Een brand op een balkon waar een lhbti+ vlag hing |
|
Ines Kostić (PvdD), Songül Mutluer (PvdA) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid) , Mariëlle Paul (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het akelig gebeuren in Breda waar, waarschijnlijk door brandstichting, een brand uitbrak op een balkon waar een lhbti+ vlag hing en waarbij het appartement volledig uitbrandde?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de brandstichting volgens politie mogelijk te maken had met de regenboogvlag?
Het is zorgwekkend en boosmakend wanneer een voorwerp zoals een regenboogvlag object van haat wordt. Voor mij staat de regenboogvlag in de eerste plaats voor het idee dat iedereen openlijk moet kunnen houden van wie die wil houden en daar ook in vrijheid uiting aan moet kunnen geven, zonder bang te hoeven zijn voor geweld, vandalisme, discriminatie of andere negatieve of hatelijke uitingen. Wel moet ik hierbij de kanttekening plaatsen dat het onderzoek nog loopt en het voorbarig is om nu al conclusies te trekken uit dit specifieke incident.
Deelt u de mening dat een ieder mag zijn wie hij/zij/die wil zijn en dat als iemand ervoor kiest om een regenboogvlag op te hangen, dat moet kunnen zonder gevaar?
Ja, die mening deel ik. Het is van groot belang dat iedereen in Nederland, dus ook lhbtiq+ personen, zich veilig en geaccepteerd voelen. Iedereen moet kunnen zijn wie die wil zijn en iedereen moet op een veilige manier kunnen deelnemen aan onze samenleving. Het ophangen van een regenboogvlag is een vrijheid waar niet aan getornd mag worden.
Welke nazorg is geboden aan het betreffende slachtoffer van dit misdrijf?
Na de brandstichting hebben zowel de wethouder als de burgemeester van gemeente Breda een gesprek gevoerd met het slachtoffer om de situatie te bespreken en ondersteuning te bieden. Ook COC Tilburg-Breda e.o. staat in nauw contact met het slachtoffer en onderhoudt regelmatig overleg. Verder worden slachtoffers van strafbare feiten bij het doen van aangifte gewezen op ondersteuning door Slachtofferhulp Nederland. Vanwege de privacy en de veiligheid van het slachtoffer doe ik geen verdere uitspraken over deze specifieke zaak.
Welke acties worden thans genomen om dit soort haatmisdrijven, die aan het toenemen zijn, richting lhbti+ personen te voorkomen?
Acties vinden op allerlei niveaus plaats. Maatschappelijke organisaties, zoals het COC en andere aan de lhbtiq+ gemeenschap gelieerde organisaties, spelen daarbij een belangrijke rol. De overheid ondersteunt hen bijvoorbeeld via strategische partnerschappen. Zo werken ze aan maatschappelijke acceptatie, gelijke behandeling en veiligheid van lhbtiq+ personen.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap werkt vanuit haar portefeuille aan het bevorderen van veiligheid en acceptatie van lhbtiq+ personen. Dit gebeurt onder andere door in te zetten op burgerschapsonderwijs. Scholen moeten via burgerschapsvorming aandacht besteden aan het bijbrengen van kennis van en respect voor verschillen, onder meer voor seksuele diversiteit. Het Expertisepunt Burgerschap biedt handvatten en informatie voor scholen over hoe zij hun burgerschapsopdracht en onderwijs vorm kunnen geven.
Daarnaast steunt de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de Stichting School en Veiligheid (SSV), een organisatie die zich inzet voor een sociaal veilig schoolklimaat. Dat doen ze onder andere door het geven van actuele informatie en deskundig advies aan scholen via hun website, trainingen, conferenties en een adviespunt.
Verder biedt COC Nederland ondersteuning aan scholen door bijvoorbeeld het faciliteren van Gender & Sexuality Alliances (GSA’s), het organiseren van Paarse Vrijdag en het opbouwen van een docentennetwerk. Ook laat de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een onderzoek uitvoeren naar de dalende acceptatie van lhbtiq+ personen in Nederland.
Maakt u zich ook zorgen over de toename van discriminatie en geweld tegen lhbti+ personen, ook nu niet alle gemeenten en provincies regenbooggemeenten zijn en lang niet alle gemeenten en provincies hier beleid op maken?
Ja, ik maak me zorgen en vind het feit dat er nog steeds zoveel discriminatie van en geweld tegen lhbtiq+ personen plaatsvindt onacceptabel.
Op dit moment zijn er 55 gemeenten die meedoen aan het programma regenboogsteden, en het worden er steeds meer. Dat is een positieve ontwikkeling. Maar belangrijker is dat er in heel Nederland beleid is dat erop gericht is dat iedereen veilig kan zijn, ongeacht wie je bent of van wie je houdt.
Wat gaat u de komende tijd doen om alle gemeenten en provincies te verleiden en ertoe te bewegen om acties te ondernemen voor de veiligheid van lhbti+ personen en daar beleid op te maken? Wat gaat u doen als ze dat weigeren of daar niet toe in staat zijn?
Laat mij beginnen te stellen, dat de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en ik de 55 gemeenten in het programma Regenboogsteden steunen. De Regenboogsteden zetten zich in voor het verbeteren van de sociale acceptatie en veiligheid van lhbtiq+ personen. Zij ontvangen hiervoor een financiële bijdrage, en worden daarnaast ook inhoudelijk geadviseerd door kennisinstituut Movisie.
Daarnaast zijn er nog veel meer gemeenten die zelfstandig lhbtiq+ beleid ontwikkelen en zich tot Regenbooggemeente hebben uitgeroepen. De uitwisseling van kennis en de verbinding tussen de Regenboogsteden en de zelfstandige gemeenten worden gefaciliteerd door Movisie. In totaal komen we daarmee in Nederland op meer dan 100 steden die actief bezig zijn met acceptatie en veiligheid van lhbtiq+ personen.
Alle gemeenten kunnen gebruik maken van de vrij toegankelijke handreikingen op de website van Movisie voor het maken van lhbtiq+ beleid op gemeentelijk niveau.
Ik juich toe dat gemeenten zich inzetten voor lhbtiq+ personen, ofwel via het programma Regenboogsteden, dan wel als zelfstandige regenbooggemeente. Het is uiteindelijk aan gemeenten zelf om een Regenboogstad te worden.
Welke aanvullende acties gaat u de komende tijd zelf ondernemen om de veiligheid van lhbti+ personen te waarborgen, zowel preventief als repressief? Meer specifiek, welke investeringen gaat u doen in het onderwijs, juist nu blijkt dat de acceptatie van lhbti+ personen onder jongeren aan het afnemen is?
Uit de GGD Jeugdmonitor blijkt dat in een aantal regio’s in Nederland minder jongeren hebben gezegd dat ze homoseksualiteit normaal vinden dan in voorgaande jaren. Het is belangrijk om te melden dat het om een enkele vraag ging in een deel van de GGD regio’s, en dat dit dus geen uitgebreid onderzoek naar acceptatie van lhbtiq+ personen is geweest, en ook niet representatief is voor heel Nederland.
Dat gezegd hebbende is het duidelijk dat er nog steeds te veel incidenten plaatsvinden richting lhbtiq+ personen in Nederland. Vanaf dit najaar zal ik daarom samen met de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een vervolginzet vormgeven, gericht op het bevorderen van de veiligheid van de lhbtiq+ gemeenschap. Het is van belang om daarbij naar oorzaken van gedrag te kijken, zodat het ongewenste gedrag bij de wortel aangepakt kan worden. Naar deze zaken gaat de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap dan ook onderzoek doen, in samenspraak met het COC. De onderzoeksopdracht wordt dit najaar door de Staatssecretaris uitgezet. De resultaten van dit onderzoek worden verwacht voor de zomer van 2025. Daarnaast gebeurt er al veel in het kader van het onderwijs. Zo wordt er hard gewerkt om het Wetsvoorstel Vrij en Veilig Onderwijs uiterlijk 2025 bij uw Kamer in te dienen. Dit wetsvoorstel stelt verschillende maatregelen om de veiligheid op scholen te verbeteren. Ook is de wegwijzerwebsite www.jouwveiligeschool.nl opgericht, waarop scholen informatie kunnen vinden om de sociale veiligheid van leerlingen te bevorderen. Verder ondersteunt het kabinet verschillende organisaties, zoals SSV en COC, waarbij scholen terecht kunnen voor ondersteuning en advies op het gebied van sociale veiligheid en acceptatie van lhbtiq+ leerlingen.
Voor de repressieve kant verwijs ik naar het initiatiefwetsvoorstel discriminatoir aspect als strafverzwaringsgrond (35 709) dat bij de Tweede Kamer aanhangig is. De initiatiefnemers hebben beoogd de wettelijke strafverzwaringsgrond die in dat voorstel van toepassing zal zijn bij strafbare feiten met een discriminatie-aspect, nauw te laten aansluiten bij het discriminatie-aspect dat in het huidige strafvorderingsbeleid van het openbaar ministerie aanleiding geeft om een hogere straf te eisen.
Wanneer verschijnt het nieuwe actieplan tegen geweld tegen lhbti+ personen?
De evaluatie van het Actieplan Veiligheid LHBTI 2019–2022 is op 14 mei 2024 aan de Kamer aangeboden. Een van de kritiekpunten uit de evaluatie was dat de samenhang in dat actieplan ontbrak. Dat nemen we ter harte. Daarom hechten de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en ik aan een zorgvuldig proces. Dit najaar wordt een project gestart dat moet resulteren in een vervolgaanpak. Wij verwachten uw Kamer daar komend voorjaar verder over te kunnen informeren.
Bent u voornemens om de afspraken uit het Regenboog Stembusakkoord 2023 over de aanpak van discriminatie en geweld tegen de regenbooggemeenschap uit te voeren, waaronder een toename van 4 naar 40 discriminatierechercheurs, meer tijd en geld voor de roze in blauw- politieteams, verplichte aanpak van discriminatie op de politieacademie en meer tijd, beleid en capaciteit voor de aanpak van online discriminatie? Zo ja, op welke wijze en wanneer?
In het hoofdlijnenakkoord en regeerprogramma heeft het kabinet aangekondigd dat er maatregelen worden genomen tegen geweld gericht tegen lhbtiq+-personen. Zoals reeds aangegeven in mijn antwoord op vraag 8 zal ik samen met de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap vanaf dit najaar aan een vervolginzet vormgeven. Ten aanzien van online discriminatie zal door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dit najaar een plan van aanpak aan uw Kamer toegestuurd worden.
Ten aanzien van de discriminatierechercheurs, de roze in blauw- politieteams en de verplichte aanpak van discriminatie op de politieacademie kan ik uw Kamer het volgende meegeven. Momenteel worden stappen gezet om het Expertise Centrum Aanpak Discriminatie-Politie (ECAD-P) structureel in te bedden in de politieorganisatie. In het regeerakkoord staat dat het kabinet het ECAD-P structureel zal gaan financieren. Met dit besluit wordt ruimte gemaakt voor verdere besluitvorming over de toekomstige vormgeving van deze werkwijze en inrichting van het ECAD-P binnen de politie. Ik zal uw Kamer hierover informeren in het tweede halfjaarbericht politie 2024. Roze in blauw netwerk is onderdeel van het Netwerk Divers Vakmanschap (NDV). Voor alle teams binnen het NDV van de politie is een korpsregeling vastgesteld; hierin staat beschreven hoeveel diensttijd de NDV-leden kunnen inzetten voor hun werkzaamheden van het NDV. Voor wat betreft de politieacademie: de aanpak van discriminatie en racisme is een standaard onderdeel van het curriculum op de politieopleiding.
Op welke wijze geeft u uitvoering aan de motie van de leden Mutluer en Westerveld over nader onderzoek doen naar intersectionele vormen van discriminatie en oplossingsrichtingen?2
In 2021 zijn in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kennistafels georganiseerd over hoe een intersectionele benadering de preventieve aanpak van racisme en discriminatie kan versterken. De inzichten gaven aanleiding om verder te verkennen hoe intersectioneel denken en werken kan worden versterkt bij Rijksambtenaren in het domein van de discriminatie en racisme aanpak. In opdracht van de voormalig Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Sociale Zaken en Werkgelegenheid is door Expertisecentrum Diversiteitsbeleid (ECHO) de Pilot intersectionele blik in de discriminatie aanpak ontwikkeld en uitgevoerd.
Op het gebied van emancipatie is de inzet om te kijken naar groepen van mensen die op verschillende assen kunnen afwijken van de geldende norm. Zo hebben de Emancipatiemonitor en Lhbtiq+-monitor expliciet aandacht voor vrouwen en lhbtiq+ personen met- en zonder beperking. Ook voor de monitor over representatie in de media streeft het kabinet ernaar om meerdere achtergrondkenmerken in kaart te brengen. De eerstvolgende editie van de monitor, die begin november 2024 uitkomt, kijkt naar de representatie van vrouwen en personen met een beperking. Bij volgende edities kunnen ook de andere achtergrondkenmerken worden toegevoegd.
Op deze manier is er aandacht voor de raakvlakken van discriminatiegronden. De Alliantie Verandering van Binnenuit richt zich op lhbtiq+ personen en personen met een migratieachtergrond, die zowel vanwege hun gender, hun migratieachtergrond en/of hun godsdienst gediscrimineerd worden.
Er is ook een financiële bijdrage geleverd aan verkennend onderzoek naar de ervaringen en behoeften van oudere queer personen van kleur door het Kennisplatform Inclusief Samenleven (KIS).
Het maatschappelijk manifest voor schoon en voldoende water voor mens en natuur |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Barry Madlener (minister infrastructuur en waterstaat) (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het maatschappelijk manifest voor schoon en voldoende water voor mens en natuur, waarin elf maatschappelijke organisaties u oproepen om schoon, voldoende en betaalbaar water voor mens en natuur te waarborgen in het nieuwe regeerprogramma?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit manifest?
De algemene insteek van het manifest wordt gedeeld. Schoon en gezond water is van levensbelang voor ons drinkwater, onze voedselvoorziening en de natuur. Het manifest sluit met de voorstellen aan op de ambitie en aanpak die is ingezet met de Kaderrichtlijn Water (KRW) en het KRW-impulsprogramma.
Hoe geeft u gehoor aan deze oproep?
Het manifest is een steun in de rug voor de al gekozen aanpak via het KRW-impulsprogramma. We zijn als overheden al langere tijd in gesprek met onze maatschappelijke partners over de KRW en zien het manifest als stimulans om dit gesprek te intensiveren, en waar mogelijk elkaar te helpen met onze opgaven. Na het opstellen van de begroting voor 2025, wordt nader bekeken wat de precieze inzet vanuit het kabinet wordt op de specifiek genoemde punten in het manifest.
Bent u bereid om met de opstellers van dit manifest in gesprek te gaan over hoe u schoon, voldoende en betaalbaar water voor mens en natuur kunt waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Inmiddels is er al ambtelijk contact geweest en heeft een gesprek plaatsgevonden met de opstellers.
Erkent u de conclusie van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) dat met het huidige kabinetsbeleid het halen van de doelen van de Kaderrichtlijn Water (KRW) voor 2027 redelijkerwijs niet meer mogelijk is en dat de KRW-doelen ook ná 2027 niet bereikbaar zijn zonder aangescherpte beleidsaanpak? Zo nee, waarom niet?2
Op 30 juni 2023 ontving de Kamer al de kabinetsreactie op het Rli-advies.3 Verder is de Kamer meest recent op 27 juni 2024 geïnformeerd over de voortgang ten aanzien van de KRW.4 Daarin is aangegeven dat de waterkwaliteit vooruitgaat, maar het tempo nog te laag ligt. Ondanks positieve ontwikkelingen is er nog een substantieel gat tot volledig KRW-doelbereik; de afname in normoverschrijdingen van gewasbeschermingsmiddelen is bijvoorbeeld gestagneerd, de kwaliteit van het grondwater verbetert niet voor veel chemische stoffen, en veel maatregelen van waterbeheerders lopen vertraging op. Het is erg spannend of de huidige aanpak voldoende is om in 2027 aan de KRW te kunnen voldoen. Zoals eerder is aangegeven,5 is daarvoor nodig dat voor die tijd alle afgesproken maatregelen zijn uitgevoerd. Uit de uitkomsten van de KRW-tussenevaluatie eind dit jaar zal meer precies blijken wat de prognose is voor het KRW-doelbereik in 2027.
Erkent u dat de afgelopen jaren niet alles op alles is gezet om de KRW-doelen te halen, regelgeving die nota bene dateert uit 2000? Zo nee, waaruit blijkt dan dat wel alles op alles is gezet en hoe kan het dan dat het voor 2027 redelijkerwijs niet meer mogelijk is om de KRW-doelen te halen?
Er wordt al decennia lang gewerkt aan een betere waterkwaliteit. Met het in het voorjaar van 2023 gestarte KRW-impulsprogramma is dat verder geïntensiveerd en zetten de betrokken overheden samen alles op alles om in 2027 aan de KRW te kunnen voldoen. Ondanks deze inspanningen en de al gerealiseerde verbeteringen, is de verwachting niet dat in 2027 alle (meer dan honderdduizend) KRW-doelen bereikt zullen zijn. Dat betekent niet altijd dat we daarmee niet aan de KRW voldoen. In sommige gevallen is het ook bij aanvullende inspanningen onmogelijk om de doelen tijdig te halen. Dat kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als de ecologische effecten van al genomen maatregelen meer tijd nodig hebben om op te treden, als de waterbodem op grote schaal verontreinigd is met persistente stoffen die inmiddels al niet meer gebruikt worden, of als het niet lukt om buitenlandse verontreiniging verder terug te dringen. In die gevallen biedt de KRW legitieme uitzonderingsmogelijkheden. Bij een geldig beroep daarop hebben we alles op alles gezet, halen we het KRW-doel niet, maar voldoen we toch aan de KRW.
Bent u zich ervan bewust dat rechtszaken, boetes en onzekerheid vanwege het niet halen van de KRW-doelen, kunnen leiden tot een vergunningenstop, uitvoeringsproblemen en aanvullende beperkingen voor de bouw van nieuwe woningen of infrastructuur?
Ja, daarom zetten we ook alles op alles om de KRW-doelen te halen.
Kunt u een overzicht geven van de maatschappelijke kosten van watervervuiling?
Een overzicht in euro’s van de kosten van watervervuiling is niet te geven. Wel is kwalitatief aan te geven wat belangrijke baten zijn van een goede waterkwaliteit:
Hoe zorgt u ervoor dat deze maatschappelijke kosten van watervervuiling niet op burgers worden afgewenteld?
Dat verschilt per beleidsveld. De kosten voor het reduceren van lozingen via vergunningen van bedrijven liggen primair bij de bedrijven. De kosten voor meer zuiveren via de rioolwaterzuiveringsinstallaties worden betaald door de inwoners (die immers ook bijdragen aan de waterverontreiniging) en lozende bedrijven. Diffuse verontreinigingen vanuit de landbouw worden belast via heffingen.
Welke extra maatregelen neemt u zodat de KRW-doelen wél uiterlijk in 2027 worden behaald?
Specifieke informatie over eerder afgesproken en extra ingezette acties is opgenomen in de op 27 juni verzonden Kamerbrief over de voortgang bij het waterkwaliteitsbeleid en de KRW6.
Uit de uitkomsten van de KRW-tussenevaluatie eind dit jaar zal meer precies blijken wat de prognose is voor het KRW-doelbereik in 2027. Daaruit zal ook blijken wat het handelingsperspectief is om doelen alsnog te halen. Op basis daarvan zullen keuzes gemaakt worden welke extra acties ingezet worden.
Wat is uw reactie op elk van de tien concrete acties die in het manifest worden genoemd om de waterkwaliteit te verbeteren?
Hieronder volgt de reactie per voorstel:
Hoe en per wanneer gaat u de tien concrete acties die in het manifest worden genoemd, uitvoeren?
Zie het antwoord op vraag 11. Meer specifieke informatie per lopende actie is opgenomen in de eerder aangehaalde Kamerbrief van 27 juni jl. over de voortgang bij het waterkwaliteitsbeleid en de KRW.
Hoe gaat u zorgen voor heldere kaders en afdoende financiële middelen in het regeerprogramma, waarmee alle betrokken partijen hun bijdrage kunnen leveren aan schoon en voldoende water?
De kaders voor de KRW zijn duidelijk. Voor de meeste KRW-maatregelen, bijvoorbeeld voor maatregelen in de stroomgebiedbeheerplannen, zijn budgetten geregeld in de begrotingen van de verschillende overheden. De begroting voor 2025 geeft meer duidelijkheid over de beschikbaarheid van rijksmiddelen. Deze is op Prinsjesdag aan de Kamer aangeboden. Zie ook het antwoord bij het 2e punt in vraag 11.
Wat is uw reactie op dat de Europese Commissie Nederland aanmaant wegens het niet naleven van de Kaderrichtlijn Water, omdat in Nederland vergunningen voor onttrekking van water of lozingen in water voor onbepaalde tijd kunnen worden verleend en periodieke herziening niet is vereist?3
De Commissie is op 25 juli een inbreukprocedure gestart tegen Nederland, omdat de Commissie van mening is dat Nederland de KRW op een specifiek punt onvoldoende in de wetgeving heeft omgezet. Volgens de Commissie is het periodiek actualiseren van beheersmaatregelen voor lozings- en onttrekkingsactiviteiten onvoldoende in de Nederlandse wetgeving geregeld. Nederland zal uiterlijk op 25 september 2024 naar de Commissie reageren op het standpunt van de Commissie. Europese inbreukprocedures zijn strikt vertrouwelijk. Een meer specifieke toelichting is op dit moment niet mogelijk. Overigens is in de Nederlandse wetgeving wel vereist dat lozingsvergunningen periodiek worden geactualiseerd.
Vanaf wanneer zullen vergunningen voor onttrekking van water of voor lozingen in water niet meer voor onbepaalde tijd worden afgegeven?
Momenteel is een wetswijziging in voorbereiding waarmee een einde komt aan de situatie dat vergunningvoorschriften voor onttrekkingen van water en voor lozingen een onbepaalde geldingsduur hebben. Er wordt nog onderzocht of dit juridisch wordt uitgewerkt in de vorm van vergunningen voor beperkte tijd, of in de vorm van een verplichting voor het bevoegd gezag om vergunningen binnen een bepaalde, vaste frequentie opnieuw te toetsen en zo nodig ambtshalve aan te passen. Effectiviteit en uitvoerbaarheid spelen daarbij een rol. Dit wordt opgepakt binnen het onderzoek naar de effectiviteit van de regulering van de afvalwaterketen zoals toegelicht in de eerder aangehaalde Kamerbrief van 27 juni jl.
Waarom neemt u tot uiterlijk 2033 de tijd om de lozingsvergunningen van Rijkswaterstaat te herzien?
De voor de KRW relevante vergunningen worden voor eind 2027 bezien en indien nodig herzien, zie ook het antwoord bij het 4e punt in vraag 11. RWS kampt – net zoals alle andere overheden en de marktpartijen – met een capaciteitsgebrek voor het bezien en herzien van lozingsvergunningen. Het bezien en herzien van lozingsvergunningen is een arbeidsintensief en langlopend traject, waarvoor specialistische kennis en kunde benodigd is. Minder urgente vergunningen zullen daarom later worden bezien/herzien.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het herzien van de vergunningen die het halen van de KRW-doelen in de weg kunnen staan daadwerkelijk voor 2027 zijn herzien?
Voor Rijkswaterstaat wordt verwezen naar de planning in het antwoord bij het 4e punt in vraag 11. Over de voortgang vinden regelmatig gesprekken plaats. Voor de andere overheden wordt daarop onder leiding van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat gestuurd via het Bestuurlijk Overleg KRW. Zie ook het antwoord bij het 4e punt in vraag 11.
Bent u ook bereid om lozingsvergunningen in te trekken, als deze het halen van de KRW-doelen in de weg staan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bij welke vergunningen verwacht u dit te moeten doen?
Vergunningen moeten KRW-proof zijn. Waar dat niet zo is kan het bevoegd gezag voorschriften of beperkingen opnemen in een vergunning. In het uiterste geval kan, indien de betreffende lozing in geen enkel geval verenigbaar is met het behalen van de KRW-doelen, de vergunning geheel of ten dele worden ingetrokken. Dit vergt een zware belangenafweging; bedrijven ontlenen ook rechten aan hun vergunningen. Tot op heden is er bij het bezien/herzien van de lozingsvergunningen voor rijkswateren nog geen aanleiding geweest om een lozingsvergunning geheel of deels in te trekken.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er uiterlijk december 2024 een centraal overzicht komt van lozingen op het oppervlaktewater en op het riool?
Er is geen centraal overzicht van lozingsvergunningen. Bevoegde gezagen zijn zelf verantwoordelijk om een actueel overzicht bij te houden van afgegeven lozingsvergunningen. Het maken van een centraal overzicht zou veel tijd vragen en ten koste gaan van de capaciteit die beschikbaar is om vergunningen te bezien en herzien. Rijkswaterstaat is momenteel bezig alle vergunningen voor lozingen op de rijkswateren te bezien. In lijn met de motie van het lid Tjeerd De Groot9 worden hierbij voor vergunningen die al bezien zijn (momenteel meer dan 80% van alle vergunningen voor de grote industriële lozingen) de stoffenlijsten verzameld en in één bestand vastgelegd. Bekeken wordt welke administratieve, organisatorische, en technische stappen moeten worden gezet om de stoffenlijsten op een publiek toegankelijke website openbaar te kunnen maken en periodiek bij te werken. De verwachting is dat de eerste stoffenlijsten dit jaar zullen worden gepubliceerd.
Hoe zorgt u ervoor dat de toelating en normen van bestrijdingsmiddelen en de normen voor bemesting in lijn zijn met de KRW?
In lijn met het Rli-advies en rekening houdend met het advies van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden is onderzocht hoe de toelating van gewasbeschermingsmiddelen in overeenstemming gebracht kan worden met de normen voor de KRW. De uitkomsten van die analyse zijn inmiddels bekend en de Minister van LNV heeft uw Kamer op 25 juni jl. geïnformeerd.10 Ook de vorige Minister van Infrastructuur en Waterstaat heeft u daarover op 27 juni jl. geïnformeerd.11 Hierbij is aangegeven dat een wijziging van de Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden wordt voorbereid, zodat het Ctgb een nationaalrechtelijke juridische grondslag krijgt voor het vooraf toetsen aan de KRW-normen bij de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en voor het herzien van bestaande toelatingen met het oog op het voldoen aan de KRW-normen. In het najaar wordt de Kamer geïnformeerd over de stand van zaken.
Wat betreft de bemestingsnormen ligt de verantwoordelijkheid hiervoor bij de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur. Op dit moment zijn het 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn, het bijbehorend addendum en de derogatiebeschikking van toepassing. Op basis daarvan zijn onder andere de bufferstroken en met Nutriënten Verontreinigde gebieden doorgevoerd. Wanneer blijkt dat extra maatregelen voor nutriënten afkomstig uit de landbouw nodig zijn, zal dit worden betrokken bij de opstelling van het 8e actieprogramma Nitraatrichtlijn. Hierbij wordt ook gekeken naar de deadline vanuit de KRW.
Bent u bekend met het driepuntenplan van de vereniging Biologische Sierteelt Nederland, waarmee biologische siertelers willen bijdragen aan het oplossen van waterproblemen?4
Ja.
Onderschrijft u dat het plan van de biologische boeren kan bijdragen aan oplossingen voor de problemen met de waterkwaliteit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier gaat u het plan faciliteren?
Als bij een teelt geen chemisch-synthetische gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, dan zullen die logischerwijs ook niet in het water komen.
De commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft op 26 juni jl. verzocht om een reactie op de aangeboden petitie van de biologische sierteeltsector met een actieplan. De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur zal deze reactie geven.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat boeren die gezonde watermaatregelen nemen, zoals het planten van bomen of het vasthouden/filteren van water, hiervoor worden beloond?
Het gaan belonen van agrariërs voor het leveren van ecosysteemdiensten, zoals gezonde watermaatregelen, is één van de intenties in het Hoofdlijnenakkoord van dit kabinet. In het regeerprogramma is hieraan een nadere uitwerking gegeven.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden, voor het commissiedebat Water ingepland op 24 september?
Ja.
Dierlijk vet in biobrandstof |
|
Christine Teunissen (PvdD), Ines Kostić (PvdD) |
|
Barry Madlener (minister infrastructuur en waterstaat) (PVV), Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB), Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Wat vindt u van de ontwikkeling dat bijna de helft (46 procent) van het vet dat afkomstig is uit de slachtindustrie wordt benut voor de productie van biobrandstof, zoals geschetst in de berichten «In biobrandstof zit veel dierlijk vet. Niet groen, stelt de Vegetariërsbond» en «Biodiesel: wel vet, niet cool»?1 2
In Nederland is 2,9% van de biobrandstof gemaakt van dierlijk vet3. Vet uit de slachtindustrie is een laagwaardig afvalproduct, dat wil zeggen dat het niet voor andere toepassingen gebruikt kan en mag worden. Door daarvan een biobrandstof te maken is minder fossiele brandstof nodig. Bovendien wordt door afvalproducten te gebruiken een biobrandstof gemaakt zonder dat extra landbouwgrond nodig is, in lijn met het Europese beleid.
Omdat de transitie naar elektriciteit en andere duurzame energiedragers tijd kost, is biobrandstof voorlopig nog nodig. Het gebruik van slachtafval als biobrandstof draagt daarmee bij aan het verduurzamen van de mobiliteitssector. Het zorgt er bovendien voor dat Nederland kan voldoen aan de doelstelling uit de Richtlijn Hernieuwbare Energie (RED-III) om in 2030 14,5% ketenemissies te reduceren.
Ziet u hierin net als de vragensteller de twee grote risico's, namelijk dat transport steeds afhankelijker wordt van de schadelijke vee-industrie en dat het indirect de vraag naar palmolie voor onder andere cosmeticaproducten aanwakkert, wat weer leidt tot ontbossing? Zo nee, waarom ziet u die risico's niet? Zo ja, hoe wilt u deze risico's ondervangen?
Nee, de transportsector wordt niet steeds afhankelijker van de vee-industrie, omdat er vanuit de Europese Commissie scherpe limieten zijn gesteld aan het gebruik van dierlijk vet. Er is ook geen risico op het aanwakkeren van de vraag naar palmolie als vervanging in cosmeticaproducten. Slachtafval wordt in Europa op grond van de wettelijk toegestane toepassingen ingedeeld in drie categorieën. De laagste twee categorieën worden – gelimiteerd – gebruikt voor de productie van biobrandstoffen. Deze categorieën zijn niet toegestaan voor cosmetica of welke andere toepassing dan ook. De hoogste categorie (3) is wel geschikt voor gebruik in cosmetica, maar wordt amper ingezet4 voor de productie van biobrandstof, omdat het overheidsbeleid de inzet daarvan niet stimuleert.
Wat vindt u ervan dat voor een vlucht van Parijs naar New York het vet van 8800 dode varkens nodig is? Vindt u dit een wenselijke ontwikkeling? Zo ja, waarom?
De gesuggereerde causaliteit in de vraag is in de praktijk anders. Er is sprake van slachtafval dat geen andere bestemming heeft, en daarom kan het worden gebruikt om fossiele brandstof te vervangen. Dat gebruik is wel gelimiteerd, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2.
Waarom stimuleert u met certificaten aan leveranciers het gebruik van dierlijk vet van varkens, koeien en kippen in biodiesel? Op welke manier voorkomt u dat hiermee indirect de vee-industrie in stand blijft?
Er is geen sprake van stimulering met certificaten. Binnen de Jaarverplichting hernieuwbare energie vervoer kunnen leveranciers van hernieuwbare energie credits ontvangen. Zij kunnen deze verkopen aan brandstofleveranciers met een verplichting om hernieuwbare energie te leveren, omdat zij fossiele brandstof leveren. In de antwoorden op de vragen 1 en 2 is aangegeven waarom dit er niet voor zorgt dat de vee-industrie in stand blijft.
Deelt u de mening dat een lock-in effect, waarbij biodiesel-producenten afhankelijk worden van dierlijk vet en de productie van dierlijk vet daardoor nodig blijft, moet worden voorkomen? Hoe gaat u een dergelijk lock-in effect tegen?
Als er een lock-in effect zou zijn, moet deze inderdaad voorkomen worden. Dat is echter niet het geval, zoals uitgelegd in het antwoord op vraag 2.
Op welke wijze voorkomt u dat, door het verstrekken van certificaten voor het gebruik van dierlijk vet in biodiesel, ook de vraag naar palmolie voor cosmetica en andere producten toeneemt, en daarmee de ontbossing, afname van de biodiversiteit en de uitstoot van broeikasgassen toeneemt?
Zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat het gebruik van meer biodiesel op basis van dierlijk vet op deze manier leidt tot méér ontbossing, biodiversiteitsverlies en klimaatopwarming? Zo nee, waarom niet?
Dat zou inderdaad zeer onwenselijk zijn. Als gevolg van de mechanismen die bij het antwoord op vraag 2 zijn toegelicht, treedt dit effect echter niet op.
Bent u bereid, gezien de bovenstaande schadelijke effecten, geen certificaten meer te verstrekken voor biodiesel op basis van dierlijk vet? Zo nee, waarom niet?
De overheid verstrekt geen certificaten. Voor zover u hier doelt op de mogelijkheid om credits te genereren in voor de Jaarverplichting hernieuwbare energie vervoer is het antwoord: nee. Slachtafval dat niet elders gebruikt wordt, kan – gelimiteerd – gebruikt worden voor de productie van biobrandstoffen om zo minder fossiele brandstof te gebruiken.
Wat is uw reactie op het bericht dat er te weinig controles zijn op de miljoenen vaten frituurvet die vanuit Azië naar Europa komen, waarbij waarschijnlijk flink wordt gefraudeerd door nieuwe palmolie te verkopen als gebruikt frituurvet, bijvoorbeeld in Maleisië, zoals geschetst in «Run op gebruikt frituurvet, fraude ligt op de loer»?3
Nederland staat voor een robuust systeem dat toeziet op de toeleveringsketen van biobrandstoffen. Onafhankelijke certificeringsorganisaties houden toezicht op de toeleveringsketen van biogrondstoffen. Onafhankelijke audits zorgen voor een betrouwbaar systeem. Waar zorgen zijn over het toelaten van inspecteurs in landen in Azië, heeft mijn voorganger samen met andere lidstaten de Commissie opgeroepen om daartegen op te treden. Dat zal ik ook blijven doen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er geen frituurvet in Nederland wordt geïmporteerd dat afkomstig is van nieuwe palmolie, aangezien 72 procent van alle gebruikte frituurolie en daarop gebaseerde biobrandstoffen die vanuit Maleisië naar de Europese Unie (EU) worden geïmporteerd, binnenkomen via Nederland en dat Nederland daarmee Europa’s grootste doorvoerhaven is van dat gebruikte frituurvet?
Onafhankelijke certificeringsinstanties controleren de actieve schakels in de leveringsketen. Op basis hiervan wordt de informatie over bijvoorbeeld de onderliggende grondstoffen doorgegeven in de keten. De Nederlandse regelgeving sluit biobrandstof geproduceerd uit palmolie uit van beloning met hernieuwbare brandstofeenheden (HBE’s). Dit is in lijn met de afspraken die we maakten met de sector in het klimaatakkoord.
Wat is uw reactie op SkyNRG, één van de grootste handelaren van «duurzame vliegtuigbrandstof» in Nederland, dat stelt dat er inderdaad zorgen zijn over de import uit Azië, maar dat het systeem van certificering op zich goed werkt?
Het is aan de Nederlandse Emissieautoriteit om toezicht te houden op duurzaamheidsregels bij de in Nederland actieve schakels in de biobrandstoffenketen.
Gaat u met SkyNRG in gesprek over hun verantwoordelijkheid om het frauderen met frituurvet tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Deelt u de mening dat biodiesel, gemaakt van het vet van dode dieren of van frituurvet, geen duurzame en toekomstbestendige oplossing is voor de transport- en mobiliteitssector? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke alternatieven ziet u voor zich?
In wegverkeer is elektrificering de enige toekomstbestendige oplossing op de middellange termijn. Voor de lucht- en de scheepvaartsectoren is elektrificatie nog beperkt mogelijk. Daar zijn biobrandstoffen en e-fuels (op hernieuwbare waterstof gebaseerde brandstoffen) duurzame alternatieven om fossiele brandstoffen uit te faseren. Voor biobrandstoffen wordt gebruik gemaakt van afvalstoffen. Zou het zo zijn dat er minder slachtafval beschikbaar komt, omdat er minder vee gehouden wordt, dan zou er ook minder biobrandstof zijn op grond van slachtafval.
Deelt u de mening dat minder spullen en mensen over de wereld slepen de meest effectieve manier is om het gebruik van brandstoffen terug te dringen? Zo ja, welk beleid maakt u hierop? Zo nee, waarom niet?
Goederenvervoer en bevoorrading van de samenleving en economie van goederen is een randvoorwaarde voor welvaart en welzijn. Het beleid is daarbij gericht op het effectief en duurzaam vormgeven hiervan, niet het verminderen van het goederenvervoer zelf. Daarom stimuleren we de inzet op vrachtwagens en binnenvaartschepen die geen of minder (keten)emissies uitstoten. Bovendien zetten we – waar mogelijk – in op het verplaatsen van transporten naar duurzamere modaliteiten en het verhogen van beladingsgraden in het wegtransporten, het spoorgoederenvervoer en de binnenvaart.
Zolang de vraag naar producten van overzee bestaat, zal inperking van het transport over zee naar Nederland niet leiden tot minder vervoer, maar tot een verplaatsing naar niet-Nederlandse havens. Nederland zet daarom in op voldoende ambitieuze internationale normering en beprijzing. Dat laatste geldt ook voor de luchtvaartsector.
Dat er minder milieucontroles plaatsvinden vanwege personeelstekorten bij de omgevingsdiensten |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Minder milieucontroles door personeelstekorten omgevingsdiensten»? Wat is uw reactie hierop?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht en ik vind het zorgwekkend dat omgevingsdiensten kampen met personeelstekorten. Voldoende personeel bij de omgevingsdiensten is essentieel om een veilige en gezonde leefomgeving te kunnen waarborgen.
Welke effecten heeft het personeelstekort bij omgevingsdiensten op het toezicht en handhaving bij bedrijven als Schiphol, Nedmag, Chemours en Tata Steel?
Ik deel uw zorgen over het personeelstekort. De bevoegde gezagen (gemeenten en provincies) bepalen hoe de Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving (VTH)-taken worden geprioriteerd en uitgevoerd. De controle van de door u genoemde bedrijven vallen onder de Seveso-omgevingsdiensten, waarvan er zes in Nederland zijn met specifieke kennis en ervaring. Het is aan het bevoegd gezag om te zorgen voor voldoende capaciteit en keuzes te maken in de prioriteiten van deze diensten.
Wordt er bijvoorbeeld minder gecontroleerd bij deze bedrijven dan dat er zou worden gedaan met meer personeel? Zo ja, hoeveel minder wordt er gecontroleerd bij Schiphol, Nedmag, Tata Steel en Chemours?
Het bevoegd gezag en de omgevingsdiensten bepalen in afstemming hoe zij het werk prioriteren. Cijfers over aantallen controles heb ik niet, ook heb ik geen inzicht of er minder controles worden uitgevoerd dan wanneer er meer personeel zou zijn.
Hoeveel extra schade aan milieu, natuur en gezondheid levert de onderbezetting van omgevingsdiensten (naar schatting) op?
Milieuschade is lastig te kwantificeren, omdat meerdere factoren meespelen bij het veroorzaken van milieuschade. Daarnaast zijn de omgevingsdiensten niet verantwoordelijk voor de milieuschade. De omgevingsdienst kan een veroorzaker van milieuschade opsporen en sanctioneren, maar de verantwoordelijkheid voor de milieuschade ligt bij de veroorzaker.
Zijn er momenten of incidenten geweest waarbij had moeten worden opgetreden tegen bedrijven, maar dit niet is gebeurd vanwege een personeelstekort? Zo ja, wat gaat u doen om dit in de toekomst te voorkomen?
Bescherming van het milieu en de leefomgeving heeft bij omgevingsdiensten een hoge prioriteit. De diensten regelen met de opdrachtgevers de piketdiensten (dag- en wachtdienst en directiewacht). Er zijn geen incidenten en risicovolle voorvallen bekend die niet adequaat afgehandeld konden worden als gevolg van de krappe arbeidsmarkt.
Wat is uw reactie op de conclusie uit het rapport «Om de Leefomgeving» van de commissie Van Aartsen dat het huidige aantal van 29 omgevingsdiensten te hoog is en te weinig garanties geeft voor de vereiste robuustheid om milieuhandhaving op een goed niveau uit te voeren?2
Ik herken dit beeld. In het interbestuurlijk programma versterking VTH stelsel (IBP VTH) is onderzocht wat de minimale criteria zijn voor een robuuste omgevingsdienst en dat heeft geleid tot het vaststellen van de robuustheidscriteria door het bestuurlijk overleg van het IBP VTH. Op dit moment hebben alle omgevingsdiensten een plan van aanpak opgesteld waarin zij aangeven hoe zij ervoor gaan zorgen dat zij robuust worden voor 1 april 2026. Wanneer zij niet aan de robuustheidscriteria kunnen voldoen, kunnen de bevoegde gezagen besluiten om omgevingsdiensten te fuseren zodat deze diensten wel gaan voldoen.
Wat is uw reactie op de conclusie uit de «Review IBP VTH» door mevrouw Sorgdrager en de heer Van Aartsen dat er weinig is gedaan met het advies om een ondergrens te hanteren voor de omvang van een omgevingsdienst en dat om tot robuuste omgevingsdiensten te komen er moet worden gezorgd voor de noodzakelijke verkleining van het aantal omgevingsdiensten?3
De omgevingsdiensten werken nu aan het voldoen aan de robuustheidscriteria. De afspraak is dat de omgevingsdiensten robuust zijn uiterlijk 1 april 2026. Ik ben nauw betrokken bij dit proces vanuit mijn rol als stelselverantwoordelijke en vanuit die rol zal ik dit proces ook monitoren. Een uitkomst van dit proces kan zijn dat het bevoegd gezag besluit om omgevingsdiensten te fuseren.
Klopt het dat u geen ondergrens stelt aan de omvang van een omgevingsdienst, maar in plaats daarvan «robuustheidscriteria» heeft opgesteld waaraan omgevingsdiensten 1 april 2026 moeten voldoen? Zo nee, hoe zit dit dan?
Nee, de robuustheidscriteria zijn de ondergrens van een omgevingsdienst. Aan deze minimale eisen moet een omgevingsdienst voldoen.
Waarom kiest u ervoor om het aantal omgevingsdiensten niet te verkleinen, zoals mevrouw Sorgdrager en de heer Van Aartsen meermaals hebben geadviseerd?
In het IBP VTH zijn criteria geformuleerd die zorgen voor een betere robuustheid van omgevingsdiensten. Momenteel werken omgevingsdiensten aan het voldoen aan deze robuustheidscriteria. Wanneer omgevingsdiensten dit niet kunnen, kan een uitkomst zijn dat het bevoegd gezag besluit om te fuseren om wel te voldoen aan de eisen.
Hoe en wanneer gaat u invulling geven aan de stelseldiscussie die volgens de heer Van Aartsen en mevrouw Sorgdrager nodig is, omdat volgens hen doorgaan op de huidige weg niet zal leiden tot substantiële verbetering?
Op 19 maart heeft mijn voorganger uw Kamer een brief4 gestuurd waarin het proces rondom de wetgeving over stelselverantwoordelijkheid is toegelicht. De regelgeving ten aanzien van de sturingsmogelijkheden op doelmatigheid en kwaliteit van de uitvoering van de VTH-basistaken behoeft aanpassing. Daarom ben ik gestart met de voorbereiding van een wetswijziging waarmee de stelselverantwoordelijkheid concreet verder geïnstrumenteerd wordt. Ik zal uw Kamer dit najaar verder informeren.
Wanneer wordt duidelijk of de aanbevelingen uit de «Review IBP VTH» om de positie van Omgevingsdienst NL te versterken, door het stelsel in te richten als het Veiligheidsberaad en door Omgevingsdienst NL te hervormen tot een stichting met een raad van toezicht, daadwerkelijk worden uitgevoerd, gezien Omgevingsdienst NL deze aanbevelingen op dit moment uitwerkt?
Omgevingsdienst NL heeft vergaande plannen om de rechtsvorm te wijzigen. Ik kijk net als u uit naar deze plannen van Omgevingsdienst NL.
Wordt met de «Rapportage financieringssystematiek omgevingsdiensten» (2024D27433) ook rechtstreekse financiering van Omgevingsdienst NL door het Rijk geregeld (Kamerstuk 22 343, nr. 397)? Zo ja hoe wordt dit dan precies geregeld? Zo nee, waarom niet en hoe wordt dit dan geregeld?
Deze zaken zijn niet hetzelfde. De Rapportage financieringssystematiek omgevingsdiensten is een omschrijving hoe de financiering vanuit opdrachtgevers richting omgevingsdiensten geregeld kan worden. Los daarvan financier ik Omgevingsdienst NL voor het programmabureau en heb ik omgevingsdiensten toegezegd financieel te ondersteunen bij de meetapparatuur en bij het robuust worden. Via de Regeling specifieke uitkering IBP VTH zorg ik voor directe tijdelijke financiering van Omgevingsdiensten voor de uitvoering van bepaalde taken.
Wanneer stuurt u het besluit waarin de wettelijke basis van de Strategische Milieukamer wordt geregeld naar de Kamer?
De formalisering van de Strategische Milieukamer geschiedt, zoals uw Kamer afgelopen juni 20245 is gemeld, door middel van een instellingsbesluit. Naar verwachting zal het Instellingsbesluit voor de Strategische Milieukamer voor het eind van dit jaar in de Staatscourant gepubliceerd worden. Uw Kamer zal hierover worden geïnformeerd.
Waarom brengt u de voor- en nadelen van een Bijzondere Opsporingsdienst ten behoeve van de strafrechtelijke handhaving van milieuregelgeving niet in kaart, gezien u het ontbreken van zicht op deze voor- en nadelen als reden gebruikt om deze aanbeveling niet op te volgen? Gaat u deze voor- en nadelen op korte termijn alsnog in kaart brengen?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 27 juni jl.6 wordt ingezet op de lopende verbeteringen binnen de milieuopsporing door de politie. Om die reden wordt voor nu geen opvolging gegeven aan de aanbeveling die ziet op het instellen van een Bijzondere Opsporingsdienst. Indien de ingezette acties en afspraken niet leiden tot de gewenste verbeteringen, dan zal dit opnieuw worden bezien en worden de voor- en nadelen in kaart gebracht.
Wanneer stuurt u een wijziging van de Omgevingswet naar de Kamer om voor indirecte lozingen de verhouding tussen Waterschappen en omgevingsdiensten te herstellen?
Een effectief en sterk VTH stelsel is essentieel om de waterkwaliteit in Nederland te beschermen. Dit geldt zowel voor indirecte lozingen als voor de gehele afvalwaterketen. Binnen het KRW-impulsprogramma lopen verschillende trajecten om het VTH-stelsel te versterken, waaronder;
Het wijzigen van de Omgevingswet waarbij de verhoudingen tussen waterschap en omgevingsdienst verandert, garandeert geen verbetering in de waterkwaliteit omdat het inzicht en de capaciteit op indirecte lozingen daarmee niet per definitie wordt verbeterd. Een gedegen analyse van de volledige bevoegdheidsverdeling rondom indirecte lozingen moet aantonen of het op termijn van toegevoegde waarde is om de Omgevingswet op dit punt te wijzigen.
Bent u bereid in gesprek te gaan met mevrouw Sorgdrager en de heer Van Aartsen over de opvolging van de aanbevelingen uit de «Review IBP VTH»? Zo nee, waarom niet?
Als er aanleiding is, zal ik zeker spreken met mevrouw Sorgdrager en de heer Van Aartsen. Mijn voorganger heeft de review reeds besproken met mevrouw Sorgdrager en de heer Van Aartsen.
Bent u bereid om samen met experts te verkennen welke kansen inzet van meer slimme technologie en camera's biedt om de controle en handhaving door omgevingsdiensten te versterken, op zijn minst bij bedrijven die veel gevaarlijke stoffen uitstoten en lozen?
Het bevoegd gezag gaat over de inzet van slimme technologieën, maar ik stimuleer de ontwikkeling en inzet van deze technologieën. Dit doe ik onder ander door middelen aan omgevingsdiensten beschikbaar te stellen voor een versterking van de inzet van slimme technologieën. Deze worden ook gebruikt voor de ontwikkeling en toepassing van slimme oplossingen. Daarnaast is het ontwikkelen en toepassen van innovatie ook benoemd als onderdeel van een robuuste omgevingsdienst. Eén van de robuustheidscriteria stelt dat een omgevingsdienst een innovatieagenda moet hebben, waarbij de opdrachtgevers zorgdragen voor een bijpassend budget. Verder wordt komende jaren ingezet op het versterken van kennis bij de omgevingsdiensten.
Kunt u de bovenstaande vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De dreigende dood van miljoenen zwerfhonden in Turkije |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB), Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
![]() |
Heeft u gezien dat er in Turkije een wetsvoorstel wordt behandeld waardoor, naar schatting van experts, miljoenen zwerfhonden zullen worden gedood?1
Ja.
Deelt u de mening dat het doden van zwerfdieren zoveel mogelijk voorkomen zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Waar mogelijk moeten diervriendelijke oplossingen gezocht worden voor zwerfdieren, er kunnen echter ook omstandigheden zijn waarin het doden van zwerfdieren noodzakelijk is. In Nederland mogen honden en katten alleen worden gedood ter beëindiging of voorkoming van onmiddellijk gevaar voor mens of dier, als een dierenarts heeft vastgesteld dat doden in het belang van het dier is, als het doden volgens de wet moet, om ondraaglijk lijden van het dier te beëindigen, of vanwege niet te corrigeren gevaarlijke gedragskenmerken (Besluit houders van dieren artikel 1.10). Daarnaast biedt de Omgevingswet provincies de mogelijkheid een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit te verlenen voor afschot van dieren die zijn aan te merken als exoten of van verwilderde dieren, bijvoorbeeld in het kader van bescherming van weidevogels.
Deelt u de mening dat Nederland succesvol heeft laten zien dat er op een diervriendelijke manier kan worden omgegaan met zwerfhonden, namelijk door het opvangen, steriliseren, vaccineren en registreren van dieren?
Het is lastig om exact aan te geven welke maatregel ertoe heeft geleid dat Nederland zwerfhondenvrij is geworden. Dit komt waarschijnlijk door een combinatie van implementatie van dierenwelzijnswetgeving, welvaart en de bijbehorende bereidheid om dieren te neutraliseren, CNVR-acties (opvangen, steriliseren, vaccineren en terugzetten) voor zowel zwerfhonden als huishonden, een fijnmazig netwerk van dierenasiels die de honden op kunnen vangen en de inzet van verschillende dierenwelzijnsorganisaties met betrekking tot het geven van voorlichting en het voeren van campagne voor adoptie. Alleen het opvangen, steriliseren, vaccineren en registreren van dieren is dus mogelijk onvoldoende om de zwerfhondenproblematiek op te lossen.
Bent u op de hoogte dat verschillende experts op dit onderwerp en organisaties, zoals Humane Society International en Four Paws, zich hebben uitgesproken tegen de voorgenomen wetswijziging en de Turkse regering hebben opgeroepen om samen met experts in te zetten op het diervriendelijkere alternatief van opvangen, steriliseren, vaccineren en registreren?
Ja.
Bent u bereid om op korte termijn met (vertegenwoordigers van) de Turkse overheid in gesprek te gaan, waarbij u de wetswijziging ter discussie stelt en wijst op de Nederlandse aanpak als diervriendelijk alternatief? Zo nee, waarom niet?
Het (al dan niet) bestrijden van zwerfhonden is in Turkije een terugkerend onderwerp van maatschappelijk debat. De concrete benadering die door Turkije wordt toegepast is een Turkse interne aangelegenheid. De Turkse autoriteiten zijn bekend met de diverse methoden om dit vraagstuk aan te pakken, maar de omvang van de populatie zwerfhonden maakt dat naast effectiviteit en dierenwelzijn ook capaciteits- en kostenoverwegingen een rol spelen. De Nederlandse aanpak zal, waar relevant, in contact met de Turkse autoriteiten worden gedeeld.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden, het liefste binnen één week, in verband met de behandeling van het wetsvoorstel in Turkije?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Dat het advies met betrekking tot PFAS in zeeschuim is aangescherpt, maar strandgangers van niks weten |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Advies aangescherpt: speel niet in zeeschuim, maar strandganger weet van niets»1 en het radiofragment «Laat kinderen niet in zeeschuim spelen»2?
Ja.
Klopt het dat tot en met juni het advies was om jezelf af te spoelen na een dagje strand en ervoor te zorgen dat kinderen en huisdieren zo min mogelijk zeeschuim inslikken en dat dit in juli is aangepast naar het advies om kinderen en huisdieren helemaal niet in zeeschuim te laten spelen? Zo nee, hoe zit dit dan?
Dit was inderdaad het advies in juni. In juli is dit advies uitgebreid met extra teksten en een infographic om ervoor te zorgen dat het advies voor iedereen helder is.
Was het advies tot en met juni ook om kinderen en huisdieren helemaal niet in zeeschuim te laten spelen? Zo nee, waarom is er volgens u dan geen sprake van een aanscherping van beleid of een nieuw advies? Zo ja, deelt u de mening dat dit dan niet helder is gecommuniceerd?
Het is geen aanscherping van het beleid. Het advies was al om kinderen en honden zo min mogelijk zeeschuim te laten inslikken. De betrokken provincies ontvingen signalen dat het niet duidelijk was hoe het advies geïnterpreteerd moest worden. De deelnemende partijen van het Landelijk Zwemwater Overleg (Rijk, kustprovincies, gemeenten, GGD en het RIVM) hebben daarom het bestaande advies uitgebreid met enkele verduidelijkende zinnen.
Wat is uw reactie op de stelling van milieuchemicus Chiel Jonker dat het advies om kinderen en huisdieren niet in zeeschuim te laten spelen wordt weggemoffeld, aangezien het enkel is geplaatst op zwemwater.nl waar nauwelijks mensen op kijken?3
Deze stelling wordt niet gedeeld. De website www.zwemwater.nl en de zwemwater-app zijn juist bedoeld om helder en transparant de bezoekers van officiële zwemwaterlocaties te informeren over alles omtrent zwemwater in Nederland. De website en bijhorende app worden goed gebruikt. De verduidelijking van de teksten was expliciet bedoeld om ervoor te zorgen dat het advies voor iedereen helder is om daarmee zoveel mogelijk mensen te bereiken. Dit is altijd het uitgangspunt geweest.
Bent u het ermee eens dat het advies enkel plaatsen op zwemwater.nl, waar enkele duizenden mensen op kijken terwijl er per jaar vele miljoenen mensen naar het strand gaan, onvoldoende is om strandgangers te bereiken? Zo nee, waarom niet?
Nee. Uit de bezoekersaantallen blijkt dat de website zwemwater.nl circa een half miljoen individuele bezoekers per jaar heeft.
Naast de informatie op zwemwater.nl van meer duiding te voorzien, is de bijhorende infographic in meerdere talen vertaald. De persberichten zijn door de betrokken partijen breed gedeeld. Zo zijn ook de gemeentes, strandbeheerders, reddingsbrigades en diverse koepels van recreatieondernemingen en watersportverenigingen geïnformeerd met het verzoek deze informatie verder te verspreiden.
Tenslotte is er op de Landelijke Zwemwater Dag dit jaar uitgebreid stil gestaan bij de problematiek rond zeeschuim, onder meer door het voeren van discussies met de zwemwatersector en belanghebbenden over de communicatieboodschap en nut en noodzaak van het plaatsen van borden.
Welk nut heeft het volgens u om een advies uit te brengen, als de doelgroep van dit advies vervolgens niet wordt bereikt?
Zie het antwoord op vraag 6. Aanvullend hierop kan aangegeven worden dat bij de officiële zwemwaterlocaties algemene informatie over de zwemplek gegeven wordt via de blauwe informatieborden. Op het bord staat een plattegrond waarop de zwemzone is aangegeven en een overzicht van de aanwezige voorzieningen en verboden die gelden. Op blauwe zwemwaterborden is rechtsonder de kwaliteitsklasse (3, 2, 1 of 0 sterren of onbekend) aangegeven. Als de actuele waterkwaliteit onvoldoende is dan wordt kan ook een negatief zwemadvies of zwemverbod toegevoegd worden.
Daarnaast worden algemene adviezen en informatie ook weergegeven op de zwemwaterwebsite en de zwemwater-app. Bij extreem gevaarlijke situaties kan de beheerder ook extra fysieke borden plaatsen op de zwemwaterlocatie. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als er een aanzienlijke kans is op een mui stroom.
Bent u het ermee eens dat – ondanks dat er geen acuut gevaar is bij de inname van PFAS via zeeschuim – het voorkomen van inname van PFAS via zeeschuim een relatief makkelijke manier is om cumulatie van PFAS in mens en dier tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat wordt gedeeld. Daarom is hier ook aandacht voor op zwemwater.nl en de zwemwater-app en zijn zo breed mogelijk persberichten verspreid die deze boodschap uitdragen.
Bent u het ermee eens dat mensen zo laagdrempelig mogelijk kennis moeten kunnen nemen van het advies rondom PFAS in zeeschuim? Zo nee, waarom niet? Zo ja, met welke aanvullende acties gaat u dat precies mogelijk maken, aangezien een publicatie op de website aantoonbaar weinig mensen bereikt?
Ja. Zwemwater.nl is bewust gebouwd om mensen laagdrempelig te infomeren over zwemmen in oppervlaktewater en de risico’s die daarbij komen kijken. De bezoekersaantallen laten zien dat de website en de app goed bezocht worden.
Waarom bent u niet bereid om het advies (in meerdere talen) op de borden bij de strandopgangen te plaatsen, zodat strandgangers veel makkelijker kennis kunnen nemen van het advies?
De officiële informatieborden zijn bedoeld om bezoekers te informeren over de veiligheid op het strand en in de zee. Zo worden de borden gebruikt om bezoekers te waarschuwen voor bijvoorbeeld gevaarlijke stromingen die een acuut risico vormen. Het geven van extra informatie waar geen acuutrisico geldt, gebeurt niet via de borden. Het advies voor het vermijden van zeeschuim valt in deze categorie. Daarom is in het landelijk zwemwateroverleg besloten om actuele informatie hierover via de website en de app te delen.
Wat is volgens u het verschil tussen zwemplassen waar te veel PFAS in zit – waar wel borden met een waarschuwing voor PFAS wordt geplaatst – en PFAS in zeeschuim op het strand?
Het RIVM heeft op 15 april jl. een advies uitgebracht over de impact van PFAS in zwemwater. In de zwemplassen waar teveel PFAS zit zal de situatie, zonder maatregelen, continu en voor een lange tijd nog zo blijven. Op basis van de norm die het RIVM heeft gesteld wordt er daarom – waar nodig – een negatief zwemadvies of zwemverbod afgegeven. Bij die zwemplassen wordt een waarschuwingsbord geplaatst.
De aanwezigheid van zeeschuim is onder andere afhankelijk van het jaargetijde, temperatuur en de windkracht. Tijdens het zwemseizoen (1 mei – 1 oktober) is er, op de eerste weken van mei na, meestal geen zeeschuim aanwezig op de stranden.
Een belangrijk verschil is dat het goed mogelijk is om in het water zwemmen of te spelen zonder het zeeschuim in te slikken. Het is een stuk minder aannemelijk om te zwemmen in het water zonder water binnen te krijgen. Voor de zwemplassen met te hoge PFAS-waarden geldt dus een groter blootstellingsrisico in vergelijking tot zeeschuim op het strand, omdat je meer water inneemt dan zeeschuim.
Wilt u het plaatsen van het advies op de borden bij de strandopgangen nog eens heroverwegen? Zo nee, waarom niet en welke andere maatregelen gaat u dan nemen zodat strandgangers makkelijk kennis kunnen nemen van het advies rondom PFAS in zeeschuim?
Daar is op dit moment geen aanleiding voor. Zie ook het antwoord op vraag 10.
Welke concrete aanvullende maatregelen gaat u de komende tijd treffen om de hoeveelheid PFAS in de leefomgeving te verminderen, en wanneer kunnen we die maatregelen precies verwachten?
Het Rijk zet zich met het PFAS-beleid in op het zoveel mogelijk voorkomen en beheersen van de risico’s voor mens en milieu. Zo wordt sinds 2020 gewerkt aan het Europees PFAS-restrictievoorstel om het gebruik van PFAS aan de banden te leggen. Vooruitlopend op het Europees verbod wordt in het PFAS-actieprogramma samen met de sectoren gekeken naar alternatieve producten. Ook worden de emissies naar water, lucht en bodem zo veel als mogelijk beperkt door het aanscherpen van de vergunningen.
Daarnaast is bekend dat PFAS diffuus verspreid aanwezig is in onze leefomgeving. Het Ministerie van IenW heeft daarom samen met de ministeries van VWS en LVVN het RIVM opdracht gegeven voor een meerjarig onderzoeksprogramma. Dit programma heeft primair het doel om de blootstelling aan PFAS van de mensen in Nederland te verminderen. Daar zullen verschillende aanvullende maatregelen uit voortkomen. Ook wordt voor de regio’s Westerschelde en Dordrecht gekeken naar aanvullende gezondheidsonderzoeken.
Kunt u de bovenstaande vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De analyse van de toekomstplannen van Tata Steel door CE Delft |
|
Christine Teunissen (PvdD), Ines Kostić (PvdD), Femke Zeedijk-Raeven (D66), Mpanzu Bamenga (D66), Marieke Koekkoek (D66), Ilana Rooderkerk (D66), Geert Gabriëls (GL), Joris Thijssen (PvdA) |
|
Chris Jansen (PVV), Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Kent u het rapport «Analyse toekomstplannen Tata Steel» van CE Delft in opdracht van Greenpeace? Wat is uw reactie hierop?1
Ja, het rapport is bekend. In het rapport worden de toekomstplannen van Tata Steel vergeleken met het plan van het Gezondheidsultimatum. Het plan van het Gezondheidsultimatum zet volledig in op gezondheidswinst en gaat onder andere uit van de inkoop van halffabricaten, sluiting van Kooksgasfabriek 2 in 2025 en een verlaging van de productiecapaciteit van 7 Megaton (Mton) naar 4 Mton staal per jaar. Als het plan van het Gezondheidsultimatum gerealiseerd zou kunnen worden, zou dit meer gezondheidswinst (kunnen) opleveren dan het plan van Tata Steel.
Het Gezondheidsultimatum behaalt een groot deel van de gezondheidswinst door de productie van staal in IJmuiden te verlagen en mogelijk vervuilende onderdelen naar elders op de wereld te verplaatsen. Hiermee wordt de gezondheid in de IJmond snel beter, maar verplaatsen we het probleem naar elders. Hiernaast staat of valt het realiseren van gezondheidswinst met de haalbaarheid van het plan. De afgelopen tijd is onder meer in de Tweede Kamer gesproken over het plan van Tata Steel en de haalbaarheid van het Gezondheidsultimatum als alternatief scenario.
Het kabinet heeft, ondersteund door de bevindingen van externe adviseurs Wijers en Blom, geconcludeerd dat dit scenario onvoldoende haalbaar is, onder meer omdat er (nog) geen markt voor het halffabricaat Hot Briquetted Iron (HBI) is en het geen rendabele businesscase oplevert voor het bedrijf. Ook het CE Delft rapport2 geeft aan dat er momenteel nog geen/onvoldoende markt voor HBI is. Het kabinet is daarmee van mening dat de voorgestelde gezondheidswinst in dit scenario niet kan worden gerealiseerd: het kabinet gaat immers niet met de maatwerkafspraak ondersteuning ter beschikking stellen voor een niet haalbaar scenario. Zonder maatwerkafspraak is de kans dat bij Tata Steel een transitie plaatsvindt kleiner en blijft de huidige situatie, met alle gezondheidseffecten van dien, naar verwachting langer voortbestaan.
Het kabinet zet in op een maatwerkafspraak met Tata Steel op basis van de plannen van Tata Steel met versnelde uitvoering van de maatregelen gericht op het verbeteren van de leefomgeving en gezondheid in de IJmond, omdat het kabinet gelooft zo het snelst en effectiefst gezondheidswinst en de verduurzamingsdoelen te behalen. De effecten van het versneld uitvoeren van de maatregelen gericht op verbetering van gezondheid en de leefomgeving zijn niet meegenomen in de analyse van CE Delft waardoor er in het rapport geen compleet beeld wordt geschetst.
Wat is uw reactie op de conclusie dat de huidige gezondheidsschade en natuurschade door toedoen van Tata Steel momenteel 400 miljoen euro per jaar bedraagt?
De door CE Delft berekende huidige schade door luchtvervuiling van Tata Steel van 400 miljoen euro is een groot bedrag, dat het belang van de verbetering van de leefomgeving onderstreept. Vorige bewindspersonen hebben ook al aangegeven gezondheid een essentieel onderwerp te vinden om te komen tot een mogelijke maatwerkafspraak, en het huidige kabinet onderschrijft dit volledig. Er wordt dan ook stevig ingezet op gezondheid tijdens de lopende onderhandelingen met het bedrijf. Er is alleen een toekomst voor Tata Steel in Nederland als het groen en schoon staal gaat produceren.
Wat is uw reactie op de conclusie dat de gezondheidsschade met het plan van Tata Steel afneemt met slechts 38 procent in 2030 en dat het «Gezondheidsultimatum», het toekomstscenario geschetst door omwonenden- en milieuorganisaties, zorgt voor 90 procent minder gezondheidsschade in 2030?2
Zie het antwoord op vraag 1.
Wat is uw reactie op de conclusie dat de uitstoot van fijnstof in het Heracles-plan van Tata Steel met 36 procent zal toenemen, terwijl Tata Steel een 40 procent afname verwacht? Hoe verklaart u dit verschil?
De getallen en aannames in de berekeningen van CE Delft zijn voor het Rijk niet te herleiden. Dit maakt het lastig om de conclusies die hieruit volgen te vergelijken en het verschil te verklaren.
Verder is in deze vergelijking alleen gekeken naar het vervangen van de Kooksgasfabriek en de Hoogoven, terwijl veel van de fijnstof winst die Tata Steel verwacht van hun Roadmap+ maatregelen en het overkappen van grondstoffenopslagen komt. Deze beide maatregelen zijn in het CE Delft rapport niet meegenomen.
Op dit moment is er nog geen MER- en/of vergunningaanvraag voor het Heracles-plan en daardoor kan de door Tata Steel verwachte 40 procent afname niet geverifieerd worden. Ook de 36 procent toename die in het rapport wordt verwacht is niet herleidbaar, en daarmee eveneens niet te vergelijken.
Wat gaat u doen om het ontstane gat te dichten?
Zoals is aangegeven bij vraag 4 kan het kabinet de berekeningen niet herleiden en daarmee de conclusies en het al dan niet aanwezig zijn van een gat om te dichten verifiëren.
Wat is het te verwachten effect (in absolute getallen) van het overkappen van de kolen- en ertsoverslag op de verspreiding van grof stof en fijnstof?
Het overkappen van grondstoffenvelden leidt tot een sterke reductie van grof stof en fijnstofemissies van open bronnen. De velden worden bij overkappen volledig inpandig waardoor verstuiving niet meer plaatsvindt. Uiteraard worden de stoffen wel nog van en naar de opslagloodsen verplaatst waarbij wel eventuele verstuiving kan plaatsvinden waardoor verspreiding van grof stof en fijnstof op het terrein als geheel wel nog zal plaatsvinden. De verspreidingsmodellen worden constant aangepast op basis van de meest recent beschikbare gegevens waardoor het te verwachten effect nu nog niet met zekerheid valt te delen.
De behaalde reductie is sterk afhankelijk van het type overkapping of inpandige opslag, en de exacte uitvoering ervan. In geval van een volledig gesloten opslag kan de stofreductie theoretisch 95–100% bedragen4 maar onderzocht moet worden in hoeverre dit toepasbaar is bij opslagen met de grootte en bedrijfsvoering zoals bij Tata Steel. Andere opties staan bijvoorbeeld beschreven in de BREF Op- en Overslag Bulkgoederen.
Daar komt bij dat emissies vanaf opslagen niet exact bepaald kunnen worden, maar worden ingeschat op basis van berekeningen en landelijke kengetallen, in lijn met de voorgeschreven methodiek van de emissieregistratie NTA 80295. Bovendien is het effect van de windbreker op dit moment nog niet bekend, omdat deze op dit moment nog niet volledig is gerealiseerd.
Wat is uw reactie op de conclusie dat de beloofde 5 Mton CO2-reductie in 2030 niet wordt waargemaakt, terwijl bij het Gezondheidsultimatum de nationale CO2-uitstoot afneemt met wel 10,6 Mton? Hoe gaat u ervoor zorgen dat Tata Steel minimaal 5 Mton CO2 reduceert in 2030?
In de Expression of Principles is afgesproken dat Tata Steel de CO2-uitstoot met 35–40% reduceert, waarbij de reductie kan oplopen tot 5 Mton CO2 ten opzichte van een baseline van 12,6 Mton CO2. Tata Steel heeft aangegeven in haar voorstel van november 2023 inderdaad 5 Mton CO2 ten opzichte van een baseline van 12,6 Mton CO2 te gaan reduceren.
Dit komt overeen met 40% CO2-reductie en betekent dat Tata Steel nog maar maximaal 7,6 Mton CO2 zal uitstoten in 20306. De baseline van 12,6 Mton CO2 is gebaseerd op de huidige volle capaciteit van de fabriek van Tata Steel. In jaren waarin om operationele of economische redenen op lagere capaciteit wordt gedraaid is de CO2-uitstoot lager. Dat is ook het geval voor de huidige emissies van 11,3 Mton CO2 waar CE Delft in het rapport vanuit gaat.
Wanneer na 2030 op lagere capaciteit wordt geproduceerd zal dat dus ook betekenen dat Tata Steel minder dan 7,6 Mton CO2/jaar zal uitstoten. In de onderhandelingen met Tata Steel worden afspraken gemaak over meetbare en werkbare reductiedoelen, waarin ook doelstellingen bij lagere productievolumes worden meegenomen. Ook afspraken over een CO2-uitstootplafond per kilo staal worden onderzocht.
Het Gezondheidsultimatum gaat uit van een significante productievermindering, waardoor logischerwijs ook de nationale CO2-uitstoot flink wordt gereduceerd. Een kanttekening hierbij is dat, zoals CE Delft ook stelt, de mondiale CO2-reductie in dit scenario sterk afhankelijk is van waar en op welke wijze het halffabricaat HBI wordt geproduceerd en of de verminderde productie van Tata Steel elders op de wereld op een grijze manier wordt ingevuld.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat met een CO2-uitstootplafond per kilo staal zeker wordt gesteld dat de totale CO2-uitstoot van Tata Steel in 2030 minimaal 5 Mton lager is dan de uitstoot van Tata Steel over de afgelopen 5 jaar?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe verhoudt een uitstootplafond voor CO2 per kilo staal zich tot de toekomstige capaciteit van de fabriek en de benodigde reductie van CO2 in lijn met het Parijs-akkoord? Gaat u ervoor zorgen dat het uitstootplafond per kilo staal, als dat er komt, elk jaar daalt? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder met uw Kamer gedeeld is de inzet van het kabinet om een maatwerkafspraak te maken op basis van het plan van Tata met versnelde uitvoering van de maatregelen gericht op overlastreductie. Om de doelen van het Klimaatakkoord van Parijs te halen hebben de EU-lidstaten met elkaar afgesproken dat de EU in 2030 minimaal 55% minder CO2 moet uitstoten. In 2050 wil de EU klimaatneutraal zijn. Deze doelen hebben zich vertaald naar reductiedoelstellingen voor de Nederlandse industrie van 60% in 2030 (24 Mton) en klimaatneutraal in 2050. De plannen van Tata Steel leiden tot 35–40% CO2 reductie (tot 5 Mton) in 2030. Tata Steel levert met 5 Mton reductie een substantiële bijdrage van 20% aan het reductiedoel. Met de maatwerkafspraken willen we duidelijke, voldoende ambitieuze en haalbare reductiedoelstellingen overeenkomen met Tata Steel.
Bent u ook bereid om een dalend uitstootplafond voor Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS) en stikstof per kilo staal uit te werken? Zo nee, waarom niet?
Over het algemeen geldt dat regelgeving niet wordt aangepast op basis van één specifieke casus. Wetswijzigingen moeten weloverwogen beslissingen zijn die passend zijn voor de behoefte van Nederland. Uiteraard wordt constant gezocht naar mogelijkheden om wet- en regelgeving aan te passen aan de maatschappij van morgen.
Er geldt al een minimalisatieplicht voor de uitstoot van ZZS op grond van de Omgevingswet. Dit houdt in dat ZZS-emissies worden voorkomen of, als dat niet mogelijk is, zo ver mogelijk worden teruggedrongen. Concreet wordt dit bij vergunningplichtige milieubelastende activiteiten ingevuld door uitvoering te geven aan de informatieplicht voor ZZS-emissies en door per bedrijf een vermijdings- en reductieprogramma op te stellen. Bij het bedrijfsleven lopen nu acties om per bedrijfstak informatiedocumenten op te stellen als basis voor het bedrijfsspecifieke vermijdings- en reductieplan voor ZZS-emissies. Dit wordt in samenspraak met o.a. Omgevingsdienst Nederland voorbereid.
De al bestaande minimalisatieplicht geldt voor alle bedrijven, ook de niet-vergunningplichtige, waarbij het continue streven naar het voorkómen van ZZS emissies in de praktijk betekent dat maatregelen die haalbaar zijn bij een bepaald bedrijf daar ook zo snel mogelijk moeten worden getroffen. Een generiek uitstootplafond voor ZZS kan daarbij vertragend werken en daarmee op gespannen voet staan met het werken aan een schonere, veiliger leefomgeving. Het kan daarmee zelfs strijdig zijn met de verplichting tot minimalisatie van ZZS emissies.
Maximale emissies van luchtvervuilende stoffen, waaronder stikstofdioxide, van grote industriële installaties zoals Tata Steel, worden vergund op basis van de Beste Beschikbare Technieken (BBT). Deze worden grotendeels Europees vastgesteld in het kader van de Richtlijn Industriële Emissies. Daar waar geen Europese normen gelden worden deze nationaal bepaald. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat heeft in het kader van het Schone Lucht Akkoord (2020) een aantal stappen gezet voor het verminderen van de uitstoot van luchtvervuilende stoffen, waaronder stikstofdioxide. Zo worden de emissiegrenswaarden van industriële installaties aangescherpt. Ook de rentevoet waarmee de kosteneffectiviteit van emissie-reducerende technieken wordt berekend is verlaagd, zodat deze technieken eerder kosteneffectief worden en daarmee eerder uitgevoerd moeten worden. Deze wijziging is op 1 januari 2024 ingegaan. Tata Steel voldoet in het algemeen aan de uitstootnormen. Er wordt niet overwogen om hier bovenop nog eens een dalend uitstootplafond voor de hoeveelheid stikstof per gewicht geproduceerd staal vast te stellen, maar Nederland pleit wel voor een snelle herziening van de Europees vastgestelde normen voor uitstoot bij de productie van staal. De verwachting is dat bij een dergelijke herziening de normen scherper zullen worden.
Wat is uw reactie op de conclusie dat de productiekosten voor het maken van staal bij de inzet op groene waterstof stijgen met 77 tot 95 procent en de productiekosten bij het Gezondheidsultimatum stijgen met twee tot 27 procent?
Het rapport verschaft onvoldoende inzicht in de onderliggende berekeningen om deze precies te kunnen herleiden. Over het algemeen kan gesteld worden dat het gebruik van groene waterstof voor staalproductie op dit moment inderdaad erg duur is, onder andere door de hoge productiekosten en beperkte beschikbaarheid van groene waterstof. Om te verduurzamen zal Tata Steel dan ook in eerste instantie overstappen op staalproductie met aardgas. Hiermee wordt 40% van de CO2-emissies gereduceerd in 2030. Tata geeft aan dat de overstap op groene waterstof zal worden gemaakt zodra waterstof voldoende beschikbaar en betaalbaar is. Hiermee kan de CO2-reductie vanaf het moment dat waterstof wordt ingezet oplopen tot 45%.
Het Gezondheidsultimatum gaat uit van de inkoop van het halffabricaat HBI. Zoals de onderzoekers van CE Delft ook stellen is er op dit moment een kleine markt voor HBI, die de afgelopen jaren beperkt is gegroeid. De kostprijs van HBI is bepalend voor de kostprijs van staal geproduceerd met geïmporteerd HBI. Door onduidelijkheden omtrent de marktontwikkeling van HBI is er nog weinig met zekerheid te stellen over wat de prijs van staal geproduceerd met HBI zal zijn en hoe deze zich de komende jaren gaat ontwikkelen. Kortom, er is op het moment nog veel onduidelijkheid over de prijsontwikkeling van zowel groene waterstof als HBI waardoor er momenteel weinig met zekerheid over te zeggen is.
Acht u het op basis van deze cijfers realistisch dat Tata Steel in de toekomst over zal stappen op groene waterstof? Of acht u het realistischer dat Tata Steel blijft vastzitten in de route aardgas met CO2-opslag?
Zoals in het vorige antwoord ook beschreven, wil Tata Steel de overstap op waterstof maken zodra dit in voldoende mate beschikbaar en betaalbaar is. De grootste CO2reductie wordt behaald door over te stappen van kolen naar aardgas (40%). Door de overstap van aardgas naar waterstof kan de reductie oplopen tot 45%7. Het maken van afspraken over de overstap van aardgas op waterstof om een lock-in op het fossiele aardgas te voorkomen is niet alleen voor het kabinet maar ook voor de Europese Commissie in het kader van de staatssteunregels van groot belang en de EC zal daar dan ook op toetsen.
Bent u bereid de Expertgroep Gezondheid IJmond te vragen om op basis van de conclusies in dit CE Delft-rapport nader advies uit te brengen?
De Expertgroep Gezondheid IJmond werkt momenteel toe naar hun tweede advies. De Expertgroep handelt onafhankelijk en betrekt alle relevante bronnen bij het opstellen van hun adviezen.
Welke concrete gezondheidsdoelen wilt u behalen met de maatwerkafspraken en per wanneer?
De gezondheidsdoelen en de te behalen termijnen zijn onderdeel van de lopende onderhandelingen, waar in het belang van de onderhandelingspositie van de Staat en het vertrouwelijke karakter van de onderhandelingen geen openbare, specifieke uitspraken over gedaan kunnen worden.
In het algemeen kan worden aangegeven, dat ingezet wordt op de door het RIVM vastgestelde factoren met de grootste impact op de gezondheidsrisico's, de uitstoot van fijnstof, stikstofoxiden en de hinder door stof, stank en geluid8.
Zoals in eerdere Kamerbrieven9 beschreven, wordt ingezet op het voorstel van Tata Steel met versnelde overlastreductie. Hierbij worden diverse bovenwettelijke milieumaatregelen, waaronder een aantal overkappingen over grondstoffenlocaties en geluidsmaatregelen voor piek en tonaalgeluid, waar mogelijk versneld uitgevoerd. Ook zal de Kooks- en gasfabriek 2 (KGF2) zo snel mogelijk gesloten worden en wordt ook de grootste hoogoven (Hoogoven 7) gesloten. De installaties worden vervangen door een Direct Reduced Iron Fabriek en Electrische Boogoven.
Bent u bereid de conclusies van het CE Delft-rapport mee te nemen in de inzet van de onderhandelingen over de maatwerkafspraken? Zo ja, wanneer informeert u de Kamer hierover? Zo nee, kunt u dan per conclusie van het CE Delft-rapport aangeven waarom u die niet relevant vindt en waar u dat op baseert?
De verduurzaming en verschoning van Tata Steel is een complex onderwerp waar vele belangen meespelen. Dit maakt het belangrijk om alle inzichten en alternatieven goed te overwegen. Om deze reden zijn de externe adviseurs Hans Wijers en Frans Blom gevraagd om onderzoek te doen naar alternatieven. Het scenario van het Gezondheidsultimatum vertoont overeenkomsten met route 4: alleen elektrische boogovens van Wijers/Blom en voegt daar de vervroegde sluiting van Kooksgasfabriek 2 en verlaging van de productiecapaciteit aan toe. Ondanks de significante gezondheidswinst is route 4 door Wijers en Blom beoordeeld als economisch niet haalbaar. Vermindering van de productiecapaciteit zoals wordt voorgesteld door het Gezondheidsultimatum verslechtert de economische haalbaarheid verder door omzetdaling en het verlies van efficiëntie en schaalgrootte.
Het kabinet kan geen maatwerkafspraken maken over onhaalbare plannen en heeft gekozen om in te zetten op de plannen van Tata Steel met versnelde overlastreductie. Op basis van die route is er op 26 april jl. een onderhandelingsmandaat vastgesteld. Op basis van dit mandaat wordt nu onderhandeld. De Kamer wordt tussentijds vertrouwelijk geïnformeerd over de voortgang van de onderhandelingen door middel van vertrouwelijke technische briefings. Ook zijn de budgettaire gevolgen van het uiteindelijke onderhandelingsresultaat onder voorbehoud van parlementaire autorisatie van de begroting. Natuurlijk worden opgedane inzichten en kennis zoveel mogelijk meegenomen, nu en in de toekomst.
Welke verouderde installaties moeten nog meer worden gesloten om in 2030 de uitstoot van de verschillende schadelijke stoffen zodanig terug te brengen dat de gezondheid van omwonenden veilig wordt gesteld?
Het terugbrengen van de uitstoot van verschillende schadelijke stoffen is een belangrijke inzet zowel in de potentiële maatwerkafspraak als in de lopende vergunningstrajecten. Voor het terugbrengen van schadelijke uitstoot is sluiting van installaties niet de enige oplossing, vaak zijn er verschillende technieken die kunnen worden toegepast om uitstoot te verminderen. Een voorbeeld hiervan is de aanscherping van de vergunning om uitstoot vanuit de Kooksgasfabriek 1 (KGF 1) verder terug te brengen10. Hier heeft de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (ODNZKG) een andere emissiebeperkende techniek opgelegd die zal zorgen voor een gereduceerde uitstoot. Gezien de continue ontwikkelingen in techniek kunnen wij de vraag welke installaties gesloten moeten worden om de gezondheid van omwonenden in 2030 veilig te stellen dan ook niet beantwoorden. Dat doet geen recht aan de verschillende mogelijkheden die er zijn om de uitstoot van schadelijke stoffen terug te brengen.
Kindermarketing door varkenshouderijen. |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Karremans , Eppo Bruins (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het lesmateriaal wat wordt verschaft door The Pig Story aan kleuterklassen, waarin «Het ware verhaal over het Nederlandse varken wordt verteld»?1
Ja.
Herinnert u zich de schriftelijke vragen uit 2020 over «misleidende kindermarketing door de vee-industrie»?2
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met de uitspraak van de Reclame Code Commissie in 2021 die, ook in hoger beroep, aangeeft dat het lesmateriaal van de Nederlandse varkenssector geldt als kindermarketing omdat ze misleidende en onjuiste informatie gebruikt om jonge kinderen een positief gevoel te geven over varkensvlees?3
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat dit lesmateriaal tot op de dag van vandaag nog altijd wordt aangeboden aan scholen, ondanks deze uitspraak van de Reclame Code Commissie?
Ik vind het in algemene zin belangrijk dat de uitspraken van de Reclame Code Commissie (RCC) en het College van Beroep dat in hoger beroep de beslissing van de RCC bevestigde, worden gerespecteerd en opgevolgd en dat scholen evidence-informed werken en gebruik maken van bewezen effectieve methoden. In de casus van The Pig Story betekent dit dat het lespakket aangepast zou moeten worden.4 Ik zou het niet goed vinden als blijkt dat het materiaal ongewijzigd wordt aangeboden aan scholen, omdat dan nog steeds sprake is van misleidende en onjuiste informatie.
Wat vindt u ervan dat kinderen van 4 tot 6 jaar (groep 1–2) een boekje vol onwaarheden krijgen welke een rooskleurig beeld schept van de varkenssector zonder in te gaan op het afschuwelijke leed van de varkens?
De verantwoordelijkheid voor de invulling van de kerndoelen ligt bij scholen en leraren, waarbij het belangrijk is dat dit evidence-informed7 en leeftijdsadequaat gebeurt. Bij de keuzes die leraren en schoolleiders maken in de invulling van hun onderwijs is het van belang dat ze deze weloverwogen maken en daarbij de best beschikbare (wetenschappelijke) kennis betrekken. Dit stimuleren we door het evidence-informed werken op te nemen in de wet als deugdelijkheidseis en door het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) door te ontwikkelen tot landelijk kennisinstituut voor het onderwijs.
Gezien de grondwettelijke onderwijsvrijheid ten aanzien van leermiddelen past mij terughoudendheid om inhoudelijk in te gaan op dergelijke materialen. De verantwoordelijkheid van het departement richt zich op de kerndoelen en examenprogramma’s. Een voorbeeld hiervan zijn de kerndoelen voor «Oriëntatie op jezelf en de wereld» voor leerlingen in het basisonderwijs. Daarin staat bijvoorbeeld dat leerlingen leren dat economische, politieke, culturele, technische en sociale aspecten een belangrijke rol spelen bij de wijze waarop mensen hun omgeving inrichten. Daarbij gaat het om datgene wat van belang is voor betekenisverlening aan het bestaan, om duurzame ontwikkeling, om (voedsel)veiligheid en gezondheid en om technische verworvenheden.8
In algemene zin geldt dat scholen en leraren een divers aanbod van lesmaterialen kunnen gebruiken om hun leerlingen een beeld te geven van de veehouderij zodat dat beeld compleet en genuanceerd is. Ook vanuit het oogpunt van burgerschap en mediawijsheid is gebruik van diverse informatie en standpunten van meerwaarde.
Wat vindt u ervan dat in het informatieboekje uitgebreid wordt omschreven hoe biggen opgroeien, maar dat wordt verzwegen dat bij 99% van de biggetjes de staarten wordt afgebrand?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u bevestigen dat de uitspraak «Wist je dat alle pasgeboren biggen binnen 8 uur een eigen speen hebben?» onjuist, of op zijn minst misleidend, is aangezien varkens zo doorgefokt zijn dat ze regelmatig meer biggen krijgen dan dat ze tepels hebben?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u bevestigen dat de uitspraak «De biggen blijven bij de moeder in de kraamstal totdat ze achtentwintig dagen oud zijn» onjuist is, aangezien veel varkenshouders biggen weghalen bij de moeder en deze, op gewicht, sorteren en herverdelen over de zeugen?4
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u ervan dat in het informatieboekje niks wordt vermeld over dat elk jaar meer dan 3,5 miljoen biggen de stal niet levend uitkomen, maar vroegtijdig sterven?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u ervan dat op de website van The Pig Story het overgrote deel van de filmpjes wordt gemaakt op een biologische varkenshouderij5, terwijl in Nederland meer dan 93% van varkenshouderijen niet biologisch zijn? Geeft dit volgens u een eerlijk beeld van de behandeling van varkens in Nederland?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u ervan dat kleuters hier leren dat de media ons niet het ware verhaal zou vertellen over varkens?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u, net zoals uw voorganger, van mening dat er in het informatiemateriaal «relatief weinig aandacht geschonken wordt aan dierenwelzijn»? Zo nee, waarom niet?
Ik sluit me aan bij de eerdere uitspraken van mijn ambtsvoorganger9 en de RCC10.
Onderschrijft u de eerdere uitspraak van de Reclame Code Commissie dat «The Pig Story» een gekleurde reclame-uiting is, met verschillende ongenuanceerde en misleidende claims?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u bevestigen dat veel van de bezwaren van de Reclame Code Commissie nog steeds van toepassing zijn op de huidige variant van «The Pig Story»?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 vind ik dat de uitspraken van de RCC gerespecteerd en opgevolgd moeten worden. Verder past mij terughoudendheid om in te gaan op de inhoud van lesmaterialen.
Wat vindt u ervan dat The Pig Story hiermee het oordeel van de Reclame Code Commissie negeert door deze misleidende kindermarketing te blijven verspreiden?
Zie antwoord vraag 14.
Wat vindt u ervan dat kleuters hier leren dat varkens belangrijk zijn voor Nederland, bijvoorbeeld omdat we er sigaretten van maken? Waarom worden sigaretten op deze manier bij kleuters aangeprijsd?
Leraren en schoolleiders zijn uitstekend in staat zelf professionele keuzes te maken en te beoordelen of een lesmethode voldoet aan hun eisen en past bij hun leerlingen. Om scholen en docenten te ondersteunen in hun leermiddelen keuzeproces en bij de effectieve inzet van leermiddelen in de klas werk ik aan een onderzoeksprogramma dat kennisgedreven gebruik van leermiddelen versterkt.
Bent u ervan op de hoogte dat The Pig Story is ontwikkeld daar marketingbureau ReMarkAble?6
Ja.
Bent u er ook van op de hoogte dat marketingbureau ReMarkAble mede initiatiefnemer is van de oprichting van de BoerBurgerBeweging als politieke partij?7
Zie antwoord vraag 17.
Ziet u het verstrekken van lesmateriaal door de oprichters van een politieke partij als iets wat in lijn is met het Hoofdlijnenakkoord dat onderwijsmethodes «politiek neutraal» moeten zijn? Zo ja, waarom?
De regering dient verantwoordelijk, zorgvuldig en dienstbaar om te gaan met de vrijheid van onderwijs bij het bevorderen van politieke neutraliteit. Het is belangrijk dat in het onderwijs alle politieke en maatschappelijke standpunten, die binnen de kaders van de democratische rechtsstaat passen, onpartijdig en gelijkwaardig aan bod komen. Zo bieden we leerlingen de kans zich te ontwikkelen tot zelfbewuste, goed geïnformeerde en kritische burgers.
Daarbij geldt dat leraren ook serieus moeten kijken welke lesmaterialen ze gebruiken om kinderen een compleet en genuanceerd beeld van een bepaald onderwerp mee te geven.
Dat gezegd hebbende, maak ik mij zorgen over de grote hoeveelheid lespakketten die op basis van goede bedoelingen actief aan het onderwijs wordt aangeboden. Het is belangrijk dat scholen zich in de eerste plaats richten op lezen, schrijven en rekenen en die zaken die belangrijk zijn voor kinderen om zichzelf te kunnen ontwikkelen. Het is van belang dat scholen dat weloverwogen doen, waarbij ze kennis over bewezen effectieve methoden samen met de praktijkkennis van leraren betrekken in hoe zij hun onderwijs inrichten, aansluitend op de context van de eigen school.
Nogmaals, het is niet mogelijk noch wenselijk om van overheidswege lesmateriaal te verbieden, tenzij deze in strijd is met de democratische rechtsstaat. Maar ik vind wel dat bedrijven en maatschappelijke organisaties zich bewust moeten zijn van de overladenheid in het funderend onderwijs en terughoudend moeten zijn bij het aanbod van lesmaterialen.
Het van overheidswege verbieden van lesmateriaal staat op gespannen voet met de grondwettelijke vrijheid van leermiddelen als dat louter op basis van politieke kleur gebeurt en zie ik dan ook als onwenselijk.
Bent u bereid het lespakket, in lijn met het Hoofdlijnenakkoord, per direct te verbieden?
Zie antwoord vraag 19.
Bent u ook bereid om scholen die dit lespakket hebben ontvangen een rectificatie te sturen om aan te geven dat het hier ging om materiaal wat volgens de Reclame Code Commissie geldt als kindermarketing?
Nee, in lijn met antwoorden op bovenstaande vragen past dit niet bij mijn verantwoordelijkheid.
De brief 'Uitkomst overleg over misstanden inzet flexkrachten en arbeidsmigranten in vleessector' |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Karien van Gennip (CDA) |
|
![]() |
Heeft u overwogen om een algeheel verbod op uitzenden in de vlees-, en pluimveesector in te stellen? Zo ja, wat is uw afweging geweest om dit niet te doen?1
In de brief aan uw Kamer van 13 juni jl. heeft mijn voorganger aangegeven wat er met de uitzend- en vleessector is afgesproken en dat er op die actiepunten voor de zomer vorderingen te melden moeten zijn en/of vervolgafspraken moeten zijn gemaakt.2 Toegezegd is dat de Kamer hier na de zomer opnieuw over zal worden geïnformeerd. Hiertoe blijf ik in gesprek met de vlees- en uitzendsector en de betrokken stakeholders. Indien resultaten op de actiepunten die ik met de sectoren heb afgesproken achterblijven, zullen aanvullende maatregelen volgen.
Deze malafide uitzendbureaus zijn al vele jaren actief en het is de partijen in de vleessector tot nu toe niet gelukt om uitbuiting van deze mensen tegen te gaan, wat maakt dat u er vertrouwen in heeft dat dit nu anders zal zijn?
Zowel de vlees- als ook de uitzendsector hebben tijdens het gesprek met mijn voorganger aangegeven het signaal van de Arbeidsinspectie over ontslag op staande voet uiterst serieus te nemen. De sectoren zijn met voorstellen gekomen om maatregelen te treffen om dergelijke misstanden te voorkomen. Ik zie hierin de motivatie van de sectoren om de geconstateerde problemen aan te pakken en malafide uitzendbureaus te weren.3 Daarnaast blijf ik met afgevaardigden van de uitzend- en vleessector in gesprek om de voortgang te bespreken van maatregelen waarmee misstanden moeten worden tegengegaan en aangepakt.
Bent u bereid uw opvolger te vragen de Kamer uiterlijk in september te informeren over de gang van zaken op dit onderwerp?
Ja. Uw Kamer informeer ik, zoals aangegeven in de eerdergenoemde Kamerbrief, na de zomer over dit onderwerp. Ik betrek hierin ook de uitkomsten van vervolggesprekken die met vertegenwoordigers van de vlees- en uitzendsector worden gevoerd.
U geeft aan dat nog voor de zomer een meldpunt zal worden ingesteld voor misstanden in de vleessector, is het de bedoeling dat arbeidsmigranten hier zelf melding gaan maken van misstanden?
Constaterende dat arbeidsmigranten vaak bang zijn om misstanden bij een werkgever/branche-organisatie te melden omdat ze afhankelijk zijn van de werkgever voor loon en huisvesting, hoe gaat u er met de sector voor zorgen dat deze mensen toch melding gaan maken?
Zal er bij het meldpunt ook hulp zijn om de problemen die gemeld worden (bijv. betaling van achterstallig loon, nieuw werk, alternatieve huisvesting) op te lossen? Zo ja, wie zal dit doen? Zo nee, waarom niet?
Komt er bij het meldpunt ook de mogelijkheid om melding te maken in andere talen dan Nederlands of Engels, zoals bijvoorbeeld in het Roemeens, Pools of Hongaars? Zo nee, hoe verwacht u dan dat arbeidsmigranten die geen Nederlands of Engels spreken toch melding kunnen maken?
Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat dit meldpunt onder de aandacht wordt gebracht van arbeidsmigranten in de vleessector?
Welk deel van de arbeidsmigranten in de vleessector denkt u daarmee te kunnen bereiken?
De afspraken zijn nu gemaakt met een aantal organisaties binnen de sector, hoe gaat u ervoor zorgen dat juist de bedrijven met slecht intenties (die mogelijk niet aan tafel zitten) aan de afspraken gehouden worden?
Malafide organisaties die zich niet aan de afspraken houden, kunnen door middel van het meldpunt worden gesignaleerd. Ik verwacht dat uitzendkoepels en de sector zelf niet met partijen willen werken waar structurele misstanden plaatsvinden. Daarnaast gaat de Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten (Wtta) voor alle bedrijven gelden die arbeidskrachten ter beschikking stellen.
Bedrijven waar veel misstanden voorkomen zullen er alles aan doen om deze misstanden te verhullen, hoe gaat u ervoor zorgen dat deze misstanden toch boven tafel komen?
Bedrijven die misstanden verhullen, kunnen door middel van het meldpunt vroegtijdig worden gesignaleerd. Daarnaast bekijk ik zoals toegezegd in de Kamerbrief de mogelijkheden voor het uitvoeren van een onderzoek naar de conglomeraten, structuren en onderlinge verbanden en verhoudingen in uitzend- en vleessector.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat malafide uitzendbureaus niet worden toegelaten tot het toelatingsstelsel, en dat inleners worden aangepakt die zich niets aantrekken van misstanden?
Het stelsel waarmee malafide organisaties in de uitzendmarkt kunnen worden aangepakt, wordt geïntroduceerd met de Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten (Wtta). Dit wetsvoorstel is op dit moment in behandeling bij uw Kamer. Dit zogenoemde toelatingsstelsel bevat verschillende waarborgen om malafide uitzendbureaus van de uitleenmarkt te weren, zoals periodieke controles op naleving van de belangrijkste arbeids- en fiscale wetten, het voldoen van een waarborgsom van € 100.000 en aanvullende gegevensuitwisseling met onder andere de Arbeidsinspectie. Uitleners die zonder toelating arbeidskrachten uitlenen én inleners die zakendoen met niet-toegelaten uitleners kunnen boetes krijgen van de Arbeidsinspectie. Zo kunnen zowel malafide uitzendbureaus als inleners worden aangepakt.
Het onderzoek waaruit blijkt dat afgedankte Ierse racepaarden in snacks terechtkomen. |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Piet Adema (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van House of Animals en RTÉ Investigates waaruit blijkt dat Nederlandse paardenhandelaren een rol spelen bij de slacht en handel in afgedankte Ierse racepaarden?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er in Ierland en het Verenigd Koninkrijk een overschot aan afgedankte paarden uit de race-industrie is?
Dat kan ik niet bevestigen. Ik kan als Minister in Nederland geen oordeel geven over de situatie in Ierland of het Verenigd Koninkrijk.
Kunt u bevestigen dat deze paarden ongeschikt zijn voor consumptie, vanwege mogelijke medicatie die is toegediend om veelvoorkomende raceblessures te behandelen?
Dat kan ik niet bevestigen. Europese wet- en regelgeving bepalen dat een dierenarts een paardachtige moet uitsluiten voor de slacht voor menselijke consumptie. Dit is bijvoorbeeld aan de orde wanneer een diergeneesmiddel is toegediend waar geen maximum residu limiet van is bepaald én dat niet op de positieve lijst staat. De toediening van een dergelijk diergeneesmiddel wordt genoteerd in het paardenpaspoort. Het paard wordt dan definitief en dus levenslang uitgesloten voor de slacht voor menselijke consumptie.
Wat is uw reactie op het onderzoek waaruit blijkt dat jaarlijks vele duizenden Ierse racepaarden uit registratiesystemen verdwijnen, in een illegaal Europees circuit terechtkomen en, onder een nieuwe identiteit, worden geslacht voor consumptie?
Het zijn schokkende berichten. Het gaat hier om identiteitsfraude met paardenpaspoorten. Dergelijke praktijken zijn onacceptabel. Vanuit de NVWA is hier aandacht voor. Zo heeft de NVWA onder andere in 2022 melding gemaakt van fraude met paardenpaspoorten in het Europese fraudesysteem. Daarover zijn de toezichthouders in de overige lidstaten geïnformeerd via het Europese waarschuwingssysteem (RASFF). Het vlees is -voor zover nog niet geconsumeerd – van de markt gehaald. Ook heeft de NVWA-IOD recent een strafrechtelijk onderzoek afgerond naar het vervalsen van paardenpaspoorten en dat ligt nu bij het Openbaar Ministerie. In dit kader is het ook goed om te vermelden dat Bureau Risicobeoordeling & onderzoek (Buro) in 2013 al een advies uitgebracht heeft over risico’s voor de volksgezondheid van paardenvlees met onbekende herkomst en hieruit blijkt dat deze risico’s beperkt zijn. Dit laat uiteraard onverlet dat deze praktijken onacceptabel zijn en dat er een eind moet komen aan de frauduleuze praktijken in de paarden(vlees)keten2.
Hoeveel paarden zijn de afgelopen vijf jaar, uitgesplitst naar jaar, vanuit Ierland en het Verenigd Koninkrijk naar Nederland getransporteerd?
In het Europese TRAde Control and Expert System (TRACES) worden gegevens vastgelegd over o.a. de invoer en uitvoer van dieren. Wanneer een exploitant een paard wil verplaatsen naar een ander land, meldt de exploitant het voornemen van deze verplaatsing in TRACES, en vraagt bij de veterinaire autoriteit een gezondheidscertificaat aan. Nadat de veterinaire autoriteit dit certificaat heeft afgegeven, en als zodanig in TRACES heeft ingevoerd, mag de verplaatsing plaatsvinden. Overigens kan er tussen het moment van melden en het moment van transport, iets gebeuren waardoor het transport niet doorgaat. Dit blijft in TRACES wel staan als (voorgenomen) transport.
In onderstaande tabel wordt weergegeven voor hoeveel paarden (dit betreft alle paarden, inclusief sportpaarden) een voornemen tot verplaatsing naar Nederland is geregistreerd in TRACES met als land van herkomst Ierland en het Verenigd Koninkrijk. Of alle verplaatsingen daadwerkelijk hebben plaatsgevonden, is niet uit TRACES af te leiden.
(t/m 31–05)
1.765
1.209
2.145
1.406
1.388
348
3.354
2.365
8871
1.122
1.233
484
512
1.081
1.164
340
Vanaf 2021 zijn de cijfers over Groot-Brittannië en Noord-Ierland uitgesplitst. Groot-Brittannië is een derde land geworden en Noord-Ierland blijft onderdeel van Intraverkeer binnen de EU.
Kunt u bevestigen dat paarden in Nederland een nieuw paardenpaspoort kunnen krijgen via een zogeheten «paardenpaspoort uitgevende instantie» (ppi), zonder de tussenkomst van een dierenarts?
Dat kan ik bevestigen. De eerste identificatie van het paard (het chippen en het verzamelen van de gegevens om een paspoort op te maken) gebeurt namelijk door een dierenarts of een persoon die de opleiding tot paardenpaspoortconsultent heeft afgerond. Slechts in de volgende gevallen mag een PPI een nieuw, respectievelijk een vervangend paspoort afgeven voor een paardachtige;
Kunt u bevestigen dat hierbij vaak gebruik wordt gemaakt van Duitse microchips, die zijn opgenomen in een gesloten database, waardoor het moeilijk, of zelfs onmogelijk is om de achtergrond van een paard te controleren?
Nee, dat kan ik niet bevestigen. Wanneer een paard 30 dagen of langer op een inrichting verblijft, moet het dier geregistreerd worden in de database, met bijhorende chip, ongeacht vanuit welk land de chip komt. De toegang tot de nationale databank van afzonderlijke lidstaten, is zeer divers geregeld. Sommige lidstaten hebben een vrij toegankelijk systeem waarin identificatiegegevens van paarden kunnen worden geverifieerd. Bij andere lidstaten is dit niet het geval en moeten de gegevens handmatig opgevraagd worden bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat, dit kost echter vaak veel tijd. Mijn ministerie is in gesprek met Frankrijk, Ierland en België om te onderzoeken hoe de data uitwisseling nog beter kan en over hoe dit vervolgens ook met andere lidstaten te implementeren.
Kunt u uitsluiten dat (een deel van) de geïmporteerde paarden een nieuwe chip en een vals paspoort hebben gekregen? Zo nee, waarom niet?
Dit kan ik niet uitsluiten. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6, schrijft Europese wet- en regelgeving voor wanneer een PPI een nieuw paspoort mag afgeven. Meerdere lidstaten ervaren het probleem dat het proces rondom het uitgeven van paardenpaspoorten fraudegevoelig is. Daarom zijn in de Europese Diergezondheidsverordening de regels aangescherpt om het proces rondom paardenpaspoortuitgifte verder te professionaliseren. Deze wet- en regelgeving voorziet onder meer in strikte eisen aan organisaties die paspoorten mogen uitgeven en meer toezicht en handhaving op die organisaties. Nederland werkt op dit moment aan de uitvoering van deze strengere wet- en regelgeving. Dit najaar is de aanvraagprocedure gestart waarbij de huidige paardenpaspoort uitgevende instanties (PPI’s) een erkenning als gemachtigde instantie kunnen aanvragen onder de strenge eisen. Per 1 juli 2025 zal de aanwijzing van de gemachtigde instanties onder het strengere kader zijn afgerond. Dan zal ook het nieuwe machtigingsbesluit gepubliceerd zijn en de uitvoering en handhaving op de nieuwe situatie ingeregeld zijn. Dit vergt van de bestaande PPI’s die als gemachtigde instantie beogen te worden aangewezen, een aanpassing van hun organisatie en werkzaamheden, ook gedurende het veulenseizoen. Mijn ministerie is in gesprek met de PPI’s en vertegenwoordigers van de paardensector om deze overgang zo goed mogelijk te laten verlopen, met oog voor de praktische uitvoerbaarheid. In een gezamenlijke werkgroep zijn hierover concrete afspraken gemaakt. Het proces waarmee rechtspersonen aan kunnen geven in aanmerking te willen komen voor aanwijzing als gemachtigde instantie, is gestart op 1 november 2024. Uw Kamer zal in een brief nader worden geïnformeerd over deze overgang per 1 juli 2025 en de aanwijzing en werkwijze van gemachtigde instanties.
Kunt u uitsluiten dat (een deel van) de uit Ierland en het Verenigd Koninkrijk geïmporteerde paarden in Nederland zijn geslacht of zijn getransporteerd naar slachthuizen in andere landen? Zo nee, waarom niet?
Dat kan ik niet uitsluiten. Het slachten van uit Ierland en het Verenigd Koninkrijk geïmporteerde paarden, als ook het vervoeren van dergelijke paarden naar andere lidstaten is toegestaan mits aan de relevante regelgeving wordt voldaan.
Kunt u aangeven hoe slachthuizen in andere landen kunnen achterhalen of de in Nederland uitgegeven paspoorten van de paarden authentiek zijn?
Buitenlandse slachthuizen hebben kosteloze read-only toegang tot het Nederlandse I&R-systeem om de informatie in het paspoort te verifiëren, zoals informatie over of het paard wel of niet is uitgesloten van de slacht voor menselijke consumptie. Daarmee kunnen slachthuizen in andere lidstaten achterhalen of de identificatiegegevens in het paardenpaspoort authentiek zijn. Derde landen kunnen deze informatie opvragen bij de Nederlandse PPI’s.
Kunt u aangeven hoeveel paardenvlees de afgelopen vijf jaar, uitgesplitst naar jaar, van de Nederlandse markt is gehaald naar aanleiding van fraude met paardenpaspoorten, aanwezigheid van medicatie en/of illegaliteit?
Ja, dat kan ik. Hieronder geef ik u daarvan een overzicht.
Totaal aantal GFL en RASFF meldingen m.b.t. I&R paard binnen de EU
Aantal terughaalacties op de Nederlandse markt
Aantal kg paardenvlees
2019
22
2
486,8
2020
8
3
1823,4
2021
10
2
1242,6
2022
5
2
1468,4
2023
1
0
0
2024 (tot 1 juni 2024)
2
1
331
Bent u bereid om een onderzoek in te stellen naar de fraude met paspoorten en chips van paarden? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 4 ligt op dit moment een afgerond strafrechtelijk onderzoek van IOD-NVWA naar het vervalsen van paardenpaspoorten bij het Openbaar Ministerie. Tegelijkertijd is de daadwerkelijke omvang van fraude lastig te bepalen. De NVWA is in dit kader bezig met een onderzoek naar de gehele paardenketen om in beeld te krijgen waar de grootste frauderisico’s liggen. Naar aanleiding van die resultaten wordt gekeken welke verdere acties nodig zijn.
Hoeveel paardenvlees heeft Nederland het afgelopen jaar geïmporteerd?
In 2023 zijn 131 zendingen paardenvlees uit derde landen geïmporteerd, in totaal 2.758 ton. In 2024 zijn t/m 31 juli 47 zendingen paardenvlees geïmporteerd, in totaal 997 ton.
Hoeveel paardenvlees is het afgelopen jaar vanuit Nederland geëxporteerd?
Nederland heeft het afgelopen jaar geen paardenvlees geëxporteerd naar derde landen. Binnen de EU is vrij verkeer van goederen en de NVWA houdt geen gegevens bij over vervoer van vlees van in Nederland geslachte paarden naar landen binnen Europese Unie.
Hoeveel paarden zijn het afgelopen jaar in Nederland geslacht, uitgesplitst per slachthuis?
Vanwege privacy wordt de naam van het slachthuis niet vermeld. De slachthuizen worden aangegeven met nummers.
1.
65
121
2.
1
0
3.
29
0
4.
3
0
5.
5
0
6.
2
0
7.
2
0
8.
28
18
9.
17
3
10.
15
6
11.
2.082
1.149
12.
2
0
13.
47
12
14.
76
12
15.
2
2
16.
2
0
17.
0
1
18.
0
1
19.
0
1
Kunt u bevestigen dat in 2022 een Europese voedselveiligheidswaarschuwing is uitgegaan voor vlees afkomstig van de slachterij in Kerkdriel, omdat het niet in de keten voor menselijke consumptie terecht had mogen komen? Zo ja, waarvoor is deze waarschuwing destijds afgegeven?
In 2022 is op 13 september en op 14 oktober een Rapid Alert (RASFF) bericht verstuurd naar de Europese Commissie en andere EU-lidstaten met betrekking tot in totaal 5 paarden (respectievelijk 4 paarden en 1 paard) die geslacht werden met een incorrect paspoort. Het vlees van deze dieren was deels gedistribueerd naar andere lidstaten en is – voor zover nog niet geconsumeerd – van de markt gehaald.
Kunt u bevestigen dat het slachthuis in Kerkdriel veel paarden slacht met Duitse microchips? Zo ja, kunt u uitsluiten dat deze paarden afkomstig zijn uit Ierland of het Verenigd Koninkrijk?
Ik kan bevestigen dat in 2024 in Kerkdriel paarden zijn geslacht met een Duitse microchip. Ik kan niet uitsluiten dat deze paarden met Duitse microchips afkomstig zijn uit Ierland of het Verenigd Koninkrijk. Als een paard in een ander land illegaal een nieuw paspoort en nieuwe transponder krijgt, is het in Nederland niet meer te achterhalen waar het dier oorspronkelijk vandaan kwam.
Hoeveel controles zijn er in de afgelopen vijf jaar door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) uitgevoerd bij het slachthuis in Kerkdriel? Zijn er bij deze controles misstanden geconstateerd? Zo ja, welke?
Op dagen dat paarden bij het slachthuis in Kerkdriel worden aangevoerd, zijn twee NVWA dierenarts aanwezig en wordt met het vier-ogen-principe 100% van de dieren gecontroleerd. In de afgelopen vijf jaar zijn 1137 inspecties uitgevoerd bij het slachthuis in Kerkdriel. Bij deze inspecties zijn 13 onregelmatigheden ten aanzien van Identificatie en Registratie (paspoorten) van paarden vastgesteld, zijn drie keer fraudeleuze paspoorten aangetroffen en één keer is een welzijnsovertreding ten aanzien van het welzijn van een aangevoerd paard geconstateerd. Er zijn Rapporten van Bevindingen (RvB’s) aangezegd en corrigerende maatregelen uitgevoerd (zoals afkeuren voor de slacht, andere gebruikersbestemming (dierentuinvoer) recall).
Bent u bereid om, naar aanleiding van het onderzoek van House of Animals, het slachthuis in Kerkdriel te sluiten vanwege dierenwelzijn, fraudebestrijding en voedselveiligheid? Zo nee, waarom niet?
Bij het vaststellen van overtredingen is het reguliere interventiebeleid van de NVWA van toepassing. In het slachthuis in Kerkdriel zijn geen overtredingen geconstateerd die schorsing of sluiting hiervan op dit moment rechtvaardigen.
Bent u bereid om een grootschalig onderzoek te starten naar de aanwezigheid van illegaal paardenvlees op de Nederlandse markt en de rol van Nederlandse paardenhandelaren en -slachthuizen bij de slacht van Ierse renpaarden? Zo nee, waarom niet?
Op alle slachthuizen controleert de NVWA nu reeds regulier vóór de slacht bij alle paarden (100% controles) of de juiste paspoorten/microchips bij de juiste paarden zitten en of veterinaire behandelingen juist geregistreerd worden in de paspoorten. Tevens vindt er een controle plaats in de nationale registers van andere landen, zoals Ierland en het VK. Deze controles in de nationale registers van andere landen vinden voor de slacht plaats. Het kan voorkomen dat er geen toegang is tot het nationale register van een ander land of er niet gereageerd wordt op navraag bij de paspoort uitgevende instantie. Dan kan een controlerend dierenarts alleen afgaan op de gegevens zoals vermeld in het paspoort om zijn beslissing te nemen. Soms wordt er aan de hand van het paspoort en/of paard een gegevensvraag gesteld aan de bevoegde autoriteit van het andere land. De reactiesnelheid van andere landen is divers, waardoor het voorkomt dat een paard al geslacht is voordat er antwoord is. Als de reactie erop wijst dat het vlees teruggeroepen moet worden, gebeurt dit. De NVWA onderzoekt op dit moment waar de grootste frauderisico’s liggen binnen de paardenketen. Naar aanleiding van die resultaten wordt gekeken welke verdere acties nodig zijn. De Tweede Kamer wordt hierover geïnformeerd in het eerste kwartaal van 2025.
Ook is een traceringsonderzoek gedaan naar in 2024 geslachte paarden afkomstig uit Verenigd Koninkrijk en Ierland. Op basis van een steekproef zijn 19 paarden uit Ierland en 13 paarden uit het Verenigd Koninkrijk bekeken. Hiervoor zijn de databases van Ierland en het Verenigd Koninkrijk geraadpleegd. De 19 paarden uit Ierland in deze steekproef waren geschikt voor menselijke consumptie. Van de 13 paarden vanuit het Verenigd Koninkrijk in deze steekproef waren er twee ongeschikt voor menselijke consumptie. Deze dieren waren ook in Nederland correct uitgesloten voor menselijke consumptie en zijn voor vervoedering naar dierentuinen gegaan. De resultaten van het traceringsonderzoek gaven geen aanleiding voor de NVWA om het traceringsonderzoek verder uit te breiden.
Bij een reguliere nacontrole na de slacht zijn door de NVWA in de afgelopen periode een Iers paard en een Duits paard alsnog uitgesloten voor menselijke consumptie vanwege onregelmatigheden in het paspoort. Het bedrijf heeft voor beide paarden een recall uitgezet en het vlees is teruggehaald. De controles worden aangescherpt op buitenlandse paardenpaspoorten. Als aanvullende stap om mogelijke frauduleuze activiteiten met paardenpaspoorten te voorkomen, wordt er een aanscherping doorgevoerd in het I&R-systeem. Hierdoor zal een geïmporteerd paard dat zonder gezondheidscertificaat wordt geregistreerd, in het I&R-systeem automatisch uitgesloten worden voor de slacht voor menselijke consumptie, vanwege het ontbreken van vereiste informatie over de voedselketen.
Ik vind het van groot belang dat de huidige onderzoeken van de NVWA voortvarend worden uitgevoerd, inclusief de interventie maatregelen. Dit is in lijn met de brief vanuit de Europese Commissie van 15 juli jl. waarin alle lidstaten dringend worden opgeroepen om de waakzaamheid ten aanzien van deze identiteitsfraude met paardenpaspoorten te verhogen en om de meest geschikte handhavingsmaatregelen te nemen.
Tot slot wordt op dit moment samen met de sector gewerkt aan de uitvoering van de aangescherpte Europese wet- en regelgeving die onder meer voorziet in striktere eisen aan organisaties die paspoorten mogen uitgeven (gemachtigde instanties) en in meer toezicht en handhaving op deze organisaties om frauduleuze praktijken met paardenpaspoorten te voorkomen. Inzet is om uiterlijk per 1 juli 2025 de aanwijzing van deze gemachtigde instanties onder het strengere kader te hebben afgerond, en de uitvoering en handhaving op de nieuwe situatie te hebben ingeregeld. Zie ook het antwoord op vraag 8.
Kunt u aangeven hoelang paardentransporten vanuit Ierland en het Verenigd Koninkrijk naar Nederland doorgaans duren?
De totale geschatte duur van het vervoer van paarden vanuit Ierland en het Verenigd Koninkrijk naar Nederland inclusief overtocht is gemiddeld 37,5 uur.
Wat is uw reactie op het bericht dat in november 2023 een paardentransport is aangetroffen in Dover met als eindbestemming een paardenhandelaar uit Oostwold, waarbij zeven paarden illegaal werden getransporteerd, vijf paarden drachtig waren en één van de dieren er zo slecht aan toe was dat deze is geëuthanaseerd?
Dit is een schokkend bericht. Om zowel het dierenwelzijn als de diergezondheid als de volksgezondheid te beschermen moeten transporteurs voldoen aan de geldende wet- en regelgeving.
Hoeveel misstanden zijn de afgelopen vijf jaar bij paardentransporten geconstateerd?
Bij het Nationaal Contactpunt van de NVWA komen meldingen van overtredingen binnen, die betreffen onder andere vervoer van dieren tussen lidstaten. Bij paardentransporten van een lidstaat naar Nederland is 1 keer een dierenwelzijnsmelding verzonden naar het buitenland. Andere lidstaten hebben 15 keer een melding van dierenwelzijnsovertredingen (een melding kan meerdere overtredingen bevatten) aan Nederland verzonden na transporten vanuit Nederland naar andere lidstaten (12x overbelading, 4x dieren die ongeschikt waren voor het vervoer, 1x te weinig drinken of voer). Ook houdt de NVWA regulier controles op het welzijn van dieren tijdens transport. De afgelopen vijf jaar is een aantal overtredingen vastgesteld. Meestal was sprake van import zonder een gezondheidscertificaat. Op het gebied van dierenwelzijn is een aantal overtredingen geconstateerd, waaronder het niet scheiden van dieren en het onjuist vervoeren van onafgerichte paarden. Jaarlijks worden inspectieresultaten hiervan openbaar gemaakt3.
Bent u bereid om het toezicht op paardentransporten uit Ierland en het Verenigd Koninkrijk te intensiveren? Zo nee, waarom niet?
Bij binnenkomst in de EU vanuit het Verenigd Koninkrijk wordt reeds 100 procent controle gedaan op de geïmporteerde paarden. Dit is wettelijk verplicht. De NVWA zal de komende periode het toezicht op paardentransporten intensiveren.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Het gebruik van de mobiele schaapskooi ter bescherming van schapen. |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Christianne van der Wal (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Piet Adema (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in de Telegraaf waar een Friese schapenhouder toelicht hoe innovaties, zoals de mobiele schaapskooi, succesvol kunnen zijn in het beschermen van dieren tegen predatoren?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat houders van dieren de plicht hebben om hun dieren te beschermen, onder andere tegen roofdieren?
Ja. Volgens artikel 1.6, derde lid, van het Besluit houders van dieren (hierna: Bhvd) moeten dierhouders ervoor zorgen dat hun dieren, indien deze niet in een gebouw worden gehouden, zo nodig bescherming wordt geboden tegen roofdieren. In het geval van de wolf is een nieuwe situatie ontstaan voor dierhouders, waar ik bij de invulling van deze open norm rekening mee zal houden. Daarnaast ben ik me bewust van het feit dat in de praktijk niet alle houders exact dezelfde maatregelen kunnen treffen.
Kunt u aangeven hoeveel schapenhouders op dit moment voldoende maatregelen nemen om hun schapen te beschermen tegen roofdieren, zoals de wolf?
Deze gegevens worden niet bijgehouden en zijn derhalve niet beschikbaar.
Acht provincies hebben een subsidiepot voor wolfwerende maatregelen. Friesland, Limburg en Gelderland hebben aangegeven het beschikbare budget uit te breiden voor 2024, vanwege de grote vraag. De subsidiepot van Zeeland is na goedkeuring van de laatste aanvragen geheel gebruikt.
Heeft u gezien dat de schaapsherder in het artikel aangeeft dat sinds ze deze schaapskooi hebben, er niks meer is gebeurd en de schapen rustig en zonder stress kunnen slapen?
Ja.
Bent u van mening dat een mobiele schaapskooi hiermee een effectieve manier is om de verplichte bescherming van landbouwdieren uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Momenteel werk ik aan een beleidsregel voor de invulling van de open norm over bescherming van dieren die niet in een gebouw worden gehouden (artikel 1.6, derde lid, Bhvd), zoals ik in mijn brief van 19 juli 2024 aan de Eerste Kamer heb aangegeven (Kamerstuk 36 410 XIV, nr. M).2 Als onderdeel hiervan verken ik welke wolfwerende maatregelen passend zijn. Ik betrek de mobiele schaapskooi in deze verkenning.
Deelt u de mening dat schapenhouders en andere houders van dieren kunnen leren van deze ontwikkelingen en dergelijke innovaties ook kunnen toepassen op hun eigen bedrijf en in hun eigen context?
De terugkomst van de wolf heeft effect op een grote diversiteit aan bedrijven en hobbydierhouders. Bij het nemen van wolfwerende maatregelen is maatwerk daarom van groot belang. We bevinden ons in een fase waarin verschillende wolfwerende innovaties worden getest in de praktijk. Bij de invulling van de norm van artikel 1.6, derde lid, Bhvd houd ik hier rekening mee. De beleidsregel moet de ruimte bieden voor maatwerk en innovatie.
Bent u bereid te inventariseren welke rol de overheid kan nemen om het op grotere schaal uitrollen van deze beschermingsmaatregel te faciliteren? Zo nee, waarom niet?
De overheid neemt al een pakket van maatregelen in dit kader. Zoals ik ook in mijn brief van 19 juli 2024 aan de Eerste Kamer heb aangegeven, zorg ik met het invullen van de open norm voor duidelijkheid, zodat dierhouders voorafgaand aan het maken van investeringen zeker weten dat deze voldoen aan de norm. Verder wordt ingezet op informatievoorziening over wolfwerende maatregelen en over de financiële steun waarvoor dierhouders in aanmerking kunnen komen. Er zijn immers al provinciale subsidies beschikbaar om de overgang naar een wolfwerend systeem te stimuleren. Dit jaar zijn er provincies die hun budgetten al hebben verhoogd, vanwege de grote belangstelling van dierhouders die maatregelen willen treffen. Daarnaast gaat de Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur zich samen met provincies inzetten voor een landelijk wolf fencing team om houders praktische ondersteuning te bieden bij het treffen van wolfwerende maatregelen.
Valt de aanschaf van een mobiele schaapskooi onder de financiële regeling voor wolfwerende hekken? Zo nee, waarom niet?
Er zijn provinciale subsidieregelingen beschikbaar voor het nemen van wolfwerende maatregelen. Het interprovinciaal wolvenplan bevat een advies over de inrichting van de provinciale subsidieregelingen, maar iedere provincie bepaalt de invulling uiteindelijk zelf. Bijvoorbeeld welke wolfwerende maatregelen worden vergoed en wie aanspraak kan maken op de subsidie. Of een wolfwerende maatregel wordt vergoed, is dus onder andere afhankelijk van de aanvrager en van de provincie waarin de aanvraag wordt gedaan. Ik vind het belangrijk dat alle subsidiemogelijkheden in kaart worden gebracht, zowel nationaal als vanuit de EU, om te kijken welke subsidies voor alle houders er gefaciliteerd kunnen worden. Ik vind het namelijk van belang dat dierhouders gefaciliteerd worden bij het treffen van maatregelen om hun dieren te beschermen.
Kunt u aangeven welke stakeholders, experts en deskundigen betrokken zijn bij het proces rondom de invulling van artikel 1.6, derde lid van het Besluit houders van dieren?
De provincies en onze buurlanden hebben al veel kennis in kaart gebracht en ervaring opgedaan met het thema bescherming van dieren tegen de wolf. Bij de invulling van de open norm van artikel 1.6, derde lid, Bhvd neem ik deze kennis en ervaring mee, zoals mijn ambtsvoorganger in de Kamerbrief over samenleven met de wolf ook heeft aangegeven (Kamerstuk 33 576, nr. 376).3 Daarnaast betrek ik in dit proces een brede groep aan stakeholders, waaronder sectorvertegenwoordigers en natuurbeschermingsorganisaties.
Bent u bereid om natuur- en dierenwelzijnsorganisaties en ecologen nauwer te betrekken bij dit proces? Kunt u toelichten wie en op welke wijze?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 9 heb aangegeven, betrek ik een brede groep stakeholders bij het opstellen van de beleidsregel. Ik heb er vertrouwen in dat we op deze wijze komen tot een goed onderbouwde en praktisch toepasbare invulling.
Kunt u aangeven op welke wijze de wetenschap betrokken is bij de invulling van de open norm en welke wetenschappelijke indicatoren en onderzoeken hiervoor aan de basis liggen? Zo ja, kunt u deze onderzoeken naar de Kamer sturen?
Een goede wetenschappelijke basis is van belang bij de invulling van de open norm. Zoals ik heb aangegeven in mijn voorgaande antwoorden, is er al veel kennis in kaart gebracht en ervaring opgedaan met het bieden van bescherming tegen de wolf. Dit vormt het uitgangspunt voor de beleidsregel. Zodra deze uitgewerkt is, kan ik de Kamer informeren over de specifieke invulling en onderbouwing.
Bent u bereid om onderzoek te laten uitvoeren zodat er een degelijk wetenschappelijke basis aan dit artikel ten grondslag ligt, indien de wetenschap niet wordt betrokken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u van mening dat, nu er steeds meer bewezen mogelijkheden zijn waarmee schapenhouders hun dieren tegen wolven kunnen beschermen, er reden is om het gedoogbeleid voor het onvoldoende beschermen van landbouwdieren af te bouwen? Zo nee, waarom niet?
Momenteel werk ik aan de invulling van de open norm van artikel 1.6, derde lid, Bhvd. Daarbij helpt het dat er steeds meer kennis is over beschermingsmaatregelen tegen de wolf. Wanneer de open norm is ingevuld, kan de NVWA toezicht houden op de naleving van deze norm van artikel 1.6, derde lid, Bhvd wat betreft de bescherming van gehouden dieren tegen de wolf.
Kunt u aangeven wanneer toezicht en handhaving op het bepaalde in artikel 1.6 derde lid van het besluit houders van dieren op de wettelijk bedoelde wijze ter hand zal worden genomen door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) waarmee het gedoogbeleid kan worden beëindigd?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Ik heb de antwoorden op een deel van de vragen samengevoegd. Ik heb me ingespannen deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden. In verband met de benodigde afstemming konden de vragen niet binnen de gevraagde termijn worden beantwoord. Hier is de Tweede Kamer over geïnformeerd via een uitstelbrief.
Het schokkende onderzoeksrapport over dierenpark Mondo Verde |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Piet Adema (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Tralies en Tranen» van Stichting Bite Back?1
Ja.
Wat is uw reactie op het alarmerende rapport dat is gebaseerd op openbare bronnen, Wet open overheid-verzoeken, Kamer van Koophandel-documenten, bezoeken aan het park, contact met klokkenluiders, verhalen van bezoekers en (undercover)onderzoek?
Dierentuinen hebben een belangrijke voorbeeldfunctie op het gebied van dierenwelzijn. Ik verwacht van dierentuinen dat ze de hoogste dierenwelzijnsstandaarden nastreven en ze er alles aan doen om hun dieren een goed leven te geven. Daarom worden aan dierentuinen uitgebreide eisen op het gebied van dierenwelzijn gesteld, zoals is vastgelegd in hoofdstuk 4 van het Besluit houders van dieren (Bhvd). Wanneer mensen vermoeden dat een dierentuin zich hier niet aan houdt, is het belangrijk dat dit gesignaleerd wordt en hier melding van wordt gemaakt. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) kunnen dan onderzoek instellen en waar nodig maatregelen nemen. Dit rapport zie ik als een signaal dat aanleiding geeft voor verder onderzoek naar de situatie bij Mondo Verde.
RVO en de NVWA zullen daarom samen optrekken om het welzijn van de dieren in de dierentuin nogmaals grondig te onderzoeken en de dierverblijven opnieuw te beoordelen. De dierentuin verleent hier volledige medewerking aan en is bereid om waar nodig verbeteringen door te voeren.
Kunt u aangeven welke informatie uit het rapport al bekend was bij u, het ministerie, de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en welke informatie nieuw is?
In hoofdlijnen zijn de zorgen die in het rapport worden geuit bekend. Er zijn in het verleden meldingen ontvangen waarin bezoekers en oud-werknemers zorgen uitten over het welzijn van enkele dieren die ook in het rapport voorkomen. Zoals mijn ambtsvoorganger eerder dit jaar in de beantwoording van de vorige set Kamervragen over dierenpark Mondo Verde heeft gemeld (kenmerk 2023Z20270, ingezonden op 15 december 2023), hebben er de afgelopen jaren meerdere inspecties bij de dierentuin plaatsgevonden en zijn waar nodig maatregelen getroffen. Het is echter niet zo dat na iedere melding misstanden op het gebied van dierenwelzijn zijn aangetroffen. Het beeld dat geschetst wordt in het rapport van Stichting Bite Back komt dan ook niet overeen met het beeld dat RVO van de dierentuin heeft.
Kunt u bevestigen dat de dagelijkse verzorging van de dieren in Mondo Verde onder leiding staat van het voormalig hoofd dierverzorging van het Nederlands Opvangcentrum voor Papegaaien, waar «duizenden vogels» zijn verdwenen, vogels in kleine kooitjes werden gehouden waar ze zich nauwelijks konden bewegen, er een «ongekend dodenaantal» was en dat betrokken was bij de illegale invoer van exotische vogels?2
Deze vraag gaat over het personeelsbestand van een externe partij. Daarover heb ik geen beschikking.
Op welke manier is dit patroon van ernstige misstanden en dierenwelzijnsovertredingen meegenomen in de beoordelingen tijdens de inspecties in dierenpark Mondo Verde of beoordeling van uitbreiding van het aantal dieren in het park?
Iedere dierentuin in Nederland wordt op dezelfde wijze beoordeeld. Ze moeten zich allemaal aan dezelfde wet- en regelgeving houden en ik verwacht van iedere dierentuin dat ze goed voor hun dieren zorgen. Daarom wordt op alle dierentuinen streng toegezien en wordt één lijn getrokken bij de beoordeling van alle dierentuinen. Als er na deze objectieve beoordeling een overtreding wordt geconstateerd, kan het verleden wel meewegen bij het bepalen van de te nemen maatregelen. Zo zal bij een patroon van herhaalde overtredingen een last onder dwangsom ter voorkoming van herhaling worden opgelegd.
Wat vindt u ervan dat Mondo Verde meerdere honden achter de schermen houdt in modderige buitenverblijven met alleen een paar pallets en een iglohut?
Het is niet bekend of de situatie zoals deze in het rapport wordt beschreven ook daadwerkelijk de huidige situatie is in Mondo Verde. De NVWA bekijkt hoe de situatie van de honden meegenomen kan worden in het toekomstige dierenwelzijnsonderzoek bij de dierentuin.
Ten algemene vind ik dat honden goed moeten worden verzorgd. In het Besluit houders van dieren staan regels voor het houden van honden in een ren. Wanneer een hond in een buitenverblijf wordt gehouden is de houder verplicht om de bodem zodanig te onderhouden dat deze schoon blijft en niet drassig wordt. Bovendien moet de hond toegang hebben tot een hok dat bescherming biedt tegen nadelige weersinvloeden en kou. De NVWA zal in het dierenwelzijnsonderzoek toetsen of de verblijven van de honden aan deze regelgeving voldoen.
Wat vindt u ervan dat een dierenpark actief met honden fokt?
Het is mij niet bekend of er gefokt wordt met de honden die op het terrein van de dierentuin worden gehouden. Ten algemene geldt dat dierentuinen zich moeten richten op hun maatschappelijke taak in de vorm van conservatie en educatie, en de dieren die zij daarvoor in hun collectie hebben.
Wat vindt u ervan dat een oud-medewerker aangeeft dat de honden verder niet uit de verblijven worden gehaald?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 6 heb aangegeven is het niet bekend of de situatie die in het rapport wordt beschreven ook daadwerkelijk overeenkomt met de situatie in het dierenpark.
Ten algemene geldt dat honden, ook degenen die in een ren worden gehouden, met enige regelmaat de gelegenheid moeten krijgen te voldoen aan hun natuurlijke behoeften, zoals beweging en sociale contacten. Dit kan bijvoorbeeld door de hond uit te laten of rond te laten lopen op het erf buiten de ren. Zeker ten behoeve van de socialisatie van puppy’s is het essentieel om de honden regelmatig uit de verblijven te halen.
Kunt u aangeven of de NVWA deze honden heeft aangetroffen tijdens hun inspectie? Indien dat niet het geval is, hoe verklaart u dat? Indien dat wel het geval is, welke stappen zijn er ondernomen?
De inspecteurs van de NVWA hebben zich tijdens de inspectie gericht op de dieren die werden tentoongesteld in relatie tot de dierentuinvergunning. Zij hebben wel gezien dat er honden aanwezig waren, maar deze niet specifiek geïnspecteerd. De inspecteurs die dierentuinen inspecteren zijn namelijk gespecialiseerd in het welzijn van dierentuindieren, inspecties bij honden vragen andere expertise. Er waren overigens geen signalen dat direct ingrijpen bij de honden noodzakelijk was. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 6 heb aangegeven bekijkt de NVWA hoe de situatie van de honden meegenomen kan worden in het toekomstige dierenwelzijnsonderzoek bij de dierentuin.
Wat vindt u ervan dat uit het onderzoeksrapport blijkt dat de kamelen, tijgers en leeuwen in het park (ernstig) onnatuurlijk, stereotiep gedrag vertonen?
Het is nooit fijn om dieren stereotiep gedrag te zien vertonen. Stereotiep gedrag is een gedrag dat een dier zichzelf heeft aangeleerd toen het in een stressvolle situatie zat, om zich op dat moment beter te gaan voelen. Als een dier dit gedrag eenmaal heeft aangeleerd en zich er prettig door voelt, zal hij dit blijven vertonen, zelfs als de stressvolle situatie niet meer aanwezig is. Het waarnemen van stereotiep gedrag betekent dan ook niet per definitie dat het welzijn van een dier op dat moment is aangetast. Het geeft enkel aan dat een dier ooit gedurende een langere periode in zijn leven stress heeft ervaren.
RVO zal, bij het eerdergenoemde onderzoek naar het welzijn van de dieren in de dierentuin ook kijken naar de huidige inrichting van de verblijven en de aangeboden verrijkingsmiddelen. Beide kunnen het gedrag van een dier positief beïnvloeden.
Kunt u bevestigen dat een leeuw in Mondo Verde al meerdere jaren in een zeer klein verblijf leeft? Is dit door handhavende instanties tijdens eerdere inspecties geconstateerd? Zo ja, hoe oordeelt u over de wijze waarop deze leeuw wordt gehouden? Zo nee, hoe kan het dat dit niet is geconstateerd door de instanties?
RVO is ervan op de hoogte dat de dierentuin nu ongeveer 1,5 jaar problemen heeft met de huisvesting van de aanwezige leeuwen en heeft hierover contact met Mondo Verde. De binnen- en separatieverblijven waarin de leeuw gehouden wordt zijn onderdeel van het verblijf, maar zijn niet bedoeld voor permanente huisvesting. Het langdurig houden van dieren in slechts één of een deel van deze gekoppelde verblijven leidt mogelijk tot dierenwelzijnsproblemen. Een makkelijke oplossing is niet voor handen omdat de twee mannelijke leeuwen van het park niet samen gehouden kunnen worden. Slechts één van hen kan tegelijk in het buitenverblijf zijn. Daarom worden de dieren gerouleerd. Om de dieren meer ruimte te geven heeft Mondo Verde ervoor gekozen de leeuwen ook ’s nachts toegang tot het buitenverblijf te geven. Bovendien is de dierentuin bezig om een van de leeuwen een nieuw onderkomen te geven.
Omdat er reeds uitzicht is op herstel van de situatie, de dieren tijdens inspectie een gezonde en alerte indruk maakten en de dierentuin maatregelen heeft genomen om het welzijn van de dieren te bevorderen is besloten niet handhavend op te treden.
Kunt u zich herinneren dat u in antwoord op eerdere Kamervragen op 13 maart jongstleden aan de Kamer schreef dat u een attractiepark geen geschikte omgeving vindt voor wilde dieren?3
Ja, mijn voorganger heeft deze vragen destijds beantwoord.
Welke maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat de dieren verdere hinder ondervinden van deze attracties?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven zal het welzijn van de dieren in de dierentuin onderzocht worden. Binnen dit traject zal ook aandacht zijn voor een mogelijk effect van attracties op de dieren.
Gaat u in de vergunningverlening in de toekomst strenger toezien op dit uitgangspunt zodat deze ongeschikte situatie zich niet weer voordoet? Zo nee, waarom niet?
Bij vergunningverlening ziet RVO er al op toe dat dieren in hun nieuwe verblijven geen hinder van de omgeving ervaren. Enkel wanneer duidelijk is dat de dieren niet worden gestoord, bijvoorbeeld door een naastgelegen attractie, wordt een vergunning afgegeven. Het kan ook voorkomen dat nieuwe attracties in de buurt van bestaande en reeds vergunde dierverblijven worden geplaatst. In dat geval kan worden ingegrepen wanneer na inspectie wordt geconstateerd dat de dieren aantoonbaar last hebben van de attractie.
Hoe oordeelt u over het gegeven dat het (nacht)verblijf van de leeuwen direct naast de botsauto-attractie ligt? Hoe oordeelt u over de reactie van Mondo Verde dat dit «leuker en gezelliger» is voor de leeuwen, omdat ze dan «nog eens wat horen»?
Ik sluit mij aan bij de woorden van mijn ambtsvoorganger, die heeft aangegeven dat een attractiepark geen geschikte omgeving is voor wilde dieren.
Over de genoemde uitspraken kan ik geen oordeel geven. Ik kan immers niet met zekerheid vaststellen dat dit daadwerkelijk door de dierentuin is gezegd. Ik ga ervan uit dat alle dierentuinen in Nederland dierenwelzijn serieus nemen en signalen over eventuele verstoring van de dieren door attracties of andere zaken onderzoeken.
Kunt u bevestigen dat u op 13 maart jongstleden aan de Kamer schreef dat de leeuwen toegang hebben tot binnenverblijven waar zij zich kunnen afzonderen? Zo ja, wat is uw reactie op de bevinding uit het rapport dat de leeuwen overdag geen toegang hebben tot deze binnenverblijven en ze zich overdag dus niet kunnen afzonderen?
Mijn ambtsvoorganger heeft aangegeven dat volgens de vergunning een binnenverblijf aanwezig is waar de dieren zich kunnen afzonderen. Het kan zijn dat dierentuinen zich in uitzonderlijke situaties genoodzaakt voelen af te wijken van de vergunning. Als wordt geconstateerd dat een dierentuin zijn vergunning niet naleeft gaat RVO in gesprek met de dierentuin en wordt gekeken of handhaving op zijn plaats is. Tijdens de recente inspectie bij Mondo Verde is de situatie zoals beschreven in het antwoord op vraag 11 aangetroffen. RVO heeft, om de in dat antwoord beschreven reden, besloten in deze specifieke situatie niet handhavend op te treden.
Wat is uw reactie op een opmerking van een oud-medewerker die aangeeft dat als de leeuwen binnen waren en niet naar buiten wilden gaan, het hoofd dierverzorging ze verplichtte om de tuinslang met volle straal op de dieren te zetten?
Op basis van het rapport kan ik niet met zekerheid vaststellen of dit in de dierentuin heeft plaatsgevonden. Daarom kan ik geen oordeel vellen over deze specifieke situatie. Ten algemene geldt dat het belangrijk is dat verblijven dierentuindieren voldoende keuzevrijheid bieden om aan hun behoeften te voldoen. Soms is een tijdelijke beperking in deze keuzevrijheid noodzakelijk voor de verzorging. In dat geval is het belangrijk is dat de dieren op een positieve manier getraind worden, zodat de verzorging van de dieren op een veilige manier en met zo min mogelijk stress kan plaatsvinden.
Kunt u bevestigen dat Mondo Verde voornemens is om een van hun leeuwen te verkopen aan een dierenpark in Indonesië, waar shows met de dieren worden gehouden, leeuwenwelpjes kunnen worden geaaid, de dieren worden gevoerd en bezoekers met ze op de foto kunnen?
Het klopt dat Mondo Verde voornemens is een van hun leeuwen naar een dierenpark in Indonesië te verplaatsen. Uit onderzoek van RVO is gebleken dat de genoemde interacties op dit moment niet meer plaatsvinden in de Indonesische dierentuin.
Het is echter nog niet zeker dat de leeuw naar Indonesië zal verhuizen. Mondo Verde heeft aan Stichting Bite Back aangeboden dat zij een andere locatie voor het dier zoeken, onder de voorwaarde dat de leeuw in een dierentuin terecht komt, de locatie voldoet aan artikel 4.11 (Bhvd), en de verhuizing op korte termijn kan plaatsvinden.
Kunt u bevestigen dat deze verhuizing in overtreding is van artikel 4.11 van het Besluit houders van dieren, dat verplicht dat een dierentuin zich ervan moet verzekeren dat de dieren op een plek terecht komen waar wordt voldaan aan de normen voor dierenwelzijn die ook voor Nederlandse dierentuinen gelden? Zo ja, waarom heeft de RVO deze verhuizing dan goedgekeurd? Zo nee, waarom niet?
RVO heeft onderzoek gedaan naar de voorgenomen verhuizing van de leeuw en onder meer documenten over het leeuwenverblijf in Indonesië opgevraagd bij Mondo Verde. De aangeleverde documenten waren voldoende om er van uit te gaan dat de dierentuin zich ervan heeft verzekerd dat het welzijn van de leeuw geborgd is. De inschatting was zelfs dat het welzijn van de leeuw waarschijnlijk zou verbeteren vergeleken met de huidige situatie.
Bent u bereid om deze verhuizing alsnog tegen te houden? Zo nee, waarom niet?
Naast artikel 4.11 uit het Besluit houders van dieren moet Mondo Verde zich ook houden aan betreffende veterinaire en CITES-regelgeving. Zo lang de dierentuin dit doet, zie ik geen reden om de verhuizing tegen te houden. Er is ook geen bevoegdheid om de export van dieren naar derde land te verbieden als aan de voorwaarden is voldaan. Nederland moet een exportcertificaat afgeven als kan worden voldaan aan de eisen die een derde land stelt met betrekking tot diergezondheid. Dit is vastgelegd in Europese diergezondheidsverordening (2016/429, art. 243).
Hoe verklaart u dat u eerder aangaf dat de RVO het park zou aanspreken op het niet beschikken over een vergunning om de kamelen tentoon te stellen en dat de situatie zou moeten worden hersteld, maar dat uit het onderzoeksrapport blijkt dat de situatie voor de kamelen onveranderd is gebleven?
Het herstellen van de situatie betekent in het geval van het onvergund tentoonstellen van de kamelen dat een vergunning moet worden aangevraagd. Dit heeft Mondo Verde gedaan en RVO beoordeelt de vergunningsaanvraag momenteel.
Welke eisen worden er vanuit uw ministerie gesteld aan de ervaring en vaardigheden bij medewerkers van dierentuinen als deze nieuwe diersoorten willen houden en hoe wordt hier toezicht op gehouden en op gehandhaafd?
Als een dierentuin nieuwe diergroepen wil houden (d.w.z. dieren die niet verwant zijn aan diersoorten die al door de dierentuin gehouden worden) wordt de beschikbaarheid en de ervaring van het personeel binnen de dierentuin meegenomen in de beoordeling. Een dierentuin ontvangt alleen een vergunning als er voldoende vakbekwaam personeel is. Dit is vastgelegd in hoofdstuk 4 van het Bhvd. De specifieke eisen die worden gesteld zijn afhankelijk van welke diersoort een dierentuin wil houden, aangezien het houden dierentuindieren specialisme vereist en voor iedere diersoort weer andere zaken belangrijk zijn.
Bent u bereid te onderzoeken of een opleiding en/of certificering verplicht kan worden gesteld aan dierentuinmedewerkers wanneer dierentuinen willen werken met kwetsbare diersoorten zoals wolven?
Dit acht ik niet nodig. Er wordt bij vergunningverlening immers al toegezien op de beschikbaarheid van vakbekwaam personeel.
Hoeveel overtredingen moeten er nog worden aangetroffen voordat er ingrijpendere maatregelen worden getroffen bij Mondo Verde, gelet op het feit dat u eerder aan de Kamer schreef dat in de afgelopen vijf jaar vijf inspecties hebben plaatsgevonden bij Mondo Verde, waarbij verschillende overtredingen zijn geconstateerd?
Zoals ik in de antwoorden op eerdere vragen heb aangegeven zullen RVO en de NVWA onderzoek doen naar het dierenwelzijn binnen Mondo Verde. Tijdens dit onderzoek zal de gehele dierentuin, voor en achter de schermen, worden bekeken en wordt getoetst of de dierentuin voldoet aan de huidige normen die we aan dierentuinen stellen. De dierentuin verleent hier volledige medewerking aan en geeft aan te willen verbeteren waar nodig. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek zullen eventuele vervolgstappen worden bekeken.
Wat vindt u ervan dat een dierentuin blijkbaar meerdere keren over de schreef kan gaan en dat het de inspectie niet lukt om verbeteringen af te dwingen?
Ik vind het kwalijk als dierentuinen zich niet aan de geldende wet- en regelgeving houden. Ze hebben een voorbeeldfunctie en een belangrijke maatschappelijke taak. Ik verwacht van dierentuinen dat dierenwelzijn voorop staat. Daar zien RVO en de NVWA op toe met vergunningverlening, toezicht en handhaving.
Als een overtreding wordt geconstateerd ligt de eerste focus altijd op herstel. Vaak wordt een last opgelegd, wat betekent dat de dierentuin de kans krijgt om de overtreding te beëindigen. Als de overtreding nogmaals wordt geconstateerd, verbeurt de dierentuin een dwangsom of kan RVO de overtreding zelf beëindigen. Dat is over het algemeen voldoende om dierentuinen tot verbetering aan te zetten. Ook Mondo Verde heeft in het verleden zaken hersteld nadat RVO maatregelen heeft opgelegd.
Heeft de RVO zich al beraad op de te nemen maatregelen tegen dit park? Zo ja, kunt u de conclusies van de RVO met de Kamer delen? Zo nee, wanneer gaat deze berading plaatsvinden?
Zie mijn antwoord op vraag 24.
Kunt u zich herinneren dat u eerder aan de Kamer schreef: «De foto’s geven een gedeelte van de verblijven van de dieren weer en geven daardoor geen compleet beeld van de dierverblijven. Ik heb op basis van de foto’s dan ook niet voldoende informatie om een zorgvuldig oordeel over de dierverblijven te geven.»?
Ja, mijn ambtsvoorganger heeft deze vragen destijds beantwoord.
Heeft u inmiddels, naar aanleiding van het uitgebreide onderzoeksrapport, voldoende informatie om een zorgvuldig oordeel over het dierenpark te vellen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik kan alleen een oordeel vellen op basis van een rapport van officiële toezichthouders. Daarom zullen RVO en de NVWA onderzoek doen bij Mondo Verde.
Bent u bereid om, vanwege al deze misstanden en dierenwelzijnsschandalen, de dierentuinvergunning van dierenpark Mondo Verde in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Ik kan een dierentuinvergunning niet zomaar intrekken. Ten algemene geldt dat een dierentuin erop wordt aangesproken wanneer deze zijn vergunning overtreedt. Er wordt een gesprek gevoerd over de overtreding en er wordt herstel aangezegd, bijvoorbeeld via een last onder dwangsom. De eerste focus ligt op herstel omdat het belangrijk is dat de onvergunde situatie zo snel mogelijk stopt. De mogelijkheid tot herstel is ook vastgelegd in artikel 4.13 van het Besluit houders van dieren. Hierin staat dat een dierentuin een redelijke termijn moet krijgen, die ten hoogste 2 jaar bedraagt, om de situatie te herstellen voordat een vergunning wordt ingetrokken.
In het geval van Mondo Verde zijn de eerder geconstateerde overtredingen hersteld. Uit het aangekondigde onderzoek zal blijken of er nog meer zaken binnen de dierentuin zijn die moeten verbeteren. De dierentuin verleent hier volledige medewerking aan. Ik heb er dan ook vertrouwen in dat eventueel benodigde verbeteringen in de toekomst worden doorgevoerd.
Bent u bereid om de dieren in het park die veelal in schrijnende situaties zitten, daar weg te laten halen en onder te laten brengen op plekken waar ze wel goed worden verzorgd? Zo nee, waarom niet?
Uit de inspecties die eerder dit jaar bij Mondo Verde zijn uitgevoerd zijn geen zaken naar voren gekomen die het in bewaring nemen van de dieren rechtvaardigt. Uit het onderzoek dat RVO en de NVWA zullen uitvoeren, zal blijken of dierenwelzijn in de dierentuin verbeterd moet worden.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Vanwege de benodigde afstemming is het niet gelukt om de vragen binnen drie weken te beantwoorden. Hier is de Tweede Kamer over geïnformeerd via een uitstelbrief.
De Working Group Meeting over de Verordening welzijn en traceerbaarheid van honden en katten |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat een Nederlandse delegatie deze week aanwezig is bij de Europese Working Group Meeting over de Verordening welzijn en traceerbaarheid van honden en katten?1
Ja, ik kan bevestigen dat Nederland aanwezig was bij de Raadswerkgroep van 15 en 16 mei jl. waar is gesproken over het voorstel tot een Verordening over het welzijn en de traceerbaarheid van honden en katten.
Kunt u uiteenzetten wat de Nederlandse inbreng bij deze bijeenkomst zal zijn?
De Nederlandse inzet ten aanzien van het voorstel is in grote lijnen uiteengezet in het BNC-fiche dat 22 december 2023 naar de Kamer is verzonden. De inbreng van de Nederlandse delegatie tijdens de Raadswerkgroepen is onder meer gericht op het verduidelijkt en voldoende specifiek krijgen van algemeen en open geformuleerde voorschriften.
Wordt, naar uw visie, met het huidige voorstel het doel van de Verordening bereikt, namelijk de goede bescherming van honden en katten in Europa?
Op dit moment is er op EU-niveau nog geen regelgeving over het welzijn van honden en katten. Zoals aangegeven in het BNC-fiche verwelkomt Nederland in beginsel dit voorstel. Het voorstel zet stappen in de juiste richting. De Nederlandse inzet is erop gericht om het niveau van bescherming van honden en katten nog verder te verbeteren en het voorstel op dat punt te verbeteren.
Kunt u toezeggen dat Nederland zich bij deze bijeenkomst zal inzetten voor een verbod op het fokken van honden en katten met korte snuiten? Zo nee, waarom niet?
Dit betreft een van de speerpunten van de Nederlandse inzet en is ook reeds ingebracht.
Kunt u toezeggen dat Nederland zich bij deze bijeenkomst zal inzetten voor een chipplicht voor alle honden en katten, waaronder zwerfdieren en dieren die niet worden verhandeld? Zo nee, waarom niet?
In Nederland geldt al een chipplicht voor honden. Momenteel wordt gewerkt aan een nationale chip- en registratie plicht voor katten. Nederland is in principe voorstander van een chipplicht voor alle honden en katten en heeft in de Raadswerkgroep deze brede wens tot verplichte I&R – voor zover daar op EU-niveau juridische mogelijkheden toe zijn – ook naar voren gebracht. Tot een volledige I&R-plicht van alle honden en katten zal het in EU-verband echter waarschijnlijk niet komen. Er zullen naar verwachting in beperkte mate uitzonderingen zijn.
Kunt u toezeggen dat Nederland zich bij deze bijeenkomst zal inzetten voor diervriendelijke oplossingen voor zwerfdieren, zoals identificatie, registratie en sterilisatie? Zo nee, waarom niet?
Het Verordeningsvoorstel richt zich op het op de markt brengen van honden en katten. Het toepassingsbereik van het voorstel omvat geen aanpak van zwerfdierproblematiek.
Sluit dit voorstel aan bij de bestaande voorschriften van de Diergezondheidsverordening als het gaat om de registratieverplichting van alle fokkers? Zo nee, waarom wordt niet voor deze harmonisatie gekozen?
Er wordt een notificatie- en registratieplicht voorzien van fokkers. Beoogd wordt dat lidstaten gebruik kunnen maken van de informatie die reeds beschikbaar komt op basis van de EU-diergezondheidsverordening (artikel 84). In dat geval kunnen deze fokkers worden vrijgesteld van deze notificatie- en registratieplicht.
Bent u ervan op de hoogte dat particuliere, kleinschalige handel vaak als dekmantel wordt gebruikt voor grootschalige, bedrijfsmatige handel, terwijl in het huidige voorstel de kleinschalige handel wordt vrijgesteld van (registratie)verplichtingen?
Ik ben hiervan op de hoogte. In de discussies over de (registratie-)verplichtingen wordt er op ingezet om particuliere, kleinschalige handelaren niet vrij te stellen van een registratieplicht en andere verplichtingen.
Deelt u de mening dat door de uitzondering voor kleinschalige handel dierenleed en fraude ongezien blijft?
Ja. Het voorstel zet stappen in de goede richting voor een beter dierenwelzijn en betere traceerbaarheid, maar dierenleed en -fraude zal nooit volledig voorkomen kunnen worden. In de discussies over de (registratie-)verplichtingen wordt er op ingezet om particuliere, kleinschalige handelaren niet vrij te stellen van een registratieplicht en andere verplichtingen.
Kunt u toezeggen dat Nederland zich bij deze bijeenkomst zal inzetten voor een registratieplicht voor alle fokkers van honden en katten? Zo nee, waarom niet?
Er wordt een notificatie- en registratieplicht voorzien voor alle fokkers die puppy’s of kittens op de markt brengen en dat wordt vanuit NL ondersteund.
Kunt u deze vragen één voor één en nog deze week beantwoorden?
Ik heb de vragen één voor één beantwoord, maar het is niet gelukt om de vragen binnen de zeer korte termijn van twee dagen te beantwoorden.
Het onderzoek waaruit blijkt dat het Dolfinarium zich opnieuw niet aan de afspraken houdt. |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Kunt u de berichtgeving van EenVandaag bevestigen, waaruit blijkt dat het Dolfinarium zich opnieuw niet aan de gemaakte afspraken houdt?1
In de uitzending van EenVandaag heb ik aangegeven dat ik zou onderzoeken of het Dolfinarium de gemaakte afspraken naleeft. Het onderzoek wijst uit dat het Dolfinarium één van de afspraken niet naleeft.
Wat vindt u ervan dat het Dolfinarium een pakket van € 99,– aanbiedt waarmee bezoekers twintig minuten bij de dolfijnen in het water kunnen, met ze op de foto gaan en de dieren mogen aanraken?2
Er zijn afspraken gemaakt over hoe dit programma moet worden vormgegeven. Dit moet ervoor zorgen dat de interacties met de dieren een duidelijke educatieve waarde hebben, dierenwelzijn en veiligheid geborgd zijn en er een correct en natuurlijk beeld van de dieren wordt neergezet. Het Dolfinarium moet bijvoorbeeld benadrukken dat dolfijnen wilde dieren zijn en geen knuffeldieren.
Het Dolfinarium leeft één van de gemaakte afspraken niet na. De dolfijnen worden tijdens het programma door de begeleider aangezet tot interacties met de deelnemers door het geven van commando’s, waarmee ook een fotomoment wordt gefaciliteerd. Het vastleggen van de interactie is echter enkel toegestaan als de dieren zelf op de deelnemers en de interactie afkomen en niet in navolging van een opgevolgd commando. Dat het Dolfinarium zich niet aan deze afspraak houdt vind ik kwalijk. Het programma moet worden aangepast zodat dit volgens afspraak wordt vormgegeven. Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) is daarom voornemens om een last onder dwangsom op te leggen.
Desondanks heb ik er onvoldoende vertrouwen in dat publieksinteracties tussen bezoekers en wilde dieren in dierentuinen in het algemeen mogelijk zijn, zonder een onnatuurlijk beeld van de dieren neer te zetten. Daarom zal ik de mogelijkheid onderzoeken om publieksinteracties met dierentuindieren te verbieden, zodat mijn ambtsopvolger hier een weloverwogen besluit over kan nemen.
Kunt u bevestigen dat de Visitatiecommissie Dierentuinen al in 2019 oordeelde dat fotomomenten met dolfijnen een risico vormen voor bezoekers?
Dat klopt. Daarom zijn de fotomomenten verboden en zijn er afspraken gemaakt om de veiligheid van bezoekers tijdens de overige publieksinteracties te borgen. Uit het onderzoek van RVO is gebleken dat het Dolfinarium zich houdt aan dit deel van de afspraken.
Kunt u bevestigen dat deze commissie ook oordeelde dat fotomomenten geen toegevoegde (educatieve) waarde hebben en het kinderen juist een verkeerd, onnatuurlijk beeld geeft van dieren?
Dat klopt. Daarom zijn de losse fotomomenten verboden en mogen enkel nog publieksinteracties worden vastgelegd die onderdeel zijn van een uitgebreid educatief programma. Desondanks maak ik mij zorgen over het beeld dat publieksinteracties binnen een educatief programma over de dieren geeft. Daarom zal ik de mogelijkheid tot een verbod op publieksinteracties in dierentuinen onderzoeken.
Kunt u bevestigen dat er naar aanleiding van deze bevindingen met het Dolfinarium is afgesproken deze fotomomenten af te schaffen?
Zie mijn antwoorden op de vragen 3 en 4.
Wat vindt u ervan dat het Dolfinarium bijna drie jaar later nog steeds deze fotomomenten aanbiedt en hiermee deze afspraken niet is nagekomen?
Uit de inspectie is gebleken dat de losse fotomomenten volgens afspraak zijn afgeschaft. Het Dolfinarium mag interacties tussen bezoekers en de dieren wel vastleggen als deze onderdeel uitmaken van het uitgebreide educatieve programma. Ik vind het echter kwalijk dat de dieren, tegen de afspraak in, opdracht krijgen om voor deze foto te poseren met deelnemers.
Heeft het Dolfinarium al gereageerd op uw verzoek om opheldering over het niet nakomen van deze afspraken? Zo ja, kunt u deze reactie delen met de Kamer?
Naar aanleiding van het voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom kan het Dolfinarium een zienswijze geven. Het Dolfinarium zal daarom worden uitgenodigd voor een gesprek. Daarna zal een definitief besluit over handhaving worden genomen. Ik zal na dit gesprek en het besluit met betrekking tot handhaving een verslag van het gesprek met de Kamer te delen.
Tijdens de inspectie gaf het Dolfinarium al aan dat wanneer er zaken werden gevonden die niet in lijn zouden zijn met de afspraken, ze deze zouden aanpassen.
Kunt u uw volgende uitspraak in de uitzending van EenVandaag toelichten: «Zorg dat je de vergunning naleeft en als je dat niet doet, dan moet ik de vergunning intrekken. Zo ver is het natuurlijk niet. Eerst dat gesprek.» Waarom is het «natuurlijk» nog niet zo ver?
Ten algemene geldt dat een dierentuin erop wordt aangesproken wanneer deze zijn vergunning overtreedt. Er wordt een gesprek gevoerd over de overtreding en er wordt herstel aangezegd, bijvoorbeeld via een last onder dwangsom. De eerste focus ligt op herstel omdat het belangrijk is dat de onvergunde situatie zo snel mogelijk stopt. De mogelijkheid tot herstel is ook vastgelegd in artikel 4.13 van het Besluit houders van dieren. Hierin staat dat een dierentuin een redelijke termijn moet krijgen, die ten hoogste 2 jaar bedraagt, om de situatie te herstellen voordat een vergunning wordt ingetrokken of gewijzigd en de dierentuin geheel of gedeeltelijk wordt gesloten. Daar is nu nog geen sprake van.
Heeft het betreffende gesprek al plaatsgevonden? Zo ja, wat is er uit dit gesprek gekomen? Zo nee, wanneer gaat dit gesprek plaatsvinden?
Zie mijn antwoord op vraag 7.
Bent u bereid zo spoedig mogelijk een verslag van dat gesprek met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 7.
Kunt u uiteenzetten wat het door u aangekondigde onderzoek naar deze fotomomenten precies inhoudt? Wanneer gaat dit plaatsvinden? Bent u bereid om de resultaten van het onderzoek zo spoedig mogelijk met de Kamer te delen?
Het onderzoek heeft plaatsgevonden op woensdag 1 mei jongstleden en bestond uit een inspectie door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) bij het Dolfinarium. Tijdens de inspectie is gekeken naar de naleving van alle afspraken die met het Dolfinarium zijn gemaakt, met speciale aandacht voor het educatieve programma waarbij deelnemers in het water bij de dolfijnen kunnen. De NVWA heeft hiervan rapport opgemaakt, wat door RVO als handhavende instantie op de dierentuinen wordt beoordeeld. Via de beantwoording van deze vragen informeer ik u over de uitkomsten van dit onderzoek.
Kunt u bevestigen dat het Dolfinarium ook in 2017 en in 2019 eerder gemaakte afspraken over dierverblijven en shows niet is nagekomen?
Mijn ambtsvoorganger heeft in 2021 voor het eerst formele afspraken gemaakt met het Dolfinarium. Deze zijn in 2022 als voorwaarden aan de dierentuinvergunning van het Dolfinarium verbonden. Het is voor het eerst dat wordt geconstateerd dat één van de gestelde voorwaarden, en daarmee dus één van de gemaakte afspraken, niet wordt nageleefd.
Kunt u een update geven van de uitvoering van de met het Dolfinarium overig gemaakte afspraken?
Zoals eerder aan het lid Wassenberg (PvdD) is toegezegd, informeer ik de Tweede Kamer periodiek over de uitvoering van de afspraken met het Dolfinarium in de verzamelbrief dierenwelzijn. De laatste update heb ik op 24 januari jongstleden met de Tweede Kamer gedeeld (Kamerstuk 28 286, nr. 1324). De eerstvolgende brief zal in ieder geval voorafgaand aan het nog in te plannen commissiedebat over dieren buiten de veehouderij aan de Kamer worden verstuurd.
Wat vindt u ervan dat het Dolfinarium nog steeds het aanraken van andere wilde dieren, zoals roggen en haaien aanbiedt? Deelt u de mening dat dit geen educatieve waarde heeft?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven maak ik mij zorgen over het onnatuurlijke beeld dat publieksinteracties met dierentuindieren kunnen neerzetten en zal ik daarom de mogelijkheid tot een verbod op publieksinteracties onderzoeken.
Kunt u bevestigen dat het Dolfinarium nog steeds niet definitief heeft uitgesloten dat ze dolfijnen en zeeleeuwen gaan verkopen aan een pretpark in China, ondanks dat de Tweede Kamer3 en u als verantwoordelijke Minister4, fel tegen deze verkoop zijn?
Het is niet uitgesloten dat de dieren weggaan. Momenteel kunnen de dieren echter nog niet vertrekken. Het Dolfinarium moet immers eerst aantonen dat de situatie in China voldoet aan de dierenwelzijnseisen die we aan Nederlandse dierentuinen stellen. Ik ben hier nog niet van overtuigd.
Deelt u de mening dat het er hierdoor zeer sterk op lijkt dat het Dolfinarium niet het welzijn van hun dieren op één heeft staan, maar het commerciële belang van hun park? Zo nee, waarom niet?
Het is mij niet bekend waarom het eventuele vertrek van de dieren vertraagd is. Wel is duidelijk dat de dieren alleen kunnen vertrekken als hun welzijn geborgd is.
Bent u bereid om, gezien het niet nakomen van de afspraken, de dierentuinvergunning van het Dolfinarium alsnog in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 8 heb uitgelegd kan ik een dierentuinvergunning niet zomaar intrekken.
Bent u bereid om, gezien het niet nakomen van de afspraken, het dolfinarium een permanent fok- en aankoopverbod van dolfijnen op te leggen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 8 heb aangegeven is het belangrijk dat de maatregelen die worden genomen gericht zijn op herstel. De situatie moet immers zo snel mogelijk voldoen aan de gemaakte afspraken. Een verbod op het fokken en verwerven van nieuwe dieren draagt hier niet aan bij. Bovendien is er geen wettelijke grondslag om een fok- en aankoopverbod op te leggen wanneer een dierentuin haar vergunning overtreedt. Daarom is RVO van plan om een last onder dwangsom op te leggen.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Vanwege de benodigde afstemming is het niet gelukt om de vragen binnen drie weken te beantwoorden. Hier heb ik de Tweede Kamer over geïnformeerd via een uitstelbrief.
De noodzakelijke verbeteringen aan het statiegeldsysteem |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Slechts 50% van de blikjes weer ingezameld in 2023, politiek ingrijpen nodig»1 en «Waakhond wil fors hoger statiegeld om inzameling vlot te trekken»2?
Ja, ik ben bekend met deze berichten.
Bent u ervan op de hoogte dat Verpact (de producentenorganisatie verantwoordelijk voor de inzameling van statiegeldverpakkingen) communiceert dat in 2023 71% van de plastic flessen en 65% van de blikjes zijn ingeleverd (voorlopige cijfers)?
Ik ben op de hoogte van deze cijfers. Het is van belang om hierbij op te merken dat dit gaat om cijfers die Verpact (voorheen Stichting Afvalfonds Verpakkingen) zelf heeft verspreid en niet om officiële cijfers in het kader van een wettelijk verplichte rapportage of de monitoring van plastic flessen en blikjes in het zwerfafval.
Overigens spreekt Verpact op de website niet over 65% inzameling van blikjes over heel 2023, maar over «op dit moment».
Bent u ervan op de hoogte dat uit de rapportage van Verpact zelf blijkt dat het inzamelcijfer van blikjes dat wordt gecommuniceerd (65%) een momentopname is en dat, als er wordt gekeken naar het gemiddelde percentage over 2023, slechts 50% van de blikjes weer werden ingeleverd?3
Ja.
Bent u het ermee eens dat Verpact aan cherry picking doet door cijfers te communiceren die hun prestaties beter doen lijken dan ze in werkelijkheid zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u het ermee eens dat dit niet hoort bij de rol van uitvoeringsorganisatie, en dat deze objectief behoort te informeren over de voortgang?
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 2 tref ik de bewoording 65% over heel 2023 niet aan in de communicatie van Verpact. Het gaat hierbij om cijfers die Verpact zelf heeft verspreid. Vanaf 2024 geldt voor het eerst een wettelijke verplichting om 90% van de op de markt gebrachte blikjes in te zamelen. In 2025 ontvangt het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) de verslaglegging over 2024.
Hoe gaat u in de toekomst cherry picking van cijfers over de voortgang van de inzamelpercentages door Verpact voorkomen?
Zolang het niet gaat over officiële cijfers acht ik het niet mijn rol om eisen te stellen aan communicatie van Verpact. De officiële cijfers die Verpact wettelijk verplicht is te leveren dienen te gaan over het gehele jaar van rapportage. Zoals aangegeven in antwoord 4 ontvangt het Ministerie van IenW in 2025 de verslaglegging over 2024.
Wat is uw reactie op de inzamelpercentages (71% voor plastic flessen en 50% voor blikjes), gezien de wettelijke inzameldoelstelling negentig procent is?
Zoals ik in meerdere brieven aan uw Kamer en in debatten heb aangegeven, is het buitengewoon teleurstellend dat het inzamelpercentage van plastic flessen in 2022 zo ver is achtergebleven op de wettelijke doelstelling. De verslaglegging over 2023 heb ik nog niet ontvangen, deze volgt in de zomer van 2024.
Voor de inzameling van drankblikjes geldt vanaf 2024 een wettelijke doelstelling. Of de wettelijke doelstelling in 2024 gehaald wordt, zal blijken uit de verslaglegging die het Ministerie van IenW in de loop van 2025 zal ontvangen.
Wat is uw reactie erop dat in één jaar slechts 3% meer plastic flessen zijn ingeleverd (71% in 2023 ten opzichte van 68% in 2022)?
Ik beoordeel de cijfers in de officiële verslaglegging. Daaruit bleek in 2023 dat het wettelijke vereiste inzamelpercentage over 2022 niet behaald werd. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) is naar aanleiding daarvan een handhavingstraject gestart. Later dit jaar ontvang ik officiële cijfers over 2023, waaruit moet blijken of en welke verbetering is opgetreden.
Bent u het ermee eens dat «de stijgende lijn in inzamelpercentages» waar Verpact over communiceert slechts een zeer geringe stijging is die veel te kort schiet om aan de wet te voldoen?4 Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord op vraag 2 aangegeven gaat het hier om cijfers die Verpact zelf heeft verspreid en niet om officiële cijfers in het kader van een wettelijk verplichte rapportage. Ik zal de resultaten van Verpact beoordelen aan de hand van de officiële cijfers die ik later dit jaar ontvang.
Bent u het ermee eens dat het opnieuw niet halen van de inzameldoelstelling voor plastic flessen (zoals blijkt uit de voorlopige cijfers) de zoveelste wanprestatie is van Verpact, voorheen Afvalfonds Verpakkingen, als het gaat om het halen van de wettelijke doelen en afspraken? Zo nee, waarom niet?
Ik constateer dat Verpact in 2022 de wettelijke doelstelling voor de inzameling van plastic flessen niet heeft behaald. Over 2023 heb ik nog geen officiële verslaglegging ontvangen. Die volgt in de zomer van 2024. Intussen loopt het handhavingstraject van de ILT, om Verpact ertoe te bewegen het inzamelpercentage zo snel mogelijk te behalen.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat Verpact zo snel mogelijk, en niet pas in 2026 zoals het er nu naar uitziet, aan de statiegeldwetgeving gaat voldoen?
Recent verstuurde de ILT een voornemen tot last onder dwangsom aan Verpact om deze producentenorganisatie ertoe te bewegen het inzamelpercentage zo snel mogelijk te behalen. In aanvulling hierop breng ik tijdens bestuurlijke overleggen over dit onderwerp mijn onvrede over de huidige stand van zaken duidelijk over.
Wat is uw reactie erop dat de ILT eist dat producenten volgend jaar 50 eurocent statiegeld moeten gaan heffen op grote en kleine plastic flessen om zo meer consumenten te verleiden hun lege flessen in te leveren?
De genoemde verhoging betreft geen wetswijziging of beleidswijziging. Op het ministerie is op dit moment geen verhoging van het minimum statiegeldbedrag voorzien. Wettelijk geldt een minimum statiegeldbedrag van € 0,15 voor kleine flesjes en € 0,25 voor grote flessen. Verder is de belangrijkste wettelijke bepaling de 90% doelstelling voor gescheiden inzamelen van statiegeldverpakkingen. Het is aan het verpakkend bedrijfsleven om het statiegeldsysteem dusdanig in te richten dat deze doelstelling wordt gehaald. Ook een statiegeldbedrag hoger dan het wettelijk minimum kan bijdragen aan een hogere inleverbereidheid.
Nu Verpact de 90% doelstelling in 2022 niet heeft gehaald, is de ILT een handhavingstraject gestart. In het kader daarvan heeft de ILT, in haar rol als onafhankelijk toezichthouder, Verpact op de hoogte gesteld van meerdere voorgenomen lasten onder dwangsom. Die beogen Verpact ertoe te bewegen zo snel mogelijk aan de doelstelling te gaan voldoen. Eén van die voorgenomen lasten betreft een (tijdelijk) statiegeldbedrag van € 0,50.
Ook vanuit een beleidsmatig perspectief geldt dat de hoogte van het statiegeldbedrag één van de knoppen is waaraan gedraaid kan worden om het percentage ingeleverde statiegeldverpakkingen te verhogen tot minimaal de wettelijk verplichte 90%. In 2024 worden de artikelen in het Besluit beheer verpakkingen waarin het statiegeldsysteem is geregeld, geëvalueerd op doeltreffendheid en effecten. Hierbij zal het wettelijk minimum statiegeldbedrag worden bekeken, evenals de effecten van een eventuele wettelijke aanpassing daarvan, zowel voor de inzameling als voor consumenten. De bevindingen van deze evaluatie worden met uw Kamer gedeeld. Indien uit de evaluatie blijkt dat wetswijziging op dit punt of op andere punten nodig is, zal dit in gang gezet worden. Uw Kamer zal hierover worden geïnformeerd. Indien aan de orde kan dit in 2025 van start gaan. Naar verwachting zal de beslissing hierover aan een nieuw kabinet zijn.
Bent u het ermee eens dat dit een goede ontwikkeling is, maar dat consumenten dan ook sneller bij veel meer innamepunten terecht moeten kunnen om hun statiegeldverpakkingen weer in te kunnen leveren, zodat het statiegeld ook daadwerkelijk weer terugkomt bij de consument en er niet nóg meer geld bij het bedrijfsleven blijft steken?5 Zo nee, waarom niet?
In het algemeen vind ik het een goede ontwikkeling dat de ILT toewerkt naar goede naleving van de eisen uit de wet. Op het ministerie is op dit moment geen verhoging van het minimum statiegeldbedrag (van 15 cent voor kleine en 25 cent voor grote flessen) voorzien. In het voornemen tot last onder dwangsom werkt de ILT ook expliciet toe naar meer innamepunten. Daarnaast heb ook ik in diverse brieven aan uw Kamer en in debatten aangegeven dat ik het nodig acht dat het de consument makkelijk wordt gemaakt om statiegeldverpakkingen in te leveren en dat dit betekent dat er meer innamepunten moeten komen waar consumenten hun statiegeld terugkrijgen. Ik heb deze boodschap ook aan Verpact overgebracht.
Bent u het ermee eens dat ook in dit kader het tijdspad waarin Verpact tot 2026 de tijd neemt om meer innamepunten te realiseren, echt te lang duurt? Zo nee, waarom niet?
Ik wil hier graag in herinnering brengen dat de inzameldoelstelling al over het jaar 2022 behaald diende te worden. Het bereiken van de doelstelling duurt dus evident te lang en dit is ook de aanleiding geweest voor het handhavingstraject dat de ILT is gestart. Ook heb ikzelf bij herhaling aangegeven dat meer innamepunten nodig zijn.
Het verbeterplan van Verpact, waarin is vermeld dat de doelstelling in 2026 zal worden gehaald, is op verzoek van de ILT opgesteld en het is aan de ILT om te beoordelen of dit voldoet. Uitgangspunt hierbij is om zo snel mogelijk te voldoen aan het wettelijk verplichte inzamelpercentage van 90%.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het tijdspad van Verpact wordt versneld, zodat consumenten een stuk eerder makkelijker hun statiegeldverpakkingen weer kunnen inleveren?
Ik verwijs hierbij naar de beantwoording van vraag 10, 12 en 13 waar wordt ingegaan op het handhavingstraject van de ILT.
Bent u van plan om de eisen die de ILT aan Verpact stelt – zoals een hoger statiegeldbedrag, het veranderen van statiegeldlogo’s op drankjes, het op tijd plaatsen van extra statiegeldautomaten en statiegeld stimuleren op sap- en zuivelflessen – ook vast te leggen in de statiegeldwetgeving die dit jaar wordt geëvalueerd? Zo nee, waarom niet?
Dit jaar wordt de statiegeldregeling geëvalueerd. Indien uit de evaluatie blijkt dat wetswijziging nodig is, zal dit in gang gezet worden. Uw Kamer zal hierover worden geïnformeerd. Indien aan de orde kan dit in 2025 van start gaan. Naar verwachting zal de beslissing hierover aan een nieuw kabinet zijn.
Wat is de tijdlijn voor de evaluatie van de statiegeldregelgeving?
Het proces van evaluatie is gestart in 2024. De verwachting is dat het evaluatierapport eind 2024 aan de Kamer wordt toegestuurd.
Welke maatschappelijke organisaties worden er betrokken bij de evaluatie van de statiegeldregelgeving? Op welke momenten worden deze organisaties hierbij betrokken?
Relevante organisaties zullen worden betrokken, waaronder uiteraard ook maatschappelijke organisaties. Welke dit exact zullen zijn en wanneer, kan ik op dit moment niet aangeven.
Wanneer wordt de evaluatie van de statiegeldregelgeving naar de Kamer gestuurd?
Zoals in het antwoord op vraag 16 aangegeven is de verwachting dat het evaluatierapport eind 2024 aan de Kamer wordt toegestuurd.
Wordt er op basis van de evaluatie vervolgens ook een daadwerkelijke wijziging van de statiegeldregelgeving (Besluit beheer verpakkingen) voorbereid en naar de Kamer gestuurd? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Indien uit de evaluatie blijkt dat wetswijziging nodig is, zal dit in gang gezet worden. Uw Kamer zal hierover worden geïnformeerd. Indien aan de orde zal dit in 2025 van start kunnen gaan. Naar verwachting zal de beslissing hierover aan een nieuw kabinet zijn.
Kunt u verklaren waarom in de huidige statiegeldregelgeving statiegeld op flesjes is beperkt tot «water of frisdrank in een kunststof fles»6, terwijl statiegeld op blikjes geldt voor alle «drank in een metalen verpakking»7? Waarom is dit verschil gemaakt?
De statiegeldverplichtingen voor kunststof flessen gelden voor flessen gebruikt voor het verpakken van frisdrank en water. In de praktijk betekent dit dat kunststof flessen die gebruikt worden voor het verpakken van sappen en zuivel zijn uitgezonderd van de verplichting tot het hanteren van statiegeld. Er is om een aantal redenen voor gekozen sappen en zuivel uit te zonderen, waaronder de viscositeit die zou leiden tot een hogere vervuilingsgraad, de bederfelijkheid van restanten zuivel en sappen die tot geur en hygiëneproblemen leiden en het verschil in type verpakkingen. In de nota van toelichting bij het Besluit maatregelen metalen drankverpakkingen is aangegeven dat het statiegeldstelsel voor metalen drankverpakkingen betrekking heeft op metalen verpakkingen voor alle soorten drank omdat er anders dan voor kunststof flessen geen technische reden is om metalen verpakkingen voor sap en zuivel uit te zonderen. Zie voor een meer volledige beschrijving de nota van toelichting bij het Besluit maatregelen kunststof drankflessen8 en het Besluit maatregelen metalen drankverpakkingen9.
Waarom is in de regelgeving voor kunststofflessen er niet ook voor gekozen om «drank» op te nemen, in plaats van «water of frisdrank»?
Zie antwoord op vraag 20.
Bent u van plan om in nieuwe statiegeldregelgeving op te nemen dat statiegeld geldt voor álle drank in zowel metalen als kunststof-drankverpakkingen? Zo nee, waarom niet?
Bij de evaluatie van de statiegeldregelgeving zal expliciet naar de bestaande uitzonderingen worden gekeken, zoals ik al eerder aan uw Kamer heb medegedeeld. Zie verder beantwoording vraag 15.
Het bericht Meer sleepnetvisserij in Nederlandse natuurgebieden dan in zes andere landen bij elkaar |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Christianne van der Wal (minister zonder portefeuille landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Meer sleepnetvisserij in Nederlandse natuurgebieden dan in zes andere landen bij elkaar»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het rapport «A quantification of bottom towed fishing activity in Marine Natura 2000 sites» van de Marine Conservation Society?
Het rapport vraagt aandacht voor bodembescherming. Dit is wat beoogd wordt met de afspraken over de natuurtransitie uit het Noordzeeakkoord (NZA) om zo tot 15% bodembescherming te komen in beschermde gebieden in 2030.
Voor de zeevisserij (dus buiten de 3 mijlszone) geldt dat de Europese Unie exclusief (dus met uitsluiting van de lidstaten) bevoegd is om maatregelen te nemen. De Nederlandse overheid is hier dus niet bevoegd om vergunningen te verlenen aan de visserij. Daarom moet voor het nemen van instandhoudingsmaatregelen (in de vorm van visserijbeperkende maatregelen) de artikel 11-procedure van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB) worden doorlopen. In dit proces wordt gekeken waar sluiting voor bodemberoering nodig is voor het halen van de natuurdoelen. Deze procedure kost tijd omdat er wetenschappelijke onderbouwing verzameld moet worden voor de instandhoudingsmaatregelen én omdat er afstemming met andere lidstaten nodig is. Zolang er geen maatregelen gelden in delen van beschermde gebieden is het voor vissers dus ook toegestaan om in deze gebieden te vissen.
Kunt u bevestigen dat uit het onderzoek blijkt dat er meer dan 2,1 miljoen uur met sleepnetten is gevist in Nederlandse Natura 2000-gebieden?
Ja, dat kunnen wij bevestigen. Op basis van gegevens2, 3 van het Vessel Monitoring System (VMS) in combinatie met logboekdata is door Wageningen Marine Research (WMR) een inschatting gemaakt van de visuren en lijkt het gemiddelde aantal uren qua ordergrootte per jaar overeen te komen met het rapport van MCS waarbij enkel gegevens van het Automatische Identificatie Systeem (AIS) zijn gebruikt.
Kunt u bevestigen dat 96 procent van deze geviste uren kan worden toegewezen aan Nederlandse vissersschepen?
Nee, dit kunnen wij niet bevestigen. Voor de gebieden in de kustzone beschikken we enkel over de informatie over Nederlandse schepen. Hoewel daar met name door Nederlandse schepen wordt gevist is het daardoor niet mogelijk deze cijfers te verifiëren.
Kunt u bevestigen dat bijna evenveel uren in Nederlandse Natura 2000-gebieden is gevist als in zes andere Europese landen (Zweden, Denemarken, Duitsland, Ierland, Portugal en Spanje) bij elkaar?
Nee, dit kunnen wij niet bevestigen omdat we niet in het bezit zijn van
VMS-gegevens van andere Europese landen.
Wat is uw reactie hierop?
Het rapport en de inschatting van WMR geven aan dat het aantal visuren voornamelijk komt door Nederlandse schepen die actief zijn in Nederlandse kustwateren. Op basis van de huidige kaders en richtlijnen in die gebieden kunnen deze vissers hun activiteiten daar uitvoeren.
Kunt u bevestigen dat bodemberoerende visserij, waarbij visnetten over de zeebodem worden gesleept om vis te vangen, de natuur op de zeebodem verstoort wat resulteert in verlies van biodiversiteit en de aantasting van de leefgebieden van diersoorten? Zo nee, waarom niet?
Het gebruik van sleepnetten heeft een verstorend effect op de habitats van de zeebodem en de soorten die in en nabij de bodem leven. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het Quality Status Report4 van OSPAR uit 2023. Bodemberoerende visserij kan resulteren in verlies van biodiversiteit en achteruitgang van de natuur. Daarom wordt er gewerkt aan 15% bodembescherming in 2030 in ecologische waardevolle gebieden op zee conform de afspraken uit het NZA.
Hoe oordeelt u over de druk die met sleepnetvisserij wordt gelegd op de zeebodem in beschermde natuurgebieden?
Zie beantwoording vraag 7.
Deelt u de mening dat kwetsbare natuurgebieden op zee, die we met een reden hebben aangewezen als beschermd gebied, ook daadwerkelijk goed moeten worden beschermd? Zo nee, waarom niet?
Ja, waarbij per gebied gekeken moet worden welke maatregelen nodig zijn in relatie tot de daar gestelde doelstellingen. Het beschermingsregime zal verschillen per beschermd gebied aangezien sommige gebieden zijn aangewezen ter bescherming van het habitat, zeezoogdieren of zeebodem en andere gebieden voor bepaalde vogelsoorten. Om instandhoudingsmaatregelen te treffen in de aangewezen natuurgebieden op zee, maken wij gebruik van de daartoe voorziene wettelijke kaders zoals het GVB en de artikel 11-procedure5 die daaruit voortkomt.
Kunt u bevestigen dat slechts 5 procent van de Nederlandse Noordzee is gesloten voor bodemberoerende visserij?
Ja, op dit moment is 5% van de Nederlandse Noordzee gesloten voor bodemberoerende visserij. Daarnaast wordt er gewerkt aan de verdere uitvoering van de afspraken uit het NZA om de 15% vrijwaring van bodemberoerende visserij in 2030 te realiseren.
Kunt u bevestigen dat slechts 29 procent van de beschermde zeebodem in Nederland niet wordt bevist?
In Nederland kennen wij twee vormen van bodembescherming. Een deel van de gebieden zijn aangewezen onder de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM) en een deel van de gebieden zijn aangewezen onder de Habitatrichtlijn. In totaal geldt dat in die gebieden 21% gesloten is voor bodemberoerende visserij. Dit komt niet overeen met de 29% die wordt genoemd. Het is uit de vraagstelling niet duidelijk hoe de 29% tot stand is gekomen.
Kunt u verklaren waarom we in Nederland kwetsbare natuurgebieden op zee aanwijzen als beschermd gebied, maar deze gebieden vervolgens niet daadwerkelijk beschermen?
Er zit spanning op het Natura 2000-beleid en het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB) in de toepassing van de verplichtingen die hieruit voortvloeien. Het GVB gaat uit van het duurzaam beheer van de biologische rijkdommen van de zee. Het omvat doelstellingen en maatregelen om duurzame visserij te bevorderen. Voor de zeevisserij geldt dat de Europese Unie exclusief (dus met uitsluiting van de lidstaten) bevoegd is om maatregelen te nemen. Dit staat haaks op de verplichting van de lidstaat om op zee instandhoudingsmaatregelen te nemen om te voldoen aan de doelen in milieuwetgeving van de Unie die impact hebben op de visserij. Hoewel de basisverordening van het GVB voorziet in een procedure om via gemeenschappelijke aanbevelingen te komen tot gedelegeerde handelingen, blijkt deze procedure in de praktijk tijdrovend te zijn.
Welke maatregelen gaat u op korte termijn nemen om ervoor te zorgen dat een toenemend deel van de beschermde gebieden niet meer toegankelijk is voor (sleepnet)visserij?
Wij hebben afgelopen (kabinets)periode gewerkt aan de uitvoering van de NZA-afspraken. Momenteel is 5% van de Nederlandse zeebodem beschermd door een verbod op bodemberoerende visserij. Er wordt momenteel gewerkt aan een gemeenschappelijke aanbeveling (voorstel) met instandhoudingsmaatregelen om zo in de Nederlandse Noordzee tot 13,7% bodembescherming te komen conform het NZA. Deze gemeenschappelijke aanbeveling zal aan de Europese Commissie worden voorgelegd. Hiernaast wordt er gewerkt aan de uitvoering van de NZA-afspraak om tot 15% bodembescherming te komen in 2030.
Welke maatregelen gaat u nemen om de controle en handhaving te intensiveren om zo te garanderen dat de beschermingsmaatregelen ook daadwerkelijk worden nageleefd?
De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) houdt risicogebaseerd toezicht en treedt bij constatering van een overtreding op. Dit wordt gedaan binnen de bestaande capaciteit en middelen. In het kader van de herziene Controleverordening zal ook de kleinschalige vloot (schepen kleiner dan 12 meter) in uiterlijk 2028 moeten voldoen aan de VMS-verplichting en de logboekverplichting. Hierdoor is beter bij te houden waar gevist is en of dit in een gebied is geweest dat gesloten is voor die bepaalde vorm van visserij. Aanvullend moeten vissersvaartuigen per 2024 hun AIS- en VMS-systemen altijd aan hebben staan en begaan zij een zogenoemde ernstige inbreuk in het kader van het GVB wanneer zij een van deze systemen uit hebben staan. Hierdoor zijn vissersvaartuigen beter te volgen op zee. Ook moeten schepen die door beschermde gebieden inclusief de bijbehorende alert zones heen varen de ping frequentie van hun VMS verhogen naar 1x per 10 minuten, zodat deze schepen beter te monitoren zijn.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Met uitzondering van vraag 8 hebben wij op al uw vragen afzonderlijk geantwoord. Gezien de benodigde afstemming en verificatie van gegevens waren wij genoodzaakt uitstel te vragen voor de gestelde termijn voor de beantwoording.
Het bericht ‘Dagen na ongeval met vrachtwagen vindt gezin nog tientallen halfkale kippen: ‘Wat hier gebeurt, kan echt niet’’ |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Heeft u gezien dat er dagen na een ongeval met een transportwagen met kippen nog steeds tientallen halfkale kippen worden aangetroffen naast de N65?1
Ja, dat heb ik gezien.
Wat ging er door u heen toen u las dat een omwonende die de kippen aantrof het ongeval als volgt omschreef: «De hele weg lag bezaaid met pluisjes maar ik hoorde ook een enorm gekrijs. Pas toen ik dichterbij kwam zag ik het bloed, de dode en gewonde kippen, afgerukte lichaamsdelen én nog levende kippen volledig in de stress. Het was afschuwelijk.»?
Het ongeval met de vrachtwagen vind ik uiteraard verschrikkelijk. Voor alle betrokkenen, dieren en omstanders zal dit erg ingrijpend zijn geweest.
Hoe verklaart u de uitspraak van de omwonende waaruit blijkt dat de kippen ook gedurende het transport al een slecht welzijn hadden: «Hoe ze eruit zagen heeft ons geshockeerd. Zwaar ondervoed en half kaal. Om te janken. Dat heeft ons echt geraakt»?
Er zijn meerdere oorzaken mogelijk voor de staat waarin de kippen zich bevonden. Dieren mogen alleen vervoerd worden wanneer ze geschikt zijn voor het voorgenomen vervoer. De eisen hiervoor zijn vastgelegd in de Europese verordening (Verordening (EG) nr. 1/2005).
Wat vindt u ervan dat een omwonend gezin vlak na het ongeval, maar ook in de dagen erna, zoveel mogelijk kippen probeerde te redden omdat zij zagen dat «er verder niemand was die zich om de kippen bekommerde»?
Ik vind het hartverwarmend dat het omwonend gezin zo begaan was met kippen. Tegelijkertijd betreur ik dat dit nodig is geweest.
Kunt u bevestigen dat artikel 2.1 lid 6 van de Wet dieren stelt dat eenieder verplicht is om een hulpbehoevend dier hulp te bieden?
Ja, artikel 2.1, zesde lid, bepaalt dat een ieder een hulpbehoevend dier de nodige zorg verleent.
Kunt u aangeven in hoeverre de betreffende transporteur zijn verantwoordelijkheid heeft genomen en de resterende levende kippen heeft opgevangen en/of de benodigde zorg heeft verleend? Zo nee, waarom niet?
De wegbeheerder, in dit geval Rijkswaterstaat, is verantwoordelijk voor het bergen van de vrachtauto en de lading. Via het Centraal meldpunt vrachtautobergingen (ingesteld door Rijkswaterstaat, het Verbond van Verzekeraars en verladers-/vervoerdersorganisaties, verenigd in de Stichting Incident Management Vrachtauto’s (STIMVA)) komen meldingen binnen. Deze meldingen worden doorgegeven aan bergers die een contract hebben met Rijkswaterstaat. De bergers hebben de verantwoordelijkheid voor de vrachtauto en de lading. In geval van ladingen met levende have tracht het centraal meldpunt ervoor te zorgen dat er, naast de berger, ook een veespecialist ter plaatse komt. In dit geval is het niet gelukt om een dergelijke veespecialist ter plaatse te krijgen. Wel is er ter plaatse met negen personen van verschillende instanties naar dode en levende dieren gezocht. Op het moment van vertrek van de locatie zijn er geen dieren meer gezien door de aanwezigen. De transporteur heeft de dieren na het ongeval naar de voorgenomen eindbestemming, het slachthuis, vervoerd. Hiermee heeft de transporteur volgens de geldende wet- en regelgeving voldoende zijn verantwoordelijkheid genomen.
Indien de betreffende transporteur zich niet heeft bekommerd om de resterende levende kippen, welke stappen worden er dan tegen hem ondernomen?
Zie antwoord op vraag 6, er worden geen stappen tegen de transporteur ondernomen.
Kunt u bevestigen dat er geen kippen zijn opgevangen door de politie?
Ja.
Kunt u bevestigen dat er geen kippen zijn opgevangen door Rijkswaterstaat?
Ja.
Kunt u bevestigen dat er geen kippen zijn opgevangen door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)?
Ja.
Kunt u bevestigen dat er door de bevoegde instanties geen hulp is ingeschakeld van de Dierenambulance of andere dierenhulporganisaties?
Ja.
Bij wie ligt de verantwoordelijkheid voor hulp aan de dieren bij een dergelijk ongeluk?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vraag 6.
Wie handhaaft hierop en waarom is dat niet gedaan? Wordt er alsnog voor gezorgd dat er wordt gehandhaafd en de transporteur sancties krijgt?
Er vindt geen handhaving plaats op de hulp aan dieren door de transporteur. Zie hiervoor antwoord bij vraag 6.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat kippen bij een verkeersongeval aan hun lot worden overgelaten? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. Ik ga ervan uit dat dit hier ook niet de bedoeling is geweest en van Rijkswaterstaat heb ik begrepen dat de mensen ter plaatse er alles aan hebben gedaan de dieren te vangen.
Deelt u de mening dat hulp aan dieren bij een dergelijk ongeval niet afhankelijk moet zijn van de welwillendheid van omwonende? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel die mening.
Hoe verklaart u dat dode en levende kippen dagen na het ongeluk nog worden aangetroffen in de omgeving? Hadden deze kippen niet moeten worden opgehaald en/of verzorgd door de betreffende transporteur of de bevoegde instanties?
Het is niet ondenkbaar dat de levende kippen weggerend zijn van het ongeval en beschutting hebben gezocht en zich op die manier aan het zicht van de bergers hebben onttrokken. Daarbij is het mogelijk dat een deel van die kippen op een later moment alsnog is doodgegaan. Zoals al vermeld bij het antwoord op vraag 6 hebben de aanwezigen zich er ter plaatse van vergewist dat er geen dieren meer aanwezig waren bij het verlaten van de locatie. Uiteraard hadden de kippen die niet zichtbaar waren op een later moment alsnog opgevangen moeten worden.
Wat gaat u op korte termijn doen om ervoor te zorgen dat de resterende levende kippen zorg krijgen, conform artikel 2.1 lid 6 van de Wet dieren?
Ik ga ervan uit dat de kippen inmiddels de juiste zorg hebben gekregen bij het gezin dat de kippen heeft opgevangen.
Wat gaat u op korte termijn doen om het betreffende gezin, dat vrijwillig de zorg van vele zwaargewonde kippen op zich heeft genomen, te ondersteunen en te bedanken?
Ik waardeer het dat het betreffende gezin de zorg over deze kippen heeft opgenomen. Ik heb contact opgenomen met het gezin om ze te bedanken voor het opvangen van de kippen. Voor de volledigheid geef ik graag aan dat in dergelijke gevallen melding gemaakt kan worden bij de dierenpolitie via telefoonnummer 144.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
De vragen zijn een voor een beantwoord. Gelet op de hoeveelheid vragen en de verschillende instanties die het betreft is het niet gelukt de vragen binnen de termijn te beantwoorden. De Kamer is hierover op 8 mei 2024 geïnformeerd.
Het onder druk zetten van de minister van LNV om glyfosaat niet te verbieden. |
|
Ines Kostić (PvdD), Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Kunt u de berichtgeving van Zembla bevestigen waaruit blijkt dat u zich tijdens een ministerraad heeft verzet tegen het voornemen van Minister Adema om tegen de verlenging van de toelating van glyfosaat te stemmen?1
Ik kan bevestigen dat in de ministerraad is gesproken over de hernieuwing van de goedkeuring van de werkzame stof glyfosaat en dat daar verschillende invalshoeken zijn uitgewisseld.
Bent u ermee bekend dat de Tweede Kamer een motie heeft aangenomen die de regering verzocht om tegen deze toelating te stemmen?2
Ja, uw Kamer heeft een motie aangenomen om tegen de nieuwe Europese goedkeuring van de werkzame stof glyfosaat te stemmen.
Kunt u bevestigen dat de Minister van LNV er in het kabinet voor heeft gepleit om glyfosaat te verbieden, in lijn met de wens van de Tweede Kamer?
Voor mijn reactie verwijs ik naar antwoord 1.
Kunt u bevestigen dat de onderbouwde wens van de Tweede Kamer en de onderbouwde wens van de verantwoordelijke Minister zeer zwaar wegen?
Ja, de wens van de Kamer weegt altijd zwaar, evenals de opvattingen van de betrokken bewindspersonen.
Wat vindt u ervan dat, door uw verzet, de zorgen van de Minister van LNV, onder meer door gesprekken met het RIVM en andere wetenschappers, en de wens van de Kamer zijn genegeerd?
Verordening (EG) 1107/2009 gaat uit van de wetenschappelijke beoordeling van de risico’s van werkzame stoffen en gewasbeschermingsmiddelen voor mens, dier en milieu. Het is dan ook een vaste lijn van de lidstaat Nederland om zich te baseren op de onafhankelijke, wetenschappelijk onderbouwde adviezen van de daartoe aangestelde wetenschappelijke instituten. Dit betrof in dit geval de Assessment Group on Glyphosate (het consortium van vier bevoegde toelatingsautoriteiten, waaronder het Ctgb), EFSA en ECHA. EFSA concludeert dat er geen kritische zorgpunten zijn geconstateerd ten aanzien van de werkzame stof glyfosaat. Het besluit van de EC om glyfosaat opnieuw 10 jaar goed te keuren is hiermee voldoende onderbouwd.
Ik wil benadrukken dat een beoordeling op basis van wetenschappelijk onderbouwde adviezen van daartoe ingestelde wetenschappelijke instituten uitgangspunt is van de geharmoniseerde Europese regelgeving op het gebied van stoffen, niet alleen voor gewasbeschermingsmiddelen maar ook voor biociden, medicijnen, voedselcontactmaterialen en het generieke stoffenbeleid.
Met de Minister van LNV en de Minister van VWS neem ik de wetenschappelijke en maatschappelijke zorgen over glyfosaat en de wens van uw Kamer zeer serieus. In de brief van 29 januari 2024 (Kamerstuk 27 858, nr. 646) worden acties door de Minister van LNV benoemd en heeft de Ministers van LNV en VWS aangekondigd specifiek wetenschappelijk onderzoek te starten naar de mogelijke relatie tussen gewasbeschermingsmiddelen (waaronder glyfosaat) en het ontstaan van de ziekte van Parkinson.
Hoe bent u erop gekomen om u te verzetten tegen de keuze van de Minister van LNV?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 5.
Welke gesprekken heeft u tussen de stemming over de betreffende motie in de Tweede Kamer (op 7 september 2023) en de betreffende ministerraad in oktober 2023 gevoerd over dit onderwerp?
Ik heb in deze periode geen gesprekken over dit onderwerp gevoerd met externe bedrijven, instellingen of organisaties. Ik heb over dit onderwerp uitsluitend gesproken met collega-bewindspersonen, in onderraden en ministerraden en intern daarop voorbereidende overleggen (zie antwoord vraag 10).
Welke mails of andere communicatievormen heeft u gedurende deze periode ontvangen of verstuurd over dit onderwerp?
Zie het antwoord op vraag 7.
Kunt u een lijst van bedrijven, instellingen en organisaties sturen waarmee gedurende deze periode is gesproken of waarvan input is verkregen over dit onderwerp?
Zie het antwoord op vraag 7.
Is er gedurende deze periode contact geweest tussen u (of uw ambtenaren) en de Staatssecretaris van IenW (of haar ambtenaren) over dit onderwerp? Zo ja, op wiens initiatief vond dit contact plaats en wat is er hierbij besproken?
Dit onderwerp raakt verschillende onderdelen van het Ministerie van IenW, met inbegrip van onderdelen die vallen onder de verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris, dus vanzelfsprekend is daar contact mee geweest.
Heeft u gedurende deze periode over dit onderwerp gesproken met (Kamerleden van) de VVD-fractie? Zo ja, op wiens initiatief vond dit contact plaats en wat is er hierbij besproken?
Nee.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden, in ieder geval vóór het commissiedebat over landbouwgif (het zogeheten «commissiedebat Gewasbeschermingsmiddelen»)?
Ja.
Gezondheidsrisico’s door het nog tien jaar toelaten van glyfosaat. |
|
Esther Ouwehand (PvdD), Ines Kostić (PvdD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitzending van Zembla «Glyfosaat, de goedkeuring van gif», van 11 april 2024?1
Ik ken de uitzending van Zembla en inhoudelijk zijn in de uitzending geen nieuwe feiten aan het licht gekomen.
Kunt u bevestigen dat u samen met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) aanwezig was bij een gesprek met het RIVM over glyfosaat?2
De toenmalige Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport was aanwezig bij dit gesprek.
Kunt u bevestigen dat het RIVM bij dat gesprek heeft benadrukt dat er binnen de toelatingsprocedure van glyfosaat geen studies worden uitgevoerd naar de mogelijke risico’s op «neurodegeneratieve ziekten zoals Parkinson»?
De Minister van LNV heeft uw Kamer geïnformeerd dat in bepaalde studies associaties tussen glyfosaat en de ziekte van Parkinson zijn aangetroffen (Kamerstuk 27 858, nr. 636). Dit betekent dat er een verband zou kunnen zijn. Er is echter geen bewijs van een causaal verband tussen glyfosaat en de ziekte van Parkinson. Het RIVM onderschrijft dit. Daarom is het belangrijk dat snel aanvullend onderzoek wordt uitgevoerd naar de mogelijke relatie tussen glyfosaat en het ontstaan van de ziekte van Parkinson. Daarom zet ik samen met de Minister van LNV in op aanvullend onderzoek door het RIVM naar een mogelijk verband tussen de ziekte van Parkinson en gewasbeschermingsmiddelen.
Kunt u bevestigen dat het RIVM heeft aangegeven dat de conclusie van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) dat er geen verband met Parkinson zou zijn, «niet logisch» is?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de uitspraak van de Minister van LNV dat het beter zou zijn geweest als het Ctgb zou hebben gesteld dat we niet weten of er een relatie is tussen glyfosaat en Parkinson?
Op basis van alle beschikbare wetenschappelijke informatie wordt geconcludeerd dat een veilig gebruik van glyfosaat mogelijk is. Hierbij zijn alle beschikbare studies en wetenschappelijke informatie over (acute en chronische) neurotoxische en neurodegeneratieve effecten van glyfosaat beoordeeld. Ondanks dat deze effecten uitgebreid zijn beoordeeld, bestaat er echter nog geen specifiek toetsingskader voor de beoordeling van neurodegeneratieve effecten. De Minister van LNV heeft de Europese Commissie opgeroepen om een dergelijk toetsingskader te ontwikkelen. Daarnaast zet ik, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 en 4 samen met de Minister van LNV in op onderzoek door het RIVM naar een mogelijk verband tussen de ziekte van Parkinson en gewasbeschermingsmiddelen.
Kunt u bevestigen dat we op basis van de toelatingsprocedure niet kunnen uitsluiten dat glyfosaat mogelijk leidt tot gezondheidsrisico’s, zoals Parkinson?
Op basis van het gehele beoordelingsdossier, waaronder ruim 2.400 wetenschappelijke studies, concludeert EFSA dat er geen kritische zorgpunten zijn geconstateerd ten aanzien van de werkzame stof glyfosaat. Het besluit van de EC om glyfosaat opnieuw voor 10 jaar goed te keuren is hiermee voldoende onderbouwd. Mocht nieuwe wetenschappelijke informatie daar aanleiding toe geven, dan kan deze conclusie worden bijgesteld. De Europese Commissie heeft expliciet bevestigd dat wanneer uit nieuwe wetenschappelijke informatie blijkt dat het gebruik van glyfosaat onmiddellijk of na verloop van tijd schadelijke effecten op de gezondheid van mens en dier of onaanvaardbare effecten voor het milieu met zich meebrengt, de Europese Commissie direct zal ingrijpen op de Europese goedkeuring van glyfosaat. Dit betekent tevens dat in een dergelijke situatie ook het Ctgb direct kan ingrijpen op de toelatingen van glyfosaat houdende middelen.
Deelt u de mening dat het op basis van het voorzorgsbeginsel logisch zou zijn om glyfosaat niet toe te staan, in ieder geval totdat we kunnen uitsluiten dat het schadelijke gevolgen heeft voor de volksgezondheid? Zo nee, waarom niet?
Op basis van alle beschikbare wetenschappelijke gegevens, waaronder meer dan 2400 wetenschappelijke publicaties, heeft EFSA geconcludeerd dat een veilig gebruik van glyfosaat mogelijk is. Tegelijkertijd neem ik de zorgen vanuit de samenleving over de veiligheid van glyfosaat zeer serieus. Daarom sta ik nog steeds achter het Nederlandse standpunt om te onthouden van stemming op het Europese voorstel over de hernieuwing van de goedkeuring van de werkzame stof glyfosaat.
Wat vindt u ervan dat de toelating van glyfosaat, ondanks deze mogelijke gezondheidsrisico’s, met tien jaar is verlengd?
Zie antwoord op vraag 6.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden, in ieder geval vóór het commissiedebat over landbouwgif (het zogeheten «commissiedebat gewasbeschermingsmiddelen»)?
Ik heb de vragen zo goed en snel als mogelijk trachten te beantwoorden.
Het bericht dat Adema achter de schermen pleitte voor een glyfosaatverbod. |
|
Esther Ouwehand (PvdD), Ines Kostić (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitzending van Zembla «Glyfosaat, de goedkeuring van gif» van 11 april 2024?1
Ik heb zo goed als mogelijk meegewerkt aan deze uitzending door middel van een interview en het aanleveren van documenten. Inhoudelijk zijn in de uitzending geen nieuwe feiten aan het licht gekomen.
Kunt u bevestigen dat de Kamer een motie heeft aangenomen die de regering verzocht om tegen de nieuwe Europese toelating van glyfosaat te stemmen?2
Ja, uw Kamer heeft een motie aangenomen om tegen de nieuwe Europese goedkeuring van de werkzame stof glyfosaat te stemmen.
Kunt u bevestigen dat u in het kabinet heeft gepleit om glyfosaat te verbieden, in lijn met de wens van de Kamer?
De hernieuwde goedkeuring van werkzame stof glyfosaat is een complex wetenschappelijk-inhoudelijk onderwerp dat uitvoerig is besproken in het kabinet. Hierbij zijn alle mogelijke opties besproken, ook de optie om tegen het voorstel van de Europese Commissie te stemmen.
Kunt u bevestigen dat u op dit standpunt bent gekomen naar aanleiding van gesprekken met het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en andere wetenschappers?
Ik neem dit onderwerp zeer serieus en heb daarom onder andere met wetenschappers van het RIVM en professor dr. Bloem gesproken. Zij hebben hun zorgen aan mij kenbaar gemaakt. Deze zorgen heb ik vervolgens ook besproken in het kabinet. Over de precieze inhoud van de gesprekken binnen het kabinet kan ik geen uitspraken doen. Met het Nederlandse standpunt om zich te onthouden van stemming wordt uiteindelijk recht gedaan aan enerzijds de positieve wetenschappelijke adviezen van de hiervoor aangewezen instanties als het Ctgb en EFSA, waarbij geen kritische zorgpunten waren geïdentificeerd en anderzijds de zorgen die leven over de mogelijke gevolgen van het gebruik van glyfosaat.
Kunt u bevestigen dat u uiteindelijk, naar aanleiding van weerstand van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat (I&W), heeft besloten om toch niet voor een verbod op glyfosaat te stemmen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u bevestigen dat de weerstand van de Minister van I&W was gestoeld op het moeten vertrouwen van het advies van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb)?
Over de precieze inhoud van de gesprekken binnen het kabinet kan ik geen uitspraken doen. De wetenschappelijke adviezen van de hiervoor aangewezen instanties, zoals het Ctgb, wegen uiteraard zeer zwaar bij de standpuntbepaling voor het goedkeuren van werkzame stoffen
Wat is uw reactie op de kritiek van meerdere wetenschappers op het advies van het Ctgb, waaronder dat de aanwijzingen dat glyfosaat bij mensen kanker kan veroorzaken systematisch zijn weggeredeneerd, dat het Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)-protocol wordt geschonden en dat er geen studies zijn gedaan naar de risico’s op neurodegeneratieve ziekten, zoals Parkinson?
De beoordeling van de werkzame stof glyfosaat is een Europese aangelegenheid, waarbij zowel de Assessment Group of Glyphosate (hierna: AGG) (het consortium van vier bevoegde toelatingsautoriteiten, waaronder het Ctgb), EFSA en ECHA zich ten volle hebben ingezet. De beoordeling van het zeer omvangrijke dossier van de werkzame stof glyfosaat is met grote deskundigheid en volledige transparantie uitgevoerd en is voor publieke consultatie voorgelegd in Europa. De AGG en EFSA hebben geconcludeerd dat er onvoldoende aanwijzingen zijn voor een causaal verband tussen blootstelling aan glyfosaat en de ziekte van Parkinson. ECHA, verantwoordelijk voor de classificatie, heeft geconcludeerd dat glyfosaat niet kankerverwekkend is. Er zijn geen aanwijzingen dat protocollen zijn geschonden (zie ook het antwoord op vraag 33).
Klopt het dat het RIVM u heeft gezegd dat de conclusie van het Ctgb, dat er geen verband tussen glyfosaat en Parkinson zou zijn, «niet logisch» is?
Ik heb uw Kamer bij mijn standpuntbepaling geïnformeerd dat er in bepaalde studies associaties tussen glyfosaat en de ziekte van Parkinson zijn aangetroffen (Kamerstuk 27 858, nr. 636). Dit betekent dat er een verband zou kunnen zijn. Er is echter geen bewijs dat er een causaal verband is tussen glyfosaat en de ziekte van Parkinson. Het RIVM onderschrijft dit. Daarom is het belangrijk dat er snel aanvullend onderzoek wordt uitgevoerd naar de mogelijke relatie tussen glyfosaat en het ontstaan van de ziekte van Parkinson. Daartoe is opdracht gegeven (zie ook antwoord op vraag 9).
Kunt u bevestigen dat u, zoals verwoord in Zembla, vindt dat het Ctgb zou moeten hebben gezegd dat we nog niet weten of glyfosaat een risico op Parkinson geeft?
Op basis van alle beschikbare wetenschappelijke informatie wordt geconcludeerd dat een veilig gebruik van glyfosaat mogelijk is. Hierbij zijn alle beschikbare studies en wetenschappelijke informatie over (acute en chronische) neurotoxische en neurodegeneratieve effecten van glyfosaat beoordeeld. Ondanks het feit dat deze effecten uitgebreid zijn beoordeeld, bestaat er nog geen specifiek toetsingskader voor de beoordeling van neurodegeneratieve effecten. Ik heb de Europese Commissie opgeroepen om een dergelijk toetsingskader te ontwikkelen en heb, samen met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, opdracht gegeven aan het RIVM om specifiek wetenschappelijk onderzoek te starten naar de mogelijke relatie tussen glyfosaat en het ontstaan van de ziekte van Parkinson. Dit onderzoek levert over ongeveer 5 jaar gegevens op, waarmee een causaal verband tussen stof en ziekte aangetoond, dan wel uitgesloten kan worden. Binnen dit project wordt een teststrategie ontwikkeld om de mogelijke relatie tussen gewasbeschermingsmiddelen, waaronder glyfosaat, en de ziekte van Parkinson te onderzoeken. Het Ctgb ondersteunt deze zienswijze.
Kunt u bevestigen dat het belangrijk is dat de overheid vanuit het voorzorgsbeginsel handelt?
Ja, hieraan wordt invulling gegeven door werkzame stoffen en gewasbeschermingsmiddelen te beoordelen op risico’s voor mens, dier en milieu voordat deze op de markt mogen komen en alleen toe te laten wanneer is aangetoond dat ze veilig kunnen worden toegepast volgens de hiervoor vastgestelde kaders en voorschriften.
Deelt u de mening dat er gegronde redenen waren om, op basis van het voorzorgsbeginsel, niet in te stemmen met de verlenging van glyfosaat? Zo nee, waarom niet?
Op basis van alle beschikbare wetenschappelijke gegevens, waaronder meer dan 2400 wetenschappelijke publicaties, heeft EFSA geconcludeerd dat een veilig gebruik van glyfosaat mogelijk is. Tegelijkertijd neem ik de zorgen vanuit de samenleving over de veiligheid van glyfosaat zeer serieus. Daarom sta ik nog steeds achter het Nederlandse standpunt om zich te onthouden van stemming op het Europese voorstel over de hernieuwing van de goedkeuring van de werkzame stof glyfosaat.
Deelt u de zorgen van hoogleraar prof. dr. Ragas dat het Ctgb onvoldoende in beeld heeft wat de risico’s zijn die kinderen lopen bij hand-mondcontact met verwaaide bestrijdingsmiddelen? Zo nee, waarom niet?
Voor het beoordelen van de mogelijke risico’s op blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen voor omwonenden wordt gebruik gemaakt van het geharmoniseerde Europese EFSA-OPEX-model. Dit model is gebaseerd op meetgegevens en blootstellingsdata, waarbij gebruik is gemaakt van conservatieve aannames om onzekerheden af te dekken. Het model neemt voor de blootstelling van omwonenden diverse blootstellingsroutes mee, waaronder blootstelling aan verontreinigde oppervlakken na het neerslaan van (verwaaide) gewasbeschermingsmiddelen via de huid en, specifiek voor kinderen, via hand-mond contact.
Kunt u gevolgen van glyfosaat voor de gezondheid van kinderen uitsluiten?
Naast de bovengenoemde blootstelling via de huid en hand-mond contact worden ook de routes van directe blootstelling aan het gewasbeschermingsmiddel, namelijk verdamping (via inademing) en betreding van behandeld gewas (via huid en specifiek voor kinderen ook via de mond) meegenomen. De blootstelling van omwonenden, zowel volwassenen als kinderen, wordt berekend door het optellen van al deze blootstellingsroutes. Hierbij wordt uitgegaan van een «worst case» situatie met dagelijkse blootstelling gedurende langere tijd via de hierboven genoemde routes. Het EFSA-OPEX-model houdt rekening met het verschil in bijvoorbeeld lichaamsoppervlak en ademhalingsfrequentie tussen kinderen en volwassenen. Alleen als de berekende blootstelling onder de vastgestelde norm voor volwassen en kinderen blijft, wordt geconcludeerd dat gebruik van het middel veilig is voor omwonenden. Voor middelen op basis van glyfosaat is een veilig gebruik vastgesteld conform de vastgestelde kaders.
Bent u bekend met het feit dat er wetenschappelijke onderzoeken zijn die verbanden laten zien tussen blootstelling aan glyfosaat en het risico op Parkinson, die laten zien dat glyfosaat neurotoxisch is (dus hersencellen aantast), die laten zien dat boeren en omwonenden van landbouwpercelen een sterk verhoogd risico hebben op Parkinson, en die laten zien dat glyfosaat leidt tot oxidatieve stress en angststoornissen?3, 4
In het dossier van glyfosaat is de beschikbare informatie voor neurotoxiciteit en neurodegeneratie beoordeeld, waaronder ook de studies waaraan in de vraag gerefereerd wordt. De neurotoxiciteitstudies met de werkzame stof glyfosaat en uitgevoerd volgens OECD-testprotocollen lieten geen neurotoxiciteit zien. Specifiek voor de ziekte van Parkinson zijn epidemiologische studies, case reports en mechanistische studies meegenomen in de beoordeling. De AGG en EFSA hebben geconcludeerd dat de bestaande informatie onvoldoende aanwijzingen geeft voor een causaal verband tussen blootstelling aan glyfosaat en de ziekte van Parkinson.
Momenteel is onderzoek naar de ziekte van Parkinson geen onderdeel van de datavereisten voor gewasbeschermingsmiddelen. Ik zet daarom in op aanvullend onderzoek dat door het RIVM uitgevoerd gaat worden naar een mogelijk verband tussen de ziekte van Parkinson en glyfosaat. Hiervoor heeft het RIVM inmiddels een concept projectplan aangeleverd dat nu ter beoordeling voorligt. Binnen dit project wordt een teststrategie ontwikkeld om de mogelijke relatie tussen gewasbeschermingsmiddelen, waaronder glyfosaat, en de ziekte van Parkinson te onderzoeken. EFSA en ECHA worden betrokken bij dit onderzoek zodat de uitkomsten bruikbaar zijn voor het verbeteren van het toetsingskader van gewasbeschermingsmiddelen.
Bent u op de hoogte van het feit dat hoogleraar neurologie prof. dr. Bloem en «case reports» laten zien dat mensen na blootstelling aan grote hoeveelheden glyfosaat Parkinson-achtige symptomen ontwikkelen?
Zoals in antwoord op vraag 14 is aangegeven zijn case studies meegenomen in de beoordeling van glyfosaat samen met epidemiologische en mechanistische studies. In een «weight of evidence» aanpak zijn alle data gewogen en is geconcludeerd dat er onvoldoende aanwijzingen zijn voor een causaal verband tussen blootstelling aan glyfosaat en de ziekte van Parkinson.
Prof. dr. Bloem heeft overigens eerder aangegeven dat hij niet met zekerheid kan zeggen dat de huidige pesticiden waaronder glyfosaat de oorzaak zijn van Parkinson en dat dit beter onderzocht moet worden5.
Bent u ervan op de hoogte dat International Agency for Research on Cancer (IARC) in 2015 onderzoek heeft gedaan naar glyfosaat en er volgens IARC «voldoende bewijs» is dat glyfosaat bij dieren kanker veroorzaakt en er dus genoeg bewijs is voor een glyfosaatverbod, zoals bevestigd door de hoogleraar risicobeoordeling prof dr. Ragas?5
De IARC-evaluatie stamt uit 2015. Bij de beoordeling van de werkzame stof glyfosaat zijn er meer en nieuwere studies meegenomen. Daarnaast is er een verschil in evaluatie van deze studies met de manier van het IARC. De verschillen in de evaluatie zijn toegelicht door EFSA7 en ECHA8.
Klopt het dat het Ctgb, samen met de andere nationale pesticideautoriteiten in een Europees beoordelingsrapport stelde dat er geen bewijs is voor kanker bij dieren door glyfosaat, omdat er een limietdosering zoals voorgeschreven door OESO zou zijn overschreden?
Klopt het dat de OESO-handleiding de limietdosering van 1.000 milligram noemt, maar dat uit dat document blijkt dat dit limiet helemaal niet geldt van kankeronderzoek, maar alleen voor onderzoek naar «chronische toxiciteit»? Hoe rijmt dit met de stelling en conclusies van het Ctgb?
Bent u bekend met het feit dat toxicoloog Paul Scheepers na inzage van de stukken van het beoordelingsrapport, het Ctgb en de OESO stelt dat «deze limietdosering hier onterecht wordt opgevoerd», dat «vroegtijdige sterfte moet worden voorkomen, maar tumoren gevonden bij hoge doseringen niet kunnen worden genegeerd» en dat «het een onjuiste interpretatie is van de protocollen» door het Ctgb en het beoordelingsrapport? Wat is uw reactie hierop?
Wat is uw reactie op het feit dat ook hoogleraar prof. dr. Ragas stelt dat het argument van limietdosering «alleen geldt voor chronische toxiciteitsstudies, maar niet voor kankerstudies»? Klopt dit en welk implicaties heeft dit voor de conclusies en adviezen van het Ctgb en het beoordelingsrapport?
Wat is uw reactie op de stelling van de Duitse toxicoloog Peter Clausing dat de OESO-handleidingen juist aangeven dat een hoge dosis bij onderzoek naar kanker wenselijk is, omdat «we zeker moeten weten dat een stof geen kanker veroorzaakt»?
Klopt het dat de limietdosering van 1.000 milligram door het Ctgb onterecht is toegepast in het geval van glyfosaat en de relatie tot kanker?
Wat is uw reactie op het feit dat toxicoloog Paul Scheepers stelt dat «historische controledata niet gebruikt mogen worden om tumoren weg te redeneren», dat historische controledata juist extra onzekerheid met zich meebrengen over de uitkomst van de test, en dat dit indruist tegen OESO-protocollen, waarin juist staat dat waargenomen tumoren binnen dezelfde studie de voorkeur hebben? Wat betekent dit voor de conclusies van het genoemde beoordelingsrapport en het Ctgb?
Het is inderdaad zo dat de controlegroep die binnen een studie wordt meegenomen belangrijker is dan de historische controledata. Historische controledata kunnen echter wel informatie geven over de achtergrond incidentie van tumoren per specifieke strain van proefdieren. Zowel het OECD guidance document voor het uitvoeren van carcinogeniteitstudies (OECD 116) als de CLP guidance voor het vaststellen van classificaties geven aan dat historische controle data gebruikt kunnen worden om de studiedata te kunnen interpreteren/duiden. Bij de beoordeling van tumoren in studies uitgevoerd met glyfosaat zijn verschillende factoren meegenomen, waaronder statistische significantie, biologische relevantie en ook een vergelijking met de historische controledata. Al deze factoren zijn binnen een «weight of evidence» aanpak gewogen om tot een conclusie te komen.
Klopt het dat volgens de OESO-handleidingen zowel de statistische methode «pairwise comparison», als de «trend test» methode kan worden gebruikt om met zekerheid vast te stellen dat de tumoren door de blootstelling (van glyfosaat in dit geval) komen?
Bij de afweging of een stof geclassificeerd moet worden, wordt een «weight of evidence approach» gehanteerd. Hierbij is niet alleen statistiek van belang, maar worden diverse andere factoren meegenomen die van belang zijn voor de biologische plausibiliteit. Bij carcinogeniteit gaat het hierbij bijvoorbeeld om type tumoren, dosering, geslacht, werkingsmechanisme. In de beoordeling van de AGG is per tumortype een «weight of evidence approach» gehanteerd, waarbij statistische significatie een van de onderdelen is. Hierbij zijn de resultaten van zowel de trendtest als de paarsgewijze vergelijking gepresenteerd. Bovendien zijn ook de resultaten van eenzijdig testen getoond voor elk tumortype. Bij trendtesten moet er rekening mee gehouden worden dat er een zogenaamd «wip-wap effect» kan optreden bij de studies, waarbij er grote intervallen tussen de getoetste doseringen zaten. Dit is de reden waarom er zowel gekeken is naar de paarsgewijze vergelijking als naar de uitkomsten van de trendtesten.
Klopt het daarnaast dat in het genoemde beoordelingsrapport de lat onnodig hoger wordt gelegd, door de waargenomen tumoren minder zwaar mee te wegen als niet beide testen een zogeheten «statistisch significant» resultaat opleveren? Zo niet, hoe zit het dan precies?
Zie antwoord vraag 24.
Klopt het dat het Ctgb bij het beoordelingsrapport de «tweezijdige» toets voor de resultaten heeft gebruikt, waarmee de statistische significantie afgezwakt wordt, terwijl de OESO-handleidingen aangeven dat als het gaat om onderzoek naar kanker, de «enkelzijdige» toets als «meer gepast» kan worden gezien?
Tweezijdig toetsen is goed wetenschappelijk gebruik bij de beoordeling van (onder andere) werkzame stoffen van gewasbeschermingsmiddelen. Het klopt dat bij tweezijdig toetsen twee keer zo veel tumoren nodig zijn om statistische significatie te bereiken. Er is echter een goede reden om tweezijdig te toetsen. De tumorincidentie kan stijgen als gevolg van blootstelling aan een stof, maar kan ook dalen. Om van dat laatste een voorbeeld te geven: bij sommige stoffen met effect op de hormoonhuishouding kan het een aanwijzing zijn dat borsttumoren minder vaak voorkomen. Ook dit is belangrijke informatie binnen een studie. Eenzijdig toetsen kijkt alleen naar een stijging van tumorincidentie. Hierdoor ontbreken de effecten van een daling van tumorincidentie. Aangezien het erom gaat de hypothese te toetsen dat er géén wijziging in incidentie plaatsvindt, wordt met een tweezijdige toets voorkomen dat een stijging of daling op voorhand niet wordt meegenomen. Dit staat ook duidelijk uitgelegd in het beoordelingsrapport van de AGG.
Klopt het dat door deze keuze van het Ctgb twee keer zoveel tumoren nodig zijn om statistische significantie te bereiken?
Zie antwoord vraag 26.
Bent u ermee bekend dat een woordvoerder van het OESO stelt: «in relatie tot tumorincidentie in een toxicologisch onderzoek, is het logisch om de eenzijdige toets te gebruiken»? Welke invloed heeft dit op de adviezen en beoordelingen van het Ctgb als het gaat om glyfosaat?6
De tumoren, die gevonden zijn in eenzijdige toetsen, zijn door de AGG meegenomen in een «overall weight of evidence approach». Dit is een aanvulling op de eerdere beoordeling van glyfosaat in 2016.
De keuze voor tweezijdig toetsen is uitgebreid toegelicht in het beoordelingsrapport van de AGG. De AGG heeft vervolgens bij ECHA aangegeven om hier bij de classificatie van de stof goed naar te kijken. ECHA heeft vervolgens besloten om geen eigen statistische analyse te doen, maar wel een «weight of evidence approach» te hanteren waarbij statistische significatie een van de onderdelen is. ECHA heeft vervolgens geconcludeerd dat glyfosaat niet carcinogeen is.
Kunt u bevestigen dat hoogleraar prof. dr. Ragas stelt dat de tweezijdige toets vaak bij medicijnonderzoek wordt gebruikt, waar de goede effecten van een stof afgewogen worden tegen de slechte effecten, terwijl men in het geval van glyfosaat alleen geïnteresseerd is in de slechte effecten, en dus een enkelzijdige toets juist voor de hand ligt? Hoe rijmt dit met de keuzes van het Ctgb?
Ik verwijs uw Kamer naar het antwoord op de vragen 26–27 en 28.
Naar welke exacte «Europese afspraken» verwijst het Ctgb als ze tegenover Zembla stellen dat de protocollen weliswaar geen tweezijdige toetsen voorschrijven, maar dat de tweezijdige toets zou zijn gekozen omdat dit in lijn is met «Europese afspraken»? Kunt u de documenten waarin de gemaakte afspraken staan meesturen?
Tweezijdig testen is al decennia lang goed wetenschappelijk gebruik bij de beoordeling van (onder andere) werkzame stoffen van gewasbeschermingsmiddelen. Om deze reden zijn er ook – voor zover bekend – geen Europese richtsnoeren die dit beschrijven.
Wat is uw reactie op de constatering van emeritus-hoogleraar toxicologie prof. dr. Van den Berg dat het Ctgb met collega’s «vooral bezig zijn met het wegschoffelen van bewijs», en dat «ze zoeken naar argumenten om het niet te hoeven classificeren als een kankerverwekkende stof»?
Ik denk dat het goed is om in dit verband als eerste op te merken dat ECHA het mandaat heeft voor de classificatie van stoffen. In 2022 heeft ECHA geconcludeerd dat glyfosaat niet kankerverwekkend, niet mutageen of reprotoxisch is.
Ten tweede wil ik opmerken dat ik het volste vertrouwen heb in de deskundigheid van de AGG (bestaande uit het Ctgb en toelatingsautoriteiten van Hongarije, Frankrijk en Zweden), EFSA en ECHA. Ik heb daarom geen reden om aan te nemen dat de uitspraken van de heren Van den Berg en Ragas van toepassing zijn op deze organisaties. Ik zou het op prijs stellen als beide wetenschappers in gesprek gaan met het ministerie over de onderbouwing van hun uitspraken.
Wat is uw reactie op de constatering van hoogleraar prof. dr. Ragas over het Ctgb dat «ze wetenschappelijke aanwijzingen dat glyfosaat mogelijk kankerverwekkend is, systematisch wegredeneren»?
Zie antwoord vraag 31.
Wat is uw reactie op de constatering van hoogleraar prof. dr. Ragas dat «in ieder geval de protocollen, die moeten garanderen dat je één voor één netjes alle stappen zet, worden geschonden»?
In het algemeen geldt dat studies uitgevoerd moeten worden volgens OECD-testprotocollen en onder GLP. Bij de beoordeling worden studies vergeleken met de OECD-testprotocollen, worden afwijkingen van het OECD-protocol benoemd en wordt bepaald of de afwijkingen een invloed hebben op de betrouwbaarheid/bruikbaarheid van de studie. In het specifieke geval van glyfosaat is dit alles zeer transparant meegenomen in het dossier van de AGG en is dus ook onderdeel geweest van de consultatie van het glyfosaat dossier.
Wat vindt u ervan dat uit onderzoek van MSc Gerritse van de Wageningen University & Research (WUR) blijkt dat glyfosaat het microbioom van mensen beïnvloedt en dat wetenschappers zich hierover zorgen maken, terwijl de effecten op het microbioom niet zijn meegenomen in de beoordeling van toelating van glyfosaat?
Effecten van voeding of van chemische stoffen op het stelsel van micro-organismen in de darmen van mensen en dieren, het zogenoemde microbioom, is een recent onderzoeksterrein. EFSA heeft de beschikbare informatie over effecten van glyfosaat op het microbioom beoordeeld. Voor mensen en dieren concludeert EFSA dat de beschikbare dataset aan toxicologische studies een voldoende beschermende beoordeling mogelijk maakt van elke mogelijke impact op de gezondheid als gevolg van veranderingen in het microbioom van mens en dier. De AGG heeft aangegeven zich te kunnen vinden in de bevinding van EFSA.
Deelt u de mening dat op basis van bovenstaande feiten niet kan worden uitgesloten dat glyfosaat een risico vormt voor de gezondheid?
Op basis van het gehele beoordelingsdossier, waaronder ruim 2.400 wetenschappelijke studies, concludeert EFSA dat er geen kritische zorgpunten zijn geconstateerd ten aanzien van de werkzame stof glyfosaat. Het besluit van de EC om glyfosaat opnieuw 10 jaar goed te keuren is hiermee voldoende onderbouwd. Tegelijkertijd constateer ik dat er zorgen leven in de samenleving. Daarom heb ik de Europese Commissie opgeroepen om specifiek toetsingskader te ontwikkelen voor de beoordeling van neurodegeneratieve effecten en heb, samen met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, opdracht gegeven aan het RIVM om specifiek wetenschappelijk onderzoek te starten naar de mogelijke relatie tussen glyfosaat en het ontstaan van de ziekte van Parkinson (zie ook antwoord op vraag 9).
Mocht nieuwe wetenschappelijke informatie daar aanleiding toe geven, dan kan deze conclusie worden bijgesteld. De EC heeft expliciet bevestigd dat wanneer uit nieuwe wetenschappelijke informatie blijkt dat het gebruik van glyfosaat onmiddellijk of na verloop van tijd schadelijke effecten op de gezondheid van mens en dier of onaanvaardbare effecten voor het milieu met zich meebrengt, de EC direct zal ingrijpen op de Europese goedkeuring van glyfosaat. Dit betekent tevens dat in een dergelijke situatie ook het Ctgb direct kan en zal ingrijpen op de toelatingen van glyfosaathoudende middelen.
Deelt u de mening dat het onlogisch is om glyfosaat opnieuw tien jaar toe te staan, als op basis van de toelatingsprocedure niet met zekerheid kan worden uitgesloten dat glyfosaat kan leiden tot ernstige gezondheidsrisico’s? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 35.
Bent u bereid u alsnog in te zetten voor een Europees verbod op glyfosaat? Zo nee, waarom niet?
De Europese goedkeuring van glyfosaat is op 28 november 2023 met 10 jaar verlengd (Kamerstuk 27 858, nr. 641). Als uit nieuwe wetenschappelijke inzichten blijkt dat glyfosaat niet meer veilig kan worden toegepast dan grijpt de Europese Commissie op Europees niveau in op de goedkeuring van de werkzame stof glyfosaat en grijpt het Ctgb nationaal in op de toelatingen van glyfosaathoudende middelen. Als deze situatie zich voordoet, zal ik het Ctgb vragen om onmiddellijk in te grijpen op de Nederlandse toelatingen van glyfosaathoudende middelen.
Bent u bereid om alle nationale toelatingen van glyfosaat in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Het is aan het Ctgb, als bevoegde toelatingsautoriteit, om de nationale toelatingen van glyfosaathoudende middelen te herbeoordelen aan de hand van de hernieuwde Europese goedkeuring van de werkzame stof glyfosaat en het vastgestelde toetsingskader. Mocht uit deze herbeoordelingen blijken dat de middelen niet meer veilig kunnen worden toegepast, dan zullen deze toelatingen niet worden hernieuwd.
Als uit nieuwe wetenschappelijke inzichten blijkt dat glyfosaat niet meer veilig kan worden toegepast, zal ik het Ctgb vragen om onmiddellijk in te grijpen in de toelatingen van glyfosaathoudende middelen.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden, in ieder geval vóór het commissiedebat van 14 mei 2024 over landbouwgif (het zogeheten «commissiedebat gewasbeschermingsmiddelen»)?
Ik heb de vragen zo goed en snel als mogelijk trachten te beantwoorden. Met het oog daarop heb ik de beantwoording van enkele vragen gebundeld.