds opnieuw afwegingen moeten worden gemaakt en beslissingen genomen. Dit kan soms betekenen dat beleid moet worden heroverwogen. Dit wordt in samenspraak met de Tweede Kamer gedaan.
Het bericht ‘De Jonge: Nederlander op tijd geboosterd voor reisbewijs’ |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «De Jonge: Nederlander op tijd geboosterd voor reisbewijs»?1
In hoeverre kunt u garanderen dat in relatie tot de nieuwe afspraken alle Nederlanders tijdig geboosterd zijn?
Kunt u aangeven of alle beschikbare slots voor het zetten van een boosterprik bij de GGD op dit moment gevuld worden? Zo niet, waarom is dit niet zo en hoe kan dit wel geregeld worden?
Kunnen mensen die in juni 2021 een laatste prik hebben gekregen in januari 2022 terecht voor een boostervaccinatie, aangezien iedereen vanaf januari een boostervaccinatie kan halen in de zevende maand na de laatste prik of na een doorgemaakte coronabesmetting? Kunt u aangeven hoe dit in de praktijk werkt voor mensen en wat de gevolgen zijn?
Kunt u aangeven of mensen onder de zestig jaar, die bijvoorbeeld in februari t/m mei 2021 voor het laatst gevaccineerd zijn, in de knel komen met de aangescherpte geldigheid van het vaccinatiebewijs, die per 1 februari 2022 van kracht is? Wanneer zullen deze mensen een uitnodiging voor een boosterprik ontvangen? Om hoeveel mensen gaat het?
Hoeveel medewerkers zijn er op dit moment geworven om mee te helpen bij de uitvoering van de boostercampagne?
Herkent u de signalen dat mensen zich aanmelden om te helpen met vaccineren, maar tegen verschillende drempels oplopen, zoals een minimaal aantal te werken uren en verplicht te volgen cursus (die dan ook nog eens pas eind december is) Zo ja, wat gaat u doen om deze drempels weg te nemen?
Kunt u duidelijk uiteenzetten met welke maatregelen reizigers op dit moment in Europa te maken krijgen indien zij wel een booster hebben gehad en indien zij nog niet tijdig een booster hebben gehad? Kunt u de maatregelen tevens uitsplitsen naar verschillende type vaccins?
Hoe gaat de communicatie over de reisregels naar landen toe wanneer het gaat om de coronapas en ook over de regels in de landen zelf, want op dit moment is het een enorm zoekplaatje en mensen zien door de bomen het bos niet meer? Hoe gaat de informatievoorziening hierover verbeterd worden?
Er zijn afspraken gemaakt over het reizen met de coronapas, maar in hoeverre zijn er ook afspraken gemaakt over het gebruik van de coronapas in het land zelf? In hoeverre gaan deze weer anders zijn, Frankrijk heeft op dit moment bijvoorbeeld voor mensen met het Janssenvaccin sterke beperkingen? En als dat het geval is, hoe wordt hierover dan helder gecommuniceerd?
Welke afspraken zijn gemaakt over de periode tot het ingaan van de termijn van negen maanden voor de coronapas? Blijven de regels in de landen zoals ze waren of gaan landen die nu al aanpassen? Welke gevolgen heeft dit voor mensen?
In hoeverre geldt de termijn van negen maanden voor vaccinatie ook voor het herstelbewijs? Of blijft dit 365 dagen?
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de het eerstvolgende coronadebat?
De rode loper voor datacenter Zeewolde |
|
Joris Thijssen (PvdA), Suzanne Kröger (GL), Henk Nijboer (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Stef Blok (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Rode loper voor datacenter Facebook, Zeewolde wuift groene bezwaren weg»1 en «Het Rijk regelde onder druk van Facebook voorrang op het stroomnet»?2
Ja, daar ben ik mee bekend.
Klopt het dat uw ministerie, net zoals bij het datacenter in de Wieringermeer, een actieve rol heeft gespeeld bij het binnenhalen van het datacenter van Facebook? Hoe zag die actieve rol eruit?
De Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA), een uitvoeringsorganisatie van EZK, is verantwoordelijk voor het aantrekken van buitenlandse bedrijven naar Nederland. De NFIA heeft Meta niet actief aangetrokken naar Nederland. In maart 2019 is NFIA door Meta zelf benaderd voor een verkenning van een geschikte datacenter locatie in Nederland. Uit de verkenning van NFIA onder de regionale acquisitiepartners volgde in eerste instantie dat er geen locatie was die voldeed aan de door het bedrijf genoemde criteria. Later in het proces (eind 2019) heeft Meta zelf de gemeente Zeewolde benaderd. Na de locatiekeuze voor Zeewolde werd de NFIA vanaf begin 2020 op verzoek van Meta en de decentrale overheden weer bij het project betrokken om vanuit haar rol als eerste aanspreekpunt bij de rijksoverheid voor buitenlandse bedrijven het contact te leggen met de juiste partijen binnen de rijksoverheid voor specifieke vragen, bijvoorbeeld met het Ministerie van EZK over de elektriciteitsaansluiting. Verder is gedurende het traject de NFIA op de hoogte gehouden van de voortgang van het proces door Meta en regionale partijen.
Klopt het dat het Ministerie van Algemene Zaken heeft aangespoord tot snelheid in het proces? Welke rol heeft het Ministerie van Algemene Zaken gehad rondom het datacenter van Facebook in Zeewolde?3
In het belang van de Nederlandse economie en de werkgelegenheid heeft het Ministerie van Algemene Zaken een rol in het aantrekken van buitenlandse investeringen en werkgelegenheid. Het Ministerie van Algemene Zaken onderneemt in dat licht geregeld internationale reizen onder meer gericht op het bevorderen van handel en investeringen en heeft daarnaast geregeld contact met bedrijven, zo ook met Meta.
In het geval van Meta is er contact geweest tussen het Ministerie van Algemene Zaken en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat waarin gewezen is op het belang van snelheid in het proces en is geïnformeerd naar de voortgang. Dit contact was erop gericht om informatie te krijgen of de door Meta gewenste wijze van aansluiting op het hoogspanningsnet zou passen binnen de kaders van de Elektriciteitswet, dit was immers van belang voor netbeheerders en Meta voor het verdere proces.
Kunt u toelichten wat uw voorganger precies heeft gedaan aangaande het leveren van de genoemde voorrang op het hoogspanningsnet? Welke bevoegdheden heeft u om voorrang te geven aan bedrijven op het hoogspanningsnet?
Er is geen sprake van «voorrang» voor aansluiting van Meta op het hoogspanningsnet. Dit is een misvatting, zoals ook aangegeven door de Minister van Economische Zaken en Klimaat in het Vragenuur van 7 december 2021.
Op het moment dat Meta zich bij mijn ministerie meldde, had Meta reeds een aansluitverzoek bij TenneT4 ingediend. Haar recht op aansluiting en positie in een eventuele wachtrij van beoogd aangeslotenen, lag toen reeds vast. Overigens was er op deze plek geen sprake van een wachtrij van aangeslotenen, en is Meta de enige partij die om aansluiting heeft verzocht. Zoals blijkt uit de openbaar gemaakte stukken (zie nummer 9, notitie «Aansluitproblematiek datacentrum «Tulip», van 13 mei 2020), waren de discussies tussen TenneT en Meta over de wijze van aansluiting van het datacenter vastgelopen. Het ging dus niet om de vraag of Meta recht had op een aansluiting of de prioritering daarvan. Het wettelijk kader bepaalt namelijk dat elke partij in Nederland recht heeft op een aansluiting op het elektriciteitsnet.
TenneT had in reactie op het aansluitverzoek van Meta voorgesteld om aan te sluiten op een bestaand onderstation op 5 kilometer afstand van het beoogde datacenter. Meta stelde voor om aansluiting plaats te laten vinden op een door haar nieuw te bouwen transformatorstation, nabij het beoogde datacenter, en op een plek waar een bestaande hoogspanningsverbinding al loopt. Dit is een ongebruikelijke manier van aansluiting. Meta en TenneT werden het op dit punt niet eens. Elk van de partijen vroeg aan het ministerie of een dergelijke manier van netuitbreiding en aansluiting paste binnen het wettelijke kader in de Elektriciteitswet 1998. Het ministerie heeft hier onderzoek naar gedaan en geconcludeerd dat het wettelijk kader zich niet verzet tegen een dergelijke wijze van aansluiting. Hiervoor is ook advies ingewonnen bij de Landsadvocaat. Ook is gevraagd aan provincie en gemeente om nogmaals per brief hun standpunt over vestiging aan de Minister te bevestigen. Tenslotte heeft mijn voorganger een brief aan TenneT (en Liander) gestuurd ter bevestiging dat deze aanpak juridisch toegestaan is en het verzoek om aan TenneT (en Liander) om de samenwerking aan te gaan met het bedrijf en om zich in te spannen de bouw van het onderstation en de aansluiting van het bedrijf te realiseren.
Naast het juridische aspect, is van het begin af aan aandacht geweest voor de kostenverdeling van een dergelijke aanpak. Zoals eveneens uit de openbaar gemaakte stukken blijkt, is vanaf het begin de voorwaarde gesteld dat Meta «de kosten voor de aansluiting en het nieuwe onderstation» voor haar rekening zou nemen. Voor de helderheid: het nieuwe onderstation wordt na haar constructie om niet overgedragen aan TenneT en onderdeel van het hoogspanningsnet van TenneT. Normaliter worden de kosten van een onderstation dat onderdeel is van het hoogspanningsnet gesocialiseerd via de transporttarieven van alle gebruikers, maar in dit geval betaalt alleen Meta. Dit staat vervolgens niet in de weg aan aansluiting van andere partijen op het desbetreffende onderstation in de toekomst.
Bent u van mening dat een nieuw datacenter van Facebook van enorm strategisch belang is voor de Nederlandse economie?
Rond Amsterdam zitten veel co-locatie (of multi-tenant) datacenters met zeer snelle onderlinge verbindingen. Dit zorgt voor zogeheten hyperconnectiviteit tussen deze datacenters. Op dit moment hebben maar vijf steden in Europa5, waaronder Amsterdam, de unieke vestigingsvoorwaarden voor (hyperconnectiviteit)datacenters. Dit is dus bijzonder en speelt een belangrijke faciliterende rol voor de Nederlandse maar ook de Europese digitale economie. Deze hyperconnectiviteit rond Amsterdam draagt bij aan een zeer gunstig vestigingsklimaat voor co-locatie datacenters en bepaalde dienstverlening waarvoor hyperconnectiviteit een vereiste is en vertegenwoordigt in die zin strategische waarde.
Hyperscale datacenters, zoals het voorgestelde datacenter van Meta, zijn voor de kwaliteit van hun dienstverlening niet genoodzaakt om zich te vestigen in een regio met hyperconnectiviteit, internationale ontsluiting vindt plaats via eigen connecties met hyperconnectiviteitsclusters. Dit betekent dat de locatie waar het hyperscale datacenter is gevestigd vanuit het perspectief van de gebruiker weinig uitmaakt. Omdat hyperscale datacenters niet bijdragen aan deze hyperconnectiviteit en primair worden gebruikt voor het opslaan van data of het verlenen van specifieke dienstverlening voor de internationale markt, kan worden gesteld dat de (in)directe regionale en nationale meerwaarde voor de Nederlandse digitalisering en digitale infrastructuur lager is dan bij co-locatie datacenters.
Dit heeft tot gevolg dat hyperscale datacenters weinig tot niet bijdragen aan het in stand houden van of uitbreiden van de in Nederland bestaande hyperconnectiviteitsclusters, een belangrijk onderdeel van de kwaliteit van de Nederlandse digitale infrastructuur. Ook faciliteren co-locatie datacenters meer dan hyperscale datacenters regionale partijen in hun digitaliseringsbehoefte, omdat hyperscale datacenters primair worden gebruikt voor het opslaan van data of het verlenen van dienstverlening voor de internationale markt. Dit betekent dat de vestiging van hyperscale datacenters, zoals het voorgestelde datacenter van Meta, een relatief beperkte invloed heeft op de internationale concurrentiekracht van Nederland en de digitale infrastructuur.
Welke consequenties heeft deze voorrang op het hoogspanningsnet mogelijk voor andere bedrijven of nieuwe woningen? Welke nieuwe woningen, scholen of bedrijven zijn hierdoor niet of pas veel later aangesloten op het hoogspanningsnet?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 4.
Op welke manieren heeft u Meta/Facebook nog meer gefaciliteerd? Kunt u daarbij inzage geven in uw contacten en die van uw ministerie met Meta/Facebook, lobbyorganisaties of organisaties die namens Meta/Facebook hebben gehandeld? Kunt u ook alle in- en uitgaande correspondentie met Meta/Facebook, lobbyorganisaties of organisaties die namens Meta/Facebook hebben gehandeld vanuit de Ministeries van Economische Zaken en Klimaat, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Algemene Zaken naar de Kamer sturen?
Zie het antwoord onder vraag 3 hierboven, en de antwoorden op vraag 10 en 11 van het lid Leijten (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1726). Er is op verschillende momenten en verschillende niveaus contact geweest tussen de ministeries, decentrale overheden en Meta/Facebook. Wij hebben de belangrijkste momenten in deze antwoorden opgesomd. Verder verwijs ik u naar de geopenbaarde stukken in het kader van het besluit op het Wob-verzoek over datacenters. En verwijs ik u naar de antwoorden die de Minister van EZK heeft gegeven in het Vragenuur van dinsdag 7 december.
Hoe kan het zo zijn dat het datacenter van Facebook toch op een plek komt die niet past in de voorkeurslocatie van dit kabinet? Bent u hierdoor door Facebook ook actief op belobbyd?
In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) staan voorkeursrichtingen opgenomen over de vestiging van o.a. hyperscale datacenters. Conform de Omgevingswet heeft de NOVI geen juridisch bindende doorwerking naar decentrale overheden. Ook staat in de NOVI opgenomen dat decentrale overheden uiteindelijk de afweging maken. Kortom; decentrale overheden hebben afwegingsruimte om hier zelf nadere invulling aan te geven en hiervan af te wijken.
Facebook heeft hier verder geen rol in gespeeld, de rijksoverheid gaat immers uiteindelijk ook niet over de ruimtelijke plannen en de locatiekeuze over dit datacenter.
Wat heeft u gedaan met de kritische opmerkingen over datacenters vanuit uw ministerie? Welke rol hebben deze kritische opmerkingen gehad op de besluitvorming rondom de komst van het datacenter Facebook?
De Minister van EZK heeft zich destijds alleen gericht op de vraag of een bijzondere wijze van aansluiting past binnen het wettelijke kader, en geconcludeerd dat dit het geval is. Dit is toegelicht door de Minister van Economische Zaken en Klimaat in het Vragenuur van 7 december 2021. Zoals te lezen valt in de stukken van het WOB-verzoek, staan er zowel voor- als nadelen beschreven in de nota’s. Ook hebben de provincie en gemeente op zijn verzoek nogmaals hun standpunt over vestiging per brief aan de Minister kenbaar gemaakt.
Zie verder ook het antwoord onder vraag 6 van het lid Van Dijk (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1728).
Klopt het dat er ook bij dit datacenter opnieuw grote vragen bestaan over het stroom- en waterverbruik en de restwarmte?
De plannen hierover worden door Zeewolde nog nader uitgewerkt.
Is er inmiddels duidelijkheid voor de benutting van de restwarmte van dit datacenter?
De gemeente Zeewolde geeft aan dat de benutting van restwarmte realistisch is. Zie verder het antwoord onder vraag 10.
Heeft Facebook inmiddels al zekerheid gegeven wat zij met de restwarmte van het datacenter gaat doen?
Voor de benutting van restwarmte is er onder meer een warmtenet nodig, zijn er voldoende afnemers nodig, en is er een haalbare businesscase voor een warmtebedrijf nodig om de restwarmte af te nemen. Zie verder het antwoord onder vraag 10.
Kunt u aangeven hoeveel stroom het datacenter gaat verbruiken en hoeveel daarvan duurzaam, door bestaande wind- zonneparken, opgewekte energie is? Klopt het dat dit datacenter net zoveel stroom gaat gebruikt als de stad Amsterdam?
Zie het antwoord onder vraag 7 van de beantwoording van de Kamervragen van de leden Erkens en Rajkowski (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1725).
In hoeverre maken deze hyperscale datacenters het voor Nederland lastig om de productiedoelstelling voor duurzame energie te halen?
In algemene zin kan gesteld worden dat naarmate het energieverbruik in Nederland toeneemt, de opgave groter wordt voor het behalen van de Nederlandse doelstellingen op het gebied van duurzame energieopwekking.
Ten tijde van het Klimaatakkoord was er nog geen duidelijk beeld over de extra vraag voor datacenters en industrie in 2030. Deze wordt door de Stuurgroep Extra Opgave inmiddels ingeschat op 15–45 TWh bovenop het Klimaatakkoord, waarvan 5–15 TWh voor datacenters6. De Stuurgroep adviseert deze extra vraag op te wekken met extra wind op zee. In lijn met de moties Boucke c.s.7 wordt ingezet op het mogelijk maken van 10 GW aan extra wind op zee tot rond 2030. Een volgend kabinet zal besluiten over de precieze omvang van de opgave. Het kabinet werkt conform de motie Boucke (Kamerstuk 35 668, nr. 21) daarom aan 10 GW extra wind op zee in 2030.
Het elektriciteitsverbruik van bijvoorbeeld een datacenter is niet direct te koppelen aan bijvoorbeeld een te plaatsen hoeveelheid windmolens. Een datacenter krijgt immers ook elektriciteit als het niet waait. Maar voor de vergelijking verhoudt de 1,38 TWh die het datacenter in de eindsituatie verbruikt, zich tot de elektriciteitsproductie van zo’n 20–25 zeeturbines met een vermogen van 12–15 MW (uitgaande van 4.500 vollasturen).
Hoeveel extra wind- en zonneparken moeten er aan worden gelegd voor het datacenter Facebook in Zeewolde?
Zie antwoord vraag 14.
Wat is de reden dat Facebook niet zelf zonnepanelen op het dak van haar datacenter neerlegt? Hoeveel duurzame energie zou dit opleveren?
Uit opgave van het bedrijf zelf in het milieueffectrapport zouden de mogelijkheden van eigen energie-opwek, bijvoorbeeld door zon op gevel en dak beperkt zijn door ruimtegebrek op daken, het beschikbaar moeten blijven van open grond voor de bouwfase en problemen met de brandveiligheid. TNO heeft in het kader van het advies van het College van Rijksadviseurs over dit datacenter, onderzocht wat de opbrengst kan zijn van toepassing van zon-pv op daken, gevels en het terrein en geeft aan dat dit gaat om 50,84 GWh per jaar in totaal.8
Klopt het dat voor het datacenter in Zeewolde 34 dieselaggregaten als noodstroomvoorziening noodzakelijk zijn? Hoe vaak moeten deze dieselaggregaten proefdraaien? Hoeveel CO2 stoten deze dieselaggregaten dan uit tijdens dit proefdraaien? Wat is de CO2-uitstoot van deze dieselaggregaten? Hoeveel extra CO2-emissierechten dienen hiervoor aangeschaft te worden?
Uit het milieueffect-rapport valt op te maken dat het datacenter beschikt over 34 noodaggregaten en een hiermee verband houdende opslag van dieselbrandstof. Bij de voorgenomen inrichting is er sprake van een mogelijkheid tot opslag van in totaal 777,08 ton diesel. Details over proefdraaien, belasting en uitstoot zijn mij niet bekend. Bij datacenters is maandelijks testen van de noodstroomvoorziening gangbaar.
Gaat er voor deze dieselaggregaten ook een dieselmeer worden aangelegd? Zo ja, van hoeveel liter? Hoe is de veiligheid, zoals het tegengaan van lekkages, geborgd?
Zie antwoord vraag 17.
Kunt u aangeven hoeveel duurzame banen (directe en indirecte werkgelegenheid) dit datacenter oplevert?
Het is niet eenduidig te zeggen hoeveel structurele werkgelegenheid dit hyperscale datacenter uiteindelijk zal opleveren. Een grove indicatie op basis van openbare gegevens van bedrijven met een hyperscale datacenter in Nederland geeft aan dat de drie thans in Nederland gevestigde hyperscale datacenters gemiddeld circa 6 tot 8 structurele directe banen per hectare verschaffen. Daarnaast voorzien datacenters ook in indirecte structurele werkgelegenheid in de dienstensector van de regio. Deze inschatting is gebaseerd op informatie die op dit moment bekend is en geeft geen sluitend of definitief beeld van de toegevoegde structurele werkgelegenheid. Wat betreft de mogelijke vestiging van het datacenter van Meta in Zeewolde, geeft de gemeente aan dat na afronding van de bouw 410 banen voor langere periode worden gerealiseerd.9
Deelt u de mening dat de komst een enorme impact heeft voor het hele land en dat om die reden een beslissing over de komst van datacenters op nationaal niveau genomen zou moeten worden?
De impact wisselt per datacenter. Het is van belang dat er op een zorgvuldige wijze wordt omgegaan met de vestiging van datacenters, in het bijzonder van hyperscale datacenters. Op basis van het stelsel van de ruimtelijke ordening zijn gemeenten momenteel bevoegd gezag om die beslissing te maken. In lijn met het coalitieakkoord zal dit kabinet zich buigen over de landelijke regie en de toelatingscriteria ten aanzien van (hyperscale) datacenters.
Wanneer komt u met de eerdere toegezegde landelijke datacenterstrategie? Kan deze landelijke datacenterstrategie nog invloed hebben op de besluitvorming van het datacenter in Zeewolde?
In lijn met het coalitieakkoord zal dit kabinet zich buigen over de landelijke regie en de toelatingscriteria ten aanzien van (hyperscale) datacenters. De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening zal u hier binnenkort over informeren.
Bent u bereid ervoor zorg te dragen dat het Rijksvastgoedbedrijf geen grond verkoopt voor de bouw van datacenters zolang er geen landelijke datacenterstrategie is?
Op dit moment is het proces als volgt. Volgens het stelsel van de ruimtelijke ordening zijn gemeenten verantwoordelijk voor het vaststellen van de bestemming van gronden in de betreffende gemeente, ook wanneer het rijksgronden betreft. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft beleid voor het verkopen van grond, dit is een privaatrechtelijke handeling. Overwegingen in dit beleid zijn bijvoorbeeld het door verkoop van grond kunnen bijdragen aan nationale opgaven zoals bijvoorbeeld wonen of energie. Een reden voor verkoop van agrarische gronden kan onder andere een bestemmingsplan(wijziging) zijn (Kamerstuk 24 490, nr. 25).
In de casus Zeewolde is naar aanleiding van de bestemmingsplanprocedure de vraag gesteld over de verkoop van Rijksgronden. De Staatssecretaris van BZK stuurde mede namens EZK en LNV op 10 augustus een brief aan de gemeente Zeewolde. Hierin staan voorwaarden voor de verkoop van de Rijksgronden.
Welke mogelijkheden heeft het ministerie, juridisch of anderszins, om de bouw van deze datacentrale te stoppen? Welke mogelijkheden heeft de provincie hiervoor?
Gelet op het huidige beleid is er vanuit het ruimtelijk instrumentarium uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) op dit moment geen gelegenheid om de bouw van het datacenter te stoppen.
Kunt u nog verder ingaan op de nota van begin 2021 waarin uw voorganger wordt opgeroepen lastige vragen uit de weg gaan en bewust inhoudsloze informatie te verstrekken om inhoudelijke discussies te ontwijken?
Ik ga ervan uit dat uw Kamer doelt op de openbaar gemaakte nota «beleidsbrief datacenters» (11 januari 2021, nr. 19 van de inventarislijst van openbaar gemaakte stukken). Een oproep om bewust gebrekkige informatie te verstrekken is daarin niet opgenomen. De nota betrof de advisering om middels een Kamerbrief invulling te geven aan een drietal moties over uiteenlopende aspecten van datacenters in algemene zin. De nota adviseerde om in afwachting van een lopend onderzoek naar het belang van datacenters voor de digitalisering vooralsnog geen uitspraak te doen over deze onderwerpen. De beleidsbrief (Kamerstuk 32 813, nr. 675) die is verstuurd bevatte informatie over het energieverbruik, gebruik van restwarmte en beleid met betrekking tot de vestiging van datacenters. De nota had geen betrekking op de eventuele vestiging van het datacenter van Meta in Zeewolde.
Kunt u deze vragen een voor een en voor 16 december 2021 beantwoorden?
Wij hebben uw vragen binnen een zo kort mogelijke termijn beantwoord.
De plannen van dierentuinen om gorilla’s te doden |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht vanThe Guardian «Campaigners criticise European zoo proposals to cull adult male gorillas»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de plannen van de European Association of Zoos and Aquaria (EAZA) om gorilla’s te doden, te castreren of om mannelijke gorilla’s solitair op te sluiten?
Door middel van het bericht in The Guardian ben ik daarvan op de hoogte. EAZA heeft een langetermijnvisie opgesteld over alle verschillende mogelijkheden ten aanzien van het management van gorilla’s. In deze visie worden meerdere managementopties genoemd om met mannelijke volwassen gorilla’s in dierentuinen om te gaan, zoals castreren of huisvesten in een «bachelor» groep (groep met alleen mannelijke dieren), kunstmatige inseminatie, etc.
Geldt dit plan ook voor Nederlandse dierentuinen die lid zijn van de EAZA? Klopt het dat Blijdorp te Rotterdam, Burgers Zoo te Arnhem, Ouwehands Dierenpark te Rhenen en Artis te Amsterdam lid zijn van de EAZA en gorilla’s houden? Welke andere Nederlandse dierentuinen zijn lid van de EAZA en welke dierentuinen houden gorilla’s?
Er zijn zeven dierentuinen in Nederland die lid zijn van EAZA en die gorilla’s houden. Dat zijn – zoals u al in uw vraag aangeeft – Blijdorp, Koninklijke Burgers Zoo, Ouwehands Dierenpark en Artis. De andere drie dierentuinen zijn Apenheul, Safaripark Beekse Bergen en GaiaZOO.
De EAZA benoemt in haar statement2 dat hun leden onafhankelijke organisaties zijn die daarin hun eigen beslissingen kunnen nemen. In hun statement geven ze ook aan dat er geen korte of middellange termijn plannen zijn om mannelijke gorilla’s te doden. De Nederlandse dierentuinen die lid zijn van EAZA zijn niet van plan mannelijke gorilla’s te doden, noch deze dieren solitair te huisvesten.
Bent u bereid om het doden van gorilla’s in Nederlandse dierentuinen te verhinderen en u krachtig uit te spreken tegen het doden van gorilla’s in Europa?
Ik ben van mening dat dierentuinen, voordat er gefokt wordt met gorilla’s, een goede afweging moeten maken. Ze moeten zich vooraf de vraag stellen of het wenselijk is dat er een nieuw dier geboren gaat worden. In die afweging zouden onder andere het aantal beschikbare plekken en de bijdrage aan de instandhouding van de diersoort meegewogen moeten worden. Ook moet er alles aan gedaan worden om het dierenwelzijn te borgen van de dieren.
Deelt u de mening dat het doden van gorilla’s in strijd is met de bescherming van de soort, een doel waar dierentuinen hun bestaansrecht aan ontlenen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor het dierenwelzijn is van groot belang dat de dieren zoveel mogelijk in natuurlijke groepen leven en hun natuurlijke gedrag kunnen uitoefenen. Gorilla’s leven in de natuur in haremgroep (één man met meerdere vrouwen). Mannelijke dieren verlaten in de pubertijd de groep om een nieuw groep te vinden. Als een nieuwe groep wordt gevonden, wordt met de leider van de groep om het leiderschap gevochten. Dit werkt hetzelfde voor gorilla’s in een dierentuin. Als er in de dierentuin meerdere mannelijke dieren in een groep bij elkaar geplaatst worden waar ook vrouwelijke dieren aanwezig zijn, leidt dit tot gevechten met vaak ernstige verwondingen.
Als een dierentuin een fokgroep van gorilla’s heeft, dan is inherent het gevolg dat er mannelijke dieren over blijven. Daar moet de dierentuin goed voor zorgen. Zoals eerder aangegeven zijn Nederlandse dierentuinen niet van plan gorilla’s te doden, noch deze dieren solitair te huisvesten. Ik hecht daarom belang aan onderzoek naar diervriendelijke alternatieven voor mannelijke gorilla’s die niet in de harem kunnen blijven. De Nederlandse Vereniging van Dierentuinen (NVD) voert hier momenteel een langlopend wetenschappelijk onderzoek naar uit.
Erkent u dat gorilla’s groepsdieren zijn? Bent u dan ook bereid om u krachtig uit te spreken tegen het solitair opsluiten van mannelijke gorilla’s? Zo nee, waarom niet?
Gorilla’s zijn hele sociale dieren en het kunnen uitoefenen van natuurlijk sociaal gedrag met soortgenoten is cruciaal voor een positief dierenwelzijn. In artikel 4.7 van Besluit houders van dieren is dan ook vastgelegd dat bij de huisvesting van dieren zoveel mogelijk rekening moet worden gehouden met het natuurlijk gedrag, waaronder het sociale gedrag (artikel 4.7, lid 2 onder b). Soms is het nodig om een dier uit de groep te halen vanwege gevechten of andere sociale onrust. Dit kan soms leiden tot een korte periode van noodzakelijke solitaire huisvesting totdat er een nieuwe sociale groep voor een dier is gevonden. Voor deze dieren is binnen EAZA een structuur ingericht, zodat deze dieren naar een nieuwe groep verplaatst kunnen worden. Echter, het langdurig solitair huisvesten van niet-solitaire dieren vind ik onacceptabel.
Wat is de verhouding tussen mannelijke en vrouwelijke gorilla’s in Nederlandse dierentuinen? Kunt u dit uitsplitsen naar leeftijdscategorie?
In onderstaande tabel staat een overzicht van de gorilla’s die in de betreffende Nederlandse dierentuinen gehouden worden. Iedere dierentuin verstrekt eens per jaar een overzicht aan RVO van het aantal dieren dat het voorgaande jaar in de dierentuin is geboren, gestorven, verworven en uitgeplaatst. Op deze manier kan RVO het verloop in dierentuinen monitoren en signalen van welzijnsproblemen in een vroeg stadium opsporen. Vrijwel alle dierentuinen leveren daarbij ook een overzicht van hun actuele dierbestanden aan, al is het verstrekken van dit overzicht niet verplicht. Daarom is van enkele dierentuinen niet exact bekend hoeveel dieren zij van iedere soort houden. Ook is er in de cijfers geen onderscheid te maken tussen volwassen dieren en jonge dieren. Het betreffen de gegevens van 31 december 2020. Het is vanzelfsprekend dat er mogelijkerwijs wijzigingen hebben plaatsgevonden in 2021 of 2022.
GaiaZOO
3 mannelijke dieren
5 vrouwelijke dieren
Ouwehands Dierenpark
6 mannelijke dieren
Beekse Bergen
1 mannelijk dier
3 vrouwelijke dieren
4 mannelijke dieren
Artis
6 mannelijke dieren
3 vrouwelijke dieren
Diergaarde Blijdorp
4 mannelijke dieren
5 vrouwelijke dieren
Apenheul
2 mannelijke dieren
6 vrouwelijke dieren
14 dieren met onbekend geslacht
Koninklijke Burgers» Zoo
5 mannelijke dieren
6 vrouwelijke dieren
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
De kwaliteitscontrole van Covid-19-vaccins |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Wordt er door Nederland zélf onafhankelijk gecontroleerd op de kwaliteit, de samenstelling en de ingrediënten van de Covid-19-vaccins (hierna: vaccins) die zijn aangekocht om de Nederlandse bevolking te vaccineren? Zo ja, op welke wijze wordt dit gedaan? Door welke instantie? Met welke frequentie? Indien dit niet het geval is, waarom niet?
Wanneer fabrikanten een medicijn of vaccin indienen om goedgekeurd te worden voor toelating tot de Europese markt, moeten zij data aanleveren conform in Europa vastgelegde regels. Fabrikanten moeten een dossier aanleveren dat uit vijf onderdelen bestaat, waaronder het productieproces en kwaliteit (inclusief alle testen die de fabrikant uitvoert om de kwaliteit te waarborgen).
In Europa beoordelen beoordelingscomités binnen het Europees Medicijn Agentschap (EMA) nieuwe medicijnen en vaccins. In deze comités zijn alle 27 nationale medicijnautoriteiten van de Europese Unie vertegenwoordigd, ook het Nederlandse College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG).
Na afloop van het registratieproces voor een nieuw vaccin, vindt er controle plaats van alle afzonderlijk geproduceerde batches (partijen). Voordat een partij vaccins voor gebruik wordt vrijgegeven, moet deze uitgebreid worden getest. Dit wordt niet alleen door de fabrikant gedaan, maar ook door een onafhankelijk nationaal controlelaboratorium (Official Medicines Control Laboratory, OMCL). In Nederland is het OMCL onderdeel van het RIVM. Het OMCL gaat aan de hand van productie- en controleprotocollen na of de fabrikant de partij heeft geproduceerd volgens de eisen die zijn vastgelegd in het registratiedossier en in de Europese Farmacopee. Daarnaast worden monsters van de betreffende partij in een onafhankelijk laboratoriumonderzoek (door een OMCL) gecontroleerd op hun kwaliteit. Het doel van deze zogenaamde partijgewijze vrijgifte («batch release») is het extra waarborgen van de kwaliteit en veiligheid van partijen. Een partij vaccins mag pas op de markt komen als alle controles door de fabrikant en het OMCL zijn uitgevoerd en als de resultaten voldoen aan de strenge kwaliteitseisen. Het OMCL verstrekt dan een batch releasecertificaat aan de fabrikant. Dit certificaat is geldig voor de gehele Europese Unie.
Bovengenoemde procedure geldt ook voor COVID-19-vaccins. In de praktijk wordt dus iedere partij vaccins onafhankelijk onderzocht door een overheidslaboratorium. Informatie over de testen die de OMCL’s uitvoeren is voor ieder type vaccin te vinden in richtlijnen op de site van de European Directorate for the Quality of Medicines & Healthcare1 (EDQM). Het testen en vrijgeven van partijen vaccins is gespreid over laboratoria in Europa. Zo onderzoekt het OCML van het RIVM voor Europa de COVID-19-vaccins van AstraZeneca, het Duitse Paul Ehrlich Institute de COVID-19-vaccins van BioNTtech/Pfizer en het Oostenrijkse Agentur für Gesundheit und Ernährungssicherheit (AGES) onderzoekt de Moderna COVID-19-vaccins. Deze laboratoria leggen aan elkaar verantwoording af.
Omdat daarnaast de gemelde bijwerkingen nauwgezet bijgehouden worden, kan onderzocht worden of een mogelijke bijwerking terug te leiden is naar een probleem of tekortkoming in de kwaliteit van het vaccin.
Indien u niet zélf de samenstelling en kwaliteit van de vaccins controleert omdat u de fabrikanten vertrouwt, kunt u dan uitleggen hoe u na de talloze rechterlijke uitspraken tegen deze fabrikanten, waarbij ze beboet en schuldig werden bevonden, deze fabrikanten toch nog als «betrouwbaar» zou willen bestempelen?1 2 3 4
De kwaliteit, werkzaamheid en veiligheid van de goedgekeurde COVID-19-vaccins is beoordeeld en voldoende bevonden door het EMA en CBG. De COVID-19-vaccins zijn net zo streng beoordeeld als andere vaccins en medicijnen die in de Europese Unie worden gebruikt. Voor het testen van de individuele vaccinpartijen is, zoals ik in het antwoord op vraag 1 uiteen gezet heb, het systeem met OMCL testlaboratoria ingericht. Toezicht op de fabrikanten wordt door overheidsinspectiediensten uitgevoerd. In Nederland betreft dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), dat onderdeel is van een Europees netwerk van overheidsinspectiediensten. Ook na goedkeuring, houden we de veiligheid van de COVID-19-vaccins nog steeds goed in de gaten. Dat gebeurt ook in de andere landen van de EU. Zo zijn we snel op de hoogte van nieuwe onderzoeksresultaten of eventuele bijwerkingen. Op de website van het CBG verschijnt elke maand een samenvatting van de rapporten over de veiligheid van de vaccins.
Kunt u, ongeacht de vertrouwenskwestie en of er onafhankelijk onderzoek wordt gedaan naar de ingrediënten, de kwaliteit en de samenstelling van vaccins kort reflecteren op de veroordelingen genoemd in de voetnoten bij vraag 4? Kan dit wellicht alsnog een reden zijn voor extra kwaliteitscontroles door Nederland zélf?
In de vier voetnoten bij vraag 2 wordt verwezen naar een aantal rechtszaken over door de Amerikaanse Food and Drug Administration (FDA) goedgekeurde geneesmiddelen. Het ging in deze zaken om financiële fraude, reclame-uitingen voor off-label gebruik, off-label claims in relatie tot financieel gewin en aansprakelijkheid bij bijwerkingen. Deze zaken hebben niets te maken met de ingrediënten, kwaliteit of samenstelling van vaccins waar deze vragen betrekking op hebben. Wel is de kwaliteit en het gebruik van enkele medische hulpmiddelen als onvoldoende beoordeeld en zijn producenten hiervoor verantwoordelijk. Voor geneesmiddelen geldt echter een ander beoordelingssysteem dan voor vaccins. Bovendien is van belang dat deze veroordelingen hebben plaatsgevonden in de Verenigde Staten, waar andere wetgeving geldt dan in Europa. De rechtszaken waar in de voetnoten naar wordt verwezen, zijn daarom geen reden voor extra kwaliteitscontroles door Nederland, gezien de hier van toepassing zijnde regelgeving en de praktijk van uitvoering en toezicht.
Er is strenge Europese wetgeving en een deugdelijk, hoogkwalitatief en onafhankelijk beoordelings- en toezichtsysteem. Zoals vermeld in het antwoord op vraag 1, worden er in Europa nog aparte tests op kritische aspecten van vaccins gedaan door overheidslaboratoria (OMCL) waarvan het RIVM er één is.
Indien er door Nederland zélf onderzoek naar de inhoud en samenstelling van de vaccins wordt gedaan, kunt u ons een overzicht van alle resultaten doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 1. Er worden alleen vaccins gebruikt waarvan zowel de vaccinfabrikant als een OMCL heeft aangetoond dat ze aan de eisen voldoen zoals die in het registratiedossier zijn vastgelegd. Vanwege de commercieel vertrouwelijke aard van deze informatie zijn testuitslagen en productiedetails niet met een breder publiek te delen.
Voorts wil ik opnieuw verwijzen naar de Website van de EDQM, https://www.edqm.eu/en/human-ocabr-guidelines waar de selectie van testen voor ieder type vaccin te vinden is.
Indien er geen zelfstandig onderzoek door Nederland wordt gedaan naar de inhoud en samenstelling van de vaccins, of wanneer u de resultaten niet wilt delen, kunt u ons dan van elk vaccin tien doses doen toekomen, zodat we de vaccins zélf kunnen laten analyseren door een onafhankelijk laboratorium? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1, wordt er ook nadat een vaccin is toegelaten tot de markt nog onafhankelijk onderzoek in of voor Nederland gedaan op vaccinpartijen voordat deze gebruikt mogen worden. Er is hiermee voldoende onafhankelijk onderzoek naar de veiligheid, werkzaamheid en kwaliteit van een vaccin gedaan. Ook wordt door overheidsinspectiediensten toezicht op vaccinproductie gehouden. De ingrediënten en samenstelling zijn in de bijsluiter te lezen. Als daar aanleiding voor wordt gezien kan een overheidsinspectiedienst (in dit geval de IGJ) geneesmiddelen (waaronder vaccins) uit een fabriek of uit de markt bemonsteren en deze door een onafhankelijk laboratorium laten onderzoeken. Deze geneesmiddelen mogen niet zomaar verstrekt worden.
Kunt u de vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Ziekenhuis roept patiënten op zich niet meer te verzekeren bij Menzis en VGZ' |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ziekenhuis roept patiënten op zich niet meer te verzekeren bij Menzis en VGZ»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat patiënten in het Haaglanden Medisch Centrum (HMC) mogelijk niet al hun medische kosten vergoed krijgen in 2022 vanwege een onderhandelingsspel tussen het ziekenhuis en verzekeraars? Zo ja, waarom en hoe groot acht u dit risico? Zo nee, waarom niet?
HMC is nog volop in onderhandeling over een contract met VGZ en Menzis (en met andere zorgverzekeraars), dus er is nog helemaal geen sprake van een er geen contract komt. De inzet van de zorgverzekeraars is om er – net als anders – uit te komen met alle ziekenhuizen.
Zorgverzekeraars hebben zorgplicht, wat betekent dat hun verzekerden met een naturapolis binnen een redelijke tijd en reisafstand toegang moeten hebben tot alle zorg uit het basispakket. Zorgverzekeraars moeten daarom voldoende zorg inkopen voor hun verzekerden met een naturapolis om aan hun zorgplicht te kunnen voldoen. Voor verzekerden met een restitutiepolis moeten zorgverzekeraars de zorg vergoeden bij alle zorgverleners.
Mocht het HMC er uiteindelijk niet uitkomen met bepaalde zorgverzekeraars, dan kunnen verzekerden ook altijd nog overstappen naar een andere zorgverzekering, maar ik vertrouw erop dat dat uiteindelijk niet nodig zal zijn.
Deelt u de mening dat het niet wenselijk is dat er bezuinigingen worden afgedwongen bij een ziekenhuis in deze crisistijden waarin het ziekteverzuim en de overbelasting van de zorg extreem hoog zijn? Zo ja, waarom acht u dit onwenselijk? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u zich ervan bewust dat 50.000 minima in Den Haag een goedkopere collectieve zorgverzekering hebben gekregen via VGZ en dus het risico lopen om met hoge zorgkosten te eindigen in 2022?2 Bent u het ermee eens dat dit de situatie in het HMC extra zorgelijk maakt? Zo ja, wat gaat u doen om te voorkomen dat patiënten van het HMC de dupe worden van deze situatie?2
Bij de contractering zijn twee partijen betrokken: de zorgverzekeraar en de zorgaanbieder. Zij moeten met elkaar onderhandelen over een contract.
Deze onderhandelingen zijn nog gaande tussen HMC en VGZ/Menzis.
Het is onwenselijk om deze onderhandelingen over de rug van patiënten/verzekerden te voeren omdat ik van mening ben dat patiënten hierdoor voorbarig en nodeloos ongerust worden gemaakt.
Ook de NZa vraagt zorgaanbieders die patiënten ongerust maken over hun zorgverzekering daarmee te stoppen3. Als ziekenhuizen als gevolg van onderhandelingen met zorgverzekeraars patiënten proberen te bewegen om over te stappen, kan er sprake zijn van misleiding aldus de NZa, bijvoorbeeld als zorgaanbieders die op hun website subjectieve of eenzijdige informatie geven over een zorgverzekeraar. Hierdoor worden patiënten op het verkeerde been gezet. De NZa roept zorgaanbieders op om hun patiënten niet te betrekken bij discussies over de zorginkoop.
Herkent u de signalen van de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) dat niet alleen het HMC, maar ziekenhuizen over het hele land dit jaar in zeer moeizame onderhandelingen zitten met zorgverzekeraars en veel ziekenhuizen dezelfde zorgen hebben als het HMC? Zo ja, wilt u met de koepels van zorgverzekeraars en ziekenhuizen overleggen hoe men hieruit kan komen zonder verzekerden te duperen?3
Veel ziekenhuizen zijn nog volop in onderhandeling met zorgverzekeraars over de contracten voor 2022. Het aantal afspraken dat inmiddels is gemaakt verschilt per ziekenhuis per zorgverzekeraar. Er is echter vertrouwen dat de onderhandelingen tot een goed einde komen. Dat blijkt uit het feit dat de meeste zorgverzekeraars, waaronder drie grote, hun verzekerden inmiddels laten weten dat als er geen contract is, zij de zorg bij de ziekenhuizen zullen vergoeden alsof deze gecontracteerd is. Voor polissen waarbij sprake is van selectieve contractering geldt dat niet voor alle ziekenhuizen.
Enkele zorgverzekeraars – waaronder een grote – geven (nog) niet de garantie dat zij de zorg bij de ziekenhuizen gaan vergoeden als er nog geen contract is.
Hoe rijmt u de houding van de zorgverzekeraars in de onderhandelingen met het beroep dat we de afgelopen jaren als samenleving op de ziekenhuizen hebben gedaan en ook komend jaar zullen doen? Erkent u dat de ziekenhuizen hun energie beter in goede zorg zouden kunnen steken dan in onderhandelingen met verzekeraars?
Via een contract maken zorgverzekeraars afspraken met zorgaanbieders over kwaliteit, doelmatigheid, innovatie, organiserend vermogen en de juiste zorg op de juiste plek. De onderhandelingen over een contract dragen dus juist bij aan het leveren van goede zorg.
Vindt u uw eerdere veroordeling van de oproep van het HMC aan patiënten om zich niet meer bij Menzis of VGZ te verzekeren gepast in het bredere beeld dat ziekenhuizen over heel Nederland dezelfde problemen hebben met verzekeraars?
Bij de contractering zijn twee partijen betrokken: de zorgverzekeraar en de zorgaanbieder. Zij moeten met elkaar onderhandelen over een contract. Hierdoor weegt het belang van zowel de patiënt als de verzekerde mee bij de te maken afspraken. Aanvullende publieke randvoorwaarden, zoals de zorgplicht voor zorgverzekeraars, zorgen er bovendien voor dat de continuïteit van zorg voor patiënten altijd geborgd moet zijn. Ik ga er daarom vanuit dat partijen tot een goede uitkomst zullen komen.
Vindt u het niet passender om juist zorgverzekeraars op hun onwenselijke gedrag aan te spreken om tijdens deze pandemie te gaan bezuinigen op de zorg?
Zie antwoord vraag 7.
Welke lessen trekt u hieruit over het functioneren van de marktwerking in de zorg?
Zie antwoord vraag 7.
Coronamaatregelen in het funderend onderwijs |
|
Paul van Meenen (D66), Faissal Boulakjar (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat u niet meegaat in het advies van het Outbreak Management Team (OMT) om coronatesten in te zetten voor de hele basisschool, en niet alleen vanaf groep 6?
Ja, dat klopt. Het kabinet heeft dit op 26 november jongstleden besloten.
Zou het logistiek mogelijk zijn zelftesten beschikbaar te stellen voor de gehele basisschool, zoals het OMT adviseert in haar 131e advies, in plaats van enkel vanaf groep 6? Zo ja, waarom gebeurt het niet? Zo nee, waarom is dit niet mogelijk?
Ja, dat zou mogelijk zijn, met enkele weken voorbereidingstijd. Het kabinet heeft echter besloten om de zelftesten pas vanaf groep 6 te adviseren.
Klopt het dat u niet meegaat in de door het OMT aangegeven overweging om de kerstvakantie een week eerder in te laten gaan, mede in verband met de directe aansluiting van de twee kerstdagen op de laatste schooldag? Wat is hier de overweging bij?
Nee, dat klopt niet. Een nadere toelichting op de overweging voor het sluiten van de basisscholen en scholen voor speciaal (basis)onderwijs in week 51 treft u in de Stand van Zakenbrief COVID-19 van 14 december 2021 aan.
Kunt u aangeven hoe u het op meerdere punten afwijken van het OMT-advies bij de coronamaatregelen voor het onderwijs zich verhoudt tot de uitspraak van premier Rutte over afwijken van het OMT-advies in het coronadebat van 1 december jongstleden: «Als er partijen zijn die zeggen «je moet dat weer toelaten», wil ik ook weten welke maatregel we dan toevoegen aan het pakket, want dan zakken we echt onder het OMT-advies. Ik hoor veel van de leden van de Tweede Kamer zich bezorgd uiten over de situatie in de ziekenhuizen. Daar hoort dan volgens mij niet bij dat we iets uit dat pakket gaan lichten»?
Vanzelfsprekend is de epidemiologische situatie gemonitord en neemt het Kabinet besluiten die nodig zijn. Hierbij wordt duidelijk de afweging gemaakt tussen enerzijds het te verwachten effect op de verspreiding van het virus en anderzijds de belasting voor scholen en leerlingen. Voor de cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen en jongeren is het van groot belang dat zij zo lang mogelijk verantwoord fysiek naar school blijven gaan. Om die reden heeft het kabinet de afgelopen periode gekozen voor aanvullende maatregelen die niet door het OMT werden geadviseerd, maar waarbij het fysiek onderwijs op school zoveel mogelijk doorgang kon vinden, in plaats van het eerdere OMT-advies om de week voorafgaand aan de kerstvakantie te sluiten. Dan gaat het om het gebruik van mondkapjes, de bredere inzet van preventief zelftesten, gespreide pauzes, cohortering op niveau van klas/groep en het aanscherpen van de basismaatregelen, waarbij bijvoorbeeld externen zoveel mogelijk uit de scholen worden geweerd.
Kunt u aangeven wat het beleid ten aanzien van mondkapjes op school, in de gang en in de klas is in Duitsland en België?
In Vlaanderen geldt een mondmaskerplicht vanaf 6 jaar, daar dragen alle leerlingen vanaf het eerste leerjaar basisonderwijs een mondmasker in de binnenruimtes op school (behalve tijdens de gymles). Als de leerlingen stilzitten in de klas, er voldoende afstand én voldoende ventilatie is, mag het mondmasker af.1 Buiten kunnen de mondmaskers af, als de leerlingen intense fysieke contacten vermijden. Leraren hoeven geen mondmasker dragen tijdens het lesgeven vooraan in hun klas, op voorwaarde dat er voldoende ventilatie is en voldoende afstand tussen de leraar en de leerlingen (en tussen de leraar en eventueel andere personeelsleden).
De situatie in Duitsland verschilt per deelstaat. In Nedersaksen zijn bijvoorbeeld medische mondkapjes in de school verplicht voor iedereen van 14 jaar en ouder. Scholieren in Noordrijn-Westfalen moeten vanaf aanstaande donderdag (16 december 2021) weer een corona-beschermend masker dragen in de klas op hun stoel. Het mondkapje geldt voor het hele dag- en zorgaanbod en voor alle overige bijeenkomsten in de school, zoals congressen en commissievergaderingen, indien een minimale afstand van 1,50 meter niet kan worden aangehouden.
Kunt u aangeven wat het beleid ten aanzien van bewaking van luchtkwaliteit in de klas is in Duitsland en België?
In België zijn CO2-meters in het onderwijs verplicht. In Duitsland verschilt de situatie per deelstaat.
Bent u bereid CO2-meters ter beschikking te stellen aan alle scholen om de luchtkwaliteit in de klas te bewaken?
Om urgente ventilatieproblemen in schoolgebouwen aan te pakken, heeft het kabinet € 360 miljoen beschikbaar gesteld. Het eerste deel van dit geld wordt ingezet via de subsidieregeling Specifieke Uitkering Ventilatie in Scholen (SUVIS). Eén van de gesubsidieerde maatregelen binnen de SUVIS is het aanbrengen van kooldioxidemeters in iedere onderwijsruimte in het schoolgebouw. Deze verplichte maatregel geldt voor schoolgebouwen waar nog geen kooldioxidemeters aanwezig zijn. Het ventilatieproject moet leiden tot een luchtverversingscapaciteit volgend uit het Bouwbesluit en aanvullende richtlijnen.2 Het staat scholen vrij, buiten deze regeling om, met eigen middelen kooldioxidemeters aan te schaffen.
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Wonder van Staphorst? Na plaatsing luchtfilters in klassen geen besmettingen meer op basisscholen»? Hoe beoordeelt u dit bericht en de experimenten zoals ze in Staphorst en Bilzen (BE) plaatsvinden?1
Dit artikel is mij bekend.
Om te zorgen voor een prettig en gezond binnenklimaat dient een ruimte in ieder geval te voldoen aan de geldende regelgeving voor ventilatie.4 Luchtreiniging vervangt geen luchtverversing (ventilatie). Het is aan scholen zelf om te bepalen of ze aanvullend op luchtverversing luchtreinigers willen gebruiken en zo ja welke. Scholen die dit overwegen worden geadviseerd hiervoor advies in te winnen bij kenniscentrum Ruimte-OK. Op dit moment is het onduidelijk of luchtreinigers überhaupt zorgen voor aantoonbaar minder coronabesmettingen. Daarvoor is eerst meer onderzoek nodig. Om verspreiding van het virus tegen te gaan, is het dan ook vooral van belang dat ook op scholen de coronamaatregelen worden nageleefd, zoals mondkapjes in de gangen en twee keer preventief zelftesten voor leerlingen vanaf groep 6, handen wassen en hoesten en niezen in de elleboog.
Bent u voornemens de plaatsing van luchtreinigers in alle klaslokalen te bevorderen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op de vorige vraag.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het volgende coronadebat op 15 december aanstaande?
Ja.
Opschalingsplannen voor de IC en de tekorten aan Coronamedicijnen, terwijl een week geleden gemeld werd dat er een voorraad van drie maanden was. |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21), Pieter Omtzigt , Nilüfer Gündoğan (Volt) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich dat u tijdens de begrotingbehandeling VWS het volgende schriftelijke antwoord gaf op een vraag van Kamerlid Agema (PVV): «Op verzoek van de toenmalige Minister voor Medische Zorg en Sport heeft het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) in de zomer van 2020 het IC Opschalingsplan opgesteld, [...] Op verzoek van VWS werkt het LNAZ nu aan een evaluatie en actualisatie van het Opschalingsplan. In het kader van deze exercitie hebben de voorzitters van het Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ) bij het LNAZ aangeven dat er in de huidige situatie voor een korte piekperiode maximaal 350 IC-bedden in Nederland beschikbaar kunnen worden gemaakt»?
Dit schriftelijk antwoord is mij bekend.
Kunt u aangeven wanneer u opschalingsplannen ontvangen heeft van het LNAZ en kunt u deze opschalingsplannen aan de Kamer doen toekomen (het betreft hier de periode mei 2020 tot en met 1 december 2021)?
Op verzoek van de toenmalige Minister voor Medische Zorg en Sport heeft het LNAZ in juni 2020 het Opschalingsplan COVID-19 uitgebracht. Dit is op 30 juni 2020 aan de Tweede Kamer aangeboden.1
Het LNAZ heeft op 1 november 2021 een evaluatie en een actualisatie op dit oorspronkelijke Opschalingsplan COVID-19 aangeboden aan het Ministerie van VWS. Beide documenten, inclusief de begeleidende brief van het LNAZ, de opdracht aan het LNAZ van 15 september 2021 en de aanvullende opdracht aan het LNAZ van 11 oktober 2021 zijn als bijlage bij de Kamerbrief van 2 november 20212 aan de Tweede Kamer aangeboden.
Kunt u aangeven welke opschalingsplannen er met u of met de top van het departement (vanaf plv-DG) besproken zijn in de periode 1 juni – 30 september 2021?
Op 15 september 2021 heeft de toenmalige Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) aan het LNAZ de opdracht gegeven om het Opschalingsplan COVID-19 te evalueren door «terugkijken, leren en evalueren» en te actualiseren door «vooruit te blikken». Hierbij is ook gevraagd om opties in kaart te brengen waarbij we – in geval van oplopende aantal nieuwe ziekenhuisopnames – zorg kunnen blijven bieden op een manier waarop de effecten op de toegankelijkheid en de kwaliteit van de planbare zorg zo beperkt mogelijk zijn.
Hierbij is ook gevraagd om in ieder geval in te gaan op:
Op 23 september 2021 heeft het Landelijk Coördinatiecentrum Patiëntenspreiding (LCPS) de eerste gedachten over concentratie van COVID IC-zorg gedeeld met het Ministerie van VWS. Er is toen verkennend gesproken over centrale opvanglocaties, de selectie van patiënten die hiernaartoe zouden kunnen, de coördinatie hiervan en ook de personele bezetting. De uitwerking hiervan was volgens het LNAZ complex. Op verzoek van het LNAZ heeft het Ministerie van VWS op 11 oktober 2021 het LNAZ een aanvullende opdracht gegeven om de concentratie van COVID IC-zorg verder uit te werken. Daarbij zijn een aantal aandachtspunten meegegeven.
Het LNAZ heeft op 1 november 2021 een evaluatie en een actualisatie op het oorspronkelijke Opschalingsplan COVID-19 aangeboden aan het Ministerie van VWS. Het LNAZ heeft aangegeven in het geactualiseerde Opschalingsplan COVID-19, en in de begeleidende brief aan het Ministerie van VWS, dat een uitbreiding naar meer dan 1.350 IC-bedden op dat moment niet haalbaar was, ook niet wanneer die extra opschaling geconcentreerd zou worden in enkele ziekenhuizen.
Over concentratie gaf het LNAZ het volgende aan: «We hebben zoals gevraagd een uitgebreide verkenning gedaan naar concentratie van zorg met de drie regio’s waarvan wij verwachten dat zij, net als nu, te kampen krijgen met de hoogste COVID-instroom vanwege een relatief lage vaccinatiegraad. Wij hebben uw verzoek voorgelegd aan de deelnemers van de Joint Coalition en de ROAZ-voorzitters. Vanuit hun toezichthoudende rol zijn ook de NZa en IGJ betrokken. De resultante van deze verkenning is dat concentratie van COVID-IC-zorg door de veldpartijen niet als een haalbare oplossingsrichting wordt gezien. Dit komt onder meer door twijfels over de beschikbaarheid personeel, het effect op de reguliere acute ambulancezorg en IC-capaciteit door toename van (IC-)vervoer, het effect elders in de zorgketen en het risico van uitval en uitstroom personeel.»
Heeft het LNAZ specifieke plannen voorgelegd aan u en/of het ministerie in die periode met een vraag ergens akkoord op te geven en wat is uw reactie daarop geweest?
Zie antwoord vraag 3.
Wat waren de scenario’s in augustus en september 2021 over corona, waarvoor de Nederlandse regering voorbereid wilde zijn? Kunt u die scenario’s aan de Kamer doen toekomen?
Op 14 september jl. heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over de Aanpak Najaar. In deze aanpak staan drie scenario’s beschreven: 1) Endemisch, 2) Oplevingen en 3) Doorbraakimmuniteit. In de Aanpak Najaar staan voor het scenario Oplevingen leidende signaalwaarden (ziekenhuis- en IC-opnames) en bepalende contextfactoren, waaronder het aantal besmettingen, genoemd. Deze signaalwaarden geven aan wanneer Nederland, geredeneerd vanuit zorgcapaciteit, zich in een «waakzaam», «zorgelijk» of «ernstig» niveau bevindt. In de Aanpak
Najaar is op basis van deze drie niveaus geformuleerd welke maatregelen gepast zijn ter bestrijding van de epidemie en hoe deze maatregelen concrete invulling kunnen krijgen.
Hoe het virus zich deze winter en de komende jaren precies gaat ontwikkelen is onzeker. Wel is zeker dat we zullen moeten leren leven met het virus. De mate waarin en hoeveel last we van het virus gedurende deze winter en in de komende jaren zullen hebben, is moeilijk te voorspellen. Ook hebben we te maken met de nieuwe variant omikron, waarvan de precieze kenmerken en gevolgen op dit moment nog onzeker zijn. Gegeven de genoemde onzekerheden en het feit dat het virus langere tijd onder ons zal zijn, werkt het kabinet aan een herijking van de aanpak die, met inbegrip van alle onzekerheden, op langere termijn duurzaam kan zijn. Dit heeft tot doel zo veilig en zo open mogelijk deze winter en de periode daarna door te komen, waarbij de vier doelstellingen, die het kabinet hanteert in de bestrijding van COVID-19 centraal blijven staan: (1) een acceptabele belasting van de zorg, (2) het beschermen van kwetsbare mensen in de samenleving, (3) zicht houden op en inzicht hebben in de verspreiding van het virus en (4) het beperken van economische en maatschappelijke schade. Ik verwijs u hiervoor ook naar de brief3 aan de Tweede Kamer van 14 december 2021.
Herinnert u zich dat u op 29 november 2021 op de schriftelijke vragen het volgende antwoord gaf: «De beschikbaarheid van COVID-gerelateerde geneesmiddelen wordt gevolgd door het Landelijk Coördinatiecentrum Geneesmiddelen (LCG). Momenteel monitoren zij de Corona Crisis Voorraad (CCV) aan geneesmiddelen in Nederland. Dit is een in ziekenhuizen aanwezige voorraad van COVID-geneesmiddelen die vijf maanden regulier en drie maanden piekgebruik kan opvangen»1
Deze antwoorden zijn mij bekend.
Hoe kan het dat, als er drie maanden piekgebruik voorraad is, het LCG net de richtlijn aanpast omdat er een medicijntekort is bij essentiele ontstekingsremmers?2
De voorraad waarnaar wordt verwezen is een voorraad van geneesmiddelen die veelvuldig op de IC worden ingezet en daar bewezen effectief zijn. De keuze voor opbouw van deze COVID Crisis Voorraad (CCV) is in een vroege fase van de pandemie gemaakt, nog voordat er afdoende bewijs was dat de ontstekingsremmer in kwestie, tocilizumab, effectief zou zijn voor de behandeling van COVID-patiënten. Tocilizumab maakt geen onderdeel uit van de CCV.
Op dit moment monitort het Landelijk Coördinatiecentrum Geneesmiddelen (LCG) de voorraad van COVID-middelen. Deze monitoring omvat de veertien middelen uit de CCV en nog enkele andere COVID-gerelateerde middelen, waaronder tocilizumab. In de laatste categorie gaat het vooral om middelen die pas recent zijn ontwikkeld of recent effectief zijn gebleken.
Aanvullend kan ik inmiddels bevestigen dat dankzij een extra levering er niet langer een acuut tekort dreigt voor IL-6 remmers.
Kunt u een overzicht geven van de middelen waarvan geen drie maanden voorraad is voor piekgebruik en kunt u toelichten waarom dat niet is meegedeeld toen op 24 november in schriftelijke vragen werd gevraagd of er voldoende hulpmiddelen en medicijnen waren?
De vraag waaraan gerefereerd wordt ging over de voorraad aan geneesmiddelen die op orde was voor de situatie dat mensen thuis moesten blijven. Omdat tocilizumab geen middel is dat voor behandeling van COVID-patiënten in de thuissituatie wordt ingezet (dit is wel mogelijk voor reumapatiënten, maar dus niet voor COVID-patiënten), is het niet in het antwoord genoemd. Ik kan u geen overzicht geven van de voorraadstatus van de gehele medicijnmarkt, maar ik kan aan de hand van de laatste voorraadrapportage vanuit het LCG bevestigen dat voor de veertien middelen in de CCV geldt dat zij alle veertien voldoende op voorraad zijn om vijf maanden regulier en drie maanden piekgebruik op te vangen.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden en voor de suppletoire begrotingen VWS, die in de laatste week voor het reces behadeld zullen worden, aan de Kamer doen toekomen?
Nee.
De uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant m.b.t. de kolencentrale Geertruidenberg en MOB |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant met betrekking tot de kolencentrale Geertruidenberg en Mobilisation for the Environment (MOB)?1
Ja, hier ben ik bekend mee.
Kunt u reageren op de uitspraak van de rechtbank dat het gebruik blijven maken van bestaande rechten «dweilen met de kraan open» is? Deelt u die conclusie?
Ik acht het niet opportuun om commentaar te leveren op de uitspraak in deze specifieke zaak, waartegen de provincie Noord-Brabant hoger beroep heeft ingesteld. Ik ben als Minister voor Natuur en Stikstof geen partij in deze zaak. Wel ondersteun ik de provincie in het hoger beroep.
Overigens verken ik samen met de provincies en andere rijkspartijen wat de gevolgen kunnen zijn van ingebruikname van latente ruimte in vergunningen en op welke wijze feitelijke toenames van emissies en daarmee deposities kunnen worden tegengegaan.2 Ik verwacht deze verkenning na de zomer met uw Kamer te kunnen delen.
Als de rechtbank hiermee een impliciete houdbaarheidsdatum voor bestaande stikstofrechten afkondigt, wat zijn hier de gevolgen van? Wat betekent dit voor het beleid? Is dit een kritiek op het functioneren van de Wet stikstofreductie en natuurverbetering? Zo ja, trekt u zich deze kritiek aan?
Zie antwoord vraag 2.
Speelt de manier waarop de stikstofemissies in dit project werden gesaldeerd (met het reeds in 2015 gesloten deel van de centrale) op een vergelijkbare manier bij andere projecten? Zo ja, worden de vergunningen hiervan dan ook (mogelijk) vernietigd?
Er wordt momenteel geïnventariseerd of dit ook bij andere projecten speelt. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat deze uitspraak op een specifieke situatie ziet, waarbij de uitspraak zich richt op intern salderen met latente ruimte die niet eerder passend is beoordeeld en waarvoor voor het gebruik een nieuwe of gewijzigde omgevingsrechtelijke vergunning nodig is. Overigens is intern salderen sinds 1 januari 2020 niet langer vergunningplichtig omdat de verslechteringsvergunningplicht uit de Wet natuurbescherming is vervallen. Bovendien verbiedt de uitspraak salderen met dergelijke ruimte niet. De uitspraak eist een nadere motivering dat intrekking van die ruimte niet nodig is om verslechtering van de natuur in Natura 2000-gebieden te voorkomen. Het is daarom op basis van deze enkele uitspraak niet mogelijk om te zeggen wat voor gevolgen dit zou kunnen hebben voor andere vergunningen, ook omdat er hoger beroep tegen is ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtsspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling).
Deelt u de kritiek van de rechtbank dat de provincie de oude stikstofrechten, vergund voor het reeds in 2015 gesloten deel, niet heeft ingetrokken? Hoe lang blijven dergelijke latente rechten geldig? Hoe lang zouden die volgens u geldig moeten blijven? Blijven die ook geldig voor bedrijfsonderdelen die al jaren niet meer in werking zijn? Wanneer is een activiteit nieuw of moet deze volgens nieuwe regels worden beoordeeld?
Ik verwijs hier graag naar de beantwoording van de vragen 2 en 3, waar ik heb aangegeven waarom ik het niet opportuun acht om commentaar te leveren op de uitspraak in deze specifieke zaak.
De vragen die u stelt over de wenselijkheid van de geldigheid van latente ruimte maken onderdeel uit van de verkenning die ik samen met de provincies en andere rijkspartijen uitvoer naar de gevolgen van ingebruikname van latente ruimte voor het realiseren van een gunstige of verbeterde staat van instandhouding van stikstofgevoelige soorten en habitats onder de Vogel- en Habitatrichtlijn, en op welke wijze feitelijke toenames van emissies, en daarmee deposities, kunnen worden tegengegaan.
Wat zijn de bredere gevolgen van de uitspraak van de rechtbank dat alleen mag worden gesaldeerd als de provincie duidelijk maakt hoe vervolgens met andere passende maatregelen de depositie in natuurgebieden gecompenseerd wordt? Is daarmee een einde gekomen aan het heersende idee dat salderen «gratis» of «bestaande» stikstofruimte is? Is de provincie nu verantwoordelijk voor het salderen van de «stikstofschuld» die ontstaat bij intern salderen?
Ik verwijs hier graag naar de beantwoording van vraag 4, waar ik de mogelijke gevolgen van de uitspraak heb geschetst. De uitspraak brengt een nuancering aan op de vaste jurisprudentie van de Afdeling die ervan uitgaat dat gesaldeerd mag worden met de volledige vergunde ruimte.
De feitelijke betekenis van deze uitspraak wordt momenteel bestudeerd. De provincie Noord-Brabant heeft hoger beroep ingediend tegen de uitspraak. Dit hoger beroep zal moeten uitwijzen of de Afdeling de nuancering van de rechtbank overneemt.
Kunt u reageren op de conclusie van de rechtbank dat het niet de bedoeling is dat met niet passend beoordeelde emissieruimte tot in de lengte der dagen gesaldeerd kan worden? Wat zijn hier de gevolgen van?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 2 en 3.
Is deze uitspraak relevant voor het plan van Schiphol om geclaimde latente ruimte voor Lelystad Airport te gebruiken?
De vergunningprocedure voor Schiphol loopt nog. Uiteraard betrek ik bij de besluitvorming zorgvuldig alle jurisprudentie op dit vlak. Bovendien is hier sprake van een uitspraak van de rechtbank waartegen hoger beroep bij de Afdeling openstaat. De uitspraak van de rechtbank wijkt af van de vaste jurisprudentie van de Afdeling. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 en 3 heeft de provincie Noord-Brabant hoger beroep aangetekend tegen deze uitspraak.
Kunt u paragraaf 12.3 en 12.4 van de uitspraak duiden? Is de conclusie hieruit niet dat (voortaan) ook CO2-emissies van een project moeten worden meegenomen voor een passende beoordeling, aangezien CO2 leidt tot klimaatverandering en klimaatverandering tot negatieve gevolgen voor diverse Natura 2000-gebieden?
Ik verwijs hier graag naar de beantwoording van de vragen 2 en 3 over het hoger beroep dat wordt ingesteld tegen deze uitspraak. Het is om die reden nog niet bekend of de Afdeling het standpunt van de rechtbank in deze specifieke situatie in stand zal laten.
Welke hoeveelheid CO2 zou in dit kader significant zijn? Kan dit van belang worden voor andere projecten, zoals andere energiecentrales, wegverbredingen, woonwijken of koeienstallen?
Ik verwijs hier graag naar de beantwoording van de vragen 2 en 3 over het hoger beroep dat wordt ingesteld tegen deze uitspraak. Het is nog niet duidelijk of de Afdeling het standpunt van de rechtbank in deze specifieke situatie in stand zal laten.
Gaat dit dan ook gelden voor alle klimaatgerelateerde activiteiten, bijvoorbeeld methaan- en lachgasemissies en vliegvelduitbreidingen die leiden tot klimaatschadelijke emissies buiten Nederland?
Ik verwijs hier graag naar de beantwoording van de vragen 2 en 3 over het hoger beroep dat is ingesteld tegen deze uitspraak. Het is nog niet duidelijk of de Afdeling het standpunt van de rechtbank in deze specifieke situatie in stand zal laten.
Het artikel dat de woningbouw naar nul gaat door nieuwe wet |
|
Fahid Minhas (VVD), Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Woningbouw naar nul door nieuwe wet»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het artikel en in het bijzonder op de in het artikel gedane uitlatingen?
De woningbouwopgave is urgent. Hierover heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties uw Kamer verschillende brieven gestuurd.
De weergave in het artikel over de cumulatieregels sluit naar mijn mening echter niet goed aan bij de impactanalyse die in opdracht van Rijk en regio gezamenlijk is uitgevoerd. Die impactanalyse is op 16 december 2021 door de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat mede namens de Minister van Infrastructuur en Waterstaat en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties aan uw Kamer toegezonden.2 De impactanalyse bevestigt dat naar schatting maximaal 60.000 tot 80.000 woningen van de plancapaciteit in de regio Schiphol te maken kunnen krijgen met een afweging van de aanvaardbaarheid als gevolg van de geactualiseerde cumulatieregels – waarvan bij ca. de helft onder het huidige recht ook al een afweging over cumulatie gevraagd wordt – maar de conclusies die daaraan in het artikel worden verbonden, deel ik niet.
Het artikel vermeldt daarnaast ten onrechte dat het maken van een afweging over de aanvaarbaarheid van het geluid in geval van samenloop van meerdere geluidbronnen nieuw zou zijn. Dat is al vereist sinds de invoering van de Wet geluidhinder in 1986.3
Bent u van mening dat gemeenten en provincies een goede belangenafweging kunnen maken voor bouwprojecten? Zo neen, waarom niet? Zo ja, waarom?
Ja. Het is van oudsher de taak van het decentrale bestuur om te komen tot een samenhangende afweging van alle belangen bij woningbouwprojecten. De Omgevingswet helpt ze daarbij, onder meer door de rijksregels die daarbij gehanteerd worden bij elkaar te brengen en te harmoniseren. Dat bevordert de overzichtelijkheid, maar de intrinsieke complexiteit van gebiedsontwikkeling blijft onverminderd bestaan.
Bestaat er een handelingskader voor belangenafweging dat gemeenten kunnen gebruiken voor bouwprojecten? Zo nee, bent u bereid om dat op te stellen voor de verwachte invoering van de Omgevingswet op 1 juli 2022?
Gelezen in de context van het artikel veronderstel ik dat gedoeld is op een handelingskader voor het omgaan met hogere niveaus voor het gecumuleerd geluid die ontstaan als gevolg van de nieuwe rekenregel voor het betrekken van luchtvaartgeluid daarbij. De bewindslieden van Infrastructuur en Waterstaat en ik zijn bereid om samen met de regio een handelingskader of handreiking op te stellen voor gemeenten die daarmee te maken krijgen. In bijlage 1B bij de brief van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat van 16 december 2021 zijn al enkele bouwstenen opgenomen die onderdeel zouden kunnen worden van een handreiking.
Wat is de stand van zaken van de reeds aangenomen motie Koerhuis over het beleidsneutraal overzetten van de nieuwe geluidsregels?2
Vraag 5 is gelijkluidend aan een eerdere vraag van het lid Koerhuis van 19 november 2021, die beantwoord is door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties, mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en de Minister van Infrastructuur en Waterstaat.5 Daarbij is ook reeds antwoord gegeven op de vragen 7 en 13. Volledigheidshalve herhaal ik dit antwoord:
In het interbestuurlijke samenwerkingstraject SWUNG-26 zijn de doelen en uitgangspunten voor de vereenvoudiging en modernisering van de geluidregels uit de Wet geluidhinder door Rijk, IPO en VNG gezamenlijk vastgesteld. SWUNG-2 is een beleidswijziging ten opzichte van de huidige wet- en regelgeving en betreft dus een beleidsrijke wijziging. Eerder was al aangekondigd dat deze wet- en regelgeving in deze zin zou worden gewijzigd op het moment dat zij in het stelsel van de Omgevingswet zou worden opgenomen en niet door wijziging van de huidige regelgeving.7 Juist daarom is deze regelgeving geen onderdeel geworden van het hoofdspoor van de Omgevingswet en AMvB’s, maar ondergebracht in een aanvullingsspoor. De uitwerking is dus beleidsneutraal ten opzichte van de aan de Kamer medegedeelde beleidsvoornemens over SWUNG-2. Uiteraard moesten bij de uitwerking nog veel nadere keuzes worden gemaakt.
De Aanvullingswet geluid, het Aanvullingsbesluit geluid en de Aanvullingsregeling geluid8, die al waren gepubliceerd op het moment dat de motie werd aangenomen, vormen dus een beleidsneutrale omzetting van de beleidsbrief SWUNG-2. In die beleidsbrief werd al gesproken over versterking van de wettelijke regeling voor cumulatie op aandringen van de Tweede Kamer. De Aanvullingswet geluid en het Aanvullingsbesluit geluid hebben bewust een aparte parlementaire behandeling doorlopen omdat zij geen beleidsarme omzetting zijn van bestaande regelgeving naar het nieuwe wettelijk stelsel, maar de hierboven benoemde reeds parlementair besproken beleidsvernieuwing omvatten.
In het licht van de overwegingen van de motie, het debat tijdens het AO Bouwen van 9 december 20209 en de aangehouden motie van het toenmalige Kamerlid Terpstra10 interpreteren de Staatssecretaris en Minister van Infrastructuur en Waterstaat en ik de motie zo dat deze zich richt op één specifieke, geactualiseerde rekenregel11 die luchtvaartgeluid zwaarder meetelt dan de huidige regel voor de cumulatie van het geluid van meerdere bronnen. Hieraan liggen actuele inzichten over de mate van hinderbeleving van luchtvaartgeluid ten grondslag, die in het luchtvaartbeleid al geruime tijd worden toegepast. De geactualiseerde rekenregel zou – aldus berichten in de pers – de bouw van woningen in de regio Schiphol belemmeren.
Zoals al eerder gemeld12, ben ik samen met de bewindslieden van Infrastructuur en Waterstaat in overleg met de bestuurlijke partners om deze problematiek te onderzoeken. Met de Bestuurlijke Regie Schiphol (BRS), de VNG en het IPO is eind 2020 bestuurlijk afgesproken gezamenlijk een impactanalyse uit te voeren naar de consequenties van de actualisering van de rekenregel voor luchtvaartgeluid voor de realisatie van de woningbouwopgave. Om ruimte te maken voor dit proces is in de Aanvullingsregeling geluid de vigerende rekenregel opgenomen, in de vorm van overgangsrecht.
De gezamenlijke impactanalyse is afgerond met een briefadvies van de onderzoekers van 27 augustus 2021. De onderzoekers beschrijven de feiten, risico’s en mogelijke oplossingsrichtingen. Het is aan het kabinet om daaruit keuzes te maken, na overleg met de bestuurlijke partijen. Een eerste bestuurlijk overleg is op 17 november jl. gevoerd. Het overleg met de bestuurlijke partijen wordt voortgezet.
Klopt het dat de bouw van 380.000 woningen in vier provincies en 56 gemeenten op het spel staat door de nieuwe geluidsregels?
Nee. Uit de gezamenlijk uitgevoerde impactanalyse blijkt dat rond Schiphol maximaal 60.000 – 80.000 geplande woningen in Noord- en Zuid-Holland te maken kunnen krijgen met de cumulatieregels. Voor de helft van deze woningen geldt ook nu al een verplichte beoordeling van het gecumuleerde geluid van meerdere bronnen, waaronder luchtvaart. Ongeveer de helft van de woningen is gepland tot 2030. Rond de luchthavens Rotterdam The Hague, Eindhoven en Lelystad betreft het tot 2030 ca. 1.100 woningen. Uit de impactanalyse blijkt verder niet dat de bouw van de woningen op het spel staat, wel dat gemeenten een nadere motivering moeten maken en dat zij daarbij belemmeringen ervaren. Zoals beschreven in het antwoord op de vragen 5, 7 en 13 en in de brief van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat van 16 december 2021 zijn wij met de regio rondom Schiphol in gesprek hoe we deze problematiek kunnen oplossen.
Hoe rijmt u een eventuele aanscherping van de nieuwe geluidsregels met de aangenomen motie Koerhuis?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is de stand van zaken van de rekenregels voor de accumulatie van spoorgeluid?
Er is onder de Omgevingswet geen sprake van een aanscherping in de methodiek voor het betrekken van spoorgeluid bij het bepalen van het gecumuleerde geluid. De rekenregel hiervoor13 is op 26 maart 2021 vastgesteld door de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, maar bevat dus geen aanscherping. De normering voor spoorgeluid als zodanig is vastgelegd in het Aanvullingsbesluit geluid Omgevingswet, dat zoals bekend een parlementaire procedure in de Tweede en Eerste Kamer heeft doorlopen.14
Hoe rijmt u een eventuele aanscherping van de rekenregels voor de accumulatie van spoorgeluid met onze ambitie om 15 grootschalige woningbouwgebieden te ontwikkelen die bijna uitsluitend in spoorzones vallen?
Zie antwoord vraag 8.
Wat zijn de consequenties voor die 15 grootschalige woningbouwgebieden? Hoeveel minder woningen kunnen er worden gebouwd? Weet u ook welke financiële consequenties de nieuwe regels hebben op de bouwkosten van woningen en zo ja, hoe groot zijn deze?
De nieuwe rekenregels hebben geen gevolgen voor de bouwkosten. Het is namelijk primair het werkelijke geluid op de gevel van een woning – en met name het verschil tussen het geluid op de gevel en het vereiste niveau voor het geluid binnen de woning (binnenwaarde) – dat de benodigde mate van gevelwering bepaalt. Bij spoor is het vooral de afstand tussen de woningen en het spoor die invloed heeft op de bouwkosten. Deze eisen worden niet aangepast.
Het kabinet spreekt van de 14 grootschalige woningbouwgebieden. De nieuwe rekenregels voor het betrekken van luchtvaartgeluid bij het bepalen van gecumuleerd geluid kunnen consequenties hebben voor de uitwerking van deze grootschalige woningbouwgebieden nabij Schiphol, in het bijzonder Havenstad en MRA West. Het Rijk is ook betrokken bij de planvorming en -ontwikkeling van deze locaties, die onderdeel zijn van de 14 gebieden. In beeld moet worden gebracht of de inzichten over de hinderlijkheid van luchtvaartgeluid consequenties zouden moeten hebben voor de uitwerking, bijvoorbeeld aangepaste bouwvormen of extra geluidbeperkende maatregelen bij wegen of spoorwegen.
Wat zijn de consequenties voor de 500 miljoen euro die de Kamer in de begroting Wonen en Ruimte voor 2022 beschikbaar heeft gesteld voor de 15 grootschalige woningbouwgebieden?
Zie antwoord vraag 10.
Wat is de stand van zaken van de rekenregels die worden toegepast voor de accumulatie van lucht- en scheepvaartvaartgeluid?
De rekenregels voor het betrekken van luchtvaartgeluid bij het bepalen van het gecumuleerde geluid zijn opgenomen in de eerdergenoemde Aanvullingsregeling geluid. Er zijn geen rekenregels voor het betrekken van scheepvaartgeluid hierbij.
Deelt u de mening dat het aanscherpen van de nieuwe geluidsregels niet rijmt met de aangenomen motie Koerhuis? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Oversterfte |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u wellicht een verklaring voor het feit dat in provincies met een hoge vaccinatiegraad (Limburg, Gelderland en Noord-Brabant) veel oversterfte is en in provincies met een lage vaccinatiegraad (Noord-Holland, Zuid-Holland en Friesland) relatief weinig?1 2 3
Het verklaren van oversterfte vergt gedegen wetenschappelijk onderzoek. Het is onverstandig om zonder bewijs te speculeren over verklaringen voor verschillen in oversterfte. Er zijn meerdere factoren die de verschillen in oversterfte tussen de verschillende regio’s kunnen veroorzaken, zoals verschillen in de leeftijdsopbouw en gezondheidssituatie van inwoners.
Momenteel wordt er naar aanleiding van de motie van het lid Omtzigt4 (CDA) door het RIVM en het CBS onderzoek gestart naar de redenen en oorzaken van de oversterfte in Nederland tijdens de corona-epidemie. Over de opzet en planning van dit onderzoek heb ik uw Kamer in mijn brief van 14 januari jl.5 uitgebreid geïnformeerd.
Het bericht dat VGZ en Menzis draconische bezuinigingen vragen aan het HMC |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de berichten dat VGZ en Menzis draconische bezuinigingen, van wel € 15 miljoen vragen aan het Haaglanden Medisch Centrum (HMC) en dat het HMC haar patiënten nu zelfs oproept zich niet te verzekeren bij deze zorgverzekeraars?1 en 2
Door de onzekerheid over corona zijn zorgverzekeraars en ziekenhuizen nog volop bezig met de onderhandelingen over de contracten voor 2022. Zorgverzekeraars maken via onderhandelingen met zorgaanbieders in contracten afspraken over kwaliteit, doelmatigheid, innovatie, organiserend vermogen en de juiste zorg op de juiste plek. Deze afspraken moeten dus juist ten goede komen aan de zorg.
Wat is uw reactie op het bericht dat ziekenhuizen door het hele land moeizaam tot afspraken met zorgverzekeraars komen?3
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het ermee eens dat het onacceptabel is dat zorgverzekeraars enorme bezuinigingen op de zorg proberen af te dwingen, terwijl de zorg al enorm onder druk staat? Is het in deze gezondheidscrisis niet juist essentieel om te investeren in de zorg?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zouden de gevolgen zijn voor de capaciteit van het HMC om COVID-19-patiënten te behandelen als er € 15 miljoen bezuinigd zou moeten worden?
HMC is nog volop in onderhandeling over een contract met VGZ en Menzis (en met andere zorgverzekeraars), dus er is nog helemaal geen sprake van als er geen contract komt. De inzet van de zorgverzekeraars is om er – net als anders – uit te komen met alle ziekenhuizen.
Zorgverzekeraars hebben zorgplicht, wat betekent dat hun verzekerden met een naturapolis binnen een redelijke tijd en reisafstand toegang moeten hebben tot alle zorg uit het basispakket. Zorgverzekeraars moeten daarom voldoende zorg inkopen voor hun verzekerden met een naturapolis om aan hun zorgplicht te kunnen voldoen. Voor verzekerden met een restitutiepolis moeten zorgverzekeraars de zorg vergoeden bij alle zorgverleners.
Ik vertrouw erop dat uiteindelijk het HMC er met de zorgverzekeraars uitkomt.
Wat zouden de gevolgen zijn voor de capaciteit van het HMC om uitgestelde zorg in te halen als er € 15 miljoen bezuinigd zou moeten worden?
Zie antwoord vraag 4.
Wat zouden de gevolgen zijn voor verzekerden als het HMC geen akkoord kan sluiten met VGZ en Menzis?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kijkt u in de context van deze ontwikkelingen naar het afgesloten Hoofdlijnenakkoord medisch-specialistische zorg? Voorzag u bij het sluiten van dit akkoord dat het zulke grote gevolgen zou hebben voor ziekenhuizen?
Het hoofdlijnenakkoord medisch-specialistische zorg bevat tal van acties op veel terreinen: kwaliteit, samenwerking, arbeidsmarkt, digitalisering of veranderingen in de inhoud van zorg, Juiste Zorg op de Juiste Plek en gepaste zorg. De afspraak dat de ziekenhuiszorg in 2022 niet mag groeien is een resultante van al die acties.
Voor 2021 heb ik met de NVZ, NFU en ZN over de financiële effecten van COVID-19 afgesproken dat partijen zich maximaal inspannen om door middel van de juiste zorg op de juiste zorg, digitalisering etc. (inhaal)zorg zoveel mogelijk binnen het HLA-kader te leveren. Ik ga ervan uit dat partijen dit ook in 2022 maximaal nastreven. Tegelijkertijd constateer ik dat we in het macrokader voor 2022 (vooraf) geen rekening konden houden met uitgaven als gevolg van COVID-19. Omdat het Hoofdlijnenakkoord niet beperkend mag zijn voor COVID-19 gerelateerde uitgaven – zoals voor het leveren inhaalzorg – ben ik met verzekeraars macronacalculatie op het somatische en eigenrisicomodel van 70% overeengekomen. Om diezelfde reden geldt dat bij een besluit om een eventuele overschrijding van het macrokader 2022 te redresseren, rekening wordt gehouden met de opleving van de pandemie, inhaalzorg en nazorg.
Ik ga ervan uit dat zorgverzekeraars en ziekenhuizen in de geest van voorgaande constructief afspraken met elkaar te maken. Dit betekent concreet dat alle partijen zich maximaal moeten inspannen om binnen het HLA kader te blijven, maar dat dit kader niet onnodig beperkend mag zijn voor uitgaven die betrekking hebben op de COVID-pandemie, waaronder noodzakelijke inhaalzorg.
Acht u het doel van 0% groei van de ziekenhuiszorg nog steeds realistisch? Bent u hier anders over gaan denken door de hevige gevolgen van de pandemie op ziekenhuizen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om met de zorgverzekeraars in gesprek te gaan over de zware eisen die zij stellen aan ziekenhuizen, in plaats van enkel kritiek te uiten op het HMC?4
Bij de contractering zijn twee partijen betrokken: de zorgverzekeraar en de zorgaanbieder. Zij moeten met elkaar onderhandelen over een contract.
Deze onderhandelingen zijn nog gaande tussen HMC en VGZ/ Menzis. Het is onwenselijk om deze onderhandelingen over de rug van patiënten/verzekerden te voeren omdat ik van mening ben dat patiënten hierdoor voorbarig en nodeloos ongerust worden gemaakt.
Ook de NZa vraagt zorgaanbieders die patiënten ongerust maken over hun zorgverzekering daarmee te stoppen5. Als ziekenhuizen als gevolg van onderhandelingen met zorgverzekeraars patiënten proberen te bewegen om over te stappen, kan er sprake zijn van misleiding aldus de NZa, bijvoorbeeld als zorgaanbieders die op hun website subjectieve of eenzijdige informatie geven over een zorgverzekeraar. Hierdoor worden patiënten op het verkeerde been gezet. De NZa roept zorgaanbieders op om hun patiënten niet te betrekken bij discussies over de zorginkoop.
Het Duitse onderzoek naar de werking van mondkapjes tegen besmetting met corona |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de recent gepubliceerde Duitse studie waarin wordt gesteld dat FFP2-maskers een extreem hoge bescherming bieden tegen besmetting met het coronavirus?1
Ten behoeve van het 137e OMT is gevraagd een actuele reflectie te geven op het nut van het breed gebruik van niet-medisch, medisch of FFP2 mondneusmaskers. Het OMT heeft verschillende studies en internationale adviezen van onder meer de WHO en het ECDC betrokken, naast de genoemde Duitse studie, om een breed beeld van meerdere studies en adviezen te betrekken in de weging ten behoeve van het OMT-advies. Het OMT adviseert medische mondneusmaskers van minimaal type II te gebruiken. Aan mensen met een kwetsbare gezondheid wordt het gebruik van medische mondneusmaskers van minimaal type IIR geadviseerd en FFP2-mondneusmaskers indien zij zich in risicosituaties begeven. Dit type masker biedt namelijk betere bescherming, maar is minder geschikt voor langdurig gebruik. Desalniettemin staat het eenieder vrij om desgewenst een FFP2-mondneusmasker te dragen. Het kabinet heeft de adviezen van het OMT overgenomen.
Wat zou, deze studie meewegend, de invloed van het in alle binnenruimtes dragen van FFP2-mondkapjes op het reproductiegetal hebben op het moment dat deze 1,26 is?
Tot hoeveel minder positieve tests per dag zou, deze studie meewegend, het dragen van FFP2-maskers in binnenruimtes leiden, binnen twee weken nadat er 23.000 positieve tests per dag zijn?
Wat is uw reactie op de uitkomst in deze studie dat de kans bijna 100 procent is dat iemand op drie meter afstand binnen vijf minuten besmet raakt door het inademen van de adem van een besmet persoon?
Wat zegt deze studie u over de bruikbaarheid van het dragen van mondkapjes in binnenruimtes als de infectiedruk zo hoog is als de afgelopen weken het geval is?
In het 138ste OMT-advies wordt het belang van het dragen van een mondneusmasker in binnenruimten nader toegelicht. Het OMT heeft hier verschillende studies en internationale adviezen van onder meer de WHO en het ECDC bij betrokken. In het advies geeft het OMT aan dat het van belang is dat men een mondneusmasker draagt in onder meer binnenruimten waar meerdere mensen van verschillende huishoudens en met wisselende samenstelling elkaar treffen. Met het gebruik van mondneusmaskers wordt een risicoreductie teweeggebracht in risicovolle situaties en draagt dus bij aan het tegengaan van besmettingen, juist ook als het aantal besmettingen hoog is.
Op 15 maart jl. heeft het kabinet besloten om vanaf 23 maart de mondneusmaskerplicht die nog gold in het ov los te laten (met uitzondering van de mondneusmaskerplicht op de luchthavens na de security en in vliegtuigen). De oproep blijft om rekening met elkaar te houden. Daar waar het druk is, kun je jezelf en anderen beschermen door het dragen van een mondneusmasker.
De VASCO-studie |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de Vaccinatiestudie corona (VASCO-studie) die wordt uitgevoerd door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en betaald door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)?1, 2
Ja, ik ben bekend met deze studie.
Bent u bekend met de onderzoeksvragen van de VASCO-studie die gaan over de effectiviteit en lengte van bescherming van de verschillende COVID-19-vaccins bij ouderen, jongeren en mensen met onderliggende ziekte? Wat is de reden dat dit onderzoek door uw ministerie wordt gefinancierd, aangezien de effectiviteit van alle vier nu beschikbare COVID-19-vaccins (Spikevax, Comirnaty, Vaxzevria en Janssen) volgens het Ministerie van VWS, het RIVM en u al als werkzaam en veilig zijn bestempeld voor iedereen?3, 4, 5
Het is belangrijk om de effectiviteit van vaccins die in een vaccinatieprogramma gebruikt worden te blijven monitoren. De werkzaamheid kan namelijk naar verloop van tijd veranderen. Door het monitoren van de effectiviteit kunnen we tijdig ingrijpen wanneer blijkt dat de effectiviteit afneemt. Dit soort effecten kunnen alleen na monitoring over een langere periode worden waargenomen. Ook zijn er verschillende factoren die impact kunnen hebben op de vaccineffectiviteit op de langere termijn, bijvoorbeeld nieuwe varianten en het toedienen van boostervaccins. Dit onderstreept nogmaals het belang van het monitoren van vaccineffectiviteit over de langere termijn. Het RIVM monitort daarom het vaccinatieprogramma, dit gebeurt ook voor andere vaccins binnen het Rijksvaccinatieprogramma.
Deelt u de mening dat een onderzoek dat wordt uitgevoerd naar de werkzaamheid van COVID-19-vaccins onafhankelijk zou moeten zijn van de instantie die de inzet van deze vaccins aanbeveelt, in dit geval het Outbreak Management Team (OMT), onderdeel van het RIVM? Zo nee, waarom niet?6, 7
Ja, ik vind het belangrijk dat het onderzoek naar de werkzaamheid van de COVID-19-vaccins onafhankelijk wordt uitgevoerd. Op basis van de Wet op het RIVM8, is het RIVM onafhankelijk in de uitvoering van onderzoek. In deze wet is bijvoorbeeld expliciet vastgelegd dat de Minister geen aanwijzingen kan geven met betrekking tot het aansturen van de onderzoeken die worden uitgevoerd en de manier waarop de resultaten daarvan worden gerapporteerd. Het Outbreak Management Team (OMT) is géén onderdeel van het RIVM, maar een onafhankelijk adviesorgaan. Om transparant te zijn en belangenverstrengeling te voorkomen, vult elk lid van het OMT een belangenverklaring in; de code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling. Na toetsing en ondertekening wordt deze verklaring openbaar gemaakt via de website van het RIVM.
Het Europees Medicijn Agentschap (EMA), het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Gezondheidsraad adviseren over de inzet van vaccins. Deze taak ligt niet bij het OMT. De resultaten van het VASCO-onderzoek kunnen als input dienen voor advisering door de Gezondheidsraad over inzet van vaccins, samen met resultaten van andere (inter)nationale onderzoeken.
Bent u ermee bekend dat deze studie is bedacht door en uitgevoerd wordt door het RIVM (voorzitter van het OMT), dat het Universitair Medisch Centrum Utrecht (UMCU) adviezen geeft en Julius Clinical de logistiek uitvoert? Bent u ermee bekend dat in zowel het OMT als het UMCU als bij Julius Clinical prof. dr. Bonten de geraadpleegde expert is?8, 9, 10, 11
Zoals hierboven aangegeven, heeft het RIVM de taak om de effectiviteit van het vaccinatieprogramma te evalueren. Dit doet het RIVM op verschillende manieren, waaronder in de Vaccinatie Studie Corona (VASCO). De Gezondheidsraad geeft op basis van de beschikbare informatie uit binnen- en buitenland een onafhankelijk advies over de inzet van vaccins. Het klopt dat prof. dr. Bonten lid is van het OMT, bij het UMC Utrecht werkzaam is en een aanspreekpunt is voor vaccins bij Julius Clinical. Hij is echter niet actief betrokken bij VASCO.
Klopt het dat het OMT via het Bestuurlijk Afstemmingsoverleg (BAO) het belangrijkste adviesorgaan voor uw ministerie is als het gaat om het coronabeleid? Deelt u de mening dat er hiermee een koppeling is tussen de beleidsmakers (OMT) en de controleurs van het beleid (RIVM)? Zo nee, waarom niet?12
Het OMT en het BAO zijn belangrijke adviesorganen als het gaat om het coronabeleid. Ik begrijp niet wat u bedoelt met het OMT als beleidsmaker, dat is namelijk niet hetzelfde als adviseur. De opdracht van een OMT is het «best mogelijke professionele advies» op te stellen voor de verantwoordelijke bestuurders. Het BAO wordt door VWS gefaciliteerd en voorgezeten door de DG Volksgezondheid. De taak van het BAO is om de door het OMT geadviseerde maatregelen te beoordelen op bestuurlijke haalbaarheid en wenselijkheid en adviseert het kabinet over deze aspecten. Uiteindelijk maakt de regering het beleid. Ook begrijp ik niet wat u bedoelt met het RIVM als controleur van beleid. Wetenschappelijk onderzoek, al dan niet als input voor de advisering, is iets anders dan controle.
Bent u ermee bekend dat bij de opgave van eventuele belangen inzake deelname aan het OMT prof. dr. Bonten zijn positie bij Julius Clinical niet genoemd heeft? Deelt u de mening dat dit niet transparant is? Deelt u de mening dat de onafhankelijkheid van Julius Clinical in het geding is bij deze studie? Zo nee, waarom niet?13
Het Julius Centrum is de onderzoek divisie van het UMC Utrecht. Prof. dr. Bonten heeft wel degelijk aangegeven dat hij bij het UMC Utrecht werkt. Ik zie daarom geen reden waarom de onafhankelijkheid van Julius Clinical in het geding is bij deze studie.
Bent u bereid een onafhankelijk onderzoeksbureau een review van het onderzoeksprotocol van de VASCO-studie te laten uitvoeren om elke schijn van vooringenomenheid van de uitkomsten van deze studie te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoeksprotocol is onafhankelijk beoordeeld en goedgekeurd door de Medische Ethische Toetsingscommissie (METC). Deze commissie beoordeelt de voorstellen voor medisch-wetenschappelijk onderzoek waarbij mensen zijn betrokken. Het is ongebruikelijk om wetenschappelijke onderzoeksprotocollen breder te laten beoordelen. Ik zie daarom niet de noodzaak het onderzoeksprotocol opnieuw te laten beoordelen.
Deelt u de mening dat een onderzoek dat wordt uitgevoerd naar de werkzaamheid van coronavaccins zou moeten plaatsvinden onder alle groepen die gebruikmaken van deze vaccinatie? Zo nee, waarom niet?
Dat is afhankelijk van het doel van de studie.
Vindt u het ook zorgelijk dat inwoners van een zorginstelling niet mogen meedoen aan de observationele VASCO-studie ondanks dat zij een belangrijke kwetsbare groep vertegenwoordigen in de algemene bevolking die juist in eerste instantie in aanmerking kwam voor vaccinatie? Zo nee, waarom niet?14, 15
In VASCO-onderzoeken wordt onderzocht wat de effectiviteit van de coronavaccins is onder de algemene bevolking, dus mensen die zelfstandig wonen en geen dagelijkse verzorging nodig hebben. Dit is omdat inwoners van zorginstellingen veel herhaaldelijk contact hebben met dezelfde personen binnen de instelling. Wanneer er bijvoorbeeld in een zorginstelling sprake is van een corona-uitbraak zou dit een vertekend beeld kunnen geven in de onderzoeksresultaten. Om de vaccineffectiviteit in verpleeghuizen te monitoren is onlangs een onderzoek opgestart onder leiding van Cees Hertogh. Hiervoor verwijs ik u naar de Kamerbrief van 14 december jl.
Deelt u de mening dat observationeel onderzoek naar geneesmiddelen zowel naar de werking als naar bijwerkingen zou moeten kijken? Zo nee, waarom niet?
Het hoofddoel van VASCO is het monitoren van de vaccineffectiviteit, oftewel de werking van de vaccins. In VASCO wordt ook gevraagd naar bijwerkingen die regelmatig voorkomen kort na vaccinatie. De studiepopulatie van VASCO is echter niet groot genoeg om zeldzame bijwerkingen te kunnen onderzoeken. Hiervoor worden andere onderzoeken en registratiestudies uitgevoerd, bijvoorbeeld door bijwerkingencentrum Lareb.
Bent u bekend met de belangrijkste onderzoeksvragen van de VASCO-studie die enkel gaan over de effectiviteit van de vaccins?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u ermee bekend dat er bij deze studie in geval van vaccinatie enkel direct na vaccinatie gevraagd wordt of iemand gezondheidsklachten heeft ervaren, hoe ernstig deze klachten waren en/of hiervoor contact is geweest met een zorgverlener?
Ja, ik ben hier mee bekend. Een maand na vaccinatie wordt gevraagd of iemand gezondheidsklachten heeft ervaren. Ook na een boostervaccinatie wordt dit gevraagd.
Deelt u de mening dat ook deze vragen over gezondheidsklachten na vaccinatie gedurende de gehele looptijd van de studie (5 jaar) periodiek herhaald dienen te worden en niet eenmalig na vaccinatie moeten plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Gedurende de looptijd van VASCO wordt elke drie maanden naar kwaliteit van leven (SF12) gevraagd en wordt een gevalideerde vermoeidheidsvragenlijst gebruikt. Hiermee kan de gezondheid van de VASCO-deelnemers over de tijd worden gemonitord. Er kan gericht onderzoek worden gedaan naar een vermeende bijwerking in VASCO door middel van koppeling van gegevens indien de vermeende bijwerking vaak genoeg voorkomt om te onderzoeken in VASCO.
Bent u bereid erop toe te zien dat ook de onderzoeksresultaten over ervaren gezondheidsklachten na vaccinatie met een COVID-19-vaccin publiekelijk beschikbaar komen, tegelijkertijd met de overige onderzoeksresultaten? Zo nee, waarom niet?
De onderzoeksresultaten van VASCO zullen beschikbaar komen door middel van wetenschappelijke publicaties. Daarnaast worden meldingen van bijwerkingen na vaccinaties door bijwerkingencentrum Lareb bijgehouden en kenbaar gemaakt op de website.
Kan u de vragen afzonderlijk beantwoorden?
Zie hierboven.
Het bericht 'Het Rijk regelde onder druk van Facebook voorrang op het stroomnet' |
|
Renske Leijten |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Stef Blok (VVD) |
|
Erkent u dat het via de krant openbaar worden dat de vorige Minister van Economische Zaken en Klimaat actief toegang regelde op het stroomnet voor het datacenter van Facebook in Zeewolde, terwijl er enorme krapte op het net is, het vertrouwen schaadt?1 Kunt u uw antwoord toelichten?
De Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft destijds geen «toegang geregeld op het stroomnet» voor het beoogde datacenter van Meta. Dit is toegelicht door de Minister van Economische Zaken en Klimaat in het Vragenuur van 7 december 2021 en blijkt ook uit de openbaar gemaakte stukken.
Het openbaar maken van de stukken draagt naar mijn mening bij aan het vergroten van het vertrouwen, omdat de stukken blijk geven van een integrale advisering met uiteenzetting van voor- en nadelen. Overigens ben ik van mening dat de onjuiste berichtgeving daarover het vertrouwen helaas wel kan schaden.
Waarom blijft u ontkennen dat het Rijk voorwaarden schept voor het kunnen vestigen van een energieslurpend datacenter, terwijl er zonder de toegang tot het net geen sprake van vestiging zou zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
In Nederland heeft op grond van de Elektriciteitswet 1998 elke partij recht op een aansluiting op het elektriciteitsnet: elk huishouden, elk midden- en kleinbedrijf, elke industriële grootverbruiker en elke grote en kleine producent van (hernieuwbare) energie. Dat geldt dus ook voor datacenters.
Vindt u het netjes om de wenselijkheid van de komst van (grote) datacenters af te schuiven op provinciale en lokale overheden, terwijl het mogelijk maken reikt tot aan de handtekening van de (voormalig) Minister van Economische Zaken en Klimaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
De vraag wie het bevoegd gezag is (of zou moeten zijn) om te besluiten over de komst van dit datacenter en de vaststelling van bijbehorende ruimtelijke plannen is een andere vraag dan de vraag rondom de aansluiting. Conform het stelsel van de ruimtelijke ordening is momenteel de gemeente bevoegd gezag voor de ruimtelijke afweging. En in dit geval hebben zowel de provincie als gemeente benadrukt dat zij grote belangen hechten aan de komst van dit datacenter op deze plek. Op 16 december 2021 stemde de gemeenteraad van Zeewolde in met het bestemmingsplan voor Trekkersveld IV; het bedrijventerrein voor het beoogde datacenter.
De vraag die vanuit de netbeheerders heeft voorgelegen bij de Minister van Economische Zaken en Klimaat is of de bijzondere wijze van aansluiting die Meta verzocht, passend is binnen het wettelijke kader van netbeheer. Na een juridische toets, is dat antwoord bevestigend geweest.
Kunt u nog eens proberen uit te leggen waarom de komst van een grootverbruiker van energie ten goede komt aan het draagvlak voor de overgang naar duurzame energie die de samenleving als geheel moet doormaken? Kunt u uw antwoord toelichten?
De toenemende (wereldwijde) digitalisering, kan niet los gezien worden van een groei van de datacenterssector. Datacenters zijn een vorm van industrie die digitaal en elektrisch is. Naast datacenters zijn er ook andere grootverbruikers van energie. Het beleid is gericht op het verduurzamen van die sectoren in plaats van het verbieden van sectoren.
Het gaat erom dat er op een zorgvuldige wijze wordt nagedacht over de vestiging van datacenters, dat helpt ook om grip te houden op groei van datacenters in brede zin en bijvoorbeeld slimme locaties te kiezen die goed aansluiten bij het energiesysteem.
Overigens is het wel positief dat datacenters voor een groot deel bereid zijn te betalen voor groene elektriciteit. Volgens de Dutch Datacenter Association komt meer dan 80% van het elektriciteitsverbruik van datacenters uit hernieuwbare bronnen. Dat versterkt de businesscase van hernieuwbare energieprojecten en zorgt ervoor dat deze sneller subsidievrij kunnen worden.
Hoe kan het dat nieuwe scholen en bedrijven soms jarenlang moeten wachten op een aansluiting op het stroomnet, maar een Amerikaanse techreus de steun krijgt van een Minister? Kunt u uw antwoord toelichten?
Of aanvragers binnen afzienbare tijd over de gevraagde aansluiting en gevraagde transportcapaciteit kunnen beschikken is afhankelijk van de vraag of deze transportcapaciteit ook beschikbaar is op het moment van aanvraag op die specifieke locatie. Op dit moment is er in Nederland op verschillende plekken sprake van transportschaarste voor zowel invoeding als afname van elektriciteit (zie ook Kamerstuk 29 032, nr. 268 voor een actueel overzicht van de transportschaarste). Ook Meta zal worden aangesloten met inachtneming van de beschikbare transportcapaciteit ter plekke, zodat zij niet onbeperkte transportcapaciteit kan verkrijgen.
Waarom wordt er gedaan alsof er niks onoorbaars is gebeurd terwijl uit de stukken die zijn opgevraagd middels een verzoek in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) blijkt dat ambtenaren en de voormalige Staatssecretaris van Economische Zaken wel degelijk grote bezwaren hadden tegen de voorkeursbehandeling voor Facebook/Meta?
Vooropgesteld: de stukken benadrukken in de eerste plaats dat geen sprake is van verlening van «voorrang» voor aansluiting op het elektriciteitsnet. De stukken laten zien dat Meta al recht had op een aansluiting op basis van het wettelijke kader. Dit is ook toelicht door de Minister van EZK in het Vragenuur van 7 december 2021.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat had destijds geen bezwaren tegen de binnen de wettelijke kaders passende aansluiting van het datacenter. Wel is aangegeven dat de gekozen locatie schuurt met de voorkeurslocaties genoemd in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). De NOVI is echter een zelfbindend instrument waarin de rijksoverheid voor datacenters uit oogpunt van de kwaliteit voor de leefomgeving voorkeuren uitspreekt voor vestigingslocaties. De uiteindelijke afweging over het vestigen van datacenters blijft een afweging van het bedrijf zelf en de decentrale overheid.
Hoe kan het dat afspraken met betrekking tot de voorkeursbehandeling van grote techbedrijven geheim blijven ondanks dat de Kamer erom vraagt en dat de waarheid pas boven tafel komt wanneer journalisten gaan graven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is geen sprake van een voorkeursbehandeling. Het is gebruikelijk dat medewerkers van mijn ministerie adviseren over de interpretatie van het wettelijke kader uit de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet, of andere wetten die onder verantwoordelijkheid van het ministerie vallen. Dergelijke gesprekken vinden plaats met bedrijven, netbeheerders, MKB-ers, mede-overheden, energiecoöperaties en burgers. Zoals de Minister van Economische Zaken en Klimaat in het Vragenuur van 7 december 2021 heeft gezegd wordt de Minister met grote regelmaat benaderd worden door lokale en regionale overheden die contact hebben met grote investeerders.
Klopt het dat Facebook/Meta gedreigd hebben elders naar een investeringsplek te zullen zoeken als uw voorganger niet tegemoet kwam aan hun wensen?
Het klopt dat Facebook gedurende het traject heeft aangegeven dat er voor de vestiging van het datacenter ook naar locaties in andere landen werd gekeken. Het is bij dergelijke omvangrijke investeringsbeslissingen zeer gebruikelijk dat een bedrijf onderzoek doet naar verschillende potentiële locaties, de voor- en nadelen van de verschillende locaties op een rijtje zet en op basis daarvan tot een investeringsbeslissing komt. Het in de vraagstelling geschetste beeld van een dreigement of chantage herken ik niet.
Erkent u dat het gebrek aan transparantie over de besluitvorming gevoeligheid voor chantage oplevert?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u een exhaustieve tijdlijn aan de Kamer doen toekomen van de contacten die er tussen uw ministerie en Facebook/Meta zijn geweest, zowel op niveau van de bewindspersonen als ambtenaren?
Belangrijk onderdeel van het werk van mijn ministerie is dat we in contact staan met bedrijven en andere belanghebbenden. Deze contacten gaan onder meer over ons beleid en hoe dat in praktijk uitpakt, maar ook over mogelijke investeringen van bedrijven in Nederland. De Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA), een uitvoeringsorganisatie van EZK en onderdeel van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), vormt hierbij het eerste aanspreekpunt voor buitenlandse bedrijven die een vestiging in Nederland overwegen. Deze contacten vinden plaats op verschillende niveaus, met verschillende partijen en in wisselende samenstellingen. Er wordt geen administratie bijgehouden van deze contacten met bedrijven en andere belanghebbenden. Gezien uw vraag vindt u hieronder een tijdlijn met de belangrijkste contactmomenten tussen mijn ministerie en Facebook/Meta betreffende de mogelijke vestiging van het datacenter in Zeewolde.
Kunt u tevens een tijdlijn maken met de contacten met de provincie Flevoland en de gemeente Zeewolde over de komst van het datacenter?
Naast de contacten van NFIA met de partijen uit de regio, zoals eerder aangegeven in antwoord op vraag 10, zijn er ook contacten geweest met de provincie Flevoland en de gemeente Zeewolde in het kader van de elektriciteitsaansluiting en de verkoop van Rijksgronden voor het beoogde datacenter:
Wat is precies de strategie van de Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) met betrekking tot het voor Nederland binnenhalen van techbedrijven en hun datacenters? Hoe heeft deze strategie zich ontwikkeld?
Het strategische acquisitiebeleid van ICT-bedrijven is onderdeel van een bredere ambitie om hoofkantoor-, onderzoeks- en innovatieactiviteiten van buitenlandse bedrijven in Nederland te laten vestigen, zoals opgenomen in het plan «the Netherlands: Digital Gateway to Europe»2. Doel van de eerste versie van dit plan uit 2013 was het kwantitatief (omzet, aantal bedrijven, werkgelegenheid) en kwalitatief (innovatiekracht, kennis en kunde) versterken van de Nederlandse ICT-sector en economische (top)sectoren. De keuze voor sectoren was gebaseerd op een SWOT-analyse van de sterktes en zwaktes van de Nederlandse ICT-sector en is tot stand gekomen in samenspraak met het (ICT-)bedrijfsleven en kennisinstellingen. Daarbij was de datasector slechts één van de focusgebieden uit het plan in 2013; daarnaast waren gaming en cybersecurity als kansrijke sectoren geïdentificeerd. Verder richtte het plan zich op het aantrekken van buitenlandse ICT-bedrijven die innovatieve oplossingen bieden voor onze topsectoren (LSH, logistiek, tuinbouw, media en HTSM). Een belangrijke basis voor deze ambitie was een onderzoek van Roland Berger uit 20113, waarin werd geconstateerd dat Nederland voordeel zou hebben van het aantrekken van hoofdkantoor-, onderzoeks- en innovatieactiviteiten van buitenlandse ICT-bedrijven.
Het plan liep van 2013 tot 2017 en is daarna aangepast en verlengd van 2018 tot eind 2021. In dat plan zijn de focusgebieden herijkt met bijvoorbeeld meer aandacht voor opkomende technologieën als AI en bedrijven die big data toepassingen aanbieden. Ook is ervoor gekozen om in dat plan nog meer focus te leggen op het aantrekken van hoogwaardige ICT-activiteiten4. Specifiek voor datacenters geldt dat sinds begin 2020 NFIA deze niet actief naar Nederland acquireert. Dit geldt voor alle soorten datacenters, dus ook voor grootschalige (hyperscale) datacenters.
Welke techbedrijven haalt de NFIA binnen?
Er bestaat geen éénduidige definitie voor wat een techbedrijf, oftewel technologiebedrijf, is. «Tech» is een zeer breed begrip en wordt daarom niet door de NFIA als definitie gehanteerd. In plaats daarvan maakt de NFIA onderscheid tussen verschillende soorten IT-bedrijven. In de afgelopen vijf jaar (2016–2020) heeft de NFIA meer dan 250 buitenlandse IT-bedrijven ondersteunt bij hun keuze om in Nederland te investeren. Daarnaast heeft de NFIA nog eens bijna 80 andere buitenlandse IT bedrijven geholpen met de keuze om de bedrijfsactiviteiten in Nederland uit te breiden.
Dit zijn bedrijven met uiteenlopende activiteiten in Nederland zoals saleskantoren, hoofdkantoren, datacenters en innovatie (R&D) en vanuit verschillende subsectoren zoals IT-services – software en SaaS, Cloud Computing, Hardware devices and supporting software, Cybersecurity, Gaming en Fintech. In totaal hebben deze circa 330 projecten aangegeven in de komende drie jaar naar verwachting ruim 10.000 arbeidsplaatsen in Nederland te creëren. Bij acht van de circa 330 IT-projecten waar NFIA in de periode 2016–2020 bij betrokken was ging het om een datacenter.
Om de diversiteit van de projecten van buitenlandse IT-bedrijven te illustreren, vindt u hieronder een aantal voorbeelden van de eerder genoemde circa 330 projecten waar NFIA bij betrokken is geweest:
Kunt u een exhaustieve tijdlijn aan de Kamer doen toekomen van de contacten die er tussen uw ministerie en de NFIA zijn geweest over het binnenhalen van techbedrijven?
De contacten tussen de NFIA en mijn ministerie worden niet actief bijgehouden. De NFIA is een uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van EZK met circa 135 medewerkers, waarvan circa 50 op het kantoor in Nederland. Binnen de rijksoverheid is NFIA verantwoordelijk voor het aantrekken van buitenlandse bedrijven en daarom ook hun eerste aanspreekpunt. De NFIA is jaarlijks betrokken bij circa 350 projecten van buitenlandse bedrijven die uiteindelijk kiezen voor een vestiging in Nederland en heeft daarvoor contact met een veelvoud aan bedrijven. De NFIA werkt daarbij samen met zeer veel verschillende partijen, waaronder uiteraard ook mijn ministerie. De mate waarin over projecten contact wordt onderhouden tussen de NFIA en mijn ministerie is zeer afhankelijk van de aard van het project en specifieke vragen die bij een project naar voren komen. De contacten tussen NFIA en mijn ministerie over de aansluiting van Facebook op het net is hier een voorbeeld van.
Waarom wordt Facebook in de documenten en communicatie met derden aangeduid als «Tulip» en doet iedereen hieraan mee, in plaats één van de gangbare namen te gebruiken (Facebook of Meta)? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is gebruikelijk dat er tijdens de gesprekken over een mogelijke vestiging van een bedrijf in Nederland een projectnaam wordt gehanteerd. In de verkenningsfase van grote projecten, vaak van beursgenoteerde bedrijven, werkt de NFIA in sommige gevallen op verzoek van het bedrijf richting derden met een dergelijke projectnaam. Het feit dat een bedrijf overweegt een nieuwe vestiging te openen is bedrijfsvertrouwelijke, concurrentiegevoelige en soms ook beursgevoelige informatie. De naam Tulip is gebruikt als aanduiding voor het project van Facebook om een datacenter in Nederland te willen vestigen. Wel is voor de betrokken overheden, inclusief de NFIA, op elk moment tijdens het traject duidelijk geweest welke partij het hier betrof. Nu het investeringstraject in de afrondende fase is beland heeft Meta (voormalig Facebook) gekozen om haar naam publiekelijk bekend te maken.
Zijn er rulings afgesproken tussen de Belastingdienst en Facebook/Meta? Zo ja, wanneer zijn/is die ruling(s) overeengekomen?
Het kabinet kan geen mededelingen doen over de fiscale positie van individuele belastingplichtigen vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht (artikel 67 AWR).
Bent u bereid een pas op de plaats te maken met de besluitvorming over het datacenter in Zeewolde, totdat er een landelijke datacenterstrategie is vormgegeven en er meer duidelijkheid is over de wenselijkheid van de plaatsing van het datacenter? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op 16 december heeft de gemeenteraad van Zeewolde ingestemd met de ruimtelijke plannen die de vestiging van dit datacenter mogelijk maken. De rijksoverheid heeft geen rol in deze besluitvorming. BZK en het Rijksvastgoedbedrijf zijn in afwachting van het aangepaste plan. U bent hier door de Staatssecretaris van BZK over geïnformeerd (zie Kamerstuk 32 813, nr. 944).
Heeft u het idee dat er draagvlak is voor de komst van het datacenter in Zeewolde? Wat is uw reactie op de petitie van Stichting DataTruc Zeewolde die al vele keren is ondertekend?2
Het is aan de gemeente om daar een weging in te maken. Binnen het college van burgemeester en wethouders is er unaniem draagvlak. Het college is positief over de ontwikkeling de mogelijke vestiging van het datacenter van Meta. De gemeenteraad heeft op 16 december 2021 ingestemd met het bestemmingsplan. Ik kan geen oordeel geven over het maatschappelijk draagvlak voor de komst van het datacenter in Zeewolde. De petitie van Stichting DataTruc Zeewolde geeft een indicatie van zorgen die er zijn.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor maandag 13 december?
Wij hebben uw vragen op een zo kort mogelijke termijn beantwoord.
Het bericht 'Weer meer CO2-uitstoot veroorzaakt door biomassa' |
|
Renske Leijten |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat de CO2-uitstoot door biomassa met 16 procent is toegenomen in 2020?1
Net als uw Kamer kijkt het kabinet kritisch naar de inzet van en uitstoot door biogrondstoffen. De inzet van duurzame biogrondstoffen is essentieel voor de transitie naar een klimaatneutrale en circulaire economie in 2050, mits dit op een verantwoorde wijze gebeurt. Conform het Coalitieakkoord zal het beleid van dit kabinet erop gericht zijn om biogrondstoffen zo hoogwaardig mogelijk in te zetten. Zoals het CBS aangeeft tellen de CO2-emissies door het gebruik van biogrondstoffen voor energietoepassingen niet mee voor de doelen om in 2050 de broeikasgasemissies naar netto-nul terug te brengen, zolang deze biogrondstoffen op duurzame wijze tot stand zijn gekomen. Dit is conform de internationale regels van het UNFCCC. Als de biogrondstoffen op een niet-duurzame wijze worden geproduceerd, wordt de netto CO2-emissie wel opgenomen als verandering in het landgebruik onder de LULUCF-verordening.
Hoeveel geld is er aan subsidie naar biomassa gegaan dit jaar?
Er is in 2021 voor 814 miljoen euro aan projecten uitgekeerd die hernieuwbare energie produceren door inzet van biogrondstoffen. Dit gaat om projecten die in voorgaande jaren een beschikking hebben gekregen in het kader van de SDE+ of haar voorgangers.
Hoe rijmt u dit met de uitvoering van de motie-Van Esch waardoor het besluit is genomen om geen nieuwe subsidies voor biomassa af te geven (Kamerstuk 30 175, nr. 360)?
De motie-Van Esch verzoekt de regering om geen nieuwe subsidies voor houtige biomassa af te geven tot het afbouwpad met de Kamer is gedeeld. Dit afbouwpad is aangekondigd in het duurzaamheidskader biogrondstoffen en heeft uitsluitend betrekking op het gebruik van houtige biogrondstoffen voor laagwaardige toepassingen. In 2021 was de SDE++ daarom niet meer open voor nieuwe subsidiebeschikkingen voor laagwaardige toepassingen. De uitsluiting in 2021 heeft echter alleen betrekking op de afgifte van nieuwe subsidiebeschikkingen. Lopende beschikkingen zijn niet aangepast. Het kabinet bekijkt momenteel hoe de subsidie voor laagwaardige toepassingen zo snel mogelijk kan worden afgebouwd, rekening houdend met kosteneffectiviteit. Verder staat de SDE++-regeling open voor hoogwaardigere toepassingen van biogrondstoffen. Hieronder vallen bijvoorbeeld het gebruik van biogrondstoffen voor duurzame biobrandstoffen voor lucht- en scheepvaart of zwaar wegtransport en het gebruik van biogrondstoffen voor de verduurzaming van hogetemperatuursprocessen in de industrie.
Hoeveel publiek geld gaat er, ondanks de uitvoering van de motie-Van Esch, nog naar biomassa?
Zie voor de uitgaven in 2021 het antwoord op vraag 2. Wat de toekomstige uitgaven aan biogrondstoffen voor laagwaardige energietoepassingen betreft, gaat het op dit moment vooral om beschikkingen die al eerder zijn uitgereikt. De uitgaven aan deze projecten hangen van de energieprijzen, de hoeveelheid duurzame energie die geproduceerd wordt, de looptijd en in sommige gevallen de CO2-prijs.
Wat zijn de verwachtingen voor de uitstoot van biomassa in 2021?
Zoals eerder is aangegeven in de Beantwoording voorhang wijziging Besluit activiteiten leefomgeving m.b.t. industriële emissies (kenmerk IENW/BSK-2021/329718), zal het kabinet het Centraal Bureau voor de Statistiek vragen om voortaan jaarlijks de gegevens over de gerealiseerde uitstoot te rapporteren en zal het kabinet het Planbureau voor de Leefomgeving vragen om in de jaarlijkse Klimaat- en Energieverkenning deze emissies voor de toekomst te ramen.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie-Van Raan en Leijten over voortaan de uitstoot door de bijstook van biomassa meten (Kamerstuk 35 668, nr. 27)?
Zie antwoord vraag 5.
Nijpende tekorten aan forensische artsen. |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (CDA), Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat veel GGD’en de roosters voor forensische artsen de komende maanden niet rondkrijgen, omdat er een flink tekort aan forensische artsen is? Zo nee, bent u bereid dit na te gaan bij de diverse GGD’en? Zo ja, hoe lang bent u hier al van op de hoogte?1
Wij zijn op de hoogte van het actuele en dreigende tekort aan forensisch artsen. De IGJ laat in haar rapport «Gemeentelijke lijkschouw door forensisch artsen onder druk, veel zorgen op korte termijn» van 15 november 20212 zien dat het tekort acuut is. Deze zorgen bestaan al langer. In 2018 hebben de Ministers van VWS, JenV en BZK maatregelen aangekondigd om de forensische geneeskunde te versterken3. Bij de beantwoording van vragen 4 en 8 ga ik verder in op die maatregelen. Het Capaciteitsorgaan heeft in 2019 berekend wat de omvang van het capaciteitstekort zou zijn als niet zou worden geïnvesteerd in de professionalisering, kwaliteit en continuïteit van de forensische geneeskunde. Voor forensische geneeskunde is instroom in de erkende profielopleiding tussen 2008 en 2019 bijna volledig uitgebleven, terwijl de beroepsgroep in snel tempo vergrijst. In meerdere regio’s wordt nu al met forensisch artsen gewerkt die de pensioenleeftijd snel zullen bereiken of inmiddels al hebben bereikt, hetgeen onwenselijk is.
Het Capaciteitsorgaan berekende in 2019 dat er ca 40 artsen per jaar moeten instromen om de vergrijzing en andere uitstroom op te kunnen vangen. Aangezien werd voorzien dat een instroom in de opleiding van 40 studenten per jaar niet gerealiseerd zou kunnen worden, is in overleg met de beroepsvereniging besloten om in eerste instantie 15 opleidingsplaatsen per jaar beschikbaar te stellen. Deze plaatsen worden tot dusverre niet volledig gevuld. Zo zijn er in 2020 11 studenten ingestroomd en in 2021 8 studenten. Wij zijn met o.a. GGD GHOR Nederland en het Forensisch Medisch Genootschap (FMG) in overleg over tijdelijke noodoplossingen voor het actuele tekort en structurele oplossingen in de vorm van functiedifferentiatie.
Klopt het dat veel GGD’en geen forensische artsen in vaste dienst hebben, maar in plaats daarvan artsen op tijdelijke contracten (meestal op basis van ZZP) inhuren? Zo ja, waarom is dit?
Er zijn enkele GGD’en die werken met forensisch artsen in ZZP- of maatschap verband en geen forensisch artsen in vaste dienst hebben. Ook worden ZZP-ers door GGD’en ingezet om acute tekorten in regio’s op te vangen of als flexibele schil om de 24/7 dienstverlening te kunnen bieden. De groep ZZP is beperkt en de inzet is kostbaar. GGD’en werken samen met de ministeries van VWS, JenV, en BZK, de beroepsgroep en politie en OM aan een robuuste en toekomstbestendige organisatie van het vak, als pijler van de publieke gezondheid en met dwarsverbanden naar andere publieke gezondheidstaken van GGD’en. Alhoewel ZZP-ers een belangrijke bijdrage leveren aan het vak, is het vanuit het streven naar een robuuste en toekomstbestendige organisatie juist wenselijk om meer professionals met een volwaardig dienstverband bij de GGD’en aan te stellen.
Klopt het dat de afgelopen jaren relatief veel forensische artsen zijn uitgestroomd, al dan niet vanwege het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd en dat de instroom van nieuwe forensische artsen op dit moment het gat niet kan opvullen wat deze artsen hebben achtergelaten? Zo ja, was het niet jaren geleden al voorzienbaar, dat veel forensische artsen met pensioen zouden gaan?
Voor de beantwoording verwijs ik u naar het antwoord op vraag 1.
Wat heeft u de afgelopen jaren gedaan om het beroep van forensische arts aantrekkelijk te maken? Heeft u genoeg gedaan? Zo ja, waarom denkt u dat?
Sinds 2018 wordt door verscheidene ministeries gewerkt aan uiteenlopende maatregelen om onder meer de aantrekkelijkheid van het beroep van forensisch arts te vergroten, zoals de totstandkoming van een structurele opleiding, het versterken van de wetenschappelijke basis, het concentreren van de dienstverlening door GGD’en op het niveau van de 10 politie-eenheden, het inzetten op volwaardige functies met een bijbehorend passend salaris, het ondersteunen van verdere professionalisering door intervisie en richtlijnontwikkeling en een goede informatievoorziening. Waar sommige maatregelen uitwerking behoefden is vooruitlopend hierop door de ministeries van VWS en JenV incidenteel geld vrijgemaakt voor een tijdelijke opleiding en voor een kennisagenda om de wetenschappelijke basis te versterken. Inmiddels hebben de Ministers van VWS, JenV en BZK wederom incidenteel geld vrijgemaakt om ook de structurele driejarige opleiding in 2022 te kunnen financieren. Vanuit JenV is daarenboven incidenteel geld vrijgemaakt voor de werving van forensische artsen (inclusief campagne en een arbeidsmarktonderzoek), voor een (op termijn structurele) leerstoel Forensische Geneeskunde en tenslotte om de reorganisatie van de dienstverlening op het niveau van de 10 politie-eenheden te ondersteunen. Zoals in de beleidsreactie op het IGJ-rapport is aangegeven, is voor de versterking van de Forensische Geneeskunde is jaarlijks structureel € 20 mln nodig4.
Bent u bereid om te onderzoeken of het wellicht goed zou zijn om de forensische artsen onder een overkoepelende structuur te plaatsen, zodat dus niet per GGD een ander beleid gevoerd wordt? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer hierover geïnformeerd worden? Zo nee, waarom niet?
De reorganisatie op het terrein van de forensische geneeskunde – waarbij de GGD‘en gaan samenwerken op het niveau van de 10 politie-eenheden – is gericht op een versterking van de continuïteit en kwaliteit van deze dienstverlening. Een van de uitgangspunten is om te komen tot meer uniformiteit in (personeels-) beleid, werkprocessen en kwaliteit. GGD GHOR Nederland is als overkoepelende brancheorganisatie een belangrijke partner en levert een belangrijke bijdrage aan dit reorganisatietraject. Wij zullen uw Kamer voor de zomer 2022 infomeren over de ontwikkelingen.
Klopt het dat je als specialist in de publieke gezondheidszorg minder verdient dan als medisch specialist in een ziekenhuis? Zou dit een reden kunnen zijn waarom er op dit moment een tekort is aan forensisch artsen?
Een specialisme in de publieke gezondheidszorg is niet één op één vergelijkbaar met een medisch specialisme in een ziekenhuis. Ook binnen het ziekenhuis is het ene medisch specialisme niet te vergelijken met het andere. Het is echter wel een feit dat er in tegenstelling tot de medisch specialisten in loondienst er binnen GGD’en momenteel geen separate salarisschalen voor forensisch artsen bestaan.
De aantrekkelijkheid van een beroep wordt door vele factoren beïnvloed waarbij, zoals bijvoorbeeld het uitstroomonderzoek van RegioPlus5 ook laat zien, loon niet als de belangrijkste factor geldt. Andere factoren zijn bijvoorbeeld de inhoud van het werk en ontwikkel- en doorgroeimogelijkheden. Desalniettemin is het salaris ook een middel om medewerkers te motiveren en te binden en mogen forensisch artsen net als andere professionals binnen de publieke gezondheidszorg een volwaardige functie en passende arbeidsvoorwaarden verwachten. Dit uitgangspunt maakt onderdeel uit van de reorganisatie van de dienstverlening maar is mede afhankelijk van de financiering door de opdrachtgevers van de dienstverlening.
Er vindt op dit moment overleg plaats met GGD GHOR over een wervingscampagne voor forensisch artsen. Beoogd wordt om de campagne in het tweede kwartaal van 2022 te laten starten.
Bent u bereid zo snel als mogelijk met de GGD’en in overleg te treden om te kijken wat er gedaan kan worden aan het werven en ook binnenboord houden van forensische artsen? Bent u bereid daarbij ook te kijken naar de arbeidsvoorwaarden voor forensische artsen? Zo nee, waarom niet?
Voor de beantwoording verwijs ik u naar het antwoord op vraag 6.
Mocht blijken dat bij de GGD’en behoefte is aan meer geld om bijvoorbeeld betere arbeidsvoorwaarden te kunnen bieden of meer artsen in vaste dienst aan te kunnen nemen, bent u dan bereid te kijken of u hier snel extra geld voor kunt uittrekken?
Voor de beantwoording verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4.
Waarom wordt besluitvorming over de 20 miljoen euro die volgens de IGJ nodig is om te investeren in het werk van forensische artsen, overgelaten aan een nieuw kabinet? Zou het niet beter zijn, gelet op de haast die er is en het belang van structurele borging van dit belangrijke beroep, om hier nu toe te besluiten?
Het maatschappelijke belang, de kwetsbaarheid van de dienstverlening van de forensisch arts en daarmee de ernst van de situatie worden onderkend. Het is aan het kabinet om hierover een definitief besluit te nemen, waaronder ook het borgen van de benodigde dekking.
Kunt u deze vragen zo snel als mogelijk beantwoorden?
Ik heb een poging gedaan om de vragen zo snel mogelijk te beantwoorden.
De verdere stappen in het project over de aanlanding van de Kabel Ten noorden van de Waddeneilanden (TNW) |
|
Tjeerd de Groot (D66), Raoul Boucke (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat in het traject vanaf nu, dat zich zal richten op het aanlanden van zowel Net op Zee Ten noorden van de Waddeneilanden als variant 5-oost, de voorkeur moet komen te liggen op een route voor de kabel die stabiliteit garandeert en daarmee ook activiteiten voor vervolgonderhoud?
Om de windenergiegebieden Ten noorden van de Waddeneilanden en windenergiegebied 5-oost in de Eemshaven aan te sluiten moet het waardevolle en kwetsbare natuurgebied de Waddenzee, een UNESCO Werelderfgoed, doorkruist worden. Uitgangspunt voor de doorkruising is het gebied zo min mogelijk verstoren en alleen binnen de ecologische randvoorwaarden. Dit geldt zowel voor de aanleg als eventueel toekomstig onderhoud. Daarbij heeft een route met stabiele ligging de voorkeur omdat dit de impact verkleint.
Klopt het dat de aanleg van de kabel onder of langs de vaargeul in de diepere delen van de Eems nog niet is meegenomen? Zo ja, kunt u toelichten waarom niet?
Voor de aanlanding van het windenergiegebied Ten noorden van de Waddeneilanden zijn verschillende potentiële routes onderzocht. Hierin zijn ook oostelijke routes via de Eems meegenomen. Over de Eems zijn door de Nederlandse en Duitse autoriteiten afspraken gemaakt in het Eems-Dollardverdrag (EDV). Initiatieven in het gebied moeten door beide autoriteiten worden beoordeeld, waarbij de Duitse autoriteiten de scheepvaartvergunning afgeven. Bij eerdere kabelinitiatieven, en het project Ten noorden van de Waddeneilanden, leidde dit ertoe dat deze buiten de vaarroutes moesten liggen.
Onder meer hierdoor en door de geringe ruimte bij de oostelijke routes is bij de aanlanding van Ten noorden van de Waddeneilanden na de milieueffectrapportage (MER) fase 1 gekozen voor het voorkeursalternatief (VKA) over de westelijke route. Dit VKA is vervolgens nader uitgewerkt. De oostelijke optie werd met deze keuze vrijgehouden voor de aanlanding van een, toen nog niet nader bepaald, extra windpark. In het nieuwe Programma aansluiting wind op zee – Eemshaven (PAWOZ-Eemshaven) worden de verschillende route-opties nader onderzocht en waar nodig nader uitgewerkt. Dit geldt ook voor de oostelijke routes, waarbij het eventueel dubbel gebruiken van de vaargeul ook een van de opties is.
Klopt het dat dergelijke technieken bij de aanlanding van de kabel voor windpark Borssele wel zijn toegepast, namelijk via onder de vaargeul naar Borssele? Kunt u uiteenzetten wat de effecten waren van het toepassen van deze techniek? Kunt u hierbij specifiek toelichten wat het heeft gedaan voor de stabiliteit van de omgeving van de kabel en de gevolgen voor hoe vaak vervolgonderhoud gepleegd moest worden ten opzichte van andere aanlandingen?
Voor de Westerschelde is de situatie juridisch gezien anders dan in het Eems-Dollardgebied. Er zijn weliswaar afspraken tussen België en Nederland over het gebruik van de Westerschelde, echter het betreft -in tegenstelling tot de Eemssituatie- Nederlands grondgebied. Het route ontwerp in de Westerschelde heeft rekening gehouden met de nautische bestemming en er zijn aanvullende afspraken gemaakt tussen beide overheden over het veilig en toegankelijk houden van de vaargeul tijdens de aanleg en het gebruik van de kabelverbindingen. Zo zijn er specifieke aanvullende voorwaarden gesteld aan de diepteligging van de kabels in de nautische gebieden en het monitoren van de ligging. De diepteligging eisen zijn mede tot stand gekomen door morfologische studies en de effecten in dit Natura 2000-gebied.
Voor het aan land brengen van kabels geldt dat dit voor iedere locatie verschillend is. Ter plaatse van de aanlanding in Borssele moest het project van een zeer grote waterdiepte naar 0 meter binnen een paar honderd meter.
De aanlegtechnieken die hiervoor nodig waren, zijn bewezen technieken en dusdanig gekozen dat de kabels stabiel liggen en geen voorzien aanvullend onderhoud nodig hebben anders dan de monitoring zoals ook in de vergunning is vereist.
Bij de aanleg van de kabels is een aanlegdiepte van de kabel gekozen die diep genoeg is om interactie met andere activiteiten ter plaatse te voorkomen en diep genoeg om eventuele vaargeul verruiming/verdieping in de toekomst te kunnen faciliteren.
Hoeveel langer duurde de aanlanding van de kabel voor windpark Borssele dan een gemiddelde aanlanding? Kan hieruit opgemaakt worden of deze techniek voor vertraging zorgt?
De tijd die het realiseren van een aanlanding van een kabel vraagt verschilt. Het is daarom niet mogelijk te spreken van een «gemiddelde» aanlanding. Zowel de Eems als de Westerschelde zijn uitzonderlijk en niet te vergelijken met andere aanlandingen.
Deelt u de mening dat in een kwetsbaar en belangrijk Wereldergoed en Natura-2000 gebied als de Wadden, alle technieken en varianten moeten worden meegenomen in de afweging, om zo zeker te weten dat schade aan kostbare natuur zoveel mogelijk beperkt kan blijven? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit deel ik. Daarom wordt de basis voor het programma voor de aansluiting van beide windenergiegebieden in Eemshaven gevormd door de zeven routes uit het onderzoek Innovatie Doorkruising Waddengebied1. Deze zeven routes zouden in theorie ieder kunnen voorzien in de aanlanding. De daadwerkelijke uitvoerbaarheid, vergunbaarheid en wenselijkheid van het doorkruisen van de Waddenzee via deze routes moet blijken uit nader onderzoek en de daarop volgende integrale belangenafweging.
Indien u deze mening wel deelt, bent u bereid deze «Westerschelde-variant» mee te nemen in het verdere traject en onderzoek rondom de aanlanding van Net op Zee Ten noorden van de Waddeneilanden en variant 5-oost? Zo nee, waarom niet?
Ten behoeve van het programma zal in 2022 een Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD) opgesteld worden. Hierin worden de te onderzoeken routes opgenomen. De zeven routes vormen de basis van het programma, maar er kunnen indien gewenst extra te onderzoeken routes worden opgenomen. Ik ben voornemens de routevariant onder de vaargeul op te nemen in het onderzoek. Uit nader onderzoek binnen het programma zal moeten blijken of dit inderdaad een mogelijke optie is. Dit wordt niet alleen beïnvloedt door de technische mogelijkheden en de impact van deze route, maar ook door de afspraken met de Duitse autoriteiten.
Het programma zal worden voorafgegaan door een brede startbijeenkomst op 28 maart 2022 waarin samen met de omgeving ingegaan zal worden op de wijze van samenwerking in het programma en de inhoud van het programma. In de notitie die voorafgaand aan deze bijeenkomst gepubliceerd zal worden, is de route door de Oude Westereems ook opgenomen als een van de opties.
Indien u bereid bent deze variant mee te nemen, kunt u toelichten wanneer u hierover contact zal leggen met de Duitse overheid?
Zoals in de brief Verkenning Aanlanding Wind Op Zee (VAWOZ) van 2 december 2021 (Kamerstuk 33 561, nr. 52) aangegeven, ben ik in gesprek met de Duitse autoriteiten. Hierover stem ik af met de Nederlandse vertegenwoordiging in de EDV commissie.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Afstemming over de technische vragen heeft ertoe geleid dat beantwoording binnen de driewekentermijn niet mogelijk was. Na afstemming zijn de vragen zo spoedig mogelijk afzonderlijk beantwoord.
Het NPO-fonds |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Arie Slob (CU) |
|
![]() |
Kunt u aangeven wanneer de verkenning die de NPO momenteel uitvoert omtrent het NPO-fonds verwacht kan worden? Wordt de verkenning aan de Kamer toegestuurd wanneer die is afgerond?
De verkenning zal volgens de NPO naar verwachting in het voorjaar van 2022 gereed zijn. Aansluitend zal de raad van bestuur van de NPO zich buigen over de vraag óf en zo ja hoe de invoering van het integraal programmeren, zoals als beleidsvoornemen aangekondigd in het concessiebeleidsplan van de NPO1, effect heeft voor de werkwijze van het NPO-fonds. Ik zal uw Kamer te zijner tijd informeren over de uitkomsten van deze verkenning.
Kunt u de Kamer een nadere toelichting geven op de prestatieafspraken, teneinde eventuele zorgen omtrent de neutrale positie van het NPO-fonds, inclusief de taken en onafhankelijke werkwijze, in de komende concessiebeleidsplanperiode weg te nemen?
In de nieuwe prestatieovereenkomst is over dit onderwerp de volgende afspraak opgenomen: «NPO borgt in vergelijkbare omvang als in de afgelopen concessiebeleidsplanperiode de totstandkoming van kwalitatief hoogwaardig Nederlands drama, documentaires en talentontwikkeling». Deze afspraak ziet niet toe op de neutrale positie, de taken en onafhankelijke werkwijze van het NPO fonds. Deze afspraak ziet er op toe dat de NPO jaarlijks in zijn terugblik rapporteert of er in vergelijkbare omvang als in de afgelopen concessiebeleidsplanperiode budget is geborgd voor de totstandkoming van kwalitatief hoogwaardig Nederlands drama, documentaires en talentontwikkeling. Daarnaast rapporteert de NPO in de terugblik over het budget dat daadwerkelijk is toegekend in het afgelopen jaar. De hoogte van dat budget hangt mede af van of er genoeg goedgekeurde programmavoorstellen komen. De afspraak is dus een budgetgarantie met rapportageverplichting voor die specifieke content. In de vorige prestatieovereenkomst was een specifiek budget opgenomen voor het NPO-fonds van € 16,6 miljoen. In de praktijk besteedt de publieke omroep echter veel meer aan kwalitatief hoogwaardig Nederlands drama en documentaires. Daarom is een vergelijkbare afspraak over dit budget in de nieuwe prestatieovereenkomst 2022–2026 losgelaten. Van het totale budget aan publieke middelen dat wordt besteed aan Nederlandse culturele audiovisuele producties ter hoogte van bijna € 145 mln. per jaar, draagt de publieke omroep (NPO inclusief NPO-fonds, omroepverenigingen en CoBO) ruim € 97 mln. per jaar bij.
Hoe verzekert u dat de combinatie van taken, onafhankelijke werkwijze en bijbehorend budget van het NPO-fonds evenwichtig wordt gewaarborgd? Bent u hierover in gesprek met de NPO? Is het eventueel gewenst dit te laten uitvoeren door een aan de NPO gelieerde stichting?
Voorop staat dat ik het belang onderschrijf van de totstandkoming van kwalitatief hoogwaardig Nederlands drama, documentaires en talentontwikkeling. Het staat buiten kijf dat de NPO, na de opheffing van het Mediafonds2, met de invoering van het NPO-fonds en het daarbij behorende budget en onafhankelijke werkwijze, hier positief aan heeft bijgedragen. Het is echter wel aan de NPO om de combinatie van taken, onafhankelijke werkwijze en bijbehorend budget van het NPO-fonds evenwichtig te waarborgen en te organiseren. Het NPO-fonds volgt op hoofdlijnen de werkwijze van het voormalig Mediafonds. Commissies toetsen aan de hand van criteria de voorstellen en adviseren vervolgens het bestuur van het NPO-fonds dat wordt gevormd door de raad van bestuur van de NPO. Op dit moment zie ik geen reden om hiervoor weer een afzonderlijk fonds of stichting te doen oprichten. In het belang van de totstandkoming van kwalitatief hoogwaardig Nederlands drama, documentaires en talentontwikkeling en de wijze waarop dit georganiseerd wordt, voer ik het gesprek met de publieke omroep.
Kunt u een overzicht geven van de concrete besluiten die zijn genomen in het tripartiet overleg?1 Wat is de uitkomst van de tussen de NPO en onafhankelijke producenten gemaakte afspraken over de achttien speelfilms per jaar? Is het convenant getekend? Zo nee, waarom niet?
In de brief4 aan uw Kamer van 12 juli bent u geïnformeerd over de uitkomsten van het tripartiet overleg, het zogenoemde traject Krachtenbundeling. Dit traject betreft de samenwerking tussen alle publieke organisaties die verantwoordelijk zijn voor de financiering en zichtbaarheid van Nederlandse films, series en documentaires (Filmfonds, NPO inclusief het NPO-fonds, omroepverenigingen en het coproductiefonds Binnenlandse Omroep, (hierna: CoBO)). In voornoemde brief staat dat in de prestatieovereenkomst is opgenomen dat de NPO – onder de voorwaarde van een overeenkomst tussen NPO, Nederlandse Audiovisuele Producenten Alliantie (hierna: NAPA) en Nederlandse Content Producenten (hierna: NCP) – jaarlijks 18 Nederlandse filmproducties programmeert. Er wordt op dit moment nog gesproken tussen de NPO en de onafhankelijke producenten over een speelfilmconvenant. Ik heb er vertrouwen in dat de NPO en de onafhankelijke producenten (NAPA en NCP) in de eerste maanden van 2022 tot afspraken zullen komen.
Kunt u aangeven wat de uitkomsten zijn van het tripartiet overleg met betrekking tot de documentairemiddelen van de omroep?
Een van de uitkomsten van het tripartietoverleg met betrekking tot de documentair middelen van de omroep, is dat in de nieuwe prestatieovereenkomst een vergelijkbare budgetafspraak opgenomen is: «NPO borgt in vergelijkbare omvang als in de afgelopen concessiebeleidsplanperiode de totstandkoming van kwalitatief hoogwaardig Nederlands drama, documentaires en talentontwikkeling». Documentaire wordt door de NPO als toonaangevende vorm gezien. In het kader van het documentair beleid dat door de NPO wordt ontwikkeld zullen afspraken gemaakt worden tussen de NPO, omroepverenigingen, CoBO en het Filmfonds, die alle een rol spelen bij de totstandkoming en zichtbaarheid van documentaires. Een sterkere samenwerking tussen de publieke financiers is van belang en leidt tot meer diversiteit, kwaliteit en zichtbaarheid van documentaires.
Kunt u aangeven of er knelpunten naar voren zijn gekomen uit dit overleg? Is er voldoende budget voor het beoogde productievolume? Klopt het dat er vanuit het coproductiefonds Binnenlandse Omroep sprake is van teruglopende middelen? Is hiervoor al een oplossing gevonden?
In de brief5 aan uw Kamer van 12 juli heeft mijn voorganger u geïnformeerd over de twee financiële knelpunten die in het traject Krachtenbundeling naar voren zijn gekomen ter hoogte van structureel € 3,9 mln6. per jaar. Het Filmfonds en de NPO zijn bereid gevonden om voor de jaren 2022 en 2023 gezamenlijk dit financiële knelpunt te dekken7. Mijn voorganger heeft daarbij ook aangegeven dat hij geen ruimte in de cultuur- en mediabegroting zag om deze financiële knelpunten op te lossen.
Uit de onderhandelingen over het (in het antwoord op vraag 5) genoemde speelfilmconvenant is gebleken dat er structureel meer budget nodig zal zijn om de extra uitzendrechten van 18 speelfilms op een marktconforme wijze te kunnen bekostigen. Hiervoor zal naar schatting een miljoen euro extra nodig zijn ten opzichte van het budget dat in de brief aan de Kamer van 12 juli jl. is genoemd. Met dit extra budget worden 18 speelfilms op een optimale manier beschikbaar gesteld aan de Nederlandse kijker, zowel lineair als non-lineair, waarbij enerzijds recht wordt gedaan aan een billijke vergoeding aan producenten, en anderzijds aan het doel om met speelfilms een zo groot en breed mogelijk publiek in Nederland te bereiken. Het totale benodigde budget voor de landelijke publieke omroep voor het op peil houden van het productiebudget voor documentaires en televisiefilms en de rechten van 18 speelfilms vanaf 2022 komt neer op structureel € 4,9 mln. per jaar. In het licht van een goede aansluiting van het cultuurbeleid op het mediabeleid zal ik bezien hoe voornoemde financiële knelpunten opgelost kunnen worden.
De beantwoording op de schriftelijke vragen over het artikel dat Amsterdam een opkoopbescherming wil invoeren voor de hele stad. |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw beantwoording op de schriftelijke vragen over het artikel dat Amsterdam een opkoopbescherming wil invoeren voor de hele stad?1
Ja.
Hoe rijmt u het dat Amsterdam de gehele stad wil aanwijzen voor de opkoopbescherming, terwijl in de wet staat dat de opkoopbescherming wordt ingevoerd voor buurten en gebieden?
De wet geeft gemeenten de bevoegdheid om in de huisvestingsverordening bepaalde gebieden of buurten aan te wijzen waarin de in de verordening aangewezen categorieën van woonruimte na aankoop niet mogen worden verhuurd zonder vergunning. Er is gekozen om het begrip gebied op te nemen in de wet. Niet alle gemeenten hebben een buurtindeling, en op deze manier kan een gemeente het begrip zo invullen dat het aansluit bij de lokale situatie. In de ambtelijke reactie waar het lid Koerhuis in zijn vraag naar verwijst heb ik aangegeven dat het aan gemeenten zelf is om het begrip gebied nader in te vullen. Het is de bedoeling dat gemeenten de opkoopbescherming alleen daar invoeren waar dat noodzakelijk is vanuit het oogpunt van schaarste aan goedkope en middeldure koopwoningen of vanwege de leefbaarheid. Omdat de problematiek van buurt tot buurt kan verschillen, heb ik gemeenten als voorbeeld meegegeven om de invoering per buurt, wijk of postcodegebied te bekijken.
In de wet is niet vastgelegd hoe groot een gebied maximaal kan zijn. Feitelijk gezien kan daarom de gehele stad aangewezen worden als invoeringsgebied. Dit betekent wel dat de gemeente moet kunnen aantonen dat er in de gehele stad sprake is van schaarste en/of leefbaarheidsproblematiek door de opkoop van de woningen. Dit vraagt ook meer van de onderbouwing van een gemeente, omdat de gemeente moet kunnen onderbouwen dat invoering in de gehele stad noodzakelijk is. Wanneer een gemeente niet of onvoldoende kan onderbouwen dat invoering in de gehele stad noodzakelijk is, loop zij het risico dat de rechter de verordening (gedeeltelijk) onverbindend verklaart.
Hoe rijmt u het dat Amsterdam de gehele stad wil aanwijzen voor de opkoopbescherming, terwijl in uw ambtelijk advies aan gemeenten staat dat «de opkoopbescherming door de gemeente gericht moet worden ingezet in bepaalde gebieden»?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het in algemene zin dat geldt dat een bredere toepassing van de opkoopbescherming in de gehele stad ingrijpender en lastiger te onderbouwen is dan een smallere toepassing?
Dat klopt. De opkoopbescherming is zo vormgegeven dat een gemeente op verschillende onderdelen zelf de reikwijdte van het instrument kan bepalen, mits zij dit onderbouwt. Op die manier kan de gemeente het instrumentarium aan laten sluiten op de lokale situatie. Als een gemeente kiest voor een grote reikwijdte, dan moet deze brede inzet kunnen worden onderbouwd.
Klopt het in algemene zin dat een sterke onderbouwing hiervoor nodig is?
Dat klopt. De gemeente moet een goede onderbouwing hebben voor de afbakening die zij kiest.
In hoeverre bent u van mening dat Amsterdam die sterke onderbouwing heeft?
Het is niet aan mij als Minister om de onderbouwing van Amsterdam te beoordelen. Het is aan de gemeenteraad om te besluiten over het voorstel. De gemeente Amsterdam is voornemens om het voorstel in februari 2022 te behandelen in de gemeenteraad.
Klopt het in algemene zin dat wanneer die sterke onderbouwing ontbreekt de gemeente het risico loopt dat de rechter de opkoopbescherming in de gehele stad onverbindend verklaart en dat starters in de gehele stad niet worden beschermd tegen opkopers?
Indien een eigenaar na invoering van het voorstel van mening is dat hem een vergunning om woningruimte te verhuren onterecht geweigerd is, kan hij bezwaar maken bij de gemeente en desnoods ook beroep tegen dat besluit instellen bij de bestuursrechter. De rechter kan bij dit beroep ook oordelen over het feit of de gemeentelijke regeling conform de wet is toegepast. Wanneer de benodigde onderbouwing ontbreekt of onvoldoende is lopen gemeenten het risico dat de rechter de verordening geheel of gedeeltelijk onverbindend verklaart. Daar waar de verordening ontbindend verklaard is geldt de opkoopbescherming niet. Als de gemeente de opkoopbescherming daar opnieuw wil invoeren moet zij daartoe een beter onderbouwd voorstel indienen. Het is belangrijk dat gemeenten het nut en de noodzaak van het invoeren van de opkoopbescherming in een bepaald gebied zo goed mogelijk onderbouwen. Dit is de verantwoordelijkheid van de gemeente.