Bent u bekend met het bericht «Ziekenhuizen kwetsbaar voor cyberaanval: Wachten totdat het misgaat» van 26 januari jongstleden?1
Ja.
Deelt u de zorgen bij het lezen van de constatering van beveiligingsexperts dat Nederlandse ziekenhuizen nog altijd kwetsbaar zijn voor cyberaanvallen? Zo nee, wat is dan uw oordeel over deze constatering?
Ik deel de zorgen dat er een toename is aan veiligheidsdreigingen voor zorginstellingen door een toename van cyberaanvallen. Tegelijkertijd kunnen cyberaanvallen nooit helemaal worden voorkomen. Informatiebeveiliging vraagt daarmee continue aandacht om de beschikbaarheid, integriteit en vertrouwelijkheid van (patiënt)informatie te waarborgen. Zorgaanbieders, zoals ziekenhuizen, moeten daar alert op zijn. Zij zijn verantwoordelijk voor het op orde hebben en houden van hun informatiebeveiliging. Onderdeel daarvan is het voldoen aan de wettelijk verplichte NEN 7510-norm die de kaders stelt om beschikbaarheid, integriteit en vertrouwelijkheid van medische gegevens te borgen. Daarnaast worden ziekenhuizen ondersteund door Z-CERT (het Computer Emergency Response Team voor de zorg) bij (dreigende) cyberincidenten en bij het vergroten van hun digitale weerbaarheid. Er zijn de laatste jaren door de ziekenhuizen al grote stappen gezet op het gebied van informatiebeveiliging, waaronder ook het aantoonbaar voldoen aan de NEN 7510. Dit komt ook naar voren in het recent gepubliceerd inspectierapport van de Inspectie Gezondheidzorg en Jeugd (IGJ) bij ziekenhuizen2. Ziekenhuizen die op het moment van het inspectiebezoek hun informatiebeveiliging niet op orde hadden, hebben na het inspectiebezoek beveiligingsmaatregelen genomen waaronder het aantoonbaar voldoen aan de NEN7510 norm.
Hoeveel Nederlandse ziekenhuizen en andere zorginstellingen zijn in 2021 geraakt door cyberaanvallen, en hoeveel in 2020 en 2019? Om welk type cyberaanvallen ging het in die gevallen? In hoeveel gevallen is de continuïteit van zorg in gevaar gekomen als gevolg van een cyberaanval?
Cybercrime en het aantal cyberincidenten nemen in rap tempo toe. Het is niet bekend hoeveel zorginstellingen in 2021, 2020 en 2019 precies geraakt zijn door cyberaanvallen. Daarvan is geen meldingsplicht. Wel heeft Z-CERT op mijn verzoek gemeld dat er in de afgelopen drie jaar ruim 1300 hulpverzoeken en (cyber)incidenten zijn gemeld bij Z-CERT. Met name in 2021 is het aantal meldingen fors gestegen. Dit komt mede omdat er in 2021 een grote groep nieuwe deelnemers is aangesloten. Onder andere meldden in 2021 vijf zorginstellingen te zijn geraakt door een ransomware-aanval, vier meer dan in 2020 aldus Z-CERT in haar recent gepubliceerde «Cyber Dreigingsbeeld in de zorg 2021»3. In 2019 werden 176 en in 2020 182 hulpverzoeken gemeld bij Z-CERT.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat beveiligingsexperts constateren dat de zorgsector qua digitale beveiliging achterloopt op andere sectoren? Hoe beoordeelt u dit in het licht van het vitale karakter van zorgprocessen?
De beveiliging en beschikbaarheid van ICT in de zorg verdienen blijvend aandacht. Mijn beleid focust zich op het verhogen van bewustwording van de noodzaak tot beveiliging van de gevoelige persoonsgegevens die juist in de gezondheidszorg zo’n grote rol spelen. Ik herken mij niet in het beeld dat de zorgsector achter zou lopen op andere sectoren als het gaat om digitale weerbaarheid. Er zijn de laatste jaren door de ziekenhuizen en andere zorginstellingen grote stappen gezet op het gebied van informatiebeveiliging, waaronder het verhogen van cyberbewustwording, het (collectief) aansluiten bij Z-CERT en ook het aantoonbaar voldoen aan de wettelijk verplichte NEN 7510.
Klopt het dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) in 2021 al concludeerde dat de informatiebeveiliging van de meeste ziekenhuizen niet voldoet aan de gestelde eisen? Zo ja, welke consequenties zijn er voor ziekenhuizen die hier niet aan voldoen? Zijn sinds de conclusie van de Inspectie stappen gezet om de informatiebeveiliging van deze ziekenhuizen op het juiste niveau te krijgen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Het artikel van Nu.nl refereert aan een publicatie van de IGJ van december 2021 over het toezicht op e-health bij 22 ziekenhuizen («Professionele digitale zorg vraagt van ziekenhuizen steeds opnieuw evalueren en verbeteren»). De inspectiebezoeken vonden plaats in de periode tussen september 2017 en oktober 2021. Hierbij keek de inspectie onder andere naar het thema informatiebeveiliging: ziekenhuizen moeten een managementsysteem voor informatiebeveiliging hebben dat voldoet aan de wettelijk verplichte norm NEN 7510. Een onderdeel van deze norm is dat een onafhankelijke beoordeling van het managementsysteem voor informatiebeveiliging aanwezig moet zijn. Bij meer dan de helft van de bezochte ziekenhuizen bleek dit op het moment van het inspectiebezoek niet het geval. De ziekenhuizen die onvoldoende konden aantonen dat zij voldeden aan de norm, kregen de opdracht van de inspectie om dit alsnog aan te tonen. Dit betekende in de praktijk dat de meeste van deze ziekenhuizen alsnog een onafhankelijke beoordeling moesten laten uitvoeren en zo nodig naar aanleiding van de uitkomsten een verbeterplan moesten doorvoeren.
De desbetreffende ziekenhuizen gaven hieraan gehoor. Bij acht ziekenhuizen heeft dit er vervolgens toe geleid dat zij een (niet wettelijk verplicht) certificaat hebben behaald voor NEN 7510. Uit de publicatie van de IGJ van december 2021 kunnen geen conclusies worden getrokken over de ziekenhuizen die niet zijn bezocht. In de publicatie van de inspectie roept de inspectie alle ziekenhuizen op om hun informatiebeveiliging snel aantoonbaar op orde te krijgen voor zover dat nu nog niet het geval is. De inspectie zal ook andere ziekenhuizen hierop in de toekomst aanspreken als bij een thematisch bezoek blijkt dat de informatiebeveiliging niet aantoonbaar voldoet aan de norm.
Welke maatregelen nemen ziekenhuizen al dan niet in samenwerking met Z-CERT, om cyberaanvallen te voorkomen? In hoeverre wordt bijvoorbeeld geoefend met Z-CERT op cyberincidenten? In hoeverre wordt de Kwetsbaarheden Analyse Tool (KAT) al ingezet binnen de zorgsector om doorlopend te scannen op kwetsbaarheden?
In de afgelopen jaren hebben ziekenhuizen extra beveiligingsmaatregelen getroffen om de toenemende cyberdreiging het hoofd te bieden. De wettelijk verplichte NEN 7510 norm biedt hiervoor een goed kader. Ook zien we dat steeds meer ziekenhuizen zich laten certificeren tegen deze NEN norm. Met onder meer de publicatie van richtlijnen ter voorkoming van ransomware en met het organiseren van webinars draagt Z-CERT bij aan het vergroten van het bewustzijn en het treffen van adequate maatregelen. Z-CERT informeert en adviseert ziekenhuizen dagelijks over dreigingen en incidenten met betrekking tot hun zorginformatiesystemen. Ook helpt Z-CERT-ziekenhuizen zich voor te bereiden op (en om te gaan met) ernstige ICT-incidenten of ICT-crises. Deze inspanningen dragen bij aan het voorkomen van cyberincidenten. In samenwerking met een aantal ziekenhuizen voert Z-CERT op beperkte schaal al cyberoefeningen uit. Het voornemens is om in de komende jaren verder te investeren in het organiseren van cyberoefeningen bij ziekenhuizen en andere deelnemers van Z-CERT. Dat ondersteun ik.
De Kwetsbaarheden Analyse Tool (KAT) wordt op dit moment specifiek toegepast in het zorgdomein. Thans loopt er een project bij Z-CERT om deze dienst in te richten en te operationaliseren en deze beschikbaar te stellen aan zorginstellingen. Dit in aanvulling op andere middelen die worden ingezet om deelnemers van Z-CERT te controleren op kwetsbaarheden en proactief te waarschuwen.
Deelt u de mening dat het van groot en urgent belang is dat ziekenhuizen maatregelen treffen, zeker gezien de COVID-19-crisis, om cyberaanvallen te voorkomen? Zo ja, bent u bereid om op korte termijn mét de sector en Z-CERT te werken aan maatregelen om zorginstellingen, zoals ziekenhuizen, digitaal weerbaar te maken? Op welke termijn verwacht u de Kamer hierover te kunnen informeren? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het van belang dat zorginstellingen de aan hun toevertrouwde informatie beveiligen en beschermen. Tegelijkertijd zullen er in de digitale wereld altijd cyberrisico’s blijven. Het is zaak die te onderkennen, zoveel mogelijk te mitigeren, voortdurend te bewaken en in te grijpen bij (dreigende) verstoringen. Zorginstellingen moeten daar alert op zijn aangezien zij zelf verantwoordelijk zijn voor het op orde hebben en houden van hun informatiebeveiliging. Ik werk momenteel al samen met de sector en Z-CERT om de zorg weerbaarder te maken.
Ik ondersteun Z-CERT met het risicogestuurd uitbreiden van het aantal deelnemers. Z-CERT heeft nu ruim 200 zorginstellingen aangesloten. Dit is een verdubbeling ten opzichte van een jaar eerder. Daarnaast werk ik samen met Z-CERT om openbare diensten en producten te ontwikkelen zoals de reeds verschenen «handreiking verlopen domeinnamen» Z-CERT_Handreiking2021.pdf. Deze handreiking helpt bij het proactief en continu monitoren op kwetsbaarheden van verlopen zorgdomeinnamen.
Om bewustwording over informatiebeveiliging in de zorg te verhogen heb ik in samenwerking met Brancheorganisaties Zorg de wegwijzer «Aan de slag met Informatieveilig gedrag» ontwikkeld en deze medio 2021 beschikbaar gesteld aan het veld4. De wegwijzer helpt zorginstellingen om de informatieveiligheid te verbeteren en helpt hen ook concreet bij het voldoen aan de wettelijk verplichte NEN 7510. In mijn volgende Kamerbrief over elektronische gegevensuitwisseling in de zorg zal ik uw Kamer nader informeren over de vorderingen op het gebied van informatieveiligheid in de zorg.
Bent u bekend met het bericht «Criminelen gebruiken foute hostingbedrijven voor activiteiten vanuit Nederland»?1
Ja.
In november waarschuwde de politie al voor 70 mogelijk malafide bedrijven die serverruimte doorverhuren aan criminelen, waar komen deze malafide bedrijven vandaan? Welke acties zijn daarna ondernomen tegen deze malafide bedrijven?
De politie geeft aan dat het om buitenlandse bedrijven gaat die gebruik maken van de Nederlandse infrastructuur. Bedrijven die serverruimte doorverhuren worden «resellers» genoemd. Deze resellers huren serverruimte van een in Nederland gevestigde hostingprovider, waarna ze deze doorverhuren aan een klant. Deze klanten kunnen personen zijn die een reguliere website willen laten draaien, maar dit kunnen ook cybercriminelen zijn die de zich in Nederland bevindende server misbruiken voor strafbare feiten. Op basis van openbaar toegankelijke informatie, zoals bepaalde internetfora, heeft de politie een lijst opgesteld van resellers die vaak laten doorschemeren of openlijk toegeven dat zij diensten leveren aan criminelen. Deze lijst is gedeeld met de leden van de brancheorganisatie van hostingproviders, de Dutch Cloud Community (DCC). Aan hen is gevraagd of zij deze resellers in hun klantenbestand hebben. Het is aan deze hostingproviders om eventueel actie te ondernemen op basis van deze lijst.
Welke acties hebben hostingbedrijven uitgevoerd nadat de politie deze waarschuwing heeft verstuurd? Heeft de politie contact gehouden met de hostingbedrijven om te checken of hostingbedrijven wat met deze waarschuwing hebben gedaan?
De politie heeft DCC gevraagd naar hun ervaring met deze actie. DCC heeft aangegeven dat zij en haar leden overwegend positief zijn, met name over het feit dat de politie een dergelijke lijst heeft opgesteld en als waarschuwing heeft gedeeld. De hostingproviders hebben geen mededelingen gedaan over het al dan niet handelen naar aanleiding van de lijst.
Zijn de tientallen criminele activiteiten die afgelopen maanden via de netwerken van bedrijven zijn ondernomen, zoals blijkt uit het onderzoek van Pointer en Spamhaus, bekend bij de politie? Zo ja, welke acties zijn hiertegen ondernomen?
Het feit dat misbruik wordt gemaakt van de Nederlandse infrastructuur is al langere tijd bekend bij de politie. De politie richt zicht binnen de opsporingsonderzoeken die zij uitvoeren onder meer op hostingbedrijven die bewust criminaliteit faciliteren. Daarop zijn reeds meerdere strafzaken gestart. Zoals ook in de beantwoording van Kamervragen van het lid Van Nispen2 is aangegeven, is het strafrechtelijk vervolgen van hostingproviders lastig. Het opsporen en vervolgen van buitenlandse resellers is mogelijk nog complexer indien hiervoor samenwerking nodig is met een land waarmee Nederland geen of geen goede rechtshulprelatie heeft. De politie en het OM werken daarom niet alleen aan opsporing en vervolging, maar bijvoorbeeld ook aan slachtoffernotificatie en samenwerking met private partijen om de criminele activiteiten te verstoren.
Om wat voor type criminele activiteiten gaat het in deze gevallen? Kunt u een inschatting maken van de schade die is toegebracht door de criminelen?
De politie geeft aan dat de resellers verschillende typen cyberdelicten faciliteren, zoals computervredebreuk, phishing-campagnes en ransomware-aanvallen. Vanwege het ontbreken van kwantitatieve gegevens en de lage aangiftebereidheid van cybercrimedelicten is een betrouwbare inschatting van de schade niet beschikbaar.
Op welke manier werken hostingbedrijven en de politie samen om dit soort praktijken te voorkomen? Kan deze samenwerking verstevigd worden? Is het op een directe, dan wel indirecte manier mogelijk om hostingbedrijven aansprakelijk te stellen voor het verhuren van serverruimte aan malafide bedrijven?
De politie is deelnemer aan het Anti Abuse Netwerk (AAN). Deze coalitie van publieke en private partijen zet zich in voor de bestrijding van misbruik van de technische infrastructuur. Daarnaast wordt in individuele opsporingsonderzoeken waar nodig in contact getreden met hostingproviders.
In de huidige situatie zijn hostingproviders op grond van Europese regelgeving en de Nederlandse implementatie daarvan onder voorwaarden niet aansprakelijk voor de gedragingen van hun klanten, waaronder (klanten van) resellers. De beperking van aansprakelijkheid voor hostingproviders die wordt geregeld in artikel 14 van de E-Commerce-richtlijn, is geïmplementeerd in artikel 54a Sr. Artikel 54a Sr stelt dat hostingproviders in beginsel niet vervolgd kunnen worden vanwege wederrechtelijk materiaal dat door klanten op hun servers wordt geplaatst, indien zij doen wat redelijkerwijs van hen gevergd kan worden wanneer ze op bevel van de officier van justitie (125p Sv) gegevens ontoegankelijk moeten maken. Een bevel om een dienst ontoegankelijk te maken is gericht op individuele inhoud en niet op de hostingprovider als zodanig. Het voorkomt niet dat een hostingprovider opnieuw (dezelfde) klanten toelaat die wederrechtelijk materiaal plaatsen op de servers van de hostingproviders.
Bent u het ermee eens dat het niet uit te leggen is dat via Nederlandse servers buitenlandse criminelen makkelijk hun gang kunnen gaan om vervolgens ernstige criminele activiteiten te plegen? Op welke manier kunt u ervoor zorgen dat malafide bedrijven minder kans krijgen om serverruimte van Nederlandse hostingbedrijven te kopen?
Het is belangrijk om ervoor te zorgen dat het Nederlandse netwerk veilig is en niet misbruikt wordt door criminelen. Momenteel is in EU-verband de triloog-fase van de Digital Services Act begonnen. Deze verordening dient onder meer ter vernieuwing van de huidige E-Commerce richtlijn. In het voorstel worden hostingaanbieders onder andere verplicht een toegankelijk notificatie-mechanisme in te stellen waarbij illegale inhoud gemeld kan worden en wordt verduidelijkt dat hostingproviders hun beperking van aansprakelijkheid kunnen verliezen wanneer zij na een melding van illegale inhoud deze niet prompt verwijderen of ontoegankelijk maken. Het kabinet steunt de invoering van deze maatregelen.
De hostingsector heeft zelf reeds initiatieven ontplooid om het misbruik van Nederlandse netwerken tegen te gaan, zoals het eerdergenoemde Anti-Abuse Netwerk. Daarnaast heeft de hostingsector zelf een gedragscode «abuse-bestrijding» ontwikkeld, die als doel heeft het schoon en veilig houden van het Nederlandse internet. Hierin is ook opgenomen dat hosters hun klanten kennen. Verder deelt het Clean Networks Initiatief3 onder deelnemers geautomatiseerd actuele informatie over kwetsbaarheden en misbruik in de systemen van alle deelnemers, geprioriteerd op basis van urgentie en impact.
Het WHO-verdrag voor pandemische preventie. |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21), Pieter Omtzigt |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Kuipers |
|
|
|
|
Kunt u de Kamer informeren over de voorbereidingen van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) om eeninternational treaty on pandemic prevention and preparedness (hierna te noemen: het verdrag) op te stellen, als uitbreiding van de Internationale Gezondheidsregeling (2005)?1 2
Op 1 december 2021 hebben de lidstaten van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) tijdens een speciale sessie van de Wereldgezondheidsassemblee (WHA) besloten tot de onderhandeling van een conventie, een verdrag of ander juridisch instrument. Hiertoe wordt een Intergovernmental Negotiating Body (INB) opgericht. Donderdag 24 februari 2022 vond de eerste bijeenkomst van deze INB plaats, waarbij werkafspraken werden gemaakt tussen de 194 WHO-lidstaten rondom het onderhandelingsproces. Tevens is er een Bureau geïnstalleerd om de onderhandelingen te begeleiden. De kandidaatleden hiervoor zijn vertegenwoordigers uit de zes verschillende WHO-regio’s. De Directeur Internationale Zaken van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is door de WHO-EURO regio succesvol voorgedragen als co-voorzitter van het Bureau van de INB.
Is het juist dat het verdrag een door de WHO gecoördineerde internationale aanpak van mogelijke toekomstige wereldwijde rampen of pandemieën mogelijk moet maken?
De inhoud van het verdrag zal nog vorm krijgen en moet worden uitonderhandeld. Het doel is om duidelijke afspraken te realiseren voor verbeterde gezamenlijke preventie, paraatheid en aanpak van pandemieën door lidstaten, in samenwerking met multilaterale instellingen, met een centrale rol voor de WHO. Het gaat hierbij om onderwerpen die buiten de reeds bestaande Internationale Gezondheidsregeling (IHR) uit 2005 vallen en ook een multisectorieel karakter hebben en het internationale systeem moeten versterken.
Kunt u aangeven welke conceptteksten er liggen en deze met de Kamer delen?
Er zijn nog geen conceptteksten, maar deze zullen gedeeld worden wanneer deze beschikbaar komen.
Tijdens de WHA in 2021 zijn verschillende onafhankelijke evaluatierapporten gepresenteerd. Het gaat allereerst om het rapport van de Independent Panel for Pandemic Preparedness and Response (IPPPR3) waarin de respons van de WHO en de wereld op de pandemie wordt geëvalueerd. Daarnaast is door de IHR Review Committee bekeken hoe de Internationale Gezondheidsregeling (IHR) heeft gefunctioneerd en kan worden verbeterd4. Afgelopen maanden heeft de WHO-werkgroep ter versterking van de paraatheid en respons op gezondheidsincidenten (WGPR) van de 194 WHO-lidstaten de voor- en nadelen van een verdrag gewogen en de onderwerpen die mogelijk in een verdrag kunnen worden opgenomen geïdentificeerd. Het overzichtsverslag van de WGPR aan de WHA Buitengewone Vergadering (WHA Special Session, hierna: WHA-SS) vindt u hier: https://apps.who.int/gb/ebwha/pdf_files/WHASSA2/SSA2_3-en.pdf
Alle verslagen van deze werkgroep kunt u vinden op de website van de WHO: https://apps.who.int/gb/wgpr/
Kunt u aangeven wie er deel uitmaken van deIntergovernmental Negotiating Body (INB) en welk mandaat de INB heeft?
Alle lidstaten van de WHO, alsook kandidaatleden en regionale economische samenwerkingsverbanden nemen deel aan de INB. Het mandaat van de INB is vastgelegd in het besluit van de WHA-SS van 1 december jl. Hier te vinden: https://apps.who.int/gb/ebwha/pdf_files/WHASSA2/SSA2_CONF1Rev1-en.pdf
Kunt u een indicatieve tijdslijn schetsen van mogelijke onderhandelingen van het verdrag of een ander instrument dat gekozen wordt en de wijze waarop u het parlement tijdig gaat informeren voordat de regering een inzet kiest, een (onderhandelings)bevoegdheid overdraagt aan de Europese Unie (EU) of anderen, of een andere stap neemt?
Op 24 februari 2022 vond de eerste INB zitting plaats. De datum voor een tweede zitting is nog niet vastgelegd, maar zal voor 1 augustus moeten plaatsvinden volgens het besluit van de WHA-SS. Momenteel wordt in Brussel gesproken over een onderhandelingsbevoegdheid voor de Europese Commissie, voor zaken die binnen de competentie van de EU vallen. Zodra de contouren van het pandemieverdrag duidelijker zijn, zal het parlement worden geïnformeerd. Dit zal voor de tweede bijeenkomst van de INB zijn, en voordat de verdragsonderhandelingen officieel zullen beginnen.
Indien het tot een verdrag komt, is het dan een gemengd verdrag, een verdrag van de lidstaten, of een EU-only verdrag? Kunt u aangeven onder welke competenties van de EU dit verdrag zou vallen indien het niet een verdrag van enkel de lidstaten blijkt te zijn?
Dit hangt geheel af van de uitkomst van de onderhandelingen in mei 2024, maar de verwachting is dat dit een gemengd verdrag zal worden.
Kunt u aangeven hoe het ingezonden artikel van 30 maart 2021 over dit verdrag, dat door een bepaalde foto, vele ontkenningen en een debat destijds weinig politieke aandacht kreeg – en mede ondertekend is door premier Mark Rutte, tot stand gekomen is?3
Het initiatief voor het pandemieverdrag en het ingezonden artikel kwam van de voorzitter van de Europese Raad, Charles Michel. Hij benaderde daarvoor landen uit de verschillende regio’s van de WHO en het WHO-secretariaat. Een groep van inmiddels 34 lidstaten heeft dit idee onderschreven. Gezien de grote en langdurige gevolgen van de huidige pandemie staat internationale pandemische paraatheid hoog op de agenda. Het kabinet is van mening dat voor een effectieve architectuur voor mondiale gezondheid belangrijk is om fragmentatie tegen te gaan. Hierbij is een centrale rol weggelegd voor de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), die daarvoor door de lidstaten voldoende geëquipeerd moet worden om die rol naar behoren te kunnen vervullen. Verschillende internationale evaluaties pleiten voor een mondiaal pandemieverdrag en Nederland heeft zich uitgesproken voor een dergelijk verdrag. Uw Kamer werd hier over geïnformeerd in de geannoteerde agenda van de Europese Raad van 21/22 oktober 2021, en eerder bij het schriftelijk overleg van de Raad Algemene Zaken en de Raad Buitenlandse Zaken van 22 juli 2021. Bij de WHA-SS in december jl. hebben alle lidstaten gezamenlijk besloten om het proces van de verdragsonderhandelingen te starten.
Houdt het uittrekken van een bedrag van structureel (!) 300 miljoen euro per jaar voorintensivering pandemische paraatheid in het coalitieakkoord, een post die zowel inhoudelijk als voor wat betreft de financiële onderbouwing in geen enkel verkiezingsprogramma van de deelnemende partijen voorkomt, enig verband met het streven te komen tot het verdrag? Zo ja, kunt u dan toelichten hoe de raming van dit verdrag is opgebouwd?4
Nee: de investering in pandemische paraatheid was onafhankelijk van het streven te komen tot een verdrag, hoewel internationale samenwerking wel bijdraagt aan pandemische paraatheid in Nederland.
Bent u bereid nog deze maand antwoord te geven op bovenstaande vragen, gelet op het gegeven dat de door de WHO in het leven geroepen INB op 1 maart 2022 bijeenkomt om de onderhandelingen over het verdrag te starten?
Op 1 maart zal nader worden bepaald hoe de International Negotiation Body de komende jaren te werk zal gaan. Het onderhandelingsproces zal niet voor 1 augustus 2022 beginnen. De verwachting is dat deze zullen duren tot de wereldgezondheidsassemblee van 2024.
De uitzending 'Verenigingen bezwijken onder strenge regels' |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitzending «Verenigingen bezwijken onder strenge regels» van MAX Meldpunt?1
Ja, ik ben bekend met de uitzending.
Bent u het eens met de stelling dat verenigingen van onschatbare waarde zijn voor onze samenleving, onder andere omdat ze mensen verbinden en dienen als bron van maatschappelijk initiatief?
Ja, verenigingen en vrijwilligers zijn enorm waardevol en onmisbaar voor onze samenleving. De cultuursector, de sport, de zorg en ondersteuning zouden niet functioneren zonder de vrijwilligers. Verenigingen zorgen voor structuur in de samenleving en geven een plek om te participeren en ergens bij te horen. De ambitie van dit kabinet, «Omzien naar elkaar, vooruit kijken naar de toekomst» bevestigt het belang van de vrijwillige inzet van mensen.
We willen ons richten op concrete verbeteringen in het leven van mensen. Nederlanders willen dat de overheid betrouwbaar is en levert. Dan hebben burgers de ruimte om samen met familie, vrienden, collega’s en vrijwilligers bij een vereniging in de buurt betekenis aan hun leven te geven. Dat is een samenleving waarin de overheid mensen in staat stelt samen de schouders eronder te zetten.
Herkent en erkent u dat verenigingen worstelen met alsmaar meer ingewikkeldere en strengere regels, waardoor hun voortbestaan in gevaar komt? Welke signalen ontvangt u en van wie? Wat is de top drie van regels waarover u de meeste signalen ontvangt?
Er is al geruime tijd aandacht voor de regeldruk voor vrijwilligers. Zo is er bijvoorbeeld in 2010 een uitgebreide handreiking opgesteld door NOV, Movisie, VNG en Ministerie van Binnenlandse Zaken voor gemeenten hoe de regeldruk laag te houden2. Regeldruk ontstaat bijvoorbeeld door vereisten in vergunningen of de AVG. Welke «meer ingewikkelde» en «strengere» regels nu door verenigingen op wordt geduid is mij niet bekend. De Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk (NOV) heeft initiatief genomen voor een petitie over de regeldruk voor vrijwilligers.
Deelt u de zorg dat toenemende regeldruk er eveneens toe leidt dat de vrijwilligers die verenigingen draaiende houden belast worden met extra taken waarvoor zij geen vrijwilliger zijn geworden, met een steeds grotere verantwoordelijkheid om aan alle (nieuwe) regels te voldoen?
Het aantrekkelijk houden van het doen van vrijwilligerswerk verdiend zeker aandacht. Door de vergrijzende populatie loopt het aantal vrijwilligers terug. Goed bestuur van verenigingen kan daardoor ook in het geding komen. Verenigingen krijgen te maken met regelgeving ten aanzien van veiligheid, privacy en bestuur en toezicht. Deze meeste regelgeving is belangrijk voor het tegengaan van misbruik van verenigingen en of de participanten. Door voorgaande kabinetten is onderzocht welke regelgeving als belemmerend wordt ervaren en wat daaraan wordt gedaan. Hiervoor verwijs ik u onder andere naar het rapport «Goed geregeld. Een verantwoorde vermindering van regeldruk 2012–2017»3.
Vreest u dat het hierdoor minder aantrekkelijk wordt om vrijwilliger te zijn of te worden, wat funest is voor het verenigingsleven in ons land?
Naast de wet- en regelgeving heeft het kabinet diverse maatregelen genomen die het eenvoudiger maken om vrijwilligers te vinden en te binden, zoals de nieuwe regeling WW en vrijwilligerswerk, de regeling Gratis VOG voor vrijwilligers en de ophoging van de maximaal onbelaste vrijwilligersvergoeding. Het jaar 2021 was het nationaal jaar vrijwillige inzet met als titel «mensen maken Nederland». Met ondersteuning van het vorige kabinet is toen ook al veel ingezet om meer vrijwilligers te werven.
Bent u bereid een overzicht te maken van de voornaamste nationale en Europese wet- en regelgeving waar verenigingen sinds vijf jaar mee te maken hebben en de komende tijd mee te maken zullen krijgen, zoals het UBO-register, de Wet Toezicht Beheer Rechtspersonen of btw-verplichting?
De voornaamste recentelijke wijzingen hebben te maken met het inschrijven in het UBO-register, de btw-verplichting voor denksporten, de AVG, de Wet Bestuur en Toezicht Rechtspersonen (WBTR).
Op 27 september 2020 is het UBO-register in werking getreden. Dit register is onderdeel van het Handelsregister van de Kamer van Koophandel en volgt uit de gewijzigde vierde anti-witwasrichtlijn. Juridische entiteiten, waaronder verenigingen, moeten hierin hun uiteindelijk belanghebbenden registreren. Juridische entiteiten die reeds voor 27 september 2020 bestonden hebben daarvoor een periode van 18 maanden gehad, tot 27 maart 2022.
Denksportverenigingen kunnen als gevolg van een uitspraak van het Hof van Justitie EU geen gebruik kunnen maken van de zogenoemde sportvrijstelling. Het Hof van Justitie besliste in 2017 dat «sport een activiteit is dat wordt gekenmerkt door een niet te verwaarlozen lichamelijke component». Hierdoor moest de btw-sportvrijstelling voor denksporten vervallen. Dit is per 1 januari 2022 een feit. Denksportverenigingen met een omzet die lager is van € 20.000 kunnen echter wel gebruik maken van de btw-vrijstelling voor kleine ondernemers. De Belastingdienst heeft in samenspraak met de denksportbonden de verenigingen die dat wensten doorgeleid naar deze vrijstelling. Hierdoor konden deze verenigingen vanuit de sportvrijstelling direct over naar de btw-vrijstelling voor kleine ondernemers. Dit betekent voor die verenigingen dat zij geen btw-administratie hoeven te voeren.
Het gaat in totaal om 1.559 denksportverenigingen. Daarvan zijn er uiteindelijk 19 die geen gebruik maken van de kleine ondernemers-vrijstelling. De overige verenigingen maken wel gebruik van de kleine ondernemers-vrijstelling en zijn nu ook als zodanig geregistreerd bij de Belastingdienst.
De Wet Bestuur en Toezicht Rechtspersonen (WBTR) is op 1 juli 2021 in werking getreden en voorziet in maatregelen om de kwaliteit van bestuur en toezicht bij verenigingen en stichtingen te verbeteren. De WBTR regelt dat verenigingen en stichtingen alleen hun statuten hoeven aan te passen als daarin bepaalde regels ontbreken voor situaties die grote gevolgen voor hen kunnen hebben. Bijvoorbeeld wat er moet gebeuren als een bestuurder langdurig ziek is of plots overlijdt. De wet bepaalt dat pas bij een eerstvolgende keer dat een vereniging of stichting naar de notaris gaat, wanneer en om wat voor reden dan ook, een regeling daarvoor door de notaris moet worden opgenomen in de statuten. Als een vereniging of stichting geen plannen heeft om haar statuten te wijzigen, dwingt deze wet hen daar niet toe. Op deze manier ligt er geen extra administratieve last bij verenigingen en stichtingen (zie ook Kamerstukken I, 2020–2021, 34 491, C, p. 19–20).
Bent u bereid om aan de hand van dit overzicht met vrijwilligersorganisaties en met de Kamer in gesprek te gaan over de impact van deze wet- en regelgeving op het verenigingsleven?
Het kabinet is hiertoe bereid. Het bovenstaande overzicht illustreert daarbij dat verschillende departementen verantwoordelijk zijn voor wet- en regelgeving die regeldruk veroorzaken bij vrijwilligers. Het Adviescollege Toetsing Regeldruk heeft erop gewezen dat (een coördinerende rol ten aanzien van) dit onderwerp nog niet is belegd bij één departement. Deze lacune zal na aanleiding van deze Kamervragen door de betrokken departementen worden geadresseerd.
Voorts kan ik over het contact met en de ondersteuning van vrijwilligersorganisaties in algemene zin het volgende opmerken.
Ten aanzien van het UBO-register geldt dat reeds periodiek contact is met verschillende belanghebbenden, waaronder met vertegenwoordigers van de Algemeen Nut Beogende Instellingen (ANBI’s).
Bij de voorlichting over wet- en regelgeving wordt ook thans al de samenwerking gezocht met verenigingsorganisaties. Zo is over de WBTR een factsheet voor, in het bijzonder, kleinere verenigingen en stichtingen opgesteld in samenwerking met onder meer De Nederlandse Associatie (DNA) – een vereniging die Nederlandse brancheverenigingen, federaties, beroepsverenigingen, sportbonden en ledenorganisaties verenigt.4
Zoals in mijn antwoord op vraag 3 al benoemd, is er ook een handreiking opgesteld voor gemeenten hoe invulling te geven aan de regeldrukvermindering voor vrijwilligers. De uitvoering van het vrijwilligersbeleid is gedecentraliseerd en gemeenten dienen op basis van de Wmo 2015 vrijwilligers zoveel mogelijk in staat te stellen om hun werkzaamheden uit te voeren. Er staat niet in de wet hoe dit zou moeten. Veel gemeenten geven hier invulling aan door bijvoorbeeld een lokaal vrijwilligerssteunpunt te organiseren en te financieren.
Bent u bereid om aan de hand van dit overzicht mogelijkheden te onderzoeken hoe regeldruk voor verenigingen kan worden verminderd en vrijwilligers kunnen worden ondersteund met bijvoorbeeld juridische en bestuurskundige hulp bij bestuurstaken of het doen van fondsaanvragen?
Zie het antwoord op vraag 7.
Het artikel 'Nieuwe zaak spermadonor is topje van de ijsberg, groot onderzoek nodig' |
|
Ockje Tellegen (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Kuipers |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Nieuwe zaak spermadonor is topje van de ijsberg, groot onderzoek nodig»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat na de zaken van Jan Karbaat, Jan Wildschut en Jos Beek er opnieuw een casus over een massadonor aan het licht is gekomen?
De werkwijze van de artsen van wie nu bekend is dat ze destijds hun eigen sperma hebben gebruikt, is moreel verwerpelijk en roept veel emoties op bij de betrokkenen. De betreffende ziekenhuizen nemen hun verantwoordelijkheid en zorgen voor steun aan de donorkinderen en hun ouders. Ook onderzoeken zij wat precies gebeurd is en op welke schaal.
De zaken hebben zich voorgedaan in een tijd dat er nog geen specifieke wet- en regelgeving was rondom fertiliteitsbehandelingen en dus geen toezicht van overheidswege. Er waren wel professionele richtlijnen voor artsen, maar deze waren vrij algemeen van aard en niet specifiek voor fertiliteitsbehandelingen. Anonieme donatie was in die tijd de norm.
Begin jaren negentig werd de eerste professionele richtlijn omtrent de werkwijze bij fertiliteitsbehandelingen vastgesteld. In juni 2004 is de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting inwerking getreden. Vanaf dat moment is het gebruik van anonieme donoren niet meer mogelijk, omdat de klinieken de gegevens van de donor moeten registreren bij de Stichting donorgegevens kunstmatige bevruchting (Sdkb).
De huidige werkwijze bij fertiliteitsbehandelingen is wezenlijk anders dan destijds. Op dit moment wordt geen sperma gebruikt zonder tussenkomst van een laboratorium. Door de vele dubbele controles die hiermee gepaard gaan, de verdeling van bevoegdheden tussen gynaecologen en laboratoriummedewerkers, de wettelijke regelingen en het externe toezicht, is het vrijwel niet meer mogelijk dat een arts of laboratoriummedewerker heden ten dage eigen sperma gebruikt bij fertiliteitsbehandelingen.
Hoe beoordeelt u de stelling van Stichting Donorkind dat deze zaken slechts het topje van de ijsberg zijn?
Die stelling kan ik niet beoordelen, want het is niet na te gaan hoe vaak dit in het verleden is gebeurd. Veel dossiers zijn vernietigd en bovendien heeft de onafhankelijk onderzoekscommissie, die onderzoek heeft gedaan naar het handelen van gynaecoloog Wildschut bij fertiliteitsbehandelingen, geconstateerd dat uit de medische dossiers niet kan worden geconcludeerd dat de arts gebruik heeft gemaakt van zijn eigen sperma bij de behandelingen.2 In de betreffende dossiers staat dat de behandeling is verricht conform wat was afgesproken: inseminatie met anoniem donorzaadcellen (KID) of inseminatie met zaadcellen van de echtgenoot (KIE). Maar in de gevallen die nu bekend zijn heeft DNA onderzoek, via de Fiom KID-DNA databank of via commerciële internationale DNA databanken, echter uitgewezen dat de kinderen niet geboren zijn na een KID- of KIE-behandeling, maar gematcht konden worden met de behandelend arts.
Kunt u uiteenzetten welke waarborgen zijn ingebouwd in het wetsvoorstel Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting (Wdkb) om te voorkomen dat donoren op grote schaal kinderen kunnen verwekken? Anonieme donatie is sinds 2004 niet meer mogelijk; bent u van mening dat met dit huidige wettelijk kader het risico op massadonatie voldoende is afgedekt of zijn excessen ook nu nog mogelijk? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting (Wdkb) dat in juni 2021 bij uw Kamer is ingediend3 wordt een voorstel gedaan om wettelijk te borgen dat de geslachtscellen van een donor bij de behandeling van maximaal 12 vrouwen kan worden gebruikt. De Stichting donorgegevens kunstmatige bevruchting (Sdkb) zal het maximumaantal per donor centraal monitoren. Toezicht op het maximumaantal per donor is evenwel niet mogelijk indien wensouders gebruik maken van donoren buiten de Nederlandse klinieken om.
Zolang het wetsvoorstel nog niet van kracht is, geldt de huidige situatie. De kliniek maakt een aantal afspraken met de donor. Een daarvan is dat de donor verklaart dat hij zich maar bij één spermabank of kliniek inschrijft en dat hij zich onthoudt van donorschap langs andere kanalen zoals aanbiedingen via internet. Dit kan niet worden gecontroleerd en het is een kwestie van vertrouwen dat de donor deze afspraak nakomt. Op basis van de privacy wetgeving is het op dit moment niet mogelijk dat spermabanken en klinieken de gegevens van de donoren onderling uitwisselen. Ook heeft de Sdkb geen wettelijke mogelijkheid om de gegevens van donoren aan elkaar te koppelen.
Er bestaat geen internationaal register waarin spermadonoren worden geregistreerd. De beroepsgroep hanteert als richtlijn dat de geslachtscellen van een (buitenlandse) donor in Nederland weliswaar door klinieken bij maximaal 12 gezinnen worden gebruikt, maar daarnaast kan hij mogelijk ook zijn sperma in andere landen beschikbaar stellen.
Ik kan niet voorkomen dat via een buitenlandse (commerciële) spermabank de zaadcellen van een spermadonor in meerdere landen worden gebruikt. Hetzelfde geldt voor spermadonoren die zich veelvuldig via internet aanbieden in zowel Nederland als het buitenland. Wensouders dienen zich de consequenties van het gebruik van een spermadonor via een buitenlandse spermabank of via internet te realiseren. Een van de consequenties is de mogelijkheid van een groot aantal halfbroers en -zussen oftewel een groot verwantschapsnetwerk.
Hoeveel wensouders in Nederland richten zich tot privé en online donoren? Wat gaat u doen om te voorkomen dat ook mensen uit deze groep slachtoffer worden van massadonatie?
Er is geen zicht op het aantal wensouders dat zich richt tot privé en online donoren. Ik heb geen middelen tot mijn beschikking om ervoor te zorgen dat donoren zich bij spermadonatie buiten de klinieken om conformeren aan de in Nederland geldende richtlijnen. Het is niet wenselijk een niet handhaafbare registratieplicht in te voeren voor handelingen in de privésfeer. Bovendien heeft registratie weinig zin als de donor vervolgens zijn diensten anoniem aanbiedt op bijvoorbeeld internet of in het buitenland en er wensouders zijn die van die diensten gebruik blijven maken. Registratie van donoren is geborgd wanneer spermadonatie via een Nederlandse kliniek plaatsvindt en na inwerkingtreding van het bij uw Kamer aanhangige wetsvoorstel zal het maximumaantal per donor ook centraal worden gemonitord. Zie ook mijn brief inzake donorkinderen die ik op 24 januari 2022 naar uw Kamer heb verzonden.4
Ziet u een rol voor de overheid nu er steeds meer zaken van massadonatie aan het licht komen? Zo ja, kunt u toelichten hoe u die rol voor zich ziet? Zo nee, waarom niet?
In geval het de situatie betreft dat artsen of gynaecologen hun eigen sperma hebben gebruikt bij fertiliteitsbehandelingen (in het verleden) nemen de betrokken ziekenhuizen hun verantwoordelijkheid en zorgen zij voor steun aan de donorkinderen en hun ouders. Ook onderzoeken de ziekenhuizen wat precies gebeurd is en hoe vaak. De rol van de overheid is dat donorkinderen en ouders de juiste informatie en ondersteuning kunnen vinden. Daarvoor kunnen zij terecht bij Fiom en het landelijk informatiepunt donorconceptie (LIDC). Beide organisaties worden gefinancierd door VWS.
Ik ben van mening dat het van groot belang is dat wensouders zich de consequenties realiseren van hun keuze om via internet of social media een spermadonor te vinden of daarvoor uit te wijken naar het buitenland. Op die manier is geen zicht op het aantal kinderen dat verwekt is met de zaadcellen van een donor en is niet uit te sluiten dat een donorkind later geconfronteerd wordt met een groot aantal halfbroers en -zussen, wat voor sommigen heel belastend kan zijn. Ook kan sprake zijn van een anonieme donor waardoor afstammingsinformatie ontbreekt. Het verstrekken van afstammingsinformatie maakt onderdeel uit van de verantwoordelijkheid van ouders voor het geestelijk welzijn en de ontwikkeling van de persoonlijkheid van het kind. Dit is conform de kabinetsreactie op de aanbevelingen van de Staatscommissie Herijking ouderschap (12 juli 2019).5 Ik adviseer wensouders daarom een spermadonor te vinden via een Nederlandse kliniek of om de spermadonatie van een eigen donor via een Nederlandse kliniek te laten plaatsvinden om excessen zoveel mogelijk te voorkomen. Dit kan mogelijk betekenen dat het langer duurt voor een kinderwens in vervulling kan gaan. Ik realiseer me dat dit zwaar kan zijn voor de wensouders die dit treft, maar dit is wel in het belang van hun toekomstige kind. Zie ook mijn brief inzake donorkinderen die ik op 24 januari 2022 naar uw Kamer heb verzonden.6
Bent u het ermee eens dat de overheid zich moet inspannen om de positie van donorkinderen maximaal te beschermen en om de schade te beperken van de kinderen die in het verleden niet zijn beschermd door vigerende wet- en regelgeving? Kunt u dit toelichten?
Op grond van artikel 7 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) moeten kinderen in de gelegenheid gesteld worden om hun afstammingsinformatie te achterhalen. De Nederlandse wetgeving waarborgt dit recht voor donorkinderen via de in 2004 in werking getreden Wdkb. Wanneer een fertiliteitsbehandeling is uitgevoerd met gebruik van gedoneerde ei- of zaadcellen zijn klinieken verplicht om de gegevens van de betrokken donor en de behandelde vrouw te registreren bij de Sdkb. Hierdoor is het gebruik van ei- en zaadcellen van anonieme donoren door klinieken in Nederland niet meer mogelijk. Als het donorkind de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt kan het zijn of haar afstamming achterhalen door het opvragen van de persoonsidentificerende gegevens van de donor bij de Sdkb. Daarbij geldt het recht van het donorkind op kennisneming van die gegevens van de donor als uitgangspunt en bestaat uitsluitend reden om daarvan af te wijken als zwaarwegende belangen van de donor daartoe nopen. Op deze wijze geeft de overheid vorm aan haar zorgplicht ten opzichte van het donorkind.
De kinderen die voor inwerkingtreding van de Wdkb in 2004 zijn verwekt, kunnen niet (altijd) beschikken over hun afstammingsinformatie, omdat anonieme donatie toen de norm was en de anonieme donoren van voor 2004 anoniem mogen blijven als zij dit wensen. Ook komt het voor dat dossiers uit die tijd zijn vernietigd. Daarom kunnen zowel donorkinderen als donoren van voor 2004 zich kosteloos inschrijven in de Fiom KID-DNA databank. Op die manier kunnen donoren en donorkinderen die zich hebben ingeschreven met elkaar worden gematcht. Verder is het van belang dat donorkinderen de juiste informatie en ondersteuning kunnen vinden. Hiervoor kunnen zij terecht bij Fiom, expertisecentrum op onder meer het terrein van verwantschapsvragen, en bij het LIDC.
Bent u bereid onafhankelijk onderzoek te doen naar de omvang van het probleem van massadonatie? Zo ja, kunt u toelichten welke stappen u daartoe gaat zetten? Zo nee, waarom niet?
In geval van de casussen van donatie waar artsen of gynaecologen bij zijn betrokken nemen de betreffende ziekenhuizen hun verantwoordelijkheid en zorgen zij voor steun aan de ouders en donorkinderen. Ook onderzoeken zij wat precies gebeurd is en hoe vaak. Het uitvoeren van nader onderzoek acht ik niet opportuun, omdat veelal de dossiers zijn vernietigd of niet juist zijn bijgehouden zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb aangegeven.
Als het massadonoren betreft die zich via social media of internet aanbieden is onderzoek niet mogelijk omdat dit zich in de privésfeer afspeelt.
Ik zie wel een rol als Minister van VWS om zorg te dragen voor voldoende betrouwbare en toegankelijke informatie en ondersteuning aan donorkinderen, ouders en donoren. Hieronder valt onder meer de mogelijkheid voor donorkinderen en donoren van voor 2004 om zich kosteloos in te schrijven in de Fiom KID-DNA databank.
Kunt u deze vragen beantwoorden voordat de nota van wijziging van de Wdkb naar de Tweede Kamer wordt gestuurd?
Ja.
Een ontmoeting met de Taliban |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Zullen ook Nederlandse diplomaten een ontmoeting hebben met de diplomatieke Taliban-delegatie die Genève bezoekt?1
Nee.
Bent u het ermee eens dat het absoluut onwenselijk is dat Nederlandse diplomaten door een dergelijke ontmoeting het Talibanbewind de facto erkennen? Zo ja, bent u bereid om dit te verhinderen? Zo nee, welke positieve verwachtingen heeft u van een dergelijke ontmoeting?
Zoals eerder met uw Kamer is besproken, kan het om op te komen voor de Nederlandse belangen noodzakelijk zijn om gesprekken met vertegenwoordigers van het Taliban-regime te hebben. Zulke contacten betekenen echter geen erkenning van de Taliban als legitieme vertegenwoordiging van de Afghaanse bevolking. Die erkenning is niet aan de orde.
Indien een ontmoeting plaatsvindt, wilt u dan de Kamer een verslag van de besprekingen en eventuele afspraken sturen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 1. Het kabinet informeert de Kamer met enige regelmaat over de Nederlandse inzet in Afghanistan en de stand van zaken van diverse dossiers daaromtrent.
Het toezicht op uitgaven uit het Europees herstelfonds |
|
Eelco Heinen (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Groene renovatie in Italië lekt subsidie»?1
Ja.
Klopt het dat Italië 14 miljard euro vanuit het Europees herstelfonds in een programma steekt dat door de Italiaanse fiscale politie als zeer fraudegevoelig wordt gezien? Wat vindt u daarvan?
Een van de maatregelen die Italië in haar herstelplan heeft opgenomen is de zogenaamde «superbonus». Deze maatregel, in de vorm van een belastingkorting, moet de investeringskosten voor het renoveren van woningen verlagen. De maatregel is erop gericht om de energie-efficiëntie van gebouwen te verbeteren, en geeft daarmee invulling aan de eis om tenminste 37% van de RRF-middelen uit te geven aan klimaatmaatregelen. Indien deze maatregel in de praktijk fraudegevoelig blijkt te zijn is dit onwenselijk, en in strijd met de intentie om fraude bij het gebruik van middelen uit de herstel en veerkrachtfaciliteit (Recovery and Resilience Facility, RRF) zoveel mogelijk te voorkomen. In de verordening die de werking van de RRF vastlegt zijn daartoe diverse waarborgen ingebouwd. Lidstaten moeten in hun herstelplannen uitleggen welke maatregelen zij treffen om corruptie, fraude en belangenverstrengeling te voorkomen, op te sporen en te corrigeren. De Commissie heeft beoordeeld of de getroffen maatregelen voldoende zekerheid bieden. De primaire verantwoordelijkheid voor de audit- en controlesystemen en een correcte implementatie van de RRF ligt bij de lidstaat. Als er een vermoeden van fraude is, moet in eerste instantie de lidstaat daar actie op ondernemen. Daarnaast kan de Commissie haar eigen controlestrategie uitvoeren. De Europese fraudebestrijder OLAF, de Europese Rekenkamer, het Europees Openbaar Ministerie en de Commissie kunnen toegang krijgen tot relevante gegevens en zo nodig het gebruik van middelen onderzoeken. Wanneer de Commissie ernstige onregelmatigheden, dubbele financiering of een schending van de verplichtingen van de lidstaat vaststelt en de lidstaat niet tijdig passende maatregelen heeft genomen om dergelijke onregelmatigheden te corrigeren kan de Commissie een evenredig bedrag terugvorderen.
Hoe is bij de beoordeling van het herstelplan van Italië (en andere landen) getoetst op fraude en misbruikrisico’s?
Op grond van de RRF-verordening hebben lidstaten in hun herstelplannen moeten uitleggen welke maatregelen zij treffen om corruptie, fraude en belangenverstrengeling te voorkomen, op te sporen en te corrigeren. De Commissie heeft beoordeeld of de getroffen maatregelen voldoende zekerheid bieden. De Commissie heeft beoordeeld dat dit voor het Italiaanse herstelplan het geval is, waarna het plan op 13 juli door de Raad van de Europese Unie is goedgekeurd.
Bij hoeveel ingediende plannen zijn mechanismen opgenomen om fraude en misbruik tegen te gaan?
Alle ingediende herstelplannen moeten op grond van de RRF-verordening uitleg bieden welke maatregelen lidstaten treffen om corruptie, fraude en belangenverstrengeling te voorkomen, op te sporen en te corrigeren.
Bij hoeveel plannen zijn door de Europese Commissie in de beoordeling van de nationale herstelplannen risico’s ten aanzien van fraude en misbruik geconstateerd?
Bij de beoordeling van plannen heeft de Commissie getoetst of de getroffen maatregelen om corruptie, fraude en belangenverstrengeling te voorkomen, op te sporen en te corrigeren adequaat waren, of ontoereikend. Alleen indien maatregelen adequaat waren, konden plannen worden goedgekeurd. De Commissie kan bij het opstellen van de herstelplannen risico’s ten aanzien van fraude en misbruik hebben geconstateerd. In dat geval heeft de Commissie aangedrongen op aanpassing van een herstelplan, nog voordat het formeel werd ingediend.
In hoeveel gevallen heeft de constatering van fraude- en misbruikrisico’s tot discussie geleid in de Ecofinraad?
Bij geen van de herstelplannen is er discussie geweest in de Ecofinraad naar aanleiding van een constatering van fraude- en misbruikrisico’s.
In hoeveel gevallen zijn nationale herstelplannen aangepast vanwege fraude- en misbruikrisico’s?
Bij het opstellen van de nationale herstelplannen hebben lidstaten veelvuldig overlegd met de Europese Commissie, voordat ze plannen formeel ter goedkeuring indienden. Deze werkwijze moest ervoor zorgen dat herstelplannen zouden voldoen aan de vereisten uit de RRF-verordening op het moment van formeel indienen, en tekortkomingen vroegtijdig werden opgespoord. In hoeveel gevallen plannen daarbij zijn aangepast vanwege fraude- en misbruikrisico’s is niet bekend gemaakt.
Hoe is tot nog toe uitvoering gegeven aan de motie-Aukje de Vries/Slootweg om aan te dringen op stevige mijlpalen in de herstelplannen?2
Nederland heeft richting Commissie en lidstaten gepleit voor het formuleren van duidelijke en stevige mijlpalen en doelen in de RRF-plannen. Bij de beoordeling van de Commissievoorstellen voor de uitvoeringsbesluiten van de Raad waarmee plannen werden goedgekeurd en mijlpalen en doelen werden vastgelegd, heeft Nederland hier in het bijzonder op gelet.
Deelt u de mening dat het ongepast is dat de Europese Commissie inzage weigert in stukken over het Europees herstelfonds?3
Het is niet aan het kabinet om te treden in de vraag of de Europese Commissie in strijd heeft gehandeld met eigen EU-regels voor het openbaar maken van stukken. Als er twijfels bestaan of de Europese Commissie de verzoeken tot toegang correct heeft afgehandeld, kan een verzoeker zich richten tot de EU Ombudsman of het Gerecht. Daarnaast heeft ook het Europees Parlement (EP) een rol. Het EP controleert de Europese Commissie en EP-leden kunnen de Europese Commissie hierover vragen stellen. Het kabinet acht het van groot belang dat ook in EU-verband de transparantie van bestuur onder meer d.m.v. toegang tot documenten verder wordt vergroot. Nederland geeft al meerdere jaren aan dat het tijd is om de Verordening EG1049/2001 («de Eurowob»), die o.a. gaat over inzage in documenten, te moderniseren en in lijn te brengen met het Verdrag van Lissabon. Dit moet er onder meer voor zorgen dat het bereik van de Eurowob wordt uitgebreid. Het kabinet zal het belang van deze herziening bij de EU-instellingen blijven benadrukken.
Gaat u er in de komende Ecofinraad en bij de Europese Commissie op aandringen dat dergelijke stukken gewoon openbaar gemaakt moeten worden?
Het kabinet zal bij gelegenheid het belang van meer transparantie benadrukken.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Eurogroep/Ecofinraad op 24 februari a.s.?
Ja.
Het opheffen van servicebalies op treinstations |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
|
|
|
Hoe beoordeelt u het feit dat servicebalies van de NS, zoals bijvoorbeeld in Hengelo afgelopen 19 december, worden opgeheven?
Zoals mijn voorgangers ook in de antwoorden op Kamervragen van lid Alkaya (SP)1 en de leden Ziengs en Heerema (beiden VVD)2 hebben aangegeven, betreft de sluiting van servicebalies een operationele verantwoordelijkheid van NS.
Met inachtneming van de afspraken die ik heb vastgelegd in de vervoersconcessie voor het hoofdrailnet over zaken als toegankelijkheid en sociale veiligheid, is het aan NS om haar dienstverlening en personele inzet op een zo goede en efficiënt mogelijke manier aan te laten sluiten op de behoefte van de reiziger. NS heeft mij ervan verzekerd dat de sluiting van servicebalies niet ten koste gaat van de naleving van de afspraken uit de concessie. Net als mijn voorgangers houd ik hierover de vinger aan de pols.
Kunt u een beeld geven van het aantal servicebalies in Nederland dat afgelopen jaren opgeven is en komende jaren nog opgeheven gaat worden?
NS geeft aan sinds 2015 op een viertal stations aanpassingen te hebben doorgevoerd in hun service-aanbod waarbij de vaste servicebalie is opgeheven. In de plaats daarvan zijn op die stations Samen Service en Self Serviceformules gekomen. Met het op 5 januari jongstleden gecommuniceerde besluit van NS3 brengt NS het aantal stations met vaste servicebalies terug van 36 naar 17. NS laat weten op dit moment geen verdere concrete plannen te hebben, en dat zij de behoefte ten aanzien van service en dienstverlening van de reiziger in de toekomst zal blijven monitoren.
Ziet u ook dat mensen die minder zelfredzaam of digitaal vaardig zijn (zo’n 4 miljoen mensen in Nederland) hechten aan persoonlijke hulp op het station?
Een voor eenieder toegankelijk openbaar vervoer is van groot belang. Ik hecht er dan ook waarde aan dat alle hulpbehoevende reizigers op die momenten en plekken worden geholpen waar zij dat nodig hebben. Steeds vaker is dat online, maar soms blijft menselijke hulp gewenst, bijvoorbeeld wanneer reizigers minder digitaal vaardig zijn. Dat kan op de stations waar NS servicemedewerkers of een OV Service en Tickets winkel aanwezig blijft. Op alle overige stations, of buiten de openingstijden van de servicebalies en Service en Tickets winkels, biedt NS op andere manieren persoonlijke ondersteuning aan deze en andere reizigers, zoals 24 uur per dag en 7 dagen in de week via de servicezuil, telefonische hulp bij kaartverkoopautomaten en via de NS Klantenservice.
Ook minder mobiele reizigers, en reizigers met een beperking, moeten probleemloos kunnen reizen met de trein. Reizigers die daar behoefte aan hebben kunnen vandaag al 24 uur per dag en 7 dagen in de week op 193 stations in Nederland waar NS stopt NS reisassistentie aanvragen. Dit jaar introduceert NS reisassistentie op nog eens 27 stations waarna conform de huidige planning in december 2023 de laatste 25 stations waar NS stopt reisassistentie krijgen. De servicebalies zijn niet primair bedoeld voor het borgen van de toegankelijkheid van stations. Ook op de stations waar de vaste servicebalie wordt opgeheven blijft NS reisassistentie aanbieden.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat iedereen in Nederland zorgeloos de trein kan nemen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe rijmt u het opheffen van servicebalies met de concessievoorwaarden van NS, waarin staat dat aan reizigers toegankelijke, specifieke en persoonlijke reisinformatie moet worden geboden?
In de concessie worden eisen gesteld aan het bieden van reisinformatie door NS. Deze eisen hebben betrekking op het verbeteren van reisinformatie voor de deur-tot-deur reis, het geven van informatie die het voor de reiziger mogelijk maakt om zelfstandig een afweging te kunnen maken over de treinreis en het geven van informatie van andere treinvervoerders via informatieborden en omroepinstallaties. Ook moet de reisinformatie toegankelijk en begrijpelijk zijn voor mensen met een functiebeperking. Dit betekent onder meer dat de informatie geschikt is voor reizigers met een visuele of auditieve beperking en dat de informatie voldoende duidelijk en eenvoudig is voor reizigers met een verstandelijke beperking. NS moet aan deze bepalingen voldoen ongeacht of het station bemenst of onbemenst is.
NS verschaft via verschillende kanalen reisinformatie aan de reiziger, onder andere via de NS-app en uiteraard ook via de (dynamische) reisinformatieschermen op de stations en in de treinen.
Gaat u zich hard maken om de servicebalie een stevige plek te geven in het programma van eisen van de nieuwe concessie voor het hoofdrailnet?
Op dit moment beraad ik mij op het Programma van Eisen voor de nieuwe vervoerconcessie op het hoofdrailnet. Ik wil niet vooruitlopen op eventuele eisen die ik hierin vastleg ten aanzien van de dienstverlening op stations. Uiteraard kunt u ervan uitgaan dat ik ook in de nieuwe hoofdrailnetconcessie zal sturen op een voor eenieder toegankelijk openbaar vervoer.
De uitzonderingen die worden gemaakt op voorzorgsmaatregelen tegen de verspreiding van het vogelgriepvirus terwijl een pandemie mogelijk nabij is |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Kuipers |
|
|
|
|
Is het bij u bekend dat de huidige situatie rondom het vogelgriepvirus zo ernstig is dat er volgens Wageningen Universiteit rekening mee wordt gehouden dat een nieuwe pandemie nabij is?1
Het is mij bekend dat de huidige situatie rondom het vogelgriepvirus zowel in de media als door experts alarmerend wordt genoemd. Bij vogelgriepvirussen kunnen zich, net als bij andere virussen, mutaties voordoen. Er zijn meerdere mutaties nodig voordat het vogelgriepvirus van mens op mens overdraagbaar zou kunnen worden. Het is niet te voorspellen of een dergelijk virus, als het zou ontstaan, bepaalde karakteristieken zou hebben, die snelle verspreiding en (ernstige) ziekte bij mensen mogelijk maken en daarmee een dreiging voor een nieuwe pandemie zou kunnen zijn.
Bent u op dit moment betrokken bij de maatregelen die al dan niet worden genomen om zicht te houden op het vogelgriepvirus, om de verspreiding van het virus in te dammen en om nieuwe uitbraken en gevaarlijke mutaties te voorkomen? Zo ja, hoe?
Ja. Maatregelen ter bestrijding van het virus worden door het Ministerie van LNV opgelegd. Hierover wordt het Ministerie van VWS goed geïnformeerd. Daar waar het ook de volksgezondheid betreft, overleggen LNV en VWS over dode vogels en zoogdieren en de te nemen maatregelen. Daarnaast wordt de informatie over het virus, dat door het veterinair referentielaboratorium WBVR wordt onderzocht, gedeeld met het RIVM ten behoeve van het beoordelen van de genetische karakteristieken op grond waarvan het RIVM de zoönotische eigenschappen en daarmee het zoönotisch risico kan beoordelen.
Is het bij u bekend dat er recent een vogelgriepuitbraak is geweest bij een eendenbedrijf in de Gelderse Vallei, ofwel in het hart van de Nederlandse pluimveehouderij met het bizarre aantal van 237 andere pluimveebedrijven in een straal van tien kilometer rondom het besmette bedrijf?2
Er was een bedrijf in Ede, dat dicht tegen de pluimveedichte regio rondom Barneveld ligt. Omdat er ook in de regio Ede veel pluimveebedrijven liggen, heeft LNV extra vervoersbeperkingen opgelegd in een groter gebied rondom de uitbraak.
Is het bij u bekend dat wetenschappers na de vogelgriepuitbraken in 2003 concludeerden dat uitbraken in een gebied als de Gelderse Vallei moeilijk, zo niet onmogelijk te beheersen zijn vanwege het grote aantal bedrijven dat daar dicht op elkaar zit?3
Dat is niet de conclusie, die ik uit het onderzoek heb getrokken. Uit analyses van Wageningen Bioveterinary Reseach is gebleken dat in sommige gebieden in Nederland de EU-maatregelen, zoals vervoersbeperkingen en het ruimen van het besmette bedrijf, waarschijnlijk niet voldoende zijn om de reproductie ratio beneden de 1 te brengen. Daarom neemt de Minister van LNV altijd aanvullend nationale maatregelen in het gebied rondom een besmetting, dus bovenop de verplichte EU-maatregelen. Op pluimveebedrijven in pluimveedichte gebieden zal de Minister van LNV extra maatregelen nemen, als dat nodig is. Dit is bijvoorbeeld gebeurd bij de besmetting in Ede, waar bedrijven in de 1 km zone aan een intensieve monitoring door de Gezondheidsdienst voor Dieren werden onderworpen om zo een eventuele besmetting nog sneller op te sporen.
Bent u door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit geïnformeerd toen hij vier dagen na de uitbraak in de Gelderse Vallei een uitzondering instelde op het regionale verbod op het vervoeren van dieren, om zo weer extra kuikens in de stallen in dat gebied te kunnen plaatsen? Vindt u dit verantwoord, als politiek eindverantwoordelijke op het moment dat een zoönose als het vogelgriepvirus op mensen overslaat?4
Ik ben door de Minister van LNV geïnformeerd over deze uitbraak, zoals gebruikelijk is. De besluitvorming gebeurde conform regulier beleid. Toen de screening van de 3 km zone rondom de uitbraak in Ede door de NVWA voltooid was, is het vervoer van eendagskuikens vanaf een boerderij in het gebied met extra vervoersbeperkingen naar een locatie buiten de 10 km zone toegestaan. Dit achtte de Minister van LNV veterinair verantwoord, omdat het transport van eendagskuikens een gesloten transport is, waardoor het risico van dit transport laag wordt geacht. Binnen de 10 km zone rondom de uitbraak in Ede mogen geen nieuwe kuikens worden aangevoerd gedurende de periode van 30 dagen, waarin de beperkende maatregel in het gebied ingesteld zijn. Hier geeft de NVWA géén ontheffing voor af.
Daarnaast heeft de Minister van LNV een extra vervoersverbod opgelegd in Regio 10, waar Ede in ligt. Dat was een extra gebied, buiten de 10 km zone. Dat verbod is 4 dagen na de instelling van de regeling aangepast, waarbij het ook mogelijk werd om eendagskuikens uit en ook in dit gebied te brengen en daarmee nieuwe aanvoer van kuikens toe te staan in regio 10.
Is het bij u bekend dat in de afgelopen vijf dagen drie vogelgriepuitbraken zijn geweest bij twee eendenbedrijven en een bedrijf met leghennen in Hierden, nabij Ermelo, ofwel het hart van de eendenhouderij in Nederland?5
Ja.
Bent u door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit geïnformeerd toen hij direct na de eerste uitbraak een uitzondering instelde op het regionale verbod op het vervoeren van dieren om zo transporten naar slachthuis Tomassen Duck-To in Ermelo mogelijk te maken? Vindt u dit verantwoord, als politiek eindverantwoordelijke op het moment dat een zoönose als het vogelgriepvirus op mensen overslaat?6
Ja, ik ben hierover ook geïnformeerd en van mening dat dit een goed afgewogen beslissing was: afvoer naar de slacht kan veilig plaatsvinden.
Het gebeurde met dieren van buiten de beperkingszone naar het slachthuis in de zone. Die dieren vormden geen groter risico door dit vervoer dan als ze naar een ander slachthuis buiten de beperkingszone waren vervoerd.
Welke voorwaarden worden gesteld aan het vervoer van eenden door het gebied waar een vervoersverbod geldt? Door wie en op welke wijze wordt gecontroleerd of aan deze voorwaarden worden voldaan?
In de beperkingszone is vervoer van levende vogels en dus ook eenden verboden. In de beperkingszone kan de NVWA in een aantal gevallen ontheffing verlenen voor het vervoer van vogels. De NVWA geeft voor vogels uit de zone uitsluitend ontheffing voor de slacht, als dit is om welzijnsproblemen te voorkomen. Doorvoer van vogels is toegestaan, als het transport via hoofdwegen of hoofdspoorwegen verloopt, zonder de stoppen en daarbij een route kiest, waarbij locaties met vogels vermeden worden.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en voorafgaand aan het commissiedebat Zoönosen en dierziekten beantwoorden?
Bij deze ontvangt u mijn antwoorden.
Het bericht 'Shell moet reclame over 'miljoenen schone kilometers' direct aanpassen' |
|
Lammert van Raan (PvdD), Joris Thijssen (PvdA), Suzanne Kröger (GL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Shell moet reclame over «miljoenen schone kilometers» direct aanpassen», waarin staat dat de Reclame Code Commissie heeft bepaald dat Shell een reclame over schone kilometers per direct moet aanpassen?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat Shell feitelijk onjuiste informatie in haar reclame-uitingen verwerkt?
De energietransitie en het realiseren van de klimaatdoelen zijn gebaat bij transparante en betrouwbare informatie van zowel de overheid als van het bedrijfsleven. Daarom ben ik blij dat een toezichthouder als de Reclame Code Commissie het informatiegehalte van reclames tegen het licht houdt. In de uitspraak waarnaar de vragenstellers verwijzen geeft de Commissie aan dat het belangrijk is dat Shell bepaalde claims in de juiste context plaatst. Informatie over duurzame producten of diensten moet compleet zijn, dus ook een relevante context zou vermeld moeten worden.
Hoe oordeelt u over het feit dat Shell de suggestie wekt dat dat Shell goed op weg is met de energietransitie, terwijl Shell in feite achterloopt?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de analyse dat fossiele reclame de vraag naar fossiele brandstof op peil houdt of zelfs opstuwt, zowel direct als indirect, door een schadelijk product en een schadelijke industrie als normaal en onmisbaar te presenteren? Zo nee, waarom niet?
Onze samenleving is op dit moment nog voor een belangrijk deel ingericht op fossiele brandstoffen: in onze industrie, voor ons vervoer en in de verwarming van onze gebouwen. Het staat partijen daarbij vrij om reclame te maken, mits deze geen onjuiste informatie bevat.
Dit kabinet scherpt de Klimaatwet aan zodat Nederland in 2050 klimaatneutraal is en de emissies in 2030 met ten minste 55% zijn gereduceerd. Het beleid uit het Coalitieakkoord is hier ook op gericht. Hierdoor zal de komende jaren het fossiele brandstofgebruik in Nederland verder afnemen.
Erkent u dat het effect van deze advertenties verder reikt dan de consument en invloed heeft op de maatschappij en keuzes van politici, beleidsmakers en aandeelhouders die ze advertenties ook zien en ook speciaal getarget worden, bijvoorbeeld met advertenties in bepaalde kranten.
Mogelijk zal Shell ook bredere doelstellingen nastreven met dit soort advertenties dan alleen het stimuleren van de verkoop van hun waterstofproduct. Reclame-uitingen moeten echter wel juist zijn. Het is daarom belangrijk dat de Reclame Code Commissie hierop toetst.
Deelt u de mening dat dergelijke «green washing» schadelijk is voor de energietransitie als geheel, omdat de suggestie wordt gewekt dat de energietransitie al bijna voltooid is terwijl dat nog niet het geval is? Deelt u de analyse dat hierdoor het draagvlak om meer te doen voor de energietransitie in gevaar komt, omdat men het idee kan krijgen dat de energietransitie al bijna voltooid is?
Ik ben het eens met de vragenstellers dat het belangrijk is om op basis van feitelijke informatie met elkaar het gesprek aan te gaan over de klimaattransitie. De opgave waar we voor staan is enorm, en het lukt ons alleen als we ook oog houden voor draagvlak. Betrouwbare en feitelijk juiste informatie is daarvoor de basis. De overheid heeft hierin ook een belangrijke rol. Diverse internationale en nationale organisaties brengen hiertoe de voortgang van de transitie in kaart.
Bent u bekend met het onderzoek2 van professor Brulle, die heeft onderzocht dat de fossiele industrie vooral inzet op grote marketingcampagnes rond belangrijke politieke beslismomenten en negatieve pers? Deelt u de opvatting dat dit onwenselijk is en de energietransitie kan vertragen?
Ja, ik ben bekend met dit onderzoek. Ik constateer echter dat dit onderzoek zich richt op de periode 1986–2015 en op de situatie in de VS. Het publieke debat en de rol daarin van de traditionele olie- en gasbedrijven is sinds de historische COP 21 in Parijs in 2015 wezenlijk veranderd.
Hoe oordeelt u over de effectiviteit van de Reclame Code Commissie op dit gebied, wiens oordeel altijd achteraf plaatsvindt waardoor de misleiding soms al jaren haar werk al heeft kunnen doen, die geen sancties kan uitdelen en bovendien afhankelijk is van een individu of instantie die de moeite neemt een klacht in te dienen en dat daardoor veel misleidende reclame vrijuit gaat?
Als bewindspersoon voor Klimaat en Energie ben ik verantwoordelijk voor het opstellen, implementeren en monitoren van het Nederlandse klimaatbeleid. Ik heb in deze hoedanigheid geen oordeel over het optreden of het functioneren van de Reclame Code Commissie.
Deelt u de mening dat het reclameverbod in de tabakswet effectief is? Zo nee, waarom niet?
Voor tabaks- en aanverwante producten geldt in de Tabaks- en rookwarenwet een strikt en veelomvattend reclameverbod. Alle marketing, reclame, promotie en sponsoring voor tabaks- en aanverwante producten is verboden. Het reclameverbod wordt steeds beter nageleefd en openlijke tabaksreclame is inmiddels vrijwel geheel uitgebannen. Dit betekent echter niet dat dit vanzelf gaat. Constante aandacht van de handhaver is nodig om er voor te zorgen dat het reclameverbod wordt nageleefd en daarmee effectief is.
Welke stappen bent u bereid te nemen tegen dergelijke onjuiste reclame-uitingen die de energietransitie in de weg lopen?
Met de Klimaatwet, het Klimaatakkoord en de plannen uit het Coalitieakkoord heeft het kabinet een robuust instrumentarium in handen om de afgesproken klimaatdoelen binnen bereik te brengen. Dit instrumentarium richt zich nadrukkelijk op álle actoren, zowel burgers, bedrijven als overheden. Dit betekent dat ook fossiele bedrijven gebonden zijn aan het klimaatbeleid. Het invoeren van een verbod op fossiele reclame acht ik daarom niet nodig om de klimaatdoelen te halen en de transitie op tempo te houden.
Kunt u in kaart brengen welke stappen mogelijk zijn, inclusief een verbod op fossiele reclames en dergelijke misleidende uitingen?
Zie antwoord vraag 10.
De afname van de zwemvaardigheid onder kinderen |
|
Michiel van Nispen , Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «aandeel kinderen met zwemdiploma of volledig zwem-ABC neemt af»?1
Vanzelfsprekend baart dat bericht mij zorgen.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat het aandeel kinderen zonder zwemdiploma aan het toenemen is (van 6 naar 9 procent) en het aantal kinderen dat voldoet aan de Nationale Norm Zwemveiligheid afneemt (van 36 naar 32 procent)?
Zie antwoord op vraag 1.
Hoe kijkt u met de kennis van nu naar het besluit om ook de zwembaden te sluiten tijdens lockdowns en avondlockdowns?
Voorafgaand aan de afkondiging van de maatregelen was bekend dat sluiting van zwembaden zou leiden tot minder zwemles en dat daarmee minder diploma’s zouden worden behaald.
Daarom is op 8 maart 2021 het belang van zwemles zwaarder gewogen dan de beperking van het aantal besmettingen. Zwembaden werden vanaf dit moment bij uitzondering geopend voor het aanbieden van zwemles aan kinderen. Vanuit epidemiologische redenen is eerder besloten deze uitzondering niet te maken. Later is om dezelfde reden ook tijdens de avondlockdown niet gekozen voor een uitzondering om zwembaden te openen voor zwemles.
Hoe gaat u deze trend keren? Met welke plannen of maatregelen gaat u er aan bijdragen dat meer kinderen zwemdiploma’s halen in plaats van minder, zoals nu de trend is?
De huidige terugloop van diplomabezit is volgens de Nationale Raad Zwemveiligheid (NRZ) vooral een gevolg van beperkte mogelijkheid om les te volgen. De branche is hard aan het werk de huidige achterstanden van diplomazwemmen weg te werken. Ik sluit me aan bij de NRZ die stelt dat er geen sprake is van een nieuwe tendens waarbij kinderen en/of hun ouders geen diploma meer willen halen, getuige ook de huidige wachtlijsten voor zwemles.
Daarnaast ondersteun ik de NRZ via het Nationaal Plan Zwemveiligheid waar (de kwaliteit van) zwemles een prominente plaats heeft. Daarin werken we samen om zwemlesaanbieders te faciliteren en te ondersteunen waar mogelijk. Onder andere over de voortgang op dit punt informeer ik u in een aparte brief in het voorjaar van 2022.
Op welke wijze kunt u een impuls geven om de zwemvaardigheid onder kinderen, die de afgelopen tijd onder andere vanwege de sluiting van zwembaden geen zwemlessen hebben gehad, de komende maanden toch nog te laten toenemen?
De achterstanden van diplomabezit en wachtlijsten voor zwemles komen mede voort uit de tijdelijke sluiting van zwembaden door de coronamaatregelen. Vóór de periode met beperkende coronamaatregelen bestonden evenwel al wachtlijsten voor zwemles.
De oorzaken hiervoor zijn onder meer beperkt badwater en een tekort aan zwemdocenten. Deze beperkingen laten zich niet oplossen met impulsen op de termijn die u mij verzoekt. De impuls komt vooral van de branche zelf, die hard werkt om de achterstanden weg te werken.
Tegelijk ben ik met diezelfde branche in gesprek over diverse initiatieven om zwemvaardigheid en zwemveiligheid waar mogelijk te verbeteren in ons land. Ook de ontwikkelingen op deze punten komen aan de orde in de brief die u later dit voorjaar van mij ontvangt.
Bent u bereid concrete afspraken te maken met de Nationale Raad voor Zwemveiligheid om te zorgen dat zoveel mogelijk kinderen voor komende zomer leren zwemmen?
Zowel de NRZ als ik blijven alert op eventuele oplossingsrichtingen die kunnen bijdragen aan het wegwerken van de achterstanden voor de zomer. Ik blijf daarover in gesprek met de NRZ en daarover maken we indien nodig gezamenlijk afspraken.
Het bericht dat Janssen tijdelijk gestopt is met productie coronavaccins in Leiden |
|
Alexander Hammelburg (D66) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Kuipers |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht van Reuters over de tijdelijke stop van de coronavaccinproductie van de fabrikant Johnson & Johnson in Leiden, om zich zo te richten op de productie van een ander, winstgevend niet-corona gerelateerd vaccin?1
Ja.
Bent u eens dat het noodzakelijk is om een wereldwijde hoge vaccinatiegraad te behalen om een einde aan corona als wereldwijde noodsituatie te maken en nieuwe mutaties te voorkomen?
Ja, vaccinatie tegen COVID-19 is en blijft belangrijk om zo goed mogelijk beschermd te zijn tegen ernstige ziekte of overlijden als gevolg van een besmetting met het coronavirus. Ook draagt een hoge vaccinatiegraad wereldwijd bij aan het voorkomen dat nieuwe virusvarianten zich verspreiden. Nederland blijft zich hiervoor onverminderd inzetten.
Deelt u zorgen over het feit dat in januari 2022 slechts 8,9% van de bevolking van lage- en middeninkomenslanden een eerste vaccinatie heeft gehad?
Ja, ik deel de zorgen over de lage vaccinatiegraad van 9,1% in lage inkomenslanden. Voor de middeninkomenslanden is de vaccinatiegraad 45,9% (per 4 maart 2022)2. Een hoge vaccinatiegraad is van belang om de coronapandemie wereldwijd te bestrijden. Het is daarom zaak om ervoor te zorgen dat de vaccinatiegraad in ieder geval in lage inkomenslanden snel omhoog gaat.
Hoe oordeelt u over deze tijdelijk stop, rekeninghoudende met het feit dat het Janssenvaccin het meest gewilde vaccin is in lage- en middeninkomenslanden omdat dit vaccin het gemakkelijkst te bewaren is?
Voor het verhogen van de vaccinatiegraad is op dit moment de beschikbaarheid van COVID-19-vaccins niet meer het grootste probleem. De mate waarin landen gereed zijn om de vaccins effectief in te zetten waarbij het onder meer gaat om opslag, transport, getraind en beschermd medisch personeel zijn steeds bepalender. De absorptiecapaciteit van ontwikkelingslanden om vaccins effectief te kunnen zetten is nu het grootste knelpunt voor een effectieve vaccinatiecampagne. Nederland investeert daarom niet alleen in vaccins, maar vooral ook in country readiness, het gereed maken van landen om vaccins na ontvangst effectief te kunnen prikken. Deze investeringen zijn belangrijk voor een effectieve vaccinatiecampagne, om de reguliere gezondheidszorg in stand te houden en om beter voorbereid te zijn op toekomstige pandemieën.
In hoeverre heeft de tijdelijke productiestop invloed op de contractuele verplichtingen inzake leveringen van vaccins aan COVAX en de Afrikaanse Unie, en dus op het behalen van een wereldwijde hoge vaccinatiegraad?
Johnson & Johnson heeft in een reactie op het genoemde persbericht laten weten hun contractuele verplichtingen aan COVAX en de Afrikaanse Unie na te zullen komen. De tijdelijke productiestop heeft daarom geen consequenties voor deze leveringen.
In hoeverre vinden er dialogen plaats tussen Johnson & Johnson en de ministeries over de bovengenoemde onderwerpen? Wat is inzet bij deze gesprekken en wat is de uitkomst van deze gesprekken?
Inmiddels is de productie in Leiden hervat. Gesprekken met Johnson & Johnson over dergelijk onderwerpen zijn op dit moment mijns inziens niet nodig, ook omdat de leveringen aan COVAX en de Afrikaanse Unie door gaan. Mocht er in de toekomst aanleiding zijn om hierover verder in gesprek te gaan met vaccinproducenten, dan zullen we dat doen, zo nodig in Europees verband.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Prins Constantijn: 'We hadden de ster van Europa kunnen zijn'. |
|
Folkert Idsinga (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Pim van Strien (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Prins Constantijn: «We hadden de ster van Europa kunnen zijn»»?1
Ja.
Bent u het eens met de strekking van het artikel dat Nederland kansen heeft laten liggen, en de ster van Europa had kunnen zijn op het gebied van het startup-klimaat? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel deze mening niet. We staan mede dankzij de inspanningen van het kabinet nu op de derde plaats binnen Europa volgens het Global Startup Ecosystem Report 2021 van StartupGenome als het gaat om startup ecosystemen en op de dertiende plaats wereldwijd. We versterken het ecosysteem voor startups en scale-ups door het verbeteren van de toegang tot talent, kapitaal, kennis, (internationale) netwerken, markten en de overheid (Kamerstuk 32 637, nr. 374). Binnen deze aanpak fungeert Techleap.nl – met Constantijn van Oranje als special envoy – als externe aanjager en als kenniscentrum door EZK ingesteld en betaald. Ik ben het eens met de envoy dat we alert moeten zijn op nieuwe kansen en ons moeten blijven inzetten voor het oplossen van knelpunten in ons startup klimaat. Zoals de tekorten aan technisch of digitaal opgeleide mensen, de beschikbaarheid van vroege fase kapitaal en benutting van kennis door nieuwe én bestaande bedrijven. Een sterk ecosysteem voor startups en scale-ups vraagt blijvend aandacht. We zijn en blijven daarover in gesprek met Techleap.nl en partijen in het veld.
Hoe apprecieert u de analyse in het artikel dat het innovatiebeleid van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en ook het Nationaal Groeifonds het belang van startups en durfkapitaal onderschat?
Met het bedrijfsleven- en innovatiebeleid zetten we erop in dat bedrijven kunnen floreren en hun bijdrage kunnen leveren aan economische en maatschappelijke uitdagingen. Daarbinnen is er uitgebreid aandacht voor de vernieuwingskracht van startups en scale-ups, en bevorderen wij de start en doorgroei van deze bedrijven. Met het innovatie-instrumentarium worden projecten gericht op de totstandkoming van innovaties gefinancierd. Dit instrumentarium is toegankelijk voor alle bedrijven, maar jonge innovatieve bedrijven worden bij sommige regelingen, zoals via de tarieven in de WBSO, extra gestimuleerd. Daarnaast wordt met het financieringsinstrumentarium de (door)groei van jonge innovatieve bedrijven gestimuleerd door de toegang tot en beschikbaarheid van durfkapitaal te stimuleren. Dit neemt niet weg dat er nog steeds knelpunten zijn in het Nederlandse startup ecosysteem. Zo zijn er financieringsknelpunten voor startups en scale-ups m.n. bij de toegang tot kapitaal in de vroege- en in de latere fases bij kennis- en kapitaalintensieve bedrijven. Daarnaast is bijvoorbeeld ook valorisatie van publieke kennis een knelpunt in het Nederlandse startup ecosysteem.
Het Nationaal Groeifonds heeft als doel het versterken van het duurzaam verdienvermogen. Dat betekent dat er juist ook geïnvesteerd moet worden in nieuwe en baanbrekende innovaties en ecosystemen, waarbij startups en scale-ups een belangrijke rol kunnen spelen. De mate en vorm is maatwerk. De strategie ecosystemen2 geeft handvatten voor schrijvers van voorstellen voor het Nationaal Groeifonds. Zo is bijvoorbeeld in het gehonoreerde voorstel van kwantum Delta NL uit de eerste investeringsronde sprake van een startupfaciliteit, om kapitaal te verschaffen binnen dit ecosysteem. Daarnaast faciliteer ik gesprekken tussen de deelnemende consortia van gehonoreerde voorstellen uit de eerste ronde en de Nederlandse Vereniging van Participatiemaatschappijen (NVP) om kansen – nu en in de toekomst – te onderzoeken. Dit wil ik ook doen bij de gehonoreerde voorstellen in de tweede ronde. Tevens is er tussen het Nationaal Groeifonds en Invest-NL goed contact om mogelijkheden en behoeftes bij voorstellen te onderzoeken. In de voorstellen voor de tweede ronde is ook weer aandacht voor valorisatie en het betrekken en stimuleren van mkb, met startups en scale-ups in het bijzonder. De voorstellen worden nu beoordeeld door de adviescommissie Nationaal Groeifonds. De adviescommissie van het Nationaal Groeifonds (waarvan Constantijn van Oranje op persoonlijke titel lid is) is zodanig samengesteld dat er voldoende en diverse expertise beschikbaar is om een objectief en kwalitatief hoogwaardig advies te kunnen geven over een divers palet aan voorstellen. Ook betrekt zij verscheidene externe experts om een zo breed en objectief mogelijke invalshoek bij de beoordeling mogelijk te maken.
Wat is volgens u het belang van start-ups en durfkapitaal en hoe vertaalt dit belang zich in innovatiebeleid en/of fiscale maatregelen en/of toekomstige plannen?
Succesvolle startups en scale-ups dragen sterk bij aan de innovatiekracht van Nederland, jagen de productiviteitsgroei aan en creëren veel werkgelegenheid. Startups en scale-ups zijn daarmee van belang voor onze concurrentiepositie en voor het toekomstig verdienvermogen van Nederland. Een goede toegang tot durfkapitaal is daarbij van groot belang. De laatste jaren heeft de overheid hier sterk op ingezet. Zo is de afgelopen kabinetsperiode Invest-NL opgericht en bestaat er inmiddels een landsdekkend stelsel van Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen (ROM’s), die zijn opgericht om de (regionale) economische structuur te versterken. Daarnaast zijn er via de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO) verschillende subsidie-instrumenten om innovatieve starters van durfkapitaal te voorzien. Voortdurend wordt gekeken of deze instrumenten aanpassing behoeven om in te kunnen spelen op de laatste marktontwikkelingen. Een voorbeeld is de recente aanpassing van de Seed Capital regeling waarbij er meer aandacht is voor vroege fase investeringen en er een specifieke tender is gehouden voor deeptech startups.
Kunt u uitgebreid aangeven wat u op dit moment doet ten aanzien van een gunstig startup-klimaat, zowel op het fiscale als niet-fiscale gebied? Hoe relateert deze inzet zich tot inspanningen van andere Europese landen die eveneens de ambitie hebben een sterk startup en scale-up ecosysteem te creëren? Hoe aantrekkelijk is het Nederlandse vestigingsklimaat voor deze snelle groeiers in een Europees perspectief?
Hoewel Nederland een sterke positie binnen Europa heeft als ecosysteem voor startups en scale-ups, laat het rapport van Sifted «The future’s orange?» zien waar Nederland op in moet zetten om deze positie te behouden of versterken. Op dit moment werk ik o.a. aan verbetering van venture capital investeringen (in de vroege fase en grote tickets die m.n. relevant zijn voor snelle groeiers), maatregelen gericht op betere benutting van kennis (valorisatie), het ontwikkelen en aantrekken van talent en meer aandacht voor diversiteit en inclusiviteit.
Het beleid van EZK is erop gericht dat de toegang tot financiering voor het bedrijfsleven in Nederland minstens gelijkwaardig moet zijn aan andere regio’s in de wereld zoals de VS en China, zodat dat dat geen reden kan zijn voor ondernemingen om naar het buitenland te vertrekken of te kiezen voor een buitenlandse overname. Dit is van belang met het oog op het op peil houden van onze innovatiekracht en technologische soevereiniteit en het vinden van oplossingen voor maatschappelijke vraagstukken op het gebied van bijvoorbeeld klimaat en circulaire economie.
Binnen Europa werkt Nederland samen met andere lidstaten aan de versterking van het ecosysteem voor startups en scale-ups. Het huidige Franse voorzitterschap heeft het initiatief genomen voor het opstellen van een verklaring over een Scale-up Europe Initiative. Doel van de verklaring is om het pan-Europees financieringsecosysteem te versterken zodat de groeifase van innovatieve technologiebedrijven en de technologische soevereiniteit wordt bevorderd. Plan is om een publiek-privaat initiatief van € 10 miljard op te zetten dat de totstandkoming van 10–20 pan-Europese private late stage venture capital fondsen voor het mkb mogelijk maakt. Ik steun dit initiatief omdat er, zoals Techleap.nl ook aangeeft, noodzaak is voor een meer Europese aanpak voor scale-ups bij grote financieringsronden in Nederland/Europa. In vergelijking met andere regio’s in de wereld hebben Nederland en andere EU-lidstaten bij deze specifieke investeringsfase een zwak financieel ecosysteem.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is ten aanzien van het wetsvoorstel Wet aanpassing fiscale regeling aandelenoptierechten, zoals die in het Belastingplan 2022 was opgenomen? Wanneer wordt dit wetsvoorstel in, al dan niet gewijzigde vorm, opnieuw aangeboden aan de Kamer?
Naar aanleiding van twijfels van Kamerleden is de behandeling van het in
september jl. ingediende wetsvoorstel op verzoek van de Staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst aangehouden. De twijfels van deze Kamerleden zien hoofdzakelijk op de uitvoeringslasten en de generieke toepassing van de aandelenoptieregeling. Op dit moment wordt bekeken of en hoe het genoemde wetsvoorstel op die punten kan worden verbeterd. Na weging van de voor- en nadelen van verschillende opties wordt de Kamer zo snel mogelijk door het kabinet geïnformeerd. De verwachting is dat dit binnen enkele weken zal zijn.
Wat zijn de eventuele wijzigingen ten aanzien van het bovengenoemde oorspronkelijke wetsvoorstel?
Zoals gezegd wordt op dit moment gekeken naar verschillende opties. Er is op dit moment nog geen definitief oordeel.
Wat zijn de eventuele belemmeringen voor een snelle invoering van de voorgestelde aandelenoptieregelingen? Per wanneer verwacht u dat eventuele belemmeringen weggenomen zullen zijn, zodat de maatrelen van kracht kunnen worden?
De beoogde inwerkingtreding hangt af van de eventuele aanpassing van het aangehouden wetsvoorstel en zal op zijn vroegst liggen op 1 januari 2023.
Welke overige maatregelen overweegt de regering om investeringen in nieuwe bedrijven, startups en scale-ups fiscaal aantrekkelijker te maken?
Op dit moment overweegt het kabinet geen extra maatregelen gericht op het fiscaal aantrekkelijker maken van investeringen in startups en scale-ups.
Wat is de visie van de regering ten aanzien van de in het artikel genoemde «vliegwiel van kapitaal» dat steeds weer nieuwe bedrijven creëert?
Succesvolle ondernemers die weer herinvesteren in nieuwe tech-startups: daar ben ik voor. Deze investeerders brengen naast kapitaal namelijk ook kennis en kunde in het ecosysteem, zogeheten «smart capital», wat in de vroege levensfase van een startup erg waardevol is. Met de Seed Capital regeling en de Seed Business Angel regeling wordt dit vliegwieleffect gestimuleerd. Via deze regelingen kunnen investeerders een lening aanvragen om hun investeringsrisico in de vroege fase te verlagen. Beide regelingen zijn recent verbeterd n.a.v. aanbevelingen uit het onderzoek van KplusV over versterking van de Nederlandse durfkapitaalmarkt.
Onderzoek laat echter zien dat het aantal deals onder de € 1 miljoen sinds 2019 licht terugloopt. Techleap.nl heeft naar aanleiding daarvan het initiatief genomen om te onderzoeken hoe andere landen het aanbod van risicokapitaal door Business Angels stimuleren. De resultaten zijn met EZK gedeeld en momenteel wordt bekeken hoe de bevindingen uit dit onderzoek betrokken kunnen worden bij ons beleid voor durfkapitaal in de vroege fase.
Kunt u de vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘The Rights Forum legt absurde eis op tafel’. |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «The Rights Forum legt absurde eis op tafel»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat het onacceptabel is dat Nederlandse organisaties en hun medewerkers die zich richten op de bestrijding van antisemitisme onderdeel zijn van een verzoek met het oog op de aan Israël toegeschreven «stelselmatige onderdrukking, discriminatie, onteigening en uitsluiting van Palestijnen»? Onderkent u dat deze handelwijze kan kwalificeren als antisemitisme volgens de internationaal aanvaarde werkdefinitie van antisemitisme?2
Het kabinet hecht eraan te benadrukken dat er in de Nederlandse samenleving nooit enige ruimte mag zijn voor verwerpelijke zaken zoals antisemitisme. De vrijheid van meningsuiting en academische vrijheid beschouwt het kabinet als essentiële onderdelen van de democratische rechtsstaat; daarom is het belangrijk dat universiteiten en academici hun ideeën en inzichten ongehinderd kunnen uitwisselen. In algemene zin begrijpt het kabinet de zorgen die Israëlische en Joodse organisaties alsook academici en de Nederlandse universiteiten hebben bij een dergelijk informatieverzoek.
Uiteraard heeft de stichting The Rights Forum het recht om bij een bestuursorgaan een verzoek om informatie op grond van de Wet open overheid (Woo) in te dienen. Transparantie bij de uitvoering van publieke taken wordt ook gezien als een essentieel onderdeel van de democratische rechtsstaat. Het is aan het instellingsbestuur van de universiteit dit verzoek langs de lijnen van de wet verder te behandelen. Hiervoor verwijs ik u naar de reeds afgegeven verklaring van 21 februari jl. vanuit de vereniging Universiteiten van Nederland. De werkdefinitie van de International Holocaust Remembrance Alliance (IHRA) en bijbehorende indicatoren kunnen helpen om alert te zijn op feiten en omstandigheden die een indicatie kunnen vormen van antisemitisme.
Kunt u zich voorstellen dat medewerkers van de instellingen en de organisaties die in het verzoek genoemd worden zich onveilig voelen door de aard en inhoud van dergelijke Wob-verzoeken? Welke mogelijkheden hebben instellingen om de veiligheid en privacy van medewerkers en derden te beschermen in hun reactie op Wob-verzoeken?
Ik kan mij voorstellen dat de behandeling en verspreiding van het informatieverzoek binnen de universiteiten heeft geleid tot gevoelens van onrust en onveiligheid. Een zorgvuldige beoordeling van het verzoek door de universiteiten is dan ook nodig. De Woo kent verschillende gronden om informatie niet te openbaren. Een voorbeeld hiervan is de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer (artikel 5.1, tweede lid, onderdeel e, Woo) om de privacy van betrokkenen te waarborgen. Het is aan het betreffende bestuursorgaan om te beoordelen of in deze concrete casus sprake is van deze en/of andere uitzonderingsgronden.
Welke verantwoordelijkheid ziet u zelf om instellingen te ondersteunen in het zoveel mogelijk tegengaan van antisemitisme en onveiligheid als gevolg van Wob-verzoeken? Ben u bereid hierover in gesprek te gaan met de koepelorganisaties van de instellingen?
Er is contact tussen het Ministerie van OCW en de Universiteiten van Nederland over het informatieverzoek. De universiteiten zijn bekend met de gronden die de Woo kent om informatie niet openbaar te maken.
Kunt u aangeven welke mogelijkheden een instelling heeft om informatie te weigeren voor zover daarmee uitwerking gegeven zou worden aan laakbare of zelfs strafbare gedragingen, zoals antisemitisme? Bent u bereid de instellingen hiervan op de hoogte te stellen?
Een Woo-verzoeker hoeft geen belang te stellen voor het verzoek om informatie en de Woo stelt ook geen grenzen aan de onderwerpen waarover informatie mag worden gevraagd, anders dan dat het moet gaan om publieke informatie neergelegd in documenten. Wel moet de informatie, zoals ook aangegeven bij de beantwoording op de vragen 3 en 4, beoordeeld worden aan de hand van de verschillende uitzonderingsgronden die in de Woo zijn opgenomen ter bescherming van andere belangen. De universiteiten zijn hiervan op de hoogte.
Vindt u het ook wenselijk om instellingen zoveel mogelijk te beschermen tegen de administratieve lasten van Wob-verzoeken die niet primair te maken hebben met de taak van de instelling, in dit geval informatie die valt buiten de banden met Israëlische universiteiten, instituties en bedrijven? In hoeverre biedt artikel 3, vierde lid, van de Wet openbaarheid van bestuur grond om algemene verzoeken van lobbyorganisaties die buiten de taak van de instelling vallen nader af te bakenen en in hoeverre is in zulke situaties sprake van een bestuurlijke aangelegenheid in de zin van de Wob?
Het behandelen van een verzoek om informatie op basis van de Woo valt binnen de reguliere, publieke taak van een universiteit. Op basis van een ontvangen verzoek verzamelt een universiteit de bij haar berustende informatie voor zover die betrekking heeft op publieke informatie neergelegd in documenten. Het gaat dan om documenten over het beleid van de universiteit als bestuursorgaan en de voorbereiding en uitvoering daarvan. Documenten die louter met een wetenschappelijk oogmerk tot stand zijn gekomen en geen betrekking hebben op de bestuursvoering van de universiteit, vallen hier niet onder3. Artikel 4.1, vijfde lid, van de Woo bepaalt echter wel dat wanneer een Woo-verzoek te algemeen is geformuleerd, dat de verzoeker dan kan worden gevraagd het verzoek nader te specificeren. Of een dergelijke situatie zich voordoet is ter beoordeling van het bestuursorgaan dat het Woo-verzoek ontvangt.
De zorginfrastructuur in Flevoland |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kuipers |
|
|
|
|
Herinnert u zich het bericht «Minister heeft geld over voor ziekenhuiszorg Lelystad» uit 2018?1
Er zijn in die tijd vele berichten verschenen over de zorg in Lelystad. In de Kamerbrief van 30 november 20182 schreef de toenmalige Minister voor Medische Zorg en Sport dat een toekomstverkenner de opdracht krijgt om een toekomstvisie op de zorg in de regio Lelystad te presenteren. Deze toekomstvisie is op 12 juli 2019 aan uw Kamer verzonden3.
Deelt u de zorgen over de kwetsbare zorginfrastructuur in Flevoland als gevolg van het faillissement van het MC Zuiderzee ziekenhuis in Lelystad? Zo nee, waarom niet?
In de Kamerbrief van 15 oktober 2021 over de stand van zaken van moties en toezeggingen begroting 20214 is uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken over de zorg in Flevoland. Op basis van de overleggen van de Zorgtafel Flevoland en de voortgangsoverleggen kan worden geconstateerd dat op vrijwel alle punten van de agenda van de zorg in Flevoland acties zijn uitgezet en grotendeels zijn afgerond. Dat is een mooi resultaat. Het betreft concrete acties op de thema's acute zorg, geboortezorg en zorg en ondersteuning voor kwetsbare groepen. In de brief van 15 oktober 2021 heeft mijn voorganger ook het vertrouwen uitgesproken dat de partijen in Flevoland met de Agenda Zorgtafel 2.0 de goede stappen zullen zetten.
Hoe beoordeelt u de zorgtafel Flevoland, waarbij partijen gezamenlijk afspraken maken over het herstel en de inrichting van de zorginfrastructuur?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u het belang van het betrekken van de regio voor het garanderen van een goede zorginfrastructuur juist nu het kabinet zich heeft voorgenomen om de zorg verder te centraliseren? Zo ja, hoe wilt u dit breder gaan doen?
De kracht van de Zorgtafel in Flevoland is dat partijen gezamenlijk zijn opgetrokken om de zorg voor de toekomst in Flevoland verder vorm te geven. De komende periode zet het kabinet in op de doorontwikkeling van regiobeelden en -plannen. Regiobeelden geven inzicht in de opgaven en plannen om gezamenlijk aan die opgaven te werken en verbinden tegelijkertijd de landelijke, regionale en lokale niveaus. Regiobeelden moeten kunnen leiden tot een herschikking van het zorglandschap waarbij een integraal aanbod en passende zorg over domeinen heen de norm is. Om te zorgen dat de regiobeelden en plannen daadwerkelijk tot stand komen, integraal en van voldoende kwaliteit zijn, zorg ik met de NZa voor aanvullende minimumeisen over de inhoud en opzet van de regiobeelden. Het gaat niet alleen om de regiobeelden zelf, maar ook om de governance van de Juiste Zorg op de Juiste Plek in de regio. Samenwerken in de regio moet minder vrijblijvend worden. Ook ga ik samen met de NZa, Zin en het RIVM, de regio’s beter ondersteunen in de domein overstijgende samenwerkingsverbanden.
Staat u achter de toezegging van uw voorganger, Minister Bruins (toenmalig Minister voor Medische Zorg), om indien nodig financieel bij te springen om de ziekenhuiszorg in Lelystad overeind te houden? Zo nee, waarom niet?2
Ja, in die zin dat VWS intensief betrokken is geweest bij Flevoland en de Agenda voor de Zorg. In de fase na het faillissement van de IJsselmeerziekenhuizen in Flevoland heeft voormalig Minister Bruins een toekomstverkenner aangesteld en dit advies is omarmd waarna de acties van de agenda uitgevoerd werden. Deze acties zijn in lijn met het continuïteitsbeleid (Doorontwikkeling beleid rond zorgaanbieders in financiële problemen) waarover u bent geïnformeerd op 11 oktober 20196. De ziekenhuiszorg in regio Flevoland is na het faillissement voldoende geborgd door de overname van het St. Jansdal ziekenhuis. Hierdoor kunnen patiënten voor het overgrote deel van hun ziekenhuisbezoeken ook weer terecht in Lelystad.
Bent u bereid om in lijn met de toezegging van uw voorganger, en naar aanleiding van de conclusie van de zorgtafel dat het niet lukt om de anderhalvelijnszorg in Flevoland vorm te geven binnen de huidige kaders en financieringsmogelijkheden, ondersteuning te bieden aan de regio waar nodig? Zo ja, hoe gaat u deze ondersteuning vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Via de Zorgtafel is VWS steeds betrokken geweest en heeft ook op dit punt meegedacht. Daarnaast is ook aangegeven dat VWS een faciliterende rol kan spelen als dat nodig is om de gesprekken tussen partijen op gang te helpen. Waar het gaat om de financiering van de zorg zoals voor de anderhalvelijnszorg is het aan partijen zelf om financiële afspraken te maken over deze voorziening, zoals gebruikelijk in het stelstel van de Zorgverzekeringswet (Zvw).
Bent u bekend met het Wob-verzoek dat The Rights Forum heeft gericht aan Nederlandse universiteiten?
Ja.
Wat vindt u van het feit dat via een Wob-verzoek aan (semi)overheidsinstellingen gevraagd wordt om alle contacten te openbaren die ook maar enigszins te maken hebben met de Joodse gemeenschap of Israël?
Daar waar ik er normaal gesproken naar streef om alle vragen separaat te beantwoorden, beantwoord ik deze vragen nu gebundeld. Dit is omdat deze terechte vragen zeer in elkaars verlengde liggen.
Het kabinet hecht eraan te benadrukken dat er in de Nederlandse samenleving nooit enige ruimte mag zijn voor verwerpelijke zaken zoals antisemitisme. De vrijheid van meningsuiting en academische vrijheid beschouwt het kabinet als essentiële onderdelen van de democratische rechtsstaat, daarom is het belangrijk dat universiteiten en academici hun ideeën en inzichten ongehinderd kunnen uitwisselen. In algemene zin begrijpt het kabinet de zorgen die Israëlische en Joodse organisaties alsook academici en de Nederlandse universiteiten hebben bij een dergelijk informatieverzoek.
De stichting The Rights Forum heeft net als ieder ander het recht om bij een bestuursorgaan een verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (sinds 1 mei Wet open overheid – Woo) in te dienen. Transparantie bij de uitvoering van publieke taken wordt ook gezien als een essentieel onderdeel van de democratische rechtsstaat. Het is aan het instellingsbestuur van de universiteit dit verzoek langs de lijnen van de wet verder te behandelen. De veertien universiteiten die – in tegenstelling tot de bijzondere universiteiten – als openbaar bestuursorgaan op grond van de wet openbaarheid van bestuur verplicht zijn om het verzoek in behandeling te nemen, hebben aangegeven op delen van het verzoek niet in te zullen gaan.
Wat vindt u van het feit dat middels dit Wob-verzoek zelfs verzocht wordt om alle contacten met de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding, International Holocaust Remembrance Alliance en Simon Wiesenthal Center te openbaren?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat dit Wob-verzoek feitelijk neerkomt op het bekendmaken of (semi)overheidstellingen contacten hebben met Joden en organisaties van en voor Joden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid zich te laten informeren door vertegenwoordigers van de Joodse gemeenschap over de mate waarin dit Wob-verzoek als antisemitisch en intimiderend is ervaren?
Ik heb zelf reeds vele reacties uit Joodse gemeenschap over deze zaak ontvangen. De Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding staat doorlopend in contact met (vertegenwoordigers van) de Joodse gemeenschap. Mij is daarom bekend dat het betreffende verzoek door velen in de gemeenschap als zodanig wordt ervaren.
Vindt u dit soort Wob-verzoeken met dit intimiderende karakter en deze antisemitische connotatie toelaatbaar?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid – eventueel samen met uw collega, de Minister van OCW – Nederlandse universiteiten te laten weten dat zij de vragen van dit Wob-verzoek niet hoeven en moeten beantwoorden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid The Rights Forum te laten weten dat zij zich moeten onthouden van het stellen van dit soort irrelevante en tegelijk intimiderende vragen over contacten met Joden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met het bericht: «Staatssecretaris Defensie: kazerne Assen dicht, militairen verhuizen naar Havelte»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er nog geen formeel besluit is genomen over het sluiten van de Johan WillemFrisokazerne?
Ja.
Op basis van welke argumenten bent u voornemens de Johan Willem Frisokazerne te sluiten?
Zoals ik in mijn begeleidende brief aangeef is Defensie gestart met een interne verkenning naar een gezonde, toekomstbestendige en duurzame vastgoedportefeuille, langs de lijnen van concentreren, verduurzamen en vernieuwen. Bij deze verkenning neemt Defensie al haar vastgoed in Nederland onder de loep en kijkt daarbij naar verschillende factoren. Het is dus te kort door de bocht om te stellen dat ik voornemens ben de Johan Willem Frisokazerne te sluiten, maar deze kazerne maakt wel onderdeel uit van deze verkenning. Voor Drenthe kan het concentreren van ons vastgoed betekenen dat Defensie haar aanwezigheid concentreert in Havelte. Het is mijn streven om bij de uiteindelijke keuzes die worden gemaakt de werkgelegenheid in de regio zo veel als mogelijk te behouden. Dit geldt voor alle regio’s waar ons plan uiteindelijk gevolgen zal hebben.
Hoeveel geld is er de afgelopen jaren geïnvesteerd in de Johan Willem Frisokazerne?
Er is in totaal 15,5 miljoen euro geïnvesteerd in de Johan Willem Frisokazerne, waarvan 4,5 miljoen euro door de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DVO) van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) en 11 miljoen euro door Defensie. Deze investeringen waren noodzakelijk om aan wettelijke verplichtingen te voldoen en het personeel een veilige werk- en leefomgeving te bieden. Ondanks deze investeringen is de kazerne nog niet voldoende toekomstbestendig en duurzaam.
Welk plan omtrent de toekomst van het Defensievastgoed ligt er ten grondslag aan het beoogde besluit om de Johan Willem Frisokazerne te sluiten? Kunt u deze delen met de Kamer? Welk ander Defensievastgoed bent u voornemens op de korte termijn af te stoten?
Zoals ik in mijn begeleidende brief heb gesteld, ben ik voornemens in april een brief te sturen waarin ik de contouren van de huidige verkenning met uw Kamer deel. Verder streef ik ernaar om uw Kamer rond de zomer wederom te informeren met een verdieping hierop. Ik kan nu nog geen inzicht geven in welk vastgoed als gevolg van onze plannen zou moeten worden afgestoten.
In hoeverre valt de beoogde sluiting van de Johan Willem Frisokazerne te rijmen met het gegeven dat Defensie de regionale impact mee moet wegen bij het afstoten van vastgoed?
Bij de uitwerking van de opgave heeft Defensie oog voor de regionale impact. Dat gebeurt enerzijds door te streven naar het behoud van regionale werkgelegenheid. Anderzijds bieden vrijkomende locaties kansen voor maatschappelijke vraagstukken als woningbouw en verduurzaming. Dit vraagt om een zorgvuldig proces en nauwe afstemming met medeoverheden, op Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk niveau. Ik ben me ervan bewust dat toekomstige keuzes desondanks op regionaal niveau impact kunnen hebben. Zoals gesteld bevindt Defensie zich nog in de verkenningsfase en zullen regio’s worden uitgenodigd daarover mee te denken.
Bent u het met de CDA-fractie eens dat de beoogde sluiting van de Johan Willem Frisokazerne grote impact heeft voor de regio? Is de impact voor de regio in kaart gebracht? Zo ja, kunt u deze analyse delen met de Kamer? Zo nee, kunt u deze analyse alsnog maken en delen met de Kamer?
Als kabinet kijken wij naar de regionale impact van de keuzes die worden gemaakt. Ik heb in mijn begeleidende brief aangegeven hoe ik het proces op hoofdlijnen voor de komende maanden voor mij zie, in de Kamerbrief die ik u in april zal sturen ga ik hier verder op in.
In hoeverre is in kaart gebracht wat de totale effecten zijn van de beoogde sluiting van de Johan Willem Frisokazerne, de afbouw van de NAM en het sluiten van delen van ziekenhuizen in de regio op de werkgelegenheid in en leefbaarheid van Assen en omstreken? Zo ja, kunt u deze informatie met de Kamer delen?
Defensie bevindt zich nog in de verkenningsfase en er is daarom nog geen analyse van de totale effecten van de diverse ontwikkelingen rond Assen. De regio’s zullen worden uitgenodigd om hierover in gesprek te gaan en mee te denken. Op grond daarvan kan ik met mijn collega’s in het kabinet op zoek gaan naar mogelijke oplossingen.
Klopt het dat het nog niet helder is of er in de toekomst onderdelen vanuit Havelte gaan verdwijnen? En hoe rijmt u dit met uw uitspraak: «Als je kijkt naar de groeimogelijkheden, het bij elkaar brengen van oefenterreinen en disciplines én waar we grootschalig kunnen vernieuwen, dan is Havelte geschikt. Daar kunnen we nog jaren vooruit en is de werkgelegenheid in de regio verzekerd»?2
Defensie bevindt zich nu nog in de verkenningsfase om de opdracht uit het coalitieakkoord uit te voeren. In de verkenning wordt onder meer onderzocht waar Defensie regionaal verder kan concentreren. Het concentreren van eenheden in Havelte is daarbij een optie, mede vanwege de ruimtelijke mogelijkheden, en ook om onze aanwezigheid in Noord-Nederland te behouden. In april wil ik uw Kamer meenemen in de eerste contouren van de interne verkenning.
Klopt het dat u bij de aankomende gesprekken met de provincie en de gemeente over de kennelijk beoogde sluiting van de kazerne ook rijksbrede perspectieven gaat schetsen voor de gemeente Assen en de provincie Drenthe?3 Zo ja, kunt u deze rijksbrede perspectieven met de Kamer delen?
Het is nog niet mogelijk om rijksbrede perspectieven met de Kamer te delen omdat we dat stadium nog niet hebben bereikt. Ik kan niet vooruitlopen op de inhoud van gesprekken die ik eerst met de regio wil voeren. Daarnaast heb ik de regio opgeroepen met ons mee te denken over wat CVV kan betekenen voor de regio en mee te denken over mogelijkheden.
Deelt u de mening dat er rijksbrede coördinatie plaats moet vinden met betrekking tot de gecombineerde impact van besluiten van verschillende ministeries inbepaalde regio’s? Zo ja, hoe bent u van plan hier in samenwerking met uw collega’s invulling aan te geven?
Defensie zet in op rijksbrede coördinatie waar dat van toepassing is. Voor sommige regio’s zal de concentratie van vastgoed positief zijn en de mate van samenhang met andere opgaven kan per regio verschillen. Daar waar de concentratie gepaard gaat met moeilijke keuzes, vraagt dit om een zorgvuldig proces en nauwe afstemming met medeoverheden. Dat betekent dat we als kabinet in gesprek gaan met de regionale partners over de opgaven die er liggen en samen kijken hoe we regionale belangen kunnen meenemen in de besluitvorming. Dit om als rijksoverheid aanspreekbaar te zijn op eventuele regionale effecten en mogelijke toekomstige kansen op huidige defensie-locaties. We zitten nu in de verkenningsfase om de opdracht van het coalitieakkoord uit te voeren en nodigen de regio’s uit daarover met ons mee te denken.
De garantieregeling voor evenementen. |
|
Romke de Jong (D66) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u van mening dat een beperking, die wordt opgelegd door de overheid, moet betekenen dat de overheid compensatie aanbiedt voor het opleggen van die beperking? Zo ja, hoe kijkt u naar de 80% compensatie die wordt geboden als een evenement niet door kan gaan vanwege beperkingen die zijn opgelegd door de overheid? Zo nee, wat kunnen ondernemers doen om schade te voorkomen?
Omdat de overheid de afgelopen jaren veel contactbeperkende maatregelen heeft moeten treffen bij de bestrijding van het coronavirus, zijn verschillende steunmaatregelen getroffen. Naast een pakket met generieke maatregelen (met daarin de NOW en de TVL) zijn voor de evenementensector aanvullend ook aanvullende regelingen getroffen, met de Garantieregeling evenementen (TRSEC-19) en de Aanvullende tegemoetkoming evenementen (ATE). Het kabinet heeft in december besloten om deze regelingen ook in 2022 door te trekken, tot en met het derde kwartaal van dit jaar.
Met het oog op de overgang naar een situatie waarin corona endemisch is, worden de contactbeperkende maatregelen nu snel afgebouwd. In dat kader heeft het kabinet besloten om een eigen risico in te bouwen in de garantieregelingen voor de evenementen, en niet langer 100% garant te staan. In deze overgang zal de evenementenorganisator dit risico dus mee moeten wegen bij de afweging om een evenement te gaan organiseren. Organisatoren krijgen daarmee ook een prikkel om evenementen «coronaproof» te organiseren en daarmee de kans te vergroten dat deze door kunnen gaan. Door het eigen risico ligt een deel van het financiële risico bij de organisator van het evenement, en draagt de overheid niet langer het volledige risico. Dit eigen risico wordt stapsgewijs geïntroduceerd. In het eerste kwartaal van 2022 wordt 90% compensatie geboden. Daarna wordt de compensatie naar 80% verlaagd in het tweede en derde kwartaal van 2022.
Bent u bereid om te onderzoeken of een evenement, dat binnen zes weken moet worden geannuleerd als gevolg van beperkingen die zijn opgelegd door de overheid, voor 100% kan worden gecompenseerd, ook na 31 december 2021?
Het kabinet realiseert zich dat organisatoren de meeste kosten in de laatste weken voor aanvang van het evenement maken. Daarom zet het kabinet zich in om 6 tot 3 weken voor de startdatum van een evenement duidelijkheid te kunnen geven over een eventueel evenementenverbod. De praktijk wijst uit dat dit in het verleden niet altijd is gelukt. In de nieuwe garantieregeling voor 2022 (de opvolger van TRSEC-19 en ATE) voorziet het kabinet dat organisatoren tijdens een periode waarin een evenementenverbod van kracht is, en wiens evenement ná de periode van het evenementenverbod is gepland, dit evenement mogen annuleren vanaf drie weken voor de geplande datum van het evenement. Daarmee wordt voorkomen dat organisatoren tot kort voor hun evenement in onzekerheid zijn over het wel of niet van toepassing zijn van een verbod, en kosten moeten blijven maken in voorbereiding op een evenement dat mogelijk niet door mag gaan. Op vrijdag 4 maart 2022 heb ik uw Kamer geïnformeerd over deze regeling voor 2022 (https://www.tweedekamer.nl/downloads/document?id=8bd94e1c-f6b6-49e0-9be9-51cbb89d0e1c&title=Tijdelijke%20subsidieregeling%20evenementengarantie%202022.docx2022Z04110).
In antwoord op vraag 1 heb ik toegelicht waarom het kabinet een eigen risico heeft ingebouwd in de garantieregeling voor 2022.
Kunt u ermee instemmen dat als een organisator voor 80% compensatie krijgt, deze organisator afspraken kan maken met artiesten en leveranciers dat in het geval van annulering als gevolg van beperkingen die zijn opgelegd door de overheid, de artiesten en leveranciers slechts een gedeeltelijke vergoeding ontvangen? Zo ja, hoe helpt u organisatoren met het maken van dit soort afspraken? Zo nee, hoe rijmt u dit met de taak van de organisator om de kosten zoveel als mogelijk te beperken?
Zowel de garantieregeling (TRSEC-19) als de ATE zijn erop gericht de organisator te compenseren voor specifiek gemaakte kosten bij de organisatie van het betreffende evenement De regelingen zijn erop gericht de organisator van een evenement in staat te stellen zijn toeleveranciers te betalen. De regelingen zijn expliciet bedoeld om de hele keten te kunnen compenseren. Organisatoren en toeleveranciers hebben over annulering privaatrechtelijke afspreken gemaakt in hun contract. Als er een betalingsverplichting opgenomen is met bepaalde termijnen dan is de organisator verplicht om de leverancier dit bedrag te betalen. Daar is de subsidie ook (mede) voor bedoeld. Als deze verplichting niet wordt nagekomen door de subsidieontvanger dan kan de betreffende schuldeiser deze verplichting afdwingen bij de rechter. Deze werkwijze is bekend bij de sector.
Bent u bekend met de economische gevolgen van een beperking in het aantal bezoekers, waardoor het voor veel organisatoren niet rendabel is om een evenement te organiseren? Hoe worden organisatoren gecompenseerd voor het eventueel organiseren van een verliesdragend evenement als gevolg van beperkingen in het aantal bezoekers die zijn opgelegd door de overheid?
Om de verspreiding van het virus tegen te gaan zijn er maatregelen genomen die voor zwaar ingrijpen op het dagelijks leven en op de economie. Om de economische gevolgen van deze beperkingen zo veel mogelijk op te vangen is er een steunpakket opgezet, om hiermee ondernemers zo goed mogelijk door de crisis heen te helpen. Dit pakket omvat generieke regelingen, zoals de TVL en NOW, maar ook sectorspecifieke regelingen, zoals de ATE en TRSEC. Nu we de endemische fase ingaan zet het kabinet zich in om sluitingen en beperkingen in aantallen in de toekomst te voorkomen.
Het kabinet heeft de afgelopen jaren zeer intensief contact onderhouden met de evenementensector en is mede daardoor bekend dat door beperkingen in de bezoekersaantallen in veel gevallen een evenement niet langer winstgevend georganiseerd kan worden. Mede om deze reden heeft het kabinet voor de periode van 25 september tot en met 12 november 2021 ook een suppletieregeling in het leven geroepen. Kort gezegd houdt deze regeling in dat evenementen die vanwege de coronaregels slechts 75% van hun bezoekerscapaciteit konden ontvangen de overige 25% door de overheid vergoed konden krijgen (compensatieregeling voor organisatoren van culturele evenementen Covid-19 (fondspodiumkunsten.nl).
Kunt u voor toekomstige compensatie- en garantieregelingen op voorhand duidelijke afspraken met accountants om te zorgen voor een heldere uitwerking van de afspraken, zodat problemen met de uitvoering worden voorkomen? Zijn de problemen met de uitvoering na vragen en opmerkingen van accountants over verleende steun nu opgelost? Zo nee, wat gaat u doen om deze zo snel mogelijk op te lossen? Zo ja, hoe wordt ervoor gezorgd dat alle betrokken partijen deze informatie ontvangen?
Het kabinet betreurt dat het lang duurde voordat er duidelijkheid was omtrent het controleprotocol voor de TRSEC. Dit controleprotocol is inmiddels gereed en zorgt voor duidelijke afspraken met accountants. Dit controleprotocol dient dan ook als voorbeeld voor de nieuwe garantieregeling voor de evenementen.
Kunt u uiteenzetten wat uw beweegredenen zijn om het als «serieuze optie» te zien de JWF-kazerne in Assen te sluiten?1
Zoals ik in mijn begeleidende brief aangeef is Defensie gestart met een interne verkenning naar een gezonde, toekomstbestendige en duurzame vastgoedportefeuille, langs de lijnen van concentreren, verduurzamen en vernieuwen. Bij deze verkenning neemt Defensie al haar vastgoed in Nederland onder de loep en kijkt daarbij naar verschillende factoren. Voor Drenthe kan het concentreren van ons vastgoed betekenen dat Defensie haar aanwezigheid concentreert in Havelte. Het is mijn streven om de werkgelegenheid in de regio zo veel als mogelijk te behouden. Dit geldt voor alle regio’s waar concentratie mogelijk aan de orde komt.
Bent u ermee bekend dat mogelijk duizenden arbeidsplaatsen direct of indirect verloren kunnen gaan als gevolg van de sluiting en verhuizing?
Defensie heeft op dit moment ongeveer 1.000 arbeidsplaatsen in Assen. Onderdeel van de verkenning is de optie dat Defensie in Drenthe haar vastgoed concentreert in Havelte. De verkenning gaat niet uit van een reductie in arbeidsplaatsen. Zoals hierboven uiteengezet is het mijn streven om in alle regio’s waar concentratie mogelijk zal plaatsvinden, en dus ook in Drenthe, de regionale werkgelegenheid zo veel als mogelijk te behouden.
Wat is volgens u de regionale impact van het sluiten van de JWF-kazerne in Assen?
Bij de uitwerking van het nieuwe strategische vastgoedplan heeft Defensie oog voor de regionale impact. Dat gebeurt enerzijds door te streven naar het behoud van regionale werkgelegenheid. Anderzijds bieden vrijkomende locaties kansen voor maatschappelijke vraagstukken als woningbouw en verduurzaming.
Dit vraagt om een zorgvuldig proces en nauwe afstemming met medeoverheden, op Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk niveau. Ik ben me ervan bewust dat toekomstige keuzes desondanks op regionaal niveau impact kunnen hebben. Dat betekent dat we als kabinet in gesprek gaan met de regionale partners over de opgaven die er liggen en samen kijken hoe we regionale belangen kunnen meenemen in de besluitvorming. Dit om als rijksoverheid aanspreekbaar te zijn op eventuele regionale effecten en mogelijke toekomstige kansen op huidige defensie-locaties.
Bent u van mening dat het sluiten van de JWF-kazerne in strijd is met de prioriteiten van het kabinet Rutte-IV wat betreft de zinsnede: «oog te hebben voor de regionale impact»?2
Nee. In het regeerakkoord staat dat Defensie overbodig vastgoed afstoot en benodigd vastgoed moderniseert en verduurzaamt met oog voor regionale impact. Defensie bevindt zich in de verkenningsfase die wordt uitgevoerd in lijn met deze opdracht. Om de impact voor de regio te onderzoeken heeft Defensie het initiatief genomen om in de verkennende fase te spreken met regionale bestuurders en hen uit te nodigen daarover mee te denken. Zo is er gesproken met de bestuurders in Drenthe en is hen gevraagd met ons mee te denken.
Is het volgens u nog mogelijk de verouderde gebouwen in de kazerne te verduurzamen, zodat de sluiting gestaakt kan worden? Zo nee, waarom niet?
Verduurzaming is een van de factoren die worden bekeken in de verkenning, maar niet de enige, zoals ik ook in mijn begeleidende brief beschrijf. Er spelen verschillende factoren, bijvoorbeeld met betrekking tot de operationele gereedstelling, bedrijfsvoering, werving en behoud van personeel en het financieel in balans brengen van de portefeuille. Alle factoren dienen tegen elkaar te worden afgewogen om tot een integraal, samenhangend nieuw strategisch vastgoedplan te komen.
Bent u van mening dat – in het licht van een eerdere dreiging van sluiting in 2013 – een sluiting van de JWF-kazerne de inwoners van Assen weinig vertrouwen geeft in «behoorlijk bestuur»?
De afstoting van vastgoed vraagt om een zorgvuldig proces en nauwe afstemming met medeoverheden. We verkennen nu de mogelijkheden en zullen daar vroegtijdig – nog voordat er besluiten zijn genomen – over in gesprek gaan met de regio.
Bent u ervan op de hoogte dat de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DVO) van Justitie verrast is dat de kazerne in Assen met sluiting wordt bedreigd?3
De samenwerking met DVO verloopt naar volle tevredenheid. Het is logisch dat de sluiting impact zal hebben op DVO. Defensie zal de DJI en DVO daarom meenemen bij de uitwerking van de verkenning.
Bent u ervan op de hoogte dat de DVO ruim zes miljoen euro heeft geïnvesteerd in de kazerne?
DVO heeft 4,5 miljoen euro geïnvesteerd in de JWF kazerne.
Heeft u het voorgenomen besluit met de DVO overlegd en zijn daaruit signalen ontvangen dat het zowel financieel als qua personeelsbeleid voor de DVO erg ongelegen komt? Zo ja, kunt u uiteenzetten wat er besproken is?
Defensie heeft een contractuele verplichting met DVO tot 2027. Defensie zal de DJI en DVO meenemen bij de uitwerking van de plannen.
Acht u het, gelet op een aantal tussen 2017 en 2020 plaatsgevonden verbouwingen (sportaccommodaties, kantoren en slaapvertrekken) op de JWF-kazerne, onlogisch een kazerne jarenlang te verbouwen, toekomstbestendig te maken om deze vervolgens te sluiten wegens modernisering en verduurzaming van vastgoed?
Defensie heeft de afgelopen jaren overwegend geïnvesteerd in het naleven van wettelijke verplichtingen en veiligheidsmaatregelen. Het vastgoed is hiermee nog niet toekomstbestendig en duurzaam geworden. De hoge en toenemende instandhoudingskosten zijn kenmerkend voor de gehele vastgoedportefeuille, zoals het IBO Vastgoed ook onderkent. Ingrijpender maatregelen zijn daarom noodzakelijk.
Kunt u garanderen dat er met de verhuizing naar Havelte onder de streep geen afname plaatsvindt wat betreft werkgelegenheid? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Door het vastgoed te concentreren, verduurzamen en vernieuwen wil ik het personeel een veilige werkomgeving bieden, een nog aantrekkelijkere werkgever worden en de operationele inzetbaarheid vergroten. Defensie heeft nu veel vacatures die ik graag wil vullen. Bij de uitwerking van de plannen zet ik in op behoud van regionale werkgelegenheid. Defensie werkt ook nog aan de Defensienota waarin zal worden ingegaan op andere transformatieopgaven. Het is daarom te vroeg om aan te geven wat dit allemaal onder de streep voor de regio zal betekenen.
In het geval dat u in de Kamer een meerderheid voor uw voornemen verkrijgt, wat zijn dan op hoofdlijnen de ingrediënten waarmee u Assen gaat compenseren?
Defensie bevindt zich nog in de verkenningsfase van het concentreren, verduurzamen en vernieuwen van het vastgoed en er zijn nog geen besluiten genomen.
Kunt u elke vraag afzonderlijk en binnen de gebruikelijke termijn van drie weken beantwoorden?
Ja.
Het artikel “Luxemburgers kijken naar Delfzijl voor industriële houtzagerij: investering van meer dan 1 miljoen” |
|
Dion Graus (PVV), Edgar Mulder (PVV) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Luxemburgers kijken naar Delfzijl voor industriële houtzagerij: investering van meer dan 1 miljoen»?1
Ja.
Herinnert u zich de aangenomen motie Graus (Kamerstuk 29 659, nr. 15), waarin de regering wordt verzocht erop toe te zien dat Staatsbosbeheer geen concurrentie- en marktverstorende activiteiten ontplooit?
Ja.
Klopt het bericht dat Staatsbosbeheer betrokken is bij de mogelijke totstandkoming van een nieuw, grootschalig houtverwerkingsbedrijf van Wood Trading & Technologies in Delfzijl? Zo ja, kunt u toelichten op welke wijze dat het geval is en welke contracten, afspraken, intenties et cetera daaraan ten grondslag liggen?
Staatsbosbeheer is inderdaad één van de partners bij het zoeken naar voldoende verwerkingscapaciteit in Nederland voor het duurzaam toepassen van Nederlands hout. WT&T is de Luxemburgse vestiging van een groot Belgisch houtverwerkend bedrijf genaamd IBV. Staatsbosbeheer heeft met IBV een intentieovereenkomst opgesteld, waarin de wederzijdse intentie is vastgelegd te komen tot een contractuele verbintenis voor de levering van rondhout. Dit hout wordt door Staatsbosbeheer momenteel met name naar Duitsland geëxporteerd.
Is de inschatting juist dat de beoogde houtzagerij en de bijbehorende investering van € 100 miljoen alleen kans maken als Staatsbosbeheer garandeert dat er een substantieel volume rondhout geleverd zal worden? Zo ja, wat betekent dit volgens u voor de kleinere, Nederlandse zagerijen en hun inkoop van hout bij Staatsbosbeheer? Vraag5 Kunt u gedetailleerd ingaan op de vraag of hiermee niet het risico dreigt dat die kleinere zagerijen minder of geen hout kunnen inkopen bij Staatsbosbeheer (of hieraan gelieerde bedrijven) en dat Staatsbosbeheer in staat wordt gesteld om de condities van de markt te bepalen?
Staatsbosbeheer is de grootste bosbeheerder van Nederland en levert een belangrijk aandeel in het Nederlandse aanbod van rondhout, waar planken, balken en plaatmateriaal uit gemaakt kunnen worden. Mede dankzij onder andere de participatie van Staatsbosbeheer kan een dergelijke grootschalige zagerij aan voldoende rondhout komen.
Staatsbosbeheer is deze verkenning naar nieuwe verwerkingscapaciteit begonnen nadat in de loop van 2017 de grootste zagerij van Nederland stopte. Sindsdien is veel rondhout naar vooral Duitsland geëxporteerd om daar verzaagd te worden. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om houtsoorten die door de kleine Nederlandse zagerijen niet worden verwerkt, zoals fijnspar. Dat deze optie onaantrekkelijk is voor Nederland, zowel vanuit het oogpunt van vervoer als lokale toepassing voor een circulaire economie, heeft tot deze verkenning geleid. Uiteraard omvat de garantie slechts een deel van de jaarlijkse beschikbare hoeveelheid hout die Staatsbosbeheer oogst. Vanuit zowel het oogpunt van natuurbehoud als financiële risicobeheersing zou een te groot volume niet verantwoord zijn. Kleinere zagerijen zullen, wanneer zij bijvoorbeeld aantrekkelijk gelegen zijn of gespecialiseerd zijn in bepaalde houtsoorten of afmetingen, nog steeds voldoende hout van Staatsbosbeheer kunnen betrekken.
Deelt u de opvatting dat als die situatie ontstaat, Staatsbosbeheer feitelijk als marktmeester op de Nederlandse houtmarkt optreedt en dit ongewenst is omdat het niet past bij een semi-overheidsinstelling die tevens actief is in de commerciële houthandel? Welke garanties bent u voornemens te geven om dit risico te voorkomen?
Staatsbosbeheer zal een deel van het totale houtoogstvolume beschikbaar houden voor kleinere zagerijen. Dit volume zal globaal gelijk zijn aan het huidige volume dat ook nu bij kleinere zagerijen wordt afgezet. Dit risico is derhalve zeer klein. Hierdoor blijven toekomstige leveringen aan kleinere zagerijen (binnen marktconforme condities) mogelijk.
Kunt u toelichten op welke wijze bij de invulling van de afspraken tussen Staatsbosbeheer en Wood Trading & Technologies rekening is gehouden met de aangenomen motie Graus (Kamerstuk 29 659, nr. 15)?
Nee, ik deel deze opvatting niet. In Nederland wordt anno 2021 jaarlijks gemiddeld zo’n 660.000 m3 hout geoogst. Staatsbosbeheer oogst in 2022 naar verwachting rond de 170.000 m3. Staatsbosbeheer is weliswaar de grootste Nederlandse boseigenaar, maar biedt slechts 25–30% van het totale houtvolume afkomstig uit Nederlandse bossen aan. Uit onderzoek van Mazars, uit 2007, naar de houtmarktactiviteiten van Staatsbosbeheer, blijkt voorts dat het marktgebied waarin Staatsbosbeheer opereert naast Nederland ook België en de Duitse deelstaten Nedersaksen en Noordrijn-Westfalen beslaat (in 2007 in totaal 16,8 miljoen m3 rondhout). Daarmee is de rol van Staatsbosbeheer in deze markt nog veel kleiner.
Staatsbosbeheer heeft de wettelijke taak rijksbossen en natuurgronden te beheren. De oogst en verkoop van hout maken integraal onderdeel uit van deze wettelijke taak. Deze activiteit krijgt vorm binnen de kaders van de Wet markt en overheid. Staatsbosbeheer heeft er de afgelopen jaren blijk van gegeven binnen de kaders van markt en overheid te opereren. Ik ben derhalve van mening dat met de huidige regelgeving voldoende kaders zijn meegegeven.
Waarom is gekozen voor levering van hout uit de productiebossen van Staatsbosbeheer aan Wood Trading & Technologies en niet om dat hout aan andere zagerijen in Nederland aan te bieden in het kader van gelijke behandeling en gelijk speelveld?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 6. Staatsbosbeheer blijft binnen de kaders van de Wet markt en overheid en de ruimte die is geboden binnen de Wet Verzelfstandiging Staatsbosbeheer.
Zoals in antwoord op schriftelijke vragen in 2014 (Kamerstuk 29 659, nr. 125) is geantwoord door de toenmalige Staatssecretaris, valt de uitvoering van commerciële activiteiten door Staatsbosbeheer onder de reikwijdte van Hoofdstuk 4b van de Mededingingswet, dat betrekking heeft op overheden en overheidsbedrijven. Artikel 25i in dat hoofdstuk vereist – evenals de Wet verzelfstandiging Staatsbosbeheer – dat als Staatsbosbeheer economische activiteiten verricht, het de afnemers van een product of dienst ten minste de integrale kosten van dat product of die dienst in rekening brengt. In het derde lid van dat artikel en in het Besluit markt en overheid zijn nadere regels gesteld over de kostendoorberekening. Staatsbosbeheer moet ten overstaan van de Autoriteit Consument en Markt kunnen aantonen dat het aan deze regels heeft voldaan. Ook stelt de Mededingingswet specifieke regels ter voorkoming van ongerechtvaardigde bevoordeling van ondernemingen waarin bestuursorganen – in casu Staatsbosbeheer – deelnemen (artikel 25j). Ook in dat verband geldt het principe van integrale kostendoorberekening, zoals uitgewerkt in het Besluit markt en overheid (artikel 10) en het verbod op de toekenning van subsidies aan de desbetreffende onderneming waar niet-overheidsbedrijven niet voor in aanmerking komen (artikel 9 Besluit markt en overheid).
Het is de Raad van Toezicht van Staatsbosbeheer die hier op toeziet. Ook de Autoriteit Consument en Markt (ACM) houdt toezicht op de vrije mededinging en kan indien nodig ingrijpen.
Kunt u tevens toelichten hoe de kennelijk voorgenomen levering door Staatsbosbeheer zich verhoudt tot de uitspraak van de Hoge Raad van 26 november 2021, waarin wordt geoordeeld dat de overheid op basis van het gelijkheidsbeginsel geen goederen exclusief aan één partij mag verkopen en gelegenheid moet bieden aan potentiële gegadigden om mee te dingen?2
De keuze om met IBV, het moederbedrijf van WT&T, de oriëntatie voor de vestiging van een nieuwe zagerij aan te gaan is gebaseerd op meerdere overwegingen:
Om voor bovenstaande uitdagingen een oplossing te bieden is een groot, modern houtverwerkingsbedrijf onontbeerlijk. Deze oplossingen kunnen niet door kleinere zagerijen worden geboden.
Is door Staatsbosbeheer gezocht naar andere potentiële gegadigden? Zo ja, hoe zag de selectieprocedure er uit en op basis van welke argumenten is vervolgens gekozen voor een nog niet bestaande zagerij? Zo nee, waarom niet?
Staatsbosbeheer zal geen goederen exclusief verkopen aan één partij. Dat schaadt bovendien de marktpositie van Staatsbosbeheer. Verder zal het volume hout dat momenteel door de kleinere Nederlandse zagerijen wordt afgenomen buiten de afspraak voor levering van hout aan het beoogde houtverwerkend bedrijf worden gehouden.
Bent u van mening dat handelsactiviteiten, waarbij ruim 20% van de omzet uit hout en biomassa van Staatsbosbeheer gerealiseerd wordt door inkoop bij derde partijen, tot de kerntaken van Staatsbosbeheer behoren (Kamerstuk 29 659, nr. 156)? Hoe gaat u valse concurrentie en marktverstoring tegen in het licht van de reeds genoemde motie Graus (Kamerstuk 29 659, nr. 15)?
Ja. Staatsbosbeheer heeft contact gehad met potentiële gegadigden, waaronder bestaande afnemers in Nederland. Er is gekozen voor een bestaande zagerij, IBV, die voornemens is zich te vestigen in Nederland.
Bent u bereid de marktverhoudingen, de positie van Staatsbosbeheer op de markt voor houtzagerijen en de levering van rondhout te onderzoeken en de resultaten hiervan vóór het zomerreces naar de Kamer te sturen?
Staatsbosbeheer heeft in 2021 minder dan 10% rondhout (23.675 m3) van derden ingekocht op het totaal omgezette volume (249.179 m3). In 2022 zal het oogstvolume rond de 170.000 m3 liggen. In het recente verleden is veel hout uit zieke of dode essen- of fijnsparrenbossen geoogst, waarna Staatsbosbeheer nu en in de nabije toekomst minder oogst.
In de Wet Verzelfstandiging Staatsbosbeheer is geregeld dat Staatsbosbeheer bevoegd is goederen (waaronder hout en biomassa) te verkrijgen en te vervreemden, alsmede alle andere handelingen te verrichten die voor een goede vervulling van zijn taken noodzakelijk zijn.
Daarnaast streeft Staatsbosbeheer naar het vergroten van inkomsten uit de markt (convenant LNV – Staatsbosbeheer) en kan Staatsbosbeheer ook andere werkzaamheden uitvoeren, mits die werkzaamheden samenhangen met de wettelijk opgedragen taken, niet leiden tot concurrentievervalsing ten opzichte van private aanbieders van vergelijkbare diensten, en tegen tenminste kostendekkende prijzen worden verricht. Dat is hier het geval.
