Het bericht 'Zelfbenoemde salafistenpolitie zaait angst in moskeeën: moslims met ‘verkeerd geloof’ aan schandpaal genageld; AIVD en NCTV waarschuwen: salafistische aanjagers worden steeds grover en mondiger' |
|
Bente Becker (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zelfbenoemde salafistenpolitie zaait angst in moskeeën: moslims met «verkeerd geloof» aan schandpaal genageld; AIVD en NCTV waarschuwen: salafistische aanjagers worden steeds grover en mondiger»?1
Ja, daar ben ik bekend mee.
Deelt u de mening dat het fenomeen «salafistenpolitie» de integratie van de moslimgemeenschap tegenwerkt en bovendien een parallelle samenleving lijkt te bevorderen? Bent u het voorts met de stelling eens dat dit fenomeen om die redenen stevig aangepakt moet worden?
Het kabinet staat er pal voor dat eenieder in Nederland in vrijheid, binnen de kaders van de rechtstaat, met elkaar kan samenleven. De vrijheid van religie is verankerd in onze Grondwet. Dat betekent dat iedereen in vrijheid zijn of haar religie of levensovertuiging moet kunnen belijden zoals hij of zij dat wil. Het is in strijd met de beginselen van de Nederlandse democratische rechtsstaat wanneer mensen anderen bedreigen en dwingen tot een specifieke beleving en uiting van hun religie. Uitingen en gedragingen als het zaaien van angst en bedreiging worden niet getolereerd. De overheid (lokaal en landelijk) heeft hier de taak om dergelijk gedrag te signaleren en mensen in een kwetsbare positie te ondersteunen. Indien er sprake is van strafbare feiten is het aan het Openbaar Ministerie om hiertegen op te treden.
De door de Telegraaf gehanteerde term «salafistenpolitie» herken ik niet. Wel ben ik bekend met het fenomeen dat een aantal individuen, zogenaamde salafistische aanjagers, antidemocratische, intolerante en onverdraagzame uitingen doen over moslims en niet-moslims. De NCTV heeft de problematische gedragingen binnen het salafisme de afgelopen jaren vaker geduid, waaronder in meerdere Dreigingsbeelden Terrorisme Nederland. Deze antidemocratische, intolerante en onverdraagzame uitingen en gedragingen acht ik zeer onwenselijk.
Voor de volledigheid wil ik aantekenen dat «salafistenpolitie» bij een strikte definitie zou kunnen duiden op een organisatie met bevoegdheden die belast is met onder andere handhavende taken, dit is niet aan de orde.
Klopt het dat de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) al langer waarschuwt voor salafistische predikers van tweede en derde generatie? Wat kan de Wet gegevensverwerking persoonsgerichte aanpak radicalisering en terroristische activiteiten bijdragen aan de aanpak? Wanneer ontvangt de Kamer de nota naar aanleiding van het verslag? Wat kan de NCTV nu niet, in afwachting van de nota van wijziging bij het wetsvoorstel grondslag gegevensverwerking NCTV? Wanneer wordt deze nota van wijziging ingediend?
Er is al langer zorg over de rol van salafistische aanjagers. De NCTV heeft problematische gedragingen binnen het salafisme in de vorm van antidemocratische, intolerante en onverdraagzame elementen de afgelopen jaren vaker geduid, waaronder in meerdere Dreigingsbeelden Terrorisme Nederland. Zoals beschreven in het laatste Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 572 gaat de zorg uit naar een kleine groep individuen, salafistische aanjagers binnen de beweging, die zowel online als offline aansporen tot antidemocratische, intolerante of onverdraagzame uitingen en/of gedragingen. Deze problematische gedragingen zouden, naast grote druk op individuen, op termijn kunnen leiden tot polarisatie in de samenleving en ondermijning van de democratische rechtsorde: de verhoudingen in de samenleving tussen burgers en overheid en tussen burgers onderling.
Daarnaast staat in Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 57 dat de nieuwe generatie salafistische predikers in Nederland een meer pragmatische opstelling laat zien. Het is voorlopig onduidelijk welke gevolgen deze koerswijziging heeft voor de dreiging van ondermijning van de democratische rechtsorde door problematisch gedrag vanuit het salafistisch gedachtegoed.
Ten behoeve van de Taskforce Problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering, alsmede op verzoek van lokale overheden, verstrekte de NCTV duidingen over individuele personen, ook over salafistische aanjagers. Hierbij werd ook geput uit gegevens die het monitoren van internet hadden opgeleverd. Met deze activiteit is de NCTV gestopt per april 2021 en deze mogelijkheid komt ook niet meer terug in de nota van wijziging van het wetsvoorstel grondslag gegevensverwerking NCTV.
Voor wat betreft de nota van wijziging wetsvoorstel grondslaggegevensverwerking NCTV, wordt deze zo snel mogelijk aan de Raad van State voorgelegd voor advies. Daarna wordt de nota van wijziging aan de Tweede Kamer aangeboden. Zonder het raadplegen van openbare bronnen, zoals sociale media, kan de NCTV nieuwe ontwikkelingen met relevantie voor de nationale veiligheid niet in een vroeg stadium signaleren en, op basis van die kennis, zijn coördinerende taken met betrekking tot terrorismebestrijding en nationale veiligheid uitvoeren. Dit kan ook effect hebben op bijvoorbeeld de ontwikkeling van beleid en de ondersteuning aan gemeenten door de NCTV. Deze taken en verantwoordelijkheden kunnen nu niet ten volle worden waargemaakt.
Het Wetsvoorstel gegevensverwerking casusoverleggen radicalisering en terroristische activiteiten speelt een rol, wanneer er signalen zijn dat er sprake is van mogelijke radicalisering, gewelddadig extremisme of terrorisme. Deze signalen kunnen via bijvoorbeeld gemeenten of politie worden ingebracht in het multidisciplinaire casusoverleg radicalisering. Dit kan ook als vanuit de salafistische ideologie een uiting doet of gedrag vertoont waar een (gewelddadig) extremistische of terroristische dreiging vanuit gaat.
Is er, vanuit de NCTV, vanuit de politie of vanuit gemeenten continu zicht op dit soort radicale salafisten, waarvan in het Telegraafartikel 4 indiviuen bij naam worden genoemd, en zijn er voldoende mogelijkheden om informatie over radicale uit te wisselen? Hoe groot is de groep radicale salafisten in Nederland?
Zoals in meerdere Dreigingsbeelden Terrorisme Nederland is opgenomen gaan de zorgen over een beperkt aantal individuen die problematisch gedrag vanuit een salafistische ideologie aanjagen. Exacte aantallen zijn niet vast te stellen, maar hun invloed op de islamitische gemeenschap is disproportioneel groot, onder meer door hun dominante aanwezigheid op het internet. De NCTV doet geen onderzoek naar personen die problematisch gedrag vertonen, omdat dit niet de taak is van de NCTV en daar ook geen wettelijke grondslag voor bestaat. Zie voor de bevoegdheden van de NCTV ook het antwoord op vraag 3. Wel vervaardigt de NCTV fenomeenanalyses over fenomenen en hun bredere context in het kader van de nationale veiligheid en het vergroten van de weerbaarheid. In deze fenomeenanalyses worden geen persoonsgegevens verwerkt.
Vanuit de politie is er niet continu zicht op radicale salafisten zoals bedoeld in het krantenartikel, dat is ook niet de taak van de politie. De politie kan onderzoek doen naar personen wanneer zij verdacht worden van het plegen van een strafbaar feit, zoals bijvoorbeeld het zaaien van haat of het aanzetten tot discriminatie en geweld. Het uitwisselen van informatie kan alleen door organisaties indien zij een grondslag hebben voor het ontvangen en verwerken van persoonsgegevens, zoals de politie informatie kan delen op basis van de Wet politiegegevens. Binnen dit kader werken veiligheidspartners als de Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst en politie goed met elkaar samen. Indien hier een grondslag en aanleiding voor is, kan er tevens informatie worden gedeeld met gemeenten.
In hoeverre zijn er op dit moment voldoende mogelijkheden voor Nederlandse diensten om signalen over salafistische aanjagers tijdig te delen in Europees verband, bijvoorbeeld via Eurojust en Europol? Acht u het wenselijk dat betrokkenheid van Eurojust en Europol wordt geïntensiveerd bij de aanpak van salafistische aanjagers?
Voor de uitleg over de mogelijkheid om informatie uit te wisselen met Europol, verwijs ik u graag naar het antwoord op uw Kamervragen over het bericht over schietpartij gayclub Oslo van 5 september 2022.3 Samengevat bieden de systemen en platformen bij Europol in beginsel voldoende mogelijkheden tot het snel uitwisselen van informatie over (mogelijk) terrorisme. Alleen als er sprake is van (mogelijk) terrorisme, het uit ideologische motieven plegen van op mensenlevens gericht geweld, dan wel het aanrichten van maatschappij-ontwrichtende zaakschade, met als doel maatschappelijke ondermijning en destabilisatie te bewerkstelligen, de bevolking ernstige vrees aan te jagen of politieke besluitvorming te beïnvloeden, kan er informatie uitgewisseld worden. Indien er signalen over en/of gedragingen van individuele radicale salafistische aanjagers zijn, moet zorgvuldig worden gewogen of deze als terroristisch kunnen worden beschouwd.
Op 28 juni 2022 is de aangepaste Europolverordening in werking getreden. Europols bevoegdheid om grote en complexe datasets te verwerken is daarbij verduidelijkt; dit kan bijdragen aan de effectiviteitonderzoeken die worden uitgevoerd naar terrorisme. Daarnaast is Europols bevoegdheid om data uit te wisselen met private partijen enigszins uitgebreid, bijvoorbeeld om de verspreiding van online content die verband houdt met terrorisme te voorkomen. Er wordt eveneens onderhandeld over aanpassing van de Prüm-verordening en een nieuwe richtlijn over informatie-uitwisseling om informatie-uitwisseling tussen rechtshandhavingsautoriteiten in het kader van het voorkomen, opsporen en onderzoeken van strafbare feiten te versnellen en te verbeteren. Met deze inzet wordt ervoor gezorgd dat ook internationaal alle instrumenten aanwezig zijn om – daar waar nodig – informatie met elkaar uit te kunnen wisselen.
In deze samenwerkingsverbanden is de politie gebonden aan de kaders die de Wet politiegegevens (Wpg) stelt aan informatie-uitwisseling. De Wpg verplicht weliswaar tot het ter beschikking stellen van politiegegevens met andere EU/EER landen, maar staat niet toe dat zachte signalen over personen die zich mogelijk bezig zouden kunnen houden met het beramen of plegen van terroristische misdrijven worden verstrekt aan het buitenland (art. 5:3, lid 8 jo art. 5:1, lid 4 Bpg). Deze personen zijn (nog) geen verdachte. Ook de informatie-uitwisseling met Europol kent deze beperking. De praktijk laat echter zien dat de mogelijkheid om in individuele gevallen met collega-diensten over deze personen te overleggen wenselijk kan zijn. Bijvoorbeeld met buurlanden omdat die personen grensoverschrijdend actief zijn in Nederland en in die buurlanden. Binnen Schengen worden zij namelijk op geen enkele manier gehinderd door grenzen.
Nu de Tweede Kamer heeft ingestemd met de uitvoeringswet Terroristische Online Inhoud en de Autoriteit Online Terroristische en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM) operationeel is; welke concrete rol heeft de ATKM in de aanpak van deze online salafistische aanjagers en hoe is deze rol wettelijk verankerd, aangezien u in antwoorden op de vragen van de leden Becker en Rajkowski deze rol benoemt in de aanpak van dit soort online terreur?2
De Autoriteit Online Terroristische en Kinderpornografisch Materiaal zal na aanvaarding van de Uitvoeringswet Terroristische Online inhoud – verordening door Eerste – en Tweede Kamer de taken van bevoegde autoriteit uit deze verordening gaan uitvoeren. De autoriteit zal rond de zomer operationeel zijn. Deze verordening kent een strikte doelbinding gericht op het tegengaan van verspreiding van terroristische online-inhoud. Met oprichting van de Autoriteit Online Terroristische en Kinderpornografisch Materiaal wordt het mogelijk om op te treden tegen terroristische online content in de zin van de verordening. Deze autoriteit bezit geen opsporingsbevoegdheden. Dit betekent concreet dat zij op kunnen treden tegen salafistische aanjagers als hun online uitingen een terroristisch karakter hebben. Het is aan het Openbaar Ministerie om te besluiten welke uitingen hieronder vallen en of personen strafrechtelijk onderzocht en eventueel strafrechtelijk vervolgd moeten worden.
Ter bevordering van de coördinatie van de te nemen maatregelen overlegt de Autoriteit Online Terroristische en Kinderpornografisch Materiaal over de uitoefening van zijn taken en bevoegdheden met de politie, het Openbaar Ministerie, de Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst en Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (op grond van artikel 8 van de Uitvoeringswet Terroristische Online inhoud-verordening). De Autoriteit Online Terroristische en Kinderpornografisch Materiaal kan een verwijderingsbevel uitvaardigen ten aanzien van terroristische online-inhoud en aanbieders van hostingdiensten middels een blootstellingsbesluit verplichten specifieke maatregelen te treffen.
Wanneer kwalificeren salafistische uitingen als terroristisch? Vallen andere extremistische dan wel antidemocratische salafistische uitingen niet onder de reikwijdte van de ATKM? Zo nee, wat zijn de mogelijkheden om dit soort uitingen aan te pakken?
Zoals reeds aangegeven vind ik antidemocratische, intolerante en onverdraagzame uitingen absoluut onwenselijk. Een uiting kan als terroristisch worden gekwalificeerd wanneer deze vanuit van een ideologisch motief oproept tot het plegen van op mensenlevens gericht geweld, dan wel het aanrichten van maatschappij-ontwrichtende zaakschade, met als doel maatschappelijke ontwrichting en destabilisatie te bewerkstelligen, de bevolking ernstige vrees aan te jagen of politieke besluitvorming te beïnvloeden.
Alleen uitingen die dermate ernstig zijn dat deze onder de definitie van terroristische content geschaard kunnen worden, vallen onder de bevoegdheid van de Autoriteit Online Terroristische en Kinderpornografisch Materiaal. Wat wordt gedefinieerd als terroristische inhoud staat omschreven in de Terroristische Online Inhoud-verordening, waarvoor wordt verwezen naar Richtlijn (EU) 2017/541 van het Europees parlement en de Raad van 15 maart 2017 inzake terrorismebestrijding en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad en tot wijziging van Besluit 2005/671/JBZ van de Raad (PB L 88 van 31.3.2017, blz. 6). Het gaat daarbij kort gezegd om materiaal dat direct of indirect aanzet tot het plegen van terroristische misdrijven (bijvoorbeeld verheerlijking), anderen aanspoort om terroristische misdrijven te plegen of daaraan een bijdrage te leveren, anderen aanspoort deel te nemen aan de activiteiten van een terroristische groepering, instructies biedt voor het maken of gebruiken van explosieven of andere wapens, met als doel een terroristisch misdrijf te plegen of daaraan een bijdrage te leveren of een dreiging vormt om een terroristisch misdrijf te plegen.
Extremistische en/of antidemocratische, intolerante danwel onverdraagzame salafistische uitingen die niet als terroristisch te kwalificeren zijn, kunnen niet door deze autoriteit worden opgepakt. Wel deelt het kabinet de zorg over de online verspreiding van extremistische en/of antidemocratische, intolerante danwel onverdraagzame uitingen, salafistisch of anderszins, en het schadelijke effect dat dergelijke uitingen op termijn kunnen hebben op onze democratische rechtsorde. Ik heb onder andere in de brief van 23 februari jl. naar aanleiding van het verzoek van de vaste commissie Justitie en Veiligheid, toegezegd een strategie voor de aanpak van online radicalisering aan uw Kamer te sturen, waarin ook wordt ingegaan op het online handelingsperspectief ten aanzien van dit soort content.5
Wel is de Wet Transparantie Maatschappelijke Organisaties in voorbereiding. Dit wetsvoorstel wil tegengaan dat ontvangen donaties bij maatschappelijke organisaties zorgen voor onwenselijke buitenlandse beïnvloeding. De burgemeester, het openbaar ministerie (OM) en andere aangewezen overheidsinstanties krijgen de bevoegdheid om bij een maatschappelijke organisatie gericht navraag te kunnen doen naar buitenlandse giften en als het hoge giften zijn te vragen naar de persoon van de donateur. Het tweede deel van het wetsvoorstel betreft stichtingen en is bedoeld om misbruik van financieel-economische aard, zoals witwassen en terrorismefinanciering tegen te gaan. Stichtingen zijn nu al verplicht om een balans en staat van baten en lasten op te stellen. Het wetsvoorstel verplicht stichtingen om deze financiële stukken voortaan te deponeren bij het handelsregister. De informatiepositie van diensten met controle-, toezichts- en opsporingstaken wordt zo vergroot.
Hoe staat het met het vaststellen van een juridische definitie van problematisch gedrag zodat ook geacteerd kan worden op ondermijnende uitingen die niet terroristisch/strafbaar zijn, maar wel anti-integratief, anti-rechtstatelijk dan wel anti-democratisch?
De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs heeft de Landsadvocaat om advies gevraagd inzake ingrijpen tegen antidemocratische, intolerante en onverdraagzame scholing bij informele lesinstituten.6 In dit advies is op verzoek van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid meegenomen in hoeverre de Landsadvocaat het mogelijk acht om te komen tot een juridische definitie van problematisch gedrag.7
In zijn advies geeft de Landsadvocaat aan dat er geen overkoepelende juridische definitie te geven valt van het begrip «problematisch gedrag» op basis waarvan kan worden ingegrepen.8 Onder problematisch gedrag vallen gedragingen van personen of groepen die voornamelijk binnen de grenzen van de wet vallen, maar tot aantasting en ondermijning van de democratische rechtsorde kunnen leiden.9 Dit betreft een spectrum aan gedragingen waarbij de ernst gradaties kent, derhalve ligt een conventionele juridische definitie niet voor de hand. Gezien de urgentie van het probleem eindigt de zoektocht daar niet. De Landsadvocaat acht het wel voorstelbaar om een norm te formuleren op deelaspecten van problematisch gedrag, die toepassing van een (nieuw) instrument kan rechtvaardigen. Zo werkt de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs op dit moment aan een nieuwe wettelijke norm voor informele lesinstituten. In die norm zal binnen de grenzen van het grondwettelijk kader worden beschreven welk aspect van problematisch gedrag op informele scholen kan leiden tot het treffen van een maatregel.10
Welke bestuursrechtelijke dan wel strafrechtelijke mogelijkheden ziet u om radicale en ondermijnende salafisten aan te pakken?
Bij wetsovertreding is de rol van de overheid: handhaven, straffen en recidive voorkomen. Indien er sprake is van strafbare feiten is het aan het Openbaar Ministerie om hiertegen op te treden. Het ligt anders bij gedragingen, die veelal binnen de grenzen van de wet vallen; zoals het ondermijnen van de democratische rechtsorde: het aantasten van verhoudingen tussen de burger en de overheid en tussen burgers onderling en daarmee de sociale stabiliteit. Al deze elementen bepalen welk type overheidshandelen passend, effectief en proportioneel is. De overheid heeft de taak om gedragingen die tot aantasting en ondermijning van de democratische rechtsorde leiden, te signaleren en tegen te gaan. Deze aanpak zal echter vaak niet-justitieel van aard zijn overeenkomstig de zogenoemde driesporenaanpak.11 Een gemeente kan deze aanpak inzetten om tot juiste combinatie van interventies te komen in de specifieke lokale context.
Aanvullend en meer specifiek zal in het tweede kwartaal van dit jaar uw Kamer het wetsvoorstel dat bij maatschappelijke organisaties financiële transparantie kan afdwingen als sprake is van ondermijning van de democratische rechtsorde, ontvangen. Daarnaast bent u in november 2022 door de Minister van OCW geïnformeerd over het traject inzet op kwaliteitsverbetering en toezicht op informele scholing.12
Kunt u aangeven of de Taskforce Problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering bekend is met het fenomeen van de zelfbenoemde salafistenpolitie? Zo nee, waarom zijn zij daar niet mee bekend? Zo ja, waaruit bestaat hun aanpak en welke concrete actie hebben zij tot nu toe ondernomen in welke gemeenten?
In de Taskforce Problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering werken de Ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Justitie en Veiligheid (waaronder de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid), Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (waaronder de Algemene- Inlichtingen- en Veiligheidsdienst), Buitenlandse Zaken, Onderwijs Cultuur en Wetenschap samen met politie en gemeenten aan kennisdeling en handelingsperspectief over fenomenen waarbinnen sprake is van problematisch gedrag. Het gaat hierbij om fenomenen waarbij mogelijk sprake is van ondermijning van de democratische rechtsorde. Van de genoemde partijen hebben alleen de politie, de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten en het Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap een juridische grondslag om (beperkt) persoonsgegevens te mogen verwerken in het kader van hun specifieke taken.13 SZW heeft deze juridische grondslag dus niet. Als gevolg daarvan geeft SZW aan dat sinds april 2021 in Taskforce-verband geen persoons- of organisatie duidingen meer gedaan. Gemeenten kunnen nog wel door de Taskforce geadviseerd worden over mogelijke oorzaken en handelingsperspectief ten aanzien van problematisch gedrag met aandacht voor de lokale context zonder daarbij persoonsgegevens te verwerken. Op dit moment geeft SZW aan dat geen van de gemeenten die samenwerken met de Taskforce vragen gesteld over de in het krantenartikel aangehaalde vorm van problematisch gedrag.
Kan het voorbeeld dat in het Telegraafartikel wordt genoemd, waarbij blijkt dat er adresgegevens en andere informatie uit de persoonlijke levenssfeer van gematigde imams worden gedeeld in WhatsApp- en of andere online groepen, worden gekwalificeerd als strafbare doxing, daar dit het delen van persoonsgegevens met intimiderende doeleinden betreft? Klopt het dat het Openbaar Ministerie zonder aangifte een onderzoek naar strafbare doxing kan starten?
Het delen van persoonsgegevens over gematigde imams vind ik zeer kwalijk. Het is echter niet aan mij om een uitspraak te doen of de genoemde voorbeelden strafbaar zijn. Het wetsvoorstel Strafbaarstelling gebruik persoonsgegevens voor intimiderende doeleinden, dat op dit moment aanhangig is bij de Eerste Kamer stelt het zich verschaffen, verspreiden of anderszins ter beschikking stellen van persoonsgegevens van een ander of een derde met het oogmerk om die ander vrees aan te (laten) jagen, ernstige overlast aan te (laten) doen of hem in de uitoefening van zijn ambt of beroep ernstig te (laten) hinderen, strafbaar. Als persoonsgegevens, waaronder adressen, van anderen worden gedeeld met dat oogmerk, zal sprake zijn van strafbare doxing. Na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel kan het Openbaar Ministerie daar een onderzoek naar laten starten en vervolging instellen als dat aangewezen is. Een aangifte van een slachtoffer is daarvoor niet vereist.
Waar kan een imam terecht indien hij bedreigd wordt? Is er vanuit uw departement zicht op de groep bedreigde imams? Hoe worden zij bijgestaan?
Wanneer een burger bedreigd wordt, raadt de politie aan om hiervan aangifte te doen. Wanneer iemand ervoor kiest om liever alleen een melding te doen of een misdaad anoniem te melden, zijn hier natuurlijk ook de gebruikelijke manieren voor bij de politie.
Er is vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid als het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geen begeleiding voor deze specifieke groep. Op gemeentelijk niveau is er natuurlijk wel contact met religieuze leiders binnen de gemeenten.
De plaatsing van distikstofmonoxide (lachgas) op Opiumlijst II en de handhaving daarvan. |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kritiek op nieuw uitstel lachgas-ban: «Verbod komt niet uit de lucht vallen»»?1
Ja.
Zijn de politie en het Openbaar Ministerie (OM) klaar voor de handhaving nu distikstofmonoxide (lachgas) verboden is per 1 januari 2023 door plaatsing op lijst II van de Opiumwet? Zo nee, waarom niet?
Allereerst is het belangrijk om te vermelden dat er op dit moment wel degelijk tegen het bezit van lachgas wordt opgetreden. Zie daarover verder vraag 6.
Er zijn daarnaast goede redenen om voor de volledige handhaving van het nieuwe verbod een ingroeimodel te hanteren. De termijn tussen de afkondiging en de invoering van het verbod was kort, desalniettemin is vanwege de grote risico’s van lachgasgebruik en de noodzaak van het verbod, destijds besloten het lachgasverbod zo snel mogelijk in werking te laten treden. Bovendien was er overeenstemming dat er zou worden opgetreden per 1 januari 2023, en zoals ik hierboven aangeef gebeurt dat ook. Het is echter wel erg belangrijk dat in het hele land op een gelijke manier wordt omgegaan met het verbod. Daarom zijn er landelijke instructies en aanpassingen van processen nodig.
Bij strafbaarstelling via de Opiumwet van het bezit van een middel, dient bij strafrechtelijke handhaving het middel altijd in beslag te worden genomen en veilig gesteld te worden voor strafrechtelijk onderzoek. Dit stelt andere eisen aan de uitvoering. Mijn ambtsvoorganger heeft dit in het commissiedebat van 2 juni 2021 en per Kamerbrief op 18 juni 20212 benadrukt en aangegeven dat de voorbereidingen voor de implementatie tijd kosten. Zoals toegezegd in de brief, zijn we vooruitlopend op het voorgenomen verbod in overleg gegaan met betrokken partijen over hoe zij zich zo goed mogelijk kunnen voorbereiden, zodat een verbod zo spoedig mogelijk in werking kan treden.
Met het Openbaar Ministerie en politie is daarom afgesproken een zogenaamd ingroeimodel te hanteren voor de handhaving van het lachgasverbod op grond van de Opiumwet. Dit heeft te maken met de impact op de organisaties, mede veroorzaakt door het feit dat het de eerste gasvormige drug is die verboden wordt op grond van de Opiumwet en lachgas is geclassificeerd als gevaarlijke stof, waardoor extra eisen worden gesteld aan handelingen met lachgas.
Het is niet ongebruikelijk om een ingroeimodel te hanteren bij nieuwe wetgeving. Het gaat hier concreet om het inrichten van het gehele proces rondom lachgas: transport, opslag, stofonderzoek en vernietiging. Ook het proces van het Openbaar Ministerie rondom de vervolging wordt op dit moment ingericht.
Wat is nodig om dit verbod op een effectieve wijze te handhaven?
Bij de politie gaat het vooral om het inrichten van het gehele logistieke proces rondom lachgas: transport, opslag, stofonderzoek en vernietiging.
Lachgas is een gevaarlijke stof, waardoor extra eisen worden gesteld aan de wijze van opslag, beslaglegging, vervoer en vernietiging.
Ook het proces van het Openbaar Ministerie rondom de vervolging wordt op dit moment aangepast en ingevoerd. Zo moet het Openbaar Ministerie lachgas hebben opgenomen in de strafvorderingsrichtlijn softdrugs Opiumwet. Daarnaast wordt er door het Openbaar Ministerie met input van de politie een Richtlijn voor de vervolging gemaakt. Dit alles heeft ook gevolgen voor de ICT-systemen van het Openbaar Ministerie en de politie.
Daarnaast is het op dit moment nog niet mogelijk om makkelijk te kunnen testen of het daadwerkelijk om de stof lachgas gaat. Er loopt in opdracht van de politie een wetenschappelijk onderzoek naar de mogelijkheid lachgas te detecteren in ademlucht. De eerste resultaten van het onderzoek naar detectie van lachgas in ademlucht zijn positief en er wordt op dit moment nader onderzoek uitgevoerd. Zodra de resultaten van dit nader onderzoek bekend zijn zal ik uw Kamer hierover informeren
Klopt het dat het ontwerpbesluit tot plaatsing van lachgas op lijst II reeds in 2021 is gepubliceerd? Zijn het OM en de politie toen begonnen te anticiperen op de handhaving van een eventueel verbod?
Het Openbaar Ministerie en de politie zijn tijdens het wetgevingstraject betrokken in het proces. Uitvoeringsorganisaties beginnen niet eerder met het aanpassen van hun processen dan dat een wetswijziging definitief is. Er kan immers altijd nog iets veranderen of een voorgenomen wetsvoorstel kan helemaal niet doorgaan. Bij sommige trajecten worden met uitvoeringsorganisaties afspraken gemaakt over een specifieke implementatiefase.
Bent u ervan op de hoogte dat er bij de begroting van 2022 structureel geld is vrijgemaakt voor de kosten van implementatie van dit verbod? Hoe is dit geld tot op heden besteed?
Daar ben ik van op de hoogte. Bij de uitvoeringsorganisaties zijn in 2022 voorbereidingen getroffen in afwachting van het te nemen besluit over het lachgasverbod. Bij deze voorbereidingen voor de implementatie kwamen nog geen kosten kijken.
In mijn Kamerbrief van 15 juni 2022 heb ik aan uw Kamer laten weten dat voor de versterking van de handhaving van het lachgasverbod structureel 14 miljoen euro wordt vrijgemaakt.3 Na de afkondiging van het lachgasbesluit worden de middelen structureel beschikbaar gesteld aan de uitvoeringsorganisaties.
Dit geld wordt jaarlijks via een bijzondere bijdrage overgemaakt aan de politie op basis van een bestedingsplan met daarin geplande uitgaven en activiteiten vanaf 1 januari 2023. Middelen die op de begroting van 2022 waren gereserveerd voor eventuele inwerkingtreding vóór 1 januari 2023 zijn niet nodig gebleken en herbesteed binnen de aanpak van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit of breder binnen de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Hierover wordt gerapporteerd binnen de reguliere begrotingsverantwoording.
Hoe vindt handhaving plaats als OM en politie er per 1 januari 2023 niet in geslaagd zijn om de noodzakelijke wijzigingen voor een effectieve handhaving te implementeren?
Er wordt op dit moment opgetreden tegen het bezit van lachgas. De politie neemt sinds 1 januari 2023 aangetroffen lachgas (waarvoor geen wettelijke uitzondering is) in beslag. Er zijn sinds 1 januari diverse relatief kleine, maar ook diverse grote partijen gasflessen met lachgas in beslag genomen.4 Het gaat bij grote hoeveelheden om bijvoorbeeld ruim 200 tot bijna 500 gasflessen met lachgas. Voor gebruikershoeveelheden geldt dat deze na inbeslagname vernietigd worden. Als de politie een grote hoeveelheid lachgas aantreft, wordt dit in beslag genomen in het kader van waarheidsvinding, waarbij eventuele vervolging op grond van de Opiumwet later plaatsvindt.
Handhaven gebeurt daarnaast nu ook al op grond van andere geldende wet- en regelgeving, namelijk APV-bepalingen (waar het gaat om overlast) en bijzondere strafwetgeving, zoals rijden onder invloed volgens de Wegenverkeerswet en de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en milieuwetgeving. Met de plaatsing van lachgas op lijst II van de Opiumwet is een extra mogelijkheid om te handhaven gecreëerd, naast de al geldende wet- en regelgeving.
Het bericht 'OM worstelt met namen Schiphol-betogers: ’Ze hadden geen ID bij zich” |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «OM worstelt met namen Schiphol-betogers: «Ze hadden geen id bij zich»»?1
Ja.
Hoeveel aanhoudingen zijn er bij de demonstraties op de airside van Schiphol begin november verricht? Hoeveel van de demonstranten die aangehouden zijn, zitten er op dit moment nog vast?
Er zijn circa 400 personen aangehouden en er zit niemand op dit moment nog vast.
Klopt het dat de identiteit van een groot deel van de demonstranten nog niet bekend is? Klopt het voorts dat dit het geval is omdat de aangehouden activisten geen identiteitsbewijs bij zich hadden of zich weigerden te identificeren? Om hoeveel mensen gaat het hier?
Van een deel van de demonstranten was ter plekke de identiteit inderdaad niet vast te stellen. Zij wilden hun personalia niet geven, hadden geen ID-bewijs bij zich en hadden hun vingertoppen bewerkt zodat er geen vingerafdrukken konden worden afgenomen. Dit betekent uiteraard niet dat zij hier zomaar mee wegkomen. Het OM doet onderzoek naar de identiteit van deze personen. In het kader van het opsporingsbelang kan ik op dit moment niet aangeven hoe groot deze groep is of op welke wijze het onderzoek wordt gedaan.
Hebben de activisten die zich niet konden of wilden identificeren een sanctie opgelegd gekregen wegens het overtreden van de Wet op de identificatieplicht? Wat zijn overwegingen van het OM bij het besluit om wel of geen sanctie op te leggen aan iemand die de Wet op de identificatieplicht heeft overtreden? Waarom wordt niet bij alle geconstateerde overtredingen een boete opgelegd?
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 3 laat het OM de personen die zich niet wilden laten identificeren niet zomaar met strafbare feiten wegkomen. Het OM doet onderzoek naar de identiteit van deze personen. Na afronding van het onderzoek zal de beslissing worden genomen of er sancties worden opgelegd en zo ja aan wie.
In welke gevallen kan de politie na een aanhouding mensen dwingen hun identiteitsbewijs te overleggen, bijvoorbeeld door het inschakelen van familie of vrienden om het document te brengen? Hoe lang mag de politie mensen vasthouden totdat zij zich kunnen identificeren met een document?
Het is een verplichting om een ID-bewijs te tonen als de politie hier om vraagt. Het niet kunnen tonen van een geldig legitimatiebewijs kan leiden tot een boete. Op grond van wet, regelgeving en jurisprudentie zijn er geen mogelijkheden om iemand te dwingen om zijn of haar identiteit prijs te geven. Arrestanten kunnen wel gedwongen worden om mee te werken aan het maken van een gelaatsfoto of het afnemen van vingerafdrukken. De politie, in dit geval de Koninklijke Marechaussee, kan iemand in het belang van het onderzoek maximaal 15 uur voor verhoor vasthouden. Deze periode kan in het belang van het onderzoek worden verlengd met maximaal 6 dagen.
Is het bij alle aangehouden personen gelukt om een foto te maken en vingerafdrukken af te nemen? Waarom niet? Wat gebeurt er als mensen dit weigeren? Wat is in dat geval het wettelijk kader?
Het is gelukt om van de aangehouden demonstranten een gelaatsfoto te maken. Het is niet gelukt om van al deze personen een vingerafdruk te maken, omdat een deel van de aangehouden personen de vingertoppen had bewerkt. Zoals uit de antwoorden hiervoor blijkt, loopt het onderzoek nog naar de identiteit van deze personen. Zodra de identiteit bekend is, beslist het OM over afdoening. Voorts is een kleine groep demonstranten vrijwillig vertrokken nadat de Koninklijke Marechaussee dat heeft verzocht. Van de kleine groep demonstranten die vrijwillig vertrok, is geen gelaatsfoto gemaakt of vingerafdrukken genomen.
Welke mogelijkheden hebben OM en politie om de identiteit van mensen achteraf te achterhalen?
Zie antwoord op vraag 5. Het kan niet zo zijn dat het loont om te proberen je identiteit voor politie en OM verborgen te houden. Het OM voert een strafrechtelijk onderzoek uit en op basis hiervan bepaalt het OM de wijze waarop de zaken worden afgedaan.
Wat is het juridisch kader ten aanzien van het vervolgen van (bestuurders van) organisaties die demonstranten oproepen tot het plegen van strafbare feiten?
Het mogelijk juridisch relevante kader omvat opruiing, oftewel het oproepen tot het plegen van strafbare feiten of tot gewelddadig optreden. Dit is strafbaar gesteld in artikel 131 van het Wetboek van Strafrecht. In de Richtlijn voor strafvordering opruiing zijn algemene aanwijzingen opgenomen inzake de sanctietoepassing en het transactie- en rekwireerbeleid. Het zou kunnen dat bij het trainen van activisten sprake is van opruiing. Of daar sprake van is, is uiteraard sterk afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Het is aan het Openbaar Ministerie om te beoordelen in welke gevallen strafrechtelijke vervolging opportuun is.
Er is op dit moment geen aanleiding om te bezien of de huidige mogelijkheden om op te treden toereikend zijn. Mocht deze aanleiding er wel zijn dan zal ik niet aarzelen om hierover het gesprek aan te gaan met politie en OM.
In hoeverre kunnen het OM en de politie optreden tegen het aanbieden van trainingen en cursussen die erop zijn gericht mensen te trainen om strafbare feiten te plegen zoals het overtreden van artikel 461 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) of artikel 162 Sr? En kunt u in gesprek gaan met het OM en de politie om te bezien of de huidige mogelijkheden om op te treden tegen aanbieders van dergelijke cursussen en trainingen nog toereikend zijn?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht ‘Ouders omgekomen Bram (12) uit Haaksbergen willen verbod op klaphamer’ |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ouders omgekomen Bram (12) uit Haaksbergen willen verbod op klaphamer»?1
Ja, we zijn bekend met het bericht. Het is een tragisch incident dat een kind het leven heeft gekost. We leven mee met de nabestaanden.
Klopt het dat een «klaphamer», een metalen installatie om bijvoorbeeld magnesiumpoeder te laten exploderen, niet als vuurwerk wordt geclassificeerd en derhalve ook niet onder het Vuurwerkbesluit valt? Klopt het voorts dat het mengsel van zwavel en natriumchloraat nog harder knalt dan nitraten of carbid?
Het klopt dat een klaphamer een metalen installatie is, waarmee iemand in combinatie met het gebruik van bepaalde stoffen harde knallen kan produceren. Het kan worden vergeleken met het gebruik van een melkbus, waarmee in combinatie met het gebruik van carbid harde knallen worden geproduceerd. Het is geen vuurwerkartikel en valt niet onder het Vuurwerkbesluit. De verschillende stoffen of mengsels kunnen onder omstandigheden harde knallen produceren. Hoe hard een knal is hang samen met de hoeveelheid en de manier waarop een stof wordt gebruikt.
Bestaat er reeds regelgeving rond dit soort installaties? Zo ja, welke en hoe is het toezicht op de naleving van deze regels vormgegeven? Is de toezichthouder Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) op de hoogte van de gevaren van klaphamers? In hoeveel gemeenten is in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) het gebruik van klaphamers verboden en in hoeveel gemeenten is de burgemeester bevoegd vergunningen af te geven voor het gebruik van klaphamers?
Klaphamers worden in sommige regio’s gebruikt om tijdens de jaarwisseling knallen te produceren. Het zijn door particulieren zelfgemaakte constructies. Ze worden niet fabrieksmatig geproduceerd. Er is geen CE-keuring en geen landelijke regelgeving voor klaphamers. Het gebruik van de klaphamer zelf is niet in een wet vastgelegd en er is geen toezichthouder aangewezen. Gemeenten kunnen een verbod op het gebruik van dit soort installaties in de Algemene Plaatselijke Verordening opnemen. Een aantal gemeenten heeft een verbod op het gebruik van klaphamers in de APV opgenomen, zoals gemeenten Steenbergen en Twenterand. Ook gemeente Elburg en Haaksbergen zijn bezig met het inregelen van een verbod van het gebruik van klaphamers in de APV. Er is geen totaaloverzicht beschikbaar. Het verlenen van een vergunning in de zin van een meldingsplicht voor het gebruik van klaphamers is een lokale bevoegdheid op grond van de APV. Volgens de VNG is er nog geen gemeente die een dergelijke vergunningsplicht heeft ingevoerd. In samenwerking met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten wordt rond september 2023 aan gemeenten informatie verstrekt over de gevaren en risico’s van het gebruik van klaphamers, zodat gemeenten een afweging kunnen maken om het gebruik van klaphamers lokaal te verbieden.
Het is in het algemeen niet toegestaan om anderen in gevaar te brengen door activiteiten. In dit geval heeft het gebruik van een klaphamer een dodelijk ongeval veroorzaakt. Het toebrengen van letsel of schade aan anderen kan onder de Strafwet en/of het Burgerlijk wetboek vallen. Daarnaast kunnen impactgevoelige explosieve stoffen of mengsel die in combinatie met de klaphamer gebruik worden – zoals kaliumchloraat – onder de Wet precursoren voor explosieven vallen. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) heeft bevoegdheid tot bestuursrechtelijke handhaving op naleving van de Wet precursoren voor explosieven door marktdeelnemers (producenten, distributeurs, groothandels en detailhandel). De politie is belast met de opsporing op grond van de Wet precursoren voor explosieven en kan strafrechtelijk handhaven.
Heeft u inzicht in het aantal ongevallen met klaphamers of soortgelijke installaties over de laatste tien jaren?
Er zijn geen landelijke cijfers beschikbaar over het aantal ongevallen met klaphamers. VeiligheidNL registreert sinds 2019 jaarlijks ongevallen met carbid. Van alle letsels is tijdens de afgelopen jaarwisseling (2022–2023) 10 procent veroorzaakt door carbid.
Bent u het eens met de stelling dat uniforme regelgeving om het gebruik van klaphamers te verbieden wenselijk is en hoe staat u tegenover het onderbrengen van klaphamers onder het Vuurwerkbesluit? Zo ja, wanneer kunt u een voorstel hiertoe in procedure brengen? Zo nee, waarom niet?
Het Vuurwerkbesluit stelt regels voor de handel, de opslag en het gebruik van vuurwerk en is niet bedoeld voor het reguleren van andersoortige constructies die gevaar kunnen opleveren, zoals klaphamers.
Gemeenten kunnen een verbod op het gebruik van klaphamers opnemen in de Algemene Plaatselijke Verordening. Dit biedt de mogelijkheid om overlast te voorkomen en indien nodig tijdig in te grijpen als dit apparaat wordt gebruikt en voor onveilige situaties leidt. Dat maakt dat het niet nodig wordt geacht om dit ook landelijk te verbieden door het Vuurwerkbesluit aan te passen.
Het bericht ‘Steeds meer meldingen verwarde personen, maar aanpak moeilijk door privacywet: ‘Je weet niet met wie je te maken hebt’’ |
|
Jacqueline van den Hil (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Steeds meer meldingen verwarde personen, maar aanpak moeilijk door privacywet: «Je weet niet met wie je te maken hebt»»«?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten wat er is gedaan met de 15.000 meldingen die over personen met onbegrepen gedrag zijn gedaan bij het telefoonnummer 0800-1205? Zo nee, waarom niet? Kunt u toezeggen dat er gewerkt wordt aan een opvolgsysteem met terugkoppeling aan de melders?
Nee, hierover wordt centraal geen data verzameld. Het meldpunt is ingericht naar aanleiding van het advies van het Schakelteam personen met verward gedrag om een landelijk meldnummer te realiseren dat doorschakelt naar het juiste lokale of regionale meldpunt voor niet-acute zorgmeldingen.2 Het landelijke meldpunt heeft dan ook (enkel) de functie om een beller door te schakelen naar een meldpunt in zijn of haar gemeente of regio. Het meldpunt heeft geen andere functie dan het vergroten van de bereikbaarheid van de regionale meldpunten. Vervolgens wordt in de regio waarnaar is doorgeschakeld een melding gedaan en/of geregistreerd en wordt waar nodig opvolging aan de melding gegeven, bijvoorbeeld door toeleiding naar passende zorg of ondersteuning te organiseren. In de afrondende fase is het hierbij gebruikelijk om een terugkoppeling te doen naar de melder. Over de manier waarop die terugkoppeling wordt gedaan beslissen meldpunten zelf. Wel draagt het Ministerie van VWS bij aan de doorontwikkeling van de regionale meldpunten. Zo ondersteunt GGD GHOR gemeenten en regio’s – in opdracht van VWS – op het gebied van kennisdeling en professionalisering van de meldpunten. Hierbij is tevens aandacht voor het lokaal of regionaal monitoren van de meldingen en de wijze waarop terugkoppeling plaatsvindt naar de melder.
Bent u het eens met de stelling dat het onwenselijk is dat mensen met onbegrepen gedrag vaak in aanraking komen met de politie terwijl ze eigenlijk sociale of medische zorg nodig hebben, en dat politie en GGZ hierin beter samen moeten werken? Zo ja, hoe wordt hierop ingezet?
Ja, wij zijn het eens met de stelling, hierover zijn ook in het coalitieakkoord afspraken gemaakt.3 Verward en/of onbegrepen gedrag vormt een belasting voor betrokkenen zelf en kan daarnaast leiden tot overlast of gevoelens van onveiligheid bij omstanders of omwonenden. Als dat zich voordoet, schakelen de laatstgenoemden vaak de politie in – terwijl interventies door de politie lang niet altijd passend of helpend zijn en geen oplossing bieden voor de onderliggende problemen van deze mensen.
Voor een nauwere samenwerking tussen de zorg, het sociaal domein en de politie in de aanpak voor personen met verward en/of onbegrepen gedrag heeft het kabinet structureel 26 miljoen euro per jaar gereserveerd. Op 15 december jl. hebben wij uw Kamer ingelicht over de voortgang van de aanpak.4
Wij zetten ons ervoor in om zorgwekkend gedrag vroegtijdig te signaleren en escalatie van problematiek te voorkomen door het bieden van de juiste zorg en/of ondersteuning. De aanpak van de problemen van deze mensen vereist niet alleen inzet vanuit de zorg, maar dikwijls ook inzet vanuit het sociaal domein in de vorm van begeleiding, schuldhulpverlening, huisvesting, werk en/of dagbesteding. Om escalatie te voorkomen helpt bijvoorbeeld de inzet van een functionaris vroegsignalering en opvolging in de wijk, zoals een wijk ggd’er. Wanneer mensen tóch met de politie in aanraking komen, is het daarnaast van belang dat politie, zorg en gemeente goed samenwerken. Het inzetten van een dergelijke functionaris en het verbeteren van de regionale samenwerking tussen partijen in het zorg- en veiligheidsdomein stimuleren we binnen het actieprogramma Grip op Onbegrip van ZonMw.
Hoe kunnen we de politie zoveel mogelijk ontlasten op dit dossier en ervoor zorgen dat mensen met onbegrepen gedrag niet met politieagenten in aanraking komen? Hoe wordt bijvoorbeeld ambulante hulpverlening voor deze personen verder versterkt?
Zie antwoord vraag 3.
Welke wet- en regelgeving staat op dit moment in de weg om gegevens van mensen met onbegrepen gedrag veilig uit te wisselen of in beeld te hebben, om zo adequate hulpverlening te kunnen bieden?
Het is belangrijk dat professionals uit de verschillende domeinen noodzakelijke gegevens veilig met elkaar kunnen delen ten behoeve van de aanpak van personen met verward/en of onbegrepen gedrag. Er zijn verschillende relevante wetten op grond waarvan professionals in de praktijk gegevens kunnen uitwisselen voor gespecificeerde doeleinden. Het kabinet heeft aandacht voor zowel de wettelijke kaders waarbinnen gegevensuitwisseling reeds plaats kan vinden als de vraag of deze kaders op onderdelen zouden moeten worden verruimd om domein overstijgend samenwerken te vergemakkelijken. Echter, hierbij dient steeds de afweging te worden gemaakt tussen de bescherming van de privacy van kwetsbare burgers en het goed kunnen samenwerken van professionals ten behoeve van de zorg en ondersteuning van deze kwetsbare burgers.
Er zijn vaak meer mogelijkheden voor veilige gegevensuitwisseling binnen bestaande wettelijke kaders dan wordt gedacht. Dat blijkt uit de verschillende handreikingen en leergangen die het veld ondersteunen bij gegevensvraagstukken. Om bekendheid te geven aan wat er binnen de huidige wet- en regelgeving mogelijk is, hebben we samen met veldpartijen het handelingskader «Samenwerking en gegevensdeling tussen woon-, zorg- en veiligheidsdomein» ontwikkeld.5 Deelnemende partijen aan dit handelingskader (waaronder Aedes en de Vereniging Nederlandse Gemeenten) zijn op dit moment aan zet om dit handelingskader in de praktijk te brengen.
Wat betreft van toepassing zijnde wet- en regelgeving op het gebied van domeinoverstijgende gegevensdeling zijn er enkele relevante ontwikkelingen. Ten eerste zal met het wetsvoorstel Wet aanpak meervoudige problematiek sociaal domein (Wams) een expliciete grondslag worden gecreëerd om gegevens te delen ten behoeve van een gecoördineerde aanpak voor (ernstige) meervoudige problematiek. De tweede wet die een aanvullend kader biedt voor de verwerking van persoonsgegevens in domeinoverstijgende situaties is het Wetsvoorstel gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden (Wgs). De Wgs beoogt een juridische basis te bieden voor de verwerking van persoonsgegevens door – in de wet aangewezen – samenwerkingsverbanden, zoals de Zorg- en Veiligheidshuizen (ZVH). Ten derde wordt door het Ministerie van BZK een wetsvoorstel voorbereid om een wettelijke grondslag voor gegevensverwerking te creëren met als doel dat woningcorporaties in specifieke gevallen bijzondere persoonsgegevens en strafrechtelijke gegevens kunnen verwerken.
Bent u bereid om met relevante veldpartijen, waaronder gemeentes en politiebonden, in gesprek te gaan om te bezien hoe mensen met onbegrepen gedrag beter opgevangen te worden? Zo nee, waarom niet?
Ja, wij zijn en blijven in gesprek met veldpartijen over de aanpak voor personen met verward en/of onbegrepen gedrag en stemmen onze aanpak samen met veldpartijen (waaronder ook de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Politie) af.
Bent u bereid om ook binnen de Europese Unie het gesprek aan te gaan over de beknellende rol van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) op dit dossier en te bezien of dit aangepast kan worden? Zo nee, waarom niet?
De AVG zou de aanpak van problematiek in het sociaal domein op zichzelf niet moeten bemoeilijken. De AVG staat toe dat grondslagen voor gegevensverwerking in nationale wetgeving gecreëerd worden, op grond waarvan gegevensuitwisseling mogelijk kan zijn voor specifieke doeleinden, mits deze gegevensuitwisseling noodzakelijk en proportioneel is. In de AVG zijn wel voorwaarden opgenomen voor het delen van gegevens die voorkomen dat persoonsgegevens lichtvaardig worden gedeeld met ongewenste consequenties voor de betrokken burgers. Het per beoogde gegevensuitwisseling bepalen van de grondslag, het doel, de noodzakelijkheid en proportionaliteit kan soms als knellend worden ervaren in de praktijk. Echter, het bewaren van evenwicht tussen de belangen van gegevensuitwisseling en zorgvuldige gegevensbescherming is van groot belang. Het gaat immers vaak om de gegevens van kwetsbare burgers.
Het schrijnende tekort aan forensisch artsen |
|
Hanneke van der Werf (D66), Ingrid Michon (VVD), Songül Mutluer (PvdA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Kuipers , Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Herinnert u zich de brandbrief «grenzen forensische geneeskunde bereikt» van de 25 GGD’en?1
Ja.
Hoe vaak is het sinds deze brandbrief voorgekomen dat er geen forensisch arts beschikbaar was voor lijkschouw, forensisch medisch onderzoek of medische arrestantenzorg binnen de daarvoor voorgeschreven tijd?
Uit informatie van de GGDGHOR en de politie blijkt dat het sinds de verzending van de aangehaalde brandbrief in meerdere regio’s is voorgekomen dat een dienst niet kon worden gevuld – wij gaan ervan uit dat uw Kamer een dergelijke situatie beschrijft als «code zwart» – omdat er geen forensisch arts beschikbaar was. Dit ondanks dat veel forensisch artsen al meer diensten draaien dan gewenst. In de regio Limburg kwam dit eind vorig jaar gemiddeld 3 keer per maand voor en ook in de regio Oost is dit meerdere keren voorgevallen. De werkzaamheden in deze diensten zijn, indien mogelijk, doorgeschoven naar een volgende dienst. Bij bijvoorbeeld een lijkschouw is dat vaak nog wel mogelijk, maar bij bijvoorbeeld bloedonderzoeken naar gebruik van drugs of alcohol niet, omdat deze binnen een bepaalde tijdsspanne uitgevoerd moeten worden. Deze onderzoeken kunnen dan niet meer worden uitgevoerd. Daarnaast moeten de opsporingsinstanties, andere zorgverleners en slachtoffers en nabestaanden in het hele land vaker langer dan gewenst (en afgesproken) wachten op een forensisch arts.
Hoe vaak is sindsdien code zwart bij de GGD’en voorgekomen?
Zie antwoord vraag 2.
Hebben zich sinds de brandbrief situaties voor gedaan waarbij mogelijke sporen van bijvoorbeeld kindermisbruik of kindermishandeling niet tijdig konden worden veiliggesteld doordat er geen forensisch arts beschikbaar was?
Bij mij zijn, ook na navraag gedaan te hebben, geen signalen bekend dat er zich situaties hebben voorgedaan waarbij mogelijke sporen van kindermisbruik of kindermishandeling niet tijdig veilig konden worden gesteld doordat er geen forensisch arts beschikbaar was.
Welke oplossingen zijn er op dit moment voor het sporenonderzoek bij minderjarige slachtoffers van zedendelicten? Wordt voor de leeftijdsgroep 0–12 jaar nog steeds gebruik gemaakt van het landelijk onderzoeks- en expertisebureau Forensisch Medisch Onderzoek (FMO) en zo ja, hoe duurzaam is deze oplossing? Is er daarnaast ook een oplossing voor de leeftijdsgroep 13–15 jaar, waar op 10 juni 2022 nog geen oplossing voor was?2
In de huidige situatie wordt tijdelijk gebruik gemaakt van het Landelijk Onderzoeks- en Expertisebureau FMO voor het acuut zedenonderzoek in de leeftijd 0 t/m 12 jaar. Dit bureau vormt tevens een vangnet voor de leeftijdsgroep 13 t/m 15 jaar voor die situaties waarin het NFI voorheen de onderzoeken uitvoerde. Deze inzet loopt door tot eind 2023. Op dit moment worden scenario’s voor een duurzame oplossing uitgewerkt samen met de GGD-en, het NFI en het LOEF.
Deelt u de ernstige zorgen over deze situatie en de mening dat hier zo snel mogelijk een structurele oplossing voor moet komen?
Ja.
Welke stappen zijn er vanuit uw drie ministeries gezet sinds de laatste antwoorden aan de Kamer3 om tot een structurele oplossing te komen?
Bij brief van 15 november 2021 is uw Kamer geïnformeerd over de noodzakelijke structurele maatregelen om de forensische geneeskunde en daarmee ook de dienstverlening aan gemeenten, politie en OM op de lange termijn te versterken.4
De uitvoering van deze maatregelen vergt een structurele investering van ca. € 20 miljoen per jaar. Vanuit het Ministerie van JenV is met een ingroei in 2023 en 2024 structureel 9,5 miljoen beschikbaar. Hiermee kunnen de belangrijkste knelpunten worden aangepakt. Er wordt op dit moment nog gezocht naar aanvullende middelen. Ik ben in gesprek met de Ministers van VWS en BZK over het vervolg.
Welke resultaten hebben de pilots bij de GGD’en voor taakherschikking in de forensische geneeskunde opgeleverd en welke mogelijkheden bieden deze resultaten voor structurele borging van de forensische zorg?
Deze herschikking heeft opgeleverd dat in vrijwel alle regio’s nu (forensisch) verpleegkundigen werkzaam zijn in de uitvoering binnen de forensische geneeskunde. Het betreft dan vooral inzet bij de uitvoering van bloedproeven (onderdeel van het forensisch medisch onderzoek) en de medische arrestantenzorg. Daarnaast worden er in vijf regio’s ook basisartsen ingezet voor deze taken. De opgedane ervaringen met de inzet van deze professionals zijn positief en worden gedeeld met andere regio’s. Uit de pilots komt ook naar voren dat door taakdifferentiatie forensisch artsen ruimte krijgen om zich meer te richten op de meer specialistische en complexere taken, waarvoor ze zijn opgeleid. Uit de pilots blijkt eveneens dat door de genoemde taakherschikking (forensisch) verpleegkundigen en de basisartsen een inhoudelijk aantrekkelijk takenpakket geboden kan worden. Dit versterkt de interesse in het vak en biedt mogelijkheden voor doorontwikkeling, bijvoorbeeld via het volgen van de opleiding forensische verpleegkunde of forensische geneeskunde.
De inzichten uit de pilots voor taakherschikking kunnen een impuls geven aan de dienstverlening op het terrein van de forensische geneeskunde, mits het mogelijk is de (forensisch) verpleegkundigen en basisartsen een volwaardig takenpakket te bieden en mogelijkheden voor doorontwikkeling. Deze voorwaarden worden in 2023 verder verkend.
Het bericht 'Corruptie is bij de Belastingdienst lastig te traceren' |
|
Folkert Idsinga (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Corruptie is bij de Belastingdienst lastig te traceren»?1
Ja.
Klopt het dat computersystemen van de Belastingdienst niet registreren (of registreerden) welke informatie medewerkers opvragen?
Voor het werken binnen de Belastingdienst is het noodzakelijk gegevens te raadplegen. Organisatorisch is vanuit het autorisatiebeheer en functiescheiding geborgd dat als een medewerker geautoriseerd is voor een bepaald proces, de medewerker daarmee toegang krijgt tot de gegevens die nodig zijn voor het uitvoeren van die werkzaamheden.
Het klopt dat computersystemen van de Belastingdienst niet registreren (loggen) welke informatie medewerkers opvragen omdat deze systemen niet zijn opgezet om dit soort informatie vast te leggen.
Zo ja, waarom ontbreekt deze informatie? Welke stappen zijn inmiddels gezet of worden op korte termijn gezet om deze informatie boven tafel te krijgen?
Deze informatie ontbreekt mede omdat de Belastingdienst met zo’n 900 verschillende systemen werkt, die meestal niet aan elkaar zijn gekoppeld. Ook is in de oude systemen van de Belastingdienst het loggen van raadplegen van informatie niet meegenomen in het ontwerp en is geen rekening gehouden met principes van deze tijd, zoals het need-to-know of privacy-by-design principe. Uit een marktconsultatie uit 2021 is gebleken dat er geen bruikbare IT systemen in de markt zijn die de oudere legacy applicaties kunnen afschermen en of zaaksgerichte verwerking te doen.
Bij de nieuwe systemen van de Belastingdienst wordt wel rekening gehouden met de principes van «need-to-know» en «privacy-by-design». Dit betekent dat de systemen alleen inzicht moeten geven in de informatie die nodig is voor de uitoefening van een taak. Sinds 2015 wordt rekening gehouden met deze principes en de laatste jaren is hier verder invulling aan gegeven. De Belastingdienst kijkt nog of en hoe logging, de principes van «need-to-know» en «privacy-by-design» in de toekomst verbeterd kunnen worden. Ik zal hier op terugkomen in de door uw Kamer gevraagde brief in reactie op het krantenartikel.
Klopt het dat deze technische beperking het onderzoek naar corruptie binnen de dienst bemoeilijkt? Hoeveel gevallen van (vermeende) corruptie zijn bekend?
Het is juist dat de afwezigheid van loggegevens, zoals toegelicht in antwoord op vraag 3, van alle handelingen van medewerkers het onderzoek naar corruptie bemoeilijkt. Signalen uit de strafrechtketen over (vermeende) corruptie bij de Belastingdienst worden gedeeld met het Bureau Inlichtingen en Veiligheid (BIV) van de FIOD. Van ambtelijke corruptie wordt aangifte gedaan.
Ten behoeve van het Jaarverslag Integriteit Financiën wordt onder andere bijgehouden hoe vaak er sprake is van vermoedelijke integriteitsschending op het gebied van het ongeoorloofd raadplegen van systemen. Uit het Jaarverslag Integriteit Financiën 20212 volgt dat er in 2021 bij de Belastingdienst in totaal 11 (vermoedelijke) integriteitsschendingen zijn geregistreerd die betrekking hebben op het ongeoorloofd raadplegen van systemen. In 7 gevallen is na onderzoek komen vast te staan dat sprake was van een integriteitsschending. In een van deze gevallen heeft er een veroordeling plaatsgevonden wegens onder andere ambtelijke omkoping.
Welke indicaties heeft u dat vertrouwelijke gegevens terecht zijn gekomen in het criminele milieu?
Dat is naar voren gekomen uit strafrechtelijk onderzoek door de Rijksrecherche. De Minister van Justitie en Veiligheid doet geen uitspraken over lopende onderzoeken dan wel de vraag of sprake is van lopende onderzoeken.
Is dit probleem inmiddels verholpen, aangezien het artikel melding maakt over 2021? Zo ja, hoe en wanneer? Zo nee, waarom niet?
Bij de nieuwe systemen van de Belastingdienst wordt rekening gehouden met de principes van «need-to-know» en «privacy-by-design». Dit betekent dat de systemen alleen inzicht moeten geven in de informatie die nodig is voor de uitoefening van een taak. Sinds 2015 wordt rekening gehouden met deze principes en de laatste jaren is hier verder invulling aan gegeven. Conform aanbeveling van de Audit Dienst Rijk zijn de procedures voor logische toegangsbeveiliging in 2022 aangescherpt en het wordt beoogd de werking hiervan aan te tonen. In 2023 wordt gezorgd dat de beheersing op orde blijft.
Klopt het dat 10.000 belastingambtenaren toegang hebben (of hadden) tot gegevens van burgers en bedrijven? Zo nee, om hoeveel ambtenaren gaat?
Ja, ongeveer 10.000 medewerkers van de in totaal ca. 25.000 hebben toegang tot specifieke delen van informatie over burgers en bedrijven die relevant is voor het uitvoeren van hun werkzaamheden in het kader van de wettelijke taak van de Belastingdienst.
Afhankelijk van de functie en rol krijgt een medewerker autorisatie voor bepaalde systemen die benodigd zijn voor desbetreffende werkzaamheden. Ik wil graag het beeld wegnemen dat er bij de Belastingdienst sprake zou zijn van één grote databank waar alle informatie over alle burgers en alle bedrijven terug te vinden is.
Tot welke (vertrouwelijke) gegevens hebben zij toegang?
De medewerkers van de Belastingdienst voeren de wettelijke taak van de Belastingdienst uit en hebben daarvoor toegang nodig tot de gegevens die daarvoor verzameld mogen worden. De medewerkers zijn integere mensen die verantwoordelijk omgaan met deze autorisaties. Zie ook het antwoord op vraag 7. Voor een overzicht op hoofdlijnen van de verwerkte gegevens, verwijs ik, Staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst, naar de privacyverklaring en de brochure «Overzicht verwerkingen van persoonsgegevens door de Belastingdienst» op de website van de Belastingdienst3. Het gaat hierbij onder andere om identificerende gegevens zoals Burgerservicenummers en contactgegevens, maar voornamelijk om gegevens over inkomen, omzet en vermogen.
Wat wordt gedaan om misbruik en corruptie binnen de Belastingdienst te voorkomen?
Hoewel corruptie nooit volledig voorkomen kan worden, wordt dit zo veel als mogelijk beperkt. Binnen de Belastingdienst is veel aandacht voor integriteit. Allereerst leggen alle medewerkers die in dienst treden bij de Belastingdienst de eed/belofte af. Tijdens de onboarding worden alle medewerkers die in dienst treden bij de Belastingdienst gewezen op de interne integriteitsregels die gelden. Dit gebeurt onder andere door het bespreken van dilemma’s en het aanreiken van een zeven stappenplan van een morele afweging. Bij de onboarding wordt ook aandacht besteed hoe moet worden omgegaan met vertrouwelijke informatie. Binnen de jaarlijkse gesprekkencyclus is integriteit een terugkerend onderwerp van gesprek tussen medewerker en leidinggevende. Tevens is er een vaste intranetpagina integriteit en zijn er interne folders ontwikkeld, zoals de folder «een integere Belastingdienst». Deze folder verwijst onder meer naar regels omtrent integriteit die zijn opgenomen in het Personeelsreglement van het Ministerie van Financiën en is bedoeld om medewerkers goed te informeren. De onlinecursus «Online Security Awareness Game» die alle medewerkers van de Belastingdienst verplicht moeten volgen, richt zich specifiek op hoe moet worden omgegaan met bedrijfsmiddelen en vertrouwelijke informatie, bijvoorbeeld uit de systemen van de Belastingdienst. Vanzelfsprekend zijn medewerkers van de Belastingdienst ook gebonden aan geheimhoudingsverklaring, die zij moeten ondertekenen bij indiensttreding, de Gedragscode Integriteit4 voor de digitale werkomgeving, waar ook regels over het raadplegen en delen van informatie staan opgenomen. Deze regels worden regelmatig onder de aandacht gebracht in bijvoorbeeld teamoverleggen en op afdelingsbijeenkomsten. Verder maakt het meld- en advieslandschap van Financiën het mogelijk om over vermoedelijke integriteitschendingen (en dus ook over misbruik en corruptie) te praten/overleggen en te melden.
Klopt het dat de database van de Belastingdienst is gelinkt aan de bestanden van de Rijkdienst voor het Wegverkeer?
Ja. De Belastingdienst heeft ook als wettelijke taak het heffen en innen van autobelastingen.
Om deze taak uit te voeren, maakt de Belastingdienst ook gebruik van de gegevens uit de Basisregistratie kentekenregister van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (de RDW), die via beveiligde kanalen doorgeleverd worden aan de Belastingdienst. Deze gegevens worden bij de behandeling van de Auto-belastingmiddelen voor de Motorrijtuigenbelasting en de Belasting personen- en motorvoertuigen gebruikt.
Aan welke bestanden van andere instanties is de database van de Belastingdienst verder gelinkt?
De Belastingdienst heeft als wettelijke taak het heffen en innen van rijksbelastingen. Om deze taak uit te voeren, gebruikt de Belastingdienst naast gegevens van burgers en bedrijven ook gegevens van andere instanties. Die andere instanties delen de gegevens, omdat zij wettelijk verplicht zijn deze gegevens (al dan niet op verzoek van de Belastingdienst) te leveren. Het gaat hier bijvoorbeeld om gegevens voor de inkomstenbelasting over uitkeringen van het UWV. Het komt ook voor dat de Belastingdienst gegevens aan andere instanties moet verstrekken. Bijvoorbeeld in het geval van de loonaangifteketen, waarbij loongegevens verstrekt worden aan het UWV.
Verder verwijs ik naar de (openbare)brochure «verwerking persoonsgegevens door de Belastingdienst»5 die inzicht geeft in de verwerkingen door de Belastingdienst en de bijbehorende bronnen.
De Belastingdienst is daarbij niet met die andere instanties «gelinkt» door een structurele verbinding tussen computersystemen. Op basis van een wettelijke grondslag ontvangt de Belastingdienst gegevens door middel van een uitwisseling van bestanden via beveiligde verbindingen.
Klopt het dat de adresgegevens van medewerkers van de Extra Beveiligde Inrichting (EBI-medewerkers) in 2021 zijn bevraagd? Zo ja, is dit nog steeds mogelijk? Zo ja, wat wordt hier tegen gedaan?
Over individuele medewerkers worden geen uitspraken gedaan. Het gebruiken van systemen voor niet zakelijke doeleinden kan worden gekwalificeerd als een ernstige integriteitsschending. Bij verdenking van een integriteitsschending wordt op basis van beschikbare informatie onderzoek uitgevoerd en worden zo nodig passende arbeidsrechtelijke maatregelen getroffen. Voor de Belastingdienst is het, op basis van de beschikbare gegevens, in de meeste gevallen niet tot nauwelijks te achterhalen wat de werklocatie is van een burger. Werkgevers, in dit geval het Ministerie van Justitie en Veiligheid, kunnen het gegeven «adresgegevens» af laten schermen in de Basisregistratie personen (BRP). Of dit voor alle EBI-medewerkers kan worden aangevraagd, wordt door het Ministerie van Justitie en Veiligheid onderzocht. Werknemers kunnen zelf verzoeken om geheimhouding van hun adresgegevens in de BRP.
Maakt de aanpak van corruptie binnen de overheid onderdeel uit van de facilitatoren aanpak, die u in het kader van ondermijning ontwikkelt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer ontvangt de Kamer meer informatie over deze aanpak?
Verschillende vormen van corruptie, zoals het omkopen van ambtenaren, brengen schade toe aan onze democratie en de rechtsstaat. Zo kan door middel van corruptie de georganiseerde criminaliteit de samenleving ernstig ondermijnen. Het kabinet zet zich met kracht in om in den brede georganiseerde misdaad aan te pakken. De Minister van Justitie en Veiligheid zal in dat verband, zoals toegezegd tijdens de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Justitie en Veiligheid in reactie op een vraag van het lid Michon-Derkzen het onderwerp corruptie agenderen voor de Ministeriële Commissie Aanpak Ondermijning (MCAO) en uw Kamer in de tweejaarlijkse brieven over ondermijning ook over dit onderwerp informeren. Daarnaast zal de Minister van Justitie en Veiligheid middels gesprekken met relevante ketenpartners en het maatschappelijk middenveld bezien hoe de huidige integrale, repressie aanpak van ambtelijke corruptie met additionele maatregelen kan worden versterkt. In het kader van de verkenning zal bijzondere aandacht uitgaan naar corruptie in relatie tot georganiseerde criminaliteit. Belangrijk hierbij is dat we niet alleen kijken naar repressie achteraf, maar maatregelen treffen om te voorkomen dat corruptie plaats kan vinden. Dit vergt onder meer een stevig en effectief integriteitsbeleid. De verantwoordelijkheid en mogelijkheden om telkens tot een effectieve, toegesneden preventieve aanpak en beperking van risico’s te komen, zijn belegd bij diverse departementen, lokale en regionale overheden en de onder hen vallende uitvoeringsorganisaties. Zo is onder meer de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verantwoordelijk voor het integriteitsbeleid voor ambtenaren en heeft zij aangekondigd in het voorjaar 2023 een samenhangende visie op het integriteitsbeleid van het openbaar bestuur aan de Tweede Kamer aan te bieden. De Minister van Justitie en Veiligheid kan dus niet de regie voeren op de aanpak van corruptie binnen de gehele overheid, maar zal de urgentie van de inzet van de vele partijen in deze bij de MCAO agenderen, om zo tot concrete afspraken daarover te komen.
Ziet u een rol bij het toezien op de aanpak van corruptie bij de verschillende kwetsbare overheidsdiensten? Kunt u deze rol per overheidsdienst uitschrijven, te weten Belastingdienst, Douane, Koninklijke Marechaussee, politie en gemeenteambtenaren werkzaam bij de balie Burgerzaken?
Het voorkomen van corruptie en het versterken van de integriteit zijn belangrijke thema’s voor de uitvoerende diensten. Het beleid dat hiervoor gehanteerd wordt, valt onder de verantwoordelijkheid van het bijbehorende departement. De rol in de bestrijding van corruptie en het versterken van de integriteit van de Belastingdienst is onder andere in antwoord 9 toegelicht. Voor de politie wordt dit gedaan in antwoord 15.
Ook voor de Douane is integriteit een zeer belangrijk onderwerp. Op 16 december jl. heeft de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane de Verbeteragenda Integriteit6 aan uw Kamer gestuurd. Met de Verbeteragenda Integriteit wil de Douane bereiken dat iedereen die bij de Douane werkt optimaal is toegerust om integer te handelen en maximaal weerbaar is tegen integriteitsrisico’s waaronder corruptie en ongewenste beïnvloeding van buitenaf.
De Douane focust met de Verbeteragenda Integriteit op een integrale benadering vanuit een aantal thema’s waarin zowel:
Per thema zijn projecten ingericht die gezamenlijk een pakket aan maatregelen en producten vormen die bijdragen aan de doelstelling van de Verbeteragenda Integriteit.
Een aantal voorbeelden van projecten uit dit pakket aan maatregelen, gericht op de aanpak van corruptie zijn:
Daarnaast is de Douane gestart met het opzetten van een Bureau Veiligheid en Integriteit (BV&I) met als doel de regie voeren over een gestandaardiseerde en uniforme aanpak op het gebied van integriteit. In 2023 ligt de focus op de verdere realisatie van de producten en instrumenten uit de Verbeteragenda Integriteit en de implementatie hiervan op basis van de veranderaanpak bij en met de regio’s.
De Koninklijke Marechaussee (KMar) heeft de integriteit van haar eigen organisatie en daarmee het bestrijden van interne corruptie hoog in het vaandel staan. Zij zet hier op in door aandacht te hebben voor het voorkomen, het tijdig verstoren en het opsporen van concrete casuïstiek. De KMar heeft naast verantwoordelijkheden op het gebied van integriteit binnen de eigen organisatie, ook een rol in het bewaken van de integriteit van de Krijgsmacht (andere Defensie-onderdelen). Het integriteitsbeleid bij de KMar richt zich niet alleen op handhaving, maar ook op een juiste houding, morele competenties en een veilige context. Dit moet de morele fitheid van de KMar vormgeven, in een snel veranderende wereld. De KMar beschikt over een Cluster Integriteit dat adviseert, klachten behandelt en onderzoek doet indien nodig, waarbij het integriteitsmanagementmodel KMar wordt gehanteerd dat integriteit bekijkt vanuit het beschermen, (stimu)leren en handhaven. Dit model sluit aan op het integriteitsmodel van Defensie en geeft handvatten aan risico-inventarisaties, preventie, voorbeeldgedrag, leren van incidenten, aanspreken en, waar nodig, ook op het vlak van corrigeren en sanctioneren.
Op 8 juli7 heeft de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties per brief uw Kamer geïnformeerd over een voorbeeld van corruptie bij gemeenteambtenaren burgerzaken met uitgifte van paspoorten. In de brief van 8 juli 2022 en een vervolgbrief van 8 november8 geeft zij aan met welke maatregelen zij de betrouwbaarheid van reisdocumenten wil waarborgen.
Met gesprekken en voorlichtingsmiddelen voor uitgevende instanties wordt gewerkt aan het bewustzijn dat nodig is om corruptie te ontdekken en te voorkomen. Andere maatregelen zijn gericht op versterking van processen en technologie om fraude zoveel mogelijk te voorkomen. Integriteit is een onderwerp voor personeelsbeleid en uitgevende instanties zijn hiervoor zelf verantwoordelijk. BZK werkt in samenwerking met de uitgevende instanties ondersteunende maatregelen en middelen uit.
Wat doet u aan het tegengaan van corruptie binnen de politieorganisatie? Wat is de aanpak en wat zijn de behaalde resultaten tot nu toe?
Integriteit is een van de vier kernwaarden van de politie en de politie heeft een uitgebalanceerd integriteitsbeleid waarbij de nadruk ligt op het creëren van een ethisch werkklimaat. Integriteit is hierbij een onderdeel van het dagelijks handelen van medewerkers. Ook als goed werkgever is de Politie verplicht om haar medewerkers te beschermen tegen vormen van corruptie. Want corruptie kan bijdragen aan de erosie van het vertrouwen van burgers en onze medewerkers, in de politie, de rechtstaat en kan daarmee ook onze legitimiteit aantasten.
Integriteitsschendingen komen ook bij de politie voor, waaronder ook in mindere mate corruptie. Wanneer er signalen zijn van corruptie, dan worden deze onder leiding van het Openbaar Ministerie onderzocht door de Rijksrecherche, rechercheteams en/of de afdeling Veiligheid, Integriteit. De korpsleiding heeft september 2021 op basis van het strategisch advies integriteitsbevordering besloten om de aanpak van corruptie, vanuit de werkgevers-verantwoordelijkheid binnen de politie verder te ontwikkelen en te versterken. Om medewerkers weerbaar te maken en elementen van corruptie te herkennen wordt in samenwerking met de portefeuillehouder ondermijning gewerkt aan bewustwording. De politie is in 2019 geëvalueerd door de Groep Staten tegen Corruptie van de Raad van Europa (GRECO). GRECO was grotendeels positief over de politie en er zijn aanbevelingen gedaan om het integriteitsbeleid te verbeteren. De Kamer wordt regelmatig geïnformeerd over de stand van zaken van de uitvoering van de aanbevelingen en bevindingen van GRECO aan Nederland ter preventie van corruptie.9
Om een ethisch werkklimaat te creëren om medewerkers en de politieorganisatie weerbaarder te maken en corruptie te kunnen bestrijden wordt een gezamenlijke en gestructureerde aanpak ontwikkeld. Vanuit meerdere perspectieven (waaronder wetenschap, datascience, leiderschap, etc) wordt gewerkt aan een vroegtijdige detectie en analyse.
Over de resultaten van het integriteitsbeleid informeert de Minister van Justitie en Veiligheid uw Kamer regelmatig via Kamerbrieven en in de jaarverantwoording van de politie.10
Kunt u bovenstaande vragen met spoed beantwoorden?
Ik heb de vragen zo snel als mogelijk beantwoord. Helaas is het niet gelukt dit binnen de termijn van 3 weken te doen.
Het bericht ‘NL-Alert tijdens storm te laat verstuurd, meldkamer bijna onbereikbaar’ |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Vraag Bent u bekend met het bericht «NL-Alert tijdens storm te laat verstuurd, meldkamer bijna onbereikbaar»1?
Ja.
Klopt het dat tijdens de storm Eunice, afgelopen februari, de 112-alarmcentrale tijdens overbelast raakte door het aantal telefoontjes en daardoor onbereikbaar was? Klopt het voorts dat het bijna anderhalf uur duurde voordat er een NL-Alert werd verstuurd?
Ja, dit klopt. Na deze constatering is het proces voor het versturen van een landelijk NL-Alert opgestart. Het gehele proces van het versturen van het NL-Alert heeft circa 5 kwartier geduurd.
Hoe wordt de inzet van een NL-Alert bepaald? Wanneer gaat er zo’n alert uit? Hoe toetsen het Nationaal Crisiscentrum (NCC) en de Nationaal Coordinator Terrorismebestrijding (NCTV) een verzoek tot een NL-Alert?
Voor de inzet van een landelijk NL-Alert is een inzet- en beleidskader beschikbaar. Daarin is een specifiek deel opgenomen over het verzenden van een NL-Alert bij uitval van het alarmnummer 112. Het verzoek van de Hoofdofficier van Dienst van de landelijke meldkamer is aan dit inzet- en beleidskader getoetst.
Hoe kon het in dit specifieke geval zijn dat de NL-Alert pas een uur na aanvraag door de landelijke 112-centrale uitging?
De streeftijd voor het verzenden van een NL-Alert bedraagt 15 minuten. Het proces van het verzenden van een landelijk NL-Alert vraagt om een zorgvuldige voorbereiding. Er zijn verschillende factoren die ervoor gezorgd hebben dat in dit geval de streeftijd niet is gehaald.
Zo was het verzoek vanuit de politie in eerste instantie niet aan het NCC gericht, maar aan het Landelijk Operationeel Coördinatiecentrum (LOCC). Aangezien het LOCC geen rol heeft in het proces tot het uitzenden van een NL-Alert4, heeft dit vertragend gewerkt. Daarnaast zijn voor de uitval van het alarmnummer 112 standaardteksten beschikbaar. We hadden nu te maken met overbelasting van 112 door de storm Eunice. Dit vroeg om een aangepaste tekst. Deze moest opgesteld, met partners afgestemd en ingevoerd worden. Daarnaast vond er overleg plaats over het verwijzen naar www.politie.nl of www.crisis.nl alsmede over het juiste uitzendgebied omdat de stormwaarschuwing van het KNMI niet voor het hele land gold. Deze activiteiten kostten achteraf meer tijd dan voorzien.
Hoe kon het dat ondanks een maximale bezetting van de landelijke 112-centrale en de regionale meldkamers, bellers het alarmnummer 112 niet konden bereiken? Wat gaat u doen om dit in de toekomst te voorkomen? Kan een NL-alert voortaan eerder en sneller uitgegeven worden, om overbelasting van het alarmnummer te voorkomen?
De gebeurtenissen rondom deze overbelasting heb ik laten onderzoeken door het Nederlands Instituut Publieke Veiligheid (NIPV). Tijdens storm Eunice werd het alarmnummer 112 overspoeld met telefoontjes, waaronder hulpvragen die geen onmiddellijke hulp vereisten. Na het uitgezonden NL-Alert werd het aantal oproepen snel minder waardoor het alarmnummer weer bereikbaar was. Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven, is de streeftijd voor het verzenden van een NL-Alert een kwartier. De ervaringen rondom de verzending van het landelijke NL-Alert tijdens de storm Eunice gebruiken we om in de toekomst sneller (en binnen de streeftijd) een NL-Alert te kunnen verzenden. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Om dergelijke overbelasting in de toekomst te voorkomen is eenduidige en heldere crisiscommunicatie van belang, zodat mensen weten waarvoor zij wel en niet het alarmnummer kunnen bellen. Inmiddels hebben de betrokken organisaties voor de eenduidige crisiscommunicatie afgesproken voortaan alleen het handelingsperspectief als weergegeven in de infographic van de veiligheidsregio’s te gebruiken, en dus niet meer eigen communicatie-uitingen te ontwikkelen. Dit zie ik als een mooie eerste stap in het uniformeren van de publiekscommunicatie door deze organisaties.
Kunt u de stand van zaken geven over de implementatie van de verbetervoorstellen die in gang zijn gezet naar aanleiding van de beleidsdoorlichting multisystemen 2012–2018?
De verbetervoorstellen naar aanleiding van de beleidsdoorlichting multisystemen 2012–2018 heb ik reeds opgepakt en met de partners in het meldkamerveld geïmplementeerd, op grond van de door uw Kamer aangenomen Wijzigingswet meldkamers in 2020.
Samen met de betrokken partijen wordt nu in de daartoe ingerichte gremia overlegd en binnen de huidige governance kunnen zij invloed uitoefenen op het beleid van het beheer van de meldkamers en de besteding van de middelen. Op basis van laatste ontwikkelingen, urgentie en budgettaire mogelijkheden wordt gezamenlijk geprioriteerd.
Dit komt overeen met de verbetervoorstellen uit de beleidsdoorlichting, en leidt tot een steeds betere koppeling tussen beleidsdoelen en budget en sturing op gezamenlijke ambities en doelstellingen.
Inmiddels is de nieuwe governance van het beheer van de meldkamers enige tijd in werking en is deze governance conform mijn toezegging aan de Kamer na een jaar geëvalueerd. Hierover heb ik uw Kamer begin dit jaar geïnformeerd5. De (uitvoering van de) aanbevelingen uit de evaluatie bespreek ik met de partijen in het meldkamerveld en ik zal uw Kamer daarover in mijn halfjaarlijkse voortgangsbrief over meldkamers en missie kritische communicatiesystemen informeren.
Hoe beoordeelt u de aanbeveling van het Nederlands Instituut Publieke Veiligheid (NIPV) om te onderzoeken hoe in de toekomst een NL-Alert sneller kan worden verstuurd?
Het proces van aanvragen en opstellen van een NL-alert is op basis van een eigen evaluatie al verbeterd. Een tekst voor overbelasting is inmiddels opgenomen in het berichtenboek en het proces rondom uitval van het alarmnummer 112 wordt regelmatig met de verschillende betrokken partners beoefend. Onderzocht wordt hiermee ook hoe het uitzendproces, zowel bij NCC als bij partners, versneld kan worden. Wijzigingen hierop zullen worden doorgevoerd in het NL-Alert inzet- en beleidskader.
Hoe beoordeelt u voorts de aanbeveling van het NIPV om een landelijk operationeel leider aan te stellen om bovenregionale en vooral operationele lacune in kennisdeling en afstemming te voorkomen?
Het kabinet heeft in haar standpunt6 over de wetsevaluatie Wet veiligheidsregio's aangekondigd om mét behoud van het goede, zo spoedig mogelijk te komen tot een toekomstbestendig, samenhangend stelsel voor crisisbeheersing en brandweerzorg. In de Contourennota Versterking Crisisbeheersing en Brandweerzorg7 schetst het kabinet hoe de organisatiestructuur en samenwerking van betrokken partijen, bestuurlijk en operationeel, bij onder meer interregionale, nationale en internationale risico's en crises wordt vernieuwd. De versterking van de operationele coördinatie en informatiedeling maken hier onderdeel vanuit.
Het bericht ‘Justitie Den Haag schrapt 53 zaken: Wietkwekers en drugsdealers ontlopen straf’ |
|
Ulysse Ellian (VVD), Ingrid Michon (VVD), Mirjam Bikker (CU) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Justitie Den Haag schrapt 53 zaken: Wietkwekers en drugsdealers ontlopen straf»?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van alle zaken bij de rechtbank Den Haag waarvan het Openbaar Ministerie (OM) heeft verzocht om niet-ontvankelijkheid, alsmede de straffen die zouden zijn geëist als deze zaken waren doorgezet?
Laat ik vooropstellen dat het zorgelijk is dat het OM is genoodzaakt om dit soort maatregelen te nemen. Het is een slecht signaal richting de samenleving en niet goed voor het vertrouwen in de rechtsstaat. Het OM neemt dan ook de nodige maatregelen om dit in de toekomst te voorkomen.
Het OM kan niet aangeven wat de strafeis in de zaken zou zijn geweest. Een strafeis formuleren betreft maatwerk en deze kan gewijzigd worden tot op de zitting. Op basis van de strafvorderingsrichtlijnen is er een grote diversiteit in de te eisen straffen.
Inhoudelijk gaat het met name om ontnemingszaken, waarbij het OM geld wilde ontnemen (bijvoorbeeld van crimineel verkregen geld), en druggerelateerde feiten. In een aantal zaken is het geld echter al op een andere manier ontnomen. Bijvoorbeeld doordat de rechter in de bijbehorende strafzaak (die altijd naast een ontnemingszaak loopt) al heeft gevonnist dat het geld van de verdachte naar de slachtoffers moet. Daarnaast betreft het verdachten die sindsdien niet meer de fout in zijn gegaan. Een deel betreft zeer oude strafzaken rondom het dealen van drugs of het kweken van hennep, beide van relatief beperkte omvang.
Bij de selectie van de zaken heeft het OM een afweging gemaakt op basis van de inhoud van de zaak en de verschillende belangen die meespelen. Relevante factoren waren onder meer: dat er geen directe slachtoffers zijn, dat er al schadeherstel heeft plaatsgevonden, dat een andere reactie op het misdrijf is gevolgd of dat de verdachte sindsdien niet meer in aanraking is gekomen met justitie. Verder is gekeken naar de aard van de feiten: zo wordt er bijvoorbeeld niet getornd aan de vervolging van ernstige geweldsmisdrijven en zedendelicten.
Voor alle zaken geldt dat zij minimaal vier jaar oud zijn. Het zijn zaken die al eerder op zitting zijn besproken, maar niet inhoudelijk zijn afgedaan. In afwachting van een nieuwe zitting kregen andere zaken, bijvoorbeeld met directe slachtoffers, voorrang. De meeste zaken hebben geen directe slachtoffers. In de paar zaken waar sprake was van een direct slachtoffer heeft het OM contact met hen opgenomen en hen de omstandigheden uitgelegd.
Rechtszekerheid en een goede procesorde brengen met zich mee dat de zaken die bleven liggen in het belang van alle partijen wel moeten worden afgedaan. De wet bepaalt dat zaken die al eerder op zitting zijn geweest alleen kunnen worden beëindigd door het OM niet-ontvankelijk te verklaren.
Waarom is kennelijk gekozen voor zaken waarin sprake is van drugscriminaliteit?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat in deze zaken geen directe slachtoffers zijn?
Voor beantwoording van deze vraag verwijs ik ook naar de antwoorden op vraag 2 en 3. Bij de selectie van de zaken heeft het OM een afweging gemaakt op basis van de inhoud van de zaak en de verschillende belangen die meespelen. Eén relevante factor was onder meer dat er geen directe slachtoffers zijn. De meeste zaken hebben geen directe slachtoffers. Voor zover wel sprake was van een directe slachtoffer gaat het over het algemeen om slachtoffers die niet op vergoeding van schade rekenen via het strafrecht en geen gebruik willen maken van hun spreekrecht.
Wat vindt u van het signaal dat hiermee wordt gegeven aan de samenleving, namelijk dat drugscriminaliteit loont, en het signaal aan de politie dat hun werk tevergeefs was?
Ik vind het een slecht signaal richting de samenleving en heel erg dat het OM zich genoodzaakt ziet dit te doen. Het is niet goed voor het vertrouwen in de rechtstaat en frustrerend voor de politie als zaken op deze manier worden afgerond. Tegelijkertijd gaat het – vergeleken met het totaal aantal zaken dat het OM jaarlijks in behandeling neemt – om een beperkt aantal zaken en verwacht ik niet dat criminelen zich hierdoor straffeloos zullen voelen.
Inhoudelijk zijn het veel ontnemingszaken waarin de bijbehorende strafzaak wel is afgedaan. In deze ontnemingszaken wilde het OM crimineel geld afpakken, maar bleek bijvoorbeeld dat bij verdachte weinig tot niets te halen. In een aantal gevallen is het afpakken al op een andere manier geregeld, bijvoorbeeld doordat de rechter in de bijbehorende strafzaak (die altijd naast een ontnemingszaak loopt) al heeft gevonnist dat het geld van verdachte naar de slachtoffers moet.
Tevens verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2 en 3 voor de relevante factoren en belangen die hebben meegewogen in de keuzes van het OM.
Deelt u onze grote zorg dat drugscriminelen zich straffeloos kunnen wanen en juist ook bij jonge daders daardoor het risico toeneemt dat ze verder verweven raken met de drugscriminaliteit? Is er gekeken naar het daderprofiel bij de keuze van zaken waar niet-ontvankelijkheid verzocht is? Zo ja, welke keuzes zijn gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom zijn deze zaken zo lang blijven liggen, terwijl het volgens de berichtgeving, gaat om zaken waarin sprake is van drugscriminaliteit en crimineel voordeel?
Zoals bij vraag 2 en 3 opgemerkt zijn het zaken die al eerder op zitting zijn besproken, maar niet inhoudelijk zijn afgedaan. Deze zaken lagen stil in afwachting van een nieuwe zitting. Die nieuwe zitting kwam er echter niet, omdat andere zaken voorrang kregen, waaronder bijvoorbeeld zaken met directe slachtoffers.
Welke maatregelen treft u met het Bestuurlijk Ketenberaad om te voorkomen dat zaken wegens gebrek aan capaciteit niet meer worden behandeld?
Het Bestuurlijk Ketenberaad heeft tot doel om op basis van onderlinge afstemming het functioneren van de strafrechtketen te bevorderen. Het terugdringen van voorraden, het identificeren van knelpunten en het richting geven aan het oplossen daarvan zijn vaste aandachtsgebieden van het Bestuurlijk Ketenberaad. Zo is het verkorten van de doorlooptijden een prioritair thema. In dat kader heeft het Ketenberaad, naar aanleiding van de doorlichting van de strafrechtketen, opdracht gegeven tot het opstellen en uitvoeren van het Actieplan Strafrechtketen (Actieplan). Over de uitvoering van dat Actieplan heb ik uw Kamer samen met de Minister voor Rechtsbescherming laatstelijk geïnformeerd op 22 juli 20222.
Op grond van het Coalitieakkoord zijn hiervoor middelen beschikbaar. Om de werkdruk te verlagen is het OM, mede met behulp van middelen uit het Coalitieakkoord, bovenop de reguliere instroom van officieren van justitie reeds vorig jaar gestart met het in drie jaar laten instromen en opleiden van 250 officieren van justitie.
De rechtspraak ontvangt tot slot ook extra middelen op grond van het Coalitieakkoord waarmee de capaciteit van de rechtspraak kan worden versterkt.
Is er overleg geweest door het OM met de politie? Zo nee, waarom niet?
Ja, er heeft van tevoren afstemming plaatsgevonden tussen OM en de politie.
Het bericht 'Zedenrecherche ondanks miljoenen nauwelijks opgeschaald' |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zedenrecherche ondanks miljoenen nauwelijks opgeschaald»1?
Ja
Klopt het dat er met de motie-Klaver2 vanaf 2020 vijftien miljoen euro structureel is vrijgemaakt om het aantal zedenrechercheurs op te schalen? Wat was het aantal zedenrechercheurs eind 2019?
Met de motie Klaver is met ingang van 2020 15 miljoen euro structureel geïnvesteerd in de aanpak van zedenzaken. Met dit geoormerkte geld werkt de politie aan een structurele en gefaseerde uitbreiding van de capaciteit met in totaal ca. 113 fte bij de zedenteams, intelligence, digitale recherche, forensische opsporing en zedendocenten bij de Politieacademie.
In mijn brief van 10 mei jl. heb ik u geïnformeerd over de stand van zaken. De verwachting is dat de beoogde uitbreiding eind 2023 is gerealiseerd. Van de in totaal voorziene formatie-ophoging van 113 fte is 98,7 fte gerealiseerd, dat is 87%.
Het opplussen van de bezetting is gegeven de arbeidsmobiliteit (m.n. uitstroom, doorstroom en krappe arbeidsmarkt) geen gemakkelijke opgave.
Op peildatum 31 augustus 2019 is de formele bezetting binnen de teams Zeden 619,6 FTE en op de peildatum 31 augustus 2022, 667,8 FTE. Afgezet tegen de totale formatie van de teams Zeden in 2022 van 668,5 fte is dit een toename in de bezetting van 48,2 FTE in de afgelopen 3 jaren. De bezetting is altijd een momentopname. Door vertrek of nieuwe instroom van medewerkers fluctueert dit getal.
Klopt het dat uit de middelen van de motie-Klaver 60 fulltime-equivalent (fte) aan zedenrechercheurs geworven zou worden? Klopt het voorts dat u in uw brief3 van 10 mei schetst dat daar reeds 44,5 fte van geworven is? Per wanneer zijn deze extra zedenrechercheurs feitelijk aan het werk?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de stelling van Argos dat dit aantal een papieren werkelijkheid is? Kunt u aangeven wat de feitelijk inzetbare extra geworven recherchekracht is?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat met de motie-Hermans4 vanaf 2022 27,5 miljoen euro structureel is vrijgemaakt voor het thema zeden waaronder vier miljoen euro voor de politie? Hoeveel extra fte komt er bij de politie bij en waar in de politieorganisatie landen deze extra fte? Klopt het dat deze intensivering van vier miljoen euro bij de politie per 2024 geëffectueerd wordt? Zo ja, waarom is dit het geval en waar is de vier miljoen euro die in 2022 en 2023 beschikbaar was aan besteed?
Uw Kamer is bij brieven van 21 september en 13 oktober 2021 over de besteding van de middelen die met de motie Hermans beschikbaar zijn gesteld geïnformeerd.5 De motie Hermans voorziet onder andere in financiële dekking voor de implementatie en uitvoering van het wetsvoorstel seksuele misdrijven, zoals deze op 11 oktober 2022 aan uw Kamer is gezonden. Het betreft 20 miljoen structureel en 3,6 miljoen incidenteel. Hiervan zijn ruim 5 miljoen structureel voor de politie (vanaf de voorziene datum van inwerkingtreding van het wetsvoorstel seksuele misdrijven) en circa 2,4 miljoen incidenteel in de periode 2022 – 2023. Deze incidentele middelen worden ingezet om de implementatie van het wetsvoorstel seksuele misdrijven voor te bereiden. Met de structurele gelden kan de politie in de toekomst tegemoetkomen aan de taken die de voorziene wetgeving met zich meebrengt, zoals de mogelijke vermeerdering van het aantal meldingen door de wijziging van het aanrandings- en verkrachtingsdelict.
Daarnaast heeft uw Kamer door middel van dezelfde motie-Hermans6 een extra impuls, namelijk 4 miljoen, gegeven aan de versterking van de zedenteams van de politie. Zoals nu verwacht worden deze extra middelen besteed aan de doorlooptijden op de aanpak van zeden en de teams kinderporno. Deze Hermans-gelden komen (in tranches) vanaf 2024 vrij. De uitwerking hiervan is nog gaande maar zal zich concentreren op het verkorten van de doorlooptijden van zedenzaken en de aanpak van kinderporno.
Kunt u in een tabel voor de motie-Klaver vanaf 2020 en motie-Hermans vanaf 2022 gedetailleerd per jaar aangeven hoe deze structurele middelen worden besteed tot en met 2028?
Functie
Totaal eind 2023
Geworven
Aangesteld
Zedenrechercheur
60
51,5
49,5
Intelligence
11
8
7
Digitale recherche
19,3
12,3
11,4
Forensische opsporing
20
20
20
Zedendocenten
3
3
3
Totaal
113,3
94,8
89,9
De Klavergelden gaan in tranches naar de politie. In tranche 2022 dient er nog 1 fte intelligence medewerker en 2,9 fte digitaal rechercheurs te worden geworven. De werving loopt hiermee goed op schema. Voor tranche 2023 geldt dat er in totaal 8,5 fte zedenmedewerkers, 2 fte intelligence medewerkers en 4,1 fte digitaal rechercheurs dienen te worden ingevuld. Vooruitlopend hierop is al wel gestart met de werving om te zorgen dat medewerkers zo snel mogelijk in 2023 kunnen worden aangesteld. Het verschil tussen geworven en aangesteld komt voort uit bijvoorbeeld lopende veiligheidsonderzoeken.
Zie voor de motie Hermans ook het antwoord op vraag 5.
In hoeverre zijn de middelen uit het tweetal moties gebruikt om een pensioengolf op te vangen, in plaats van de zedenteams op te schalen? Waarom is er in de cijfers uit de brief van 10 mei geen rekening gehouden met het natuurlijke verloop en andere uitstroom bij deze teams?
Voor de brief van 10 mei is geantwoord op de vraag hoeveel fte’s zijn aangesteld op grond van de gelden van de motie Klaver. Dit staat in principe los van het natuurlijk verloop dat binnen de gehele politieorganisatie plaatsvindt, omdat het hier gaat om het creëren van nieuwe formatieplaatsen. De Klavergelden zijn gebruikt om 87% van de nieuwe formatieplaatsen te realiseren. De laatste tranche komt vrij in 2023.
Dat betekent dat deze middelen conform hun doelen worden besteed en niet worden aangewend om bijvoorbeeld een pensioengolf op te vangen.
Kunt u voortaan bij intensiveringen in capaciteit door het structureel beschikbaar maken van extra geld de uitstroom van personeel meenemen?
Intensiveringen in de capaciteit van de politie, door het structureel beschikbaar stellen van extra geld, worden door politie verwerkt in het Strategische Prognosemodel Politie (SPP). In dit model wordt (onder meer) gewerkt met prognoses ten aanzien van de on/voorzienbare uitstroom van personeel. Hierbij wordt dus al rekening gehouden met (on)voorzienbare uitstroom.
Klopt het dat er grote regionale verschillen in de wachttijden van zedenaangiftes zijn? Kunt u uitleggen waarom die regionale verschillen ontstaan zijn? Welke regio’s lopen achter?
Voorop staat dat elk slachtoffer van seksueel geweld alle bescherming, begeleiding en ondersteuning verdient die hij of zij nodig heeft. Onderlinge verschillen in de doorlooptijden bij verschillende eenheden van de politie kunnen onder andere te maken hebben met het aantal zaken met een grote complexiteit en zijn ook afhankelijk van overige partners in de strafrechtketen. Er kan over het algemeen niet gestuurd worden op in welke eenheden van politie op welk moment meer of minder complexe zaken gaan spelen. Wel werkt de strafrechtketen (OM, politie en ZM) aan een plan om de doorlooptijden in de strafrechtketen zoveel als mogelijk te verkorten. Hierbij is nadrukkelijk ook aandacht voor het met gerichte maatregelen verbeteren van onderlinge verschillen in de doorlooptijden per arrondissement en eenheden van politie. Naar verwachting zal het plan eind 2022 gereed zijn.
Wat doet de politie respectievelijk het Bestuurlijk Ketenberaad om deze regionale verschillen te verkleinen?
In het algemeen geldt dat het Bestuurlijk Ketenberaad dit voorjaar aan de slag is gegaan met het vormgeven van een hernieuwde aanpak van de doorlooptijden in zedenzaken, waarover uw Kamer bij brief van 30 mei jl. is geïnformeerd.7 Daartoe wordt op dit moment een plan van aanpak opgesteld, dat bestaat uit verschillende ketenbrede maatregelen die mede tot doel hebben om de doorlooptijden te verbeteren. In dit kader wordt ook bezien of er binnen de regio’s best practices bestaan die relevant kunnen zijn voor andere regio’s. Zoals hierboven aangegeven is dit plan van aanpak naar verwachting eind 2022 gereed.
Klopt het dat het implementatietraject van de Wet seksuele misdrijven incidenteel € 600.000,– bedraagt en dat de uitgaven worden gedaan in 2024, zoals is uiteengezet in de brief van 13 september 2021 over de financiële gevolgen van de Wet seksuele misdrijven?
Zoals in antwoord op vraag 5 aangegeven is uw Kamer bij brieven van 21 september 2021 en 13 oktober 2021 over de financiële gevolgen van het wetsvoorstel seksuele misdrijven respectievelijk de besteding van een deel van de middelen die via de motie Hermans beschikbaar zijn gesteld om de aanpak van seksuele misdrijven en online kinderpornografisch materiaal een impuls te geven, geïnformeerd. Ik ga, gelet hierop, ervan uit dat de brief waar u in deze vraag naar verwijst eerdergenoemde brief van 21 september 2021 is. Daarin is inderdaad aangegeven dat voor het implementatietraject in het kader van het wetsvoorstel seksuele misdrijven een bedrag van 600.000 euro is opgenomen. Dit bedrag is bedoeld voor de ondersteuning vanuit JenV om de (uitvoerings)organisaties, voorafgaand aan de inwerkingtreding van het wetsvoorstel, die in 2024 is voorzien, bij de voorbereiding op de implementatie van het wetsvoorstel. Denk bijvoorbeeld aan opleidingen en het aanpassen van werkprocessen en systemen.
Kunt u de Kamer een nieuwe raming doen toekomen over de financiële gevolgen van de Wet seksuele misdrijven?
Ja, zie onderstaande tabel waarin de financiële gevolgen van het wetsvoorstel nader gespecificeerd zijn.
Politie
NFI
OM
DRC
Raad voor Rechtsbijstand
Raad voor de rechtspraak
RvdK
CJIB
0
0
81
73
75
75
Reclassering Nederland
0
0
4
3
-3
-3
Slachtofferhulp Nederland
103
103
310
206
206
206
Slachtofferzorg
0
0
1.041
1.056
1.187
1.153
Schadefonds Geweldsmisdrijven
0
0
283
285
310
310
Halt
RSJ
0
0
4
20
31
36
DJI-gevangeniswezen
DJI-Forensische zorg
DJI – jeugd
Het onbenut laten van Bibob-toetsing bij subsidieverlening |
|
Ingrid Michon (VVD), Joost Sneller (D66) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Ministeries laten belangrijkste instrument tegen criminele ondermijning onbenut»?1
De Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Bibob) is een belangrijk instrument om de integriteit van de overheid te beschermen. Bestuursorganen kunnen aan de hand van een zogenoemde Bibob-toets subsidieaanvragen preventief weigeren of reeds genomen subsidiebesluiten in trekken. Er moet daarvoor een ernstig gevaar bestaan dat de subsidiebeschikking mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of strafbare feiten te plegen (art. 3, eerste lid). Daarnaast bestaan voornoemde bevoegdheden indien feiten en omstandigheden erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat ter verkrijging of behoud van de aangevraagde dan wel gegeven beschikking een strafbaar feit is gepleegd, waarbij dan geldt dat de weigering dan wel intrekking slechts plaatsvindt, indien deze tenminste evenredig is met, ingeval van vermoedens, de ernst daarvan en met de ernst van het strafbare feit.
Het toepassen van de Wet Bibob is een discretionaire bevoegdheid van bestuursorganen om hun eigen integriteit te beschermen. Gedachte achter deze discretionaire bevoegdheid is dat bestuursorganen zelf het beste kunnen inschatten welk instrument ze wanneer kunnen inzetten. In de praktijk zien we dat met name gemeenten (veelvuldig) gebruik maken van de Wet Bibob, maar dat de inzet van de Wet Bibob bij de rijksoverheid achterblijft. Dat is een groot aandachtspunt. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV) gaat met verschillende departementen in gesprek om het gebruik van de Wet Bibob bij de rijksoverheid te stimuleren. Onderdeel daarvan zijn de gesprekken die worden gevoerd met de Ministeries van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW).
Deelt u de mening dat de Wet Bibob (Bevordering Integriteitsbeoordelingen door het Openbaar Bestuur) erop gericht is om te voorkomen dat de overheid de onderwereld faciliteert, dat door een Bibob-toets uit te voeren op een potentiële subsidieontvanger kan worden nagegaan of niet onbedoeld subsidie wordt verstrekt aan personen met banden met het criminele circuit en dat daarmee de concurrentiepositie van bonafide ondernemers wordt beschermd?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat bij een Bibob-onderzoek gesloten bronnen kunnen worden geraadpleegd, zoals gegevens betreffende toezicht, controle en inspectie en justitiële- en politiegegevens, die in controles achteraf niet meer geraadpleegd kunnen worden?
Ja.
Kunt u toelichten hoe vaak de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), een van de grootste subsidieverstrekkers van de rijksoverheid, de afgelopen drie jaar een Bibob-toets heeft uitgevoerd op een subsidieontvanger? Hoe reflecteert u op dat aantal?
Tussen 2019 en 2022 zijn er in het kader van subsidies geen Bibob-toetsen uitgevoerd door RVO. Wel zijn er door RVO op basis van de Wet Bibob 336 onderzoeken gedaan in verband met de registratie voor het handelen in dierlijke meststoffen. Het Ministerie van EZK is in gesprek met het Ministerie van JenV om te bezien hoe er ook bij subsidieverlening door RVO beter gebruik zou kunnen worden gemaakt van de Wet Bibob.
Zowel RVO als ook UVB hebben bij de subsidieverlening in recente jaren andere instrumenten gebruikt om misbruik en oneigenlijk gebruik van subsidies tegen te gaan. Reeds in de ontwikkelingsfase van een subsidieregeling is er aandacht voor het risico op misbruik en de wijze waarop dit risico gemitigeerd kan worden. Daarnaast wordt voorafgaand aan het verstrekken van subsidies door UVB en RVO onderzoek gedaan. De diepgang van dit onderzoek dient op grond van de Regeling vaststelling Aanwijzingen voor subsidieverstrekking (USK) en het Raamwerk Uitvoering Subsidies (RUS) in verhouding te staan tot de hoogte van het subsidiebedrag. Tot slot vinden achteraf controles plaats gebaseerd op Europese en/of nationale wet- en regelgeving. De uitvoering door RVO en UVB hiervan staat onder controle van onafhankelijke controlerende instanties als de Accountantsdienst Rijk, de Algemene Rekenkamer en, in het geval van Europese subsidies, de Europese Commissie en de Europese Rekenkamer.
Deelt u de mening dat toetsing of controle van een subsidieontvanger achteraf geen adequate vervanging kan zijn van toepassing van een Bibob-toets vooraf om de doelen van de wet Bibob te bereiken?
Ja, een Bibob-toets en toetsing of controle van een subsidieontvanger achteraf zijn twee verschillende zaken. Met de Wet Bibob wordt de integriteit van betrokken personen bij een subsidie onderzocht. Bij een subsidiecontrole achteraf wordt gekeken of de verstrekte subsidie doelmatig en rechtmatig is besteed, waarbij dan overigens ook integriteitskwesties naar voren kunnen komen. Voor de volledigheid zij opgemerkt dat de controles van RVO en UVB zich niet enkel beperken tot controles achteraf. Gedurende het gehele subsidieproces vinden controles plaats teneinde misbruik te voorkomen en ontdekken. Bij het vaststellen van misbruik wordt opgetreden.
Hoe reflecteert u op het feit dat een van de grootste subsidieverstrekkers van de rijksoverheid, Uitvoering van Beleid SZW, de afgelopen drie jaar op geen enkele subsidieontvanger een Bibob-toets heeft uitgevoerd?
In tegenstelling tot de berichtgeving in de media heeft UVB in het jaar 2021 geen 2 miljard euro aan subsidie verstrekt maar circa 200 miljoen waarvan circa de helft aan publieke partijen en de andere helft aan private organisaties. De afgelopen drie jaar is door UVB bij verstrekking van die subsidies geen gebruik gemaakt van de Wet Bibob. Dat is een aandachtspunt. SZW beziet of dit anders zou moeten.
UVB heeft de afgelopen jaren wel andere instrumenten gebruikt om misbruik en oneigenlijk gebruik van subsidies bij de subsidieverlening tegen te gaan. Daarvoor verwijs ik u naar de beantwoording op vraag 4.
Hoe vaak hebben RVO en Uitvoering van Beleid SZW de afgelopen drie jaar tips ontvangen van andere organisaties of personen op basis van de tipbevoegdheid uit de Wet Bibob? Indien deze zijn ontvangen, kunt u toelichten wat met deze tips is gedaan?
UVB heeft de afgelopen drie jaar geen tips ontvangen op basis van de tipbevoegdheid uit de Wet Bibob. Voor RVO geldt dat in de periode 2019 tot en met 2022 drie tips ontvangen zijn in het kader van de Wet Bibob. Het ging hierbij in één geval om een tip in het kader van de SDE++2 en in twee gevallen in het kader van de regeling Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL). Bij dergelijke tips laat RVO door de subsidieaanvrager het Bibob-vragenformulier invullen met betrekking tot subsidiebeschikkingen, welk is vastgesteld op grond van artikel 7a van de Wet Bibob. Mede aan de hand van de antwoorden wordt bezien of een beslissing kan worden genomen over de aanwezige risico’s. In die gevallen kon daarover een oordeel worden gegeven en was geen verder advies van het Landelijk Bureau Bibob (LBB) nodig.
Deelt u de mening dat de rijksoverheid een voorbeeldfunctie heeft richting andere overheden bij het bevorderen van integriteit en dat oproepen aan gemeenten om de Bibob-toets te gebruiken krachtiger zijn als deze voorbeeldrol goed wordt ingevuld?
Ja.
Hoe reflecteert u, in het licht van het bovenstaande, op het feit dat de deze Bibob-toets nauwelijks door de rijksoverheid wordt ingezet bij het verstrekken van nationale subsidies en EU-subsidies? Welke risico’s brengt dat met zich mee ten aanzien van de bestemming subsidiegeld?
Het doel van de Wet Bibob is om de eigen integriteit te beschermen van de overheid en om te voorkomen dat door subsidieverstrekking onbedoeld criminele activiteiten worden gefaciliteerd. Er zijn meerdere instrumenten die bijdragen aan dat doel, maar de inzet van de Wet Bibob bij de rijksoverheid verdient meer aandacht. Het Ministerie van JenV voert Rijksbreed gesprekken om de inzet van de Wet Bibob te stimuleren, waaronder ook met de Ministeries van SZW en EZK. Los van de Wet Bibob zijn er ook nog andere instrumenten die de rijksoverheid voorafgaand aan, tijdens en na de verstrekking van een subsidie, kan toepassen om de risico’s op misbruik van overheidsgeld zo veel als mogelijk te voorkomen.
Bent u bereid om te bevorderen dat de rijksoverheid, in het bijzonder de RVO en Uitvoering van Beleid SZW, bij het verlenen van subsidies gebruik van de Wet Bibob beleidsmatig beter zullen verankeren opdat hier frequenter gebruik van zal worden gemaakt?
Er kan worden opgemerkt dat de Wet Bibob bestuursorganen een discretionaire bevoegdheid geeft die een bestuursorgaan de mogelijkheid geeft om de wet in te zetten. Bovendien is toepassing van de Wet Bibob geen doel op zich. Echter is het in beginsel belangrijk dat ook diensten die vallen onder de verantwoordelijkheid van de rijksoverheid de wet effectief in (kunnen) zetten. Daar kan winst behaald worden. Zoals in de beantwoording op vraag 9 aan de orde is gekomen worden door het Ministerie van JenV momenteel gesprekken gevoerd met de Ministeries van SZW en EZK om daar stappen in te zetten.
Bij de gesprekken zullen geen vertegenwoordigers van de RIEC’s en het LIEC worden betrokken, aangezien zij voor de uitvoering van de Wet Bibob bij landelijke organisaties geen rol hebben. Wel zal het LBB daarvoor worden uitgenodigd. Voorts is tijdens de wetsbehandeling van de tweede tranche van de Wet Bibob de noodzaak om de RVO toe te voegen als informatieleverancier aan artikel 27 Wet Bibob niet gebleken (Kamerstukken 2021/22, 35 764, nr. 6, blz. 28–29).
Zijn RVO en Uitvoering van Beleid SZW adequaat toegerust om de nieuwe bevoegdheden in de Wet Bibob (tweede tranche, Stb. 2022, nr. 304) vanaf 1 oktober 2022 goed te kunnen uitvoeren? Welke stappen zijn er reeds gezet bij deze organisaties om een goede implementatie van de wet te bevorderen?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u in gesprek gaan met het Landelijk Bureau Bibob en het RIEC-LIEC over hoe RVO en Uitvoering van Beleid SZW de Wet Bibob effectiever kunnen gebruiken en kunt u hierbij ook de wens van het RIEC-LIEC betrekken ten aanzien van opname van de RVO als informatieleverancier in artikel 27 van de Wet Bibob?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid de Kamer voor de inwerkingtreding van de tweede tranche Bibob wederom te informeren over de voortgang van het verbeteren van de toepassing van de Wet Bibob door de rijksoverheid bij subsidieverlening?
Vanzelfsprekend ben ik bereid om uw Kamer te informeren over de voortgang van het verbeteren van de toepassing van de Wet Bibob door de rijksoverheid. Dat zal echter niet lukken voor de inwerkingtreding van de tweede tranche van de Wet Bibob op 1 oktober van dit jaar. Uiterlijk in het eerste kwartaal van 2023 wordt u geïnformeerd.
De aanpak van illegale boerenacties |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u het eens met de stelling dat (demonstrerende) boeren zich, net als ieder ander, aan de wet moeten houden?
Ja. De wet geldt voor iedereen en demonstraties zijn geen vrijbrief voor wetsovertredingen of grensoverschrijdend gedrag.
Wat zijn de instructies binnen de politie voor hun handelingsperspectief bij demonstraties van boeren? Kunt u deze interne instructies openbaar maken?
Het recht om te demonstreren is een grondrecht. Voor zover naar het oordeel van de burgemeester sprake is van een demonstratie dient deze zich actief op te stellen om de demonstratie te faciliteren. Daarbij bedient de burgemeester zich van de onder diens gezag staande politie.
De wijze waarop de politie optreedt, wordt bepaald binnen de lokale driehoek.
De politie treedt bij de handhaving van de openbare orde op onder de verantwoordelijkheid van de burgemeester. Bij de handhaving van de rechtsorde is de officier van justitie het bevoegd gezag.
Rondom recente acties heeft ter ondersteuning van het bevoegd gezag bestuurlijke afstemming plaatsgevonden met vertegenwoordigers van het lokaal bestuur, OM en politie.
De volgende uitgangspunten zijn als advies voor de lokale driehoeken gedeeld met burgemeesters:
De overheid treedt zichtbaar en merkbaar op tegen blokkades en andere buitenwettelijke acties.
Demonstreren mag, blokkeren niet. De overheid begrenst vroegtijdig en treedt waar mogelijk direct op. Blokkades worden zoveel mogelijk voorkomen dan wel zo snel mogelijk beëindigd (oplopend van vrijwilligheid naar vormen van dwang/handhaving).
Blokkades op en rondom snelwegen zijn niet acceptabel. Dit is voornamelijk gelegen in:
Gevaarzetting (ongevallen, gewonden, mogelijk zelfs dodelijke slachtoffers, bermbranden, gevaarlijke stoffen).
Snelweg is geen geschikte locatie, alternatieve locaties om te demonstreren worden in overleg met het lokaal bevoegd gezag aangewezen
Artikel 2 van de Wet openbare manifestaties biedt de mogelijkheid om een betoging in verband met de verkeersveiligheid te beperken of te verbieden.
Waar directe handhaving niet mogelijk is wordt ingezet op opsporing en vervolging na de acties. Er wordt ingezet op een hoge pakkans.
Zoals gezegd is het uiteindelijk aan de betreffende burgemeester en officier van justitie – ter afstemming binnen de lokale driehoek – om te bepalen op welke wijze wordt opgetreden.
Waarom leidt het rijden met een trekker op de snelweg en/of het rijden met een trekker zonder kenteken niet direct tot een bekeuring?
Het is niet toegestaan om met een landbouwvoertuig op de snel- en autowegen te rijden. De reden dat niet altijd direct een bekeuring wordt opgelegd is dat landbouwvoertuigen die worden gebruikt bij protestacties veelal niet zijn voorzien van een leesbaar kenteken. Het doen stilhouden van een rijdend landbouwvoertuig zonder kenteken, om op die manier de identiteit van de bestuurder vast te stellen, kan risico’s opleveren voor de veiligheid van medeweggebruikers of politiemedewerkers. Politiemedewerkers maken ter plaatse de afweging of hiervoor wordt gekozen.
Dat wil niet zeggen dat bestuurders van deze voertuigen wegkomen met strafbare feiten. Zoals in antwoord op vraag 4 wordt aangegeven, kan de identiteit op basis van beeldmateriaal worden vastgesteld. Na identificatie kan ook een boete worden opgelegd voor het rijden zonder kenteken.
Klopt het dat, indien direct aanhouden of bekeuren niet lukt, de politie achteraf de daders opspoort? Hoe vaak is er achteraf aangehouden of bekeurd? Kunt u dit in ronde getallen uitdrukken?
Wanneer het door omstandigheden niet opportuun is om direct handhavend op te treden, is het inderdaad mogelijk dat op basis van onderzoek naar beeldmateriaal de verdachte strafrechtelijk wordt vervolgd of een sanctie wordt opgelegd op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften.
In de politiesystemen bestaat geen apart label voor boerenprotesten of voor overtredingen met landbouwvoertuigen. Het is daarom niet mogelijk om precies na te gaan hoeveel personen zijn aangehouden of bekeurd in relatie tot de protesten. Wel blijkt dat het aantal bekeuringen rond snelwegen sinds 22 juni jl. sterk is gestegen. Op die datum begonnen de protesten tegen het stikstofbeleid van de overheid. Zo nam het aantal bekeuringen voor langzaam rijdende motorvoertuigen op de snelweg fors toe. Het aantal beboete vergrijpen gelinkt aan de boerenacties ligt waarschijnlijk nog hoger.
In totaal schreven agenten de afgelopen weken in ieder geval 700 verkeersboetes uit voor overtredingen die zijn te relateren aan de boerenprotesten.
Van de ruim honderd mensen die sinds 22 juni jl. vanwege overtredingen of misdrijven rond boerenprotesten zijn aangehouden, is een kwart buiten heterdaad aangehouden. Uit het systeem is niet te achterhalen hoeveel van de bekeuringen op basis van identificatie achteraf zijn opgelegd.
Wat heeft de politie nodig om het aantal achteraf opgelegde bekeuringen c.q. aanhoudingen op te schroeven?
De inzet van de politie is gericht op het voorkomen van strafbare feiten en gevaarlijke situaties alsmede op handhavend optreden bij het overschrijden van deze grenzen.
Het is belangrijk dat personen die strafbare feiten plegen daar niet mee wegkomen.
De wijze waarop in de praktijk wordt gehandhaafd, wordt afgestemd binnen de lokale driehoek.
Het bericht ‘Grote zorgen om jihadisten die in Nederland blijven terwijl paspoort is afgepakt’ |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Grote zorgen om jihadisten die in Nederland blijven terwijl paspoort is afgepakt»?1
Ja.
Klopt het dat veroordeelde IS-terroristen, van wie de Nederlandse nationaliteit is ingetrokken, Nederland niet verlaten? Kunnen of willen zij dat niet?
Allereerst wil ik duidelijkheid verschaffen over het aantal van 45 intrekkingen. In 21 gevallen is besloten tot het intrekken van het Nederlanderschap omdat zij in Nederland onherroepelijk zijn veroordeeld voor een terroristisch misdrijf (artikel 14 tweede lid Rijkswet op het Nederlanderschap). Tot op heden staan drie intrekkingen in rechte vast, in de andere 18 zaken loopt de bezwaar- of beroepsprocedure nog. Er kan sprake zijn van gedwongen vertrek uit Nederland als het (hoger) beroep tegen intrekking van het Nederlanderschap niet langer afgewacht mag worden.
Vreemdelingen waarvan het Nederlanderschap is ingetrokken vanwege een onherroepelijke veroordeling voor een terroristisch misdrijf, dienen Nederland te verlaten. De Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) regisseert het vertrek van vreemdelingen die geen recht hebben op verblijf in Nederland. Uiteraard staat het personen die de Nederlandse nationaliteit (dreigen te) verliezen vrij om uit eigen beweging Nederland te verlaten. Bij de vreemdeling berust ook primair de verantwoordelijkheid om zelfstandig Nederland te verlaten. In de praktijk komt het echter voor dat vreemdelingen waarvan het Nederlanderschap is ingetrokken niet zelfstandig (willen) vertrekken en gedwongen vertrek niet mogelijk is, bijvoorbeeld omdat er geen reisdocumenten zijn, of omdat deze vreemdelingen en/of het land van de tweede nationaliteit niet of onvoldoende meewerken aan het verkrijgen van (vervangende) reisdocumenten.
Van de 21 intrekkingen op grond van artikel 14 tweede lid Rijkswet op het Nederlanderschap zijn, tot op heden, 5 vreemdelingen uit Nederland vertrokken. In deze gevallen verleenden de vreemdelingen in meer of mindere mate medewerking aan hun vertrek. Er zijn verschillende redenen waarom de overige 16 vreemdelingen (nog) niet zijn vertrokken, bijvoorbeeld omdat zij nog in strafrechtelijke detentie zitten, er sprake is van tijdelijke opschorting van de vertrekprocedure vanwege een toegewezen voorlopige voorziening of geen geldige reisdocumenten beschikbaar zijn. Bij de DT&V zijn de vreemdelingen die nog niet zijn vertrokken in beeld en wordt gewerkt aan het vertrek.
Van de 45 intrekkingen gaat het in 242 gevallen om intrekking op grond van artikel 14 vierde lid Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). Het betreft intrekkingen van personen die zijn uitgereisd om zich aan te sluiten bij een terroristische organisatie en bevinden zich op het moment van intrekking in het buitenland. Vanwege de ongewenstverklaring kunnen zij legaal niet terugkeren naar Nederland3.
Klopt het dat het hier om 45 gevallen van het ontnemen van de Nederlandse nationaliteit gaat? Kunt u aangeven in hoeveel van die 45 gevallen het niet gelukt is de betrokken persoon uit te zetten?
Zie antwoord vraag 2.
Weegt u bij afnemen van de Nederlandse nationaliteit mee of de terrorist daadwerkelijk kan worden uitgezet? Zo nee, waarom niet?
Uit de behandeling van het wetsvoorstel ten aanzien van artikel 14 tweede lid in de Kamer blijkt dat de (on)mogelijkheid van vertrek niet van invloed is op de beslissing het Nederlanderschap in te trekken. De vraag of (gedwongen) vertrek kan plaatsvinden is afhankelijk van meerdere omstandigheden die in de loop van de tijd kunnen wijzigen. Dit betreft onder meer de individuele omstandigheden van de vreemdeling, de beschikbaarheid van een reisdocument en de situatie in het land waarnaar de vreemdeling dient terug te keren. Tevens komt de vraag naar de mogelijkheid van vertrek aan de orde wanneer de DT&V daadwerkelijk aan het vertrek kan werken. Dat kan zijn direct na de intrekking van het Nederlanderschap maar het is ook mogelijk dat betrokkene nog een gevangenisstraf moet uitzitten. In dat geval komt de verwijderbaarheidsvraag pas later aan de orde.
In ieder geval geldt dat zelfstandig vertrek vrijwel altijd mogelijk is, ongeacht de vraag of er wel/geen zicht op gedwongen vertrek bestaat.
Wat houdt het uitzetten van deze mensen tegen? Wat is nodig om deze veroordeelde terroristen, van wie het Nederlanderschap is ontnomen, wél uit te zetten?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom verblijven veroordeelde terroristen, van wie de Nederlandse nationaliteit is ontnomen, niet standaard in vreemdelingendetentie tot zij uitgezet kunnen worden? Waarom kan geen concrete datum van vertrek aan die detentie verbonden worden?
De inzet is gericht op het realiseren van vertrek vanuit of aansluitend op de strafrechtelijke detentie. Een deel van de veroordeelden waarvan het Nederlanderschap is ingetrokken verlaat Nederland dan ook vanuit detentie. Waar mogelijk zal de betrokkene aansluitend aan de strafrechtelijke detentie nog in vreemdelingenbewaring worden gesteld om aan zijn of haar uitzetting te werken. Na detentie is vreemdelingenbewaring op dit moment in veel gevallen niet mogelijk omdat «zicht op gedwongen uitzetting» (doelbinding detentiebepaling) naar bepaalde landen op dit moment ontbreekt. Diplomatieke trajecten om samenwerking te herstellen lopen, maar dit neemt tijd in beslag. Daardoor moet rekening worden gehouden met langer verblijf in Nederland terwijl zelfstandige terugkeer blijvend wordt gestimuleerd.
Bestaat voor deze veroordeelde terroristen, van wie de nationaliteit is ontnomen, altijd een meldplicht? Zo nee, waarom niet?
Als vertrek uit Nederland niet direct plaatsvindt wordt meestal een meldplicht en gebiedsgebod opgelegd. Dit wordt per individueel geval afgewogen. De afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM), onderdeel van de politie, handhaaft de meldplicht en het gebiedsgebod.
Bent u bereid bij deze gevallen, een veroordeelde terrorist wiens Nederlandse nationaliteit is ontnomen, illegaliteit strafbaar te stellen? Zo nee, waarom niet?
Per individueel geval wordt bekeken of de persoon een potentieel gevaar is voor de Nederlandse nationale veiligheid. Wanneer dit het geval is, betekent dit dat de intrekking van het Nederlanderschap op grond van artikel 14, tweede of vierde lid vergezeld zal gaan van een beslissing tot ongewenstverklaring als de vreemdeling op dat moment niet in Nederland is, of een terugkeerbesluit en zwaar inreisverbod als de vreemdeling zich in Nederland bevindt. In combinatie met artikel 197 Sr betekent dit dat als betrokkene door eigen toedoen niet vertrekt, hij door het Openbaar Ministerie strafrechtelijk vervolgd kan worden en kan worden gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden. De beslissing om al dan niet te vervolgen is voorbehouden aan het Openbaar Ministerie.
Klopt het dat de Nationaal Coordinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) signaleert dat er een verhoogde dreiging voor de nationale veiligheid uitgaat van dit soort veroordeelde terroristen? Hoe beoordeelt u die dreiging?
Het klopt dat in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 55 en 564 aandacht wordt gevraagd voor de mogelijke veiligheidsrisico’s die gemoeid zijn met de vrijlating van voor terroristische misdrijven veroordeelden personen, waaronder een aantal mannen en vrouwen die veroordeeld zijn voor hun uitreis naar Syrië en Irak.
Wordt door de veiligheidsdiensten of de NCTV toezicht gehouden op deze groep?
De NCTV voert geen toezicht uit. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten onderzoeken voortdurend de ontwikkelingen in de dreiging. Dit alles binnen de kaders van de Wet Inlichtingen en Veiligheidsdiensten (Wiv 2017).
Op basis hiervan geeft de AIVD uitvoering aan zijn wettelijke taak om onderzoek te verrichten met betrekking tot organisaties en personen die door de doelen die zij nastreven, dan wel door hun activiteiten, aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, dan wel voor de nationale veiligheid of andere gewichtige belangen van de staat.
In algemene zin onderstreep ik als Minister van Justitie en Veiligheid het belang van de coördinerende rol van de NCTV om samen met betrokken partners vast te kunnen stellen of alle noodzakelijke maatregelen in een bepaalde situatie getroffen worden, zoals bijvoorbeeld wanneer iemand vrijkomt uit detentie. Deze taak kan de NCTV momenteel niet uitvoeren. De juridische grondslag voor het verwerken van persoonsgegevens die nodig is voor de analyse- en coördinatietaken van de NCTV (de Wet verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid) is momenteel in behandeling.
Om zicht te houden op de vrijgekomen veroordeelde terroristen zonder rechtmatig verblijf in Nederland bestaan verschillende, vreemdelingrechtelijke dan wel bestuursrechtelijke maatregelen, zoals de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding (Twbmt). Als vertrek niet direct lukt, wordt meestal een meldplicht en gebiedsgebod opgelegd dat gehandhaafd wordt door de AVIM.
Hoe beoordeelt u de oproep tot landelijke regie vanuit de G4-gemeenten? Gaat u gehoor geven aan die oproep? Zo nee, waarom niet?
Ik waardeer de inspanning van gemeenten om samen met relevante ketenpartners en de rijksoverheid te blijven inzetten op effectieve samenwerking.
Voor deze specifieke doelgroep geldt dat veel ketenpartners, waaronder DT&V, samenwerken en de vrijlatingen monitoren om een divers pakket aan (mitigerende) maatregelen klaar te hebben. De sleutel voor de aanpak van terrorismeveroordeelden zonder rechtmatig verblijf ligt niet bij één maatregel of bij één enkele organisatie. Het vergt een combinatie van maatregelen om het zicht op deze personen te optimaliseren. Voor een nadere toelichting op de mogelijke maatregelen verwijzen wij naar het antwoord op vraag 10.
De brief ‘Aankondiging van maatregelen ter voorkoming identiteitsfraude’. |
|
Queeny Rajkowski (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoeveel gevallen zijn bekend waarbij onrechtmatige identiteitsbewijzen zijn uitgegeven?1
In mijn brief van 8 juli «Aankondiging van maatregelen ter voorkoming van identiteitsfraude» geef ik aan dat er tientallen gevallen van onrechtmatig verkregen identiteitsbewijzen zijn onderkend en het vermoeden is dat dit aantal waarschijnlijk nog zal oplopen.3
Van hoeveel ambtenaren is bekend c.q. bestaat het vermoeden dat ze onrechtmatige identiteitsbewijzen hebben uitgegeven? Loopt er een strafrechtelijk onderzoek naar al deze ambtenaren?
Op dit moment lopen er strafrechtelijke onderzoeken naar het valselijk opmaken en uitgeven van paspoorten. Over deze onderzoeken kan ik geen nadere informatie verstrekken.
Is bekend wat de beweegredenen zijn van ambtenaren die onrechtmatige identiteitsbewijzen hebben uitgegeven? Zo ja, wat zijn de beweegredenen?
Het Openbaar Ministerie geeft aan dat een mogelijke beweegreden geldbejag is. Gebleken is dat criminelen bereid zijn te betalen voor een valselijk opgemaakt paspoort op naam van een ander persoon. Hiermee kunnen zij reizen en transacties uitvoeren terwijl zij onder de radar blijven.
Welk strafbaar feit wordt ten laste gelegd aan de ambtenaren die onrechtmatige identiteitsbewijzen hebben uitgegeven? Is dit (medeplichtigheid aan) deelname aan een criminele organisatie? Zo nee, waarom niet?
Aan welk(e) feit(en) een ambtenaar die onrechtmatige identiteitsbewijzen uitgeeft zich schuldig heeft gemaakt, kan van geval tot geval verschillen en dient uit nader strafrechtelijk onderzoek te blijken. Zo is voorstelbaar dat een ambtenaar «het valselijk opmaken van een reisdocument of identiteitsbewijs» (artikel 231 Wetboek van Strafrecht) en/of «ambtelijke corruptie» (artikel 363, Wetboek van Strafrecht) ten laste wordt gelegd.
In welke gemeenten zijn deze onrechtmatige identiteitsbewijzen uitgegeven?
Deze vorm van corruptie beperkt zich in beginsel niet tot een enkele gemeente. Daar waar kwetsbaarheden bestaan in de aanvraag- en afgifteprocedures van paspoorten of zorgvuldigheidsprotocollen aan de balie niet goed worden gevolgd, kan hiervan misbruik worden gemaakt door kwaadwillenden.
In hoeverre is bij de aanvraag en uitgifte van paspoorten, waarbij is afgeweken van de standaardprocedure, sprake van crimineel handelen, onwenselijk handelen of dienstverlenend handelen? Hoe wordt dit bepaald?
In het merendeel van de gevallen waarbij bij de afgifte van paspoorten is afgeweken van de standaardprocedures, gaat het om fouten/vergissingen/nalatigheden van het baliepersoneel. De achtergrond is soms onoplettendheid, snel moeten/willen zijn, maar kan ook gelegen zijn in het de burger snel en goed ten dienste willen zijn.
Het feit dat voorgeschreven procedures niet altijd juist worden gevolgd binnen een gemeente, maakt het voor corrupte ambtenaren mogelijk gebruik te maken van kwetsbaarheden in deze procedures zonder dat dit direct opvalt. Of sprake is van crimineel handelen door een gemeenteambtenaar zal moeten blijken uit alle feiten en omstandigheden van het strafrechtelijk onderzoek.
In de brief van 8 juli, heb ik toegezegd dat ik de RvIG nader onderzoek naar de procedure-afwijkingen laat doen. Ik verwacht u einde dit jaar, in de brief over de voortgang van de maatregelen nader te kunnen informeren over de uitkomsten van dit onderzoek.
Is bekend wat de echte identiteit is van diegene die een onrechtmatig identiteitsbewijs hebben verkregen? Zo ja, is ook bekend of deze personen het land zijn ontvlucht door middel van de uitgegeven onrechtmatige identiteitsbewijzen? Gaat het hier om criminelen die actief zijn binnen de georganiseerde misdaad? Zo nee, kunt u hier een toelichting op geven?
Het Openbaar Ministerie geeft aan dat in een aantal gevallen dergelijke valselijk opgemaakte paspoorten in het bezit van zware criminelen zijn aangetroffen terwijl zij – soms in het buitenland – werden aangehouden door de opsporingsautoriteiten. In die gevallen stond het paspoort op naam van een derde (al dan niet een katvanger), maar droeg wel de pasfoto van de crimineel zelf.
Zijn de Nederlanders wier foto’s zijn gebruikt geïnformeerd over de gepleegde activiteiten? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet? Welke stappen zijn verder gezet om getroffen Nederlanders te ondersteunen?
Het Openbaar Ministerie geeft aan dat het niet op voorhand duidelijk is of er sprake is van katvangers of van burgers die onwetend zijn ten aanzien van het feit dat hun identiteit is misbruikt. Veelal vormt dit niet de primaire focus van het strafrechtelijk onderzoek dat zich eerder richt op de corrupte ambtenaar of de (criminele) ontvanger van het paspoort.
Is het kabinet het ermee eens dat Nederlanders wier foto’s zijn gebruikt, bijgestaan moeten worden bij eventuele fraudegevallen? Zo ja, hoe wordt dit vormgegeven? Zo nee, waarom niet?
Als mensen vermoeden dat iemand anders gebruik maakt van een identiteitsbewijs op hun naam dan kunnen ze bij het Centraal Meldpunt Identiteitsfraude terecht voor advies en hulp. Er zijn het afgelopen half jaar geen meldingen gemaakt die wijzen op gebruik van identiteitsbewijzen door criminelen waar het hier over gaat.
Is het kabinet het ermee eens dat ambtenaren die zich hier schuldig aan hebben gemaakt onder geen enkele omstandigheid aan de slag mogen gaan bij andere gemeentes? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u hiervoor om dit te voorkomen? Kunt u ook ingaan op het beroepsverbod? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten hebben zelfstandige bevoegdheden op het gebied van personeelsbeleid. Ik wil gemeenten ondersteunen om hun taken goed uit te kunnen oefenen. In de brief van 8 juli heb ik al maatregelen aanbevolen om aandacht aan de integriteit van personeel te geven. Via voorlichting zal ik de gemeenten wijzen op het belang voor hun baliemedewerkers een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) aan te vragen en referenties bij vorige werkgevers op te vragen. Verder wil ik, zoals in de brief van 8 juli aangekondigd, onderzoeken of en zo ja hoe het invoeren van verplichte certificering en een bijbehorend beroepsregister mogelijk is. Ook dat kan gemeenten helpen in de selectie van hun personeel.
Is het kabinet het ermee eens dat de «korte termijn» maatregelen die worden voorgesteld in de brief, zoals het vierogen principe, per direct moeten worden ingevoerd? Zo ja, wanneer zijn de werkprocessen aangepast? Zo nee, waarom niet?
Het vierogenprincipe houdt in dat in het aanvraag- en uitgifteproces per fase andere medewerkers worden ingezet, bijvoorbeeld voor het nemen van een besluit tot het verstrekken van een paspoort, en voor het uitreiken van het paspoort. RvIG zal, zoals in de brief is aangegeven, extra inzetten op voorlichting gericht op de adequate naleving van werkvoorschriften voor het proces van aanvraag en uitgifte van documenten en personeelsbeleid. Onderzocht wordt hoe functiescheiding, ook technisch, het beste kan worden ingezet. Niet in alle gevallen (kleine gemeenten bijvoorbeeld) is een strikte functiescheiding haalbaar.
Het bericht ’Te weinig rechters in Gelderland, 1500 rechtszaken geschrapt' |
|
Ulysse Ellian (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over het seponeren van 1500 rechtszaken door een tekort aan rechters?1
Ja.
Waarom heeft u geen antwoord gegeven op vraag 2? Bent u bereid de Kamer te voorzien van een overzicht van de 1500 zaken die zijn geseponeerd? Zo nee, waarom niet?
In mijn beantwoording d.d. 13 juli jl. heb ik toegelicht wat voor soort zaken het betreft. Het gaat om relatief lichte strafbare feiten, zoals bijvoorbeeld belediging, verkeerszaken en het bezit van hennep. Onder deze zaken bevinden zich geen zedenzaken en geen jeugdzaken. De zaken op het gebied van Veilige Publieke Taak zijn inmiddels allemaal gescreend en zijn van de lichtste categorie met veelal beledigingen en nauwelijks tot geen geweld. Het kost tijd en capaciteit om tot een overzicht te komen waarin elke zaak is geclassificeerd. Capaciteit die juist nodig is om zo veel mogelijk te voorkomen dat zaken worden geseponeerd. Om deze reden heb ik het OM niet gevraagd om een gedetailleerd overzicht van alle zaken op te stellen.
Waarom heeft u geen antwoord gegeven op vraag 3? Bent u bereid de Kamer vooraf te informeren, mocht dit in toekomst opnieuw voorkomen? Zo nee, waarom niet?
In mijn beantwoording d.d. 13 juli jl. ben ik ingegaan op de achterstanden binnen het arrondissement van de rechtbank Gelderland ten opzichte van achterstanden elders in Nederland. De maatregel om zaken te seponeren die in feite bij de rechtbank Gelderland aanhangig zouden moeten worden gemaakt, is uit noodzaak voortgekomen. Zowel het Openbaar Ministerie als de Rechtspraak spannen zich landelijk maximaal in om te voorkomen dat ook elders in Nederland tot dit soort vergaande maatregelen moeten worden overgegaan. Op dit moment liggen sepotbeslissingen van vergelijkbare omvang in andere arrondissementen niet voor de hand.
Het moment van communicatie over de betreffende sepotactie is zorgvuldig voorbereid en afgestemd tussen de betrokken organisaties, zoals de politie, het OM, de rechtspraak en gemeenten. Indien ik u vooraf had geïnformeerd zou dit ten koste gaan van de zorgvuldige voorbereiding en zou het communicatiemoment feitelijk worden vervroegd. Ik kan wel toezeggen dat ik u, wanneer het Openbaar Ministerie onverhoopt opnieuw genoodzaakt is tot een grootschalige en soortgelijke sepotactie over te gaan, gelijktijdig met de publieke aankondiging van de sepotactie informeer.
Kunt u bevestigen dat alle slachtofferzaken vallen onder de 10% van de sepotzaken die opnieuw bekeken worden? Zo ja c.q. zo nee, waarom?
Alle 1.500 zaken worden opnieuw beoordeeld, dus ook de zaken met slachtoffers. Welke zaken alsnog voor een dagvaarding in aanmerking komen is afhankelijk van de omstandigheden. In geval er schade is geleden en met een sepot sprake zou zijn van een schrijnende situatie, zal op beperkt gereserveerde zittingsruimte alsnog worden gedagvaard of voor een strafbeschikking worden gekozen. Zie hiervoor ook de brief die ik eerder u stuurde over de communicatie aan de slachtoffers2 en de antwoorden op Kamervragen3 van het lid Mutluer (PvdA) over de 1.500 geseponeerde zaken bij rechtbank Gelderland die ongeveer gelijktijdig met deze brief worden verzonden.
Het bericht ‘Drugs per post neemt vlucht: 'Overal ter wereld meer dancefeesten'' |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Drugs per post neemt vlucht: «Overal ter wereld meer dancefeesten»»?1
Ja.
Herkent u de trend dat het aantal postpakketjes met drugs fors toeneemt? Wat is de onderliggende oorzaak hiervan?
Ik herken dat het aantal door de douane aangetroffen postzendingen met (synthetische) drugs stijgt. Een van de mogelijke verklaringen is dat de Douane het toezicht op post in 2021 fors heeft geïntensiveerd. De capaciteit hiervoor is conform de opdracht van mijn Ministerie in de loop van 2021 toegenomen. De Douane heeft in de eerste zes maanden van 2022 in totaal bijna 13.500 postzendingen onderschept met daarin (synthetische) drugs. In de eerste zes maanden van 2021 betrof dit aantal 4.080. In de afgelopen jaren zijn de volgende aantallen drugs in de uitgaande post in beslag genomen (per volledig jaar):
Totaal stuks postzendingen
2016
2.318
2017
4.373
2018
4.498
2019
7.115
2020
5.204
2021
15.457
Wat is het juridisch kader voor het onderscheppen van drugs per post? Kunt u daarbij onderscheid maken tussen post en pakketten? Kunt u daarbij tevens onderscheid maken tussen de politie en een post- en pakketdienst?
De Douane heeft zowel opsporings- als controlebevoegdheden. De Douane gebruikt haar controlebevoegdheden om verboden en beperkingen, zoals die uit de Opiumwet, te handhaven op post- en pakketstromen.
Op grond van artikel 8k van de Opiumwet is een douaneambtenaar ook verantwoordelijk voor het opsporen van strafbare feiten uit de Opiumwet. In de praktijk houdt dit in dat de Douane uitgaande brief- en pakketpost steekproefsgewijs en risicogericht controleert, met name zendingen die de buitengrens van de Europese Unie (gaan) overschrijden.
De politie heeft tot taak het opsporen van strafbare feiten, waaronder de strafbare feiten die onder de Opiumwet vallen. De politie richt zich in de praktijk op het opsporen van verzenders en het eventueel aanpakken van een crimineel netwerk daarachter.
Zowel de Douane als de politie is bevoegd om, na machtiging van de rechter-commissaris en onder toezicht van een officier van justitie, post- en pakketten te openen. In de modernisering van het wetboek van Strafvordering is opgenomen dat opsporingsambtenaren ook zonder machtiging van de rechter-commissaris over kunnen gaan tot het openen van pakketten. Voor post blijft in verband met het briefgeheim toestemming nodig.
Wat is de precieze taak van het Post Interventie Team van de politie en hoe verhoudt de taak van dit team zich tot de douane? Welke mogelijkheden dan wel bevoegdheden hebben het Post Interventie Team en de douane om drugspost aan te pakken? Waar zitten de knelpunten in deze aanpak?
Het Post Interventie Team (PIT) van de politie houdt zich bezig met het doen van strafrechtelijke onderzoeken naar verdachten die drugs per post versturen. Tevens zet het team in op preventie en bewustwording (door het voeren van een mediacampagne), het adresseren van knelpunten en het bedenken en opzetten van barrièremodellen om te zorgen dat drugs niet meer per post worden verstuurd. Het PIT maakt gebruik van zijn bevoegdheden die voortkomen uit het wetboek van Strafvordering en Opiumwet. Punt van aandacht is dat de postmarkt dermate groot is, dat het totaalaanbod de opsporingscapaciteit van het PIT overstijgt. Een ander punt is de anonimiteit als drugs die per post worden verstuurd. Verzenden van post is anoniem. Bestellingen worden gedaan via illegale marktplaatsen zoals het darkweb, die zijn ingericht ten behoeve van anonimiteit. Net als het betalen met cryptocurrency.
De Douane is verantwoordelijk voor toezicht op EU-buitengrensoverschrijdend goederenverkeer. Dit betekent dat de Douane controles uitvoert op (pakket)post die via Nederland de EU binnenkomt of uitgaat. Binnen de EU is er sprake van vrij verkeer van goederen.
Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot de inrichting van een multidisciplinair post team? Wat worden de taken en bevoegdheden van dit team en hoe voorkomt u dat er tijd verloren gaat aan discussie en onduidelijkheden over de aansturing bij interventies en operationele slagkracht van betrokken organisaties, zoals destijds is gebeurd bij het Multidisciplinair Interventieteam (MIT)?
Er wordt samen met de politie en douane verkend op welke wijze een gezamenlijk postteam ingevuld kan gaan worden. In dat team zullen politie en douane hun samenwerking intensiveren om de opsporing te versterken. Zo wordt de verspreiding van drugs via post- en pakketten effectiever tegengegaan. Het postteam zal geen eigenstandige bevoegdheden of taken krijgen maar wordt een platform waarbinnen wordt samengewerkt tussen politie en douane om de opsporing te versterken. Het FIOD en OM zullen hiertoe een bijdrage leveren. Beoogd wordt om dit postteam zo spoedig mogelijk dit jaar werkenderwijs te laten starten. Het traject heeft drie doelstellingen, te weten:
Het door middel van intensieve samenwerking tussen douane en politie effectiever tegengaan van verspreiding van drugs via post- en pakketdiensten.
Het opdoen van ervaringen in de samenwerking. Met de intensivering ontstaat onder andere meer zicht op het totaal van de problematiek van het fenomeen. Ook wordt aan de hand van de intensivering duidelijk in kaart gebracht op welke wijze een intensivering van de publiek-private samenwerking de meeste meerwaarde zou hebben.
Daarnaast toont de intensievere samenwerking andere landen dat Nederland deze problematiek serieus neemt.
In de verkennende gesprekken voor het postteam is gesignaleerd dat de inzet op de intra-EU post- en pakketstromen, die vanuit beleidsmatig oogpunt wenselijk is, in de praktijk nog niet plaatsvindt. Onder meer is hierin de vraag van belang wanneer het vrij verkeer van goederen in het gedrang komt. Parallel aan de start van het postteam wordt dan ook uitgewerkt op welke wijze deze controle vormgegeven zou kunnen worden.
De samenwerking in het postteam zal gedurende het traject gemonitord worden. Na een periode van 3 jaar wordt bekeken op welke wijze het traject wordt vervolgd.
Wat doen post- en pakketdiensten om drugs per post aan te pakken? Is er volgens u voldoende sprake van een gevoel van urgentie bij die postbedrijven? Zijn er volgens u mogelijkheden om meer verantwoordelijkheid bij deze diensten te beleggen?
Er is zeker sprake van een gevoel van urgentie bij postbedrijven. Met name de medewerkers in de sortering en in de aflevering zijn kwetsbaar, en de bedrijven zien het als hun plicht hen zo goed mogelijk te beschermen. Onder andere door zelf steekproeven te houden met speurhonden en samen te werken met de lokale politie. Een concreet voorbeeld is ook de training van DPD personeel om hen bewust te maken van signalen van ondermijnende criminaliteit. Deze training wordt zowel aan operationele als aan commerciële afdelingen gegeven, met het doel om klanten met mogelijk slechte intenties te detecteren (zie ook antwoord op vraag 8). Ander voorbeeld is PostNL, dat in EU verband werkt aan een barrièremodel (zie antwoord op vraag 9).
Het multidisciplinair postteam gaat in kaart brengen welke wijze een intensivering van de publiek-private samenwerking de meeste meerwaarde heeft (zie antwoord op vraag 5).
Hoe is de samenwerking tussen de politie en post- en pakketdiensten? Worden postbedrijven ondersteund in het weerbaarder maken van hun bedrijfsprocessen tegen misbruik en beïnvloeding door criminele organisaties?
De politie heeft samenwerkingsverbanden met post- en pakketdiensten. De samenwerking dient echter wel geïntensiveerd te worden, vandaar dat binnen het PIT formatie is ingericht om de publiek-private samenwerking met post- en pakketdiensten verder vorm te geven. De ervaringen van het postteam worden meegenomen in het intensiveren van de publiek-private samenwerking.
Bent u bekend met het project Weerbare Post & Koeriersdiensten van de Taskforce RIEC Brabant-Zeeland? Bent u tevens bekend met het samenwerkingsconvenant tussen postdienst DPD en de Taskforce RIEC Brabant-Zeeland? Ziet u kansen om dit soort initiatieven landelijk uit te rollen?
Ja, daar ben ik mee bekend. De Taskforce RIEC Zeeland-Brabant en DPD zijn tevreden over de samenwerking. Er zijn meerdere trainingen gegeven aan medewerkers van DPD om hen bewuster te maken van de signalen van ondermijnende criminaliteit. Momenteel wordt er een e-learning ontwikkeld, waarin de inhoud van de trainingen wordt verwerkt. Deze kan breder uitgerold worden naar andere post- en pakketdiensten.
Klopt het dat er vanuit het European Network on the Administrative Approach (ENAA) en de European Crime Prevention Network (EUCPN) wordt gewerkt aan een barrièremodel waarin afgevaardigden uit Duitsland, België, Luxemburg en Nederland samenwerken? Wanneer worden hier resultaten van verwacht?
Het European Network on the Administrative Approach (ENAA) en het European Crime Prevention Network (EUCPN) zijn beide netwerken om de samenwerking tussen lidstaten binnen de Europese Unie te versterken. Het ENAA richt zich op het verder brengen van de bestuurlijke aanpak van georganiseerde criminaliteit tussen en binnen de lidstaten van de Europese Unie. Daarbij focust het netwerk zich onder andere op het verzamelen en verspreiden van best practices tussen de lidstaten, maar ook op het ontwikkelen van instrumenten die de samenwerking op het gebied van de bestuurlijke aanpak kunnen bevorderen. Het EUCPN maakt het uitwisselen van best practices rondom criminaliteitspreventie mogelijk tussen lidstaten van de EU. Ook ondersteunt en faciliteert het netwerk preventie activiteiten op lokaal niveau.
Een van de projecten die door ENAA en EUCPN is opgepakt in samenwerking met afgevaardigden uit Duitsland, België, Luxemburg en Nederland (waaronder ook enkele private postbedrijven), ziet op het opstellen van een barrièremodel met betrekking tot de distributie van drugs door en post- en koeriersdiensten. De focus daarbij is om inzicht en overzicht te hebben van waar in het proces barrières kunnen worden opgeworpen. Het European Multidisciplinary Platform Against Criminal Threats (EMPACT) en het Benelux Secretariaat zijn tevens betrokken bij de ontwikkeling van het barrièremodel. De verwachting is dat het barrièremodel in de tweede helft van dit jaar gereed zal zijn.
Is er samenwerking met landen als Australië en de Verenigde Staten om informatie uit te wisselen over dit soort drugspost? Hoe ziet die samenwerking eruit?
De Douane werkt nauw samen met diverse bestemmingslanden van uitgaande post met (synthetische) drugs uit Nederland. Die samenwerking ziet onder andere op informatie-uitwisseling, gezamenlijke operaties en het uitwisselen van best practices op het gebied van handhaving. Deze samenwerking is in convenanten vastgelegd. Ook is de Douane in gesprek met de Verenigde Staten om een liaison bij de Amerikaanse Douane te plaatsen.
Ook tussen de Nationale Politie en buitenlandse politiediensten bestaan goede samenwerkingsverbanden. Zo worden regelmatig congressen georganiseerd waar informatie wordt uitgewisseld, knelpunten en best practices worden gedeeld. Ook bestaan er officiële informatiekanalen tussen politiediensten waar informatie wordt uitgewisseld. Ten slotte werken de genoemde landen samen door middel van rechtshulpverzoeken zodat de landen elkaar wederzijds kunnen helpen in opsporingsonderzoeken.
Het bericht ‘Drie doden en drie zwaargewonden bij schietpartij in Kopenhagen’ |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Drie doden en drie zwaargewonden bij schietpartij in Kopenhagen»?1
Ja, ik ben daarvan op de hoogte en vind het vreselijk wat daar is gebeurd.
Kunt u schetsen wat er in Kopenhagen is gebeurd? Klopt het dat er voor de aanslag inmiddels een verdachte aangehouden is?
Op zondag 3 juli 2022 zijn in een winkelcentrum in Kopenhagen drie doden en vier zwaargewonden gevallen, allen zijn neergeschoten. De 22-jarige verdachte is aangehouden en verhoord, en zal worden aangeklaagd voor doodslag. Volgens de Deense autoriteiten handelde de verdachte alleen en was hij in het bezit van een vuurwapen en munitie. Ook heeft de rechter besloten hem voor 24 dagen in een gesloten psychiatrische afdeling te plaatsen.
Is het motief van de dader bekend? Is er sprake van een terroristisch motief?
De Deense collega’s hebben aangegeven dat het momenteel niet wordt behandeld als terroristische aanslag, maar als schietincident. Alles wijst er volgens hen op dat de verdachte alleen handelde en volstrekt willekeurig op voorbijgangers schoot. De Deense politie heeft bekend gemaakt dat de verdachte al jarenlang leed aan psychische problemen en dat hij hiervoor was opgenomen in een psychiatrische inrichting. Er is vooralsnog geen motief ontdekt.
Klopt het dat er sprake was van een lone-wolf actie, waarbij de verdachte een lange geschiedenis van psychische problemen had?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn dit soort aanslagen, door geradicaliseerde eenlingen, voorstelbaar in Nederland?
Alhoewel dit incident momenteel niet behandeld wordt als terroristische aanslag, blijkt uit het laatste Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (56) dat er ook voor ons land een dreiging voortkomt uit alleenhandelende daders en kleine groepen. Dit incident illustreert wederom hoe lastig het is om dergelijk geweld te voorspellen.
Preventie van aanslagen door alleenhandelende daders met psychische problematiek is niet eenvoudig. Hoewel velen van hen op enige wijze bekend staan bij de autoriteiten wegens hun «verwarde» gedrag, is het vaak niet mogelijk te voorspellen welke personen een intentie omzetten in gewelddadige actie. Dit betekent dat er altijd een bepaald risico is op een individuele geweldsdaad.
De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) heeft mede daarom het dreigingsniveau in Nederland vastgesteld op «aanzienlijk» (niveau 3 van 5). Dat betekent dat erop dit moment geen concrete aanwijzingen zijn voor een terroristische aanslag in Nederland, maar dat een aanslag voorstelbaar blijft. Vanzelfsprekend doen de politie en inlichtingen- en veiligheidsdiensten onderzoek naar personen en organisaties als daar een aanleiding voor is.
Hoe groot is de geweldsdreiging die uitgaat van dit soort eenlingen?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat het aantal potentieel geradicaliseerde individuen is toegenomen na corona? Zet die trend zich volgens u voort via nieuwe, andere uitingen van anti-overheidssentiment?
Het is niet goed mogelijk om precies vast te stellen of het aantal geradicaliseerde individuen is toegenomen of afgenomen. Rondom collectieve grieven, zoals in periode van de Covid-19 maatregelen, is wel een context ontstaan voor vergaande acties. Specifieke gebeurtenissen («trigger events») kunnen in korte tijd tot escalatie leiden, waarbij personen tot (terroristisch) geweld over kunnen gaan. Tijdens de coronapandemie is een diverse activistische beweging ontstaan (al dan niet gevoed door anti-overheidssentimenten) met een radicalere onderstroom waarbinnen personen of groeperingen zich aangespoord kunnen voelen tot het plegen van buitenwettelijke acties.
Hebben de diensten voldoende mensen, manieren en middelen om toezicht te houden op geradicaliseerde eenlingen?
De Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) doet onderzoek naar gedragingen en intenties van personen of groepen die een gevaar vormen voor de nationale veiligheid of democratische rechtsorde. Middels eigen onderzoek en informatiepositie zorgt de AIVD voor een zo actueel, accuraat mogelijk en betrouwbaar beeld van dreigingen.
Waar mogelijke verdere radicalisering kan uitmonden in geweld kan de AIVD-maatwerk leveren om dit te voorkomen. Hiervoor kan de AIVD binnen en buiten de strafrechtketen partners betrekken, waaronder ook in de zorg en hulpverlening. Op deze manier kunnen inlichtingen ook bijdragen aan een zorginterventie, waardoor dit ook kan bijdragen aan de nationale veiligheid.
Een aanslag kan uit verschillende hoeken komen, waarbij het moeilijk blijft te voorspellen wie de stap naar geweld zal maken. Alle inzet is gericht om de stap naar geweld tijdig te voorzien en aanslagen te voorkomen.
Wordt dit incident besproken in EU-verband? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet werkt eendrachtig samen met Europese lidstaten op het terrein van justitie en veiligheid. Internationaal wordt ingezet op de uitwisseling van best practices en informatie-uitwisseling. Dit wordt in zowel bilateraal als multilateraal verband op verschillende niveaus besproken.
Welke verbeteringen zijn er nog mogelijk om effectievere samenwerking tussen landen te bevorderen bij het voorkomen van schietpartijen?
Nederland is op verschillende vlakken actief om internationale samenwerking ten aanzien van de openbare orde en veiligheid te waarborgen. Onder meer door het illegale bezit van wapens en munitie, waaronder de illegale wapenhandel, te bestrijden en legaal bezit zoveel mogelijk te beheersen. De Landelijke Eenheid van de politie heeft een team welke zich voornamelijk richt op (inter)nationale onderzoeken naar illegale wapenhandel. Dit team beschikt over uitstekende contacten met de brongebieden en andere betrokken landen. Er is ervaring met werken in Joint Investigation Team-verband.
Daarnaast beschikt Nederland door de deelname aan EMPACT Firearms (European Multidisciplinary Platform Against Criminal Threats) over een uitstekend Europees netwerk op dit thema en werkt Nederland samen met de andere lidstaten (en soms ook met Oekraïne) aan diverse operationele actieplannen.
Verbeteringen worden op continue basis bezien met onze internationale partners.
Wat doet de NCTV op dit moment niet meer in het kader van de coördinatie en analyse van dreigingen van radicale eenlingen sinds de opschorting van werkzaamheden in november 2021, in afwachting van de parlementaire behandeling van de Wet verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid?
De NCTV kan gebeurtenissen zoals het schietincident in Kopenhagen op dit moment beperkt duiden in afwachting van de Wet verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid, welke een grondslag moet creëren voor het verwerken van persoonsgegevens. Er is ook sprake van persoonsgegevens bij dergelijke gebeurtenissen, dus hier past daarom terughoudendheid.
Dat betekent dat de NCTV, in afwachting van het wetsvoorstel dat in behandeling is, gestopt is met het duiden van (online) openbare uitingen om te beoordelen of deze passen binnen een bepaalde ontwikkeling die in potentie de stabiliteit van Nederland kan ontwrichten, en of er in dat kader maatregelen ter verhoging van de weerbaarheid moeten worden bevorderd.
Zo heeft de NCTV geen analyse kunnen bieden naar aanleiding van de aanslag in Buffalo (15 mei 2022, Verenigde Staten) om te duiden of dit past binnen het rechts-extremisme en mogelijk navolging kan krijgen in Nederland. Zolang de NCTV voor de uitvoering van deze analyse- en coördinatietaken geen persoonsgegevens kan of mag verwerken is de NCTV niet in staat om al zijn verantwoordelijkheden ten behoeve van de nationale veiligheid waar te kunnen maken.
Zoals ook beschreven in mijn brief van 31 mei 20222 is de NCTV op dit moment ook beperkt in de coördinatietaak doordat de NCTV niet, of alleen in uitzonderlijke gevallen, kan aansluiten bij het lokale casusoverleg als er persoonsgegevens van individuen worden gedeeld. Dit betekent dat de NCTV bij complexe casuïstiek of nieuwe dreigingen de lokale partners niet vroegtijdig kan adviseren en geen gerichte ondersteuning kan bieden in bijvoorbeeld het lokale casusoverleg.
In hoeverre deelt u de mening dat de opschorting van werkzaamheden van de NCTV ertoe leidt dat nieuwe trends en andere uitingen van antidemocratische en antirechtsstatelijke groeperingen en eenlingen minder goed in kaart kunnen worden gebracht?
Zie antwoord vraag 11.
Heeft de opschorting van werkzaamheden gevolgen voor een zo snel en volledig mogelijke informatie-uitwisseling over trends en ontwikkelingen met betrekking tot geradicaliseerde eenlingen met EU-landen? Zo ja, welke?
Europese systemen en platformen bieden in beginsel voldoende mogelijkheden tot het snel uitwisselen van (operationele) informatie over (mogelijke) extremistische- en terroristische daden.
De opschorting van werkzaamheden (van de NCTV) staat dat niet in de weg. Het is wel zo dat de opschorting van de analyse taken gevolgen heeft voor kennis- en informatie-uitwisseling met EU-partners. Uitgebreidere analyses van thema’s op het gebied van veiligheid worden minder vaak opgesteld en missen de inzichten van open online bronnen. Binnen het huidige wettelijke kader mogen immers geen persoonsgegevens gedeeld worden in afwachting van het wetsvoorstel.
Het bericht ’Politie: schietpartij gayclub Oslo was islamitische terreurdaad’ |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Politie: schietpartij gayclub Oslo was islamitische terreurdaad»1?
Ja, ik heb kennisgenomen van de berichtgeving hierover. Het is verschrikkelijk wat er in Oslo is gebeurd. Het mag nooit zo zijn dat mensen worden aangevallen om wie ze zijn.
Kunt u schetsen wat er in Oslo is gebeurd?
Uit officiële verklaringen van de Noorse politie en het Noorse Openbaar Ministerie (OM) is gebleken dat in de nacht van vrijdag 24 juni 2022 op zaterdag 25 juni 2022 een man met een vuurwapen heeft geschoten op personen in het uitgaansdistrict in het centrum van de Noorse hoofdstad Oslo. Dit deed hij op drie vlakbij elkaar gelegen locaties. Eerst bij een jazzclub die bekend staat als ontmoetingsplek voor homoseksuelen. Daarna bij een nabijgelegen populaire homobar (London Pub). En later nog op een derde locatie. Er vielen daarbij in totaal twee doden en 21 gewonden (van wie tien zwaargewond).
Weet u of er inmiddels een dader is aangehouden? Is u bekend wat het motief voor deze aanslag was?
Uit officiële verklaringen van de Noorse politie en het Noorse OM blijkt dat de schutter ter plekke werd gearresteerd door de politie nadat omstanders hem hadden overmeesterd. Hij bleek in het bezit van zowel een pistool als een automatisch geweer. De man zit vast op verdenking van moord, poging tot moord, en het plegen van terroristische aanslagen.
De verdachte heeft tot nu toe geweigerd een verklaring af te leggen. De politie onderzoekt verschillende mogelijke motieven, waaronder «islamistisch-extremisme», psychische problematiek en haat tegen de LHBTIQ+-gemeenschap. De Noorse inlichtingendienst van de politie, de Police Security Service (PST) spreekt (vooralsnog) van een «extreme daad van islamistisch terrorisme».
Heeft u contact met de Nederlandse LHBTI-gemeenschap? Hoe loopt dat contact?
In mijn functie als Minister van Justitie en Veiligheid spreek ik regelmatig met individuen en organisaties. Zo ben ik onlangs nog in gesprek geweest met het COC, Transgender Netwerk Nederland (TNN) en de vereniging voor intersekse personen (NNID) om te praten over de aanpak van discriminerend geweld en beleid dat raakt aan de LHBTIQ+-gemeenschap.2
Heeft u concrete signalen dat deze gemeenschap ook in Nederland extra risico loopt? Zo ja, welke maatregelen zijn er tot dusver genomen?
Op dit moment zijn er geen concrete signalen dat de LHBTIQ+-gemeenschap in Nederland extra risico loopt om slachtoffer te worden van terrorisme en/of gewelddadig extremisme.
Meer in zijn algemeenheid zet het kabinet zich op verschillende manieren in om de veiligheid van LHBTIQ+-personen te bevorderen. Het Actieplan Veiligheid LHBTI 2019–20223 geeft een overzicht van de maatregelen die het kabinet heeft genomen om de veiligheid van LHBTI-personen te bevorderen. Ook wordt de komende tijd gewerkt aan de uitvoering van het Regenboogakkoord. In het Coalitieakkoord 2021–2025 staat opgenomen dat dit akkoord zorgvuldig uitgevoerd zal worden met (initiatief)wetgeving en beleid. Voor een verdere toelichting op de maatregelen die genomen worden om geweld tegen de LHBTIQ+-gemeenschap tegen te gaan verwijs ik ook naar de antwoorden op de vragen van het lid Koekkoek die op 13 juli jl. door de Minister van BZK naar uw Kamer zijn verzonden.4
Hoe groot schat u dat het aantal IS-sympathisanten in Nederland op dit moment is? Heeft de AIVD deze groep in beeld?
De Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) schrijft in zijn Openbaar Jaarverslag 2021 dat de jihadistische beweging in Nederland lijkt te stagneren, maar de dreiging ervan aanzienlijk blijft. Deze jihadistische beweging bestaat uit vijfhonderd tot zeshonderd onderkende personen in Nederland en er bevinden zich ongeveer honderdvijftig gekende Nederlandse personen in het buitenland. De AIVD geeft aan dat deze groep sinds 2018 niet of nauwelijks groeit.
Kunt u schetsen wat de consequenties zijn van het feit dat de NCTV al geruime tijd niet meer deelneemt aan lokale casusoverleggen, de Taskforce Problematisch Gedrag en ongewenste buitenlandse financiering voor de mitigatie van veiligheidsrisico’s door geradicaliseerde eenlingen en groeperingen?
De NCTV kan gebeurtenissen op dit moment beperkt duiden in afwachting van de Wet verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid, welke een grondslag moet creëren voor het verwerken van persoonsgegevens. Er is sprake van persoonsgegevens bij dergelijke gebeurtenissen, dus hier past daarom ook terughoudendheid. De Wet verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid, is momenteel in behandeling bij uw Kamer.
Dit betekent dat momenteel het maatschappelijk debat (veelal op openbare fora en sociale media) niet goed geanalyseerd kan worden. Dit heeft als gevolg dat de NCTV, in afwachting van het wetsvoorstel, gestopt is met het duiden van (online) openbare uitingen om te beoordelen of deze passen binnen een bepaalde trend of fenomeen die in potentie de stabiliteit van Nederland kan ontwrichten, en of er in dat kader maatregelen ter verhoging van de weerbaarheid moeten worden bevorderd.
Dit geeft beperkingen bij de uitvoering van analysetaken, waaronder analyses gerelateerd aan het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN). Dit geldt dus eveneens voor deze schietpartij in het centrum van Oslo. Zolang de NCTV voor de uitvoering van deze analyse- en coördinatietaken geen persoonsgegevens kan of mag verwerken is de NCTV niet in staat om al zijn verantwoordelijkheden ten behoeve van de nationale veiligheid waar te kunnen maken.
Zoals ook beschreven in mijn brief van 31 mei 20225 is de NCTV op dit moment ook beperkt in de coördinatietaak doordat de NCTV niet, of alleen in uitzonderlijke gevallen, kan aansluiten bij het lokale casusoverleg als er persoonsgegevens van individuen worden gedeeld. Dit betekent dat de NCTV bij complexe casuïstiek of nieuwe dreigingen de lokale partners niet vroegtijdig kan adviseren en geen gerichte ondersteuning kan bieden in bijvoorbeeld het lokale casusoverleg.
Concreet betekent dit dat om de coördinerende rol goed uit te kunnen voeren, de NCTV kennis moet nemen van casuïstiek waarbij ook informatie over individuen wordt gedeeld. Bijvoorbeeld als iemand vrijkomt uit detentie. Dergelijke vraagstukken vergen een actieve en gecoördineerde inzet zodat zicht wordt gehouden op de ontwikkelingen en waar nodig mitigerende maatregelen worden toegepast. De NCTV is hierdoor momenteel beperkt in het uitvoeren van deze taak.
Ten aanzien van de Taskforce Problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering betekent het stopzetten van de deelname van de NCTV dat het duidings-en adviesteam van de Taskforce voor wat betreft casuïstiek is stopgezet per april 2021. Het vorige Kabinet heeft uw Kamer op verschillende momenten geïnformeerd over de specifieke problemen omtrent de grondslag voor het verwerken van persoonsgegevens van een aantal partners6. Ook de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft hier onder meer op gewezen in het Commissiedebat Inburgering en Integratie op 19 april 2022. Gemeenten kunnen alleen nog advies krijgen over het fenomeen waar zij mee te maken hebben, zonder dat daarbij persoonsgegevens worden uitgewisseld.
Wat kan er worden verbeterd aan de informatie-uitwisseling over mogelijke signalen over terreurdaden tussen landen door Europol en Eurojust?
De systemen en platformen bij Europol bieden in beginsel voldoende mogelijkheden tot het snel uitwisselen van informatie over (mogelijke) terreurdaden. Op 28 juni jl. is de aangepaste Europolverordening in werking getreden. Europol’s bevoegdheid om grote en complexe datasets te verwerken is daarbij verduidelijkt, wat nuttig kan zijn bij onderzoek naar terrorisme. Daarnaast is Europol’s bevoegdheid om data uit te wisselen met private partijen enigszins uitgebreid, bijvoorbeeld om de verspreiding van online content die verband houdt met terrorisme te voorkomen. Er wordt eveneens onderhandeld over aanpassing van de Prüm-verordening7 en een nieuwe Richtlijn over informatie-uitwisseling om informatie-uitwisseling tussen rechtshandhavingsautoriteiten in het kader van het voorkomen, opsporen en onderzoeken van strafbare feiten te versnellen en te verbeteren.
In deze samenwerkingsverbanden is de politie gebonden aan de kaders die de Wet Politiegegevens (Wpg) stelt aan informatie-uitwisseling. De Wpg (art. 10 lid 1 onder b Wpg en art. 15a Wpg) verplicht weliswaar tot het ter beschikking stellen van politiegegevens met andere EU/EER landen, maar staat niet toe dat zachte signalen over personen die zich mogelijk bezig zouden kunnen houden met het beramen of plegen van terroristische misdrijven worden verstrekt aan het buitenland (art. 5:3, lid 8 jo art. 5:1, lid 4 Bpg). Dat is overigens niet voor niets. Deze personen zijn immers (nog) geen verdachte. Ook de informatie-uitwisseling met Europol kent deze beperking. De praktijk laat echter zien dat de mogelijkheid om in individuele gevallen met collega-diensten over deze personen te overleggen wenselijk kan zijn. Bijvoorbeeld met buurlanden omdat die personen grensoverschrijdend actief zijn in Nederland en in die buurlanden. Binnen Schengen worden zij namelijk op geen enkele manier gehinderd door grenzen. Overleg over behoefte aan aanpassing in wet- en regelgeving wordt daarom regelmatig gevoerd met het oog op de verbetering van de informatiepositie en het eerder starten van onderzoeken.
Is een gerichte terrorismedreiging jegens de LHBTI-gemeenschap reeds een aandachtsgebied van de «European Counter Terrorism Centre» van Europol?
Met de ervaring en expertise binnen het European Counter Terrorism Centre (ECTC) op alle gebieden van terroristische fenomenen heeft het als doel om een alomvattend antwoord te bieden op de voortdurende veranderende dreigingen van terrorisme in de Europese Unie. Het ECTC is in 2016 opgericht door Europol. Het is niet aan mij als Minister om te sturen op wat wel en niet een gericht aandachtsgebied zou moeten zijn van het ECTC.
Het bericht ‘Te weinig rechters in Gelderland, 1500 rechtszaken geschrapt’ |
|
Ingrid Michon (VVD), Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Te weinig rechters in Gelderland, 1500 rechtszaken geschrapt»1?
Ja.
Bent u bereid om de 1500 sepots nader te specificeren naar soorten strafzaken, in het bijzonder slachtofferzaken, zedenzaken, VPT-zaken en jeugdzaken? Zo nee, waarom niet?
De 1.500 zaken betreffen zogenoemde politierechter zaken. Dat wil zeggen dat het gaat om relatief lichte strafbare feiten, zoals bijvoorbeeld belediging, verkeerszaken en het bezit van hennep. Onder deze zaken bevinden zich geen zedenzaken en geen jeugdzaken. De VPT-zaken zijn inmiddels allemaal gescreend en zijn van de lichtste categorie met veelal beledigingen en nauwelijks tot geen geweld. Van de 1.500 zaken wordt ongeveer 90% geseponeerd. Dat betekent dat een klein aantal zaken alsnog voor dagvaarding in aanmerking komt op een gereserveerde zitting.
Gaat dit ook in andere arrondissementen gebeuren? Zo ja, kunt u de Kamer daarover vooraf informeren?
Hoewel ook in andere arrondissementen tekorten aan rechters zijn waardoor niet alle zaken op tijd kunnen worden behandeld, zijn de achterstanden bij de rechtbank Gelderland verreweg het grootst. Zowel het Openbaar Ministerie als de Rechtspraak spannen zich maximaal in om te voorkomen dat ook elders in Nederland tot dit soort vergaande maatregelen moeten worden overgegaan. Sepotbeslissingen van vergelijkbare omvang in andere arrondissementen liggen daarom niet voor de hand.
Het bericht ‘’Nelson M. van verboden pedofielenclub Martijn met wapen en kinderporno opgepakt in Mexico’’ |
|
Ingrid Michon (VVD), Ulysse Ellian (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nelson M. van verboden pedofielenclub Martijn met wapen en kinderporno opgepakt in Mexico»?1
Ja.
Klopt het dat de uit Nederland gevluchte pedo-activist Nelson M. is gearresteerd in Mexico-Stad? Klopt het voorts dat hij in Mexico politiek asiel had aangevraagd?
De Nederlandse opsporingsautoriteiten waren niet betrokken bij de aanhouding van Nelson M. De bijzonderheden rond zijn aanhouding, en informatie over zijn asielaanvraag, zijn pas later bekend geworden. Het OM heeft mij laten weten deze zaak, en ontwikkelingen daarin, nauwgezet te volgen en waar mogelijk stappen te ondernemen.
Hoe kan het dat een verdachte, die al eerder naar het buitenland was gevlucht, gedurende een lopende strafzaak met verdenking van ernstige strafbare feiten, naar het buitenland kan afreizen?
Het OM heeft mij laten weten dat Nelson M. op 18 februari 2020 is aangehouden op verdenking van het bezit van kinderporno. Voor dit strafbaar feit is voorlopige hechtenis toegelaten. De voorlopige hechtenis is echter op 4 juni 2020 door de rechtbank onder bijzondere voorwaarden geschorst. Vluchtgevaar werd hierbij door de rechtbank niet aangenomen. Een verdachte mag in zo’n geval naar het buitenland reizen.
Nelson M. is vervolgens op 17 mei 2021 aangehouden wegens overtreding van een van de bijzondere voorwaarden. Op 19 mei 2021 is de voorlopige hechtenis wederom door de rechtbank geschorst. Toen daarna bleek dat hij wederom de bijzondere voorwaarden overtrad, is opnieuw een bevel tot aanhouding afgegeven. Nog voordat hij kon worden aangehouden, is hij afgereisd naar Mexico.
Welke voorzieningen kunnen worden getroffen om het vluchtrisico van een verdachte te beperken bij het schorsen van de voorlopige hechtenis?
Nederland kent een aantal opsporings- en tegenhoudmiddelen, waaronder een Green Notice, een internationale signalering, de paspoortmaatregel en de Schengensignalering.
Een Green Notice is een wereldwijd waarschuwingsmiddel dat door de politie kan worden uitgevaardigd. Dit is een zwaar middel waar strenge eisen aan worden gesteld, zoals een veroordeling voor ernstige seksuele misdrijven en een verhoogd recidiverisico.
Aan een internationale signalering zijn ook vereisten verbonden. Zo is signaleren enkel mogelijk voor feiten waarvoor een voorlopige hechtenis kan worden opgelegd. Daarnaast kan vanuit veiligheidsoverwegingen worden overwogen om een persoon niet internationaal te signaleren.
Om te voorkomen dat iemand het land verlaat, kan op grond van artikel 18 van de Paspoortwet een paspoort worden ingenomen.
Tot slot is het mogelijk om iemand te signaleren in het Schengen Informatie Systeem (SIS). Op basis hiervan kan iemand worden aangehouden in een Schengenland.
Waarom wordt er bij een schorsing van de voorlopige hechtenis niet gekozen om verdachten een enkelband te laten dragen en het paspoort in te nemen?
Het is uiteindelijk aan het oordeel van de rechter of voor (een van) de genoemde maatregelen wordt gekozen. In het algemeen kan ik zeggen dat de toepassing van reis-beperkende maatregelen afhangt van de specifieke omstandigheden van een concrete casus. Hierbij speelt een rol de ernst van de feiten waarvan iemand wordt verdacht, en de inschatting in hoeverre er sprake is van vluchtgevaar.
Kunt u bevestigen dat wanneer een verdachte vlucht naar het buitenland en als gevolg daarvan een strafproces in Nederland vertraging oploopt, dat nooit een reden kan zijn om te oordelen dat een schending van de redelijke termijn ertoe leidt dat een verdachte strafvermindering krijgt?
Het is aan de rechter om te oordelen of een schending van de redelijke termijn moet leiden tot strafvermindering. Het is niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om daar uitlatingen over te doen.
Wat heeft u eraan gedaan om ervoor te zorgen dat Nelson M. opgespoord werd? Was u ervan op de hoogte dat hij in het buitenland verbleef?
Dit betreft een zaak die in Nederland nog onder de rechter is en waarvan de eventueel getroffen opsporingsmaatregelen onderdeel uitmaken. Over een lopende strafzaak doe ik, zoals bekend, geen mededelingen.