De leidingwaterbelasting |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de leidingwaterbelasting?1
Ja.
Klopt het dat een huishouden van 4 personen gemiddeld zo’n 180 m3 water per jaar verbruikt en daar € 60,– leidingwaterbelasting over betaalt?
Het klopt dat een huishouden van vier personen gemiddeld ca. 180 m3 leidingwater per jaar verbruikt.2 De leidingwaterbelasting bedraagt € 0,359 per m3 water in 2022 en bij een drinkwaterverbruik van 180 m3 betaalt een huishouden dan € 64,62 aan de leidingwaterbelasting.
Klopt het dat bedrijven als Tata Steel, die tientallen miljoenen m3 water per jaar verbruiken, per jaar slechts € 100,– leidingwaterbelasting betalen?
Er is een jaarlijks heffingsplafond van 300 m3 per aansluiting. Bij een drinkwaterverbruik van 300 m3 of meer per aansluiting, wordt € 107,70 aan leidingwaterbelasting geheven.
Waarom is bij de leidingwaterbelasting geen evenredig of progressief tarief?
De leidingwaterbelasting is een milieubelasting; een belasting om milieuvriendelijk gedrag te bevorderen. In 2000 werd de leidingwaterbelasting geïntroduceerd in de Wet belastingen op milieugrondslag (Wbm). Uitgangspunt bij de invoering van deze wet in 2000 was een verschuiving aan te brengen van de belasting op inkomen uit arbeid naar belastingen op milieuschadelijke activiteiten. Daarbij was lastenverschuiving voor burgers voorzien, maar geen lastenverzwaring voor bedrijven. Om dit te bereiken is een heffingsplafond ingesteld.
Deelt u de mening dat er voor grote bedrijven op deze manier een verminderde prikkel is om efficiënt om te gaan met water?
Het klopt dat de leidingwaterbelasting alleen voor kleinverbruikers een prikkel biedt om zuinig om te gaan met leidingwater.
Klopt het dat voor 4 miljoen mensen in Nederland een tekort dreigt aan drinkwater?
Recentelijk heeft RIWA-Maas een rapport gepubliceerd waarin potentiële risico’s voor de drinkwatervoorziening in Nederland en België worden beschreven3. Verschillende klimaatscenario’s laten zien dat er steeds minder water door de Maas naar Nederland komt als gevolg van klimaatverandering. Daarnaast spelen er ook sociaaleconomische factoren die leiden tot een toename van het watergebruik. Daarbij gaat het om factoren zoals bevolkingsgroei en economische groei. Minder aanvoer in de zomer en meer watergebruik kunnen in de toekomst mogelijk knelpunten opleveren. Via verschillende routes wordt gewerkt aan oplossingen: via het programma Water en Bodem Sturend, Integraal Riviermanagement (IRM), het Deltaprogramma Zoetwater (DPZW) en in internationaal verband middels de internationale Maascommissie, waar het onderwerp laagwater expliciet op de agenda staat. Daarnaast is recent onder de Common Implementation Strategy van de Kaderrichtlijn Water een werkgroep gestart gericht op waterschaarste en droogte. In deze trajecten komen maatregelen aan de orde zoals:
Ook de drinkwatersector zelf onderneemt actie door te zoeken naar eventuele alternatieven om de leveringszekerheid van de drinkwatervoorziening in het Maasstroomgebied ook in de toekomst in stand te houden. Te denken valt daarbij aan aanvoer vanuit andere rivieren, ontzilting van zeewater, het stimuleren van waterbesparing door gebruikers van drinkwater en hergebruik van water.
Klopt het dat dit komt, omdat er als gevolg van de klimaatcrisis te weinig water via de Maas Nederland binnenkomt?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat er bij een vijftal bedrijven ook al geweigerd is door drinkwaterbedrijven om extra water te leveren?
Ja, Vitens heeft aangegeven dit jaar vijf voedselproducenten een aansluiting te hebben geweigerd.
Zou een verhoging van de leidingwaterbelasting voor grote bedrijven kunnen leiden tot het zuiniger omgaan met drinkwater? Zo nee, waarom niet?
Over het algemeen heeft een verhoging van de prijs een negatief effect op de vraag naar een product. De prijselasticiteit van drinkwater voor huishoudens is laag, dit betekent dat een prijsverhoging een klein effect heeft op de vraag. Bij bedrijven is de prijselasticiteit naar verwachting gemiddeld hoger. Dat betekent dat bedrijven over het algemeen sterker zullen reageren op een prijsstijging van water. Het verhogen van alleen het tarief van de leidingwaterbelasting leidt bij grootverbruikende bedrijven nu niet tot minder waterverbruik. Dat komt door het heffingsplafond. Wanneer het heffingsplafond verhoogd wordt, eventueel in combinatie met het verhogen van de tarieven, zal het grootverbruikende bedrijven wel aanzetten tot zuiniger drinkwatergebruik. In hoeverre de prijs van drinkwater invloed heeft op de vraag hangt af van de alternatieven en besparingsmogelijkheden.
Hoe oordeelt u over een dergelijke verhoging van de leidingwaterbelasting voor grote bedrijven?
Er loopt een onderzoek naar de maatregelen en instrumenten om waterbesparing door huishoudens en bedrijven te bevorderen. In het onderzoek wordt ook gekeken naar de voor- en nadelen van aanpassing van de belasting op leidingwater. De Kamer wordt hierover in het najaar geïnformeerd.
De beantwoording van de vragen over discriminatie bij de controle op de Basisregistratie Personen |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op schriftelijke vragen over discriminatie bij de controle op de Basisregistratie Personen?1
Ja.
Wanneer kan de Kamer de uitkomsten van het externe onderzoek tegemoet zien en welk onafhankelijk bureau c.q. onderzoeker verricht dit onderzoek?
De opdracht is per 24 juni 2022 gegund aan Integis BV. De planning is dat het eindrapport eind september opgeleverd wordt; ik verwacht uw Kamer in oktober over de uitkomsten te informeren.
Aan welke drie gemeenten zijn de door u genoemde signalen geleverd en hoeveel signalen gingen er naar elke individuele gemeente en zijn deze signalen eigenstandig met deze gemeenten gedeeld, of betrof het hier een vraag van de betreffende gemeenten?
Voor zover mij nu bekend is, betreft het de gemeenten Haarlem (3 signalen), Helmond (12 signalen) en Den Haag (7 signalen). De levering van de signalen vond voor zover bekend plaats in oktober 2015. Het onafhankelijke onderzoek zal deze informatie verifiëren. Mocht dat tot nieuwe feiten leiden, dan zal ik uw Kamer daarover informeren. De signalen zijn eigenstandig met gemeenten gedeeld, conform de werkwijze van de Landelijke Aanpak Adreskwaliteit (hierna: LAA).
Hebben de 22 personen reeds een bericht gekregen dat zij mogelijk het onderwerp zijn geweest van een discriminerend risicoprofiel? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het onafhankelijke onderzoek zal eerst moeten uitwijzen of de betreffende gemeente naar aanleiding van een signaal de (adres)gegevens van een of meer personen onderzocht heeft en – als dat het geval is – wat de gevolgen van dat onderzoek voor betreffende personen zijn geweest. Pas als daar duidelijkheid over bestaat, kan worden beoordeeld of er aanleiding is om personen te infomeren.
Zijn de 22 personen als gevolg van de terugmelding ook op (enige vorm van) een lijst geplaatst door de overheid?
Dat is mij niet bekend. Het onafhankelijk onderzoek zal uitwijzen wat er met de signalen over 22 personen is gebeurd.
Kunt u uitsluiten dat het betreffende profiel op meer dan 22 mensen is toegepast en kan het profiel buiten de 22 terugmeldingen ook gevolgen hebben gehad voor andere mensen?
Op basis van de informatie die mij nu ter beschikking staat, is dit profiel toegepast op 22 personen. Een doel van het onafhankelijk onderzoek is om dit te verifiëren, zodat uitgesloten kan worden dat het op meer dan 22 personen is toegepast.
Welke vorm van genoegdoening of compensatie bent u bereid te geven aan de mensen die onderwerp zijn geweest van dit discriminerende risicoprofiel?
Ik keur de toepassing van dit risicoprofiel af. Voordat helderheid bestaat over de gevolgen van de toepassing van het risicoprofiel voor individuen, kan ik geen uitspraak doen over genoegdoening of compensatie. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Is een terugmelding van deze aard altijd geregistreerd, of kan het zo zijn dat er terugmeldingen gedaan zijn die niet zijn geregistreerd?
Voor dit profiel maakte LAA gebruik van de zogenaamde terugmeldvoorziening van de BRP. Die voorziening heeft een archieffunctie. Hierdoor weet ik op dit moment dat het om 22 signalen gaat. Tegenwoordig heeft LAA een eigen informatieknooppunt waaruit terugmeldingen (signalen) worden verstuurd. Ook dit informatieknooppunt houdt een zorgvuldige logging bij.
Bent u bereid om uitvoerig te laten onderzoeken hoe dit profiel exact tot stand is gekomen, wat de exacte reden was om een discriminerend element toe te passen en welke personen hiervoor verantwoordelijk waren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is hiervan de uitkomst?
Ik heb de onderzoekers opdracht gegeven om na te gaan hoe het profiel is ontstaan, welke partijen betrokken waren en welke afwegingen ertoe hebben geleid dit profiel op te stellen. Het onderzoek richt zich daarmee niet op individuen, de verantwoordelijkheid voor de toepassing van dit risicoprofiel rust bij de Staatssecretaris van Financiën Toeslagen en Douane en bij mij (als verantwoordelijke voor de BRP-voorzieningen en het project LAA).
Hoe kan het nou zo zijn dat het doel «om onjuiste adresgegevens in de de Basisregistratie Personen (BRP) te vinden en te corrigeren» leidt tot de toepassing van een discriminerend risicoprofiel? Is er dan niet iets fundamenteel mis bij de overheid?
Het betreffende risicoprofiel had tot doel om foutieve adresgegevens te vinden. Zoals ik reeds eerder heb aangegeven keur ik de toepassing van dit risicoprofiel af.
Hoe kan het nou zou zijn dat de Kamer er staande een debat achter moet komen dat de overheid een discriminerend profiel heeft toegepast, terwijl de overheid bezig is om discriminerende data op te ruimen? Wat zegt dit over de kwaliteit van deze opruimactie?
Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer in oktober 2021 over het bestaan van dit profiel geïnformeerd. Het betreft een profiel dat alleen in 2015 is toegepast, daarna niet meer. Daarmee kan het profiel niet in bedoelde opruimactie verschijnen. De opruimactie richt zich op nog actieve systemen en profielen.
Kunt u de besluitvormende stukken of stukken van een andere aard waarin over dit profiel is geschreven of stukken waarin dit profiel vermeld wordt delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Een inventarisatie van de stukken waarin dit profiel wordt vermeld, is onderdeel van het onafhankelijk onderzoek. Ik zal uw Kamer over de uitkomsten informeren.
Bestaat er documentatie bij de overheid waarin een analyse wordt gemaakt van de variabele «in het buitenland geboren» in dit profiel of documentatie waarin over de noodzaak van deze variabele wordt geschreven of documentatie waarin de effectiviteit van het risicoprofiel wordt besproken? Kunt u deze met de Kamer delen?
Zie het antwoord op vraag 12.
Waarom geeft u aan dat het «niet aan de orde is» om maatregelen te nemen tegen de personen die verantwoordelijk zijn voor het betreffende profiel? Deelt u met ons de mening dat er verantwoording afgelegd moet worden indien een discriminerend risicoprofiel wordt toegepast?
Ik deel de mening dat verantwoording dient te worden afgelegd. Dit gebeurt door de bewindspersoon die de ministeriële verantwoordelijkheid draagt. In het debat met uw Kamer, in mijn brief van 25 maart jongstleden2 en in antwoord op onderhavige en voorgaande Kamervragen heb ik verantwoording afgelegd over de toepassing van dit profiel.
Waarom geeft u aan dat het «niet aan de orde is» om aangifte te doen van een mogelijk ambtsmisdrijf, omdat er een discriminerend risicoprofiel is toegepast?
Zie antwoord op vragen 14 en 16.
Heeft de toepassing van een discriminerend risicoprofiel überhaupt gevolgen voor de betrokkenen die dit discriminerende profiel hebben opgesteld of bedacht of is het bij de rijksoverheid zo dat men ongestraft kan discrimineren?
Het functioneren van individuele ambtenaren maakt geen onderdeel uit van het debat met uw Kamer en het is staand beleid daarover ook geen mededelingen te doen.
Kunt u meer vertellen over het betreffende risicoprofiel: Betrof dit een zelflerend algoritme? Is het discriminerende element er door middel van een menselijk besluit aan toegevoegd? Waarom is dit element toegevoegd?
De LAA-profielen worden door mensen opgesteld; er wordt geen zelflerend algoritme gebruikt. Het onafhankelijk onderzoek moet uitwijzen hoe het profiel is ontstaan.
Deelt u de mening dat het criterium «in het buitenland zijn geboren» op een doorslaggevende wijze invloed heeft gehad op de uitkomsten en dat de toepassing dus ook in strijd is met het wettelijk kader en de richtlijnen die gelden voor de toepassing van aan afkomst gerelateerde gegevens in algoritmen? Zo nee, waarom niet?
Het is mij niet bekend of genoemd criterium doorslaggevende invloed heeft gehad op de uitkomsten van het profiel. Dit neemt niet weg dat ik de toepassing van dit profiel afkeur.
Woonwagenbewoners die op zwarte lijsten staan bij gemeenten. |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Woonwagenbewoners op zwarte lijst bij gemeenten: nationale waakhond doet onderzoek»?1
Ja.
Klopt het dat woonwagenbewoners bij veel gemeenten op een zwarte lijst staan en dat het Ministerie van Justitie en Veiligheid deze lijsten heeft opgesteld? Zo ja, wat wordt er in dit kader onder woonwagenbewoners verstaan en deelt u de mening dat dit moet stoppen?
De checklist is niet door het Ministerie van Justitie en Veiligheid opgesteld. Het modelinformatieprotocol, inclusief de checklist, is opgesteld door de landsadvocaat in opdracht van het Strategisch Beraad Ondermijning (SBO) en besproken in een klankbordgroep waarin gemeenten, de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en het Ministerie van Justitie en Veiligheid hebben deelgenomen. Het modelinformatieprotocol, inclusief de checklist, is op 20 februari 2020 door de Minister van Justitie en Veiligheid aan uw Kamer verzonden.
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid houdt niet bij, en heeft ook geen weet van anderen die bijhouden, welke gemeenten met deze checklist werken of hebben gewerkt.
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft mij laten weten dat de checklist onderdeel uitmaakt van het Model Privacy Protocol Binnengemeentelijke gegevensdeling bij de aanpak van ondermijning (hierna: modelinformatieprotocol). Dit modelinformatieprotocol is bedoeld als handleiding en maakt inzichtelijk op welke wijze op dit terrein binnen een gemeente rechtmatig de informatiedeling kan worden ingericht. Aan de hand van de checklist kunnen signalen (op grond van een aantal kenmerken en indicatoren) worden beoordeeld. Het modelinformatieprotocol is opgesteld naar het voorbeeld van het privacy protocol van de gemeente Rotterdam. De checklist is ook overgenomen uit het privacy protocol van de gemeente Rotterdam. Ten tijde van het opstellen van het modelinformatieprotocol golden woonwagencentra in Rotterdam als een handhavingsknelpunt.2 Dit betekende dat het in Rotterdam van belang was om alert te zijn ten aanzien van signalen die hierop betrekking hadden. Doordat de checklist van Rotterdam is overgenomen, zijn bewoners van woonwagencentra, naast eigenaren en huurders, ook opgenomen in de checklist van het modelinformatieprotocol. Overigens met de uitdrukkelijke kanttekening dat de checklist «vanzelfsprekend» kan worden aangepast al naar gelang de eigen gemeentelijke praktijk en ervaringen. Het is uiteindelijk de verantwoordelijkheid van gemeenten – om desgewenst met behulp van het modelinformatieprotocol en de checklist – binnen de bestaande wettelijke kaders gegevens uit te wisselen.
Dat woonwagenbewoners als specifieke groep worden genoemd op de checklist is onjuist. De Minister van Justitie en Veiligheid zal verzoeken de checklist op dit punt aan te laten passen.
Deelt u de mening dat het zijn van een woonwagenbewoner een fundamentele uiting is van iemands identiteit en dat daarmee het bijhouden van lijsten van woonwagenbewoners waarin zij in verband worden gebracht met veiligheidsdreigingen een vorm is van etnisch profileren? Zo nee, waarom niet?
Bij brief van 14 december 20213 bent u geïnformeerd over het mensenrechtelijk toetsingskader dat het College voor de Rechten van de Mens (het College) heeft opgesteld. Daarin staan de juridische maatstaven om te bepalen wanneer risicoprofielen leiden tot (directe of indirecte) discriminatie op grond van de ras (waaronder etniciteit valt) of nationaliteit.
Het College hanteert volgens dit toetsingskader een ruime definitie van het begrip «ras». Zo vallen woonwagenbewoners die zich «van generatie op generatie als zodanig manifesteren en die zich beschouwen als een bevolkingsgroep met een van andere bevolkingsgroepen te onderscheiden cultuur» volgens het College ook onder het begrip «ras».
Uit het toetsingskader komt duidelijk naar voren dat etniciteit nooit als enige of doorslaggevende criterium gebruikt mag worden en dat een onderscheid dat mede gebaseerd is op etniciteit slechts in uitzonderlijke situaties objectief gerechtvaardigd kan zijn. Daar moeten volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens zeer zwaarwegende redenen voor zijn. Onomstotelijk moet worden aangetoond dat het onderscheid niet alleen geschikt is om een legitiem doel te bereiken, maar tevens noodzakelijk is.
Daar waar risicoprofielen in de praktijk noodzakelijk worden geacht zullen overheidsorganisaties moeten toetsen of in dat specifieke geval wordt voldaan aan de juridische maatstaven zoals weergegeven in dit toetsingskader. De mogelijke gevolgen voor burgers van risicoprofilering zijn groot en discriminatie is verboden. Dat woonwagenbewoners als specifieke groep worden genoemd op de checklist is onjuist. De Minister van Justitie en Veiligheid zal verzoeken de checklist op dit punt aan te laten passen.
Deelt u de mening dat het stigmatiserend en discriminerend is dat woonwagenbewoners bij veel gemeenten op een zwarte lijst staan? Zo ja, kunt u uw antwoord nader toelichten en daarin meenemen hoe u hiertegen zult optreden? Zo nee, waarom niet?
Dat woonwagenbewoners, maar ook huurders en eigenaren van woonwagens, als groep worden genoemd op de checklist ten behoeve van signaalanalyse is verkeerd en draagt bij aan stigmatisering.
Daar waar risicoprofielen in de praktijk noodzakelijk worden geacht zullen overheidsorganisaties moeten toetsen of in dat specifieke geval wordt voldaan aan de juridische maatstaven zoals weergegeven in het toetsingskader van het College. De mogelijke gevolgen voor burgers van risicoprofilering zijn groot en daarom kunnen afkomstgerelateerde criteria niet of alleen in uitzonderlijke gevallen en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid worden toegepast.
De Minister van Justitie en Veiligheid zal het SBO (als opdrachtgever van het modelprotocol) verzoeken de checklist aan te laten passen, waarbij getoetst zal worden aan het mensenrechtelijke toetsingskader van het College.
Worden er nog meer lijsten gebruikt in Nederland die discriminerend en/of stigmatiserend zijn voor woonwagenbewoners?
Een uitputtend overzicht waar risicoprofilering wordt gebruikt binnen de overheid is er op dit moment niet. De Staatssecretaris van BZK coördineert nu de uitvoering van het onderzoek naar discriminerende risicomodellen op basis van moties Marijnissen c.s. en Klaver c.s.4 (hierna Motie#21). Onderdeel van dit onderzoek is het stopzetten van het gebruik ervan en het opruimen van vervuilde data binnen de overheid. De Tweede Kamer is hierover geïnformeerd door middel van de tweede voortgangsrapportage. Op 25 mei is over dit onderwerp een technische briefing geweest. In oktober van dit jaar volgt de volgende voortgangsrapportage over de uitvoering van deze motie.
Kunt u uitsluiten dat woonwagenbewoners vanwege deze lijst onterecht of onevenredig hard in verband zijn gebracht met zware criminaliteit ten opzichte van andere inwoners en dat ze hierdoor ook benadeeld zijn geweest?
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid houdt niet bij, en heeft ook geen weet van anderen die bijhouden, welke gemeenten met deze checklist werken of hebben gewerkt. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid zijn geen signalen bekend dat het gebruik van de checklist heeft geleid tot een werkwijze van gemeenten waarbij individuele burgers zijn opgenomen in een registratie. Noch dat het modelinformatieprotocol in bredere zin daaraan heeft bijgedragen of dat hiervan voorheen sprake was.
Deelt u de mening dat de uitspraak van de woordvoerder van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) Michel de Vroege «op woonwagenkampen spelen veel zaken die het daglicht niet kunnen verdragen» stigmatiserend is? Zo ja, bent u bereid om ervoor te zorgen dat hij deze woorden inslikt en excuses maakt? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Het Centrum voor Criminaliteitspreventie (CCV) is geen onderdeel van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Het is een onafhankelijke stichting die ten doel heeft veiligheidsproblemen in kaart te brengen en op te lossen. Verantwoordelijkheid voor eventuele uitspraken ligt bij het CCV.
Het Ministerie van JenV heeft mij laten weten te erkennen dat het benoemen als groep van woonwagenbewoners, maar ook huurders en eigenaren van woonwagens, op de checklist ten behoeve van signaalanalyse verkeerd is en draagt bij aan stigmatisering. Zoals aangegeven is de Minister van Justitie en Veiligheid voornemens de checklist aan te laten passen waarbij getoetst zal worden aan het mensenrechtelijke toetsingskader van het College.
Is het u bekend dat woonwagenbewoners zich in meer gevallen onrechtvaardig behandeld voelen door de overheid, bijvoorbeeld in het geval van Bibob-beleid van gemeenten, doorzoekingen of beleid dat zonder medeweten van betrokkenen wordt opgesteld? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Het is mij bekend dat woonwagenbewoners zich in meer gevallen onrechtvaardig behandeld voelen. Het mensenrechtelijke toetsingskader van het College waarover uw Kamer is geïnformeerd bij brief van 14 december 20215 biedt hier een belangrijk instrument waaraan overheidsorganisaties zorgvuldig moeten toetsen. Met de toepassing van dit instrument voorkomt de overheid discriminatoir handelen.
In het coalitieakkoord is opgenomen dat voor institutioneel racisme geen plek is in onze samenleving en dat overheidsorganisaties hierbij het goede voorbeeld moeten geven. Discriminatie kan en mag niet. Het non-discriminatiebeginsel uit het eerste artikel van onze Grondwet is daar heel helder over. De overheid heeft daarbij een belangrijke voorbeeldrol. Een eerlijke en onbevooroordeelde behandeling staat aan de basis van het vertrouwen in de overheid.
Het kabinet heeft hiervoor reeds maatregelen getroffen. Zo is bijvoorbeeld de ondersteunende capaciteit van het College versterkt om trainingen te bieden aan medewerkers van uitvoeringsinstanties om hun eigen vooroordelen te herkennen, wordt momenteel uitvoering gegeven aan het onderzoek naar discriminerende risicomodellen op basis van Motie#21 en is het kabinet bezig de positie van de antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s) te versterken. Rond de zomer wordt het Nationaal Programma van de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme (NCDR) verwacht. Daarin is een integraal beeld van alle beleidsplannen en nieuwe voornemens opgenomen.
De rente op studieleningen en de verhoging van het collegegeld. |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Studenten vrezen einde van nulrente op studieschuld» en «Collegegeld stijgt door inflatie waarschijnlijk met 212 euro»?1 2
Ja, ik ben bekend met beide berichten.
Hoe ziet de rente op de studieschuld er nu uit voor verschillende soorten studenten? Welke systemen worden er gehanteerd?
Er zijn twee verschillende renteregimes die beide onderdeel uitmaken van een bredere set terugbetaalvoorwaarden. Voor mbo-studenten wordt de rente berekend op basis van het gemiddelde van het rendement in september van een staatsobligatie met een looptijd van 3 jaar en het rendement in september van een staatsobligatie met een looptijd van 5 jaar. Mbo-studenten betalen hun studielening terug over een periode van 15 jaar. Voor ho-studenten wordt de rente berekend op basis van het gemiddelde rendement over een jaar (oktober tot september) op een staatsobligatie met een looptijd van 5 jaar. Ho-studenten betalen hun studielenig terug over een periode van 35 jaar.
Overigens is het kabinet voornemens om in het wetsvoorstel herinvoering basisbeurs de maatregel op te nemen om het terugbetaalregime voor beide groepen gelijk te trekken, waardoor mbo-studenten hetzelfde rentepercentage krijgen als ho-studenten.
Klopt het dat de rente op de studieschuld vanaf januari 2023 geen 0% meer zal zijn?
De rente op de studielening wordt aan het einde van het jaar vastgesteld. Het is op dit moment dus nog niet te zeggen hoe hoog deze zal zijn. Gelet op de huidige rente en de berekeningswijze van de rente is het echter voorstelbaar dat deze hoger zal zijn dan 0%.
Op welke (oud-) studenten heeft deze eventuele rentestijging invloed?
De eventuele rentestijging heeft effect op studenten die nog studeren én een studielening ontvangen. De rente over de studielening wordt gedurende de studieperiode namelijk ieder jaar opnieuw vastgesteld. Ook heeft de eventuele rentestijging op korte termijn effect op een deel van de oud-studenten in de terugbetaalfase. Voor deze oud-studenten wordt de rente iedere vijf jaar vastgezet. Voor een deel van de studenten zal die rente dus ook in 2023 weer worden vastgezet op basis van de dan geldende rente.
Is het u bekend dat studenten bij het aangaan van de studielening in de veronderstelling waren dat de rente op hun studieschuld 0% zou blijven?
Mij bereiken signalen dat er studenten zijn die onterecht in de veronderstelling waren dat de rente op hun studieschuld 0% zou blijven.
Vindt u het terecht dat studenten op deze manier worden verrast met een rentestijging op de studieschuld? Zo nee, kunt u uw antwoord nader toelichten en daarin meenemen hoe u hiertegen zult optreden? Zo ja, waarom wel?
Ik kan mij goed voorstellen dat studenten, net als andere mensen, schrikken van de hoge inflatie en de stijgende rente. Het feit dat de rente op de studielening enige tijd 0% was, was echter een unicum. Dat studenten hadden verwacht dat deze rente nooit zou stijgen, lijkt mij dan ook geen reële aanname.
Studenten worden op het moment dat zij de lening aanvragen direct geïnformeerd over het feit dat er rente wordt gerekend over die lening. Vervolgens worden zij jaarlijks geïnformeerd over de hoogte van de rente en kan de rente op ieder moment worden ingezien in MijnDUO. Daarnaast communiceert DUO ook via andere kanalen – zoals sociale media en de website – over de hoogte van de rente.
Deelt u de mening dat studenten onevenredig zijn belast sinds de invoering van het leenstelsel? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik ook heb aangegeven in de hoofdlijnenbrief ben ik mij zeker bewust van het feit dat er meerdere zorgen bij de huidige jongere generatie samenkomen. Denk daarbij bijvoorbeeld aan de zorgen over de woningmarkt en het klimaat, maar ook de afgelopen coronajaren hebben veel invloed gehad op het leven van studenten. Hoewel de invoering van het leenstelsel niet heeft geleid tot een lagere instroom in het hoger onderwijs, zie ik wel dat nu anders wordt gekeken naar welke invloed schulden hebben op (oud-)studenten. Dat is ook de reden dat ik het wetsvoorstel herinvoering basisbeurs in voorbereiding heb.
Bent u ervan op de hoogte dat sommige groepen studenten door religieuze overtuigingen geen gebruik mogen maken van leningen waar rente op rust? Deelt u de mening dat deze groep studenten hierdoor wordt ontmoedigd om door te studeren? Zo ja, kunt u uw antwoord nader toelichten en daarin meenemen hoe u hiertegen zult optreden? Zo nee, waarom niet?
Ik ben ervan op de hoogte dat er studenten zijn die door religieuze overtuigingen geen gebruik mogen maken van leningen waar rente op rust. Voor deze groep verandert er niets, want ook nu al wordt er rente op de studielening gerekend. Deze rente is echter op dit moment 0%. Ik heb geen signalen dat deze groep studenten niet of minder deelneemt aan het onderwijs, doordat zij geen gebruik maken van studiefinanciering.
Deelt u de mening van het ISO dat de rentestijging «de zoveelste financiële klap in het gezicht van studenten» is? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet herkent dat op dit moment verschillende zorgen samenkomen bij de nieuwe generatie. Dat is ook een van de redenen dat het kabinet de herinvoering van de basisbeurs gerechtvaardigd acht.
Dat de rente naar verwachting stijgt, is geen nieuw beleid, maar de logische consequentie van staand beleid dat er de laatste jaren óók voor gezorgd heeft dat (oud-)studenten hebben kunnen profiteren van een historisch lage rente. Hoewel de eventuele rentestijging dus wellicht eerder komt dan verwacht voor studenten, denk ik niet dat het reëel is om te denken dat deze nooit zou stijgen.
Klopt het dat (door de inflatie) het collegegeld vanaf september 2023 voor universiteiten en hogescholen zal stijgen? Zo ja, hoeveel zal het collegegeld dan bedragen?
Het is nog niet aan te geven hoe hoog het wettelijk collegegeld voor 2023–2024 wordt. Het wettelijk collegegeld voor dat studiejaar willen we de komende periode vaststellen.
Deelt u de mening dat de stijging van het collegegeld nog een financiële klap in het gezicht van studenten is? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp de zorgen van studenten rond stijgende kosten. Met het voornemen om de basisbeurs vanaf 2023/2024 opnieuw in te voeren, zet het kabinet een eerste stap om de zorgen van deze generatie jongeren te laten afnemen. Ook is het voornemen om de groep studenten die aanspraak kan maken op een aanvullende beurs te vergroten.
Deelt u de mening dat studenten niet door financiële redenen belemmerd mogen worden om te studeren en dat de verhoging van het collegegeld hierdoor een onwenselijke situatie is? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Het is mijn verantwoordelijkheid om te zorgen voor een toegankelijk onderwijsstelsel. Toegankelijk zie ik onder meer als beschikbaar en betaalbaar onderwijs. Zo wordt één van de kostenposten, zoals het wettelijk collegegeld, berekend aan de hand van een bepaalde systematiek zoals deze in de wet is vastgesteld.
Het is goed om oog te blijven houden voor de huidige economische ontwikkelingen, en dan in het bijzonder voor de gevolgen voor de kwetsbare groepen, waaronder studenten met ouders die financieel minder draagkrachtig zijn. Ook in het wetsvoorstel herinvoeren basisbeurs wordt bijzondere aandacht gegeven juist voor deze kwetsbare groep.
Bent u bereid om te bezien wat de mogelijkheden zijn om de verhoging van het collegegeld te voorkomen?
Ik ben die mogelijkheden op dit moment aan het onderzoeken.
Bent u bereid om vóór het commissiedebat «Beleidsbrief Hoger onderwijs en wetenschap» op 30 juni, de Kamer te voorzien van antwoorden op deze vragen?
Ja.
Het bericht ‘Kwart van de studenten met stage ingezet als goedkope arbeidskracht’ |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kwart van de studenten met stage ingezet als goedkope arbeidskracht»?1
Ja.
Wat is uw appreciatie van de uitkomsten van het ResearchNed onderzoek, namelijk dat 27% van de studenten aangeeft dat zij voor hun gevoel werden ingezet als een goedkope werknemer en dat bijna de helft van de studenten (44%) geen stagevergoeding krijgt? Maakt u zich ook ernstige zorgen over deze uitkomsten?
Stages zijn bedoeld om studenten kennis te laten maken met de beroepspraktijk. Wanneer studenten stagewerkzaamheden verrichten die niet passen bij het stageniveau, omdat de werkzaamheden te makkelijk of te moeilijk zijn, kan een student een verkeerd beeld krijgen van de beroepspraktijk. Dat is onwenselijk.
Bij een stage ligt de nadruk op het leren. Wanneer een stagiair geen stagewerk maar regulier werk uitvoert, heeft de student recht op (minimum-)loon. De Nederlandse Arbeidsinspectie controleert of er sprake is van onderbetaling (het oneigenlijk inzetten van stagiairs) en kan een boete uitdelen aan het bedrijf als dat het geval is. Ik zou stagiairs die vermoeden dat zij regulier werk uitvoeren, willen oproepen om hierover met de stagecoördinator van de opleiding en de onderneming waar zij stage lopen in gesprek te gaan en eventueel in overleg een melding te maken bij de Arbeidsinspectie.
Ik vind het belangrijk dat studenten voor de tijd die zij in de stage investeren een passende stagevergoeding ontvangen. Werkgevers zijn niet verplicht om een stagevergoeding aan te bieden, al doet een deel van de werkgevers dit wel. Daarom wil ik afspraken maken met onderwijs en werkgevers over hoe gezorgd kan worden dat meer studenten een passende stagevergoeding ontvangen.
Welke concrete maatregelen bent u naar aanleiding van de uitkomsten van het rapport van plan te nemen om de uitbuiting van stagairs te voorkomen en te bewerkstelligen dat stagairs een eerlijke beloning krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van het voorstel van het ISO: «Pak stagemisbruik aan: studenten moeten laagdrempelig (vermoedens van) stagemisbruik kunnen bespreken met hun instelling.»? Bent u bereid om dit voorstel uit te voeren?
Ik herken de zorgen van het ISO. Het primaire doel van een stage is voor de student om te leren. Studenten kunnen door middel van een stage hun professionele vaardigheden ontwikkelen en kennismaken met de beroepspraktijk. Het is niet de bedoeling dat werkgevers stagiairs inzetten om te werken als goedkope werknemer. Ik zal daarom in overleg met de studenten, onderwijsinstellingen en werkgevers verkennen hoe we beter zicht krijgen op oneigenlijk inzet van stagiairs.
Wat vindt u van het voorstel van het ISO: «Verplicht stagevergoeding: het geven van een passende stagevergoeding wordt verplicht. Sectoren maken hier gezamenlijk afspraken over en nemen dit op in hun CAO.»? Bent u bereid om een passende stagevergoeding (wettelijk) verplicht te stellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Werkgevers zijn aan zet om een stagevergoeding aan te bieden. Sommige werkgevers doen dit al, en in verschillende sectoren is dit ook opgenomen in de cao. Het arbeidsrecht kent echter geen regels die betrekking hebben op de stageovereenkomst. Werkgevers zijn niet verplicht om een stagevergoeding aan te bieden.
Zoals ik al bij in antwoord op vraag 2 en 3 aangaf, vind ik het belangrijk dat studenten een passende stagevergoeding ontvangen. Ik zal daarom in gesprek gaan met werkgevers met het doel om afspraken te maken over hoe we kunnen stimuleren dat meer werkgevers een passende stagevergoeding gaan aanbieden.
Wat vindt u van het voorstel van het ISO: «Maak rechten duidelijk: instellingen en werkgevers dienen studenten duidelijk te informeren over de rechten en plichten van stagiairs. Om de positie van stagiairs te versterken, wordt de ondertekening van een stageovereenkomst tussen instelling, werkgever en student verplicht.»? Bent u bereid om dit voorstel uit te voeren?
Ik herken ook deze zorgen van het ISO. Hier ligt een taak voor hoger onderwijsinstellingen en werkgevers om transparanter te zijn over de rechten van een student. Ook deze aanbeveling zal ik in gesprekken met het onderwijs- en werkveld bespreken.
Veel opleidingen in het hbo maken al gebruik van een standaard stageovereenkomst. UNL heeft recent een modelovereenkomst ontwikkeld die universitaire studenten kunnen gebruiken wanneer zij een stage willen lopen bij een werkgever. Het gesprek dat ik met het onderwijs- en werkveld zal voeren, zal zich daarom richten op hoe het onderwijs en werkveld consequenter gebruik maken van stageovereenkomsten.
Deelt u de constatering van het ISO dat er onvoldoende zicht is op stages in het hoger onderwijs? Bent u bereid om te bewerkstelligen dat er een doorlopende monitor naar het aanbod, de kwaliteit en de begeleiding van stages komt? Zo nee, waarom niet?
Het in kaart brengen van het aanbod, de kwaliteit en de begeleiding van stages is een taak voor onderwijsinstellingen. Veel instellingen doen dit ook en werken met vaste werkgevers waar studenten een prettige stage kunnen lopen.
Mijn voorganger heeft eind 2021 toegezegd aan uw Kamer om – vanwege de coronacrisis – de stagetekorten in kaart te brengen. De resultaten van deze pilotmonitor zullen eind dit jaar gedeeld worden met de Kamer.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor het commissiedebat «Beleidsbrief Hoger onderwijs en wetenschap» op 30 juni? Zo nee, waarom niet?
Het is helaas niet haalbaar gebleken vanwege de benodigde interdepartementale afstemming om de vragen voor 30 juni te beantwoorden.
Het bericht ‘Extra maatregelen CBR om wachttijden terug te dringen’ |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Extra maatregelen CBR om wachttijden terug te dringen»?1
Ja.
Klopt het dat het CBR vanaf 1 september de volgende maatregelen gaat nemen en zijn dit alle maatregelen die vanaf 1 september ingaan: «Wie zakt voor het praktijkexamen bromfiets, brommobiel, motor verkeersdeelneming of auto met aanhangwagen kan op zijn vroegst na 4 weken weer afrijden. Eerste herexamen praktijkexamen auto op zijn vroegst na 4 weken. Na twee keer of vaker zakken voor het praktijkexamen auto kan de kandidaat op zijn vroegst na 15 weken weer afrijden.»? Gaat het hier om een voornemen, of zijn deze maatregelen definitief?
Het CBR heeft in de afgelopen periode al een groot aantal maatregelen genomen om de examencapaciteit te vergroten. Naast het werven en opleiden van nieuwe examinatoren en aanvullende maatregelen om het verzuim terug te dringen (onder andere door extra monitoring en het inzetten van verzuimcoaches) betreft dit o.a. het maximaliseren van overwerk, werken op feest- en herdenkingsdagen, het verlengen en terughalen van gepensioneerde examinatoren, het detacheren van examinatoren vanuit CBR-locaties waar de druk op de examens wat lager is naar de Randstad en het opschorten van voortgangsgesprekken.
Daarnaast is een aantal maatregelen genomen dat tot doel heeft rijscholen te stimuleren de kwaliteit van de opleiding te verhogen waardoor kandidaten eerder slagen en er minder beroep op herexamens wordt gedaan. Dat zijn de maatregelen zoals door de vraagsteller zijn opgesomd. Deze maatregelen zijn vooraf afgestemd met de verschillende brancheorganisaties van rijscholen. Op basis van het overleg met de brancheorganisaties heeft het CBR de voorgestelde maatregelen aangepast. De beoogde invoeringsdatum is 1 september 2022.
Acht u het rechtvaardig dat kandidaten die reeds een rijexamen hebben gedaan langer moeten wachten op een herexamen? Wat is hiervan de achterliggende rationale en wat levert dit concreet op?
Al een aantal jaren hanteert het CBR een periode van 2 weken tussen het eerste examen en een herexamen. Dit vanuit de gedachte dat kandidaten met een reden gezakt zijn en vaak nog een aantal lessen nodig hebben om op het juiste niveau te komen. Eerder zag het CBR kandidaten soms binnen een paar dagen terugkomen en vaak met het resultaat dat zij wederom zakten voor het praktijkexamen. Om te stimuleren dat kandidaten voldoende tijd en aanvullende rijlessen nemen – en daarmee de kans om te slagen vergroten – heeft het CBR de termijn van twee weken opgehoogd naar vier weken en deze maatregel ook van toepassing gemaakt op de overige particuliere praktijkexamens. De verwachting is dat hiermee het percentage kandidaten dat slaagt bij het (her)examen omhoog gaat. Elk procentpunt dat het slagingspercentage stijgt betekent jaarlijks ongeveer 8.000 minder herexamens. Een stijging met 5% levert een capaciteit van circa 40.000 examens op, wat overeenkomt met een daling van de reserveringstermijn met vier weken.
Wat is de reden om mensen die twee keer of vaker zijn gezakt 15 weken te laten wachten en wat levert dit concreet op? Acht u dit ook een absurde termijn voor mensen die graag hun rijbewijs wensen te halen?
De gedachte achter deze maatregelen is dat rijscholen en kandidaten gestimuleerd worden pas op examen te komen als zij daar ook echt klaar voor zijn (examengereed). Het percentage kandidaten dat de eerste keer slaagt schommelt al jaren rond de 50%. Bijna 1.200 rijscholen hebben zelfs een slagingspercentage lager dan 30%. Daarnaast worden jaarlijks 2.500–3.000 examens voortijdig afgebroken omdat de examinator de rijcapaciteit van de kandidaat als dermate onder de maat beoordeelt dat deze een gevaar vormt voor de verkeersveiligheid. Zowel het CBR als de vertegenwoordigers uit de branche vinden het huidige slagingspercentage (te) laag. Door de wachttijd voor een derde examen (het tweede herexamen) naar achteren te schuiven (15 weken) is de verwachting dat dit rijscholen en kandidaten stimuleert alles op alles te zetten om in maximaal twee keer te slagen en dat daarmee het slagingspercentage zal stijgen.
Denkt u dat de kans dat iemand slaagt voor een herexamen groter of kleiner wordt vanwege de voorgenomen termijn van 15 weken? Kunt u dit onderbouwen?
De verwachting is dat met deze maatregel het aantal kandidaten dat in twee keer slaagt zal stijgen. Zie voor de onderbouwing de antwoorden 3 en 4.
Wat is de reden dat de geldigheid van een nieuwe machtiging na 12 maanden komt te vervallen?
Deze maatregel wordt genomen om misbruik van machtigingen te voorkomen. Het CBR heeft sterke vermoedens – die worden onderbouwd door signalen uit de branche – dat er rijscholen zijn die gemachtigd worden door kandidaten die niet in een rijopleiding zitten en ook niet de intentie hebben om examen te doen (zogenaamde dummy kandidaten). Voor deze kandidaten worden examens gereserveerd, vervolgens op een later moment weer geannuleerd en de vrijgekomen plekken worden dan snel gereserveerd voor «echte» kandidaten. Dit is oneigenlijk gebruik van het reserveringssysteem van het CBR. Sommige kandidaten worden op die manier een groot aantal keren opgevoerd en vervolgens weer geannuleerd. Dit gaan ten koste van de mogelijkheid van andere kandidaten om een plek te reserveren. De maatregel is bedoeld om dit gedrag te ontmoedigen. Overigens ontvangt de kandidaat een notificatie voordat de machtiging afloopt en kan deze de machtiging vrij eenvoudig (en kosteloos) verlengen door de rijschool opnieuw te machtigen.
Wat is de reden dat na twee keer annuleren de machtiging van de kandidaat komt te vervallen?
Zie antwoord vraag 6.
De mogelijke vooringenomenheid bij algoritmes gebruikt door de Politie |
|
Stephan van Baarle (DENK), Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met artikel «Rekenkamer waarschuwt voor mogelijke «vooringenomenheid» bij politie-algoritmes»1 en het desbetreffende rapport van de Algemene Rekenkamer2?
Ja.
Deelt u de mening dat het Criminaliteit Anticipatie Systeem (CAS) niet afdoende is gecontroleerd waardoor nu niet kan worden geconcludeerd dat geen sprake is geweest van discriminatoire gronden in de selectiecriteria? Zo ja, waarom wordt dit systeem dan nog steeds gebruikt? Hoe gaat u ervoor zorgen dat dergelijke controles in de toekomst wel worden gedaan?
Het CAS is een voorbeeld van een hotspot-benadering waarbij op basis van bestaande data wordt bepaald waar het waarschijnlijk is dat bepaalde vormen van verstoring van de openbare orde of criminaliteit voorkomen. Gebruik van het CAS levert een verwachting voor een bepaald gebied op en geeft geen output die tot personen te herleiden is. De verwachtingen die CAS levert, kunnen worden besproken met mensen in de operatie en zo wordt een aanpak van de problematiek voor de betreffende week vastgesteld. De data die wordt gebruikt betreft o.a. criminaliteitshistorie (zie hierover meer in antwoord op vraag 4). Deze criminaliteitshistorie is hoofdzakelijk gebaseerd op aangiftes van burgers, oftewel informatie die naar de politie toe komt en niet door haar eigen optreden bepaald wordt. Hiermee wordt een versterking van eventuele eigen vooringenomenheid door het algoritme beperkt.
Het CAS wordt gebruikt ter voorkoming van verschillende veelvoorkomende delicten zoals woninginbraak, vernieling en drugshandel. De aanwezigheid van de politie op plekken waar een verhoogde kans is op deze en andere soorten delicten kan bijdragen aan de voorkoming ervan.
De Algemene Rekenkamer geeft in haar rapport aan dat er onvoldoende (doorlopende) controle is of er sprake is van vooringenomenheid in het model. Op basis daarvan geeft de Rekenkamer aan dat zij – zonder zelf dieper in het algoritme te gaan kijken – niet kan concluderen of er sprake is geweest van discriminatiegronden in de selectiecriteria. Ik heb de politie daarom gevraagd om in het reguliere proces de procedures voor het vastleggen van deze controles aan te scherpen.
Een werkgroep van de politie richt zich op de opvolging van deze en de andere aanbevelingen van de Rekenkamer, die voortkomen uit het rapport Algoritmes getoetst. Deze maatregelen zijn aanvullend op de stappen die de politie voor, tijdens en na het onderzoek van de Rekenkamer heeft gezet, zo ook met het oog op dataminimalisatie en het voorkomen van vooringenomenheid. Zo is er een samenwerkingsverband opgestart met de Vrije Universiteit Amsterdam om een breed toepasbare methodiek te ontwikkelen voor de detectie van vooringenomenheid in algoritmes. Naar aanleiding van de gesprekken met de Rekenkamer heeft de politie enige tijd geleden ook besloten om de ontvangst van bepaalde gegevens al aan de poort te blokkeren, in plaats van deze gegevens later in het proces pas te excluderen. Tot slot wordt ook gewerkt aan gebruik van zo spaarzaam mogelijke datasets (dataminimalisatie) en het verbeteren van de documentatie in het algemeen.
Hoe komt het dat bij de start van het huidige systeem geen basisvereiste van zorgvuldigheid in acht is genomen?
Ik herken het beeld dat geen basisvereiste van zorgvuldigheid in acht zou zijn genomen bij de start van het gebruik van CAS niet. Het rapport van de Rekenkamer geeft de politie handvaten om het gebruik van het CAS verder te verbeteren, dat waarderen zowel de korpschef als ikzelf. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 neemt de politie de aanbevelingen van de Rekenkamer serieus en is zij daar mee aan de slag gegaan.
Ik hecht er daarnaast aan te benadrukken dat bij de bevindingen van de Rekenkamer ook enkele nuances te maken zijn. In het door de Rekenkamer gebruikte toetsingskader staan de maatregelen die een organisatie heeft getroffen om een risico afdoende te mitigeren, opdat het beheersbaar is, centraal. De Rekenkamer onderscheidt per risico-onderdeel of de genomen maatregel of samenstel daarvan effectief, deels effectief of niet effectief is. Uit de individuele beoordeling door de Rekenkamer van het CAS, zoals vervat in het toetsingskader dat aan de politie is afgegeven, komt naar voren dat 23 maal de door de politie genomen risico-mitigerende maatregelen als (geheel) effectief zijn beoordeeld. Waar de beoordeling deels effectief of niet effectief luidt, gaat het in het merendeel om maatregelen die de politie als zodanig wel heeft getroffen, bijvoorbeeld op het gebied van periodieke toetsing, maar waarvan de Rekenkamer aangeeft dat de politie dit onvoldoende heeft vastgelegd. Deze administratieve onvolkomenheden zien zowel op IT-gerelateerde checks als op waarborgen omtrent dataminimalisatie. Door de opzet van het rapport (dat gericht was op algoritmes bij de overheid in het algemeen, en niet op elk individueel algoritme) komt het voorgaande minder helder naar voren.
Ook is het van belang op te merken dat het CAS ontwikkeld is in 2014 en sindsdien doorlopend wordt geëvalueerd en verbeterd. De Rekenkamer is niet de enige of eerste instantie die het CAS heeft bekeken. Zo heeft ook de Inspectie Justitie en Veiligheid in 2021 de code van het CAS ingezien, als onderdeel van een oriëntatie. De Inspectie concludeerde toen als volgt: «De code onder de motorkap van CAS is helder. Aan de code is te zien dat de meeste best practices op het gebied van programmeren zijn toegepast. Er is geprogrammeerd in de taal «Python», wat een toegankelijke taal is. De werking van het systeem is daarmee goed navolgbaar. [...] De documentatie van het systeem samen met de code en de data geven een goed beeld van hoe het systeem werkt. Dit is nodig voor de Inspectie om een goed beeld te kunnen schetsen van de precieze impact die een dergelijk systeem heeft op de taakuitvoering van (in dit geval) de politie.» Daarbij moet worden opgemerkt dat de Inspectie aan de hand van haar oriëntatie een openbaar toezichtkader opstelt. Dat kader wordt dit najaar gepubliceerd door de Inspectie. De Inspectie heeft hierbij geen oordeel gegeven ten aanzien van de aandachtspunten van de Algemene Rekenkamer.
Tot slot zijn de afgelopen vier jaar door studenten en promovendi vanuit verschillende universiteiten meer dan tien studies gedaan naar het CAS. In elk van die gevallen heeft de politie kennisgenomen van de eindverslagen en waar nodig het systeem verbeterd. Dit zal de politie ook doen met de aanbevelingen van de Rekenkamer.
Wat zijn de criteria op grond waarvan het lerende algoritme CAS voorspelt waar de kans groot is dat misdaden zullen worden gepleegd?
Op 6 april 2021 heeft de korpschef in een besluit op een Wob-verzoek besloten om de pseudocode en de variabelen van het CAS openbaar te maken. Voor een volledig beeld van de variabelen verwijs ik u graag naar deze documenten.3 Kort samengevat gaat het om locatie-specifieke kenmerken en om criminaliteitshistorie. Deze criminaliteitshistorie is hoofdzakelijk gebaseerd op aangiftes van burgers, oftewel informatie die naar de politie toe komt en niet door haar eigen optreden bepaald wordt.
Kunt u uitsluiten dat dit systeem afkomst of de samenstelling van een wijk met veel inwoners met een migratie-achtergrond als criteria gebruikt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en welke gevolgen verbindt u hieraan?
Zoals te zien in de variabelen die openbaar gemaakt zijn in het besluit op het bovengenoemde Wob-verzoek wordt geen gebruik gemaakt van het criterium afkomst of nationaliteit. Ook de Rekenkamer stelt in haar rapport (op p. 31) dat de politie geen variabelen gebruikt die discriminatie in de hand werken. Dat betekent echter niet dat uitgesloten kan worden dat er indirect onderscheid wordt gemaakt. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 heb ik de politie gevraagd om (nogmaals) een controle te doen op vooringenomenheid in het model en in de data.
Bent u het eens met de politie dat het niet nodig is het algoritme in haar huidige vorm buiten werking te stellen? Zo ja, waarom? Zo nee, wat is uw zienswijze over hoe nu verder met het systeem?
Uit de meer uitgebreide tabel die de politie van de Rekenkamer heeft gekregen met betrekking tot het CAS blijkt dat de zorgen met name in de governance en aantoonbare verantwoording rondom het CAS zitten. De politie heeft aangegeven hier op korte termijn mitigerende maatregelen op te zullen treffen. Daarmee acht ik het op dit moment niet noodzakelijk om het algoritme buiten werking te stellen.
Hoe ziet de menselijk toets eruit die naast het CAS plaatsvindt? Welke criteria worden door de mens getoetst? Vindt die toets altijd plaats? Is de menselijke toets daarbij altijd doorslaggevend?
De modellen met het CAS worden ééns per week gemaakt. De voorspellingen worden gebruikt om de breder samengestelde intelligence-beelden te voeden die vervolgens gebruikt worden om interventie-strategieën te bepalen en instructies te geven bij briefings binnen de basisteams. Er vindt in het werkproces zoals gezegd dus nog een beoordeling (op relevantie en op juistheid) plaats.
Welke stappen bent u van plan te zetten om risico’s op vooringenomenheid in het algoritmesysteem van de politie weg te nemen?
Zoals reeds aangegeven heb ik de politie gevraagd om (nogmaals) een controle te doen op vooringenomenheid in het model en in de data. Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u verder graag naar het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid het huidige algoritme wat wordt gebruikt door het CAS door te lichten om mogelijke vooringenomenheid te detecteren? Zo ja, op welke termijn wilt u dit onderzoek voltrekken? Zo nee, waarom niet?3
Zie antwoord vraag 8.
De uitgaven ten aanzien van discriminatiebestrijding |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw uitspraak tijdens het laatste plenaire debat over discriminatiebestrijding: «In de vorige periode, vorig jaar nog, is er 12 miljoen structureel extra vrijgemaakt voor de aanpak van discriminatie, om ervoor te zorgen dat we nu ook stappen met elkaar kunnen zetten en de nationaal coördinator wat extra steun kunnen geven om zijn taak goed uit te voeren»?
Ja.
Kunt u een uitsplitsing geven, zo nauwkeuring mogelijk en per jaar vanaf de ingezette intensivering, waar de 12 miljoen euro (structureel) aan wordt uitgegeven, hoeveel van dit bedrag reeds aan maatregelen wordt uitgegeven, voor hoe lang, en hoeveel van deze 12 miljoen euro ter beschikking staat voor de uitvoering van nieuw beleid? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik heb een uiteen splitsing van het totaal bedrag in onderstaand tabel opgenomen.
Wat bedoelt u precies met uw uitspraak: «ik realiseer me ook dat we daar op de langere termijn natuurlijk niet mee klaar zijn, (...) als we verdere stappen met elkaar moeten zetten en als dat nodig is, moet er daarbij ook altijd voor gezorgd worden dat plannen en middelen met elkaar samenlopen»? Erkent u hiermee dat er op dit moment onvoldoende middelen beschikbaar zijn voor nieuw beleid? Zo ja, zijn er al plannen voor extra middelen? Zo nee, waarom niet?
De aanpak van discriminatie is een aanpak van de lange adem. De plannen die het kabinet nu maakt en aan het uitvoeren is, zijn van dekking voorzien, maar ik heb nu geen zicht op kosten die zich in de toekomst zullen voordoen. De plannen voor de inzet van de extra € 12 miljoen die sinds 2021 beschikbaar zijn, liggen er en zijn onderdeel van het Nationaal Programma. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Herinnert u zich uw uitspraak «natuurlijk zit er in het nationaal programma een financiële paragraaf»? Hoeveel middelen worden er voor het nationaal programma uitgetrokken en waaruit worden deze gedekt?
U ontvangt rond de zomer van mij het Nationaal Programma dat momenteel wordt opgesteld onder coördinatie van de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme. In de begeleidende brief zal ik in gaan op het verzoek dat gedaan is in de motie-van Baarle/Simons (Kamerstuk II, 2021/22, 35925-VII-35) en dus niet in het Nationaal Programma zelf. In de motie wordt de regering verzocht te bezien hoe de financiële verantwoording van de uitgaven die de regering doet in het kader van discriminatiebestrijding verbeterd kan worden, teneinde het overzicht van uitgaven aan discriminatiebestrijding te verhelderen, en in de voortgangsbrieven over discriminatiebestrijding voortaan een financieel totaaloverzicht op te nemen. Bij het Nationaal Programma zelf zal geen financieel overzicht zitten, ook omdat een aantal voornemens verweven zijn met andere beleidsterreinen. De middelen zijn dan niet primair gelabeld als middelen voor het Nationaal Programma van de NCDR, maar de uitvoering zal wel bijdragen aan de bestrijding van discriminatie.
Kunt u uw uitspraak «De plannen die we nu maken, hebben financiële dekking» voorzien van een uitsplitsing met de plannen die komen en de bijbehorende gereserveerde middelen, almede waar deze middelen vandaan komen? Zo nee, waarom niet?
In de begeleidende brief bij het Nationaal Programma zal ik in gaan op de financiële verantwoording, met daarbij de kanttekening dat als nieuwe plannen geld kosten, we daar ook financiële middelen bij moeten zoeken. Anders blijven het bij plannen. En in deze fase van de aanpak van discriminatie is het belangrijk dat we niet alleen nieuwe plannen maken, maar die ook uitvoeren.
Als de plannen gedekt worden vanuit de genoemde structurele 12 miljoen euro en andere bestaande gereserveerde middelen voor discriminatiebestrijding, kunt u dan ook aangeven of dit ten koste gaat van reeds ingezet beleid? Zo nee, waarom niet?
In het Nationaal Programma worden bestaande plannen gecombineerd met nieuwe plannen en worden beleidsvoornemens samengebracht. De insteek van het kabinet is om een stevig beleid neer te zetten, met uitvoerbare en financieel gedekte plannen. Dat betekent dat het kabinet ook zal onderzoeken bij nieuwe plannen wat nodig is om tot uitvoering over te gaan. Daar hoort ook de vraag bij wat plannen kosten.
Verspreiden van een extreemrechtse omvolkingstheorie bij de omroep Ongehoord Nederland |
|
Nilüfer Gündoğan (Gündogan), Christine Teunissen (PvdD), Habtamu de Hoop (PvdA), Stephan van Baarle (DENK), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Pim van Strien (VVD), Stieneke van der Graaf (CU), Lisa Westerveld (GL), Hanneke van der Werf (D66), Marieke Koekkoek (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het feit dat de Vlaamse politicus Filip Dewinter in aflevering 23 van Ongehoord Nieuws, uitgezonden op 10 mei 2022, de omvolkingstheorie heeft gepropageerd en dat hij daarbij niet werd tegengesproken of kritisch werd bevraagd door de presentatoren van het programma?
Ja.
Bent u bekend met het artikel «Schutter New York liet zich leiden door omvolkingstheorie, levensgevaarlijk als politici er elementen uit overnemen» uit de Morgen van 16 mei 2022?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat terrorist Anders Breivik (Oslo, 2011) deze omvolkingstheorie gebruikte als rechtvaardiging voor zijn terreurdaden?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat terrorist Brenton Harrison Tarrant (Christchurch, 2019) deze omvolkingstheorie gebruikte als rechtvaardiging voor zijn terreurdaden?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat de AIVD, herhaaldelijk maar ook recent in haar jaarverslag, waarschuwt voor de groei van extreemrechtse groeperingen in Nederland en dat zij deze omvolkingstheorie aanhangen2?
Ja, dat wil zeggen, de AIVD schrijft in haar jaarverslag in deze context niet over de groei van extreemrechtse maar over rechts-extremistische groeperingen. Extreemrechts zijn personen en groeperingen die zich op de uiterste flank van het rechtse politieke spectrum begeven. Rechts-extremisme zijn personen en groeperingen die (heimelijke) gewelddadige en niet-gewelddadige acties verrichten vanuit een van de denkbeelden: vreemdelingenhaat, haat jegens vreemde (cultuur)elementen, ultranationalisme.
In haar jaarverslag staat dat rechts-extremistische groepen in 2021 meer aanhang hebben gekregen en proberen om hun wereldbeeld normaal te laten lijken voor een groter publiek. Verschillende rechts-extremistische groepen delen, ondanks hun verschillen, een wereldbeeld waarin de blanke bevolking van (onder meer) Nederland structureel wordt benadeeld, en zelfs in het voortbestaan wordt bedreigd door «omvolking» of genocide. Omvolkingstheorieën maken volgens de AIVD al langere tijd deel uit van het rechts-extremistische landschap in Nederland en daarbuiten.
Daarnaast is er volgens de AIVD meer verwevenheid ontstaan tussen anti-overheidsextremisten en rechts-extremistische aanhangers. Zoals DTN 56 beschrijft, sluit het beeld van een linkse elite die de Nederlandse traditie, cultuur, ras en taal niet zou beschermen goed aan bij het anti-overheidsnarratief van een onderdrukkende overheid (bijvoorbeeld in tijden van coronamaatregelen).3
Welke risico’s zijn er voor de Nederlandse maatschappij als de publieke omroep (onweersproken) omvolkingstheoriën uitzendt?
Het risico voor de nationale veiligheid van omvolkingstheorieën is hier onder vraag 7 toegelicht. Het spreekt voor zich dat het media-aanbod van publieke media-instellingen geen dergelijke risico’s met zich mee kan brengen. Daartoe is in artikel 2.88 van de Mediawet voorgeschreven dat publieke media-instellingen passende maatregelen nemen om te voorkomen dat hun media-aanbod aanzet tot haat tegen een groep personen of een lid van een groep of uitlokt tot het plegen van een terroristisch misdrijf. Bij passende maatregelen kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een gedragscode, al dan niet in combinatie met het instellen van een klachtenpunt.
Bent u bereid om de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid te vragen om een uiteenzetting te geven van de risico’s van het uitzenden van omvolkingstheorieën op de publieke omroep voor de nationale veiligheid?
Ja. Ik ben bereid om de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid te vragen om deze risico’s voor de nationale veiligheid toe te lichten.
Hierbij moet wel de kanttekening worden geplaatst dat op dit moment de NCTV sterk beperkt is in de uitvoering van zijn analysetaken omdat er geen gebruik gemaakt kan worden van online monitoring van open bronnen. De grondslag voor de analysetaken van de NCTV (de Wet verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid) is momenteel nog in behandeling bij uw Kamer. In afwachting daarvan zijn deze taken opgeschort waar het gaat om het bezien van online open bronnen zoals Twitter of Facebook. Dit betekent dat er nu vanuit de NCTV geen direct zicht is op hoe er bijvoorbeeld door groepen rechts-extremisten online wordt gereageerd en de NCTV niet in staat is voldoende te bezien wat dergelijke ontwikkelingen betekenen voor Nederland. Dit illustreert de gevolgen van het niet eigenstandig kunnen analyseren van online debatten en wat het betekent als deze mogelijkheid definitief zou wegvallen.
In het algemeen kan wel gesteld worden dat omvolkingstheorieën een terugkerend thema zijn binnen het rechts-extremisme en rechtspopulisme. Het risico voor de nationale veiligheid dat van deze theorieën uitgaat is dat deze voor individuen kunnen dienen als inspiratie voor extremistisch geweld of een aanslag in Nederland, zoals dit eerder is voorgekomen in Christchurch, Nieuw Zeeland of recent in Buffalo in de Verenigde Staten.
Hoe verhoudt het feit dat Ongehoord Nederland onweersproken ruimte biedt aan deze extreemrechtse omvolkingstheorieen zich tot de voorwaarde (gesteld door de NPO, het Commissariaat voor de Media en de Raad van Cultuur) dat Ongehoord Nederland zich aan de journalistieke code van de NPO behoort te houden?
Het is aan de NPO Ombudsman om te beoordelen of Ongehoord Nederland zich aan de journalistieke code van de NPO heeft gehouden. De NPO Ombudsman heeft op 7 juni jl. een onderzoek gepubliceerd naar aanleiding van het totaal aan binnengekomen klachten over het schenden van deze code door ON!4
De ombudsman heeft geconcludeerd dat klagers terecht hebben gewezen het schenden van de journalistieke code op het punt van betrouwbaarheid en waarheidsgetrouwheid door het (passief en actief) bijdragen aan verspreiding van aantoonbaar onjuiste informatie. Ook werd volgens de Ombudsman onjuiste informatie niet gecorrigeerd en werden meningen onvoldoende gescheiden van feitelijke informatie. De ombudsman concludeerde tevens dat niet alles waar over geklaagd is, klopte. Zo is het uitdragen van standpunten niet verboden, hoeven ledenomroepen op basis van de Mediawet niet onpartijdig te zijn en kon veronderstelde afhankelijkheid of belangenvermenging niet worden onderbouwd.
Het is in eerste instantie aan de NPO om zich te beraden op mogelijke consequenties voor Ongehoord Nederland naar aanleiding van de bevindingen van de Ombudsman. De NPO heeft op 15 juni 2022 laten weten dat de NPO voornemens is een sanctie op te leggen aan Ongehoord Nederland. Ongehoord Nederland kan een zienswijze geven op dit voorgenomen besluit.
Hoe verhoudt het feit dat Ongehoord Nederland onweersproken ruimte biedt aan deze extreemrechtse omvolkingstheorieën zich tot de publieke mediaopdracht?
Het Commissariaat voor de Media is als toezichthouder belast met het toezicht op de naleving van de Mediawet. Het Commissariaat houdt onder andere toezicht op artikel 2.1, waarin de publieke media-opdracht is beschreven. Het Commissariaat beslist als onafhankelijk toezichthouder zelf of en wanneer een onderzoek naar mogelijke overtreding wordt gestart. Daarnaast kunnen belanghebbenden die menen dat de Mediawet wordt overtreden, een handhavingsverzoek indienen bij het Commissariaat. Het is derhalve niet aan mij om te beoordelen of Ongehoord Nederland in overeenstemming met de publieke media-opdracht heeft gehandeld.
In hoeverre voldoet deze uitzending aan het redactiestatuut van Ongehoord Nederland? Rijmt de werkwijze van deze, en andere uitzendingen van de desbetreffende omroep, met de hoge journalistieke normen, zoals dit verplicht is gesteld in artikel 2.1, lid 2 en in artikel 2.88 van de Mediawet?
Het Commissariaat voor de Media houdt toezicht op de naleving van de Mediawet, waaronder artikel 2.1, lid 2 en artikel 2.88. Het is aan het Commissariaat om de uitzending van Ongehoord Nieuws te beoordelen in het licht van de eisen die de Mediawet aan omroepen stelt. Het Commissariaat beslist als onafhankelijk toezichthouder zelf of en wanneer een onderzoek naar mogelijke overtreding wordt gestart. Daarnaast kunnen belanghebbenden die menen dat de Mediawet wordt overtreden, een handhavingsverzoek indienen bij het Commissariaat. Het Commissariaat kan bij overtreding van de Mediawet een sanctie opleggen. Als het Commissariaat tweemaal een sanctie oplegt, kan dit een grond zijn om de erkenning in te trekken.
Bent u het ermee eens dat voor de verspreiding en het onweersproken propageren van deze gevaarlijke theorieën geen ruimte mag bestaan op de Nederlandse publieke omroep, laat staan gesubsidieerd door Nederlands belastinggeld? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in de antwoorden op vraag 8, 9 en 10 aangaf, is het in eerste instantie niet aan mij om de uitzending van Ongehoord Nieuws te beoordelen. Dat is in eerste instantie aan het Commissariaat, die kan beoordelen of een omroep zich houdt aan de Mediawet, en de NPO die een sanctie kan opleggen indien een omroep zich niet houdt aan de bindende besluiten van de NPO.
Pas indien het Commissariaat of de NPO tweemaal een sanctie hebben opgelegd aan een omroep, kan dat een grondslag bieden om de erkenning van een omroep in te trekken. Het intrekken van een erkenning kan ook indien uit twee opvolgende evaluaties door de visitatiecommissie die door de NPO wordt ingesteld, blijkt dat een omroep onvoldoende aan de algemene publieke media-opdracht óf indien de raad van bestuur van de NPO van mening is dat een omroep onvoldoende uitvoering geeft aan de bereidheid tot samenwerken binnen het bestel.
Uiteraard geldt voor iedere omroep dat het media-aanbod niet in strijd mag zijn met het strafrecht. Indien het aanbod discriminerend is, oproept tot haat of geweld of aanzet tot een terroristisch misdrijf, kan daar aangifte van worden gedaan. De rechter beoordeelt of het media-aanbod in strijd is met de wet.
Ik verwijs naar verder het antwoord op vraag 6.
Welke stappen zult u zetten om te voorkomen dat nogmaals dergelijke gevaarlijke omvolkingstheorieën onweersproken op de publieke omroep worden getoond?
Het is nu in eerste instantie aan de NPO om zich te beraden op mogelijke consequenties voor Ongehoord Nederland naar aanleiding van de bevindingen van de Ombudsman. De NPO heeft op 15 juni 2022 laten weten dat de NPO voornemens is een sanctie op te leggen aan Ongehoord Nederland. Ongehoord Nederland kan een zienswijze geven op dit voorgenomen besluit. Ook het Commissariaat kan onderzoeken hoe de uitzending zich verhoudt tot de Mediawet.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en met de grootst mogelijke spoed beantwoorden?
Ja.
Discriminatie bij de controle op de Basisregistratie Personen |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw uitspraken tijdens het plenaire debat over het wetsvoorstel inzake de Basisregistratie Personen, waarin u aangaf dat er door middel van risicoprofielen is gediscrimineerd en u heeft toegezegd dit te onderzoeken?1
Ja.
Hoe bent u van plan uw toezegging om de toedracht van deze discriminatie te onderzoeken gestand te doen, wie voert dit onderzoek uit en hoe waarborgt u de onafhankelijkheid van dit onderzoek?
In de brief die ik 25 maart jongstleden aan uw Kamer zond,2 gaf ik hierover het volgende aan. In oktober vorig jaar deelde mijn ambtsvoorganger met uw Kamer samenvattingen van alle risicoprofielen die sinds de start van het project in 2014 zijn gebruikt.3 Daartoe behoorde ook het profiel «Niet meer woonachtig in Nederland», dat in het verleden in het kader van LAA is gehanteerd door de Belastingdienst/Toeslagen, bij het onderdeel Toeslagen. Dit profiel betrof alleenstaande personen ouder dan 60 jaar die in het buitenland zijn geboren en staan ingeschreven op een woonadres in Nederland, met een lopende uitkering en eventueel een toeslag. Het signaal ging over de vraag of de betrokkene nog wel op het adres woonde. In het debat op 3 februari jongstleden over het wetsvoorstel BRP Landelijke Aanpak Adreskwaliteit,4 uitten leden Ceder, Leijten en Van Baarle hun bezwaren tegen dit profiel. Ook ik keur het af, omdat het feit dat iemand niet in Nederland is geboren, één van de selectiecriteria binnen dit profiel was. Ik heb uw Kamer toegezegd dat ik onderzoek hoe en waar dit profiel in het kader van LAA is toegepast.
Bij de Belastingdienst en Toeslagen is reeds intern onderzocht of de verwijzing naar het betreffende profiel terug te vinden is in het archief van de Terugmeldvoorziening. Ik kan u op dit moment melden dat de Belastingdienst/Toeslagen mij heeft laten weten dat er 22 signalen (terugmeldingen over 22 personen) zijn gevonden met een verwijzing naar het betreffende profiel. Deze signalen zijn eind 2015 aan een drietal gemeenten geleverd, daarna niet meer. De Belastingdienst/Toeslagen geeft voorts aan dat bij een van deze 22 personen het adres gewijzigd is in de BRP in de periode oktober 2015 tot oktober 2016. Dit betrof overigens een terugmelding die krachtens de beschikbare informatie niet door de gemeente in onderzoek genomen is. Er is sprake van een verlaging van de door betrokkene ontvangen toeslagen in 2016 ten opzichte van 2015. Er is ook bij drie andere personen (over wie een terugmelding is gedaan) een wijziging ten aanzien van de toeslagen in de betreffende periode geconstateerd. Bij een persoon had de wijziging betrekking op de aanvang van een partnerschap. Er was een verlaging van de door betrokkene ontvangen toeslagen in 2016 ten opzichte van 2015. Bij de twee andere personen had de wijziging betrekking op het gegeven dat naast de betrokkene ook een andere persoon in de betreffende periode op het adres ingeschreven is. Er is in beide gevallen sprake van een verhoging van de door betrokkene ontvangen toeslagen in 2016 ten opzichte van 2015. De Belastingdienst/Toeslagen heeft niet kunnen vaststellen of en in hoeverre de wijzigingen in de BRP en ten aanzien van de toeslagen verband houden met de terugmelding (LAA-signaal). Ook is het mogelijk dat de BRP-wijziging en de vermelde verlagingen en verhogingen van de toeslagen (mede) het gevolg zijn van andere oorzaken. Er zijn op dit moment aldus nog geen causale verbanden vastgesteld.
Ik laat onafhankelijk onderzoek uitvoeren door een externe forensisch onderzoeker naar de toepassing van dit profiel, onder andere bij de drie gemeenten. De resultaten van dit onderzoek wil ik zo spoedig mogelijk aan uw Kamer melden. Dit onafhankelijk onderzoek moet uitwijzen of er causale verbanden zijn tussen (1) het LAA-signaal (de terugmelding) – (2) een eventueel adresonderzoek – (3) een BRP-correctie – (4) een wijziging in toeslagen of uitkeringen. Het onderzoek zal aldus moeten uitwijzen wat er met de signalen is gebeurd en of deze daadwerkelijk door gemeenten in onderzoek zijn genomen. In dit onderzoek gaat het om de beoordeling van de 22 individuele gevallen. Daarvoor is het noodzakelijk om persoonsgegevens van betreffende personen te verwerken (op te vragen uit de BRP), zodat bij gemeenten de aanwezige dossiers kunnen worden opgevraagd. Hierbij moet vanzelfsprekend de privacy van betrokken personen voldoende gewaarborgd zijn. Als een correctie in de BRP heeft plaatsgevonden is de laatste stap om te achterhalen welke gevolgen die adrescorrectie had, voor bijvoorbeeld het recht op een toeslag of uitkering.
In hoeveel gevallen is het betreffende discriminerende profiel toegepast?
De Belastingdienst/ Toeslagen heeft mij laten weten dat er 22 signalen (terugmeldingen over 22 personen) zijn gevonden met een verwijzing naar het betreffende profiel. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Zijn er op grond van het betreffende profiel onderzoeken dan wel sancties toegepast? Zo ja, in hoeveel gevallen?
Dat is mij op dit moment niet bekend, het genoemde onafhankelijke onderzoek zal dit moeten uitwijzen. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Welke maatregelen neemt u om mensen die door het betreffende discriminerende profiel zijn gedupeerd tegemoet te komen?
Het is mij op dit moment niet bekend of dit profiel gevolgen heeft gehad voor de 22 personen, het genoemde onafhankelijke onderzoek zal dit moeten uitwijzen. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Wie waren op de hoogte van het bestaan van het betreffende profiel en hoe is dit profiel tot stand gekomen? Kunt u hierbij aangeven tot op welk ambtelijk niveau kennis was van het bestaan van dit profiel?
Het profiel is in 2015 opgesteld voor het project Landelijke Aanpak Adreskwaliteit (LAA) en is gehanteerd door de Belastingdienst/Toeslagen, bij het onderdeel Toeslagen. Ik ga ervan uit dat in ieder geval bij de Belastingdienst/ Toeslagen, bij stichting ICTU (uitvoering LAA) en bij de drie gemeenten die de betreffende signalen ontvingen op ambtelijk niveau kennis was van het bestaan van dit profiel. Tot op welk ambtelijk niveau deze kennis er was en wie of welke gremia verder precies op de hoogte waren is mij niet bekend.
Waren er kabinetsleden op de hoogte van het bestaan van dit betreffende profiel?
Het is niet gebruikelijk dat bewindslieden op de hoogte zijn van de profielen binnen LAA. Uiteraard is mijn ambtsvoorganger in oktober 2021 op de hoogte gebracht van het overzicht van de profielen die met uw Kamer zijn gedeeld. Het betreffende profiel maakt onderdeel uit van dit overzicht.
Zijn er besluitvormende stukken of stukken van een andere aard waarin over dit profiel is geschreven of stukken waarin dit profiel vermeld wordt? Zo ja, kunt u deze delen met de Kamer?
Ik ga ervan uit dat er stukken zijn waarin dit profiel gemeld wordt. Zoals aangeven in het antwoord op vraag 2 laat ik onafhankelijk onderzoek uitvoeren door een externe forensisch onderzoeker naar de toepassing van dit profiel.
Wat was de achterliggende reden om dit betreffende profiel te hanteren?
Het profiel is toegepast in het kader van het project Landelijke Aanpak Adreskwaliteit (LAA). Het doel was om onjuiste adresgegevens in de BRP te vinden en te corrigeren. Het profiel ging over de vraag of de betrokkene nog wel op het adres woonde.
Worden er maatregelen genomen ten aanzien van de personen die verantwoordelijk zijn voor het betreffende profiel?
Dat is niet aan de orde.
Zijn er andere profielen toegepast waarbij er mogelijk is gediscrimineerd? Zo ja, welke?
In oktober vorig jaar deelde mijn ambtsvoorganger met uw Kamer samenvattingen van alle risicoprofielen die sinds de start van het project in 2014 zijn gebruikt.5 Daartoe behoorde ook het profiel waar deze vragen op zien. Hierbuiten zijn er geen profielen binnen LAA gehanteerd. Zoals volgt uit deze samenvattingen was het feit dat iemand niet in Nederland is geboren, in de overige profielen geen selectiecriterium.
Voor het project LAA is in 2018 een Privacy Impact Assessment (PIA) verricht door een onafhankelijk onderzoeksbureau. De PIA belicht onder andere het risico op discriminatie op grond van bijzondere persoonsgegevens. Over het project oordeelt de PIA dat discriminatie feitelijk zou kunnen plaatsvinden, omdat informatie over iemands afkomst afgeleid kan worden uit bijvoorbeeld de naam. De onderzoekers concluderen dat deze gegevens niet als criteria worden gebruikt in de aanpak, waardoor LAA binnen de grenzen blijft van wat als objectief gerechtvaardigd wordt gezien door de Nederlandse bestuursrechter en het EVRM. De PIA bevat op dit onderdeel (voorkomen van discriminatie) geen adviespunten.
Bent u bereid om op grond van het toegepaste discriminerende profiel aangifte te doen van een mogelijk ambtsmisdrijf? Zo nee, waarom niet?
Dat is niet aan de orde.
Bent u bereid om uw excuses aan te bieden vanwege het hanteren van een discriminerend profiel?
Zoals ik heb aangegeven in het debat met uw Kamer op 3 februari jongstleden keur ik de toepassing van dit profiel af.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor de voortzetting van het plenaire debat?
Ja.
Een verlaging van de benzineprijs, zoals in België |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over een verlaging van de benzineprijs naar 1,70 euro per liter, die de Belgische regering wil realiseren?1
Ik ben bekend met het nieuwsartikel waar vraag 1 naar verwijst. Het accijnstarief op benzine bedraagt in België momenteel 60 cent per liter. Dit ligt 24,1 cent hoger dan het Europese minimumtarief van 35,9 cent per liter voor benzineaccijns. In hoeverre een dergelijke accijnsverlaging voldoende is om de benzineprijs te verlagen naar 1,70 euro per liter hangt af van de brandstofprijzen op dat moment.
Klopt het dat deze verlaging bereikt kan worden door de accijns op benzine te verlagen naar het Europese minimumtarief?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat daarnaast ook overwogen wordt om de BTW op aardgas tijdelijk te verlagen naar zes cent per m3?
Ja. De Belgische regering heeft inmiddels bekend gemaakt dat het btw-tarief op aardgas tijdelijk wordt verlaagd naar 6%.
Deelt u de mening van de Belgische Minister van Financiën Vincent van Peteghem dat de «hoge prijzen aan de pomp onbetaalbaar worden» en «we nu moeten ingrijpen»? Zo ja, welke conclusie trekt u hieruit? Zo nee, waarom niet?
De energie- en brandstofprijzen zijn de afgelopen weken door de oorlog in Oekraïne ongekend hard gestegen en raken veel huishoudens hard in de portemonnee. Het kabinet wil, naast de specifieke maatregel gericht op huishoudens met een laag inkomen, ook huishoudens in brede zin helpen en de gevolgen voor de koopkracht dempen. Afgelopen vrijdag 11 maart jl. heeft het kabinet daarom aangekondigd voornemens te zijn om per 1 april de accijns voor benzine en diesel tijdelijk te verlagen met 21%.2. De verlaging van de accijnstarieven is tijdelijk en geldt voor 9 maanden. Daarnaast is het kabinet voornemens om per 1 juli de btw over de energierekening te verlagen van 21% naar 9%. Deze verlaging geldt voor zes maanden.
Deelt u de mening van de MR-politicus Georges-Luis Bouchez dat «automobilisten niet meer mogen worden uitgeperst als een citroen»? Zo ja, welke conclusie trekt u hieruit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat de Belgische regering de komende dagen al een knoop doorhakt over een financieel noodpakket? Waarom moet dit dan in Nederland wachten tot de Voorjaarsnota, dus tot eind mei?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom kan in België wel, wat in Nederland niet kan? Zijn zij dan zo slim, of zijn wij dan zo dom?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel heeft de hogere dan gemiddelde benzineprijs inmiddels opgeleverd voor de schatkist in de vorm van meer accijns- en BTW-inkomsten?
De brandstofaccijnzen zijn een vaste belasting per liter brandstof. De accijnsinkomsten stijgen daardoor niet mee met de brandstofprijzen. De btw-inkomsten zijn wel mede afhankelijk van de hoogte van de brandstofprijzen. Indien er meer btw op brandstof binnenkomt, dan wil dit nog niet zeggen dat de totale btw-inkomsten van het rijk met hetzelfde bedrag toenemen. Door de hogere uitgaven aan brandstoffen verbruiken huishoudens mogelijk minder brandstof en besteden zij minder aan andere producten. Immers is hun beschikbare inkomen niet direct meegestegen met de hogere prijzen. Deze lagere consumptie zorgt juist weer voor minder btw-inkomsten. Wat het saldo is van deze twee tegengestelde richtingen op de totale btw inkomsten is op voorhand niet te zeggen. Daarnaast zijn er ook andere budgettaire doorwerkingen van de veranderde macro-economische en geopolitieke omstandigheden te verwachten.
Hoeveel zou het aan gederfde accijns- en BTW-inkomsten BTW kosten, om de benzineprijs in Nederland terug te brengen naar het Europees gemiddelde?
Uit cijfers van de Weekly Oil monitor van de Europese Commissie volgt dat de prijs van benzine in Nederland tussen de 12 eurocent en 19 eurocent hoger ligt dat het Europese gemiddelde. Dit is exclusief de tijdelijke accijnsverlaging die het kabinet afgelopen vrijdag 11 maart jl. heeft aangekondigd. Met de veronderstelling dat tankstations een verlaging van de belasting volledig doorgeven aan de consument zou dit neer komen op een accijnsverlaging tussen de 10 eurocent en 16 eurocent. Inclusief btw komt dit neer op een verlaging van de belastingen met 12 eurocent en 19 eurocent. De budgettaire derving van zo een verlaging wordt tussen de € 315 miljoen en € 505 miljoen ingeschat.
Kunt u deze vragen beantwoorden voordat of gelijktijdig met uw plannen om de koopkracht te repareren?
Het kabinet heeft op vrijdag 11 maart jl. aanvullende koopkrachtmaatregelen voor 2022 aangekondigd, waaronder een verlaging van het btw-tarief op energie en een verlaging van de accijnstarieven3.
De privacyrisico’s van de Intelligente Snelheidsassistent (ISA) |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de op handen zijnde invoering van de Intelligente Snelheidsbegrenzer per 1 juli 2022?1
Ja, met de toevoeging dat het niet gaat om een systeem dat de snelheid begrenst maar alleen de bestuurder waarschuwt wanneer deze de snelheidslimiet overschrijdt. Het is dus meer een snelheidsassistent.
Klopt het dat elke nieuw ontwikkelde auto dit waarschuwingssysteem moet hebben per 1 juli 2022 en elke nieuwe auto per 17 juli 2024?
Vanaf 6 juli 2022 moeten nieuw toegelaten typen auto’s dit systeem aan boord hebben. Vanaf 7 juli 2024 geldt dit voor alle nieuwe auto’s, dus ook als het om een bestaand type gaat.
Klopt het dat dit systeem er niet alleen is om de bestuurder te waarschuwen voor een snelheidsovertreding, maar ook een black box bevat met alle rijgegevens, die door de politie en het OM en andere overheidsinstanties opgevraagd kan worden?
Het gaat om meerdere systemen die verplicht worden. De snelheidsassistent vergelijkt de gereden snelheid met de snelheid en de lokaal geldende snelheidslimiet. Hierbij worden geen data vastgelegd.
De Event Data Recorder (EDR) en het Onboard Fuel Consumption Monitoring System (OFCMS), die ook verplicht worden, registreren wel data. In de EDR worden technische zaken zoals snelheid, remkracht, activering van de airbags en toestand van de veiligheidssystemen bij een botsing vastgelegd. Hierbij worden geen GPS-data of andere identificerende gegevens opgeslagen. De geanonimiseerde EDR-gegevens zullen worden gebruikt voor ongevallenonderzoek en -analyse.
Het OFCMS registreert het Voertuigidentificatienummer (VIN), brandstofverbruik en gereden kilometers. Deze gegevens moeten door fabrikanten of door erkende handelaren of reparateurs regelmatig worden uitgelezen en vervolgens aan de Europese Commissie worden geleverd. Deze informatie moet zodanig worden geaggregeerd dat deze niet te herleiden is naar een persoon. In alle gevallen kan de bestuurder altijd aangeven dat deze niet wil dat deze gegevens worden uitgelezen.
Klopt het dat dit kan leiden tot (hoge) boetes voor snelheidsovertredingen?
Nee. ISA helpt bestuurders om zich aan de snelheid te houden en dus om boetes te voorkomen. EDR-gegevens bevatten geen locatiegegevens en zijn daarmee niet te gebruiken voor het constateren van snelheidsovertredingen. EDR-gegevens mogen bovendien niet voor dit doel worden gebruikt.
Welke gevolgen kunnen er nog meer zijn als gevolg van de black box?
De EDR gaat bijdragen aan een vergroting van de verkeersveiligheid doordat er beter inzicht komt in de oorzaken van ongevallen en er betere analyses gemaakt kunnen worden van onveilige verkeerssituaties.
Welke (rij)gegevens bevat de black box precies?
De EDR bevat in totaal 41 dataelementen die kort voor, tijdens en na een ongeval worden geregistreerd. Dit zijn technische gegevens zoals snelheid, vertraging, stuurhoek, kracht op het stuur, kracht op het rempedaal, of iemand al dan niet een gordel droeg. Er zitten geen gegevens in waarmee het voertuig, de eigenaar of de bestuurder kunnen worden geïdentificeerd.
Welke andere overheidsinstanties en autoriteiten kunnen de black box opvragen?
De EDR-data zijn conform de Europese Verordening2 bedoeld voor statistische doeleinden, te weten: «om de verkeersveiligheid te analyseren en de doeltreffendheid van de genomen specifieke maatregelen te evalueren, zonder dat de eigenaar of bezitter van een welbepaald voertuig aan de hand van de opgeslagen gegevens kan worden geïdentificeerd». Daarnaast kan de EDR worden gebruikt voor het reconstrueren van ongevallen. Momenteel wordt op nationaal niveau uitgewerkt welke partijen bij die data mogen.
Kunt u een volledige lijst geven van gevallen waarin politie, OM en andere autoriteiten deze black box kunnen opvragen?
Zie antwoord vraag 7.
Welke waarborgen zijn er ingebouwd tegen privacyschendingen en ander oneigenlijk gebruik door (medewerkers van de) overheid?
De EDR bevat geen dataelementen waarmee het voertuig of de eigenaar of bestuurder kunnen worden geïdentificeerd.
Kunt u uitsluiten dat er datalekken ontstaan, zoals begin 2021 bij de GGD?
Zie antwoord vraag 9.
Hoeveel mensen krijgen toegang tot deze gegevens?
Zie het antwoord op vragen 7 en 8.
Welke functies hebben deze mensen? Hoe is het toezicht op deze toegang geregeld?
Zie antwoord vraag 11.
Deelt u de mening dat de ISA potentieel kan uitgroeien tot de grootste privacybedreiger van Nederland, samen met de zwarte lijst van de Belastingdienst, de Fraude Signalering Voorziening (FSV)? Zo nee, waarom meent u van niet?
Nee, zie het antwoord op vraag 3.
Heeft de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) naar ISA gekeken? Wat was het oordeel van de AP?
Alle regelgeving in Europa moet voldoen aan de horizontale Algemene Verordening Gegevensbescherming, zo ook de regelgeving over de ISA en EDR. De Europese Commissie heeft hiervoor de European Data Protection Board geconsulteerd, de Europese moederpartij van de Autoriteit Persoonsgegevens.
Kunt u, nu de invoering van ISA ophanden is, de AP opnieuw vragen om een privacyassessment te maken? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat is niet nodig, zie antwoord op de vraag 14.
Welke Minister heeft namens het kabinet-Rutte III ingestemd met de EU-verordening 2019/2144? Klopt het dat dit op 12 november 2019 was?
Uw Kamer is op 22 juni 2018 geïnformeerd middels het BNC-fiche over de voorgenomen verordening waarin de verplichting van onder andere de genoemde systemen geregeld is (Kamerstuk 22 112, nr. 2598). De inzet van de Nederlandse regering heeft op basis van dit fiche plaatsgevonden.
Op 25 maart 2019 is er op basis van de trilogen een voorlopig politiek akkoord bereikt tussen het Europese Parlement (EP), de Europese Raad en de Europese Commissie. Op 8 november 2019 is het voorstel formeel goedgekeurd door het EP en de Raad.
Op welke manier is de Tweede Kamer hier vooraf en achteraf over geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 16.
Klopt het dat het mogelijk is om deze big brother in auto per rit uit te schakelen? Waarom kan dit niet permanent uitgeschakeld worden?
Het ISA-systeem staat standaard aan maar is per rit uit te schakelen. De EDR en OFCMS zijn niet uit te schakelen. Wel kan de eigenaar van het voertuig aangeven dat deze de data uit het OFMS over het verbruik niet wil delen. Omdat ISA en de EDR bijdragen aan de verkeersveiligheid is het niet wenselijk dat deze permanent kunnen worden uitgeschakeld.
Wanneer en hoe gaat u het grote publiek informeren (of eigenlijk: waarschuwen) voor deze privacy-inbreuk, waar uw voorganger kennelijk mee heeft ingestemd?
Er is geen sprake van een privacyinbreuk. Zie ook het antwoord op de vragen 3, 9 en 10.
Deelt u de mening dat Nederland niet een surveillancestaat moet worden, zoals de Volksrepubliek China? Hoe gaat u dit waarborgen?
Dit is niet aan de orde, zie het antwoord op vraag 3, 9 en 10.
Het bericht ‘CBS past indeling rond migratie aan’ |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «CBS past indeling rond migratie aan na consultatie externe partijen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de nieuwe indeling rond migratie die het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) voornemens is te gaan toepassen?
De WRR adviseerde in de publicatie «Migratie en Classificatie: naar een meervoudig migratie-idioom» in 2016 om de term «allochtoon» niet langer te gebruiken, omdat deze uitsluitende effecten sorteerde én in plaats daarvan de term (migratie)achtergrond te hanteren. Ook adviseerde de WRR de classificatie «westers» en «niet-westers» te verlaten. Mijn ambtsvoorganger heeft destijds in een brief aan uw Kamer2 aangegeven het voorstel ten aanzien van de terminologie goed bruikbaar te vinden en dat over te nemen.
Naar aanleiding van ditzelfde WRR-advies is CBS een traject gestart om na te gaan welke categorisering de oude indeling «westers» en »niet-westers» zou kunnen vervangen. De indeling die CBS nu presenteert is gebaseerd op geografische herkomstgebieden, kent verschillende niveaus van nauwkeurigheid en komt daarmee tegemoet aan de eisen zoals die in 2016 door de WRR3 zijn gesteld bij de beoordeling van de geschiktheid van clusters en termen. Ik verwacht dat de nieuwe indeling dan ook goed bruikbaar is als basis voor beleidsinformatie.
Kunt u aangeven op welke manier de overheidscorrespondentie en beleidsterminologie naar aanleiding van deze nieuwe indeling van het CBS zal worden aangepast?
Het CBS kiest voor de term «migranten» om personen aan te duiden die buiten Nederland geboren zijn en voor «kinderen van migranten» voor personen die in Nederland geboren zijn, en tenminste één in het buitenland geboren ouder hebben. De rijksoverheid gaat echter – net zoals het CBS – over zijn eigen woorden en op dit moment is de keuze nog niet gemaakt of het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de terminologie van het CBS zal volgen, of dat de in 2016 door het CBS ingevoerde termen in gebruik zullen blijven, dan wel een variant hierop zal worden gehanteerd. Momenteel wordt er verkend wat de voor- en nadelen van het gebruik van de verschillende termen zijn. Ik wil de uitkomsten van die verkenning afwachten. Ik zal de verkenning samen met mijn visie hierop met de Kamer delen.
Kunt u aangeven hoe de nieuwe indeling van het CBS precies tot stand is gekomen, wat hierbij de afwegingen waren en wat de precieze input was van de gesprekspartners waarmee het CBS heeft gesproken? Wat was de precieze input van de politie?
Het CBS heeft onder andere in een aantal consultaties informatie ingewonnen over de bruikbaarheid van alternatieve indelingen die de verouderde classificatie in «westers», «niet-westers» en «autochtoon» zouden kunnen vervangen. Het CBS is als kennisinstituut onafhankelijk in zijn wetenschappelijke en methodische afwegingen en ik heb geen inzicht in de afwegingen van het CBS, noch in de precieze input van deelnemers.
Met welke gesprekspartners heeft het CBS over de nieuwe indeling gesproken?
Het CBS geeft in het web-artikel aan dat tijdens twee rondetafelgesprekken is gesproken met onder meer vertegenwoordigers van belangengroepen van migranten, de Wetenschappelijk Raad voor het Regeringsbeleid, ministeries, universiteiten, het NIDI, Pharos, consultancybureaus en de politie.
Deelt u de mening dat iedere indeling langs lijnen van afkomst altijd ook de gemeenschappelijke identiteit zou moeten benadrukken, en dat het daarom dan ook van belang is om te spreken van «Nederlanders» (het zogenoemde koppeltekenmodel)? Zo neen, waarom niet?
De kern van de kritiek die de WRR in 2016 uitte over de termen «allochtoon», «autochtoon», «westers» en «niet-westers» was dat zij negatieve connotaties hadden en daarmee een uitsluitende werking. De performatieve eisen die de WRR formuleerde4 bij het ontwikkelen van nieuwe clusteringen en termen, sluiten hierop aan: termen zouden zo min mogelijk een uitsluitende werking moeten hebben, geen negatieve associaties moeten oproepen en zoveel mogelijk nevenschikkend en niet onderschikkend moeten zijn. Die eisen onderschrijf ik. De WRR kwam vervolgens na een gedegen onderzoek met het advies om de term «achtergrond» te hanteren. Dit advies is destijds5 door het kabinet gevolgd. In de onder antwoord 3 genoemde verkenning van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal worden afgewogen of het de voorkeur geniet om die termen nu (opnieuw) te vervangen.
In hoeverre is een indeling waarin mensen worden geclassificeerd als «migrant» of «kind van een migrant» volgens u inclusief te noemen?
Dit aspect maakt onderdeel uit van de onder antwoord 3 genoemde verkenning. Ik wil de uitkomsten van die verkenning afwachten.
Deelt u de mening dat met iedere indeling rond herkomst terughoudend dient te worden opgetreden, en dat deze indeling bijvoorbeeld alleen gebruikt kan worden voor het vergroten van de kansengelijkheid, het vergaren van wetenschappelijke kennis en het wegwerken van achterstanden? Zo neen, waarom niet?
Ik ben het ermee eens dat terughoudendheid gepast is bij het verzamelen van informatie naar herkomst. Zorgvuldige afweging van dataverzameling naar herkomst en duidelijke communicatie over de context van publicatie van deze cijfers is van belang. Tegelijkertijd zijn dit soort inzichten naar herkomst onontbeerlijk voor een evidence-based beleidsontwikkeling en -evaluatie.
Transactiekosten die ten koste gaan van de uitkering van uitkeringsontvangers in het buitenland |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de transactiekosten, die in rekening gebracht worden bij mensen met een uitkering bij het UWV die in het buitenland wonen, bijvoorbeeld mensen die in Turkije woonachtig zijn?
Ik ben bekend met het signaal dat uitkeringsgerechtigden met een rekening bij een Turkse bank een lager bedrag krijgen bijgeschreven dan dat UWV overmaakt. Ook ben ik bekend met dat er transactiekosten door banken in rekening kunnen worden gebracht als er een overboeking gedaan wordt naar een land buiten de Single Euro Payments Area (SEPA).
Klopt het dat deze transactiekosten verband houden met het feit dat het UWV sinds 8 november 2021 overgestapt is op het betalingssysteem Target-2? Is hier bij de overgang voldoende rekening mee gehouden?
Dit klopt, betalingen van UWV naar Turkije gaan sinds 8 november 2021 via het Target-2 systeem. Dit is een interbancair Europees betalingssysteem voor de verwerking van eurobetalingen. Met de overgang naar Target-2 zijn er Turkse banken die andere kosten voor de betalingen van het UWV naar Turkije berekenen.
De reden voor de overstap is dat de oude manier van betalen sterk verouderd was. UWV was de laatste partij in Nederland die op de oude manier betalingen deed. Alle banken in Nederland maken gebruik van het Target-2 systeem, en UWV voert alle betalingen naar een bankrekening buiten het SEPA gebied nu ook op dezelfde wijze uit via dit systeem.
Bij de transitie naar Target-2 was bekend dat er mogelijk gevolgen konden zijn voor de uitkeringsgerechtigden, maar voor UWV was de impact per bank of per rekeninghouder niet te duiden. De kosten die Turkse banken doorberekenen zijn niet bekend bij of inzichtelijk voor UWV.
Waarom is het UWV overgestapt op Target-2? Hoe verhoudt dit zich tot het eveneens bestaande Single Euro Payments Area (SEPA)-betalingssysteem?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat uitkeringsgerechtigden bij het UWV door de overgang nu enkele tientallen euro’s per maand minder aan uitkering ontvangen?
UWV heeft het signaal gekregen dat twee grote Turkse banken sinds de overstap naar Target-2 (meer) kosten in rekening brengen voor ontvangen betalingen. De bank rekent hier mogelijk kosten voor door aan de klant, op basis van de bankvoorwaarden en het type bankrekening van de klant.
Houdt dit ook verband met banken die nu, vanwege Target-2, hogere kosten in rekening brengen?
Zie antwoord vraag 4.
Is het bekend voor welke landen en banken dit geldt? Zijn er ook banken die deze extra kosten niet in rekening brengen? Hoe kunnen deze andere banken beter in beeld gebracht worden bij de uitkeringsgerechtigden?
De overgang naar het Target-2 systeem raakt geen andere klanten van UWV want betalingen naar andere landen buiten het SEPA gebied gingen al via Target-2. De kosten die Turkse banken doorberekenen zijn niet bekend bij of inzichtelijk voor UWV. De klant krijgt het bedrag op de betaalspecificatie in Euro gestort, het bedrag dat de bank inhoudt, ziet UWV niet.
Er is alleen iets te zeggen over de totale export van uitkeringen naar Turkije in 2020. Mogelijke dat een deel van deze personen te maken krijgt met hogere doorberekende bancaire kosten.
Los van de overstap naar Target-2 zijn er signalen dat Turkse banken relatief hoge transactiekosten rekenen voor overboekingen uit Nederland. Dit geldt ook voor andere transacties dan UWV uitkeringen.
Ook bij betalingen naar andere landen buiten het SEPA gebied kan het voorkomen dat een bank kosten in rekening brengt. In welke gevallen dit voorkomt en de hoogte van die kosten zijn niet bekend.
Hoe groot is de groep die getroffen wordt door deze hogere transactiekosten en is deze doelgroep goed in beeld?
Zie antwoord vraag 6.
Hoeveel extra kosten gaan hiermee gepaard per uitkeringsgerechtigde?
Zie antwoord vraag 6.
Gelden deze extra kosten ook voor andere sociale uitkeringen, toeslagen dan wel voor pensioenen?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u de getroffen groepen en de extra kosten goed in beeld? Zo nee, kunt u hier onderzoek naar doen?
Hoewel het vervelend is dat uitkeringsgerechtigden met een Turkse bankrekening vanaf november jl. extra kosten in rekening gebracht krijgen, is geen rol weggelegd voor het Ministerie van SZW. De oorzaak van het doorberekenen van kosten is gelegen in de bankvoorwaarden en het is niet aan SZW om daarover met de banken in overleg te treden. Het is aan banken zelf om te bepalen welke kosten zij rekenen voor een buitenlandse overboeking. UWV heeft geen invloed op de (hoogte van de) kosten die de begunstigde banken in rekening brengen, niet in de oude en niet in de nieuwe situatie. Het klant contact centrum van UWV verwijst de klant met vragen hierover naar de eigen bank.
Nederland heeft een efficiënt betalingsverkeer en ook binnen het eurogebied worden betalingen efficiënt verwerkt. Internationale betalingen kunnen echter kostbaar en tijdrovend zijn doordat de verschillende systemen achter het verwerken van de betalingen niet goed op elkaar zijn aangesloten. In 2020 heeft de G20 daarom het verbeteren van grensoverschrijdende internationale betalingen tot prioriteit gemaakt en een routekaart opgesteld met 19 bouwstenen voor het verbeteren van grensoverschrijdende betalingen.1
Eén van de doelstellingen waarop de routekaart is gebaseerd, is om de kosten van grensoverschrijdende betalingen omlaag te brengen. Andere doelstellingen zijn onder andere het vergroten van inclusiviteit, transparantie en snelheid. De Nederlandsche Bank is namens Nederland actief betrokken en neemt deel aan de werkgroepen die zijn gestart om elementen van de routekaart verder uit te werken en met oplossingen te komen. Verschillende private partijen, zoals banken, zijn hier ook bij betrokken omdat het realiseren van verbeteringen internationale samenwerking vereist van private en publieke partijen. De routekaart zal de komende jaren op internationaal niveau verder worden uitgevoerd.
Welke actie kunt u ondernemen om deze extra transactiekosten weer ongedaan te maken? Bent u bereid om zich ervoor in te spannen dat mensen in het buitenland er niet financieel op achteruit gaan vanwege de wijziging van het betalingssysteem? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u hierover in overleg gaan met de Nederlandse en buitenlandse banken die dit betreft? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u hierover in overleg gaan met de toezichthouders op de banken, De Nederlandsche Bank (DNB), de Europese Centrale Bank (ECB) en de Europese Bankautoriteit (EBA)? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u deze hogere bankkosten betrekken bij het samenstellen van koopkrachtplaatjes (mede door het Centraal Planbureau (CPB) en het Nibud)? Zo nee, waarom niet?
De koopkrachtontwikkeling van huishoudens die buiten Nederland wonen wordt niet meegenomen in de koopkrachtplaatjes van het CPB en SZW. Dat komt onder andere omdat deze mensen belasting betalen in het land waarin zij woonachtig zijn, en de koopkrachtplaatjes alleen kijken naar het Nederlandse belastingstelsel. Bovendien heeft een deel van de uitkeringsgerechtigden te maken met hogere bankkosten. Dergelijke kosten kunnen dan ook niet worden meegenomen in de koopkrachtplaatjes.
Het bericht Nederlanders met niet-Westerse migratieachtergrond financieel kwetsbaarder |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederlanders met niet-westerse migratieachtergrond financieel kwetsbaarder»?1
Ja
Welke beleidsmatige conclusies verbindt u aan de uitkomst van het Autoriteit Financiële Markten (AFM)-onderzoek, namelijk dat Nederlanders met een migratieachtergrond, met name Nederlanders met een niet-Westerse migratieachtergrond, gemiddeld financieel kwetsbaarder zijn dan Nederlanders zonder migratieachtergrond?
Het is mij bekend dat huishoudens met een niet-Westerse migratieachtergrond behoren tot de groepen die kampen met een relatief hoog risico op armoede (CBS, Armoede en sociale uitsluiting, 2021). Ook uit een studie van het Nibud, in opdracht van Wijzer in geldzaken (Financieel kwetsbaar, mei 2020), blijkt dat mensen met een migratie-achtergrond financieel kwetsbaar zijn.
Het voorkomen en bestrijden van armoede en schulden is een belangrijk speerpunt van dit kabinet. De komende periode zet het kabinet daarbij onder meer in op meer financiële educatie, tegengaan van niet-gebruik van beschikbare financiële voorzieningen, en op preventie en vroegsignalering om problematische schulden te voorkomen.
Voor mensen met geldvragen en geldzorgen zijn in veel gemeenten vrijwilligersorganisaties actief, zoals Schuldhulpmaatje en Humanitas. Deze organisaties zijn ook te vinden via Geldfit.nl en hun telefoonnummer 0800–8115 (waar naast Nederlands ook Engels wordt gesproken). Verder hebben diverse gemeenten laagdrempelige loketten voor vragen, zoals de buurtteams die in veel gemeenten actief zijn, of specifieke loketten voor geldvragen, zoals de Helpdesk Geldzaken in Den Haag, de Vraagwijzers in Rotterdam of de Werkplaats Financiën in Eindhoven.
Ook initiatieven om de taal- en digitale vaardigheden te vergroten dragen hieraan bij. Daartoe dient onder andere het project Tel mee met Taal en diverse projecten bij lokale bibliotheken. Op de website Steffie.nl kan men eenvoudige filmpjes bekijken over geldzaken. Oefenen.nl biedt eenvoudige lessen voor taal, geld en computervaardigheden. Stichting Lezen & Schrijven heeft voor laaggeletterden de groepscursus «Voor ’t zelfde geld» ontwikkeld. Digisterker heeft een jongerenwebsite gemaakt over geldzaken & digitale overheid en een lesprogramma ontwikkeld2.
Deelt u de conclusie dat 40% van de pensioengerechtigde Nederlanders met een niet-Westerse migratieachtergrond onder de armoedegrens leeft? Zo nee, waarom niet? Zo, ja deelt u dat dit uiterst zorgwekkend is en dat er daarom meer beleidsmatige aandacht voor moet zijn?
Ik deel de boodschap die erachter zit. Een aanzienlijk deel van de pensioengerechtigden met een niet-Westerse migratie-achtergrond is financieel kwetsbaar en is aangewezen op bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening voor ouderen (AIO). De aangehaalde conclusie zelf komt uit een onderzoek dat SEO in 2017 voor de FNV heeft uitgevoerd naar de inkomenspositie van ouderen in peiljaar 2014. Ander recenter onderzoek, dat in 2020 door het CBS in opdracht van SZW met de SVB is uitgevoerd, laat voor peiljaar 2018 zien dat 44,4% van de pensioengerechtigden met een niet-Westerse achtergrond potentieel recht op AIO had en dat 25,5% van die potentieel rechthebbenden daar geen gebruik van maakte (CBS, Recht en gebruik Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen 2017 en 2018, december 2020).
Daarbij dient gezegd te worden dat in de praktijk een deel van de potentieel rechthebbenden uit het onderzoek mogelijk geen recht op AIO heeft doordat zij bijvoorbeeld roerende goederen hebben in het buitenland die niet zijn meegewogen in het CBS-onderzoek. Desalniettemin wijzen de resultaten van het niet-gebruik erop dat, hoewel de AIO als doel heeft om het inkomen van financieel kwetsbare ouderen aan te vullen tot bijstandsniveau, de regeling nog niet voldoende doeltreffend is. Het gaat om een punt van aanhoudende zorg dat daarom ook de nodige beleidsmatige aandacht krijgt.
Deelt u de conclusie dat een ontoereikende oudedagsvoorziening hier een reden voor is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke verklaringen heeft u hiervoor en welke maatregelen gaat u nemen om dit tegen te gaan?
De al voor de vestiging in Nederland in het buitenland opgebouwde oudedagsvoorziening kan na vestiging in Nederland op verschillende manieren worden aangevuld. Dit kan onder andere via de reguliere AOW-opbouw, aanvullende inkoop van AOW-rechten, al dan niet fiscaal gefaciliteerde vermogensvorming in bijvoorbeeld het tweede en derde pijlerpensioen en/of langer doorwerken. Maar bij een ontoereikende initiële oudedagsvoorziening kan het wel zo zijn dat het geheel uiteindelijk toch onvoldoende is om na pensionering in een inkomen boven de bijstandsnorm voor ouderen te voorzien. Dit speelt des te meer waar de in het buitenland opgebouwde en naar Nederland mee te nemen oudedagsvoorzieningen lager of afwezig zijn, naarmate het om lagere inkomens gaat en naarmate het verblijf in Nederland voor de pensioengerechtigde leeftijd korter is. In zulke situaties zullen de maatregelen gericht moeten zijn op het tegengaan van de ongewenste inkomensgevolgen bij pensionering en dat is waarop de Aanvullende inkomensvoorziening voor ouderen (AIO) is gericht.
Wat gaat u in de komende tijd doen om het niet-gebruik van de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO) door rechthebbenden te verminderen en zijn bestaande maatregelen hiertoe effectief genoeg?
Met name via de SVB en haar samenwerkingspartners zet ik mij in voor het actief informeren van burgers over hun rechten op AOW en AIO en voor ondersteuning bij het aanvragen daarvan. Daarbij wordt extra informatie gegeven aan bijvoorbeeld mensen met een onvolledige AOW-opbouw. Knelpunt is wel dat als gevolg van privacywetgeving het nog niet mogelijk is om gegevens uit te wisselen. De SVB heeft daardoor nog geen juridische mogelijkheden om bij mensen die geen AIO aanvragen na te gaan of zij daar misschien wel recht op kunnen hebben en hen vervolgens gericht te gaan benaderen. Dat maakt dat de maatregelen nu nog niet effectief genoeg zijn. Op dat punt werken SVB, UWV en SZW daarom aan een pilotproject waarmee dit via gegevensuitwisseling technisch en juridisch mogelijk kan worden. Daarover wordt uw Kamer regulier geïnformeerd via de rapportages over de Stand van de Uitvoering van de sociale zekerheid.
Voor hulp bij overheidsdiensten, zoals de AIO, kunnen mensen ook terecht bij het Informatiepunt Digitale Overheid in een bibliotheek. Er zijn inmiddels ruim 430 Informatiepunten verspreid over het land. De Informatiepunten worden onder andere door de SVB (en andere overheidsorganisaties) ingezet om mensen hulp te bieden bij hun diensten als zij er zelf niet uit komen. Mensen worden dan persoonlijk door een getrainde bibliotheekmedewerker geholpen.
De Informatiepunten Digitale Overheid zijn er voor mensen die moeite hebben met digitale dienstverlening en vragen hebben over het zaken doen met de overheid. De Informatiepunten zijn ondergebracht in de bibliotheken. Daarmee zijn ze laagdrempelig en kunnen mensen er makkelijk binnenlopen. De medewerkers van de bibliotheek zijn speciaal getraind op vraagherkenning en zakelijke empathie. Daarnaast weten ze goed wat de aangesloten overheidsinstanties doen. Ze kunnen mensen verwijzen naar het maatschappelijk middenveld of naar de juiste overheidsinstantie als vragen heel specifiek zijn.
Zo is in Rotterdam in november «De week van het extraatje 010» gehouden waar burgers van de gemeente Rotterdam de mogelijkheid hadden om in de bibliotheek van Rotterdam geïnformeerd te worden over landelijke en gemeentelijke regelingen waar zij mogelijk recht op hebben, maar nog niet hebben aangevraagd. Ook kunnen zij hulp krijgen bij de aanvraag zelf.
Deelt u de conclusie uit het AFM-onderzoek dat communicatie, digitale vaardigheden, de complexiteit van het financiële stelsel en taalbarrières drempels vormen ten aanzien van de toegang tot financiële dienstverlening voor een deel van deze groep? Wat gaat u hieraan doen?
Het is goed dat de AFM hier aandacht voor vraagt en dat zowel de financiële sector als de overheid hier aandacht aan besteden.
Het kabinet onderschrijft het belang om informatie over geldzaken en financiële dienstverlening laagdrempelig en toegankelijk te houden, zodat niet alleen financieel kwetsbare groepen (zoals sommige mensen met een migratie-achtergrond, laaggeletterden en mensen met weinig digitale vaardigheden) worden bereikt en geholpen.
Hiervoor lopen diverse initiatieven. Het programma Tel mee met Taal versterkt de basisvaardigheden (taal-, reken- als digitale vaardigheden) voor alle mensen die dat nodig hebben. Gemeenten ontvangen jaarlijks circa € 63 miljoen voor het verzorgen van cursussen basisvaardigheden. Per gemeente kan bij het organiseren van deze cursussen gericht worden gekeken naar (extra) kwetsbare groepen en een specifieke aanpak hierop.
Binnen het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer, waarin aanbieders en gebruikers van het betalingsverkeer vertegenwoordigd zijn, wordt regelmatig gesproken over de toegankelijkheid van het betalingsverkeer. Ook is een actieplan Toegankelijk Betalingsverkeer opgesteld, met een voortgangsverslag3. Voorbeelden van wat diverse banken doen ten aanzien van toegankelijkheid en inclusie staan ook op de website van de Betaalvereniging4. Het Verbond van verzekeraars helpt verzekeraars om klanten met geldproblemen en laaggeletterdheid te herkennen en de dienstverlening daarop af te stemmen.
In het leernetwerk financieel kwetsbare groepen bundelt het platform Wijzer in geldzaken met de partners (de Nederlandse Vereniging van Banken, het Verbond van Verzekeraars, de Pensioenfederatie, de AFM, DNB en het Nibud) haar krachten om in de financiële sector aandacht te besteden aan financieel kwetsbare groepen en te zien wat werkt voor deze groepen. Wijzer in geldzaken heeft een gezamenlijke aanpak geformuleerd, met onder andere een waaier met tien bouwstenen5 voor professionals. Die bevat praktische tips, inspiratie en hulpmiddelen om financieel kwetsbare groepen (waaronder mensen met een migratie-achtergrond) beter te bereiken en te helpen. De bouwstenen worden ook gebruikt in de kernprojecten van Wijzer in geldzaken.
Deelt u de conclusie uit het AFM-onderzoek dat bestaande wet- en regelgeving onbedoeld averechtste effecten kan hebben op de toegang tot financiële dienstverlening voor deze groep? Zo ja, wat gaat u doen om deze mogelijke onbedoelde effecten te verminderen en kunt u hierbij specifiek ingaan op de conclusie over de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft)? Zo nee, waarom niet?
De AFM constateert terecht dat financiële instellingen op basis van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) de etnische achtergrond van hun klanten niet mogen registeren.
In het rapport wordt gesteld dat het niet is uitgesloten dat wettelijke informatiebepalingen leiden tot informatie die voor (financieel) laaggeletterde Nederlanders te ingewikkeld is. De AFM wijst er daarbij op dat de huidige wettelijke normen wel de ruimte bieden om informatie simpel en overzichtelijk te houden en tekst te vervangen door visualisaties. Het kabinet onderschrijft het belang van goede informatieverstrekking waarbij ook aandacht is voor de wijze waarop die informatie wordt verstrekt. Daar pleit Nederland ook in Europa voor. Zo zet Nederland zich in de onderhandelingen over de Europese richtlijn consumentenkrediet in op begrijpelijke en eenvoudige informatie en op een leenomgeving die beter aansluit bij het belang van (kwetsbare) consumenten.
Via het actieplan consumentenkeuzes6 wordt onderzocht wat financiële instellingen in de communicatie, dienstverlening en keuze-omgeving kunnen verbeteren, zodat mensen vaker en makkelijker financieel gezonde keuzes maken.
Zoals het rapport opmerkt, zijn er enige aanwijzingen dat er door de toepassing van de Wwft risico’s zijn dat vluchtelingen en arbeidsmigranten belemmerd worden in de toegang tot financiële dienstverlening, maar er bestaat geen duidelijk en onderbouwd beeld of en in welke mate dit inderdaad aan de orde is. Op grond van de Wwft dienen financiële instellingen als onderdeel van het cliëntenonderzoek een zelfstandige risico-gebaseerde inschatting te maken voor de risico’s op witwassen en het financieren van terrorisme. Financiële instellingen maken daarbij gebruik van objectief vastgestelde risico-indicatoren en kunnen bij mogelijke risico’s om aanvullende informatie en documentatie verzoeken. Dergelijke verzoeken om uitvoerige documentatie zijn soms ingewikkeld. Deze zijn echter noodzakelijk om de integriteit van het financiële stelsel te waarborgen en dat raakt de kern van de poortwachtersfunctie van financiële instellingen. Daarbij is wel van belang dat de bank per klant een individuele risicobeoordeling maakt. Een verhoogd risico kan betekenen dat er om aanvullende informatie verzocht moet worden, maar niet dat een groep klanten categoraal geweigerd moet worden.
Bent u bereid om de conclusie van de AFM, namelijk dat er behoefte is aan financiële producten op islamitische leest, te onderschrijven en u ertoe in te spannen dat er financiële producten op islamitische leest in grotere mate beschikbaar worden op een betaalbare manier? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe bent u bereid om dit te bewerkstelligen?
De AFM concludeert dat er behoefte lijkt te zijn aan financiële producten die op islamitische leest geschoeid zijn. Marktpartijen gaan zelf over de producten en de vorm van die producten die zij aanbieden. Zij moeten zich hierbij uiteraard aan de geldende wet- en regelgeving houden. Op 7 december 2021 heeft de Minister van Financiën uw Kamer een brief toegezonden waarin onder andere wordt ingegaan op de ingewikkeldheden die spelen bij rentevrije hypotheken7. De mogelijkheid bestaat om in overleg te treden met de Belastingdienst daar waar vragen bestaan bij deze aanbieders over de fiscale vereisten die gelden, bijvoorbeeld met betrekking tot de toepasselijkheid van de eigenwoningregeling. De ervaring leert dat dit ook gebeurt door productaanbieders voor wat betreft deze producten.
Bent u bereid om het voorstel van de AFM, namelijk om meer onderzoek te doen om een fijnmaziger beeld te scheppen van deze groep, op te pakken? Zo nee, waarom niet?
Bij een brede aanpak van de bestrijding van armoede is het essentieel om kwetsbare groepen in beeld te hebben. Diverse publicaties geven al een fijnmaziger beeld van kwetsbare groepen, zoals de Verkenning werkende armen8 van de SER en de publicatie Armoede en Sociale Uitsluiting van het CBS. Ik volg deze ontwikkelingen op de voet.
Bent u bereid om de suggestie van de AFM, namelijk om tijdens het inburgeringsproces meer aandacht te besteden aan financiële zelfredzaamheid, ter harte te nemen? Zo nee, waarom niet?
Met de komst van het nieuwe stelsel inburgering is ook de verplichting opgenomen in de Participatiewet dat gemeenten statushouders bij vestiging in de gemeenten gedurende zes maanden ontzorgen door vanuit de uitkering de belangrijkste vaste lastenposten (huur, zorgverzekering, energie en water) te betalen. De gemeente kan als bijstandsverstrekker en regisseur van de inburgering een belangrijke ondersteunende rol spelen bij enerzijds het stabiliseren van de financiële situatie van de asielstatushouder en anderzijds de begeleiding naar financiële zelfredzaamheid. Deze begeleiding kunnen gemeenten combineren met andere inburgeringsactiviteiten.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor het aanstaande commissiedebat over armoede en schulden?
Ja, daartoe ben ik bereid.
Het bericht ‘Westlandse politiek houdt komst islamitische school opnieuw tegen’. |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het nieuwsbericht «Westlandse politiek houdt komst islamitische school opnieuw tegen»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Hoe kijkt u er tegen aan dat bepaalde gemeentes actief ontmoedigingsbeleid voeren om geen islamitische basisschool te laten vestigen in hun gemeente? Kunt u een toelichting geven?
Ik vind het betreurenswaardig dat in deze gevallen geen gehoor wordt gegeven aan het unieke kenmerk van ons onderwijsbestel, waarin het mogelijk is voor ouders om een school te stichten die past bij hun levensovertuiging. Deze vrijheid is een groot goed die voor alle ouders geborgd zou moeten zijn.
Wat vindt u ervan dat de vestiging van een islamitische basisschool van stichting Yunus Emre in het Westland opnieuw is uitgesteld, terwijl u vorig jaar al had geëist om de vestiging van de basisschool toe te laten?
Ik heb op 8 juli 2020 namens de gemeente Westland een indeplaatsstellingsbesluit genomen over het Plan van scholen 2021–2024. De gemeenteraad heeft dit indeplaatsstellingsbesluit op 1 juli jl. ingetrokken. Op 28 oktober hebben mijn ambtenaren in gesprek met de gemeenteraad verzocht dit intrekkingsbesluit ongedaan te maken. De gemeenteraad heeft hier geen gehoor aan gegeven. Ik heb daarom met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een voordracht tot vernietiging van het besluit van de gemeenteraad van Westland gedaan, zodat de school alsnog kan worden gesticht.
Deelt u de mening dat ouders het recht hebben om een (bijzondere) school op te richten op basis van artikel 23 van de Grondwet inzake vrijheid van onderwijs en de nieuwe Wet meer ruimte voor nieuwe scholen als er aantoonbaar voldoende interesse van ouders en leerlingen bestaat? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel de mening dat ouders dat recht hebben.
Bent u op de hoogte van het feit dat er voldoende handtekeningen zijn verzameld door stichting Yunus Emre om een vestiging in het Westland te openen? Zo nee, wat vindt u hiervan?
Ja. De stichting heeft met een prognoseberekening (waarvan de Raad van State heeft geoordeeld dat deze klopt) aangetoond dat de school op het Plan van scholen dient te komen.
Erkent u dat het argument van de drie Westlandse partijen (Westland Verstandig, GemeenteBelang Westland en LPF Westland) dat zij geen draagvlak zien voor de vestiging van een islamitische basisschool stoelt op een niet gestaafde, subjectieve en selectieve waarneming? Zo nee, waarom niet?
Juridisch is vastgesteld dat de school mag worden gesticht. Ik vind het dan ook kwalijk dat een meerderheid van de gemeenteraad in Westland zich niet aan de wet wil houden. Dat is ernstig want het raakt aan de grondslagen van onze rechtstaat. De Raad van State heeft in deze casus een duidelijke uitspraak gedaan en de gemeente heeft al enkele beroepszaken verloren. De school voldoet aan alle wettelijke eisen en mag dan ook worden gesticht.
Deelt u de mening dat het toegeven aan het argument «Heel veel Westlanders zijn tegen» van de drie betreffende partijen (Westland Verstandig, GemeenteBelang Westland en LPF Westland) een toegeving aan xenofobie is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat gemeenten het oprichten van een school niet mogen tegenhouden op basis van xenofobe en ongefundeerde redenen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat het bij het vestigen van een bijzondere onderwijsinstelling vooral belangrijk is om te kijken naar de mensen die er wel behoefte aan hebben en die er wel gebruik van wensen te maken? Zo nee, waarom niet?
Het is inderdaad zo dat bij het vestigen van een (bijzondere) school, het van belang is dat daar voldoende behoefte aan is. Per 1 februari 2021 is voor het primair onderwijs de wet Meer Ruimte voor Nieuwe Scholen in werking getreden. Hiermee is ook de stichtingssystematiek aangepast. Een van de voorwaarden om een nieuwe school te mogen stichten, is dat de betreffende school, door middel van ouderverklaringen, kan aantonen dat er voldoende belangstelling is voor de nieuwe school. Aan de hand van de ouderverklaringen maakt de initiatiefnemer op wettelijk voorgeschreven wijze een prognose, waaruit blijkt dat de nieuwe school op duurzame belangstelling kan rekenen.
Klopt het dat u in de richting van de Westlandse gemeenteraad heeft gezegd dat een nieuw scholenplan in de situatie van Yunus Emre geen vereiste zou zijn, en dat daarvoor het plan voor 2021–2024 kan blijven gelden? Staat u nog steeds achter deze uitspraak?
Aan de gemeente Westland is kenbaar gemaakt dat wanneer de school niet zou starten met ingang van 1 augustus 2021, het overgangsrecht van de nieuwe wet Meer Ruimte voor Nieuwe Scholen geldt. Dat betekent dat de school van rechtswege voor bekostiging in aanmerking komt met ingang van 1 augustus 2022. Daarvoor hoeft geen nieuw plan van scholen te worden vastgesteld.
Klopt het dat u vorig jaar al dreigde met een zogeheten indeplaatsstelling waarmee de gemeenteraad opzij wordt gezet en de school toestemming krijgt om zich in het Westland te vestigen?
Op 9 juli 2020 heb ik voor de tweede keer een indeplaatsstellingsbesluit genomen waarmee ik het plan van scholen 2021–2024, met daarop deze school, heb vastgesteld.
Klopt het dat het hoogste rechtscollege vorig jaar oordeelde dat u de onwillige gemeenteraad terecht passeerde? Zo ja, kunt u uitleggen waarom de drie betrokken partijen in de gemeenteraad nog steeds het besluit kunnen blokkeren?
In 2020 heeft de Raad van State tot driemaal toe geoordeeld dat de school er moet komen. Twee indeplaatsstellingsbesluiten en drie uitspraken van de Raad van State ten spijt, blijft de gemeenteraad zich verzetten tegen de stichting van de school.
Bent u bereid om wederom een besluit tot indeplaatsstelling te nemen? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Gezien het overgangsrecht van de nieuwe wet Meer Ruimte voor Nieuwe Scholen is geen derde indeplaatsstelling nodig, maar schrijft de wet dwingend voor dat de school op 1 augustus 2022 moet kunnen starten.
Bent u bereid hier spoed achter te zetten, gezien het feit dat de vestiging al sinds 2016 wordt geblokkeerd en het proces al veel van de oprichters en betrokkenen heeft gevraagd? Zo nee, waarom niet?
Zoals uit mijn handelen mag blijken heeft deze zaak voor mij zeker urgentie.
Zijn er sanctiemogelijkheden als de gemeenteraad de vestiging van de islamitische basisschool blijft blokkeren en de rechterlijke uitspraken blijft negeren? Zo ja, bent u bereid deze toe te passen?
Daar loop ik nu niet op vooruit. Het belangrijkste is dat de school voldoet aan alle wettelijke eisen en er daarom moet komen. De school moet volgend schooljaar kunnen starten. De gemeente is wettelijk verplicht mee te werken en huisvesting te regelen.
Het wetsvoorstel Het niet-indexeren van het basiskinderbijslagbedrag en het extra bedrag van de kinderbijslag in de Algemene Kinderbijslagwet over de jaren 2022, 2023 en deels over 2024 (35845) |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Dennis Wiersma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw uitspraak in het plenaire debat over het wetsvoorstel: «Ik had beloofd nog even te dubbelchecken hoe het zit met die overdekking van 9 miljoen waar de heer Van Baarle naar vroeg. Het is zoals ik zei, maar om het helemaal te kunnen begrijpen, moet ik even de hele som door. Er is samenhang, een evenwicht, in dat totale dekkingspakket door structureel evenveel te besparen op de kinderbijslag als op de IACK. Dat betekent dat de besparing in de kinderbijslag structureel op moet lopen tot 130 miljoen, gelijk aan de besparing op de IACK. Daarvoor wordt in de eerste vier jaar 9 miljoen meer opgehaald dan strikt noodzakelijk voor de investering, intensivering en de uitvoering. Zoals eerder aangegeven, is deze besparing ook al onderdeel van de totale rijksbegroting.»?
Ja.
Op welk moment en op welke wijze is ooit gecommuniceerd aan de Tweede Kamer dat er sprake zou zijn van «samenhang» in een «dekkingspakket», waardoor er evenveel bespaard zou moeten worden op de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK) en de kinderbijslag? Op welke wijze en wanneer is de Kamer ingelicht over het «dekkingspakket»?
In het wetgevingsoverleg van 22 april 2021 over het wetsvoorstel betaald ouderschapsverlof1 heeft de Minister de onderdelen van het totaalpakket uiteengezet en aangegeven op welke wijze de dekking van dit pakket tot stand is gekomen. Op 27 mei 2021 is het wetsvoorstel tot wijziging van de Algemene Kinderbijslagwet bij uw Kamer ingediend waarmee dekking is geregeld voor investeringen in de uitvoeringsorganisaties UWV en SVB.2 In de toelichting bij dit wetsvoorstel is een paragraaf Afwegingen het volgende opgenomen:
Op 8 september 2021 is in de nota naar aanleiding van het verslag bij het laatstgenoemde wetsvoorstel4 in antwoord op vragen vanuit Uw Kamer uiteengezet dat de dekking betrekking heeft op het totaalpakket. Daarbij is aangegeven dat circa 25% van de dekking van het totaalpakket wordt gevonden via de niet-indexering van de kinderbijslag.
Waarom moest er sprake zijn van «samenhang» en «evenwicht»? Hoe ziet dit eruit en waar is dit op gebaseerd?
Er lagen twee investeringsopgaven op het terrein van SZW; betaald ouderschapsverlof en de uitvoeringsorganisaties. Het kabinet heeft voor deze investeringen gezocht naar dekking, waarbij tot één dekkingspakket voor beide investeringen is besloten. Het kabinet heeft gekozen om de dekking te verdelen over werkgevers (verhoging van de premie voor het arbeidsongeschiktheidsfonds (Aof-premie)), werkende ouders met kinderen tot 12 jaar (een ombuiging op de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK)) en ouders met kinderen tot 18 jaar (het onderhavige wetsvoorstel). Het kabinet vindt dit een evenwichtige dekking. Onder «samenhang» en een «evenwicht» verstaat het kabinet in dit geval een pakket aan dekkingsmaatregelen dat neerslaat bij zowel bedrijven als bij verschillende groepen ouders, waarbij een dekkingsverdeling is gebruikt van 45% Aof-premie, 27% IACK en 27% kinderbijslag (structureel).
Hoe is dit dekkingspakket tot stand gekomen? Wat was hierbij de rol van onderhandelingen tussen de toenmalige coalitiefracties?
Er lagen twee investeringsopgaven op het terrein van SZW. Daarom heeft het kabinet de budgettaire dekking voor dit pakket zoveel mogelijk gezocht binnen de begroting van SZW. Deze dekking is wat de begroting van SZW betreft gevonden in de kinderbijslag en de Aof-premie en deels ook gevonden op de begroting van FIN. Deze dekkingsvoorstellen zijn daarbij ook in coalitieverband besproken.
In het debat bij de behandeling van het wetsvoorstel betaald ouderschapsverlof in de Eerste Kamer5 is de Minister dieper ingegaan op de samenstelling van het dekkingspakket en de overwegingen bij de totstandkoming ervan. Omdat het betaald ouderschapsverlof te maken heeft met de combinatie arbeid en zorg is op deze terreinen naar dekking gezocht. Daarbinnen is gepoogd een politiek evenwicht te vinden binnen de begroting SZW met als resultaat een maatregel op de kinderbijslag en de IACK. Daarbij komt dat een deel van werkgevers al betaald ouderschapsverlof aanbiedt en dit in de toekomst niet meer hoeft te doen vanwege de nieuwe collectieve regeling. Op basis daarvan is overeengekomen dat het gerechtvaardigd is een deel van de dekking bij werkgevers neer te leggen (verhoging Aof-premie). Dit alles bij elkaar genomen zorgt voor een dekkingspakket van kinderbijslag, IACK en Aof-premie, waarbij ook de investeringswensen voor de uitvoeringsorganisaties zijn meegenomen.
Klopt het dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in een wetgevingsoverleg tegen de Tweede Kamer heeft gezegd dat het «dekkingspakket» tot stand is gekomen na besprekingen tussen coalitiefracties? Zo ja, hoe is dit gegaan?
Ja. In het wetgevingsoverleg van 22 april 20216 heeft de Minister aangegeven dat inzake de dekking van het totaalpakket dit besproken is binnen de «oude» coalitie, waarbij is gezocht naar een politiek evenwicht. Hij heeft daarbij ook aangeven hoe dit is gegaan. Zie daarvoor ook het antwoord op vaag 4.
Acht u het rechtvaardig dat coalitiefracties wel op de hoogte zijn van deze afspraak en oppositiefracties daar tijdens een debat achter moeten komen?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 is uw Kamer geïnformeerd over de dekking van het totaalpakket en het aandeel van het niet-indexeren van de kinderbijslag daarin. Zoals ik in het plenair debat van 13 oktober jl. heb aangegeven, was het beter geweest als de maatregelen uit het totaalpakket als geheel zouden zijn ingediend en behandeld.
Waarom is ervoor gekozen om evenveel te besparen op de IACK en kinderbijslag door het kabinet?
Er is gezocht naar een evenwichtig dekkingspakket. In het afgesproken dekkingspakket is gekozen de dekkingsopgave op de IACK en de kinderbijslag aan elkaar gelijk te stellen, waarmee de dekkingsopgave gelijkmatig verdeeld wordt over verschillende groepen.
Waarom moeten ouders, naast voor investeringen in de uitvoeringsorganisaties, ook extra inleveren vanwege een besparing op de IACK?
Zoals gezegd onder het antwoord op vraag 7, is gezocht naar een evenwichtig dekkingspakket waarbij de dekkingsopgave is verdeeld over verschillende groepen. Bij de uitwerking van de maatregelen is de dekking op de kinderbijslag gekoppeld aan de investeringen in de uitvoering. Dit is gedaan omdat deze van gelijke hoogte waren en zowel de investeringen als de dekking beide aan de uitgavenkant van de begroting SZW zitten. Hiermee kon dit onderdeel conform de begrotingsregels worden verwerkt. De dekking via de kinderbijslag is dus onderdeel van het totale dekkingspakket waarmee ook de investeringen voor betaald ouderschapverlof worden betaald.
Daarnaast heeft het kabinet deze kabinetsperiode extra geïnvesteerd in de ondersteuning van gezinnen met kinderen. Deze kabinetsperiode is de kinderbijslag met € 250 miljoen, het kindgebonden budget voor paren met € 500 miljoen en het kindgebonden budget vanaf het derde kind met € 150 miljoen verhoogd. Daarnaast is in de afgelopen augustusbesluitvorming gekeken naar het algehele koopkrachtbeeld. Daarin bleven gezinnen met kinderen achter bij andere groepen. Daarop heeft het kabinet besloten het bedrag vanaf het tweede kind in het kindgebonden budget te verhogen. Dit is een extra investering van circa € 55 miljoen.
Waarom is er in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel nooit zodanig ingegaan op het «dekkingspakket», «evenwicht» en «samenhang» zodat dit helder was in relatie tot het wetsvoorstel?
In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel is een passage opgenomen over het bredere dekkingspakket. Hierin is aangeven dat de dekking middels het niet-indexeren van de kinderbijslag onderdeel is van een breder dekkingspakket, waarbij is gezocht naar evenwicht door de dekkingsopgave te verdelen over verschillende groepen.
Het bericht dat de bank voortaan je studieschuld kan opzoeken |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Hypotheek nodig? Bank kan voortaan je studieschuld opvragen»?1
Ja.
Is het waar dat banken in het kader van hypotheekaanvragen in de toekomst de mogelijkheid krijgen om, indien de klant daar toestemming voor geeft, gegevens over studieschulden op te vragen bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (hierna: DUO)? Wat vindt u van deze ontwikkeling?
Consumenten kunnen sinds enkele jaren een deel van de gegevens die nodig zijn voor het aanvragen van een hypotheek op een andere wijze aanleveren. Dit door toestemming te geven aan een app, zoals Ockto of iWize, om bepaalde gegevens op te halen en te delen met de hypotheekadviseur en kredietverstrekker. Deze optie was al beschikbaar voor gegevens van het UWV, Mijnpensioenoverzicht en MijnOverheid. Tot voor kort moesten (oud-)studenten de benodigde gegevens over hun studieschuld zelf via DUO opvragen en doorgeven aan de hypotheekverstrekker. Sinds 11 oktober jl. is het ook mogelijk voor de (oud-) student om de gegevens bij DUO via bovengenoemde apps bij de hypotheekverstrekker aan te leveren. Een dergelijk initiatief kan leiden tot meer gebruiksgemak. Dit initiatief verandert niets aan de rechten en plichten van (oud-) studenten en kredietverstrekkers, maar heeft alleen invloed in de wijze waarop aan die verplichting kan worden voldaan.
Burgers hebben op basis van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) het recht om eigen persoonsgegevens bij de overheid digitaal in te zien. Zij hoeven niet nader te motiveren met welk doel ze de gegevens willen inzien. Burgers kunnen vervolgens zelf besluiten om deze gegevens te delen met derden, zoals in het geval van een hypotheekaanvraag. In eerdere beantwoording van Kamervragen2 van het lid Futselaar ben ik al ingegaan op deze ontwikkeling.
Deelt u de mening dat dit het voor starters nog moeilijker maakt om een huis aan te schaffen?
De zoektocht van starters naar een betaalbare koopwoning is in de afgelopen jaren steeds ingewikkelder geworden door de sterk oplopende prijzen. Ik deel echter niet de mening dat dit initiatief het moeilijker maakt voor starters. Financiële verplichtingen, zoals een studieschuld, zijn namelijk altijd al van invloed geweest op de hoogte van de maximale hypotheek. Dit is onveranderd door deze mogelijkheid. Het via een app ophalen van gegevens bij DUO kan leiden tot meer gebruiksgemak in het aanleveren van informatie over studieschulden. Hiermee kan het aanvragen van een hypotheek voor consumenten eenvoudiger worden.
Deelt u de zorg dat de toestemming die klanten moeten geven voor de inzage in deze gegevens in de praktijk neer zal komen op dwang, omdat kredietverstrekkers dit als eis zullen stellen? Hoe gaat u dit voorkomen?
Ik deel deze zorg niet. Dit initiatief past namelijk binnen een bredere ontwikkeling die de dienstverlening aan de consument verbetert. Dit door het eenvoudiger aanleveren van gegevens die nodig zijn voor een hypotheek. De (oud-)student is al verplicht om bij een hypotheekaanvraag eventuele studieschulden op te geven. Deze gegevens kunnen nu ook via een app direct bij de kredietverstrekker worden aangeleverd. Een aantal kredietverstrekkers biedt hun klanten deze mogelijkheid. Een kredietverstrekker kan eisen stellen aan hoe bepaalde gegevens aangeleverd moeten worden. Bijvoorbeeld omdat hiermee de kosten voor het aanvraagproces lager worden. Op dit moment zijn er geen aanwijzingen dat kredietverstrekkers eisen dat (oud-)studenten de gegevens over studieschulden alleen via de app van Hypotheek Data Netwerk (HDN) aan kunnen leveren.
Welke instanties of bedrijven kunnen toegang krijgen tot de genoemde app om inzage te krijgen in studieschuld?
Instanties of bedrijven kunnen geen gegevens van burgers bij DUO opvragen. De burger geeft toestemming om bepaalde gegevens via de app te delen met de kredietverstrekker.
Wat is het kabinetsstandpunt ten aanzien van de registratie van studieschuld en het meewegen van studieschuld in het kader van hypotheekaanvragen?
Het kabinet vindt het belangrijk dat hypothecaire kredieten op verantwoorde wijze worden verstrekt. Voor verantwoorde kredietverlening geldt voor de kredietaanbieder de wettelijke plicht om bij het bepalen van de maximale hypotheek rekening te houden met financiële verplichtingen zoals een studieschuld. De (oud-)student is daarnaast verplicht om bij een hypotheekaanvraag eventuele studieschulden op te geven. De terugbetaling van een studieschuld drukt namelijk op het besteedbaar inkomen van een (oud-)student. Het is daarom ook in zijn of haar belang om bij een hypotheekaanvraag een eventuele studieschuld eerlijk op te geven. Daarmee wordt voorkomen dat de hypotheeklasten te hoog worden, met mogelijke betalingsproblemen als gevolg. Voor studieschulden wordt vanwege het bijzondere karakter met de bijbehorende sociale terugbetaalvoorwaarden een lagere wegingsfactor gehanteerd bij een hypotheekaanvraag dan voor consumptieve kredieten.
DUO houdt vanwege de uitvoering van de studiefinanciering de studieschuld bij van elke (oud-) student. De (oud-)student kan via Mijn DUO een persoonlijk inzicht krijgen van de hoogte van de studieschuld en eventuele aflossingen. Het bijhouden van de studieschulden door DUO en een persoonlijk inzicht bieden is een wezenlijk andere situatie dan een registratie bij bijvoorbeeld het Bureau Krediet Registratie (BKR). Het kabinet gaat niet over tot een BKR-registratie voor studieschulden.
Herinnert u zich uw uitspraken over de registratie van studieschuld bij het Bureau Krediet Registratie (hierna: BKR), namelijk dat dit afschrikwekkend zou zijn? Deelt u de mening dat de ontwikkelde app waarmee de studieschuld opgevraagd kan worden door kredietverstrekkers, in feite op iets vergelijkbaars neerkomt als een BKR-registratie? Zo nee, waarom niet?
De app maakt het mogelijk om benodigde gegevens bij een hypotheekaanvraag op een gebruiksvriendelijkere manier aan te leveren, indien toestemming gegeven is door de hypotheekaanvrager. De app verandert niets aan de huidige gang van zaken rondom het aanvragen van een hypotheek, waarbij het al verplicht is om eventuele studieschulden op te geven. Studieschulden worden ook niet op een andere manier geregistreerd dan voorheen. Het komt daarom niet overeen met een BKR-registratie.
Wat is bij de invoering van het leenstelsel exact beloofd ten aanzien van het meewegen van studieschuld bij hypotheekaanvragen? Kunt u uitvoerig uiteenzetten of de beloften die het kabinet destijds heeft gedaan wel zijn nagekomen? Is destijds beloofd dat studieschuld niet zou meewegen bij een hypotheekaanvraag? Zo nee, wat is wel beloofd?
Bij invoering van het leenstelsel is het uitvoerig gegaan over de weging van studieschulden bij hypotheekaanvragen. Dit is onder meer het geval geweest in het verslag3, het nader verslag4 en tijdens de behandeling in de Tweede Kamer5. Er is toen niet beloofd dat studieschulden niet zouden worden meegewogen bij een hypotheekaanvraag. In het kader van verantwoorde kredietverstrekking zou het onverstandig zijn deze niet te betrekken bij het bepalen van de maximaal verantwoorde hypotheek. Studieschulden hadden voor invoering van het leenstelsel een wegingsfactor van 0,75%. In de verslagen en de behandeling is aangegeven dat er afspraken waren gemaakt met de Nederlandse Vereniging van Banken en de Autoriteit Financiële Markten (AFM). Er is afgesproken dat het studievoorschot aanleiding bood om de wegingsfactor te verlagen naar 0,45%. Deze verlaging was mogelijk omdat de maandlasten grofweg halveerden door de verlenging van de terugbetaaltermijn en door de socialere terugbetaalvoorwaarden. Tot 1 januari 2021 is de wegingsfactor gelijk gebleven aan 0,45%. Per 1 januari 2021 geldt een nog lagere wegingsfactor van 0,35% voor studieschulden onder het leenstelsel, naar aanleiding van een advies van het Nibud6. Deze verlaging is naar aanleiding van de lage rente op studieschulden.
Op welke wijze weegt studieschuld op dit moment mee bij kredietverstrekking? Welke wegingsfactor heeft studieschuld? Hoe staat deze wegingsfactor in verhouding tot andere wegingsfactoren? Acht het kabinet deze wegingsfactor als bevorderlijk voor de kansen van starters om een woning aan te schaffen?
De wegingsfactor ten opzichte van de oorspronkelijke hoofdsom van een studieschuld of ander krediet, geeft weer wat de maandlast van de schuld is die meegerekend moet worden bij het bepalen van de maximale hypotheek. De wegingsfactor bij de verstrekking van hypothecair krediet is per 1 januari 2021 verankerd in de Regeling hypothecair krediet. Voorafgaand daaraan, heeft het Nibud onderzoek gedaan naar het verantwoord meewegen van de studieschuld bij hypotheek aanvragen.7 Op basis daarvan is de wegingsfactor voor de studieschuld in 2021 vastgesteld op 0,65% voor een schuld onder het oude stelsel en 0,35% voor een schuld onder het leenstelsel. Studieschulden in het leenstelsel kennen een lagere wegingsfactor omdat de terugbetaaltijd en daarmee ook de maandlasten een stuk lager zijn dan bij studieschulden in het oude stelsel. Gelet op de rente van thans 0% op studieschulden is dit de laagste door het Nibud verantwoord geachte wegingsfactor. Zoals de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uw Kamer ook heeft laten weten in de brief over de leennormen 20228, blijft deze daarom voor 2022 gelijk.
De wegingsfactor voor studieschulden is in vergelijk met andere wegingsfactoren laag. Ter vergelijking: voor consumptief krediet is de wegingsfactor 2%. Het verschil komt door het bijzondere karakter van studieschulden met de bijbehorende sociale terugbetaalvoorwaarden. Bij het bepalen van de maximale hypotheek wordt ook rekening gehouden met eventuele andere financiële verplichtingen zoals alimentatieverplichtingen en erfpachtcanonbetalingen. De gedachte achter de wegingsfactor is het nastreven van verantwoorde kredietverstrekking. Starters hebben het lastig op de woningmarkt, en recent onderzoek van de AFM9 toont ook aan dat juist starters potentieel extra kwetsbaar zijn. Die kwetsbaarheid zou alleen maar groter worden als schulden niet op de juiste manier worden meegewogen bij kredietverstrekking.
Kan het kabinet uiteenzetten hoe het meewegen van studieschuld bij kredietverstrekking invloed heeft op de kansen van starters om een woning aan te schaffen? Zijn hier statistische gegevens over beschikbaar?
Er zijn geen statistische gegevens beschikbaar over de invloed van een studieschuld op de zoektocht van koopstarters naar een woning. Ik ben evenwel van mening dat starters het niet makkelijk hebben op de woningmarkt. Het woningaanbod is beperkt en de concurrentie is groot. De huizenprijzen stijgen hard en de maximale hypotheek wordt bepaald door allerlei factoren, waaronder de hoogte van het inkomen en het meewegen van financiële verplichtingen zoals een studieschuld. Ik vind het echter ook belangrijk dat starters een verantwoorde hypotheek afsluiten.
Het kabinet wil dat er voldoende woningen voor starters zijn. Daarom is de bouw van extra woningen topprioriteit. Die woningen staan er echter niet meteen. Daarom nemen we ook maatregelen om starters op korte termijn te helpen om een woning te kopen. Bijvoorbeeld door starters tot 35 jaar vrij te stellen van overdrachtsbelasting (bij een woning tot € 400.000) en door het verbeteren van de informatievoorziening voor starters op de woningmarkt.
Het meewegen van de studieschuld bij het aanvragen van een hypotheek is overigens niet specifiek gericht op starters, ook doorstromers met een studieschuld moeten deze opgeven.
Het bericht dat er woede is over de handelwijze van de gemeente Den Haag inzake de aanvraag van een vergunning voor een invalidenparkeerplaats |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Woede over handelwijze gemeente in zaak zwaargehandicapte Abdullah: «Ronduit asociaal»»?1
Wat vindt u van de gang van zaken, waarin de ouders van een persoon met een beperking jarenlang problemen ervaren met de gemeente Den Haag inzake de aanvraag van een vergunning voor een invalidenparkeerplaats?
Kunt u verhaal halen bij de gemeente Den Haag over de gang van zaken? Zo nee, waarom niet?
Wat vindt u ervan dat de ouders van deze persoon letterlijk klachten aan hun rug hebben omdat zij hun kind met een beperking naar de auto moeten dragen?
Deelt u de mening dat de gemeente Den Haag in deze zaak asociaal heeft gehandeld? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat de betreffende ouders zo snel mogelijk van de gemeente Den Haag een invalidenparkeerplaatsvergunning dienen te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om de gemeente Den Haag op het matje te roepen en uw positie te gebruiken om de gemeente Den Haag ertoe te bewegen de betreffende mensen op een gepaste wijze te helpen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat deze zaak geen incident is, maar dat het veel vaker voorkomt dat gemeenten en woningcorporaties mensen op een asociale wijze behandelen?2
Wat doet u om een menselijke en sociale manier van besturen te bevorderen bij gemeenten, woningcorporaties en andere partijen?
De gedupeerden door de sluiting van een lerarenopleiding aan de Hogeschool Inholland |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat een student bij aanvang van een studie er redelijkerwijs vanuit moet kunnen gaan dat de studie op zijn minst blijft bestaan tot hij of zij afgestudeerd is, of tot de maximale termijn om de studie af te ronden verstreken is?
Ja, ik deel deze mening.
Deelt u de mening dat studenten bij de keuze voor een Hogeschool ervan uit zouden moeten kunnen gaan dat zij hun studie binnen de maximale termijn van de studie op dezelfde Hogeschool of op een andere vestiging hiervan af kunnen maken?
Ja, ik deel deze mening.
Deelt u de mening dat het oneerlijk is als studenten bij onvoorziene omstandigheden geen enkele zeggenschap krijgen in waar zij hun studie willen voortzetten? Zo nee, waarom niet?
Wanneer studenten, al dan niet door onvoorziene omstandigheden van instelling moeten wisselen, dan staat het hen vrij zelf te kiezen bij welke instelling zij hun studie willen vervolgen. Of zij dit kunnen doen met behoud van alle eerder behaalde studiepunten, is ter beoordeling van de examencommissie van de instelling waar studenten hun studie willen vervolgen. Die beoordeelt individuele gevallen op basis van het vrijstellingenbeleid zoals dit in de opleidings- en examenregeling (OER) van de opleiding is vastgelegd.
Deelt u de constatering dat de studenten Engels aan de Hogeschool Inholland een take it or leave it-voorstel hebben gekregen en er geen alternatieven zijn geboden om de studie elders dan de Hogeschool van Amsterdam af te ronden? Zo nee, welke andere Hogescholen behoorden tot de mogelijkheden?
Inholland heeft alle zittende studenten in de gelegenheid gesteld om de opleiding bij Inholland af te maken, binnen de reguliere, resterende opleidingsduur plus één jaar. Daarnaast heeft de betrokken instelling een coulanceregeling met Hogeschool van Amsterdam (HvA) getroffen. Er is gekozen voor de Hogeschool van Amsterdam omdat deze hogeschool de meest nabije instelling is in de regio die lerarenopleidingen verzorgt. Er is geen sprake geweest van een take it or leave it-voorstel. Als studenten ervoor kiezen om hun studie elders voort te zetten, dan staat dit hen uiteraard vrij. Er is een aantal bekostigde hogescholen in Nederland dat de lerarenopleiding Engels aanbiedt. In de randstad gaat het, naast de HvA, om de Hogeschool Utrecht en om de Hogeschool Rotterdam. Daarnaast zijn er ook particuliere aanbieders van lerarenopleidingen Engels.
Deelt u de mening dat de studenten er in eerste instantie nooit voor hebben gekozen om op de Hogeschool van Amsterdam te studeren en de enkele en eenzijdige optie om hun studie daar voort te zetten als een dwangmatige oplossing kan worden gezien?
Ik herken dit beeld niet. Alle zittende studenten hebben de gelegenheid gekregen hun opleiding gewoon bij Inholland af te maken. «Afbouw» van een opleiding betekent dat er geen nieuwe instroom meer komt, en dat de afbouwperiode vier + 1 jaar beslaat. Verder verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4.
Kunt u aantonen op basis van welke overwegingen, buiten de geografische ligging, is besloten om de Hogeschool van Amsterdam als enige optie aan te bieden?
De opleiding werd aangeboden in Diemen. Hogeschool Inholland heeft mij laten weten dat men omwille van de toegankelijkheid heeft ingezet op een afspraak met een soortgelijke opleiding in een aangrenzende gemeente. Een afspraak met andere instellingen is door Inholland niet overwogen, ook is er door studenten niet om gevraagd. Studenten konden er ook voor kiezen hun studie elders voort te zetten.
Klopt het dat de betreffende studenten die slechts een paar studiepunten missen op de Hogeschool van Amsterdam een volledig studiejaar, twee dagen per week moeten doorbrengen, terwijl dat op de Hogeschool Inholland normaal gezien niet zou hoeven? Zo nee, hoe zit het dan wel?
Indien desbetreffende studenten er nu voor kiezen om hun studie aan de HvA af te ronden met behoud van behaalde studieresultaten, dan dienen ze aan de eisen van de HvA te voldoen. Het is een besluit van de examencommissie van de instelling waar de student zijn/haar studie wenst voort te zetten welke onderdelen een student nog moet behalen. De examencommissie is deskundig en doet haar werk in onafhankelijkheid, en beoordeelt dit van geval tot geval.
Gelet op autonomie van de instellingen met betrekking tot inrichting van het onderwijs is goed denkbaar dat er inhoudelijke accentverschillen in curricula bestaan, alsook verschillen in studiepunten die nog behaald dienen te worden om tot de volledige 240 studiepunten te komen.
Kunt u aantonen op welke wijze en wanneer aan de studenten is gecommuniceerd dat zij bij overgang naar de Hogeschool van Amsterdam verschillende modules opnieuw moesten doen? Zo nee, waarom niet?
Inholland laat weten dat de studenten in het laatste jaar verschillende malen zowel mondeling als schriftelijk zijn geïnformeerd over de procedure voor overstap naar de HvA. Daarbij is duidelijk gemaakt dat niet Inholland, maar de HvA bepaalt hoe de opleiding aan de HvA kan worden vervolgd. Voor studenten die zich meldden voor een overstap werd een intakegesprek georganiseerd, alsmede een conversiecontract opgesteld dat moest worden vastgesteld door de examencommissie van de HvA.
Vindt u dat er sprake is van een coulance-regeling voor niet vrijwillig overstappende studenten van de Hogeschool Inholland naar de Hogeschool van Amsterdam als er studenten zijn die tot 12 vakken over moeten doen?
De coulanceregeling die destijds tussen Inholland en HvA was afgesproken had betrekking op de eerstejaars van het cohort 2016. Voor het tweede deel van deze vraag ben ik te rade gegaan bij de HvA. De opleiding laat weten – zonder in te kunnen gaan op individuele gevallen – dat «12 vakken over moeten doen» niet klopt. In het algemeen geldt dat overstappen het minst voordelig is voor langstudeerders die nog maar weinig studiepunten moeten behalen. Langstudeerders hebben soms oudere curricula gevolgd en hebben hierdoor meer hiaten in hun kennis dan studenten die recenter begonnen zijn aan een studie. De examencommissie staat garant voor de kwaliteit van het diploma van de opleiding en voor het kennisniveau van aanstaande leraren. Dit kan bij een overstap leiden tot het moeten volgen van vakken die niet aanwezig waren in het curriculum van de opleiding waar de student vandaan komt. Er is een verschil tussen vakken te moeten overdoen en nieuwe vakken te moeten volgen, omdat die vakken inhoud dekken die de student niet eerder heeft gevolgd.
Deelt u de mening dat studenten, die buiten hun schuld om en door bijzondere omstandigheden, niet langer in staat worden gesteld om op een reguliere manier af te studeren, juist een mogelijkheid zouden moeten krijgen om de studie sneller af te ronden? Zo nee, waarom niet?
Studenten moeten bij het stoppen van een opleiding zo goed mogelijk in staat worden gesteld om de opleiding met succes af te ronden. Zoals ik heb toegelicht in het antwoord op de vragen van het lid Kwint (Kamerstuk 2020–2021, Aanhangsel, nr. 3878) heeft Inholland de mogelijkheden die de hogeschool daartoe had, aangewend. Zo hebben studenten extra toetskansen gekregen en is hen extra begeleiding aangeboden. Ook op dit moment nog staan opleiders van de voormalige opleiding Engels van de Hogeschool Inholland de studenten die hun studie elders moeten voortzetten – desgewenst – met raad en daad bij, bij hun overstap naar een andere instelling. Met de studenten die de opleiders kunnen bereiken is regelmatig contact. De examencommissie van de ontvangende instelling bepaalt aan welke eisen de desbetreffende student nog moet voldoen.
Bent u bekend met het feit dat deeltijdstudenten pas veel later dan de overige studenten is aangeboden om over te stappen naar de Hogeschool van Amsterdam? Wat vindt u hiervan?
Nee, ik heb van Inholland vernomen dat dit niet het geval is. De studenten werden door de opleiding maandelijks geïnformeerd via een nieuwsbrief. Ten tijde van de coronapandemie is de communicatie geïntensiveerd tot een tweewekelijks nieuwsbericht. De informatievoorziening gold voor alle studenten, ongeacht de onderwijsvariant; dus zowel voor de voltijd- als deeltijdvariant. Verder is er ieder semester een startbijeenkomst georganiseerd om studenten (voltijd en deeltijd) ook live voor te lichten over datgene wat in het eerstvolgende semester te gebeuren stond. Zo werden er in februari/maart 2021 kennismakingsgesprekken georganiseerd voor studenten met vertegenwoordigers van de opleiding van de HvA. De overstap naar de HvA vond plaats op basis van een intake en een conversiecontract dat werd goedgekeurd door de examencommissie van de HvA. Daarbij behoorde overstap per 1 april 2021 tot de mogelijkheden. Studenten zijn concreet en tijdig geïnformeerd over een overstap naar de HvA en het langetermijnperspectief naar de sluitingsdatum is daarbij geschetst. De HvA meldt dat 50 hoofdfasestudenten van Inholland in 2021 naar tevredenheid deze overstap hebben kunnen maken. Een kleine groep vond de overstap niet aantrekkelijk.
Bent u bekend met het feit dat het alleen deeltijdstudenten zijn die in deze kwestie getroffen zijn, terwijl voltijdstudenten wel hun studie hebben kunnen afronden? Zo nee, wat vindt u hiervan?
Volgens de informatie die ik van Inholland heb gekregen is er sprake van 1 voltijdstudent en van 4 deeltijdstudenten die hun opleiding niet bij Inholland hebben kunnen afmaken. Eén student is van het cohort 2016, de andere studenten zijn van resp. de cohorten 2010, 2011 (2x) en 2015. Er is door Inholland bij de afhandeling geen onderscheid gemaakt tussen de onderwijsvarianten voltijd en deeltijd.
Deelt u de mening dat er, gezien de enorme werkdruk in het onderwijs, een onderscheid zou moeten zijn in coulance tussen deeltijdstudenten en voltijdstudenten? Zo nee, waarom niet?
Instellingen zijn zelf verantwoordelijk voor eventuele (coulance-)afspraken bij de afbouw van een opleiding. De instelling kent haar studenten, voltijd en deeltijd, en kan waar mogelijk rekening houden met de omstandigheden van de student en zo nodig maatwerk bieden.
Bent u bekend met het feit dat een aantal deeltijdstudenten hun verlofdagen op hebben moeten offeren om voor hun opleiding aanwezig te kunnen zijn, omdat zij geen vrij kregen van de school waar zij werken?
Nee, daarmee ben ik niet bekend, dit soort informatie past wel in het verkeer tussen werkgever, individuele student en opleiding. Veel deeltijdstudenten combineren werk en opleiding. Opleidingen spannen zich in om waar mogelijk rekening te houden met de omstandigheden van de deeltijdstudenten. In het hoger onderwijs worden per instelling of opleiding regels gesteld inzake het missen van onderwijs. Dat gebeurt in samenspraak met de medezeggenschap en wordt vastgelegd in de Onderwijs- en Examenregeling (artikel. 7.13 WHW).
Wat vindt u van het feit dat een getalenteerde student die op cum laude stond en al 13 jaar voor de klas staat, nu ontslagen is, omdat zij niet tijdig de opleiding kon afronden?
Van scholen mag worden verwacht dat zij de leraren die zij in dienst hebben, maar nog niet bevoegd zijn, ondersteunen bij het opleidingstraject dat zij volgen. Bij de verantwoordelijkheid van het schoolbestuur behoort ook dat zorgvuldig wordt afgewogen of de aanstelling van een onbevoegde docent kan worden gecontinueerd. Ik vind het jammer dat deze student er niet in geslaagd is om de studie binnen de gestelde periode af te ronden en het diploma te halen. De examencommissie van de opleiding heeft de verantwoordelijkheid om diploma’s af te geven aan studenten die aan alle eisen hebben voldaan.
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat tweedegraads leraren die zich al jarenlang hebben bewezen in het onderwijs nu op basis van een toets van universitair niveau (C2) uit hun vak worden gezet? Zo nee, waarom niet?
Om de kwaliteit van het onderwijs te borgen zijn er bekwaamheidseisen voor leraren opgesteld. De lerarenopleidingen zijn gehouden op te leiden tot die bekwaamheidseisen en hebben deze eisen vertaald in gezamenlijke kennisbases. Voor de opleiding Engels is het Cambridge Proficiency Exam (CPE) op niveau C2 als eis opgenomen in de kennisbasis. Vergelijkbare vaardigheidseisen worden ook gesteld voor bijvoorbeeld Duits en Frans. Scholen zijn ervoor verantwoordelijk dat hun docenten over de juiste papieren beschikken. Wanneer docenten onbevoegd aan het werk zijn gegaan, is de school samen met de docent ervoor verantwoordelijk dat de benodigde bevoegdheid binnen enkele jaren alsnog wordt behaald.
Het spijt mij dat enkele studenten er niet in zijn geslaagd hun opleiding af te ronden, maar er dienen geen concessies gedaan te worden aan de kwaliteit van een opleiding.
Bent u van mening dat toetsen op universitair niveau (C2) van tweedegraads leraren past bij het werk dat deze leraren in het vmbo en onderbouw havo-vwo uitvoeren?
De instellingen voor hoger onderwijs genieten autonomie met betrekking tot het inrichten van het onderwijs. Het is aan de instellingen om de beroepsvereisten voor leraren te vertalen naar het curriculum. Landelijk hebben de tweedegraads lerarenopleidingen Engels in de zogeheten Kennisbasis vastgelegd dat het gewenste niveau CPE, niveau C2 is. Aan alle hbo-lerarenopleidingen Engels is dit dan ook een vereiste.
Bent u bekend met het feit dat C2-niveau niet landelijk verplicht is om een Engels diploma op hbo-niveau te behalen en dat op meerdere hogescholen, zoals op de Leidse Onderwijsinstellingen (LOI), C1-niveau voldoende is voor een diploma?
Het niveau is inderdaad niet bij wet vastgelegd. Het is een norm die de bekostigde sector voor zichzelf hanteert. De bekostigde lerarenopleidingen hebben via de Kennisbasis afspraken vastgelegd over de eisen waaraan een student bij afstuderen moet voldoen. Eén van die eisen betreft het C2-niveau van het Cambridge English Proficiency examen (CPE). Dit past bij hoe het gehele stelsel voor hoger onderwijs is ingericht. LOI, een particuliere onderwijsinstelling, heeft zich hierbij niet aangesloten. Dit betekent dat LOI op een andere wijze voorziet in de kwaliteit van de opleiding. Ook dit is een geaccrediteerde opleiding die aan de kwaliteitseisen voldoet.
Kunt u uitleggen waarom van de gedupeerden alsnog standvastig wordt geëist om toetsen op C2-niveau afgerond te hebben, alvorens zij hun diploma kunnen behalen?
Voor deze opleiding Engels is Cambridge English Proficiency examen (CPE), niveau C2, vereist. Dit is vastgelegd in het onderwijs- en examenreglement van de opleiding. Examencommissies hebben de wettelijke taak om op objectieve en deskundige wijze vast te stellen of een student voldoet aan de voorwaarden die de OER stelt voor het verkrijgen van een diploma. Het niet beschikken over het nodige niveau heeft tot gevolg dat aan een student geen getuigschrift, c.q. diploma, mag worden uitgereikt. Ik breng in herinnering dat Inholland zo’n tien jaar geleden leergeld heeft betaald wat betreft het lichtvaardig uitreiken van diploma’s. Standvastigheid bij het borgen van kwaliteit acht ik hier op zijn plaats.
Hoe wilt u het structurele lerarentekort oplossen als van aankomende hogeschoolstudenten van de lerarenopleiding wordt gevraagd om op universitair niveau te kunnen functioneren?
Aan hogeschoolstudenten worden eisen gesteld die passen bij een opleiding in het hbo. Het lerarentekort los ik niet op door concessies te doen aan de kwaliteit.
Op welke wijze is rekening gehouden met studenten die als gevolg van Corona de CPE-toets hebben moeten uitstellen?
De CPE-toets wordt afgenomen onder de voorwaarden van Cambridge Assessment English. Voor deze toetsen gelden daarom andere regels dan voor de instellingstoetsen, bijvoorbeeld met betrekking tot roostering, nakijktermijn en aantal herkansingen. De studenten die de CPE-toets niet hebben gehaald, hebben een extra toetskans gekregen. Voor alle overige gevallen, is het mogelijk geweest om een verzoek bij de examencommissie in te dienen, indien er sprake is geweest van bijzondere omstandigheden, al dan niet gerelateerd aan de coronapandemie.
Bent u bekend met het feit dat een student die de CPE-toets moest uitstellen als gevolg van Corona, de herkansing moest afnemen, nog voordat het cijfer van de eerste toets bekend was?
De CPE-toets wordt vele malen per jaar en locatie aangeboden door de British Council. De opleiding heeft studenten in het afgelopen studiejaar een extra kans gegeven om de toets te doen. Daarmee kwam het aantal kansen op drie. Het staat studenten uiteraard ook vrij om daarnaast, voor eigen rekening, gebruik te maken van de andere toetsmogelijkheden CPE. Dat kan op verschillende data en in verschillende regio’s in ons land. Inholland heeft mij laten weten dat de desbetreffende student zelf ervoor heeft gekozen zich in te schrijven voordat de uitslag van de al afgelegde toets bekend was.
Deelt u de mening dat een herkansing plaats zou moeten vinden pas nadat duidelijk is dat de initiële toets niet behaald is? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik. Zie verder mijn antwoord op vraag 22.
Deelt u derhalve de mening dat er in dit geval niet kan worden gesproken van een eerlijke herkansing voor deze student? Zo nee, Waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Zie mijn antwoord op vraag 22.
Klopt het dat na de beëindiging van de opleiding – in dit geval 31 augustus 2021 – geen diploma’s kunnen worden uitgereikt?
Dit klopt.
Kunt u motiveren waarom hier niet van afgeweken kan worden in bijzondere omstandigheden?
Aangezien de studenten om wie het hier gaat echt alle kansen hebben gekregen van de instelling om hun opleiding af te ronden, was er voor de instelling geen reden af te wijken van de regels omtrent het beëindigen van een opleiding.
Deelt u de mening dat mensen altijd boven bureaucratie horen te staan? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening. Hier is echter geen sprake van bureaucratie. Zoals ik al eerder aangaf, het afgeven van diploma’s aan studenten die niet aan de gestelde eisen voldoen, betekent dat de kwaliteit van dergelijke diploma’s niet is geborgd.
Kunt u motiveren hoe er rekening is gehouden met het standpunt van de studenten in deze kwestie?
Studenten kunnen via de medezeggenschap hun invloed uitoefenen op het beleid van de instelling. Verder kunnen studenten bezwaar maken tegen het oordeel van de examencommissie en kunnen zij in beroep gaan bij het College van Beroep voor de Examens. Twee van de studenten hebben dat ook gedaan.
Deelt u de mening dat met het vasthouden aan de einddatum van 31 augustus er wordt gekozen voor bureaucratische gemakken boven het welzijn van de studenten? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. De hogeschool heeft na het besluit tot opheffing al het mogelijke gedaan om studenten vóór beëindiging van de opleiding naar het diploma te begeleiden.
Deelt u de mening dat er parallellen zijn te trekken met de toeslagenaffaire, gezien het bureaucratisch belang hier boven het menselijk belang wordt geplaatst? Zo nee, waarom niet?
De hogeschool heeft na het besluit tot opheffing al het mogelijke gedaan om studenten vóór beëindiging van de opleiding naar het diploma te begeleiden.
Bent u bereid te garanderen dat alle gedupeerden studenten (alsnog) de mogelijkheid wordt geboden om hun studie af te ronden en dat hen verder leed wordt bespaard? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen?
De voormalig opleiders van de opleiding Engels van de Hogeschool Inholland staan ook nu nog de studenten die hun studie elders moeten voortzetten – desgewenst – met raad en daad bij om de overstap zo soepel mogelijk te maken. De examencommissie van de ontvangende instelling bepaalt aan welke eisen de desbetreffende student nog moet voldoen.